810386
220
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/244
Pagina verder
DS 4
INSTRUCTIEBOEKJE
Toegang tot het instructieboekje
ONLINE
Bekijk of download het instructieboekje via het
volgende adres:
http://service.dsautomobiles.com
Scan deze QR-code voor directe
toegang.
Met dit symbool wordt de meest
recente informatie aangeduid.
Selecteer:
de taal,
het model en de carrosserievariant van uw auto,
de uitgifteperiode van het instructieboekje die
overeenkomt met de datum van de 1e tenaamstelling van
uw auto.
MOBIELE APPS
Installeer de Scan MyDS-app(de inhoud is offline
beschikbaar).
Ook beschikbaar in de app MyDS App.
TOUCHSCREEN
Kies in de app Helpvan het touchscreen het
tabblad Handleiding.
U kunt op verschillende manieren zoeken naar de
gewenste informatie.
Uit veiligheidsoverwegingen is deze app niet
toegankelijk als de auto harder dan 5 km/h rijdt.
WELKOM
Wij danken u voor uw keuze voor de DS 4.
Dit boekje bevat alle belangrijke informatie en adviezen die u nodig hebt om optimaal en
in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden van uw voertuig. Wij adviseren
u om dit boekje aandachtig door te lezen, evenals het garantie- en onderhoudsboekje.
Uw voertuig kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en de
specifieke kenmerken voor het land waar uw voertuig verkocht is, slechts van een
deel van de uitrusting in dit boekje zijn voorzien.
Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend.
Het merk DS AUTOMOBILES wordt op de markt gebracht door Automobiles CITROËN,
een naamloze vennootschap met een aandelenkapitaal van € 159.000.000, met het
hoofdkantoor gevestigd te 2-10 boulevard de l'Europe, 78300 POISSY, FRANKRIJK,
geregistreerd in het handels- en vennootschapsregister van Versailles onder nummer
642 050 199, hierna de "Fabrikant" genoemd. De Fabrikant behoudt zich het recht
voor om de technische specificaties, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder
verplicht te zijn dit document aan te passen.
Overhandig dit instructieboekje bij verkoop van de auto aan de nieuwe eigenaar.
Legenda
Veiligheidswaarschuwing
Aanvullende informatie
Milieubeschermingsfunctie
Auto's met stuur links
Auto's met stuur rechts
Locatie van uitrusting/toets, aangeduid met een
zwart gebied
Neem voor werkzaamheden aan uw auto contact op met een lid van het
dealernetwerk van de fabrikant, hierna te noemen “een dealer”, of een
gekwalificeerde werkplaats.
2
Inhoudsopgave
Overzicht
Eco-rijden
01 Instrumentenpaneel
10 Informatie voor de bestuurder
10 Digitaal instrumentenpaneel
11 DS EXTENDED HEAD UP DISPLAY
12 Waarschuwings- en verklikkerlampjes
19 Meters
22 Handmatige controle
22 Kilometerteller
23 Boordcomputer
24 10 inch touchscreen
26 SMART TOUCH
26 Op afstand bedienbare extra functies (plug-in
hybride)
02 Toegang tot de auto
28 Elektronische sleutel met
afstandsbedieningsfunctie en geïntegreerde sleutel
30 Proximity Keyless Entry and Start
32 Centrale vergrendeling
33 Noodprocedures
35 Portieren
36 Achterklep
36 Elektrisch bedienbare achterklep
40 Alarm
42 Elektrische ruitbediening
43 Schuif- / kanteldak
03 Ergonomie en comfort
45 Zitpositie
46 Voorstoelen
50 Het stuurwiel verstellen
50 Stuurwielverwarming
50 Spiegels
51 Achterbank
52 Verwarming en ventilatie
54 Automatische airconditioning met gescheiden
regeling
57 Ontwasemen - ontdooien voorruit en voorste
zijruiten
57 Ontwasemen - ontdooien achterruit
57 Voorruitverwarming
57 Voorverwarming / -koeling (plug-in hybride)
58 Voorzieningen vóór
62 Plafonniers
63 Sfeerverlichting
63 Voorzieningen achter
64 Voorzieningen in de bagageruimte
04 Verlichting en zicht
66 Lichtschakelaar
67 Richtingaanwijzers
68 Hoogteverstelling van de koplampen
68 Automatisch inschakelen van de koplampen
68 Follow me home- en instapverlichting
69 Automatische verlichtingssystemen - Algemene
aanbevelingen
69 Grootlichtassistent
70 Adaptive Frontlight System
72 DS MATRIX LED VISION
73 Dynamische bochtverlichting
73 DS NIGHT VISION
75 Ruitenwisserschakelaar
77 Intervalstand ruitenwissers
77 Automatische stand ruitenwissers
78 Ruitenwisserbladen vervangen
05 Veiligheid
80 Algemene aanbevelingen met betrekking tot de
veiligheid
80 Alarmknipperlichten
81 Claxon
81 Geluidssignaal voor voetgangers (plug-in hybride)
81 Noodoproep of pechhulpoproep
83 Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
85 Advanced Traction Control
86 Hill Assist Descent Control
87 Veiligheidsgordels
90 Airbags
92 Actieve motorkap
93 Kinderzitjes
95 De airbag vóór aan passagierszijde uitschakelen
96 ISOFIX-kinderzitjes
97 i-Size-kinderzitjes
98 Kinderzitjes plaatsen
100 Kinderbeveiliging
06 Rijden
101 Rijadviezen
102 Starten / afzetten van de motor met Keyless Entry
and Start
103 Plug-in hybrideauto starten
104 Elektrische parkeerrem
106 DS E-TOGGLE
109 DS ACTIVE SCAN SUSPENSION
110 Rijstanden
111 Hill Start Assist
112 Schakelindicator
112 Stop & Start
114 Bandenspanningscontrolesysteem
115 Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene adviezen
117 Stuurwiel met hands-on-detectiesysteem
117 Snelkopppelingen voor rijhulpsystemen
3
Inhoudsopgave
bit.ly/helpPSA
Toegang tot aanvullende video's
117 Verkeersbordherkenning
121 Snelheidsbegrenzer
123 Snelheidsregelaar - Specifieke adviezen
123 Snelheidsregelaar
125 DS DRIVE ASSIST
125 DS DRIVE ASSIST 2.0
126 Adaptieve snelheidsregelaar
130 Lane Positioning Assist
133 Aanpassing bochtsnelheid
134 Halfautomatisch veranderen van rijstrook
138 Active Safety Brake met Collision Risk Alert en
Intelligente noodremassistentie
141 Systeem voor detecteren van onoplettendheid
142 Active Lane Departure Warning System
145 Dodehoekbewaking met groot bereik
146 Parkeerhulp
147 Achteruitrijcamera
149 Vision 360
151 Verkeerswaarschuwing achter
07 Praktische informatie
154 Compatibiliteit van brandstoffen
154 Tanken
155 Tankbeveiliging (diesel)
156 Plug-in hybridesysteem
162 De tractiebatterij opladen (motor plug-in hybride)
164 Trekhaak
165 Trekhaak met afneembare kogel
168 Dakdragers
169 Sneeuwschermen
170 Sneeuwkettingen
170 Eco-stand
171 Motorkap
172 Onder de motorkap
172 Niveaus controleren
174 Controles
176 AdBlue® (BlueHDi)
178 Overgaan op vrijloop
178 Onderhoudstips
08 In geval van pech
180 Gevarendriehoek
180 Brandstoftank leeg (diesel)
180 Boordgereedschap
182 Bandenreparatieset
184 Reservewiel
187 Een lamp vervangen
188 Zekeringen
188 12V-accu
193 Slepen van de auto
09 Technische gegevens
196 Technische gegevens motoren en
aanhangergewichten
197 Benzinemotoren
199 Dieselmotoren
200 Motor van plug-in hybride
201 Afmetingen
201 Identificatie
10 DS IRIS SYSTEM - Infotainmentsysteem met 10"
touchscreen
202 De eerste stappen
205 Aanpassen
206 Stuurkolomschakelaars
207 Applicaties
207 Gesproken commando's
209 Navigatie
209 Connectiviteit
211 Mirror Screen
213 Media
215 Telefoon
216 Instellingen
216 Help
11 Event Data Recorders (EDR)
Trefwoordenregister
4
Overzicht
Presentatie
Deze afbeeldingen en beschrijvingen dienen alleen
ter informatie. De aanwezigheid en de locatie van
bepaalde elementen kunnen variëren afhankelijk van
de uitvoering of het uitrustingsniveau.
Cockpit
1. Noodoproep / pechhulpoproep
Schuif- / kanteldak
Alarm
Plafonnier / leeslampjes vóór
2. Pictogrammendisplay veiligheidsgordels en
airbag vóór aan passagierszijde
Binnenspiegel / ledcontrolelampje
Electric-rijstand
3. Digitaal instrumentenpaneel
4. Buitenspiegels / DS EXTENDED HEAD UP DISPLAY
Schakelaarpaneel aan de zijkant / kaarthouder
5. Zekeringkast
6. Motorkap openen
7. Elektrische ruitbediening
Centrale vergrendeling
8. Gekoelde armsteun vóór
USB-aansluitingen
9. Airbag vóór aan passagierszijde
10. Dashboardkastje
Uitschakelen van de airbag vóór aan
passagierszijde
Middenconsole
1. Touchscreen van 10 inch / toets HOME
2. Centraal schakelaarpaneel
3. Opbergruimte
12V-aansluiting / USB-aansluiting
Draadloze smartphonelader
4. Opbergruimte of SMART TOUCH
5. DS E-TOGGLE-versnellingsbakbediening
Audiosysteem aan / uit / volumeregeling
6. Keuzeschakelaar rijstand
7. Opbergruimte / opbergruimte smartphone
Schakelaars op of rondom het stuurwiel
1. Bediening buitenverlichting / Richtingaanwijzers
/ Displaypagina voor instrumentenpaneel
en DS EXTENDED HEAD UP DISPLAY /
Onderhoudsindicator
2. Bediening ruitenwissers / ruitensproeier /
boordcomputer
3. Schakelflippers automatische transmissie
4. Bediening snelheidsbegrenzer / snelheidsregelaar
/ Adaptieve snelheidsregelaar / DS DRIVE ASSIST
of DS DRIVE ASSIST 2.0
A. Ingestelde snelheid verhogen / verlagen
Weergeven en instellen van de afstand tot de
voorligger (Adaptieve snelheidsregelaar)
5
Overzicht
Schakelaars op of rondom het stuurwiel
1. Bediening buitenverlichting / Richtingaanwijzers
/ Displaypagina voor instrumentenpaneel
en DS EXTENDED HEAD UP DISPLAY /
Onderhoudsindicator
2. Bediening ruitenwissers / ruitensproeier /
boordcomputer
3. Schakelflippers automatische transmissie
4. Bediening snelheidsbegrenzer / snelheidsregelaar
/ Adaptieve snelheidsregelaar / DS DRIVE ASSIST
of DS DRIVE ASSIST 2.0
A. Ingestelde snelheid verhogen / verlagen
Weergeven en instellen van de afstand tot de
voorligger (Adaptieve snelheidsregelaar)
B. Snelheidsregelaar in-/uitschakelen
Adaptieve snelheidsregelaar / DS DRIVE ASSIST
in-/uitschakelen
C. Snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar
inschakelen / onderbreken met de opgeslagen
snelheid
Bevestiging van het wegrijden van de auto nadat
deze automatisch tot stilstand is gebracht
(Adaptieve snelheidsregelaar)
D. Snelheidsbegrenzer in-/uitschakelen
E. Snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar
activeren met de opgeslagen snelheid
De snelheid gebruiken van de
Verkeersbordherkenning -functie
5. Claxon / airbag vóór aan bestuurderszijde
6. Bediening audiosysteem
F. Indrukken: weergeven favoriete radiozender /
media
Omhoog / omlaag: selecteren van vorige /
volgende zender / medium / smartphone
Indrukken: keuze bevestigen
G. Volume verhogen / verlagen
H. Opnemen / ophangen
Toegang tot het oproeplogboek van de
Telefoon-app
I. Kort indrukken: gesproken commando's van het
systeem
Lang indrukken: gesproken commando's van de
smartphone
Schakelaarpaneel aan de zijkant
1. Hoogteverstelling van de koplampen met
led-technologie
2. Elektrisch bedienbare achterklep
3. Hill Assist Descent Control
4. Voorruitverwarming
5. Controlelampje voorverwarmen / voorkoelen
6. Openen van de brandstofvulklep
Centraal schakelaarpaneel
1. Toegang tot de Klimaat-app
2. Voorruitontwaseming
6
Overzicht
3. Luchtrecirculatie in het interieur
4. Quick Launch (automatische regeling van de
verwarming/airconditioning op basis van de
temperatuur in het interieur)
5. Achterruitverwarming
6. Automatische airconditioning uitschakelen
7. Elektrische parkeerrem
8. Motor starten / afzetten
9. Alarmknipperlichten
Snelkoppelingen voor rijhulpsystemen
Plug-in hybridesysteem
1. Benzinemotor
2. Elektromotor
3. Tractiebatterij
4. 12V-accu's voor accessoires
5. Elektrische automatische transmissie, 8
versnellingen (e-EAT8)
6. Klep van de laadaansluiting
7. Brandstofvulklep
8. Keuzeschakelaar rijstand
9. Kabel voor opladen via een normaal stopcontact
De plug-in hybridetechnologie combineert twee
energiebronnen: de benzinemotor en de elektromotor
die de voorwielen aandrijven.
Deze twee motoren kunnen afzonderlijk of gelijktijdig
werken, afhankelijk van de geselecteerde rijstand en
de rijomstandigheden.
In de stand Electricwordt de auto volledig elektrisch
aangedreven, en in de stand Hybride alleen als er
weinig vermogen wordt gevraagd. De elektromotor
ondersteunt de benzinemotor bij het starten en
accelereren.
Het elektrisch vermogen wordt geleverd door een
oplaadbare tractiebatterij.
Stickers
Deel "Ergonomie en comfort - Voorzieningen vóór -
Draadloze smartphonelader":
Delen "Verlichting en zicht - Lichtschakelaar" en "In
geval van pech - Een gloeilamp vervangen":
Deel "Veiligheid - Kinderzitjes - De airbag vóór aan
passagierszijde uitschakelen":
Deel "Veiligheid - ISOFIX-bevestigingen":
i-Size
TOP TETHER
Deel "Rijden - Elektrische parkeerrem":
Deel "Rijden - Stop & Start":
Deel "Praktische informatie - Compatibiliteit van
brandstoffen":
Deel "Praktische informatie - Plug-in
hybridesysteem":
Deel "Praktische informatie - De tractiebatterij
opladen (Plug-in hybride)":
7
Overzicht
Deel "Praktische informatie - Motorkap":
Deel "In geval van pech - Bandenreparatieset":
Deel "In geval van pech - Reservewiel":
Deel "In geval van pech- 12V-accu":
24V
12V
8
Eco-rijden
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen
op te volgen kan de bestuurder het energieverbruik
van zijn auto (brandstof en / of elektriciteit) en de
CO
2
-uitstoot optimaliseren.
Het gebruik van de versnellingsbak / transmissie
optimaliseren
Met een automatische transmissie kunt u het
beste de automatische modus gebruiken. Trap het
gaspedaal niet heel diep of plotseling in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling
te kiezen die het best geschikt is voor de
rijomstandigheden. Volg het schakeladvies op het
instrumentenpaneel zo snel mogelijk op.
Bij een auto met een automatische transmissie wordt
de schakelindicator alleen in de handmatige stand
weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af
op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken
en trap het gaspedaal geleidelijk in. Op deze manier
verlaagt u het energieverbruik en de CO
2
-emissies, en
neemt het algemene geluidsniveau van het verkeer af.
Bij een EAT8-transmissie kunt u met de selectiehendel
in standD, behalve in standSport, de vrijloop
gebruiken door uw voet van het gaspedaal te halen
om zo brandstof te besparen.
Wanneer het verkeer goed doorstroomt, kunt u de
snelheidsregelaar inschakelen.
Gebruik de elektrische voorzieningen op de juiste
manier
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en
de ventilatieroosters voordat u de airconditioning
inschakelt.
Sluit de ruiten bij snelheden hoger dan 50km/h, maar
laat de ventilatieroosters geopend.
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste
temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een
automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming
uit zodra deze niet meer nodig zijn, als deze niet
automatisch worden geregeld.
Schakel de stoelverwarming en het verwarmde
stuurwiel zo snel mogelijk uit.
Pas uw gebruik van de (mist)verlichting aan het zicht
aan, in overeenstemming met de geldende wetgeving
in het land waar u rijdt.
Laat de motor vooral 's winters (behalve onder zeer
winterse omstandigheden: bij temperaturen lager dan
-23 °C) na het starten niet stationair draaien. De auto
warmt onder het rijden veel sneller op.
Sluit als passagier zo weinig mogelijk multimedia-
apparaten (voor bijvoorbeeld films, muziek of
spelletjes) aan om het energieverbruik te beperken.
Koppel alle draagbare apparatuur los als u de auto
verlaat.
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht gelijkmatig over de auto: plaats
de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte zo dicht
mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand van
uw auto (onder meer door dakdragers, imperiaal,
fietsendrager en aanhanger). Gebruik bij voorkeur een
dakkoffer voor het vervoer van bagage op het dak.
Verwijder de dakdragers en het imperiaal na gebruik.
Vervang de winterbanden na de winter zo snel
mogelijk door zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer de bandenspanning regelmatig (bij koude
banden) en houd u daarbij aan de bandenspanning die
staat vermeld op de sticker op de sponning van het
bestuurdersportier.
Controleer de bandenspanning met name:
voorafgaand aan een lange rit;
bij de wisseling van de seizoenen;
als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet daarbij het reservewiel en de wielen van een
aanhanger of caravan (indien van toepassing) niet.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (motorolie
verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter
vervangen enz.). Houd u aan het onderhoudsschema
van de fabrikant.
Bij uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor: bij een
storing in het SCR-systeem stoot de auto schadelijke
stoffen uit. Ga zo snel mogelijk naar een dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om de hoeveelheid
stikstofoxide tot wettelijke niveaus te verlagen.
Laat het vulpistool bij het tanken niet meer dan drie
keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank
stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat het gemiddelde
brandstofverbruik zich pas na 3000 km stabiliseert.
De actieradius optimaliseren (plug-in hybride)
Sluit de auto zo snel mogelijk aan.
Probeer in het gebied ECO op de vermogensmeter te
blijven door gelijkmatig te rijden en de snelheid niet te
veel te variëren.
Anticipeer op de situatie op de weg zodat u op tijd
en geleidelijk kunt remmen; rem zo veel mogelijk af
met de functie voor regeneratief remmen om energie
terug te winnen (vermogensmeter in het gebied
CHARGE).
Laat voordat u wegrijdt het interieur van de auto
voorverwarmen of voorkoelen terwijl de laadkabel is
aangesloten.
Om het verbruik tijdens een rit te optimaliseren:
►  Programmeer een bestemming in het GPS-
navigatiesysteem van de auto.
►  Selecteer de rijstand Hybride.
►  Zorg ervoor dat de tractiebatterij bijna volledig is
opgeladen.
►  Gebruik de functie e-Save niet tijdens het rijden.
►  Gebruik de verwarming/airconditioning op een
verstandige manier.
9
Eco-rijden
Laat het vulpistool bij het tanken niet meer dan drie
keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank
stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat het gemiddelde
brandstofverbruik zich pas na 3000 km stabiliseert.
De actieradius optimaliseren (plug-in hybride)
Sluit de auto zo snel mogelijk aan.
Probeer in het gebied ECO op de vermogensmeter te
blijven door gelijkmatig te rijden en de snelheid niet te
veel te variëren.
Anticipeer op de situatie op de weg zodat u op tijd
en geleidelijk kunt remmen; rem zo veel mogelijk af
met de functie voor regeneratief remmen om energie
terug te winnen (vermogensmeter in het gebied
CHARGE).
Laat voordat u wegrijdt het interieur van de auto
voorverwarmen of voorkoelen terwijl de laadkabel is
aangesloten.
Om het verbruik tijdens een rit te optimaliseren:
►  Programmeer een bestemming in het GPS-
navigatiesysteem van de auto.
►  Selecteer de rijstand Hybride.
►  Zorg ervoor dat de tractiebatterij bijna volledig is
opgeladen.
►  Gebruik de functie e-Save niet tijdens het rijden.
►  Gebruik de verwarming/airconditioning op een
verstandige manier.
10
Instrumentenpaneel
01
Informatie voor de
bestuurder
Instrumentenpaneel
Het instrumentenpaneel geeft alle informatie over
de status van de diverse systemen van de auto die de
bestuurder nodig heeft.
Deze informatie wordt in de vorm van waarschuwings-
en controlelampjes, en meldingen aangegeven.
Het instrumentenpaneel is een volledig digitaal
scherm.
DS EXTENDED HEAD UP DISPLAY
Afhankelijk van de uitvoering, de informatie wordt ook
op het uitgebreide head-up display weergegeven.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over DS
EXTENDED HEAD UP DISPLAY.
Digitaal instrumentenpaneel
Het digitale instrumentenpaneel kan via een
paginasysteem worden gepersonaliseerd.
Afhankelijk van de weergegeven pagina wordt
bepaalde informatie verborgen of anders
gepresenteerd.
1. Snelheidsmeter (km/h of mph)
2. Rijhulpsysteem in verkleinde weergave (als de
functie actief is)
Weergave van verkeersborden met een
snelheidslimiet
3. Status van de automatische transmissie
Actieve rijstand
Controlelampje READY (Plug-in hybride)
4. Brandstofniveaumeter en resterende actieradius
(km of mijl)
5. Toerenteller (Benzine of Diesel)
Vermogensmeter (Plug-in hybride)
6. Kilometerteller (km of mijl) (Benzine of Diesel)
Laadniveau tractiebatterij en actieradius (km of
mijl) (Plug-in hybride)
7. Boordcomputer
Te personaliseren gedeelte:
Energiestromen (Plug-in hybride).
Actueel gebruikt medium.
– Rijhulpsystemen.
Navigatie (afhankelijk van de uitvoering).
Motortemperaturen (Benzine of Diesel).
DS NIGHT VISION.
Informatie op het
instrumentenpaneel
De informatie op het instrumentenpaneel (zoals
waarschuwingslampjes en indicatoren) kan een vaste
of wisselende locatie hebben, afhankelijk van de
pagina of het geactiveerde rijhulpsysteem.
Voor functies die een controlelampje voor zowel de
ingeschakelde status als de uitgeschakelde status
hebben, is slechts één specifieke positie beschikbaar.
Schermtaal en eenheden
Deze zijn afhankelijk van de instellingen van
het touchscreen.
11
Instrumentenpaneel
01
Wanneer u reist naar een land met een
andere officiële eenheid voor de afstanden en
snelheidslimieten (km of mijl, km/h of mph), moet
u de configuratie van de eenheden wijzigen.
Weer te geven pagina kiezen
Standaard zijn er pagina's in het instrumentenpaneel
opgeslagen.
Het wijzigen van pagina wordt tussen het
instrumentenpaneel en de DS EXTENDED HEAD UP
DISPLAY gesynchroniseerd.
►  Druk op de knop op het uiteinde van de
lichtschakelaar om door de verschillende pagina's te
bladeren.
De nieuwe pagina wordt direct weergegeven.
Wanneer er een melding in een tijdelijk
venster wordt weergegeven, verdwijnt het
venster onmiddellijk wanneer u op de toets drukt.
Configureren van weergegeven pagina's
Pagina's kunnen worden toegevoegd en verwijderd, en
de lay-out van pagina's kan worden gewijzigd.
Er kunnen maximaal 5 pagina's worden opgeslagen.
Aan de hand van de gekozen rijstand kan ook de kleur
worden ingesteld.
De instellingen kunnen worden gewijzigd via
Instellingen > Aanpassingenop het
touchscreen.
DS EXTENDED HEAD UP
DISPLAY
Dit uitgebreide head-up displaysysteem projecteert
informatie op de voorruit in het zicht van de
bestuurder zodat deze zijn of haar ogen niet van de
weg hoeft te halen.
Er mogen geen voorwerpen in de holle ruimte
worden geplaatst. Deze kunnen het systeem
beschadigen!
Voor optimaal gebruik kunt u de
bestuurdersstoel en de hoogte van het
uitgebreid head-up display afstellen.
Onder bepaalde extreme weersomstandigheden
(bijvoorbeeld bij regen en / of sneeuw en felle
zonneschijn) en wanneer u een gepolariseerde
zonnebril draagt, kan het uitgebreide head-up
display tijdelijk niet of niet goed leesbaar zijn.
DS EXTENDED HEAD UP DISPLAYis gekoppeld
aan een specifieke voorruit die door de
fabrikant is goedgekeurd.
Wanneer de voorruit wordt vervangen door een
bedrijf dat niet tot het dealernetwerk behoort,
moeten de aanbevelingen van de fabrikant worden
gevolgd.
Informatie die tijdens gebruik
wordt weergegeven
Wanneer het systeem is ingeschakeld, wordt onder
andere de volgende informatie op het uitgebreide
head-up display weergegeven:
A. Snelheid van de auto
B. Verkeersbordherkenning en rijhulpsysteem
in verkleinde weergave (als de functie is
geactiveerd)
C. Navigatie-instructies en -kaart
12
Instrumentenpaneel
01
D. Te personaliseren gedeelte:
Navigatie (afhankelijk van de uitvoering).
– Rijhulpsystemen.
– Leeg.
Tijdelijke weergave van medialijsten,
waarschuwingen en feedback na een wijziging of
aanpassing (volume, zender zoeken enz.)
Instellingen
De helderheid kan na het inschakelen van de functie
worden ingesteld.
De status van het systeem en de instellingen worden
opgeslagen bij het uitzetten van het contact.
Inschakelen/uitschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld/
uitgeschakeld in de app Instellingen>
Helderheidvan het touchscreen.
►  Zet het contact aan en druk op de toets "Head-up
display" om de status van de functie te wijzigen
(dit wordt bevestigd doordat de schuifbalk naar
rechts/links wordt verplaatst: functie ingeschakeld/
uitgeschakeld).
Helderheid aanpassen
De helderheid wordt ingesteld in de app
Instellingen> Helderheidvan het
touchscreen.
►  Druk, met het contact aangezet, op het scherm of
schuif de schuifbalk naar de gewenste instelling.
In hoogte verstellen
►  Met het contact aan en de knop in de middelste,
hoogste positie zet u de knop omhoog / omlaag om
het display in de gewenste positie te zetten.
Waarschuwings- en
verklikkerlampjes
De waarschuwings- en verklikkerlampjes
(weergegeven als symbolen) informeren de
bestuurder over een storing (waarschuwingslampjes)
of de werking van een systeem (verklikkerlampjes
ingeschakelde of uitgeschakelde functie). Bepaalde
lampjes kunnen op twee manieren (permanent of
knipperend) en/of in verschillende kleuren branden.
Bijbehorende waarschuwingen
Een lampje kan branden in combinatie met een
geluidssignaal en/of een melding op het display.
Door de weergegeven waarschuwingen te relateren
aan de werkingstoestand van de auto kan worden
bepaald of er sprake is van een normale situatie of
van een storing; zie de beschrijving van ieder lampje
voor meer informatie.
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde rode
of oranje waarschuwingslampjes enkele seconden
branden. Deze lampjes moeten doven als de motor
draait.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over een systeem of een functie.
Continu brandend
waarschuwingslampje
Als er een rood of oranje waarschuwingslampje gaat
branden, is er een storing die verder moet worden
onderzocht.
Wanneer een lampje blijft branden
De aanduidingen (1), (2) en (3) in de beschrijvingen
van de waarschuwings- en verklikkerlampjes geven
aan of u naast de onmiddellijk aanbevolen acties
contact met een gekwalificeerde professional moet
opnemen.
(1): Zet de auto stil.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats
en zet het contact af.
(2): Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
(3): Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
13
Instrumentenpaneel
01
Lijst met waarschuwingslampjes
Rode waarschuwingslampjes
STOP
Permanent, in combinatie met een ander
waarschuwingslampje, de weergave van een
melding en een geluidssignaal.
Een ernstige storing in de motor, het remsysteem, de
stuurbekrachtiging of de automatische transmissie,
of een ernstige elektrische storing.
Voer (1) en dan (2) uit.
Te hoge koelvloeistoftemperatuur
Brandt permanent.
De temperatuur van de koelvloeistof is te
hoog.
Zie (1) en wacht totdat de motor is afgekoeld voordat
u koelvloeistof bijvult. Zie (2) als het probleem niet
verdwijnt.
Motoroliedruk
Brandt permanent.
Er is een probleem met het smeersysteem van
de motor.
Voer (1) en dan (2) uit.
Systeemstoring (plug-in hybride)
Brandt permanent.
Storing in het plug-in hybridesysteem.
Voer (1) en vervolgens (2) uit.
Kabel aangesloten (plug-in hybride)
Brandt permanent bij het aanzetten van het
contact.
De laadkabel is aangesloten op de aansluiting van
de auto.
Brandt permanent bij het aanzetten van het
contact, in combinatie met een melding.
De auto kan niet worden gestart als de laadkabel op
de aansluiting van de auto is aangesloten.
Koppel de laadkabel los en sluit de klep.
Laadtoestand van de 12V-accu
Brandt permanent.
Het laadcircuit van de accu werkt niet goed
(bijvoorbeeld door vuile klemmen, of een losse of
afgescheurde dynamoriem).
Zie (1).
Als de elektrische parkeerrem niet meer werkt,
beveilig de auto dan op de volgende manier tegen
wegrollen:
►  Plaats het wielblok tegen een van de wielen.
Reinig de accuklemmen en zet ze correct vast. Als
het waarschuwingslampje niet uit gaat wanneer de
motor is gestart, voer (2) uit.
Remmen
Brandt permanent.
Het remvloeistofpeil in het remcircuit is
aanzienlijk gedaald.
Voer (1) uit en vul het remvloeistofreservoir bij met de
door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof. Zie
(2) als het probleem niet verdwijnt.
Brandt permanent.
Een storing in het systeem van de
elektronische remdrukregelaar (EBD).
Voer (1) en dan (2) uit.
Elektrische parkeerrem
Brandt permanent.
De elektrische parkeerrem is aangetrokken.
Knippert.
Het aantrekken / vrijzetten werkt niet.
Voer (1) uit: parkeer de auto op een vlakke
(horizontale) ondergrond.
Selecteer standPvan de automatische transmissie.
Zet het contact af en voer (2) uit.
Stuurbekrachtiging
Brandt permanent in combinatie met een
geluidssignaal.
Er is een storing in de stuurbekrachtiging.
Voer (1) en vervolgens (2) uit.
DS ACTIVE SCAN SUSPENSION
Brandt permanent.
Er is een storing in het actieve
ophangingssysteem gedetecteerd.
Reset het systeem:
►  Zet het contact af en wacht minimaal 30
seconden.
►  Zet het contact weer aan en wacht minimaal 5
seconden voordat u de motor start.
Zie (3) als het probleem niet verdwijnt.
Portieren(en) geopend
Permanent, in combinatie met een melding die
aangeeft om welk portier het gaat.
Samen met de waarschuwing wordt er een
geluidssignaal gegeven als de snelheid hoger is dan
10 km/h.
Een portier of de bagageruimte is niet goed gesloten.
14
Instrumentenpaneel
01
Veiligheidsgordels losgemaakt of niet
vastgemaakt
Permanent of knipperend, samen van een
toenemend geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels is niet vastgemaakt of
weer losgemaakt.
Oranje waarschuwingslampjes
Service
Brandt tijdelijk in combinatie met de weergave
van een melding.
Er zijn één of meer kleine storingen gedetecteerd
waarbij geen specifiek waarschuwingslampje gaat
branden.
Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van
de melding op het instrumentenpaneel.
Sommige problemen kunt u zelf oplossen, zoals het
vervangen van de batterij in de afstandsbediening.
Zie (3) voor andere problemen, zoals een storing in het
bandenspanningscontrolesysteem.
Brandt permanent, in combinatie met de
weergave van een melding.
Er zijn één of meerdere grote storingen gedetecteerd
waarbij geen specifiek waarschuwingslampje gaat
branden.
Identificeer de oorzaak van de storing met behulp
van de melding op het instrumentenpaneel en voer
vervolgens (3) uit.
Permanent, in combinatie met de melding
"Storing parkeerrem".
De functie automatisch vrijzetten van de elektrische
parkeerrem is niet beschikbaar.
Zie (2).
Waarschuwingslampje Service brandt
permanent en onderhoudssleutel
knippert, en brandt vervolgens permanent.
Het interval voor de onderhoudsbeurt is overschreden.
Laat de onderhoudsbeurt van uw auto zo snel
mogelijk uitvoeren.
Alleen bij BlueHDi-dieselmotoren.
Remmen
Brandt permanent.
Er is een kleine storing in het remsysteem
gedetecteerd.
Rijd voorzichtig.
Zie (3).
Storing (met elektrische parkeerrem)
Permanent, in combinatie met de
melding "Storing parkeerrem".
De auto kan niet stil blijven staan terwijl de motor
draait.
Als de parkeerrem niet handmatig kan worden in- en
uitgeschakeld, dan is de hendel van de elektrische
parkeerrem defect.
De automatische functies moeten te allen tijde
worden gebruikt: ze worden automatisch weer
geactiveerd bij een storing in de hendel.
Zie (2).
Permanent, in combinatie met
de melding "Storing
parkeerrem".
De elektrische parkeerrem is defect; de handmatige
en elektrische bediening werken mogelijk niet meer.
Om de auto bij stilstand op zijn plaats te houden:
►  Trek aan de elektrische parkeerrem en houd
deze 7 tot 15 seconden aangetrokken, totdat het
controlelampje op het instrumentenpaneel gaat
branden.
Als deze procedure niet werkt, beveilig uw auto dan op
de volgende wijze tegen wegrollen:
►  Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.
►  Selecteer P bij auto's met een automatische
transmissie en plaats het meegeleverde wielblok voor
of achter een van de wielen.
Zie (2).
Automatische functies uitgeschakeld (elektrische
parkeerrem)
Brandt permanent.
De functies "automatisch aantrekken" (bij het
afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten"
(bij het wegrijden) zijn uitgeschakeld.
Als automatisch aantrekken / vrijzetten niet meer
mogelijk is:
►  Start de motor.
►  Gebruik de hendel om de elektrische parkeerrem
aan te trekken.
►  Laat het rempedaal volledig los.
►  Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de richting
voor het vrijzetten.
►  Laat de hendel of lus los.
►  Trap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
►  Trek de hendel 2 seconden in de richting voor het
aantrekken.
►  Laat de hendel en het rempedaal los.
15
Instrumentenpaneel
01
Antiblokkeersysteem (ABS)
Brandt permanent.
Een storing in het antiblokkeersysteem.
De auto kan normaal remmen.
Rijd voorzichtig met matige snelheid en zie (3).
Stuurbekrachtiging
Permanent.
Er is sprake van een kleine storing in de
stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig met matige snelheid en zie (3).
Zelfdiagnosesysteem motor
Knippert.
Een storing in het motormanagementsysteem.
De katalysator kan onherstelbaar beschadigd raken.
U moet (2) uitvoeren.
Brandt permanent.
Een storing in de emissieregeling.
Het waarschuwingslampje moet uit gaan als de
motor draait.
Voer direct (3) uit.
Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) /
antispinregeling (ASR)
Brandt permanent.
De functie is uitgeschakeld.
De functie DSC / ASR wordt automatisch weer
ingeschakeld als de motor opnieuw wordt gestart en
vanaf een snelheid van ongeveer 50 km/h.
Bij een snelheid lager dan 50 km/h kan het handmatig
weer worden ingeschakeld.
Knippert.
De regeling van het DSC- / ASR-systeem
wordt ingeschakeld bij minder grip of afwijken van
de rijbaan.
Brandt permanent.
Een storing in het DSC- / ASR-systeem.
Zie (3).
Storing noodremassistentie (met elektrische
parkeerrem)
Permanent, in combinatie met de
melding "Storing parkeerrem".
De noodremassistentie werkt niet optimaal.
Als automatisch uitschakelen niet mogelijk is, gebruik
de handmatige uitschakeling of zie (3).
Hill Start Assist
Brandt permanent, in combinatie met
de melding "Storing in
antiterugrolsysteem".
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
Post Collision Safety Brake
Brandt permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje Service, een melding en een
geluidssignaal.
Er is een storing in het systeem.
Voer snel (3) uit.
Bandenspanning te laag
Brandt permanent.
De bandenspanning van een of meerdere
banden is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Reset het controlesysteem na het aanpassen van de
bandenspanning.
Waarschuwingslampje voor te lage
bandenspanning knippert en brandt
vervolgens permanent, en waarschuwingslampje
Service brandt permanent.
Er is een storing in het
bandenspanningscontrolesysteem.
Het systeem kan geen lage bandenspanning meer
aangeven.
Controleer de bandenspanning zo snel mogelijk en
zie (3).
Parkeerhulp
Permanent, in combinatie met een melding op
het scherm en een geluidssignaal.
De functie is uitgeschakeld.
Brandt permanent, in combinatie met
het waarschuwingslampje Service,
een melding en een geluidssignaal.
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
Voorgloeien (diesel)
Brandt tijdelijk
(tot ongeveer 30 seconden bij lage
temperaturen).
Wanneer het contact wordt aangezet, als de
weersomstandigheden en de motortemperatuur dit
noodzakelijk maken.
Wacht met starten totdat het waarschuwingslampje
uit gaat.
16
Instrumentenpaneel
01
Wanneer het waarschuwingslampje uit gaat, wordt
de motor onmiddellijk gestart als u het rempedaal
ingedrukt houdt.
Als de motor niet start, druk dan nogmaals op de knop
START/STOP terwijl u het pedaal ingetrapt houdt.
Actieve motorkap
Brandt permanent, in combinatie met de
weergave van een melding.
De actieve motorkap is geactiveerd.
Raak de motorkap niet aan.
Bel een pechhulpverlener of voer (3) uit, maar rijd
daarbij niet sneller dan 30 km/h.
Airbags
Brandt permanent, in combinatie met
het waarschuwingslampje Service en
een melding.
Een van de airbags of pyrotechnische gordelspanners
is defect.
Zie (3).
Airbag vóór aan passagierszijde(ON)
Brandt permanent.
De passagiersairbag vóór is geactiveerd.
De schakelaar is in de stand "ON" gezet.
Plaats in dit geval GEEN kinderzitje met de "rug in
de rijrichting" op de voorpassagiersstoel - risico op
zwaar letsel!
Airbag vóór aan passagierszijde(OFF)
Brandt permanent.
De airbag vóór aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
De schakelaar is in de stand "OFF" gezet.
Er kan een kinderzitje met de rug in de rijrichting
worden geplaatst, tenzij er een probleem met de
airbags is (waarschuwingslampje airbags aan).
Laag brandstofniveau
Brandt permanent, waarbij de
reservehoeveelheid in rood wordt aangegeven,
in combinatie met een geluidssignaal en een melding.
Als het lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 6
liter brandstof in de tank (reservevoorraad).
Zolang er geen brandstof wordt getankt, wordt deze
waarschuwing iedere keer herhaald wanneer het
contact wordt aangezet, en met een toenemende
frequentie naarmate het brandstofniveau verder zakt
en de nul nadert.
Tank bij de eerstvolgende gelegenheid om een lege
brandstoftank te voorkomen.
Rijd nooit door totdat de tank helemaal leeg is;
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
Geluidssignaal voor voetgangers (plug-in hybride)
Brandt permanent.
Storing in geluidssignaal gedetecteerd.
Voer (3) uit.
Collision Risk Alert / Active Safety Brake
Brandt permanent, in combinatie met de
weergave van een melding.
Het systeem is via het touchscreen uitgeschakeld.
Collision Risk Alert/Active Safety Brake
Knippert.
Het systeem activeert en remt de auto kort af
om de snelheid te verlagen.
Raadpleeg de rubriek Rijden voor meer informatie.
Permanent, in combinatie met een melding en
een geluidssignaal.
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
Brandt permanent.
Er is een storing in het systeem.
Als deze waarschuwingslampjes gaan branden nadat
de motor is uitgeschakeld en opnieuw is gestart, zie
(3).
Brandt permanent.
Het systeem wordt tijdelijk
uitgeschakeld omdat de bestuurder en/of
voorpassagier (afhankelijk van de uitvoering) zijn
gedetecteerd maar de bijbehorende veiligheidsgordel
is niet vastgemaakt.
Active Lane Departure Warning System
Brandt permanent.
Het systeem is automatisch uitgeschakeld of
in de wachtstand gezet.
Knippert.
De auto dreigt een onderbroken
rijstrookmarkering te overschrijden zonder dat de
richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Het systeem wordt geactiveerd en corrigeert dan
de koers van de auto als het merkt dat de kans
bestaat dat een rijstrookmarkering of wegrand wordt
overschreden (afhankelijk van de uitvoering).
Zie het hoofdstuk Rijden voor meer informatie.
Permanent, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
17
Instrumentenpaneel
01
Stop & Start
Brandt permanent, in combinatie met de
weergave van een melding.
Het Stop & Start-systeem is handmatig uitgeschakeld.
De volgende keer dat de auto tot stilstand komt,
wordt de motor niet afgezet.
Activeer het systeem opnieuw via het touchscreen.
Brandt permanent.
Het Stop & Start-systeem is automatisch
uitgeschakeld.
De volgende keer dat de auto tot stilstand
komt, wordt de motor niet afgezet bij een
buitentemperatuur:
lager dan 0 °C.
hoger dan +35 °C.
Raadpleeg de rubriek Rijden voor meer informatie.
Knippert en brandt vervolgens permanent, in
combinatie met een melding.
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
AdBlue® (BlueHDi)
Brandt ongeveer 30 seconden nadat de motor
is gestart, in combinatie met een melding over
het aantal kilometers dat u nog kunt rijden.
De actieradius ligt tussen de 2400 en 800 km.
Vul AdBlue
®
bij.
Brandt permanent nadat het contact is
aangezet, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding over het aantal
kilometers dat u nog kunt rijden.
De actieradius ligt tussen de 800 en 100km.
VulAdBlue
®
meteen bij of voer (3) uit.
Knippert, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding van het aantal
kilometers dat u nog kunt rijden.
De actieradius is minder dan 100km.
U moetAdBlue
®
bijvullen om te voorkomen dat het
starten wordt geblokkeerd, of (3) uitvoeren.
Knippert, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding dat het starten
van de motor wordt geblokkeerd.
De AdBlue
®
-tank is leeg: de wettelijk verplichte
startblokkering voorkomt dat de motor kan worden
gestart.
Vul AdBlue
®
bij om de motor opnieuw te kunnen
starten of voer (2) uit.
De tank moet worden bijgevuld met minimaal 5 liter
AdBlue
®
.
SCR-emissieregelsysteem (BlueHDi)
Permanent wanneer het contact wordt
aangezet, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding.
Er is een storing in het SCR-emissieregelsysteem
gedetecteerd.
Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van
uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.
Het AdBlue
®
-waarschuwingslampje
knippert zodra het contact wordt
aangezet, in combinatie met het permanent branden
van het waarschuwingslampje Zelfdiagnose motor,
een geluidssignaal en een melding met betrekking tot
de actieradius.
Afhankelijk van de weergegeven melding kan er
nog maximaal 1.100 km worden gereden voordat de
startblokkering wordt geactiveerd.
Voer (3) direct uit, om te voorkomen dat de motor niet
kan worden gestart.
Het AdBlue
®
-waarschuwingslampje
knippert zodra het contact is
aangezet, in combinatie met het branden van het
waarschuwingslampje Zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een melding die aangeeft dat de
motor niet kan worden gestart.
De startonderbreker voorkomt dat de motor weer
start (de toegestane rijlimiet is overschreden
na bevestiging van een storing van het
emissieregelsysteem).
Start de motor en zie (2).
Mistlampen achter
Brandt permanent.
De lampen zijn ingeschakeld.
DS NIGHT VISION
Brandt permanent.
De functie is geactiveerd, maar de auto
rijdt te snel of de buitentemperatuur valt buiten het
werkingsbereik.
De weergave kan in de functie "Night Vision" worden
gebruikt, maar er wordt geen waarschuwing gegeven.
Zie het hoofdstuk Verlichting en zicht voor meer
informatie.
DS MATRIX LED VISION
Brandt permanent, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding.
Er is een storing in deDS MATRIX LED VISION-
koplampen of de camera gedetecteerd.
Zie (2).
18
Instrumentenpaneel
01
Grootlichtassistent
Brandt permanent, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding.
Er is een storing in een functie of camera
gedetecteerd.
Zie (2).
Groene verklikkerlampjes
Stop & Start
Brandt permanent.
Wanneer de auto stopt, zet het Stop & Start-
systeem de motor in de STOP-stand.
Knippert tijdelijk.
De STOP-stand is momenteel niet beschikbaar
of de START-stand wordt automatisch geactiveerd.
Raadpleeg de rubriek Rijden voor meer informatie.
Auto is klaar om te rijden (plug-in hybride)
Brandt permanent, in combinatie met een
geluidssignaal als het gaat branden.
De auto is klaar om te rijden.
Het lampje gaat uit wanneer er een snelheid van
ongeveer 5 km/h is bereikt en gaat weer branden als
de auto tot stilstand komt.
Het lampje gaat uit als u de motor afzet en uit de auto
stapt.
Zitplaats niet bezet / Veiligheidsgordel niet
vastgemaakt
Brandt permanent.
(grijs)
Een van de passagierszitplaatsen voorin of achterin
wordt als niet bezet beschouwd met het contact aan.
Zitplaats bezet / Veiligheidsgordel vastgemaakt
Brandt permanent.
De bestuurder of een passagier heeft de
veiligheidsgordel vastgemaakt met het contact aan.
Hill Assist Descent Control
Brandt permanent.
(grijs)
De functie is geactiveerd, maar de werking is
onderbroken omdat de snelheid te hoog is.
Verlaag de rijsnelheid tot lager dan 30km/h.
Brandt permanent.
Het systeem is geactiveerd, maar er wordt
niet voldaan aan alle voorwaarden voor de regeling
(hellingspercentage, te hoge snelheid, ingeschakelde
versnelling).
Knippert.
De functie regelt de snelheid van de auto.
De auto wordt afgeremd; de remlichten gaan branden
tijdens de afdaling.
Richtingaanwijzers
Knippert, met geluidssignaal.
De richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
Dagrijverlichting / parkeerlichten
Brandt permanent.
Bij voldoende omgevingslicht is de
dagrijverlichting ingeschakeld.
Bij onvoldoende omgevingslicht branden de
parkeerlichten.
Dimlicht
Brandt permanent.
De lampen zijn ingeschakeld.
DS NIGHT VISION
Brandt permanent.
(grijs)
De functie is geactiveerd, maar niet beschikbaar.
Brandt permanent.
De functie is geactiveerd.
Er is aan alle voorwaarden voldaan: het systeem is in
werking.
Zie het hoofdstuk Verlichting en zicht voor meer
informatie.
DS MATRIX LED VISION
Brandt permanent.
De functie is geactiveerd.
Grootlichtassistent
Brandt permanent.
(grijs)
De functie is geactiveerd, maar niet beschikbaar.
Er is niet voldaan aan alle werkingsvoorwaarden.
Brandt permanent.
De functie is via het touchscreen
geactiveerd.
De ring van de lichtschakelaar staat in de stand
"AUTO".
Zie het deel Verlichting en zicht voor meer informatie.
Blauwe verklikkerlampjes
Grootlicht
Brandt permanent.
De lampen zijn ingeschakeld.
19
Instrumentenpaneel
01
e-SAVE(Plug-in hybride)
Brandt permanent, samen met de
gereserveerde actieradius.
De functie is geactiveerd.
Zwarte/witte waarschuwingslampjes
Voet op het rempedaal
Brandt permanent.
Rempedaal niet of onvoldoende stevig
ingetrapt.
De keuzeschakelaar uit stand P halen bij uitvoeringen
met automatische transmissie bij draaiende motor en
vóór het uitschakelen van de parkeerrem.
Meters
Onderhoudsindicator
De informatie over onderhoudsbeurten wordt
aangegeven in afstand (kilometer of mijl) en tijd
(maanden of dagen).
Er wordt een waarschuwing gegeven zodra een van
deze waarden wordt bereikt.
De informatie over onderhoudsbeurten wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven. Afhankelijk van de
uitvoering van de auto:
De kilometerteller geeft de resterende kilometers
tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan
of de afgelegde afstand sinds de verstreken
onderhoudsdatum, voorafgegaan door het teken -.
Een waarschuwingsmelding geeft de resterende
kilometers en de tijd tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt aan of hoe lang deze is verstreken.
De weergegeven waarde wordt berekend op
basis van het aantal afgelegde kilometers en
de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudsbeurt.
De waarschuwing kan ook worden weergegeven
als het einde van het onderhoudsinterval in tijd
nadert.
Onderhoudssleutel
Brandt tijdelijk bij het aanzetten van het
contact.
Er kan nog 1.000 tot 3.000 km worden gereden totdat
de eerstvolgende beurt moet worden uitgevoerd.
Permanent, bij het aanzetten van het contact.
De volgende onderhoudsbeurt moet binnen
1.000 km worden uitgevoerd.
Laat zeer binnenkort een onderhoudsbeurt aan uw
auto uitvoeren.
Onderhoudssleutel knippert
Knippert en brandt vervolgens
permanent, bij het inschakelen van het
contact.
(Bij uitvoeringen met de BlueHDi-dieselmotor, in
combinatie met het waarschuwingslampje Service.)
Het interval voor de onderhoudsbeurt is overschreden.
Laat zo spoedig mogelijk een onderhoudsbeurt aan
uw auto uitvoeren.
Resetten van de onderhoudsindicator
Na elke onderhoudsbeurt moet de
onderhoudsindicator worden gereset.
Als u zelf onderhoud aan uw auto hebt uitgevoerd:
►  Zet het contact af.
►  Houd de knop op het uiteinde van de
lichtschakelaar ingedrukt.
►  Trap het rempedaal niet in en druk één keer op
de knop START/STOP; er wordt een tijdelijk venster
geopend waarin wordt afgeteld.
►  Als =0 op het display wordt weergegeven, wordt
er een bevestigingsmelding weergegeven. Laat dan
de knop op de lichtschakelaar los; het symbool van de
sleutel verdwijnt.
Als u de accu na deze handeling wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto en
wacht minimaal 5 minuten. Anders wordt het
resetten van de onderhoudsindicator niet
geregistreerd.
Herinnering onderhoudsinformatie
Service-informatie is toegankelijk met de app
Instellingen> Voertuig op het touchscreen.
►  Selecteer vervolgens Veiligheid> Diagnose.
Motorolieniveaumeter
(Afhankelijk van de uitvoering)
20
Instrumentenpaneel
01
Bij uitvoeringen met een elektrische
motorolieniveaumeter wordt bij het aanzetten van het
contact eerst de onderhoudsindicator (in de vorm van
meldingen) op het instrumentenpaneel weergegeven
en vervolgens gedurende enkele seconden het
motorolieniveau.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke
ondergrond staat en de motor minstens 30
minuten niet heeft gedraaid.
Te laag olieniveau
Als het motorolieniveau te laag is, verschijnt
de melding "Te laag olieniveau" op het
instrumentenpaneel, gaat het waarschuwingslampje
Service branden en klinkt er een geluidssignaal.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt
dat het olieniveau inderdaad te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over het
controleren van de niveaus.
Storing in de olieniveaumeter
Dit wordt aangegeven met de melding "Ongeldige
meting olieniveau" op het instrumentenpaneel.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in de elektrische
motorolieniveaumeter wordt het
motorolieniveau niet meer gecontroleerd.
Bij een storing in het systeem moet u het
motorolieniveau met de peilstok in de motorruimte
controleren.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
het controleren van de niveaus.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Deze informatie is alleen beschikbaar in het
aanpasbare deel van het instrumentenpaneel.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over het
digitaal instrumentenpaneel.
Bij draaiende motor:
In zone A is de temperatuur in orde.
In zone B is de temperatuur te hoog. Het
bijbehorende waarschuwingslampje en het
waarschuwingslampje STOPbranden rood op
het instrumentenpaneel, er wordt een melding
weergegeven en er klinkt een geluidssignaal.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil.
Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet.
Zet het contact uit, open voorzichtig de
motorkap en controleer het
koelvloeistofniveau.
Zie het betreffende deel voor meer informatie
over het controleren van de niveaus.
AdBlue®-actieradiusindicatoren
(BlueHDi)
De BlueHDi-dieselmotoren zijn uitgerust met
een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt
gecombineerd met het SCR-emissieregelsysteem
(Selective Catalytic Reduction) voor de
nabehandeling van de uitlaatgassen. Deze kunnen
niet functioneren zonder AdBlue
®
-vloeistof.
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue
®
-reservoir
is aangesproken (tussen 2400 en 0 km), gaat bij
het aanzetten van het contact een verklikkerlampje
branden en wordt een melding weergegeven die
aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt
rijden voordat het opnieuw starten van de motor
automatisch wordt geblokkeerd.
Het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem wordt automatisch
geactiveerd zodra het AdBlue
®
-reservoir leeg is. De
motor kan weer worden gestart nadat AdBlue
®
is
bijgevuld tot het minimale niveau.
Handmatige weergave van de actieradius
Een actieradius van meer dan 2.400km wordt niet
automatisch weergegeven.
Informatie over de actieradius is toegankelijk
via de app Instellingen> Voertuig op het
touchscreen.
21
Instrumentenpaneel
01
►  Selecteer vervolgens Veiligheid> Diagnose.
Benodigde maatregelen vanwege te weinig
AdBlue
®
De volgende waarschuwingslampjes gaan branden
wanneer de hoeveelheid AdBlue
®
minder is dan de
reservevoorraad die goed is voor een actieradius van
2.400 km.
Samen met de waarschuwingslampjes herinneren
meldingen u er regelmatig aan dat u het reservoir
moet bijvullen om te voorkomen dat de motor
niet meer kan worden gestart. Zie het hoofdstuk
Waarschuwings- en controlelampjes voor informatie
over de weergegeven meldingen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over AdBlue
®
(BlueHDi)en met
name over het bijvullen ervan.
Waarschu-
wings- / con-
trolelampjes
aan
Actie Resterende
actieradius
Vul bij. Tussen 2.400
km en 800 km
Vul zo snel
mogelijk bij.
Tussen 800
km en 100km
Waarschu-
wings- / con-
trolelampjes
aan
Actie Resterende
actieradius
Bijvullen is
noodzakelijk; de
kans bestaat dat
de motor niet
meer kan worden
gestart.
Tussen 100 en
0 km
De motor kan pas
weer starten als
er minimaal 5
liter AdBlue
®
aan
het reservoir is
toegevoegd.
0 km
Storing in het SCR-emissieregelsysteem
Storingsdetectie
Als er een storing wordt
gedetecteerd, gaan deze
waarschuwingslampjes
branden in combinatie met een
geluidssignaal en de melding
"Storing emissieregeling".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden gegeven
zodra de storing voor de eerste keer wordt
gedetecteerd en vervolgens steeds bij het aanzetten
van het contact zolang de storing niet is verholpen.
Bij een tijdelijke storing verdwijnt de
waarschuwing tijdens de volgende rit na de
zelfdiagnose van het SCR-emissieregelsysteem.
Storing bevestigd tijdens de toegestane rijfase
(tussen 1.100 en 0km)
Als de storingsmelding na 50 km rijden nog steeds
wordt weergegeven, wordt de storing in het SCR-
systeem bevestigd.
Het AdBlue-waarschuwingslampje knippert en
er wordt een melding weergegeven ("Storing
emissieregeling: starten niet meer mogelijk over X
km"), met de actieradius in kilometers.
Tijdens het rijden wordt de melding elke 30 seconden
weergegeven. De waarschuwing wordt opnieuw
weergegeven zodra het contact wordt aangezet.
U kunt nog 1.100km rijden voordat het systeem het
starten van de motor blokkeert.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Starten geblokkeerd
Telkens wanneer het contact wordt aangezet,
wordt de melding "Storing emissieregeling: starten
geblokkeerd" weergeven.
Om de motor weer te kunnen starten
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
22
Instrumentenpaneel
01
Vermogensmeter (plug-in
hybride)
De vermogensmeter geeft in real time het vermogen
aan dat van de auto wordt gevraagd.
Er zijn 3 zones:
POWER Hoge vermogensvraag, waarbij het
gecombineerde vermogen van de
benzinemotor en de elektromotor wordt
gebruikt.
De cursor bevindt zich in deze zone tijdens
meer dynamische rijfasen, wanneer hoge
prestaties worden gevraagd.
ECO Optimaal energiegebruik (verbrandings- of
elektromotor).
De cursor staat in deze zone tijdens
elektrisch rijden en wanneer de
benzinemotor optimaal wordt gebruikt. Dit
is mogelijk bij een geschikte rijstijl.
Een symbool geeft de drempel aan waarbij
de benzinemotor wordt gestart. Door het
accelereren te beperken kan de bestuurder
in de elektrische rijstand blijven.
CHARGE Terugwinning van energie voor het
gedeeltelijk opladen van de tractiebatterij.
De cursor bevindt zich in deze zone
wanneer de auto vaart vermindert:
wanneer u uw voet van het gaspedaal haalt
of remt.
Laadniveaumeter (plug-in
hybride)
Het laadniveau van de tractiebatterij en de resterende
actieradius in de elektrische rijstand worden
permanent weergegeven wanneer het contact aan
staat.
De weergegeven actieradius is afhankelijk
van het gebruik van de auto (rijstijl en
snelheid), de buitentemperatuur en de
geactiveerde comfortuitrusting.
Handmatige controle
Met deze functie kunnen bepaalde indicatoren
worden gecontroleerd en kan het logboek met
waarschuwingen worden weergegeven.
De test wordt gestart in de app Instellingen>
Voertuigvan het touchscreen.
►  Selecteer vervolgens Veiligheid > Diagnose.
De volgende gegevens worden op het
instrumentenpaneel weergegeven:
– Bandenspanning.
Motoroliepeil (afhankelijk van de motoruitvoering).
– Onderhoudsinterval.
Actieradius van deAdBlue
®
voor het SCR-systeem
(BlueHDi-diesel).
Actuele waarschuwingen.
Deze informatie verschijnt ook automatisch
elke keer wanneer u het contact aanzet.
Kilometerteller
De kilometerteller geeft de totale kilometerstand van
de auto aan.
Als het contact is aangezet, wordt altijd de totale
afstand weergegeven. Deze waarde wordt nog
30 seconden na het afzetten van het contact
weergegeven. Ook wordt deze waarde weergegeven
als het bestuurdersportier wordt geopend, en als de
auto wordt vergrendeld of ontgrendeld.
Wanneer u in het buitenland rijdt, moet u
mogelijk de afstandseenheden (mijl of km)
aanpassen: de weergegeven snelheid moet in de
23
Instrumentenpaneel
01
officiële eenheid van het land worden aangegeven
(mijl/h of km/h).
U kunt deze eenheid via het configuratiemenu van
het scherm aanpassen terwijl de auto stilstaat.
Plug-in hybrideauto's
De kilometerteller kan alleen worden
weergegeven via de boordcomputer.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor meer
informatie over de boordcomputer.
Dimmer dashboardverlichting
Wordt gebruikt om de lichtsterkte van de
verlichting van het instrumentenpaneel en de
bedieningselementen aan de lichtsterkte buiten aan
te passen.
Deze functie kan worden ingesteld in de app
Instellingen> Helderheidvan het
touchscreen.
►  Druk in de categorie "Cockpit" op de schuifbalk of
schuif de schuifbalk naar de gewenste instelling.
Boordcomputer
Toont informatie over de huidige rit (actieradius,
brandstofverbruik, gemiddelde snelheid, enz.).
Weergave van informatie op het
instrumentenpaneel
De verschillende tabbladen weergeven
►  Wanneer u op de toets op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar drukt, worden de volgende
tabbladen na elkaar weergegeven:
Actuele informatie:
Actueel verbruik (Benzine of Diesel).
Teller voor Stop & Start (Benzine of Diesel).
Percentage van de huidige rit volledig elektrisch
gereden (Plug-in hybride).
Kilometerteller (Plug-in hybride).
Traject "1" en daarna "2":
Gemiddelde snelheid.
Gemiddeld brandstofverbruik.
Afgelegde afstand.
Afhankelijk van de instellingen voor de op
hetinstrumentenpaneel weer te geven
pagina's en het activeren/deactiveren van het
Extended Head-Up Display, wordt de
boordcomputer op een van de twee of op beiden
weergegeven.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer
informatie over het digitaal instrumentenpaneel
en de DS EXTENDED HEAD UP DISPLAY.
Traject resetten
►  Druk langer dan 2 seconden op de knop op
het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar
wanneer het gewenste traject wordt weergegeven.
Traject "1" en "2" zijn onafhankelijk en ze worden op
dezelfde manier gebruikt.
Begrippen
De actieradius
(km of mijl)
Afstand die u nog met de resterende
hoeveelheid brandstof kunt afleggen
(gebaseerd op het gemiddelde verbruik over de
laatste afgelegde kilometers).
Deze waarde kan schommelen door een verandering
in rijstijl of van het reliëf op de route, waardoor het
actuele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan 30km bedraagt,
worden streepjes weergegeven.
Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt
de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als
deze meer dan 100km bedraagt.
Wanneer tijdens het rijden permanent streepjes
worden weergegeven in plaats van cijfers, duidt dit op
een storing.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Huidig verbruik
(l/100km, km/l of mijl/gallon)
24
Instrumentenpaneel
01
Berekend over de laatste seconden.
Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden
vanaf 30km/h.
Gemiddeld verbruik
(l/100km, km/l of mijl/gallon)
Berekend sinds de laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mijl/h)
Berekend sinds de laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
Afgelegde afstand
(km of mijl)
Berekend sinds de laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
Tijdteller Stop & Start-systeem
(minuten/seconden of uren/minuten)
Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert
een teller hoe lang de STOP-stand tijdens een traject
is geactiveerd.
De tijdteller wordt gereset telkens wanneer het
contact wordt aangezet.
10 inch touchscreen
Dit systeem biedt toegang tot:
Tijd en buitentemperatuur.
Bediening van het verwarmings-/
airconditioningssysteem en weergave van de
instellingen.
Instellingen van rijhulpsystemen, comfort- en
veiligheidsfuncties, audioapparatuur en het digitale
instrumentenpaneel.
Instellingen van functies die specifiek zijn voor
plug-in hybrideauto's.
Weergave van de parkeerhulpsystemen.
Interactief instructieboekje.
Trainingsvideo's (bijv. schermbeheer,
rijhulpsystemen, spraakherkenning).
Bediening van audioapparatuur en telefoon met
weergave van de bijbehorende informatie.
Connected Services en weergave van de
bijbehorende informatie.
Bediening van het navigatiesysteem en weergave
van de bijbehorende informatie (afhankelijk van de
uitvoering).
Spraakherkenning (afhankelijk van de uitvoering).
Zet de auto uit veiligheidsoverwegingen altijd
stil voordat u handelingen uitvoert die uw
volledige aandacht vragen.
Bepaalde functies zijn niet beschikbaar als de
auto rijdt.
Adviezen
Deze adviezen zijn van toepassing op het touchscreen
en op de SMART TOUCH (afhankelijk van de
uitvoering).
Het touchscreen en de SMART TOUCHzijn capacitieve
touchscreens.
Houd geen puntige voorwerpen tegen het
touchscreen.
Raak het touchscreen niet aan met vochtige vingers.
►  Gebruik een schone, zachte doek om het
touchscreen te reinigen.
Belangrijkste
bedieningselementen
Toegang tot een van de beginpagina's
Terugkeren naar de eerste beginpagina
Directe toegang tot de Klimaat-app
Directe toegang tot de snelkoppelingen voor
rijhulpsystemen
►  Veeg omlaag vanaf de bovenste rand van het
touchscreen om een lijst met verkorte instellingen te
openen (zoals Helderheid, Diagnose).
►  Afhankelijk van de pagina's die op het scherm
worden weergegeven (met of zonder contextmenu)
kunt u net als bij een smartphone met uw vinger door
de tekst bladeren.
Contextmenu tonen / verbergen
Terugkeren naar de vorige pagina
►  Voor het wijzigen van de status van een functie
drukt u op de betreffende beschrijving (de wijziging
wordt bevestigd doordat de schuifbalk naar rechts
/ links wordt verplaatst: functie ingeschakeld /
uitgeschakeld).
Toegang tot aanvullende informatie over de
functie
25
Instrumentenpaneel
01
Toegang tot de parameters van de functie
Snelkoppelingen toevoegen / verwijderen
Kort indrukken, contact uit: systeem aan / uit.
Kort indrukken, contact aan: geluid dempen /
herstellen.
Lang indrukken, contact aan: start stand-bymodus
(geluid dempen, schermen en klokweergave uit).
Instellen van het volume.
Apps
Druk op de startpagina op deze toets om het
overzicht van de apps te openen.
Druk op elke willekeurige pagina met drie
vingers op het touchscreen om het overzicht
van de apps te openen.
Zie de hoofdstukken waarin de audio- en
telematicasystemen worden beschreven voor
informatie over andere toepassingen die hier niet
worden vermeld.
ADAS
Inschakelen / uitschakelen en configureren
van de rijhulpsystemen.
Klimaat
Instellingen voor de temperatuur, luchtstroom
enzovoort.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de automatische airconditioning met gescheiden
regeling.
Inschakelen / uitschakelen van de
stuurwielverwarming.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de stuurwielverwarming.
Stoelen
Inschakelen / uitschakelen en configureren
van de comfortfuncties van de stoelen (verwarming,
ventilatie en massage).
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de stoelverwarming en / of de stoelventilatie, of
over de multipoint-massagefunctie.
Instellingen
Belangrijkste instellingen van het
audiosysteem, het touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel.
Inschakelen / uitschakelen en configureren van
de buitenverlichtingsfuncties, de functies die
gerelateerd zijn aan de toegang tot de auto en de
veiligheidsfuncties.
Energie
Toegang tot de functies van het
plug-in hybridesysteem (energiestromen,
verbruiksstatistieken, geprogrammeerd laden,
e-SAVE-functie).
Energie Inschakelen
Energiestroom
Op deze pagina wordt in realtime de werking van het
plug-in hybridesysteem weergegeven.
1. Actieve rijstand
2. Benzinemotor
3. Elektromotor
4. Laadniveau tractiebatterij
De kleur van de energiestromen is afhankelijk van de
manier van rijden:
Blauw: 100% elektrische energie.
Wit: energie van de benzinemotor.
Groen: terugwinning van energie.
Statistieken
Op deze pagina worden de statistieken over het
verbruik van elektrische energie en brandstof
weergegeven.
1. Gemiddeld stroomverbruik voor de huidige rit (kWh
/ 100km) en historische waarden:
26
Instrumentenpaneel
01
Weergegeven in blauw: verbruikte energie die
rechtstreeks afkomstig is van de tractiebatterij.
Weergegeven in groen: energie die wordt
teruggewonnen tijdens snelheid minderen en remmen
om de tractiebatterij op te laden.
2. Gemiddeld brandstofverbruik voor de huidige rit
(l/100km) en historische waarden (weergegeven in
oranje).
Laden
Op deze pagina kunt u het laden programmeren.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over het laden van de tractiebatterij (plug-in hybride).
e-SAVE
Met de functie e-SAVE kan de elektrische energie
van de tractiebatterij geheel of gedeeltelijk worden
gereserveerd voor later gebruik tijdens de rit
(bijvoorbeeld om door een stedelijk gebied te rijden
of in een milieuzone te rijden waar alleen elektrische
auto's zijn toegestaan).
►  Selecteer de actieradius in de elektrische stand
die moet worden gereserveerd (10 km, 20 km of de
volledige actieradius MAX) en activeer vervolgens de
functie.
De activering van de functie wordt bevestigd
door het branden van dit controlelampje op
het instrumentenpaneel en de weergave van de
energiereserve in kilometers of mijlen.
►  Wanneer u de energiereserve wilt gebruiken, kiest
u de rijstand Electric met de keuzeschakelaar.
Als de gevraagde actieradius de beschikbare
actieradius overschrijdt (niet aanbevolen),
begint de verbrandingsmotor de tractiebatterij op
te laden tot de gevraagde drempelwaarde is
bereikt. Hierdoor neemt het brandstofverbruik
sterk toe.
SMART TOUCH
Dit systeem is een touchscreen dat aan hetDS IRIS
SYSTEM is gekoppeld. Het is dusdanig ontworpen dat
de bestuurder het touchscreen kan gebruiken zonder
zijn / haar ogen van de weg te halen.
Het heeft te personaliseren snelkoppelingen: de
app Media of een opgeslagen radiozender, de app
Navigatie of een opgeslagen bestemming, de app
Telefoon of een contactpersoon bellen, Handleiding,
instellingen voor functies (zoals Stop & Start,
Panoramische camera), etc.
Naast bediening via gesproken commando's is het
systeem ook voorzien van handschriftherkenning voor
alle betreffende functies.
U kunt met het systeem de kaart bedienen (inzoomen
/ uitzoomen, draaien) via de Navigatie-app.
Alle acties van de gebruiker worden doorgevoerd
wanneer de vinger wordt weggehaald.
Zie voor meer informatie overPersonalisering -
SMART TOUCH het betreffende hoofdstuk in de
beschrijving van de audio- en telematicasystemen.
Als de auto langere tijd in zonlicht staat, dan
kan het touchscreen heel heet worden.
Wacht een paar minuten voordat u het systeem
gebruikt.
Op afstand bedienbare extra
functies (plug-in hybride)
De volgende functies zijn
beschikbaar in de app MyDS App,
die toegankelijk is vanaf een
smartphone:
Beheer van het opladen van de tractiebatterij
(geprogrammeerd laden).
Beheer van het voorverwarmen of -koelen.
De laadtoestand en de actieradius van de auto
aflezen.
Installatieprocedure
►  Download de app MyDS App vanaf de voor uw
smartphone geschikte online store.
►  Maak een account aan.
►  Voer het VIN van de auto in (het nummer op het
kentekenbewijs van de auto dat begint met "VF").
Zie het betreffende deel voor meer informatie over de
identificatie.
Netwerkbereik
Zorg ervoor dat uw auto zich bevindt in een
gebied met dekking van een mobiel netwerk
27
Instrumentenpaneel
01
wanneer u op afstand bedienbare functies wilt
gebruiken.
Wanneer deze dekking er niet is, kan uw
smartphone niet met de auto communiceren
(bijvoorbeeld in een ondergrondse parkeergarage).
De app geeft dan een melding dat er geen
verbinding met de auto kan worden gemaakt.
28
Toegang tot de auto
02
Elektronische sleutel met
afstandsbedieningsfunctie
en geïntegreerde sleutel
Functies van de
afstandsbediening
Afhankelijk van de uitvoering, De afstandsbediening
kan worden gebruikt om de volgende functies op
afstand te regelen:
Ontgrendelen / vergrendelen / supervergrendelen
van de auto.
Ontgrendelen - Openen van de bagageruimte.
Inklappen / uitklappen van de buitenspiegels.
Inschuiven / uitschuiven van de
buitenportiergrepen.
Inschakelen / uitschakelen van het alarmsysteem.
Lokaliseren van de auto.
Openen / sluiten van de ruiten.
Sluiten van het schuif-/kanteldak.
Activeren van de elektrische startonderbreker van
de auto.
Geïntegreerde sleutel
De sleutel in de afstandsbediening kan voor het
volgende worden gebruikt, afhankelijk van de
uitvoering:
De handmatige kinderbeveiliging inschakelen/
uitschakelen.
De airbag vóór aan passagierszijde inschakelen/
uitschakelen.
De portieren met de reservefunctie ontgrendelen/
vergrendelen.
►  Houd de knop uitgetrokken om de sleutel te
verwijderen of terug te plaatsen.
Wanneer de ingebouwde sleutel is
uitgenomen, dient u deze altijd bij u te houden
om de betreffende noodprocedures uit te kunnen
voeren.
Ontgrendelen van de auto
De selectieve ontgrendeling
(bestuurdersportier, achterklep) kan worden
ingesteld in de app Instellingen> Voertuigvan het
touchscreen.
Alle portieren ontgrendelen
►  Druk op de ontgrendelknop.
De portiergrepen van de auto worden uitgeschoven
en, afhankelijk van de uitvoering, worden de
buitenspiegels uitgeklapt.
Selectieve ontgrendeling
Bestuurdersportier en brandstofvulklep
►  Druk op de ontgrendeltoets.
►  Druk nogmaals op de toets om de andere portieren
en de achterklep te ontgrendelen.
De laadstekker kan bij de tweede keer drukken
worden losgekoppeld.
De volledige of selectieve ontgrendeling en,
afhankelijk van de uitvoering, de uitschakeling van
het alarm worden bevestigd door het knipperen
van de richtingaanwijzers en het branden van de
dagrijverlichting.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels uitgeklapt.
Openen van de ruiten
►  U kunt de ruiten openen door langer dan 3
seconden op de ontgrendeltoets te drukken
(afhankelijk van de uitvoering).
►  Druk nog een keer op de toets om het openen van
de ruiten te stoppen.
Selectief ontgrendelen en openen van de
achterklep
Selectief ontgrendelen van de achterklep is
standaard uitgeschakeld en elektrische bediening is
standaard ingeschakeld.
►  Houd deze toets ingedrukt.om de
bagageruimte te ontgrendelen en, afhankelijk
van de uitvoering, automatisch openen van de
achterklep te activeren.
Wanneer de selectieve ontgrendeling van de
achterklep is geactiveerd, blijven de portieren en de
brandstofvulklep vergrendeld.
Als de selectieve ontgrendeling van de achterklep is
uitgeschakeld, wordt de auto bij het indrukken van de
toets volledig ontgrendeld.
Als de elektrische werking van de achterklep
is uitgeschakeld, wordt de achterklep bij het
indrukken van de toets op een kier gezet.
U moet de achterklep weer sluiten om de auto te
kunnen vergrendelen.
Vergrendelen van de auto
Normale vergrendeling
►  Druk op de vergrendeltoets.
De vergrendeling en, afhankelijk van de uitvoering,
de inschakeling van het alarm worden bevestigd
door het branden van de richtingaanwijzers en
dagrijverlichting.
29
Toegang tot de auto
02
Selectief ontgrendelen en openen van de
achterklep
Selectief ontgrendelen van de achterklep is
standaard uitgeschakeld en elektrische bediening is
standaard ingeschakeld.
►  Houd deze toets ingedrukt.om de
bagageruimte te ontgrendelen en, afhankelijk
van de uitvoering, automatisch openen van de
achterklep te activeren.
Wanneer de selectieve ontgrendeling van de
achterklep is geactiveerd, blijven de portieren en de
brandstofvulklep vergrendeld.
Als de selectieve ontgrendeling van de achterklep is
uitgeschakeld, wordt de auto bij het indrukken van de
toets volledig ontgrendeld.
Als de elektrische werking van de achterklep
is uitgeschakeld, wordt de achterklep bij het
indrukken van de toets op een kier gezet.
U moet de achterklep weer sluiten om de auto te
kunnen vergrendelen.
Vergrendelen van de auto
Normale vergrendeling
►  Druk op de vergrendeltoets.
De vergrendeling en, afhankelijk van de uitvoering,
de inschakeling van het alarm worden bevestigd
door het branden van de richtingaanwijzers en
dagrijverlichting.
De handgrepen van de auto schuiven in en,
afhankelijk van de uitvoering, de buitenspiegels
worden ingeklapt.
Als een van de portieren of de achterklep niet
goed is gesloten, kan de auto niet worden
vergrendeld. Als de auto echter is uitgerust met
een alarmsysteem, dan wordt dit na ongeveer 45
seconden ingeschakeld.
Als de auto wordt ontgrendeld maar de portieren
of de achterklep worden vervolgens niet geopend,
dan wordt de auto automatisch na ongeveer
30 seconden weer vergrendeld. Als de auto is
uitgerust met een alarmsysteem, dan wordt dit
automatisch weer ingeschakeld.
Supervergrendeling
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
werken de binnenportiergrepen niet. Ook
wordt de toets van de centrale vergrendeling
uitgeschakeld.
De claxon blijft werken.
Schakel nooit de supervergrendeling in als er zich
iemand in de auto bevindt.
►  Druk binnen 3 seconden weer op de
vergrendeltoets om de supervergrendeling van de
auto in te schakelen (de richtingaanwijzers gaan kort
knipperen om dit te bevestigen).
Sluiten van de ruiten en het schuif- / kanteldak
Er klinkt een geluidssignaal voordat de beweging
begint.
►  Als u de ruiten en, afhankelijk van de uitvoering,
het schuif- / kanteldak helemaal wilt sluiten, druk
langer dan 2 seconden op de vergrendeltoets.
►  Druk nog een keer op de toets op het stoppen te
sluiten.
Zorg ervoor dat het sluiten van de ruiten en
het schuif- / kanteldak niet door voorwerpen
of personen wordt gehinderd.
Als u bij een uitvoering met alarmsysteem de
ruiten en / of het schuif- / kanteldak bij het
verlaten van de auto op een kier wilt laten staan,
moet u eerst de interieurbeveiliging van het
alarmsysteem uitschakelen.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
het alarmsysteem.
Lokaliseren van de auto
Hiermee kunt u uw auto op afstand lokaliseren terwijl
de auto is vergrendeld:
De richtingaanwijzers knipperen ongeveer 10
seconden.
De lampen van de buitenspiegels gaan branden.
De plafonniers gaan branden.
►  Druk op deze toets.
30
Toegang tot de auto
02
Advies
Afstandsbediening
De afstandsbediening is een gevoelig
apparaat dat met hoge frequentie werkt; zit niet
aan de afstandsbediening terwijl u deze in uw
zak hebt, omdat u dan per ongeluk de auto kunt
ontgrendelen.
Druk niet op de toetsen van de afstandsbediening
wanneer u buiten het bereik van de auto
bent, omdat dat ervoor kan zorgen dat de
afstandsbediening niet meer werkt. In dat geval
moet de afstandsbediening worden gereset.
Diefstalbeveiliging
Pas de elektronische startblokkering niet
aan, omdat er dan storingen kunnen ontstaan.
Vergrendelen van de auto
Wanneer de portieren onder het rijden zijn
vergrendeld, kunnen hulpdiensten in noodgevallen
lastig in de auto komen.
Neem uit veiligheidsoverwegingen de
elektronische sleutel mee als u de auto verlaat,
zelfs wanneer dit voor korte duur is.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat uw sleutels door een dealer in het
elektronische geheugen van de auto opslaan,
zodat u zeker weet dat de sleutels in uw bezit de
enige sleutels zijn waarmee de auto kan worden
gestart.
Proximity Keyless Entry and
Start
Dit is een Keyless Entry and Start-systeem.
Hiermee wordt de auto automatisch vergrendeld
/ ontgrendeld door de elektronische sleutel te
detecteren.
Als de bestuurder de elektronische sleutel bij zich
heeft, wordt de auto ontgrendeld zodra hij / zij de auto
nadert en vergrendeld als hij / zij bij de auto vandaan
loopt.
Als de elektronische sleutel zich langer dan 30
minuten binnen de 2 en 5 meter van de auto vandaan
bevindt, wordt het systeem gedeactiveerd om de
batterij te sparen.
Sleuteldetectiezones:
Zone A: instapverlichting bij het naderen van de auto
(2 tot 5 meter van de auto).
Zone B : automatische vergrendeling bij het van de
auto vandaan lopen (ongeveer 2 meter van de auto).
Zone C: automatische ontgrendeling bij het naderen
van de auto (1 tot 2 meter van de auto).
De automatische functies kunnen worden
ingesteld in de app Instellingen> Voertuigvan
het touchscreen.
Als de bestuurder de elektronische sleutel bij zich
heeft, kan hij / zij de auto ook vergrendelen en
ontgrendelen door op de inschuifbare portiergrepen
te drukken.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over de
inschuifbare portiergrepen.
Ontgrendelen van de auto
De selectieve ontgrendeling
(bestuurdersportier, bagageruimte) kan
worden ingesteld in de app Instellingen> Voertuigvan
het touchscreen.
Volledig ontgrendelen
De auto (portieren en bagageruimte) worden
ontgrendeld:
►  automatisch, als de bestuurder nadert (zone C) en
de automatische functies zijn geactiveerd;
►  door een lichte druk op een portiergreep.
De ontgrendeling en, afhankelijk van de
uitvoering, uitschakeling van het alarmsysteem
worden bevestigd door het knipperen van de
richtingaanwijzers.
De portiergrepen van de auto schuiven naar binnen,
en afhankelijk van de uitvoering, de buitenspiegels
worden ingeklapt.
Als de sleutel langer dan 15 minuten in de
buurt van de auto blijft (zones A, B of C)
zonder dat er iets wordt gedaan, dan worden de
automatische functies uitgeschakeld. Gebruik de
afstandsbediening of druk op een van de
portierhandgrepen om de auto te ontgrendelen of
te vergrendelen.
Als de auto niet wordt ontgrendeld of vergrendeld
met de portierhandgrepen, houd de sleutel
dichterbij en herhaal de handeling.
Selectieve ontgrendeling
Bestuurdersportier en brandstofvulklep/klep van de
laadaansluiting
Het ongrendelen gebeurt:
►  automatisch, wanneer de bestuurder het
bestuurdersportier nadert en de automatische
functies zijn geactiveerd;
►  door licht op de portiergreep te drukken.
De bestuurdersportiergreep schuift naar buiten.
31
Toegang tot de auto
02
►  automatisch, als de bestuurder nadert (zone C) en
de automatische functies zijn geactiveerd;
►  door een lichte druk op een portiergreep.
De ontgrendeling en, afhankelijk van de
uitvoering, uitschakeling van het alarmsysteem
worden bevestigd door het knipperen van de
richtingaanwijzers.
De portiergrepen van de auto schuiven naar binnen,
en afhankelijk van de uitvoering, de buitenspiegels
worden ingeklapt.
Als de sleutel langer dan 15 minuten in de
buurt van de auto blijft (zones A, B of C)
zonder dat er iets wordt gedaan, dan worden de
automatische functies uitgeschakeld. Gebruik de
afstandsbediening of druk op een van de
portierhandgrepen om de auto te ontgrendelen of
te vergrendelen.
Als de auto niet wordt ontgrendeld of vergrendeld
met de portierhandgrepen, houd de sleutel
dichterbij en herhaal de handeling.
Selectieve ontgrendeling
Bestuurdersportier en brandstofvulklep/klep van de
laadaansluiting
Het ongrendelen gebeurt:
►  automatisch, wanneer de bestuurder het
bestuurdersportier nadert en de automatische
functies zijn geactiveerd;
►  door licht op de portiergreep te drukken.
De bestuurdersportiergreep schuift naar buiten.
►  In de auto kunt u alle portieren en de achterklep
ontgrendelen met de toets van de centrale
vergrendeling of door een van de portieren te openen.
Als de gebruiker zich buiten zone A bevindt en
eenmaal op de ontgrendeltoets van de
elektronische sleutel drukt, en als selectiviteit is
geselecteerd, worden alleen het
bestuurdersportier en de brandstofvulklep
ontgrendeld. Door nogmaals op de toets te
drukken wordt de rest van de auto ontgrendeld.
Selectieve ontgrendeling van de achterklep
De achterklep wordt automatisch ontgrendeld als u
de achterkant van de auto nadert.
►  Druk op de schakelaar van de achterklep om deze
te openen.
De portieren blijven vergrendeld.
Vergrendelen van de auto
Normale vergrendeling
Met de portieren en de achterklep gesloten wordt de
auto vergrendeld:
►  automatisch, als de bestuurder detectiezone B
verlaat en de automatische functies zijn geactiveerd;
►  of door een lichte druk op een van de
portiergrepen.
De vergrendeling wordt bevestigd doordat de
richtingaanwijzers gaan branden en er klinkt een
geluidssignaal voor de vergrendeling wanneer u bij de
auto vandaan loopt.
De auto kan niet worden vergrendeld als de
elektronische sleutel in de auto is achtergebleven.
Als de auto wordt ontgrendeld terwijl de
portiergrepen zijn ingeschoven, worden deze
uitgeschoven door op een van de portiergrepen te
drukken. De auto blijft ontgrendeld.
Druk opnieuw op een van de portiergrepen om deze
te vergrendelen.
Supervergrendeling
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
werken de binnenportiergrepen niet. Ook
wordt de toets van de centrale vergrendeling in de
auto uitgeschakeld.
De claxon blijft werken.
Schakel nooit de supervergrendeling in als er zich
iemand in de auto bevindt.
32
Toegang tot de auto
02
►  Druk zachtjes op de portiergreep van het
bestuurdersportier om de auto te vergrendelen.
►  Druk er binnen 3 seconden nog een keer op om
de supervergrendeling van de auto in te schakelen
(de richtingaanwijzers gaan kort branden om dit te
bevestigen).
Als de auto wordt ontgrendeld terwijl de
portiergrepen zijn ingeschoven, worden deze
uitgeschoven door op een van de portiergrepen te
drukken. De auto blijft ontgrendeld.
Druk opnieuw op een van de portiergrepen om deze
te vergrendelen.
Als een van de portieren of de achterklep nog
open is of als de elektronische sleutel van het
Keyless Entry and Start-systeem in de auto is
achtergebleven, werkt de centrale vergrendeling
niet.
Als de auto wordt ontgrendeld maar de
portieren of de achterklep worden vervolgens
niet geopend, wordt de auto automatisch na
ongeveer 30 seconden weer vergrendeld. Het
alarm (indien aanwezig) wordt automatisch
opnieuw ingeschakeld (als het alarm voor het
ontgrendelen was ingeschakeld).
Het automatisch inklappen/uitklappen van
de buitenspiegels kan worden ingesteld in de
app Instellingen> Voertuigvan het touchscreen.
Laat de auto uit veiligheidsoverwegingen
nooit onbeheerd achter, zelfs niet voor korte
tijd, zonder de elektronische sleutel van het
Keyless Entry and Start-systeem mee te nemen.
Vergeet niet dat de auto kan worden gestolen als
de sleutel nog in een van de aangegeven gebieden
aanwezig is terwijl de auto niet is vergrendeld.
Om de batterij in de elektronische sleutel en
in de auto opgeladen te houden:
De functie voor ontgrendeling bij nadering
(zone C) schakelt na enkele dagen (ongeveer één
week) zonder gebruik automatisch over naar de
ruststand. Gebruik de afstandsbediening of druk
op een van de portierhandgrepen om de auto te
ontgrendelen. De volgende keer dat de auto wordt
gestart, worden de functies voor automatisch
ontgrendelen en vergrendelen weer geactiveerd.
Wanneer de instapverlichting een paar keer
achter elkaar wordt geactiveerd zonder dat de
auto wordt gestart, wordt deze uitgeschakeld.
Alle "handsfree" functies schakelen over op de
ruststand als ze 21 dagen niet zijn gebruikt. U kunt
deze functies weer inschakelen door de auto met
de afstandsbediening te ontgrendelen en de motor
te starten.
Elektrische storingen
De elektronische sleutel werkt in
sommige gevallen niet goed in de nabijheid van
elektronische apparatuur (zoals mobiele telefoons
(ingeschakeld of in stand-by), laptops en sterke
magnetische velden). Als dat het geval is, moet
u de elektronische sleutel verder weg van de
elektronische apparatuur houden.
Centrale vergrendeling
Handmatig
►  Druk op deze toets om de auto (portieren en
achterklep) vanuit het interieur te vergrendelen /
ontgrendelen.
De centrale vergrendeling werkt niet als een
van de portieren is geopend.
Druk om de buitenportiergrepen uit te
schuiven één keer op de toets als de auto is
vergrendeld en twee keer als de auto is
ontgrendeld.
Bij vergrendeling / supervergrendeling van
buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de
supervergrendeling van buitenaf is ingeschakeld,
knippert het controlelampje en werkt de knop niet.
►  Als de auto is vergrendeld, trek dan aan de
binnenportiergreep van een van de portieren om
de auto te ontgrendelen.
►  Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
moet u de afstandsbediening, het Keyless Entry
and Start-systeem of de geïntegreerde sleutel
gebruiken om de auto te ontgrendelen.
Automatisch (beveiliging tegen
agressie)
De portieren en de achterklep worden tijdens het
rijden automatisch vergrendeld (bij een snelheid
hoger dan 10km/h).
De functie is standaard ingeschakeld. Voor uit- of
weer inschakelen:
►  Druk op de toets totdat er ter bevestiging een
melding wordt weergegeven.
Vervoer van lange of grote voorwerpen
Druk op de knop van de centrale
vergrendeling om met geopende achterklep en
vergrendelde portieren te kunnen rijden. Anders
33
Toegang tot de auto
02
Druk om de buitenportiergrepen uit te
schuiven één keer op de toets als de auto is
vergrendeld en twee keer als de auto is
ontgrendeld.
Bij vergrendeling / supervergrendeling van
buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de
supervergrendeling van buitenaf is ingeschakeld,
knippert het controlelampje en werkt de knop niet.
►  Als de auto is vergrendeld, trek dan aan de
binnenportiergreep van een van de portieren om
de auto te ontgrendelen.
►  Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
moet u de afstandsbediening, het Keyless Entry
and Start-systeem of de geïntegreerde sleutel
gebruiken om de auto te ontgrendelen.
Automatisch (beveiliging tegen
agressie)
De portieren en de achterklep worden tijdens het
rijden automatisch vergrendeld (bij een snelheid
hoger dan 10km/h).
De functie is standaard ingeschakeld. Voor uit- of
weer inschakelen:
►  Druk op de toets totdat er ter bevestiging een
melding wordt weergegeven.
Vervoer van lange of grote voorwerpen
Druk op de knop van de centrale
vergrendeling om met geopende achterklep en
vergrendelde portieren te kunnen rijden. Anders
hoort u de sloten terugspringen telkens wanneer
de auto harder dan 10 km/h rijdt en wordt er een
waarschuwing weergegeven.
Noodprocedures
Sleutels, afstandsbediening of
elektronische sleutel verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto en uw
legitimatiebewijs naar een dealer.
De dealer kan de sleutelcode en de transpondercode
uitlezen, waardoor er een nieuwe sleutel kan worden
besteld.
De auto volledig met de sleutel
ontgrendelen/vergrendelen
Gebruik deze procedure in de volgende situaties:
De batterij van de afstandsbediening is leeg.
Een storing in de afstandsbediening.
De accu van de auto is leeg.
De auto staat in een gebied met sterke
elektromagnetische straling.
In het eerste geval moet u de batterij van de
afstandsbediening vervangen.
In het tweede geval kunt u het probleem mogelijk
verhelpen door de afstandsbediening te resetten.
Zie de betreffende hoofdstukken.
►  Druk tot het weerstandspunt op de handgreep aan
bestuurderszijde om deze uit te klappen en trek dan
aan de handgreep voor toegang tot het slot.
►  Steek de sleutel in het portierslot.
►  Laat de portierhandgreep van het
bestuurdersportier iets los.
►  Draai de sleutel in de richting van de voorzijde
of achterzijde om de auto te ontgrendelen of
vergrendelen.
Als de auto is uitgerust met een
alarmsysteem, wordt het alarm niet
ingeschakeld bij het vergrendelen met de sleutel.
Als het alarmsysteem is ingeschakeld, klinkt de
sirene bij het openen van de deur. De sirene stopt
als het contact wordt ingeschakeld.
Centrale vergrendeling werkt niet
Gebruik deze procedures in de volgende situaties:
Storing in de centrale vergrendeling.
Accu losgekoppeld of leeg.
Bij een storing in het centrale-
vergrendelingssysteem moet de accu worden
34
Toegang tot de auto
02
losgekoppeld, zodat de auto volledig is
vergrendeld.
Portier linksvoor
►  Als de handgreep is ingeschoven, druk deze dan
tot het weerstandspunt omhoog om deze uit te
schuiven.
►  Trek aan de handgreep voor toegang tot het slot.
►  Steek de sleutel in het slot en draai deze om het
portier te vergrendelen.
Overige portieren/deuren
Ontgrendelen
►  Trek aan de binnenportiergreep.
Vergrendelen
►  Open de portieren.
►  Controleer of de kinderbeveiliging van de
achterportieren niet is geactiveerd.
Zie het betreffende hoofdstuk.
►  Steek de sleutel voorzichtig in het slot van het
portierslotmechanisme en draai het slot een achtste
omwenteling naar de buitenkant van het portier.
►  Sluit de portieren en controleer van buitenaf of de
auto goed is vergrendeld.
Vervangen van de batterij
Er wordt een melding op het instrumentenpaneel
weergegeven zodra de batterij moet worden
vervangen.
Batterijtype: CR2032 / 3 V.
►  Wip het deksel met een kleine schroevendraaier
bij de uitsparing los en zet het deksel omhoog.
►  Verwijder de lege batterij.
►  Plaats de nieuwe batterij en let goed op de plus- en
minkant. Steek de batterij eerst in de contacten in de
hoek en klik het deksel daarna erop.
►  Synchroniseer de afstandsbediening.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over het synchroniseren van de afstandsbediening.
Gooi batterijen van de afstandsbediening
niet weg: ze bevatten metalen die
schadelijk zijn voor het milieu. Lever ze in bij een
speciaal inzamelpunt.
Deze apparatuur bevat een knoopcelbatterij.
Slik de batterij niet in. Kans op chemische
brandwonden!
Wanneer de batterij wordt ingeslikt, kunnen er in
slechts 2 uur ernstige inwendige brandwonden
ontstaan, die dodelijk kunnen zijn.
Als batterijen zijn ingeslikt of elders in het lichaam
zijn gestoken, moet u onmiddellijk medische hulp
inroepen.
Bewaar nieuwe en gebruikte batterijen buiten het
bereik van kinderen.
Als het batterijvakje niet goed sluit, mag u het
product niet meer gebruiken en moet u het buiten
bereik van kinderen houden.
Risico van explosie als de batterij door een
verkeerd type wordt vervangen!
Vervang de batterij door hetzelfde type.
Risico van explosie of lekkage van
ontvlambare vloeistof of gas!
U mag dit product niet gebruiken, opbergen of
plaatsen in een omgeving met een zeer hoge
temperatuur of bij een zeer lage druk door een zeer
grote hoogte.
Probeer een gebruikte batterij niet te verbranden,
te verbrijzelen of door te zagen / knippen.
De afstandsbediening resetten
Na het vervangen van de batterij of bij een storing
moet de afstandsbediening mogelijk worden gereset.
►  Druk tot het weerstandspunt op de portiergreep
om deze uit te klappen voor toegang tot het slot.
►  Steek de mechanische sleutel (uit de
afstandsbediening) in het slot om de auto te openen.
►  Houd de elektronische sleutel tegen de
noodsleutellezer op de stuurkolom totdat u het
contact hebt aangezet.
►  Druk op het rempedaal terwijl de automatische
transmissie in stand P staat.
►  Zet het contact aan door op de toets START/
STOPte drukken.
Als de storing na het resetten niet is verholpen, neem
zo snel mogelijk contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
35
Toegang tot de auto
02
De afstandsbediening resetten
Na het vervangen van de batterij of bij een storing
moet de afstandsbediening mogelijk worden gereset.
►  Druk tot het weerstandspunt op de portiergreep
om deze uit te klappen voor toegang tot het slot.
►  Steek de mechanische sleutel (uit de
afstandsbediening) in het slot om de auto te openen.
►  Houd de elektronische sleutel tegen de
noodsleutellezer op de stuurkolom totdat u het
contact hebt aangezet.
►  Druk op het rempedaal terwijl de automatische
transmissie in stand P staat.
►  Zet het contact aan door op de toets START/
STOPte drukken.
Als de storing na het resetten niet is verholpen, neem
zo snel mogelijk contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Portieren
Inschuifbare portiergrepen
De deuren hebben portiergrepen die automatisch
worden uit- en ingeschoven, afhankelijk van de status
van de auto:
Als de auto wordt ontgrendeld, worden de
portiergrepen uitgeschoven voor toegang tot de auto.
Als de auto wordt vergrendeld, worden de
portiergrepen ingeschoven.
A. Ingeschoven positie
B. Uitgeschoven positie
►  De portiergrepen kunnen op elk moment
handmatig worden uitgeschoven door erop te
drukken.
Eenmaal uitgeschoven schuiven de portiergrepen na
3 minuten automatisch in zonder dat de auto wordt
vergrendeld.
Afhankelijk van de uitvoering wordt de auto door
een druk op de portiergrepen ook vergrendeld /
ontgrendeld als de elektronische sleutel wordt
gedetecteerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de Proximity Keyless Entry and Start.
Bij een defecte batterij of storing in het
systeem kunt u de bestuurdersportiergreep
uitschuiven door erop te drukken totdat u
weerstand voelt. Trek vervolgens aan de
portiergreep voor toegang tot het slot en volg de
noodprocedures.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over Noodprocedures.
Als er te vaak op de portiergreep wordt
gedrukt tot aan de weerstand, kan dat het
mechanisme beschadigen.
Druk bij vorst op de portiergreep om deze los
te maken.
Het is mogelijk om de portiergrepen vanuit de auto uit
te schuiven:
door een portier te openen.
door één keer op de toets van de centrale
vergrendeling te drukken wanneer de auto is
vergrendeld of twee keer wanneer deze niet is
vergrendeld.
Tijdens het rijden schuiven de portiergrepen
automatisch in wanneer er sneller dan 3km/h wordt
gereden.
36
Toegang tot de auto
02
Openen
Van buitenaf
►  Ontgrendel de auto zodat de portiergrepen
uitschuiven.
►  Trek aan de portiergreep.
Als de functie selectief ontgrendelen is
geactiveerd, wordt alleen de portiergreep van
het bestuurdersportier uitgeschoven en kan alleen
het bestuurdersportier worden geopend.
Van binnenuit
►  Trek aan de binnenportiergreep; de handgrepen
van de portieren worden automatisch uitgeschoven.
Door van binnenuit een van de passagiersportieren te
openen wordt de auto volledig ontgrendeld.
Als de selectieve ontgrendeling is
geactiveerd:
Wanneer het bestuurdersportier wordt geopend,
wordt alleen het bestuurdersportier ontgrendeld
(als de auto nog niet volledig was ontgrendeld).
Wanneer een van de passagiersportieren wordt
geopend, wordt de auto volledig ontgrendeld.
Wanneer een van de portieren van binnenuit
wordt geopend, worden alle buitenportiergrepen
uitgeschoven.
Achterklep
Openen van de achterklep
►  Druk op de knop voor het openen van de
achterklep wanneer de auto is ontgrendeld,
of wanneer de elektronische sleutel zich in de
detectiezone bevindt.
►  Open de achterklep.
Als de selectieve ontgrendeling is
geactiveerd, moet de elektronische sleutel
zich bij de achterzijde van de auto bevinden.
De achterklep is niet geschikt voor de
bevestiging van een fietsendrager.
Sluiten van de achterklep
►  Trek de achterklep omlaag met behulp van de
handgrepen aan de binnenzijde van de klep.
►  Laat de handgrepen los en duw de achterklep
dicht.
Bij een storing of wanneer de achterklep
lastig opent en sluit, moet u de auto
onmiddellijk door een dealer of in een
gekwalificeerde werkplaats laten nakijken om te
voorkomen dat het probleem verergert en de
achterklep plotseling dicht valt, waarbij ernstig
letsel kan ontstaan.
Noodbediening
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele
storing van de centrale vergrendeling de achterklep
mechanisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
►  Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de
bagageruimte te komen.
►  Steek een kleine schroevendraaier in de opening A
van het slot om de achterklep te ontgrendelen.
►  Verplaats de nok naar links.
Vergrendeling na het sluiten
Wanneer de achterklep weer wordt gesloten, wordt
deze weer vergrendeld als het probleem niet is
verholpen.
Elektrisch bedienbare
achterklep
(Afhankelijk van de uitvoering)
De elektrisch bedienbare achterklep mag alleen
worden geopend of gesloten als de auto stilstaat.
Controleer of er voldoende ruimte achter de
auto is om de elektrisch bedienbare
achterklep te openen.
Steek uw vinger nooit in het
vergrendelingssysteem van de elektrisch
bedienbare achterklep – kans op ernstig letsel!
Om letsel door beknelling vóór en tijdens het
openen en sluiten van de elektrisch
bedienbare achterklep te voorkomen:
moet u erop letten dat niemand zich in de buurt
van de achterzijde van de auto bevindt.
houdt u de achterpassagiers in de gaten, met
name kinderen.
37
Toegang tot de auto
02
Controleer of er voldoende ruimte achter de
auto is om de elektrisch bedienbare
achterklep te openen.
Steek uw vinger nooit in het
vergrendelingssysteem van de elektrisch
bedienbare achterklep – kans op ernstig letsel!
Om letsel door beknelling vóór en tijdens het
openen en sluiten van de elektrisch
bedienbare achterklep te voorkomen:
moet u erop letten dat niemand zich in de buurt
van de achterzijde van de auto bevindt.
houdt u de achterpassagiers in de gaten, met
name kinderen.
Fietsendrager / trekhaak
De elektrisch bedienbare achterklep is niet geschikt
voor de bevestiging van een fietsendrager.
Als er een fietsendrager op de trekhaak is
bevestigd en de kabel ervan is aangesloten op de
aanhangeraansluiting, dan wordt de werking van
de elektrisch bedienbare achterklep automatisch
uitgeschakeld.
Bij gebruik van een niet door de fabrikant
goedgekeurde trekhaak of fietsendrager
moet de werking van de elektrisch bedienbare
achterklep worden uitgeschakeld.
Elektrische bediening
De elektrische bediening van de achterklep
kan worden ingesteld in de app Instellingen>
Voertuigvan het touchscreen.
U kunt de achterklep op verschillende manieren
openen of sluiten:
A. Met de elektronische sleutel van het Keyless Entry
and Start-systeem
B. Met de knop aan de buitenzijde van de achterklep
C. Met de knop aan de binnenzijde van de achterklep
D. Met de knop op het dashboard
Openen
►  Druk lang op de middelste toets (A) van de
elektronische sleutel.
of
►  Druk kort op de knop (B) aan de buitenzijde van de
achterklep terwijl u de elektronische sleutel bij u hebt.
of
►  Druk twee keer achter elkaar op de knop (D) op het
dashboard.
De achterklep gaat volledig open
(standaardinstelling) of tot de vooraf
opgeslagen positie.
Als de elektrische werking van de achterklep is
uitgeschakeld, wordt de achterklep door deze
acties op een kier gezet.
Wanneer de auto is vergrendeld, wordt de
auto ontgrendeld bij het openen van de
bagageruimte met schakelaar A of B. Als de
selectieve ontgrendeling is geactiveerd voordat
de bagageruimte wordt geopend, gaat alleen de
bagageruimte open.
Sluiten
►  Druk kort op de knop (C) aan de binnenzijde van de
achterklep.
38
Toegang tot de auto
02
U kunt het openen of sluiten van de
achterklep op elk moment onderbreken.
Als u nogmaals een van deze methoden gebruikt,
wordt de beweging onderbroken.
Een openingshoek opslaan
U kunt de openingshoek van de elektrisch bedienbare
achterklep beperken:
►  open de achterklep handmatig of door op de toets
te drukken tot de gewenste hoek.
►  houd toets C of knop B aan de buitenzijde langer
dan 3 seconden ingedrukt (het opslaan wordt
bevestigd door een kort geluidssignaal).
Wanneer er een nieuwe stand wordt opgeslagen,
wordt de vorige stand vervangen.
Opslaan is alleen mogelijk vanaf een
openingshoogte groter dan of gelijk aan 1
meter tussen de onderste en bovenste positie van
de achterklep.
Handmatige bediening
De achterklep kan met de hand worden bewogen,
zelfs als de elektrische werking ingeschakeld is.
De achterklep mag niet bewegen.
Met herstel van de elektrische functie
De elektrisch bedienbare achterklep kan handmatig
worden geactiveerd.
►  Met de bagageruimte geopend: beweeg de
achterklep iets in de sluitingsrichting om het
elektrisch sluiten te activeren.
►  Met de bagageruimte deels geopend: beweeg
de achterklep iets in de openingsrichting om het
elektrisch openen te activeren.
Zonder herstel van de elektrische functie
►  Beweeg de achterklep zo langzaam en vloeiend
mogelijk.
Ondersteuning van de gasveren is niet meer
beschikbaar als de elektrisch bedienbare achterklep
handmatig wordt geopend en gesloten. Het is daarom
normaal dat u weerstand ondervindt bij het openen
en sluiten.
Bij oververhitting van de motor
Als de achterklep herhaaldelijk wordt
geopend en gesloten, kan het voorkomen dat de
elektromotor te warm wordt waardoor elektrische
bediening tijdelijk niet meer mogelijk is.
Laat de elektromotor minimaal 10 minuten
afkoelen voordat u een manoeuvre uitvoert.
Bedien de achterklep handmatig als u niet zo lang
wilt wachten.
Handmatig sluiten van de
elektrisch bedienbare achterklep
bij een storing
Deze procedure is alleen nodig in het geval van een
storing van de achterklepmotor.
Als de storing wordt veroorzaakt door de accu, wordt
aanbevolen deze opnieuw op te laden of te vervangen
bij gesloten achterklep.
In deze situatie is wellicht veel kracht nodig om de
achterklep te sluiten.
►  Sluit de achterklep voorzichtig (zo langzaam
mogelijk) zonder hem dicht te slaan door op het
midden van de achterklep te duwen.
Sluit de achterklep niet door op een van de
zijkanten te duwen, dit kan schade
veroorzaken!
Gebruiksvoorschriften
Onder winterse omstandigheden
Voorkom bedieningsproblemen door sneeuw
van de achterklep te verwijderen voordat deze
automatisch wordt geopend.
Bij het wassen van de auto
Als u de auto in een automatische wasstraat
laat wassen, vergeet dan niet om de auto eerst te
vergrendelen en uit de buurt van de auto te lopen
om te voorkomen dat de achterklep per ongeluk
wordt geopend.
Handsfree-functie
(Handsfree toegang
achterklep)
Wanneer u de elektronische sleutel bij u hebt, kan
met deze functie de elektrisch bedienbare achterklep
39
Toegang tot de auto
02
worden geopend, gesloten of gestopt met een
"schoppende" beweging onder de achterbumper.
De functie "handsfree achterklep / openen"
kan worden ingesteld in de app Instellingen>
Voertuigvan het touchscreen.
Zorg ervoor dat u stabiel staat wanneer u de
"schoppende" beweging onder de
achterbumper maakt.
Raak het uitlaatsysteem niet aan; het kan nog
warm zijn – kans op brandwonden!
Plug-in hybrideauto's
Deze functie is niet beschikbaar als de auto
is aangesloten.
►  Ga achter de auto ter hoogte van de kentekenplaat
staan en maak een "schoppende" beweging in de
detectiezone"OK".
Maak een vloeiende en niet te snelle "schoppende"
beweging voorwaarts, waarbij u uw voet verticaal van
beneden naar boven beweegt. Haal de voet voldoende
omhoog en haal hem meteen weer weg.
De detectie van de "schoppende" beweging wordt
bevestigd door het branden van de richtingaanwijzers.
Zijwaartse "schoppende" bewegingen
werken niet. Als de "schoppende" beweging
niet is gedetecteerd, wacht dan minimaal 2
seconden voordat u het weer probeert.
Maak niet meerdere "schoppende" bewegingen
achter elkaar.
Als de elektrisch bedienbare achterklep niet open
gaat, controleer dan of:
de functie is geactiveerd.
u de elektronische sleutel bij u hebt en dat deze
zich buiten de auto en in de detectiezone aan de
achterzijde bevindt.
de "schoppende" beweging is uitgevoerd in de
detectiezone, dicht genoeg bij de bumper.
u uw voet snel genoeg bij de bumper vandaan hebt
gehaald.
Wanneer de auto is vergrendeld, wordt de
auto door het verzoek voor het openen van de
achterklep met deze functie ontgrendeld, of alleen
de achterklep wanneer de selectieve
ontgrendeling is geactiveerd, voordat de
achterklep wordt geopend.
Door de achterklep met de functie Handsfree
toegang achterklep te sluiten kunt u de gehele
auto vergrendelen.
Adviezen over de handsfree-
functie (Handsfree toegang
achterklep)
Als het systeem niet werkt, controleer dan of de
elektronische sleutel wellicht wordt gestoord door
40
Toegang tot de auto
02
hoogfrequente signalen (bijvoorbeeld van een
smartphone).
De functie kan worden uitgeschakeld bij zware
regenval en als er een laag sneeuw op de achterklep
ligt.
De functie werkt wellicht niet correct bij een
prothesebeen.
In sommige gevallen gaat de achterklep mogelijk
vanzelf open of dicht, met name:
bij het vast- of loskoppelen van een aanhanger;
bij het bevestigen of verwijderen van een
fietsendrager;
bij het plaatsen of verwijderen van fietsen op / van
een fietsendrager;
wanneer u iets neerzet of optilt achter de auto;
wanneer een dier de achterbumper nadert;
als de auto wordt gewassen;
bij het uitvoeren van onderhoud aan de auto;
bij het pakken van het reservewiel.
Houd de elektronische sleutel uit de buurt van de
detectiezone of deactiveer de handsfree-functie om
dergelijke problemen te voorkomen.
Trekhaak
De montage van een trekhaak kan het
detectiesysteem verstoren.
Om te voorkomen dat de achterklep ongewenst
opengaat bij het gebruik van de trekhaak:
►  verwijder de elektronische sleutel uit de
detectiezone als de achterklep is gesloten.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de trekhaak met eenvoudig
afneembare trekhaakkogel.
Alarm
(Afhankelijk van de uitvoering)
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en
diefstal.
Omtrekbeveiliging
Dit systeem controleert of de auto wordt geopend.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de
bagageruimte of de motorkap probeert te openen.
Interieurbeveiliging
Het systeem controleert op bewegingen in het
interieur.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als
iets of iemand het interieur binnendringt of als iets of
iemand in de auto beweegt.
Wegsleepbeveiliging
Het systeem controleert op veranderingen in de stand
van de auto.
Het alarm gaat af wanneer de auto wordt opgetild of
verplaatst.
Wanneer de auto is geparkeerd, gaat het
alarm niet af als iets of iemand tegen de auto
aan komt.
Zelfbeveiligingsfunctie
Het systeem controleert of systeemcomponenten niet
goed werken.
Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de
bedieningseenheid of de kabels van het hoorbare
alarm uit te schakelen of te beschadigen.
Werkzaamheden aan het alarmsysteem
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Activering
►  Zet het contact af en verlaat de auto.
►  Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de afstandsbediening of
door op een van de voorportiergrepen te drukken.
Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd, knippert
het rode controlelampje van de toets één keer per
seconde en gaan de richtingaanwijzers gedurende
ongeveer 2 seconden branden.
De omtrekbeveiliging wordt na 5 seconden
geactiveerd en de interieurbeveiliging na 45
seconden.
Het alarm wordt niet geactiveerd wanneer de
auto automatisch op afstand wordt
vergrendeld.
Wanneer een portier, de achterklep of de
motorkap niet goed is gesloten, wordt de
auto niet vergrendeld, maar worden de omtrek- en
interieurbeveiliging wel na 45 seconden
ingeschakeld.
Uitschakelen
►  Druk op een van de ontgrendeltoetsen van de
afstandsbediening:
Kort indrukken.
Lang indrukken.
of
►  Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of
door op een van de portiergrepen van de voorportieren
te drukken.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het
controlelampje van de toets gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende ongeveer 2
seconden.
Na het ontgrendelen met de
afstandsbediening
Als de auto automatisch opnieuw wordt
vergrendeld (als een van de portieren of de
achterklep niet binnen 30 seconden wordt
41
Toegang tot de auto
02
Het alarm wordt niet geactiveerd wanneer de
auto automatisch op afstand wordt
vergrendeld.
Wanneer een portier, de achterklep of de
motorkap niet goed is gesloten, wordt de
auto niet vergrendeld, maar worden de omtrek- en
interieurbeveiliging wel na 45 seconden
ingeschakeld.
Uitschakelen
►  Druk op een van de ontgrendeltoetsen van de
afstandsbediening:
Kort indrukken.
Lang indrukken.
of
►  Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of
door op een van de portiergrepen van de voorportieren
te drukken.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het
controlelampje van de toets gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende ongeveer 2
seconden.
Na het ontgrendelen met de
afstandsbediening
Als de auto automatisch opnieuw wordt
vergrendeld (als een van de portieren of de
achterklep niet binnen 30 seconden wordt
geopend), wordt ook het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld.
Vergrendelen van de auto met
alleen de omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Schakel de interieurbeveiliging en de
wegsleepbeveiliging uit om vals alarm te voorkomen,
bijvoorbeeld in de volgende gevallen:
Het raam staat een klein stukje open.
De auto wordt gewassen.
Er wordt een wiel verwisseld.
De auto wordt gesleept.
De auto staat op een schip of veerboot.
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
►  Zet het contact af en druk binnen 10 seconden op
de alarmtoets totdat het rode controlelampje blijft
branden.
►  Verlaat de auto.
►  Vergrendel de auto meteen met de
afstandsbediening of het Keyless Entry and
Start-systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld: het
rode controlelampje in de toets knippert één keer per
seconde.
Deze uitschakelprocedure moet elke keer na
het afzetten van het contact opnieuw worden
uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
►  Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto met
de afstandsbediening of het Keyless Entry and Start-
systeem te ontgrendelen.
Het controlelampje in de toets gaat uit.
►  Schakel alle beveiligingsvoorzieningen opnieuw in
door de auto met de afstandsbediening of het Keyless
Entry and Start-systeem te vergrendelen.
Het rode controlelampje in de toets knippert weer één
keer per seconde.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt het hoorbare alarm
in werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende 30 seconden.
Afhankelijk van het land van verkoop blijven bepaalde
bewakingsfuncties ingeschakeld totdat het alarm
voor de 11e keer achtereenvolgens afgaat.
Als de auto wordt ontgrendeld met de
afstandsbediening of met het Keyless Entry and
Start-systeem, gaat het rode controlelampje in de
toets knipperen om aan te geven dat het alarm tijdens
uw afwezigheid is afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de beveiligingsfuncties uit te schakelen:
►  Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van
het portier linksvoor.
►  Open het portier; het alarm gaat af.
42
Toegang tot de auto
02
►  Zet het contact aan; het alarm stopt. Het
controlelampje in de toets gaat uit.
De auto vergrendelen zonder het
alarm in te schakelen
►  Vergrendel de auto met de sleutel (geïntegreerd
in de afstandsbediening) in het slot van het portier
linksvoor.
Automatisch inschakelen van het
alarm
(Afhankelijk van de uitvoering)
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld 2
minuten nadat het laatste portier of de bagageruimte
is gesloten.
►  Om het afgaan van het alarm bij het openen van
een portier of de achterklep te voorkomen, moet u
eerst op de ontgrendeltoets van de afstandsbediening
drukken of moet u de auto ontgrendelen met het
Keyless Entry and Start-systeem.
Storing
Wanneer het contact wordt aangezet, betekent het
permanent branden van het rode controlelampje in de
toets dat er een storing in het systeem aanwezig is.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Elektrische ruitbediening
1. Linksvoor
2. Rechtsvoor
3. Linksachter
4. Rechtsachter
5. Uitschakeling van de elektrische ruitbediening bij
de achterbank
Handmatige bediening
►  Openen/sluiten van de ruit: druk op of trek aan de
schakelaar zonder het weerstandspunt te passeren;
de ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Automatische werking
►  Wanneer u de ruit wil openen/sluiten, druk op of
trek aan de schakelaar voorbij het weerstand: de ruit
opent of sluit volledig wanneer de schakelaar wordt
losgelaten.
Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of
sluiten te stoppen.
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen nog
45 seconden nadat het contact is uitgezet,
worden bediend.
Daarna wordt de bediening uitgeschakeld. Zet het
contact aan om deze weer te activeren.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit tijdens het sluiten een obstakel tegenkomt,
stop de ruit onmiddellijk en gaat gedeeltelijk weer
omlaag.
Blokkering van de ruitbediening
voor de elektrische achterruiten
Druk vanwege de veiligheid van uw kinderen
op toets 5 om de ruitbediening voor de
elektrische achterruiten uit te schakelen, ongeacht
hun positie.
Het rode lampje van de toets gaat branden.
De elektrische achterruiten kunnen nog altijd
worden bediend met de ruitbediening bij de
bestuurderspositie.
Resetten van de ruitbediening
Wanneer de accu opnieuw is aangesloten of wanneer
de ruit een abnormale beweging maakt, moet de
beveiliging tegen beknellen gereset.
De beveiliging tegen beknellen wordt tijdens de
volgende handelingen uitgeschakeld.
Doe het volgende voor elke ruit:
►  Blijf aan de schakelaar trekken totdat de ruit
volledig is gesloten.
►  Laat de schakelaar los en trek er nog minimaal
een seconde aan.
Wanneer er tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de elektrische ruit en de sponning
bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk hiervoor op de betreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de elektrische
ruitbediening van een van de andere portieren
bedient, moet hij/zij controleren of de ruit zonder
problemen kan worden gesloten.
Het is belangrijk dat passagiers de elektrische
ruiten juist gebruiken.
Let bij het bedienen van de ruiten vooral goed op
kinderen.
Let goed op passagiers en/of andere personen die
aanwezig zijn wanneer ruiten op afstand met de
elektronische sleutel worden gesloten.
Steek uw hoofd of armen bij geopende ruiten
niet naar buiten wanneer de auto rijdt – kans op
ernstig letsel!
Schuif- / kanteldak
Het schuif- / kanteldak bestaat uit een beweegbaar
glazen gedeelte dat over het dak schuift en een
zonnescherm dat onafhankelijk kan worden geopend.
43
Toegang tot de auto
02
De beveiliging tegen beknellen wordt tijdens de
volgende handelingen uitgeschakeld.
Doe het volgende voor elke ruit:
►  Blijf aan de schakelaar trekken totdat de ruit
volledig is gesloten.
►  Laat de schakelaar los en trek er nog minimaal
een seconde aan.
Wanneer er tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de elektrische ruit en de sponning
bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk hiervoor op de betreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de elektrische
ruitbediening van een van de andere portieren
bedient, moet hij/zij controleren of de ruit zonder
problemen kan worden gesloten.
Het is belangrijk dat passagiers de elektrische
ruiten juist gebruiken.
Let bij het bedienen van de ruiten vooral goed op
kinderen.
Let goed op passagiers en/of andere personen die
aanwezig zijn wanneer ruiten op afstand met de
elektronische sleutel worden gesloten.
Steek uw hoofd of armen bij geopende ruiten
niet naar buiten wanneer de auto rijdt – kans op
ernstig letsel!
Schuif- / kanteldak
Het schuif- / kanteldak bestaat uit een beweegbaar
glazen gedeelte dat over het dak schuift en een
zonnescherm dat onafhankelijk kan worden geopend.
Als het schuif- / kanteldak wordt geopend, opent
automatisch het zonnescherm.
►  Gebruik de knop in de dakconsole om het
panoramische schuif- / kanteldak te bedienen.
Het schuif- / kanteldak kan worden bediend wanneer
het contact is aangezet (als de laadtoestand van
de accu voldoende is), bij draaiende motor, in de
STOP-stand van de Stop & Start en tot maximaal 45
seconden na het afzetten van het contact.
Voorzorgsmaatregelen
Steek uw hoofd of armen niet door het
schuif- / kanteldak wanneer de auto rijdt
- kans op ernstig letsel!
Bedien het schuif- / kanteldak niet als er
dakdragers zijn gemonteerd - kans op
ernstige schade!
Leg geen zware voorwerpen op het beweegbare
glazen deel van het schuif- / kanteldak.
Als het dak door regen of het wassen van de
auto nat is geworden, wacht dan totdat het
volledig droog is voordat u het dak bedient.
Open het dak niet als het met sneeuw of ijs is
bedekt - Kans op beschadiging!
Gebruik alleen kunststof ijskrabbers om het dak
sneeuw- of ijsvrij te maken.
Controleer regelmatig de staat van de
rubbers van het schuif- / kanteldak
(aanwezigheid van vuil, dode bladeren enz).
Als u de auto in een wasstraat of met een
hogedrukreiniger gaat reinigen, controleer dan
eerst of het dak volledig is gesloten en houd de
hogedrukreiniger altijd op meer dan 30 cm van de
rubbers.
Laat de auto nooit achter met geopend dak.
Werking
Wanneer u het schuif- / kanteldak volledig opent,
beweegt het beweegbare glazen deel eerst naar
de gedeeltelijk geopende positie en schuift het
vervolgens over het dak. Elke tussenstand is mogelijk.
Voordat u de bedieningstoets van het
schuif- / kanteldak bedient, moet u
controleren of de beweging niet door voorwerpen
of personen wordt belemmerd.
Let vooral goed op als kinderen het schuif- /
kanteldak bedienen.
44
Toegang tot de auto
02
Als u het schuif- / kanteldak bedient en er iets
vastzit, dan kunt u de beweging van het dak
stoppen door op de betreffende bedieningstoets
te drukken.
De bestuurder moet ervoor zorgen dat de
passagiers het schuif- / kanteldak op de juiste
manier gebruiken.
Wanneer u de stand van het schuif- / kanteldak
handmatig aanpast, kan het gebeuren dat de
beveiliging tegen beknellen niet meer goed werkt.
Voer een reset uit.
Beveiliging tegen beknellen
Als het dak tijdens het sluiten op een obstakel stuit,
wordt de beweging automatisch omgedraaid.
Het schuif- / kanteldak openen/sluiten
►  Wanneer u het schuif- / kanteldak wilt openen,
bedient u het deel van de toets dat naar achteren is
gericht.
►  Wanneer u het schuif- / kanteldak wilt sluiten,
bedient u het deel van de toets dat naar voren is
gericht.
De toets bedienen
►  Wanneer u voorbij het weerstandspunt van
de toets drukt, wordt het dak volledig geopend of
gesloten.
►  En wanneer u nog een keer op de toets drukt, stopt
de beweging.
►  Wanneer de toets ingedrukt wordt gehouden
(zonder voorbij het weerstandspunt te gaan), dan
stopt het glas als de toets wordt losgelaten.
►  Schuif- / kanteldak gesloten: druk de toets één
keer in zonder het weerstandspunt te passeren om
het dak in de gedeeltelijk geopende positie te zetten.
►  Wanneer het schuif- / kanteldak gedeeltelijk
open is: wanneer u één keer op het voorste deel van
de toets drukt, zonder voorbij het weerstandspunt te
gaan, sluit het dak volledig.
Het schuif- / kanteldak en de ruiten kunnen
worden gesloten door de vergrendelingstoets
van de afstandsbediening ingedrukt te houden.
Druk nog een keer op de knop op de beweging te
stoppen.
Het zonnescherm openen / sluiten
►  U kunt het zonnescherm openen door de
handgreep naar achteren te trekken totdat de
gewenste positie wordt bereikt.
►  U kunt het zonnescherm sluiten door de
handgreep naar voren te duwen totdat de gewenste
positie wordt bereikt.
Resetten
Resetten is nodig als de accu weer is aangesloten, bij
een storing in het schuif- / kanteldak of wanneer het
dak schokkerig beweegt.
►  Controleer of de beweging van het schuif-
/ kanteldak niet wordt belemmerd en of de
afdichtingen schoon zijn.
►  Houd het voorste deel van de toets
ingedrukt om het schuif- / kanteldak te
sluiten, met het contact aangezet.
Het schuif- / kanteldak sluit stap voor stap. Wanneer
het volledig is gesloten, gaat het iets open of dicht.
►  Laat de toets 1 seconde na het einde van de
beweging los.
45
Ergonomie en comfort
03
Zitpositie
Juiste zitpositie
Een goede rijhouding zorgt voor meer comfort en
bescherming voor de bestuurder.
Ook het zicht rondom en de bereikbaarheid van de
bedieningsfuncties worden hierdoor geoptimaliseerd.
Bepaalde stoelafstellingen die in dit hoofdstuk
worden beschreven, zijn afhankelijk van het
uitrustingsniveau en het land waar de auto is
verkocht.
Bestuurdersstoel
Neem plaats op de stoel en zorg ervoor dat uw
bekken, uw rug en uw schouders goed tegen de
rugleuning steunen.
Wijzig de hoogte van de zitting zodat uw ogen op
gelijke hoogte zijn met het midden van de voorruit.
Het hoofd moet zich minimaal 10 cm van het dak
bevinden.
Zorg er bij het verstellen van de stoel in lengterichting
voor dat u de pedalen volledig kunt intrappen zonder
uw benen geheel te strekken.
De afstand tussen de knieën en het dashboard moet
minstens 10cm zijn, zodat u eenvoudig toegang hebt
tot de bediening op het dashboard.
Zet de rugleuning zo recht mogelijk; kantel deze nooit
verder dan 25°.
De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde
van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde
van het hoofd bevindt.
Stel de lengte van de zitting af zodat uw bovenbenen
goed worden ondersteund.
Stel de lendensteun af op de vorm van de
wervelkolom.
Stel het bereik van het stuurwiel zo af dat het
minstens 25cm van het borstbeen is verwijderd en u
het met uw armen licht gebogen kunt vasthouden.
Stel de hoogte van het stuurwiel af zodat het
stuurwiel het zicht op de informatie van het
instrumentenpaneel niet belemmert.
Verstel de stoel uit veiligheidsoverwegingen
uitsluitend als de auto staat geparkeerd.
Elektrisch verstelbare stoelen
Zet het contact aan om de afstellingen uit
te voeren.
Passagierszijde
Neem plaats op de stoel en zorg ervoor dat uw
bekken, uw rug en uw schouders goed tegen de
rugleuning steunen.
Zorg bij het verstellen van de stoel in de lengterichting
voor een afstand van ten minste 25cm tot het
dashboard.
De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde
van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde
van het hoofd bevindt.
Voordat u gaat rijden
Stel de buitenspiegels en de binnenspiegel af om de
dode hoeken te minimaliseren.
Doe uw veiligheidsgordel om: plaats het
schoudergedeelte van de gordel in het midden van
uw schouder en trek het heupgedeelte goed aan ter
hoogte van uw bekken.
Controleer of alle passagiers hun gordel goed hebben
omgedaan.
46
Ergonomie en comfort
03
Handmatig verstellen
Verstellen in lengterichting
►  Beweeg de stang omhoog en schuif de stoel naar
voren of naar achteren.
►  Laat de stang los om de stoel in de betreffende
positie te vergrendelen.
Hoogte
►  Trek de hendel omhoog voor omhoog zetten
of duw deze omlaag voor omlaag zetten totdat de
gewenste stand is bereikt.
Elektrisch verstelbare buitenspiegels
Zet het contact aan om de afstellingen uit
te voeren.
Tijdens het rijden
Houd een goede zitpositie aan en houd het stuurwiel
met beide handen vast op 'kwart over negen', zodat
u op elk moment alle bedieningsfuncties binnen
handbereik hebt.
Verstel de stoelen en het stuurwiel nooit
tijdens het rijden.
Houd uw voeten altijd op de vloer.
Voorstoelen
Zorg er bij het naar achteren schuiven van de
stoel voor dat de beweging van de stoel niet
kan worden gehinderd door personen of
voorwerpen.
Kans op bekneld raken van de achterpassagiers of
op blokkeren van de stoel als grote voorwerpen op
de vloer achter de stoel zijn geplaatst.
Hoofdsteunen vóór
In hoogte verstellen
Omhoog:
►  Trek de hoofdsteun omhoog in de gewenste
positie; u voelt dat de hoofdsteun in positie klikt.
Omlaag:
►  Afhankelijk van de uitrusting drukt u het
ontgrendelknopje (A) of de toets (B) in. Houd het
knopje ingedrukt en zet ondertussen de hoofdsteun
omhoog.
De hoofdsteun is goed afgesteld wanneer de
bovenkant gelijk ligt met de bovenkant van
het hoofd.
Hoek verstellen
(Afhankelijk van de uitrusting)
Vooruit:
►  beweeg het onderste deel van de hoofdsteun
vooruit.
Achteruit:
►  houd knop B ingedrukt en duw het onderste deel
van de hoofdsteun achteruit.
Een hoofdsteun verwijderen
►  Beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag.
►  Afhankelijk van de uitrusting drukt u de pal (A
of C) in om de hoofdsteun los te halen en trekt u de
hoofdsteun omhoog.
►  Berg de hoofdsteun veilig op.
Een hoofdsteun terugplaatsen
►  Steek de pennen van de hoofdsteun in de geleiders
van de betreffende rugleuning.
►  Duw de hoofdsteun omlaag tot aan de aanslag.
►  Als de auto daarmee is uitgerust, drukt u het
ontgrendelknopje (A of C) in om de hoofdsteun los te
halen en duwt u de hoofdsteun omlaag.
►  Stel de hoogte van de hoofdsteun af.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. Deze moeten zijn geplaatst en
goed zijn afgesteld voor de betreffende inzittende.
47
Ergonomie en comfort
03
Handmatig verstellen
Verstellen in lengterichting
►  Beweeg de stang omhoog en schuif de stoel naar
voren of naar achteren.
►  Laat de stang los om de stoel in de betreffende
positie te vergrendelen.
Hoogte
►  Trek de hendel omhoog voor omhoog zetten
of duw deze omlaag voor omlaag zetten totdat de
gewenste stand is bereikt.
Rugleuninghoek
►  Draai de knop voor de gewenste hoek.
Lendensteun
►  Draai aan de knop om de lendensteun in de
gewenste stand te zetten.
Lengte van de zitting
►  Trek de handgreep naar voren om de zitting te
ontgrendelen en beweeg vervolgens het voorste deel
van de zitting naar voren of naar achteren.
Elektrisch verstellen
Verstellen in lengterichting
►  Duw de schakelaar naar voren of naar achteren
om de stoel in lengterichting in de gewenste stand
te zetten.
Hoogte en hoek van de zitting
►  Duw de achterzijde van de schakelaar omhoog of
omlaag voor de gewenste hoogte.
►  Duw de voorzijde van de schakelaar omhoog of
omlaag om de zitting in de gewenste hoek te zetten.
48
Ergonomie en comfort
03
Bij aanzetten van het contact schuift de voorstoel
weer naar voren in de geprogrammeerde stand.
De functie kan worden ingesteld in de app
Instellingen> Voertuigvan het touchscreen.
Verwarmde en / of geventileerde
stoelen
Inschakelen / uitschakelen
Kies het tabblad Verwarmingsfuncties of
Stoelventilatie in de app Stoelenop het
touchscreen.
►  Selecteer de bestuurders- of de passagiersstoel.
De betreffende pagina wordt weergegeven met de
meest recent opgeslagen instellingen.
Als de instellingen in orde zijn, drukt u erop om
de functie in de Stoelen-app in of uit te
schakelen.
Wanneer u niets doet, wordt de oorspronkelijke
pagina weer weergegeven.
De status van de functie wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Instellingen wijzigen
►  Selecteer de betreffende stoel op de pagina
Verwarmingsfuncties of Stoelventilatie.
►  Selecteer een intensiteit uit de drie verschillende
niveaus: "1" (Zacht), "2" (Normaal) of "3" (Hard).
De instellingen worden opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
Gebruik de functie niet als de stoel niet
wordt gebruikt.
Verlaag de verwarmingsstand zo snel mogelijk.
Rugleuninghoek
►  Duw de schakelaar naar voren of naar achteren.
Lendensteun
Met deze schakelaar kan de lendensteun zowel in
diepte als in hoogte worden versteld.
►  Houd het voorste of het achterste gedeelte
van de schakelaar ingedrukt om de mate van
steun voor de lendenen te vergroten of te verkleinen.
►  Houd het bovenste of onderste gedeelte van de
schakelaar ingedrukt om de lendensteun te verhogen
of te verlagen.
Verstellen van het zitgedeelte
De elektrische verstelling is aanwezig op ‘AGR’
gecertificeerde handmatig verstelbare stoelen.
►  Houd het voorste of achterste gedeelte van de
toets ingedrukt om het voorste deel van de zitting
omhoog of omlaag te bewegen.
Zitposities opslaan
Deze functie is aan de elektrisch verstelbare
bestuurdersstoel gekoppeld en biedt de mogelijkheid
om twee zitposities voor de bestuurder in het
geheugen op te slaan. Dit vergemakkelijkt het
instellen van de zitpositie als de auto regelmatig door
een andere bestuurder wordt gebruikt.
Deze functie gebruikt de elektrische instellingen voor
de stoel, de buitenspiegels en het Extended Head-Up
Display.
Met de toetsen 1 / 2 / M
►  Stap in de auto en zet het contact aan.
►  Zet uw stoel, de buitenspiegels en het Extended
Head-Up Display in de gewenste stand.
►  Druk op toets M en vervolgens binnen 4 seconden
op toets 1 of 2.
Het opslaan wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Het opslaan van een andere stand annuleert de
vorige, in het geheugen opgeslagen stand.
Oproepen van een opgeslagen zitpositie
Zorg ervoor dat het verplaatsen van de stoel
niet gehinderd wordt door voorwerpen of
personen.
Contact aan of draaiende motor
►  Druk op toets 1 of 2 om de betreffende zitpositie
op te roepen.
Er klinkt een geluidssignaal wanneer de stoelpositie
volledig is aangepast.
U kunt de beweging onderbreken door op de toets M, 1
of 2 te drukken of door één van de schakelaars van de
stoelverstelling te bedienen.
U kunt een zitpositie niet oproepen tijdens het rijden.
Het opvragen van een opgeslagen zitpositie is tot
ongeveer 45 seconden na het afzetten van het
contact mogelijk.
In-/uitstapfunctie
De in-/uitstapfunctie maakt het gemakkelijker om in
en uit de auto te stappen.
Zo schuift de stoel automatisch naar achteren bij
het afzetten van het contact en het openen van het
bestuurdersportier; de voorstoel blijft in deze stand
staan tot u weer instapt.
49
Ergonomie en comfort
03
Bij aanzetten van het contact schuift de voorstoel
weer naar voren in de geprogrammeerde stand.
De functie kan worden ingesteld in de app
Instellingen> Voertuigvan het touchscreen.
Verwarmde en / of geventileerde
stoelen
Inschakelen / uitschakelen
Kies het tabblad Verwarmingsfuncties of
Stoelventilatie in de app Stoelenop het
touchscreen.
►  Selecteer de bestuurders- of de passagiersstoel.
De betreffende pagina wordt weergegeven met de
meest recent opgeslagen instellingen.
Als de instellingen in orde zijn, drukt u erop om
de functie in de Stoelen-app in of uit te
schakelen.
Wanneer u niets doet, wordt de oorspronkelijke
pagina weer weergegeven.
De status van de functie wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Instellingen wijzigen
►  Selecteer de betreffende stoel op de pagina
Verwarmingsfuncties of Stoelventilatie.
►  Selecteer een intensiteit uit de drie verschillende
niveaus: "1" (Zacht), "2" (Normaal) of "3" (Hard).
De instellingen worden opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
Gebruik de functie niet als de stoel niet
wordt gebruikt.
Verlaag de verwarmingsstand zo snel mogelijk.
Als de stoel en het interieur een prettige
temperatuur hebben bereikt, schakel de functie
uit; als het stroomverbruik daalt, daalt ook het
energieverbruik.
Langdurig gebruik van de stoelverwarming
wordt afgeraden voor personen met een
gevoelige huid.
Personen die warmte niet goed kunnen voelen
door bijvoorbeeld ziekte of medicijnen, kunnen
brandwonden krijgen.
Voorkom als volgt schade aan het
verwarmingselement en kortsluiting:
Plaats geen zware voorwerpen op de stoel.
Ga niet op uw knieën op de stoel zitten of op de
stoel staan.
Mors geen vloeistoffen op de stoel.
Gebruik de stoelverwarming nooit als de stoel
vochtig is.
Meerkeuzemassagefunctie
Systeem waarbij kan worden gekozen uit
verschillende massagesoorten en waarbij de
intensiteit van de massage kan worden ingesteld.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en in de STOP-
stand van het Stop & Start-systeem.
Inschakelen / uitschakelen
Kies het tabblad Massage in de app
Stoelenop het touchscreen.
►  Selecteer de bestuurders- of de passagiersstoel.
De betreffende pagina wordt weergegeven met de
meest recent opgeslagen instellingen.
Als de instellingen in orde zijn, drukt u erop om
de functie in de Stoelen-app in of uit te
schakelen.
Wanneer u niets doet, wordt de oorspronkelijke
pagina weer weergegeven.
De status van de functie wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Instellingen wijzigen
►  Selecteer de betreffende stoel op de pagina
Massage.
►  Selecteer een massage-intensiteit uit de drie
verschillende niveaus: "1" (Zacht), "2" (Normaal) of
"3" (Hard).
►  Selecteer een andere soort massage uit de
beschikbare soorten massage.
De wijzigingen worden direct doorgevoerd en worden
opgeslagen wanneer het contact wordt afgezet.
Zodra het systeem is ingeschakeld, wordt een één
uur durende massagecyclus gestart, bestaande uit
sessies van 6 minuten massage en 3 minuten pauze.
Aan het einde van de cyclus stopt het systeem
automatisch.
50
Ergonomie en comfort
03
automatisch uitgeklapt als de auto wordt
ontgrendeld.
Uitklappen
Automatisch: ontgrendel de auto met behulp van de
elektronische sleutel.
Handmatig: draai bij aangezet contact de schakelaar
A naar boven.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels handmatig
worden ingeklapt.
Het automatisch inklappen/uitklappen van
de buitenspiegels kan worden ingesteld in de
app Instellingen> Voertuigvan het touchscreen.
Klap de spiegels in voordat u de auto laat wassen
in een automatische wasstraat.
Automatisch kantelen van buitenspiegels bij
achteruitrijden
Afhankelijk van de uitvoering kan met deze functie
het spiegelglas van de spiegels automatisch omlaag
worden gekanteld om het achteruit inparkeren te
vereenvoudigen.
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld
terwijl de motor draait, wordt het spiegelglas van de
spiegels naar de grond gericht.
Het spiegelglas van beide spiegels keert terug naar de
oorspronkelijke stand:
Enkele seconden nadat er uit de
achteruitversnelling is geschakeld.
Wanneer er sneller dan 10km/h wordt gereden.
Als de motor wordt afgezet.
Het stuurwiel verstellen
►  Trek aan de hendel om het stuurwiel te
ontgrendelen terwijl de auto stilstaat.
►  Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een
optimale zithouding.
►  Druk de hendel weer vast om het stuurwiel te
vergrendelen.
Deze afstellingen mogen om
veiligheidsredenen alleen worden uitgevoerd
als de auto stilstaat.
Stuurwielverwarming
Bij koud weer verwarmt deze functie het ronde
gedeelte van het stuurwiel.
U kunt de functie activeren wanneer de
buitentemperatuur lager is dan 20 °C.
Kies het tabblad Stoelen en stuur in de app
Klimaatop het touchscreen.
Druk om de functie in of uit te schakelen.
De functie wordt opgeslagen bij het afzetten van de
motor.
Spiegels
Buitenspiegels
Afhankelijk van de uitvoering gebruikt het
elektrochroomsysteem een sensor voor het
detecteren van het niveau van het buitenlicht en van
het licht dat van achteren op de auto valt zodat er
automatisch en geleidelijk tussen dag- en nachtstand
kan worden geschakeld.
Ontwasemen / ontdooien
Het ontwasemen / ontdooien van de
buitenspiegels werkt gelijktijdig met de
achterruitverwarming.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de achterruitverwarming.
Afstellen
►  Draai knop A naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.
►  Duw de knop in een van de vier richtingen om de
spiegel af te stellen.
►  Zet de knop weer in het midden.
Stel de spiegels zodanig af dat de blinde hoek
wordt verkleind, voor optimale veiligheid.
De waargenomen objecten in de buitenspiegels
lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Houd
hiermee rekening om de afstand ten opzichte van
achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Inklappen
Automatisch: vergrendel de auto met behulp van de
elektronische sleutel.
Handmatig: draai schakelaar A bij aangezet
contact naar beneden.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met
behulp van schakelaar A, worden ze niet
51
Ergonomie en comfort
03
automatisch uitgeklapt als de auto wordt
ontgrendeld.
Uitklappen
Automatisch: ontgrendel de auto met behulp van de
elektronische sleutel.
Handmatig: draai bij aangezet contact de schakelaar
A naar boven.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels handmatig
worden ingeklapt.
Het automatisch inklappen/uitklappen van
de buitenspiegels kan worden ingesteld in de
app Instellingen> Voertuigvan het touchscreen.
Klap de spiegels in voordat u de auto laat wassen
in een automatische wasstraat.
Automatisch kantelen van buitenspiegels bij
achteruitrijden
Afhankelijk van de uitvoering kan met deze functie
het spiegelglas van de spiegels automatisch omlaag
worden gekanteld om het achteruit inparkeren te
vereenvoudigen.
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld
terwijl de motor draait, wordt het spiegelglas van de
spiegels naar de grond gericht.
Het spiegelglas van beide spiegels keert terug naar de
oorspronkelijke stand:
Enkele seconden nadat er uit de
achteruitversnelling is geschakeld.
Wanneer er sneller dan 10km/h wordt gereden.
Als de motor wordt afgezet.
Het systeem kan in de app Instellingen>
Voertuigvan het touchscreen worden
ingeschakeld / uitgeschakeld.
Elektrochromatische
binnenspiegel
Het elektrochroomsysteem gebruikt een sensor voor
het detecteren van het niveau van het buitenlicht en
van het licht dat van achteren op de auto valt zodat er
automatisch en geleidelijk tussen dag- en nachtstand
kan worden geschakeld.
Voor optimaal zicht bij het manoeuvreren
wordt het spiegelglas automatisch helderder
als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Het systeem wordt uitgeschakeld als de lading in
de bagageruimte hoger dan de bagageafdekking
is of als er voorwerpen op de bagageafdekking zijn
geplaatst.
Plug-in hybrideauto's
Een ledlampje onder de achteruitkijkspiegel,
ook zichtbaar buiten de auto, gaat blauw branden
om aan te geven dat de auto in de stand Electric
rijdt (afhankelijk van het land waarin de auto
wordt verkocht).
Achterbank
Achterbank met vaste zittingen en een in twee delen
(2/3 - 1/3) neerklapbare rugleuning waarmee de
bagageruimte kan worden vergroot.
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen hebben twee standen:
– Een hoge stand, voor als er iemand op de stoel zit:
►  Beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag.
– Een lage stand (opgeborgen stand), voor als er
niemand op de stoel zit:
►  Druk het ontgrendelknopje (A) in om de
hoofdsteun los te halen en duw deze omlaag.
De hoofdsteunen achter kunnen worden verwijderd.
52
Ergonomie en comfort
03
Een hoofdsteun verwijderen
►  Ontgrendel de rugleuning met de hendel (1).
►  Kantel de rugleuning iets naar voren.
►  Beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag.
►  Druk vervolgens het ontgrendelknopje (A) in om
de hoofdsteun te ontgrendelen en zet hem helemaal
omhoog.
Een hoofdsteun terugplaatsen
►  Steek de pennen van de hoofdsteun in de geleiders
van de betreffende rugleuning.
►  Duw de hoofdsteun omlaag tot aan de aanslag.
►  Druk het ontgrendelknopje (A) in om de
hoofdsteun los te halen en duw deze omlaag.
Ga nooit rijden met passagiers op de
achterbank als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst
en in de hoge stand staan.
De hoofdsteun van de middelste zitplaats en de
hoofdsteunen van de buitenste zitplaatsen zijn
niet uitwisselbaar.
De rugleuningen neerklappen
Verplaats de rugleuningen uitsluitend bij
stilstaande auto.
Eerste handelingen:
►  Zet de hoofdsteunen omlaag.
►  Schuif waar nodig de voorstoelen naar voren.
►  Controleer of er geen persoon of voorwerp (zoals
kleding of bagage) in de buurt is en u de rugleuningen
ongehinderd kunt neerklappen.
►  Controleer of de veiligheidsgordels los zijn, niet in
de sluiting bevestigd. Haal ze los, zodat de rugleuning
kan worden verplaatst.
►  Druk de handgreep (1) voor het ontgrendelen van
de rugleuning in.
►  Beweeg de rugleuning (2) naar voren tot hij plat
ligt.
Wanneer de rugleuning is ontgrendeld, is de
rode indicator zichtbaar in de handgreep.
De rugleuningen in de
oorspronkelijke stand
terugzetten
Controleer eerst of de buitenste
veiligheidsgordels goed verticaal langs de
vergrendelingsogen van de rugleuningen zijn
geplaatst.
►  Zet de rugleuning (2) rechtop en druk hem stevig
aan zodat hij wordt vergrendeld.
►  Controleer of de rode indicator van de handgreep 1
niet meer zichtbaar is.
►  Controleer of de buitenste veiligheidsgordels niet
klem zitten.
Let op: als de rugleuning niet goed is
vergrendeld, komt de veiligheid van de
passagiers bij een noodstop of een aanrijding in
gevaar.
Voorwerpen in de bagageruimte kunnen naar
voren worden geslingerd - kans op ernstig letsel!
Verwarming en ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur wordt gefilterd en van
buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de
voorruit, of in het interieur gerecirculeerd.
53
Ergonomie en comfort
03
Bedieningselementen
De bedieningselementen zijn toegankelijk via
de app Klimaatvan het touchscreen en
bevinden zich ook op de middenconsole.
Luchtverdeling
1. Ventilatieroosters voor het ontdooien /
ontwasemen van de voorruit
2. Ventilatieroosters voor het ontdooien /
ontwasemen van de zijruiten vóór
3. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters
4. Onzichtbare ventilatieopeningen
5. Ventilatieroosters voetenruimte bestuurder en
voorpassagier
6. Ventilatieroosters voetenruimte achterpassagiers
7. Verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters
Onzichtbare ventilatieopeningen
De bestuurder en de voorpassagier beschikken ieder
over twee bedieningselementen om de instellingen
van deze ventilatieopeningen aan te passen:
1. Verticale richting van de luchtstroom
2. Openen/sluiten
Horizontale richting van de luchtstroom
Draai de knop voorbij het punt van weerstand om ze te
openen of te sluiten.
Advies
Het ventilatie- en airconditioningssysteem
gebruiken
►  Let erop dat de uitstroomopening onder
de voorruit, de verschillende luchtkanalen,
ventilatieroosters, overige uitstroomopeningen en
ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven
voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar
het interieur.
►  Dek de zonnesensor op het dashboard niet
af; deze wordt gebruikt voor het regelen van het
automatische airconditioningssysteem.
►  Zet de airconditioning minstens één tot twee
keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het
systeem in goede staat te houden.
►  Gebruik de airconditioning niet als deze niet
koelt en neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer er een zware lading op een steile
helling bij een hoge buitentemperatuur wordt
gesleept, kan de airconditioning tijdelijk worden
uitgeschakeld, zodat de motor meer vermogen
heeft en meer sleepkracht biedt.
Rijd niet te lang met de ventilatie
uitgeschakeld of terwijl de luchtrecirculatie
in het interieur langere tijd is ingeschakeld. Kans
op beslaan en verslechtering van de luchtkwaliteit!
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het interieur
hoog is opgelopen, is het raadzaam om het
interieur even te ventileren.
Zorg ervoor dat de luchttoevoer hoog genoeg is
ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed
wordt ververst.
Bij condensvorming door gebruik van de
airconditioning kan er water onder uit de auto
lekken. Dit is volkomen normaal.
Onderhoud van het ventilatie- en
airconditioningssysteem
►  Controleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen periodiek
vervangen.
54
Ergonomie en comfort
03
De functie wordt automatisch uitgeschakeld als de
passagier de toetsen voor de temperatuurregeling
aan zijn/haar kant bedient.
Automatische airconditioning
Deze automatische stand zorgt voor een optimale
regeling van de temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur, op basis van het
geselecteerde comfortniveau.
►  Druk op toets 5-AUTO om de automatische
stand van het airconditioningssysteem in of uit te
schakelen.
Het lampje in de toets gaat branden als het
airconditioningssysteem automatisch werkt.
De intensiteit van de automatische airconditioning
kan worden geregeld door een van de volgende
instellingen te kiezen:
AUTO ZACHT: voor een aangename en stille werking
door de luchtopbrengst te beperken.
AUTO NORMAAL: voor het beste compromis tussen
een comfortabele temperatuur en een stille werking
(standaardinstelling).
AUTO HARD: voor een dynamische en efficiënte
luchtverdeling.
Druk om de AUTO-stand te wijzigen herhaaldelijk op
toets 5-AUTO.
Gebruik instellingen AUTO NORMAAL en AUTO HARD
om ervoor te zorgen dat passagiers op de achterbank
zich comfortabel voelen.
Om de toevoer van koude lucht in de auto bij
koud weer en een koude motor te beperken
We raden aan om een samengesteld interieurfilter
te gebruiken. Het speciale actieve additief
biedt bescherming tegen vervuilende gassen en
onaangename geuren.
►  Voor een juiste werking van het
airconditioningssysteem moet u het laten
controleren volgens de aanbevelingen in het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Stop & Start
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen als de
motor draait.
Schakel het Stop & Start-systeem tijdelijk uit om
een comfortabele temperatuur in het interieur te
behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over hetStop & Start-systeem.
Plug-in hybrideauto's
Intensief gebruik van de airconditioning
beperkt de actieradius van de auto in de
elektrische modus.
Ventilatie bij aangezet contact
Bij aangezet contact kunt u het ventilatiesysteem
gebruiken om de luchtstroom (2) en de luchtverdeling
(3) gedurende een bepaalde tijd in het interieur te
regelen. Deze tijd is afhankelijk van de laadtoestand
van de accu.
Deze functie geldt niet voor de airconditioning.
Automatische
airconditioning met
gescheiden regeling
Bij dit systeem wordt het airconditioningssysteem
automatisch ingeschakeld en worden de temperatuur,
luchtstroom en luchtverdeling in het interieur
automatisch geregeld.
Dit systeem werkt bij draaiende motor maar toegang
tot de aanjager en bedieningsfuncties blijft mogelijk
bij ingeschakeld contact.
Druk op de toets van de Klimaat-app om de
pagina met de bedieningstoetsen van het
systeem weer te geven.
1. Temperatuurregeling
2. Regeling luchtstroom
3. Regeling luchtverdeling
4. Airconditioning aan / uit
5. Automatische airconditioning aan / uit en
instelling (AUTO ZACHT/AUTO NORMAAL/AUTO
HARD)
6. Synchronisatie van de temperatuur voor
bestuurder/passagier voorin
7. Clean Cabin-functie
8. Ontwasemen / ontdooien voorruit en voorste
zijruiten
9. Luchtrecirculatie in het interieur
10. Quick Launch-functie
11. Achterruitverwarming
12. Systeem uitschakelen
Temperatuurregeling
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk en naar eigen wens
instellen.
De weergegeven waarde heeft betrekking op een
bepaald comfortniveau en niet op een exacte
temperatuur.
►  Druk op een van de toetsen (1) (+ of -) of beweeg
uw vinger in verticale richting over het scherm om de
waarde te verhogen of te verlagen.
Door Laag of Hoog te selecteren kunt u de minimum-
en maximumwaarden overschrijden.
We raden u aan om het verschil tussen de instellingen
links en rechts op maximaal 3 °C te houden.
Temperatuursynchronisatie
De temperatuurinstelling aan de kant van de
bestuurder wordt toegepast op de kant van de
passagier.
►  Druk op toets 6-SYNC om de functie in of uit te
schakelen.
55
Ergonomie en comfort
03
De functie wordt automatisch uitgeschakeld als de
passagier de toetsen voor de temperatuurregeling
aan zijn/haar kant bedient.
Automatische airconditioning
Deze automatische stand zorgt voor een optimale
regeling van de temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur, op basis van het
geselecteerde comfortniveau.
►  Druk op toets 5-AUTO om de automatische
stand van het airconditioningssysteem in of uit te
schakelen.
Het lampje in de toets gaat branden als het
airconditioningssysteem automatisch werkt.
De intensiteit van de automatische airconditioning
kan worden geregeld door een van de volgende
instellingen te kiezen:
AUTO ZACHT: voor een aangename en stille werking
door de luchtopbrengst te beperken.
AUTO NORMAAL: voor het beste compromis tussen
een comfortabele temperatuur en een stille werking
(standaardinstelling).
AUTO HARD: voor een dynamische en efficiënte
luchtverdeling.
Druk om de AUTO-stand te wijzigen herhaaldelijk op
toets 5-AUTO.
Gebruik instellingen AUTO NORMAAL en AUTO HARD
om ervoor te zorgen dat passagiers op de achterbank
zich comfortabel voelen.
Om de toevoer van koude lucht in de auto bij
koud weer en een koude motor te beperken
neemt de luchtopbrengst geleidelijk toe totdat de
gewenste comfortwaarde is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen
veel lager of hoger is dan de ingestelde
comfortwaarde, heeft het geen zin om de
ingestelde waarde te wijzigen om de gewenste
temperatuur sneller te bereiken. Het systeem
corrigeert het temperatuurverschil automatisch
en zo snel mogelijk.
Handmatige instellingen van de
automatische airconditioning
Het is mogelijk om een of meerdere van deze functies
handmatig in te stellen terwijl het systeem de andere
functies automatisch blijft regelen:
Regeling van de luchtopbrengst.
Regeling van de luchtverdeling.
Het controlelampje van de toets "AUTO" gaat uit
wanneer een instelling is gewijzigd.
►  Druk nogmaals op toets 5-AUTO om de
automatische airconditioning opnieuw in te
schakelen.
Regeling van de luchtstroom
►  Druk op een van de toetsen (2) (ventilator) of
beweeg uw vinger horizontaal over het scherm om de
luchtstroom te verhogen of te verlagen.
Het is ook mogelijk om rechtstreeks op een van de
waarden te drukken.
Het airconditioningssysteem uitschakelen
Als de luchtstroom tot een minimum is
beperkt, stopt de ventilatie.
"OFF" wordt naast de ventilator weergegeven.
Regeling van de luchtverdeling
►  Druk op de toetsen 3 om de luchtstroomverdeling
in het interieur aan te passen.
Voorruit en zijruiten
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters
Voetenruimte
Er wordt een animatie geactiveerd om de
aanwezigheid van geblazen lucht in de aangegeven
richting weer te geven.
U kunt de drie toetsen tegelijkertijd indrukken voor
een gelijkmatige luchtverdeling in het interieur.
Quick Launch-functie
Met behulp van de interieurtemperatuursensor
activeert deze functie automatisch:
Als lage temperaturen worden gedetecteerd:
Verwarming (Hoog) / stoelverwarming/
stuurwielverwarming.
Luchtverdeling richting de voetenruimtes en
maximale luchtstroom.
Als gemiddelde temperaturen worden
waargenomen:
Airconditioning (AUTO HARD).
56
Ergonomie en comfort
03
Ontwasemen - ontdooien
voorruit en voorste zijruiten
Selecteer dit programma om de voor- en zijruiten snel
te ontwasemen of te ontdooien.
►  Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door branden/doven
van het lampje).
In deze stand worden de airconditioning, de
luchtopbrengst en de luchttoevoer automatisch
geregeld en wordt de ventilatie optimaal verdeeld
tussen de voorruit en zijruiten.
De luchtopbrengst kan handmatig worden aangepast
zonder deze stand uit te schakelen.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem is de
STOP-stand niet beschikbaar zolang de
ontwaseming in werking is.
Onder winterse omstandigheden moet u alle
sneeuw en ijs van de voorruit bij de camera
verwijderen voordat u wegrijdt.
Anders kan de werking van de apparatuur die de
camera gebruiken negatief worden beïnvloed.
Achterruitverwarming
Het ontwasemen / ontdooien werkt alleen als de
motor draait.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ook ontwasemd / ontdooid.
Automatische luchtverdeling en maximale
luchtstroom.
Als hoge temperaturen worden waargenomen:
Airconditioning (Laag) / stoelventilatie.
Luchtverdeling via de ventilatieopeningen
aan de zijkant en in het midden en maximale
luchtstroom.
►  Druk op toets 10 om de functie in te schakelen / uit
te schakelen.
Clean Cabin-functie
Omvat de functies AQS (Air Quality System) en Clean
Air.
►  Druk op toets 7 om de functie in / uit te schakelen.
AQS-functie
Deze functie gebruikt een
buitenluchtvervuilingssensor en activeert
automatisch de luchtrecirculatie in het interieur
wanneer een bepaald vervuilingsniveau in de
buitenlucht wordt gedetecteerd.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is, wordt de
recirculatie van de interieurlucht automatisch
uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om vervelende geurtjes te
detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld als
de ruitensproeiers van de voorruit worden gebruikt of
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur
lager is dan 5 °C om te voorkomen dat de voorruit en
zijruiten beslaan.
Clean Air-functie
Deze functie gebruikt een
interieurluchtvervuilingssensor en detecteert fijnstof
(bijvoorbeeld sigarettenrook, schimmel of bacteriën).
Het regelen van de luchtrecirculatie in het interieur
zorgt ervoor dat de lucht in het interieur binnen
slechts een paar minuten wordt gezuiverd door de
lucht door een hoogwaardig interieurfilter te laten
stromen.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om het hoogwaardige
interieurfilter te laten vervangen wanneer de
luchtkwaliteit lijkt te zijn verminderd.
Airconditioning aan / uit
De airconditioning werkt in elk jaargetijde efficiënt,
maar alleen als de ruiten zijn gesloten:
Het systeem verlaagt 's zomers de temperatuur in
het interieur.
Het systeem zorgt er in de winter voor dat de ruiten
bij temperaturen hoger dan 3 °C sneller worden
ontwasemd.
►  Druk op toets 4-A/C om de airconditioning in of uit
te schakelen.
Wanneer de functie wordt ingeschakeld, wijzigt de
kleur van "A/C".
De airconditioning werkt niet als de
luchtstroom is uitgeschakeld.
U kunt de luchtrecirculatie korte tijd inschakelen
om de lucht sneller af te koelen. Schakel daarna de
toevoer van buitenlucht weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan van
de ruiten).
Airconditioningssysteem
uitschakelen
►  Druk op toets 12-OFF.
Het controlelampje van de toets gaat branden
en alle andere controlelampjes van het
airconditioningssysteem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningssysteem zijn nu
uitgeschakeld.
De temperatuur wordt niet meer geregeld. Door de
rijwind stroomt er nog wel wat lucht in de auto.
Luchtrecirculatie in het
interieur
De toevoer van buitenlucht voorkomt dat de voorruit
en zijruiten beslaan.
Wanneer de interieurlucht wordt gerecirculeerd,
wordt het interieur beschermd tegen luchtjes en
vervuilende stoffen van buitenaf en kan de gewenste
binnentemperatuur sneller worden bereikt.
►  Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door branden / doven
van het controlelampje).
De functie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt
of de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
57
Ergonomie en comfort
03
Ontwasemen - ontdooien
voorruit en voorste zijruiten
Selecteer dit programma om de voor- en zijruiten snel
te ontwasemen of te ontdooien.
►  Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door branden/doven
van het lampje).
In deze stand worden de airconditioning, de
luchtopbrengst en de luchttoevoer automatisch
geregeld en wordt de ventilatie optimaal verdeeld
tussen de voorruit en zijruiten.
De luchtopbrengst kan handmatig worden aangepast
zonder deze stand uit te schakelen.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem is de
STOP-stand niet beschikbaar zolang de
ontwaseming in werking is.
Onder winterse omstandigheden moet u alle
sneeuw en ijs van de voorruit bij de camera
verwijderen voordat u wegrijdt.
Anders kan de werking van de apparatuur die de
camera gebruiken negatief worden beïnvloed.
Achterruitverwarming
Het ontwasemen / ontdooien werkt alleen als de
motor draait.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ook ontwasemd / ontdooid.
►  Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door branden / doven
van het controlelampje).
De functie kan worden geactiveerd ongeacht de
buitentemperatuur.
De werkingsduur is afhankelijk van de
buitentemperatuur.
Het ontwasemen / ontdooien wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
Voorruitverwarming
Bij lage temperaturen zorgt deze functie dat de
volledige voorruit wordt verwarmd; het is een
aanvulling op het Automatisch programma Zicht
dat elementen weghaalt die het zicht kunnen
belemmeren (zoals dauw, mist, ijs of sneeuw), dat
zich aan beide zijden van de voorruit bevindt.
Het kan zowel bij wegrijden als onder het rijden
worden gebruikt.
Inschakelen / uitschakelen
►  Druk met draaiende motor op deze toets om de
functie in of uit te schakelen (bevestigd door een
controlelampje).
De werkingsduur is afhankelijk van de
buitentemperatuur.
Deze functie wordt automatisch uitgeschakeld om
een te hoog energieverbruik te voorkomen.
Voorverwarming / -koeling
(plug-in hybride)
Met deze functie kunt u de temperatuur in het
interieur zo programmeren dat een vooraf bepaalde
temperatuur die niet kan worden gewijzigd (ongeveer
21 °C) is bereikt voordat u in de auto stapt. U kunt de
dagen en tijden hiervoor instellen.
Deze functie is ook beschikbaar als de auto niet wordt
opgeladen.
Programmeren
Selecteer in de app Klimaatvan het
touchscreen het tabblad Voorcondition..
58
Ergonomie en comfort
03
Zonneklep
►  Open de afdekklep terwijl het contact aan
staat. De verlichting van de make-upspiegel gaat
automatisch branden (afhankelijk van de uitvoering).
De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid voor het
opbergen van pasjes.
Dashboardkastje
►  Beweeg de handgreep omhoog om het
dashboardkastje te openen.
Als het contact aan is, is het dashboardkastje verlicht
wanneer het geopend is.
In het dashboardkastje bevindt zich ook de
schakelaar voor het uitschakelen van de airbag vóór
aan passagierszijde.
Rijd nooit met een geopend dashboardkastje
als er iemand op de voorpassagiersstoel zit.
Bij hard remmen kan dit letsel tot gevolg hebben.
Aansteker / 12V-aansluiting(en)
►  Druk op + om een programma toe te voegen.
►  Selecteer het tijdstip waarop u in de auto stapt en
de gewenste dagen. Druk op OK.
►  Druk op ON om dit programma te activeren.
De voorverwarming/-koeling begint ongeveer 45
minuten vóór de geprogrammeerde tijd terwijl de
auto is aangesloten (20 minuten wanneer deze
niet is aangesloten) en wordt 10 minuten daarna
gehandhaafd.
Dit controlelampje gaat permanent branden
als er een cyclus voor voorverwarming/-
koeling is geprogrammeerd. Het knippert als de
voorverwarming/-koeling bezig is.
U kunt meerdere programma's instellen.
Elk programma wordt in het systeem
opgeslagen.
Om de elektrische actieradius te optimaliseren
raden wij aan om een programma te starten
wanneer de auto op een laadpunt is aangesloten.
Met de MyDS App-app kan het programmeren
ook met een smartphone worden uitgevoerd.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor meer
informatie over de op afstand bedienbare functies.
Het is normaal dat de ventilator tijdens het
voorverwarmen/-koelen geluid maakt.
Werkingsvoorwaarden
De functie wordt alleen geactiveerd als het contact
is afgezet en de auto is vergrendeld.
Als de auto niet op een laadpunt is aangesloten,
dan wordt de functie alleen geactiveerd als de
laadtoestand van de tractiebatterij meer dan 20% is.
Als de auto niet op een laadpunt is aangesloten, er
een herhaald programma is geactiveerd (bijvoorbeeld
van maandag tot en met vrijdag) en er twee cycli voor
voorverwarmen/-koelen zijn uitgevoerd zonder dat de
auto is gebruikt, dan wordt het programma gestopt.
Voorzieningen vóór
1. Zonneklep
2. Kaarthouder
3. Dashboardkastje met verlichting
4. Portiervakken
5. Voorste USB-aansluiting/12V-aansluiting (120 W)
Opbergruimte of draadloze smartphonelader
6. Bekerhouder
7. Opbergruimte of ruimte voor smartphone met
afsluitbare kabeldoorvoer in de armsteun vóór
8. Armsteun vóór met opbergvak
Voorste USB-aansluiting
9. USB-aansluitingen achter
59
Ergonomie en comfort
03
Zonneklep
►  Open de afdekklep terwijl het contact aan
staat. De verlichting van de make-upspiegel gaat
automatisch branden (afhankelijk van de uitvoering).
De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid voor het
opbergen van pasjes.
Dashboardkastje
►  Beweeg de handgreep omhoog om het
dashboardkastje te openen.
Als het contact aan is, is het dashboardkastje verlicht
wanneer het geopend is.
In het dashboardkastje bevindt zich ook de
schakelaar voor het uitschakelen van de airbag vóór
aan passagierszijde.
Rijd nooit met een geopend dashboardkastje
als er iemand op de voorpassagiersstoel zit.
Bij hard remmen kan dit letsel tot gevolg hebben.
Aansteker / 12V-aansluiting(en)
►  Aansteker gebruiken: druk de aansteker in en
wacht enkele seconden tot de aansteker uit zichzelf
naar buiten springt.
►  Verwijder de aansteker en sluit een geschikte
adapter aan als u een 12V-accessoire (maximaal
vermogen: 120W) wilt gebruiken.
U kunt bijvoorbeeld een telefoonlader of een
flessenwarmer op deze aansluiting aansluiten.
Plaats na het gebruik de aansteker direct terug.
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door de fabrikant is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen, kan leiden
tot storingen in de werking van de elektrische
systemen van de auto, zoals een slechte
radio-ontvangst of storingen in de weergave van
de displays.
USB-aansluitingen
Deze symbolen bepalen waarvoor de USB-aansluiting
kan worden gebruikt:
Voeding en opladen.
Hetzelfde, maar ook het uitwisselen van
multimediagegevens met het audiosysteem.
Hetzelfde, maar ook met apps op uw
smartphone op het touchscreen.
Op de USB-aansluitingen kunt u draagbare apparatuur
aansluiten.
De USB-aansluiting aan de voorzijde
van de middenconsole kan ook worden
gebruikt om een smartphone via Android Auto
®
of
CarPlay
®
te verbinden, zodat u bepaalde apps van uw
smartphone via het touchscreen kunt gebruiken.
Gebruik voor de beste resultaten een kabel die is
gemaakt of goedgekeurd door de fabrikant van het
apparaat.
Deze apps kunnen met de schakelaars op en rondom
het stuurwiel of de bedieningselementen van het
audiosysteem worden beheerd.
60
Ergonomie en comfort
03
Status van
controlelampje
Betekenis
Groen, permanent Detectie van een compatibel
apparaat.
Laden bezig.
Knipperend
oranje
Detectie van een
vreemd voorwerp in het
oplaadgedeelte.
Apparaat niet goed
gecentreerd op het
laadgedeelte.
Permanent oranje Storing in de accumeter van
het draagbare apparaat.
Temperatuur van batterij
apparaat te hoog.
Storing in de lader.
Als het controlelampje permanent oranje brandt:
Verwijder het apparaat en plaats het opnieuw in het
midden van het oplaadgedeelte.
of
Verwijder het apparaat en probeer het een kwartier
later nog eens.
Als het probleem blijft bestaan, neem dan contact op
met een dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Middenarmsteun voor
De armsteun bevat een gekoeld opbergvak, waarvan
de verlichting in werking treedt zodra het wordt
geopend (afhankelijk van de uitvoering).
Opbergvak voor smartphone /
USB-aansluiting
►  Open de armsteun vóór voor toegang tot de
kabeldoorvoer.
►  Open het klepje van de kabeldoorvoer.
►  Plaats het aan te sluiten apparaat met de
bijbehorende USB-kabel in de opbergruimte.
►  Leid de kabel door de kabeldoorvoer in de
armsteun vóór.
►  Sluit de kabel aan op de USB-aansluiting om het
apparaat op te laden.
Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting
wordt het draagbare apparaat automatisch
opgeladen.
Tijdens het laden wordt er een melding
weergegeven als het stroomverbruik van de
draagbare apparatuur hoger is dan de door de
auto geleverde stroomsterkte.
Zie de hoofdstukken over de audio- en
telematicasystemen voor meer informatie over het
gebruik van deze apparatuur.
Draadloze smartphonelader
Met dit systeem kunt u apparaten zoals een
smartphone draadloos opladen volgens het principe
van magnetische inductie, in overeenstemming met
de norm Qi 1.1.
Het op te laden apparaat moet zelf compatibel
zijn met de norm Qi of moet zijn voorzien van een
compatibele hoes of houder.
Er kan ook een mat worden gebruikt, mits deze door
de fabrikant is goedgekeurd.
Het laadgedeelte is te herkennen aan het symbool Qi.
De lader werkt terwijl de motor draait en het Stop &
Start-systeem in de STOP-stand staat.
Het opladen wordt aangestuurd door de smartphone.
Bij het Keyless Entry and Start-systeem kan de
werking van de lader kort worden onderbroken als er
een portier wordt geopend of als het contact wordt
uitgeschakeld.
Opladen
►  Open het deksel voor toegang tot het
laadgedeelte.
►  Als het laadgedeelte leeg is, kunt u een apparaat
in het midden plaatsen.
Als het apparaat wordt waargenomen, gaat het
controlelampje van de lader groen branden. Het
lampje blijft branden terwijl de batterij wordt
opgeladen.
Het systeem is niet bedoeld om meerdere
apparaten tegelijkertijd op te laden.
Zorg dat er geen metalen voorwerpen (zoals
munten, sleutels of afstandsbediening van de
auto) in het laadgedeelte liggen tijdens het
opladen van een apparaat - kans op oververhitting
of onderbreking van het opladen!
Controle van de werking
De status van het controlelampje geeft de werking
van de lader aan.
Status van
controlelampje
Betekenis
Uit Motor afgezet.
Geen geschikt apparaat
gevonden.
Laden voltooid.
61
Ergonomie en comfort
03
Status van
controlelampje
Betekenis
Groen, permanent Detectie van een compatibel
apparaat.
Laden bezig.
Knipperend
oranje
Detectie van een
vreemd voorwerp in het
oplaadgedeelte.
Apparaat niet goed
gecentreerd op het
laadgedeelte.
Permanent oranje Storing in de accumeter van
het draagbare apparaat.
Temperatuur van batterij
apparaat te hoog.
Storing in de lader.
Als het controlelampje permanent oranje brandt:
Verwijder het apparaat en plaats het opnieuw in het
midden van het oplaadgedeelte.
of
Verwijder het apparaat en probeer het een kwartier
later nog eens.
Als het probleem blijft bestaan, neem dan contact op
met een dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Middenarmsteun voor
De armsteun bevat een gekoeld opbergvak, waarvan
de verlichting in werking treedt zodra het wordt
geopend (afhankelijk van de uitvoering).
Openen
►  Til de hendel onder het deksel op.
Het deksel opent in twee delen.
Sluiten
►  Klap de twee delen van het deksel terug.
FOCAL ELECTRA®
Premium-hifisysteem
De auto is voorzien van een hifi-geluidsinstallatie van
het Franse merk FOCAL
®
.
Dankzij de 14 luidsprekers met exclusieve
technologieën van FOCAL
®
kunt u genieten van een
puur en verfijnd geluid in de auto:
Middelste luidspreker / achterluidsprekers
met polyglass-technologie: onderdompeling en
spatialisatie van geluid.
Woofers / middenbereik met polyglass-technologie
en hoge excursie: balans, dynamica en precisie van
geluid.
Aluminium TNF-tweeter met omgekeerde kegel:
optimale geluidsverspreiding, gedetailleerde hoge
tonen.
Actieve 16-kanaalsversterker - 690 W met
versterkte technologie van Klasse D: aanzienlijk
geluidsvermogen altijd beschikbaar ondanks het lage
energieverbruik.
Subwoofer met Power Flower
TM
-technologie
met hoge excursie en drievoudige spoel: volle,
gecontroleerde weergave van lage frequenties.
62
Ergonomie en comfort
03
als de auto wordt vergrendeld.
als het contact wordt aangezet.
30 seconden na het sluiten van het laatste portier.
De aanraakgevoelige kaartleeslampjes voor en achter
gaan samen met de plafonnier aan en uit.
Wanneer er lang op de aanraakgevoelige
plafonnier voorin wordt gedrukt, wordt de
lamp volledig uitgeschakeld (wat wordt bevestigd
met het symbool "OFF").
De aanraakgevoelige leeslampjes voorin en
achterin blijven werken.
Sfeerverlichting
De sfeerverlichting geeft een zachte, gekleurde
verlichting in het interieur wanneer er weinig licht is.
Standaard is de kleur van de sfeerverlichting
gekoppeld aan dat van de schermen, afhankelijk van
de geselecteerde rijstand.
U kunt deze functie in- en uitschakelen en de
lichtsterkte ervan aanpassen via Instellingen
> Helderheid op het touchscreen.
De kleur wordt geselecteerd via Instellingen >
Aanpassingenop het touchscreen.
Matten
Bevestigen
Gebruik bij het monteren aan de bestuurderszijde
alleen de bevestigingen aanwezig op de mat (een klik
betekent een goede vergrendeling).
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Verwijderen / terugplaatsen
►  Om deze aan de bestuurderszijde te verwijderen:
schuif de bestuurdersstoel naar achteren en maak de
bevestigingen los.
►  Om de mat terug te plaatsen: plaats de mat en
druk deze omlaag om hem te bevestigen.
►  Controleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
Gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen; het gebruik van
deze bevestigingen is verplicht.
Leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Bij gebruik van niet door de fabrikant
goedgekeurde matten kunnen de bediening van de
pedalen en de werking van de snelheidsregelaar/-
begrenzer worden gehinderd.
De goedgekeurde matten zijn voorzien van twee
bevestigingen onder de stoel.
Plafonniers
Uitvoering zonder aanraakfunctie
Leeslampjes
►  Bedien de betreffende schakelaar terwijl
het contact is aangezet.
Zorg ervoor dat niets tegen de plafonniers
aankomt.
Aanraakgevoelige uitvoering met
led
1. Aanraakgevoelige plafonnier vóór
2. Aanraakgevoelige leeslampjes vóór
3. Aanraakgevoelige leeslampjes achter
Aanraakgevoelige plafonnier
De plafonnier gaat geleidelijk aan:
als de auto wordt ontgrendeld.
als het contact wordt afgezet.
als een van de portieren wordt geopend.
als er op de vergrendeltoets van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te
lokaliseren.
De plafonnier gaat uit:
63
Ergonomie en comfort
03
als de auto wordt vergrendeld.
als het contact wordt aangezet.
30 seconden na het sluiten van het laatste portier.
De aanraakgevoelige kaartleeslampjes voor en achter
gaan samen met de plafonnier aan en uit.
Wanneer er lang op de aanraakgevoelige
plafonnier voorin wordt gedrukt, wordt de
lamp volledig uitgeschakeld (wat wordt bevestigd
met het symbool "OFF").
De aanraakgevoelige leeslampjes voorin en
achterin blijven werken.
Sfeerverlichting
De sfeerverlichting geeft een zachte, gekleurde
verlichting in het interieur wanneer er weinig licht is.
Standaard is de kleur van de sfeerverlichting
gekoppeld aan dat van de schermen, afhankelijk van
de geselecteerde rijstand.
U kunt deze functie in- en uitschakelen en de
lichtsterkte ervan aanpassen via Instellingen
> Helderheid op het touchscreen.
De kleur wordt geselecteerd via Instellingen >
Aanpassingenop het touchscreen.
Voorzieningen achter
USB-aansluitingen
Deze USB-aansluitingen zijn bestemd voor de voeding
en het opladen van draagbare apparatuur.
Via de linker USB-aansluiting kunnen ook
multimediagegevens worden uitgewisseld met het
audiosysteem (afhankelijk van het land waar de auto
is verkocht).
Armsteun achter
De armsteun bevat twee bekerhouders.
De bekerhouders hebben een verwijderbare verkleiner
die kan worden gebruikt op basis van de diameter van
de gebruikte blikjes en bekers.
In de penhouder kan ook een smartphone worden
geplaatst.
Skiluik
Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoeren
van lange voorwerpen.
Openen
►  Zet de armsteun achter omlaag en open het luik
door de hendel omlaag te trekken.
64
Ergonomie en comfort
03
Opbergbak
►  Til de vloerplaat van de bagageruimte
zover mogelijk op of til de gedeelde mat van de
bagageruimte (afhankelijk van de uitvoering) op voor
toegang tot de opbergbak.
Afhankelijk van de uitvoering bevat de opbergbak:
Een gevarendriehoek.
Een bandenreparatieset met gereedschapsset.
Een reservewiel met gereedschapsset.
De laadkabels voor de tractiebatterij (plug-in
hybride).
►  Steek de voorwerpen vanuit de bagageruimte door
het skiluik.
Haaienvinantenne
Achter in het dak bevindt zich een ventilatierooster
voor het koelen van de haaienvinantenne.
Eventueel ventilatiegeluid dat u hoort, met het
contact aan of bij draaiende motor, is normaal.
Voorzieningen bagageruimte
1. Bagageafdekking
2. Verlichting bagageruimte
3. 12V-aansluiting
4. Bagageriem
5. Sjorogen
6. Harde mat voor de bagageruimte of gedeelde mat
voor de bagageruimte (plug-in hybride)
7. Opbergbak
Aan de sjorogen kunt u verschillende soorten
bagagenetten of geschikte banden
bevestigen om bagage op zijn plaats te houden.
Neem voor meer informatie contact op met een
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
12V-accessoireaansluiting
►  Til, wanneer u een 12V-accessoire (maximaal
vermogen: 120 W) wilt aansluiten, het kapje op en
sluit een geschikte adapter aan.
►  Zet het contact aan.
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door de fabrikant is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen, kan leiden
tot storingen in de werking van de elektrische
systemen van de auto, zoals een slechte
radio-ontvangst of storingen in de weergave van
de displays.
Verlichting bagageruimte
De verlichting gaat automatisch branden zodra de
achterklep wordt geopend en gaat automatisch uit
zodra deze wordt gesloten.
De tijd dat de bagageruimteverlichting brandt, hangt
af van de situatie:
Bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten.
In de eco-modus: ongeveer 30 seconden.
Bij draaiende motor: onbeperkt.
65
Ergonomie en comfort
03
Opbergbak
►  Til de vloerplaat van de bagageruimte
zover mogelijk op of til de gedeelde mat van de
bagageruimte (afhankelijk van de uitvoering) op voor
toegang tot de opbergbak.
Afhankelijk van de uitvoering bevat de opbergbak:
Een gevarendriehoek.
Een bandenreparatieset met gereedschapsset.
Een reservewiel met gereedschapsset.
De laadkabels voor de tractiebatterij (plug-in
hybride).
66
Verlichting en zicht
04
Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
Automatische verlichting / dagrijverlichting
Alleen parkeerlicht
Dimlicht of groot licht
Overschakelen van dim- naar grootlicht
►  Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
In de stand "AUTO" of als alleen de parkeerlichten
zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal met het
grootlicht geven door de lichtschakelaar naar u toe
te trekken.
Display
Het branden van het betreffende controlelampje
op het instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Wanneer een lamp defect is, dan gaat dit
waarschuwingslampje permanent branden,
wordt er een melding weergegeven en klinkt er een
geluidssignaal.
Mistlampen achter
Deze functie werkt alleen als het dimlicht of
het grootlicht is ingeschakeld.
►  Draai de ring naar voren / naar achteren om deze
functies in of uit te schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld ("AUTO"), blijven de mistlampen en het
dimlicht branden.
Als de mistachterlichten worden ingeschakeld, kan de
miststand van de functie Adaptive Frontlight System
aan de voorkant worden geactiveerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over het Adaptive Frontlight System.
Het inschakelen van de mistverlichting is
verboden bij helder weer of regen, zowel
overdag als 's nachts. Ze zijn onder deze
omstandigheden namelijk verblindend voor
medeweggebruikers. De mistverlichting mag
alleen worden ingeschakeld bij mist of sneeuwval
(de regels kunnen per land verschillen).
Vergeet niet de mistverlichting uit te schakelen
zodra deze niet meer nodig is.
De verlichting uitschakelen na het afzetten
van het contact
Als het contact wordt afzet, worden alle lichten
automatisch uitgeschakeld, behalve het dimlicht
als de automatische "follow me home"-verlichting
is geactiveerd.
De verlichting inschakelen na het afzetten
van het contact
Als u de lichtschakelaar weer wilt activeren,
draai de ring in de stand AUTO en vervolgens in de
gewenste stand.
Als het bestuurdersportier is geopend, hoort u
een tijdelijk geluidssignaal dat de bestuurder
waarschuwt dat de lampen nog branden.
De verlichting gaat automatisch na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu (overgang naar de
eco-modus).
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals een lage temperatuur of vocht) kan er
een laagje condens aan de binnenzijde van de
koplampen en de achterlichten ontstaan; dit
verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.
Kijk nooit van dichtbij in de lichtbundel van
ledlampen. U kunt daarbij ernstig oogletsel
oplopen!
Reizen naar het buitenland
Auto's met handmatige hoogteafstelling van
de koplampen:
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een land
waar het verkeer aan de andere kant van de weg
rijdt, moeten de dimlichten worden afgesteld om
te voorkomen dat tegemoetkomend verkeer wordt
verblind. Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dagrijverlichting / Parkeerlichten
Deze ledlampen aan de voorzijde van de auto gaan
automatisch branden wanneer de motor wordt
gestart.
67
Verlichting en zicht
04
een laagje condens aan de binnenzijde van de
koplampen en de achterlichten ontstaan; dit
verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.
Kijk nooit van dichtbij in de lichtbundel van
ledlampen. U kunt daarbij ernstig oogletsel
oplopen!
Reizen naar het buitenland
Auto's met handmatige hoogteafstelling van
de koplampen:
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een land
waar het verkeer aan de andere kant van de weg
rijdt, moeten de dimlichten worden afgesteld om
te voorkomen dat tegemoetkomend verkeer wordt
verblind. Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dagrijverlichting / Parkeerlichten
Deze ledlampen aan de voorzijde van de auto gaan
automatisch branden wanneer de motor wordt
gestart.
Ze hebben de volgende functies:
Dagrijverlichting (lichtschakelaar in stand "AUTO"
bij voldoende omgevingslicht).
Parkeerlicht (lichtschakelaar in stand "AUTO" bij
weinig omgevingslicht of in stand "Parkeerlicht" of
"Dim- / grootlicht").
Bij de dagrijverlichting geven de leds meer
licht.
Richtingaanwijzers
►  Links of rechts: beweeg de hendel omlaag of
omhoog, voorbij het zware punt.
Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan
20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld,
neemt het knippergeluid bij een snelheid van meer
dan 80 km/h automatisch toe.
Drie keer knipperen
►  Beweeg de hendel kort omhoog of omlaag, zonder
deze door de weerstand te drukken. De betreffende
richtingaanwijzers knipperen drie keer.
Bij DS MATRIX LED VISION-koplampen werkt de
ledverlichting van de richtingaanwijzers achter
dynamisch.
De helderheid van de dagrijverlichting neemt af
wanneer de richtingaanwijzers aan zijn.
Parkeerlichten
(Afhankelijk van de uitvoering)
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het
inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van
het verkeer.
►  Binnen één minuut na het afzetten van het contact
moet u de lichtschakelaar omhoog of omlaag zetten,
afhankelijk van de zijde van het verkeer (wanneer
u rechts parkeert, moet u de lichtschakelaar
bijvoorbeeld omlaag zetten om de verlichting links in
te schakelen).
Als de verlichting is ingeschakeld, hoort u een
geluidssignaal en gaat het controlelampje
van de betreffende richtingaanwijzer op het
instrumentenpaneel branden.
►  Zet de lichtschakelaar in de middelste stand om
de parkeerlichten uit te schakelen.
68
Verlichting en zicht
04
Hoogteverstelling van de
koplampen
Handmatige verstelling van de
koplampen
Stel de hoogte van de koplampen af op basis van
de belading van uw auto om verblinding van andere
weggebruikers te voorkomen.
0(Basisinstelling)
Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier
15 personen
25 personen + lading in de bagageruimte
3Alleen bestuurder + lading in de bagageruimte
4 5 6 Niet gebruikt
Automatische DS MATRIX LED
VISION hoogteverstelling van de
koplampen
Dit systeem past automatisch de hoogte van de
koplampen aan de lading van de auto aan.
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Het systeem zet de koplampen in de laagste stand.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Raak de DS MATRIX LED VISION-koplampen
niet aan - gevaar van elektrocutie!
Automatische verlichting
Wanneer de lichtschakelaar in de stand "AUTO"
staat en de regen- / zonnesensor weinig buitenlicht
detecteert, dan worden de parkeerlichten en het
dimlicht automatisch ingeschakeld, onder dat
de bestuurder iets hoeft te doen. Ze kunnen ook
gaan branden als er regen wordt waargenomen;
de ruitenwissers worden dan ook automatisch
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving weer voldoende is of nadat de
ruitenwissers zijn gestopt.
Storing
Bij een storing in de regen- / lichtsensor gaat
de verlichting van de auto branden en gaat dit
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
branden in combinatie met een geluidssignaal en / of
een melding.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dek de regen- / lichtsensor midden aan de
bovenzijde van de voorruit achter de
binnenspiegel niet af. De aan de sensor
gekoppelde functies worden dan niet meer
geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de regen- / lichtsensor
ten onrechte voldoende licht waarnemen. De
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
De binnenkant van de voorruit kan beslaan en
ervoor zorgen dat de regen- / lichtsensor niet
goed werkt.
Bij vochtige en koude weersomstandigheden moet
u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Follow me home- en
instapverlichting
Follow me home-verlichting
Automatisch
Met de ring van de lichtschakelaar in de stand "AUTO"
en bij weinig licht gaat het dimlicht automatisch
branden wanneer het contact wordt afgezet.
U kunt de follow me home-verlichting
inschakelen/uitschakelen en de duur ervan
aanpassen in de app Instellingen> Voertuigvan het
touchscreen.
Handmatig
►  Trek bij afgezet contact de lichtschakelaar naar u
toe (lichtsignaal) om de functie in en uit te schakelen.
De handbediende "follow me home"-verlichting wordt
na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Instapverlichting
Wanneer de auto wordt ontgrendeld, er weinig
omgevingslicht is en de functie Automatische
verlichting is geactiveerd, schakelt dit systeem
automatisch het volgende in:
Buiten: parkeerlichten, dimlichten en
instapverlichting buitenspiegels.
Binnen: plafonniers en verlichting beenruimte.
Instapverlichting buitenspiegels
Deze lampen verlichten de grond bij de voorportieren
zodat u gemakkelijker kunt instappen.
De instapverlichting wordt automatisch ingeschakeld:
als de auto wordt ontgrendeld.
als een van de portieren wordt geopend.
als er een verzoek van de afstandsbediening wordt
ontvangen voor het lokaliseren van de auto.
Deze gaan ook branden in combinatie met de
instapverlichting en de "follow me home"-verlichting.
De verlichting dooft na 30 seconden automatisch.
69
Verlichting en zicht
04
Handmatig
►  Trek bij afgezet contact de lichtschakelaar naar u
toe (lichtsignaal) om de functie in en uit te schakelen.
De handbediende "follow me home"-verlichting wordt
na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Instapverlichting
Wanneer de auto wordt ontgrendeld, er weinig
omgevingslicht is en de functie Automatische
verlichting is geactiveerd, schakelt dit systeem
automatisch het volgende in:
Buiten: parkeerlichten, dimlichten en
instapverlichting buitenspiegels.
Binnen: plafonniers en verlichting beenruimte.
Instapverlichting buitenspiegels
Deze lampen verlichten de grond bij de voorportieren
zodat u gemakkelijker kunt instappen.
De instapverlichting wordt automatisch ingeschakeld:
als de auto wordt ontgrendeld.
als een van de portieren wordt geopend.
als er een verzoek van de afstandsbediening wordt
ontvangen voor het lokaliseren van de auto.
Deze gaan ook branden in combinatie met de
instapverlichting en de "follow me home"-verlichting.
De verlichting dooft na 30 seconden automatisch.
Automatische
verlichtingssystemen -
Algemene aanbevelingen
Automatische verlichtingssystemen gebruiken
een detectiecamera, die zich bovenaan de voorruit
bevindt.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen kan het systeem
tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed werken:
Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of
zware regen).
Als de voorruit vóór de camera vuil, beslagen of
afgedekt (bijvoorbeeld door een sticker) is.
Als er reflecterende borden of reflectoren van
veiligheidsbarrières vóór de auto staan.
Het systeem detecteert geen:
Weggebruikers die geen verlichting voeren,
zoals voetgangers.
Auto's met verborgen verlichting (als u
bijvoorbeeld achter een veiligheidsbarrière op de
snelweg rijdt).
Auto's die zich aan de top of de voet van een
steile helling, in een bocht of op een zijweg
bevinden.
Onderhoud
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook beslaan
ter hoogte van de camera. Bij vochtige en koude
weersomstandigheden moet u de voorruit
regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of het dak van
de auto liggen omdat de camera daardoor kan
worden afgedekt.
Grootlichtassistent
Zie voor meer informatie de Algemene
aanbevelingen voor automatische
verlichtingssystemen.
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand
"AUTO" staat en de functie op het touchscreen is
ingeschakeld, dan schakelt dit systeem automatisch
tussen dimlicht en grootlicht, afhankelijk van de licht-
en verkeersomstandigheden, met behulp van een
camera boven aan de voorruit.
70
Verlichting en zicht
04
Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor
de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing
van de verlichting aan de lichtsterkte van de
omgeving, het zicht en het verkeer, en voor het
naleven van de verkeersregels.
Het systeem wordt actief bij een rijsnelheid
hoger dan 25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt, werkt
deze functie niet meer.
Inschakelen/uitschakelen
Dit kan worden ingesteld in de app
Instellingen> Voertuigvan het touchscreen.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit
als het dichte mist detecteert.
Werking
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
Het grootlicht gaat automatisch
branden. Op het instrumentenpaneel
gaan deze lampjes branden.
Als de omgeving voldoende is verlicht en / of gebruik
van het grootlicht door de verkeerssituatie niet
mogelijk is:
De dimlichten blijven branden. Op
het instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden.
De functie wordt uitgeschakeld als de mistlampen
worden ingeschakeld of het systeem omstandigheden
met slecht zicht detecteert (zoals mist, zware
regenval of sneeuw).
Wanneer de mistlampen worden uitgeschakeld of
wanneer het zicht verbetert, dan wordt de functie
automatisch weer ingeschakeld.
Dit lampje gaat uit als de functie wordt
uitgeschakeld.
Als de functie is geselecteerd, maar het
display op het instrumentenpaneel en de
waarschuwingen zijn niet beschikbaar, dan gaat het
controlelampje grijs branden.
Pauze
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf de
verlichting omschakelen.
►  Schakel de koplampen handmatig tussen dimlicht
en grootlicht om de functie te onderbreken.
Als de controlelampjes "AUTO" en "Dimlicht" branden,
schakelt het systeem over op het grootlicht.
Als de controlelampjes "AUTO" en "Grootlicht"
branden, schakelt het systeem over op het dimlicht.
►  U kunt de functie weer inschakelen door weer
handmatig tussen het dimlicht en grootlicht te
schakelen.
Storing
Bij een storing van het systeem of de camera
gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, samen met een
geluidssignaal en een melding.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Adaptive Frontlight System
Alleen beschikbaar bij uitvoeringen met Full LED-
koplampen met de functie Matrix Beam.
Deze functie heeft verschillende verlichtingsmodi die
bij bepaalde rijomstandigheden horen.
De lichtsterkte en de richting van de koplampen en
modules worden aangepast om het bereik van de
verlichting te vergroten of te verkleinen.
De modules scharnieren en kantelen om de
lichtbundel te verbreden en te richten, en zo de
zijkanten van de weg meer of minder te verlichten.
Deze functie is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen. De
bestuurder moet de verlichting van zijn auto
aanpassen aan de lichtsterkte van de omgeving,
het zicht en het verkeer.
Inschakelen/uitschakelen
►  Zet de ring van de lichtschakelaar in de stand
"AUTO".
De functie kan worden ingesteld in de app
Instellingen> Voertuigvan het touchscreen.
Werking
Stand "Stad"
De koplampen geven een lichtsterkte van gemiddelde
intensiteit, aangevuld door de naar buiten gerichte
modules.
71
Verlichting en zicht
04
De modules scharnieren en kantelen om de
lichtbundel te verbreden en te richten, en zo de
zijkanten van de weg meer of minder te verlichten.
Deze functie is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen. De
bestuurder moet de verlichting van zijn auto
aanpassen aan de lichtsterkte van de omgeving,
het zicht en het verkeer.
Inschakelen/uitschakelen
►  Zet de ring van de lichtschakelaar in de stand
"AUTO".
De functie kan worden ingesteld in de app
Instellingen> Voertuigvan het touchscreen.
Werking
Stand "Stad"
De koplampen geven een lichtsterkte van gemiddelde
intensiteit, aangevuld door de naar buiten gerichte
modules.
De breedte van de lichtbundel wordt vergroot zodat u
beter gevaarlijke situaties aan de zijkant van de weg
kan waarnemen (voetgangers, kruispunten).
Het bereik van deze verlichting is ongeveer 230m.
Deze stand wordt ingeschakeld wanneer er langer
dan 3 seconden bij een snelheid van 0 tot 50 km/h
met de auto wordt gereden.
Stand "Weg"
Deze verlichting geeft een grotere lichtbundel, een
grotere lichtsterkte van de koplampen en een kleinere
lichtsterkte van de modules.
Het bereik van deze verlichting is ongeveer 240m.
Deze stand wordt ingeschakeld wanneer er langer
dan 2 seconden bij een snelheid van 50 tot 110 km/h
met de auto wordt gereden.
Stand "Autosnelweg"
De koplampen en modules geven een lichtkegel met
een verhoogde bundel, geschikt voor snelle wegen.
Het bereik van deze verlichting is ongeveer 280m.
Deze stand wordt geactiveerd als de auto langer dan 5
seconden harder dan 110 km/h rijdt en gedeactiveerd
als de auto langer dan 5 seconden bij een snelheid
lager dan 90 km/h rijdt.
Stand "Regen"
Deze stand wordt geactiveerd als de auto met een
snelheid tussen 0 en 70 km/h rijdt, en 2 minuten na
het activeren van de ruitenwissers.
De lichtbundel wordt verbreed. De lichtsterkte van de
modules wordt vergroot zodat de bestuurder beter de
witte lijnen kan waarnemen, terwijl de lichtsterkte
72
Verlichting en zicht
04
van de koplampen wordt verminderd ter verbetering
van het zicht van de bestuurder (daarbij rekening
houdend met de weerspiegeling van een nat wegdek).
Het bereik van deze verlichting is ongeveer 220m.
Bij een snelheid hoger dan 70 km/h schakelt de
functie over op de stand "weg" of "snelweg", zelfs als
de ruitenwissers worden geactiveerd.
Stand "Mist"
Deze stand wordt geactiveerd als de auto met
een snelheid tussen 0 en 70 km/h rijdt, en de
mistachterlichten zijn ingeschakeld.
Het bereik van deze verlichting is ongeveer 180m.
Bij een snelheid hoger dan 70 km/h schakelt de
functie over op de stand "weg" of "snelweg", zelfs als
de mistachterlichten worden geactiveerd.
DS MATRIX LED VISION
Raadpleeg de algemene adviezen voor
automatische verlichtingssystemen voor
meer informatie.
Alleen beschikbaar bij uitvoeringen met Full LED-
koplampen met de functie Matrix Beam.
Dit systeem past automatisch het grootlicht aan op
basis van de rijomstandigheden, zodat een optimale
verlichting voor de bestuurder blijft behouden zonder
dat andere weggebruikers worden verblind.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor
de verlichting van zijn auto, voor de
aanpassing van de verlichting aan de lichtsterkte
van de omgeving, het zicht en het verkeer, en voor
het naleven van de verkeersregels.
Het systeem is actief vanaf een snelheid van
40km/h en wordt gedeactiveerd als de
snelheid daalt tot onder de 20km/h.
Inschakelen / uitschakelen
►  Zet de ring van de lichtschakelaar in de stand
"AUTO".
Op het instrumentenpaneel gaat dit
controlelampje branden.
Deze functie kan worden ingesteld in de app
Instellingen> Voertuigvan het touchscreen.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld, gaat
de verlichting over op de stand "automatische
verlichting".
Wij raden u aan om de functie uit te
schakelen bij mist of sneeuw, of wanneer de
ruiten sterk zijn beslagen.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld wanneer
het systeem dichte mist detecteert of wanneer
de mistlampen handmatig worden ingeschakeld.
Het controlelampje op het instrumentenpaneel
dooft dan.
Reizen naar het buitenland
Auto's uitgerust met de functie DS MATRIX
LED VISION:
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een land
waar het verkeer aan de andere kant van de weg
rijdt, dan moet de functie worden uitgeschakeld
om te voorkomen dat tegenliggers wordt verblind.
Werking
Het systeem detecteert de rijomstandigheden (zoals
helderheid, lichten van tegenliggers of achterliggers
en bochten in de weg) met behulp van een camera en
past de straal van de koplampen daarop aan.
De modules van de koplampen worden geleidelijk in-
en uitgeschakeld, segment voor segment, afhankelijk
van de gedetecteerde rijomstandigheden.
De nominale verlichting van de koplampen wordt weer
ingesteld zodra de auto niet meer door het systeem
wordt gedetecteerd.
73
Verlichting en zicht
04
Achterligger
Wanneer u een voertuig van achteren nadert, gaan
alleen de lampsegmenten gericht op het voertuig voor
u uit, waardoor er een soort tunnel ontstaat die ervoor
zorgt dat de bestuurder niet verblind wordt.
Tegenligger
Wanneer er een tegenligger nadert, gaan alleen de
lampsegmenten gericht op dit voertuig uit, zodat
er een soort tunnel ontstaat terwijl u het voertuig
nadert.
Een verlicht gebied binnenrijden
Wanneer u een verlicht gebied binnenrijdt
(bijvoorbeeld een stad), dan worden de
lampsegmenten geleidelijk uitgeschakeld van buiten
naar binnen en wordt het dimlicht ingeschakeld.
Een verlicht gebied verlaten
De lampsegmenten gaan geleidelijk branden binnen
naar buiten en de normale koplampen worden weer
ingeschakeld.
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf de
verlichting omschakelen.
►  Schakel het dimlicht / grootlicht handmatig in om
de functie te onderbreken.
De verlichting gaat over op de stand "automatische
verlichting".
►  U kunt de functie weer inschakelen door het
dimlicht / grootlicht handmatig weer in te schakelen.
Storing
Bij een storing in de adaptieve
koplampverlichting of de camera wordt dit
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
weergegeven, samen met een geluidssignaal en een
melding.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dek de regen- / lichtsensor midden aan de
bovenzijde van de voorruit achter de
binnenspiegel niet af. De aan de sensor
gekoppelde functies worden dan niet meer
geregeld.
Dynamische
bochtverlichting
Alleen beschikbaar bij uitvoeringen met Full LED-
koplampen met de functie Matrix Beam.
De koplampen volgen de koers van de auto in bochten
voor beter zicht in het donker.
Inschakelen/uitschakelen
Dit kan worden ingesteld in de app
Instellingen> Voertuigvan het touchscreen.
Inschakelen / uitschakelen
Deze functie wordt geactiveerd vanaf een bepaalde
stuuruitslag.
De verlichting werkt in de volgende gevallen niet:
bij een geringe stuuruitslag.
als de achteruit is ingeschakeld.
DS NIGHT VISION
Het systeem identificeert en signaleert de
aanwezigheid van voetgangers en dieren in het
gezichtsveld van de bestuurder, bij zeer weinig licht,
74
Verlichting en zicht
04
met behulp van een infraroodcamera aan de voorkant
van de auto.
Selecteer de pagina voor de weergavemodus "Night
Vision" om het beeld van de infraroodcamera
constant op het instrumentenpaneel en het
uitgebreid head-up display weer te geven. Wanneer
er aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt er
een waarschuwing gegeven bij een kans op een
aanrijding.
De permanente weergave verdwijnt nadat het
contract wordt afgezet of als er niet aan de
voorwaarden wordt voldaan.
Dit systeem is een rijhulpsysteem voor de
bestuurder, maar de bestuurder moet te allen
tijde zijn of haar aandacht goed op het verkeer
blijven houden.
Onder sommige omstandigheden zijn de
temperatuurverschillen onvoldoende en kan
het systeem niet alle gevaren detecteren of,
omgekeerd, onjuiste waarschuwingen geven
(bijvoorbeeld door warme motoren van langs de
weg geparkeerde vrachtwagens).
Werkingsvoorwaarden
Bij draaiende motor en in de Stop-stand van het
Stop & Start-systeem.
Bij weinig licht met naar behoren werkend dimlicht
ingeschakeld.
Temperatuur tussen -30 °C en +28 °C.
Snelheid lager dan 160km/u.
Detectie van dieren groter dan 0,5 meter.
Inschakelen/uitschakelen
Dit kan worden ingesteld in de app ADASvan
het touchscreen.
Werking
Als de functie is geselecteerd, maar het
display op het instrumentenpaneel, het
uitgebreid head-up display en de waarschuwingen
niet beschikbaar zijn (op de pagina voor de
weergavemodus "Night Vision"), gaat het
controlelampje grijs branden.
Als er aan alle werkingsvoorwaarden is
voldaan, gaat het controlelampje groen
branden: de weergave op het instrumentenpaneel, op
het uitgebreid head-up display (als de functie op de
pagina "Night Vision" is geselecteerd) en het geven
van waarschuwingen zijn beschikbaar.
Als er aan bepaalde werkingsvoorwaarden
(snelheid of temperatuur) niet wordt voldaan,
gaat het controlelampje oranje branden: alleen de
weergave op het instrumentenpaneel en op het
uitgebreid head-up display zijn beschikbaar (op
pagina "Night Vision").
Zolang het omgevingslicht te sterk is of de dimlichten
niet zijn ingeschakeld, zijn de waarschuwingen niet
beschikbaar.
Het detectiebereik van de camera ligt tussen 15m
(voor voetgangers) en 200m, afhankelijk van het
zicht.
Het camerabeeld wordt in grijstinten op het
instrumentenpaneel weergegeven, waarbij warme
objecten lichter zijn dan koude objecten.
Wanneer er voetgangers of dieren worden
waargenomen, verschijnen deze in gele kaders.
Wanneer het systeem de kans op een
aanrijding met een voetganger of een
dier waarneemt, geeft het een waarschuwing: midden
in het weergavevenster verschijnt een symbool. Het
silhouet van de voetganger of het dier wordt rood
omkaderd.
Als de pagina voor weergave van de "Night Vision"
niet is geselecteerd, verschijnt de waarschuwing in
een tijdelijk venster.
Bij een waarschuwing kan de bestuurder direct
ingrijpen via een uitwijkmanoeuvre of door te
remmen.
Werkingslimieten
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk
minder goed of helemaal niet:
Bij slecht zicht (bij sneeuwval, zware regenval of
dichte mist).
De camera wordt bedekt door sneeuw, modder of
stof.
De camera is bekrast door het herhaaldelijk wassen
van de auto in een wasstraat met draaiende borstels.
Zeer hoge buitentemperatuur.
Aan de top of de voet van een steile helling.
Op zeer bochtige wegen.
In een bocht.
Na een aanrijding waardoor de instellingen van de
camera verstoord zijn of de camera beschadigd is.
Als de grille opnieuw is gespoten, maar niet door
het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Onderhoudstips
De infraroodcamera beschikt over een
ruitensproeierkop die is aangesloten op het
ruitensproeiersysteem aan de voorzijde van de auto.
75
Verlichting en zicht
04
in het weergavevenster verschijnt een symbool. Het
silhouet van de voetganger of het dier wordt rood
omkaderd.
Als de pagina voor weergave van de "Night Vision"
niet is geselecteerd, verschijnt de waarschuwing in
een tijdelijk venster.
Bij een waarschuwing kan de bestuurder direct
ingrijpen via een uitwijkmanoeuvre of door te
remmen.
Werkingslimieten
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk
minder goed of helemaal niet:
Bij slecht zicht (bij sneeuwval, zware regenval of
dichte mist).
De camera wordt bedekt door sneeuw, modder of
stof.
De camera is bekrast door het herhaaldelijk wassen
van de auto in een wasstraat met draaiende borstels.
Zeer hoge buitentemperatuur.
Aan de top of de voet van een steile helling.
Op zeer bochtige wegen.
In een bocht.
Na een aanrijding waardoor de instellingen van de
camera verstoord zijn of de camera beschadigd is.
Als de grille opnieuw is gespoten, maar niet door
het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Onderhoudstips
De infraroodcamera beschikt over een
ruitensproeierkop die is aangesloten op het
ruitensproeiersysteem aan de voorzijde van de auto.
Deze ruitensproeierkop werkt bij elk 5e gebruik van de
ruitensproeiers.
Controleer regelmatig of de camera schoon is.
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de camera
niet bedekt raakt met modder, ijs of sneeuw.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel oranje branden en
wordt er een melding weergegeven.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Ruitenwisserschakelaar
Voordat u de ruitenwissers onder winterse
omstandigheden gaat gebruiken, moet u
sneeuw en ijs van de voorruit en rondom de
ruitenwisserarmen en -bladen verwijderen.
Schakel de ruitenwissers niet in op een droge
voorruit. Bij zeer hoge of lage temperaturen
moet u controleren of de ruitenwissers niet aan de
voorruit vastzitten voordat u de ruitenwissers
inschakelt.
Wanneer u de auto in een wasstraat was,
kunt u tijdelijk vreemde geluiden of
verminderde werking van de ruitenwissers
opmerken. U hoeft de ruitenwissers niet te
vervangen.
Met intervalstand ruitenwissers
Met automatische ruitenwissers
Ruitenwissers vóór
►  De wissnelheid selecteren: zet de hendel omhoog
of omlaag in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)
Wissen op normale snelheid (matige
neerslag)
Intervalstand ruitenwissers
of
Automatische stand ruitenwissers
Uitschakelen
76
Verlichting en zicht
04
Handmatig
Als het contact is afgezet, kunnen de
ruitenwissers iets bewegen aan de onderkant
van de voorruit.
In stand 1 of 2 wordt de wisfrequentie
automatisch verlaagd als de snelheid van de
auto lager is dan 5km/h.
Zodra de wagensnelheid hoger wordt dan 10km/h,
wordt de oorspronkelijke wisfrequentie (snel of
normaal) weer aangehouden.
Eén keer wissen
Met de ruitenwisserschakelaar in de stand:
►  INT of de stand AUTO trek de schakelaar kort naar
u toe en laat de schakelaar dan los.
►  0 druk kort op de schakelaar en laat deze los.
Als u deze ingedrukt houdt, gaat de ruitenwisser met
de normale wissnelheid continu wissen.
Ruitensproeiers vóór
►  Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe.
Na het gebruik van de ruitensproeiers wordt nog een
laatste wisslag gemaakt.
De ruitensproeiers voor de voorruit zijn in de
punt van elke ruitenwisserarm geïntegreerd.
Er bevindt zich een extra spuitmond onder
het middelste punt van de arm aan de
bestuurderszijde.
De ruitensproeiervloeistof wordt over de gehele
lengte van het ruitenwisserblad op de voorruit
gesproeid. Dit verbetert het zicht en zorgt dat er
minder ruitensproeiervloeistof wordt gebruikt.
Bij een automatische airconditioning zorgt
elke beweging van de
ruitensproeierbediening dat de luchtinlaat tijdelijk
wordt gesloten om te voorkomen dat er geurtjes in
het interieur komen.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang het
reservoir van de ruitensproeiervloeistof leeg
is; kans op beschadiging van de
ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen risico
is van bevriezing van de vloeistof op de voorruit;
hierdoor zou het zicht namelijk kunnen afnemen.
Gebruik tijdens de winter producten die geschikt
zijn voor zeer lage temperaturen.
Vul nooit bij met water.
Ruitenwisser achter
►  Draai aan de ring om het symbool van de gewenste
stand tegenover het merkteken te zetten.
Uit
Intervalstand ruitenwissers
Ruitensproeier / -wisser
Als het contact is afgezet terwijl de
ruitenwisser achter is ingeschakeld, dan
moet u de ring bedienen om de ruitenwissers in te
schakelen nadat het contact is aangezet (tenzij
het contact minder dan 1 minuut was afgezet).
Bij de eerste keer draaien van de ring naar de
ruitensproeierstand maakt de ruitenwisser één
wisbeweging. Als de ring dan in de stand voor de
intervalstand blijft staan, maakt de ruitenwisser
achter een wisbeweging onafhankelijk van die van
de voorruitenwissers en de snelheid van de auto.
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt,
treedt ook de ruitenwisser achter in werking.
Dit kan worden ingesteld in de app
Instellingen> Voertuigvan het touchscreen.
Wanneer er sneeuw of ijs op de achterruit ligt
of als er een fietsendrager op de trekhaak is
gemonteerd, schakel dan de automatische
werking van de achterruitenwisser uit via de app
Instellingen> Voertuigvan het touchscreen.
Ruitensproeier achter
►  Draai de ring zo ver mogelijk en houd de ring in
deze stand.
De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang aan
de ring wordt gedraaid.
Na het sproeien wordt er nog een laatste
wisbeweging gemaakt.
Er is een extra sproeier boven de kentekenplaat
geplaatst om de achteruitrijcamera te reinigen
(afhankelijk van de uitvoering).
►  De achteruitrijcamera wordt gereinigd als de
ruitensproeier van de achterruit wordt ingeschakeld.
Intervalstand ruitenwissers
voorruit
In de intervalstand kan de bestuurder
wisserfrequentie aanpassen door de ring in een van
de 5 beschikbare standen te zetten.
De eerste (bovenste) stand is het langste interval
tussen 2 wisserbewegingen, voor gebruik bij lichte
regen.
De laatste (onderste) stand is het kortste interval
tussen 2 wisserbewegingen, voor gebruik bij zware
regen.
Wanneer de ring van een hogere stand naar
een lagere stand wordt gedraaid, bewegen de
ruitenwissers ter bevestiging.
77
Verlichting en zicht
04
Ruitensproeier achter
►  Draai de ring zo ver mogelijk en houd de ring in
deze stand.
De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang aan
de ring wordt gedraaid.
Na het sproeien wordt er nog een laatste
wisbeweging gemaakt.
Er is een extra sproeier boven de kentekenplaat
geplaatst om de achteruitrijcamera te reinigen
(afhankelijk van de uitvoering).
►  De achteruitrijcamera wordt gereinigd als de
ruitensproeier van de achterruit wordt ingeschakeld.
Intervalstand ruitenwissers
voorruit
In de intervalstand kan de bestuurder
wisserfrequentie aanpassen door de ring in een van
de 5 beschikbare standen te zetten.
De eerste (bovenste) stand is het langste interval
tussen 2 wisserbewegingen, voor gebruik bij lichte
regen.
De laatste (onderste) stand is het kortste interval
tussen 2 wisserbewegingen, voor gebruik bij zware
regen.
Wanneer de ring van een hogere stand naar
een lagere stand wordt gedraaid, bewegen de
ruitenwissers ter bevestiging.
Als het contact langer dan 1 minuut is afgezet
met de ruitenwisserschakelaar in stand INT, 1
of 2, en het contact weer wordt aangezet:
het systeem werkt zodra de rijsnelheid hoger
dan 10 km/h wordt en de buitentemperatuur lager
dan +3 °C is.
het systeem werkt meteen als de
buitentemperatuur hoger dan +3 °C is.
Automatische ruitenwissers
voorruit
In de stand AUTO werken de ruitenwissers van de
voorruit automatisch en worden ze aangepast aan de
regenval, op basis van de ingestelde gevoeligheid van
de sensor.
De regendetectiefunctie gebruikt een regen- /
zonnesensor middenboven op de voorruit, achter de
achteruitkijkspiegel.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(bijvoorbeeld bij mist, ijs, sneeuw of
projecties op zoute wegen) moet de bestuurder
mogelijk overschakelen op handmatige bediening.
Inschakelen / uitschakelen
Inschakelen:
►  Zet de ruitenwisserschakelaar in de stand AUTO.
►  Draai de ring om de gevoeligheid van de sensor
aan te passen.
Een wissercyclus bevestigt samen met een melding
dat het verzoek wordt verwerkt.
►  Voor uitschakelen zet u de ruitenwisserschakelaar
in een andere stand dan stand 0.
De gevoeligheid aanpassen
De eerste stand (boven) is de laagste gevoeligheid
van de sensor.
De laatste stand (onder) is de hoogste gevoeligheid
van de sensor.
Hoe hoger de gevoeligheid, hoe sneller het systeem
reageert en de wisserfrequentie verhoogt.
Wanneer de ring van een hogere stand naar
een lagere stand wordt gedraaid, bewegen de
ruitenwissers ter bevestiging.
Als het contact langer dan 1 minuut is afgezet
met de ruitenwisserschakelaar in stand
AUTO, en het contact weer wordt aangezet:
het systeem werkt, afhankelijk van de
hoeveelheid regen die wordt gedetecteerd, zodra
de rijsnelheid hoger dan 10 km/h wordt en de
buitentemperatuur lager dan +3 °C is.
het systeem werkt meteen, afhankelijk van de
hoeveelheid regen die wordt gedetecteerd, als de
buitentemperatuur hoger dan +3 °C is.
78
Verlichting en zicht
04
Dek de regen-/lichtsensor niet af.
Schakel de automatische ruitenwissers uit
en zet het contact af als de auto wordt gewassen
in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de
automatische ruitenwissers tot de voorruit
volledig ontdooid is.
Storing
Bij een storing in de automatische werking van de
ruitenwissers werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het reinigen
of vervangen van de wisserbladen. De stand kan ook
bij winters weer (ijs en sneeuw) worden gebruikt om
de ruitenwisserbladen los van de voorruit te zetten.
Voor een goede werking van de ruitenwissers
raden wij u het volgende aan:
Ga er voorzichtig mee om.
Reinig ze regelmatig met zeepsop.
Gebruik de ruitenwissers niet om een stuk
karton tegen de voorruit te houden.
Vervang ze zodra ze tekenen van slijtage
vertonen.
Voordat u een wisserblad van de voorruit
demonteert
Wanneer u de wisserhendel direct na het
uitschakelen van het contact bedient, gaan de
wisserbladen in een verticale positie staan.
►  U kunt vervolgens de gewenste procedure
uitvoeren of de ruitenwisserbladen vervangen.
Na het monteren van een ruitenwisserblad voor
de voorruit
►  Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers weer in
de oorspronkelijke stand te zetten.
Ruitenwisserbladen vervangen
Aan de voorzijde verwijderen/monteren
►  Voer de vervangingsprocedures voor de
ruitenwisserbladen uit vanaf de bestuurderszijde.
►  Begin met het ruitenwisserblad het verst van u
af en houd elke arm vast bij het starre gedeelte en
beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.
Pak de ruitenwisserarmen niet vast bij de
sproeierkoppen.
Raak de ruitenwisserbladen niet aan - kans op
onherstelbare schade.
Laat de ruitenwissers niet los tijdens het
verplaatsen - kans op beschadiging van de
voorruit!
►  Reinig de voorruit met behulp van een
reinigingsmiddel voor autoruiten.
Gebruik geen waterafstotende producten van
het type "Rain X".
►  Maak het versleten wisserblad het dichtst bij u los
en verwijder het.
►  Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op
de ruitenwisserarm.
►  Herhaal de procedure voor het andere
ruitenwisserblad.
►  Begin met het ruitenwisserblad het dichtst bij u;
houd nogmaals elke arm vast bij het starre gedeelte
en leg de ruitenwisser voorzichtig op de voorruit.
Verwijderen / aanbrengen aan de achterzijde
►  Houd de arm bij het starre gedeelte vast en zet
deze zo ver mogelijk omhoog.
►  Reinig de achterruit met behulp van
ruitensproeiervloeistof.
►  Bepaal de positie van de arm waarop het
wisserblad is bevestigd.
►  Haal het versleten wisserblad los door het naar de
achterruit te trekken en te verwijderen.
►  Monteer het nieuwe wisserblad in dezelfde positie
als de arm en klem deze vast.
►  Houd de arm nogmaals vast bij het starre gedeelte
en leg de ruitenwisser voorzichtig op de achterruit.
79
Verlichting en zicht
04
►  Maak het versleten wisserblad het dichtst bij u los
en verwijder het.
►  Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op
de ruitenwisserarm.
►  Herhaal de procedure voor het andere
ruitenwisserblad.
►  Begin met het ruitenwisserblad het dichtst bij u;
houd nogmaals elke arm vast bij het starre gedeelte
en leg de ruitenwisser voorzichtig op de voorruit.
Verwijderen / aanbrengen aan de achterzijde
►  Houd de arm bij het starre gedeelte vast en zet
deze zo ver mogelijk omhoog.
►  Reinig de achterruit met behulp van
ruitensproeiervloeistof.
►  Bepaal de positie van de arm waarop het
wisserblad is bevestigd.
►  Haal het versleten wisserblad los door het naar de
achterruit te trekken en te verwijderen.
►  Monteer het nieuwe wisserblad in dezelfde positie
als de arm en klem deze vast.
►  Houd de arm nogmaals vast bij het starre gedeelte
en leg de ruitenwisser voorzichtig op de achterruit.
Zorg dat de arm in de juiste positie wordt
aangebracht - kans op schade!
80
Veiligheid
05
Algemene aanbevelingen
met betrekking tot de
veiligheid
Verwijder de stickers niet die op de
verschillende plaatsen van uw auto zijn
aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie over de
identificatie van de auto.
Afhankelijk van de landelijke wetgeving kan
de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser, een
verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde
van de auto enz.
Monteren van elektrische accessoires:
Het monteren van elektrische
uitrustingselementen of accessoires die niet
onder een artikelnummer in het assortiment
van de fabrikant voorkomen, kan tot een hoger
stroomverbruik leiden en kan storingen in het
elektrische systeem van uw auto veroorzaken.
Ga naar het erkende dealernetwerk voor meer
informatie over het aanbod aan goedgekeurde
accessoires met een artikelnummer.
Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot de
diagnose-aansluiting, die is gekoppeld aan de
elektronische systemen in de auto, uitsluitend
voorbehouden aan het erkende dealernetwerk
of een gekwalificeerde werkplaats waar de
beschikking is over geschikt gereedschap (kans
op storingen in de elektronische systemen die
kunnen leiden tot pech of ernstige ongevallen). De
fabrikant kan niet aansprakelijk worden gesteld
als dit voorschrift niet wordt opgevolgd.
Wijzigingen of aanpassingen die niet door
de fabrikant zijn voorzien of toegestaan, of die
niet volgens de technische voorschriften van de
fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen
van de commerciële garantie.
Monteren van als accessoire geleverde
radiocommunicatiezenders
Voordat u een radiocommunicatiezender
met buitenantenne monteert, moet u bij
het erkende dealernetwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke
installatievoorschriften) van de voor montage
geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/
EG).
Conformiteitsverklaring voor
radioapparatuur
De relevante certificaten zijn beschikbaar op de
website http://service.dsautomobiles.com .
Alarmknipperlichten
►  Wanneer u op deze toets drukt, gaan alle
richtingaanwijzers knipperen.
Ze werken ook als het contact is afgezet.
Automatisch inschakelen van de
alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten
automatisch ingeschakeld, afhankelijk van de mate
van remvertraging. Zodra u weer gas geeft, gaan de
alarmknipperlichten uit.
Ze kunnen ook worden uitgeschakeld door op de toets
te drukken.
Claxon
►  Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
Geluidssignaal voor
voetgangers (plug-in
hybride)
Dit systeem waarschuwt voetgangers wanneer u in
de stand Electric(100% elektrisch) rijdt.
Het geluidssignaal voor voetgangers klinkt als de
auto rijdt, bij snelheden tot 30 km/h in een versnelling
vooruit of achteruit.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoorwaarden van de dienst, die u bij een dealer kunt opvragen en afhankelijk van de technische beperkingen van het
systeem.
** Afhankelijk van de geografische dekking van de "eCall (SOS)" en de "DS ASSISTANCE"-systemen.
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijst staat ook op de website voor
uw land.
81
Veiligheid
05
Claxon
►  Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
Geluidssignaal voor
voetgangers (plug-in
hybride)
Dit systeem waarschuwt voetgangers wanneer u in
de stand Electric(100% elektrisch) rijdt.
Het geluidssignaal voor voetgangers klinkt als de
auto rijdt, bij snelheden tot 30 km/h in een versnelling
vooruit of achteruit.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoorwaarden van de dienst, die u bij een dealer kunt opvragen en afhankelijk van de technische beperkingen van het
systeem.
** Afhankelijk van de geografische dekking van de "eCall (SOS)" en de "DS ASSISTANCE"-systemen.
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijst staat ook op de website voor
uw land.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Noodoproep of
pechhulpoproep
1. eCall (SOS)
2. DS ASSISTANCE
eCall (SOS)
Uw auto kan standaard of optioneel zijn voorzien van
het systeem eCall (SOS).
Het systeem eCall (SOS) biedt direct contact met de
hulpdiensten en is volledig in de auto geïntegreerd.
Dit contact gaat automatisch via de sensoren die in
de auto zijn geïntegreerd of door op de toets (1) te
drukken.
Afhankelijk van het land van verkoop komt het
systeem eCall(SOS) overeen met de systemen PE112,
ERAGLONASS, 999 etc.
Het systeem eCall(SOS) is standaard geactiveerd.
►  Wanneer u handmatig een noodoproep wilt
maken, houd de toets (1) langer dan 2 seconden
ingedrukt.
Het brandende controlelampje en een spraakbericht
bevestigen dat de oproep naar de hulpdiensten is
verstuurd*.
Het systeem eCall (SOS) zoekt onmiddellijk uw auto
en brengt u in contact met de juiste hulpdiensten.**.
►  Wanneer u deze toets meteen opnieuw indrukt,
wordt de oproep geannuleerd.
Het controlelampje knippert wanneer de
autogegevens worden verzonden en blijft branden
wanneer de communicatie tot stand is gebracht.
Wanneer de sensoren in de auto een ernstig
ongeval detecteren, bijvoorbeeld door de
elektronische eenheid airbags, wordt er
automatisch een noodoproep gedaan.
82
Veiligheid
05
Het systeem eCall (SOS) is een gratis
openbare dienst.
Werking van het systeem
Het systeem werkt goed als het controlelampje bij
het aanzetten van het contact een paar seconden
brandt en vervolgens uit gaat.
Het controlelampje knippert rood: de noodbatterij
is leeg. Deze is na een paar minuten rijden weer
opgeladen.
Het controlelampje brandt permanent rood:
er is een storing in het systeem. De nood- en
pechhulpdiensten werken mogelijk niet.
Als het controlelampje niet gaat branden
wanneer het contact wordt aangezet, is er ook een
systeemstoring.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats als het probleem zich
blijft voordoen.
Een storing in het systeem betekent niet dat
de auto niet meer kan rijden.
Wanneer een geïntegreerd systeem wordt
bijgewerkt, dan is de functie eCall (SOS) niet
beschikbaar.
Gegevensverwerking
De verwerking van persoonsgegevens door
de functie eCall (SOS) voldoet aan het kader voor
bescherming van persoonsgegevens volgens
Verordening 2016/679 (Algemene verordening
gegevensbescherming (AVG)) en Richtlijn
2002/58/EC van het Europees Parlement en de
Europese Raad, en is specifiek bedoeld om de
belangen van het onderwerp van de gegevens te
beschermen, in overeenstemming met Artikel 6
(1) d) AVG.
De verwerking van persoonsgegevens is strikt
beperkt tot de vereisten van de functie eCall (SOS)
die wordt gebruikt met het noodnummer voor
Europa, 112.
De functie eCall (SOS) kan alleen de volgende
gegevens van de auto verzamelen en verwerken:
VIN-nummer, type voertuig (personenauto of
bedrijfsauto), type brandstof of aandrijflijn, de drie
meest recente locaties en rijrichting, het aantal
passagiers en een logbestand met tijdstempel van
de automatische activering van het systeem.
De verwerkte gegevens worden ontvangen door
noodoproepcentra die door de relevante nationale
autoriteiten zijn aangewezen in het gebied waarin
zij zich bevinden, met ontvangst op prioriteit en
verwerking van oproepen naar het noodnummer
112.
Gegevensopslag
Gegevens in het geheugen van het systeem
zijn alleen buiten het systeem toegankelijk als er
een oproep wordt gemaakt. Het systeem is niet
traceerbaar en wordt bij normaal gebruik niet
continu in de gaten gehouden.
De gegevens in het interne geheugen van het
systeem worden automatisch en continu gewist.
Alleen de drie meest recente locaties van de
auto's, die noodzakelijk zijn voor de normale
werking van het systeem, worden opgeslagen.
Wanneer er een noodoproep wordt gedaan,
wordt het gegevenslogbestand maximaal 13 uur
opgeslagen.
Toegang tot gegevens
U hebt het recht op toegang tot gegevens
en kunt waar nodig een verzoek indienen voor het
rectificeren, wissen of beperking bij verwerking
van persoonsgegevens die niet worden verwerkt in
overeenstemming met de bepalingen van de AVG.
Derden waaraan gegevens bekend zijn gemaakt,
worden op de hoogte gebracht bij het rectificeren,
wissen of beperken in overeenstemming met
de AVG, tenzij dit onmogelijk is of buitensporige
inspanningen vereist.
U hebt ook het recht om een klacht in te dienen bij
de relevante gegevensbeschermingsautoriteit.
Als u uw bovengenoemde rechten wilt laten
gelden, neem dan via e-mail contact met ons op
via: privacyrights@stellantis.com.
Ga voor informatie over uw contactgegevens naar
onze website en bekijk het privacy- en cookie-
beleid op de website van het merk.
DS ASSISTANCE
►  Houd bij pech toets 2 langer dan 2 seconden
ingedrukt om hulp in te roepen (dit wordt bevestigd
met een spraakbericht).*
►  Wanneer u deze toets meteen opnieuw indrukt,
wordt de oproep geannuleerd.
In de privacymodus kunt u instellen hoeveel
er wordt gedeeld (gegevens en/of locatie)
tussen uw auto en DS AUTOMOBILES.
Dit kunt u instellen in de app Instellingenvan het
touchscreen.
Wanneer u uw auto buiten het dealernetwerk
hebt gekocht, raden wij u aan de
aanwezigheid van deze diensten bij een dealer te
laten controleren en eventueel te configureren. In
een land waar meerdere talen worden gesproken
kunnen de diensten worden geconfigureerd voor
gebruik van de officiële nationale taal naar keuze.
Om technische redenen, zoals het verbeteren
van de kwaliteit van telematicadiensten voor
klanten, behoudt de fabrikant zich het recht voor
om op elk willekeurig moment het
telematicasysteem in de auto te wijzigen.
* Afhankelijk van de geografische dekking van de "eCall (SOS)" en "DS ASSISTANCE"-systemen en de officiële nationale talen gekozen door de eigenaar van de auto.
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijst staat ook op de website voor
uw land.
83
Veiligheid
05
DS ASSISTANCE
►  Houd bij pech toets 2 langer dan 2 seconden
ingedrukt om hulp in te roepen (dit wordt bevestigd
met een spraakbericht).*
►  Wanneer u deze toets meteen opnieuw indrukt,
wordt de oproep geannuleerd.
In de privacymodus kunt u instellen hoeveel
er wordt gedeeld (gegevens en/of locatie)
tussen uw auto en DS AUTOMOBILES.
Dit kunt u instellen in de app Instellingenvan het
touchscreen.
Wanneer u uw auto buiten het dealernetwerk
hebt gekocht, raden wij u aan de
aanwezigheid van deze diensten bij een dealer te
laten controleren en eventueel te configureren. In
een land waar meerdere talen worden gesproken
kunnen de diensten worden geconfigureerd voor
gebruik van de officiële nationale taal naar keuze.
Om technische redenen, zoals het verbeteren
van de kwaliteit van telematicadiensten voor
klanten, behoudt de fabrikant zich het recht voor
om op elk willekeurig moment het
telematicasysteem in de auto te wijzigen.
* Afhankelijk van de geografische dekking van de "eCall (SOS)" en "DS ASSISTANCE"-systemen en de officiële nationale talen gekozen door de eigenaar van de auto.
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijst staat ook op de website voor
uw land.
Tijdens een update van het geïntegreerde
telematicasysteem van de auto is het DS
ASSISTANCE-systeem niet beschikbaar.
Indien uw auto is uitgerust met de DS
CONNECT BOX met het Pack SOS &
Assistance, beschikt u via uw persoonlijke pagina
op de landelijke website over aanvullende
diensten.
Raadpleeg de algemene voorwaarden van deze
diensten voor informatie over het Pack SOS &
Assistance.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Het elektronische stabiliteitsprogramma omvat de
volgende systemen:
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD).
Noodremassistentie (BAS).
Post Collision Safety Brake (PCSB).
Antispinregeling (ASR).
Dynamische stabiliteitsregeling (DSC).
Aanhangerstabiliteitscontrole (TSM).
Antiblokkeersysteem (ABS)/
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen verbeteren de stabiliteit en het
weggedrag van de auto tijdens het remmen en zorgen
ervoor dat u de auto beter onder controle hebt in
bochten, vooral op slechte of natte wegen.
Het ABS voorkomt dat de wielen bij een noodstop
blokkeren.
De elektronische remdrukregelaar (EBD) regelt de
remdruk op elk afzonderlijk wiel.
►  Wanneer er in een noodgeval moet worden
geremd, trap het pedaal dan stevig in en houd die druk
vast.
Als het ABS ingrijpt, kunt u trillingen in het
rempedaal voelen; dit is normaal.
Als dit lampje blijft branden, duidt dit op een
storing in het ABS.
De auto kan normaal remmen. Rijd voorzichtig en met
een matige snelheid.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Als dit waarschuwingslampje samen met de
waarschuwingslampjes STOP en ABS gaat
branden, in combinatie met een melding en een
geluidssignaal, dan is er een storing in de EBD.
84
Veiligheid
05
Zet de auto stil.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats
en zet het contact af.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer de wielen (banden en velgen)
moeten worden vervangen, zorg er dan voor
dat er wielen worden gemonteerd die voor uw auto
zijn goedgekeurd.
Na een aanrijding
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem beperkt de afstand bij een noodstop door
de remdruk te optimaliseren.
Het wordt geactiveerd in verhouding tot de
snelheid waarmee het rempedaal wordt ingedrukt.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde
bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit
van het remmen wordt vergroot.
Post Collision Safety Brake
(APCB)
Als er een ongeval wordt waargenomen, remt de auto
automatisch af na de aanrijding. Dit systeem beperkt
de kans op verdere aanrijdingen als de bestuurder
niet reageert.
Het systeem werkt niet als de auto de remfunctie
na een aanrijding niet automatisch kan
activeren of uitvoeren, wat kan gebeuren bij zeer
ernstige aanrijdingen of in andere specifieke
aanrijdingsscenario's.
De automatische remfunctie kan worden omzeild door
het rem- of gaspedaal in te trappen.
Werkingsvoorwaarden
Het systeem werkt als er aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
Airbags of pyrotechnische gordelspanners zijn door
de aanrijding geactiveerd.
Remsystemen en elektrische functies blijven
continu in werking tijdens en na een aanrijding.
De bestuurder heeft het rempedaal of gaspedaal
niet ingetrapt.
Storing
Bij een storing gaat een van
deze waarschuwingslampjes
op het instrumentenpaneel branden, in combinatie
met het waarschuwingslampje voor service, een
melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Antispinregeling (ASR) /
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
De antispinregeling (of tractieregeling) optimaliseert
de tractie door het motorkoppel te regelen en de
remmen van de aangedreven wielen te bedienen
om te voorkomen dat een of meerdere wielen
gaan spinnen. Bovendien verbetert dit systeem de
koersstabiliteit van de auto.
Als er een verschil is tussen de koers van de auto
en de door de bestuurder gewenste koers, grijpt de
dynamische stabiliteitsregeling automatisch in op
het motorkoppel en remt een of meerdere wielen af
zodat de auto weer de juiste koers volgt, in zoverre dit
binnen de natuurkundige wetten mogelijk is.
Deze systemen worden automatisch geactiveerd
zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen worden geactiveerd bij een
probleem met de grip of de koers van de auto
(het waarschuwingslampje knippert op het
instrumentenpaneel).
Uitschakelen / weer inschakelen
In uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld als de
auto vastzit in de modder of sneeuw, of als de auto in
mul zand rijdt) kan het nuttig zijn om de DSC- / ASR-
systemen uit te schakelen zodat de wielen kunnen
spinnen en weer grip krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra er weer voldoende
grip is.
Het ASR-systeem is uitgeschakeld /
ingeschakeld in de toepassing ADAS op het
touchscreen.
Het uit- / inschakelen van het ASR-systeem
wordt bevestigd door het branden / doven van
het controlelampje op het instrumentenpaneel en een
melding.
Het ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld telkens als het contact wordt aangezet
of als er een snelheid van meer dan 50 km/h wordt
bereikt
Bij een snelheid lager dan 50 km/h moet handmatig
opnieuw worden ingeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer veiligheid
tijdens het rijden. Dat betekent echter niet dat de
bestuurder meer risico's mag nemen of hard mag
rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen,
sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de wielen hun
grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus
van het grootste belang dat de systemen altijd
zijn ingeschakeld, zeker als de omstandigheden
gevaarlijker worden.
Deze systemen kunnen alleen goed werken als de
aanbevelingen van de fabrikant met betrekking
tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van
het remsysteem en elektronische onderdelen, en
de montageprocedures die door een dealer worden
toegepast worden gevolgd.
We raden het gebruik van winter- of all season-
banden aan om ervoor te zorgen dat deze
systemen ook onder winterse omstandigheden
goed blijven werken. Alle vier de wielen moeten
85
Veiligheid
05
of als er een snelheid van meer dan 50 km/h wordt
bereikt
Bij een snelheid lager dan 50 km/h moet handmatig
opnieuw worden ingeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer veiligheid
tijdens het rijden. Dat betekent echter niet dat de
bestuurder meer risico's mag nemen of hard mag
rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen,
sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de wielen hun
grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus
van het grootste belang dat de systemen altijd
zijn ingeschakeld, zeker als de omstandigheden
gevaarlijker worden.
Deze systemen kunnen alleen goed werken als de
aanbevelingen van de fabrikant met betrekking
tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van
het remsysteem en elektronische onderdelen, en
de montageprocedures die door een dealer worden
toegepast worden gevolgd.
We raden het gebruik van winter- of all season-
banden aan om ervoor te zorgen dat deze
systemen ook onder winterse omstandigheden
goed blijven werken. Alle vier de wielen moeten
worden voorzien van banden die zijn goedgekeurd
voor uw auto.
Alle bandenspecificaties staan op de banden-/
laksticker vermeld. Zie het betreffende hoofdstuk
voor meer informatie over de identificatie.
Aanhangerstabiliteitscontrole
(TSA)
Bij het trekken van een aanhanger vermindert dit
systeem de kans op slingeren van de auto en de
aanhanger.
Werking
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als het
contact wordt aangezet.
Het elektronische stabiliteitssysteem (ESC) moet
storingsvrij zijn.
De rijsnelheid moet tussen 60 en 160km/h liggen.
Als het systeem detecteert dat de aanhanger
slingert, worden de remmen ingeschakeld om
de aanhanger te stabiliseren en wordt indien nodig
het motorvermogen verlaagd om de snelheid van de
auto te verlagen (dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat knipperen en de remlichten
gaan branden).
Zie voor meer informatie over gewichten en
aanhangergewichten het deel Technische gegevens
en aanhangergewichten of het kentekenbewijs van
uw auto.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
veilig rijden met een trekhaak.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Verlaag de snelheid en rijd voorzichtig wanneer u
verder wilt rijden met de aanhanger.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Het stabiliteitscontrolesysteem voor de
aanhanger biedt extra veiligheid onder
normale rijomstandigheden, wanneer de
aanbevelingen voor gebruik van aanhangers en de
geldende wetgeving in uw land in acht worden
genomen. Dit moet de bestuurder niet
aanmoedigen om extra risico's te nemen, zoals op
een onjuiste manier een aanhanger gebruiken
(bijvoorbeeld met te veel belasting, een te hoge
kogeldruk, versleten banden, banden met een lage
bandenspanning of een defect remsysteem) of te
snel rijden.
In bepaalde gevallen neemt het systeem niet waar
dat de aanhanger gaat slingeren, vooral met een
lichte aanhanger.
Wanneer u op een glad of slecht wegdek rijdt, kan
het systeem niet voorkomen dat de aanhanger
slingert.
Advanced Traction Control
Deze specifieke en gepatenteerde antispinregeling
verbetert de grip op ondergronden met sneeuw,
modder en zand.
86
Veiligheid
05
Voor optimale grip bij sneeuw raden wij aan
om de auto van winterbanden te voorzien.
Neem voor een optimale werking van het systeem
contact op met een dealer voor het kiezen van de
beste banden.
Inschakelen / uitschakelen
►  Druk op de toetsDRIVE MODE; de verschillende
standen worden op het instrumentenpaneel
weergegeven.
►  Selecteer "Sneeuw", "Stand" of "Zand"
afhankelijk van de context.
De gekozen stand wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
►  Selecteer de stand "Normaal" of een andere
rijstand om deze uit te schakelen.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd bij het
afzetten van het contact.
Bedieningsstanden
Sneeuw
Deze stand past continu het spinnen van de
wielen aan voor maximale tractie op basis van de
sneeuwcondities (veel wielspin bij dikke sneeuw, heel
weinig op ijs). Het spinnen van de wielen wordt ook
aangepast aan de omstandigheden bij heuvelop rijden
door het accelereren van de auto te optimaliseren.
(regeling actief tot 80km/h)
Stand
In deze stand wordt bij het wegrijden veel wielslip
toegestaan bij het wiel met de minste grip, zodat de
modder van de band wordt verwijderd en het wiel
vervolgens weer grip krijgt. Tegelijkertijd wordt zo
veel mogelijk koppel naar het wiel met de meeste grip
overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het systeem
de wielslip zodanig dat de handelingen van de
bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.
(regeling actief tot 50km/h)
Zand
In deze stand kunnen de twee aangedreven wielen
tegelijkertijd iets spinnen, zodat de auto vooruit kan
rijden en niet vast komt te zitten in het zand.
(regeling actief tot 120km/h)
Gebruik geen andere standen in zand, anders
bestaat de kans dat de auto vast komt te
zitten.
Voorschriften
Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor
gebruik op verharde wegen, maar u kunt er ook
mee uit de voeten op minder goed begaanbare
wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto en is niet
ontworpen voor gebruik onder de volgende
omstandigheden:
Rijden op terrein waarbij de onderzijde van
de auto beschadigd kan raken of elementen los
kunnen raken (zoals een brandstofleiding of
brandstofkoeler) door obstakels of stenen.
Rijden op terrein met steile hellingen en weinig
grip.
Rijden door water.
Hill Assist Descent Control
Systeem voor Hill Assist Descent Control voor
middelhoge tot hoge hellingen, op asfalt of andere
wegoppervlakken (zoals grind of modder).
Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van de
auto en de kans dat de auto te veel vaart maakt
tijdens het vooruit of achteruit afdalen.
Wanneer de auto van een helling rijdt, ondersteunt
dit systeem de bestuurder, afhankelijk van de
ingeschakelde versnelling, bij het wegrijden en
constant houden van de snelheid door geleidelijk de
remdruk te verminderen.
Het systeem werkt alleen bij hellingen van
meer dan 5%.
Het systeem kan worden gebruikt met de
selectiehendel in N, D of R.
Als het systeem in werking treedt, wordt het
Active Safety Brake automatisch
uitgeschakeld.
Het systeem is niet langer beschikbaar als de
snelheid van de auto:
Hoger is dan 70km/h.
wordt geregeld door de Adaptieve
snelheidsregelaar.
Inschakelen
Het systeem is standaard niet geselecteerd.
De status van de functie wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
►  Houd deze toets bij snelheden lager dan
50km/h ingedrukt totdat het controlelampje
gaat branden om het systeem te selecteren; dit
87
Veiligheid
05
Het systeem werkt alleen bij hellingen van
meer dan 5%.
Het systeem kan worden gebruikt met de
selectiehendel in N, D of R.
Als het systeem in werking treedt, wordt het
Active Safety Brake automatisch
uitgeschakeld.
Het systeem is niet langer beschikbaar als de
snelheid van de auto:
Hoger is dan 70km/h.
wordt geregeld door de Adaptieve
snelheidsregelaar.
Inschakelen
Het systeem is standaard niet geselecteerd.
De status van de functie wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
►  Houd deze toets bij snelheden lager dan
50km/h ingedrukt totdat het controlelampje
gaat branden om het systeem te selecteren; dit
lampje gaat groen branden op het
instrumentenpaneel.
Het systeem wordt actief bij een snelheid lager dan
30km/h.
►  Zodra de afdaling begint, kan de bestuurder het
gaspedaal en het rempedaal loslaten; het systeem
regelt de snelheid:
Als de eerste of tweede versnelling is
ingeschakeld, neemt de snelheid af en
knippert het controlelampje snel.
Als de versnellingsbak in de neutraalstand staat,
neemt de snelheid af en knippert het controlelampje
langzaam; in dat geval is de constante snelheid
waarmee wordt afgedaald lager.
Wanneer de auto tijdens het afdalen stilstaat en de
bestuurder het gaspedaal en het rempedaal loslaat,
vermindert het systeem de remdruk om de auto
geleidelijk in beweging te brengen.
De remlichten gaan automatisch branden als het
systeem in werking is.
Als de rijsnelheid hoger wordt dan 30km/h,
wordt de regeling automatisch onderbroken. Het
controlelampje op het instrumentenpaneel brandt
dan weer grijs, maar het groene controlelampje van
de toets blijft branden.
De regeling wordt automatisch hervat zodra de
rijsnelheid lager wordt dan 30km/h en er aan de
voorwaarden wordt voldaan met betrekking tot de
helling en het loslaten van de pedalen.
U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of het
rempedaal weer intrappen.
Uitschakelen
►  Druk op de toets totdat het controlelampje uit
gaat; het controlelampje op het instrumentenpaneel
gaat ook uit.
Bij een rijsnelheid van meer dan 70km/h wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld; het
controlelampje van de toets gaat uit.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel groen branden en
wordt er een melding weergegeven.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Veiligheidsgordels
Oprolautomaat
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die de lengte van de riem automatisch
aanpast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
veiligheidsgordel wordt automatisch opgerold als hij
niet wordt gebruikt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de
kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en
deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje
wordt opgerold.
88
Veiligheid
05
Pyrotechnische gordelspanner
Dit systeem verbetert de veiligheid bij een frontale
aanrijding of een aanrijding van opzij.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische
gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden
getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt ingeschakeld.
Progressieve spankrachtbegrenzer
Dit systeem beperkt de kracht waarmee de gordel
tegen het lichaam van de inzittenden wordt
getrokken, op basis van het postuur, en verhoogt
daarmee de veiligheid.
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en
onafhankelijk van de airbags afgaan. Wanneer
de gordelspanners worden geactiveerd, kan er
wat onschadelijke rook en een knal uit komen, als
gevolg van de activering van de pyrotechnische
lading in het systeem.
In alle gevallen gaat het controlelampje van de
airbag branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door een
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een
pyrotechnische gordelspanner en een progressieve
spankrachtbegrenzer.
Veiligheidsgordels achter
Iedere zitplaats achter heeft een
driepuntsveiligheidsgordel met een oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen
zijn voorzien van een gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Omdoen
►  Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
►  Controleer of de veiligheidsgordel goed is
vastgemaakt door even aan de gordel te trekken.
Losmaken
►  Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
►  Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Waarschuwingen losgemaakte
/ niet vastgemaakte
veiligheidsgordel
1. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksvoor
2. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsvoor
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksachter
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenachter
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsachter
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel(s)
losgemaakt / niet vastgemaakt
Dit lampje gaat rood branden op zowel het
instrumentenpaneel als het display met
waarschuwingslampjes voor de veiligheidsgordels,
als het systeem heeft gedetecteerd dat een van
de veiligheidsgordels is losgemaakt of niet is
vastgemaakt.
Waarschuwing niet vastgemaakte
veiligheidsgordel vóór
89
Veiligheid
05
Als het contact aan staat en de bestuurder of
voorpassagier zijn gordel niet heeft vastgemaakt,
gaat het betreffende waarschuwingslampje (1 of
2) rood branden. Bij snelheden hoger dan 20km/h
knippert dit waarschuwingslampje ongeveer 2
minuten rood in combinatie met een geluidssignaal.
Vervolgens blijft het waarschuwingslampje rood
branden totdat de gordel is vastgemaakt.
Waarschuwing veiligheidsgordel achter niet
vastgemaakt
Als het contact aan staat en een van de passagiers
achterin de veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt,
gaat het betreffende waarschuwingslampje (3, 4 of
5) gedurende 1 minuut rood branden.
Waarschuwing veiligheidsgordel losgemaakt
Nadat het contact is ingeschakeld
en de bestuurder of passagier de
veiligheidsgordel losmaakt, gaat het betreffende
waarschuwingslampje (1, 2, 3, 4 of 5) rood branden.
Bij snelheden hoger dan 20km/h knippert dit
waarschuwingslampje ongeveer 2 minuten in
combinatie met een geluidssignaal. Vervolgens
blijft het waarschuwingslampje branden totdat de
veiligheidsgordel weer is vastgemaakt.
Als het contact aan staat en de bestuurder of
een passagier zijn of haar veiligheidsgordel
heeft vastgemaakt, gaat het betreffende
waarschuwingslampje (1, 2, 3, 4 of 5) groen branden
op het display.
Als het systeem detecteert dat een van de
passagierszitplaatsen voorin of achterin niet
bezet is met het contact aan, gaat het betreffende
waarschuwingslampje (2, 3, 4 or 5) grijs branden op
het display.
Als er geen waarschuwingen voor niet-bevestigde of
losgemaakte veiligheidsgordel meer zijn, dan blijven
de groene of grijze waarschuwingslampjes ongeveer
30 seconden branden en gaan dan uit.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te
controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Maak altijd de veiligheidsgordel vast, ongeacht de
reistijd en de plaats waar u in de auto zit.
Wissel de gordelsluitingen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de gordels
zijn dan niet voldoende effectief.
Voor een juiste werking van de gordelsluiting moet
u voor het vastmaken van de gordel controleren
of er geen vreemde voorwerpen aanwezig zijn in
de sluiting.
Controleer zowel voor als na het gebruik van de
gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op de
juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte
van de schouder worden geplaatst.
Aan de voorkant moet de stoelhoogte mogelijk
worden aangepast om de positie van de
veiligheidsgordel af te stellen.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
dient deze strak om het lichaam te worden
gedragen.
moet deze in een vloeiende beweging naar voren
worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid
raakt.
mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen.
mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen.
mag er niets aan de gordel worden gewijzigd om
te voorkomen dat de gordel niet goed werkt.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of
passagiers kleiner dan 1,5 meter gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één
kind gedragen worden.
Laat een kind tijdens het rijden nooit op schoot
zitten.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten alle
werkzaamheden aan de veiligheidsgordels
90
Veiligheid
05
worden uitgevoerd door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats, om te garanderen
dat de werkzaamheden volgens de voorschriften
worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig
controleren door een dealer of een gekwalificeerde
werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een
reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij
dealers.
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de veiligheid
van de inzittenden op de voorstoelen en de middelste
zitplaatsen achterin bij ernstige aanrijdingen te
verhogen. De airbags vullen de werking van de
veiligheidsgordels met spankrachtbegrenzers aan.
Elektronische schoksensoren registreren en
analyseren de frontale en zijdelingse krachten
waaraan de detectiezones bij een aanrijding worden
blootgesteld:
Bij een ernstige aanrijding worden de airbags
onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de
bescherming van de inzittenden van de auto;
direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de
airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de
inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten.
Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van
achteren en in sommige gevallen bij over de kop slaan,
kan het zijn dat de airbags niet worden geactiveerd.
In deze situaties bieden alleen de veiligheidsgordels
bescherming.
De ernst van de aanrijding hangt af van de aard
van het obstakel en de snelheid van de auto op het
moment van de aanrijding.
De airbags werken alleen als het contact is
ingeschakeld.
Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als er een
tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of
een volgend ongeval), worden de airbags niet meer
geactiveerd.
Detectiezones bij aanrijdingen
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Wanneer een of meerdere airbags worden
geactiveerd, veroorzaakt de pyrotechnische
lading in het systeem een geluid en een kleine
hoeveelheid rook.
De rook is niet schadelijk, maar kan irriterend zijn
voor personen die hier gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een of meerdere
airbags wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
Dit systeem beschermt de bestuurder en passagier
voorin bij een ernstige frontale aanrijding om de kans
op hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is in het stuurwiel ingebouwd
en de passagiersairbag in het dashboard boven het
dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de airbag aan
passagierszijde wanneer deze is uitgeschakeld*, bij
een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone vóór (A).
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin
en het dashboard om te verhinderen dat deze naar
voren wordt geslingerd.
Zijairbags
Bij een ernstige aanrijding van opzij beschermt dit
systeem de bestuurder en voorpassagier om het risico
op letsel aan de borst tussen heup en schouder te
beperken.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de
rugleuning, aan de portierzijde.
* Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.
91
Veiligheid
05
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de airbag aan
passagierszijde wanneer deze is uitgeschakeld*, bij
een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone vóór (A).
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin
en het dashboard om te verhinderen dat deze naar
voren wordt geslingerd.
Zijairbags
Bij een ernstige aanrijding van opzij beschermt dit
systeem de bestuurder en voorpassagier om het risico
op letsel aan de borst tussen heup en schouder te
beperken.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de
rugleuning, aan de portierzijde.
* Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.
Activering
De zijairbags worden geactiveerd aan één zijde bij een
ernstige aanrijding van opzij tegen een deel van de of
de gehele impactzone (B).
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de borstkas van
de inzittende en het betreffende portierpaneel.
Centrale airbag
Dit systeem beschermt de inzittenden voorin bij
een ernstige aanrijding van opzij om de kans op
hoofdletsel te beperken.
De centrale airbag is geïntegreerd in het frame van de
rugleuning van de bestuurdersstoel, aan de zijde van
de middelconsole.
Deze wordt samen met de zij-airbag voorin
geactiveerd bij een ernstige aanrijding van opzij tegen
een deel van de of de gehele impactzone (B).
Window-airbags
Het systeem helpt de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste achterpassagier) te
beschermen bij een ernstige zijdelingse aanrijding
door de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te
verkleinen.
De raamairbags zijn in de stijlen en hemelbekleding
aangebracht.
Activering
Elke window-airbag wordt gelijktijdig met de zijairbag
aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone opzij (B).
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de betreffende zijruiten.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden. Neem contact op met
een dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over
de kop slaan kan het zijn dat de airbags niet
worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een frontale
aanrijding worden de zijairbags niet geactiveerd.
Advies
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een maximale
effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze goed
is geplaatst.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de
inzittenden en de airbags (zoals kinderen, dieren
of voorwerpen), en bevestig niets in de buurt of
92
Veiligheid
05
de baan van de airbags, omdat dit voor letsel kan
zorgen als de airbags afgaan.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp van
uw auto, vooral niet in de directe omgeving van de
airbags.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden
nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen
als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even snel
leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor
bestemde openingen naar buiten stromen.
Laat de airbagsystemen na een aanrijding of
diefstal van uw auto controleren.
Laat alle werkzaamheden alleen door een dealer of
een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast
en laat uw handen niet op het stuurwielkussen
rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet op
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een
pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in
de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op het
stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het
afgaan van de airbags letsel veroorzaken.
Zijairbags/middelste airbag
Gebruik alleen goedgekeurde stoelhoezen die
compatibel zijn met deze airbags. Voor informatie
over stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto
kunt u zich wenden tot een dealer.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets over de
rugleuning van de stoelen (zoals kleding): dit zou
bij het activeren van de airbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren bevatten
de zijdelingse schoksensoren van de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) die
niet aan de voorschriften voldoen, kan ertoe leiden
dat deze sensoren niet meer goed werken. In dat
geval werken de zijairbags mogelijk niet!
Laat alle werkzaamheden alleen door een dealer of
een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Verwijder de handgrepen aan het dak niet.
Actieve motorkap
De actieve motorkap is ontwikkeld om een voetganger
te beschermen als deze frontaal door de auto wordt
aangereden.
Het pyrotechnische systeem wordt geactiveerd bij
de scharnieren van de motorkap, zodat deze omhoog
gaan wanneer de sensoren aan de voorkant van de
auto een aanrijding detecteren.
Het activeren van de motorkap gaat gepaard
met wat onschadelijke rook en een knal, als
gevolg van de activering van de pyrotechnische
lading die in het systeem is geïntegreerd. Het
lampje van de airbag gaat aan.
Probeer de motorkap na activering niet te
openen of te sluiten. Neem contact op met een
bergingsbedrijf of ga naar de dichtstbijzijnde
dealer of gekwalificeerde werkplaats, maar rijd
daarbij niet harder dan 30 km/h.
Zet de bestuurdersstoel hoger - kans op
verminderd zicht!
Dit systeem werkt slechts één keer. Als er een
tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend ongeval), wordt de
actieve motorkap niet meer geactiveerd.
Laat het systeem na een aanrijding of na diefstal
van uw auto controleren.
Kom niet aan de pyrotechnische systemen onder
de motorkap, in de buurt van de steunen - risico
van explosie!
Laat alle werkzaamheden alleen door een dealer of
een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten
controleren.
De kans bestaat dat de actieve motorkap bij een
aanrijding niet wordt geactiveerd.
Kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen verschilt per land.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
Conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m
93
Veiligheid
05
Dit systeem werkt slechts één keer. Als er een
tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend ongeval), wordt de
actieve motorkap niet meer geactiveerd.
Laat het systeem na een aanrijding of na diefstal
van uw auto controleren.
Kom niet aan de pyrotechnische systemen onder
de motorkap, in de buurt van de steunen - risico
van explosie!
Laat alle werkzaamheden alleen door een dealer of
een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten
controleren.
De kans bestaat dat de actieve motorkap bij een
aanrijding niet wordt geactiveerd.
Kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen verschilt per land.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
Conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m
in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht
aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden
vervoerd.
De veiligste plaats voor het vervoeren van een
kind is volgens de statistieken een plaats op de
achterbank van uw auto.
Kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin
met de "rug in de rijrichting" worden vervoerd.
Het is raadzaam om kinderen op de
achterzitplaatsen van de auto te vervoeren:
tot 3 jaar "met de rug in de rijrichting",
vanaf 3 jaar "met het gezicht in de rijrichting".
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel goed
gepositioneerd is en strak staat.
Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat de
steun goed contact maakt met de vloer.
Wanneer een kinderzitje niet goed in een auto
is bevestigd, kan de veiligheid van het kind bij
een ongeval in gevaar komen.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gordelsluiting van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in
gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje
van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden
vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet
worden beperkt.
Wanneer het kinderzitje met de veiligheidsgordel
wordt bevestigd, moet u ervoor zorgen dat de
veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is
gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig
op zijn plaats houdt. Wanneer de passagiersstoel
verstelbaar is, moet u deze waar nodig naar voren
schuiven.
Verwijder de hoofdsteun voordat u een kinderzitje
met rugleuning op een passagierszitplaats
bevestigt.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt
bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun terug
zodra het kinderzitje is verwijderd.
Plaatsen van een zittingverhoger
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van het
kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
Gebruik een zittingverhoger met rugleuning
voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
Extra beveiliging
Gebruik de kinderbeveiliging om te
voorkomen dat de portieren en de portierruiten
achter per ongeluk geopend worden.
Zorg ervoor dat de achterportierruiten niet verder
dan voor 1/3 deel worden geopend.
94
Veiligheid
05
Plaats zonneschermen op de achterportierruiten
om jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
Laat uit veiligheidsoverwegingen nooit:
een kind alleen en zonder toezicht in de auto
achter;
een kind of een dier in een auto achter wanneer
alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat;
de sleutels binnen bereik van de kinderen achter
in de auto.
Kinderzitje achterin
Met het gezicht of de rug in de rijrichting
►  Zet de voorstoel van de auto naar voren en zet
de rugleuning rechtop, zodat de benen van het kind
in een kinderzitje met het gezicht of de rug in de
rijrichting de voorstoel van de auto niet raken.
►  Controleer of de rugleuning van een kinderzitje
met het gezicht in de rijrichting zich zo dicht mogelijk
tegen de rugleuning van de zitplaats achter in de auto
is geplaatst en het optimaal raakt.
Middelste zitplaats achter
Een kinderzitje met steun mag nooit op de middelste
zitplaats achter worden bevestigd.
Kinderzitje op de passagiersstoel
voor
►  Zet de voorpassagiersstoel in de hoogste stand en
helemaal naar achteren, met de rugleuning rechtop.
"Gezicht in de rijrichting"
De voorpassagiersairbag moet ingeschakeld
zijn.
"Met de rug in de rijrichting"
De airbag vóór aan passagierszijde moet
worden uitgeschakeld als u een kinderzitje
“met de rug in de rijrichting” op de voorstoel
plaatst. Wanneer u dat niet doet, dan kan het kind
ernstig of dodelijk letsel oplopen als de airbag
wordt opgeblazen.
Waarschuwingssticker - Airbag vóór aan
passagierszijde
U moet zich aan het volgende voorschrift houden, dat
ook op de waarschuwingssticker aan beide zijden van
de zonneklep aan passagierszijde wordt vermeld:
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is
INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan
het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN.
De airbag vóór aan
passagierszijde uitschakelen
Airbag passagierszijde UIT
Schakel voor de veiligheid van uw kind de
airbag vóór aan passagierszijde ALTIJD uit als
u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op
de voorstoel plaatst. Anders kan het kind ernstig
of dodelijk gewond raken wanneer de airbag wordt
geactiveerd.
Auto's zonder schakelaar voor het uit-/
inschakelen
Het is ten strengste verboden om een
kinderzitje met de rug in de rijrichting op de
voorpassagiersstoel te plaatsen - kans op dodelijk
of ernstig letsel bij het afgaan van de airbag!
95
Veiligheid
05
U moet zich aan het volgende voorschrift houden, dat
ook op de waarschuwingssticker aan beide zijden van
de zonneklep aan passagierszijde wordt vermeld:
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is
INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan
het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN.
De airbag vóór aan
passagierszijde uitschakelen
Airbag passagierszijde UIT
Schakel voor de veiligheid van uw kind de
airbag vóór aan passagierszijde ALTIJD uit als
u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op
de voorstoel plaatst. Anders kan het kind ernstig
of dodelijk gewond raken wanneer de airbag wordt
geactiveerd.
Auto's zonder schakelaar voor het uit-/
inschakelen
Het is ten strengste verboden om een
kinderzitje met de rug in de rijrichting op de
voorpassagiersstoel te plaatsen - kans op dodelijk
of ernstig letsel bij het afgaan van de airbag!
De airbag vóór aan passagierszijde uit- of
inschakelen
Bij auto's met dit systeem bevindt de schakelaar zich
in het dashboardkastje.
Bij afgezet contact:
►  Steek de sleutel in de schakelaar voor de airbag
en draai deze in de stand "OFF" om de airbag uit te
schakelen.
►  Draai de sleutel in de stand "ON" om de airbag
weer in te schakelen.
Als het contact wordt aangezet:
Dit waarschuwingslampje gaat branden en
blijft branden om aan te geven dat de airbag is
uitgeschakeld.
Of
Dit waarschuwingslampje gaat ongeveer 1
minuut branden om aan te geven dat de
airbag is ingeschakeld.
Aanbevolen kinderzitjes
Kinderzitjes die met een driepuntsveiligheidsgordel
kunnen worden vastgemaakt.
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.
L1
"RÖMER Baby-Safe"
Wordt naar achteren gericht geplaatst.
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L5
"RÖMER KIDFIX 2R"
Kan aan de ISOFIX-bevestigingspunten van de auto
worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
Alleen geschikt voor plaatsing op de buitenste
zitplaatsen achter.
De hoofdsteun van de stoel moet worden
verwijderd.
96
Veiligheid
05
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L6
"GRACO Booster"
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
Alleen geschikt voor plaatsing op de
voorpassagiersstoel of op de buitenste zitplaatsen
achter.
ISOFIX-bevestigingen
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust
met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen
die worden aangegeven door een markering:
Twee ringen (A) tussen de rugleuning en de zitting
van de stoel.
Deze ringen bevinden zich achter ritssluitingen.
De 2 vergrendelingen van ISOFIX-kinderzitjes worden
hieraan verankerd.
Eén ring(B) aan de achterzijde van de stoel wordt
de TOP TETHER genoemd en is bedoeld om zitjes met
een bovenste riem te bevestigen.
Voorstoel
Achterbank
Dit systeem voorkomt dat het kinderzitje naar voren
kantelt bij een frontale aanrijding.
Met de ISOFIX-bevestigingen kan een kinderzitje
veilig, degelijk en snel in de auto worden gemonteerd.
Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER:
►  Verwijder de hoofdsteun van de zitplaats waarop
u het kinderzitje wilt plaatsen en berg de hoofdsteun
op (plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje
weer is verwijderd).
►  Voer de riem van het kinderzitje achter de
rugleuning van de zitplaats langs, tussen de
openingen voor de pennen van de hoofdsteun door.
►  Maak de haak van de bovenste riem aan ring B
vast.
►  Trek de bovenste riem strak.
Voordat u een ISOFIX-kinderzitje op de
linkerzitplaats van de achterbank plaatst,
moet u eerst de middelste veiligheidsgordel achter
naar het midden van de auto verplaatsen zodat
deze gordel normaal gebruikt kan blijven worden.
Wanneer een kinderzitje niet goed in een auto
is bevestigd, kan de veiligheid van het kind bij
een ongeval in gevaar komen.
Houd u nauwgezet aan de montagevoorschriften
die zijn vermeld in de gebruiksaanwijzing van het
kinderzitje.
Raadpleeg het overzicht voor meer informatie
over de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in
uw auto.
Aanbevolen ISOFIX-kinderzitjes
Raadpleeg de montage-instructies van de
fabrikant voor het aanbrengen en verwijderen
van het kinderzitje.
i-Size-kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes zijn voorzien van twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden vastgemaakt.
Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan bevestigingsring B.
of een steun die op de vloer rust, vóór de voor i-Size kinderzitjes geschikte zitplaats van de auto.
Ze voorkomen dat het kinderzitje bij een ongeval naar voren kantelt.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over ISOFIX-bevestigingen.
97
Veiligheid
05
Wanneer een kinderzitje niet goed in een auto
is bevestigd, kan de veiligheid van het kind bij
een ongeval in gevaar komen.
Houd u nauwgezet aan de montagevoorschriften
die zijn vermeld in de gebruiksaanwijzing van het
kinderzitje.
Raadpleeg het overzicht voor meer informatie
over de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in
uw auto.
Aanbevolen ISOFIX-kinderzitjes
Raadpleeg de montage-instructies van de
fabrikant voor het aanbrengen en verwijderen
van het kinderzitje.
"RÖMER Baby-Safe met ISOFIX-basis"
(lengtecategorie: E)
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.
Dit kinderzitje wordt met de rug in de rijrichting
geplaatst met behulp van een ISOFIX-basis die aan
de ogen (A) wordt bevestigd.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare
steun die op de vloer van de auto rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met
een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het
zitje zonder basis met de driepuntsgordel op de
zitplaats van de auto bevestigd.
"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(lengtecategorie: B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit zitje wordt uitsluitend met het gezicht in de
rijrichting geplaatst.
Het wordt aan de ringen (A) en (B), en met de
bovenste riem, de TOP TETHER, bevestigd.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op
zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-
bevestigingspunten. In dat geval moet het zitje
met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van
de auto worden bevestigd. Stel de voorstoel zo
af dat de voeten van het kind de rugleuning niet
kunnen raken.
i-Size-kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes zijn voorzien van twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden vastgemaakt.
Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan bevestigingsring B.
of een steun die op de vloer rust, vóór de voor i-Size kinderzitjes geschikte zitplaats van de auto.
Ze voorkomen dat het kinderzitje bij een ongeval naar voren kantelt.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over ISOFIX-bevestigingen.
98
Veiligheid
05
Universele, ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes plaatsen
In overeenstemming met de Europese regelgeving toont dit overzicht de mogelijkheden voor het bevestigen van universeel goedgekeurde kinderzitjes (a) met de
veiligheidsgordel en van de grootste ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes op plaatsen in de auto die zijn voorzien van ISOFIX-verankeringspunten.
Stoelnummer
Voorstoelen
(d)
Achterbank
(d)
1 3 4 5 6
3 1 4 5 6
Airbag vóór aan passagierszijde Uitgeschakeld "OFF"
(b)
Ingeschakeld "ON" (c)
Plaats geschikt voor een universeel (a)
kinderzitje
nee ja (g) (k) ja (g) (l) ja ja (e) ja
Plaats geschikt voor een i-Size-kinderzitje nee ja (j) ja nee ja
Plaats voorzien van een Top Tether-haak nee ja (j) ja nee ja
Kinderzitje van het type Carrycot nee nee nee nee nee
ISOFIX-kinderzitje met de rug in de rijrichting nee R3 (f) (j) nee (j) R3 (h) (i) nee R3 (h) (i)
ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting
nee F3 (j) F3 nee F3
Kinderzitje met zitverhoger nee B3 (f) B3 nee B3
Regels: Een plaats die geschikt is voor i-Size is ook geschikt
voor R1, R2 en F2X, F2, B2.
Een plaats die geschikt is voor R3 is ook geschikt
voor R1 en R2.
99
Veiligheid
05
Een plaats die geschikt is voor F3 is ook geschikt
voor F2X en F2.
Een plaats die geschikt is voor B3 is ook geschikt
voor B2.
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle
auto's met de veiligheidsgordel kan worden
bevestigd.
(b) Wanneer u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op deze plaats wilt installeren, dan
moet de airbag vóór aan passagierszijde worden
uitgeschakeld ("OFF").
(c) Op deze plaats mag alleen een kinderzitje met
het gezicht in de rijrichting worden geplaatst
wanneer de airbag vóór aan passagierszijde is
ingeschakeld ("ON").
(d) Raadpleeg afhankelijk van de uitvoering de
wetgeving in uw land voordat u een kinderzitje
op deze zitplaats bevestigt.
(e) Plaats een kinderzitje met steun nooit op de
middelste zitplaats achter.
(f) De stoel moet volledig naar achteren zijn
geplaatst.
(g) Stel een stoel met hoogteverstelling in op
de hoogste stand en zet deze volledig naar
achteren.
(h) Zet de bestuurdersstoel in de hoogste stand.
(i) Zet de passagiersstoel in de middelste stand van
de verstelling in lengterichting.
(j) Zitplaatsen voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
(k) Voor een universeel kinderzitje "met de
rugleuning in de rijrichting" en/of "met het
gezicht in de rijrichting" (U) in de groepen 0, 0+,
1, 2 of 3.
(l) Voor een universeel kinderzitje met "het gezicht
in de rijrichting" (UF) in de groepen 1, 2 of 3.
100
Veiligheid
05
Belangrijk
Plaatsen waar geen kinderzitje mag worden
geïnstalleerd.
Airbag voorpassagier uitgeschakeld.
Airbag voorpassagier ingeschakeld.
Plaatsen die geschikt zijn voor het installeren
van een universeel goedgekeurd kinderzitje
dat met de veiligheidsgordel wordt bevestigd met de
rug en/of het gezicht in de rijrichting (U), voor alle
lengtes en gewichtsgroepen.
Plaatsen die geschikt zijn voor het installeren
van een kinderzitje met de veiligheidsgordel
en universeel goedgekeurd met het gezicht in de
rijrichting (UF) alleen voor de groepen 1, 2 en 3.
Plaats goedgekeurd voor het plaatsen van een
i-Size-kinderzitje.
Plaatsen waar geen kinderzitje met steun kan
worden geplaatst.
Plaats goedgekeurd voor het plaatsen van een
i-Size kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting.
Aanwezigheid van een Top Tether-
verankeringspunt aan de achterzijde van de
rugleuning zodat er een universeel ISOFIX-kinderzitje
kan worden gemonteerd.
Aanwezigheid van een Top Tether-
verankeringspunt aan de achterzijde van de
rugleuning zodat een universeel ISOFIX-kinderzitje
met het gezicht in de rijrichting kan worden
gemonteerd.
ISOFIX-kinderzitje met de rug in de rijrichting:
R1: ISOFIX-kinderzitje voor een baby.
R2: ISOFIX-kinderzitje (kleiner formaat).
R3: ISOFIX-kinderzitje (groot formaat).
ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting:
F2X: ISOFIX-kinderzitje voor peuters.
F2: ISOFIX-kinderzitje (lager).
F3: ISOFIX-kinderzitje (volledige hoogte).
Zitverhoger:
B2: lage zitverhoger.
B3: hogezitverhoger.
Plaats goedgekeurd voor het plaatsen van een
ISOFIX-kinderzitje.
Plaatsen waar geen ISOFIX-kinderzitje mag
worden geïnstalleerd.
Zie de tabel "Universele, ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes
plaatsen" voor het afstellen van de stoel.
Mechanische
kinderbeveiliging
Het systeem voorkomt dat een van de achterportieren
van binnenuit met de handgreep kan worden
geopend.
De knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren (aangegeven door een label op de
carrosserie).
Inschakelen / uitschakelen
►  Draai de ingebouwde sleutel voor inschakelen
helemaal:
Draai naar rechts op het achterportier links.
Draai naar links op het achterportier rechts.
►  Voor deactiveren draait u deze in de
tegenovergestelde richting.
101
Rijden
06
Rijadviezen
►  Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder
alle omstandigheden goed op.
►  Let goed op uw omgeving en houd uw handen
op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op
onverwachte situaties.
►  Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op
situaties waarbij u moet remmen en houd afstand van
de auto's voor u, vooral bij slecht weer.
►  Zet de auto stil wanneer u handelingen wilt
uitvoeren waarvoor u uw aandacht nodig hebt (zoals
voor het veranderen van instellingen).
►  Bij lange ritten is het raadzaam om elke 2 uur
pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien in een
slecht geventileerde, afgesloten ruimte.
Verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen
uit, zoals koolmonoxide. Risico op vergiftiging met
dodelijke afloop!
Laat de motor bij zeer winterse
omstandigheden (temperaturen lager dan
-23 °C) gedurende 4 minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de mechanische
onderdelen van uw auto (de motor en de
transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem.
Risico op oververhitting en beschadiging van
het remsysteem!
Parkeer de auto nooit of laat de motor nooit
draaien op een brandbare ondergrond (zoals
droog gras en dode bladeren).Het uitlaatsysteem
van uw auto wordt erg warm en blijft ook na het
afzetten van de motor nog enkele minuten warm.
Brandgevaar!
Rijd nooit op oppervlakken die met vegetatie
zijn bedekt (zoals hoog gras, dode bladeren,
gewassen en vuil), zoals op een akker, een
plattelandsweg die met struiken is dichtgegroeid
of bermen met veel gras.
Deze vegetatie kan tegen het uitlaatsysteem of
andere systemen van de auto die zeer heet worden
komen. Brandgevaar!
Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in het
interieur laat liggen die in zonlicht als een
vergrootglas kunnen fungeren en brand kunnen
veroorzaken. Kans op brand of schade aan
oppervlakken in de auto!
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende
motor achter. Als u uw auto met draaiende
motor moet verlaten, trek dan de parkeerrem aan
en zet de automatische transmissie in stand N of
P.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto
achter.
Rijden op een overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen
zo veel mogelijk te vermijden. Het water kan
de verbrandingsmotor, de elektromotor, de
versnellingsbak en het elektrische systeem van uw
auto ernstig beschadigen.
Wanneer u genoodzaakt bent om over een
overstroomd weggedeelte te rijden:
►  Controleer of het water nergens meer dan 15cm
diep is en houd daarbij rekening met de golven die
kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers.
►  Schakel de functie Stop & Start uit.
►  Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten
afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 10km/h.
►  Zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt
gelaten, rem dan meerdere keren licht af zodra de
verkeerssituatie dat toelaat om de remschijven en
remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem
dan contact op met een dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
102
Rijden
06
Als dit niet lukt, raadpleeg dan het gedeelte
"Sleutel niet gedetecteerd - Noodprocedure voor
starten/afzetten".
De verlichte animaties van de knop "START/
STOP" geven aan of de elektronische sleutel
wel of niet in het interieur is gedetecteerd.
Starten
►  Selecteer stand P of Nvan de automatische
transmissie en trap het rempedaal in.
►  Druk op toets "START/STOP"; houd het pedaal
ingetrapt totdat de motor is aangeslagen.
Dieselmotoren
Bij temperaturen onder nul en / of bij een koude
motor kan alleen worden gestart wanneer het
controlelampje voorgloeien is gedoofd.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden
nadat u op de toets "START/STOP" hebt
gedrukt:
►  Houd het pedaal volledig ingetrapt en druk niet
nogmaals op de toets "START/STOP" voordat de
motor is aangeslagen.
Als er aan een van de voorwaarden voor het starten
niet wordt voldaan, wordt er altijd een melding
weergegeven.
Trekken van een aanhanger
Wanneer de auto met een aanhanger rijdt,
wordt de auto zwaarder belast en moet u
extra voorzichtig zijn.
Overschrijd nooit het maximaal toegestane
aanhangergewicht.
Op hoogte: verlaag het maximale
aanhangergewicht met 10% voor elke extra 1000
meter; door de lagere luchtdichtheid op grote
hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto:gebruik de auto pas om een
aanhanger te trekken als deze minstens 1000
kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij u
aan om de motor 1 tot 2 minuten stationair te
laten draaien voordat u de motor afzet, zodat de
motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
►  Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze
te overschrijden.
Banden
►  Controleer de bandenspanning van de auto en de
aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste
waarde.
Verlichting
►  Controleer de verlichting van de aanhanger en de
hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
vermijden als bij het aankoppelen van een
aanhanger een originele trekhaak wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van
het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met
het motortoerental.
►  Verlaag de snelheid en het motortoerental zodat er
minder warmte wordt gegenereerd.
►  Let voortdurend op de temperatuur van de
koelvloeistof.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Remmen op de motor wordt aangeraden om
oververhitting van de remmen te beperken. Met een
aangekoppelde aanhanger heeft de auto een langere
remweg.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer last
heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
De sleutels bevatten een code die door de auto moet
worden herkend voordat deze kan worden gestart.
Bij een storing in het systeem wordt er een melding
weergegeven en start de motor niet.
Neem contact op met een dealer.
Starten / afzetten van de
motor met Keyless Entry and
Start
De elektronische sleutel moet zich in het
interieur bevinden.
De elektronische sleutel wordt ook in de
bagageruimte gedetecteerd.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd, wordt er een melding weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel zodat de motor
kan worden gestart of gestopt.
103
Rijden
06
Als dit niet lukt, raadpleeg dan het gedeelte
"Sleutel niet gedetecteerd - Noodprocedure voor
starten/afzetten".
De verlichte animaties van de knop "START/
STOP" geven aan of de elektronische sleutel
wel of niet in het interieur is gedetecteerd.
Starten
►  Selecteer stand P of Nvan de automatische
transmissie en trap het rempedaal in.
►  Druk op toets "START/STOP"; houd het pedaal
ingetrapt totdat de motor is aangeslagen.
Dieselmotoren
Bij temperaturen onder nul en / of bij een koude
motor kan alleen worden gestart wanneer het
controlelampje voorgloeien is gedoofd.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden
nadat u op de toets "START/STOP" hebt
gedrukt:
►  Houd het pedaal volledig ingetrapt en druk niet
nogmaals op de toets "START/STOP" voordat de
motor is aangeslagen.
Als er aan een van de voorwaarden voor het starten
niet wordt voldaan, wordt er altijd een melding
weergegeven.
In sommige gevallen geeft een melding aan dat het
stuurwiel heen en weer moet worden bewogen terwijl
u de toets "START/STOP" ingedrukt houdt om de
stuurkolom te ontgrendelen.
Benzinemotoren
Bij een benzinemotor kunt u na een koude
start 2 minuten lang duidelijke motortrillingen
voelen (bij verhoogd stationair toerental). Dit komt
door het voorverwarmen van de katalysator.
Plug-in hybrideauto starten
►  Trap het rempedaal helemaal in en druk ongeveer
2 seconden op de toets START/STOP.
►  Houd uw voet op het pedaal totdat dit
controlelampje gaat branden om aan te geven
dat het plug-in hybridesysteem is ingeschakeld
(bevestigd door een geluidssignaal).
Wanneer u de parkeerstand wilt
uitschakelen, wacht dan totdat het
controlelampje READY gaat branden.
Het systeem start standaard in de stand Electric.
Afhankelijk van verschillende parameters (laadniveau
batterij of buitentemperatuur) bepaalt het systeem of
het nodig is om de benzinemotor te starten.
U kunt de rijstand op elk gewenst moment wijzigen
met de keuzeschakelaar.
Wanneer de auto in de elektrische stand
start, maakt de auto geen geluid.
Let met name op voetgangers en fietsers, omdat
zij de auto wellicht niet aan komen horen, ondanks
het geluidssignaal voor voetgangers.
Uitschakelen
►  Schakel alleen de snelheidsregelaar of DS DRIVE
ASSIST uit (afhankelijk van de uitvoering).
►  Trek de parkeerrem aan om de auto op zijn plaats
te houden.
►  Selecteer standPvan de automatische
transmissie.
►  Druk op de toets "START/STOP".
►  Controleer bij een plug-in hybrideauto voordat u de
auto verlaat of het controlelampje READY niet brandt.
De automatische transmissie wordt vergrendeld in
stand P.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet
afgezet.
Als de motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over de auto
kunnen verliezen!
Laat de elektronische sleutel nooit in de auto
achter als u de auto verlaat.
104
Rijden
06
Het controlelampje knippert in reactie op een verzoek
om de parkeerrem handmatig aan te trekken of vrij
te zetten.
Bij een lege accu werkt de elektrische
parkeerrem niet meer.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken, moet u uit
veiligheidsoverwegingen de auto tegen wegrollen
beschermen door het meegeleverde wielblok
tegen een van de wielen te plaatsen.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Controleer voordat u de auto verlaat of de
parkeerrem is aangetrokken: de
controlelampjes voor de parkeerrem op het
instrumentenpaneel en de hendel moeten
permanent branden.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt
er een geluidssignaal en wordt er een melding
weergegeven als het bestuurdersportier wordt
geopend.
Laat kinderen nooit alleen in de auto: ze
zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Contact inschakelen zonder de
motor te starten
Wanneer de elektronische sleutel zich in het interieur
bevindt, kunt u op de toets "START/STOP" drukken
zonder een van de pedalen in te trappen om het
contact aan te zetten zonder de motor te starten.
►  Druk nogmaals op deze toets om het contact af te
zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een noodsleutellezer
waarmee de motor kan worden gestart als het
systeem de sleutel niet waarneemt in de detectiezone
of als de batterij van de elektronische sleutel leeg is.
►  Houd de afstandsbediening tegen de
noodsleutellezer.
►  Selecteer stand Pvan de automatische
transmissie en trap het rempedaal in.
►  Druk op de toets "START/STOP".
De motor wordt gestart.
Noodprocedure voor het afzetten van de
motor
Als de elektronische sleutel niet wordt gedetecteerd
of zich niet meer in de detectiezone bevindt,
verschijnt er een melding op het instrumentenpaneel
wanneer een portier wordt gesloten of bij een poging
om de motor af te zetten.
►  Houd de toets "START/STOP" ongeveer 5
seconden ingedrukt om het afzetten van de motor te
bevestigen.
Als de elektronische sleutel niet werkt, neem dan
contact op met een dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Noodprocedure voor het
uitschakelen van de motor
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor geforceerd
worden uitgeschakeld (zelfs tijdens het rijden).
►  Houd de toets "START/STOP" ongeveer 5
seconden ingedrukt.
Elektrische parkeerrem
In de automatische stand trekt dit systeem de
parkeerrem aan wanneer de motor wordt afgezet en
zet het de parkeerrem vrij wanneer de auto wegrijdt.
Altijd met draaiende motor:
►  Trek de parkeerrem aan door kort aan de
bedieningshendel te trekken.
►  Zet de parkeerrem vrij door kort tegen de hendel te
duwen terwijl u het rempedaal intrapt.
Standaard is de automatische werking geactiveerd.
Deze automatische werking kan in bepaalde situaties
worden uitgeschakeld.
Controlelampje
Dit controlelampje gaat branden op zowel het
instrumentenpaneel als de hendel om te
bevestigen dat de parkeerrem is aangetrokken, in
combinatie met de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Het controlelampje gaat uit om te bevestigen dat de
parkeerrem is vrijgezet, in combinatie met de melding
"Parkeerrem vrijgezet".
105
Rijden
06
Het controlelampje knippert in reactie op een verzoek
om de parkeerrem handmatig aan te trekken of vrij
te zetten.
Bij een lege accu werkt de elektrische
parkeerrem niet meer.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken, moet u uit
veiligheidsoverwegingen de auto tegen wegrollen
beschermen door het meegeleverde wielblok
tegen een van de wielen te plaatsen.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Controleer voordat u de auto verlaat of de
parkeerrem is aangetrokken: de
controlelampjes voor de parkeerrem op het
instrumentenpaneel en de hendel moeten
permanent branden.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt
er een geluidssignaal en wordt er een melding
weergegeven als het bestuurdersportier wordt
geopend.
Laat kinderen nooit alleen in de auto: ze
zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Wanneer de auto staat geparkeerd op een
steile helling, de auto zwaar beladen is of als
een aanhanger wordt getrokken
Draai de wielen naar de stoeprand toe en zet de
transmissie in stand P.
Als er een aanhangwagen is aangekoppeld, mag
het hellingspercentage bij het parkeren niet hoger
zijn dan 12%.
Handbediende werking
Handmatig vrijzetten
Contact aan of draaiende motor:
►  Trap het rempedaal in.
►  Houd het rempedaal ingetrapt en druk kort op de
hendel.
Als het rempedaal niet is ingetrapt, wordt de
parkeerrem niet vrijgezet en wordt er een
melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Bij stilstaande auto:
►  Trek kort aan de hendel.
Het controlelampje van de hendel gaat knipperen om
het verzoek te bevestigen.
Automatische werking
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor draait en het
bestuurdersportier is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden.
►  Trap het rempedaal in.
►  Selecteer stand D, M of R.
►  Laat het rempedaal los en geef gas.
Als de rem niet automatisch wordt vrijgezet,
controleer dan of de voorportieren goed zijn
gesloten.
Als de auto stilstaat met draaiende motor,
trap dan niet onnodig het gaspedaal in. De
parkeerrem kan dan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de parkeerrem
automatisch aangetrokken als u de motor afzet.
De parkeerrem wordt niet automatisch
aangetrokken als de auto afslaat of de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem wordt
ingeschakeld.
In de automatische stand kan de parkeerrem
op elk moment handmatig met de hendel
worden aangetrokken of vrijgezet.
106
Rijden
06
Impulsselectiehendel
P. Auto Park
Druk op deze toets om de parkeerstand in te
schakelen.
Parkeren van de auto: de voorwielen worden
geblokkeerd.
R. Achteruitversnelling
N. Neutraalstand
Om vrijloop te activeren en de auto te verplaatsen,
met het contact uit.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
D. Rijden in de automatische stand
De transmissie schakelt zelf de juiste versnelling
in, op basis van uw rijstijl, het wegprofiel en de
belading van de auto.
M. Rijden in de handmatige stand (benzine/diesel)
Druk op deze toets om de handmatige stand in te
schakelen.
De bestuurder kan schakelen met de
schakelflippers.
Bijzonderheden
De auto met draaiende motor op zijn plaats
houden
Trek kort aan de hendel om de auto met draaiende
motor op zijn plaats te houden.
De auto parkeren met vrijgezette parkeerrem
Bij zeer lage temperaturen (ijs) raden wij u af
om de parkeerrem aan te trekken.
Voorkom dat de auto wegrolt door het wielblok
tegen een van de wielen te plaatsen.
Stand P wordt automatisch geselecteerd als
het contact wordt afgezet. De wielen zijn dan
geblokkeerd.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
de vrijloop.
Als u het bestuurdersportier opent terwijl
stand N is ingeschakeld, dan klinkt er een
geluidssignaal en wordt stand P ingeschakeld. Het
geluidssignaal stopt wanneer het
bestuurdersportier is gesloten.
Automatische werking
uitschakelen
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld bij
zeer koud weer, bij het trekken van een aanhanger
of bij slepen, moet de automatische werking van het
systeem worden uitgeschakeld.
►  Start de motor.
►  Gebruik de hendel om de parkeerrem aan te
trekken als deze is vrijgezet.
►  Laat het rempedaal volledig los.
►  Houd de hendel 10 tot maximaal 15 seconden
ingedrukt in de richting voor het vrijzetten.
►  Laat de hendel los.
►  Trap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
►  Trek de hendel 2 seconden in de richting voor het
aantrekken.
Dit controlelampje op het instrumentenpaneel
gaat branden om te bevestigen dat de
automatische functies zijn uitgeschakeld.
►  Laat de hendel en het rempedaal los.
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
►  Herhaal deze procedure voor het inschakelen van
de automatische werking (bevestigd door het doven
van het controlelampje op het instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Als de auto niet goed afremt met het rempedaal of
in uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld als
de bestuurder onwel wordt of bij het geven van rijles
(indien toegestaan)) kan de auto worden afgeremd
door aan de hendel van de elektrische parkeerrem
te trekken. De auto blijft afremmen zolang de hendel
omhoog wordt getrokken; het afremmen stopt zodra
de hendel wordt losgelaten.
De ABS- en DSC-systemen zorgen ervoor dat de auto
stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is.
Bij een storing in het systeem van de noodremfunctie
verschijnt de melding "Parkeerrem defect" op het
instrumentenpaneel.
Bij een storing in de ABS- en
DSC-systemen, aangegeven door het
branden van een of beide waarschuwingslampjes op
het instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de
auto niet meer worden gegarandeerd.
►  Zorg in dit geval ervoor dat de auto stabiel blijft
door de hendel van de elektrische parkeerrem
herhaaldelijk aan te trekken en los te laten totdat de
auto volledig tot stilstand is gekomen.
DS E-TOGGLE
Met benzine-/dieselmotoren
Automatische transmissie met 8 versnellingen met
impulskeuzeschakelaar. De transmissie biedt ook
de mogelijkheid handmatig te schakelen met de
schakelflippers aan de stuurkolom.
Plug-in hybride-uitvoeringen
Automatische transmissie met 8 versnellingen,
een impulskeuzeschakelaar en een functie voor
regeneratief remmen.
Met uitzondering van de handbediende stand en de
functie regeneratief remmen is de werking gelijk aan
die van andere EAT8-transmissies.
107
Rijden
06
Impulsselectiehendel
P. Auto Park
Druk op deze toets om de parkeerstand in te
schakelen.
Parkeren van de auto: de voorwielen worden
geblokkeerd.
R. Achteruitversnelling
N. Neutraalstand
Om vrijloop te activeren en de auto te verplaatsen,
met het contact uit.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
D. Rijden in de automatische stand
De transmissie schakelt zelf de juiste versnelling
in, op basis van uw rijstijl, het wegprofiel en de
belading van de auto.
M. Rijden in de handmatige stand (benzine/diesel)
Druk op deze toets om de handmatige stand in te
schakelen.
De bestuurder kan schakelen met de
schakelflippers.
B. Rijden in de automatische stand met regeneratief
remmen (plug-in hybride)
Druk op deze toets om de functie regeneratief
remmen in te schakelen.
De transmissie regelt ook het remmen als het
gaspedaal wordt losgelaten.
►  Duw de impulsselectiehendel in stand N, met het
rempedaal ingetrapt en zonder het weerstandspunt
te passeren:
naar voren om stand R te selecteren.
naar achteren om stand D te selecteren.
Laat de selectiehendel na elke keer duwen
helemaal los zodat deze weer terugkeert naar de
oorspronkelijke positie.
Bijzonderheden
Om stand N over te slaan (snel van D naar R gaan en
weer terug):
►  In stand R duwt u naar achteren tot voorbij het
weerstandspunt om stand D te selecteren.
►  In stand D duwt u naar voren tot voorbij het
weerstandspunt om stand R te selecteren.
►  Om terug te keren naar stand N duwt u zonder het
weerstandspunt te passeren.
Schakelaars op en rondom het
stuurwiel
(Afhankelijk van de uitvoering)
In standM ofD kan de bestuurder met de
schakelflippers aan de stuurkolom schakelen.
Met de flippers is het niet mogelijk om de
neutraalstand of de achteruitversnelling in te
schakelen of uit de achteruitversnelling te schakelen.
►  Beweeg flipper "+" of "-" kort naar u toe om naar
een hogere of lagere versnelling te schakelen.
Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer het contact wordt aangezet, wordt de
status van de transmissie op het instrumentenpaneel
weergegeven:
PParkeren
RAchteruitversnelling
NNeutraalstand
D1...8 Automatisch geselecteerde versnelling
vooruit
B1...8 Automatisch geselecteerde versnelling
vooruit met de functie regeneratief remmen
ingeschakeld
M1...8 Handmatig geselecteerde versnelling vooruit
Bij volledig elektrisch rijden wordt de ingeschakelde
versnelling niet aangegeven.
108
Rijden
06
de automatische stand D te selecteren of naar voren
om de achteruitversnelling R in te schakelen.
►  Laat het rempedaal los.
►  Geef geleidelijk gas om de elektrische parkeerrem
automatisch vrij te zetten.
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Probeer de motor nooit te starten door de
auto aan te duwen.
De auto afzetten
Stand P wordt direct automatisch ingeschakeld
wanneer het contact wordt afgezet, ongeacht de
huidige stand van de transmissie.
In stand N wordt stand P echter na een vertraging van
5 seconden ingeschakeld (tijd om de vrijloopstand in
te schakelen).
Controleer of stand P inderdaad is ingeschakeld
en of de elektrische parkeerrem automatisch is
aangetrokken; zo niet, trek de parkeerrem dan
handmatig aan.
De betreffende controlelampjes op de
keuzeschakelaar van de transmissie en de
hendel van de elektrische parkeerrem, en de
controlelampjes op het instrumentenpaneel moeten
branden.
Storing in de transmissie
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding.
Bij het afzetten van het contact wordt de stand van de
transmissie nog enkele seconden weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Werking
Alleen de verzoeken voor het veranderen van de stand
die correct uitvoerbaar zijn, worden uitgevoerd.
Als de motor draait en het rempedaal moet worden
ingetrapt om de stand te kunnen wijzigen, wordt een
waarschuwingsmelding op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Als bij draaiende motor en vrijgezette
parkeerrem stand R, D of M wordt
geselecteerd, zet de auto zich in beweging zonder
dat u het gaspedaal hoeft in te trappen.
Trap nooit tegelijkertijd op het gas- en het
rempedaal. Hierdoor kan de transmissie worden
beschadigd!
Als u het bestuurdersportier opent terwijl
stand N is ingeschakeld, dan klinkt er een
geluidssignaal en wordt stand P ingeschakeld. Het
geluidssignaal stopt wanneer het
bestuurdersportier is gesloten.
Bij snelheden lager dan 5km/h wordt bij het
openen van het bestuurdersportier de stand
Pingeschakeld - kans op plotseling remmen!
Plaats bij een lege accu altijd het (de) met het
boordgereedschap meegeleverde
wielblok(ken) tegen een van de wielen om de auto
op zijn plaats te houden.
Bijzonderheden van de automatische stand
De transmissie selecteert de versnelling die
de beste prestaties levert op basis van de
omgevingstemperatuur, het wegprofiel, de belading
van de auto en de rijstijl.
Trap voor een maximale acceleratie het gaspedaal
volledig in (kickdown). De transmissie schakelt
automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde
versnelling totdat de motor het maximumtoerental
bereikt.
Met de schakelflippers kan de bestuurder tijdelijk zelf
schakelen als de rijsnelheid en het motortoerental dit
toelaten.
Bijzonderheden van de handbediende stand
De transmissie schakelt alleen een andere versnelling
in als de wagensnelheid en het motortoerental dit
toelaten.
Regeneratief remmen (remfunctie)
De functie voor regeneratief remmen bootst het
afremmen op de motor na en laat de auto afremmen
zonder dat de bestuurder het rempedaal hoeft in
te trappen. Wanneer de bestuurder het gaspedaal
loslaat, vertraagt de auto sneller.
De energie die wordt teruggewonnen bij het
loslaten van het gaspedaal wordt gebruikt om de
tractiebatterij gedeeltelijk op te laden.
Het gedeeltelijk opladen heeft geen effect op
het aangegeven laadniveau.
De auto remt af, maar de remlichten gaan
niet branden.
►  Druk vanuit stand D op toets B om de functie in of
uit te schakelen.
D op het instrumentenpaneel wordt vervangen door B.
De status van de functie wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
In bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld
volledig opgeladen tractiebatterij of extreme
temperaturen) kan de mate van regeneratief
remmen tijdelijk worden beperkt waardoor de auto
minder sterk afremt.
De bestuurder moet goed op het verkeer letten
en waar nodig altijd onmiddellijk het rempedaal
kunnen intrappen.
Regeneratief remmen met het rempedaal
Er kan ook energie worden teruggewonnen
door het rempedaal in te trappen om de
tractiebatterij gedeeltelijk op te laden; dit heeft
geen effect op het aangegeven laadniveau.
De auto starten
►  Trap het rempedaal volledig in.
►  Start de motor.
►  Beweeg, met uw voet op het rempedaal, de
keuzeschakelaar een of twee keer naar achteren om
109
Rijden
06
de automatische stand D te selecteren of naar voren
om de achteruitversnelling R in te schakelen.
►  Laat het rempedaal los.
►  Geef geleidelijk gas om de elektrische parkeerrem
automatisch vrij te zetten.
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Probeer de motor nooit te starten door de
auto aan te duwen.
De auto afzetten
Stand P wordt direct automatisch ingeschakeld
wanneer het contact wordt afgezet, ongeacht de
huidige stand van de transmissie.
In stand N wordt stand P echter na een vertraging van
5 seconden ingeschakeld (tijd om de vrijloopstand in
te schakelen).
Controleer of stand P inderdaad is ingeschakeld
en of de elektrische parkeerrem automatisch is
aangetrokken; zo niet, trek de parkeerrem dan
handmatig aan.
De betreffende controlelampjes op de
keuzeschakelaar van de transmissie en de
hendel van de elektrische parkeerrem, en de
controlelampjes op het instrumentenpaneel moeten
branden.
Storing in de transmissie
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Rijd niet sneller dan 100km/h waar dat is toegestaan.
Overschakelen van de transmissie op het
noodprogramma
Stand D wordt geblokkeerd in de derde versnelling.
De flippers op het stuurwiel werken niet en stand M is
niet meer beschikbaar.
U kunt een hevige schok voelen als de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Dit is niet
schadelijk voor de transmissie.
Storing in de selectiehendel
Kleine storing
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
Rijd voorzichtig.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
In bepaalde gevallen gaan de controlelampjes
van de selectiehendel niet meer branden, maar
wordt de status van de transmissie nog wel op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Ernstige storing
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in
combinatie met een melding.
Zet de auto stil.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats en zet het contact af.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
DS ACTIVE SCAN
SUSPENSION
Dit systeem past de ophanging van de auto aan de
conditie en het profiel van de weg, de belasting van de
auto, de rijstijl en de gekozen rijstand aan.
Het systeem maakt gebruik van een computer en
sensoren die het optimale niveau van schokdemping
bepalen voor elke schokdemper afzonderlijk.
Bij het systeem hoort ook een camera die boven aan
de voorruit is geplaatst en die voortdurend de staat
van de weg in de gaten houdt. Aan de hand van de
informatie die door de camera wordt verzonden,
anticipeert het systeem op mogelijke oneffenheden
in het wegdek.
De werking van het systeem hangt af van de gekozen
rijstand (afhankelijk van de uitvoering).
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor meer
informatie over de rijstanden.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
110
Rijden
06
Buitentemperatuur tussen ongeveer -5°C en 45°C.
Handmatig de stand verlaten
►  Trap het gaspedaal volledig in, of
►  Selecteer een andere stand.
Wanneer u de auto langere tijd niet hebt
gebruikt (meerdere maanden), kan het
voorkomen dat de benzinemotor wordt gestart,
zelfs als de tractiebatterij is opgeladen.
Wanneer de verbrandingsmotor meerdere
keren wordt gestart zonder dat de
temperatuur voldoende stijgt, kan het zijn dat de
standElectric tijdelijk niet beschikbaar is
(natuurlijk fenomeen van verdunning van de olie
door brandstof in de olie). De melding "Elektrische
modus niet beschikbaar: automatische werking
bezig" wordt dan op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Wanneer u de normale elektrische werking weer
wilt inschakelen, moet u ongeveer 80 km onder
"snelwegomstandigheden" of ongeveer 200 km
binnen de bebouwde kom rijden.
Dit fenomeen veroorzaakt geen mechanische of
elektrische schade. Tijdens de levensduur van de
auto kan dit meerdere keren voorkomen.
Hybride
Wordt gebruikt om het brandstofverbruik van de
auto te optimaliseren door beide typen motoren
afwisselend of gelijktijdig te gebruiken, afhankelijk
van de rijomstandigheden en de rijstijl.
Rijstanden
Welke rijstanden beschikbaar zijn is afhankelijk van
de motor en uitvoering van de auto.
De rijstanden kunnen met een van de volgende
schakelaars worden geselecteerd, afhankelijk van de
uitvoering:
►  Druk op de schakelaar om de standen op het
instrumentenpaneel weer te geven.
►  Druk nogmaals op de schakelaar om de stand te
wijzigen.
De geselecteerde stand wordt meteen geactiveerd.
Met de Advanced Traction Control voor optimale
tractie zijn er aanvullende rijstanden beschikbaar.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de Advanced Traction Control.
Met benzine-/dieselmotoren
Wanneer het contact wordt aangezet, wordt
standaard de rijstand Normaal geselecteerd.
Eco
Deze stand verlaagt het brandstofverbruik door een
geoptimaliseerde werking van de verwarming en
airconditioning, en afhankelijk van de uitvoering, van
het gaspedaal, de automatische transmissie en de
schakelindicator.
Comfort
Voor comfortabeler rijden over een slecht wegdek
of over verkeersdrempels, of tijdens lange ritten. In
deze stand gebruikt DS ACTIVE SCAN SUSPENSION
aanvullende informatie van de multifunctionele
camera (tijdige detectie van wegtype en
wegoppervlak).
Normaal
Hiermee worden de standaardinstellingen hersteld.
Sport
In deze stand is een meer dynamische rijstijl mogelijk
door aanpassing van de stuurbekrachtiging en
DS ACTIVE SCAN SUSPENSION, de respons van
het gaspedaal, het schakelprogramma (van een
automatische transmissie), het motorgeluid en de
mogelijkheid om de dynamische instellingen op het
instrumentenpaneel weer te geven.
Vrijloop-stand
Afhankelijk van de uitvoering en de motor
kan met de transmissie in stand D, in de standEco
en Normaalde vrijloop worden geactiveerd door
het gaspedaal volledig los te laten. Hierdoor kan
brandstof worden bespaard.
Het is normaal dat het motortoerental daalt
(toerenteller geeft het stationaire toerental aan,
minder geluid van de motor).
Plug-in hybride-uitvoeringen
Wanneer het contact wordt aangezet, wordt
standaard de rijstand Electric geselecteerd.
Electric
In deze stand rijdt de auto 100% elektrisch. De
maximumsnelheid is ongeveer 135km/h.
Als de stand Electric bij het starten van de auto door
de omstandigheden niet kan worden geactiveerd
of gehandhaafd, wordt de melding "Elektrische
stand momenteel niet beschikbaar" op het
instrumentenpaneel weergegeven. De auto gaat
automatisch over op de stand Hybride.
Als er een lampje onder de binnenspiegel gaat
branden, zichtbaar vanaf de buitenkant van de auto,
rijdt u in de stand Electric (afhankelijk van het land
waarin de auto wordt verkocht).
Het lampje kan worden uitgeschakeld door de
punt van een paperclip of een ander voorwerp
in de opening onder de spiegel te steken.
Activeringsvoorwaarden
De laadtoestand van de tractiebatterij is voldoende.
Het wordt daarom aanbevolen om de auto na elke rit
op te laden. De stand Electric is beschikbaar zolang
de laadtoestand van de tractiebatterij voldoende is.
111
Rijden
06
Buitentemperatuur tussen ongeveer -5°C en 45°C.
Handmatig de stand verlaten
►  Trap het gaspedaal volledig in, of
►  Selecteer een andere stand.
Wanneer u de auto langere tijd niet hebt
gebruikt (meerdere maanden), kan het
voorkomen dat de benzinemotor wordt gestart,
zelfs als de tractiebatterij is opgeladen.
Wanneer de verbrandingsmotor meerdere
keren wordt gestart zonder dat de
temperatuur voldoende stijgt, kan het zijn dat de
standElectric tijdelijk niet beschikbaar is
(natuurlijk fenomeen van verdunning van de olie
door brandstof in de olie). De melding "Elektrische
modus niet beschikbaar: automatische werking
bezig" wordt dan op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Wanneer u de normale elektrische werking weer
wilt inschakelen, moet u ongeveer 80 km onder
"snelwegomstandigheden" of ongeveer 200 km
binnen de bebouwde kom rijden.
Dit fenomeen veroorzaakt geen mechanische of
elektrische schade. Tijdens de levensduur van de
auto kan dit meerdere keren voorkomen.
Hybride
Wordt gebruikt om het brandstofverbruik van de
auto te optimaliseren door beide typen motoren
afwisselend of gelijktijdig te gebruiken, afhankelijk
van de rijomstandigheden en de rijstijl.
In de stand Hybride is het mogelijk om in de 100%
elektrische stand te rijden als het laadniveau van de
batterij voldoende is en er matig wordt geaccelereerd.
Afhankelijk van de uitrusting wordt de stand
Hybride gecombineerd met de stand Normaal
van de DS ACTIVE SCAN SUSPENSION-functie.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
DS ACTIVE SCAN SUSPENSION.
Sport
Maakt dynamischer rijden mogelijk om te profiteren
van de maximale prestaties van de auto.
Er wordt elektrisch vermogen gebruikt om
de benzinemotor te ondersteunen zolang de
tractiebatterij voldoende is opgeladen.
Afhankelijk van de uitrusting wordt de stand
Sport gecombineerd met de stand Sport van
de DS ACTIVE SCAN SUSPENSION-functie.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
DS ACTIVE SCAN SUSPENSION.
Comfort
Combineert de stand Hybride en de standComfort
van de DS ACTIVE SCAN SUSPENSION-functie.
Voor een zachte schokdemping om het rijcomfort op
een slecht wegdek te verbeteren.
Zie het betreffende deel voor meer informatie
over DS ACTIVE SCAN SUSPENSION.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt de auto bij het wegrijden op een
helling kort (ongeveer 2 seconden) op zijn plaats. In
die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het
gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief onder de volgende
voorwaarden:
De auto staat volledig stil met het rempedaal
ingedrukt.
Er is aan bepaalde hellingcondities voldaan.
Het bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat de
Hill Start Assist in werking is.
Als iemand uit de auto moet stappen terwijl de
motor draait, trek dan de parkeerrem handmatig
aan. Controleer vervolgens of het controlelampje
van de parkeerrem en het controlelampjeP in de
hendel van de elektrische parkeerrem permanent
branden.
De functie Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem wordt
aangetrokken om de auto op zijn plaats te houden,
wordt de werking van de functie onderbroken.
112
Rijden
06
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch opnieuw
starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Werking
Belangrijkste voorwaarden voor gebruik
Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.
De veiligheidsgordel van de bestuurder moet zijn
vastgemaakt.
Het laadniveau van de accu moet voldoende zijn.
De temperatuur van de motor moet binnen het
nominale werkingsbereik liggen.
De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35 °C
liggen.
Werking
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even
op zijn plaats gehouden wanneer de bestuurder het
rempedaal loslaat:
Als stand D of M is geselecteerd bij een
automatische transmissie.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto
even op zijn plaats gehouden als de bestuurder het
rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motor)
Dit systeem is ontwikkeld om het brandstofverbruik
te verminderen door de meest geschikte versnelling
aan te bevelen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitvoering van de auto kan het systeem u adviseren
één of meer versnellingen op te schakelen.
De schakeladviezen hoeft u echter niet op te volgen.
De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk
altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte
en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd
zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen
van een schakeladvies van het systeem.
Het systeem kan niet worden uitgeschakeld.
Het systeem is alleen actief in stand M van
de automatische transmissie.
De informatie wordt in de vorm van een pijl in
combinatie met het nummer van de
geadviseerde versnelling op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Het systeem past de schakelinstructies aan
de rijomstandigheden (zoals helling,
belasting) en de rijstijl (zoals gevraagd vermogen,
accelereren, remmen) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
de eerste versnelling in te schakelen;
de achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk af
(STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen
enzovoort). De motor wordt automatisch opnieuw
gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden.
De functie is perfect afgestemd op gebruik in de stad
en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder
uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename
rust in het interieur tijdens het wachten.
De functie heeft geen invloed op de werking van
belangrijke functies van de auto, zoals met name het
remsysteem.
Uitschakelen/weer inschakelen
De functie wordt standaard ingeschakeld als het
contact wordt aangezet.
Dit kan worden ingesteld in de app ADASvan
het touchscreen.
of
Directe toegang tot de snelkoppelingen voor
rijhulpsystemen.
De weergave van een melding op het
instrumentenpaneel bevestigt de wijziging van de
status.
Als de functie wordt uitgeschakeld terwijl de motor
in de STOP-stand staat, wordt deze direct opnieuw
gestart.
Bijbehorende controlelampjes
Functie geactiveerd
Functie uitgeschakeld of storing
113
Rijden
06
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch opnieuw
starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Werking
Belangrijkste voorwaarden voor gebruik
Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.
De veiligheidsgordel van de bestuurder moet zijn
vastgemaakt.
Het laadniveau van de accu moet voldoende zijn.
De temperatuur van de motor moet binnen het
nominale werkingsbereik liggen.
De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35 °C
liggen.
De motor in stand-by (STOP-modus) zetten
De stand-bystand van de motor wordt automatisch
ingeschakeld als de bestuurder aangeeft dat hij gaat
stoppen:
Met de selectiehendel in stand D of M, met het
rempedaal ingetrapt totdat de auto stilstaat.
Met de selectiehendel in stand N, terwijl de auto
stilstaat.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoe lang de stand-bymodus
tijdens de reis is gebruikt. Elke keer wanneer u het
contact inschakelt, wordt de tijdteller weer op nul
gezet.
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan de
voorwaarden voor de werking is voldaan en in de
volgende gevallen:
Op een steile helling (omhoog of omlaag).
Als de motor moet draaien om het interieur op een
aangename temperatuur te houden.
Als de ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit controlelampje
een paar seconden en gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de STOP-stand
niet beschikbaar zolang de auto nog geen
snelheid van 8 km/h heeft bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de
STOP-stand niet enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel.
De motor opnieuw starten (START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart zodra
de bestuurder aangeeft weg te willen rijden:
Met de transmissie in stand D of M: als het
rempedaal wordt losgelaten.
Met de transmissie in stand N en het rempedaal
niet ingetrapt: als de transmissie in stand D of
Mwordt gezet.
Met de transmissie in stand P en het rempedaal
ingetrapt: als de transmissie in stand R, N, D of
Mwordt gezet.
Als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Speciale gevallen:
De motor wordt automatisch opnieuw gestart als er
weer aan de voorwaarden voor de werking is voldaan
en in het volgende geval:
Bij een automatische transmissie in stand N: als de
rijsnelheid hoger wordt dan 1 km/h.
In dat geval knippert dit controlelampje een
paar seconden, waarna het uit gaat.
Storingen
Bij een storing in het systeem knippert dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel enige tijd en gaat het vervolgens
permanent branden, in combinatie met de weergave
van een melding.
114
Rijden
06
Wanneer er te langzaam wordt gereden, dan
werkt het controlesysteem mogelijk niet
optimaal.
De waarschuwing wordt niet meteen geactiveerd
wanneer de bandenspanning plotseling daalt of
bij een klapband. Het kan namelijk enkele minuten
duren om de waarden van de snelheidssensoren
van de wielen te analyseren.
De waarschuwing kan vertraagd worden
weergegeven bij snelheden lager dan 40 km/h of
bij een sportieve rijstijl.
De waarschuwing blijft actief tot het systeem
wordt gereset.
Resetten
►  Elke keer als u een of meerdere banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen van
een of meerdere wielen, moet u het systeem resetten.
Controleer voordat u het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier banden
overeenkomstig de gebruiksomstandigheden van
de auto en de waarden op de sticker met de
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier banden
voordat u de resetprocedure uitvoert.
Het systeem geeft geen advies als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Wanneer de auto stilstaat, kan het systeem
worden gereset in de app
Instellingen>Voertuigvan het touchscreen.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
De auto slaat af in de STOP-stand.
Alle waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden bij een storing.
►  Zet het contact af en start vervolgens de motor
met de toets START/STOP.
12V-accu
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat alle werkzaamheden alleen door een dealer of
een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem waarschuwt de bestuurder wanneer een
of meerdere banden spanning verliest.
Het systeem waarschuwt alleen wanneer de auto
rijdt, niet wanneer deze stilstaat.
Het vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren
van de wielen met de referentiewaarden die elke keer
nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden gereset.
Het systeem gaat uit van de laatste waarden die
tijdens de reset zijn opgeslagen. Het is daarom
van groot belang dat de bandenspanning tijdens
het resetten juist is. De bestuurder is hiervoor
verantwoordelijk.
Het bandenspanningscontrolesysteem is een
hulpmiddel en vervangt de waakzaamheid
van de bestuurder niet.
Ondanks dit systeem moet u de bandenspanning
regelmatig controleren (ook die van het
reservewiel). Doe dit vooral voordat u een lange rit
gaat maken.
Rijden met een te lage bandenspanning, vooral
onder zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit):
heeft een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg,
veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de banden,
verhoogt het energieverbruik.
De voorgeschreven bandenspanning voor de
auto vindt u op de sticker met de
bandenspanningswaarden.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor meer
informatie over de identificatie van de auto.
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet maandelijks
worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of er is
minder dan 10km met een gematigde snelheid
gereden).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op de sticker
vermelde spanning met 0,3 bar worden verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet te worden gereset
als er sneeuwkettingen worden gemonteerd of
verwijderd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
waarschuwingslampje blijft branden in
combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk
van de uitvoering, een melding.
►  Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd
plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.
►  Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd aan
de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele
controle.
►  Als u een compressor hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset), controleer dan de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld.
►  Rijd voorzichtig met lage snelheid verder als het
niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
►  Gebruik in het geval van een lekke band de
bandenreparatieset of het reservewiel (afhankelijk
van de uitvoering).
115
Rijden
06
Wanneer er te langzaam wordt gereden, dan
werkt het controlesysteem mogelijk niet
optimaal.
De waarschuwing wordt niet meteen geactiveerd
wanneer de bandenspanning plotseling daalt of
bij een klapband. Het kan namelijk enkele minuten
duren om de waarden van de snelheidssensoren
van de wielen te analyseren.
De waarschuwing kan vertraagd worden
weergegeven bij snelheden lager dan 40 km/h of
bij een sportieve rijstijl.
De waarschuwing blijft actief tot het systeem
wordt gereset.
Resetten
►  Elke keer als u een of meerdere banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen van
een of meerdere wielen, moet u het systeem resetten.
Controleer voordat u het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier banden
overeenkomstig de gebruiksomstandigheden van
de auto en de waarden op de sticker met de
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier banden
voordat u de resetprocedure uitvoert.
Het systeem geeft geen advies als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Wanneer de auto stilstaat, kan het systeem
worden gereset in de app
Instellingen>Voertuigvan het touchscreen.
►  Selecteer vervolgens Veiligheid> Bandenspanning
instellen.
►  Druk op JA om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een melding
weergegeven om aan te geven dat het resetten is
gelukt.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden.
Er verschijnt een melding in combinatie met een
geluidssignaal.
De bandenspanning wordt dan niet meer
gecontroleerd.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Noodreservewiel
Wanneer dit type reservewiel wordt gebruikt,
kan het zijn dat de bandenspanning niet meer
wordt gecontroleerd.
In dat geval gaat het storingslampje branden dat
weer zal doven wanneer het wiel is vervangen door
een wiel dat even groot is als de andere wielen, de
spanning van de banden is gecontroleerd en indien
nodig aangepast en het systeem is gereset.
Rij- en parkeerhulpsystemen
- Algemene adviezen
Ondanks de aanwezigheid van rij- en
parkeerhulpsystemen moet de bestuurder
altijd alert blijven.
De bestuurder moet zich altijd aan de
verkeersregels houden, moet onder alle
omstandigheden de auto in zijn macht hebben en
moet te allen tijde in staat zijn om de controle weer
over te nemen. De bestuurder moet de snelheid
aanpassen aan de weersomstandigheden, het
verkeer en de staat van de weg.
Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om het verkeer en de afstand en
de relatieve snelheid van andere voertuigen
in de gaten te houden en om te anticiperen op
handelingen van andere weggebruikers voordat
de richtingaanwijzer wordt gebruikt en er van
rijstrook wordt gewisseld.
Deze systemen maken het niet mogelijk dat
natuurkundige wetten worden overschreden.
Rijhulpsystemen
De bestuurder moet beide handen op
het stuurwiel houden, altijd de binnen- en
buitenspiegels gebruiken, altijd de voeten dicht
bij de pedalen houden en iedere twee uur pauze
nemen.
116
Rijden
06
Leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph of
km/h), overeenkomt met de in het land geldende
eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande auto de
door het instrumentenpaneel gebruikte eenheid
van snelheid zodat deze overeenkomt met de ter
plaatse geldende eenheid.
Neem bij twijfel contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Stuurwiel met
hands-on-detectiesysteem
(met DS DRIVE ASSIST 2.0)
Raadpleeg de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Het stuurwiel is voorzien van een hands-on-
detectiesysteem om te voorkomen dat de bestuurder
de aandacht verliest.
Het is verboden om het stuurwiel te bedekken of er
iets aan vast te maken.
Tijdens het manoeuvreren moet de
bestuurder altijd de omgeving van de auto in
Parkeerhulpsystemen
Tijdens het manoeuvreren moet de
bestuurder met name met de buitenspiegels de
omgeving van de auto in de gaten houden.
Radar(s)
De werking van de radar(s), en die van
bijbehorende functies, kan worden beïnvloed door
opgehoopt vuil (zoals modder en ijs), onder slechte
weersomstandigheden (bijvoorbeeld zware
regenval of sneeuw) of als de bumpers beschadigd
zijn.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats voordat de
voorbumper wordt gespoten of de lak ervan
wordt bijgewerkt. Bepaalde laksoorten kunnen de
werking van de radar(s) beïnvloeden.
Rijhulpcamera
Deze camera en bijbehorende functies
werken mogelijk minder goed of helemaal niet
als het gedeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt met sneeuw,
beschadigd of bedekt met een sticker is.
Bij vochtige en koude weersomstandigheden moet
u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Slecht zicht (slecht verlichte weg, zware regenval,
dichte mist, sneeuw) en verblinding (koplampen
van tegenliggers, laagstaande zon, reflecties
op nat wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle
overgangen tussen schaduw en licht) kunnen ook
de detectieprestaties negatief beïnvloeden.
Wanneer de voorruit wordt vervangen, neem
contact op met een dealer of gekwalificeerde
werkplaats om de camera opnieuw te laten
kalibreren; de werking van de bijbehorende
systemen kan worden onderbroken.
Overige camera’s
De beelden van de camera('s) op het
touchscreen of het instrumentenpaneel kunnen
door het terrein worden vervormd.
Bij de aanwezigheid van schaduwzones, bij zonnig
weer of bij onvoldoende omgevingslicht kan het
beeld donkerder en minder contrastrijk zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in
werkelijkheid zijn.
Sensoren
De werking van de sensoren en de
bijbehorende functies kan worden verstoord door
omgevingsgeluiden van bijvoorbeeld luidruchtige
voertuigen en machines (zoals vrachtwagens of
drilboren), door de ophoping van sneeuw of dode
bladeren op de weg, of bij beschadigde bumpers
en spiegels.
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren mogelijk vuil zijn.
Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde van
de auto kan de sensorinstellingen verstoren, wat
niet altijd door het systeem wordt vastgesteld: de
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die te
laag (trottoirbanden, drempels) of te dun (bomen,
palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden
gedetecteerd, worden mogelijk niet meer
gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het
detectiebereik van de sensoren bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
Onderhoud
Reinig de bumpers, de spiegels en het
gezichtsveld van de camera's regelmatig.
Houd het uiteinde van de hogedrukspuit tijdens
het wassen van de auto op minimaal 30cm van de
radar, sensoren en camera's.
Matten / pedaalbekledingen
Het gebruik van matten of pedaalbekledingen
die niet door de fabrikant zijn goedgekeurd, kan
de werking van de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar hinderen.
Voorkomt dat de pedalen blijven hangen:
Controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.
117
Rijden
06
Leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph of
km/h), overeenkomt met de in het land geldende
eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande auto de
door het instrumentenpaneel gebruikte eenheid
van snelheid zodat deze overeenkomt met de ter
plaatse geldende eenheid.
Neem bij twijfel contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Stuurwiel met
hands-on-detectiesysteem
(met DS DRIVE ASSIST 2.0)
Raadpleeg de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Het stuurwiel is voorzien van een hands-on-
detectiesysteem om te voorkomen dat de bestuurder
de aandacht verliest.
Het is verboden om het stuurwiel te bedekken of er
iets aan vast te maken.
Tijdens het manoeuvreren moet de
bestuurder altijd de omgeving van de auto in
de gaten houden en de gehele manoeuvre
controleren.
De bestuurder moet altijd het gebruik van een
systeem dat deel uitmaakt vanDS DRIVE ASSIST
2.0controleren.
Wanneer het Lane Positioning Assist-systeem met
DS DRIVE ASSIST wordt gebruikt, detecteert het
systeem ook de aanwezigheid van handen.
Er kunnen storingen in de werking van het
systeem optreden als:
Het stuurwiel is afgedekt.
De bestuurder dikke handschoenen
(bijvoorbeeld skihandschoenen) draagt.
Wanneer de aanwezigheid van handen op het
stuurwiel niet goed kan worden gedetecteerd,
wordt DS DRIVE ASSIST 2.0 niet geactiveerd of
wordt deze na een paar seconden uitgeschakeld.
Het is verboden om mechanische
antidiefstalapparaten op het stuurwiel aan te
brengen. Hierdoor kan het beschadigd raken!
Snelkopppelingen voor
rijhulpsystemen
De rijhulpsystemen zijn rechtstreeks toegankelijk om
ze snel in te schakelen/uit te schakelen.
Standaard zijn er al rijhulpsystemen in het systeem
opgeslagen (zoals Stop & Start,Active Lane Departure
Warning System).
Andere rijhulpsystemen kunnen worden toegevoegd
of van de pagina worden verwijderd.
Dit kan worden ingesteld in de app ADAS>
Functiesvan het touchscreen.
►  Druk op de toets die hoort bij het
betreffende rijhulpsysteem:
Gevuld symbool: de functie is toegevoegd aan de
snelkoppelingen.
Leeg symbool: de functie is verwijderd uit de
snelkoppelingen.
►  Controleer de wijziging in het
Snelkoppelingen-tabblad.
►  Druk op deze toets. De inhoud is gelijk aan die van
het Snelkoppelingen-tabblad.
Verkeersbordherkenning
Raadpleeg de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
118
Rijden
06
De eenheid voor de snelheidslimieten (km/h
of mph) hangt af van het land waarin u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen dat u de
snelheidslimiet overschrijdt.
Het systeem kan in een ander land alleen goed
werken als de eenheid van de snelheid die voor het
instrumentenpaneel wordt gebruikt overeenkomt
met die van het land waar u rijdt.
De verkeersbordherkenning is een
rijhulpsysteem; het kan zijn dat het systeem
niet altijd de juiste snelheidslimiet weergeeft.
De snelheidslimietborden langs of boven de weg
hebben altijd prioriteit boven de door het systeem
weergegeven snelheidslimieten.
Het systeem is bedoeld voor het detecteren van
borden die aan de regels van het Verdrag van
Wenen voor verkeersborden voldoen.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De op het instrumentenpaneel weergegeven
snelheidslimiet wordt bijgewerkt wanneer u een
snelheidslimietbord voor auto's (lichte voertuigen)
passeert.
Inschakelen/uitschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Dit kan worden ingesteld in de app ADASvan
het touchscreen.
Dit systeem geeft de ter plaatse geldende
maximumsnelheid weer op het instrumentenpaneel
met behulp van:
Door de camera gedetecteerde verkeersborden met
een snelheidslimiet.
Informatie over snelheidslimieten uit de
kaartgegevens van het navigatiesysteem.
Door de camera gedetecteerde borden die een erf
aangeven.
Bord gedetecteerd Voorgestelde snelheid
(berekend)
Begin erfzone
Voorbeeld:
ZonderDS IRIS SYSTEM
20km/h of 10
mph (afhankelijk
van de voor het
instrumentenpaneel
gebruikte eenheid)
Met DS IRIS SYSTEM
Weergave van de
snelheid die geldt in
het land waar u zich
bevindt.
Bepaalde verkeersborden met aanvullende
informatie die door de camera worden gedetecteerd.
Gedetecteerd
verkeersbord met
aanvullende informatie
Weergave van de
snelheid die bij het
verkeersbord met
aanvullende informatie
hoort
Snelheidslimiet bij
regen
Voorbeelden:
Als de
ruitenwisserschakelaar
in de stand "interval"
of "automatisch
wissen" staat (zodat
de regensensor is
geactiveerd):
110km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet bij
het trekken van een
aanhanger
Als er een
goedgekeurde
trekhaak op de auto is
gemonteerd:
90km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet voor
een bepaalde afstand
Voorbeeld:
70km/h (bijvoorbeeld)
Gedetecteerd
verkeersbord met
aanvullende informatie
Weergave van de
snelheid die bij het
verkeersbord met
aanvullende informatie
hoort
Snelheidslimiet voor
auto's waarvan het
maximaal toelaatbare
voertuiggewicht lager
dan 3,5 ton is
90km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet bij
sneeuw
Voorbeeld:
Als de
buitentemperatuur
lager dan 3 °C is:
30km/h (bijvoorbeeld)
met een
"sneeuwvlok"-symbool
Snelheidslimiet op
bepaalde tijden van
de dag
Voorbeeld:
30km/h (bijvoorbeeld)
met een "klok"-symbool
De kaarten van navigatiesystemen moeten
regelmatig worden vernieuwd om
nauwkeurige informatie over snelheidslimieten
van het systeem te ontvangen.
119
Rijden
06
De eenheid voor de snelheidslimieten (km/h
of mph) hangt af van het land waarin u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen dat u de
snelheidslimiet overschrijdt.
Het systeem kan in een ander land alleen goed
werken als de eenheid van de snelheid die voor het
instrumentenpaneel wordt gebruikt overeenkomt
met die van het land waar u rijdt.
De verkeersbordherkenning is een
rijhulpsysteem; het kan zijn dat het systeem
niet altijd de juiste snelheidslimiet weergeeft.
De snelheidslimietborden langs of boven de weg
hebben altijd prioriteit boven de door het systeem
weergegeven snelheidslimieten.
Het systeem is bedoeld voor het detecteren van
borden die aan de regels van het Verdrag van
Wenen voor verkeersborden voldoen.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De op het instrumentenpaneel weergegeven
snelheidslimiet wordt bijgewerkt wanneer u een
snelheidslimietbord voor auto's (lichte voertuigen)
passeert.
Inschakelen/uitschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Dit kan worden ingesteld in de app ADASvan
het touchscreen.
Informatie op het
instrumentenpaneel
1. Weergave van de gedetecteerde snelheidslimiet
of
2. Weergave van het einde van de snelheidslimiet
Het systeem is actief, maar detecteert geen
snelheidslimiet.
Zodra de snelheidslimiet wordt gedetecteerd, geeft
het systeem de waarde weer.
Als de auto bij een voorgestelde snelheid deze
voor het eerst met meer dan 5km/h overschrijdt
(bijvoorbeeld 95km/h), dan wordt de snelheid 10
seconden knipperend weergegeven (afhankelijk van
de uitvoering).
Werkingslimieten
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen van
kracht kunnen zijn:
– Luchtvervuiling.
Trekken van een aanhanger.
Rijden met een noodreservewiel of
sneeuwkettingen.
Rijden met een band die met de bandenreparatieset
is gerepareerd.
Beginnende bestuurders.
Het systeem geeft de snelheidslimiet mogelijk niet
weer wanneer binnen een vooraf ingestelde tijd geen
bord met snelheidslimiet wordt gedetecteerd, en in de
volgende gevallen:
Verkeersborden die afgeschermd, beschadigd of
vervormd zijn, of die niet aan de norm voldoen.
Verouderde of onjuiste kaartgegevens.
Adviezen voor de ingestelde
snelheid
De bestuurder kan de snelheid die wordt weergegeven
door het Verkeersbordherkenning-systeem selecteren
als ingestelde snelheid voor de snelheidsbegrenzer,
snelheidsregelaar of adaptieve snelheidsregelaar met
de toets OK.
Als er regen wordt gedetecteerd, stelt het systeem
een snelheid voor aan de bestuurder die lager
ligt dan de afgelezen snelheid of de snelheid uit
de kaartgegevens; deze snelheid is beter op de
weersomstandigheden afgestemd (op de snelweg
120
Rijden
06
Bij een verschil van minder dan 5km/h
tussen de ingestelde snelheid en de door de
Verkeersbordherkenning weergegeven snelheid
wordt het symbool "OK?" niet weergegeven.
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven.
►  Druk op 3-OK om de nieuwe ingestelde snelheid te
bevestigen.
Het display keert terug naar de vorige weergave.
Uitgebreide
verkeersbordherkenning
Raadpleeg de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Dit aanvullende systeem herkent deze verkeersborden
en geeft ze weer op het instrumentenpaneel als de
juiste weergavemodus is geselecteerd:
Verboden in te rijden: wanneer een weg in de
verkeerde richting wordt opgereden, wordt een
waarschuwingsmelding en het symbool van dit bord
weergegeven op het instrumentenpaneel (verzoek om
de rijrichting te controleren).
Overige borden: wanneer u een dergelijk bord
nadert, wordt het betreffende symbool op het
instrumentenpaneel weergegeven.
is de voorgestelde snelheid bijvoorbeeld 110 km/h in
plaats van 130 km/h).
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer
informatie over de snelheidsbegrenzer,
snelheidsregelaar of Adaptieve snelheidsregelaar.
Adviezen vooraf voor de ingestelde snelheid
Wanneer DS DRIVE ASSIST 2.0 is ingeschakeld,
detecteert het systeem het volgende bord met
snelheidslimiet, geeft het op de achtergrond weer en
stelt deze nieuwe snelheid als ingestelde snelheid
voor.
Wanneer deze is opgeslagen:
Als de ingestelde snelheid lager is dan de vorige
snelheid, gaat de auto langzamer rijden om met deze
nieuwe snelheid te rijden wanneer het bord wordt
bereikt.
Als de ingestelde snelheid hoger is dan de vorige
snelheid, gaat de auto sneller rijden om met deze
nieuwe snelheid te rijden wanneer het bord wordt
gepasseerd.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer
2. Selecteren van de snelheidsregelaar
3. De ingestelde snelheid opslaan
Informatie op het instrumentenpaneel
Zonder adviezen vooraf voor de ingestelde snelheid
Met adviezen vooraf voor de ingestelde snelheid
4. Huidige ingestelde snelheid
5. Vraag voor opslaan snelheid
6. Huidige gedetecteerde snelheidslimiet
7. Volgende gedetecteerde snelheidslimiet
Werkingsvoorwaarden
In aanmerking komende wegen: wegen met
gescheiden rijbanen die verboden zijn voor
voetgangers en fietsers.
DS DRIVE ASSIST 2.0 ingeschakeld.
Rijsnelheid tussen 0 en 180 km/h.
Stuurwiel wordt correct vastgehouden door de
bestuurder.
Opslaan van de snelheid opslaan
►  Schakel de snelheidsbegrenzer 1-LIMITof
snelheidsregelaar 2 in.
De informatie gerelateerd aan de snelheidsbegrenzer
of snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Wanneer een nieuwe snelheidslimiet wordt
gedetecteerd, geeft het systeem de waarde weer
en knippert "OK?" om te vragen of dit als de nieuwe
snelheid moet worden ingesteld.
121
Rijden
06
Bij een verschil van minder dan 5km/h
tussen de ingestelde snelheid en de door de
Verkeersbordherkenning weergegeven snelheid
wordt het symbool "OK?" niet weergegeven.
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven.
►  Druk op 3-OK om de nieuwe ingestelde snelheid te
bevestigen.
Het display keert terug naar de vorige weergave.
Uitgebreide
verkeersbordherkenning
Raadpleeg de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Dit aanvullende systeem herkent deze verkeersborden
en geeft ze weer op het instrumentenpaneel als de
juiste weergavemodus is geselecteerd:
Verboden in te rijden: wanneer een weg in de
verkeerde richting wordt opgereden, wordt een
waarschuwingsmelding en het symbool van dit bord
weergegeven op het instrumentenpaneel (verzoek om
de rijrichting te controleren).
Overige borden: wanneer u een dergelijk bord
nadert, wordt het betreffende symbool op het
instrumentenpaneel weergegeven.
De borden langs of boven de weg hebben
altijd prioriteit boven de door het systeem
weergegeven borden.
De borden moeten voldoen aan de regels van het
Verdrag van Wenen voor verkeersborden.
Inschakelen/uitschakelen
Dit kan worden ingesteld in de app ADASvan
het touchscreen.
Snelheidsbegrenzer
Raadpleeg de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de
bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden
ingeschakeld.
De minimale snelheid die ingesteld kan worden is
30km/h.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Stuurkolomschakelaars
1. Selectie snelheidsbegrenzer
2. Laatst opgeslagen snelheid snelheidsbegrenzer
inschakelen/onderbreken
3. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen
4. Laatst opgeslagen snelheid snelheidsbegrenzer
inschakelen
Gebruiken van de door de functie
Verkeersbordherkenning voorgestelde snelheid
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de functie Verkeersbordherkenning.
122
Rijden
06
streepjes weergegeven die vervolgens permanent
oranje gaan branden.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Snelheidsregelaar -
Specifieke adviezen
De snelheidsregelaar garandeert niet dat de
wettelijke maximumsnelheid wordt
nageleefd en dat een veilige afstand tussen
voertuigen wordt aangehouden. De bestuurder
blijft verantwoordelijk voor zijn/haar rijgedrag.
Gebruik voor ieders veiligheid de snelheidsregelaar
alleen als de verkeerssituatie het toelaat dat met
een constante snelheid gereden kan worden en
dat een veilige afstand kan worden bewaard.
Blijf alert wanneer de snelheidsregelaar is
ingeschakeld.Wanneer u een van de toetsen voor
het wijzigen van de ingestelde snelheid ingedrukt
houdt, kan de rijsnelheid plotseling veranderen.
Op een steile afdaling kan de snelheidsregelaar
niet voorkomen dat de auto de ingestelde snelheid
overschrijdt. Rem indien nodig om de rijsnelheid
te verlagen.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Informatie op het
instrumentenpaneel
5. Indicatie snelheidsbegrenzer geselecteerd
6. Indicatie snelheidsbegrenzer ingeschakeld
(groen) / onderbroken (grijs)
7. Ingestelde snelheid
8. Snelheid voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning (afhankelijk van de
uitvoering)
Inschakelen / onderbreken
►  Druk op 1-LIMIT om de snelheidsbegrenzer te
selecteren; de functie wordt onderbroken (grijs).
►  Als de ingestelde snelheidslimiet (de recentste in
het systeem opgeslagen snelheid) geschikt is, druk
dan op2-I I> of 4-OK om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen (groen).
►  Druk weer op 2-I I>om de werking van de functie
tijdelijk te onderbreken.
Als de ingestelde snelheid langere tijd lager
dan de rijsnelheid blijft, klinkt er een
waarschuwingssignaal.
Instellen van de snelheidslimiet
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
De ingestelde snelheid wijzigen uitgaande van de
huidige snelheid van de auto:
►  Om in stappen van +/- 1 km/h te verhogen/te
verlagen, beweegt u 3herhaaldelijk kort omhoog/
omlaag.
►  Om in stappen van +/- 5km/h te verhogen/te
verlagen, houdt u 3 omhoog/omlaag gedrukt.
Als de functie is geactiveerd, kan de waarde
van de snelheidslimiet worden gewijzigd met de
snelheid die wordt voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning weergegeven op het
instrumentenpaneel:
Wanneer u het bord passeert:
►  Druk op 4-OK om de voorgestelde snelheid op
te slaan. Deze waarde wordt direct als de nieuw
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Wanneer u het bord bent gepasseerd:
►  Druk op 4-OK. De melding "OK?" wordt
weergegeven om het verzoek tot opslaan te
bevestigen.
►  Druk opnieuw op 4-OK om de voorgestelde
snelheid op te slaan. De nieuw ingestelde waarde
voor de snelheid wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
►  Druk het gaspedaal volledig in.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld
en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.
►  Laat het gaspedaal los om weer terug te keren
naar een snelheid lager dan de ingestelde snelheid.
Wanneer de snelheid niet door handelingen van de
bestuurder wordt overschreden (zoals bij rijden op
een steile helling), klinkt direct een geluidssignaal.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
indrukken van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Gebruik indien nodig de remmen om de rijsnelheid
van de auto te verlagen.
Wanneer de rijsnelheid van de auto is gedaald tot de
ingestelde snelheid, werkt de snelheidsbegrenzer
weer; de ingestelde snelheid wordt dan weer zonder
te knipperen weergegeven.
Uitschakelen
►  Druk op 1-LIMIT: de informatie over de
snelheidsbegrenzer wordt niet langer weergegeven.
Storing
Wanneer er zich een storing voordoet, worden in
plaats van de ingestelde snelheid knipperende
123
Rijden
06
streepjes weergegeven die vervolgens permanent
oranje gaan branden.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Snelheidsregelaar -
Specifieke adviezen
De snelheidsregelaar garandeert niet dat de
wettelijke maximumsnelheid wordt
nageleefd en dat een veilige afstand tussen
voertuigen wordt aangehouden. De bestuurder
blijft verantwoordelijk voor zijn/haar rijgedrag.
Gebruik voor ieders veiligheid de snelheidsregelaar
alleen als de verkeerssituatie het toelaat dat met
een constante snelheid gereden kan worden en
dat een veilige afstand kan worden bewaard.
Blijf alert wanneer de snelheidsregelaar is
ingeschakeld.Wanneer u een van de toetsen voor
het wijzigen van de ingestelde snelheid ingedrukt
houdt, kan de rijsnelheid plotseling veranderen.
Op een steile afdaling kan de snelheidsregelaar
niet voorkomen dat de auto de ingestelde snelheid
overschrijdt. Rem indien nodig om de rijsnelheid
te verlagen.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheid
U kunt tijdelijk harder rijden dan de
ingestelde snelheid door op het gaspedaal te
drukken (de geprogrammeerde snelheid knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren naar de
ingestelde snelheid (wanneer deze snelheid weer
wordt bereikt, stopt de weergave van de snelheid
met knipperen).
Werkingslimieten
Gebruik het systeem nooit in de volgende
situaties:
In een stedelijk gebied met overstekende
voetgangers.
Op bochtige of steile wegen.
Op gladde of overstroomde wegen.
Bij slechte weersomstandigheden.
Wanneer het zicht voor de bestuurder slecht is.
Bij rijden op een racecircuit.
Op een testbank.
Bij het gebruik van een noodreservewiel.
Bij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Snelheidsregelaar
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen en het gedeelte
Snelheidsregelaar - specifieke adviezen.
Met behulp van dit systeem kan de bestuurder
met de ingestelde snelheid rijden zonder gas
te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40km/u rijden.
Bij auto’s met een automatische transmissie moet
stand D of minimaal de tweede versnelling in stand M
zijn ingeschakeld.
Bij auto's met de functie Stop & Start blijft de
snelheidsregeling na het schakelen actief.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist.
Stuurkolomschakelaars
1. Selectie snelheidsregelaar
124
Rijden
06
►  Druk opnieuw op 4-OK om de voorgestelde
snelheid op te slaan. De nieuw ingestelde waarde
voor de snelheid wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Uitschakelen
►  Druk op 1: de informatie over de snelheidsregelaar
wordt niet langer weergegeven.
Storing
Wanneer er zich een storing voordoet, worden in
plaats van de ingestelde snelheid knipperende
streepjes weergegeven die vervolgens permanent
oranje gaan branden.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
DS DRIVE ASSIST
Dit systeem past automatisch de snelheid aan en
corrigeert de koers van de auto, met behulp van de
Adaptieve cruise control met Stop&Go-functie in
combinatie met de Lane Positioning Assist.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
Dit systeem is vooral geschikt voor gebruik op
snelwegen en hoofdwegen.
Raadpleeg de betreffende gedeelten voor meer
informatie over de Adaptieve snelheidsregelaar en de
Lane Positioning Assist.
Het systeem assisteert de bestuurder door in
te grijpen op de besturing, te accelereren en
2. Laatst opgeslagen snelheid snelheidsregelaar
inschakelen/onderbreken
3. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen (als
snelheidsregelaar is ingeschakeld)
Inschakelen van de snelheidsregelaar met de
laatst opgeslagen snelheid (als snelheidsregelaar
is uitgeschakeld)
4. Inschakelen van de snelheidsregelaar met de
laatst opgeslagen snelheid
Gebruiken van de door het
Verkeersbordherkenning weergegeven snelheid.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de functie Verkeersbordherkenning.
Informatie op het
instrumentenpaneel
5. Indicatie snelheidsregelaar geselecteerd
6. Indicatie snelheidsregelaar ingeschakeld (groen)
/ onderbroken (grijs)
7. Ingestelde snelheid
8. Snelheid voorgesteld door de
Verkeersbordherkenning functie (afhankelijk van
de uitvoering)
Inschakelen / onderbreken
►  Druk op toets 1 om de snelheidsregelaar te
selecteren; de functie werkt nog niet (grijs).
►  Beweeg 3 omhoog / omlaag of druk op 4-OK om de
snelheidsregelaar in te schakelen en een ingestelde
snelheid op te slaan zodra de auto de gewenste
snelheid heeft bereikt (groen).
►  Wanneer u op toets 2-I I>drukt, wordt de functie
tijdelijk onderbroken.
►  Wanneer u opnieuw op 2-I I>, 3 of 4-OK drukt,
wordt de snelheidsregelaar weer ingeschakeld
(groen).
De werking van de snelheidsregelaar wordt in
de volgende gevallen ook tijdelijk
onderbroken:
Wanneer het rempedaal wordt ingetrapt.
Automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
Wanneer de neutraalstand wordt geselecteerd
of de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Wanneer de elektrische parkeerrem wordt
gebruikt.
Ingestelde snelheid wijzigen
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
De ingestelde snelheid wijzigen uitgaande van de
huidige snelheid van de auto:
►  Om in stappen van +/- 1 km/h te verhogen/te
verlagen, beweegt u 3herhaaldelijk kort omhoog/
omlaag.
►  Om in stappen van +/- 5km/h te verhogen/te
verlagen, houdt u 3 omhoog/omlaag gedrukt.
Wanneer u 3 lang omhoog/omlaag gedrukt
houdt, verandert de rijsnelheid heel snel.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid in
die niet al te veel afwijkt van de actuele
rijsnelheid. Zo voorkomt u dat de auto onverwacht
gaat accelereren of vaart minderen.
Als de functie is geactiveerd, kan de waarde van
de ingestelde snelheid worden gewijzigd met de
snelheid die wordt voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning weergegeven op het
instrumentenpaneel:
Wanneer u het bord passeert:
►  Druk op 4-OK om de voorgestelde snelheid op
te slaan. Deze waarde wordt direct als de nieuw
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Wanneer u het bord bent gepasseerd:
►  Druk op 4-OK. De melding "OK?" wordt
weergegeven om het verzoek tot opslaan te
bevestigen.
125
Rijden
06
►  Druk opnieuw op 4-OK om de voorgestelde
snelheid op te slaan. De nieuw ingestelde waarde
voor de snelheid wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Uitschakelen
►  Druk op 1: de informatie over de snelheidsregelaar
wordt niet langer weergegeven.
Storing
Wanneer er zich een storing voordoet, worden in
plaats van de ingestelde snelheid knipperende
streepjes weergegeven die vervolgens permanent
oranje gaan branden.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
DS DRIVE ASSIST
Dit systeem past automatisch de snelheid aan en
corrigeert de koers van de auto, met behulp van de
Adaptieve cruise control met Stop&Go-functie in
combinatie met de Lane Positioning Assist.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
Dit systeem is vooral geschikt voor gebruik op
snelwegen en hoofdwegen.
Raadpleeg de betreffende gedeelten voor meer
informatie over de Adaptieve snelheidsregelaar en de
Lane Positioning Assist.
Het systeem assisteert de bestuurder door in
te grijpen op de besturing, te accelereren en
te remmen binnen de natuurkundige limieten en de
mogelijkheden van de auto. Bepaalde elementen
van de infrastructuur of voertuigen in de buurt van
de auto kunnen niet goed worden gedetecteerd of
slecht worden geïnterpreteerd door de camera en
de radar. Dit kan leiden tot onverwachtse
koerswijzigingen, het uitblijven van een
stuurcorrectie en/of het onjuist regelen van het
accelereren of remmen.
Het systeem selecteren/selectie
van het systeem ongedaan
maken
ASSIST
►  Druk deze toets herhaaldelijk in totdat de DS
DRIVE ASSIST-modus op het instrumentenpaneel
wordt weergegeven.
►  Na een paar seconden wordt de DS DRIVE
ASSIST-modus geselecteerd. De miniweergave
Rijhulpsystemen wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.
De kleur van de symbolen die het stuurwiel en de
zijmarkeringen vertegenwoordigen, hangt af van de
werkingsstatus van het systeem:
(grijs)
Er is aan een of meerdere
werkingsvoorwaarden niet voldaan; het systeem is
gepauzeerd.
(groen)
Er is aan alle werkingsvoorwaarden voldaan;
het systeem is actief.
(oranje)
Storing in het systeem.
►  Druk deze toets weer herhaaldelijk in totdat
de OFF-modus op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
►  Na een paar seconden wordt de selectie van de
DS DRIVE ASSIST-modus ongedaan gemaakt. De
miniweergave Rijhulpsystemen wordt niet langer
weergegeven.
DS DRIVE ASSIST 2.0
Dit systeem regelt de snelheid en corrigeert de koers
van de auto automatisch door de volgende functies te
combineren:
DS DRIVE ASSIST met Adaptieve cruise control met
Stop&Go-functie en Lane Positioning Assist.
Adviezen vooraf voor de ingestelde snelheid.
Aanpassing bochtsnelheid.
Halfautomatisch veranderen van rijstrook.
126
Rijden
06
Informatie op het
instrumentenpaneel
5. Snelheidsregelaar ingeschakeld (groen)/
onderbroken (grijs)
6. Ingestelde snelheid
7. Snelheid voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning
8. Auto op zijn plaats gehouden
9. Instelling afstand tot voorligger
10. Door het systeem gedetecteerde positie van het
voertuig
Gebruik
Het systeem selecteren
►  Druk met draaiende motor herhaaldelijk
op1-ASSIST totdat de modus Snelheidsregelaar op
het instrumentenpaneel wordt weergegeven.
Standaard zijn deze functies ingeschakeld, maar ze
kunnen ook worden uitgeschakeld.
Raadpleeg de betreffende gedeelten voor meer
informatie over deze functies.
Of het systeem beschikbaar is, hangt af van het land
waar u rijdt.
Dit systeem dient alleen te worden gebruikt op
snelwegen en hoofdwegen.
Het systeem selecteren/selectie
van het systeem ongedaan
maken
Dit kan worden ingesteld in de app ADASvan
het touchscreen.
►  Selecteer het Functies-tabblad en selecteer Drive
Assist of maak de selectie hiervan ongedaan.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Adaptieve snelheidsregelaar
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen en het hoofdstuk
Snelheidsregelaar - specifieke adviezen.
Met behulp van dit systeem wordt automatisch de
door de bestuurder ingestelde snelheid aangehouden
(opgeslagen snelheid), terwijl er voldoende afstand
(ingesteld door de bestuurder) tot de voorligger
wordt gehouden. Dit systeem regelt automatisch het
accelereren en decelereren van de auto.
Met de Stop&Go-functie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen en wordt de motor opnieuw gestart.
De remlichten gaan branden als de auto
langzamer gaat rijden omdat het systeem
ingrijpt.
Het systeem functioneert niet wanneer het
remlicht defect is.
Hiervoor is de auto voorzien van een camera boven
aan de voorruit en een radar in de voorbumper.
Dit systeem is vooral bedoeld voor gebruik op
hoofdwegen en snelwegen. Het werkt alleen
bij bewegende voertuigen die in dezelfde richting
als uw auto rijden.
Als de bestuurder een richtingaanwijzer
inschakelt bij het inhalen van een langzamer
voertuig, staat de snelheidsregelaar tijdelijk toe
dat u de voorligger dichter nadert om het inhalen
te vergemakkelijken; de ingestelde snelheid wordt
hierbij niet overschreden.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren/deselecteren van alleen de
snelheidsregelaar of de DS DRIVE ASSIST
(afhankelijk van de uitvoering)
2. Laatst opgeslagen snelheid snelheidsregelaar
inschakelen/onderbreken
Bevestiging van herstarten van de auto na
automatische stop
3. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen (als
snelheidsregelaar is ingeschakeld)
Inschakelen adaptieve snelheidsregelaar (als
snelheidsregelaar is uitgeschakeld)
Weergave en instelling van de afstand tot de
voorligger
4. Inschakelen adaptieve snelheidsregelaar
Gebruiken van de door de functie
Verkeersbordherkenning voorgestelde snelheid
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de functie Verkeersbordherkenning.
127
Rijden
06
Informatie op het
instrumentenpaneel
5. Snelheidsregelaar ingeschakeld (groen)/
onderbroken (grijs)
6. Ingestelde snelheid
7. Snelheid voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning
8. Auto op zijn plaats gehouden
9. Instelling afstand tot voorligger
10. Door het systeem gedetecteerde positie van het
voertuig
Gebruik
Het systeem selecteren
►  Druk met draaiende motor herhaaldelijk
op1-ASSIST totdat de modus Snelheidsregelaar op
het instrumentenpaneel wordt weergegeven.
►  Na een paar seconden wordt de modus
Snelheidsregelaar geselecteerd. De miniweergave
Rijhulpsystemen wordt weergegeven (grijs) en de
snelheidsregelaar kan worden ingeschakeld.
Snelheidsregelaar inschakelen
De rijsnelheid moet tussen 0 en 180km/h liggen.
Het systeem kan worden ingeschakeld, afhankelijk
van de volgende omstandigheden:
Het bestuurdersportier is gesloten.
De bestuurder heeft zijn veiligheidsgordel
vastgemaakt.
– StandDvan de automatische transmissie is
geselecteerd.
Parkeerrem vrijgezet.
Of de auto stilstaat met het rempedaal ingetrapt.
Een melding OK ? wordt weergegeven als er aan alle
voorwaarden voor activering wordt voldaan.
►  Druk op 4-OK: de huidige snelheid wordt de
ingestelde snelheid (minimaal 30km/h) en de
snelheidsregelaar wordt direct geactiveerd
(weergegeven in het groen).
Ingestelde snelheid wijzigen
De ingestelde snelheid wijzigen uitgaande van de
huidige snelheid van de auto:
►  Om in stappen van +/- 1 km/h te verhogen / te
verlagen, beweegt u 3herhaaldelijk kort omhoog /
omlaag.
►  Om in stappen van +/- 5km/h te verhogen / te
verlagen, houdt u 3 omhoog / omlaag gedrukt.
Wanneer u 3 lang omhoog / omlaag gedrukt
houdt, verandert de rijsnelheid heel snel.
Als de functie is geactiveerd, kan de waarde van
de ingestelde snelheid worden gewijzigd met de
snelheid die wordt voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning weergegeven op het
instrumentenpaneel:
Wanneer u het bord passeert:
►  Druk op 4-OK om de voorgestelde snelheid op
te slaan. Deze waarde wordt direct als de nieuw
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Wanneer u het bord bent gepasseerd:
►  Druk op 4-OK. De melding "OK?" wordt
weergegeven om het verzoek tot opslaan te
bevestigen.
►  Druk opnieuw op 4-OK om de voorgestelde
snelheid op te slaan. De nieuw ingestelde waarde
voor de snelheid wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.
De snelheidsregelaar onderbreken / hervatten
►  Druk op 2-I I> of trap het rempedaal in. Het
symbool "I I>" wordt weergegeven als er aan alle
voorwaarden voor activering wordt voldaan.
De snelheidsregelaar kan ook als volgt worden
onderbroken:
Automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
Wanneer de neutraalstand wordt geselecteerd of
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Wanneer de elektrische parkeerrem wordt gebruikt.
Wanneer de veiligheidsgordel wordt losgemaakt.
Wanneer het bestuurdersportier wordt geopend.
128
Rijden
06
►  Druk op 2-I I> of 4-OK om de snelheidsregelaar
weer in te schakelen.
Wanneer een auto door remmen tot stilstand is
gebracht en de auto door de verkeerssituatie niet
binnen 3seconden weer kan wegrijden, drukt u op 2-I
I> of trapt u het gaspedaal in om weg te rijden.
Na het schakelen blijft de snelheidsregelaar
ingeschakeld.
Wanneer de snelheidsregelaar is
onderbroken en de bestuurder deze opnieuw
probeert in te schakelen, wordt de melding
"Inschakelen geweigerd, omstandigheden
ongeschikt" tijdelijk weergegeven als opnieuw
inschakelen niet mogelijk is (er wordt niet aan de
voorwaarden voldaan).
De geprogrammeerde snelheid wijzigen met de
functie Verkeersbordherkenning
►  Druk op 4-OK om de door de functie op het
instrumentenpaneel weergegeven snelheid te
accepteren en druk vervolgens nog een keer op de
toets om te bevestigen.
Als de geselecteerde snelheid veel verschilt
van de huidige rijsnelheid, is een sterke
acceleratie of deceleratie voelbaar.
De afstand tot de voorligger wijzigen
►  Druk op 3 om de drempelwaarden van de
afstandsinstelling ("Ver", "Normaal" of "Dichtb.")
weer te geven en druk herhaaldelijk kort op omhoog/
omlaag om een drempelwaarde te selecteren.
Na enkele seconden wordt de instelling geaccepteerd
en in het geheugen opgeslagen bij het afzetten van
het contact.
De bestuurder moet voldoende afstand houden tot de
voorligger.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid
►  Trap het gaspedaal in. Het systeem wordt
onderbroken zolang de auto accelereert. De
ingestelde snelheid knippert terwijl de huidige
rijsnelheid hoger is dan de ingestelde snelheid.
Selectie van het systeem ongedaan maken
►  Druk herhaaldelijk op1-ASSIST totdat de
OFF-modus op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
►  Na een paar seconden wordt de selectie van
de snelheidsregelaar ongedaan gemaakt. De
miniweergave voor Rijhulpsystemen verdwijnt.
Meldingen en waarschuwingen
De werkelijke volgorde van de weergave van
de meldingen of waarschuwingen kan
afwijken.
Snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar kan niet worden ingeschakeld.
Er is niet voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs)
Snelheidsregelaar is geselecteerd,
wacht op bevestiging voor
inschakeling.
Er is voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs)
Snelheidsregelaar onderbroken,
maar kan niet opnieuw worden
ingeschakeld.
Er is niet voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs) / (grijs)
Snelheidsregelaar is onderbroken,
wacht op bevestiging voor
inschakeling.
Er is voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs) / (grijs)
Snelheidsregelaar actief, voertuig
gedetecteerd.
(groen) / (groen)
Snelheidsregelaar is onderbroken
na een korte acceleratie door de
bestuurder.
(groen) / (grijs)
(oranje)
"Neem controle over de auto over"
129
Rijden
06
►  Remmen of accelereren, afhankelijk van de
situatie.
(rood)
"Neem controle over de auto over"
►  Neem onmiddellijk de controle over de auto over:
het systeem kan niet correct reageren op de huidige
rijsituatie.
"Inschakelen geweigerd, omstandigheden
ongeschikt"
Het systeem weigert om de snelheidsregelaar in
te schakelen omdat er niet aan de noodzakelijke
voorwaarden is voldaan.
Stop & Go-functie
Het systeem heeft de auto volledig
tot stilstand gebracht.
(groen) / (groen)
Binnen 3 seconden rijdt de auto weer geleidelijk en
automatisch weg.
Na meer dan 3 seconden stilstaan moet de
bestuurder gas geven of op 2-I I> drukken om weg te
rijden.
Als de bestuurder geen actie onderneemt
nadat de auto tot stilstand is gebracht, wordt
de elektrische parkeerrem automatisch na
ongeveer 5 minuten aangetrokken.
Gedurende de fase dat de auto stilstaat
gelden de volgende aanbevelingen:
De bestuurder mag de auto niet verlaten.
De bagageruimte mag niet worden geopend.
Laat geen passagiers in- of uitstappen.
Schakel de achteruitversnelling niet in.
Let bij het wegrijden van de auto op fietsers,
voetgangers of dieren. Deze worden niet door
het systeem gedetecteerd.
De bestuurder moet op de omgeving letten.
Werkingslimieten
De snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's
nachts, bij droog weer en matige regen.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet omgaan;
de bestuurder moet dan de controle over de auto weer
overnemen.
Situaties weer het systeem geen rekening mee houdt:
Voetgangers, fietsers, dieren.
Stilstaande voertuigen (bijvoorbeeld bij
verkeersopstoppingen of defecte voertuigen).
Kruisende voertuigen.
Tegemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder het
systeem onderbreken:
Bij het rijden op een bochtige weg.
Bij het naderen van een rotonde.
Bij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel het systeem weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder wordt verzocht om
meteen de controle over te nemen:
De voorligger remt zeer sterk af.
Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw auto
en de voorligger.
De camera en / of de radar kunnen sommige
voertuigen op de weg (bijvoorbeeld een
vrachtwagen) slecht waarnemen of interpreteren
130
Rijden
06
Regeling
De bestuurder moet het stuurwiel goed vasthouden.
Als de snelheidsregelaar is geactiveerd, worden de
symbolen groen weergegeven: het systeem begeleidt
de auto door middel van kleine stuurbewegingen en
houdt deze op de door de bestuurder gekozen positie
binnen de rijstrook. Deze positie hoeft niet het midden
van de rijstrook te zijn.
U kunt voelen dat het stuurwiel beweegt.
De bestuurder kan op elk moment de positie van de
auto wijzigen door het stuurwiel te gebruiken en
deze positie te behouden tot het systeem deze heeft
overgenomen. Als de gekozen positie te ver uit het
midden ligt, kan deze automatisch weer worden
gecorrigeerd. Het systeem past de nieuw opgegeven
positie toe.
Het systeem pauzeren /
onderbreken
De bestuurder moet meteen actie
ondernemen als hij denkt dat de
verkeerssituatie of het wegoppervlak ingrijpen
vereist, door het stuurwiel te bewegen om de
werking van het systeem tijdelijk te onderbreken.
Wanneer door het intrappen van het rempedaal
het Adaptieve snelheidsregelaar-systeem wordt
onderbroken, wordt ook de werking van het
systeem onderbroken.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder
het stuurwiel niet stevig genoeg vast houdt,
en dit kan leiden tot een onjuiste inschatting van
de afstand waardoor ten onrechte wordt versneld
of geremd.
Let vooral op:
Bij de aanwezigheid van motorfietsen en bij
het invoegen van voertuigen.
Wanneer u een tunnel binnenrijdt of over een
brug rijdt.
Gebruik het systeem niet:
Na een klap tegen de voorruit ter hoogte
van de camera of een klap tegen de voorbumper.
Als een van de remlichten niet werkt.
Het systeem mag niet worden gebruikt:
Bij lange voorwerpen op dakdragers.
Als de auto een aanhanger trekt of wordt
gesleept.
Als de voorkant van de auto is aangepast
(bijvoorbeeld door de montage van verstralers of
het overspuiten van de voorbumper).
Als de werking van de radar wordt gehinderd.
Storing
Wanneer er zich een storing voordoet, worden in
plaats van de ingestelde snelheid streepjes (oranje)
weergegeven.
Om de storing te bevestigen, gaat dit
waarschuwingslampje branden, in combinatie
met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Lane Positioning Assist
Raadpleeg de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Het systeem herkent de rijstrookmarkeringen en
houdt de auto op de door de bestuurder gekozen
positie binnen de rijstrook.
Hiervoor gebruikt het systeem een camera die boven
aan de voorruit is geplaatst.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
hoofdwegen.
Inschakelen / uitschakelen
Het Lane Positioning Assist-systeem wordt
automatisch ingeschakeld nadat de stand DS DRIVE
ASSIST is geselecteerd.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over de
DS DRIVE ASSIST.
De selectie wordt bevestigd door de weergave
van de symbolen op het instrumentenpaneel
die het stuurwiel en de rijstrookmarkeringen
vertegenwoordigen.
De kleur van de symbolen hangt af van de
werkingsstatus van het systeem:
(grijs)
Er is aan een of meerdere
werkingsvoorwaarden niet voldaan; het systeem is
gepauzeerd.
(groen)
Er is aan alle werkingsvoorwaarden voldaan;
het systeem is actief.
(oranje)
Storing in het systeem.
Als de bestuurder het systeem een tijd niet meer
wil gebruiken, kan hij of zij het uitschakelen door
nogmaals op de toets ASSIST te drukken (bevestigd
wanneer de miniweergave voor Rijhulpsystemen van
het instrumentenpaneel verdwijnt).
De status van het systeem wordt opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Werkingsvoorwaarden
– Adaptieve snelheidsregelaar actief.
ESP in werkende staat.
ASR-systeem ingeschakeld.
Er wordt geen aanhanger gedetecteerd.
Er wordt geen noodreservewiel gebruikt.
De auto wordt niet blootgesteld aan een sterke
zijdelingse acceleratie.
Richtingaanwijzers uit bij activering van het
systeem.
131
Rijden
06
Regeling
De bestuurder moet het stuurwiel goed vasthouden.
Als de snelheidsregelaar is geactiveerd, worden de
symbolen groen weergegeven: het systeem begeleidt
de auto door middel van kleine stuurbewegingen en
houdt deze op de door de bestuurder gekozen positie
binnen de rijstrook. Deze positie hoeft niet het midden
van de rijstrook te zijn.
U kunt voelen dat het stuurwiel beweegt.
De bestuurder kan op elk moment de positie van de
auto wijzigen door het stuurwiel te gebruiken en
deze positie te behouden tot het systeem deze heeft
overgenomen. Als de gekozen positie te ver uit het
midden ligt, kan deze automatisch weer worden
gecorrigeerd. Het systeem past de nieuw opgegeven
positie toe.
Het systeem pauzeren /
onderbreken
De bestuurder moet meteen actie
ondernemen als hij denkt dat de
verkeerssituatie of het wegoppervlak ingrijpen
vereist, door het stuurwiel te bewegen om de
werking van het systeem tijdelijk te onderbreken.
Wanneer door het intrappen van het rempedaal
het Adaptieve snelheidsregelaar-systeem wordt
onderbroken, wordt ook de werking van het
systeem onderbroken.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder
het stuurwiel niet stevig genoeg vast houdt,
dan geeft het systeem een aantal
waarschuwingen die steeds dringender worden.
Als de bestuurder niet reageert, wordt het systeem
uitgeschakeld.
Als de werking wordt onderbroken omdat het
stuurwiel langere tijd niet stevig genoeg
wordt vastgehouden, moet het systeem weer
worden ingeschakeld door opnieuw op de toets
ASSIST te drukken.
Automatisch onderbreken
Bij onderbreking van het systeem klinkt een specifiek
geluidssignaal.
Activering van het ESP-systeem.
Rijstrook onvoldoende gedetecteerd. In dit geval
kan de functie Active Lane Departure Warning
System de controle overnemen totdat er weer aan
de werkingsvoorwaarden van het systeem wordt
voldaan.
Onderbreking door de bestuurder
Overschrijden van de rijstrookmarkeringen.
Te stevig vasthouden van het stuurwiel of
dynamische stuurmanoeuvre.
Intrappen van het rempedaal (met een pauze
tot gevolg totdat de snelheidsregelaar weer wordt
ingeschakeld) of het gaspedaal (onderbreking zolang
het pedaal wordt ingetrapt).
Onderbreken van het Adaptieve
snelheidsregelaar-systeem.
Uitschakelen van het ASR-systeem.
132
Rijden
06
Werkingslimieten
Het systeem kan een waarschuwing geven
wanneer de auto op een lange, rechte weg
rijdt met een effen wegdek, zelfs als de bestuurder
denkt dat hij het stuurwiel goed vasthoudt.
In de volgende situaties werkt het systeem mogelijk
niet of voert het onjuiste stuurcorrecties uit:
Wanneer de bestuurder dikke handschoenen
draagt (bij DS DRIVE ASSIST 2.0).
Bij slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw, regen, mist).
Bij verblinding (verlichting van een tegenligger,
laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van schaduw en
licht).
Wanneer het gedeelte van de voorruit vóór de
camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw,
beschadigd of bedekt door een sticker is.
Wanneer rijstrookmarkeringen zijn beschadigd,
deels niet zichtbaar zijn door sneeuw of modder, of
bij meerdere rijstrookmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegdekovergangen).
Bij het rijden in een scherpe bocht.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren bij de belangrijkste rijsituaties. De daadwerkelijke volgorde van de weergave van deze
waarschuwingen kan afwijken.
Schakelaars op en rondom het
stuurwiel
Symbolen Aanwijzingen
ASSIST of I I>
(grijs) / (grijs)
Snelheidsregelaar gepauzeerd.
DS DRIVE ASSIST ingeschakeld.
ASSIST of OK
(groen) / (groen)
Snelheidsregelaar actief.
DS DRIVE ASSIST ingeschakeld.
ASSIST
(groen) / (groen)
DS DRIVE ASSIST ingeschakeld.
Lane Positioning Assist werkt normaal (stuurwielcorrectie geactiveerd).
I I>
(grijs) / (grijs)
DS DRIVE ASSIST onderbroken door de bestuurder.
ASSIST of OK
(groen) / (grijs)
DS DRIVE ASSIST ingeschakeld.
Er is niet voldaan aan alle werkingsvoorwaarden voor de Lane Positioning Assist.
ASSIST of I I>
(grijs) / (grijs)
DS DRIVE ASSISTonderbroken.
Snelheidsregelaar en Lane Positioning Assist zijn onderbroken.
133
Rijden
06
Meldingen Rijsituaties
"Houd uw handen op het stuurwiel"Langere tijd rijden zonder het stuurwiel vast te houden of terwijl het stuurwiel verkeerd of
onvoldoende stevig wordt vastgehouden.
"Houd het stuurwiel vast"De Lane Positioning Assist wordt uitgeschakeld of spoedig uitgeschakeld.
"Neem controle over de auto over"Gelijktijdig uitschakelen van de snelheidsregelaar en de Lane Positioning Assist.
Werkingslimieten
Het systeem kan een waarschuwing geven
wanneer de auto op een lange, rechte weg
rijdt met een effen wegdek, zelfs als de bestuurder
denkt dat hij het stuurwiel goed vasthoudt.
In de volgende situaties werkt het systeem mogelijk
niet of voert het onjuiste stuurcorrecties uit:
Wanneer de bestuurder dikke handschoenen
draagt (bij DS DRIVE ASSIST 2.0).
Bij slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw, regen, mist).
Bij verblinding (verlichting van een tegenligger,
laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van schaduw en
licht).
Wanneer het gedeelte van de voorruit vóór de
camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw,
beschadigd of bedekt door een sticker is.
Wanneer rijstrookmarkeringen zijn beschadigd,
deels niet zichtbaar zijn door sneeuw of modder, of
bij meerdere rijstrookmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegdekovergangen).
Bij het rijden in een scherpe bocht.
Bij het rijden op bochtige wegen.
Bij werkzaamheden aan de weg.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet in de volgende gevallen
worden uitgeschakeld:
Wanneer een wiel wordt vervangen, of wanneer
er werkzaamheden in de buurt van een wiel
worden uitgevoerd.
Wanneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
vooral wanneer de aanhanger niet op de
trekhaakaansluiting is aangesloten of de trekhaak
niet is goedgekeurd.
Bij slechte weersomstandigheden.
Op wegen met weinig grip (risico op
aquaplaning, sneeuw, gladheid).
Bij wegwerkzaamheden en bij tolpoorten.
Bij rijden op een circuit.
Op een testbank.
Storing
Bij een storing gaat het
waarschuwingslampje Service
branden en wordt dit (oranje) symbool op het
instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Aanpassing bochtsnelheid
(met DS DRIVE ASSIST 2.0)
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen en het gedeelte
Snelheidsregelaar - specifieke adviezen.
Ter aanvulling op deAdaptieve cruise control met
Stop&Go-functie en de Lane Positioning Assist regelt
dit systeem de rijsnelheid in bochten binnen de
rijbaan.
Het systeem past de snelheid aan, met of zonder de
aanwezigheid van een voorligger, in bepaalde bochten
op snelwegen of hoofdwegen.
134
Rijden
06
De bestuurder kan op elk moment de controle over de
auto weer overnemen:
Door de richtingaanwijzer uit te schakelen als de
auto de lijn nog niet heeft overschreden.
Door het stuurwiel stevig vast te houden.
Door de pedalen te gebruiken.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over de
richtingaanwijzers.
Werkingsvoorwaarden
In aanmerking komende wegen: wegen met
gescheiden rijbanen die verboden zijn voor
voetgangers en fietsers.
De lijn die de rijstroken van elkaar scheidt, moet
duidelijk genoeg zijn om door het systeem te kunnen
worden herkend.
Het systeem is afhankelijk van de positie en de
snelheid van andere voertuigen om veilig van rijstrook
te kunnen wisselen.
DS DRIVE ASSIST 2.0 ingeschakeld.
Lane Positioning Assist ingeschakeld.
Rijsnelheid tussen 70 en 180 km/h.
Toegestaan verzoek om van
rijstrook te wisselen
Wanneer aan de benodigde voorwaarden is
voldaan en de richtingaanwijzer wordt gebruikt,
wordt de melding "OK?" weergegeven op het
instrumentenpaneel en klinkt er een geluidssignaal.
De snelheid wordt alleen aangepast als de rijsnelheid
niet compatibel met de hoek van de bocht is.
De afname van de snelheid in een bocht wordt
aangepast aan de situatie om er zeker van de zijn dat
de bocht comfortabel kan worden genomen.
Wanneer er een voorligger aanwezig is, wordt ook een
veilige afstand tot de voorligger in stand gehouden.
Dit systeem werkt niet bij te scherpe bochten
(zoals haarspeldbochten).
Werkingsvoorwaarden
In aanmerking komende wegen: wegen met
gescheiden rijbanen die verboden zijn voor
voetgangers en fietsers.
DS DRIVE ASSIST 2.0 ingeschakeld.
Rijsnelheid tussen 70 en 180 km/h.
Werking
De auto rijdt met de ingestelde
snelheid en houdt de bochten in de
gaten.
Het systeem verlaagt langzaam de
snelheid in de bocht om comfortabel
door de bocht te rijden.
Tijdelijke interventie van de bestuurder
Als de bestuurder vindt dat de snelheid te laag of te
hoog is, kan hij de pedalen gebruiken.
Wanneer het rempedaal wordt ingetrapt, wordt DS
DRIVE ASSIST 2.0 uitgeschakeld, en wanneer het
gaspedaal wordt ingetrapt, wordt de functie tijdelijk
onderbroken.
Halfautomatisch veranderen
van rijstrook
(met DS DRIVE ASSIST 2.0)
Raadpleeg de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Het systeem assisteert de bestuurder bij het wisselen
van rijstrook.
Hiervoor wordt de camera boven aan de voorruit, de
radar aan de voorzijde en de vier hoekradars in de
bumpers gebruikt.
Het stuurwiel is voorzien van een hands-on-
detectiesysteem om te voorkomen dat de
bestuurder de aandacht verliest.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor meer
informatie over het hands-on-detectiesysteem.
Het systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd waakzaam
moet blijven. De bestuurder blijft verantwoordelijk
voor het rijden en dient de omgeving in de gaten te
houden en de handen op het stuurwiel te houden.
De bestuurder moet meteen actie ondernemen
als hij denkt dat de verkeerssituatie of het
wegoppervlak ingrijpen vereist, door het stuurwiel
te bewegen om de werking van het systeem
tijdelijk te onderbreken.
Elk gebruik van het rempedaal of het gaspedaal
waardoor de adaptieve snelheidsregelaar wordt
onderbroken, zorgt er ook voor dat het systeem
wordt uitgeschakeld.
Het systeem selecteren
Twee mogelijkheden:
Wanneer de auto al op een geschikte weg rijdt,
selecteert de bestuurder het systeem door het DS
DRIVE ASSIST 2.0-systeem in te schakelen.
Of, als de bestuurder DS DRIVE ASSIST al gebruikt,
suggereert de auto wanneer deze op een geschikte
weg rijdt om het systeem te selecteren door de toets
OK in te drukken.
Inschakelen / uitschakelen
►  Schakel de richtingaanwijzer aan de zijde voor
het wisselen van rijstrook in, waarbij al dan niet het
punt van weerstand van de lichtschakelaar wordt
overschreden.
135
Rijden
06
De bestuurder kan op elk moment de controle over de
auto weer overnemen:
Door de richtingaanwijzer uit te schakelen als de
auto de lijn nog niet heeft overschreden.
Door het stuurwiel stevig vast te houden.
Door de pedalen te gebruiken.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over de
richtingaanwijzers.
Werkingsvoorwaarden
In aanmerking komende wegen: wegen met
gescheiden rijbanen die verboden zijn voor
voetgangers en fietsers.
De lijn die de rijstroken van elkaar scheidt, moet
duidelijk genoeg zijn om door het systeem te kunnen
worden herkend.
Het systeem is afhankelijk van de positie en de
snelheid van andere voertuigen om veilig van rijstrook
te kunnen wisselen.
DS DRIVE ASSIST 2.0 ingeschakeld.
Lane Positioning Assist ingeschakeld.
Rijsnelheid tussen 70 en 180 km/h.
Toegestaan verzoek om van
rijstrook te wisselen
Wanneer aan de benodigde voorwaarden is
voldaan en de richtingaanwijzer wordt gebruikt,
wordt de melding "OK?" weergegeven op het
instrumentenpaneel en klinkt er een geluidssignaal.
►  Controleer de omgeving en druk op 2-OK om naar
een andere rijbaan te gaan.
Het bericht "Let op"wordt weergegeven als
herinnering dat de bestuurder verantwoordelijk voor
de manoeuvre is.
Het systeem zorgt er vervolgens voor dat de auto van
rijstrook wisselt.
Wanneer er van rijstrook is gewisseld, wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld en neemt de
Lane Positioning Assist het over.
Als de richtingaanwijzer voorbij het punt van
weerstand is gezet, moet de bestuurder deze
terugzetten.
De bestuurder moet het stuurwiel correct
vasthouden.
Zodra het halfautomatisch van rijstrook wisselen
begint, leidt het systeem de auto met kleine
stuurbewegingen naar de beoogde rijstrook.
U kunt voelen dat het stuurwiel beweegt.
Het wisselen van rijstrook onderbreken
Het is mogelijk dat er tijdens het wisselen van
rijstrook niet meer aan de noodzakelijke voorwaarden
voor de werking van het systeem wordt voldaan.
Als dit gebeurt voordat een van de wielen over de lijn
tussen twee rijstroken is gegaan, laat het systeem
de auto weer naar de oorspronkelijke rijstrook gaan
(bevestigd door een melding over de annulering
van manoeuvre op het instrumentenpaneel en een
geluidssignaal). Het systeem wordt dan automatisch
uitgeschakeld.
Als dit gebeurt wanneer het wisselen van rijstrook
is gestart, dan vraagt het systeem de bestuurder
om meteen weer de controle over de auto over
te nemen (bevestigd met een melding op het
136
Rijden
06
instrumentenpaneel en een geluidssignaal) en wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld.
Geweigerd verzoek om van
rijstrook te wisselen
Wanner u op 2-OK en er niet aan de noodzakelijke
voorwaarden is voldaan, worden de lijnen op het
instrumentenpaneel in oranje weergegeven en klinkt
er een geluidssignaal.
Het systeem houdt de auto op de oorspronkelijke
rijstrook. Het systeem wordt uitgeschakeld en het
halfautomatisch wisselen van rijstrook wordt niet
uitgevoerd.
Meldingen en waarschuwingen
De werkelijke volgorde van de weergave van de meldingen of waarschuwingen kan afwijken.
Weergave Aanwijzingen
(grijs) / (ononderbroken grijs)/(grijs)
Systeem wacht op selectie.
(grijs) / (ononderbroken groen)/(groen)
Verzoek om het systeem te selecteren.
(groen) / (ononderbroken groen)/(groen)
Systeem geselecteerd.
137
Rijden
06
Weergave Aanwijzingen
(groen) / (onderbroken groen)/(groen)
Bevestigingsverzoek voor het wisselen van rijstrook.
(groen) / (onderbroken groen)/(groen)
Wisselen van rijstrook wordt uitgevoerd.
(groen) / (ononderbroken oranje)/(groen)
Verzoek om van rijstrook te wisselen is geweigerd.
(oranje)
"Wisselen van rijstrook onderbroken: blijf op
de rijstrook"
Rem, accelereer of gebruik het stuurwiel, afhankelijk
van de omstandigheden.
(blauw)
"Van rijstrook wisselen geannuleerd"
Lane Positioning Assist en Adaptieve
snelheidsregelaar blijven actief.
(rood)
"Neem controle over de auto over"
Het systeem kan in de huidige rijsituatie niet worden
gebruikt.
Werkingslimieten
In de volgende situaties werkt het systeem mogelijk
niet:
Wanneer de bestuurder dikke handschoenen
draagt.
Bij slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw, regen, mist).
Bij verblinding (verlichting van een tegenligger,
laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van schaduw en
licht).
Wanneer het gedeelte van de voorruit vóór de
camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw,
beschadigd of bedekt door een sticker is.
Wanneer wegmarkeringen zijn beschadigd,
deels niet zichtbaar zijn door sneeuw of modder, of
bij meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegdekovergangen).
Bij het rijden in een scherpe bocht.
Bij het rijden op bochtige wegen.
Bij werkzaamheden aan de weg.
138
Rijden
06
Uitschakelen/Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Dit kan worden ingesteld in de app ADASvan
het touchscreen.
Het uitschakelen van het systeem wordt
aangegeven door het branden van dit
waarschuwingslampje in combinatie met de
weergave van een melding.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Auto rijdt vooruit.
ESP in werkende staat.
ASR-systeem ingeschakeld.
Veiligheidsgordels bevestigd voor alle passagiers.
Gestabiliseerde snelheid op wegen met weinig
bochten.
In de volgende gevallen is het raadzaam om het
systeem uit te schakelen via het configuratiemenu
voor de rijhulpsystemen van de auto:
Bij lange voorwerpen op dakdragers.
Voordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen.
Wanneer u een wiel verwisselt, in de buurt van een
wiel werkt of in de motorruimte werkt.
Voordat de auto op een rollenbank in een
werkplaats wordt getest.
Als de auto met draaiende motor wordt gesleept.
Na een klap op de voorruit ter hoogte van de
detectiecamera.
Het systeem mag in de volgende situaties
niet worden gebruikt:
Wanneer een wiel wordt vervangen, of wanneer
er werkzaamheden in de buurt van een wiel
worden uitgevoerd.
Wanneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
vooral wanneer de aanhanger niet is aangesloten
op de trekhaakaansluiting of de trekhaak niet is
goedgekeurd.
Bij slechte weersomstandigheden.
Op wegen met weinig grip (risico op
aquaplaning, sneeuw, gladheid).
Bij wegwerkzaamheden en bij tolpoorten.
Bij rijden op een circuit.
Op een testbank.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder
het stuurwiel niet stevig genoeg vast houdt,
dan geeft het systeem een aantal
waarschuwingen die steeds dringender worden.
Als de bestuurder niet reageert, wordt het systeem
uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Active Safety Brake
met Collision Risk
Alert en Intelligente
noodremassistentie
Raadpleeg de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Dit systeem:
Waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico
bestaat op een aanrijding met de voorligger, een
voetganger of, afhankelijk van de uitvoering, een
fietser.
Vermindert de snelheid van de auto om een
aanrijding te voorkomen of de ernst van de aanrijding
te beperken.
De snelheid wordt verlaagd met maximaal
25km/h bij uitvoeringen met alleen camera
of met maximaal 50km/h bij uitvoeringen met
camera en radar.
Het systeem houdt tevens rekening met
motorfietsen en dieren, maar dieren kleiner
dan 0,5m en voorwerpen op de weg worden niet
altijd gedetecteerd.
Dit systeem heeft drie functies:
Collision Risk Alert.
Intelligente noodremassistentie (iEBA).
Active Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
De auto is voorzien van een multifunctionele
camera bovenaan de voorruit en, afhankelijk van de
uitvoering, een radar in de voorbumper.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
moet de bestuurder altijd goed opletten.
Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te
ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
om de verkeersomstandigheden continu in de
gaten te houden, in overeenstemming met de
geldende rijvoorschriften.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit voorbereid
op een automatische remactie. Er kan dan een
zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk lijkt de auto
wat af te remmen.
139
Rijden
06
Uitschakelen/Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Dit kan worden ingesteld in de app ADASvan
het touchscreen.
Het uitschakelen van het systeem wordt
aangegeven door het branden van dit
waarschuwingslampje in combinatie met de
weergave van een melding.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Auto rijdt vooruit.
ESP in werkende staat.
ASR-systeem ingeschakeld.
Veiligheidsgordels bevestigd voor alle passagiers.
Gestabiliseerde snelheid op wegen met weinig
bochten.
In de volgende gevallen is het raadzaam om het
systeem uit te schakelen via het configuratiemenu
voor de rijhulpsystemen van de auto:
Bij lange voorwerpen op dakdragers.
Voordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen.
Wanneer u een wiel verwisselt, in de buurt van een
wiel werkt of in de motorruimte werkt.
Voordat de auto op een rollenbank in een
werkplaats wordt getest.
Als de auto met draaiende motor wordt gesleept.
Na een klap op de voorruit ter hoogte van de
detectiecamera.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als het gebruik van het
noodreservewiel (kleine diameter) wordt
gedetecteerd, als een storing van de
rempedaalschakelaar wordt gedetecteerd of als
wordt gedetecteerd dat minimaal twee remlichten
defect zijn.
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden als de
remlichten niet goed werken.
De bestuurder mag de auto niet te zwaar
belasten (binnen de limieten van het
maximaal toegestane combinatiegewicht en
hoogtelimieten voor belasting voor de dakrails).
Het kan gebeuren dat waarschuwingen niet,
te laat of op het verkeerde moment worden
gegeven.
Daarom moet u altijd de controle over de auto
behouden zodat u op elk moment kunt ingrijpen
om een aanrijding te voorkomen.
Na een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Collision Risk Alert
Deze functie waarschuwt de bestuurder bij een risico
van een aanrijding met een voorligger of met een
voetganger of fietser op de rijstrook.
Activeringsdrempel voor de waarschuwing
wijzigen
De drempelwaarde voor activering bepaalt de
gevoeligheid waarmee de functie voor het risico van
een aanrijding waarschuwt.
Dit kan worden ingesteld in de app ADASvan
het touchscreen.
►  Selecteer een van de 3 vooraf ingestelde
drempelwaarden: "Veraf", "Medium" of "Dichtbij".
De geselecteerde drempelwaarde wordt opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde
risico op een aanrijding en de door de
bestuurder geselecteerde activeringsdrempel
voor de waarschuwing, kunnen meerdere
waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en op het
instrumentenpaneel worden weergegeven.
Het systeem houdt rekening met de dynamiek
van de auto, de snelheid van de auto en die van de
voorligger, de weersomstandigheden en de bediening
van de auto (bediening van de pedalen, het stuurwiel
enzovoort) om de waarschuwing op het beste
moment te geven.
(oranje)
140
Rijden
06
Bijzonderheden
Voor laten gaan van een tegemoetkomend
voertuig
Het systeem werkt als u met uw auto wilt afslaan en
het systeem een ander voertuig detecteert dat vanuit
de andere richting nadert, in de volgende gevallen:
Uw auto staat op het punt om voor het andere
voertuig langs te rijden.
De betreffende richtingaanwijzer wordt van tevoren
ingeschakeld.
De snelheid van uw auto ligt tussen 5 en 20km/h.
Langs voetgangers rijden
Niveau 1: waarschuwing door middel van visuele
signalen die aangeeft dat de afstand tot de voorligger
zeer klein is.
De melding "Voertuig dichtbij" wordt weergegeven.
(rood)
Niveau 2: waarschuwing door middel van
visuele signalen en geluidssignalen die aangeeft dat
een aanrijding dreigt.
De melding "Remmen!" wordt weergegeven.
Niveau 3: in sommige gevallen kan een voelbare
waarschuwing in de vorm van zeer licht remmen
worden gegeven, wat het risico op een aanrijding
bevestigt.
Als uw auto de voorligger te snel nadert,
wordt het eerste waarschuwingsniveau
mogelijk niet weergegeven: in dat geval wordt
waarschuwingsniveau 2 direct weergegeven.
Belangrijk: waarschuwingsniveau 1 wordt nooit
weergegeven voor een stilstaand obstakel
of wanneer de activeringsstand "Nabij" is
geselecteerd.
Intelligente noodremassistentie
(iEBA)
Deze functie geeft extra remkracht wanneer de
bestuurder remt maar onvoldoende om een botsing te
voorkomen.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Deze functie wordt ook wel het automatische
noodremsysteem genoemd en het treedt in werking
wanneer de bestuurder na de waarschuwingen niet
snel genoeg reageert en niet remt.
Het systeem is bedoeld om de snelheid van de
aanrijding te beperken of een aanrijding te voorkomen
wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
De snelheid wordt verlaagd met maximaal
25km/h bij uitvoeringen met alleen camera
of met maximaal 50km/h bij uitvoeringen met
camera en radar.
Werking
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden:
De rijsnelheid is niet hoger dan 60 km/h wanneer
een voetganger wordt gedetecteerd.
De rijsnelheid is niet hoger dan 80 km/h wanneer
een stilstaand voertuig of een fietser wordt
gedetecteerd.
De rijsnelheid ligt tussen 10en 85 km/h
(uitvoeringen met uitsluitend een camera) of 140
km/h (uitvoeringen met camera en radar) wanneer
een rijdend voertuig wordt gedetecteerd.
Dit waarschuwingslampje knippert
(gedurende ongeveer 10 seconden) zodra de
functie de remmen van de auto bedient.
Wanneer de auto door het automatische
noodremsysteem tot stilstand is gebracht, houd het
rempedaal dan ingetrapt als u wilt voorkomen dat de
auto weer gaat rijden.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de
controle over de auto overnemen door een
ferme stuurbeweging te maken en / of het
gaspedaal stevig in te trappen.
Het rempedaal kan iets trillen als deze
functie actief is.
Als de auto volledig tot stilstand is gekomen,
blijven de remmen automatisch 1 tot 2 seconden
geactiveerd.
141
Rijden
06
Bijzonderheden
Voor laten gaan van een tegemoetkomend
voertuig
Het systeem werkt als u met uw auto wilt afslaan en
het systeem een ander voertuig detecteert dat vanuit
de andere richting nadert, in de volgende gevallen:
Uw auto staat op het punt om voor het andere
voertuig langs te rijden.
De betreffende richtingaanwijzer wordt van tevoren
ingeschakeld.
De snelheid van uw auto ligt tussen 5 en 20km/h.
Langs voetgangers rijden
Het systeem werkt wanneer u met uw auto links of
rechts wilt afslaan en het systeem overstekende
voetgangers detecteert, in de volgende gevallen:
De voetgangers lopen voor de auto langs.
De snelheid van uw auto ligt tussen 5 en 80km/h.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Als deze waarschuwingslampjes gaan
branden nadat de motor is afgezet en
weer gestart, neem dan contact op met een dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Deze waarschuwingslampjes gaan op
het instrumentenpaneel branden om
aan te geven dat de bestuurder en / of de
voorpassagier de veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt (afhankelijk van de uitvoering). Het
automatische remsysteem is uitgeschakeld totdat de
veiligheidsgordels zijn vastgemaakt.
Systeem voor detecteren
van onoplettendheid
Raadpleeg de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen.
De functie omvat het systeem "Driver Attention
Warning" en het systeem "Driver Attention Warning
via camera".
Deze systemen zijn absoluut niet bedoeld om
de bestuurder wakker te houden of te
voorkomen dat de bestuurder achter het stuur in
slaap valt.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de auto aan de kant te zetten als hij
/ zij vermoeid is.
Neem een pauze wanneer u moe bent en in elk
geval elke 2 uur.
Inschakelen / uitschakelen
Standaard wordt de functie automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De instellingen kunnen worden gewijzigd via
ADASop het touchscreen.
Driver Attention Warning
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
het detecteert dat de bestuurder langer dan
twee uur heeft gereden met een snelheid van meer
dan 70km/h zonder dat hij / zij een pauze heeft
genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding die de
bestuurder adviseert een pauze te nemen en een
geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt de
waarschuwing elk uur herhaald tot de auto wordt
stilgezet.
142
Rijden
06
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen en meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
De werkelijke volgorde waarin de meldingen worden weergegeven kan afwijken.
Status functie Weergave Aanwijzingen
OFF
Functie uitgeschakeld.
ON Geen. Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan de werkingsvoorwaarden:
Snelheid lager dan 65km/h.
Geen rijstrookmarkering gedetecteerd.
ESP bezig met een ingreep.
"Sportieve" rijstijl.
ON
Functie automatisch uitgeschakeld / in stand-by (zoals detectie van een aanhanger, gebruik van
het bij de auto geleverde noodreservewiel of storing).
ON Geen. Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65km/h.
ON
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook die overschreden dreigt te
worden. De bestuurder houdt het stuurwiel vast.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
De auto staat langer dan 15 minuten stil met
draaiende motor.
Het contact is enkele minuten afgezet geweest.
De veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 70km/h, gaat
het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt weer geteld als de snelheid hoger
dan 70km/h is.
Driver Attention Warning via
camera
Het systeem beoordeelt de mate van
waakzaamheid, vermoeidheid en afleiding van
de bestuurder door afwijkingen in de koers van de
auto ten opzichte van de rijstrookmarkeringen te
detecteren.
Het systeem maakt hiervoor gebruik van een camera
aan de bovenzijde van de voorruit.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)wegen
(snelheden hoger dan 70km/h).
In eerste instantie wordt de bestuurder
gewaarschuwd door de melding "Wees alert!" in
combinatie met een geluidssignaal.
Als het systeem drie waarschuwingen heeft gegeven,
geeft het systeem een nieuwe waarschuwing met de
melding "Doorrijden gevaarlijk: Las een rustpauze in!",
en wordt het geluidssignaal harder.
Active Lane Departure
Warning System
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Het systeem corrigeert de koers van de auto door de
bestuurder te waarschuwen zodra de auto de rijstrook
ongewild dreigt te verlaten of de bermrand dreigt te
overschrijden (afhankelijk van de uitvoering).
Het systeem maakt hiervoor gebruik van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit, die de
rijstrookmarkeringen op de weg en de zijkant van de
weg detecteert.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
autowegen.
Werkingsvoorwaarden
Rijsnelheid tussen 70 en 180km/u.
Weg voorzien van een middenstreep.
Stuurwiel met beide handen vastgehouden.
Richtingaanwijzers uit bij activering van het
systeem.
ESP ingeschakeld en in werking.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de rijstrook
dreigt te verlaten. Het zorgt niet dat de auto een
veilige afstand of snelheid aanhoudt en grijpt ook
niet in op het remsysteem van de auto.
De bestuurder moet het stuurwiel met beide
handen vasthouden, zodat hij of zij de controle
behoudt wanneer de omstandigheden ervoor
zorgen dat het systeem niet meer kan ingrijpen
(bijvoorbeeld als de middelste rijstrookmarkering
op het wegdek niet meer zichtbaar is).
Werking
Zodra het systeem signaleert dat ongewild een van de
gedetecteerde rijstrookmarkeringen of bermranden
van de weg overschreden dreigt te worden, corrigeert
het de koers van de auto tot de auto weer netjes de
rijstrook volgt.
143
Rijden
06
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Dit lampje knippert gedurende de
koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie verhinderen
door het stuurwiel stevig vast te houden (bijv.
bij een uitwijkmanoeuvre)
De correctie wordt meteen onderbroken als de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn
uitgeschakeld, beschouwt het systeem een afwijking
van de koers als gewild en worden er geen correcties
uitgevoerd.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen en meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
De werkelijke volgorde waarin de meldingen worden weergegeven kan afwijken.
Status functie Weergave Aanwijzingen
OFF
Functie uitgeschakeld.
ON Geen. Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan de werkingsvoorwaarden:
Snelheid lager dan 65km/h.
Geen rijstrookmarkering gedetecteerd.
ESP bezig met een ingreep.
"Sportieve" rijstijl.
ON
Functie automatisch uitgeschakeld / in stand-by (zoals detectie van een aanhanger, gebruik van
het bij de auto geleverde noodreservewiel of storing).
ON Geen. Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65km/h.
ON
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook die overschreden dreigt te
worden. De bestuurder houdt het stuurwiel vast.
144
Rijden
06
Dit kan worden ingesteld in de app ADASvan
het touchscreen.
of
Directe toegang tot de snelkoppelingen voor
rijhulpsystemen.
Het uitschakelen wordt bevestigd door het
branden van dit controlelampje op het
instrumentenpaneel.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dodehoekbewaking met
groot bereik
Raadpleeg de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Status functie Weergave Aanwijzingen
ON
"Houd het stuurwiel vast"
of "Blijf op uw rijstrook"
(afhankelijk van de uitvoering)
Als het systeem tijdens het corrigeren van de koers detecteert dat de correctie onvoldoende
is en dat er een doorgetrokken streep zal worden overschreden, dan wordt de bestuurder
gewaarschuwd dat hij ter aanvulling op de actie van het systeem zelf de koers zal moeten
corrigeren.
Als het stuurwiel niet correct wordt vastgehouden, klinkt er een waarschuwingssignaal en wordt
er een melding weergegeven totdat de koers is gecorrigeerd of de bestuurder het stuurwiel weer
goed vasthoudt.
De duur van de geluidswaarschuwingen zal toenemen als er snel na elkaar meerdere correcties
worden uitgevoerd. De waarschuwing zal uiteindelijk permanent worden weergegeven totdat de
bestuurder reageert.
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
ESP uitgeschakeld of bezig met een ingreep.
De snelheid is lager dan 65km/h of hoger dan
180km/h.
Aansluiten stekker op een aanhanger.
Detectie van het gebruik van een noodreservewiel
(dit wordt niet onmiddellijk gedetecteerd, daarom
is het raadzaam de functie in dat geval uit te
schakelen).
Detectie van sportief rijgedrag, intrappen van het
rempedaal of gaspedaal.
Rijden over rijstrookmarkering.
Inschakelen van de richtingaanwijzers.
In een bocht wordt de binnenste rijstrookmarkering
overschreden.
Bij het rijden in een scherpe bocht.
Wanneer de bestuurder niet reageert op een
correctie.
Versmalde rijstrook gedetecteerd.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
Onvoldoende contrast tussen het wegdek en de
wegrand (bijvoorbeeld schaduw).
Wegmarkeringen zijn versleten, niet
zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.).
Te weinig afstand tot de voorligger (waardoor
de rijstrookmarkeringen mogelijk niet worden
gedetecteerd).
Smalle, bochtige wegen.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet in de volgende gevallen worden
uitgeschakeld:
Wanneer een wiel wordt vervangen, of wanneer
er werkzaamheden in de buurt van een wiel worden
uitgevoerd.
Wanneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
vooral wanneer de aanhanger niet is aangesloten
op de trekhaakaansluiting of de trekhaak niet is
goedgekeurd.
Wanneer de weg in slechte staat of erg oneffen is,
of wanneer er weinig grip is (risico op aquaplaning,
sneeuw, gladheid).
Bij slechte weersomstandigheden.
Bij rijden op een circuit.
Op een testbank.
Uitschakelen/Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
145
Rijden
06
Dit kan worden ingesteld in de app ADASvan
het touchscreen.
of
Directe toegang tot de snelkoppelingen voor
rijhulpsystemen.
Het uitschakelen wordt bevestigd door het
branden van dit controlelampje op het
instrumentenpaneel.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dodehoekbewaking met
groot bereik
Raadpleeg de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Dit systeem waarschuwt de bestuurder voor
voertuigen die snel van achteren naderen op
naastgelegen rijstroken (vanaf ongeveer 75m) en
voor de aanwezigheid van een voertuig in de dode
hoeken van de auto, met behulp van de hoekradars in
de achterbumper.
Dit systeem detecteert voertuigen zoals
auto's, vrachtwagens en motoren in de dode
hoeken van de auto of andere gebieden die de
bestuurder niet zien.
In de buitenspiegel aan de zijde waar dat voertuig zich
bevindt, brandt dan een waarschuwingslampje:
Permanent,meteen wanneer een ander voertuig
zich in de dode hoek bevindt of op een naastgelegen
rijstrook nadert.
Knipperend, na ongeveer 1 seconde wanneer de
richtingaanwijzer is gebruikt.
Inschakelen/uitschakelen
Dit kan worden ingesteld in de app ADASvan
het touchscreen.
Wanneer de auto wordt gestart, gaat er in elke spiegel
een waarschuwingslampje branden om aan te geven
dat het systeem is geactiveerd.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met
een door de fabrikant goedgekeurde trekhaak.
Werkingsvoorwaarden
Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken.
Wanneer u een voertuig inhaalt en het verschil in
snelheid minder dan 15 km/h is.
Het verkeer stroomt vloeiend door.
De inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en
het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen wordt er geen waarschuwing
gegeven:
Wanneer stilstaande objecten (zoals geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen) aanwezig zijn.
Bij tegemoetkomende voertuigen.
Als de achterbumper van de auto is beschadigd.
146
Rijden
06
Het geluidssignaal instellen
Door op deze toets te drukken wordt
het venster geopend waarop u het
volume van het geluidssignaal kunt instellen.
Grafische weergave
Dit is een aanvulling op het geluidssignaal, waarbij
geen rekening worden gehouden met de rijrichting
van de auto. Dit systeem geeft met balken op het
scherm de afstand tussen het obstakel en de auto
aan (wit: veraf, oranje: in de buurt en rood: heel
dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht is genaderd,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij
een rijsnelheid van maximaal 10km/h vóór de auto
een obstakel wordt gedetecteerd.
De werking van de parkeerhulp vóór wordt
onderbroken als de auto langer dan drie seconden
stilstaat terwijl een versnelling vooruit is
Het kan gebeuren dat waarschuwingen niet,
te laat of op het verkeerde moment worden
gegeven.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem moet
de bestuurder altijd goed opletten. Kijk altijd goed
in de spiegels en kijk over uw schouder voordat u
naar een andere rijstrook gaat, om een aanrijding
te voorkomen.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats voordat de
achterbumper wordt gespoten of de lak ervan
wordt bijgewerkt. Bepaalde laksoorten kunnen de
werking van de radars beïnvloeden.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden en wordt
er een melding weergegeven.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
De werking van het systeem kan tijdelijk
worden belemmerd door bepaalde
weersomstandigheden (zoals zware regenval,
hagel of extreme temperatuurschommelingen).
Vooral het rijden op een nat wegdek of het van een
droog wegdek op een nat wegdek terechtkomen
kan tot een vals alarm leiden (zo kan een wolk
waterdruppels in de dode hoek worden aangezien
voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op dat
de radars niet met modder, sneeuw of ijs bedekt
zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op het gedeelte
van de buitenspiegels waar de controlelampjes
zitten of op de detectiezones op de achterbumper,
omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk niet
goed werkt.
Parkeerhulp
Raadpleeg de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Het systeem detecteert de nabijheid van obstakels
(bijv. voetganger, voertuig, boom, hek) met de hulp
van de sensoren in de bumper en geeft deze aan.
Parkeerhulp achter
►  Schakel de achteruitversnelling in om het systeem
te activeren (bevestigd door een geluidssignaal).
Het systeem wordt uitgeschakeld wanneer uit de
achteruitversnelling wordt geschakeld.
Geluidssignalen
Dit systeem signaleert de aanwezigheid van obstakels
binnen de detectiezone van de sensoren die zich in de
baan van de auto, zoals bepaald door de stand van het
stuurwiel, bevinden.
In het weergegeven voorbeeld worden, afhankelijk
van de uitvoering, alleen de obstakels die zich in het
gestreepte gebied bevinden door het geluidssignaal
gesignaleerd.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner dan ongeveer dertig centimeter is, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
U hoort via de luidspreker (rechts of links) aan welke
zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
147
Rijden
06
Het geluidssignaal instellen
Door op deze toets te drukken wordt
het venster geopend waarop u het
volume van het geluidssignaal kunt instellen.
Grafische weergave
Dit is een aanvulling op het geluidssignaal, waarbij
geen rekening worden gehouden met de rijrichting
van de auto. Dit systeem geeft met balken op het
scherm de afstand tussen het obstakel en de auto
aan (wit: veraf, oranje: in de buurt en rood: heel
dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht is genaderd,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij
een rijsnelheid van maximaal 10km/h vóór de auto
een obstakel wordt gedetecteerd.
De werking van de parkeerhulp vóór wordt
onderbroken als de auto langer dan drie seconden
stilstaat terwijl een versnelling vooruit is
ingeschakeld, als er geen obstakel meer wordt
gedetecteerd of als de auto harder dan 10 km/h rijdt.
Het geluid uit de luidspreker (voor of achter)
geeft de positie van het obstakel ten opzichte
van de auto aan (voor of achter).
Uitschakelen / Inschakelen
(Afhankelijk van het land waarin de auto wordt
verkocht)
Dit kan in de app ADASop het touchscreen
worden ingesteld.
Als de functie is uitgeschakeld, gaat dit
controlelampje op het instrumentenpaneel
branden.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
De parkeerhulp achter wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer er een aanhanger of
fietsendrager wordt gekoppeld aan een trekhaak
die volgens de voorschriften van de fabrikant is
gemonteerd.
In dat geval wordt de omtrek van een aanhanger
weergeven aan de achterzijde van het beeld van
de auto.
Wanneer de auto wordt gestart, zijn de
grafische weergave en de geluidssignalen
van de parkeerhulpsystemen pas beschikbaar
nadat het touchscreen is opgestart.
Werkingslimieten
Bij zware belading van de bagageruimte kan de hoek
van de auto de afstandsmetingen verstoren.
Storing
Als er een storing optreedt wanneer u
de achteruitversnelling inschakelt,
dan gaan deze waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal (kort piepsignaal).
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
Achteruitrijcamera
Raadpleeg de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Wanneer bij draaiende motor de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, geeft dit systeem beelden van
148
Rijden
06
De parkeersensoren geven ook extra informatie
over het gebied rondom de auto.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven op het
scherm.
De blauwe lijnen (1) geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn (2) geeft een afstand van 30cm vanaf de
achterbumper weer; de twee blauwe lijnen (3) en (4)
een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is automatisch beschikbaar of door
deze te selecteren in het zijmenu.
Panoramische weergave
Met de panoramische weergave kunt u een
parkeerplaats in de achteruitversnelling verlaten
de directe omgeving van de auto op het touchscreen
weer met behulp van een camera aan de achterzijde
van de auto.
Het scherm is in 3 delen opgedeeld met een zijmenu,
de omgeving zoals die door de camera wordt
geregistreerd en een weergave van bovenaf gezien
van de directe omgeving van de auto.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult het
beeld van bovenaf aan.
Er zijn diverse weergaven beschikbaar:
Automatisch ingezoomde weergave.
– Standaardweergave.
Panoramische weergave.
Afhankelijk van de omstandigheden kiest het systeem
de beste weergave (standaard of automatische
zoom).
Het type weergave kan tijdens de manoeuvre altijd
worden gewijzigd.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Tijdens manoeuvres met een lage snelheid filmt de
camera de directe omgeving van de auto.
In realtime wordt een beeld van bovenaf van de auto
en de directe omgeving van de auto gecreëerd (en
weergegeven op de zijkant van het scherm) terwijl de
auto rijdt.
Deze weergave is handig om de auto recht in te
parkeren en om de obstakels in de directe omgeving
van de auto te zien. Dit beeld verdwijnt automatisch
als de auto langere tijd stilstaat.
Er is een extra sproeier boven de kentekenplaat
geplaatst om de achteruitrijcamera te reinigen
(afhankelijk van de uitvoering).
►  De achteruitrijcamera wordt gereinigd als de
ruitensproeier van de achterruit wordt ingeschakeld.
Instellingen
Via dit menu in het zijmenu kunt u de volgende
handelingen uitvoeren:
het volume van het geluidssignaal aanpassen.
de helderheid aanpassen.
het contrast aanpassen.
Inschakelen/uitschakelen
Schakel de achteruitversnelling in om de camera in te
schakelen.
Het systeem wordt uitgeschakeld:
Als er uit de achteruitversnelling wordt geschakeld.
Als op het kruis in de linkerbovenhoek van het
touchscreen wordt gedrukt.
Automatisch ingezoomde
weergave
De camera achter registreert de omgeving tijdens
het manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de achterzijde van de auto en van
zijn nabije omgeving te creëren zodat de obstakels
rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Met behulp van de sensoren op de achterbumper
wordt de automatisch ingezoomde weergave
weergegeven wanneer de auto obstakels op de rode
lijn (minder dan 30 cm) tijdens de manoeuvre nadert.
Deze weergave is alleen automatisch beschikbaar.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze
in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de zijkanten van
de auto via de buitenspiegels in de gaten houden.
149
Rijden
06
De parkeersensoren geven ook extra informatie
over het gebied rondom de auto.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven op het
scherm.
De blauwe lijnen (1) geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn (2) geeft een afstand van 30cm vanaf de
achterbumper weer; de twee blauwe lijnen (3) en (4)
een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is automatisch beschikbaar of door
deze te selecteren in het zijmenu.
Panoramische weergave
Met de panoramische weergave kunt u een
parkeerplaats in de achteruitversnelling verlaten
waarbij u op de nadering van voertuigen, voetgangers
of fietsers kunt anticiperen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te
selecteren in het zijmenu.
Vision 360
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Met dit systeem kunt u de directe omgeving van uw
auto op het touchscreen bekijken met behulp van
camera's die aan de voorzijde en achterzijde en onder
de buitenspiegels van de auto zijn geplaatst.
Het scherm is in 4 delen opgedeeld met twee
zijmenu's, de door de camera's geregistreerde
beelden en een weergave van de directe omgeving
van de auto van bovenaf gezien.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult het
beeld van bovenaf aan.
Afhankelijk van de weergavehoek die in het menu
links is gekozen, biedt het systeem specifieke visuele
ondersteuning voor bepaalde rijomstandigheden,
zoals het oprijden van een onoverzichtelijk kruispunt
of het manoeuvreren in gebieden met verminderd
zicht.
Voor de achterzijde of voorzijde zijn diverse
weergaven gebaseerd op de door de camera's
geregistreerde beelden beschikbaar:
Automatisch ingezoomde weergave.
– Standaardweergave.
Panoramische weergave.
Afhankelijk van de omstandigheden kiest het systeem
de beste weergave (standaard of automatische
zoom).
Het type weergave kan tijdens de manoeuvre altijd
worden gewijzigd.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Gereconstrueerd beeld
De camera's worden ingeschakeld en een
reconstructie van een weergave van bovenaf van
uw auto in zijn directe omgeving wordt op het
touchscreen weergegeven.
150
Rijden
06
De blauwe lijnen (aan de achterzijde) / oranje lijnen
(aan de voorzijde) 1 geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf de
achter- of voorbumper aan; de twee blauwe lijnen
(aan de achterzijde) / oranje lijnen (aan de voorzijde)
3 en 4 geven een afstand van respectievelijk 1 m en
2 m aan.
Deze weergave is automatisch beschikbaar of door
deze te selecteren in het zijmenu links.
Panoramische weergave
Met de panoramische weergave achter of voor
kunt u een parkeerplaats verlaten waarbij u op de
nadering van voertuigen, voetgangers of fietsers kunt
anticiperen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te
selecteren in het zijmenu links.
Zijweergaven
Met de zijweergave links/rechts kunt u de omgeving
aan elke kant van de auto bekijken (zoals een trottoir,
Rechtstreekse weergave
De beelden van de voorzijde, achterzijde en zijkanten
worden automatisch in de weergave van bovenaf van
de auto opgenomen.
Elke weergave kan ook rechtstreeks worden getoond
door de betreffende zone te selecteren.
De weergave van de voorzijde kan worden
geselecteerd in een versnelling vooruit tot een
snelheid van 16 km/h.
De montage van een sneeuwscherm kan de
weergave van de beelden van de camera aan
de voorzijde verstoren.
Er is een extra sproeier boven de kentekenplaat
geplaatst om de achteruitrijcamera te reinigen
(afhankelijk van de uitvoering).
►  De achteruitrijcamera wordt gereinigd als de
ruitensproeier van de achterruit wordt ingeschakeld.
Instellingen
Via dit menu in het zijmenu kunt u de volgende
handelingen uitvoeren:
het volume van het geluidssignaal aanpassen.
de helderheid aanpassen.
het contrast aanpassen.
Inschakelen/uitschakelen
Automatisch
Wanneer de motor draait en de auto stilstaat, wordt
de weergave achter automatisch via de camera
achter weergegeven als de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Wanneer de motor draait en de auto langzamer rijdt
dan 16 km/h, wordt de weergave vóór automatisch
via de camera vóór weergegeven als een versnelling
wordt ingeschakeld.
Handmatig
►  In de app ADASvan het touchscreenapp
selecteert u Functies>Panoramische camera
Het systeem wordt uitgeschakeld:
Automatisch voor de achterzijde wanneer uit de
achteruitversnelling wordt geschakeld.
Automatisch voor de voorzijde wanneer de snelheid
hoger is dan ongeveer 16 km/h.
Als op het kruis in de linkerbovenhoek van het
touchscreen wordt gedrukt.
Automatisch ingezoomde
weergave
De camera vóór of achter neemt tijdens de manoeuvre
de omgeving op om een weergave vóór of achter
van bovenaf gezien van de auto in zijn directe
omgeving te maken. Op deze manier kan de auto
langs de obstakels in de buurt van de auto worden
gemanoeuvreerd.
Met behulp van de sensoren op de voor- of
achterbumper wordt de automatisch ingezoomde
weergave weergegeven wanneer de auto een
obstakel op de rode lijn (minder dan 30 cm) tijdens de
manoeuvre nadert.
Deze weergave is alleen automatisch beschikbaar.
Afhankelijk van de uitvoering kan deze worden in- /
uitgeschakeld in de app ADAS van het touchscreen.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze
in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de zijkanten van
de auto via de buitenspiegels in de gaten houden.
De parkeersensoren geven ook extra informatie
over het gebied rondom de auto.
Standaardweergave
Afhankelijk van de omstandigheden kan het gebied
achter of voor uw auto op het scherm worden
weergegeven.
151
Rijden
06
De blauwe lijnen (aan de achterzijde) / oranje lijnen
(aan de voorzijde) 1 geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf de
achter- of voorbumper aan; de twee blauwe lijnen
(aan de achterzijde) / oranje lijnen (aan de voorzijde)
3 en 4 geven een afstand van respectievelijk 1 m en
2 m aan.
Deze weergave is automatisch beschikbaar of door
deze te selecteren in het zijmenu links.
Panoramische weergave
Met de panoramische weergave achter of voor
kunt u een parkeerplaats verlaten waarbij u op de
nadering van voertuigen, voetgangers of fietsers kunt
anticiperen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te
selecteren in het zijmenu links.
Zijweergaven
Met de zijweergave links/rechts kunt u de omgeving
aan elke kant van de auto bekijken (zoals een trottoir,
een lage muur of een ander voertuig dat naast de auto
is geparkeerd).
►  Selecteer de betreffende weergave in de weergave
van bovenaf van de auto.
Het geselecteerde gebied wordt geel en de
zijweergave verschijnt in het midden van het scherm.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
Verkeerswaarschuwing
achter
Raadpleeg de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Wanneer de achteruitversnelling wordt geselecteerd
terwijl de motor draait of als er achteruit wordt
gereden tot 10km/h, waarschuwt dit systeem voor
naderende obstakels (zoals voetgangers, fietsers,
voertuigen, vrachtwagens en motoren) in de dode
hoeken van de auto, met behulp van de radars die in
de bumper zijn gemonteerd.
Het systeem detecteert obstakels die met een
snelheid van 3km/h tot 10km/h bewegen over een
maximale afstand van 40 m.
Het systeem werkt naast de parkeerhulp
Achteruitrijcamera of de functies Vision
360(afhankelijk van de uitvoering).
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer
informatie over de parkeerhulp, Achteruitrijcamera of
de functies Vision 360.
De bestuurder moet voor en tijdens de
volledige manoeuvre op de omgeving letten.
Rijd langzaam en zorgvuldig in de
achteruitversnelling bij weinig of geen zicht.
152
Rijden
06
Werkingsprincipe
Wanneer een naderend object wordt gedetecteerd,
knippert het symbool 1 of 2 op het touchscreen, in
de weergave voor de Parkeerhulp of de verschillende
weergaven van de functies Achteruitrijcamera of
Vision 360 (afhankelijk van de uitvoering).
Het symbool wordt samen met een geluidssignaal
weergegeven als de auto achteruit rijdt.
Een obstakel nadert de dode hoek aan
de rechter- / linkerzijde of aan beide
zijden van de auto.
Bij een storing in deze functies op het touchscreen
of wanneer de bestuurder de weergave van deze
functies op het touchscreen heeft uitgeschakeld,
wordt de detectie van een naderend obstakel nog
steeds aangegeven door een geluidssignaal wanneer
de auto achteruit rijdt.
Inschakelen/uitschakelen
Dit kan worden ingesteld in de app ADASvan
het touchscreen.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen werkt het systeem mogelijk
niet:
Bij het trekken van een aanhanger.
Wanneer een fietsendrager op een trekhaak is
gemonteerd.
Bij extreme temperatuursveranderingen.
Als de achterbumper van de auto is beschadigd.
Verzamelen of uitsteken van externe elementen
(zoals modder, ijs en sneeuw), aangebrachte stickers.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen niet,
te laat of op het verkeerde moment worden
gegeven. Daarom moet u altijd de controle over uw
auto behouden zodat u op elk moment kunt
ingrijpen om een aanrijding te voorkomen.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats voordat de
achterbumper wordt gespoten of de lak ervan
wordt bijgewerkt. Bepaalde laksoorten kunnen de
werking van de radars beïnvloeden.
Storing
Wanneer er zich een storing voordoet bij het
inschakelen van de achteruitversnelling,
tijdens het achteruitrijden of wanneer de bestuurder
het systeem probeert in te schakelen, gaat dit
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
branden, wordt een melding weergegeven en klinkt er
een geluidssignaal.
Laat het systeem door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren.
DS
Al meer dan 50 jaar delen TOTAL en
DS AUTOMOBILES dezelfde
waarden: topprestaties, creativiteit en
technische innovatie.
Daarom heeft TOTAL een serie
TOTAL QUARTZ-smeermiddelen
ontwikkeld die speciaal zijn afgestemd
op de motoren van DS. Deze
smeermiddelen maken de motor van
uw auto zuiniger en
milieuvriendelijker.
Kies TOTAL QUARTZ-
smeermiddelen voor het
onderhoud van uw auto;deze
garanderen een optimale
levensduur en uitstekende
prestaties.
SPECIALE
SMEERMIDDELEN
VOOR PREMIUM
AUTO'S
154
Praktische informatie
07
Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen EN590, EN16734
en EN16709, met een methylvetzuurgehalte tot
respectievelijk 7%, 10%, 20% en 30%. Bij het gebruik
van B20- of B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden
speciale onderhoudsvoorschriften die onder "Zware
omstandigheden" vallen.
Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof
(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op
schade aan de motor en het brandstofcircuit).
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan
de norm B715001(benzine) of B715000
(diesel) zijn toegestaan.
Diesel bij lage
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan paraffine
in zomerdiesel vlokvorming en storingen in de motor
veroorzaken. Bij deze temperaturen is het raadzaam
winterdiesel te tanken en de tank voor minimaal 50%
gevuld te houden.
Bij temperaturen beneden -15°C is het beter om de
auto binnen te parkeren (verwarmde garage) om
problemen bij het starten te voorkomen.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor van uw auto
beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een specifieke
brandstofsoort te gebruiken (specifiek octaangetal,
specifieke commerciële benaming enz.) om de goede
werking van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw dealer.
Tanken
Inhoud brandstoftank: ongeveer 52 liter (benzine of
diesel) of 40 liter (plug-in hybride).
Reservevolume: ongeveer 6 liter.
Laag brandstofniveau
Als de brandstoftank bijna leeg is, gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal. Als het lampje gaat
branden, bevat de tank nog ongeveer 6 liter brandstof.
Zolang er niet voldoende brandstof is bijgetankt,
wordt dit waarschuwingslampje telkens weergegeven
wanneer het contact wordt ingeschakeld, samen met
een melding en een geluidssignaal. Onder het rijden
worden deze melding en het geluidssignaal steeds
vaker herhaald terwijl het brandstofniveau naar 0
gaat.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u
met een lege tank strandt.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
een lege brandstoftank (diesel).
Een pijltje bij het waarschuwingslampje geeft
aan aan welke zijde de brandstofvulklep zich
bevindt.
Stop & Start
Tank nooit als de motor in de STOP-stand
staat. Zet in dat geval altijd het contact af.
Tanken
Er moet minimaal 10 liter brandstof wordt getankt,
anders wordt dit niet op de brandstofniveaumeter
weergegeven.
Bij het openen van de brandstofvulklep kan een
aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is volkomen
normaal en wordt veroorzaakt door de onderdruk die
ontstaat door de afdichting van het brandstofcircuit.
Veilig tanken:
►  Zet altijd de motor uit.
155
Praktische informatie
07
►  Open de vulklep door op de toets voor het openen
van de klep te drukken of op de achterste rand van de
vulklep te drukken (afhankelijk van de uitvoering).
Plug-in hybride
Wanneer u op de toets drukt, kan het enkele
minuten duren voordat de vulklep wordt geopend.
Als de klep vastzit, houd de toets dan langer dan 3
seconden ingedrukt.
►  Kies de juiste brandstof bij het tankstation (deze
staat vermeld op de sticker aan de binnenzijde van de
brandstofvulklep van de auto).
►  Draai de vuldop naar links, verwijder deze en
plaats deze in de houder op de vulklep (afhankelijk
van de uitvoering).
►  Steek het vulpistool tot de aanslag in de
vulopening voordat u het vulpistool inknijpt (om
spatten te voorkomen).
►  Vul de brandstoftank.
Laat het vulpistool niet vaker dan 3keer afslaan,
aangezien er anders storingen kunnen optreden.
►  Plaats de vuldop terug en draai deze naar rechts
(afhankelijk van de uitvoering).
►  Druk de brandstofvulklep dicht.
Uw auto is voorzien van een katalysator die de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de uitlaatgassen
vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend loodvrije benzine
worden gebruikt.
Door de smallere vulpijp kan er alleen loodvrije
benzine worden getankt.
Als u per ongeluk verkeerde brandstof voor de
auto tankt, moet de brandstoftank eerst
worden afgetapt en weer worden gevuld met de
correcte brandstof voordat de motor kan worden
gestart.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het land van verkoop.)
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een
dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine
te tanken.
Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd,
is zichtbaar zodra u de vuldop verwijdert.
Werking
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt
dit tegengehouden door een klep. Daardoor blijft
het pistool vergrendeld en kan er dus niet getankt
worden.
Probeer in dat geval niet alsnog te tanken, maar kies
een dieseltankpistool.
De tankbeveiligingsvoorziening voorkomt niet
dat er met een jerrycan wordt bijgevuld,
ongeacht het type brandstof.
Reizen naar het buitenland
De tankpistolen voor het tanken van diesel
kunnen per land verschillen, waardoor kan een
tankbeveiliging op de auto ervoor kan zorgen dat
tanken niet mogelijk is.
Wanneer u naar het buitenland reist, raden wij
u aan om bij een dealer na te vragen of de auto
geschikt is voor de apparatuur in de landen die u
bezoekt.
156
Praktische informatie
07
Bij schade aan de tractiebatterij
Het is ten strengste verboden om zelf
werkzaamheden aan de auto uit te voeren.
Als er vloeistof uit de tractiebatterij komt, raak
deze dan nooit aan. Als dit toch gebeurt, spoel de
huid dan grondig af met veel water en raadpleeg
zo snel mogelijk een arts.
Klep van de laadaansluiting
De klep van de laadaansluiting bevindt zich aan de
zijkant linksachter van de auto.
1. Toets voor inschakelen van geprogrammeerd
laden
2. Controlelampje ter bevestiging dat de laadstekker
in de laadaansluiting is vergrendeld.
Permanent rood: laadstekker goed geplaatst en
vergrendeld.
Knipperend rood: laadstekker niet goed geplaatst
of vergrendelen niet mogelijk.
Plug-in hybridesysteem
Elektrisch systeem
Het elektrische circuit van het plug-in hybridesysteem
is te herkennen aan de oranje kabels. De
componenten ervan zijn gemarkeerd met het
volgende symbool:
De aandrijflijn van het plug-in hybridesysteem
gebruikt een spanning van 240 tot 400V. Het
systeem kan heet zijn als het contact is aangezet
en vlak nadat het is uitgeschakeld.
Neem de waarschuwingsmeldingen op de labels,
vooral op de klep in de laadaansluiting, in acht.
Bij problemen
Alle werkzaamheden of aanpassingen aan
het elektrische systeem van de auto (inclusief de
tractiebatterij, stekkers, oranje kabels en andere
componenten die aan de binnen- of buitenkant
zichtbaar zijn) zijn ten strengste verboden - kans
op ernstige brandwonden of een mogelijk dodelijke
elektrische schok (kortsluiting/elektrocutie)!
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dit label mag alleen door de brandweer en
onderhoudsdiensten worden gebruikt bij
werkzaamheden aan de auto.
Andere personen mogen het apparaat op dit label
niet aanraken.
Bij een aanrijding of beschadiging aan de
onderzijde van de auto
In deze gevallen kan het elektrische circuit of de
tractiebatterij ernstig beschadigd raken.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats en zet het contact af.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij brand
Stap onmiddellijk uit de auto en laat ook alle
passagiers uit de auto stappen. Probeer de brand
nooit zelf te blussen - kans op elektrocutie!
U moet onmiddellijk contact opnemen met de
nooddiensten en daarbij melden dat het om een
plug-in hybrideauto gaat.
Bij het wassen van de auto
Controleer voordat u de auto gaat wassen
altijd of de laadklep goed is gesloten.
Was de auto niet tijdens het opladen van de
tractiebatterij.
Wassen met hogedrukspuit
Het is nadrukkelijk verboden om met een
hogedrukreiniger de motorruimte of de onderzijde
van de carrosserie te reinigen, omdat er anders
schade aan elektrische componenten kan
ontstaan.
Gebruik een druk van maximaal 80 bar wanneer u
de carrosserie wast.
Zorg dat er geen water of stof in de
laadaansluiting of laadstekker komt - kans op
elektrocutie of brand!
U mag de laadstekker of -kabel nooit met natte
handen aansluiten of loskoppelen - kans op
elektrocutie!
Tractiebatterij
In de Li-ion tractiebatterij (lithium-ion) wordt de
elektrische energie voor het aandrijven van de auto
opgeslagen.
Deze bevindt zich in de bagageruimte.
De actieradius van de tractiebatterij is afhankelijk van
de rijstijl, de route, het gebruik van de verwarmings-
en airconditioningssystemen, en de veroudering van
de componenten van de tractiebatterij.
De veroudering van de tractiebatterij is
afhankelijk van diverse factoren, zoals de
klimaatomstandigheden en de afgelegde afstand.
157
Praktische informatie
07
Bij schade aan de tractiebatterij
Het is ten strengste verboden om zelf
werkzaamheden aan de auto uit te voeren.
Als er vloeistof uit de tractiebatterij komt, raak
deze dan nooit aan. Als dit toch gebeurt, spoel de
huid dan grondig af met veel water en raadpleeg
zo snel mogelijk een arts.
Klep van de laadaansluiting
De klep van de laadaansluiting bevindt zich aan de
zijkant linksachter van de auto.
1. Toets voor inschakelen van geprogrammeerd
laden
2. Controlelampje ter bevestiging dat de laadstekker
in de laadaansluiting is vergrendeld.
Permanent rood: laadstekker goed geplaatst en
vergrendeld.
Knipperend rood: laadstekker niet goed geplaatst
of vergrendelen niet mogelijk.
3. Laadaansluiting
4. Lichtgeleiders
Status van de
lichtgeleiders
Betekenis
Wit, permanent Verlichting wanneer de klep
wordt geopend
Blauw,
permanent
Geprogrammeerd laden
Groen,
knipperend
Laden bezig
Groen,
permanent
Laden voltooid
Rood,
permanent
Storing
Bij een schok (zelfs een lichte schok) tegen
de klep van de laadaansluiting mag deze niet
meer worden gebruikt.
U mag de laadaansluiting niet demonteren of
aanpassen; elektrocutie- en/of brandgevaar!
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laadkabels, aansluitingen en
laders
De tractiebatterij kan met verschillende soorten
kabels worden opgeladen.
De bij de auto meegeleverde laadkabels zijn geschikt
voor gebruik met de elektrische installaties van het
land waar de auto is verkocht. Wanneer u naar het
buitenland reist, raadpleeg dan de volgende tabellen
om te controleren of de laadkabels ook met lokale
elektrische installaties kan worden gebruikt.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om de juiste laadkabel(s)
te verkrijgen.
Identificatielabels op laadaansluitingen /
stekkers
Er zijn identificatielabels op de auto, laadkabel en
lader aangebracht, om de gebruiker te informeren
over welk apparaat moet worden gebruikt.
De identificatielabels geven het volgende aan:
158
Praktische informatie
07
Identificatielabel Locatie Configuratie Voedingstype / spanningsbereik
C
Laadaansluiting (zijde auto) TYPE 2 AC
< 480 Vrms
C
Laadstekker (zijde lader) TYPE 2 AC
< 480 Vrms
Verschillende laadtypes
Type kabel Compatibiliteit Specificaties
Laadkabel type 2 met geïntegreerde regeleenheid
Identificatielabel C op de laadaansluiting (zijde auto).
Gewoon stopcontact A (afhankelijk van land).
Laden beperkt tot maximaal 8 A.
Aansluiting van het type "Green'Up" B.
Laden beperkt tot maximaal 16A.
159
Praktische informatie
07
Type kabel Compatibiliteit Specificaties
Laadkabel type 3
Identificatielabels C op de laadaansluiting (zijde auto)
en D p de stekker (zijde lader).
Aansluiting voor snellader A.
Laden beperkt tot maximaal 32A.
Wallbox-snelladerB.
De geschatte laadtijd wordt op het
instrumentenpaneel aangegeven als de auto
is aangesloten. Deze tijd is afhankelijk van diverse
factoren, zoals de buitentemperatuur of kwaliteit
van het stroomnet.
Als de buitentemperatuur lager dan -10 °C is, is
het raadzaam om de auto zo snel mogelijk aan
te sluiten, omdat de laadtijd aanzienlijk kan
toenemen. De tractiebatterij kan mogelijk niet
volledig opladen.
Kabel voor opladen via een normaal
stopcontact (type 2)
Het is belangrijk dat de kabel niet beschadigd is en
intact blijft.
Een beschadigde kabel mag u niet meer gebruiken.
Neem in dat geval contact op met een dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om de kabel te
laten vervangen.
Snellader (type 3)
U mag de snellader niet demonteren of
aanpassen; elektrocutie- en/of brandgevaar!
Zie de gebruikersinstructies van de snellader voor
het gebruik ervan.
160
Praktische informatie
07
Regeleenheid (mode2)
POWER
Groen: elektrische verbinding tot stand
gebracht; het laden kan beginnen.
CHARGE
Knippert groen: bezig met laden of
voorverwarming geactiveerd.
Brandt permanent groen: laden voltooid.
FAULT
Rood: storing; laden niet toegestaan of
moet onmiddellijk worden gestopt. Controleer of
alle aansluitingen in orde zijn en of de elektrische
installatie niet defect is.
Als het controlelampje niet uit gaat, neem dan
contact op met een dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als u de laadkabel in een normaal stopcontact steekt,
gaan alle controlelampjes kort branden.
Als er geen controlelampjes gaan branden, controleer
dan de zekering van het normale stopcontact:
Als de zekering is gesprongen, neem dan contact
op met een elektricien om te controleren of uw
elektrische systeem geschikt is en om eventuele
reparaties uit te voeren.
Als de zekering niet is gesprongen, gebruik de
laadkabel dan niet meer en neem contact op met een
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Label regeleenheid - Aanbevelingen
Lees voor gebruik het instructieboekje.
1. Bij verkeerd gebruik van deze laadkabel kunnen
er brand, schade aan eigendommen en ernstig of
dodelijk letsel door elektrocutie ontstaan!
2. Gebruik altijd een goed geaard stopcontact,
beschermd door een aardlekschakelaar van 30
mA.
3. Gebruik altijd een stopcontact met zekering,
geschikt voor de stroomsterkte van het
elektrische circuit.
4. Het gewicht van de regeleenheid mag niet door
het stopcontact, de stekker en de kabels worden
gedragen.
5. Gebruik deze laadkabel nooit als hij defect of
beschadigd is.
6. Probeer deze laadkabel nooit te repareren of
te openen. Deze kabel heeft geen onderdelen
die kunnen worden gerepareerd - vervang de
laadkabel als deze beschadigd is.
7. Dompel deze laadkabel nooit onder in water.
8. Gebruik deze laadkabel nooit met een
verlengsnoer, een multistekker, een
omvormeradapter of een beschadigd
stopcontact.
9. Stop het laden niet door de stekker uit het
stopcontact te trekken.
10. Als de laadkabel of het stopcontact zeer heet
aanvoelen, moet u onmiddellijk stoppen met
laden door de auto met de afstandsbediening te
vergrendelen en daarna te ontgrendelen.
11. Deze laadkabel bevat onderdelen die elektrische
bogen of vonken kunnen veroorzaken. Stel deze
kabel niet bloot aan ontvlambare dampen.
12. Gebruik deze laadkabel alleen bij auto's van het
merk DS AUTOMOBILES.
13. U mag de stekker nooit met natte handen in het
stopcontact steken of eruit halen.
14. Forceer de stekker niet als deze op de aansluiting
van de auto is vergrendeld.
Label regeleenheid - Status van controlelampjes
Status van
controlelampje
Uit
161
Praktische informatie
07
Status van
controlelampje
Aan
Status van
controlelampje
Knippert
POWER CHARGE FAULT Pictogram Beschrijving
Niet aangesloten op de voedingsbron of het stroomnet
levert geen stroom.
(groen)
(groen)
(rood)
De regeleenheid voert momenteel een zelftest uit.
(groen)
Alleen aangesloten op het stroomnet of op het
stroomnet en de elektrische auto (EV), maar er wordt
niet opgeladen.
(groen)
(groen)
Aangesloten op de voedingsbron en op de elektrische
auto (EV)
De elektrische auto wordt opgeladen of is bezig met de
voorverwarming/-koeling van het interieur.
(groen)
(groen)
Aangesloten op de voedingsbron en op de elektrische
auto (EV)
De elektrische auto wacht op opladen of de elektrische
auto is opgeladen.
162
Praktische informatie
07
Commission on Non-Ionizing Radiation
Protection(ICNIRP - Richtlijnen 1998).
Dragers van pacemakers of vergelijkbare
apparaten moeten een arts raadplegen over
eventueel te nemen voorzorgsmaatregelen of contact
opnemen met de fabrikant van hun geïmplanteerde
elektronische medische apparaat om na te vragen of
het apparaat gegarandeerd werkt in een omgeving
die voldoet aan de richtlijnen van de ICNIRP.
Bij twijfel: blijf tijdens het opladen niet in de auto of
in de nabijheid van de auto, de laadkabel of de lader,
zelfs niet voor korte tijd.
Voorafgaand aan het laden
Afhankelijk van de situatie:
►  Laat een elektricien controleren of de
elektrische installatie voldoet aan de geldende
normen en geschikt is voor het opladen van de
auto.
►  Laat een voor de auto geschikt specifiek
stopcontact of een voor de auto geschikte lader
voor versneld laden (wallbox) monteren door een
professionele elektricien.
Gebruik de laadkabel die bij de auto wordt
meegeleverd.
Neem voor meer informatie contact op met een
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
(Tijdens het laden)
Uit veiligheidsoverwegingen start de
motor niet als de laadkabel is aangesloten op
de laadaansluiting van de auto. Er wordt een
POWER CHARGE FAULT Pictogram Beschrijving
(rood)
Storing in de regeleenheid. Laden niet toegestaan.
Als het storingslampje weer gaat branden na een
handmatige reset, dan moet de regeleenheid worden
gecontroleerd door een dealer voordat de auto weer
wordt opgeladen.
(groen)
(groen)
(rood)
De regeleenheid staat in de diagnosestand.
Procedure voor handmatige reset
De regeleenheid kan worden gereset door de laadstekker en de stekker in het stopcontact tegelijkertijd los te koppelen.
Sluit daarna eerst het stopcontact weer aan. Zie de handleiding voor meer informatie.
De tractiebatterij opladen
(plug-in hybride)
Wanneer u de tractiebatterij volledig wilt opladen,
moet u de laadprocedure zonder onderbrekingen
volgen totdat de procedure automatisch wordt
beëindigd. Het laden kan direct beginnen (standaard)
of op een geprogrammeerd tijdstip.
Het geprogrammeerd laden kan via het
touchscreen of de MyDS App-app worden
ingesteld.
Als de auto is aangesloten, wordt de volgende
informatie weergegeven op het instrumentenpaneel:
Laadtoestand tractiebatterij (%).
Resterende actieradius (km of mijl).
Geschatte laadtijd (het berekenen kan enkele
seconden duren).
Laadsnelheid (toegevoegde actieradius per uur in
mijl of km).
Nadat het instrumentenpaneel in stand-by is gegaan,
kan deze informatie opnieuw worden weergegeven
door de auto te ontgrendelen of een portier te openen.
U kunt de voortgang van het laden ook in de
gaten houden met de MyDS App-app.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de op afstand te bedienen
functies.
Lounge-stand
Wanneer de auto is aangesloten, kan het
contact worden aangezet en kunnen bepaalde
functies zoals de audio- en telematicasystemen en
de airconditioning een paar uur worden gebruikt.
De auto 1 tot 12 maanden stallen
Laat de tractiebatterij leeglopen tot 2
of 3 streepjes op de laadniveaumeter op het
instrumentenpaneel.
Sluit de laadkabel niet aan.
Zorg dat de auto altijd gestald staat bij een
temperatuur tussen -10 °C en 30 °C (wanneer u de
auto op een plek met extreme temperaturen stalt,
kan de tractiebatterij beschadigd raken).
Zie het hoofdstuk 12V-accu (plug-in hybride) voor
de procedure voor het loskoppelen van de accu.
Voorzorgsmaatregelen
Plug-in hybrideauto's zijn ontwikkeld in
overeenstemming met de richtlijnen voor
blootstellingslimieten voor elektromagnetische
velden, zoals uitgegeven door de International
163
Praktische informatie
07
Commission on Non-Ionizing Radiation
Protection(ICNIRP - Richtlijnen 1998).
Dragers van pacemakers of vergelijkbare
apparaten moeten een arts raadplegen over
eventueel te nemen voorzorgsmaatregelen of contact
opnemen met de fabrikant van hun geïmplanteerde
elektronische medische apparaat om na te vragen of
het apparaat gegarandeerd werkt in een omgeving
die voldoet aan de richtlijnen van de ICNIRP.
Bij twijfel: blijf tijdens het opladen niet in de auto of
in de nabijheid van de auto, de laadkabel of de lader,
zelfs niet voor korte tijd.
Voorafgaand aan het laden
Afhankelijk van de situatie:
►  Laat een elektricien controleren of de
elektrische installatie voldoet aan de geldende
normen en geschikt is voor het opladen van de
auto.
►  Laat een voor de auto geschikt specifiek
stopcontact of een voor de auto geschikte lader
voor versneld laden (wallbox) monteren door een
professionele elektricien.
Gebruik de laadkabel die bij de auto wordt
meegeleverd.
Neem voor meer informatie contact op met een
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
(Tijdens het laden)
Uit veiligheidsoverwegingen start de
motor niet als de laadkabel is aangesloten op
de laadaansluiting van de auto. Er wordt een
waarschuwing op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Als de auto wordt ontgrendeld terwijl de auto
wordt opgeladen, dan stopt het laden.
As de portieren of achterklep niet worden geopend
en de laadstekker niet wordt verwijderd, wordt de
auto na 30 seconden weer vergrendeld en wordt
het laden voortgezet.
Voer nooit werkzaamheden uit onder de motorkap:
Sommige gebieden blijven zeer heet, tot zelfs
1 uur nadat het laden is beëindigd - kans op
brandwonden!
De ventilator kan op elk moment inschakelen -
kans op snijwonden of verstikking!
Na het laden
Controleer of de laadklep is gesloten.
Laat de kabel na het laden niet in het stopcontact
zitten - kans op kortsluiting of elektrocutie als de
kabel nat wordt of in water terechtkomt!
Laadprocedure
Aansluiten
►  Controleer of de selectiehendel in stand P staat
en het contact is afgezet voordat u begint met laden,
anders is het laden niet mogelijk.
►  Druk op de achterkant van de klep van de
laadaansluiting om deze te openen en controleer of er
geen vreemd materiaal op de laadaansluiting van de
auto aanwezig is.
De lichtgeleiders van de klep gaan wit branden.
Opladen via een normaal stopcontact (type 2)
►  Sluit de laadkabel aan de kant van het
controlepaneel aan op een normaal stopcontact.
Tijdens het aansluiten gaan alle controlelampjes op
de regeleenheid branden. Vervolgens blijft alleen het
groene controlelampjePOWER branden.
►  Verwijder de beschermkap van de laadstekker.
►  Steek de laadstekker in de laadaansluiting van
de auto.
Als het laden begint, wordt dit bevestigd door
het knipperen van de groene lichtgeleiders
in de klep en het knipperen van het groene
controlelampjeCHARGEop de regeleenheid.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of alle
aansluitingen in orde zijn.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om
te bevestigen dat de stekker vergrendeld is.
164
Praktische informatie
07
Versneld opladen (mode 3)
►  Volg de gebruikersinstructies van de snellader
(wallbox).
►  Verwijder de beschermkap van de laadstekker.
►  Steek de laadstekker in de laadaansluiting van
de auto.
Als het laden begint, wordt dit bevestigd door het
knipperen van de groene lichtgeleiders in de klep.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of alle
aansluitingen in orde zijn.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om
te bevestigen dat de stekker vergrendeld is.
Loskoppelen
Voordat u de laadstekker loskoppelt van de
laadaansluiting:
►  Als de auto is vergrendeld, moet u deze
ontgrendelen.
►  Als de auto is ontgrendeld, moet u deze
vergrendelen en vervolgens ontgrendelen.
Als de selectieve ontgrendeling van de
portieren is geactiveerd, druk dan twee keer
op de ontgrendeltoets op de afstandsbediening
om de laadstekker los te koppelen.
Het rode controlelampje in de klep gaat uit om te
bevestigen dat de stekker ontgrendeld is.
►  Verwijder de laadstekker binnen 30 seconden.
Opladen via een normaal stopcontact (type 2)
Als het laden is beëindigd, gaan het groene
controlelampjeCHARGEop de regeleenheid en de
groene lichtgeleiders in de klep permanent branden.
►  Na het loskoppelen plaatst u de beschermkap
weer op de laadstekker en sluit u de klep van de
laadaansluiting.
►  Haal de laadkabel aan de zijde van de regeleenheid
uit het normale stopcontact.
Versneld opladen (type 3)
Als het laden is beëindigd, wordt dit bevestigd door
de snellader (wallbox) en gaan de lichtgeleiders in de
klep permanent groen branden.
►  Plaats na het loskoppelen de beschermkap
terug op de laadstekker en sluit de klep van de
laadaansluiting.
Geprogrammeerd laden
Instellingen
►  Selecteer in de app Energievan het
touchscreen het tabblad Opladen.
►  Stel de begintijd voor het laden in.
►  Druk op OK.
De instelling wordt in het systeem opgeslagen.
U kunt het geprogrammeerd laden ook
instellen met een smartphone, via de MyDS
App-app.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor meer
informatie over de op afstand te bedienen functies.
Activering
►  Sluit de auto aan op de gewenste laadapparatuur.
►  Druk binnen een minuut op deze toets in de
klep om het geprogrammeerd laden te
activeren (bevestigd door het blauw branden van de
lichtgeleiders).
Trekhaak
Verdeling van de lading
►  Verdeel het gewicht in de aanhanger gelijkmatig,
plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
probeer de maximaal toegestane kogeldruk zo dicht
mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden.
Door lagere luchtdichtheid nemen de prestaties
van de motor af als men op grotere hoogte boven
de zeespiegel komt. Trek daarom voor elke 1000 m
hoogte 10% van het maximale aanhangergewicht af.
Gebruik een trekhaak en de betreffende
bedrading die door de fabrikant zijn
165
Praktische informatie
07
goedgekeurd. Laat ze door een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats monteren.
Als de trekhaak niet door een dealer wordt
gemonteerd, moet de montage altijd volgens de
voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd.
Belangrijk: als de auto met een elektrisch
bedienbare achterklep en de functie Handsfree
toegang achterklepis uitgerust en voorzien
van een trekhaak die niet door een dealer is
gemonteerd, dan is het van essentieel belang dat
u naar een dealer of gekwalificeerde werkplaats
gaat om het detectiesysteem opnieuw te laten
kalibreren - kans op storingen in de functie
Handsfree toegang achterklep.
Sommige rij- of parkeerhulpfuncties worden
automatisch uitgeschakeld wanneer er een
goedgekeurde trekhaak wordt gebruikt.
Zie het betreffende deel voor meer informatie
over het rijden met een aanhanger en de functie
Aanhangerstabiliteitscontrole.
Houd u aan het maximale aanhangergewicht
dat op het kentekenbewijs van uw auto, op
het constructeursplaatje en in het deel Technische
gegevens van dit boekje wordt vermeld.
Wanneer u accessoires aan de trekhaak
bevestigt (zoals een fietsendrager of
bagageplateau):
Houd u aan de maximaal toegestane kogeldruk.
Vervoer niet meer dan 4 gewone fietsen of 2
elektrische fietsen.
Wanneer u fietsen op een fietsendrager op een
trekhaak laadt, plaats dan de zwaarste fietsen het
dichtst bij de auto.
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Auto met elektrisch bedienbare achterklep
met handsfree-functie (Handsfree toegang
achterklep)
Om te voorkomen dat de elektrisch bedienbare
achterklep ongewenst opengaat bij het gebruik
van de trekhaak:
Schakel deze functie van tevoren uit in de
configuratietoepassing van de auto.
Of verwijder de elektronische sleutel uit de
detectiezone als de achterklep is gesloten.
Trekhaak met afneembare
kogel
Overzicht
Deze door de fabrikant geleverde trekhaak kan zonder
gereedschap worden gemonteerd en verwijderd.
1. Bevestigingssteun
2. Beschermdop
3. Aansluiting
4. Veiligheidsoog
5. Afneembare kogel
6. Draaiknop voor vergrendeling / ontgrendeling
7. Slot met sleutel
8. Label voor het noteren van belangrijke referenties
A. Vergrendelde stand (groene markering staat
tegenover witte markering); de draaiknop maakt
contact met de kogel (geen speling).
166
Praktische informatie
07
B. Ontgrendelde stand (rode markering staat
tegenover witte markering); de draaiknop maakt
geen contact met de kogel (speling van ongeveer
5mm).
Zie het betreffende deel voor meer informatie
over veilig gebruik van de trekhaak.
Vóór elk gebruik
Controleer of de kogel goed is vergrendeld.
Doe dit door het volgende te controleren:
het groene merkteken op de draaiknop valt
samen met het witte merkteken op de kogel;
de draaiknop maakt contact met de kogel
(stand A);
het slot is vergrendeld en de sleutel is
verwijderd; de draaiknop kan niet meer worden
bediend;
de kogel mag absoluut niet in de
bevestigingssteun kunnen bewegen: duw en trek
eraan om dit te controleren.
Als de kogel niet is vergrendeld, kan de aanhanger
loskomen. Kans op een ongeval!
Tijdens het gebruik
Ontgrendel nooit het systeem terwijl een
aanhanger is aangekoppeld of een bagageplateau
op de trekhaakkogel is gemonteerd.
Overschrijd nooit het maximaal toelaatbare
treingewicht van de auto.
Neem altijd de maximaal toegestane belasting
op de trekhaak in acht; als deze belasting wordt
overschreden, kan de trekhaak losraken van de
auto - kans op een ongeval!
Controleer voordat u gaat rijden de afstelling van
de koplampen en controleer of de verlichting van
de aanhanger correct functioneert.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de hoogteverstelling van de
koplampen.
Na het gebruik
Wanneer u zonder aanhanger of
bagageplateau rijdt, verwijder dan de
trekhaakkogel en plaats de beschermdop op de
steun, zodat de kentekenplaat en/of de verlichting
goed zichtbaar zijn.
Monteren van de kogel
►  Verwijder onder de achterbumper de beschermdop
(2) van de steun (1).
►  Steek het uiteinde van de trekhaakkogel (5) in de
steun (1) en beweeg deze omhoog; de kogel wordt
automatisch vergrendeld.
►  De draaiknop (6) draait een kwart slag linksom;
houd uw handen uit de buurt van de knop!
►  Controleer of het mechanisme correct is
vergrendeld en het groene merkteken van de
draaiknop samenvalt met het witte merkteken van de
trekhaakkogel (stand A).
►  Vergrendel het slot (7) met de sleutel.
►  Verwijder de sleutel. De sleutel kan niet worden
verwijderd als het slot is ontgrendeld.
167
Praktische informatie
07
►  Beweeg het kapje omlaag om het slot te
beschermen.
►  Verwijder de beschermkap van de trekhaakkogel.
►  Maak de aanhanger vast aan de trekhaakkogel.
►  Maak de kabel van de aanhanger vast aan het
veiligheidsoog (4) van de steun.
►  Steek de stekker van de aanhanger in de
aansluiting en draai de stekker een kwart
omwenteling om hem op de aansluiting (3) van de
steun aan te sluiten.
Verwijderen van de kogel
►  Pak de stekker van de aanhanger, draai hem een
kwart slag en trek hem uit de aansluiting (3) van de
steun.
►  Maak de veiligheidskabel van de aanhanger los uit
het veiligheidsoog (4) van de steun.
►  Maak de aanhanger los van de trekhaakkogel.
►  Plaats de beschermkap terug over de
trekhaakkogel.
►  Til het kapje op voor toegang tot het slot.
►  Steek de sleutel in het slot (7).
►  Ontgrendel het slot met de sleutel.
►  Houd de trekhaakkogel (5) stevig met één hand
vast; trek met uw andere hand aan de draaiknop
(6) en draai hem zo ver mogelijk rechtsom; laat de
draaiknop niet los.
►  Verwijder de kogel via de basis van de steun (1).
►  Laat de draaiknop los; deze wordt automatisch
in de ontgrendelde stand vergrendeld: het rode
merkteken van de draaiknop valt samen met het witte
merkteken van de kogel (stand B).
168
Praktische informatie
07
Schuif-/kanteldak
Open het schuif-/kanteldak niet bij gebruik
van de dakdragers - Kans op ernstige schade!
Sneeuwschermen
(Afhankelijk van het land waarin de auto wordt
verkocht)
Alleen beschikbaar voor plug-in hybride voertuigen.
Deze afneembare voorziening voorkomt opeenhoping
van sneeuw rond de koelventilator van de radiateur.
Het bestaat uit twee delen voor het bovenste gedeelte
van de grille en twee andere delen voor het onderste
gedeelte.
Bij problemen met monteren/verwijderen
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Controleer voordat u begint of de motor is
uitgeschakeld en de koelventilator is gestopt.
►  Plaats de beschermdop (2) terug op de steun (1).
►  Berg de kogel zorgvuldig op in de hoes, zodat de
kogel geen beschadigingen kan oplopen en niet vuil
kan worden.
Onderhoud
De correcte werking van het systeem is alleen
gegarandeerd als de kogel en de steun schoon blijven.
Voordat de auto met een hogedrukreiniger wordt
schoongemaakt, moet de kogel worden verwijderd en
moet de beschermdop op de steun zijn aangebracht.
Werkzaamheden aan de trekhaak
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dakdragers
Uit veiligheidsoverwegingen en om te
voorkomen dat het dak van uw auto
beschadigd raakt, is het raadzaam om uitsluitend
voor uw auto goedgekeurde dakdragers te
gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en de
gebruiksvoorwaarden die staan vermeld in
de handleiding die bij de dakdragers wordt
meegeleverd.
Maximale belasting op de dakdragers, bij een
maximale laadhoogte van 40 cm (behalve
fietsendrager): 70kg.
Deze waarde kan veranderen; controleer de
maximaal toegestane belasting in de handleiding
van de dakdragers.
Pas de rijsnelheid bij een belading hoger dan 40
cm aan de rijomstandigheden aan om schade aan
de dakdragers en de bevestigingsspunten op het
dak te voorkomen.
Raadpleeg de landelijke wetgeving met betrekking
tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn
dan de auto.
Bevestigen op de dakrails
U moet de dakdragers bevestigen ter hoogte van de
merktekens op de dakrails.
Directe montage op het dak
Bevestig de dakdragers uitsluitend op de vier
verankeringspunten in het dakframe. Als de portieren
zijn gesloten, zijn deze punten niet zichtbaar.
De bevestigingen van de dakdragers hebben een
tapeind dat in de opening van elk bevestigingspunt
moet worden gestoken.
Voorschriften
Verdeel de lading gelijkmatig om te
voorkomen dat een van de zijden wordt overbelast.
Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij
het dak.
Zet de lading goed vast.
Rijd voorzichtig: de auto reageert sneller op zijwind
en de stabiliteit van de auto kan door de belading
worden beïnvloed.
Controleer regelmatig of de dakdragers goed zijn
geplaatst en bevestigd, in ieder geval voor elke rit.
Verwijder de dakdragers zodra deze niet meer
nodig zijn.
169
Praktische informatie
07
Schuif-/kanteldak
Open het schuif-/kanteldak niet bij gebruik
van de dakdragers - Kans op ernstige schade!
Sneeuwschermen
(Afhankelijk van het land waarin de auto wordt
verkocht)
Alleen beschikbaar voor plug-in hybride voertuigen.
Deze afneembare voorziening voorkomt opeenhoping
van sneeuw rond de koelventilator van de radiateur.
Het bestaat uit twee delen voor het bovenste gedeelte
van de grille en twee andere delen voor het onderste
gedeelte.
Bij problemen met monteren/verwijderen
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Controleer voordat u begint of de motor is
uitgeschakeld en de koelventilator is gestopt.
Het is belangrijk dat u ze verwijdert bij:
een buitentemperatuur hoger dan 10 °C.
het trekken van een aanhanger.
een snelheid hoger dan 120km/h.
Bevestigen
►  Breng een van de onderste schermen aan de
desbetreffende kant van de onderste grille van de
bumper aan.
►  Plaats de bevestigingsnokken in de bumper totdat
deze in positie klikken.
►  Controleer of het scherm goed is bevestigd door
rond de randen ervan te drukken.
Herhaal dezelfde handelingen voor het andere
onderste scherm en daarna voor de bovenste
schermen in de bovenste grille van de bumper.
Verwijderen
Onderste scherm
►  Steek een vinger in de buitenste hoek onderaan
van het onderste scherm.
►  Trek het scherm naar u toe om het los te maken.
Bovenste scherm bij grille met decoratief chroom
►  Druk op de bovenste bevestigingsnokken om ze los
te maken van de grille.
►  Kantel het bovenste scherm voorzichtig omlaag.
►  Trek het scherm naar u toe om het los te maken.
170
Praktische informatie
07
Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer 30
minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om er zeker
van te zijn dat de accu voldoende is opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk of continu starten van de
motor om de accu bij te laden.
Als de accu leeg is, kan de motor niet gestart
worden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de 12V-accu.
Spaarfase
Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde functies
van de auto afhankelijk van de laadtoestand van de
accu.
Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals
de airconditioning en achterruitverwarming,
tijdelijk worden uitgeschakeld in verband met de
laadtoestand van de accu.
Deze functies worden automatisch weer ingeschakeld
zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
Motorkap
Zie het betreffende deel voor meer informatie over de
Actieve motorkap.
Stop & Start
Voordat u werkzaamheden onder de
motorkap uitvoert, moet u het contact afzetten
Bovenste scherm bij grille zonder decoratief chroom
►  Druk op elke bovenste bevestigingsnok om ze los
te maken van de grille.
►  Trek het scherm naar u toe om het los te maken.
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van
de auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien. Een
noodreservewiel mag niet worden voorzien van
een sneeuwketting.
Neem de geldende wetgeving in uw land in
acht met betrekking tot het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid.
Gebruik alleen kettingen die zijn bedoeld voor
montage op het type wiel van de auto:
Maat van de af fabriek
gemonteerde banden
Maximale afmeting
van de schakels
215/65 R17 9 mm
225/55 R18 9 mm
205/55 R19 9 mm
245/40 R20 Polaire PSGB 120
Neem voor meer informatie contact op met een dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Montagetips
►  Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren,
zet de auto dan langs de kant van de weg op een
vlakke ondergrond stil.
►  Trek de parkeerrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen
dat de auto wegglijdt.
►  Monteer de sneeuwkettingen en volg daarbij de
aanwijzingen van de fabrikant.
►  Rijd voorzichtig weg en blijf kort met een snelheid
van maximaal 50km/h rijden.
►  Zet de auto stil en controleer of de
sneeuwkettingen goed zijn gespannen.
We raden u aan om het monteren van
sneeuwkettingen altijd op een vlakke, droge
ondergrond te oefenen voordat u op reis gaat.
Rijd niet met de sneeuwkettingen op wegen
zonder sneeuw, omdat de banden van de auto
en het wegdek dan beschadigd raken. Als de auto
lichtmetalen velgen heeft, controleer dan of geen
enkel deel van de kettingen of bevestigen de velg
raakt.
Eco-mode
Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur
van bepaalde functies bij afgezet contact om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Na het afzetten van de motor kunt u een aantal
functies, zoals het audio- en telematicasysteem, de
ruitenwissers, het dimlicht en de interieurverlichting,
nog ongeveer 40 minuten gebruiken.
Activering van de modus
Er wordt een melding weergegeven als de eco-mode
wordt geactiveerd: de actieve functies worden in
stand-by gezet.
Als u op dat moment aan het telefoneren
bent, kunt u het gesprek nog ongeveer 10
minuten via het handsfree systeem van het
audiosysteem voortzetten.
Afsluiten van de eco-mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies worden
automatisch weer ingeschakeld als de motor wordt
gestart.
Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start dan
de motor en laat deze draaien:
Minder dan 10 minuten om de functies ongeveer 5
minuten te kunnen gebruiken.
171
Praktische informatie
07
Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer 30
minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om er zeker
van te zijn dat de accu voldoende is opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk of continu starten van de
motor om de accu bij te laden.
Als de accu leeg is, kan de motor niet gestart
worden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de 12V-accu.
Spaarfase
Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde functies
van de auto afhankelijk van de laadtoestand van de
accu.
Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals
de airconditioning en achterruitverwarming,
tijdelijk worden uitgeschakeld in verband met de
laadtoestand van de accu.
Deze functies worden automatisch weer ingeschakeld
zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
Motorkap
Zie het betreffende deel voor meer informatie over de
Actieve motorkap.
Stop & Start
Voordat u werkzaamheden onder de
motorkap uitvoert, moet u het contact afzetten
om te voorkomen dat de motor automatisch weer
wordt gestart.
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die
in de bladen van de koelventilator of in bepaalde
bewegende componenten kunnen komen - kans op
verstikking en ernstig letsel!
Plug-in hybrides
Voordat er werkzaamheden onder de
motorkap worden uitgevoerd, moet u eerst
het contact uitzetten en de laadstekker eruit
trekken als deze is aangesloten. Verder moet
u controleren of het controlelampje READY op
het instrumentenpaneel niet brandt en moet u 4
minuten wachten – kans op ernstig letsel!
Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang het
voorportier links is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met het
bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden). Gebruik
de beschermde zone.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet
tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Koelen van de motor als deze wordt afgezet
De koelventilator van de motor kan starten
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die in
de propeller van de ventilator kunnen komen!
Openen
►  In het interieur: trek de hendel links onder het
dashboard naar u toe.
172
Praktische informatie
07
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen
niet in het riool, in het water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor
bestemde containers bij het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Motorolie
Het peil moet worden gecontroleerd nadat de
motor minimaal 30 minuten uitgeschakeld is
geweest en op een vlakke ondergrond staat.
Controleer het peil met de oliepeilindicator op het
instrumentenpaneel terwijl het contact is
ingeschakeld (bij auto's met elektrische meter) of
met de peilstok.
Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten
door olie moet bijvullen. Er wordt geadviseerd om het
oliepeil elke 5000 km te controleren en, waar nodig,
olie bij te vullen.
Gebruik nooit additieven in de motorolie om
te voorkomen dat de motor en
emissieregeling minder betrouwbaar werken.
Controle met de oliepeilstok
Zie de afbeelding van onder de motorkap voor de
locatie van de peilstok.
►  Trek de oliepeilstok aan het gekleurde uiteinde
helemaal naar buiten.
►  Veeg het uiteinde van de peilstok af met een
schone, niet-pluizende doek.
►  Aan de buitenzijde: beweeg de hendel omhoog en
til de motorkap op.
Twee gasdempers openen de motorkap en houden
deze omhoog.
Sluiten
►  Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze
aan het einde van de slag in het slot vallen.
►  Controleer of hij vergrendeld is.
In verband met de aanwezigheid van
elektrische componenten onder de motorkap,
wordt geadviseerd om blootstelling aan water
(regen, wassen,enz.) te beperken.
Onder de motorkap
De afgebeelde motor dient slechts als voorbeeld.
De plaats van de volgende componenten kan
verschillen:
– Luchtfilter.
– Oliepeilstok.
– Olievuldop.
Benzinemotor
Dieselmotor
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof
2. Reservoir motorkoelvloeistof
3. Reservoir remvloeistof
4. Accu / zekeringen
5. Afzonderlijk massapunt (-)
6. Zekeringkast
7. Luchtfilter
8. Olievuldop
9. Oliepeilstok
Dieselbrandstofsysteem
Dit systeem staat onder zeer hoge druk.
Laat alle werkzaamheden alleen door een dealer of
een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Niveaus controleren
Controleer regelmatig alle navolgende niveaus
conform het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul
indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het
desbetreffende circuit controleren door het erkende
dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik de door de fabrikant voor uw auto en
motoruitvoering aanbevolen vloeistof.
Let bij werkzaamheden onder de motorkap
goed op, want bepaalde delen van de motor
kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en
de koelventilator kan ieder moment aanslaan
(zelfs bij afgezet contact).
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en
schadelijk voor de gezondheid.
173
Praktische informatie
07
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen
niet in het riool, in het water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor
bestemde containers bij het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Motorolie
Het peil moet worden gecontroleerd nadat de
motor minimaal 30 minuten uitgeschakeld is
geweest en op een vlakke ondergrond staat.
Controleer het peil met de oliepeilindicator op het
instrumentenpaneel terwijl het contact is
ingeschakeld (bij auto's met elektrische meter) of
met de peilstok.
Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten
door olie moet bijvullen. Er wordt geadviseerd om het
oliepeil elke 5000 km te controleren en, waar nodig,
olie bij te vullen.
Gebruik nooit additieven in de motorolie om
te voorkomen dat de motor en
emissieregeling minder betrouwbaar werken.
Controle met de oliepeilstok
Zie de afbeelding van onder de motorkap voor de
locatie van de peilstok.
►  Trek de oliepeilstok aan het gekleurde uiteinde
helemaal naar buiten.
►  Veeg het uiteinde van de peilstok af met een
schone, niet-pluizende doek.
►  Steek de oliepeilstok weer volledig in de buis en
trek hem er weer uit om het oliepeil te controleren: het
oliepeil is juist als het tussen de merktekens A (max)
en B (min) ligt.
Start de motor niet wanneer het peil staat:
boven markering A; neem contact op met een
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
onder markering B; vul onmiddellijk motorolie bij.
Eigenschappen van de olie
Wanneer u motorolie bijvult of ververst,
controleer dan of de olie geschikt is voor de
motor en voldoet aan de aanbevelingen in het
onderhoudsschema dat bij de auto is geleverd (of
verkrijgbaar is bij uw dealer en bij gekwalificeerde
werkplaatsen).
Wanneer er niet-aanbevolen olie wordt gebruikt,
kan de garantie bij een defecte motor vervallen.
Motorolie bijvullen
Zie de betreffende afbeelding van de motorruimte
voor de locatie van de motorolievuldop.
►  Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen
op motoronderdelen te voorkomen (dit kan brand
veroorzaken).
►  Wacht enkele minuten en controleer vervolgens
nogmaals het oliepeil met de peilstok.
►  Vul indien nodig bij.
►  Draai, nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd, de motorolievuldop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de schacht.
De indicatie van het oliepeil dat op het
instrumentenpaneel wordt weergegeven
wanneer het contact wordt aangezet, is de eerste
30 minuten na het bijvullen van olie niet geldig.
Remvloeistofniveau
Het niveau van deze vloeistof dient zich zo
dicht mogelijk bij het merkteken "MAX" te
bevinden. Wanneer dit niet het geval is, controleer of
de remblokken van uw auto zijn versleten.
Zie het onderhoudsschema van de fabrikant om vast
te stellen hoe vaak de remvloeistof moet worden
ververst.
Reinig de dop voordat u deze verwijdert om bij
te vullen. Gebruik alleen DOT4-remvloeistof
die in een ongeopende verpakking zit.
Koelvloeistof
Het is normaal dat tussen twee
onderhoudsbeurten door koelvloeistof moet
worden bijgevuld.
De motor moet koud zijn als u het peil controleert en
koelvloeistof bijvult.
Bij te weinig koelvloeistof kan er grote schade aan
de motor ontstaan, dus zorgt dat het peil bij de
markering "MAX" staat, maar nooit erboven.
174
Praktische informatie
07
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Luchtfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel
stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven,
moet het twee keer zo vaak worden vervangen.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen ook het oliefilter
vervangen.
Roetfilter (diesel)
Als het roetfilter verstopt begint te raken,
gaat dit waarschuwingslampje tijdelijk
branden, in combinatie met een
waarschuwingsmelding.
Regenereer het roetfilter zodra de
verkeersomstandigheden het toelaten door met
een snelheid van minimaal 60km/h te rijden tot het
lampje uit gaat.
Als het lampje blijft branden, is het minimale
peil van het dieseladditief bereikt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het controleren van het peil.
Als er langere tijd met een zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan er in uitzonderlijke gevallen
waterdamp uit de uitlaat komen als u gas geeft.
Als het peil zich dicht bij of onder de markering "MIN"
bevindt, moet u koelvloeistof bijvullen.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de
koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Het koelsysteem staat onder druk. Wacht daarom na
het afzetten van de motor ten minste één uur voordat
u er werkzaamheden aan uitvoert.
Wanneer u met spoed moet bijvullen, neem dan om
brandwonden te voorkomen een doek en draai de dop
twee slagen los om de druk te laten dalen.
Als de druk is gedaald, verwijder de dop en vul bij tot
het vereiste peil.
Ruitensproeiervloeistof
Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.
Type vloeistof
De vloeistof moet worden bijgevuld met een kant-en-
klaar mengsel.
In de winter (bij temperaturen onder nul) moet
er een vloeistof met antivries (geschikt voor de
temperatuur) worden gebruikt om de componenten
van het systeem (pomp, tank, kanalen, verstuivers) te
beschermen.
Vul het reservoir nooit bij met kraanwater
(kans op bevriezing, kalkafzetting enz.).
Dieselbrandstofadditief
(dieseluitvoering met roetfilter)
Wanneer het minimumpeil in het
additiefreservoir van het roetfilter is bereikt,
gaat dit waarschuwingslampje permanent branden,
in combinatie met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding.
Bijvullen
Dit additief moet snel worden bijgevuld.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
AdBlue® (BlueHDi)
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de indicatoren en met name de indicatoren voor
de AdBlue-actieradius.
Vul het AdBlue-reservoir bij om te voorkomen dat de
motor om wettelijke redenen niet meer kan worden
gestart.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over AdBlue
®
(BlueHDi) en met name de toevoer van
AdBlue.
Controles
Zie, tenzij anders aangegeven, het
onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking
heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het
controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door een dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend door de fabrikant
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Voor een optimale werking van belangrijke
onderdelen zoals het remsysteem selecteert en
biedt de fabrikant specifieke producten aan.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Controleer wel regelmatig of de
accupoolklemmen goed vastzitten (bij uitvoeringen
zonder snelsluiting voor de accupoolklemmen) en of
de aansluitingen schoon zijn.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie en de te nemen
voorzorgsmaatregelen voordat u werkzaamheden
aan de 12V-accu uitvoert.
Uitvoeringen met het Stop & Start-systeem
zijn voorzien van een speciale 12V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen door
het dealernetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Interieurfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel
stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven,
moet het twee keer zo vaak worden vervangen.
175
Praktische informatie
07
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Luchtfilter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof, veel
stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven,
moet het twee keer zo vaak worden vervangen.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen ook het oliefilter
vervangen.
Roetfilter (diesel)
Als het roetfilter verstopt begint te raken,
gaat dit waarschuwingslampje tijdelijk
branden, in combinatie met een
waarschuwingsmelding.
Regenereer het roetfilter zodra de
verkeersomstandigheden het toelaten door met
een snelheid van minimaal 60km/h te rijden tot het
lampje uit gaat.
Als het lampje blijft branden, is het minimale
peil van het dieseladditief bereikt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het controleren van het peil.
Als er langere tijd met een zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan er in uitzonderlijke gevallen
waterdamp uit de uitlaat komen als u gas geeft.
Deze emissies hebben geen invloed op het
rijgedrag en het milieu.
Nieuwe auto
Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar
keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een
brandlucht ruiken. Dit is volkomen normaal.
Automatische transmissie
De transmissie is onderhoudsvrij (olie
verversen niet noodzakelijk).
Remblokken
De slijtage van de remblokken is sterk
afhankelijk van de rijstijl, vooral bij
stadsverkeer en veel korte ritten. Het kan gebeuren
dat u de remblokken vaker tussen twee
onderhoudsbeurten moeten laten controleren.
Als er geen lek in het remsysteem zit, betekent een
daling in het remvloeistofniveau dat de remblokken
zijn versleten.
Na het wassen kan er zich een laagje vocht of
onder winterse omstandigheden ijs vormen
op de remschijven en remblokken: de remwerking
kan daardoor afnemen. Rem een paar keer lichtjes
om de remmen vocht- en ijsvrij te maken.
Slijtage remschijven
Raadpleeg een netwerkdealer of een
gekwalificeerde werkplaats voor informatie
over het controleren van de slijtage van de
remschijven.
Elektrische parkeerrem
Dit systeem is onderhoudsvrij. Laat echter in
het geval van een storing het systeem
controleren door een netwerkdealer of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de elektrische
parkeerrem.
Velgen en banden
De bandenspanning van alle banden, inclusief
het reservewiel, moet worden gecontroleerd
terwijl de banden koud zijn.
De bandenspanningswaarden op de sticker gelden
voor koude banden. Als u langer dan 10 minuten of
meer dan 10 km met een snelheid van meer dan 50
km/h hebt gereden, moet u een 0,3 bar (30 kPa)
hogere bandenspanning ten opzichte van de op de
sticker aangegeven waarden aanhouden.
Bij een te lage bandenspanning neemt het
energieverbruik toe. Wanneer de spanning
van de banden niet correct is, kunnen ze voortijdig
slijten. Bovendien kan dit een negatief effect
hebben op de wegligging: risico van een ongeval!
Het rijden met versleten of beschadigde banden
vermindert de remwerking en heeft een negatieve
invloed op het wegligging. Controleer de staat van de
176
Praktische informatie
07
Bevriezing van AdBlue
®
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11 °C.
Het SCR-systeem is voorzien van een
verwarmingssysteem voor het AdBlue
®
-reservoir
waardoor u ook in zeer koude omstandigheden
kunt blijven rijden.
Verkrijgbaarheid van AdBlue®
Het is raadzaam om zo snel mogelijk AdBlue
®
bij te
vullen zodra de eerste waarschuwing wordt gegeven
dat het minimumniveau is bereikt.
Voor een goede werking van het
SCR-systeem:
Gebruik alleen AdBlue
®
-vloeistof die aan de norm
ISO 22241 voldoet.
Als AdBlue
®
niet in de originele verpakking wordt
bewaard, verliest het zijn zuiverheid.
Verdun AdBlue
®
nooit met water.
AdBlue
®
is verkrijgbaar bij een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats, maar ook bij
tankstations met AdBlue
®
-pompen die speciaal voor
personenauto's zijn bedoeld.
Voorschriften voor opslag
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer
-11 °C en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf
+25 °C. We raden u aan om flacons koel en buiten
direct zonlicht te bewaren.
Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten minste
één jaar houdbaar.
banden (loopvlak en flanken) en de velgen regelmatig,
en controleer dan ook of de ventieldoppen nog
aanwezig zijn.
Als de slijtage-indicatoren niet meer onder het
loopvlakprofiel liggen, is de diepte van de groeven
minder dan 1,6 mm. De banden moeten zo snel
mogelijk worden vervangen.
Het gebruik van wielen en banden in een andere
maat dan gespecificeerd kan van invloed zijn op de
levensduur van de banden, het draaien van de banden,
de bodemvrijheid en de waarde op de snelheidsmeter,
en kan een nadelig effect op de wegligging hebben.
Gebruik altijd dezelfde banden op de voor-
en achteras, anders kan het elektronische
stabiliteitsprogramma (ESP) niet meer op het juiste
moment ingrijpen.
Markeer altijd de draairichting van de banden die
worden opgeslagen bij het monteren van de winter- of
zomerbanden. Berg ze op een koele, droge plek op, uit
de buurt van direct zonlicht.
Winter- en vierseizoenenbanden zijn te
herkennen aan dit symbool op de flanken.
Schokdempers
Het is voor bestuurders lastig om te weten
wanneer de schokdempers zijn versleten.
Schokdempers hebben echter wel een grote invloed
op de wegligging en de remprestaties.
Voor uw veiligheid en rijcomfort raden wij u aan om
ze regelmatig door een dealer of gekwalificeerde
werkplaats te laten controleren.
Distributie- en accessoiresets
De distributie- en accessoiresets worden
gebruikt vanaf het moment dat de motor
wordt gestart totdat de motor wordt afgezet. Het is
normaal dat ze in de loop der tijd slijten.
Een defecte distributie- of accessoireset kan schade
aan de motor veroorzaken, waardoor deze niet meer
kan worden gebruikt. Houd u aan de aanbevolen
vervangingsintervallen, aangegeven in kilometers of
tijd, afhankelijk van welke als eerste wordt bereikt.
AdBlue® (BlueHDi)
De fabrikant heeft ervoor gekozen om zijn auto's met
dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij
het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een
SCR-systeem (Selective Catalytic Reduction) voor
de nabehandeling van de uitlaatgassen zonder dat
de prestaties afnemen of het brandstofverbruik
toeneemt, om het milieu zo min mogelijk te belasten
en om aan de Euro 6-norm te voldoen.
SCR-systeem
Met behulp van een vloeistof die AdBlue
®
wordt
genoemd en ureum bevat, kan een katalysator tot
85% van de stikstofoxide (NOx) omzetten in stikstof
en water (deze stoffen zijn niet schadelijk voor de
gezondheid en het milieu).
De AdBlue
®
bevindt zich in een specifiek
reservoir van ongeveer 15 liter.
Met deze inhoud kan de auto ongeveer 6.500 km
rijden, waarbij uw rijstijl ook een grote invloed op deze
afstand heeft.
Wanneer u met de resterende hoeveelheid nog
maximaal ongeveer 2.400km kunt rijden totdat het
reservoir helemaal leeg is en de auto niet meer kan
worden gestart, wordt er een waarschuwingssysteem
geactiveerd.
Zie de betreffende delen voor meer
informatie over de waarschuwings- en
controlelampjes en bijbehorende waarschuwingen
of de lampjes.
Wanneer het AdBlue
®
-reservoir leeg is,
voorkomt een wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem dat de motor opnieuw
wordt gestart.
Als het SCR-systeem niet goed werkt, stoot de
auto te veel schadelijke stoffen uit, waardoor hij
niet meer aan de Euro 6-emissienorm voldoet.
Wanneer er een storing in het SCR-systeem wordt
geconstateerd, is het essentieel om contact
op te nemen met een dealer of gekwalificeerde
werkplaats. Na 1.100 km wordt er automatisch een
voorziening geactiveerd die voorkomt dat de motor
kan starten.
In beide gevallen geeft een actieradiusindicator
aan hoever u nog kunt rijden voordat de auto wordt
stilgezet.
177
Praktische informatie
07
Bevriezing van AdBlue
®
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11 °C.
Het SCR-systeem is voorzien van een
verwarmingssysteem voor het AdBlue
®
-reservoir
waardoor u ook in zeer koude omstandigheden
kunt blijven rijden.
Verkrijgbaarheid van AdBlue®
Het is raadzaam om zo snel mogelijk AdBlue
®
bij te
vullen zodra de eerste waarschuwing wordt gegeven
dat het minimumniveau is bereikt.
Voor een goede werking van het
SCR-systeem:
Gebruik alleen AdBlue
®
-vloeistof die aan de norm
ISO 22241 voldoet.
Als AdBlue
®
niet in de originele verpakking wordt
bewaard, verliest het zijn zuiverheid.
Verdun AdBlue
®
nooit met water.
AdBlue
®
is verkrijgbaar bij een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats, maar ook bij
tankstations met AdBlue
®
-pompen die speciaal voor
personenauto's zijn bedoeld.
Voorschriften voor opslag
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer
-11 °C en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf
+25 °C. We raden u aan om flacons koel en buiten
direct zonlicht te bewaren.
Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten minste
één jaar houdbaar.
Als de vloeistof bevroren is geweest, kan deze weer
worden gebruikt nadat deze bij kamertemperatuur
volledig is ontdooid.
Bewaar flacons met AdBlue
®
nooit in uw auto.
Gebruiksvoorschriften
AdBlue
®
is een oplossing op ureumbasis. Deze
vloeistof is niet ontvlambaar, kleurloos en geurloos
(indien de vloeistof koel wordt bewaard).
Als de vloeistof in contact komt met de huid, moet
u de huid wassen met kraanwater en zeep. Als
de vloeistof in de ogen komt, spoel de ogen dan
onmiddellijk en grondig gedurende ten minste 15
minuten met kraanwater of met een oogspoelmiddel.
Raadpleeg een arts bij een blijvend branderig gevoel
of blijvende irritatie.
Als AdBlue wordt ingeslikt, spoel de mond dan
met schoon water en drink vervolgens een ruime
hoeveelheid water.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij
een hoge omgevingstemperatuur) kan het risico
van het vrijkomen van ammoniakdampen niet
worden uitgesloten: adem deze niet in. Dampen met
ammoniak werken irriterend op de slijmvliezen (ogen,
neus en keel).
Bewaar AdBlue
®
buiten het bereik van
kinderen, in de originele flacon.
Procedure
Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto op een
vlakke en horizontale ondergrond staat.
Controleer 's winters of de omgevingstemperatuur
van de auto hoger is dan -11 °C. Als het kouder is,
bevriest de AdBlue
®
waardoor u het niet in het
reservoir kunt gieten. Laat de auto enkele uren op een
warmere plaats staan en vul vervolgens het reservoir
bij.
Giet nooit AdBlue
®
in de tank voor diesel.
Als er AdBlue
®
op de carrosserie of op een
andere plaats is gemorst, spoel deze dan
onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg
met een vochtige doek.
Gekristalliseerde vloeistof moet worden
verwijderd met een spons en warm water.
Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld nadat
het reservoir leeg is geraakt, dient u ongeveer
5 minuten te wachten voordat u het contact
aanzet, zonder het bestuurdersportier te openen,
de auto te ontgrendelen en de elektronische
sleutel in het interieur te houden.
Zet vervolgens het contact aan en start na 10
seconden wachten de motor.
►  Druk op de toets "START/STOP" om de motor af
te zetten.
178
Praktische informatie
07
beschadigen (zoals boomhars, vogelpoep,
insectenafscheidingen, pollen en teer).
Afhankelijk van de omgeving moet u de auto vaker
wassen om zoutafzettingen (in kustgebieden),
roet (in industriële gebieden) of modder/zout (in
natte of koude gebieden) te verwijderen. Deze
materialen kunnen zeer corrosief zijn.
Neem contact op met een dealer of
gekwalificeerde werkplaats voor advies over
het verwijderen van hardnekkige vlekken
waarvoor speciale producten nodig zijn (zoals
verwijdermiddelen voor teer en insecten).
Laat lakschade bij voorkeur repareren door een
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Binnenkant
Wanneer u de auto wast, gebruik dan nooit
een waterslang of hogedrukreiniger om de
binnenkant te reinigen.
Bekers of andere open houders met vloeistof
kunnen lekken, met kans op schade aan het
instrumentenpaneel en de bedieningselementen
op het dashboard en de middenconsole. Wees
altijd voorzichtig!
Reinig instrumentenpanelen, touchscreens en
andere displays door ze voorzichtig met een
zachte, droge doek af te vegen. Gebruik geen
producten (zoals alcohol of desinfectiemiddelen)
of zeepwater direct op deze oppervlakken - kans
op schade!
►  Draai de blauwe dop van de AdBlue
®
-tank linksom
en verwijder de dop.
►  Met een verpakking AdBlue
®
: controleer eerst
de uiterste houdbaarheidsdatum en lees daarna
zorgvuldig de instructies op het etiket voordat u de
inhoud van de verpakking in het AdBlue-reservoir van
de auto giet.
►  Bij eenAdBlue
®
-pomp: steek het vulpistool in de
vulpijp en blijf tanken totdat het vulpistool afslaat.
Om te voorkomen dat u het AdBlue
®
-reservoir
met te veel vloeistof vult:
Vul 10 tot 13 liter bij met behulp van
AdBlue
®
-verpakkingen.
Stop met bijvullen als het vulpistool voor het
eerst afslaat als u bij een tankstation tankt.
Het systeem kan alleen hoeveelheden van 5 liter
AdBlue
®
of meer registreren.
Als het AdBlue
®
-reservoir helemaal leeg is,
wat wordt bevestigd met de melding
"VulAdBluebij: Starten niet mogelijk", dan moet u
minimaal 5 liter bijvullen.
Activeren van de vrijloop
In bepaalde situaties moet de auto in de vrijloopstand
worden gezet (bijvoorbeeld bij slepen, op een
testbank, in een automatische wasstraat (wasstand),
of bij transport per trein of over zee).
/
Procedure voor het activeren van de vrijloop
►  Trap het rempedaal in terwijl de auto stilstaat en
de motor draait, en selecteer standN.
Binnen 5 seconden:
►  Houd het rempedaal ingetrapt en doe het volgende
in deze volgorde: zet het contact uit en beweeg de
selectieschakelaar naar voren of naar achteren.
►  Laat het rempedaal los en zet het contact weer
aan.
►  Trap het rempedaal in en druk op de hendel van de
elektrische parkeerrem om deze vrij te zetten.
►  Laat het rempedaal los en zet het contact af.
Er wordt een melding op het
instrumentenpaneel weergegeven om te
bevestigen dat de wielen 15 minuten worden
vrijgezet.
In de wasstand kan er een melding op het
instrumentenpaneel worden weergegeven om aan
te geven dat er geen update van het audiosysteem
kan worden uitgevoerd.
Terug naar de normale werking
►  Houd het rempedaal ingetrapt en start de motor.
Keyless Entry and Start
Trap het rempedaal niet in terwijl u het
contact aan en weer uit zet. Als u dat wel doet,
start de motor waardoor u de procedure opnieuw
moet uitvoeren.
Onderhoudstips
Algemene aanwijzingen
Houd u aan de volgende aanbevelingen om
beschadiging van de auto te voorkomen.
Buitenkant
Gebruik nooit een hogedrukspuit in de
motorruimte - kans op schade aan
elektrische componenten!
Was de auto niet bij fel zonlicht of bij zeer lage
temperaturen.
Wanneer u de auto in een autowasstraat
wast, vergrendel dan alle portieren en,
afhankelijk van de uitvoering, haal de
elektronische sleutel uit de detectiezone en
schakel de handsfree-functie (Handsfree toegang
achterklep) uit.
Wanneer u een hogedrukreiniger gebruikt, houd
de spuitmond dan op minimaal 30 cm van de auto
(vooral wanneer u gebieden met beschadigde lak,
sensoren of afdichtingen reinigt).
Verwijder meteen alle vlekken die chemicaliën
bevatten die de lak van uw auto kunnen
179
Praktische informatie
07
beschadigen (zoals boomhars, vogelpoep,
insectenafscheidingen, pollen en teer).
Afhankelijk van de omgeving moet u de auto vaker
wassen om zoutafzettingen (in kustgebieden),
roet (in industriële gebieden) of modder/zout (in
natte of koude gebieden) te verwijderen. Deze
materialen kunnen zeer corrosief zijn.
Neem contact op met een dealer of
gekwalificeerde werkplaats voor advies over
het verwijderen van hardnekkige vlekken
waarvoor speciale producten nodig zijn (zoals
verwijdermiddelen voor teer en insecten).
Laat lakschade bij voorkeur repareren door een
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Binnenkant
Wanneer u de auto wast, gebruik dan nooit
een waterslang of hogedrukreiniger om de
binnenkant te reinigen.
Bekers of andere open houders met vloeistof
kunnen lekken, met kans op schade aan het
instrumentenpaneel en de bedieningselementen
op het dashboard en de middenconsole. Wees
altijd voorzichtig!
Reinig instrumentenpanelen, touchscreens en
andere displays door ze voorzichtig met een
zachte, droge doek af te vegen. Gebruik geen
producten (zoals alcohol of desinfectiemiddelen)
of zeepwater direct op deze oppervlakken - kans
op schade!
Carrosserie
Hoogglanslak
Gebruik nooit schurende producten,
oplosmiddelen, benzine of olie om de
carrosserie te reinigen.
Gebruik nooit een schuursponsje om lastige
vlekken te verwijderen - kans op krassen in de lak!
Breng geen poetsmiddel aan als de zon fel schijnt,
of op kunststof of rubber onderdelen.
Gebruik een zachte doek met zeepwater of
een pH-neutraal product.
Neem de carrosserie met een schone
microvezeldoek af zonder er hard op te wrijven.
Breng poetsmiddel aan op een schone en droge
auto.
Neem de instructies die op het product worden
vermeld in acht.
Stickers
(Afhankelijk van de uitvoering)
Gebruik geen hogedrukspuit om de auto te
wassen - kans op schade of loslaten van de
stickers!
Gebruik een slang met grote diameter
(temperatuur tussen 25 °C en 40 °C).
Richt de waterstraal haaks op het oppervlak dat
moet worden gereinigd.
Spoel de auto af met gedemineraliseerd water.
Leder
Leder is een natuurproduct. Verzorg het op de juiste
manier zodat het lang meegaat.
Het moet worden beschermd en onderhouden met
een speciaal product voor leder, zodat het soepel blijft
en zijn oorspronkelijke uiterlijk behoudt.
Reinig leder niet met ongeschikte
reinigingsmiddelen, zoals oplosmiddelen,
schoonmaakmiddelen, benzine of pure alcohol.
Wanneer u onderdelen reinigt die gedeeltelijk van
leder zijn, zorg dan dat u de andere materialen niet
beschadigt met het speciale product voor leder.
Voordat u vetvlekken of vloeistoffen
verwijdert, veeg dan eerst de resten weg.
Veeg voordat u begint met schoonmaken de
resten weg die het leder kunnen beschadigen.
Gebruik daarvoor een doek die is bevochtigd met
gedemineraliseerd water en vervolgens goed is
uitgeknepen.
Reinig leder met een zachte doek die is bevochtigd
met zeepwater of een pH-neutraal product.
Droog het af met een zachte, droge doek.
180
In geval van pech
08
Gevarendriehoek
Deze reflecterende en inklapbare voorziening moet
langs de kant van de weg worden geplaatst bij pech
of schade aan de auto.
Voordat u uit de auto stapt
Schakel de alarmknipperlichten in en doe het
veiligheidsvest aan. Zet dan de gevarendriehoek in
elkaar en plaats deze.
Opbergruimte
In het opbergvak onder de vloerbekleding van de
bagageruimte is een speciale opbergruimte voorzien.
Uitvouwen en plaatsen van de
gevarendriehoek
Zie de bovenstaande afbeelding voor uitvoeringen
met een originele gevarendriehoek.
Raadpleeg bij andere gevarendriehoeken
de instructies voor het uitvouwen in de
gebruiksaanwijzing van de gevarendriehoek.
►  Plaats de gevarendriehoek achter de auto, houd u
daarbij aan de ter plaatse geldende regels.
Brandstoftank leeg (diesel)
Bij een auto met dieselmotor moet het
brandstofsysteem worden ontlucht als de
brandstoftank leeg is.
Voordat u begint met het ontluchten van het systeem,
is het van groot belang om minimaal 5 liter diesel in
de brandstoftank te gieten.
Zie het betreffende deel voor meer informatie
over het tanken en de tankbeveiliging
(diesel).
►  Zet het contact aan (zonder de motor te starten).
►  Wacht ongeveer 1 minuut en zet het contact af.
►  Start de motor.
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw
startpoging en herhaal de procedure.
Boordgereedschap
Gereedschapsset die bij de auto wordt geleverd.
De samenstelling ervan is afhankelijk van de
uitrusting van uw auto:
– Bandenreparatieset.
– Reservewiel.
Toegang tot het gereedschap
Het gereedschap bevindt zich in de bagageruimte,
onder de vloerplaat.
Toegang:
Uitvoeringen met een harde vloerplaat in de
bagageruimte:
►  Open de achterklep.
►  Til de vloerplaat van de bagageruimte zover
mogelijk op en houd deze vast.
Uitvoeringen met opvouwbare vloerbedekking in de
bagageruimte (plug-in hybride):
►  Open de achterklep.
►  Klap de opvouwbare vloerbedekking van de
bagageruimte volledig uit door aan de handgreep te
trekken.
Met bandenreparatieset
►  Maak de twee klemmen los om het deksel te
openen.
Met reservewiel
Dit gereedschap is specifiek voor de auto en
kan, afhankelijk van de uitvoering van de
auto, verschillend zijn.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
181
In geval van pech
08
Met bandenreparatieset
►  Maak de twee klemmen los om het deksel te
openen.
Met reservewiel
Dit gereedschap is specifiek voor de auto en
kan, afhankelijk van de uitvoering van de
auto, verschillend zijn.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt voor
het verwisselen van een wiel met een
beschadigde band.
Gebruik niet een andere krik dan de door de
fabrikant geleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de originele krik,
neem dan contact op met het dealernetwerk of
een gekwalificeerde werkplaats, om de door de
fabrikant voorgeschreven krik aan te schaffen.
De krik voldoet aan de Europese regelgeving zoals
deze is vastgelegd in de Richtlijn 2006/42/EG over
machines.
De krik is onderhoudsvrij.
Beschikbaar gereedschap
1. Blok om de auto tegen wegrollen te beveiligen
(afhankelijk van de uitvoering)
2. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in het
dashboardkastje) (afhankelijk van de uitvoering)
Hiermee kunnen de speciale slotbouten met
behulp van de wielsleutel worden verwijderd.
3. Afneembaar sleepoog en gereedschap voor
het openen van het afdekkapje voor en achter
(afhankelijk van de uitvoering)
Zie het betreffende deel voor meer informatie over het
slepen van de auto en het gebruik van het afneembare
sleepoog.
Met bandenreparatieset
4. Een 12V-compressor, een flacon afdichtmiddel en
een sticker met de snelheidslimiet
Voor het tijdelijk repareren en het op spanning
brengen van een band.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over de
bandenreparatieset.
182
In geval van pech
08
Uitvoeringen met reservewiel
5. Wielsleutel
Hiermee kunt u de wielbouten verwijderen.
6. Krik met geïntegreerde slinger
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
7. Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen
van wielbouten (afhankelijk van de uitvoering)
Hiermee kunnen de sierdoppen bij lichtmetalen
velgen van de wielbouten worden verwijderd.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over het
reservewiel.
Bandenreparatieset
Scan de QR-code op pagina 3 om verklarende
video's te bekijken.
U kunt de band tijdelijk repareren met een
compressor en een flacon met afdichtmiddel zodat u
naar de dichtstbijzijnde garage kunt rijden.
Ontworpen om algemene lekkages op het loopvlak
van een band te repareren.
De compressor kan via de 12 V-aansluiting
lang genoeg op het elektrische systeem van
de auto worden aangesloten om een lekke band
weer op te pompen.
Alleen de 12V-aansluiting voorin mag worden
gebruikt om de compressor aan te sluiten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de gereedschapsset.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de identificatie, vooral dit label.
Als de spanning van één of meer banden is
aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
Reparatiemethode
Verwijder het voorwerp (zoals een spijker of
schroef) dat de lekkage heeft veroorzaakt
niet uit de band.
►  Parkeer de auto zonder het verkeer te belemmeren
en schakel de parkeerrem in.
►  Volg de veiligheidsinstructies
(alarmknipperlichten, gevarendriehoek,
verkeersveiligheidsvest enz.) volgens de regelgeving
in het land waar u rijdt.
►  Zet het contact af.
►  Rol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
►  Sluit de slang van de compressor aan op de flacon
met afdichtmiddel.
183
In geval van pech
08
►  Keer de flacon met afdichtmiddel om en bevestig
deze in de uitsparing op de compressor.
►  Haal het dopje van het ventiel van de lekke band
en bewaar het op een schone plaats.
►  Sluit de slang van de flacon met afdichtmiddel aan
op het ventiel van de lekke band en zet deze stevig
vast.
►  Controleer of de schakelaar van de compressor in
stand "O" staat.
►  Rol de elektrische kabel, die onder de compressor
is opgeborgen, volledig uit.
►  Sluit de stekker van de compressor aan op de
12V-aansluiting in de auto.
►  Bevestig de sticker met
snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet moet in de
auto vlak bij de bestuurder worden geplakt
om hem / haar te herinneren aan het feit dat er
met een gerepareerde band wordt gereden.
►  Zet het contact aan.
►  Schakel de compressor in door de schakelaar
in de stand I te zetten, totdat de bandenspanning 2
bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk
in de band gespoten; maak de slang gedurende
deze handeling niet los van de aansluiting (kans op
spatten).
Als de bandenspanning van 2 bar na ongeveer
7 minuten niet is bereikt, kan de band niet
met de bandenreparatieset worden gerepareerd;
neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.
►  Zet de schakelaar in de stand "O”.
►  Haal de stekker van de compressor uit de
12V-aansluiting in de auto.
►  Verwijder de set.
►  Vervang de dop op het ventiel.
►  Verwijder de flacon met afdichtmiddel en berg
deze op.
Het afdichtmiddel is gevaarlijk bij inslikken
en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van kinderen.
De uiterste gebruiksdatum van het middel staat op
de flacon vermeld.
Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar lever
deze in bij een dealer of een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om een nieuwe flacon
met afdichtmiddel bij een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats te kopen.
►  Rijd direct ongeveer 5 kilometer met matige
snelheid (tussen 20 en 60km/h), zodat het
afdichtmiddel het lek kan dichten.
►  Zet de auto stil en controleer de reparatie en de
bandenspanning met de set.
184
In geval van pech
08
Rijd niet sneller dan 80km/h en niet meer
dan 80 km met een band die met dit type set
is gerepareerd.
U moet contact opnemen met een dealer of
gekwalificeerde werkplaats om de reparatie na te
laten kijken en de verwisselde band waar nodig te
vervangen.
De bandenspanning controleren /
aanpassen
De compressor kan worden gebruikt, zonder
afdichtmiddel in de band te spuiten, om de
bandenspanning te controleren en zo nodig te
corrigeren.
►  Verwijder het dopje van het ventiel van de band en
bewaar het op een schone plaats.
►  Rol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
►  Sluit de slang aan op het ventiel en zet deze stevig
vast.
►  Controleer of de schakelaar van de compressor in
de stand "O" staat.
►  Rol de elektrische kabel, die onder de compressor
is opgeborgen, volledig uit.
►  Sluit de stekker van de compressor aan op de
12V-aansluiting in de auto.
►  Zet het contact aan.
►  Schakel de compressor in door de schakelaar in de
stand "I" te zetten en breng de band op de spanning
die staat aangegeven op de bandenspanningssticker
van de auto. De bandenspanning verlagen: druk op
de zwarte toets op de slang van de compressor, bij de
aansluiting op het ventiel.
Als de bandenspanning van 2 bar na 7
minuten nog niet is bereikt, kan de band niet
met de bandenreparatieset worden gerepareerd;
neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.
►  Zet de schakelaar in de stand O zodra de gewenste
bandenspanning is bereikt.
►  Verwijder de set en berg deze op.
►  Vervang de dop op het ventiel.
Reservewiel
Scan de QR-code op pagina 3 om verklarende
video's te bekijken.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de gereedschapsset.
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel ligt onder de vloer van de
bagageruimte.
Zie het deelGereedschapssetvoor toegang tot het
reservewiel.
Het reservewiel is een "noodreservewiel".
Het reservewiel monteren
►  Draai de centrale moer los.
►  Verwijder het bevestigingssysteem (moer en
bout).
►  Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek
het naar u toe.
►  Neem het wiel uit de bagageruimte.
Het reservewiel terugplaatsen
Het wiel met de lekke band kan niet onder de
vloerplaat van de bagageruimte geplaatst
worden.
►  Leg het reservewiel terug in de reservewielbak.
►  Draai de moer op de bout een aantal slagen los.
►  Plaats het bevestigingssysteem (moer en bout) op
het midden van het wiel.
►  Draai de centrale moer voldoende vast om het wiel
goed te bevestigen.
►  Berg de gereedschapskist in het midden van het
wiel op en klik de kist vast.
Verwijderen van het wiel
De auto parkeren
Parkeer de auto op een plaats waar u het
verkeer niet hindert en zorg ervoor dat deze op een
horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat.
Bij een automatische transmissie moet u
stand P selecteren om de wielen te blokkeren,
de parkeerrem aantrekken, tenzij deze in de
automatische stand staat, en het contact
uitzetten.
Controleer of de controlelampjes van de
parkeerrem op het instrumentenpaneel
permanent branden.
185
In geval van pech
08
►  Leg het reservewiel terug in de reservewielbak.
►  Draai de moer op de bout een aantal slagen los.
►  Plaats het bevestigingssysteem (moer en bout) op
het midden van het wiel.
►  Draai de centrale moer voldoende vast om het wiel
goed te bevestigen.
►  Berg de gereedschapskist in het midden van het
wiel op en klik de kist vast.
Verwijderen van het wiel
De auto parkeren
Parkeer de auto op een plaats waar u het
verkeer niet hindert en zorg ervoor dat deze op een
horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat.
Bij een automatische transmissie moet u
stand P selecteren om de wielen te blokkeren,
de parkeerrem aantrekken, tenzij deze in de
automatische stand staat, en het contact
uitzetten.
Controleer of de controlelampjes van de
parkeerrem op het instrumentenpaneel
permanent branden.
De inzittenden moeten de auto hebben verlaten en
zich op een veilige plaats bevinden.
Plaats waar nodig een wielblok achter het wiel
kruislings tegenover het te verwisselen wiel.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik
steunt; gebruik een bok.
Wiel met wieldop
Demonteren: verwijder eerst de wieldop
door deze met behulp van de wielsleutel bij de
ventielopening los te wippen en vervolgens los te
trekken.
Monteren: haal de wielbouten aan en breng
daarna de wieldop aan; plaats de opening in lijn
met het ventiel en druk de wieldop vervolgens
rondom vast met de palm van uw hand.
►  Verwijder de sierdop van de wielbouten met het
gereedschap (7) (lichtmetalen velgen).
►  Bevestig de dop (2) op de wielsleutel (5) en draai
de slotbout een omwenteling los.
►  Draai de overige wielbouten iets los met alleen de
wielsleutel (5).
►  Plaats het voetstuk van de krik (6) op de grond,
recht onder een van de twee krikpunten aan de
voorzijde (A) of achterzijde (B). Gebruik het krikpunt
dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel
bevindt.
►  Draai de krik (6) uit totdat de kop van de krik
het krikpunt (A of B) raakt; het contactvlak van het
186
In geval van pech
08
krikpunt (A of B) moet goed in het middelste deel van
de kop van de krik steken.
►  Krik de auto op totdat er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het reservewiel te
monteren.
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een
gladde of zachte ondergrond kan de krik
wegschuiven of wegzakken - kans op letsel!
Plaats de krik precies onder een van de krikpunten
(A of B) onder de auto en controleer of de kop van
de krik goed tegen het midden van het contactvlak
van het krikpunt drukt. Anders kan de auto
beschadigd raken en / of de krik inklappen - Kans
op letsel!
►  Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone
plaats.
►  Verwijder het wiel.
Monteren van een wiel
Een reservewiel met stalen velg of
noodreservewiel monteren
Als de auto is voorzien van lichtmetalen velgen,
raken de ringen (A) de stalen velg of het
noodreservewiel niet. Het wiel wordt door het
conische contactvlak (B) van elke bout op zijn plek
gehouden.
►  Monteer het wiel op de naaf.
►  Draai de bouten met de hand vast.
►  Draai de slotbout met de wielsleutel (5) en de
dop(2)voorlopig vast.
►  Draai de overige wielbouten met alleen de
wielsleutel (5) handvast.
►  Laat de auto weer volledig zakken.
►  Vouw de krik (6) op en verwijder deze.
►  Draai de slotbout met de wielsleutel (5) en de dop
(2) vast.
►  Draai de overige wielbouten met alleen de
wielsleutel (5) vast.
►  Bevestig de doppen op de wielbouten (afhankelijk
van de uitvoering).
►  Berg het gereedschap op.
Na het verwisselen van een wiel
Het wiel met de lekke band kan niet op de plek van
het reservewiel worden opgeborgen. Leg het in de
bagageruimte.
Met een noodreservewiel
Schakel bepaalde rijhulpsystemen uit (Active
Safety Brake, Adaptieve snelheidsregelaar enz.).
Overschrijd de maximaal toegestane snelheid van
80 km/h of de maximale afstand van 80 km niet.
Het is niet toegestaan om met meer dan één
noodreservewiel te rijden.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat het aantrekkoppel van de bouten van het
reservewiel en de bandenspanning nakijken.
Laat de lekke band controleren. Na inspectie kan
de monteur u vertellen of de band kan worden
gerepareerd of moet worden vervangen.
Een lamp vervangen
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals een lage temperatuur of vocht) kan er
een laagje condens aan de binnenzijde van de
187
In geval van pech
08
Na het verwisselen van een wiel
Het wiel met de lekke band kan niet op de plek van
het reservewiel worden opgeborgen. Leg het in de
bagageruimte.
Met een noodreservewiel
Schakel bepaalde rijhulpsystemen uit (Active
Safety Brake, Adaptieve snelheidsregelaar enz.).
Overschrijd de maximaal toegestane snelheid van
80 km/h of de maximale afstand van 80 km niet.
Het is niet toegestaan om met meer dan één
noodreservewiel te rijden.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat het aantrekkoppel van de bouten van het
reservewiel en de bandenspanning nakijken.
Laat de lekke band controleren. Na inspectie kan
de monteur u vertellen of de band kan worden
gerepareerd of moet worden vervangen.
Een lamp vervangen
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals een lage temperatuur of vocht) kan er
een laagje condens aan de binnenzijde van de
koplampen en de achterlichten ontstaan; dit
verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.
Kijk nooit van dichtbij in de lichtbundel van
ledlampen. U kunt daarbij ernstig oogletsel
oplopen!
De koplampunits zijn voorzien van glas van
polycarbonaat met een speciale vernislaag:
Gebruik voor het schoonmaken van de
koplampen nooit een droge doek of een schuur-,
schoonmaak- of oplosmiddel.
Gebruik een spons met zeepwater of een
pH-neutraal product.
Wanneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op de koplampen,
de achterlichten en de randen ervan gericht,
om beschadiging van de vernislaag en de
afdichtrubbers te voorkomen.
Koplampen en andere verlichting
met ledlampen
Vervanging van dit type gloeilamp
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Raak koplampen met led- of Full LED-technologie
niet aan - elektrocutiegevaar!
Verlichting vóór
Uitvoering met ledkoplampen
1. Grootlicht
2. Dimlicht
3. Dagrijverlichting / Parkeerlichten
4. Richtingaanwijzers
188
In geval van pech
08
Uitvoering met DS MATRIX LED
VISION-koplampen
1. Dimlicht
2. Functie dynamische bochtverlichting
3. Dimlicht / grootlicht met functie Matrix Beam
4. Dagrijverlichting / Parkeerlichten
5. Richtingaanwijzers
Achterlichten
1. Richtingaanwijzers (led)
2. Remlichten (led)
3. Parkeerlichten (led)
4. Achteruitrijlichten (led)
5. Mistlampen (led)
Zekeringen
Een zekering vervangen
Laat alle werkzaamheden alleen door
een dealer of een gekwalificeerde werkplaats
uitvoeren.
Wanneer een zekering door een derde partij wordt
vervangen, kan er een ernstige storing in de auto
ontstaan.
Montage van elektrische accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische systeem
van uw auto is al rekening gehouden met de
montage van zowel de standaarduitrusting als
eventuele opties.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in de
auto monteert of laat monteren.
De fabrikant is niet aansprakelijk voor kosten
die voortvloeien uit storingen veroorzaakt
door het repareren van het voertuig of het
oplossen van storingen door de montage van
accessoires die niet door de fabrikant zijn geleverd
of aanbevolen, of die niet zijn gemonteerd in
overeenstemming met de aanbevelingen. Dit geldt
met name als het gezamenlijke stroomverbruik
van de extra uitrusting meer dan 10 milliampère
bedraagt.
12V-accu('s)
Loodstartaccu's
Deze accu's bevatten schadelijke stoffen
(zwavelzuur en lood).
Ze moeten conform de regelgeving worden
afgevoerd en mogen nooit samen met
huishoudelijk afval worden weggegooid.
Lever gebruikte accu's in bij een aangewezen
inzamelpunt.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u
handelingen aan de accu uitvoert.
Voer handelingen aan de accu uitsluitend uit in
een goed geventileerde ruimte, ver van open vuur
of vonken veroorzakende bronnen, om elk risico
van brand of explosie uit te sluiten.
Was na afloop uw handen.
Elektronische regeleenheden / DS MATRIX
LED VISION-koplampen
Sluit de minkabel nooit aan op het metalen
deel van elektronische regeleenheden of op de
achterzijde van de koplampen.
Kans op defecte elektronische regeleenheden en/
of koplampen!
Sluit deze aan op een extern aardingspunt dat
speciaal hiervoor is bedoeld.
Bevroren accu
Probeer nooit om een bevroren accu te laden -
Risico op explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat deze dan
door een dealer of een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de inwendige
delen en op scheuren in de behuizing (kans op
lekkage van giftig en corrosief zuur).
Probeer de motor nooit te starten door de
auto aan te duwen.
Symbolen
Geen vonken of open vuur, niet roken.
Bescherm altijd uw ogen. Explosieve gassen
kunnen blindheid en letsel veroorzaken.
Houd de accu van de auto buiten het bereik
van kinderen.
De accu van de auto bevat zwavelzuur, wat
blindheid of ernstige brandwonden kan
veroorzaken.
Zie de handleiding voor meer informatie.
Vlak bij de accu kunnen explosieve gassen
aanwezig zijn.
189
In geval van pech
08
Sluit deze aan op een extern aardingspunt dat
speciaal hiervoor is bedoeld.
Bevroren accu
Probeer nooit om een bevroren accu te laden -
Risico op explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat deze dan
door een dealer of een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de inwendige
delen en op scheuren in de behuizing (kans op
lekkage van giftig en corrosief zuur).
Probeer de motor nooit te starten door de
auto aan te duwen.
Symbolen
Geen vonken of open vuur, niet roken.
Bescherm altijd uw ogen. Explosieve gassen
kunnen blindheid en letsel veroorzaken.
Houd de accu van de auto buiten het bereik
van kinderen.
De accu van de auto bevat zwavelzuur, wat
blindheid of ernstige brandwonden kan
veroorzaken.
Zie de handleiding voor meer informatie.
Vlak bij de accu kunnen explosieve gassen
aanwezig zijn.
Met benzine- / dieselmotoren
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het
starten van de motor met behulp van startkabels of
voor het laden van een lege accu.
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich onder de motorkap.
Voor toegang tot de pluspool (+):
►  Ontgrendel de motorkap door de ontgrendelhendel
in het interieur en vervolgens de veiligheidshaak van
de motorkap te bedienen.
►  Open de motorkap.
Pluspool (+) met snelsluiting.
Minpool (-).
De minpool van de accu is niet bereikbaar en daarom
bevindt er zich vlak bij de accu een afzonderlijk
massapunt.
Starten van de motor met een hulpaccu en
startkabels
Als de accu van uw auto leeg is, kan de motor worden
gestart met een hulpaccu (externe accu of de accu
van een andere auto) en startkabels of met een
startbooster.
Start de motor nooit als er een acculader is
aangesloten.
Gebruik nooit een startbooster van 24V of hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een nominale
spanning van 12V en een capaciteit minimaal
gelijk aan die van de lege accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers (audiosysteem,
ruitenwissers, verlichting enz.) van beide auto's
uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de
buurt van bewegende delen van de motor (zoals
ventilator en riemen) bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende motor.
►  Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+)
omhoog, wanneer uw auto hiermee is uitgerust.
►  Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de
ontladen accu (A) (bij het gebogen metalen gedeelte)
en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu (B)
of de startbooster.
190
In geval van pech
08
►  Sluit het ene uiteinde van de groene of zwarte
kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu (B) of de
startbooster (of op een massapunt van de auto met
de hulpaccu).
►  Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte
kabel aan op het massapunt C.
►  Start de motor van de auto met de hulpaccu en
laat deze enkele minuten draaien.
►  Start de auto met de lege accu en laat de motor
draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het contact af
en wacht even voordat u een nieuwe poging doet.
►  Wacht totdat de motor stationair draait.
►  Maak de startkabels vervolgens in omgekeerde
volgorde los.
►  Breng het kunststof kapje aan op de pluspool (+),
als uw auto hiermee is uitgerust.
►  Laat de motor minimaal 30 minuten draaien,
terwijl de auto stilstaat, om de accu voldoende op te
laden.
Wanneer u meteen gaat rijden zonder dat de
auto voldoende is opgeladen, kunnen
sommige functies mogelijk niet goed werken
(zoals Stop & Start).
Laden met behulp van een acculader
Voor een optimale levensduur van de accu is het
noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de accu
voldoende is opgeladen.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn om de
accu op te laden:
Als de auto vooral voor korte ritten wordt gebruikt.
Als de auto meerdere weken niet wordt gebruikt.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als u de accu van uw auto zelf gaat opladen,
gebruik dan uitsluitend een lader die geschikt
is voor loodaccu's en die een nominale spanning
van 12V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de
acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen.
De accu hoeft niet te worden losgekoppeld.
►  Zet het contact af.
►  Schakel alle stroomverbruikers uit (audiosysteem,
ruitenwissers, verlichting enz.).
►  Schakel lader B uit voordat u de kabels op de accu
aansluit om gevaarlijke vonken te voorkomen.
►  Controleer of de kabels van de lader in goede staat
zijn.
►  Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+)
omhoog, wanneer uw auto hiermee is uitgerust.
►  Sluit de kabels van lader B als volgt aan:
de rode pluskabel (+) op de pluspool (+) van de
accu A,
de zwarte minkabel (-) op het massapunt C van
de auto.
►  Zet na afloop van het laden eerst acculader B uit
voordat u de kabels loskoppelt van accu A.
Als deze sticker is aangebracht, mag er
uitsluitend een 12V-lader worden gebruikt.
Anders kunnen elektrische onderdelen
onherstelbaar beschadigd raken.
24V
12V
De accu loskoppelen / weer aansluiten
We raden u aan om de accu los te koppelen als de
auto langere tijd niet wordt gebruikt, zodat de accu
voldoende lading behoudt om de motor te starten.
Voer de volgende handelingen uit voordat u de accu
loskoppelt:
►  Sluit alle te openen carrosseriedelen (portieren /
deuren, achterklep, ruiten, dak).
►  Schakel alle stroomverbruikende voorzieningen uit
(zoals audiosysteem, ruitenwissers en lampen).
►  Zet het contact uit en wacht 4 minuten.
Als u bij de accu bent, hoeft u alleen de klem van de
pluspool (+) los te halen.
Accupoolklem met snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+)
►  Afhankelijk van de uitrusting tilt u het plastic
kapje van de pluspool (+) op.
►  Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog om de
accupoolklem B te ontgrendelen.
►  Beweeg de accupoolklem B omhoog om hem te
verwijderen.
191
In geval van pech
08
Als u bij de accu bent, hoeft u alleen de klem van de
pluspool (+) los te halen.
Accupoolklem met snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+)
►  Afhankelijk van de uitrusting tilt u het plastic
kapje van de pluspool (+) op.
►  Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog om de
accupoolklem B te ontgrendelen.
►  Beweeg de accupoolklem B omhoog om hem te
verwijderen.
Weer aansluiten van de plusklem (+)
►  Trek de hendel (A) zo ver mogelijk omhoog.
►  Plaats de geopende accupoolklem (B) op de
pluspool (+).
►  Druk de accupoolklem (B) volledig omlaag.
►  Beweeg de hendel (A) omlaag om de
accupoolklem (B) vast te zetten.
►  Afhankelijk van de uitrusting duwt u het plastic
kapje terug op de pluspool (+).
Forceer de hendel niet wanneer u erop drukt;
als de klem niet goed is geplaatst, kan deze
niet worden vergrendeld. Voer de procedure
nogmaals uit.
Tijdens de rit die volgt op het de eerste keer
starten van de motor na het aansluiten van
de accukabels, werkt het Stop & Start-systeem
mogelijk niet.
Het systeem werkt dan pas weer als de auto
langere tijd heeft stilgestaan; hoe lang dat is,
is afhankelijk van de buitentemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal 8 uur).
Plug-in hybride-uitvoeringen
Het plug-in hybridesysteem heeft twee hulpaccu's:
een voorin en een middenin de auto.
De 12V-accu's vervangen
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Een ander voertuig met startkabels starten
Start een ander voertuig niet (met
startkabels) via de 12V-accu's van de auto.
Toegang tot de 12V-accu's
Voor
De voorste accu bevindt zich onder de motorkap.
Voor toegang tot de pluspool (+):
192
In geval van pech
08
►  Ontgrendel de motorkap door de ontgrendelhendel
in het interieur en vervolgens de veiligheidshaak van
de motorkap te bedienen.
►  Open de motorkap.
Pluspool (+) met snelsluiting.
Minpool (-).
De minpool van de accu is niet bereikbaar en daarom
bevindt er zich vlak bij de accu een afzonderlijk
massapunt.
Midden
De middelste accu bevindt zich in de opbergruimte
van de middenarmsteun vóór.
Voor toegang tot de accu:
►  Open de middenarmsteun vóór.
►  Haal de vloer van de ruimte los.
Pluspool (+), beschermd door een rood kunststof
kapje (niet toegankelijk).
Minpool (-) met een zwarte snelsluitende aansluiting.
De voorste accu laden met behulp van een
acculader
Voor een optimale levensduur van de voorste accu
is het noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de accu
voldoende is opgeladen.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn om de
voorste accu op te laden:
Als de auto vooral voor korte ritten wordt gebruikt.
Als de auto meerdere weken niet wordt gebruikt.
Neem contact op met een dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als u de voorste accu van uw auto zelf gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een lader die
geschikt is voor loodaccu's en die een nominale
spanning van 12V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de
acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen.
De accu hoeft niet te worden losgekoppeld.
►  Zet het contact af.
►  Schakel alle stroomverbruikers uit (audiosysteem,
ruitenwissers, verlichting enz.).
►  Schakel om gevaarlijke vonken te voorkomen
de lader B uit alvorens de kabels op de accu aan te
sluiten.
►  Controleer of de kabels van de lader in goede staat
zijn.
►  Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+)
omhoog, wanneer uw auto hiermee is uitgerust.
►  Sluit de kabels van lader B als volgt aan:
De rode pluskabel (+) op de pluspool (+) van accu
A.
De zwarte minkabel (-) op het massapunt (C) van
de auto.
►  Zet na afloop van het laden eerst acculader B uit
voordat u de kabels loskoppelt van accu A.
De 12V-accu's loskoppelen / weer aansluiten
Procedure voor het loskoppelen / aansluiten van de
12V-accu's als de auto langdurig niet wordt gebruikt.
Voer de volgende handelingen uit voordat u de
12V-accu's loskoppelt:
►  Open het bestuurdersportier.
►  Sluit alle andere portieren / deuren.
►  Schakel alle stroomverbruikers uit (zoals
audiosysteem, ruitenwissers en verlichting).
►  Zet het contact uit en wacht totdat het
controlelampje READY uit gaat.
►  Wacht 4 minuten.
Keer de volgorde van de stappen voor het
ontkoppelen en aansluiten van de 12V-accu's
niet om - kans op onherstelbare schade!
Loskoppelen
Centrale accu:
►  Koppel aansluiting (-) los met de zwarte
snelsluitende aansluiting
Accu voorin:
►  Koppel aansluiting (+) los door de zwarte
snelsluitende aansluiting los te koppelen:
193
In geval van pech
08
►  Zet het contact uit en wacht totdat het
controlelampje READY uit gaat.
►  Wacht 4 minuten.
Keer de volgorde van de stappen voor het
ontkoppelen en aansluiten van de 12V-accu's
niet om - kans op onherstelbare schade!
Loskoppelen
Centrale accu:
►  Koppel aansluiting (-) los met de zwarte
snelsluitende aansluiting
Accu voorin:
►  Koppel aansluiting (+) los door de zwarte
snelsluitende aansluiting los te koppelen:
Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog om de
accupoolklem B te ontgrendelen.
Beweeg de accupoolklem B omhoog om hem te
verwijderen.
Aansluiten
Accu voorin:
►  Koppel aansluiting (+) los door de rode
snelsluitende aansluiting aan te sluiten:
Trek de hendel (A) zo ver mogelijk omhoog.
Plaats de geopende accupoolklem (B) op de
pluspool (+).
Druk de accupoolklem (B) volledig omlaag.
Beweeg de hendel (A) omlaag om de
accupoolklem (B) vast te zetten.
Centrale accu:
►  Koppel aansluiting (-) aan met de zwarte
snelsluitende aansluiting
Na het opnieuw aansluiten van
de accu
Als de accukabels weer zijn aangesloten, moet u het
contact aanzetten en vervolgens 1 minuut wachten
voordat u de motor start, zodat de elektronische
systemen kunnen worden geïnitialiseerd.
Wanneer er zich na deze handeling kleine storingen
blijven voordoen, neem dan contact op met een dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Aan de hand van het betreffende deel moet u
bepaalde uitrustingselementen resetten:
Elektronische sleutel.
Schuif- / kanteldak.
Elektrische ruitbediening.
Datum en tijd.
– Voorkeuzezenders.
Nadat de accu opnieuw is aangesloten, wordt
de melding "Storing detectiesysteem risico
op aanrijding" weergegeven op het
instrumentenpaneel wanneer het contact wordt
aangezet. Dit is volkomen normaal. De melding zal
tijdens het rijden verdwijnen.
Slepen van de auto
Algemene aanwijzingen
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Controleer of het gewicht van de trekkende auto
hoger is dan van de auto die wordt gesleept.
194
In geval van pech
08
Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte
auto blijven zitten. Deze persoon moet beschikken
over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond
altijd een goedgekeurde sleepstang; kabels,
touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet
voorzichtig wegrijden.
Als de auto wordt gesleept met uitgeschakelde
motor, werken ook de rem- en stuurbekrachtiging
niet.
Neem contact op met een professioneel
bergingsbedrijf:
Als de auto is gestrand op de autosnelweg of
autoweg.
Als het niet mogelijk is de versnellingsbak
in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te
ontgrendelen of de parkeerrem vrij te zetten.
Als het bij een auto met automatische
transmissie niet mogelijk is om deze te slepen met
draaiende motor.
Bij het slepen met slechts twee wielen op de
grond.
Bij auto's met vierwielaandrijving.
Bij het ontbreken van een goedgekeurde
sleepstang.
Plug-in hybrides
Trap eerst het rempedaal in terwijl het
contact aan is en selecteer stand N. Schakel
vervolgens het hybridesysteem uit (controlelampje
READY uit).
Roep altijd de hulp in van een professioneel
bergingsbedrijf om uw auto met een
autoambulance of oplegger te bergen.
Gebruik het sleepoog alleenom de auto, wanneer
deze vastzit, los te trekken of tijdens de berging
vast te zetten op een autoambulance of oplegger.
Beperkingen bij slepen
Type auto
(motor / versnellingsbak)
Voorwielen op de grond Achterwielen op de grond Dieplader 4 wielen op de grond met
sleepstang
Verbrandingsmotor / Automaat
Hybride 2WD
2WD: tweewielaandrijving.
Bij een storing in de accu of de elektrische parkeerrem is het essentieel dat u contact opneemt met een professioneel bedrijf dat gebruik maakt van
autoambulances.
Toegang tot het gereedschap
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over toegang tot het gereedschap.
Slepen van de auto
Toegang tot de sleepoogaansluiting aan de voorzijde:
►  Maak het afdekplaatje los met het gereedschap
dat aan het sleepoog is bevestigd.
►  Verwijder het afdekplaatje door het naar rechts en
vervolgens omlaag te bewegen.
Voor het slepen van uw auto:
►  Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
►  Bevestig de sleepstang.
►  Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.
Wanneer deze instructie niet in acht wordt
genomen, kunnen bepaalde onderdelen
(zoals de remmen en de transmissie) beschadigd
raken en kan het zijn dat de rembekrachtiging niet
werkt wanneer de motor een volgende keer wordt
gestart.
195
In geval van pech
08
Toegang tot het gereedschap
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over toegang tot het gereedschap.
Slepen van de auto
Toegang tot de sleepoogaansluiting aan de voorzijde:
►  Maak het afdekplaatje los met het gereedschap
dat aan het sleepoog is bevestigd.
►  Verwijder het afdekplaatje door het naar rechts en
vervolgens omlaag te bewegen.
Voor het slepen van uw auto:
►  Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
►  Bevestig de sleepstang.
►  Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.
Wanneer deze instructie niet in acht wordt
genomen, kunnen bepaalde onderdelen
(zoals de remmen en de transmissie) beschadigd
raken en kan het zijn dat de rembekrachtiging niet
werkt wanneer de motor een volgende keer wordt
gestart.
Sleep de auto nooit met de aangedreven
wielen op de grond terwijl de motor is
afgezet.
►  Ontgrendel het stuurwiel en zet de parkeerrem vrij.
►  Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's
in.
►  Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als
de af te leggen afstand beperkt.
Slepen van een andere auto
Toegang tot de sleepoogaansluiting aan de
achterzijde:
►  Maak het afdekplaatje los met het gereedschap
dat aan het sleepoog is bevestigd.
►  Beweeg het afdekplaatje omlaag.
Voor het slepen van een andere auto:
►  Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
►  Bevestig de sleepstang.
►  Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's
in.
►  Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als
de af te leggen afstand beperkt.
196
Technische gegevens
09
Technische gegevens
motoren en
aanhangergewichten
Motoren
De technische gegevens van de motor van uw auto
zijn op het kentekenbewijs en in de commerciële
documentatie vermeld.
Alleen de waarden die beschikbaar waren op het
moment van publicatie zijn in de tabellen vermeld.
Neem contact op met eendealer of gekwalificeerde
werkplaats als u de ontbrekende waarden wilt weten.
Het maximumvermogen komt overeen met de
op de testbank gehomologeerde waarde,
onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de
Europese regelgeving (Richtlijn 1999/99/EG).
Neem voor meer informatie contact op met een dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Gewichten en
aanhangergewichten
De gewichten en aanhangergewichten van de auto
zijn op het kentekenbewijs van uw auto en in de
commerciële documentatie vermeld.
U vindt deze waarden ook op het
constructeursplaatje.
Neem voor meer informatie contact op met een dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Het maximaal toelaatbare treingewicht (GTW)
en de aanhangergewichten gelden tot een
hoogte van maximaal 1000 meter. Het opgegeven
aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter
hoogte met 10% te worden verminderd.
De aanbevolen kogeldruk is het gewicht dat op de
trekhaakkogel mag rusten.
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de
prestaties van de auto minder worden om de
motor te beschermen. Als de buitentemperatuur
hoger dan 37 °C is, moet het aanhangergewicht
worden verlaagd.
Het trekken van een aanhanger, ook met een
licht beladen auto, kan een negatief effect op
de wegligging hebben.
Met een aangekoppelde aanhanger heeft de auto
een langere remweg.
Wanneer de auto een aanhanger trekt, mag
u nooit sneller dan 100 km/h of de plaatselijk
geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk
90 km/h) rijden.
Motoren en aanhangergewichten - Benzine
Motoren PureTech 130 S&S PureTech 150 PureTech 180 S&S
Versnellingsbak/transmissie EAT8
Automatisch, 8 versnellingen)
EAT8
Automatisch, 8 versnellingen)
EAT8
Automatisch, 8 versnellingen)
Codes EB2ADTS ATN8 STT Euro 6.3 EP6FADTXMD ATN8 Euro6.1 EP6FADTXD ATN8 STT Euro6.3
Modelcodes:
F...
PHNS/T 3DGW/P 35GF/T
Cilinderinhoud (cc) 1.199 1.598 1.598
Max. vermogen: EC-standaard (kW) 96 110 133
Brandstof Loodvrij Loodvrij Loodvrij
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar
treingewicht) (kg)
op een helling van max. 10% of 12%
1.100* /1.400** 600/1.600*** 1.600
Aanhanger ongeremd (kg) 710 600/730*** 740
Maximale kogeldruk (kg) 70 70 70
* Met als accessoire gemonteerde trekhaak.
** Met in de fabriek gemonteerde trekhaak.
*** Afhankelijk van het land waarin de auto wordt verkocht.
197
Technische gegevens
09
Motoren en aanhangergewichten - Benzine
Motoren PureTech 130 S&S PureTech 150 PureTech 180 S&S
Versnellingsbak/transmissie EAT8
Automatisch, 8 versnellingen)
EAT8
Automatisch, 8 versnellingen)
EAT8
Automatisch, 8 versnellingen)
Codes EB2ADTS ATN8 STT Euro 6.3 EP6FADTXMD ATN8 Euro6.1 EP6FADTXD ATN8 STT Euro6.3
Modelcodes:
F...
PHNS/T 3DGW/P 35GF/T
Cilinderinhoud (cc) 1.199 1.598 1.598
Max. vermogen: EC-standaard (kW) 96 110 133
Brandstof Loodvrij Loodvrij Loodvrij
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar
treingewicht) (kg)
op een helling van max. 10% of 12%
1.100* /1.400** 600/1.600*** 1.600
Aanhanger ongeremd (kg) 710 600/730*** 740
Maximale kogeldruk (kg) 70 70 70
* Met als accessoire gemonteerde trekhaak.
** Met in de fabriek gemonteerde trekhaak.
*** Afhankelijk van het land waarin de auto wordt verkocht.
198
Technische gegevens
09
Motoren PureTech 215 PureTech 225 S&S
Versnellingsbak/transmissie EAT8
Automatisch, 8 versnellingen)
EAT8
Automatisch, 8 versnellingen)
Codes EP6FADTXM ATN8 Euro6.1 EP6FADTX ATN8 STT Euro6.3
Modelcodes:
F...
3EGP/P P5GG/T
Cilinderinhoud (cc) 1.598 1.598
Max. vermogen: EC-standaard (kW) 158 165
Brandstof Loodvrij Loodvrij
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar
treingewicht) (kg)
op een helling van max. 10% of 12%
600/1.600*** 1.600
Aanhanger ongeremd (kg) 600/740*** 740
Maximale kogeldruk (kg) 70 70
Motoren en aanhangergewichten - Diesel
Motoren BlueHDi 130 S&S BlueHDi 130 S&S
Versnellingsbak / transmissie EAT8
Automatisch, 8 versnellingen)
EAT8
Automatisch, 8 versnellingen)
Codes DV5RCM ATN8 STT Euro6.1 DV5RC ATN8 STT Euro6.3
Modelcodes:
FB...
YHZ/P YHZ/T
Cilinderinhoud (cc) 1.499 1.499
Max. vermogen: EC-standaard (kW) 96 96
Brandstof Diesel Diesel
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar
treingewicht) (kg)
op een helling van max. 10% of 12%
600 1.500
Aanhanger ongeremd (kg) 600 740
Maximale kogeldruk (kg) 70 70
199
Technische gegevens
09
Motoren en aanhangergewichten - Diesel
Motoren BlueHDi 130 S&S BlueHDi 130 S&S
Versnellingsbak / transmissie EAT8
Automatisch, 8 versnellingen)
EAT8
Automatisch, 8 versnellingen)
Codes DV5RCM ATN8 STT Euro6.1 DV5RC ATN8 STT Euro6.3
Modelcodes:
FB...
YHZ/P YHZ/T
Cilinderinhoud (cc) 1.499 1.499
Max. vermogen: EC-standaard (kW) 96 96
Brandstof Diesel Diesel
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar
treingewicht) (kg)
op een helling van max. 10% of 12%
600 1.500
Aanhanger ongeremd (kg) 600 740
Maximale kogeldruk (kg) 70 70
200
Technische gegevens
09
Motoren en aanhangergewichten - Plug-in hybride
E-TENSE 225
Code EP6FADTXHPD EATN8 FWD Euro6.3
Modelcodes:
F3...
DGZ/T
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht) (kg)
op een helling van max. 10% of 12%
1.400
Aanhanger ongeremd (kg) 750
Maximale kogeldruk (kg) 70
Benzinemotor PureTech180
Versnellingsbak Elektrische automatische transmissie, 8 versnellingen
Cilinderinhoud (cc) 1.598
Max. vermogen: EC-standaard (kW) 133
Brandstof Loodvrij
Elektromotor
Technologie Synchroon met permanente magneten
Max. vermogen: EC-standaard (kW) 81
Tractiebatterij
Technologie Lithiumion
Voltage (AC) 240-400
Geïnstalleerde capaciteit (kWh) 12,4
Gecombineerd vermogen (kW) 165
Afmetingen (mm)
Deze afmetingen zijn gemeten bij een onbeladen auto.
*Met ingeklapte spiegels.
**Met uitgeklapte spiegels.
201
Technische gegevens
09
Afmetingen (mm)
Deze afmetingen zijn gemeten bij een onbeladen auto.
*Met ingeklapte spiegels.
**Met uitgeklapte spiegels.
Identificatie
Diverse zichtbare markeringen voor
voertuigidentificatie en het zoeken van voertuigen.
A. Voertuigidentificatienummer (VIN) onder de
motorkap.
Gestanst in het chassis.
B. Voertuigidentificatienummer (VIN) op het
dashboard.
Gedrukt op een zelfklevende sticker die zichtbaar is
via de voorruit.
C. Plaatje van de fabrikant.
Bevestigd op het rechterportier.
Bevat de volgende informatie:
Naam fabrikant.
Europees typegoedkeuringsnummer.
Voertuigidentificatienummer (VIN).
Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht (GVW).
Maximaal toelaatbaar treingewicht (GTW).
Maximumgewicht op de vooras.
Maximumgewicht op de achteras.
D. Sticker bandenspecificaties / kleurcode.
Bevestigd op het bestuurdersportier.
Bevat de volgende informatie over de banden:
De bandenspanning, onbeladen en met volle
belading.
De specificaties van de banden, bestaande uit de
maat en het type, en de belastings- en snelheidsindex.
De bandenspanning van het reservewiel.
Hierop staat ook de kleurcode van de lak vermeld.
De auto kan bij levering zijn voorzien van
banden met een andere aanduiding voor
belasting en snelheid dan vermeld op de sticker:
dit maakt voor de bandenspanning geen verschil
(bij koude banden).
Wanneer er een ander type band wordt
gemonteerd, neem dan contact op met een dealer
om te weten welke banden voor de auto zijn
goedgekeurd.
202
DS IRIS SYSTEM - Infotainmentsysteem met 10" touchscreen
10
DS IRIS SYSTEM -
Infotainmentsysteem met
10" touchscreen
Gps-navigatie - Apps -
Multimedia-audiosysteem
- Bluetooth®-telefoon
De beschreven functies en instellingen
verschillen afhankelijk van de uitvoering en
de configuratie van de auto, en van het land van
verkoop.
Om veiligheidsredenen en omdat deze
handelingen de aandacht van de bestuurder
vereisen, moeten deze handelingen worden
uitgevoerd wanneer de auto stilstaat en het
contact is ingeschakeld:
Het koppelen van de smartphone met het
systeem via Bluetooth
®
.
Het gebruik van de smartphone.
Verbinding maken met Mirror Screen
(Apple
®
CarPlay
®
of Android Auto).
Het wijzigen van de systeeminstellingen en de
configuratie.
De melding Eco-modus wordt weergegeven
wanneer het systeem in stand-by wordt
gezet.
Zie het deel "Praktische informatie" voor meer
informatie over de Eco-modus.
AM-radio is niet beschikbaar in elektrische en
plug-in hybrideauto's.
Waarschuwing
Het navigatiesysteem is een rijhulp. Het
vervangt de bestuurder niet. De bestuurder
dient alle navigatie-instructies nauwkeurig te
controleren.
Door de navigatie te gebruiken accepteert u de
volgende voorwaarden:
https://www.tomtom.com/en_gb/legal/
eula-automotive/?388448
De eerste stappen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
contact wordt aangezet.
Kort indrukken, contact uit: systeem aan / uit.
Kort indrukken, contact aan: geluid dempen /
herstellen.
Lang indrukken, contact aan: start stand-bymodus
(geluid dempen, schermen en klokweergave uit).
►  Verhoog of verlaag het volume met de knop of
met de toetsen "plus" of "min" (afhankelijk van de
uitvoering).
Informatie
Dit systeem biedt toegang tot:
Bediening van audioapparatuur en telefoon met
weergave van bijbehorende informatie.
Connected Services en weergave van de
bijbehorende informatie.
Bediening van het navigatiesysteem en weergave
van de bijbehorende informatie (afhankelijk van de
uitvoering).
Spraakherkenning (afhankelijk van de uitvoering).
Tijd en buitentemperatuur.
Bediening van de verwarming / airconditioning en
weergave van de instellingen.
Instellingen voor rijhulpsystemen, comfort- en
veiligheidsfuncties, uitgebreid head-up display
(afhankelijk van uitrusting en uitvoering),
audiosysteem en digitaal instrumentenpaneel.
Instellingen van functies specifiek voor plug-in
hybrideauto's.
Weergave van de parkeerhulpsystemen.
Interactief instructieboekje.
Trainingsvideo's (bijvoorbeeld schermbeheer,
rijhulpsystemen, spraakherkenning).
Bovenste balk
Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven
in de bovenste balk van het touchscreen:
De buitentemperatuur gedetecteerd door de
sensoren van de auto (er wordt een blauw symbool
weergegeven bij kans op gladheid).
Herinnering ingestelde temperatuur voor
de airconditioning aan de bestuurders- en
passagierszijde.
Navigatie-informatie (afhankelijk van de
uitvoering).
Laadstatus van de aangesloten smartphone.
Status voor systeemaansluiting (Bluetooth
®
, Wi-Fi,
mobiel netwerk).
– Tijd.
Snel toegang tot de Mirror Screen
®
-functies (die
horen bij een verbonden smartphone).
Veeg omlaag vanaf de bovenste rand van het
touchscreen voor toegang tot het berichtencentrum
en weergave van een lijst met instellingen:Gast,
Privacy-instellingen, Helderheid, Apparaten,
nachtmodus enz.
Werkingsprincipes
►  Gebruik deze toets (HOME) om de pagina
die als laatste door het systeem is gebruikt
weer te geven; druk nog een keer op de toets om de
eerste pagina weer te geven en druk vervolgens op de
schermtoetsen op het touchscreen.
Blader door de beginpagina's door met uw
vinger naar rechts of naar links op het scherm
te vegen.
Door het systeem bladeren
Afhankelijk van de pagina's die op het scherm worden
weergegeven, kunt u door de tekst of door het menu
(links op het scherm) bladeren door met uw vinger
over het scherm te vegen, net als bij een smartphone.
Aanraaktoetsen
Contextmenu weergeven / verbergen.
203
DS IRIS SYSTEM - Infotainmentsysteem met 10" touchscreen
10
Navigatie-informatie (afhankelijk van de
uitvoering).
Laadstatus van de aangesloten smartphone.
Status voor systeemaansluiting (Bluetooth
®
, Wi-Fi,
mobiel netwerk).
– Tijd.
Snel toegang tot de Mirror Screen
®
-functies (die
horen bij een verbonden smartphone).
Veeg omlaag vanaf de bovenste rand van het
touchscreen voor toegang tot het berichtencentrum
en weergave van een lijst met instellingen:Gast,
Privacy-instellingen, Helderheid, Apparaten,
nachtmodus enz.
Werkingsprincipes
►  Gebruik deze toets (HOME) om de pagina
die als laatste door het systeem is gebruikt
weer te geven; druk nog een keer op de toets om de
eerste pagina weer te geven en druk vervolgens op de
schermtoetsen op het touchscreen.
Blader door de beginpagina's door met uw
vinger naar rechts of naar links op het scherm
te vegen.
Door het systeem bladeren
Afhankelijk van de pagina's die op het scherm worden
weergegeven, kunt u door de tekst of door het menu
(links op het scherm) bladeren door met uw vinger
over het scherm te vegen, net als bij een smartphone.
Aanraaktoetsen
Contextmenu weergeven / verbergen.
Terugkeren naar de vorige pagina.
►  Voor het wijzigen van de status van een functie
drukt u op de betreffende beschrijving (de wijziging
wordt bevestigd doordat de schuifknop naar rechts
/ links wordt verplaatst: functie ingeschakeld /
uitgeschakeld).
Toegang tot aanvullende informatie over de
functie.
Toegang tot instellingen van een functie.
Snelkoppelingen toevoegen / verwijderen.
Profielen configureren
Druk op de "Instellingen"-app.
Selecteer het "Profiel"-tabblad in de lijst.
Op het scherm wordt een "Gast"-profiel weergegeven
dat in het systeem is geïntegreerd. Ook is er de
mogelijkheid om verschillende nieuwe profielen aan
te maken of profielen te personaliseren die al dan niet
bij mobiele apparaten horen.
Het "Gast"-profiel heeft een
standaardweergave en biedt de mogelijkheid
om dingen toe te voegen en / of om de oorspronkelijke
configuratie te herstellen. Dit profiel is in het systeem
ingebouwd en kan niet worden verwijderd.
Elk aangemaakt profiel kan worden gekoppeld
aan een mobiel apparaat van uw keuze dat
verbonden is viaBluetooth
®
. De Bluetooth
®
-functie van
het mobiele apparaat moet wel eerst worden
ingeschakeld. Door deze koppeling kan het systeem
uw aanwezigheid in de auto bij het opstarten
detecteren en voorstellen om uw gepersonaliseerde
profiel te activeren.
Het verbonden mobiele apparaat dient als
toegangssleutel voor het profiel en herstelt de laatste
waarde van de bijbehorende Privémodus.
Als een profiel niet is verbonden met het mobiele
apparaat, wordt het laatst gebruikte profiel
uitgelicht.
Selecteer "Profiel aanmaken" en volg de
procedure.
Door een nieuw profiel aan te maken kunt u het
volgende personaliseren:
Taal, eenheden, Privacy-instellingen.
De schermconfiguratie, de weergave, SMART
TOUCH(afhankelijk van de uitvoering).
Audio-instellingen, favoriete radiozenders.
Verlichting, interieurverlichting (zie het deel
"Ergonomie en comfort").
Navigatiegeschiedenis, favoriete POI's,
navigatie-instellingen.
Bepaalde rijhulpsystemen en de lijst met favorieten.
Wanneer u een profiel wilt verwijderen,
selecteert u het in de lijst met profielen en
drukt u op de prullenbak.
Privacy-instellingen
"Privacy-instellingen"-beheer hoort bij elk profiel. Deze
functie wordt gebruikt bij:
een "Gast"-profiel standaard geconfigureerd in
"Privémodus",
of
204
DS IRIS SYSTEM - Infotainmentsysteem met 10" touchscreen
10
een profiel dat in het systeem wordt aangemaakt,
met of zonder een verbinding met een mobiel
apparaat.
Als er geen verbinding met een mobiel apparaat is,
wordt de moduswaarde ingesteld op "Privémodus".
Het verbonden mobiele apparaat dient als
toegangssleutel tot persoonlijke informatie. Schakel
eerst de Bluetooth
®
-functie op het mobiele apparaat
in. De laatst opgeslagen moduswaarde wordt
opgeslagen.
"Gegevens en locatie delen"
In deze modus kan de auto alle benodigde
persoonsgegevens naar buiten de auto verzenden
voor elk geldige en beschikbare verbonden diensten.
Persoonsgegevens die nodig zijn om de
verbonden diensten te gebruiken, worden
naar de betreffende serviceproviders gestuurd.
"Gegevens delen"
In deze modus kan de auto alle benodigde
gegevens naar buiten de auto verzenden voor
elk geldige en beschikbare verbonden dienst,
met uitzondering van geolocatiegegevens (zoals
gps-coördinaten).
Sommige verbonden diensten werken
mogelijk niet goed zonder de
geolocatiegegevens van de auto.
"Privémodus"
Deze modus staat niet toe dat de auto
persoonsgegevens naar buiten de auto verzendt.
De verbonden diensten werken alleen in de
auto zelf en hebben beperkte functies.
Deze modus kan niet worden gebruikt voor de
beheerde functies (noodoproep of
pechhulpoproep) of voor specifieke diensten
waarvoor de gebruiker toestemming geeft onder
de voorwaarden van commerciële contracten
(verbonden alarm).
Als de auto voor bedrijfsdoeleinden of onder de
voorwaarden van specifieke contracten (zoals
bedrijfswagenpark of in dienst van de overheid)
wordt gebruikt, zijn bepaalde privacymodi niet
beschikbaar voor de gebruiker op het scherm,
afhankelijk van de gegevens die voor de dienst
moeten worden gedeeld.
Wanneer u de modus wilt wijzigen, veeg omlaag vanaf
het bovenste rand van het touchscreen, voor het
weergeven van alle instellingen.
Druk op deze toets en selecteer de gekozen
modus. De modus wordt uitgelicht.
OF
Druk op de "Instellingen"-app.
Selecteer "Connectiviteit" in de lijst.
Selecteer "Privacy-instellingen".
Kies de modus.
Internetportal
Wanneer de auto is aangeschaft en de internetportal
voor het eerst wordt gebruikt, wordt de gebruiker
gevraagd om het land van verblijf te selecteren om de
internetportal te kunnen gebruiken.
Als er geen land wordt geselecteerd, wordt de melding
opgeslagen in het meldingencentrum en verdwijnt
deze melding wanneer het land is geselecteerd. Veeg
op het touchscreen met een vinger van boven naar
beneden om alle meldingen weer te geven.
Er moet een land worden geselecteerd om de
beschikbare internetapplicaties te kunnen gebruiken.
Druk op de "Instellingen"-app.
Selecteer "Connected Services" in de lijst.
Kies het land.
Wanneer u het voor de eerste keer gebruikt via
een verbonden mobiel apparaat, maakt het
systeem een koppeling met uw profiel. Het verbonden
mobiele apparaat dient als toegangssleutel tot
opgeslagen persoonlijke informatie. Schakel eerst de
Bluetooth
®
-functie van het mobiele apparaat in.
Selecteer de gewenste applicatie. Indien nodig wordt
om authenticatie gevraagd. Deze authenticatie wordt
opgeslagen voor toekomstig gebruik via het mobiele
apparaat dat verbonden is met het huidige profiel.
Als het mobiele apparaat niet verbonden is met het
huidige profiel, of als het Gast-profiel wordt gebruikt,
wordt bij elk gebruik gevraagd om authenticatie.
Wanneer het "Gast"-profiel wordt gebruikt,
wordt voor elk gebruik om een identificatie
gevraagd.
Het systeem updaten
Beheer van apparaten op afstand en
software- en firmware-updates op afstand.
Als integraal deel van de dienst voor het leveren
van contract(en) voor verbonden diensten wordt
het vereiste beheer van apparaten en vereiste
updates van de software en firmware met
betrekking tot de genoemde verbonden dienst
op afstand uitgevoerd, specifiek met behulp van
"Over the Air"-technologie.
Hiervoor wordt een beveiligde verbinding via
een radionetwerk gemaakt tussen de auto en
de dienst voor apparaatbeheer van de fabrikant
telkens wanneer het contact wordt aangezet,
wanneer een mobiel telefoonnetwerk beschikbaar
is. Afhankelijk van de uitrusting van de auto
moet de verbinding worden geconfigureerd als
"Verbonden auto", zodat er verbinding met een
radionetwerk kan worden gemaakt.
Ongeacht of er een geldig abonnement voor
verbonden diensten is, worden het beheer op
afstand van apparaten met betrekking tot of
verbonden met de beveiliging van apparaten en
updates van software en firmware uitgevoerd,
wanneer dit noodzakelijk is voor naleving van
een wettelijke verplichting waaraan de fabrikant
moet voldoen (bijvoorbeeld vanwege geldende
productaansprakelijkheidswetten of regulering
205
DS IRIS SYSTEM - Infotainmentsysteem met 10" touchscreen
10
Wanneer het "Gast"-profiel wordt gebruikt,
wordt voor elk gebruik om een identificatie
gevraagd.
Het systeem updaten
Beheer van apparaten op afstand en
software- en firmware-updates op afstand.
Als integraal deel van de dienst voor het leveren
van contract(en) voor verbonden diensten wordt
het vereiste beheer van apparaten en vereiste
updates van de software en firmware met
betrekking tot de genoemde verbonden dienst
op afstand uitgevoerd, specifiek met behulp van
"Over the Air"-technologie.
Hiervoor wordt een beveiligde verbinding via
een radionetwerk gemaakt tussen de auto en
de dienst voor apparaatbeheer van de fabrikant
telkens wanneer het contact wordt aangezet,
wanneer een mobiel telefoonnetwerk beschikbaar
is. Afhankelijk van de uitrusting van de auto
moet de verbinding worden geconfigureerd als
"Verbonden auto", zodat er verbinding met een
radionetwerk kan worden gemaakt.
Ongeacht of er een geldig abonnement voor
verbonden diensten is, worden het beheer op
afstand van apparaten met betrekking tot of
verbonden met de beveiliging van apparaten en
updates van software en firmware uitgevoerd,
wanneer dit noodzakelijk is voor naleving van
een wettelijke verplichting waaraan de fabrikant
moet voldoen (bijvoorbeeld vanwege geldende
productaansprakelijkheidswetten of regulering
van e-calls voor de overheid) of wanneer nodig
om de belangen van de betreffende gebruikers en
passagiers van de auto te beschermen.
Een beveiligde verbinding via een radionetwerk
en de bijbehorende updates op afstand worden
niet beïnvloed door de privacyinstellingen; deze
moeten na initialisatie door de gebruiker worden
uitgevoerd naar aanleiding van een melding.
Zodra het systeem is verbonden met een externWi-Fi-
netwerk of een mobiel telefoonnetwerk, kan het
systeem de ontvangst van een update melden.
Grote updates worden alleen via het Wi-Fi-netwerk
gedownload.
Op het scherm wordt aan het eind van de rit
aangegeven dat er een update beschikbaar is en
wordt de mogelijkheid geboden om deze direct te
installeren of op een later moment.
De installatietijd verschilt van enkele minuten tot
maximaal ongeveer 30 minuten. Een melding geeft de
geschatte installatietijd en een beschrijving van de
update aan.
Informatie over updates is beschikbaar via de
"Instellingen"-app.
Druk op de "Instellingen"-app.
Selecteer het "Updates"-tabblad in de lijst.
Met deze toets kunt u de toestemming voor
het automatisch downloaden van updates via
een extern Wi-Fi-netwerk wijzigen.
Om veiligheidsredenen en omdat deze
handeling de aandacht van de bestuurder
vereist, moet de installatie worden uitgevoerd met
het contact aan, maar zonder de motor te starten.
In de volgende gevallen kan de installatie niet
worden uitgevoerd:
Wanneer de motor draait.
Wanneer er een noodoproep is.
Bij een onvoldoende opgeladen accu.
Tijdens het opladen (elektrische auto).
Als een update is mislukt of is verlopen, neem dan
contact op met een dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
De fabrikant rekent geen kosten voor het
gebruik van deze dienst aan.
Maar het gebruik van Wi-Fi en/of mobiele
telefoonnetwerken door uw smartphone kan extra
kosten met zich meebrengen als u de maximale
hoeveelheid data uit uw contract overschrijdt.
Eventueel bijbehorende kosten worden door uw
mobiele telefoonprovider aan u aangerekend.
Personalisering
Druk op het scherm van een van de
beginpagina's van het systeem en blijf
drukken.
Of
Druk op de "Instellingen"-app.
Selecteer het "Aanpassingen"-tabblad in de lijst.
Druk op het veld "Displays".
206
DS IRIS SYSTEM - Infotainmentsysteem met 10" touchscreen
10
Er wordt een pagina weergegeven die in 2 delen is
verdeeld.
U kunt op elk moment op de toets HOME drukken om
deze pagina af te sluiten.
Het scherm personaliseren
Druk op het potlood in het "Aanraakscherm
aanpassen"-gedeelte.
U ziet nu hoe de verschillende widgets op de
beginpagina (HOME) zijn georganiseerd.
Een Widgetis een verkleind venster van een
app of dienst.
Een Widget toevoegen
Om een Widgettoe te voegen drukt u op
"Widget" links op het scherm.
Of
Druk op een van deze toetsen op het scherm.
Selecteer de gewenste Widget.
Druk op de pijl Terug om terug te keren naar de
vorige pagina.
De widgets op een beginpagina organiseren
(HOME)
Wanneer u een Widget wilt verplaatsen, houdt u deze
ingedrukt en sleept u hem naar de gewenste locatie.
Een pagina toevoegen
Om een paginatoe te voegen drukt u op
"Pagina" links op het scherm.
Druk op de pijl Terug om terug te keren naar de
vorige pagina.
EenWidget verwijderen
Om een Widget naar de prullenbak te
verplaatsen houdt u deze ingedrukt en
versleept u hem naar de prullenbak.
Het instrumentenpaneel
personaliseren
Druk op het potlood in het "Informatie voor de
bestuurder aanpassen"-gedeelte.
De aanpassing van de organisatie van de
verschillende Widget wordt in realtime op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Een Widgetis een verkleind venster van een
app of dienst.
Een Widget toevoegen
Om een Widgettoe te voegen drukt u op
"Widget" links op het scherm.
Of
Druk op een van deze toetsen op het scherm.
Selecteer de gewenste Widget.
Druk op de pijl Terug om terug te keren naar de
vorige pagina.
EenWidget verwijderen
Om een Widget naar de prullenbak te
verplaatsen houdt u deze ingedrukt en
versleept u hem naar de prullenbak.
PersonaliseringSMART TOUCH
(afhankelijk van de uitvoering)
Druk enige tijd op de SMART TOUCH.
Er worden zes snelkoppelingen weergegeven.
Deze snelkoppelingen worden gebruikt voor
toegang tot een app (pagina voor
bijvoorbeeld de airconditioning of radio) of om een
handeling uit te voeren (zoals de temperatuur op
21° instellen of een geselecteerde contactpersoon
uit het telefoonboek bellen).
Druk kort op een snelkoppeling om deze te vervangen.
Er wordt een paneel weergegeven met daarin
alle beschikbare snelkoppelingen en een melding
informeert u over de volgende stap die u moet doen.
Selecteer de nieuwe gewenste snelkoppeling. Deze
wordt gekopieerd in SMART TOUCH en vervangt de
eerder geselecteerde snelkoppeling. U wordt ook met
een melding geïnformeerd.
Druk op deze toets of de hoofdtoets "Thuis"
om deze functie af te sluiten.
Stuurkolomschakelaars
Spraakbediening:
Kort indrukken: gesproken commando's van het
systeem (afhankelijk van de uitvoering).
Lang indrukken, gesproken commando's van de
smartphone die met het systeem is verbonden
door middel van Bluetooth
®
of Mirror Screen
®
(Apple
®
CarPlay
®
/Android Auto).
Geluidsvolume verhogen.
Geluidsvolume verlagen.
Door lang op de toets voor het verlagen van
het geluidsvolume te drukken, wordt het geluid
gedempt.
Schakel het geluid weer in door op één van de twee
volumetoetsen te drukken.
Inkomende oproep (kort indrukken): oproep
aannemen.
Tijdens gesprek (kort indrukken): ophangen.
Inkomende oproep (lang indrukken): oproep weigeren.
Geen gesprekbezig(kort indrukken): het
oproepenlogboek openen van de telefoon die
viaBluetooth
®
is verbonden.
Mirror Screen
®
verbonden (kort indrukken): de
geprojecteerde weergave van de telefoonapp van uw
Mirror Screen
®
-apparaat openen.
Radio: automatisch zoeken naar de
vorige / volgende zender (in de lijst
met radiozenders gesorteerd op naam of frequenties).
Media: vorige / volgende nummer. Bladeren in de
lijsten.
Telefoon: bladeren door het oproepenlogboek van de
telefoon.
Kort drukken: valideer een selectie. Als er geen sprake
is van een selectie: weergeven van de lijsten.
207
DS IRIS SYSTEM - Infotainmentsysteem met 10" touchscreen
10
Kort indrukken: gesproken commando's van het
systeem (afhankelijk van de uitvoering).
Lang indrukken, gesproken commando's van de
smartphone die met het systeem is verbonden
door middel van Bluetooth
®
of Mirror Screen
®
(Apple
®
CarPlay
®
/Android Auto).
Geluidsvolume verhogen.
Geluidsvolume verlagen.
Door lang op de toets voor het verlagen van
het geluidsvolume te drukken, wordt het geluid
gedempt.
Schakel het geluid weer in door op één van de twee
volumetoetsen te drukken.
Inkomende oproep (kort indrukken): oproep
aannemen.
Tijdens gesprek (kort indrukken): ophangen.
Inkomende oproep (lang indrukken): oproep weigeren.
Geen gesprekbezig(kort indrukken): het
oproepenlogboek openen van de telefoon die
viaBluetooth
®
is verbonden.
Mirror Screen
®
verbonden (kort indrukken): de
geprojecteerde weergave van de telefoonapp van uw
Mirror Screen
®
-apparaat openen.
Radio: automatisch zoeken naar de
vorige / volgende zender (in de lijst
met radiozenders gesorteerd op naam of frequenties).
Media: vorige / volgende nummer. Bladeren in de
lijsten.
Telefoon: bladeren door het oproepenlogboek van de
telefoon.
Kort drukken: valideer een selectie. Als er geen sprake
is van een selectie: weergeven van de lijsten.
Applicaties
Druk op de startpagina op deze toets om het
overzicht van de apps te openen.
Druk op elke willekeurige pagina met drie of
meer vingers op het touchscreen om het
overzicht van de apps te openen.
Help
Toegang tot het instructieboekje en bekijken
van de trainingsvideo's.
Media
Selecteren van een geluidsbron of
radiozender.
Mirror Screen
®
Smartphone verbonden via Mirror Screen
®
:
toegang tot de geprojecteerde weergave van
Apple
®
CarPlay
®
of Android Auto.
Smartphone niet verbonden: toegang tot het menu
om een smartphone te verbinden.
Navigatie
(afhankelijk van de uitvoering)
Invoeren van instellingen voor het navigatiesysteem
en kiezen van een bestemming.
De in real time beschikbare diensten gebruiken,
afhankelijk van de uitvoering.
Gesproken commando's
(afhankelijk van de uitvoering)
Gebruiken van de spraakherkenning van het systeem
of van de smartphone via het systeem.
Telefoon
Telefoon niet verbonden: toegang tot het
menu om een telefoon te verbinden.
Telefoon verbonden: toegang tot het
oproepenlogboek, de contacten en de
telefooninstellingen.
Twee verbonden telefoons: toegang tot de inhoud van
de telefoon met prioriteit met de mogelijkheid om de
prioriteit van de telefoon te wijzigen.
Instellingen
Belangrijkste instellingen van het
audiosysteem, het touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel.
Gesproken commando's
Eerste handelingen
(afhankelijk van de uitvoering)
De spraakherkenning biedt een keuze uit minimaal
17 talen (Frans, Duits, Engels (VK), Engels (VS),
Arabisch, Braziliaans, Chinees, Spaans, Hebreeuws,
Italiaans, Japans, Nederlands, Pools, Portugees,
Russisch, Zweeds, Turks) die via het mobiele netwerk
beschikbaar zijn en overeenkomen met de gekozen
taal die eerder in het systeem is ingesteld.
Het systeem ondersteunt twee talen die worden
gebruikt wanneer er wordt gereden in gebieden die
niet door een mobiel netwerk worden gedekt.
Deze talen, die ingebouwde talen worden genoemd,
zijn in het systeem gedownload.
Als de gekozen taal niet is gedownload, verschijnt er
een melding op het scherm zodra het mobiele netwerk
voor het eerst geen verbinding meer heeft en wordt
aangeboden om de taal te downloaden.
208
DS IRIS SYSTEM - Infotainmentsysteem met 10" touchscreen
10
Download deze nieuwe taal van tevoren via het Wi-Fi-
netwerk om deze in alle gebieden te kunnen gebruiken
(zet het contact aan zonder de motor te starten).
Voer de downloadprocedure uit die op het scherm
wordt weergegeven.
Wanneer deze nieuwe taal wordt gedownload,
wordt de ingebouwde taal die het minst is gebruikt,
verwijderd.
Informatie - Het systeem
gebruiken
Wanneer gesproken commando's zijn
ingeschakeld, moet u uw commando na het
geluidssignaal geven.
Voor commando's in verschillende fasen vindt
interactie met het systeem plaats om het eerste
verzoek te voltooien.
Sommige commando's worden na 7 seconden
automatisch gevalideerd.
Als het systeem uw commando niet kan uitvoeren,
wordt dit aangegeven door een gesproken bericht en
een melding op het scherm.
De spraakherkenning openen
Gesproken commando's kunnen worden
gebruikt op elke schermpagina op voorwaarde
dat er geen andere functies actief zijn die prioriteit
hebben (achteruitrijden, noodoproep of
pechhulpoproep, telefoongesprek of wanneer de
spraakherkenning van een andere smartphone al
wordt gebruikt).
De spraakherkenning kan als volgt worden geopend:
►  Zeg"OK Iris".
Of
►  Druk op de toets op het stuurwiel.
Of
►  Druk op de toets op het touchscreen.
Houd rekening met het volgende om ervoor te
zorgen dat het systeem uw gesproken
commando's altijd herkent:
Spreek met een normale stem de woorden
natuurlijk en volledig uit, zonder uw stem te
verheffen.
Na het openen van de spraakherkenning met
de toets op het stuurwiel of de toets op het
touchscreen moet u altijd wachten op de pieptoon
(geluidssignaal) voordat u begint te praten. Er
klinkt geen piep wanneer de spraakherkenning
met "OK Iris" wordt geopend.
Voor een optimale werking raden wij u aan om
de ruiten en het schuif- / kanteldak (afhankelijk
van de uitvoering) te sluiten om geluiden van
buiten te voorkomen. Schakel ook de ventilatie uit.
Vraag de andere passagiers om stil te zijn
voordat u gesproken commando's geeft.
Voorbeeld van een gesproken commando voor
de airconditioning:
"zet de ventilator harder"
"Zet de airconditioning aan"
"ik heb het te heet"
Voorbeeld van een gesproken commando voor
radio en media:
"Ik wil naar michael jackson luisteren"
"schakel over naar radio"
"stem af op 88.5"
Gesproken commando's voor media zijn
alleen beschikbaar met een USB-verbinding.
Voorbeeld van een gesproken commando voor
de navigatie:
"navigeer naar huis"
"Leid me naar daniëlles huis"
"zoek openbare parkeergelegenheid in de buurt"
Geef, afhankelijk van het land, de
bestemmingsinstructies (het adres) op in de
taal die voor het systeem is geconfigureerd.
Voorbeeld van een gesproken commando voor
de telefoon:
"bel de mobiel van matthijs"
"bel 071 5467563"
"Bel jonas"
Als er geen telefoon is aangesloten door
middel van Bluetooth
®
, kondigt een
gesproken bericht het volgende aan: "Sluit een
telefoon aan door middel van Bluetooth
®
". Hierna
wordt de spraaksessie afgesloten.
Voorbeeld van een gesproken commando voor
het weerbericht:
"heb ik een regenjas nodig"
"hoe is het weer vanavond"
"wat is vandaag de luchtvochtigheid"
Navigatie
Navigatie-startscherm
(afhankelijk van de uitvoering)
Toegang tot aanvullende video's
https://www.tomtom.com/PSAGroup-Connected-Nav
Druk op de "Navigatie"-app om het
startscherm van de navigatie weer te geven.
Druk op "Zoeken" om een adres of een naam
in te voeren.
Druk op deze toets om het hoofdmenu van de
verschillende opties weer te geven.
Druk op deze toets om de 3D / 2D-modus weer
te geven.
Selecteer "Geluid ingeschakeld", "Alleen
waarschuwingen" en "Stil" door herhaaldelijk
op deze toets te drukken.
Druk op de toets "plus" / "min" om in of uit te
zoomen, of gebruik twee vingers op het
scherm.
Hoofdmenu
Druk op de "Navigatie"-app om het
startscherm van de navigatie weer te geven.
Druk op deze toets om het hoofdmenu van de
verschillende opties weer te geven.
209
DS IRIS SYSTEM - Infotainmentsysteem met 10" touchscreen
10
Navigatie
Navigatie-startscherm
(afhankelijk van de uitvoering)
Toegang tot aanvullende video's
https://www.tomtom.com/PSAGroup-Connected-Nav
Druk op de "Navigatie"-app om het
startscherm van de navigatie weer te geven.
Druk op "Zoeken" om een adres of een naam
in te voeren.
Druk op deze toets om het hoofdmenu van de
verschillende opties weer te geven.
Druk op deze toets om de 3D / 2D-modus weer
te geven.
Selecteer "Geluid ingeschakeld", "Alleen
waarschuwingen" en "Stil" door herhaaldelijk
op deze toets te drukken.
Druk op de toets "plus" / "min" om in of uit te
zoomen, of gebruik twee vingers op het
scherm.
Hoofdmenu
Druk op de "Navigatie"-app om het
startscherm van de navigatie weer te geven.
Druk op deze toets om het hoofdmenu van de
verschillende opties weer te geven.
Selecteer "Zoeken" om een adres, naam of
bepaalde POI in te voeren.
Selecteer "Thuis" om een adres te gebruiken
dat eerder in "Thuis toevoegen" is ingevoerd.
Selecteer "Werk" om een adres te gebruiken
dat eerder in "Mijn plaatsen" is ingevoerd.
Selecteer "Recente bestemmingen" om de
recent opgezochte bestemmingen weer te
geven.
Selecteer "Huidige " om een ander menu te
openen en verschillende handelingen uit te
voeren voor de route die op dat moment is gepland.
Selecteer "Mijn plaatsen" voor een snelle
toegang tot opgeslagen plaatsen en favoriete
bestemmingen.
Selecteer "Mijn routes" om uw favoriete
routes weer te geven.
Selecteer "Parkeren" om verschillende
parkeeropties in de regio weer te geven.
Selecteer "Benzinestation" om de
verschillende benzinestations op de huidige
route of in de buurt van de huidige locatie weer te
geven.
Selecteer "TomTom service" om toegang te
krijgen tot de netwerkstatus.
Selecteer "Instellingen" om het type auto in te
voeren en het display, de gesproken
commando's, de kaartopties, het plannen van routes,
geluiden en waarschuwingen en systeeminformatie
te personaliseren.
Selecteer deze toets om informatie over
softwareversies en juridische informatie weer
te geven. Informatie over de gebruikte Open
Source-softwarebibliotheken en de bijbehorende
licentie-urls.
Door regelmatig verbinding te maken met een
Wi-Fi-toegangspunt wordt de kaart
automatisch bijgewerkt.
Kaarten kunnen ook worden bijgewerkt via een
mobiel netwerk, afhankelijk van de uitvoering, het
land van verkoop, het uitrustingsniveau van de
auto, het abonnement op de verbonden diensten
en de opties.
Connectiviteit
Een apparaat met een
draadverbinding aansluiten via
USB
Door een mobiel apparaat via USBte verbinden kan
het apparaat worden opgeladen. De geautoriseerde
mediacontent kan dan ook beschikbaar worden
gesteld aan het systeem (Media-content van het
iPod
®
-type).
Met een enkele USB-aansluiting kan de Mirror
Screen-verbinding (Apple
®
CarPlay
®
of Android
Auto) voor compatibele verbonden mobiele apparaten
tot stand worden gebracht en kunnen bepaalde apps
van het apparaat op het touchscreen worden
gebruikt.
Zie het deel "Ergonomie en comfort - Voorzieningen"
voor meer informatie over de USB-aansluiting die
compatibel is met de Mirror Screen
®
-functie.
210
DS IRIS SYSTEM - Infotainmentsysteem met 10" touchscreen
10
Wanneer het mobiele apparaat is aangesloten met de
USB-kabel wordt het opgeladen.
Voor de beste prestaties raden wij u aan om
de originele USB-kabels (bij voorkeur zo kort
mogelijke kabels) van uw apparaten te gebruiken.
Gebruik geen USB-verdeelstekker om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
Bluetooth®-verbinding
Verbinding met een mobiel apparaat met het systeem
van de auto via Bluetooth
®
biedt toegang tot de
inhoud en "Media"-streaming. Deze zorgt er ook voor
dat de Telefoon-functie wordt ingeschakeld.
De verbinding kan worden gestart via het Bluetooth
®
-
menu van het mobiele apparaat of via het systeem
van de auto. Hiervoor moet het "Apparaten"-menu
worden geopend om voor de eerste keer verbinding
te maken.
In sommige gevallen moet u uw apparaat
ontgrendelen en toestemming geven bij het
synchroniseren van contactpersonen en recente
oproepen.
Het kan zijn dat sommige functies niet door uw
apparaat worden ondersteund.
Bezoek de landelijke website van het merk voor
informatie over de gedeeltelijke of volledige
compatibiliteit van typen apparaten en
smartphones.
Koppelingsprocedure via een apparaat
In het Bluetooth
®
-menu op uw mobiele
apparaat selecteert u de naam van het
systeem in de lijst met gedetecteerde apparaten.
Om de Bluetooth
®
-functie van uw systeem
zichtbaar te maken opent u eerst het
"Apparaten"-menu van het systeem.
Voer de eerste verbindingsprocedure uit die door het
systeem en op het apparaat wordt voorgesteld.
Bijvoorbeeld het valideren van de koppelingscodes.
Koppelingsprocedure via het systeem
Druk op de "Instellingen"-app.
Selecteer het "Connectiviteit"-tabblad in de lijst.
Selecteer "Apparaten".
Selecteer de naam van het mobiele apparaat
waar vanaf u verbinding wilt maken:
De lijst met bekende apparaten (als het apparaat al
met het systeem verbonden is geweest).
of
De lijst met gedetecteerde apparaten (als het
apparaat nooit met het systeem verbonden is
geweest of uit het systeem is verwijderd).
Een mobiel apparaat dat al verbonden is met
het systeem wordt automatisch opnieuw
verbonden wanneer de auto wordt gestart als het
gebruikersprofiel is geselecteerd.
Het automatisch opnieuw verbinden wordt
gepauzeerd wanneer het "Apparaten"-menu wordt
geopend. Op deze manier kan het systeem de
Bluetooth
®
-functie zichtbaar maken om een nieuw
apparaat te verbinden.
De verbinding met het systeem wordt ongedaan
gemaakt wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend en het contact wordt afgezet.
Automatisch opnieuw verbinding maken
Wanneer een gebruikersprofiel is geselecteerd, kan
het systeem automatisch apparaten die al verbonden
en gedetecteerd waren opnieuw verbinden.
Apparaten die al gekoppeld waren aan het
geselecteerde gebruikersprofiel worden als eerste
verbonden, en als dat niet lukt, worden de laatst
verbonden apparaten opnieuw verbonden.
Wi-Fi-verbinding
Het systeem heeft een externe Wi-Fi-
verbindingsmodus voor het uitvoeren van
systeemupdates.
Druk op de "Instellingen"-app.
Selecteer het "Connectiviteit"-tabblad in de lijst.
Selecteer "Wi-Fi".
Schakel "Wi-Fi" in of uit.
Het systeem gaat zoeken naarWi-Fi-
netwerken in de omgeving. Dit kan een paar
seconden duren.
Selecteer het Wi-Fi-netwerk waarmee u verbinding
wilt maken en voer het wachtwoord in.
Bescherm uw systeem door alleen verbinding
te maken met netwerken die voldoende zijn
beschermd. Versleutelingsniveau WPA2,
gelijkwaardig aan het beveiligingsniveau voor
thuisgebruik, is vereist.
Een netwerk dat al met het systeem is
verbonden, wordt automatisch opnieuw
verbonden zodra het systeem het netwerk
detecteert en de Wi-Fi-functie is ingeschakeld.
De Wi-Fi-verbinding van het systeem met een
apparaat dat al draadloos verbonden is via
Mirror Screen
®
is niet mogelijk. Gebruik dan een
Mirror Screen
®
-verbinding via de USB-aansluiting.
Apparaatbeheer
Voor elk apparaat dat al via een draadloze verbinding
(Bluetooth
®
of draadloze Mirror Screen
®
-verbinding)
verbonden is met het systeem, kan een favoriete
verbindingsmodus worden ingesteld (afhankelijk
van de functies die het apparaat kan ondersteunen).
Wanneer een profiel is gekozen, is het dus mogelijk
om in te stellen of een apparaat verbonden moet
worden via een draadloze Bluetooth
®
-verbinding of
een draadloze Mirror Screen
®
-verbinding wanneer het
systeem wordt gestart.
Druk op de "Instellingen"-app.
Selecteer "Connectiviteit" in de lijst.
Selecteer "Apparaten" om een lijst met
gekoppelde apparaten weer te geven.
211
DS IRIS SYSTEM - Infotainmentsysteem met 10" touchscreen
10
Bescherm uw systeem door alleen verbinding
te maken met netwerken die voldoende zijn
beschermd. Versleutelingsniveau WPA2,
gelijkwaardig aan het beveiligingsniveau voor
thuisgebruik, is vereist.
Een netwerk dat al met het systeem is
verbonden, wordt automatisch opnieuw
verbonden zodra het systeem het netwerk
detecteert en de Wi-Fi-functie is ingeschakeld.
De Wi-Fi-verbinding van het systeem met een
apparaat dat al draadloos verbonden is via
Mirror Screen
®
is niet mogelijk. Gebruik dan een
Mirror Screen
®
-verbinding via de USB-aansluiting.
Apparaatbeheer
Voor elk apparaat dat al via een draadloze verbinding
(Bluetooth
®
of draadloze Mirror Screen
®
-verbinding)
verbonden is met het systeem, kan een favoriete
verbindingsmodus worden ingesteld (afhankelijk
van de functies die het apparaat kan ondersteunen).
Wanneer een profiel is gekozen, is het dus mogelijk
om in te stellen of een apparaat verbonden moet
worden via een draadloze Bluetooth
®
-verbinding of
een draadloze Mirror Screen
®
-verbinding wanneer het
systeem wordt gestart.
Druk op de "Instellingen"-app.
Selecteer "Connectiviteit" in de lijst.
Selecteer "Apparaten" om een lijst met
gekoppelde apparaten weer te geven.
Druk op deze toets om de verbinding van een
apparaat te beheren.
Kies een verbindingstype en bevestig deze keuze door
op "TOEPASSEN" te drukken.
Een apparaat verwijderen
Druk op de "Instellingen"-app.
Selecteer "Connectiviteit" in de lijst.
Selecteer "Apparaten" om een lijst met
gekoppelde apparaten weer te geven.
Druk op deze toets.
Druk op "VERWIJDEREN".
Bevestig deze keuze door op "JA" te drukken.
Het kan zijn dat sommige apparaten die net
uit het systeem zijn verwijderd om een
verbinding vragen. Weiger dit verzoek.
Mirror Screen®
Wanneer een smartphone via Mirror Screen
®
is verbonden, worden de locatie van de auto
en bepaalde gegevens over de auto naar de
smartphone gestuurd (zoals merk, stuur links of
rechts, dag-/nachtmodus en rijsnelheid).
Apple®CarPlay®-verbinding voor
smartphones
Er kan één Apple
®
CarPlay
®
-smartphone worden
verbonden door middel van een USB-kabel of via een
draadloze verbinding.
Schakel eerst de CarPlay
®
-functie op uw
Apple
®
-smartphone in.
Als het apparaat geen verbinding kan maken,
zie de website Apple om te controleren of het
apparaat compatibel is met de functie.
Als het probleem aanhoudt, verwijder alle
opgeslagen verbindingen op de smartphone en
in het systeem voordat u een nieuwe verbinding
maakt.
Sluit de smartphone aan op het systeem met
behulp van de USB-aansluiting die compatibel
is met Mirror Screen.
Apple
®
CarPlay
®
wordt automatisch gestart een
paar seconden nadat de USB-verbinding tot stand is
gekomen. In sommige gevallen moet uw apparaat
ontgrendeld worden.
De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-
kabel is aangesloten.
Er is slechts één USB-aansluiting voor de
Mirror Screen
®
-verbinding (Apple
®
CarPlay
®
);
zie het deel "Ergonomie en comfort
- Voorzieningen".
Voor de beste prestaties raden wij u aan om
de originele USB-kabels (bij voorkeur zo kort
mogelijke kabels) van uw apparaten te gebruiken.
212
DS IRIS SYSTEM - Infotainmentsysteem met 10" touchscreen
10
De draadloze verbinding van eenApple
®
CarPlay
®
-
apparaat kan worden gestart via het menu
"Apparaten".
Schakel eerst de Bluetooth
®
-functie van de
smartphone in.
Druk op de "Instellingen"-app.
Selecteer "Connectiviteit" in de lijst.
Selecteer "Apparaten" om het apparaat weer
te geven dat moet worden verbonden met
Apple
®
CarPlay
®
.
Als het apparaat al viaBluetooth
®
met het systeem is
verbonden, selecteert u de apparaatinstellingen in de
lijst van bekende apparaten en kiest u Apple
®
CarPlay
®
als de modus voor draadloze verbinding.
Als het apparaat niet eerder met het systeem
verbonden is geweest, moet het worden gekoppeld.
Zie hiervoor het deel "Bluetooth
®
-verbinding".
Het systeem detecteert of de smartphone compatibel
is met Apple en stelt voor om deze te verbinden na het
koppelingsproces.CarPlay
Om een volgende keer de smartphone automatisch
te verbinden, moet de Bluetooth
®
op uw apparaat zijn
ingeschakeld.
Zodra de verbinding tot stand is gekomen,
drukt u op deze toets om de interface
"Apple
®
CarPlay
®
" weer te geven.
Houd de toets op of bij het stuurwiel ingedrukt
en zeg "Siri" om de gesproken commando's
van de smartphone in te schakelen.
Android Auto-verbinding voor
smartphones
Er kan één smartphone viaAndroid Autoworden
verbonden door middel van een USB-kabel of via een
draadloze verbinding.
Installeer de "Android Auto"-app op de
smartphone via de "Play Store".
Voor de "Android Auto"-functie is een compatibele
smartphone nodig.
Als het apparaat geen verbinding kan maken,
controleer dan op de website van Android Auto of
het apparaat compatibel is met de functie.
Als het probleem aanhoudt, verwijder alle
opgeslagen verbindingen op de smartphone en
in het systeem voordat u een nieuwe verbinding
maakt.
Voor een optimale draadloze verbinding raden we
aan om uw smartphone uit de buurt van andere
Wi-Fi-netwerken te houden waarmee automatisch
verbinding kan worden gemaakt.
Sluit de smartphone aan op het systeem met
behulp van de USB-aansluiting die compatibel
is met Mirror Screen
®
.
Android Auto wordt een paar seconden nadat de
USB-verbinding tot stand is gekomen gestart. Voor de
eerste verbinding moet een bevestigingsprocedure op
de smartphone worden uitgevoerd. Hiervoor moet de
auto stilstaan.
De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-
kabel is aangesloten.
Er is slechts één USB-aansluiting voor de
Mirror Screen
®
-verbinding (Android Auto); zie
het hoofdstuk "Ergonomie en comfort -
Voorzieningen ".
Voor de beste prestaties raden wij u aan om
de originele USB-kabels (bij voorkeur zo kort
mogelijke kabels) van uw apparaten te gebruiken.
De draadloze verbinding van een Android Auto-
apparaat kan worden gestart via het menu
"Apparaten".
Schakel eerst de Bluetooth
®
-functie van de
smartphone in.
Druk op de "Instellingen"-app.
Selecteer het "Connectiviteit"-tabblad in de lijst.
Selecteer "Apparaten" om het apparaat weer
te geven dat moet worden verbonden met
Android Auto.
Als het apparaat al viaBluetooth
®
met het systeem is
verbonden, selecteert u de apparaatinstellingen in de
lijst van bekende apparaten en kiest u Android Auto
als de modus voor draadloze verbinding.
Als het apparaat niet eerder met het systeem
verbonden is geweest, moet het worden gekoppeld.
Zie hiervoor het deel "Bluetooth
®
-verbinding".
Het systeem detecteert of de smartphone compatibel
is met Android Auto en stelt voor om deze te verbinden
na het koppelingsproces.
Wanneer u wilt dat uw smartphone een volgende keer
automatisch verbinding maakt, moet Bluetooth
®
op
uw apparaat zijn ingeschakeld.
Zodra de verbinding tot stand is gekomen,
drukt u op deze toets om de "Android
Auto"-interface weer te geven.
Houd de toets op of bij het stuurwiel ingedrukt
en zeg "OK Google" om de gesproken
commando's van de smartphone in te schakelen.
Media
De bron wijzigen
Druk op de "Media"-app.
Druk op deze toets om de bron (radio,
audiostreaming via een USB-aansluiting,
Bluetooth
®
of Mirror Screen
®
) te wijzigen.
Een radiozender selecteren
Druk op de "Media"-app.
Selecteer het "Afspelen"-tabblad in de lijst.
Druk op een van de toetsen om
automatisch naar radiozenders te
zoeken.
Of
Verplaats de schuifbalk om handmatig naar
andere frequenties te zoeken.
Of
Druk op deze toets.
Voer de frequentie in via het virtuele
toetsenbord.
213
DS IRIS SYSTEM - Infotainmentsysteem met 10" touchscreen
10
Zodra de verbinding tot stand is gekomen,
drukt u op deze toets om de "Android
Auto"-interface weer te geven.
Houd de toets op of bij het stuurwiel ingedrukt
en zeg "OK Google" om de gesproken
commando's van de smartphone in te schakelen.
Media
De bron wijzigen
Druk op de "Media"-app.
Druk op deze toets om de bron (radio,
audiostreaming via een USB-aansluiting,
Bluetooth
®
of Mirror Screen
®
) te wijzigen.
Een radiozender selecteren
Druk op de "Media"-app.
Selecteer het "Afspelen"-tabblad in de lijst.
Druk op een van de toetsen om
automatisch naar radiozenders te
zoeken.
Of
Verplaats de schuifbalk om handmatig naar
andere frequenties te zoeken.
Of
Druk op deze toets.
Voer de frequentie in via het virtuele
toetsenbord.
Druk op deze knop om te bevestigen.
Wanneer u op het "Zenders"-tabblad drukt, wordt een
lijst met zenders weergegeven.
Druk op "Dempen" om het geluid in te
schakelen/uit te schakelen.
De radio-ontvangst kan worden verstoord
door het gebruik van elektrische apparatuur
die niet door het merk is goedgekeurd, zoals een
lader met USB-aansluiting die is aangesloten op de
12V-aansluiting.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door
obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen,
tunnels, parkeergarages enz.), ook als de RDS-
functie is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel voor radiogolven en kan in geen enkel
opzicht worden gezien als een defect van het
systeem.
Een radiozender opslaan
Selecteer een zender.
Druk op de "Media"-app.
Selecteer het "Afspelen"-tabblad in de lijst.
Druk op de toets "Favoriete radiozenders".
Het opslaan vindt plaats door kort of lang op
een van deze toetsen te drukken, of lang te
drukken op een al opgeslagen favoriete radiozender
die vervolgens vervangen wordt.
Druk op deze toets om terug te keren naar de
vorige pagina.
Radiozenders automatisch
opzoeken
Via de toepassing "Media".
Druk op de "Media"-app.
Selecteer het "Zenders"-tabblad in de lijst.
Er wordt automatisch gezocht.
Wanneer u de schakelaars op of rondom het
stuurwiel gebruikt, drukt u op deze toets.
Er wordt automatisch gezocht.
Radiozender volgen inschakelen
Voor een betere ontvangst wijzigt het systeem
automatisch de frequentie.
Druk op de "Media"-app.
Selecteer het "Instellingen"-tabblad in de lijst.
Schakel "Radiozender volgen" in.
Het oplichten van de schuifbalk bevestigt dat de
functie is geactiveerd.
De frequentieband wijzigen
Druk op de "Media"-app.
Selecteer het "Afspelen"-tabblad in de lijst.
Druk op deze toets om de frequentieband (FM
- AM - DAB) te wijzigen, afhankelijk van het
land van verkoop.
214
DS IRIS SYSTEM - Infotainmentsysteem met 10" touchscreen
10
Verkeersinformatieberichten
inschakelen
Deze functie geeft prioriteit aan de
waarschuwingsmeldingen van de
Verkeersinformatieberichten. Voor een correcte
werking van deze functie is een goede ontvangst
van een radiozender nodig die deze berichten
uitzendt. Zodra een verkeersinformatiebericht
wordt uitgezonden, wordt de radiozender waar op
dat moment naar wordt geluisterd automatisch
onderbroken voor het verkeersinformatiebericht.
Zodra het bericht is afgelopen, wordt de normale
radiouitzending hervat.
Druk op de "Media"-app.
Selecteer het "Instellingen"-tabblad in de lijst.
Schakel "Verkeersbericht" in.
Het oplichten van de schuifbalk bevestigt dat de
functie is geactiveerd.
Audio streamen
Met de streamingfunctie kunt u naar de audiostream
luisteren die afkomstig is van de smartphone(s) die
is (zijn) verbonden viaBluetooth
®
, USB (iPod
®
-type) of
Mirror Screen
®
.
Stel eerst het volume van het draagbare apparaat af
(op een hoog geluidsniveau).
Stel dan het geluidsvolume van het systeem in.
Als het afspelen niet start, kan het zijn dat u
het afspelen van de audio moet starten via de
smartphone.
Bediening verloopt via het externe apparaat of via de
aanraaktoetsen van het systeem.
Als streaming eenmaal is gestart, wordt uw
smartphone als een geluidsbron beschouwd.
Een nummer afspelen
Druk op de "Media"-app.
Druk wanneer er meerdere apparaten zijn
verbonden op deze toets om een apparaat te
selecteren.
Wanneer het apparaat is verbonden, kunt u door de
bestanden bladeren door op de toets "Afspeellijst" of
"Bibliotheek" te drukken.
Kort indrukken: naar het vorige /
volgende nummer gaan.
Lang indrukken: snel vooruit / achteruit spoelen in
een nummer.
De huidige titel of de lijst met geselecteerde
titels herhalen.
Willekeurig nummers afspelen.
Geluid uitschakelen / weer inschakelen.
Instellingen voor audio en radio
configureren
De audio-instellingen kunnen op 2 manieren worden
geopend.
Via de toepassing Media
Druk op de "Media"-app.
Selecteer het "Instellingen"-tabblad in de lijst.
Of
Via de toepassing Instellingen
Druk op de "Instellingen"-app.
Selecteer het "Audio en radio"-tabblad in de lijst.
Het volgende kan worden geconfigureerd:
– Audio-instellingen.
– Radio-instellingen.
– Volume-instellingen.
Informatie en tips
Het systeem ondersteunt USB-
massaopslagapparaten of Apple
®
-apparaten via
deUSB-aansluitingen. De adapterkabel wordt niet
meegeleverd.
U beheert de apparaten met de bedieningstoetsen
van het audiosysteem.
Het systeem speelt alleen audiobestanden af met de
bestandsextensie ".wma", ".aac", ".flac", ".ogg" en
".mp3" met een bitrate tussen 32 kbps en 320 kbps.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate)
kunnen worden afgespeeld.
Andere typen audiobestanden (".mp4", enz.) kunnen
niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie ".wma" moeten van de
WMA 9-standaard zijn.
De ondersteunde bemonsteringsfrequenties
(sampling rates) zijn 32, 44 en 48 KHz.
Om problemen met lezen en weergeven te voorkomen,
raden wij aan om bestandsnamen te kiezen van
maximaal 20 tekens die geen speciale tekens
bevatten (zoals, " ? .; ù).
Gebruik uitsluitend USB-geheugensticks met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Wij raden aan om de originele USB-kabel voor
het draagbare apparaat te gebruiken.
Telefoon
Een gesprek ontvangen
Als u wordt gebeld, klinkt een beltoon en verschijnt
een extra venster op het scherm.
Het gesprek aannemen:
Druk kort op de telefoontoets op het stuurwiel
om een inkomend gesprek aan te nemen.
Of
Druk op deze toets op het touchscreen.
Het gesprek beëindigen:
Houd...
... de telefoontoets op het stuurwiel ingedrukt
om het gesprek te weigeren.
Of
Druk op deze toets op het touchscreen.
Druk op deze toets op het touchscreen om een
automatisch bericht te verzenden waarin
wordt gemeld dat u aan het rijden bent.
215
DS IRIS SYSTEM - Infotainmentsysteem met 10" touchscreen
10
maximaal 20 tekens die geen speciale tekens
bevatten (zoals, " ? .; ù).
Gebruik uitsluitend USB-geheugensticks met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Wij raden aan om de originele USB-kabel voor
het draagbare apparaat te gebruiken.
Telefoon
Een gesprek ontvangen
Als u wordt gebeld, klinkt een beltoon en verschijnt
een extra venster op het scherm.
Het gesprek aannemen:
Druk kort op de telefoontoets op het stuurwiel
om een inkomend gesprek aan te nemen.
Of
Druk op deze toets op het touchscreen.
Het gesprek beëindigen:
Houd...
... de telefoontoets op het stuurwiel ingedrukt
om het gesprek te weigeren.
Of
Druk op deze toets op het touchscreen.
Druk op deze toets op het touchscreen om een
automatisch bericht te verzenden waarin
wordt gemeld dat u aan het rijden bent.
Bellen
Het gebruik van de telefoon tijdens het rijden
wordt ten zeerste afgeraden.
Parkeer de auto.
Bellen via het numerieke toetsenbord
Druk op de "Telefoon"-app.
Selecteer het "Toetsenbord"-tabblad in de lijst en kies
dan het nummer.
Druk op deze toets om te bellen.
Bellen via de lijst met recente gesprekken
Druk op de "Telefoon"-app.
Selecteer het "Oproepen"-tabblad in de lijst.
Of
Druk kort...
... op de telefoontoets op het stuurwiel.
Selecteer en bel een van de meest recente nummers
in de lijst met gebelde nummers.
U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon
bellen. Zet in dat geval de auto uit
veiligheidsoverwegingen stil.
Een contact bellen
Druk op de "Telefoon"-app.
Selecteer het "Contacten"-tabblad in de lijst.
Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.
Bel het contact door een van de
telefoonnummers van het contact te
selecteren.
De lijst met contacten
organiseren
Druk op de "Telefoon"-app.
Selecteer in de lijst het "Instellingen"-tabblad om de
instellingen voor de telefoon weer te geven.
U kunt contacten indelen aan de hand van hun
voor- of achternaam.
Twee telefoons aansluiten
Er kunnen twee telefoons tegelijkertijd op het
systeem worden aangesloten:
2 viade Bluetooth
®
-verbinding.
Of
1 viade Bluetooth
®
-verbinding en 1 viade Mirror
Screen
®
-verbinding.
De weergave en de inhoud van de meest recent
gebruikte telefoon hebben prioriteit.
Prioriteit van de telefoon wijzigen:
Druk op de "Telefoon"-app.
Druk op deze toets om de prioriteit van de
telefoon te wijzigen.
216
DS IRIS SYSTEM - Infotainmentsysteem met 10" touchscreen
10
Toegang tot beschrijvingen/uitleg over de werking
van de waarschuwings-/controlelampjes op het
instrumentenpaneel.
Systeem
Toegang tot de gedeeltes over de
verschillende audio- en telematicasystemen.
Inhoud
Toegang tot onderwerpen via de
hoofdgedeeltes van het instructieboekje.
Visueel zoeken
Druk op Visueel zoeken.
Druk op een van de afbeeldingen onder aan het
scherm.
Druk op een van de rondjes in de vergrote
weergave.
Er zijn twee manieren van weergeven:
Directe weergave van het onderwerp als slechts
één onderwerp bij het rondje hoort.
Weergave van een lijst met onderwerpen als een
rondje bij verschillende onderwerpen hoort.
Lampjes
Druk op Lampjes.
Het overzicht van de waarschuwings- en
controlelampjes wordt weergegeven.
De waarschuwings- en controlelampjes zijn op kleur
gesorteerd.
Druk op het betreffende waarschuwings-/
controlelampje om de inhoud ervan weer te geven.
Instellingen
Het scherm configureren
Druk op de "Instellingen"-app.
Selecteer het "Aanpassingen"-tabblad in de lijst.
Het volgende kan worden geconfigureerd:
de schermkleuren voor de sfeerverlichting. Zie het
deel "Ergonomie en comfort".
De geluidssfeer.
De animaties voor begroeten en afscheid nemen.
De animaties voor schermovergangen.
De systeemconnectiviteit
beheren
Druk op de "Instellingen"-app.
Selecteer het "Connectiviteit"-tabblad in de lijst.
Het volgende kan worden beheerd:
De Bluetooth
®
-verbinding.
De Mirror Screen
®
-smartphoneverbindingen
(Apple
®
CarPlay
®
/Android Auto).
De Wi-Fi-verbinding.
De privacymodus.
Het systeem configureren
Druk op de "Instellingen"-app.
Selecteer het "Systeem"-tabblad in de lijst.
Het volgende kan worden geconfigureerd:
De taal.
Datum en tijd.
De eenheid voor afstand en verbruik (kWh / 100 km
- km, mi / kWh - mijl, km / kWh - km).
De eenheid voor temperatuur (Fahrenheit, Celsius).
De systeemconfiguratie kan ook worden gereset.
Taal selecteren
Selecteer "Taal" om de taal te wijzigen.
Druk op de gewenste taal.
Druk op de pijl Terug om terug te keren naar de
vorige pagina.
Datum en tijd instellen
Selecteer "Datum en tijd" om de datum en de tijd te
wijzigen.
"Datum en tijd automatisch instellen" is
standaard ingeschakeld om de instelling
automatisch aan te passen op basis van uw
geolocatie.
Om deze handmatig aan te passen, schakelt u "Datum
en tijd automatisch instellen" uit.
Druk op het "Tijdzone selecteren"-veld en geef
vervolgens een tijdzone op.
Druk op de pijl Terug om terug te keren naar de
vorige pagina.
Druk op de regel "Tijdsinstellingen" en stel de tijd in.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Druk op de regel "Datum" en stel de datum in.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Selecteer Tijdnotatie (12h / 24h).
Selecteer Datumnotatie.
Het systeem schakelt niet automatisch over
op zomertijd / wintertijd (afhankelijk van het
land van verkoop).
Help
Druk op de "Help"-app.
Selecteer het "Handleiding"-tabblad in de lijst om het
instructieboekje van de auto te raadplegen.
Of
Selecteer het "Tutorials"-tabblad in de lijst om
video's te bekijken waarin het gebruik van schermen,
bepaalde rijhulpsystemen en spraakherkenning wordt
uitgelegd.
Handleiding
Selecteer de taal voor de weergave.
De startpagina van het instructieboekje wordt
weergegeven.
Deze biedt verschillende mogelijkheden om informatie
op te zoeken:
Visueel zoeken
Toegang tot onderwerpen via afbeeldingen die
de buiten- en binnenzijde van de auto weergeven.
Lampjes
217
DS IRIS SYSTEM - Infotainmentsysteem met 10" touchscreen
10
Toegang tot beschrijvingen/uitleg over de werking
van de waarschuwings-/controlelampjes op het
instrumentenpaneel.
Systeem
Toegang tot de gedeeltes over de
verschillende audio- en telematicasystemen.
Inhoud
Toegang tot onderwerpen via de
hoofdgedeeltes van het instructieboekje.
Visueel zoeken
Druk op Visueel zoeken.
Druk op een van de afbeeldingen onder aan het
scherm.
Druk op een van de rondjes in de vergrote
weergave.
Er zijn twee manieren van weergeven:
Directe weergave van het onderwerp als slechts
één onderwerp bij het rondje hoort.
Weergave van een lijst met onderwerpen als een
rondje bij verschillende onderwerpen hoort.
Lampjes
Druk op Lampjes.
Het overzicht van de waarschuwings- en
controlelampjes wordt weergegeven.
De waarschuwings- en controlelampjes zijn op kleur
gesorteerd.
Druk op het betreffende waarschuwings-/
controlelampje om de inhoud ervan weer te geven.
Terug naar het overzicht van de
waarschuwings- en controlelampjes.
Systeem
Druk op Systeem.
De lijst met audio- en telematicasystemen wordt
weergegeven.
Druk op het betreffende gedeelte om de lijst met
onderwerpen weer te geven.
Druk op het betreffende onderwerp om de inhoud
ervan weer te geven.
Als het onderwerp meerdere pagina's beslaat,
veegt u met uw vinger horizontaal.
Terug naar de lijst met onderwerpen.
Inhoud
Druk op Inhoud.
De lijst met gedeeltes wordt weergegeven.
Druk op het betreffende gedeelte om de lijst met
onderwerpen weer te geven.
Druk op het betreffende onderwerp om de inhoud
ervan weer te geven.
Als het onderwerp meerdere pagina's beslaat,
veegt u met uw vinger horizontaal.
Terug naar de lijst met onderwerpen.
218
Event Data Recorders (EDR)
11
Gebeurtenisgegevens
opslaan
In de auto zijn elektronische regeleenheden
geïnstalleerd. Deze regeleenheden verwerken
gegevens die bijvoorbeeld van de sensoren van
de auto worden ontvangen, of gegevens die door
de eenheden zelf worden gegenereerd of die ze
met elkaar uitwisselen. Sommige regeleenheden
zijn vereist voor de juiste werking van uw auto,
andere eenheden helpen u bij het rijden (rij- of
parkeerhulpsystemen) en nog weer andere eenheden
bieden comfort- of infotainment-functies.
Hieronder staat algemene informatie over hoe
gegevens in de auto worden verwerkt.
U vindt aanvullende informatie over de specifieke
gegevens die worden gedownload, opgeslagen
en verstuurd naar derden en waarvoor ze in
uw auto worden gebruikt. Dit staat onder
"Gegevensbescherming". Deze informatie is direct
gekoppeld aan de referenties voor de betreffende
functies in het bijbehorende instructieboekje voor de
auto of in de algemene verkoopvoorwaarden.
Deze informatie staat ook online.
Werkingsgegevens van de auto
De regeleenheden verwerken gegevens die voor de
werking van de auto worden gebruikt.
Deze gegevens omvatten onder meer:
Informatie over de toestand van de auto
(zoals snelheid, reistijd, zijdelingse acceleratie,
draaisnelheid van de wielen en vastgemaakte
veiligheidsgordels).
Omgevingsfactoren (zoals temperatuur,
regensensor en afstandssensor).
Over het algemeen zijn deze gegevens tijdelijk,
worden ze niet langer dan één werkingscyclus
opgeslagen en worden ze alleen in de auto zelf
gebruikt. De regeleenheden slaan deze gegevens
vaak op (inclusief de sleutel van de auto). Met deze
functie kan informatie over de toestand van de auto,
de belasting van componenten, servicevereisten,
gebeurtenissen en technische storingen tijdelijk of
permanent worden opgeslagen.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto
worden de gegevens als volgt opgeslagen:
De bedrijfsstatus van systeemcomponenten (zoals
het vulniveau, de bandenspanning en de laadtoestand
van de accu).
Fouten en storingen in belangrijkste
systeemcomponenten (zoals lampen en remmen).
Reacties van systemen in specifieke rijsituaties
(zoals activering van een airbag of activering van
stabiliteitsregel- en remsystemen).
Informatie over gebeurtenissen die schade aan de
auto hebben veroorzaakt.
Bij elektrische en plug-in hybride auto's de
laadtoestand van de tractiebatterij en de geschatte
actieradius.
Onder specifieke omstandigheden (bijvoorbeeld als
de auto een storing heeft gedetecteerd) kan het
nodig zijn om gegevens te registreren die anders niet
worden opgeslagen.
Wanneer u servicewerkzaamheden aan uw auto laat
uitvoeren (zoals reparatie of onderhoud), dan kunnen
de opgeslagen bedrijfsgegevens worden uitgelezen,
samen met het VIN-nummer van de auto, en kunnen
ze waar nodig worden gebruikt. Personeel dat voor het
servicenetwerk werkt (zoals garages en fabrikanten)
of derden (bijvoorbeeld pechhulpverleners) kunnen
de gegevens van de auto uitlezen. Dit geldt ook voor
werkzaamheden die onder garantie en vanwege
kwaliteitsmaatregelen worden uitgevoerd.
Deze gegevens worden meestal uitgelezen via
de OBD-aansluiting (On-Board Diagnostics) die
wettelijk verplicht in de auto is. De gegevens
worden gebruikt voor meldingen over de technische
toestand van de auto of componenten van de auto
en maakt de diagnose van storingen gemakkelijker,
in overeenstemming met verplichtingen onder
garantie en voor verbetering van de kwaliteit. Deze
gegevens, met name informatie over belasting
van componenten, technische gebeurtenissen,
bedieningsfouten en andere storingen, worden waar
nodig naar de fabrikant gestuurd, samen met het
VIN-nummer van de auto. Er kan ook sprake zijn van
aansprakelijkheid van de fabrikant. De fabrikant kan
de bedrijfsgegevens die uit de auto worden gehaald
ook gebruiken voor terugroepacties voor producten.
De gegevens kunnen ook worden gebruikt om de
garantie van de klant en eventuele garantieclaims na
te kijken.
Elke storing die in de auto is opgeslagen, kan
door een servicepunt tijdens onderhouds- of
reparatiewerkzaamheden of op uw verzoek worden
gereset.
Comfort- en
infotainment-functies
Comfort- en gepersonaliseerde instellingen kunnen
in de auto worden opgeslagen en op elk moment
aangepast of opnieuw ingesteld worden.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto kan
dit het volgende omvatten:
Instellingen voor de positie van stoel en stuurwiel.
Instellingen voor chassis en airconditioning.
Gepersonaliseerde instellingen, zoals de
interieurverlichting.
U kunt uw eigen gegevens in het audio- en
telematicasysteem van de auto invoeren, als
onderdeel van de geselecteerde functies.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto kan
dit het volgende omvatten:
Multimediagegevens zoals muziek, video's of foto's
die met een geïntegreerd multimediasysteem moeten
worden gelezen.
Gegevens uit het adresboek voor gebruik met een
geïntegreerd handsfree-systeem of een geïntegreerd
navigatiesysteem.
Ingevoerde bestemmingen.
Gegevens over het gebruik van online diensten.
Deze gegevens voor de comfort- en infotainment-
functies kunnen lokaal in de auto worden opgeslagen
of op een apparaat dat u in de auto hebt aangesloten
(zoals een smartphone, een USB-stick of een MP3-
speler). Gegevens die u zelf hebt ingevoerd, kunnen op
elk moment worden gewist.
De gegevens kunnen op uw verzoek ook naar een
locatie buiten de auto worden gestuurd, vooral bij
219
Event Data Recorders (EDR)
11
Comfort- en
infotainment-functies
Comfort- en gepersonaliseerde instellingen kunnen
in de auto worden opgeslagen en op elk moment
aangepast of opnieuw ingesteld worden.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto kan
dit het volgende omvatten:
Instellingen voor de positie van stoel en stuurwiel.
Instellingen voor chassis en airconditioning.
Gepersonaliseerde instellingen, zoals de
interieurverlichting.
U kunt uw eigen gegevens in het audio- en
telematicasysteem van de auto invoeren, als
onderdeel van de geselecteerde functies.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto kan
dit het volgende omvatten:
Multimediagegevens zoals muziek, video's of foto's
die met een geïntegreerd multimediasysteem moeten
worden gelezen.
Gegevens uit het adresboek voor gebruik met een
geïntegreerd handsfree-systeem of een geïntegreerd
navigatiesysteem.
Ingevoerde bestemmingen.
Gegevens over het gebruik van online diensten.
Deze gegevens voor de comfort- en infotainment-
functies kunnen lokaal in de auto worden opgeslagen
of op een apparaat dat u in de auto hebt aangesloten
(zoals een smartphone, een USB-stick of een MP3-
speler). Gegevens die u zelf hebt ingevoerd, kunnen op
elk moment worden gewist.
De gegevens kunnen op uw verzoek ook naar een
locatie buiten de auto worden gestuurd, vooral bij
gebruik van online diensten in overeenstemming met
de geselecteerde instellingen.
Integratie van een Smartphone
(zoalsAndroid Auto® of
Apple®CarPlay®)
Afhankelijk van de uitrusting van uw auto kunt
u uw smartphone of een ander mobiel apparaat
aansluiten in de auto, zodat het met de geïntegreerde
bedieningsfuncties van de auto kan worden bediend.
Beelden en geluid van de smartphone kunnen via
het audio- en telematicasysteem worden verstuurd.
Tegelijkertijd wordt er specifieke informatie naar
uw smartphone gestuurd. Afhankelijk van het type
integratie omvat dit gegevens zoals locatie, dag-/
nachtmodus en andere algemene informatie over de
auto. Zie de gebruikersinstructies voor de auto of het
audio- en telematicasysteem voor meer informatie.
Met het integreren van een smartphone kunt u de
apps op de telefoon gebruiken, zoals een navigatie-
app of muziekspeler. Er is geen andere integratie
tussen de smartphone en de auto mogelijk en
dit geldt met name voor directe toegang tot
autogegevens. Hoe de gegevens daarna worden
verwerkt, wordt bepaald door de leverancier van de
gebruikte app. De mogelijkheid om instellingen te
veranderen is afhankelijk van de betreffende app en
van het besturingssysteem op uw smartphone.
Online diensten
Als uw auto met een draadloos netwerk is verbonden,
kunnen gegevens worden uitgewisseld tussen de auto
en andere systemen. Verbinding met een draadloos
netwerk is mogelijk via een zender in uw auto of een
mobiel apparaat dat u hebt verbonden (zoals een
smartphone). De online diensten kunnen via deze
draadloze verbinding worden gebruikt. Deze omvatten
online diensten en apps die door de fabrikant en
andere leveranciers aan u zijn geleverd.
Exclusieve diensten
Met betrekking tot de online diensten van de
fabrikant worden de betreffende functies door
de fabrikant in een geschikt medium beschreven
(bijvoorbeeld in het instructieboekje of op de
website van de fabrikant). Voor online diensten
kunnen persoonsgegevens worden gebruikt.
Gegevens worden voor dit doeleinde via een veilige
verbinding uitgewisseld, bijvoorbeeld via speciale
computersystemen van de fabrikant. Het verzamelen,
verwerken en gebruiken van persoonsgegevens
voor de ontwikkeling van diensten worden
uitsluitend uitgevoerd op basis van wettelijke
autorisatie, bijvoorbeeld bij een wettelijk verplicht
noodoproepsysteem, of op basis van een contract of
andere overeenkomst.
U kunt de diensten en functies activeren en
deactiveren (sommige zijn oplaadbaar) en in
sommige gevallen de volledige verbinding van de auto
met het draadloze netwerk. Dit omvat geen wettelijk
verplichte functies en diensten, zoals noodoproep- of
hulpoproepsystemen.
220
Event Data Recorders (EDR)
11
Diensten van derden
Als u online diensten van andere leveranciers
(derden) gebruikt, dan vallen deze diensten
onder de verantwoordelijkheid, vereisten
voor gegevensbescherming en de algemene
gebruiksvoorwaarden van de betreffende leverancier.
De fabrikant heeft vaak niets te zeggen over de
inhoud die in deze gevallen wordt uitgewisseld.
Zorg er daarom voor dat u op de hoogte bent van
de aard, de omvang en het doel van de verzamelde
en gebruikte personeelsgegevens als onderdeel
van diensten van derden die door de betreffende
serviceprovider worden geleverd.
221
Trefwoordenregister
12V-accu 170, 174, 188, 188–192
360° Camera 149
A
Aanhanger 85, 164
Aanhangergewichten 196–197, 199–200
Aanpassing bochtsnelheid 133
Aanraakgevoelige leeslampjes 62
Aansluiting 12 V 59, 64
Aansteker 59
ABS 83
Accessoires 80
Accu laden 189–190, 192
Achterbank 51
Achterklep 36
Achterruitverwarming 57
Achteruitrijcamera 116, 147–149
Actieradius AdBlue® 20, 174
Actieve motorkap 92
Actieve vering 109
Active Safety Brake 138–140
Active Scan Suspension 109
Adaptieve snelheidsregelaar 119–120, 125–126
Adaptieve verlichting 70
AdBlue® 20, 176
AdBlue® bijvullen 177
AdBlue®-reservoir 177
Advanced Traction Control 85
Afmetingen 201
Afstandsbediening 28–30, 32–33
Afstellen van de koplamphoogte 68
Airbags 90–92, 94
Airbags vóór 90–92, 95
Airconditioning 53–54
Alarmknipperlichten 80, 180
Alarmsysteem 40–41
Allesdragers 168–169
Antiblokkeersysteem (ABS) 83
Antidiefstalsysteem/Startblokkering 30
Antispinregeling (ASR) ~ Antislipregeling 84
Apps 25–26
Armleuning achter 63
Armleuning vóór 61
Audioversterker 61
Autogegevens 10, 218
Automatische airconditioning ~ Airconditioning,
automatische 57
Automatische airconditioning met gescheiden
regeling 54
Automatische ruitenwissers 77
Automatische transmissie ~ Versnellingsbak,
automatische 106–109, 112, 175, 189
Automatisch inschakelen verlichting 68
Automatisch noodremsysteem 138–140
B
Bagagenet 64
Bagageruimte 36, 38, 64
Banden 175, 201
Banden oppompen 175, 201
Bandenreparatieset 181
Bandenspanning 175, 182, 201
Bandenspanningscontrole (met set) 182, 184
Bandenspanning te laag (detectie) 114
Batterij afstandsbediening ~ Afstandsbediening,
batterij 34
Batterij afstandsbediening vervangen ~
Afstandsbediening, batterij vervangen 34
Beladen 168–169
Benzinemotor 111, 172, 197
Bergingsauto of trailer (slepen) 194
Bijvullen AdBlue® 174, 177
Binnenspiegel 51
BlueHDi 20, 174, 180
Bluetooth (handsfree set) 210
Bluetooth (telefoon) 210–211
Bluetooth-verbinding 210–211
Bochtverlichting 73
Boordcomputer 23–24
Boordgereedschap 65, 180–182
Brandstof 8, 154
Brandstofadditief 174–175
Brandstofniveaumeter 154
Brandstoftank 154–155
Brandstof tanken 154–155
Brandstoftank leeg (diesel) 180
Brandstofverbruik 8, 22
Brandstofvulklep ~ Brandstoftankklep 154–155
Buitenlandse reizen 72
Buitenspiegels 50–51, 57, 145
222
Trefwoordenregister
Buitenverlichting 69
C
Carrosserie 179
Carrosserie-onderhoud 179
Centrale vergrendeling 32
CHECK 22
Claxon 81
Comfort-stand 111
Configuratie van de auto 11, 25
Connectiviteit 216
Contact 104, 215
Contact aangezet 104
Controlelampjes 12–13
Controle motorolieniveau ~ Motorolieniveau,
controle 19
Controlepaneel 157–158, 160, 163
Controles 172, 174–176
D
Dagteller 22
Dashboardkastje 59
Datum (instellen) 216
Detectie obstakels 146
Detectie te lage bandenspanning ~
Bandenspanning, detectie 114, 182
De tractiebatterij laden 160
Diagnose auto 22
Dieselmotor 154, 172, 180, 199
Digitaal instrumentenpaneel 10
Dimmer dashboardverlichting ~
Dashboardverlichting (dimmer) 23
Display instrumentenpaneel 10
Dodehoekbewaking met groot bereik 145
Draadloze lader 60
DS Drive Assist 125
DS Matrix LED Vision 68, 72
Dynamische noodrem 105–106
E
Eco-mode ~ Eco-modus 170
Eco-rijden (adviezen) 8
ECO-stand 110
Electronic Stability Program (ESC) 84
Elektrisch bedienbare achterklep 36–38
Elektrisch bediende handrem ~ Handrem,
elektrisch bediend 104–106, 175
Elektrisch verstelbare stoelen 47–48
Elektromotor 110–111, 156, 200
Elektronische remdrukregelaar (REF) 83
Elektronische remdrukregelaar (REF) ~ Electronic
Brake Force Distribution (EBD) 83
Elektronische sleutel 30–32
Elektronische startblokkering ~ Startblokkering,
elektronische 102
Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP) 83, 85
Energiestromen 25
e-Save-functie (energiereserve) 26
ESP (Elektronisch Stabiliteits Programma) 83
Etiketten 6
F
Favoriete rijfuncties 117
Flacon AdBlue® 177
Follow me home-verlichting 69
Follow me home verlichting ~ Follow-me-home-
verlichting 68–69
Frequentie (radio) 213
G
Geheugen instellingen bestuurder 48
Geluidssignaal stil voertuig (plug-in hybride) 81
Geluidssignaal voor voetgangers
(plug-in hybride) 81
Geprogrammeerd laden 26, 164
Geprogrammeerd laden (plug-in
hybride) 25–26, 157, 162
Gereedschap 180–182
Gereedschapskist 65
Gevarendriehoek 180
Gewichten 196
Grootlicht 69
Grootlichtassistent 69–70
223
Trefwoordenregister
H
Halfautomatisch veranderen van rijstrook 134
Halogeenlampen 68
Handgeschakelde versnellingsbak ~
Versnellingsbak, handgeschakeld 112
Handsfree achterklep 38–39
Handsfree set 210
Handsfree toegang 38–39
Head-up display 10–11, 74
Hifisysteem 61
Hill Assist Descent Control (HADC) 86
Hill-Holder ~ Hill Start Assist 111–112
Hoek van de stoel 47
Hoek van de stoel verstellen 47
Hoofdsteunen achter 51–52
Hoofdsteunen verstellen 46
Hoofdsteunen vóór 46
Hoogspanning 156
Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel ~
Stuurverstelling 50
Hulpoproep 81–82
Hybridemotor 9, 25, 171, 194, 200
I
Identificatiegegevens 201
Identificatieplaatjes constructeur 201
Identificatie (stickers) 201
Indeling achter 63
Indeling bagageruimte ~ Bagageruimte,
indeling 64
Indeling interieur ~ Interieurindeling 59
Inductielader 60
Infraroodcamera 73, 116
Inhoud brandstoftank ~ Brandstoftank
(inhoud) 154
Inklappen/uitklappen buitenspiegels ~
Buitenspiegels, in- en uitklappen 50
Inschuifbare portiergrepen 35
Instapfunctie 48
Instapverlichting 68–69
Instellen van de uitrustingen 11, 25
Instellingen bestuurder (opslaan) ~
Bestuurdersplaats (instellingen) 48
Instrumentenpaneel 10, 23, 117
Instrumentenpaneel (Hybride) 10
Interieurfilter 53, 174
Interieurfilter (vervangen) 174
Interieurverlichting 62–63
ISOFIX (bevestigingen) 96, 98–99
ISOFIX bevestigingen 96, 98–99
ISOFIX kinderzitjes 96–99
K
Kaartleeslampjes 62
Keyless entry and start 28, 30–31, 102–103
Kilometerteller 22
Kinderbeveiliging 100
Kinderen 89, 96–97
Kinderen (veiligheid) 100
Kinderzitjes 89, 93–95
Kinderzitjes (conventioneel) 95, 98–99
Kinderzitjes i-Size 97–99
Klep laadaansluiting (plug-in hybride) 157, 162–164
Klep van de laadaansluiting 164
Kleurcode lak 201
Klokje (instellen) 216
Koelvloeistof 173
Koelvloeistoftemperatuur 20
Koelvloeistoftemperatuurmeter 20
Kofferdeksel sluiten 31, 36
Koplampverstelling 68
Krik 181–182, 184
L
Laadkabel 160
Laadkabel (plug-in hybride) 157–158, 163
Laadniveaumeter (plug-in hybride) 22
Laadstekker (plug-in hybride) 157, 162–164
Laadtoestand van de tractiebatterij 25
Laden accu ~ Accu laden 189–190, 192
Laden tractiebatterij 160
Laden via een normaal stopcontact 160
Lader voor versneld laden (wallbox) 157–158
Lak 179, 201
Lampen (vervangen) 187
Lampen vervangen 187
224
Trefwoordenregister
Lane Departure Warning System 142
Lane Keeping System 125, 130–132
Leder (onderhoud) 179
LED-verlichting 67
Leeslampjes 62
Lekke band 182, 184
Lendensteun 47
Lendensteun, verstelling 47
Lichtschakelaar 66–67
Logboek waarschuwingsmeldingen 22
Lokaliseren van de auto 29
Luchtfilter 175
Luchtfilter (vervangen) 175
Luchtrecirculatie 56
Luidsprekers 61
M
Make-upspiegel 59
Massagefunctie 49
Massages op meerdere punten 49
Matten 62, 116
Mat verwijderen 62
Milieu 8, 34
Mistachterlicht 66
Mobiele app 26, 57, 162, 164
Monteren allesdragers ~ Allesdragers
monteren 168–169
Motor 176
Motoren 196–197, 199
Motorkap 171
Motorolie 173
Motorolieniveaumeter 19
N
Neerklappen stoelen achter 52
Netaansluiting (standaardstekker) 157–158
Night Vision 73
Niveau AdBlue® 174
Niveau brandstofadditief diesel ~
Brandstofaddititiefniveau 174–175
Niveau koelvloeistof ~ Koelvloeistofniveau 20, 173
Niveau remvloeistof ~ Remvloeistofniveau 173
Niveau ruitensproeiervloeistof ~
Ruitensproeiervloeistofniveau 76, 174
Niveaus controleren 172–174
Niveaus en controles 172–174
Noodbediening achterklep 36
Noodbediening portieren 33–34
Noodoproep ~ Urgence-oproep 81–82
Noodprocedure afzetten van de motor 104
Noodprocedure starten 104, 189
Noodremassistentie ~ Brake Assist
System (BAS) 84, 140
Noodremassistentie (AFU) ~ Brake Assist
System (BAS) 84
O
Oliefilter 175
Oliefilter (vervangen) 175
Olieniveau 19, 173
Oliepeilstok 19, 173
Olieverbruik 173
Onder de motorkap ~ Motorruimte 171–172
Onderhoud (adviezen) 156, 178
Onderhoudsadviezen 156, 178
Onderhoudscontroles 19, 174, 176
Onderhoudsindicator ~
Onderhoudsintervalindicator 19
Ontdooien 50, 57
Ontgrendelen 28, 30
Ontgrendelen achterklep 29, 31
Ontgrendelen bagageruimte ~ Bagageruimte
ontgrendelen 29, 31
Ontgrendelen portieren ~ Portieren
ontgrendelen 32–33
Ontgrendelen van binnenuit ~ Interieur
ontgrendelen 32
Ontluchten brandstofsysteem ~ Brandstofsysteem
ontluchten 180
Ontwasemen 50, 57
Ontwasemen achter 57
Ontwasemen achter ~ Achterruitverwarming 57
Ontwasemen voor 57
Op afstand bedienbare functies 164
Op afstand bedienbare functies
(plug-in hybride) 26, 57
225
Trefwoordenregister
Opbergvak 65
Opbergvakken 59, 61, 63, 65
Openen bagageruimte ~ Bagageruimte
openen 30, 36
Openen motorkap ~ Motorkap, openen 171
Openen portieren ~ Portieren openen 30, 35–36
Openen ruiten ~ Ruiten openen 28
Oplaadbaar hybridesysteem 6, 9, 25, 103, 111, 156
Opladen via normaal stopcontact
(plug-in hybride) 163–164
Opschakelindicator 112
Overzicht motoren ~
Motorenoverzicht 197, 199–200
Overzicht van het verbruik 25–26
P
Parkeerhulp achter 146
Parkeerhulp achter met grafische weergave en
geluidssignalen 146
Parkeerhulpsystemen (algemene adviezen) 115
Parkeerhulp vóór 147
Parkeerlichten 67
Persoonlijke instellingen 11, 26
Plafonniers 62
Plafonnier voor 62
Portieren 35–36
Portieren sluiten 31–32, 35
Post Collision Safety Brake 84
Profielen 203
Programmeerbare verwarming 26, 57
Proximity Keyless Entry and Start 30, 35
Pyrotechnische gordelspanners 89
R
Radar (waarschuwingen) 116
Radio 213
Radiozender 213
READY (verklikkerlampje) 171
Rear Traffic Alert 151
Recuperatief remmen (vertragen door
remmen op de motor) 108
Regeling luchtopbrengst ~ Aanjager,
regeling 54–55
Regeling luchtverdeling ~ Luchtverdeling 54–55
Regelmatige controles ~ Controles 174–175
Regelmatig onderhoud 116, 174, 176
Regeneratie roetfilter 175
Registratie van voertuigdata en privacy 218
Reinigen (adviezen) 156, 178–179
Rembekrachtigingsysteem 83–84
Remblokken 175
Remmen 108, 175
Remschijven 175
Remvloeistof 173
Reservewiel 175, 180–182, 184
Reservoir ruitensproeiers ~
Ruitensproeierreservoir 174
Resetten bandenspanningscontrolesysteem 115
Resetten van het traject 23
Richtingaanwijzers 67
Rijadviezen 8, 101–102
Rijden 45–46, 101–102, 117
Rijhulpcamera (waarschuwingen) 116
Rijhulpsystemen (algemene adviezen) 115
Rijstanden 86, 110
Rijstrookcontrolesystemen 83
Rijverlichting 66, 69
Roetfilter 174–175
Ruitbediening 42
Ruitensproeier achter 76
Ruitensproeiers 76
Ruitensproeiers vóór 76
Ruitenwisser achter 76
Ruitenwisserbladen (vervangen) 78
Ruitenwisserbladen vervangen 78
Ruitenwissers 75
Ruitenwisserschakelaar 75–77
Ruitenwissers vóór 75, 77
S
Schakelaars stoelverwarming ~ Stoelverwarming,
schakelaars 49
Schuif-/kanteldak 43
SCR (Selective Catalytic Reduction) 21, 176
SCR-systeem 21, 176
Selectiehendel 106–109
Sensoren (waarschuwingen) 116
226
Trefwoordenregister
Serienummer auto 201
Set voor tijdelijke bandenreparatie ~
Bandreparatieset 180–182, 184
Sfeerverlichting 63
Signalering onoplettendheid 141–142
Sjorogen 64
Skiluik 63
Slepen 193, 195
Slepen van de auto 194–195
Slepen van een auto 193, 195
Sleutel 28, 30, 33–34
Sleutel met afstandsbediening 28, 102
Sleutel niet herkend 104
Smartphone 26, 60
Sneeuwkettingen 114, 170
Sneeuwscherm 169
Sneeuwschermen 169
Snelheidsbegrenzer 119–122
Snelheidslimietherkenning 117, 119
Snelheidsregelaar 119–120, 123–124
Snelheidsregeling met
snelheidslimietherkenning 119–120
Snelmenu's 25
Sneltoetsen rijhulpsystemen 117
Spaarfase 171
Sport-stand 110–111
Starten 189
Starten dieselmotor ~ Dieselmotor starten 154
Starten van de auto 102–103, 108
Starten van de motor 103
Stickers 179
Stickerset 179
Stilzetten van de auto 102–103, 108–109
Stoelen achter ~ Achterbank 51–52, 94
Stoelen verstellen 47–48
Stoelverwarming 49
Stoelverwarming en -ventilatie 49
Stop & Start 24, 54, 57, 112–113, 154, 171, 174, 191
Streaming audio Bluetooth 214
Stuurkolomschakelaars 107–108
Stuurwiel 117
Stuurwiel (verstellen) 50
Stuurwielverwarming 50
Supervergrendeling 29, 31
Synchroniseren afstandsbediening 35
Synchroniseren van de afstandsbediening ~
Afstandsbediening synchroniseren 35
T
Tankbeveiliging 155
Technische gegevens 197, 199–200
Te laag brandstofniveau ~ Brandstofniveau 154
Telefoon 210–211, 215
Teller 117
Temperatuurregeling 54
Terugwinnen van energie 22, 108
Tijdelijke bandenspanning (met set) ~ Banden,
noodreparatie 182, 184
Tijd instellen 216
Toevoer van buitenlucht ~ Luchttoevoer
(bediening) 56
Top Tether (bevestiging) 96, 98–99
Touchscreen 24–26, 57
Tractiebatterij opladen (plug-in hybride) 22, 156,
162–164
Tractiebatterij (plug-in hybride) 22, 156, 162
Trailer Stability Management (TSM) 85
Trekhaak 85, 164
Trekhaak met afneembare kogel 165–168
U
Uitgebreide verkeersbordherkenning 121
Uitschakelen airbag passagier ~
Passagiersairbag uitschakelen 91, 94–95
USB-aansluiting 59–60, 63
V
Veiligheidsgordels 87–89, 95
Veiligheidsgordels achter 88
Veiligheidsvoorzieningen voor
kinderen 90–91, 93–97
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen ~
Kinderen (veiligheidsvoorzieningen) 90–91, 93–97
Ventilatie 52–53
Ventilatieroosters 52–53
Verbruikscijfers 25
Vergrendelen 29–31
Vergrendeling portieren ~ Portieren
vergrendelen 32–33
Vergrendeling van binnenuit 32
Vering met variabele demping 109
227
Trefwoordenregister
Verklikkerlampje READY 171
Verklikkerlampjes ~ Controlelampjes 12
Verklikkerlampjes ~ Waarschuwingslampjes 12
Verklikkerlampje veiligheidsgordel bestuurder
niet vastgemaakt ~ Gordellampje 88
Verklikkerlampje veiligheidsgordels ~
Gordel (lampje) 88
Verlichting bagageruimte ~
Bagageruimteverlichting 64
Verlichting met Full LED-technologie 73
Verlichting overdag ~ Dagrijverlichting 67
Vermogen 22
Vermogensmeter (plug-in hybride) 9, 22
Verversen 173
Vervoer van lange voorwerpen ~ Lange voorwerpen
vervoeren 63
Vervuiling van het roetfilter (diesel) 175
Verwarming 52
Voorruitverwarming 57
Voorstoelen 46–48
Voorverwarming/-koeling interieur
(plug-in hybride) 26, 57
W
Waarschuwing kans op aanrijding 138–139
Waarschuwing oplettendheid bestuurder 141–142
Waarschuwing vergeten verlichting 66
Wallbox (plug-in hybride) 157–158, 163
Wassen 116
Wassen (adviezen) 156, 178–179
Wiel demonteren 185–186
Wiel monteren 185–186
Wielophanging 176
Wiel verwisselen 180–181, 184
Window-airbags 91–92
Z
Zekeringen 188
Zekeringen vervangen 188
Zicht 57
Zij-airbags 91–92
Zijspots 69
Zonder gereedschap afneembare kogel 165–168
Zonneklep 59
Zonnescherm 43
Zonnesensor 53
Zuinig rijden 8
10-31-1282
De fabrikant verklaart dat er in overeenstemming
met de voorschriften van de Europese
regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking
tot autowrakken wordt voldaan aan de in deze
richtlijn gestelde doelen en dat er recyclebare
materialen worden gebruikt voor de productie van
producten die door het bedrijf worden verkocht.
Geen enkel deel van dit document mag worden
gekopieerd of vertaald zonder schriftelijke
toestemming van de fabrikant.
Gedrukt in de EU
4DCONCEPT
Groupe MAURY Imprimeur
06-21
*21DS4.0070*
DSautomobiles.com NE.21DS4.0070
220

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw DS 4 - 2022 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van DS 4 - 2022 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 8.18 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info