693889
27
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/40
Pagina verder
Nederlands
Bewaar dit document zorgvuldig
Maestro 75XTU RCH
Installatiehandleiding
DRU-711956-NL-NL-0918-9
G20/G25G25.3 (Aardgas), G30 (Butaan) en G31 (Propaan)
NL
959.110.03.NL
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
1. Inleiding
2. CE-verklaring
3. VEILIGHEID
3.1 Algemeen
3.2 Voorschriften
3.3 Voorzorgsmaatregelen / veiligheidsinstructies bij installatie
3.4 Principe ontsteekcyclus
4. Uitpakken
5. Installatie
5.1 Gassoort
5.1.1 Ombouwen gassoort
5.2 Gasaansluiting
5.3 Elektrische aansluiting
5.3.1 Aansluiting schakelcontact
5.3.2 Aansluiting Dru Omnivent
5.4 Plaatsen toestel
5.5 Plaatsen van een inbouwtoestel
5.6 Plaatsen boezem
5.7 Plaatsen bedieningsluik
5.8 Concentrisch systeem
5.8.1 Algemeen
5.8.2 Opbouw concentrisch systeem
5.8.3 Plaatsen concentrisch systeem
5.9 Aansluiting bestaand schoorsteenkanaal (C91)
5.10 Aanvullende instructies
5.11 Plateau
5.11.1 Plateau met onderstrip gecombineerd
5.11.2 Plateau op het glas aansluitend
5.12 Ruiten
5.12.1 Verwijderen ruiten
5.12.2 Plaatsen ruiten
5.13 Afstellen toestel
5.13.1 Restrictieschuif
5.13.2 Luchtinlaatgeleider
5.14 Plaatsen houtset
5.14.1 Houtset
6. Aansturing/bediening
6.1 Afstandsbediening
6.1.1 Zwarte afstandsbediening voor de gebruiker
6.1.2 Oranje afstandsbediening voor de installateur
6.2 Alternatieve bediening
6.2.1 Bedraad
6.2.2 Draadloos
7. Eindcontrole
7.1 Gasdichtheid
7.2 Gasdruk/voordruk
7.3 Ontsteking hoofdbrander
7.3.1 Eerste keer ontsteken van het toestel na installatie of na werkzaamheden aan het toestel
7.3.2 Hoofdbrander
7.4 Vlambeeld
8. Onderhoud
8.1 Onderdelen
9. Oplevering
10. Storingen
Bijlage 1 Storingen
Bijlage 2 Tabellen
Bijlage 3 Afbeeldingen
Inhoudsopgave
2
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
1. Inleiding
Als fabrikant van gasverwarmingstoestellen ontwikkelt en produceert DRU producten volgens de hoogst
mogelijke kwaliteits-, prestatie- en veiligheidseisen. Dit toestel heeft een CE-label; het voldoet daarmee aan de
essentiële eisen van de Europese Gastoestellenrichtlijn. Bij het toestel worden een installatiehandleiding en een
gebruikershandleiding geleverd. Installatie en onderhoud van het toestel dienen door een professioneel
gecertificeerd vakman te worden uitgevoerd, die over bewezen kennis en aantoonbare bekwaamheid beschikt.
Een professionele vakman houdt rekening met alle technische aspecten zoals warmteafgifte, gasaansluiting,
elektriciteit en met verbrandingsgasafvoer vereisten. Aan de hand van de informatie in deze installatiehandleiding
kan het toestel zo geïnstalleerd worden, dat het goed en veilig functioneert. Daar waar het installatievoorschrift
niet duidelijk is, dient de nationale/lokale regelgeving te worden gevolgd.
Deze handleiding schenkt aandacht aan de installatie van het toestel en de daarbij geldende voorschriften.
Daarnaast worden de technische gegevens van het toestel weergegeven en wordt informatie verstrekt over het
onderhoud, eventueel optredende storingen en de mogelijke oorzaak hiervan.
De afbeeldingen staan achterin deze installatiehandleiding in de bijlage.
Lees en gebruik deze installatiehandleiding volledig en zorgvuldig, voordat het toestel wordt geïnstalleerd.
Bij toepassing van het DRU Powervent-systeem
®
of het DRU CM-systeem
®
dient ook de daarbij behorende
installatiehandleiding volledig en zorgvuldig te worden gelezen, voordat met de installatie wordt begonnen.
In de handleidingen worden de volgende markeringen gebruikt om belangrijke informatie aan te geven:
Ø
Uit te voeren acties
!Tip
Suggesties en adviezen
!Let op
Deze instructies zijn noodzakelijk ter voorkoming van mogelijke problemen bij installatie en/of gebruik.
!Let op
Deze instructies zijn noodzakelijk ter voorkoming van brand, persoonlijk letsel of andere ernstige schades.
Na oplevering dienen de handleidingen aan de gebruiker te worden overhandigd.
2. CE-verklaring
Door bedrijfsinterne maatregelen is gewaarborgd dat door DRU geproduceerde toestellen aan de essentiële eisen
en richtlijnen van de verordening betreffende gasverbrandingstoestellen en de daarbij toegepaste normen
voldoen. Deze verklaring verliest haar geldigheid als zonder schriftelijke toestemming van DRU wijzigingen aan
het toestel worden aangebracht. Een kopie van het CE keuringscertificaat is te downloaden via
www.druservice.com.
R.P. Zantinge
Managing director
Postbus 1021, 6920 BA Duiven
Ratio 8, 6921 RW Duiven
www.drufire.com
Product:
Type:
Conformiteitsbeoordelingsinstantie:
EG-verordening:
EG-richtlijnen:
Geharmoniseerde normen:
Gas sfeerverwarmingstoestel
Maestro 75XTU RCH
Kiwa 0063
2016/426/EU
2014/35/EU; 2014/30/EU
NEN-EN-613; NEN-EN-613/A1; EN60335-1:2012;
EN60335-2-102:2016; EN55014-1:2007; EN55014-2:2015;
EN61000-3-2:2014; EN61000-3-3:2013
3
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
3. VEILIGHEID
3.1 Algemeen
!Let op
Houd de algemeen geldende voorschriften en de voorzorgsmaatregelen/veiligheidsinstructies in deze
handleiding in acht.
Controleer eerst in Bijlage 2, Tabel 2 de juistheid van de technische uitvoering van het te installeren toestel.
Lees de handleiding zorgvuldig door voor een goede en veilige installatie van het toestel.
Neem de voorschriften/instructies in acht zoals vermeld in deze handleiding.
3.2 Voorschriften
Installeer het toestel volgens de geldende nationale, lokale en bouwkundige (installatie)voorschriften.
3.3 Voorzorgsmaatregelen / veiligheidsinstructies bij installatie
Volg onderstaande voorzorgsmaatregelen/veiligheidsvoorschriften nauwkeurig op:
Ø
Installatie en onderhoud van het toestel mag uitsluitend worden uitgevoerd door erkende en vakbekwame
installateurs op het gebied van gasverwarming en elektriciteit.
Ø
Breng geen wijzigingen aan het toestel aan.
Ø
Bij het installeren van een inbouwtoestel:
Gebruik onbrandbaar en hittebestendig materiaal voor de boezem inclusief de bovenkant van de boezem,
het materiaal ín de boezem en de achterwand waartegen het toestel wordt geplaatst. Zowel plaatmateriaal
als steenachtige materialen zijn hiervoor mogelijk.
Neem afdoende maatregelen om te hoge temperaturen van een wand achter de boezem te voorkomen,
inclusief de materialen en/of voorwerpen die zich achter de wand bevinden.
Houd rekening met de minimaal vereiste inwendige afmetingen van de boezem.
Ventileer de boezem door middel van ventilatieopeningen met een gezamenlijke doorlaat zoals verderop in
de tekst aangegeven.
Gebruik hittebestendige elektrische aansluitingen.
Plaats hittebestendige elektrische aansluitingen vrij van het toestel en zo laag mogelijk in de boezem. Dit in
verband met de temperatuurontwikkeling in de boezem.
Ø
Gebruik uitsluitend het door DRU geleverde verbrandingsgasafvoer-/verbrandingsluchttoevoersysteem.
Ø
Bij installatie van een vrijstaand toestel: plaats het toestel op de minimaal aangegeven afstand vanaf de
achterwand zoals verderop in de tekst aangegeven.
Ø
Dek het toestel niet af en/of pak het niet in met een isolatiedeken of enig ander materiaal.
Ø
Houd brandbare objecten en/of materialen buiten het stralingsbereik van het toestel. Dit stralingsbereik is
500 mm, tenzij anders aangegeven.
Ø
Gebruik uitsluitend de bijbehorende set, zoals bijvoorbeeld de hout- of kiezelset en plaats deze exact volgens de
beschrijving.
Ø
Laat de ruimte rondom de ionisatie- en de ontstekingspen vrij en plaats in geen enkel geval gloeimateriaal
rondom deze pennen.
Ø
Zorg ervoor dat er geen vuil in de gasleidingen en aansluitingen zit.
Ø
Plaats een gaskraan conform de geldende voorschriften.
Ø
Controleer de complete installatie vóór ingebruikname op gasdichtheid.
Ø
Voorkom het blokkeren van de drukvereffeningsluik(en) aan de boven- en/of onderkant van het toestel en
controleer of deze goed aansluit(en) op het afdichtingsvlak voordat het toestel wordt ingebouwd.
Ø
Ontsteek het toestel niet voordat het volledig gastechnisch, afvoertechnisch en elektrotechnisch is geïnstalleerd,
volg eerst de procedure zoals beschreven in hoofdstuk 7.3.
Ø
Gebruik het toestel niet als een ruit is gebroken en/of gescheurd totdat de ruit is vervangen.
Ø
Het toestel is ontworpen voor sfeer- en verwarmingsdoeleinden. Dit houdt in dat alle zichtbare oppervlaktes,
inclusief de ruit heter dan 100 °C kunnen worden. Het is aan te bevelen altijd een afschermrooster voor het toestel
te plaatsen als er kinderen, bejaarden of mindervaliden in dezelfde ruimte als het toestel aanwezig zijn. Indien
regelmatig kwetsbare personen zonder toezicht in de ruimte aanwezig kunnen zijn, dient een vaste afscherming
rondom het toestel te worden gemonteerd.
4
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
3.4 Principe ontsteekcyclus
Hieronder wordt beknopt beschreven hoe dit toestel wordt ontstoken.
Het toestel staat uit en wordt ingeschakeld met behulp van de afstandsbediening. De ontvanger in het toestel
krijgt van de afstandsbediening het signaal om het ontsteekproces te starten. Dit signaal wordt doorgegeven aan
de branderautomaat, waarna, indien van toepassing, het relais voor het Powervent-systeem
®
wordt geschakeld.
Na een pauze van 8 seconden start het ontsteken op de ontstekingselectroden. Wanneer er geen
Powervent-systeem
®
is aangesloten, schakelt alleen het relais en ontsteekt het toestel direct. De hoofdbrander zal
op circa 50% van zijn vermogen worden ontstoken. Dit voorkomt een grotere hoeveelheid gas in de
verbrandingskamer, indien er geen ontsteking plaatsvindt. Wanneer het gas ontsteekt, zal ionisatie gedetecteerd
moeten worden. Om er zeker van te zijn, dat de vlam overgelopen is, gebeurt dit aan de andere kant van de
brander. Bij het detecteren van ionisatie zal het gasregelblok naar 100% vermogen moduleren.
Bij een toestel met een schakelbare tweede brander wordt hierna de tweede klep geschakeld (een ‘klik’ is
hoorbaar) om de tweede brander te laten ontsteken. Na het ontsteken van de tweede brander zal het toestel altijd
naar volstand (vol vermogen) gaan. Dit garandeert dat de tweede brander daadwerkelijk zal ontsteken. De tweede
brander kan met behulp van de afstandsbediening handmatig in- en uitgeschakeld worden. Bij handmatig
inschakelen gaat het toestel eerst weer naar vollast.
!Let op
De besturing van het toestel voldoet aan strenge veiligheidseisen. Zo kan het zijn dat het brandende toestel uit
zichzelf uit- en gelijk weer aan gaat. Dit is echter geen storing maar een controle. Vanaf het moment dat men de
besturing van het toestel aan de netspanning heeft aangesloten, zal de besturing deze controle elke 24 uur
uitvoeren. Wanneer het toestel op dit moment brandt, zal het toestel doven en gelijk weer opnieuw aangaan.
Als men dit wil voorkomen, kan men de stekker eruit en opnieuw erin steken op een tijdstip in het etmaal wanneer
het toestel (bijna) nooit brandt.
4. Uitpakken
Schenk aandacht aan de onderstaande punten bij het uitpakken:
Ø
Verwijder alle verpakkingsmaterialen.
Ø
Neem alle meegeleverde onderdelen in, op en/of aan het toestel uit/weg.
Ø
Controleer het toestel met toebehoren op (transport)schade.
Ø
Neem indien nodig contact op met de leverancier.
Ø
Installeer nooit een beschadigd toestel!
Ø
Verwijder eventuele schroeven als het toestel daarmee aan de vlonder of pallet is vastgemaakt.
!Let op
De ruit(en) zijn van een keramisch materiaal. Zeer kleine oneffenheden in de ruiten zijn onvoorkoombaar en vallen
binnen de gestelde kwaliteitsnormen.
!Let op
Houd plastic zakken bij kinderen vandaan.
In Bijlage 2, Tabel 1 staat vermeld welke onderdelen na het uitpakken beschikbaar moeten zijn.
Ø
Neem contact op met de leverancier als na het uitpakken blijkt, niet alle onderdelen meegeleverd zijn.
Ø
Voer de verpakking af via de reguliere weg.
5
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
5. Installatie
5.1 Gassoort
Op het typeplaatje staat vermeld voor welke gassoort, gasdruk en voor welk land dit toestel is bestemd.
Het typeplaatje bevindt zich op het toestel of kan vastzitten aan een ketting en dient dan aan de ketting bevestigd
te blijven.
!Let op
Controleer of het toestel geschikt is voor de gassoort en gasdruk ter plaatse.
5.1.1 Ombouwen gassoort
Neem voor het ombouwen van dit toestel naar een andere gassoort contact op met de serviceafdeling van DRU
en vraag naar de mogelijkheden. Het ombouwen dient verricht te worden door een erkende gas-installateur.
5.2 Gasaansluiting
In de gasleiding dient een gaskraan geplaatst te worden conform de geldende voorschriften.
De gasaansluiting op het gasregelblok bevindt zich naast de ontvanger (zie Bijlage 3, afb. 38 (G)).
!Let op
Zorg dat er geen vuil in de gasleidingen en aansluitingen zit.
Aan de flexibele gasslang(en) mag niet gesoldeerd worden, omdat dit lekkage kan veroorzaken.
Voor de gasaansluiting gelden de volgende eisen:
Dimensioneer de gasleiding zodanig dat geen drukverlies kan optreden.
De gaskraan heeft een goedkeur (in de EU is dat het CE merk).
De gaskraan is altijd bereikbaar.
5.3 Elektrische aansluiting
Zorg bij een elektrische aansluiting van 230 Volt voor een goede aarding. Plaats deze elektrische aansluiting vrij
van het toestel zo laag mogelijk in de boezem. Dit in verband met de temperatuurontwikkeling in de boezem.
!Let op
Zorg dat het toestel na installatie eenvoudig spanningsvrij te maken is:
door het loskoppelen van de stekker;
of met behulp van een, door een erkende installateur en volgens reguliere voorschriften geplaatste, 2-polige
schakelaar.
!Let op
Bescherm het gasregelblok en de elektrische componenten, hierna te noemen het gasregelblok, tegen
bouwstof en bouwvocht!
Hanteer voor het aansluiten van de ontvanger en het bedieningspaneel bij een toestel, dat is uitgevoerd met
het CM-systeem
®
, de instructies in de meegeleverde handleiding.
5.3.1 Aansluiting schakelcontact (indien van toepassing)
Het is mogelijk één of meerdere lampen (bij meerdere lampen maximaal 0,5A/250VAC/30VDC) te bedienen via de
afstandsbediening van het toestel. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de lampen van de lux-elementen van Dru.
Hiervoor kan schakelcontact B op de ontvanger worden gebruikt (zie Bijlage 3, afb 36). Het schakelcontact is niet
poolgevoelig.
5.3.2 Aansluiting extra voeding (max. 80W, 230VAC) (indien van toepassing)
Deze aansluiting is ideaal voor eventuele verlichting of een ventilatiesysteem in de boezem en kan worden
bediend met de afstandsbediening (zie Bijlage 3, afb 36 (C)). De voeding van deze aansluiting is gelijk aan de
netspanning en mag maximaal belast worden met 80 Watt.
6
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
5.4 Plaatsen toestel
!Let op
Plaats het toestel voor een hittebestendige en onbrandbare wand. De wandbeugels op een inbouwtoestel
zorgen ervoor, dat de minimale afstand tot de wand behouden blijft.
Zorg dat er zich in het stralingsbereik van het vuur binnen een afstand van 500 mm geen brandbare objecten
of materialen bevinden, tenzij anders aangegeven.
Plaats het concentrische systeem zo dat nooit een brandgevaarlijke situatie kan ontstaan
(zie ook hoofdstuk 5.8).
Neem afdoende maatregelen om te hoge temperaturen van een eventuele wand achter de boezem te
voorkomen, inclusief de materialen en/of voorwerpen die zich achter de wand bevinden.
Dek het toestel niet af en/of pak het niet in met een isolatiedeken of enig ander materiaal.
Zorg voor een stabiele opstelling van het te installeren toestel. Zet de eventuele verlengpoten vast met de
parkers.
!Let op
Houd, bij installatie van een inbouwtoestel, rekening met:
De minimale inbouwafmetingen volgens Bijlage 3, Afb. 1 en 2.
De inbouwhoogte van het toestel.
Ø
Zorg voor een gasaansluiting ter plekke; zie voor details paragraaf 5.2.
Ø
Maak een doorvoer voor het concentrisch systeem; zie voor details paragraaf 5.8.3.
!Let op
Aanvullende instructies voor het te installeren toestel zijn te vinden vanaf hoofdstuk 5.10.
5.5 Plaatsen van een inbouwtoestel (indien van toepassing)
Niet alle inbouwtoestellen van DRU worden standaard geleverd met een bedieningsluik.
!Let op
Inbouwtoestellen moeten geplaatst worden met het DRU-bedieningsluik. Dit is noodzakelijk om een duurzame,
veilige en goede werking te waarborgen. Het DRU-bedieningsluik is los te verkrijgen. Uitzonderingen zijn:
Toestellen met een meegeleverde DRU-afschermkast. De DRU-afschermkast is bestemd voor installatie met een
zwevend plateau. Als het toestel wordt aangesloten met het DRU-PowerVent-systeem
®
, moet alsnog het
DRU-bedieningsluik worden toegepast.
Het gasregelblok is aan het toestel gemonteerd. Het dient losgenomen te worden en later in het bedieningsluik
geplaatst te worden. Zie voor plaatsing van het gasregelblok in het bedieningsluik paragraaf 5.7.
Ga als volgt te werk:
Ø
Maak de beugel met het gasregelblok los van het toestel door de parkers los te schroeven en schroef de parkers
terug in het toestel.
Ø
Leg de beugel met het gasregelblok, samen met de bedrading van de ontstekings-/ionisatiekabel(s), de flexibele
gasslang(en) en de typeplaat met ketting in de richting van het bedieningsluik.
!Let op
Het typeplaatje dient bevestigd te blijven aan de ketting.
Ø
Stel de hoogte van het toestel in met behulp van de stelvoeten.
Ø
Zet het toestel waterpas.
!Tip
Het inbouwframe bij de meeste 2- of 3-zijdige toestellen is nastelbaar. Het inbouwframe laat zich hierdoor goed
aansluiten op de boezem. Het nastellen dient te geschieden voordat het toestel wordt ingebouwd. Na inbouw is
stellen niet meer mogelijk. Voor 2- of 3-zijdige toestellen, die niet nastelbaar zijn, verwijzen wij naar hoofdstuk 5.10
'Aanvullende instructies'.
!Let op
Ontsteek het toestel niet voordat het volledig gastechnisch, elektrotechnisch en afvoertechnisch is geïnstalleerd,
volg eerst de procedure zoals beschreven in hoofdstuk 7.3.
5.6 Plaatsen boezem (indien van toepassing)
Voor een goede afvoer van de warmte en werking van het toestel dient er voldoende ruimte rondom het toestel
aanwezig te zijn.
De boezem moet voldoende geventileerd worden door middel van ventilatieopeningen (ingaand en uitgaand).
7
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
!Let op
Bij installatie van een toestel verzonken in de vloer dient rekening te worden gehouden met de minimale
afstanden tot een brandbare vloer. Indien van toepassing wordt hierover meer informatie gegeven vanaf
hoofdstuk 5.10 'Aanvullende instructies'.
!Let op
Gebruik onbrandbaar en hittebestendig materiaal voor de boezem inclusief de bovenkant van de boezem,
het materiaal ín de boezem en de achterwand van de boezem.
Het toestel is geen draagconstructie. Voorkom daarom dat het toestel wordt belast met bijvoorbeeld het
gewicht van de boezem.
De doorlaat van de, zo hoog mogelijk geplaatste, ventilatieopeningen (uitgaand) staan vermeld in Bijlage 2,
Tabel 2.
Indien er geen bedieningsluik in de boezem geplaatst is, dient zo laag mogelijk een luchttoevoer van
minimaal 80 cm
2
te worden aangebracht. Is dit wel het geval, dan volstaat het bedieningsluik als
luchttoevoer.
!Let op
Houd bij het plaatsen van de boezem rekening met (zie Bijlage 3, Afb. 2):
De plaats voor het bedieningsluik: dit moet zo laag mogelijk geplaatst worden.
De afmetingen van het bedieningsluik; zie plaatsen bedieningsluik paragraaf 5.7.
De plaats van de ventilatieopeningen (V) (uitgaand).
Houd een afstand tussen de bovenkant van de ventilatieopening (uitgaand) en het plafond van de woning
van minimaal 30 cm.
De afmeting van de ruit zodat deze geplaatst/verwijderd kan worden na het plaatsen van de boezem.
De bescherming van het gasregelblok en de leidingen tegen cement en kalk.
Plaats de sierstrips, kaders en dergelijke zo mogelijk pas na het uitvoeren van de eventuele bouwkundige
werkzaamheden. Voorkom het gebruik van schildersplakband. Indien dit niet mogelijk is: gebruik een goede
kwaliteit schildersplakband en verwijder deze onmiddellijk na de stuc- of schilderwerkzaamheden.
!Tip
Breng de ventilatieopeningen (uitgaand) bij voorkeur aan weerszijden van de boezem aan. Maak hierbij gebruik
van DRU ventilatie-elementen.
Controleer de volgende zaken, voordat de boezem helemaal dichtgemaakt wordt:
Is het afvoer- / concentrisch systeem op de juiste manier geplaatst?
Zijn de kanalen, de bevestigingsbeugels en evt. klembanden, die later onbereikbaar zijn, geborgd met
parkers?
Ø
Stuc niet op of over de randen van het inbouwframe, omdat:
Door de warmte van het toestel scheuren kunnen ontstaan.
De ruit niet meer verwijderd/geplaatst kan worden.
Ø
Laat bij toepassing van steenachtige materialen en/of afwerking met stucwerk de boezem vóór ingebruikname
van het toestel minimaal 6 weken drogen ter voorkoming van scheuren.
5.7 Plaatsen bedieningsluik (indien van toepassing)
Het bedieningsluik (zie ook paragraaf 5.5 en 5.6) wordt zo laag mogelijk in de boezem geplaatst.
!Let op
De onderkant van het bedieningsluik mag niet hoger worden geplaatst dan het branderbed in het toestel.
Plaats het bedieningsluik en de beugel met het gasregelblok alleen binnenshuis op een droge plek!
In het bedieningsluik wordt een aantal componenten geplaatst zoals het typeplaatje, het gasregelblok en, indien
van toepassing, de componenten behorende bij het DRU Powervent-systeem
®
.
Ga als volgt te werk bij het plaatsen van het bedieningsluik; zie Bijlage 3, Afb. 3 voor details:
Ø
Maak in de boezem een opening zoals beschreven in de handleiding van het bedieningsluik.
!Tip
De opening in de boezem mag zowel staand als liggend worden aangebracht.
Ø
Plaats het binnenframe (A); draai hiervoor bouten (D en F) los.
!Let op
Het binnenframe dient op correcte wijze te worden geplaatst. Er zijn twee posities mogelijk. Het 180° gedraaid
plaatsen van het binnenframe is niet toegestaan (zie Bijlage 3, afb. 4).
8
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
!Tip
Bij een boezem van steen kan het binnenframe meegemetseld worden.
Bij een ander materiaal kan het binnenframe vastgekit of met vier verzonken schroeven vastgezet worden.
Ø
Haal de beugel met het gasregelblok (B) van het toestel af en plaats deze parkers terug in het toestel.
Ø
Bevestig de beugel met het gasregelblok aan het binnenframe (A). Ga als volgt te werk:
Wikkel de kabels af. Hiermee wordt onder andere het slecht functioneren van de ontsteking voorkomen.
Rol de flexibele gasleiding(en) af.
Monteer de beugel met het gasregelblok aan het binnenframe (A). Het slotgat valt in inbusbout (C); het gat
aan de onderzijde valt over de kop van inbusbout (D).
Zet de beugel vast met inbusbout (C).
!Let op
Vermijd knikken in de leidingen.
Leg de kabels van de ionisatie- en de ontstekingspennen niet langs metalen delen, bedrading en andere
componenten.
Ø
Sluit de gasleiding met gaskraan aan (zie hoofdstuk 5.2).
Ø
Ontlucht de gasleiding.
!Tip
Als de gaskraan is dichtgedraaid, kan de beugel met het gasregelblok eenvoudig uitgenomen worden door de
klemkoppeling onder het gasregelblok los te draaien en inbusbout (C) enkele slagen los te draaien. De beugel met
het gasregelblok kan nu opgetild en naar voren uit het bedieningsluikje gehaald worden.
Ø
Sluit de 230V netspanning met randaarde aan met het juiste type stekker. De andere zijde van het netsnoer is
eenvoudig aan te sluiten met de universele 230V-stekker in het bedieningsluik. Gebruik deze universele
230V-stekker om het toestel eventueel spanningsvrij te maken.
!Let op
Bij een beschadigd 230V-netsnoer moet deze worden vervangen door eenzelfde type netsnoer of een netsnoer
dat verkrijgbaar is bij uw dealer.
Ø
Plaats het typeplaatje in de daarvoor bestemde klem (G).
Ø
Bevestig het buitenframe met deurtje (E) aan het binnenframe met behulp van twee inbusbouten (D en F).
!Tip
Het buitenframe kan zo geplaatst worden, dat het deurtje links- of rechtsdraaiend is.
!Let op
Sluit het bedieningsluikje altijd af met het slotje (H) i.v.m. de elektriciteitsaansluiting achter het luikje (230V).
Het slotje kan worden bediend met een passend plat voorwerp.
5.8 Concentrisch systeem
5.8.1 Algemeen
Het toestel wordt aangesloten op een door DRU geleverd verbrandingsgasafvoer-/verbrandingsluchtoevoer-
systeem, hierna te noemen het concentrisch systeem. De diameter voor deze aansluiting is aangegeven in de
Bijlage 2, Tabel 2. De doorvoer naar buiten kan zowel met een geveldoorvoer (C11) als met een dakdoorvoer (C31)
worden gemaakt. Eventueel kan gebruik gemaakt worden van een bestaand schoorsteenkanaal
(zie paragraaf 5.8.4).
!Let op
Gebruik uitsluitend het door DRU geleverde concentrische systeem. Dit systeem is samen met het toestel
gekeurd. DRU kan de goede en veilige werking van andere systemen niet garanderen en accepteert hiervoor
geen verantwoordelijkheid, of aansprakelijkheid.
Gebruik voor het aansluiten op een schoorsteenkanaal een aansluitset, deze is leverbaar door DRU.
Het concentrische systeem van DRU is bestemd voor binnenshuis en mag dus niet buitenshuis gebruikt
worden, met uitzondering van delen die hiervoor bestemd zijn, zoals dak- en muurdoorvoeren.
Het concentrisch systeem wordt opgebouwd vanaf (de aansluitstomp van) het toestel.
Als door bouwkundige omstandigheden het concentrisch systeem eerst wordt geplaatst, kan het toestel later
eventueel met een telescopisch pijpstuk worden aangesloten.
9
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
5.8.2 Opbouw concentrisch systeem
Afhankelijk van de configuratie van het concentrisch systeem moet het toestel verder afgesteld worden met
eventueel een restrictieschuif en/of luchtinlaatgeleider.
Zie de Tabellen 4 en 6 voor het bepalen voor de juiste afstelling en paragraaf 'Afstellen toestel' voor de werkwijze.
Het concentrisch systeem met geveldoorvoer of dakdoorvoer moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
In Bijlage 2, Tabel 4 of 5 is te vinden of er en hoeveel minimale verticale lengte concentrische pijp
aangesloten dient te worden.
Bepaal de toelaatbaarheid van de gewenste configuratie.
Bij gebruik van een geveldoorvoer (C11) geldt:
De totale verticale pijplengte, bij toepassing van een geveldoorvoer, mag een maximale lengte hebben die
terug te vinden is in Bijlage 2, Tabel 4.
De minimale verticale pijplengte, bij toepassing van een geveldoorvoer, is terug te vinden in Bijlage 2,
Tabel 4.
De totale horizontale pijplengte, bij toepassing van een geveldoorvoer, mag een maximale lengte hebben
die terug te vinden is in Bijlage 2, Tabel 4 (exclusief geveldoorvoer; zie Bijlage 3, Afb. 5).
Bij gebruik van een dakdoorvoer (C31) geldt:
De opbouw van het gekozen systeem, bij toepassing van een dakdoorvoer, moet toelaatbaar zijn volgens
Bijlage 2, Tabel 5 (Zie de hieronder beschreven werkwijze).
In de onderstaande werkwijze is aangegeven hoe de toelaatbaarheid bij toepassing van een dakdoorvoer van een
concentrisch systeem wordt vastgesteld.
1) Tel het aantal benodigde 45° en 90° bochten (bochten van 15° en 30° zijn ook toegestaan).
2) Tel het totale aantal hele meters horizontale pijplengte.
3) Tel het totale aantal hele meters verticale en/of schuine pijplengte (exclusief dakdoorvoer).
4) Zoek in de eerste 2 kolommen van Tabel 5 het aantal benodigde bochten en de totale horizontale pijplengte.
5) Zoek in de bovenste rij van Tabel 5 de gewenste totale verticale en/of schuine pijplengte.
6) Een hokje met een letter betekent, dat het gekozen concentrische systeem toelaatbaar is.
7) Stel met behulp van Tabel 6 vast hoe het toestel afgesteld moet worden.
5.8.3 Plaatsen concentrisch systeem
!Let op
Houd een afstand van minimaal 50 mm aan tussen de buitenkant van het concentrisch systeem en de
wanden en/of het plafond (zie hoofdstuk 5.4). Als het systeem wordt ingebouwd in bijvoorbeeld een koof,
dient deze rondom uitgevoerd te worden in onbrandbaar, hittebestendig materiaal.
Gebruik hittebestendig isolatiemateriaal bij doorvoer door brandbaar materiaal.
Maak een doorvoer voor het concentrisch systeem met de onderstaande diameters:
- De pijpdiameter +25 mm voor een doorvoer door onbrandbaar materiaal (zie Bijlage 3, Afb. 40).
- De pijpdiameter +200 mm voor een doorvoer door brandbaar materiaal. Isoleer de vrije ruimte rondom met
minimaal 60 mm steenwol (zie Bijlage 3, Afb. 41).
De rozet van de geveldoorvoer is te klein om de opening bij doorvoer door brandbaar materiaal af te dichten.
Daarom moet eerst een hittebestendige tussenplaat van voldoende grootte op de muur worden bevestigd.
Vervolgens wordt de rozet op de tussenplaat gemonteerd.
De dakdoorvoer kan zowel in een schuin dak als in een platdak uitmonden.
De dakdoorvoer kan geleverd worden met een plakplaat voor een plat dak dan wel met een universeel verstelbare
pan voor een schuin dak.
!Let op
Sommige hittebestendige isolatiematerialen bevatten vluchtige componenten, die langdurig een onaangename
geur verspreiden; deze zijn niet geschikt.
Ga als volgt te werk bij het plaatsen van het concentrisch systeem:
Ø
Bouw het systeem op vanaf (de aansluitstomp van) het toestel.
Ø
Sluit de concentrische pijpstukken en indien nodig de bocht(-en) aan.
Ø
Breng op elke verbinding een klemband met siliconen afdichtring aan.
Ø
Zet de klemband met een parker vast aan de pijp op plaatsen die na installatie onbereikbaar zijn.
10
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
Ø
Zet het concentrisch systeem vast met voldoende bevestigingsbeugels, zodat het gewicht niet op het toestel rust.
Houd het volgende aan:
Plaats de eerste bevestigingsbeugel maximaal 0,5 meter van het toestel.
Plaats een bevestigingsbeugel maximaal 0,1 meter van elke bocht als de bochten meer dan 0,25 meter uit
elkaar zijn geplaatst. Zijn twee bochten dichter bij elkaar geplaatst dan 0.25 meter dan is 1 bevestigings-
beugel voldoende tussen deze twee bochten.
Plaats minimaal elke 1 meter een bevestigingsbeugel bij schuine en horizontale delen.
Plaats minimaal elke 2 meter een bevestigingsbeugel bij verticale delen.
Ø
Zet een dakdoorvoer vast met spankabels als deze meer dan 1,5 meter boven de doorvoer uitsteekt.
Ø
Bepaal de resterende lengte voor de gevel- of dakdoorvoer en maak deze op maat, zorg dat de juiste
insteeklengte behouden blijft.
Ø
Plaats de geveldoorvoer met de (ril/fels-) naad aan de bovenkant;
Ø
Bevestig de geveldoorvoer vanaf de buitenzijde met vier schroeven.
!Let op
Plaats bij gebruik van de geveldoorvoer de muurdoorvoer met een afschot van 1 cm / meter naar buiten ter
voorkoming van inwaterend regenwater.
5.9 Aansluiting bestaand schoorsteenkanaal (C91)
Het toestel kan op een bestaand schoorsteenkanaal aangesloten worden.
In de schoorsteen wordt een flexibele RVS pijp geplaatst met een diameter van 100 mm voor de afvoer van de
verbrandingsgassen. De ruimte eromheen wordt als verbrandingsluchttoevoer gebruikt.
Bij een toestelaansluiting van ø200/130 moet eerst 0.8 meter concentrisch systeem verticaal worden aangesloten.
Verjong na de eerste 0.8 meter het concentrisch systeem naar een diameter van 150/100. Het concentrisch
systeem van 150/100 kan verticaal worden aangesloten op een bestaand schoorsteenkanaal.
Bij aansluiting op een bestaand schoorsteenkanaal gelden de volgende eisen:
Alleen toegestaan met gebruik van de speciale DRU schoorsteenaansluitset. Het installatievoorschrift wordt
meegeleverd.
De inwendige afmeting moet minimaal 150 x 150 mm zijn.
De verticale lengte bedraagt maximaal 12 meter.
De totale horizontale pijplengte mag een maximale lengte hebben, die u terug kunt vinden in Bijlage 2,
Tabel 4.
Het bestaande schoorsteenkanaal moet schoon zijn.
Het bestaande schoorsteenkanaal moet dicht zijn.
Voor het afstellen van het toestel gelden dezelfde voorwaarden/instructies als voor het concentrisch systeem
zoals hierboven is beschreven.
11
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
5.10 Aanvullende instructies
!Tip
Voor dit toestel zijn verlengpoten verkrijgbaar.
De kachel is voorzien van handvatten, hiermee is het toestel te verplaatsen.
Ø
Bevestig het toestel aan de wand d.m.v. muurbeugels (B) (zie Bijlage 3, afb.1).
Ø
Verwijder de transportplaat nadat het toestel op de juiste plaats voor het inbouwen is neergezet.
!Let op
Houd brandbare objecten en/of materialen buiten het stralingsbereik van het toestel. Dit stralingsbereik is
800 mm (zie bijlage 3 afb. 2c).
5.11 Plateau
Het toestel is te plaatsen met een plateau. Dit kan in combinatie met de ondersierstrip of door het plateau op het
glas aan te laten sluiten. De bijbehorende boezem kan met of zonder valse wand worden toegepast (zie Bijlage 3,
afb. 2a en 2b).
!Let op
Maak gebruik van onbrandbaar en hittebestendig materiaal (zie Bijlage 3, afb. 2c).
Laat het gewicht van het plateau niet op de kachel rusten, zorg voor een juiste ondersteuning van het
plateau los van de kachel.
5.11.1 Plateau met ondersierstrip gecombineerd
(zie Bijlage 3, afb. 2a (B))
Ø
Maak een uitsparing in het plateau waarin de kachel geplaatst wordt. Wanneer een valse wand (D) wordt
toegepast is de uitsparing minder diep.
Ø
Stel de hoogte van de kachel en de ondersteuning van het plateau op elkaar af zodat de bovenzijde van het
plateau aansluit op de onderzijde van de ondersierstrip.
5.11.2 Plateau op het glas aansluitend
(zie Bijlage 3, afb. 2a en 2b (A))
Ø
Maak een uitsparing in het plateau waarin de kachel geplaatst wordt. Wanneer een valse wand wordt toegepast is
de uitsparing (D) minder diep, de maximale materiaaldikte is 30 mm.
Ø
Verwijder de ondersierstrip (zie Bijlage 3, afb. 2b (A)) door deze van het toestel af te schuiven en uit te nemen.
Deze wordt niet meer teruggeplaatst.
Ø
Verwijder het centreernokje aan de onderzijde van de sierstrip door deze aan de voorzijde in te snijden en af te
breken. Zorg dat de onderzijde van de sierstrip vlak en corrosiebestendig blijft.
Ø
Draai de moeren (B) van de stelprofielen (C) enkele slagen los en stel de profielen op de juiste hoogte af.
De hoogte is afhankelijk van de materiaaldikte van het plateau. Voor materiaaldikte 20 mm en 30 mm zijn
indicatoren aangebracht (D). Zet de moeren (B) weer vast.
Ø
Stel de hoogte van de kachel en de ondersteuning van het plateau op elkaar af zodat de onderzijde van het
plateau op de stelprofielen aansluit.
!Let op
Laat het gewicht van het plateau niet op de kachel en het stelprofiel rusten.
Zorg dat er voldoende ruimte is voor het plaatsen en verwijderen van de verticale sierstrip. Een speling van
1 mm tussen het plateau en de onderzijde van de verticale sierstrip is aanbevolen.
12
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
5.12 Ruiten
Na het plaatsen van de houtset (zie paragraaf 5.14) kunnen de ruiten geplaatst worden:
!Let op
Voorkom beschadiging bij het verwijderen en plaatsen van de ruiten.
Gebruik de bijgeleverde dopsleutel voor het losdraaien en vastzetten van de parkers.
Vermijd of verwijder vingerafdrukken op de ruiten omdat deze inbranden.
5.12.1 Verwijderen ruiten
Het verwijderen van de ruiten staat hieronder beschreven:
Verwijderen zijruit (zie Bijlage 3, afb. 6)
Ø
Neem de verende ruitstrip (1) bij de handgrepen en plaats deze op de bovenliggende beugels.
Ø
Pak de ruit aan beide zijkanten vast, kantel de ruit aan de bovenzijde iets van het toestel af en til de ruit schuin
omhoog (2).
Ø
Kantel de ruit aan de onderzijde van het toestel af en neem de ruit uit (3).
!Let op
Voorkom dat de ruit beschadigt.
Verwijderen voorruit (zie Bijlage 3, afb. 7):
Ø
Schuif, indien van toepassing, de ondersierstrip (A) van het toestel af. Deze hoeft niet uitgenomen te worden.
Ø
Pak de verticale sierstrip aan de bovenzijde vast, kantel de verticale sierstrip en neem deze uit.
Ø
Draai de parkers van de verticale glasstrip (C) uit en verwijder de verticale glasstrip.
Ø
Draai de parkers van de bovenglasstrip uit en verwijder de bovenglasstrip (D).
Ø
Plaats de zuignap (E) op de voorruit.
Ø
Pak de ruit aan de zuignap en de zijkant vast en kantel de bovenkant iets van het toestel af.
Ø
Til de ruit en beweeg deze zijwaarts.
Ø
Kantel de ruit aan de onderzijde van het toesel af en neem de ruit uit.
!Let op
Voorkom dat de ruit beschadigt.
5.12.2 Plaatsen ruit
Het plaatsen van de ruit gaat in omgekeerde volgorde van het verwijderen van de ruit, zoals hierboven is
beschreven:
!Let op
Vermijd/verwijder vingerafdrukken op de ruit omdat deze inbranden.
Draai de parkers niet te vast ter voorkoming van afbreken en/of doldraaien: vast=vast.
Plaats de ruit met het logo rechtsonder.
!Let op
Zorg dat de voor- en achterruit volledig aansluit op de zijruit (er mag geen opening ontstaan tussen de ruiten).
Indien de voor-, achter- en zijruit niet op elkaar aansluiten:
Ø
Draai de parkers van de klemstrippen van de ruit aan de voor- en achterzijde enkele slagen los.
Ø
Schuif de voor- en achterruit strak tegen de zijruit aan.
!Let op
Voorkom dat er afdichtingsband tussen de voor-, achter- en zijruit zit (waar de ruiten op elkaar aansluiten).
Ø
Draai de parkers van de klemstippen vast.
13
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
5.13 Afstellen toestel
Het toestel dient zo afgesteld te worden dat het goed functioneert in combinatie met het concentrisch systeem.
Daartoe wordt eventueel een restrictieschuif geplaatst en/of wordt de luchtinlaatgeleider geplaats of verwijderd.
De voorwaarden voor toepassing met geveldoorvoer en dakdoorvoer staan vermeld in Bijlage 2,
Tabellen 4, 5 en 6.
Dit toestel is geschikt voor Powervent®. Voor meer informatie zie de installatiehandleiding van de Powervent®.
5.13.1 Restrictieschuif (R)
De samengestelde restrictieschuif (R1+R2) is los meegeleverd, deze bestaat uit een basisplaat (R1) waarop
afstelplaat (R2) is bevestigd. De juist ingestelde restrictieschuif wordt als volgt geplaatst (zie Bijlage 3, afb. 8):
Ø
Stel de afstelplaat (R2) met de juiste afstand in op de basisplaat (R1) met behulp van situaties C t/m D in Bijlage 2,
Tabel 6. De letter van de stand op de restrictieschuif komt overeen met de letter van de situatie in Tabel 6.
Ø
Zorg ervoor dat de punt van de driehoek, van de juiste stand, en het midden van de moer exact in één lijn liggen.
Ø
Draai de 2 voorgemonteerde parkers (U) uit het toestel.
Ø
Plaats de restrictieschuif boven in het toestel en zet deze vast met de twee parkers.
5.13.2 Luchtinlaatgeleider (L)
De samengestelde luchtinlaatgeleider bestaat uit een luchtinlaatgeleider (L1); deze bevindt zich onder de plaat
rondom de brander. De tweede luchtinlaatgeleider (L2) is los meegeleverd.
Ga bij het verwijderen van de luchtinlaatgeleider (L1) als volgt te werk (zie Bijlage 3, afb. 9):
Ø
Draai de parkers (M) uit de plaat (O) rondom de brander en neem deze uit het toestel.
Ø
Draai de parkers (N) van de luchtinlaatgeleider (L1) uit.
Ø
Indien er geen luchtinlaatgeleider van toepassing is: Verwijder de luchtinlaatgeleider (L1) en schroef de parkers (N)
terug in het toestel.
Ø
Indien de samengestelde luchtinlaatgeleider (L1 +L2) van toepassing is: Neem luchtinlaatgeleider (L1) uit het
toestel en plaats de tweede luchtinlaatgeleider (L2) met de parkers (P) op luchtinlaatgeleider (L1). Plaats de
samgestelde luchtinlaatgeleider (L1 +L2)) terug in het toestel en zet deze vast met de parkers.
Ø
Plaats de plaat rondom brander terug in het toestel en zet deze vast met de parkers.
14
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
5.14 Plaatsen houtset
Het toestel wordt geleverd met een houtset.
!Let op
In de afbeeldingen is de kleur niet altijd correct weergegeven.
!Let op
Neem de onderstaande instructies in acht ter voorkoming van onveilige situaties:
Gebruik uitsluitend de meegeleverde houtset.
Plaats de houtset exact volgens de beschrijving.
Laat de ionisatie- en ontstekingselectrodes en de ruimte eromheen vrij (zie Bijlage 3, afb. 10 en 11).
Voorkom dat het fijne stof van het vermiculiet op de brander terechtkomt.
!Let op
Plaats de stammen exact volgens omschrijving, omdat anders:
De hoofdbrander dan niet goed ontsteekt; dit kan tot onveilige situaties leiden.
Sneller vervuiling optreedt door roetvorming.
Het vlambeeld verstoord wordt.
5.14.1 Houtset
De houtset bestaat uit een aantal stammen (zie Bijlage 3, afb. 12), vermiculiet (zie Bijlage 3, afb. 13), chips
(zie Bijlage 3, afb. 14), gloeimateriaal (zie Bijlage 3, afb. 15) en as (zie Bijlage 3, afb. 16).
Ø
Vul de liggende brander met vermiculiet; verdeel het vermiculiet gelijkmatig (zie Bijlage 3, afb. 17). Het vermiculiet
mag niet hoger komen dan de rand van de brander.
!Tip
Het vlambeeld is te beïnvloeden door het vermiculiet te verplaatsen.
!Let op
Het vermiculiet mag niet hoger komen dan de rand van de brander.
Het branderdek moet wel geheel bedekt blijven met vermiculiet om te voorkomen dat de levensduur van de
brander afneemt.
Ø
Identificeer de stammen A t/m K (zie Bijlage 3, afb. 12).
!Tip
Maak bij de identificatie gebruik van de brandvlekken op de stammen.
Bij de overzichtfoto bevindt de zijruit zich aan de rechter zijde.
Ø
Plaats stam A over de liggende brander in de positienokken (zie Bijlage 3, afb. 17).
Ø
Plaats stam B links achter stam A in de twee positienokken en op stam A.
Ø
Plaats stam C rechts achter stam A in de positienok en op stam A, zorg dat er 1 centimeter speling zit tussen stam
C en de rechter staande brander (zie Bijlage 3, afb. 18).
Ø
Plaats stam D rechts in de positienok en op stam C.
Ø
Plaats stam E tegen de buis van de rechter staande brander en in de positienok.
Ø
Plaats stammen F en G voor de liggende brander in de positienokken.
Ø
Plaats stam H tegen de buis van de linker staande brander en op de positiebeugel.
Ø
Vul de platen rondom de brander met chips, verdeel de chips gelijkmatig en houd rood gemarkeerde gedeeltes
naast vrij van chips (zie Bijlage 3, afb. 17).
!Let op
De platen rond de brander zijn voorzien van vierkante gaten, deze gaten zorgen voor luchttoevoer. Leg niet meer
dan één laag chips over deze gaten.
Ø
Plaats stam I links voor stam A in de positienok en op stam A. Zorg dat er 1 centimeter speling zit tussen stam C en
de linker staande brander (zie Bijlage 3, afb. 18).
Ø
Plaats stam J over de linker staande brander, zorg dat de uitsparing goed over de brander valt (zie Bijlage 3,
afb. 17).
Ø
Plaats stam K over de rechter staande brander, zorg dat de uitsparing goed over de brander valt.
!TIp
Verdeel het as over de chips en of het gloeimateriaal in losse pukken over de liggende brander (zie Bijlage 3,
afb. 18).
!Let op
Voorkom dat het as op de branders terecht komt.
Leg het gloeimateriaal alleen op de groengemakeerde gedeeltes.
Laat de ruimtes om zowel de ionisatie als de ontsteking vrij van het gloeimateriaal (zie Bijlage 3, afb. 18).
Het gloeimateriaal kan de kleur van het vlambeeld beinvloeden
15
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
6. Aansturing/bediening
Het toestel wordt geleverd met een draadloze zwarte afstandsbediening voor de gebruiker (zie Bijlage 3,
afb. 35 (B)). Optioneel is een oranje afstandsbediening leverbaar voor de installateur (zie Bijlage 3, afb. 35 (O).
Het regelen van de vlamhoogte, het ontsteken en het uitschakelen, gebeurt met behulp van de zwarte
afstandsbediening die de ontvanger aanstuurt. Sommige toestellen kunnen ook op alternatieve wijze worden
bediend. Deze mogelijkheden worden verderop in dit hoofdstuk beschreven.
In de Gebruikershandleiding wordt de bediening van het toestel beschreven, waaronder de werking van de
afstandsbediening en alternatieve bedieningswijzes.
!Let op
Ontsteek het toestel niet voordat het volledig gastechnisch, elektrotechnisch en afvoertechnisch is
geïnstalleerd, volg eerst de procedure zoals beschreven in hoofdstuk 7.3.
Voor een toestel, uitgevoerd met het CM-systeem, is hoofdstuk 6 uit de meegeleverde handleiding van
toepassing.
6.1 Afstandsbedieningen
6.1.1 Zwarte afstandsbediening voor de gebruiker
Ga als volgt te werk voor het gebruiksklaar maken van de zwarte afstandsbediening:
Ø
Plaats de twee penlite-batterijen (AA) in de batterijhouder van de afstandsbediening.
Ø
Zorg dat de spanning van het toestel niet langer dan 5 minuten ingeschakeld is.
Ø
Indien de afstandsbediening niet al op “BND” staat moet de volgende handeling uitgevoerd worden:
Druk minimaal 10 seconden op de menuknop (knop met vierkant symbool) van de afstandsbediening en
vervolgens enkele keren tot “BND” met ontvangsymbool in het scherm verschijnt.
Ø
Druk toetsen “pijl omhoog”en “pijl omlaag” kortstondig gelijktijdig in, zodat er ook een waarschuwingsdriehoek
(knipperend) en een zandloper in het scherm verschijnt.
Ø
Zodra de aanmelding gereed is, verschijnt het beginscherm.
!Tip
Alle functies staan uitgebreid uitgelegd in de meegeleverde gebruikershandleiding.
6.1.2 Oranje afstandsbediening voor de installateur
Met behulp van de, optioneel leverbare, oranje afstandsbediening kan alle informatie, die in de ontvanger is
opgeslagen, worden uitgelezen. Zo kunnen de laatste 20 foutmeldingen worden teruggehaald en kan ook worden
afgelezen hoe vaak een fout is voorgekomen. Verder kunnen met deze afstandsbediening ook de basisinstellingen
worden aangepast en de grootte van de ionisatiestroom worden uitgelezen. Deze is ook nodig voor een bedrade
Domotica-aansturing.
6.2 Alternatieve bediening (indien van toepassing)
Het toestel kan, behalve via de afstandsbediening, ook via een externe bron worden bediend. Hiertoe kan een
Domotica-systeem worden aangesloten op de ontvanger. Dit kan zowel bedraad als draadloos. Hieronder worden
de verschillende mogelijkheden beschreven (zie Bijlage 3, Afb. 35, 36 en 37).
6.2.1 Bedraad
Het bedraad aansluiten van een Domotica-systeem op de ontvanger geschiedt via een gelijkspanning van 0-3VDC
(zie Bijlage 3, afb. 36 (D)).
!Let op
Een hogere spanning dan 3V schaadt de ontvanger en is daarom niet toegestaan.
Tip!
Breng de spanning bij Domotica-systemen met een uitgangsspanning van 0-10V terug tot 0-3VDC. Gebruik
hiervoor een, uit weerstanden opgebouwde, spanningsdeler. Bijvoorbeeld 2200 ohm en 680 ohm. De spanning
over de 680 ohm-weerstand kan dan gebruikt worden op de ingang van de 0-3VDC. Er moet gewerkt worden met
laag ohmse weerstanden.
Door de hoogte van de spanning te regelen, kan de ontvanger berekenen in welke stand het toestel moet staan.
Tabel “B1” in Bijlage 3, Afb. 37 geeft de relatie tussen de spanning en de hoogte van de vlam weer. Wanneer men
beschikt over een toestel met 2 branders is tabel “B2” van toepassing. Deze geeft de relatie tussen de spanning,
hoogte van de vlam en hoeveelheid branders weer.
16
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
Ga als volgt te werk bij het aansluiten van het Domotica-systeem op de ontvanger:
Ø
Sluit het 0-3VDC signaal aan op het kroonsteentje, waaraan een zwarte en een gele draad gekoppeld zijn
(zie Bijlage 3, afb. 36 (D)).
Ø
Stel met behulp van de oranje afstandsbediening de optie voor bedrade aansluiting in: ga naar positie 8 in het
eerste menu en kies voor een toestel met enkele brander optie 2 of voor een toestel met twee branders optie 3.
Lees hiervoor de handleiding van de oranje afstandsbediening.
!Let op
De gele draad is de + pool, de zwarte de - pool. Sluit altijd ‘- op -‘ en ‘+ op +’ aan.
6.2.2 Draadloos
De draadloze verbinding wordt verdeeld in 2 soorten:
Verbinding via een ‘modbus’-protocol.
Aansturing via een applicatie.
!Let op
Er is maar 1 soort draadloze verbinding mogelijk op de communicatiemodule.
6.2.2.1 Verbinding via ‘modbus’-protocol
Het draadloos aansluiten van een Domotica-systeem op de ontvanger kan via een verbinding volgens het
‘modbus’-protocol. Een dergelijke verbinding kan alleen tot stand worden gebracht met een
communicatiemodule (zie Bijlage 3, afb. 35 (W)). Deze kan bij DRU besteld worden. Deze communicatiemodule
vertaalt het ‘modbus’-protocol uit het Domotica-systeem in een draadloos signaal naar de ontvanger.
Ga bij het aansluiten van een Domotica-systeem via de communicatiemodule op de ontvanger als volgt te werkt:
Ø
Test met behulp van de afstandsbediening of de locatie, waar de communicatiemodule geplaatst wordt, binnen
het bereik ligt van de ontvanger.
Ø
Leg de afstandsbediening op deze locatie en test de ontvangstgevoeligheid (RSSI).
Ø
Druk de aan/uit-knop en het pijltje naar beneden gelijktijdig in. De waarde die nu te zien is, moet tussen de -20 en
-70 liggen (zie Gebruikershandleiding, "Ontvangstgevoeligheid"). Houd de afstandsbediening, indien nodig,
dichter bij het toestel om de ontvangst te verbeteren.
Ø
Sluit de communicatiemodule aan met behulp van een RJ45-stekker volgens de aanwijzingen in de handleiding
die is meegeleverd bij deze module.
Ø
Volg nu de stappen zoals beschreven in de handleiding van het ‘modbus’-protocol. Deze is bij de leverancier van
het domotica-systeem verkrijgbaar.
6.2.2.2 Aansturing via applicatie
Ook bij het bedienen van het toestel via een tablet met de DRU Control App (iOS of Android), is een
communicatiemodule noodzakelijk. Deze kan bij DRU besteld worden.
Ga voor het aansturen van het toestel via de DRU Control App als volgt te werk:
Ø
Test met behulp van de afstandsbediening of de locatie, waar de communicatiemodule geplaatst wordt, binnen
het bereik ligt van de ontvanger.
Ø
Leg de afstandsbediening op deze locatie en test de ontvangstgevoeligheid (RSSI).
Ø
Druk de aan/uit-knop en het pijltje naar beneden gelijktijdig in. De waarde die nu te zien is moet tussen de -20 en
-70 liggen (zie Gebruikershandleiding, "Ontvangstgevoeligheid"). Houd de afstandsbediening, indien nodig,
dichter bij het toestel om de ontvangst te verbeteren.
Ø
Sluit de communicatiemodule aan met behulp van een RJ45-stekker volgens de aanwijzingen in de handleiding
die is meegeleverd bij de communicatiemodule.
Ø
Gebruik de instructies bij de applicatie om deze te installeren.
!Let op
De DRU Control app functioneert volgens het multicast- en communicatieprotocol. Zorg dat de router
hiermee is uitgevoerd. Raadpleeg hiervoor de installatiehandleiding van de router.
Indien de DRU Control app wordt toegepast is de termostaatfunctie niet meer van toepassing.
De applicatie 'DRU Control' is verkrijgbaar in de Appstore, via GooglePlay of onze website: www.drufire.com
17
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
7. Eindcontrole
Ter controle van een goede en veilige werking van het toestel dienen onderstaande controles vóór
ingebruikname te worden uitgevoerd.
7.1 Gasdichtheid
!Let op
Alle aansluitingen dienen gasdicht te zijn. Controleer de aansluitingen op gasdichtheid.
Het gasregelblok mag aan een druk van maximaal 50 mbar blootgesteld worden.
7.2 Gasdruk/voordruk
De branderdruk is fabrieksmatig afgesteld; zie typeplaatje.
!Let op
De voordruk in huisinstallaties dient gecontroleerd te worden, omdat deze onjuist kan zijn.
Ø
Controleer de voordruk. Zie Bijlage 3, Afb 38 (P1) voor de meetnippel op het gasregelblok.
Neem contact op met het energiebedrijf als de voordruk te hoog is.
Als de voordruk te laag is, controleer deze bij de gasmeter. Neem contact op met het energiebedrijf als de
druk bij de gasmeter ook te laag is.
7.3 Ontsteking hoofdbrander
Zie voor het ontsteken van de hoofdbrander de Gebruikershandleiding.
7.3.1 Eerste keer ontsteken van het toestel na installatie of na werkzaamheden aan het toestel
!Let op
Ontsteek het toestel de eerste keer na installatie, of nadat er werkzaamheden aan zijn verricht, zonder de ruit.
Ontlucht de gasleiding indien nodig.
Ga als volgt te werk:
Ø
Neem, indien nodig, de ruit weg.
Ø
Start de ontstekingsprocedure zoals beschreven in de gebruikershandleiding.
Ø
Indien de hoofdbrander niet ontsteekt:
Reset het systeem door op de afstandsbediening de knoppen ‘pijltje omhoog’ en ‘pijltje omlaag’ gelijktijdig
in te drukken.
Herhaal de ontstekingsprocedure totdat de hoofdbrander ontsteekt.
!Let op
Na elke poging tot ontsteken dient het systeem met behulp van de afstandsbediening gereset te worden.
Ø
Raadpleeg het schema met foutmeldingen (Bijlage 1) als dit met enkele pogingen niet lukt.
Het toestel ontsteekt op 50%. Nadat ionisatie is gedetecteerd, zal het toestel naar 100% moduleren. Deze detectie
moet binnen 15 seconden geschieden anders zal het toestel in storing gaan.
Indien van toepassing zal de tweede klep schakelen om de tweede brander te ontsteken. Hierbij is een duidelijke
‘klik’ hoorbaar.
Ø
Controleer of de hoofdbrander blijft branden.
Ø
Indien de hoofdbrander niet blijft branden:
Reset het systeem als beschreven en herhaal de ontstekingsprocedure totdat de hoofdbrander blijft branden.
!Let op
Het systeem kan maximaal twee keer na elkaar worden gereset en opnieuw ontstoken. Daarna gaat het systeem in
harde lock-out en moet een half uur worden gewacht, voordat een nieuwe poging kan worden gedaan. Ontsteek
nooit meer dan 3 pogingen, omdat dit tot een gevaarlijke ophoping van gas in het toestel kan leiden. Zorg dat er
geen gas meer in het toestel zit voordat er opnieuw 3 ontsteekpogingen worden gedaan.
Ø
Raadpleeg het foutmeldingsschema (Bijlage 1) als het ontsteken met enkele pogingen niet lukt.
Ø
Schakel het toestel uit.
Ø
Maak de ruit schoon voor de eerste ingebruikname zoals beschreven in de gebruikershandleiding.
Ø
Monteer vervolgens de ruit zoals beschreven vanaf hoofdstuk 5.10.
Ø
Herhaal de ontstekingsprocedure enkele malen en voer de controles uit zoals beschreven in hoofdstuk 7.3.2.
Ø
De hoofdbrander moet vanaf nu vlot ontsteken.
Ø
Maak de ruit schoon na de eerste keer stoken zoals beschreven in de gebruikershandleiding.
18
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
!Tip
Bij controle of de hoofdbrander blijft branden, kan het zijn dat deze toch na 15 seconden uitschakelt. Dit wordt
dan veroorzaakt, doordat er geen ionisatiedetectie is omdat de ruit niet geplaatst is. Dit kan beschouwd worden
als zijnde dat de hoofdbrander blijft branden.
!Let op
Wacht altijd 5 minuten met het opnieuw ontsteken van het toestel.
Er mogen geen wijzigingen worden aangebracht aan het gasregelblok.
7.3.2 Hoofdbrander
!Let op
De ontstekingselectrode moet de hoofdbrander binnen enkele seconden en zonder ploffen ontsteken.
De hoofdbrander(s) moet(en) vloeiend, zonder ploffen en over de volledige brander overlopen en blijven
branden.
Wanneer het toestel na drie herstarts niet ontsteekt en in hard-lockout gaat, mag deze nooit gereset worden
door het toestel spanningsvrij te maken. Indien toch herstart moet worden: verwijder de ruit en zorg dat het
gas uit het toestel kan. Hierna het toestel gedurende 10 sec spanningsvrij maken. Na die 10 sec. mag de
spanning weer aangesloten worden. Ontsteek het toestel dan als bij een eerste ontsteking, zoals aangegeven
in paragraaf 7.3.1.
Ø
Controleer het functioneren van de hoofdbrander vanuit koude toestand.
Ø
Als vonken tussen de ontsteekelectrodes worden waargenomen, moet de hoofdbrander binnen enkele seconden
branden.
!Tip
Het vlambeeld en een goede vlamoverloop kan alleen goed beoordeeld worden indien de ruit is gemonteerd.
Raadpleeg het foutmeldingsschema (Bijlage 1) als de ontsteking van de hoofdbrander niet aan de hierboven
genoemde eisen voldoet.
7.4 Vlambeeld
Het vlambeeld kan pas echt beoordeeld worden als het toestel meerdere uren heeft gebrand. Vluchtige
componenten uit verf, materialen e.d., die de eerste uren uitdampen, beïnvloeden het vlambeeld.
Ø
Controleer of het vlambeeld acceptabel is.
Ø
Raadpleeg het foutmeldingsschema (Bijlage 1) als het vlambeeld niet acceptabel is om het probleem te verhelpen.
8. Onderhoud
Het toestel dient eenmaal per jaar door een vakbekwame installateur op het gebied van gasverwarming en
elektriciteit gecontroleerd, gereinigd en eventueel gerepareerd te worden.
In ieder geval dient de goede en veilige werking van het toestel gecontroleerd te worden.
!Let op
Sluit de gaskraan tijdens onderhoudswerkzaamheden.
Controleer de gasdichtheid na reparatie.
Zorg dat er geen spanning op het toestel staat.
Het RVS-concentrisch systeem absoluut niet (inwendig) reinigen met bijv. een stalen borstel of metalen
spons. Hierdoor beschadigt de oxydehuid en kan er door putcorrosie lekkage van het systeem ontstaan.
Ø
Reinig indien nodig ruit(en).
!Let op
Reinig een ruit alleen als deze op kamertemperatuur is.
!Let op
Voorkom het beschadigen van de ruit(en).
Vermijd/verwijder vingerafdrukken op de ruit(en), omdat deze inbranden.
Reinig de ruit(en) zoals beschreven in de gebruikershandleiding.
Verwijder aanslag regelmatig, omdat deze kan inbranden.
Gebruik het toestel niet als een ruit is gebroken en/of gescheurd totdat de ruit is vervangen zoals beschreven
vanaf paragraaf 5.10.
19
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
Ø
Inspecteer het verbrandingsgasafvoersysteem.
!Let op
Er dient altijd een eindcontrole uitgevoerd te worden.
Ø
Voer de controle uit zoals beschreven in hoofdstuk 7.
8.1 Onderdelen
Onderdelen die vervangen moeten worden, zijn verkrijgbaar bij de leverancier.
9. Oplevering
Maak de gebruiker vertrouwd met het toestel. Instrueer de gebruiker over onder meer de ingebruikname, de
veiligheidsmaatregelen, de werking van de afstandsbediening en het jaarlijkse onderhoud (zie de
Gebruikershandleiding).
!Let op
Laat de gebruiker bij storingen/slecht functioneren onmiddellijk de gaskraan sluiten en contact opnemen
met de installateur ter voorkoming van onveilige situaties.
Voor een toestel, uitgevoerd met het CM-systeem, is hoofdstuk 9 uit de meegeleverde handleiding van
toepassing.
Wijs de gaskraan aan.
Wijs op de voorzorgsmaatregelen in de gebruikershandleiding tegen onbedoeld ontsteken door andere
draadloze afstandsbedieningen zoals autosleutels en garagedeuropeners.
Wijs de 230 Volt aansluiting aan.
Ø
Instrueer de gebruiker over het toestel en de afstandsbediening.
Ø
Wijs bij ingebruikname op de volgende zaken:
Ter voorkoming van scheuren dient een boezem gemaakt van steenachtige materialen of afgewerkt met
stucwerk minimaal 6 weken te drogen vóór ingebruikname.
Voor een toestel, uitgevoerd met het CM-systeem, zijn hoofdstukken 10 en 11 uit de meegeleverde
handleiding van toepassing.
Vluchtige componenten uit verf, materialen e.d. dampen uit bij de eerste keer stoken (Lees ook eerst
hoofdstuk 3 uit de gebruikershandleiding!).
Zet het toestel bij het uitdampen bij voorkeur op de hoogste stand.
Zorg voor een goede ventilatie van de ruimte.
Het schoonmaken van de ruit(en).
Ø
Overhandig de gebruiker de handleidingen (alle handleidingen dienen bij het toestel bewaard te blijven).
10. Storingen
Bijlage 1 geeft een overzicht van storingen die kunnen optreden, de mogelijke oorzaak en de oplossing.
20
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
21
Bijlage 1 Storingen
F01
F02
F03
F04
F05
F06
F08
Communicatie verlies tussen
ontvanger en
branderautomaat
Ontvanger oververhit (60°
boven kamertemp)
Interne (ontvanger)
NTC-sensor werkt niet
correct
Externe NTC-sensor, werkt
niet correct.
Interne veiligheidsfout
Communicatie verlies tussen
zender en ontvanger
Geen ionisatie
Foutmeldingen
Communicatiekabel heeft
geen contact
Communicatiekabel defect
Slechte ventilatie bij
ontvanger
Ontvanger maakt contact
met hete delen
Ontvanger defect
Externe NTC-sensor of
bekabeling defect.
Ontvanger defect
Zender is buiten bereik van
ontvanger
Obstakels tussen zender en
ontvanger die het signaal
kunnen storen
Zendsterkte is te zwak
Geen vonken
Geen gas
Slechte vlamoverloop
hoofdbrander
Geen goede vlam onder
ionisatiepen (verstikkende
vlam)
Ionisatiepen verkeerd
geplaatst
Zorg dat de connectors van
de communicatiekabel goed
contact maken
Vervang communicatiekabel
Verbeter ventilatie bij
ontvanger
Verplaats ontvanger zodat er
geen contact is met hete
delen
Vervang de ontvanger
Vervang NTC-sensor of
vervang bekabeling.
Vervang ontvanger
Zorg dat de zender in de
buurt van de ontvanger is
Verwijder eventuele obstakels
tussen zender en ontvanger
Controleer de zendsterkte
(zie Gebruikershandleiding
Hfdst. 10)
Zorg dat de afstand tussen de
elektroden 3-4 mm is
Vervang de
ontsteekelektroden
Controleer of er gas is
Bij gebruik van PowerVent
controleer of de gasklep
opent
Controleer positie
blokken/chips
Verwijder eventueel stof uit
branderpoorten
Ruitstrips niet juist
aangebracht
Controleer restrictie en
luchtremplaat instelling
Bij gebruik van PowerVent
controleer druk instelling
Plaats deze op de juiste plaats.
Foutcode Probleem Mogelijke oorzaak Oplossing
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
22
F08
(Vervolg)
F12
F13/F14
F15
F16
F17
ESYS wordt niet vrijgegeven
(ionisatie <0.8 µA)
Vlamverlies wanneer alleen
de hoofdbrander (F13) aan
staat of beide branders (F14)
aan staan
Geen branderautomaat
(zie “C” in Bijlage 3, afb. 38)
High limit error
Hardware Fout ESYS
Disable contact is gesloten
Foutmeldingen
Ionisatiepen geblokkeerd
(meet ionisatie stroom
wanneer > 0 en < 1,8 uA)
Ionisatiepen defect (meet
ionisatie stroom wanneer 0)
ESYS staat in hard-lock
Ionisatiepen kortgesloten
Ionisatiestroom te kritisch
(0.8 ≤ I
ionisatie
< 1.8 µA)
Verstikking door een slecht
rookgaskanaal
Verstikking bij gebruik van
PowerVent
24-uurs controle regeling
(alleen bij F13)
Gas weggevallen
Gasregelblok defect
(zie 'A' in Bijlage 3, afb. 38)
Branderautomaat
los geschoten.
Branderautomaat verkeerd
gemonteerd
Pennen van de connector op
het gasregelblok verbogen
High limit brug defect
ESYS defect
(branderautomaat)
Raam staat open
(wanneer dit contact er is)
Er is een brug gemaakt over
het Disable contact
Verwijder eventueel
vermiculiet of chips van de
brander.
Vervang de ionisatiepen
Half uur wachten tot ESYS zich
zelf reset
Verwijder chips, vermiculiet of
gloeiwol dat tegen de
ionisatiepen ligt
Verhoog ionisatiestroom tot
≥ 1.8 µA door herschikken
vermiculiet, verwijderen chips
en stof uit branderpoorten
Controleer het concentrisch
systeem
Controleer afstelling toestel
Controleer de drukinstelling
van het PowerVent stysteem
Reset met afstandsbediening
(raadpleeg Powervent
handleiding)
Controleer de gastoevoer
Vervang het gasregelblok
Zet de branderautomaat weer
vast
Monteer de branderautomaat
op de juiste manier
Buig deze recht
Controleer High limit brug
ESYS
Vervang ESYS
(branderautomaat)
Sluit raam
Haal brug weg op ESYS
(branderautomaat)
Foutcode Probleem Mogelijke oorzaak Oplossing
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
Bijlage 2 Tabellen
23
Onderdeel
Installatiehandleiding
Gebruikershandleiding
Houtset
Gloeimateriaal
Restrictieschuif
Afstandsbediening
Netsnoer
Bedieningsluik
Reserve parkers tbv montage ruiten
Keilbouten
Zeskant moer M8
Sluitring M8
Knelkoppeling 15 mm x G3/8”
Dopsleutel 8 mm
Zuignap
Aantal
1x
1x
1x
1x
1x
1x
1x
1x
nx
2x
2x
2x
1x
1x
1x
Tabel 1: Meegeleverde onderdelen
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
24
Gassoort
Indirecteverwarmingsfunctionaliteit
Directe warmteafgifte
Indirecte warmteafgifte
Uitstoot bij ruimteverwarming NO
x
Warmteafgifte
Nominale warmteafgifte
Minimale warmteafgifte (indicatief)
Technische gegevens
Nominale belasting (Hs)
Nominale belasting (Hi)
Gasverbruik volstand
Gasverbruik kleinstand
Branderdruk volstand
Branderdruk kleinstand
Branderspuitstuk
Kleinstelspuitstuk
Rendementsklasse (EN613)
Nuttig rendement (NCV)**
Nuttig rendement bij nominale warmteafgifte
Nuttig rendement bij minimale warmteafgifte
(indicatief)
Aanvullend elektriciteitsverbruik
Bij nominale warmteafgifte
Bij minimale warmteafgifte
In stand-bymodus
Vermogenseis voor de permanente
waakvlam
Vermogenseis voor de permanente waakvlam
(indien van toepassing)
Energie-efficiëntie
Energie-efficiëntie-index
Energie-efficiëntieklasse
Symbool
P
nom
P
min
η
th,nom
η
th,min
el
max
el
min
el
SB
P
pilot
EEI
G25/G25.3*
Nee
8.4
-
83,4
8,4
1,2
11,9
10,7
1290
223
17,5
4,3
2x ø1,62
1x ø1,70
R****
1
93,3
84,1
0,0236
0,0125
0,0026
-
93
A
G31
Nee
9,5
-
51,5
9,5
1,9
12,5
11,5
467
100
27,3
9,0
2x Ø1,10
1x Ø1,15
R****
1
93,6
92,1
0,0236
0,0125
0,0026
-
93
A
G20
Nee
8,8
-
92,8
8,8
1,2
12,4
11,2
1191
240
13,9
4,4
2x ø1,62
1x ø1,70
R****
1
93,3
84,2
0,0236
0,0125
0,0026
-
93
A
Eenheid
kW
kW
mg/kWh
input
(GCV)
kW
kW
kW
kW
L/h
L/h
mbar
mbar
mm
mm
%
%
kW
kW
kW
kW
G30
Nee
11,1
-
61,7
11,1
2,2
14,4
13,1
409
87
27,2
8,9
2x Ø1,10
1x Ø1,15
R****
1
94,3
92,2
0,0236
0,0125
0,0026
-
94
A
Type warmteafgifte/sturing kamertemperatuur
Eentrapswarmteafgifte, geen sturing van de kamertemperatuur
Twee of meer handmatig in te stellen trappen, geen sturing van de kamertemperatuur
Met mechanische sturing van de kamertemperatuur door thermostaat
Met elektronische sturing van de kamertemperatuur
Met elektronische sturing van de kamertemperatuur plus dag-tijdschakelaar
Met elektronische sturing van de kamertemperatuur plus week-tijdschakelaar
Andere sturingsopties
Sturing van de kamertemperatuur, met aanwezigheidsdetectie
Sturing van de kamertemperatuur, met openraamdetectie
Met de optie van afstandsbediening
Nee
Nee
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja***
Ja***
Ja
Maestro 75XTU RCH
Inbouw
Gesloten verbranding
C11/C31/C91
I
2E
, I
2E+
, I
2EK
, I
2ELL
, I
2H
, II
2H3+
, II
2E+3+
, II
2H3B/P
, II
2E3B/P
, II
2EK3B/P
200/130
DRU LAS ES-I 200/130, DRU LAS ES-E 200/150/100,
DRU LAS ES-I 150/100, DRU PV-I 100/60
Gescheiden ontsteek-/ionisatiepennen
Nee
Ja
200 cm
2
* Dit toestel is geschikt voor G25.3 met de samenstelling volgens NTA 8837.
** Systeem rendement.
*** Toe te passen met behulp van domotica.
**** Regelschroef.
Typeaanduiding(en)
Soort toestel
Verbranding
Type
Categorie
Toestelaansluiting concentisch systeem
Toepasbare concentrische systemen
Uitvoering vlambeveiliging
Atmosfeerbeveiliging
Drukvereffeningsluik
Ventilatieopening boezem
Tabel 2: Technische gegevens
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
25
NL / DK / FI / NO / SE / HU / BA / GR
FR / BE / IT / PT / ES / GB / IE
DE
Tabel 3: Voordruk bij gebruik van G31
Totale aantal
meters
verticale
pijplengte
1)
0.8 - 4
1)
0.8 - 4
1)
0.5- 0.8
1) 2)
0
3)
0.8- 4
Totale aantal meters
horizontale pijplengte
(exclusief
geveldoorvoer)
0
> 0 - 8
0 - 3
0
0 - 1
Tabel 4: Voorwaarden voor afstellen van het toestel
Zie
afbeelding
5a
5a
5b
5c
5d
Luchtinlaatgeleider
JA (L1)*
NEE
NEE
NEE
NEE
Restrictieschuif
NEE*
NEE
NEE
NEE
NEE
* Fabrieksinstellingen: Luchtinlaatgeleider (L1) gemonteerd en geen restrictieschuif geplaatst.
!Let op
1)
Uitsluitend concentrisch systeem van 200/130 mm gebruiken, inclusief de geveldoorvoer van 200/130 mm.
2)
Bij deze configuratie moet er een ongelakte RVS muurdoorvoer worden toegepast.
3)
De verticale lengte inclusief bocht 200/130 mm concentisch systeem gebruiken, direct na de bocht het
concentrische systeem verjongen naar 150/100 mm inclusief geveldoorvoer van 150/100 mm (maximaal 1
meter horizontaal).
Toelaatbaarheid en voorwaarden concentrisch systeem met geveldoorvoer
G20/G25/G25.3/G30/G31
30
37
50
Land mbar
B
A
A
A
B
A
A
A
A
A
A
C
B
A
A
A
A
A
A
A
A
C
B
B
A
A
B
A
A
A
A
A
A
A
C
C
B
B
A
A
B
B
A
A
A
B
A
A
A
A
C
C
C
B
B
A
C
B
B
A
A
B
B
A
A
A
D
C
C
C
B
B
C
C
B
B
A
C
B
B
A
A
D
C
C
C
C
B
C
C
C
B
B
C
C
B
B
A
D
D
C
C
C
C
C
C
C
C
C
C
B
D
D
D
C
D
C
C
C
C
C
D
D
D
D
D
D
C
D
D
D
D
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
26
Tabel 5: Bepalen toelaatbaarheid concentrische systeem bij toepassing dakdoorvoer
G20/G25/G25.3
G30/G31
Totale aantal meters
horizontale
pijplengte
Totale aantal meters verticale en/of schuine pijlengte
geen bochten
2 bochten
3 bochten
4 bochten
5 bochten
Situatie is niet toelaatbaar
minimale lengte
Situatie
A
B
C
D
Luchtinlaatgeleider
L1*
L1
L1
L1+L2
Tabel 6: Voorwaarden voor afstellen van het toestel bij toepassing van een dakdoorvoer
Restrictieschuif
NEE*
R1
R1+R2
R1+R2
G20/G25/G25.3/G30/G31
* Fabrieksinstellingen: Luchtinlaatgeleider (L1) gemonteerd en geen restrictieschuif geplaatst.
!Let op
Bij dakdoorvoer zonder bochten op het toestel eerst 0.8 meter concentrische systeem verticaal aansluiten met
een diameter van 200/130 mm. Na de eerste meter het concentrische systeem verjongen naar een diameter van
150/100 mm inclusief dakdoorvoer van 150/100 mm.
!Let op
Bij dakdoorvoer met bochten op het toestel eerst 0.8 meter concentrische systeem verticaal aansluiten met een
diameter van 200/130 mm. Het concentische systeem uitvoeren met een diameter van 200/130 mm en direct
na de laatste bocht het concentrische systeem verjongen in 150/100 mm inclusief dakdoorvoer van 150/100
mm.
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
Bijlage 3 Afbeeldingen
27
750
550
50
915 (+20)
130
200
827
30
545
1156,5
162
B
400
558
158 (+20)
485
38C-2471/0
Maestro 75 XTU RCH
1
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
28
2
2
≥160
562
≥ 200
>15
<100
> 1128
800
490
V-out
200 cm2
V-in
80cm2
A
A
A
≥230
PowerVent ≥280
<700
38C-2472
A
2
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
29
A
C
38c-2473/0
759
410
490
A
C
C
D
B
D
810
510
C
C
B
D
A
B
C
II
D
I
38C-2056
A
C
B
E
D
2b
2a
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
30
≥200
≥200
≥200
≥800
38c-2474/0
38C-1868 d /0
2c
3
4
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
31
1
2
3
38C-2477/0
0 - 8m
0.8 - 4m
38C-744ZM
1x90°
0 - 3m
0.5 - 0.8m
38C-744ZT
1x90°
0
0
38C-744W
1x90°
0.8 - 4m
0 - 1m
38C-744ZR
1x90°
6
5a 5b
5c 5d
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
32
A
B
38c-2058
C
D
E
5
38c-2058
2
4
6
1
3
7
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
33
38C-2475
F
U
R1
R2
38C-2476
M
O
N
L1
L2
P
38P-0502
38P-0503
8
9
10 11
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
34
A
B
D
C
G
E
F
H
I
J
K
38P-0759-0
38p-0022
38P-0608
38P-0028 /1
38P-0609
13
12
14
15 16
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
35
C
B
A
H
D
C
A
B
C
D
E
F
G
H
A
F
G
H
E
A
38P-0757-1
A
17
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
36
1C
M
K
J
I
38P-0758-1
1CM
18
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
37
38C-1871 /0
Modbus
WiFi
Router
W
R
D
B
O
A
0 – 3 V
L N
L
N
+
- 0 - 3V
C
D
B
38P-0790 /0
max. 0,5A /
250VAC / 30VDC
max. 80W
230VAC
A
PowerVent
®
36
35
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
38
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
  
І
1,98

Off >
О
1,98

Off >
О
 
О

 
О
B2B1
B UB U
C
B
D
38p-0318 /3
P1
P2
G (IN)
A
E
38
37
Nederlands
INSTALLATIEHANDLEIDING
39
Min. 12,5 mm Min. 12,5 mm
38C-2321/0
Min. 100 mm Min. 100 mm
Min. 60 mm Min. 60 mm
Min. 0 mm Min. 0 mm
38C-2311/0
40 41
Nederlands
DRU Verwarming B.V.
The Netherlands
Postbus 1021, NL-6920 BA Duiven
Ratio 8, NL-6921 RW Duiven
NL
27

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

DRU-Maestro-75-XTU
  • Wat betekent error code F17 op de afstand bediening . kachel was aan maar ging uit.
    Nu error code F17 op de afstand bediening Gesteld op 15-2-2021 om 18:27

    Reageer op deze vraag Misbruik melden

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw DRU Maestro 75 XTU bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van DRU Maestro 75 XTU in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 7,04 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van DRU Maestro 75 XTU

DRU Maestro 75 XTU Gebruiksaanwijzing - Nederlands - 28 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info