Als de rubriek "MyCITROËN" niet beschikbaar is op de website van CITROËN voor uw land, kunt u
uw gebruiksaanwijzing op het volgende internetadres raadplegen:
http://service.citroen.com/ddb/
Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van CITROËN, in de rubriek "MyCITROËN".
Selecteer:
Selecteer een van de volgende toegangen om
uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen...
Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u
rechtstreeks contact opnemen met het merk.
de taal,
het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering,
de uitgifteperiode van uw gebruiksaanwijzing die overeenkomt met de eerste registratiedatum
van uw auto.
Scan deze code voor directe toegang tot uw gebruiksaanwijzing.
Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt,
hebt u tevens toegang tot de meest recente
informatie. Deze informatie is gemakkelijk te
herkennen aan de paginamarkering die wordt
weergegeven met dit pictogram:
DS5_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2015
Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te
stellen onder alle omstandigheden optimaal en in alle veiligheid
gebruik te maken van de mogelijkheden van uw auto.
Wij danken u voor uw keuze voor de DS 5.
Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen
geen rechten worden ontleend.
Automobiles CITROËN houdt zich het recht voor de
technische kenmerken, uitrusting en accessoires
te wijzigen zonder verplicht te zijn dit dit boekje bij
te werken.
Dit instructieboekje behoort tot de uitrusting van de
auto. Overhandig het dus bij verkoop van de auto
aan de nieuwe eigenaar.
Neem de tijd om het aandachtig door te lezen.
Goede reis!
In dit instructieboekje worden alle beschikbare
uitrustingen van het gamma van de DS 5 behandeld.
Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau,
het type, de uitvoering en de specifieke kenmerken
voor het land waarvoor uw auto bestemd is,
slechts van een deel van de in dit boekje vermelde
uitrustingen zijn voorzien.
001
DS5_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2015
Inhoudsopgave
6
14
376
CONTROLE TIJDENS
HET RIJDEN
Symbolen
veiligheidswaarschuwing
aanvullende informatie
adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu.
18 Instrumentenpaneel
19 Verklikkerlampjes
32 Meters
37 Regelknoppen
38 Klokje
39Monochroom display C
43 Touchscreen
48 Boordcomputer
ECO-RIJDEN
OVERZICHT
TREFWOORDENREGISTER
002003004
DS5_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2015
COMFORTTOEGANG TOT
DE AUTO
RIJDEN
72 Voorstoelen
77 Achterbank
80 Spiegels
81 Stuurwielverstelling
82Voorzieningen voorin
86Voorzieningen achter
87Voorzieningen van de
bagageruimte
88Gevarendriehoek (opbergen)
89Verwarming en ventilatie
91Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
95Ontwasemen - Ontdooien
vóór
95 Achterruitverwarming
98 Rijadviezen
99Starten - afzetten van de motor
102Elektrische parkeerrem
108Hill Start Assist
109 Handgeschakelde
versnellingsbak
110 Automatische
versnellingsbak
114Elektronisch gestuurde
versnellingsbak
118 Schakelindicator
119 Controlesysteem
bandenspanning
121Stop & Start
125Lane Departure Warning
System (LDWS)
126 Dodehoekbewaking
129Head-up display
131Snelheden opslaan
133 Snelheidsbegrenzer
136 Snelheidsregelaar
139 Parkeerhulp
141 Achteruitrijcamera
52Elektronische sleutel -
afstandsbediening
54Keyless entry and start
61Centrale vergrendeling
62 Achterklep
63 Alarm
66Elektrisch bedienbare ruiten
68Cockpit roof
005006007008
DS5_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2015
VEILIGHEIDPRAKTISCHE
INFORMATIE
VEILIG VERVOEREN
VAN KINDEREN
ZICHT
144 Lichtschakelaar
147Verlichting overdag /
Parkeerlichten (LED-
verlichting)
148Automatische verlichting
149Automatische schakeling
grootlicht/dimlicht
152Koplampen verstellen
153Meedraaiende koplampen
155 Ruitenwisserschakelaar
157Automatische ruitenwissers
159 Plafonniers
160 Sfeerverlichting
164 Kinderzitjes
166Uitschakelen van de airbag
vóór aan passagierszijde
172 ISOFIX-bevestigingen
178 Kinderbeveiliging
182 Richtingaanwijzers
183Urgence-oproep of
Assistance-oproep
183 Claxon
184 ESP
188 Veiligheidsgordels
191 Airbags
198 Bandenreparatieset
204 Wiel verwisselen
212 Sneeuwkettingen
213Een lamp vervangen
221Zekeringen vervangen
224 12V-accu
227 Eco-mode
228 Wisserbladen vervangen
229 Slepen
231Trekken van een aanhanger
233 Allesdragers monteren
234 Onderhoudstips
235 Accessoires
009010011
DS5_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2015
ONDERHOUDTECHNISCHE
GEGEVENS
AUDIO EN
DATACOMMUNICATIE
241 Brandstoftank
243 Tankbeveiliging (diesel)
244 Openen van de motorkap
245 Benzinemotoren
246 Dieselmotoren
247 Brandstoftank leeg (diesel)
248 Niveaus controleren
252 Controles
255 Additief AdBlue
®
en
SCR-systeem (BlueHDi-
dieselmotor)
266 Benzinemotoren
267 Gewichten (benzine)
269 Dieselmotoren
272 Gewichten (diesel)
277 Afmetingen
278Identicatie
282 Urgence-oproep of
Assistance-oproep
285 7 inch touchscreen
349Autoradio / Bluetooth
Overzicht
DS5_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015
DS5_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015
Exterieur
Elektronische sleutel / Keyless
entry and start 52-60, 99-101
- openen / sluiten
- diefstalbeveiliging
- batterij
- starten
Instapverlichting 151
Meedraaiende koplampen 153
Statische bochtverlichting 154
Koplampverstelling 152
Lampen vervangen 213-217
- koplampen
- mistlampen vóór
- zijknipperlichten
Ruitenwissers 155-158
Ruitenwisserbladen vervangen 158, 228
Portieren 52-61
- Keyless entry and start
- openen/sluiten
- centrale vergrendeling
- noodbediening
Alarmsysteem 63-65
Cockpit roof 68-69
Allesdragers 233
Accessoires 235-236
ESC (ABS, BAS, ASR, ESP) 184-187
Bandenspanningscontrolesysteem
119-120
Bandenspanning 119, 203, 278
Sneeuwkettingen 212
Wiel verwisselen 204-211
- gereedschap
- demonteren/monteren
Bandenreparatieset 198-203
Bagageruimte 53, 62
- openen / sluiten
- noodbediening
Lampen vervangen 218-220
- achterlichten
- derde remlicht
- kentekenplaatverlichting
- mistachterlichten
Buitenspiegels 80
Verlichting buitenspiegels 151
Brandstoftank 241-242
Tankbeveiliging (diesel) 243
Parkeerhulp 139-140
Achteruitrijcamera 141
Slepen 229-230
Trekhaak 231-232
DS5_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015
9
Overzicht
Interieur
Voorzieningen bagageruimte 87
Gevarendriehoek 88
Veiligheidsgordels 188-190
Voorstoelen 72-76
- hoofdsteunen
- handmatig verstelbaar
- elektrisch verstelbaar
- stoelverwarming
- massage
Conventionele kinderzitjes 164-171, 177
ISOFIX-kinderzitjes 172-177
Elektrische kinderbeveiliging 178
Airbags 191-194
Voorzieningen voorin 82-85
- aansteker /
12V-aansluiting
- matten
- middenarmsteun
- Jack-/USB-aansluiting
Dashboardkastje 82
Uitschakeling frontairbag
passagierszijde 165-168, 192
Voorzieningen achterin 86
- middenarmsteun achter
- skiluik
Achterzitplaatsen 77-79
DS5_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015
Head-up display 129-130
Instrumentenpaneel 18, 37-38
- check / onderhoudsindicator /
dagteller
-
dimmer dashboardverlichting / black panel
Verklikkerlampjes 19-31
Meters 32-36
Elektrische
parkeerrem 102-107
Stuurslot / starten/afzetten van de motor
met de START/STOP-knop 99-101
Klokje 38
Alarmknipperlichten 182
Cockpit
Plafonniers 159-160
Pictogrammendisplay veiligheidsgordels /
frontairbag passagierszijde 189, 192
Binnenspiegel 81
Verwarming / ventilatie 89-90
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling 91-94
Ontwasemen / ontdooien 95
USB-box/ Jack-aansluiting 82, 85
Zekeringen dashboard 221-222
Handgeschakelde zesversnellingsbak
109
Automatische versnellingsbak 110-113
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak 114-117
Schakelindicator 118
Hill Start Assist 108
Autoradio/ Bluetooth 349-375
Monochroom display C 39-42
Datum/tijd instellen 42
Configuratie van de auto 40-41
Touchscreen 285-348
Kleurendisplay 43-47
Datum/tijd instellen 47
Configuratie van de auto 45
Motorkapontgrendeling 244
Ruitbediening achter 66-67
12V-aansluiting 82, 83
DS5_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015
11
Overzicht
Lichtschakelaar 144-150
Richtingaanwijzers 182
Ruitenwisserschakelaar 155-158
Boordcomputer 48-49
Cockpit
Stuurwiel met bedieningstoetsen
Claxon 183
Snelheidsbegrenzer 133-135
Snelheidsregelaar 136-138
Opslaan van snelheden 131-132
Bediening audiosysteem
en telefoon (touchscreen) 288
Bediening audiosysteem en telefoon
(Autoradio / Bluetooth) 351
Stuurwiel verstellen 81
DS5_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015
Cockpit
Automatische schakeling
grootlicht/dimlicht 149-150
Lane Departure Warning System 125
Interieurbeveiliging
alarmsysteem 63-65
Ruitbediening voor/achter 66-67
Elektrische kinderbeveiliging 178
Centrale vergrendeling 61
Openen van de brandstoftankklep 241
Openen van de achterklep 62
Parkeerhulp 139-140
ESP-/ASR-systeem 186-187
Stop & Start 121-124
of
Dodehoekbewaking 126-128
Rijen drukschakelaars (zijkant)
Urgence-oproep met lokalisering
183, 282-283
Assistance-oproep met
lokalisering 183, 282-283
Cockpit roof 68-69
Head-up display 129-130
Buitenspiegels 80
Koplampverstelling 152
Rijen drukschakelaars (midden)
DS5_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015
13
Overzicht
Onderhoud - Gegevens
Niveaus controleren 248-251
- olie
- remvloeistof
- stuurbekrachtigingsvloeistof
- koelvloeistof
-
ruitensproeier-/koplampsproeiervloeistof
Controle van onderdelen 252-254
- luchtfilter
- interieurfilter
- oliefilter
- elektrische parkeerrem
- remblokken/-schijven
Lampen vervangen 213-220
- voor
- achter
Motorkapontgrendeling 244
Onder de motorkap (benzine) 245
Onder de motorkap (diesel) 246
Afmetingen 277
Identificatie 278
Brandstoftank leeg (diesel) 247
12V-accu 224-226
Spaarfase accu, eco-mode 227
Zekeringen
motorruimte 221, 223
Benzinemotoren 266
Dieselmotoren 269-271
Gewichten (benzine) 267-268
Gewichten (diesel) 272-276
DS5_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan
rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij
het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een
elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die het best geschikt is voor
de rijomstandigheden: volg het op het instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies
zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische
transmissie wordt de opschakelindicator uitsluitend in de handmatige stand weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in
plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk
in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de
CO
2
-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van
ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de elektrische
voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open
dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters
geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen
beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve
bij auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer
nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op
als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-
speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het
elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
15
Eco-rijden
DS5_nl_Chap00c_eco-conduite_ed01-2015
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste
voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal,
fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een
dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door
zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u
daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de
portiersponning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen
van de aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter,
luchtfilter en interieurfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het
aan uw situatie aangepaste onderhoudsschema van de fabrikant.
Uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor: bij een storing in het SCR-
systeem stoot de auto schadelijke stoffen uit. Ga zo spoedig mogelijk naar
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de uitstoot
van stikstofoxiden terug te brengen tot onder de wettelijke normen.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo
voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde
brandstofverbruik zich stabiliseert.
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Controle van de werking
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Instrumentenpaneel benzine-diesel
1.Toerenteller (x 1000 t/min of rpm),
schaalverdeling afhankelijk van de
motoruitvoering (benzine of diesel).
2. Brandstofniveaumeter.
3. Koelvloeistoftemperatuurmeter.
4.Analoge snelheidsmeter (km/h of mph).
5.Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of
de snelheidsbegrenzer.
A.Dimmer dashboardverlichting en verlichting
bedieningselementen.
B.- Kort indrukken: weergave van
achtereenvolgend de onderhoudsinformatie,
de actieradius van het additief AdBlue en het
logboek met waarschuwingsmeldingen.
- Lang indrukken: resetten van de
onderhoudsindicator of de dagteller
(afhankelijk van de context).
6.Schakelindicator of weergave positie
selectiehendel en ingeschakelde versnelling
(elektronisch gestuurde versnellingsbak of
automatische transmissie).
7.Display van het instrumentenpaneel:
kilometertellers, onderhoudsindicator,
motoroliepeilmeter*, actieradius van het
additief AdBlue van het SCR-systeem*,
waarschuwingsmeldingen, boordcomputer,
geluidsbron waarnaar wordt geluisterd,
navigatie-aanwijzingen*.
8.Digitale snelheidsmeter (km/h of mph).
Meters en displaysBedieningstoetsen
Bij het aan- en afzetten van het contact
slaat de wijzer van de snelheidsmeter
volledig uit en gaan alle segmenten van
de tellers kort branden.
* Volgens uitvoering.
19
Controle tijdens het rijden
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Verklikkerlampjes
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer dan
voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan
branden in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Verklikkerlampjes kunnen constant branden of
knipperen.
Sommige verklikkerlampjes kunnen op
twee manieren oplichten: permanent of
knipperend.
Aan de manier van oplichten in
combinatie met de werkingsfase van de
auto valt af te lezen of er sprake is van
een normale situatie of een storing.
Raadpleeg de onderstaande tabellen
voor meer informatie.
De verklikkerlampjes geven de bestuurder
informatie over de werking van een
systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of
waarschuwen de bestuurder in het geval van
een storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan
bepaalde waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel en/of op het display van het
instrumentenpaneel enkele seconden branden.
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Parkeerlichtenpermanent.De lichtschakelaar staat in de stand
"Parkeerlichten".
Dimlichtpermanent.De lichtschakelaar staat in de stand
"Dimlicht".
Grootlichtpermanent.Als u de lichtschakelaar naar u toe
trekt.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen
naar dimlicht.
Mistlampen vóórpermanent.De mistlampen vóór zijn ingeschakeld
met de ring van de lichtschakelaar.
Draai de ring van de lichtschakelaar twee standen
naar achteren om de mistlampen vóór uit te
schakelen.
Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar de desbetreffende rubriek.
Automatische
schakeling
grootlicht/
dimlicht
permanent.U hebt de lichtschakelaar naar u toe
getrokken en de toets is ingedrukt.
Het controlelampje van de toets
brandt.
De camera op de binnenspiegel geeft al of niet
toestemming voor het overschakelen van het
grootlicht naar het dimlicht, afhankelijk van de
buitenverlichting en de verkeerssituatie.
Trek de lichtschakelaar naar u toe om het dimlicht
weer in te schakelen.
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.
21
Controle tijdens het rijden
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Mistachterlichtenpermanent.De mistachterlichten zijn
ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten
uit te schakelen.
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Voorgloeien
dieselmotor
permanent.De startknop "START/STOP" is
ingedrukt (Contact).
Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat.
Wanneer het lampje uitgaat, wordt de motor onmiddellijk
gestart, op voorwaarde dat het rempedaal ingetrapt blijft
bij auto's met automatische transmissie of elektronisch
gestuurde versnellingsbak, of het koppelingspedaal bij
een handgeschakelde versnellingsbak.
De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden
(tot ongeveer 30 seconden bij koud winterweer).
Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af.
Zet het contact vervolgens weer aan en wacht opnieuw
tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Elektrisch
bediende
handrem
permanent.De elektrisch bediende handrem is
aangetrokken.
Zet de elektrisch bediende handrem vrij zodat het
controlelampje uitgaat: trap het rempedaal in en trek
aan de hendel van de elektrisch bediende handrem.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de elektrisch bediende handrem.
Uitschakeling
van de
automatische
werking van
de elektrische
parkeerrem
permanent.De functies "automatisch aantrekken"
(bij het afzetten van de motor)
en "automatisch vrijzetten" zijn
uitgeschakeld of werken niet.
Activeer de functie (volgens land van bestemming)
via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
als de parkeerrem niet meer automatisch wordt
aangetrokken of vrijgezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem de desbetreffende rubriek.
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Automatische
ruitenwissers
permanent.De ruitenwisserschakelaar is naar
beneden bewogen.
De automatische stand van de ruitenwissers vóór is
geactiveerd.
Beweeg om de automatische stand van de
ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet
de hendel in een andere stand.
Airbag aan
passagierszijde
permanent op het
display van de
verklikkerlampjes voor
de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand "ON".
De passagiersairbag vóór is
geactiveerd.
Plaats in dit geval geen kinderzitje
met de rug in de rijrichting op de stoel
van de voorpassagier.
Zet de schakelaar in de stand "OFF" om de
passagiersairbag vóór uit te schakelen.
In dit geval kunt u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting plaatsen.
Stop & Startpermanent.Het Stop & Start-systeem heeft
de motor in de STOP-stand gezet
(verkeerslicht, stopbord, opstopping,
enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch
gestart (START-stand) als u wilt wegrijden.
knippert enkele
seconden en gaat
dan uit.
De STOP-stand is nu niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch in de
START-stand gezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de
bijzonderheden van de STOP- en START-stand de
rubriek "Stop & Start".
23
Controle tijdens het rijden
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een melding op het display van het instrumentenpaneel.
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Passagiersairbagpermanent, op
het display van de
verklikkerlampjes voor
de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand "OFF".
De airbag vóór aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag vóór
aan passagierszijde in te schakelen.
Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje
met de rug in de rijrichting.
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem
en moet de bestuurder actie ondernemen.
Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het display van
het instrumentenpaneel wordt weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
STOP
permanent, in combinatie
met een ander
waarschuwingslampje,
een geluidssignaal en
een melding op het
display.
Dit waarschuwingslampje gaat branden
bij een ernstige storing met betrekking tot
het remsysteem, de stuurbekrachtiging,
een te lage motoroliedruk, een te hoge
koelvloeistoftemperatuur of bij een
ernstige elektrische storing.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats, omdat u anders het risico loopt op ernstige
motorschade.
Zet het contact af en raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
25
Controle tijdens het rijden
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Servicetijdelijk, in combinatie
met een melding.
Er zijn één of meer kleine storingen
gedetecteerd waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van
de melding op het display.
Bepaalde storingen kunt u zelf verhelpen, zoals een
geopend portier of een roetfilter dat verstopt dreigt te
raken (rijd om het roetfilter te regenereren, zodra de
omstandigheden dit toelaten, met een snelheid van
minimaal 60 km/h totdat het verklikkerlampje dooft).
Raadpleeg in andere gevallen, zoals een storing in
het controlesysteem bandenspanning, het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in
combinatie met een
melding.
Er zijn één of meer ernstige storingen
gedetecteerd waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de oorzaak van de storing met behulp
van de melding op het display en raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in combinatie
met het knipperen en
vervolgens blijven branden
van de onderhoudssleutel.
Het onderhoudsinterval is
overschreden.
Alleen bij BlueHDi uitvoeringen met dieselmotor.
Laat het onderhoud aan uw auto zo snel mogelijk
uitvoeren.
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Elektrische
parkeerrem
knippert.Het aantrekken van de elektrische
parkeerrem is onderbroken.
Het aantrekken/vrijzetten werkt niet.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto op een vlakke, horizontale
ondergrond, schakel een versnelling in (auto met
automatische transmissie: zet de selectiehendel
in de stand P), zet het contact af en raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
elektrische
parkeerrem
permanent.Storing in de elektrische parkeerrem.Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem de desbetreffende rubriek.
Uitschakeling
van de
automatische
werking van
de elektrische
parkeerrem
permanent.De functies "automatisch aantrekken"
(bij het afzetten van de motor)
en "automatisch vrijzetten" zijn
uitgeschakeld of werken niet.
Activeer de functie (volgens land van bestemming)
via het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
als de parkeerrem niet meer automatisch wordt
aangetrokken of vrijgezet.
Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem de desbetreffende rubriek.
27
Controle tijdens het rijden
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Remsysteempermanent.Het remvloeistofniveau is te laag.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer
van CITROËN.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren
door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
+permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
ABS.
Er is een storing in de elektronische
remdrukregelaar (REF).
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Dynamische
stabiliteitscontrole
(ESP/ASR)
knippert.De ESP-/ASR-regeling is actief.Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor
een betere koersstabiliteit als de wielen te weinig grip
hebben of de auto uit de koers dreigt te raken.
permanent.Storing in het ESP-/ASR-systeem.Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
permanent.Er is een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Bandenspanning
te laag
permanent.De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
+
knipperend en
vervolgens permanent,
in combinatie met het
verklikkerlampje Service.
Het controlesysteem voor de
bandenspanning is defect of de
sensor van een van de wielen wordt
niet gedetecteerd.
De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Zelfdiagnose
motor
knippert.Er is een storing in het
motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.Er is een storing in de
emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Laag
brandstofniveau
permanent, terwijl de
2 laatste segmenten
knipperen, in
combinatie met een
melding en een
geluidssignaal.
Als het lampje gaat branden zit er
nog ongeveer 6 literbrandstof in
de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u
met een lege tank strandt.
Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten
van het contact branden in combinatie met een
melding en een geluidssignaal zolang er niet
voldoende brandstof getankt is.
Dit geluidssignaal en deze melding worden met een
toenemende frequentie herhaald naarmate het niveau
daalt en dichter bij de "0" komt.
Inhoud brandstoftank: 60 liter.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
omdat anders het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd kunnen raken.
29
Controle tijdens het rijden
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Additief AdBlue
®
(BlueHDi-
dieselmotor)
permanent zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding van het aantal
kilometers dat u nog kunt
rijden.
De actieradius ligt tussen de 600 en
2400 km.
Laat het AdBlue
®
-reservoir snel bijvullen: neem
contact op met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij.
Raadpleeg daarvoor de desbetreffende rubriek.
+
knippert, in combinatie
met het branden van het
verklikkerlampje SERVICE,
een geluidssignaal en een
melding van het aantal
kilometers dat u nog kunt
rijden.
De actieradius ligt tussen de 0 en
600 km.
Laat het AdBlue
®
-reservoir zo snel mogelijk bijvullen
om storingen te voorkomen: neem contact op
met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats of vul zelf het reservoir bij. Raadpleeg
daarvoor de desbetreffende rubriek.
knippert, in combinatie
met het branden van
het verklikkerlampje
SERVICE, een
geluidssignaal en een
melding dat starten
niet is toegestaan.
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg:
het starten van de motor wordt
geblokkeerd door het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem.
Om de motor te kunnen starten moet u het AdBlue
®
-
reservoir (laten) bijvullen: neem contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
of vul zelf het reservoir bij. Raadpleeg daarvoor de
desbetreffende rubriek.
U moet het additiefreservoir bijvullen met minimaal
3,8 liter AdBlue
®
.
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
+
+
SCR-
emissieregelsysteem
(BlueHDi-
dieselmotor)
permanent zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met het branden van het
verklikkerlampje SERVICE
en het verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding.
Er is een storing in het SCR-
emissieregelsysteem.
Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van
uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.
knippert zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met het branden van
het verklikkerlampje
SERVICE en het
verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding met betrekking
tot de actieradius.
Na bevestiging van de storing in
het emissieregelsysteem kunt u
maximaal 1100 km afleggen voordat
het systeem het starten van de motor
blokkeert.
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om storingen te
voorkomen.
knippert zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met het branden van het
verklikkerlampje SERVICE
en het verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding.
U hebt de actieradius overschreden
die is toegestaan na de
bevestiging van de storing in het
emissieregelsysteem: het starten van
de motor wordt geblokkeerd door het
startblokkeringssysteem.
Neem verplicht contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de
motor weer te kunnen starten.
31
Controle tijdens het rijden
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Airbagstijdelijk.Het lampje brandt gedurende enkele
seconden en dooft als het contact
wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent.Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bochtverlichtingknippert.Er is een storing in de
bochtverlichting.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Autogordel(s)
niet vastgemaakt
of weer
losgemaakt
permanent
of knippert in
combinatie met een
geluidssignaal.
Een van de autogordels is niet
vastgemaakt of weer losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de
gesphouder.
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Bij draaiende motor:
- in zone A, de temperatuur is in orde,
- in zone B, de temperatuur is te hoog. Het
waarschuwingslampje STOP gaat branden,
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De temperatuur en de druk in het koelcircuit
beginnen na enkele minuten rijden te stijgen.
Om koelvloeistof bij te vullen:
Fwacht tot de motor is afgekoeld,
Fdraai de dop twee omwentelingen los om
de druk te laten dalen,
Fverwijder vervolgens de dop,
Fvul bij tot aan het merkteken "MAXI".
Wees voorzichtig bij het bijvullen
van de koelvloeistof: kans op
brandwonden. Vul niet bij tot boven het
maximumniveau (aangegeven op het
reservoir).
33
Controle tijdens het rijden
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Onderhoudsindicator
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 3000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er
geen onderhoudsinformatie op het display van
het instrumentenpaneel.
De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel
kilometer u nog verwijderd bent van de
eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het
onderhoudsschema van de fabrikant.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is 1000 tot 3000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende enkele seconden de
onderhoudssleutel branden. Een melding
op het display van het instrumentenpaneel
geeft de resterende kilometers of tijd tot de
eerstvolgende onderhoudsbeurt aan.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt bedraagt 2800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het
display van het instrumentenpaneel tijdelijk het
volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact verdwijnt de sleutel.
Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste
nulstelling van de onderhoudsindicator, op
basis van het aantal afgelegde kilometers en de
verstreken tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt.
Bij de BlueHDi-uitvoeringen met dieselmotor
(volgens land van bestemming) heeft de
mate van vervuiling van de motorolie ook
invloed op de berekening.
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende enkele seconden de
sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden
zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt
met 300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display van het
instrumentenpaneel het volgende aan:
De sleutel kan gaan branden als
het interval in tijd sinds de laatste
onderhoudsbeurt, zoals vermeld in het
onderhoudsschema van de fabrikant, is
overschreden.
Bij de BlueHDi-uitvoeringen met
dieselmotor kan de sleutel afhankelijk
van de mate van vervuiling van de
motorolie ook eerder gaan branden, wat
afhankelijk is van de rijomstandigheden
van de auto.
De sleutel blijft branden naast de kilometerteller
om aan te geven dat er onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd hadden moeten worden.
Bij de BlueHDi-uitvoeringen met dieselmotor
gaat bij het aanzetten van het contact in
combinatie met deze waarschuwing ook het
verklikkerlampje Service branden.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt
bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het display van het
instrumentenpaneel gedurende enkele seconden het volgende aan:
Nadat de melding is verdwenen, blijft de
sleutel branden naast de kilometerteller
om aan te geven dat er binnenkort
onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd
moeten worden.
35
Controle tijdens het rijden
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto en
wacht minimaal 5 minuten. Het op
0 zetten van de onderhoudsindicator zal
anders niet worden opgeslagen.
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Als u zelf het onderhoud van uw auto uitvoert:
Fzet het contact af,
Fdruk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt,
Fzet het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
Flaat de knop los als het display "=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Opnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven.
FDruk op de knop voor nulstelling van de
dagteller.
De onderhoudsinformatie wordt enkele
seconden weergegeven en verdwijnt
vervolgens weer.
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Motorolieniveaumeter*
Te weinig olie
Als het motorolieniveau te laag is, wordt
de melding "Te laag olieniveau" op het
instrumentenpaneel weergegeven in
combinatie met het branden van het
verklikkerlampje Service en een geluidssignaal.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Raadpleeg de rubriek "Niveaus controleren".
Storing van de motorolieniveaumeter
Als de melding "Ongeldige meting olieniveau" wordt weergegeven,
duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als de motorolieniveaumeter niet werkt, wordt
het motoroliepeil niet meer gecontroleerd.
Zolang het systeem niet werkt, moet u het
motoroliepeil controleren met de peilstok in de
motorruimte.
Raadpleeg de rubriek "Niveaus controleren".
Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter
wordt bij het aanzetten van het contact eerst
de onderhoudsindicator weergegeven en
vervolgens gedurende enkele seconden het
motorolieniveau.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Olieniveau correct
* Volgens uitvoering.
37
Controle tijdens het rijden
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
U kunt bij het rijden in het donker de lichtsterkte
van de dashboardverlichting handmatig
aanpassen.
Dimmer dashboardverlichting
Als de verlichting van de auto is ingeschakeld:
Fdruk op deze knop om de sterkte van de
dashboardverlichting te variëren,
Flaat deze knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
De ingestelde lichtsterkte wordt bij het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
De dashboardverlichting kan niet met deze knop worden
ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld.
De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het
contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto.
Kilometerteller en dagteller
Kilometerteller
Deze teller geeft de totale kilometerstand van
de auto aan.
Voor reizen in het buitenland kan
de eenheid van de afstand worden
aangepast: de snelheid moet namelijk
worden weergegeven in de officiële
eenheid van het land (km of mijl). De
eenheid kan bij stilstaande auto worden
gewijzigd via het configuratiemenu van
het display.
Dagteller
Deze teller geeft het aantal gereden kilometers
weer sinds de bestuurder de teller op 0 heeft
gezet.
FDruk bij aangezet contact op de knop tot de
dagteller op 0 staat.
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Met dit systeem kan de verlichting van
bepaalde delen van het instrumentenpaneel
en de verlichting van het touchscreen (zwart
scherm) worden uitgeschakeld voor een
rustiger beeld tijdens nachtelijke ritten.
Op het instrumentenpaneel blijft de
belangrijkste rijinformatie, zoals de rijsnelheid,
de verklikkerlampjes, de weergave van de
ingeschakelde versnelling van de elektronisch
gestuurde versnellingsbak of de automatische
transmissie en de gegevens van de
snelheidsregelaar/-begrenzer, verlicht.
Black-panelfunctie
(comfortweergave bij nachtelijke
ritten) met het touchscreen
Klokje
Het analoge klokje is niet voorzien van een
instelknop.
Raadpleeg voor het op tijd zetten de rubriek
over het configuratiemenu van het display
(autoradio).
Het klokje wordt gesynchroniseerd met de
tijd op het display; zodra de tijd op het display
gewijzigd en opgeslagen wordt, verdraaien de
wijzers en worden ze gesynchroniseerd met
de door u ingestelde tijd. Deze synchronisatie
vindt ook plaats elke keer dat het contact wordt
aangezet.
FDruk bij ingeschakelde
verlichting op deze knop om de
functie in te schakelen.
Touchscreen
U kunt op elk gewenst moment de
verlichting van het touchscreen weer
inschakelen door op het zwarte scherm of
op een van de menutoetsen te drukken.
In de stand AUTO van de verlichting
wordt de black-panelfunctie
automatisch uitgeschakeld zodra de
lichtsterkte van het omgevingslicht
voldoende is.
FDruk nogmaals op deze knop om de functie
uit te schakelen of druk op de knop van de
dimmer van de dashboardverlichting.
39
Controle tijdens het rijden
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Monochroom display C
Afhankelijk van de context kan de volgende
informatie worden weergegeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur (de temperatuur
knippert bij kans op gladheid),
- de grafische weergave van de parkeerhulp,
- de geluidsbron waarnaar geluisterd wordt,
- de informatie van de telefoon of de
handsfree kit,
- de configuratiemenu's van het display en
de uitrusting van de auto.
Druk op het bedieningspaneel van de Autoradio
op:
Fde toets A om te kiezen tussen weergave
van de audio-informatie op een volledig
scherm of de gecombineerde weergave
van de audiogegevens en de tijd,
Fde toets "MENU" voor toegang tot het
algemene menu,
Fde toets "5" of "6" om door de items op het
display te scrollen,
Fde toets "7" of "8" om de waarde van een
instelling te wijzigen,
Fde toets "OK" om te bevestigen,
of
Fde toets "Terug" om de uitgevoerde
handeling af te breken.
FDruk op de toets "MENU" om het
algemene menu weer te geven:
- "Multimedia",
- "Telefoon",
- "Bluetooth-verbinding".
- "Persoonlijke instellingen - Configuratie".
FDruk op de toets "7" of "8" om het
gewenste menu te selecteren en bevestig
door op de toets "OK" te drukken.
Weergave op het displayToetsenAlgemeen menu
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Als de radio is ingeschakeld, kunt u via
dit menu de functies van de radio (RDS,
Volgsysteem digitale zender, FM, RadioText
(TXT)) in- of uitschakelen en kunt u kiezen
op welke manier de media moet worden
afgespeeld (Normaal, Willekeurig, Willekeurig
alle media, Herhalen).
Raadpleeg voor meer informatie over de
functie "Multimedia" de rubriek "Audio en
datacommunicatie".
Als de radio is ingeschakeld en dit menu is
geselecteerd, kunt u de adresboeken van de
telefoon opvragen.
Raadpleeg, voor meer informatie over de
functie "Telefoon" de rubriek "Audio en
datacommunicatie".
Als de autoradio is ingeschakeld, kunt u via dit
menu een Bluetooth apparaat aankoppelen
(telefoon, mediaspeler) en de aansluitmodus
ervan instellen (handsfree, audiobestanden
lezen).
Zie voor meer informatie over de
"Bluetooth-verbinding" de rubriek "Audio en
datacommunicatie".
Als dit menu is geselecteerd, hebt u toegang tot
de volgende functies:
- "Parameters van auto definiëren",
- "Taalkeuze",
- "Configuratie beeldscherm".
Parameters van de auto instellen
Via dit menu kunnen verschillende systemen
van de auto in- en uitgeschakeld worden:
- "Toegang tot de auto" (zie de rubriek
"Toegang tot de auto"):
●"Afstandsbed."(Alleen
bestuurdersportier ontgrendelen),
●"Alleena.klepontgrendelen"
(Alleen achterklep ontgrendelen).
Menu "Multimedia"Menu "Bluetooth-
verbinding"
Menu "Telefoon"
Menu "Persoonlijke
instellingen -
Configuratie"
41
Controle tijdens het rijden
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
- "Hulp bij het rijden":
●"Automatischehandrem"(Elektrisch
bediende handrem; zie de rubriek
"Rijden"),
●"AutoRWachter"(Achterruitenwisser
gekoppeld aan de achteruit; zie de
rubriek "Zicht"),
●"Opgeslagensnelheden"(Opslaanvan
de snelheden; zie de rubriek "Rijden").
- "Verlichting" (Zie de rubriek "Zicht"):
●"Bochtverlichting"(Meedraaiende
koplampen / statische bochtverlichting).
- "Comfortverlichting" (Zie de rubriek
"Zicht"):
●"Followmehome-verlichting"
(Automatische follow me home-
verlichting),
●"Instapverlichting"(Instapverlichting
buitenzijde).
Voorbeeld: instellen van de tijdsduur van de
follow me home-verlichting
FDruk op de toets "7" of "8" om het
menu "Parameters van auto definiëren"
te selecteren en bevestig uw keuze
met "OK".
FDruk op de toets "5" of "6" om het item
"Comfortverlichting" te selecteren, druk
dan op "OK" en herhaal dit om "Follow me
home-verlichting" te selecteren.
FDruk op de toets "7" of "8" om de
gewenste waarde in te stellen (15, 30 of
60 seconden) en druk op de toets "OK" om
te bevestigen.
FDruk op de toets "5" of "6" en vervolgens
op "OK" om "OK" te selecteren en te
bevestigen of op de toets "Terug" om de
uitgevoerde handeling af te breken.
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Taalkeuze
Als dit menu is geselecteerd, kan de taal
van de weergave van het display worden
geselecteerd uit een lijst van talen.
Conguratie display
Via dit menu hebt u toegang tot de volgende
parameters:
- "Keuze van eenheden",
- "Datum en tijd instellen",
- "Instellingen display",
- "Lichtsterkte".
Voer deze handelingen omwille van
de veiligheid alleen uit als de auto
helemaal stilstaat.
Datum en tijd instellen
FDruk op de toets "7" of "8" om het menu
"Configuratie beeldscherm" te selecteren
en druk vervolgens op de toets "OK".
FDruk op de toets "5" of "6" om de regel
"Datum en tijd instellen" te selecteren en
druk vervolgens op de toets "OK".
FDruk op de toets "7" of "8" om de in te
stellen parameter te selecteren. Bevestig
uw keuze door op de toets "OK" te drukken,
stel de parameter in en bevestig nogmaals
uw keuze om de wijziging op te slaan.
FStel de parameters één voor één in door
uw keuze te bevestigen met de toets "OK".
FDruk op de toets "5" of "6", vervolgens
op de toets "OK" om het vakje "OK" te
selecteren en bevestig uw keuze of druk
op de toets "Terug" om de handeling af te
breken.
Het analoge klokje op het dashboard
loopt synchroon met de tijd op het
display. Bij het bevestigen van de via
het configuratiemenu ingestelde tijd
en elke keer dat het contact wordt
aangezet, wordt het klokje automatisch
gesynchroniseerd.
43
Controle tijdens het rijden
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Touchscreen
Dit systeem heeft de volgende functies:
- toegang tot de configuratiemenu's van de
functies en de systemen van de auto,
- toegang tot de menu's voor de instellingen
van het audiosysteem en de weergave,
- bediening van het audiosysteem, de
telefoon en weergave van de bijbehorende
informatie,
- weergave van de buitentemperatuur
(er wordt een blauwe sneeuwvlok
weergegeven bij kans op bevriezing/ijzel),
- grafische weergave van de parkeerhulp,
- bediening van het navigatiesysteem en
de internetdiensten en weergave van de
bijbehorende informatie.
Uit veiligheidsoverwegingen moet
de bestuurder handelingen die veel
aandacht vergen altijd bij stilstaande
auto uitvoeren.
Bepaalde functies zijn niet beschikbaar
als de auto rijdt.
Algemene werking
Adviezen
Het scherm moet voelbaar worden aangeraakt,
met name bij bewegingen (door lijsten
bladeren, over de kaart scrollen enz.). Lichtjes
aanraken is niet voldoende.
Als u het scherm met meerdere vingers
aanraakt, worden de commando's niet
uitgevoerd.
Deze technologie werkt bij elke temperatuur en
werkt ook wanneer u handschoenen draagt.
Houd geen puntige voorwerpen tegen het
touchscreen.
Raak het touchscreen niet aan met vochtige
vingers.
Gebruik een schone en zachte doek om het
touchscreen te reinigen.
Principes
Druk op de toetsen die op het touchscreen
worden weergegeven.
Elk menu wordt op één pagina of op twee
pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina)
weergegeven.
Gebruik de toets "Opties" om de secundaire
pagina te openen.
Als gedurende enkele seconden geen handelingen
op de secundaire pagina worden uitgevoerd, wordt
automatisch de hoofdpagina weer weergegeven.
Gebruik deze toets om toegang te
krijgen tot extra informatie en de
instellingen van bepaalde functies.
Gebruik deze toets om uw keuze te
bevestigen.
Gebruik deze toets om de actuele
pagina te verlaten of terug te gaan
naar de hoofdpagina.
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Menu's
Druk op een van de toetsen van het bedieningspaneel
om het desbetreffende menu direct te openen.
Rijden.
Hiermee kunnen bepaalde functies
worden geconfigureerd.
Zie de desbetreffende rubriek.
Navigatie.
Zie de rubriek "Audio en
datacommunicatie".
Radio Media.
Zie de rubriek "Audio en
datacommunicatie".
Telefoon.
Zie de rubriek "Audio en
datacommunicatie".
Internet.
De internetdiensten kunnen worden
gebruikt via een Bluetooth- of een
wifi-verbinding, of via MirrorLink™.
Zie de rubriek "Audio en
datacommunicatie".
Instellingen.
Hiermee kunnen de weergave en het
systeem worden geconfigureerd.
1.Draaiknop voor het instellen van het
geluidsvolume.
2.Aan / uit.
3.Black panel (comfortweergave voor
nachtelijke ritten).
4.Veranderen van geluidsbron.
5.Toegang tot de audio-instellingen.
Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie".
45
Controle tijdens het rijden
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Menu "Rijden"
De te configureren functies zijn in de volgende tabel weergegeven.
ToetsDesbetreffende functieAanwijzingen
Inst. snelhedenOpslaan van de snelheden voor de snelheidsbegrenzer en de snelheidsregelaar.
Configuratie autoToegang tot de te configureren functies. De functies zijn verdeeld over drie tabbladen:
- "[Rijhulpsysteem]"
- "[Elektrische parkeerrem]" (Elektrische parkeerrem; zie de rubriek "Rijden"),
- "[Automatisch inschakelen achterruitenwisser bij inschakelen achteruitversnelling]"
(Zie voor het inschakelen van deze functie de rubriek "Zicht").
- "[Verlichting]"
- "[Follow me home-verlichting]" (Zie de rubriek "Zicht"),
- "[Instapverlichting]" (Zie de rubriek "Zicht"),
- "[Adaptieve verlichting]" (Zie de rubriek "Zicht").
- "[Toegang auto]"
- "[Indrukken afstandsbediening bestuurder]" (Selectieve ontgrendeling van het
bestuurdersportier; zie de rubriek "Toegang tot de auto").
- "[Ontgrendeling achterklep]" (Selectieve ontgrendeling van de achterklep; zie de rubriek
"Toegang tot de auto").
Selecteer of deselecteer de tabs onder aan het scherm om de gewenste functies weer te
ScherminstellingConfigureren van de scherminstellingen (weergavewijze van teksten, animaties, ...)
RekenmachineWeergave van de rekenmachine.
KalenderWeergave van de kalender.
47
Controle tijdens het rijden
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Datum en tijd instellen
FSelecteer het menu "Instellingen".
FDruk op de secundaire pagina op "Tijd/
datum".
FSelecteer "Tijd instellen" of "Datum
instellen".
FWijzig de instellingen met behulp van het
numerieke toetsenbord en bevestig uw
keuzes.
FDruk op "Bevestigen" om de instellingen
op te slaan en het menu te verlaten.
Als u tijdens het instellen van de tijd
de optie "Satelliet synchroniseren"
selecteert, worden de minuten
automatisch ingesteld op de via de
satelliet ontvangen tijd.
Het analoge klokje op het dashboard
loopt synchroon met de tijd op het
display. Bij het bevestigen van de via
het configuratiemenu ingestelde tijd
en elke keer dat het contact wordt
aangezet, wordt het klokje automatisch
gesynchroniseerd.
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Boordcomputer
De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).
FDruk zodra het gewenste traject wordt
aangegeven de toets op het uiteinde van
de ruitenwisserschakelaar langer dan
twee seconden in.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
Display van het instrumentenpaneel
Weergave van de informatie
FDruk op de toets op het uiteinde van
de ruitenwisserschakelaar om
achtereenvolgens de verschillende
functies weer te geven.
- Actuele informatie:
●actieradius,
●actueelbrandstofverbruik,
●detellervanhetStop&Start-
systeem.
- Traject "1":
●gemiddeldesnelheid,
voor het eerste traject.
●gemiddeldbrandstofverbruik.
- Traject "2":
●gemiddeldesnelheid,
voor het tweede traject.
●gemiddeldbrandstofverbruik.
Traject resetten
- Radio of mediadrager.
- Navigatiesysteem.
49
Controle tijdens het rijden
DS5_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats als
tijdens het rijden de streepjes continu
worden weergegeven.
Deze waarde kan variëren door een
gewijzigde rijstijl of het rijden op een
helling, waardoor het momentele
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Boordcomputer, enkele definities...
Actieradius
(km of miles)
De actieradius geeft aan
hoeveel kilometer u nog met
de resterende hoeveelheid
brandstof kunt rijden, berekend
op basis van het gemiddelde
verbruik over de laatste
afgelegde kilometers.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen
streepjes op het display. Na het tanken van minimaal
5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en
weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt.
Deze functie wordt alleen weergegeven
bij snelheden vanaf 30 km/h.
Huidig verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde
brandstofverbruik over de laatste
seconden.
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde verbruik
sinds de laatste nulstelling van
de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Dit is de gemiddelde snelheid
sinds de laatste nulstelling van de
boordcomputer (contact aan).
Stop & Start-teller
(minuten/seconden of uren/
minuten)
Als uw auto is uitgerust met het Stop & Start-
systeem, registreert een teller hoelang de
STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet.
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Toegang tot de auto
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Elektronische sleutel
afstandsbediening
Ontgrendelen van de auto
Volledig ontgrendelenSelectief ontgrendelen
U kunt om de auto te ontgrendelen of
vergrendelen de centrale vergrendeling
bedienen met de sleutel in het portierslot of
met de afstandsbediening. De sleutel met
afstandsbediening dient tevens voor de
lokalisatie en het starten van de auto en maakt
deel uit van de diefstalbeveiliging.
FDruk om uitsluitend het
bestuurdersportier te
ontgrendelen één keer op de
toets met het geopende hangslot.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
twee seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering worden
gelijktijdig de buitenspiegels uitgeklapt.
FDruk nogmaals op de toets met
het geopende hangslot om de
overige portieren te ontgrendelen
en de achterklep te openen.
FDruk op het geopende
hangslot om de auto volledig te
ontgrendelen.
Deze functie kan via het
configuratiemenu van de auto
worden ingesteld.
Standaard is de volledige
ontgrendeling geactiveerd.
53
Toegang tot de auto
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Selectief ontgrendelen van
de achterklep
Vergrendelen van de auto
Het vergrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
twee seconden branden van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de
uitvoering, de buitenspiegels ingeklapt.
FDruk op de toets met het
gesloten hangslot om de auto
volledig te vergrendelen.
FHoud deze toets ingedrukt tot de
ruiten volledig gesloten zijn.
FDruk op deze knop tot u hoort dat
de achterklep ontgrendeld wordt.
De portieren blijven vergrendeld.
Zorg er met name voor dat kinderen
zich tijdens het bedienen van de ruiten
niet kunnen bezeren.
Als één van de portieren of de achterklep
niet goed is gesloten, zal de auto niet
vergrendeld worden.
Als de auto per ongeluk wordt ontgrendeld
zonder dat binnen ongeveer 30 seconden
een van de portieren wordt geopend, wordt
de auto automatisch weer vergrendeld.
Als het alarmsysteem al was ingeschakeld,
wordt dit niet automatisch weer
ingeschakeld.
Als de selectieve ontgrendeling van de achterklep
is uitgeschakeld, worden bij het indrukken van deze
knop alle portieren en de achterklep ontgrendeld.
Via het configuratiemenu van de auto
kan de selectieve ontgrendeling van
de achterklep worden ingesteld.
De selectieve ontgrendeling van de
achterklep is standaard geactiveerd.
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Ontgrendelen van de auto
"Keyless entry and start"-systeem
Systeem waarmee de auto geopend, gesloten
en gestart kan worden zonder dat u de
elektronische sleutel tevoorschijn hoeft te halen.
Volledig ontgrendelen
FAls u de elektronische sleutel op zak hebt
binnen de detectiezone A, kunt u de auto
ontgrendelen door uw hand achter een van
de portiergrepen te leggen.
Ook uw passagiers kunnen de portieren
openen als de elektronische sleutel zich in de
detectiezone bevindt.
Selectief ontgrendelen
FWanneer u de elektronische sleutel op zak
hebt en u alleen het bestuurdersportier wilt
ontgrendelen, legt u uw hand achter de
portiergreep van het bestuurdersportier.
U kunt dit instellen via het
configuratiemenu van de auto.
Standaard staat de auto ingesteld op
volledig ontgrendelen.
Het ontgrendelen wordt bevestigd door
het gedurende ongeveer 2 seconden snel
knipperen van de richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden de buitenspiegels
uitgeklapt.
Wanneer het alarm actief is, zal het
geluidssignaal dat te horen is tijdens het
openen van een van de portieren met de
in de afstandsbediening geïntegreerde
sleutel stoppen zodra het contact wordt
aangezet.
Kan ook worden gebruikt als
afstandsbediening; zie de
rubriek "Elektronische sleutel /
afstandsbediening".
Omwille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal: laat nooit de
elektronische sleutel in de auto achter, ook
niet wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.
F
Wanneer u met de elektronische sleutel op zak de
volledige auto wilt ontgrendelen, legt u uw hand achter
de portiergreep van een van de passagiersportieren
aan de zijde waar zich de elektronische sleutel bevindt.
55
Toegang tot de auto
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Vergrendelen van de auto
FDruk, met de elektronische sleutel op
zak in het detectiegebied A, met een
vinger op een van de portiergrepen, bij de
merktekens, om de auto te vergrendelen.
FHoud uw vinger op de portiergreep tot de
ruiten volledig gesloten zijn.
Het vergrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
twee seconden branden van de
richtingaanwijzers.
Tegelijkertijd worden de buitenspiegels
ingeklapt.
Als een van de portieren of de
achterklep geopend is, als een van
de sleutels van het Keyless entry and
start-systeem zich in de auto bevindt
of als het contact is aangezet, werkt de
centrale vergrendeling niet.
Als de auto is vergrendeld en per
ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat
binnen ongeveer 30 seconden een van
de portieren wordt geopend, wordt de
auto automatisch weer vergrendeld.
Als het alarmsysteem al was
ingeschakeld, wordt dit niet automatisch
weer ingeschakeld.
Het in- en uitklappen van
de buitenspiegels met de
afstandsbediening kan worden
uitgeschakeld door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen
in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor
een korte tijd, zonder de sleutel van het
Keyless entry and start-systeem mee te
nemen.
Wees bedacht op diefstal als de sleutel
van het Keyless entry and start-systeem
zich binnen het detectiebereik bevindt
terwijl uw auto ontgrendeld is.
Om te voorkomen dat de batterij van
de elektronische sleutel ontladen raakt,
gaan de "Keyless entry"-functies over
in de waakfase als de auto langer dan
21 dagen niet is gebruikt. Om de functies
weer te activeren, dient u op een van de
knoppen van de afstandsbediening te
drukken of de motor te starten met de
elektronische sleutel in de lezer.
Let erop dat niets of niemand het
correcte sluiten van de ruiten in de weg
staat.
Zorg er met name voor dat kinderen
zich tijdens het bedienen van de ruit
niet kunnen bezeren.
Met deze functie kunt u uw auto
op afstand lokaliseren, wat vooral
praktisch is bij weinig licht. De auto
dient hiervoor wel vergrendeld te zijn.
Lokaliseren van de auto
FDruk op het gesloten hangslot op de
afstandsbediening.
Hierna zullen gedurende ongeveer tien
seconden de plafonniers gaan branden en de
richtingaanwijzers gaan knipperen.
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Supervergrendeling
De supervergrendeling blokkeert het van
buitenaf en van binnenuit openen van de
portieren.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld, is
ook de knop van de centrale vergrendeling in
het interieur buiten werking.
Schakel daarom nooit de supervergrendeling
in als er zich iemand in de auto bevindt.
Met de afstandsbediening
FDruk op het gesloten hangslot
om de auto volledig te
vergrendelen.
Houd het hangslot ingedrukt om
de ramen te sluiten.
Met het "Keyless entry and
start"-systeem
Via de portieren:
FDruk, terwijl u de elektronische sleutel bij
u hebt (deze moet zich in de detectiezone
A bevinden), met een vinger op de
portiergreep, bij de merktekens, om de
auto te vergrendelen.
FDruk binnen vijf seconden nogmaals op de
portiergreep om de supervergrendeling in
te schakelen.
Zorg ervoor dat het sluiten van de ruiten
niet gehinderd wordt door voorwerpen
of personen.
Let met name op in de auto aanwezige
kinderen wanneer u de ruiten sluit.
FDruk binnen vijf seconden nogmaals
op het gesloten hangslot om de
supervergrendeling van de auto in te
schakelen.
57
Toegang tot de auto
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Noodsleutel
Ontgrendelen/vergrendelen met de geïntegreerde sleutel
van het Keyless entry and start-systeem
Met de geïntegreerde sleutel kan de auto
vergrendeld en ontgrendeld worden als de
elektronische sleutel niet werkt:
- lege batterij, 12V-accu ontladen of
losgekoppeld, ...
- auto bevindt zich in een omgeving met veel
elektromagnetische straling.
FTrek aan de knop 1 om de geïntegreerde
sleutel 2 te verwijderen.
Als het inbraakalarm is geactiveerd,
zal het geluidssignaal dat klinkt bij
het met de sleutel (geïntegreerd in de
afstandsbediening) openen van een portier,
bij het aanzetten van het contact stoppen.
Vergrendelen van het
bestuurdersportier
FSteek de geïntegreerde sleutel in het
portierslot en draai deze rechtsom.
Ontgrendelen van het
bestuurdersportier
FSteek de geïntegreerde sleutel in het
portierslot en draai deze linksom.
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Ontgrendelen van het portier
aan passagierszijde en de
achterportieren
FTrek aan de portiergreep aan de
binnenzijde.
Vergrendelen van het portier aan
passagierszijde en de achterportieren
F
Open de portieren.
F
Controleer of de kinderbeveiliging van de
achterportieren niet geactiveerd is (zie de
desbetreffende rubriek).
F
Verwijder met behulp van de geïntegreerde
sleutel het zwarte dopje op de smalle zijde van
het portier.
F
Steek de geïntegreerde sleutel voorzichtig in de
opening en duw de hendel zonder de sleutel te
verdraaien, naar de binnenzijde van het portier.
F
Verwijder de geïntegreerde sleutel en plaats het
dopje terug.
F
Sluit de portieren en controleer van buitenaf of
de auto goed is vergrendeld.
59
Toegang tot de auto
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
Batterij vervangen
Batterij ref.: CR2032 / 3 V.
Deze batterij is via het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar.
Als de batterij vervangen moet worden, wordt u
gewaarschuwd door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
FWip het deksel met een kleine
schroevendraaier bij de uitsparing los.
FVerwijder het deksel.
FVerwijder de lege batterij.
FPlaats een nieuwe batterij in de juiste
richting in de houder.
FDruk het deksel vast.
Storing in en resetten van
de afstandsbediening
Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels,
het vervangen van de batterij van de afstandsbediening
of een storing in de afstandsbediening kan de auto
niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld,
vergrendeld en gelokaliseerd worden.
FSteek eerst de mechanische sleutel
(ondergebracht in de afstandsbediening) in
het slot om de auto te ontgrendelen.
FPlaats de elektronische sleutel in de lezer.
FZet het contact aan door op "START/
STOP" te drukken.
De elektronische sleutel werkt nu weer.
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als
de storing niet is verholpen.
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Elektronische sleutel verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en, indien mogelijk, met het kaartje voorzien van de sleutelcode naar het
CITROËN-netwerk.
Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en een nieuwe bestellen.
Elektronische sleutel
De radiografische elektronische sleutel is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knoppen van de sleutel te spelen
om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw elektronische sleutel buiten het bereik en het zicht van uw auto. De sleutel kan dan onbruikbaar worden en
moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.
De elektronische sleutel kan niet als afstandsbediening functioneren als de sleutel in de lezer zit of als het contact is aangezet.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de elektronische sleutel mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Elektrische storingen
De elektronische sleutel werkt in sommige gevallen niet correct in de nabijheid van elektronische apparatuur: telefoon, laptop, sterke
magnetische velden, ...
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat door het CITROËN-netwerk controleren of er een pairing van uw autosleutels heeft plaatsgevonden, zodat u er zeker van kunt zijn dat de
in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
61
Toegang tot de auto
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Centrale vergrendeling
Het rijden met vergrendelde portieren
kan bij een noodgeval de toegang tot de
auto voor de hulpdiensten bemoeilijken.
Als een van de portieren of de achterklep
geopend is, werkt de automatische
centrale vergrendeling niet: u hoort de
sloten dan weer openspringen.
Vervoer van lange of grote
voorwerpen
Mocht u met geopende achterklep en
vergrendelde portieren willen rijden,
druk dan op de toets voor de centrale
vergrendeling om de portieren te
vergrendelen.
Handbediende centrale
vergrendeling
FDruk op deze knop om de centrale
vergrendeling van de auto (portieren en
achterklep) vanuit het interieur te bedienen.
FDruk nogmaals op de knop om de auto
volledig te ontgrendelen.
Bij vergrendeling/supervergrendeling van
buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of
als de supervergrendeling van buitenaf is
ingeschakeld, is de knop buiten werking.
FTrek na het vergrendelen van de auto aan
de binnenportiergreep van een van de
portieren om de auto te ontgrendelen.
FAls de supervergrendeling is ingeschakeld,
moet u de afstandsbediening, het
Keyless entry and start-systeem of de
geïntegreerde sleutel gebruiken om de
auto te ontgrendelen.
Automatische centrale
vergrendeling van de portieren
(beveiliging tegen agressie)
De portieren en de achterklep worden tijdens
het rijden automatisch vergrendeld bij een
snelheid hoger dan 10 km/h.
Om deze functie in of uit te schakelen
(standaard is deze functie geactiveerd):
FDruk met aangezet contact op
deze knop tot er een melding op
het instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Achterklep
FDruk, nadat de achterklep of alle
portieren van de auto zijn ontgrendeld,
op de schakelaar voor het openen van de
achterklep en open de achterklep.
Openen van buitenaf
FDruk op deze knop tot u hoort dat de
achterklep ontgrendeld wordt.
Noodbediening
Ontgrendelen
FKlap de achterbank naar voren om bij het
slot in de bagageruimte te komen.
FSteek een kleine schroevendraaier in de
opening A van het slot om de achterklep te
ontgrendelen.
FVerplaats de nok naar links.
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele
storing in het systeem van de centrale
vergrendeling de achterklep mechanisch
ontgrendeld worden.
Vergrendeling na het sluiten
Wanneer de achterklep weer wordt gesloten,
wordt deze weer vergrendeld als het probleem
niet is verholpen.
Sluiten
FTrek de achterklep omlaag met behulp van
de handgreep aan de binnenzijde.
Als de achterklep niet goed is gesloten bij
draaiende motor of rijdende auto (snelheid
boven de 10 km/h), verschijnt er gedurende
enkele seconden een melding op het display
van het instumentenpaneel.
Openen vanuit het interieur
OFF
63
Toegang tot de auto
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en
diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende
typen beveiliging:
Alarm
- Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap
probeert te openen.
- Interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
bewegingen in het interieur worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt
ingeslagen, als iets of iemand de auto
binnendringt of als iets of iemand in de auto
beweegt.
- Wegsleepbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er veranderingen
in de wagenhoogte worden waargenomen.
Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild,
verplaatst of aangestoten.
Automatische beveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand
probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert de
accu, de knop of de kabels van de sirene
uit te schakelen of te beschadigen.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats alvorens wijzigingen
aan het alarmsysteem aan te brengen.
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Inschakelen
FZet het contact af en verlaat de auto.
FDruk op de vergrendelknop
van de afstandsbediening of
vergrendel de auto met het
"Keyless entry and start"-
systeem.
Nadat de auto met de
afstandsbediening of het "Keyless entry
and start"-systeem is vergrendeld,
wordt de omtrekbeveiliging na
5 seconden, de interieurbeveiliging na
45 seconden en de wegsleepbeveiliging
na 90 seconden geactiveerd.
Indien een portier of de achterklep niet
goed is gesloten, wordt de auto niet
vergrendeld, maar wordt de uitwendige
beveiliging na 45 seconden wel
ingeschakeld.
FDruk op de ontgrendelknop
van de afstandsbediening of
ontgrendel de auto met het
"Keyless entry and start"-
systeem.
Uitschakelen van de
interieurbeveiliging
De interieurbeveiliging wordt
uitgeschakeld; het verklikkerlampje
van de knop gaat uit.
Het alarmsysteem is geactiveerd: het verklikkerlampje
van de knop zal één keer per seconde knipperen.
OFF
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Vergrendelen van de auto
met alleen de uitwendige
beveiliging ingeschakeld
Schakel de interieur- en wegsleepbeveiliging uit
om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt
ingeschakeld als bijvoorbeeld:
- een ruit op een kier blijft staan,
- een huisdier in de auto achterblijft,
- de auto wordt gewassen,
- een wiel wordt verwisseld,
- de auto wordt gesleept,
- de auto op een boot wordt vervoerd.
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
FZet het contact af en druk binnen
10 seconden op deze knop
tot het verklikkerlampje blijft
branden.
FVerlaat de auto.
FDruk onmiddellijk op de
vergrendelknop van de
afstandsbediening of vergrendel
de auto met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Alleen de uitwendige beveiliging wordt
ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop
zal één keer per seconde knipperen.
Wanneer de auto automatisch weer
wordt vergrendeld (als niet binnen
30 seconden een portier of de
achterklep wordt geopend), wordt het
alarmsysteem niet automatisch weer
ingeschakeld.
Om het alarmsysteem weer in te
schakelen moet u de auto ontgrendelen
en weer vergrendelen met de
afstandsbediening of met het "Keyless
entry and start"-systeem.
De interieur- en wegsleepbeveiliging worden
uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer
na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd.
OFF
OFF
65
Toegang tot de auto
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Opnieuw inschakelen van de
interieur- en wegsleepbeveiliging
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende dertig seconden.
Als het alarm voor de 11
e
keer afgaat, worden
de alarmsystemen uitgeschakeld.
FDruk op de ontgrendelknop
van de afstandsbediening of
ontgrendel de auto met het
"Keyless entry and start"-
systeem om de omtrekbeveiliging
uit te schakelen.
FDruk op de vergrendelknop
van de afstandsbediening of
vergrendel de auto met het
"Keyless entry and start"-
systeem om alle alarmsystemen
in te schakelen.
Het verklikkerlampje van de knop
zal opnieuw één keer per seconde
knipperen.
Als het verklikkerlampje van de knop
snel knippert bij het ontgrendelen van
de auto met de afstandsbediening of
met het "Keyless entry and start"-
systeem, is het alarm tijdens uw afwezigheid
afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als
het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
FOntgrendel de auto met de sleutel (in de
afstandsbediening) in het slot van het
bestuurdersportier.
FOpen het portier; het alarm gaat af.
FZet het contact aan, het alarm stopt. Het
verklikkerlampje van de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te schakelen
FVergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de sleutel (in
de afstandsbediening) in het slot van het
bestuurdersportier.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het
verklikkerlampje van de knop blijft branden, duidt
dit op een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
* Volgens land van bestemming.
Automatisch inschakelen*
Het systeem wordt 2 minuten nadat het
laatste portier of de achterklep is gesloten,
automatisch ingeschakeld.
FOm het afgaan van het alarm bij het
openen van een portier of de achterklep
te voorkomen, moet eerst op de
ontgrendelknop van de afstandsbediening
worden gedrukt of moet de auto
ontgrendeld worden met het "Keyless entry
and start"-systeem.
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Elektrisch bedienbare ruiten
1.Schakelaar ruitbediening linksvoor.
2.Schakelaar ruitbediening rechtsvoor.
3.Schakelaar ruitbediening rechtsachter.
Werking
Handmatig
Duw of trek de schakelaar tot het zware punt
om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt
zodra de schakelaar wordt losgelaten.
4.Schakelaar ruitbediening linksachter.
5.Blokkeerschakelaar elektrisch
bedienbare ruiten achter,
vergrendeling van de achterportieren
(kinderbeveiliging).
Automatisch
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware
punt om de ruit te openen of te sluiten. Als u de
schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de
ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar
om het openen of sluiten te stoppen.
Tot ongeveer 45 seconden nadat het
contact is afgezet, kunnen de ruiten
worden bediend zolang de portieren
van de auto gesloten blijven.
Zodra een portier wordt geopend of de
45 seconden zijn verstreken, moet u het
contact weer aanzetten om de ruiten te
kunnen bedienen.
67
Toegang tot de auto
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Antiklemvoorziening
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de
schakelaar om de ruit helemaal te openen en
trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de
ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na
het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Blokkering van de
ruitbediening
achter
Resetten van de
ruitbediening
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet
de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat
niets het correcte sluiten van de ruit hindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken
van de elektrische ruitbediening.
Zorg er met name voor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
Let op inzittenden en personen in de buurt van de auto tijdens het sluiten van de ruiten met de
elektronische sleutel of het "keyless entry and start"-systeem.
Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de
ruitbediening gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Voer bij elke ruit de volgende procedure uit:
- open de ruit volledig en sluit de ruit.
Telkens als de schakelaar wordt bediend,
sluit de ruit enkele centimeters. Laat de
schakelaar los en bedien hem opnieuw
totdat de ruit volledig is gesloten,
- houd de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1 seconde vast.
Druk, voor de veiligheid van uw
kinderen, op de schakelaar 5 om de
ruitbediening achter, ongeacht de
stand van de ruiten, te blokkeren.
Ter bevestiging gaat het controlelampje van
de knop branden en wordt er een melding
weergegeven. Het lampje blijft branden zolang
de kinderbeveiliging is ingeschakeld.
De binnenportiergrepen van de achterportieren
worden in dat geval ook geblokkeerd.
Het blijft mogelijk om de portieren van buitenaf
te openen en de achterportierruiten via het
bedieningspaneel op het bestuurdersportier te
bedienen.
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Cockpit roof
De glaspanelen zijn alle drie voorzien van een
elektrisch bedienbaar zonnescherm.
Deze zonneschermen kunnen afzonderlijk of
gelijktijdig worden bediend.
Zowel het openen als het sluiten is op twee
manieren mogelijk:
Elektrische zonneschermen
Automatisch
FDuw of trek de schakelaar tot voorbij het
zware punt (naar voren voor het sluiten,
naar achteren voor het openen).
Bedien de schakelaar één keer om het
scherm volledig te openen of te sluiten.
Nadat u de schakelaar nogmaals hebt
bediend, verplaatst het scherm zich nog
ongeveer 2 cm, waarna het stopt.
Handmatig
FDuw of trek de schakelaar tot aan het
zware punt (naar voren voor het sluiten,
naar achteren voor het openen).
Wanneer de schakelaar wordt losgelaten,
verplaatst het scherm zich nog ongeveer
2 cm, waarna het stopt.
Klembeveiliging
Als het zonnescherm tijdens het automatisch
sluiten bijna volledig is gesloten en op een
obstakel stuit, stopt het scherm en gaat het
gedeeltelijk weer open.
69
Toegang tot de auto
DS5_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Resetten
Wanneer tijdens het bedienen van
het scherm iets bekneld raakt, moet
het scherm weer worden geopend.
Druk daarvoor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder het scherm
bedient, moet deze ervan verzekerd zijn
dat niets het correcte sluiten van het
scherm verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van het zonnescherm.
Zorg er met name voor dat kinderen zich
tijdens het bedienen van het scherm niet
kunnen bezeren.
Meteen nadat het scherm tijdens het
sluiten op willekeurige wijze stopt en
weer opengaat:
Fbedien de schakelaar tot het
scherm volledig is geopend,
Fbedien vervolgens de schakelaar
tot het scherm volledig is gesloten.
Tijdens deze handelingen werkt de
klembeveiliging niet.
Bij een storing of het losnemen van de
accukabels tijdens of kort na het bedienen van
het zonnescherm, moet u de klembeveiliging
resetten.
Voer voor elk scherm de volgende procedure uit:
Fbedien de schakelaar tot het scherm
volledig is gesloten,
Fhoud de schakelaar nog minimaal
3 seconden ingedrukt. Er zal dan een lichte
beweging van het scherm waarneembaar
zijn, ter bevestiging van het resetten.
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Comfort
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Voorstoelen
Handmatig
1.Hoofdsteun in hoogte verstellen en
kantelen
Trek de hoofdsteun omhoog om deze
hoger te stellen.
Houd de pal ingedrukt en druk gelijktijdig
op de hoofdsteun om de hoofdsteun lager
te stellen.
2.Kantelen van de rugleuning
Draai aan de draaiknop om de rugleuning
in de gewenste hellingshoek te zetten.
3.Instellen van de zithoogte
Beweeg de hendel net zo lang omhoog
of omlaag tot de gewenste instelling is
bereikt.
4.Verstellen van de stoel in lengterichting
Til de beugel op en schuif de stoel naar
voren of naar achteren.
5.Lendensteun bestuurdersstoel verstellen
Draai aan de draaiknop om de gewenste
mate van steun voor de lendenen in te
stellen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet
wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te
voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen
als dit het geval is.
73
Comfor t
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Zet het contact aan of start de motor als de eco-mode is ingeschakeld.
Na het openen van het voorportier kan de bediening van de elektrische
verstelling van de bestuurdersstoel nog ongeveer 45 seconden worden
gebruikt. Ongeveer 45 seconden na het afzetten van het contact en in de eco-
mode, wordt de bediening van de elektrische stoelverstelling uitgeschakeld.
Als het contact wordt aangezet, wordt de bediening van de elektrische
stoelverstelling weer ingeschakeld.
Elektrisch
1.Zitting kantelen en in hoogte en in
lengterichting verstellen
F Licht de schakelaar aan de voorzijde op of
druk deze neer om de zitting van de stoel te
kantelen.
F Licht de schakelaar aan de achterzijde op
of druk deze neer om de zitting te verhogen
of te verlagen.
F Beweeg de schakelaar naar voren of naar
achteren om de stoel naar voren of naar
achteren te bewegen.
2.Kantelen van de rugleuning
Beweeg de schakelaar naar voren of
naar achteren om de hellingshoek van de
rugleuning in te stellen.
3.Lendensteun bestuurdersstoel verstellen
Druk op de schakelaars om de gewenste
mate van steun voor de lendenen in te stellen.
4. Handmatig verstellen van de zitting
Trek aan de handgreep om de lengte van
de zitting in te stellen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor
dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door
personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de
stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd.
Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit het
geval is.
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Opslaan van zitposities in
het geheugen
Dit systeem slaat de elektrische instellingen
van de bestuurdersstoel en het head-up display
op. U kunt twee standen opslaan met de
toetsen aan de zijkant van de bestuurdersstoel.
Opslaan van een zitpositie met
de toetsen M / 1 / 2
FZet het contact aan.
FZet uw stoel en de head-up display in de
gewenste stand.
FDruk op de toets M en vervolgens binnen
4 seconden op de toets 1 of 2.
Een geluidssignaal geeft aan dat de
zitpositie is opgeslagen.
Het opslaan van een andere stand annuleert de
vorige, in het geheugen opgeslagen stand.
Oproepen van een opgeslagen zitpositie
FDruk kort op de toets 1 of 2 om de
desbetreffende zitpositie op te roepen.
Een geluidssignaal geeft aan dat de
opgeslagen zitpositie is ingenomen.
U kunt de beweging onderbreken door
op de toets M, 1 of 2 te drukken of
door een van de schakelaars van de
stoelverstelling te bedienen.
U kunt een zitpositie niet oproepen
tijdens het rijden.
Het opvragen van een opgeslagen
zitpositie is tot 45 s na het afzetten van
het contact mogelijk.
75
Comfor t
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Voor de veiligheid is het frame van de
hoofdsteun gekarteld om te voorkomen
dat de hoofdsteun zakt in het geval van
een aanrijding.
De juiste stand van de hoofdsteun is
als de bovenzijde van de hoofdsteun
zich ter hoogte van de bovenzijde
van het hoofd bevindt.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. De hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Hoogte- en hoekverstelling
hoofdsteun
FTrek de hoofdsteun omhoog om hem hoger
te zetten.
FDruk op de pal A en trek de hoofdsteun
omhoog om hem te verwijderen.
FSteek om de hoofdsteun terug te zetten
de pennen van de hoofdsteun recht in
de openingen van de rugleuning tot de
hoofdsteun op zijn plaats blijft.
FDruk gelijktijdig op de pal A en op de
hoofdsteun om deze lager te zetten.
FBeweeg om de hoek van de hoofdsteun te
verstellen de onderzijde van de hoofdsteun
naar voren of naar achteren.
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Massagefunctie
Deze functie zorgt voor een massage ter
hoogte van de lendenen en werkt alleen bij
draaiende motor en als de STOP-stand van het
Stop & Start-systeem is geactiveerd.
Inschakelen
FDruk op deze knop.
Het controlelampje van de functie gaat branden
en de massagefunctie wordt voor een tijdsduur
van 1 uur ingeschakeld.
Gedurende deze tijdsduur wordt de massage
in 6 cycli van 10 minuten uitgevoerd (6 minuten
massage worden gevolgd door 4 minuten rust).
Na een uur wordt de functie uitgeschakeld, het
controlelampje gaat dan uit.
Uitschakelen
U kunt de massagefunctie op elk
gewenst moment uitschakelen
door op deze knop te drukken, het
controlelampje gaat dan uit.
Bediening stoelverwarming
F
Met de draaiknop kan de stoelverwarming ingeschakeld
worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd:
0: Uit.
1: Laag.
2: Gemiddeld.
3: Hoog.
Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor
beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar.
77
Comfor t
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Achterbank
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de rugleuning van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten.
FSchuif de desbetreffende voorstoel indien
nodig naar voren.
FZet de hoofdsteunen in de laagste stand of
verwijder ze.
FTrek de gordel uit de geleider.
Neerklappen van het
zitgedeelte en de rugleuning
FZet het zitgedeelte 1 via de achterkant
rechtop.
FKantel het zitgedeelte 1 helemaal tegen de
voorstoel.
FHoud de gordelgeleider 2 tegen de zijwand
van de auto.
FTrek de hendel 3 naar voren om de
rugleuning 4 te ontgrendelen.
FKantel de rugleuning 4.
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Terugplaatsen van de
rugleuning en het zitgedeelte
FHoud de gordelgeleider 2 tegen de zijwand
om te voorkomen dat de gordel beklemd
raakt tijdens het terugplaatsen van het
zitgedeelte.
FZet de rugleuning 4 rechtop, plaats de
hoofdsteunen terug en vergrendel de
rugleuning.
FControleer of de rode markering bij de
hendel 3 niet meer zichtbaar is.
FPlaats het zitgedeelte 1 terug.
FLaat de geleider van de gordel 2 los.
FPlaats de veiligheidsgordel terug in de
geleider.
Let erop dat bij het terugplaatsen van
de rugleuning van de achterbank de
veiligheidsgordels niet klem komen te
zitten.
79
Comfor t
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand
(hoog) en een ingeklapte stand (laag).
De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd.
Verwijderen van een hoofdsteun:
Fontgrendel de rugleuning met de hendel 1,
Fkantel de rugleuning 2 enigszins naar
voren,
Ftrek de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag,
Fdruk vervolgens de pal A in.
Hoofdsteunen achter
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en correct zijn afgesteld.
FVerwijder de zitting 1 uit de bevestigingen
door de zitting omhoog te trekken.
Verwijderen van de zitting
Terugplaatsen van de zitting
FPlaats de zitting 1 in verticale richting in de
bevestigingen.
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Spiegels
Uit veiligheidsoverwegingen moeten de
buitenspiegels zo worden afgesteld dat
de "dode hoek" zo klein mogelijk is.
Buitenspiegels
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp
van de schakelaar A, worden ze niet automatisch
uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld.
Het automatisch in- en uitklappen van
de buitenspiegels met behulp van
de elektronische sleutel kan worden
gedeactiveerd door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Klap de buitenspiegels in als u uw auto
in een automatische autowasstraat laat
wassen.
De waargenomen objecten in de buitenspiegels
lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn.
Houd hier rekening mee bij het inschatten van
de afstand ten opzichte van achteropkomend
verkeer.
Ontwaseming - ontdooiing
Verstellen
FDraai de knop A naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.
FDuw de knop A in de vier richtingen om de
spiegel af te stellen.
FZet de knop A weer in het midden.
Inklappen
Automatisch: vergrendel de auto met behulp
van de elektronische sleutel.
Uitklappen
Automatisch: ontgrendel de auto met de
elektronische sleutel.
Handmatig: draai bij aangezet contact
de schakelaar A naar beneden.
Handmatig: draai bij aangezet
contact de schakelaar A naar boven.
Deze functie kunt u inschakelen
door op de toets van de
achterruitverwarming te drukken.
De achterruitverwarming werkt
uitsluitend bij draaiende motor.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels
handmatig worden ingeklapt.
Voor meer informatie, zie de rubriek
"Ontwaseming - Ontdooiing achterruit".
81
Comfor t
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Automatisch dimmende binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter
de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder hinder
ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de
koplampen van achteropkomend verkeer.
Binnenspiegel
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.
Stuurwielverstelling
FZorg dat de auto stilstaat en trek aan de
hendel om het stuurwiel te ontgrendelen.
FVerstel het stuurwiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding.
FDruk de hendel goed vast om het stuurwiel
te vergrendelen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
Zicht
Stel voor een beter zicht naar achteren de
binnenspiegel zo af dat onder in de spiegel het
onderste deel van de achterruit zichtbaar is.
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Voorzieningen voorin
1.Dashboardkastje
2.Opbergvak
3.Opbergvakken (volgens uitvoering)
4.Kaartenvak (volgens uitvoering)
5.Uitneembare asbak/12V-aansluiting
(120 W)
Druk op het deksel om de asbak te openen.
Asbak legen: trek de asbak omhoog om
deze te verwijderen.
6.Middenarmsteun met opbergvakken
Deze is verlicht, gekoeld en voorzien van
opbergvakken (fles van 1,5 liter, ...).
7.USB-box
8.12V-aansluiting (120 W)
Houd u aan het maximaal toegestane
vermogen om schade aan uw apparatuur
te voorkomen.
9.Portiervakken met bekerhouder
83
Comfor t
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
FDruk wanneer u de aansteker wilt gebruiken,
deze in en wacht enkele seconden tot de
aansteker uit zichzelf naar buiten springt.
FVerwijder de aansteker en sluit een
geschikte adapter aan als u een
12V-accessoire (maximaal vermogen:
120 W) wilt aansluiten.
Aansteker / 12V-aansluiting
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door CITROËN is
goedgekeurd, zoals een lader met USB-
aansluitingen, kan leiden tot storingen
in de werking van de elektrische
componenten van de auto, zoals een
slechte radio-ontvangst of storingen in
de weergave van de displays.
U kunt bijvoorbeeld een telefoonlader of een
flessenwarmer op deze aansluiting aansluiten.
Plaats na het gebruik direct de aansteker terug.
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Matten
Bevestigen
Plaatsen van de mat aan de bestuurderszijde:
Fzet de stoel in de achterste stand,
Fplaats de mat,
Fmaak de bevestigingen vast door er op te
drukken.
Verwijderen
Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde:
Fzet de stoel in de achterste stand,
Fmaak de bevestigingen los; houd daarbij
de bevestigingspluggen die op de
vloerbedekking zijn gemonteerd vast,
Fverwijder de mat.
Terugplaatsen
Terugpaatsen van de mat aan de
bestuurderszijde:
Fleg de mat goed op zijn plaats,
Fdruk de bevestigingen vast,
Fcontroleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen;
het gebruik van deze bevestigingen
is verplicht.
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Bij gebruik van niet door CITROËN
goedgekeurde matten kan de bediening
van de pedalen worden gehinderd en kan
de werking van de snelheidsregelaar/-
begrenzer negatief worden beïnvloed.
85
Comfor t
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
USB-box
Deze aansluitmodule bestaat uit een USB-
aansluiting en een Jack-aansluiting.
Jack-aansluiting
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een digitale muziekspeler. U kunt de
audiobestanden op de draagbare apparatuur
beluisteren via de luidsprekers van de
autoradio.
U kunt deze bestanden beheren via het
draagbare apparaat.
De middenarmsteun bevat twee opbergvakken.
Middenarmsteun
Opbergvakken
FToegang tot het grote opbergvak: druk op
de knop 1 en til het deksel op.
FToegang tot het kleine opbergvak (onder de
klep van de armsteun): druk op de
knop 2 en til de klep op.
In het grote opbergvak zijn een USB- en een
Jack-aansluiting aangebracht. Bovendien
is dit vak voorzien van een regelbare
ventilatieopening zodat gekoelde lucht het vak
in kan stromen.
Raadpleeg voor meer informatie het
desbetreffende audiogedeelte van de
rubriek "Audio en datacommunicatie".
USB-aansluiting
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een iPod
®
of een USB-stick.
Dankzij de aansluitmodule kunt u de
audiobestanden op uw draagbare apparaat
beluisteren via de luidsprekers van uw
autoradio.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen
op het stuurwiel of het bedieningspaneel van
de autoradio.
Als de draagbare apparatuur op de
USB-aansluiting is aangesloten, kan de
apparatuur automatisch worden opgeladen.
Tijdens het opladen wordt een melding
weergegeven als het stroomverbruik van
het apparaat hoger is dan de door de auto
geleverde stroomsterkte.
De USB-aansluiting kan ook worden gebruikt
om een telefoon via MirrorLink™ te verbinden,
zodat u bepaalde apps van uw telefoon op het
touchscreen kunt weergeven.
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Skiluik
Openen
FKlap de middenarmsteun omlaag.
FDruk op de ontgrendelingsknop van het
luik.
FLaat het skiluik zakken.
FSteek voorwerpen vanuit de bagageruimte
door het skiluik.
FKlap de middenarmsteun achter omlaag
voor een optimaal zitcomfort.
De armsteun is bij bepaalde uitvoeringen
voorzien van bekerhouders. Tevens hebt u, als
de armsteun is neergeklapt, toegang tot het
skiluik.
Middenarmsteun achter
Sluit het luik wanneer u het niet meer
gebruikt.
Het skiluik kan worden gebruikt voor het
vervoeren van lange voorwerpen.
Voorzieningen achter
87
Comfor t
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Voorzieningen van de bagageruimte
1.Hoedenplank
Deze kan worden verwijderd zodat grotere
voorwerpen vervoerd kunnen worden.
2.Haken (voor tassen)
3.Sjorogen
4.Riemen voor de gevarendriehoek
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Gevarendriehoek (opbergen)
Gebruik de op de binnenbekleding van de
achterklep gemonteerde riemen om een
opgevouwen gevarendriehoek, al dan niet in
een koker, op te bergen.
Op de weg plaatsen van de
gevarendriehoek
Plaats de gevarendriehoek achter de auto en
houd u aan de ter plaatse geldende wettelijke
voorschriften.
89
Comfor t
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Verwarming en ventilatie
Bedieningspaneel
De lucht kan afhankelijk van de instellingen
van de bestuurder, voorpassagier of
achterpassagiers via verschillende circuits
worden toegevoerd.
Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de
verschillende circuits wordt gemengd om het
gewenste comfortniveau te bereiken.
Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende
(combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de
gewenste uitstroomopeningen verdeeld.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid
wordt verhoogd of verlaagd.
De bedieningsschakelaars bevinden zich op
het paneel A van de middenconsole.
1.Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
2.Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorste zijruiten en de
voorportierruiten.
3.Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters.
4.Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
De ventilatie zorgt voor een optimaal comfort
en zicht in het interieur.
5.Uitstroomopeningen beenruimte
bestuurder en voorpassagier.
6.Afsluitbare en verstelbare ventilatieroosters
voor de achterpassagiers.
7.Uitstroomopeningen beenruimte
achterpassagiers.
Luchtverdeling
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
FLet erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, luchtroosters en
overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
FLet erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
FZet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
FControleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek
vervangen (zie de rubriek "Controles").
Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
FLaat de airconditioning regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en
onderhoudsboekje, om het systeem in perfecte staat te houden.
FGebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Om het brandstofverbruik te verminderen kunt u de airconditioning uitschakelen (toets A/C)
terwijl de automatische stand ingeschakeld blijft. Als in deze stand de ruiten beginnen te
beslaan, kunt u de airconditioning tijdelijk inschakelen om de ruiten te ontwasemen.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor.
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de
lucht in het interieur goed ververst wordt.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij
en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
Condensvorming door de
airconditioning kan ertoe leiden dat zich
een klein plasje water onder de auto
vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
Als u geen concessies wilt doen aan het
thermische comfort, start dan de motor
of laat deze permanent draaien door op
de toets ECO OFF te drukken.
91
Comfor t
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Automatische airconditioning met gescheiden regeling
1. Automatisch programma "comfort"
Wij raden aan om een van de drie
AUTO-standen te gebruiken: het
systeem zorgt voor een aangenaam
klimaat in de auto op basis van de
door u ingestelde waarde.
In alle drie de standen regelt het systeem zelf
de comforttemperatuur om zo snel mogelijk het
door u gewenste klimaat te verkrijgen.
FDruk herhaaldelijk op de toets "AUTO".
- één lampje brandt; milde instelling,
- twee lampjes branden; gemiddelde
instelling,
- drie lampjes branden; hoge instelling.
Gebruik bij voorkeur de instellingen
"gemiddeld" en "hoog" voor het behoud
van een aangename temperatuur voor de
achterzitplaatsen.
Om bij koude motor te voorkomen dat
er koude wind in uw gezicht geblazen
wordt, wordt de aanjagersnelheid in
dergelijke situaties geleidelijk verhoogd
tot het gewenste niveau is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin om voor het gewenste comfort de
ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem compenseert bij gesloten
ramen en ongeacht het seizoen
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Het systeem kan in alle jaargetijden effectief
gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
Automatische werking
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
4. Automatisch programma "zicht"
Om het interieur maximaal te verkoelen
of te verwarmen is het mogelijk de
minimale waarde 14 of de maximale
waarde 28 te overschrijden.
FDraai de knop 2 of 3 naar links
totdat "LO" verschijnt of naar
rechts totdat "HI" verschijnt.
Zie de rubriek
"Voorruitontwaseming - Ontdooien".
2-3. Regeling bestuurder-
passagier
De bestuurder en de voorpassagier
kunnen de temperatuur afzonderlijk
naar wens instellen.
FDraai de knop 2 of 3 naar links of naar
rechts om deze waarde te verlagen of te
verhogen.
Voor een optimaal comfort wordt de waarde
21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk van
uw wensen een afstelling tussen 18 en 24
gebruikelijk.
Voor een optimaal comfort is het raadzaam
dat het verschil in instelling links en rechts niet
meer dan 3 bedraagt.
Handmatig verstellen
Als u dat wenst, kunt u de automatische
bediening van het systeem handmatig
aanpassen. De controlelampjes in de toets
"AUTO" gaan uit; de overige functies blijven
automatisch geregeld, met uitzondering van de
airconditioning.
FDruk op de toets "AUTO" om het systeem
weer volledig automatisch te laten
functioneren.
Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking is,
de STOP-functie niet beschikbaar is.
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de
werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.
93
Comfor t
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
5. Airconditioning aan/uit
FDruk op deze toets om de
airconditioning uit te schakelen.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld,
wordt het thermische comfort niet meer
geregeld (vocht, beslagen ruiten).
FDruk de toets nogmaals in zodra dit
mogelijk is om de automatische werking
van de airconditioning te hervatten. Het
lampje van de toets "A/C" gaat branden.
Om het interieur sneller te verkoelen kunt u
korte tijd de recirculatiestand inschakelen.
Schakel vervolgens weer over op de stand
"Buitenlucht".
6. Regeling luchtverdeling
FDruk op één of meer toetsen
om de luchtstroom te verdelen
naar:
- de voorruit en de zijruiten,
- de centrale en
zijventilatieroosters,
- de beenruimte van de
passagiers.
U kunt de drie luchtstromen ook naar eigen
wens combineren.
7. Regeling luchtopbrengst
FDraai deze knop naar links
om de luchtopbrengst te
verminderen of naar rechts om
deze te verhogen.
De lampjes van de luchtopbrengst, tussen
de twee propellers, gaan afhankelijk van de
ingestelde waarde geleidelijk branden.
8. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht
bij stank en stofoverlast af te sluiten: in geval van
detectie van vervuiling van de buitenlucht (indien uw
auto voorzien is van een luchtkwaliteitssonde).
Deze treedt in werking bij activering van de
ruitensproeier.
De werking stopt wanneer de buitentemperatuur
beneden de 5°C komt, om te voorkomen dat de ruiten
beslaan.
-
Het branden van het lampje met de
"A" duidt erop dat de luchtrecirculatie
automatisch wordt geregeld.
-
Het branden van het lampje
zonder de "A" duidt erop dat de
luchtrecirculatie handmatig in
werking is gesteld.
- Wanneer de lampjes uit
zijn, betekent dat dat de
luchtrecirculatie automatisch
wordt geregeld onafhankelijk van
de detectie van luchtvervuiling.
Geen luchtkwaliteitsensor
Indien uw auto niet voorzien is van
een luchtkwaliteitsensor, druk dan
op deze toets om de luchtrecirculatie
handmatig in werking te stellen.
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Uitschakelen van het systeem
FDraai de knop van de
luchtopbrengst naar links tot
alle lampjes uitgaan.
Vermijd het te lang rijden met
ingeschakelde luchtrecirculatie of
een uitgeschakeld systeem, om te
voorkomen dat de ruiten beslaan of de
luchtkwaliteit vermindert.
Alle functies van de airconditioning en het
ventilatiesysteem worden dan uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer
geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
FWijzig de instellingen (temperatuur,
luchthoeveelheid en luchtverdeling) of druk
op de toets "AUTO" om het systeem weer
met de laatst ingestelde waarden in te
schakelen.
9. "REST"-functie: maximale
airconditioning
FAls u de interieurlucht snel wilt
koelen, druk dan op deze toets:
"LO" wordt weergegeven.
Om vorige instellingen te hervatten, drukt u
opnieuw op deze toets.
95
Comfor t
DS5_nl_Chap03_confort_ed01-2015
FSchakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit,
omdat een geringer stroomverbruik
leidt tot een verlaging van het
brandstofverbruik.
Ontwasemen -
Ontdooien vóór
Achterruit- en buitenspiegelverwarming
FU kunt de achterruitverwarming
ook eerder uitschakelen
door nogmaals op de toets te
drukken. Het controlelampje
van de toets gaat uit.
Automatisch programma
"Zicht"
Aan
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-functie niet
beschikbaar is.
UIT
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen.
FSelecteer dit programma om
de voorruit en de zijruiten snel
te ontwasemen of te ontdooien.
Het systeem werkt volledig automatisch
en regelt de luchttemperatuur, de
aanjagersnelheid en de luchttoevoer; het stelt
de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en
de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
FDruk nogmaals op de toets "Zicht" of op
"AUTO" om deze functie uit te schakelen;
het controlelampje in de toets gaat uit en
dat van de toets "AUTO" gaat branden.
Het systeem keert terug naar dezelfde
instellingen als die van vóór het uitschakelen.
FDruk op deze toets
(op het bedieningspaneel
van de airconditioning) om de
achterruit en de buitenspiegels
te ontwasemen. Het
controlelampje van de toets
gaat branden.
De achterruitverwarming werkt
uitsluitend bij draaiende motor.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Enkele rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren
op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger.
Rijden op een overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
- kijk of het water niet meer dan 15 cm
diep is, houd daarbij rekening met golfen
die door andere weggebruikers kunnen
worden veroorzaakt,
- schakel het Stop & Start-systeem uit,
- rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet
sneller dan 10 km/h,
- zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken handrem -
Kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto
niet met draaiende motor stil op een
plaats waar brandbaar materiaal (droog
gras, afgevallen blad, ...) in contact kan
komen met het warme uitlaatsysteem -
Kans op brand!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of
in de stand N of P, afhankelijk van het
type versnellingsbak.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
99
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Starten - afzetten van de motor
F
Steek de elektronische sleutel in de lezer.
F
Houd het rempedaal ingetrapt (auto's met automatische
of elektronisch gestuurde versnellingsbak) of houd
het koppelingspedaal volledig ingetrapt (auto's
met
handgeschakelde versnellingsbak).
Starten met de
elektronische sleutel
Starten met het keyless
entry and start-systeem
Als aan een van de voorwaarden voor het starten
niet wordt voldaan, wordt ter herinnering een
melding op het display van het instrumentenpaneel
weergegeven. In sommige gevallen moet het
stuurwiel heen en weer worden bewogen terwijl
de knop "START/STOP" wordt ingedrukt om het
stuurslot te ontgrendelen; u wordt hiervan via een
melding op de hoogte gebracht.
Handgeschakelde versnellingsbak: zet de versnellingshendel in de neutraalstand.
Elektronisch gestuurde versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand N.
Automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P of N.
Bij temperaturen onder
0 graden wordt bij auto's met
een dieselmotor de motor pas
na het doven van het verklikkerlampje
"Voorgloeien" gestart.
Als dit lampje gaat branden nadat u
op START/STOP-knop hebt gedrukt,
moet u het rem- of koppelingspedaal
ingetrapt houden tot dit lampje uitgaat
en niet opnieuw op de "START/
STOP-knop drukken, tot de motor is
aangeslagen.
FHoud, als de elektronische sleutel zich
in de auto bevindt (u hoeft hem niet in de
lezer te steken), het rempedaal ingetrapt
bij auto's met automatische of elektronisch
gestuurde versnellingsbak of houd het
koppelingspedaal volledig ingetrapt bij auto's
met handgeschakelde versnellingsbak.
F
Druk op de knop "START/STOP".
De motor wordt gestart (zie de
navolgende waarschuwing, die
geldt voor dieseluitvoeringen).
FDruk op de knop "START/STOP".
De motor wordt gestart (zie de
navolgende waarschuwing, die
geldt voor dieseluitvoeringen).
De elektronische sleutel van het
Keyless entry and start-systeem moet
zich binnen de detectiezone bevinden.
Verlaat om veiligheidsredenen deze
zone niet terwijl de motor nog draait.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Afzetten met de
elektronische sleutel
FZet de auto stil.
Als u de elektronische sleutel vergeet
Als u de elektronische sleutel in de lezer laat zitten,
wordt u bij het openen van het bestuurdersportier
gewaarschuwd door een melding.
Afzetten met het keyless
entry and start - systeem
FZet de auto stil.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Aanzetten van het contact
(zonder te starten)
FDruk terwijl de elektronische
sleutel zich in de auto bevindt op
de knop "START/STOP".
De motor wordt afgezet en het
stuurslot wordt vergrendeld.
FDruk op de knop "START/STOP".
De motor wordt afgezet en het
stuurslot wordt vergrendeld.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startbeveiliging
In de sleutels is een chip aangebracht die over
een geheime code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startbeveiliging.
Deze elektronische startbeveiliging blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door een melding op het display
van het instrumentenpaneel.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk.
Druk, met de elektronische sleutel van het
keyless entry and start-systeem in de lezer of
in het interieur van de auto, zonder een pedaal
in te trappen op de "START/STOP"-knop om
het contact aan te zetten.
FVerwijder de elektronische sleutel uit de
lezer.
FDruk op de "START/STOP"-knop:
de verlichting en lampjes van het
instrumentenpaneel gaan branden
zonder dat de motor wordt gestart.
FDruk nogmaals op de knop om
het contact af te zetten en de
auto te kunnen vergrendelen.
Als het contact is aangezet, gaat
het systeem vanaf een bepaalde
laadtoestand van de accu automatisch
over op de eco-mode.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
101
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Noodprocedure voor het starten
met het keyless entry and start-
systeem
Als de elektronische sleutel zich in het
detectiegebied bevindt en uw auto niet start als
u op de knop "START/STOP" drukt:
FSteek de elektronische sleutel in de lezer.
FHoud bij auto's met automatische of
elektronische versnellingsbak het
rempedaal ingetrapt of houd bij auto's met
handgeschakelde versnellingsbak het
koppelingspedaal volledig ingetrapt.
FDruk op de knop "START/STOP".
De motor wordt gestart.
In noodgevallen kan de motor geforceerd
worden afgezet door de knop "START/STOP"
ongeveer drie seconden ingedrukt te houden.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
Als de elektronische sleutel zich niet meer in
het detectiegebied bevindt tijdens het rijden of
wanneer u (op een later moment) de motor wilt
afzetten, wordt een melding weergegeven op
het display van het instrumentenpaneel.
Noodprocedure voor het afzetten van de motor
Als de elektronische sleutel niet
wordt herkend door het keyless
entry and start-systeem
FHoud de knop "START/STOP" ongeveer
drie seconden ingedrukt als u de motor
geforceerd wilt afzetten (let op: zonder
de sleutel kan de motor niet meer gestart
worden).
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Bij zeer lage temperaturen of bij
het trekken van een aanhanger
Wij raden u aan de parkeerrem in deze
situaties niet aan te trekken.
Zet in dat geval bij aangezet contact de
parkeerrem handmatig vrij en voer, voordat u
het contact afzet, de volgende handeling uit:
FHandgeschakelde versnellingsbak:
schakel de eerste versnelling of de
achteruitversnelling in.
FElektronisch gestuurde
versnellingsbak: zet de
selectiehendel in de stand A of R.
FAutomatische versnellingsbak: zet
de selectiehendel in de stand P of R.
De elektrische parkeerrem kan op twee
manieren worden bediend:
- Automatisch aantrekken/vrijzetten
De parkeerrem wordt automatisch
aangetrokken bij het afzetten van de motor
en automatisch vrijgezet bij het wegrijden
(standaard geactiveerde functies),
- Handmatig aantrekken/vrijzetten
De parkeerrem kan handmatig worden
aangetrokken door aan de hendel A te trekken.
U kunt de parkeerrem handmatig weer
vrijzetten door het rempedaal ingetrapt
te houden en gelijktijdig aan de hendel te
trekken en deze vervolgens los te laten.
Als de parkeerrem nog niet is aangetrokken en
het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt er
een geluidssignaal en verschijnt er een melding
op het display.
Programmeren van de
automatische werking
Afhankelijk van het land van bestemming kan
de automatische werking van de parkeerrem
worden uitgeschakeld.
De functie wordt in dat
geval uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Elektrische parkeerrem
Als de automatische werking is
uitgeschakeld, moet de parkeerrem
handmatig worden bediend.
Als dit verklikkerlampje brandt
op het instrumentenpaneel, is de
automatische werking uitgeschakeld.
Verlaat de auto nooit zonder dat u
zich ervan hebt verzekerd dat de
parkeerrem is aangetrokken.
Dit verklikkerlampje blijft
permanent branden.
Sticker op het portierpaneel
Bij een lege accu
Als de accu onvoldoende stroom levert,
werkt de elektrische parkeerrem niet.
Volg om veiligheidsredenen bovenstaande
voorschriften op om te voorkomen dat
de auto in beweging komt of plaats een
wielblok tegen een van de wielen.
Neem contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
103
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Om bij aangezet contact of draaiende motor
de parkeerrem vrij te zetten, trapt u het
rempedaal in, trekt u aan de hendel A in en
laat u deze vervolgens weer los.
De vrijgezette toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
Handmatig vrijzetten
- het uitgaan van het
verklikkerlampje parkeerrem en het
verklikkerlampje P op de hendel A,
- de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
Als u aan de hendel A trekt zonder het
rempedaal in te trappen, wordt de parkeerrem
niet vrijgezet en verschijnt een melding op het
instrumentenpaneel.
Controleer voordat u de auto verlaat of
de verklikkerlampjes van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel en op de
hendel A constant branden.
Wanneer de auto stilstaat en u bij draaiende of
afgezette motor de parkeerrem wilt aantrekken,
trekt u aan de hendel A.
Handmatig aantrekken
De aangetrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
- het branden van het
verklikkerlampje parkeerrem en het
verklikkerlampje P op de hendel A,
- de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Wanneer u het bestuurdersportier opent bij
draaiende motor terwijl de parkeerrem niet is
aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een melding op het display (behalve
bij auto's met automatische transmissie, als de
selectiehendel in de stand P (Park) staat).
Het extra stevig aantrekken van de parkeerrem is
noodzakelijk in de volgende omstandigheden:
- wanneer een caravan of aanhanger aan
de auto is gekoppeld en de automatische
bediening is geactiveerd, terwijl u de
parkeerrem handmatig bedient,
- wanneer de hellingcondities vermoedelijk
zullen variëren terwijl de auto stilstaat
(bijvoorbeeld wanneer de auto vervoerd wordt
op een boot of trailer, of bij slepen).
U kunt, indien nodig, de parkeerrem extra
stevig aantrekken. Dit gebeurt door de
hendel A langer te bedienen, tot de melding
"Parkeerrem maximaal aangetrokken" op het
display verschijnt en er een geluidsignaal klinkt.
In het geval van een aangekoppelde
aanhanger, wanneer de auto beladen is of op
een steile helling staat, dient u de parkeerrem
extra stevig aan te trekken, bij het parkeren
de voorwielen naar de stoeprand te sturen en
een versnelling in te schakelen.
Na het extra stevig aantrekken van de
parkeerrem duurt het langer voordat de
parkeerrem weer is vrijgezet.
Extra stevig aantrekken
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Controleer voordat u de auto verlaat of
de verklikkerlampjes van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel en op de
hendel A constant branden.
Laat kinderen nooit alleen in de auto
wanneer het contact is aangezet:
ze zouden de parkeerrem kunnen
vrijzetten.
Automatisch aantrekken,
motor afgezet
- het branden van het
verklikkerlampje parkeerrem
en het verklikkerlampje P op de
hendel A,
- de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Wanneer de auto stilstaat en u de motor
afzet, wordt de parkeerrem automatisch
aangetrokken.
De aangetrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
Automatisch vrijzetten
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden:
FHandgeschakelde versnellingsbak:
trap het koppelingspedaal volledig in
en schakel de eerste versnelling of de
achteruitversnelling in; geef gas en laat
het koppelingspedaal opkomen tot de
parkeerrem wordt vrijgezet.
FElektronisch gestuurde
versnellingsbak: selecteer de stand A, M
of R en geef gas.
FAutomatische versnellingsbak: selecteer
de stand D, M of R en geef gas.
De vrijgezette toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
- het doven van het verklikkerlampje
parkeerrem en het
verklikkerlampje P op de hendel A,
- de melding "Parkeerrem vrijgezet".
Geef, wanneer de auto stilstaat met draaiende
motor, niet onnodig gas, omdat u dan het risico
loopt dat de parkeerrem wordt vrijgezet.
Controleer voordat u de auto verlaat of
de verklikkerlampjes van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel en op de
hendel A constant branden.
Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor,
dient u de auto tegen wegrollen te beveiligen
door de parkeerrem handmatig aan te trekken.
Trek daarvoor aan de hendel A.
De aangetrokken toestand van de parkeerrem
wordt aangegeven door:
- het branden van het
verklikkerlampje parkeerrem en het
verklikkerlampje P op de hendel A,
- de melding "parkeerrem
aangetrokken".
Wanneer u het bestuurdersportier opent om
uit te stappen terwijl de parkeerrem niet is
aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal
en verschijnt er een melding op het display
(behalve bij auto's met automatische
versnellingsbak, als de selectiehendel in de
stand P (Park) staat).
Stilzetten van de auto,
draaiende motor
105
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Noodremfunctie
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
Bij een storing aan het ESP, aangegeven
door het branden van dit verklikkerlampje,
kan de stabiliteit bij het remmen niet
worden gegarandeerd.
In dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft door
afwisselend aan de hendel A te trekken
en deze weer los te laten.
Wanneer het rempedaal niet werkt
of bij uitzonderlijke situaties (bijv.
wanneer de bestuurder onwel wordt),
kan de auto worden gestopt door aan
de hendel A te trekken en deze vast
te houden.
Het ESP-systeem zorgt ervoor dat de auto stabiel
blijft wanneer de noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het systeem
van de noodremfunctie verschijnt de melding
"Parkeerrem defect".
Bijzondere omstandigheden
Om een goede werking en dus uw
veiligheid te waarborgen, kan de
parkeerrem maximaal acht keer achter
elkaar worden aangetrokken en vrijgezet.
Bij overmatig gebruik wordt u
gewaarschuwd door de melding
"Storing parkeerrem" en een knipperend
verklikkerlampje.
Onder bepaalde omstandigheden (starten
van de motor...) kan de kracht waarmee de
parkeerrem is aangetrokken automatisch
worden aangepast. Dit is normaal.
Trap wanneer u de auto enkele centimeters
wilt verplaatsen zonder de motor te starten
bij aangezet contact het rempedaal in
en zet de parkeerrem vrij door aan de
hendel A te trekken en deze vervolgens
weer los te laten. Als de parkeerrem
volledig is vrijgezet, gaan het lampje op de
hendel A en het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel uit en wordt de melding
"Parkeerrem vrijgezet" weergegeven.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Storingen
Als het storingslampje van de elektrische parkeerrem gaat branden in combinatie met één of meer verklikkerlampjes uit de onderstaande tabel, zet de
auto dan stil op een vlakke en horizontale ondergrond, schakel een versnelling in, plaats indien nodig een wielblok en zet het contact af. Neem zo snel
mogelijk contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
SituatiesGevolgen
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de
volgende verklikkerlampjes:
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De Hill Start Assist is niet beschikbaar.
- De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de
volgende verklikkerlampjes:
- De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden vrijgezet
door het rempedaal in te trappen en aan de hendel te trekken.
- De Hill Start Assist is niet beschikbaar.
- De automatische bediening en het handmatig aantrekken van de
parkeerrem blijven mogelijk.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de
volgende verklikkerlampjes:
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De Hill Start Assist is niet beschikbaar.
107
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
SituatiesGevolgen
Om de elektrische parkeerrem aan te trekken:
Fparkeer de auto en zet het contact uit,
F
trek de hendel ten minste 5 seconden uit tot de parkeerrem is aangetrokken,
Fzet het contact aan en controleer of de verklikkerlampjes van de
elektrische parkeerrem gaan branden.
Het aantrekken van de parkeerrem duurt langer dan normaal.
Om de elektrische parkeerrem vrij te zetten:
Fzet het contact aan,
F
houd de hendel ongeveer 3 seconden aangetrokken en laat de hendel weer los.
Als het controlelampje van de elektrische parkeerrem knippert of als
de verklikkerlampjes niet gaan branden als het contact wordt aangezet,
werken deze procedures niet. Parkeer de auto op een vlakke ondergrond
en laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
en/of
knipperend.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en branden van de
volgende verklikkerlampjes:
- Alleen de functies automatisch aantrekken bij het afzetten van de
motor en automatisch vrijzetten bij het wegrijden zijn beschikbaar.
- Het handmatig aantrekken/vrijzetten van de elektrische parkeerrem
is niet mogelijk en de dynamische noodremfunctie is niet
beschikbaar.
en/of
knipperend.
Weergave van de melding "Storing accu".- Zet de auto zo snel mogelijk stil (rekening houdend met het overige
verkeer) en beveilig de auto tegen wegrollen (plaats indien nodig een
wielblok achter een wiel).
- Trek de elektrische parkeerrem aan alvorens de motor af te zetten.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Hill Start Assist
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een
helling uw auto ongeveer 2 seconden op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat met het
rempedaal ingedrukt,
- bij bepaalde hellingcondities,
- als het bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld.
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
u het rempedaal loslaat:
- als bij de handgeschakelde versnellingsbak
de eerste versnelling of de neutraalstand is
ingeschakeld,
- als bij de elektronisch gestuurde
versnellingsbak de stand A of M is
ingeschakeld,
- als bij de automatische transmissie de
stand D of M is ingeschakeld.
Werking
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden
wanneer u het rempedaal loslaat.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de
motor draait, trek de parkeerrem dan
handmatig aan en controleer of het
verklikkerlampje van de parkeerrem en
het lampje P op de hendel (elektrische
parkeerrem) permanent branden.
Storing
Bij een storing in de Hill Start Assist gaan
deze verklikkerlampjes branden. Raadpleeg
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
109
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van
de motor te vergemakkelijken: zorg dat
de versnellingshendel altijd in de vrijstand
staat en trap het koppelingspedaal in.
Handgeschakelde 6-versnellingsbak
FBeweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5
e
of de
6
e
versnelling in te schakelen.
Inschakelen van de 5
e
of de
6
e
versnelling
Inschakelen van de
achteruitversnelling
FTrek de ring onder de pookknop omhoog
en beweeg de versnellingshendel eerst
naar links en dan naar voren.
Doet u dit niet, dan kan de
versnellingsbak zwaar beschadigd
raken (per ongeluk inschakelen van
de 3
e
of 4
e
versnelling).
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt
het desbetreffende pictogram op het
instrumentenpaneel.
PParking (parkeerstand)
RReverse (achteruitversnelling)
NNeutral (neutraalstand)
DDrive (automatisch schakelen)
S Programma Sport
T Programma Sneeuw
1 t/m 6 Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen
-Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
Bij de automatische 6-versnellingsbak kunt u
kiezen uit het comfort van de automatische
bediening, aangevuld met de programma's
Sport en Sneeuw, of het plezier van het
handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft twee
gebruiksmogelijkheden:
- automatisch schakelen: het schakelen
wordt elektronisch aangestuurd, aangevuld
met het programma Sport voor een meer
dynamische rijstijl of het programma
Sneeuw voor gemakkelijker rijden op een
ondergrond met weinig grip,
- handmatig schakelen: in deze stand kan
de bestuurder zelf schakelen.
Automatische versnellingsbak
1. Selectiehendel.
2.Toets "T" (Sneeuw).
3.Toets "S" (Sport).
4.Schema met de standen van de
selectiehendel.
Schakelpatroon
Standen van de
selectiehendel
P. Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zonder
aangetrokken parkeerrem.
- Starten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair
toerental.
N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aangetrokken
parkeerrem.
- Starten van de motor.
D.Automatische werking.
M.+ / - Zelf schakelen tussen de zes
versnellingen.
FBeweeg de selectiehendel kort naar voren
om op te schakelen.
of
FBeweeg de selectiehendel kort naar
achteren om terug te schakelen.
111
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
FTrap het rempedaal in en selecteer de
stand P of N.
FStart de motor.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
FTrap bij draaiende motor het rempedaal in.
FSelecteer de stand R, D of M.
Wegrijden
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R,
D of M is geselecteerd, zet de auto zich
zelfs al in beweging als het gaspedaal
niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Als de parkeerrem niet automatisch
wordt vrijgezet, controleer dan of de
voorportieren correct zijn gesloten.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand P of R als de auto niet volledig
stilstaat.
Automatisch
schakelprogramma
FSelecteer de stand D om automatisch
te laten schakelen tussen de zes
versnellingen.
De versnellingsbak werkt dan in de auto-adaptieve
stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het
profiel van de weg en de belading van de auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de stand
van de selectiehendel te wijzigen, moet het
gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown).
De versnellingsbak schakelt automatisch terug of
handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de
motor het maximum toerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnellingsbak
automatisch terug om sterker op de motor af te
remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
versnellingbak niet naar een hogere versnelling als
u het gaspedaal plotseling loslaat.
Als tijdens het rijden per ongeluk de
stand N wordt geselecteerd, laat het
motortoerental dan zakken tot stationair
toerental, zet de selectiehendel in de
stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als u de selectiehendel uit de stand P
haalt zonder het rempedaal ingetrapt te
houden, zal op het instrumentenpaneel
dit verklikkerlampje gaan branden of dit
pictogram verschijnen in combinatie met
het knipperen van de P, een melding en
een geluidssignaal.
FControleer of de op het instrumentenpaneel
weergegeven stand overeenkomt met de
stand van de selectiehendel.
FLaat het rempedaal geleidelijk los.
Als de parkeerrem handmatig wordt vrijgezet,
begint de auto direct te rijden.
Als de parkeerrem is aangetrokken en de
automatische stand is geactiveerd, geef dan
geleidelijk gas.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Handmatig schakelen
FSelecteer de stand M om sequentieel te
schakelen in de zes versnellingen.
FDuw de selectiehendel naar het symbool +
om één versnelling op te schakelen.
FTrek de selectiehendel naar het symbool -
om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel verdwijnt de
aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens
de ingeschakelde versnellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
automatische versnellingsbak automatisch de
1e versnelling.
Tijdens het schakelen hoeft u het gaspedaal
niet los te laten.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
De programma's Sport en Sneeuw kunnen
niet worden ingeschakeld in de handbediende
stand.
Programma's Sport en Sneeuw
Programma Sport "S"
FDruk op de toets "S" als de motor is
gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch
een dynamische rijstijl mogelijk.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding S.
Programma Sneeuw "T"
FDruk op de toets "T" als de motor is
gestart.
De versnellingsbak past zich aan voor het
rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u
gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond
met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding T.
Terugkeren naar de auto-
adaptieve stand
FOm terug te keren naar het auto-adaptieve
stand kunt u het programma op elk
gewenst moment uitschakelen door
opnieuw op de desbetreffende toets te
drukken.
Deze twee specifieke programma's vullen de
automatische werking aan onder bijzondere
rijomstandigheden.
113
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een versnelling
niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel
bevindt zich tussen twee standen in).
Parkeren van de auto
Zet, voordat u de motor afzet, de
selectiehendel in de stand P of N om de
neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om
de auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in
de automatische stand staat).
Als de selectiehendel niet in de stand P
staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer
45 seconden een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display.
FZet de selectiehendel in de stand P;
het geluidssignaal stopt en de
melding verdwijnt.
Storing
Bij aangezet contact wordt een melding
op het display van het instrumentenpaneel
weergegeven die duidt op een storing in de
versnellingsbak.
In dit geval werkt de versnellingsbak met een
noodprogramma en blijft de 3
e
versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
waarnemen bij het selecteren van R vanuit
de stand P, of R vanuit de stand N. Dit is niet
schadelijk voor de versnellingsbak.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De automatische versnellingsbak kan
beschadigd raken:
- als u het gaspedaal en het
rempedaal gelijktijdig intrapt,
- als u, indien de accu geen stroom
levert, de selectiehendel vanuit
de stand P geforceerd naar een
andere stand schakelt.
Zet, om het brandstofverbruik tijdens
langdurig stilstaan met draaiende motor
(file...) te beperken, de selectiehendel in
de stand N en trek de parkeerrem aan,
behalve als deze in de automatische
stand staat.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
Bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak
kunt u kiezen tussen automatische bediening
en handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft twee
gebruiksmogelijkheden:
- automatische bediening, waarbij het op-
en terugschakelen volledig automatisch
wordt geregeld,
- handmatige bediening, waarbij de
bestuurder zelf sequentieel kan schakelen.
In beide gevallen kunt u kiezen voor een
Sport-stand die uitstekend past bij een meer
dynamische rijstijl.
Bij de automatische bediening blijft het altijd
mogelijk om zelf te schakelen met behulp van
de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld
om even snel in te halen.
R. Achteruit.
FTrap het rempedaal in, trek de selectiehendel
omhoog en duw deze naar voren.
N. Neutraalstand.
FTrap het rempedaal in en selecteer deze
stand om de motor te kunnen starten.
A.Automatische bediening.
FDuw de selectiehendel naar achteren om
deze stand te selecteren.
M.Handmatig, sequentieel schakelen.
FTil de selectiehendel op en beweeg deze
naar achteren om deze stand te selecteren
en schakel vervolgens met behulp van de
flippers achter het stuurwiel.
S.Sport-stand.
FDruk op de knop om deze stand in of uit te
schakelen.
Selectiehendel
+.Opschakelen (rechts van het stuurwiel).
FTrek de flipper aan de rechterzijde achter
het stuurwiel "+" een keer naar u toe om
op te schakelen.
-.Terugschakelen (links van het stuurwiel).
FTrek de flipper aan de linkerzijde achter het
stuurwiel "-" een keer naar u toe om terug
te schakelen.
Flippers achter het stuurwiel
Met de flippers is het niet mogelijk de
neutraalstand of de achteruitversnelling
in te schakelen of uit de
achteruitversnelling te schakelen.
115
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling klinkt een
geluidssignaal.
Als de motor niet aanslaat:
- Als de N knippert op het
instrumentenpaneel, zet dan de
selectiehendel in de stand A en
vervolgens in de stand N.
- Als de melding "Trap het rempedaal
in" verschijnt, trap het rempedaal dan
steviger in.
Als de motor stationair draait, u niet
remt, de parkeerrem is vrijgezet en de
stand R, A of M is geselecteerd, rijdt de
auto zonder dat u gas hoeft te geven.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Als u de selectiehendel in een andere stand zet, wordt dit
aangegeven door de indicator op het instrumentenpaneel.
NNeutral (neutraalstand).
RReverse (achteruitversnelling).
1, 2, 3, 4, 5, 6
Versnellingen bij handmatig schakelen.
AUTO Gaat branden als u kiest voor
automatische bediening en gaat uit als
u kiest voor handmatige bediening.
SSport (Sport-stand).
FAls op het instrumentenpaneel de
melding "Trap het rempedaal in"
wordt weergegeven, moet u het
rempedaal volledig intrappen.
Starten van de auto
FZet om de auto te starten de selectiehendel
in de stand N.
FHoud het rempedaal ingetrapt.
FStart de motor.
FSelecteer een modus (stand M of A) of de
achteruitversnelling (stand R).
FZet de parkeerrem vrij als deze niet
automatisch wordt bediend.
FNeem uw voet van het rempedaal en geef
gas.
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen de
aanduidingen AUTO en 1 of R.
Automatische bediening
FStart de auto en selecteer de stand A om
de parkeerrem op automatische bediening
te zetten.
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduiding AUTO en de
ingeschakelde versnelling.
De versnellingsbak werkt dan automatisch,
zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
volgende parameters:
- de rijstijl,
- het profiel van de weg.
Trap om krachtig te accelereren
(bijvoorbeeld voor een
inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met
kracht in, tot voorbij het zware punt.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Handmatig schakelen
FZet na het starten de selectiehendel in de
stand M om de handbediende stand in te
schakelen.
FBedien de flippers + of -.
De aanduiding AUTO verdwijnt en
de achtereenvolgens ingeschakelde
versnellingen worden weergegeven op
het display van het instrumentenpaneel.
Het schakelen naar een andere versnelling is
alleen mogelijk als de snelheid van de auto en het
motortoerental dit toestaan.
Het is niet noodzakelijk om bij het schakelen het
gaspedaal los te laten.
Bij het remmen of het verminderen van de snelheid
schakelt de versnellingsbak automatisch terug,
zodat de juiste versnelling is geselecteerd op het
moment dat u het gaspedaal weer intrapt.
Bij de automatische bediening blijft het altijd
mogelijk om zelf te schakelen met behulp van
de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld
om even snel in te halen.
FBedien de flippers "+" of "-" achter het
stuur.
De versnellingsbak wordt dan in de
desbetreffende versnelling geschakeld, mits
de snelheid van de auto en het motortoerental
dit toestaan. De aanduiding AUTO blijft op het
display staan.
Als de stuurbediening enige tijd niet meer
gebruikt wordt, gaat de versnellingsbak weer
over op de automatische stand.
Handmatig schakelen
Als bij stapvoets rijden de achteruitversnelling
wordt geselecteerd, wordt deze pas
ingeschakeld als de auto volledig tot stilstand
is gekomen (rempedaal ingetrapt). Op het
display van het instrumentenpaneel wordt
een pictogram weergegeven.
In de handbediende stand wordt bij krachtig
accelereren de hoogste versnelling niet
ingeschakeld als de bestuurder de flippers
achter het stuurwiel niet bedient.
Selecteer de neutraalstand N nooit tijdens
het rijden.
Selecteer de achteruitversnelling (stand R)
uitsluitend als de auto volledig stilstaat en de
voet op het rempedaal wordt gehouden.
117
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Houd bij het starten van de motor altijd
het rempedaal ingetrapt.
Trek de parkeerrem stevig aan om de
auto volledig te blokkeren, behalve
wanneer de parkeerrem automatisch
wordt bediend.
Selecteer wanneer u de auto met
draaiende motor stilzet altijd de
neutraalstand N.
Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert altijd of de
selectiehendel in de neutraalstand N staat
en de parkeerrem is aangetrokken.
Stilzetten van de auto
Als dit waarschuwingslampje bij het
aanzetten van het contact gaat knipperen,
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel, duidt dit op een
storing in de versnellingsbak.
Voordat u de motor afzet, kunt u:
- de selectiehendel in de stand N bewegen
om de neutraalstand te selecteren,
- een versnelling ingeschakeld laten. In dat
geval kan de auto niet worden verplaatst.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan
om de auto volledig stil te zetten (als de
parkeerrem niet in de automatische stand staat
ingesteld).
StoringSport-stand
F
Druk na het selecteren van de
handbediende of de automatische
stand op de knop S om de Sport-
stand in te schakelen. Deze stand
is bij uitstek geschikt voor een meer
dynamische rijstijl.
Naast de ingeschakelde versnelling
wordt de letter S weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
FDruk nogmaals op de knop S om de stand
uit te schakelen.
De letter S wordt niet meer weergegeven
op het display van het instrumentenpaneel.
Als het contact wordt afgezet, wordt de Sport-
stand uitgeschakeld.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Schakelindicator*
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te reduceren.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Voorbeeld:
- U rijdt in de derde versnelling.
- U trapt het gaspedaal in.
- Het systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto, ...) en de rijstijl van
de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te schakelen,
- de achteruitversnelling in te schakelen.
Bij een elektronisch gestuurde of automatische
versnellingsbak is dit systeem uitsluitend actief
in de handgeschakelde stand.
Werking
* Volgens motoruitvoering.
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren
één of meer versnellingen op te schakelen.
U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder
de tussenliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen
ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van
de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de
veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van
een schakeladvies van het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij de dieseluitvoeringen BlueHDi 135 en 150 met
handgeschakelde versnellingsbak kan het systeem
u onder bepaalde rijomstandigheden verzoeken
om de versnellingsbak in de neutraalstand te
zetten, om het tijdelijk afzetten van de motor
mogelijk te maken (STOP-stand van het Stop &
Start-systeem). In dat geval wordt de letter N
weergegeven op het instrumentenpaneel.
119
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Controlesysteem bandenspanning
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem
permanent de spanning van de vier banden.
In het ventiel van elke band (met uitzondering
van het reservewiel) is een druksensor
gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra
het een daling van de spanning van een of
meer banden detecteert.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem dient u maandelijks en voor
elke lange reis de bandenspanning (ook
die van het reservewiel) handmatig te
controleren.
Een te lage bandenspanning heeft
een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg en versnelt de
bandenslijtage, met name onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker
(zie de rubriek "Identificatie").
De bandenspanning moet bij "koude"
banden worden gecontroleerd (auto
die langer dan 1 uur heeft stilgestaan
of na een traject van maximaal 10 km
met gematigde snelheid). Is dit niet het
geval, verhoog dan de op de sticker
vermelde waarden met 0,3 bar.
Het controlesysteem van de
bandenspanning is een hulpsysteem;
de bestuurder moet waakzaam blijven.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Waarschuwing te lage bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning brandt dit
verklikkerlampje in combinatie met een
geluidssignaal en, afhankelijk van de uitrusting, in
combinatie met de weergave van een melding.
Als er een afwijking in de bandenspanning van één
band wordt geconstateerd, kan deze band worden
herkend aan het pictogram of, afhankelijk van de
uitvoering, de weergegeven melding.
FVerlaag onmiddellijk de snelheid, maak
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet
plotseling hard af.
FZet uw auto stil zodra de verkeerssituatie
dit toelaat.
De waarschuwing wordt weergegeven
zolang de desbetreffende band(en) niet
op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn)
gerepareerd of is (zijn) vervangen.
Het reservewiel (noodreservewiel of
wiel met stalen velg) is niet voorzien
van een sensor.
Een lagere bandenspanning is niet altijd
zichtbaar aan een vervorming van de
band. Beperk u daarom niet alleen tot
een visuele controle.
Storing
Als het verklikkerlampje "te lage
bandenspanning" knippert en vervolgens
permanent brandt in combinatie met het
verklikkerlampje "service", duidt dit op een
storing in het systeem.
Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven als een of meerdere
wielen niet zijn voorzien van een sensor
(bijvoorbeeld een noodreservewiel of
een reservewiel met stalen velg).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten
controleren of monteer na een lekke band het wiel met
de originele velg, dat is voorzien van een sensor.
In dat geval wordt de bandenspanning niet
meer gecontroleerd.
FControleer de spanning van de vier
banden (bij koude banden) als u over een
compressor beschikt, bijvoorbeeld die van
de bandenreparatieset.
Rijd voorzichtig met lage snelheid verder
als u niet direct de bandenspanning kunt
controleren.
of
FGebruik in geval van een lekke band
de noodreparatieset of het reservewiel
(volgens uitrusting).
Alle reparaties aan een wiel dat met dit systeem is
uitgerust en het vervangen van een band moeten
worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een wiel is gemonteerd
dat niet door uw auto wordt gedetecteerd (voorbeeld:
montage van winterbanden), dient het systeem door
het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats opnieuw geïnitialiseerd te worden.
121
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Stop & Start
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Het verklikkerlampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden en de motor
wordt automatisch in de STOP-stand gezet:
- als u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak, bij een snelheid lager
dan 20 km/h of bij stilstaande auto bij de
dieseluitvoeringen BlueHDi 115 en 120, de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en het koppelingspedaal loslaat,
- als u, bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak, bij een snelheid lager
dan 8 km/h het rempedaal intrapt of de
selectiehendel in de stand N zet,
- als u, bij een automatische transmissie,
bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of
de selectiehendel in de stand N zet.
Als uw auto is uitgerust met een teller,
wordt de duur van de momenten
dat de motor afgezet is, opgeteld en
weergegeven. Elke keer als u het contact
opnieuw aanzet met de knop "START/
STOP", wordt deze teller op 0 gezet.
Tank nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem in de STOP-stand is
gezet. Zet in dat geval altijd het contact
af met de knop "START/STOP".
Het systeem werkt de eerste
10 seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling niet.
Als de motor door het systeem in de
STOP-stand wordt gezet, blijven alle
andere componenten zoals de remmen
en de stuurbekrachtiging normaal
functioneren.
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart
(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en
een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- de auto op een steile helling staat
(bergopwaarts of bergafwaarts),
- het bestuurderportier geopend is,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
- de auto sinds de laatste start met de knop
"START/STOP" niet sneller dan 10 km/h
heeft gereden,
- de elektrische parkeerrem wordt/is
aangetrokken,
- de klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
- de voorruitontwaseming is ingeschakeld,
- er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...).
In dit geval knippert het
verklikkerlampje "ECO" een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
Overgang naar de START-stand
Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit en
de motor wordt automatisch gestart:
- als u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak, het koppelingspedaal
volledig intrapt,
- bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak:
●alsu,metdeselectiehendelinde
stand A of M, het rempedaal loslaat,
●ofalsu,metdeselectiehendelinde
stand N en het rempedaal losgelaten, de
selectiehendel in de stand A of M zet,
●ofalsudeachteruitversnelling
inschakelt.
- bij een automatische transmissie:
●alsu,metdeselectiehendelindestand
D of M, het rempedaal loslaat,
●ofalsu,metdeselectiehendelinde
stand N en het rempedaal losgelaten, de
selectiehendel in de stand D of M zet,
●ofalsudeachteruitversnelling
inschakelt.
De START-stand wordt om veiligheids- of
comfortredenen automatisch geactiveerd als:
- het bestuurderportier wordt geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
- de snelheid van de auto hoger is dan
25 km/h bij een handgeschakelde
versnellingsbak (3 km/h bij de
dieseluitvoeringen BlueHDi 115 en 120),
hoger is dan 11 km/h bij een elektronisch
gestuurde versnellingsbak of hoger
is dan 3 km/h bij een automatische
versnellingsbak,
- de elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
- er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...).
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Het verklikkerlampje "ECO" knippert
een paar seconden en gaat dan uit.
Dat onder deze omstandigheden de START-
stand wordt geactiveerd, is volkomen
normaal.
123
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact
aanzet met de knop "START/STOP".
Inschakelen
Met het touchscreen
Met de toets op het dashboard
Als het systeem in de STOP-stand
wordt uitgeschakeld, dan wordt de
motor direct weer gestart.
Uitschakelen
Schakel het systeem uit bij het rijden
over een overstroomde weg.
Raadpleeg de rubriek "Enkele
rijadviezen".
Met het touchscreen
Met de toets op het dashboard
FDruk, wanneer u dat wilt, op de toets "ECO
OFF" om het systeem uit te schakelen.
Dit wordt aangegeven door het branden van
het verklikkerlampje van de toets, in combinatie
met de weergave van een melding.
FSelecteer het menu "Rijden".
FDruk op de desbetreffende
pagina op de toets "ECO OFF"
van het Stop & Start-systeem.
FDruk nogmaals op de toets "ECO OFF".
Het systeem is weer ingeschakeld. Dit
wordt aangegeven door het doven van het
verklikkerlampje van de toets, in combinatie
met de weergave van een melding.
FSelecteer het menu "Rijden".
Het systeem is nu weer ingeschakeld. Dit
wordt aangegeven door het doven van het
verklikkerlampje van de toets.
Het verklikkerlampje van deze toets gaat permanent branden.
FDruk op de desbetreffende pagina
nogmaals op de toets "ECO OFF"
van het Stop & Start-systeem.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Storing
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou optreden,
kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of
direct afslaat.
Alle verklikkerlampjes gaan branden.
In dat geval moet u het contact uitzetten en opnieuw
starten door op de START/STOP-knop te drukken.
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &
Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden
onder de motorkap uit te voeren om
verwondingen als gevolg van het automatisch
inschakelen van de START-stand te voorkomen.
Dit systeem maakt gebruik van een speciale
12V-accu met specifieke kenmerken
(onderdeelnummers zijn op te vragen bij het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats).
Het gebruik van andere dan de door CITROËN
voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen
in het systeem.
Onderhoud
Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van
geavanceerde technologie. Werkzaamheden
aan dit type accu mogen dan ook uitsluitend
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.
Met het touchscreen
Storingen in het systeem worden op de pagina
van het menu "Rijden" weergegeven.
Met de toets op het dashboard
Bij een storing in het systeem knippert het
verklikkerlampje van de toets "ECO OFF" en
gaat het vervolgens permanent branden.
Het pictogram van de toets "ECO OFF!"
gaat over op de waarschuwingsmodus en het
verklikkerlampje knippert enkele ogenblikken
en blijft vervolgens permanent branden.
Als u op deze toets drukt om het systeem weer
in te schakelen, knippert het verklikkerlampje
opnieuw enkele ogenblikken om vervolgens
weer permanent te blijven branden.
125
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Lane Departure Warning System (LDWS)
Dit systeem signaleert, met behulp van een
camera die doorgetrokken of onderbroken strepen
herkent, het onvrijwillig overschrijden van een
rijstrookmarkering.
Om de actieve veiligheid te verhogen analyseert de
camera de beelden en activeert een waarschuwing,
wanneer de aandacht van de bestuurder verslapt
en de auto de markering overschrijdt (bij een
wagensnelheid hoger dan 80 km/h).
Dit systeem werkt optimaal op snelwegen en
autowegen.
Activering
FDruk op de knop: het lampje gaat
branden.
Het Lane Departure Warning System is
een hulpmiddel voor de bestuurder, die
desondanks waakzaam moet blijven.
Uitschakelen
U wordt gewaarschuwd door het trillen van de
zitting van de bestuurdersstoel:
- rechts: als de rechter rijstrookmarkering
wordt overschreden,
- links: als de linker rijstrookmarkering wordt
overschreden.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld,
en ongeveer 20 seconden nadat deze
is uitgeschakeld, wordt er geen enkele
waarschuwing gegeven.
Signalering - waarschuwing
Storing
Er kunnen storingen in de signalering
optreden:
- als de rijstrookmarkeringen
weggesleten zijn,
- als er weinig contrast is tussen het
wegdek en de markeringen,
- als de voorruit vuil is,
- onder bepaalde extreme
weersomstandigheden: mist,
zware neerslag, sneeuw, sterke
zonnestraling of bij direct zonlicht
(zeer laagstaande zon, uitrijden van
een tunnel, ...) en schaduw.
FDruk opnieuw op de knop: het
lampje gaat uit.
In het geval van een storing knippert het lampje
van de knop.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
Zorg ervoor dat u de verkeersregels
in acht neemt en iedere twee uur een
pauze neemt.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Dodehoekbewaking
Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de dode
hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel
gevaar betekent.
Het systeem dient als hulp voor de bestuurder maar kan nooit een vervanging zijn voor de
spiegels. De bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk voor het op tijd waarnemen wat
er zich achter hem bevindt, het inschatten van de snelheid en afstand van achteropkomend
verkeer en de beslissing of hij al dan niet veilig van rijstrook kan wisselen.
Het systeem dient als een hulp voor de bestuurder en geeft alleen waarschuwingen.
Inschakelen
In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat
voertuig bevindt, brandt dan permanent een
lampje:
- direct, wanneer u wordt ingehaald,
- na circa een seconde, wanneer u te traag
een andere auto inhaalt.
FDruk op deze knop: het verklikkerlampje
gaat branden.
Sensoren in de voor- en achterbumper
controleren de dode hoek van de auto.
127
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Indien een persoon, een fietser of een
voertuig zich in de dode hoek van het voertuig
bevindt, zal er een waarschuwingslamp gaan
branden in de linker- of rechterbuitenspiegel
(afhankelijk van de situatie) onder de volgende
voorwaarden:
- alle voertuigen gaan dezelfde kant op,
- de snelheid van uw auto ligt tussen
12 km/h en 140 km/h,
- het snelheidsverschil met de auto die u aan
het inhalen bent, is kleiner dan 10 km/h,
- het snelheidsverschil met de auto waardoor
u wordt ingehaald, is kleiner dan 25 km/h,
- de verkeersstroom is vloeiend,
- de inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal, doordat het ingehaalde voertuig
zich blijft ophouden in de dode hoek,
- u rijdt in een rechte lijn of flauwe bocht,
- uw auto trekt geen aanhanger of caravan...
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
- nabij stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, veiligheidsrails, lantaarnpalen,
borden...),
- bij tegemoetkomende voertuigen,
- bij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
- bij het inhalen van of ingehaald worden
door een extreem lang voertuig
(vrachtauto, autobus...) die én in de dode
hoek achter wordt gedetecteerd én zich in
het gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
- bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
- bij snelle inhaalmanoeuvres.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
FOm deze functie uit te schakelen
drukt u nog een keer op de knop: het
verklikkerlampje gaat uit.
Bij het afzetten van het contact wordt de status
van het systeem opgeslagen.
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar enkele
seconden knipperen; vervolgens gaat het uit.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij slechte weersomstandigheden
(zware regen, hagel enz.) kan het
systeem tijdelijk minder nauwkeurig
werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek
of van een droog wegdek op een nat
wegdek terechtkomen kan tot een
vals alarm leiden (zo kan een wolk
waterdruppels in de dode hoek worden
aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter
altijd op dat de sensoren niet met
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op
het gedeelte onder de buitenspiegels
waar de waarschuwingslampjes zitten,
omdat de de dodehoekbewaking dan
mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook
voor de detectiezones op de voor- en
achterbumper.
De dodehoekbewaking wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door het CITROËN-netwerk
gehomologeeerde trekhaak.
Storingen
129
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een
doorzichtig scherm projecteert, in het directe
gezichtsveld van de bestuurder, zodat deze zijn
ogen niet van de weg hoeft af te wenden.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en de
instellingen worden opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
1.Inschakelen/uitschakelen head-up display.
2.Hoogteverstelling weergave.
3.Regeling lichtsterkte.
Als de head-up display is ingeschakeld, geeft
deze de volgende informatie weer:
A.De snelheid van uw auto.
B.De informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer.
Informatie op het head-up
display
C.De aanwijzingen van het navigatiesysteem
(volgens uitvoering).
Raadpleeg voor meer informatie over
het navigatiesysteem de rubriek "Audio
en telematica".
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
FDruk bij draaiende motor op de knop 1.
De head-up display blijft ingeschakeld/
uitgeschakeld als de motor na het afzetten
weer wordt gestart.
Het scherm wordt automatisch ongeveer 3 seconden
na het uitzetten van de motor ingeklapt, behalve in
de STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
Inschakelen / uitschakelen
FStel bij draaiende motor de lichtsterkte van
de head-up display in met de knop 3:
- naar achteren om de lichtsterkte te
verhogen,
- naar voren om de lichtsterkte te
verlagen.
Regelen van de lichtsterkte
Het is raadzaam de knoppen uitsluitend
bij stilstaande auto te bedienen.
Leg nooit voorwerpen rondom het
projectiescherm (of op de afdekking)
zodat het uitklappen en de goede
werking van het scherm niet verhinderd
wordt.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(regen en/of sneeuw, zeer zonnig, ...)
kan de informatie op het head-up display
tijdelijk minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen
van de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje
of microfiber doekje) om het
projectiescherm te reinigen. Gebruik
nooit een droge doek, een schuurspons,
schoonmaak- of oplosmiddel om te
voorkomen dat er krassen ontstaan
op het scherm of de anti-reflecterende
functie beschadigd raakt.
Hoogteverstelling
FStel de head-up display bij draaiende
motor op de gewenste hoogte af met de
knop 2:
- naar achteren om de head-up display
hoger af te stellen,
- naar voren om de head-up display lager
af te stellen.
131
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Snelheden opslaan
Wijzigen van een
geprogrammeerde snelheid
FDruk op de toets "MENU" om naar het
algemene menu te gaan.
FSelecteer het menu "Persoonlijke instelling -
configuratie" en bevestig uw keuze.
FSelecteer het menu "Parameters auto" en
bevestig uw keuze.
F
Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestig uw keuze.
FSelecteer "Geprogrammeerde snelheden"
en bevestig uw keuze.
FSelecteer de te wijzigen geprogrammeerde
snelheid en bevestig uw keuze.
FWijzig de snelheid en bevestig uw keuze.
FSelecteer "OK" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
Via uw Autoradio
Toets "MEM"
FDruk op deze toets om de lijst van
geprogrammeerde snelheden weer te
geven.
Op dit scherm kunt u met behulp van de
toetsen van de autoradio:
Fde functie activeren/deactiveren,
Fvijf geprogrammeerde snelheden
selecteren.
In dit systeem zijn meerdere snelheden reeds geprogrammeerd. Dit vergemakkelijkt het instellen van een snelheid bij het gebruik van de
snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar.
In het geheugen zijn, afhankelijk van de uitvoering, vijf of zes snelheden geprogrammeerd. U kunt deze snelheden wijzigen.
Om veiligheidsredenen mogen de
geprogrammeerde snelheden alleen
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Via het touchscreen
FDruk op deze toets om het
menu "Rijden" te selecteren.
FDruk op "Inst. snelheden".
FSelecteer de functie waarvoor u nieuwe
snelheden wilt programmeren:
FKies de snelheid die u wilt wijzigen.
FVoer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
FBevestig om de wijzigingen op te slaan en
sluit het menu af.
Toets "MEM"
Met deze toets kunt u een geprogrammeerde
snelheid selecteren die u wilt gebruiken voor de
snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar.
Zie de desbetreffende rubriek.
Wijzigen van een geprogrammeerde snelheid
● snelheidsbegrenzer
of
● snelheidsregelaar
133
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
6.Snelheidsbegrenzing ingeschakeld /
onderbroken.
7.Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
8.Ingestelde snelheid.
9.Selectie van een geprogrammeerde snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
1.Knop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer.
2.Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid.
3.Toets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid.
4.Toets voor het inschakelen / onderbreken
van de snelheidsbegrenzing.
5.Toets voor het beheer van de
geprogrammeerde snelheden.
Bediening op het stuurwiel
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld.
De ingestelde snelheid moet minimaal
30 km/h bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in
het geheugen.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
FDraai de knop 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F
Als de ingestelde snelheid (laatste in het systeem
opgeslagen snelheid) de door u gewenste
snelheidslimiet is, druk dan op de toets 4 om de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
Inschakelen
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
FDruk nogmaals op de toets 4 om
de werking van de functie tijdelijk te
onderbreken (Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
Fin stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3,
Fcontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via uw
Autoradio:
Factiveer eerst de functie (zie de rubriek
"Opslaan van snelheden"),
Fhoud de toets 2 of 3 ingedrukt, het systeem
geeft de geprogrammeerde snelheid
weer die het dichtste bij de actuele
wagensnelheid ligt; deze snelheid wordt de
nieuwe snelheidslimiet,
Fdruk nogmaals op de toets 2 of 3 om een
andere snelheid te selecteren.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
Fdruk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
Fdruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt de nieuwe snelheidslimiet.
135
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
UitschakelenStoring
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de werking
van de snelheidsbegrenzer hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
FAls u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt
overschrijden, trap dan het gaspedaal
stevig in, tot voorbij het zware punt.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
FDraai de knop 1 in de stand "0": de
informatie over de snelheidsbegrenzer
wordt niet meer weergegeven.
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Bij een steile afdaling of bij snel
accelereren kan de snelheidsbegrenzer
niet voorkomen dat de ingestelde
snelheid wordt overschreden.
Als het overschrijden van de ingestelde snelheid niet
wordt veroorzaakt door het stevig intrappen van het
gaspedaal, klinkt bovendien een geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid de ingestelde snelheid weer
heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer ingeschakeld:
de weergegeven ingestelde snelheid knippert niet meer.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
De snelheidsregelaar is een rijhulpsysteem;
de bestuurder moet te allen tijde de
snelheidslimieten in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Snelheidsregelaar
1.
Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar
.
2.Toets voor het opslaan van de actuele
snelheid als de ingestelde snelheid of voor
het verlagen van de ingestelde snelheid.
3.Toets voor het opslaan van de actuele
snelheid als de ingestelde snelheid of voor
het verhogen van de ingestelde snelheid.
4.Toets voor het onderbreken / hervatten van
de snelheidsregeling.
5.
Toets voor het beheer van de geprogrammeerde
snelheden
.
Bediening op het stuurwiel
6.Snelheidsregeling onderbroken / hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd.
8.Ingestelde snelheid.
9.Selectie van een geprogrammeerde
snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
De snelheidsregelaar moet handmatig
worden ingeschakeld.
De auto moet met een snelheid van
minimaal 40 km/h rijden en:
- bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de
vierde versnelling zijn ingeschakeld,
-
bij auto's met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak moet de selectiehendel
in de stand A staan of moet, in de
handbediende stand, minimaal de
tweede versnelling zijn ingeschakeld,
-
bij auto's met een automatische versnellingsbak
moet de selectiehendel in de stand D staan of
moet, in de handbediende stand, minimaal de
tweede versnelling zijn ingeschakeld.
Deze informatie wordt tevens
weergegeven op het head-up display.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Head-up display".
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid
rijden zonder gas te hoeven geven.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (Pause):
- door op de toets 4 te drukken of door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen,
- automatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
137
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
FDraai de knop 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
FDruk, wanneer de gewenste snelheid
is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
wagensnelheid wordt de ingestelde
snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
Inschakelen
FDruk op de toets 4 om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
FDruk nogmaals op de toets 4 om
de snelheidsregelaar weer in te
schakelen (ON).
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Stel om veiligheidsredenen een
snelheid in die niet al te veel afwijkt
van de actuele wagensnelheid. Zo
voorkomt u dat de auto onverwacht gaat
accelereren of vaart minderen.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
Fin stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3,
Fcontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
de toets 2 of 3 kan de wagensnelheid
zeer snel veranderen.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via uw
Autoradio:
Fschakel eerst de functie in (zie de rubriek
"Opslaan van snelheden"),
Fhoud de toets 2 of 3 ingedrukt, het systeem
geeft de geprogrammeerde snelheid
weer die het dichtste bij de actuele
wagensnelheid ligt; deze snelheid wordt de
nieuwe ingestelde snelheid,
Fdruk nogmaals op de toets 2 of 3 om een
andere snelheid te selecteren.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
Fdruk op de toets 5 om de zes
geprogrammeerde snelheden weer te geven,
Fdruk op de toets van de snelheid die u wilt
instellen.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Gebruik de snelheidsregelaar
uitsluitend als u gedurende een zekere
tijd met een constante snelheid en met
een veilige afstand tot uw voorligger
kunt rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet
in de stad, bij druk verkeer, op
bochtige of steile wegen, op gladde of
ondergelopen wegen of bij slecht zicht
(zware regenval, mist, sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling enz.
Uitschakelen
Als u het rempedaal intrapt om de
wagensnelheid te beperken, wordt de werking
van de snelheidsregelaar automatisch
onderbroken.
Druk op de toets 4 om de functie weer in te
schakelen.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
FDraai de knop 1 in de stand "0": de
informatie over de snelheidsregelaar wordt
niet meer weergegeven.
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de auto de ingestelde snelheid
overschrijdt.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd kan de
werking van de snelheidsregelaar
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- leg nooit meerdere matten op
elkaar.
139
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Deze functie signaleert met behulp van sensoren
in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto
(personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die
binnen het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die
aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden
mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de sensoren
bevinden.
Parkeerhulp
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
Parkeerhulp achter
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
Grasche weergave
De grafische weergave is een aanvulling op
het geluidssignaal. Op het multifunctionele
display worden blokjes weergegeven die het
pictogram van de auto steeds dichter naderen.
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het display.
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij
klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).
Als er een storing optreedt, gaat bij het
inschakelen van de achteruitversnelling dit
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
branden en/of wordt er een bericht op het
display weergegeven, in combinatie met een
geluidssignaal (korte pieptoon).
Storing
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10 km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
Parkeerhulp vóór
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door CITROËN
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Uitschakelen/activeren van de
parkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld door deze
knop in te drukken. Het controlelampje in de
knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer geactiveerd. Het controlelampje
dooft.
Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het
obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
141
Rijden
DS5_nl_Chap04_conduite_ed01-2015
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd
wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De beelden van de camera worden in kleur
weergegeven op het touchscreen.
De achteruitrijcamera wordt bij bepaalde uitvoeringen
gecombineerd met de parkeerhulp.
De blauwe strepen geven de rijrichting van de
auto weer.
De gebogen blauwe strepen geven de
maximale draaicirkel weer.
De groene strepen geven een afstand van
ongeveer 1 en 2 meter achter de achterbumper
van uw auto weer.
De rode streep geeft een afstand van ongeveer
30 cm achter de achterbumper van uw auto
weer.
Aan de hand van de weergegeven strepen
kan niet de plaats van de auto ten opzichte
van hoge voorwerpen (zoals auto's in de
nabijheid) worden bepaald.
Een zekere vervorming van het beeld is
normaal.
Dit systeem is een hulpsysteem; de bestuurder
moet waakzaam blijven en te allen tijde de
controle over zijn auto bewaren.
Wassen met een hogedrukspuit
Houd bij het wassen van de auto het uiteinde
van de spuit op een afstand van ten minste
30 cm van de lens van de camera.
Maak de lens van de camera regelmatig
schoon met een zachte doek.
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Zicht
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Lichtschakelaar
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen.
Hoofdverlichting
Uw auto is voorzien van verschillende
verlichtingsfuncties:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht op
wegen zonder ander verkeer,
- meedraaiende koplampen: voor een
optimaal zicht in bochten.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting
voor specifieke rijomstandigheden:
- mistachterlicht: voor een betere
zichtbaarheid van achteren bij mist,
- mistlampen vóór: voor extra zicht bij mist
en voor een optimale verlichting van
kruispunten en tijdens parkeermanoeuvres,
- dagrijverlichting: voor een betere
zichtbaarheid van uw auto overdag.
Instelbare functies
U kunt de volgende verlichtingsfuncties
activeren en deactiveren:
- follow me home-verlichting,
- aanvullende verlichting vóór,
- statische bochtverlichting,
- instapverlichting,
- automatische verlichting,
- "Automatische schakeling grootlicht/
dimlicht".
145
Zicht
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Ring voor de selectie van de
stand van de hoofdverlichting
Draai aan de ring om het symbool van de gewenste
stand tegenover het merkteken te zetten.
Lichten uit (afgezet contact) /
dagrijverlichting (draaiende motor).
Automatische verlichting.
Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
Grootlichtschakelaar
Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Ring voor de selectie van de mistverlichting
De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht.
Verdraai de ring:
Féén stand naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen,
Ftwee standen naar voren om de
mistachterlichten in te schakelen,
Féén stand naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen,
Ftwee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld
(uitvoeringen met automatische verlichting) of als
het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven
de mistverlichting en de parkeerlichten branden.
FDraai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen.
De parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts,
zijn de mistlampen vóór en de
mistachterlichten verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
U moet zelf inschatten wanneer u de
mistlampen moet inschakelen, omdat
mogelijk de lichtsterktesensor van
de automatische verlichting ondanks
eventueel aanwezige mist toch
voldoende licht kan constateren.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.
Mistlampen vóór en
mistachterlichten
147
Zicht
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Uitschakelen van de verlichting
bij afzetten van het contact
Als u het contact afzet, worden alle
lichten automatisch uitgeschakeld,
behalve als de automatische "follow me
home"-verlichting is geactiveerd.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Aanzetten van de verlichting
na afzetten van het contact
Om de verlichting weer aan te zetten,
draait u de ring A in de stand "0"- lichten
gedoofd, en kiest u vervolgens de door u
gewenste stand.
Als het bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt er een geluidssignaal om aan te
geven dat de verlichting nog brandt.
De verlichting gaat vanzelf na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu (overgang naar
eco-modus).
Verlichting overdag /
Parkeerlichten
(LED-verlichting)
De leds worden automatisch ingeschakeld als
de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:
- Verlichting overdag (lichtschakelaar in de
stand "0" of "AUTO" als er voldoende licht
in de omgeving is).
- Parkeerlicht (lichtschakelaar in de
stand "AUTO" als er weinig licht in
de omgeving is of in de stand "alleen
parkeerlicht" of "dim-/grootlicht").
Bij de verlichting overdag hebben de leds een
grotere lichtsterkte.
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Met behulp van een lichtsterktesensor worden
de kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting kan ook, in geval van neerslag,
gelijktijdig met het automatisch inschakelen van
de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Automatische verlichting
Inschakelen
FDraai de ring in de stand "AUTO". Het
activeren van de functie wordt bevestigd
door een melding op het display.
Uitschakelen
FDraai de ring in een andere stand.
Het uitschakelen van de functie wordt
bevestigd door een melding op het display.
Als de functie automatische verlichting
is geactiveerd (lichtschakelaar in de
stand "AUTO"), wordt onder donkere
omstandigheden het dimlicht automatisch
ingeschakeld bij het afzetten van het contact.
Storing
Bij een storing in de lichtsterktesensor
gaat de verlichting branden, wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of verschijnt
een melding op het display, in
combinatie met een geluidssignaal.
Bij mist of sneeuw kan de
lichtsterktesensor ten onrechte
voldoende licht waarnemen; de
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsterktesensor,
die zich in het midden van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
De aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer bediend.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Programmeren
Automatische follow me
home-verlichting
Het inschakelen of uitschakelen en
de tijdsduur van de follow me home-
verlichting zijn in te stellen via het
configuratiemenu van de auto.
149
Zicht
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Automatische schakeling grootlicht/dimlicht
Inschakelen
Dit systeem zorgt ervoor dat, afhankelijk van
de hoeveelheid licht in de omgeving en de
verkeerssituatie, automatisch wordt overgeschakeld
van grootlicht naar dimlicht en omgekeerd. Hiertoe
bevindt zich een camera op de binnenspiegel.
FZet de ring van de
lichtschakelaar in de stand
"AUTO".
Het automatische omschakelsysteem
is een hulpsysteem bij het rijden. De
bestuurder blijft zelf verantwoordelijk
voor de verlichting van zijn auto, voor
de aanpassing van de verlichting aan
de lichtsterkte van de omgeving, het
zicht en het verkeer en voor het naleven
van de verkeersregels.
F
Geef een lichtsignaal
(beweeg de lichtschakelaar
tot voorbij het zware punt)
om de functie te activeren.
Op het
instrumentenpaneel
gaat dit verklikkerlampje
branden om het activeren
te bevestigen.
FDruk op de toets; het lampje van
de toets gaat branden.
Uitschakelen
FDruk op de toets; het lampje van
de toets gaat uit. De verlichting
schakelt over op de stand
"automatische verlichting".
Onderbreken
FGeef nogmaals een
lichtsignaal om de
functie tijdelijk uit te
schakelen. De verlichting
schakelt over op de
stand "automatische
verlichting".
FGeef nogmaals een
lichtsignaal om de functie
weer te activeren.
Het systeem wordt geactiveerd vanaf
25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15 km/h
wordt, is de functie niet meer actief.
Werking
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf de verlichting omschakelen.
Als de functie is geactiveerd, werkt het systeem
als volgt:
- als er voldoende omgevingslicht is en/of
de verkeersomstandigheden het gebruik
van grootlicht niet toestaan, blijven de
dimlichten branden,
- als de omgeving erg donker is en de
verkeersomstandigheden het gebruik van
grootlicht toestaan, wordt automatisch
overgeschakeld op grootlicht.
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
FDuw de lichtschakelaar binnen één
minuut na het afzetten van het contact
omhoog of omlaag om de parkeerlichten
aan de kant van het verkeer in te
schakelen (voorbeeld: rechts van de weg
parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen;
parkeerlichten links gaan branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door
een geluidssignaal en het branden van
het controlelampje van de desbetreffende
richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middenstand of zet het
contact aan.
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Handbediende follow me
home-verlichting
Inschakelen
FGeef binnen 1 minuut na het afzetten
van het contact een "lichtsignaal" met de
lichtschakelaar.
FGeef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt de
handbediende follow me home-verlichting
na een bepaalde tijd (deze tijd kan worden
geprogrammeerd in het configuratiemenu)
automatisch uitgeschakeld.
Er kunnen storingen in de werking van
het systeem optreden:
- als het zicht slecht is (bijvoorbeeld
bij sneeuwval, zware regenval of
dichte mist, ...),
- als het gedeelte van de voorruit voor
de camera vuil, beslagen of bedekt
is (bijvoorbeeld met een sticker),
- als de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of
reflecterende panelen (bijvoorbeeld
verkeersborden).
Het systeem signaleert geen:
- weggebruikers die geen verlichting
voeren, zoals voetgangers,
- weggebruikers van wie de
verlichting wordt afgeschermd
(bijvoorbeeld door een vangrail op
de snelweg),
- weggebruikers die zich aan de top
of de voet van een steile helling,
in een bocht of op een zijweg
bevinden.
151
Zicht
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Instapverlichting
buitenzijde
De instapverlichting wordt afhankelijk van de
door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid
licht geactiveerd om op donkere plaatsen het
lokaliseren van de auto en het instappen te
vergemakkelijken.
Inschakelen
Uitschakelen
De instapverlichting buitenzijde gaat na een
bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit na het
afzetten van het contact of het vergrendelen
van de auto.
Programmeren
De duur van het branden van
de instapverlichting kan worden
geselecteerd via het configuratiemenu
van de auto.
De duur van het branden van de
instapverlichting is gekoppeld en gelijk
aan die van de automatische follow me
home verlichting.
FDruk op het geopende hangslot
van de afstandsbediening of op
de portierhandgreep met het
Keyless entry and start-systeem.
Verlichting spiegels
Inschakelen
De instapverlichting wordt ingeschakeld:
- bij het ontgrendelen,
- bij het afzetten van het contact,
- bij het openen van een portier,
- bij het lokaliseren van de auto via de
afstandsbediening.
Uitschakelen
De verlichting dooft na een bepaalde tijd automatisch.
Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken,
worden de volgende delen verlicht:
- het oppervlak naast het bestuurders- en
het passagiersportier,
- het oppervlak voor de buitenspiegels en
achter de voorportieren.
Het dimlicht en het parkeerlicht gaan branden
en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Halogeen
koplampen
handmatig verstellen
Automatische koplamphoogteverstelling bij
xenonlampen
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto
om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen.
0.1 of 2 personen op de voorstoelen.
-. Tussenstand.
1.5 personen + maximaal toegestane belading.
-. Tussenstand.
2.Bestuurder + maximaal toegestane belading.
-. Tussenstand.
3.5 personen + maximaal toegestane
belading in de koffer.
Stand "0": basisinstelling.
In het geval van een storing
verschijnt dit pictogram op het
instrumentenpaneel, in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het display van het instrumentenpaneel.
Om verblinding van andere weggebruikers
te voorkomen corrigeert dit systeem bij
stilstaande auto automatisch de hoogte van de
lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk
van de belading van de auto.
Raak in het geval van een storing de
xenonlampen niet aan. Raadpleeg
het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Het systeem zet in dat geval de koplampen in
de lage stand.
153
Zicht
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld,
volgen de lichtbundels van de meedraaiende
koplampen de richting van de weg.
Deze functie is alleen mogelijk in combinatie
met xenonlampen en zorgt voor een aanzienlijk
beter zicht in bochten.
Meedraaiende koplampen
met meedraaiende koplampen
zonder meedraaiende koplampen
Programmeren
Storing
U kunt deze functie
desgewenst uitschakelen via
het configuratiemenu op het
multifunctionele display.
Standaard is deze functie ingeschakeld.
Bij het afzetten van het contact
blijven de instellingen gehandhaafd.
Deze functie werkt niet:
- bij stilstand of zeer lage snelheden,
- als de achteruit is ingeschakeld.
In het geval van een storing knippert
dit pictogram op het display in
combinatie met een melding op het
multifunctionele display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Statische bochtverlichting
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht wordt de
mistlamp vóór ingeschakeld om de binnenkant
van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot
40 km/h (handig in de stad, op bochtige wegen,
kruispunten, parkeergarages enz.).
met statische bochtverlichting
zonder statische bochtverlichting
Statische bochtverlichting
ingeschakeld
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
- bij het inschakelen van een
richtingaanwijzer,
of
- als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.
Statische bochtverlichting werkt
niet
De verlichting werkt in de volgende gevallen niet:
- bij een geringe stuuruitslag,
- bij snelheden boven 40 km/h,
- als de achteruit is ingeschakeld.
Programmeren
U kunt de statische bochtverlichting
desgewenst uitschakelen via het
configuratiemenu van de auto.
Standaard is de statische
bochtverlichting ingeschakeld.
155
Zicht
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Ruitenwisserschakelaar
Instellen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende
automatische functies van de ruitenwissers
mogelijk:
- automatische werking van de
ruitenwissers vóór,
- automatisch inschakelen van de
ruitenwisser achter bij het inschakelen
van de achteruitversnelling.
Handmatige functies
De bestuurder schakelt de ruitenwissers
handmatig in.
De ruitenwissers voor en achter zorgen
voor een optimaal zicht voor de bestuurder,
ongeacht de weersomstandigheden.
Ruitenwissers vóór
Wissnelheid:
hoge snelheid (hevige neerslag),
normale snelheid (matige regenval),
interval (wissnelheid aangepast aan
de wagensnelheid),
uit,
automatisch (omlaag duwen en
loslaten),
één keer (de hendel even naar u toe trekken).
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Ruitenwisser achter
Schakel de automatische werking van
de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval
of strenge vorst en bij montage van een
fietsendrager op de achterklep. Dit kan
worden uitgevoerd via het configuratiemenu.
uit,
interval,
wissen en sproeien
(gedurende enige tijd).
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser
achter ingeschakeld.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd via het
configuratiemenu.
Deze functie is standaard
geactiveerd.
Instellen
FTrek de ruitenwisserschakelaar naar u
toe. De ruitensproeiers treden in werking,
waarna enige tijd de ruitenwissers worden
ingeschakeld om de ruit schoon te wissen.
De koplampsproeiers worden alleen
geactiveerd als het dimlicht of het grootlicht
brandt en de auto rijdt.
Ruitensproeiers vóór en
koplampsproeiers
Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter:
Om het verbruik van koplampsproeiervloeistof
te beperken werken de koplampsproeiers
tijdens één en hetzelfde traject slechts elke
zevende keer dat de ruitensproeiers worden
gebruikt of elke 40 km.
157
Zicht
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snelheid
van de ruitenwissers wordt aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
Duw de hendel één keer omlaag.
De ruitenwissers maken één slag om
het inschakelen te bevestigen.
Duw de hendel nog een keer omlaag
of zet de hendel in een andere stand
(Int., 1 of 2).
Uitschakelen
Elke keer als het contact meer
dan 1 minuut is afgezet, moet u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren door
de hendel één keer omlaag te duwen.
Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
gaat uit en er verschijnt een melding.
Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
gaat branden en er verschijnt een melding.
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot
de voorruit ontdooid is.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in de
intervalstand.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Speciale stand van de
ruitenwissers voor
Deze stand maakt het mogelijk de
ruitenwissers los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen
worden gereinigd of de ruitenwissers worden
vervangen. In de winter kan deze stand tevens
worden gebruikt om de ruitenwissers los te
zetten van de voorruit.
Om een goede werking van de
ruitenwissers te behouden adviseren wij u:
- voorzichtig met de ruitenwissers
om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebruiken
om een stuk karton tegen de
voorruit te houden,
- de ruitenwissers te vervangen
zodra ze tekenen van slijtage
vertonen.
FAls de ruitenwisserschakelaar binnen een
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, worden de ruitenwissers in de
verticale stand gezet.
FZet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers na de werkzaamheden weer
in de ruststand te zetten.
159
Zicht
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
1.Plafonnier vóór - achter
2.Kaartleeslampjesvóór
3.Kaartleeslampjes achter
4.Sfeerverlichting
Plafonniers
In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk branden:
Plafonnier vóór - achter
Zorg ervoor dat er geen voorwerpen in
contact zijn met de plafonniers.
In de stand "interieurverlichting permanent
ingeschakeld", blijft de interieurverlichting
afhankelijk van de omstandigheden
gedurende een bepaalde tijd branden:
-
bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
-
in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,
-
bij draaiende motor: onbeperkt.
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de elektronische sleutel uit de lezer
wordt verwijderd,
- als een portier wordt geopend,
- als op de vergrendelingsknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de
auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
Permanent uit.
Permanent aan.
Kaartleeslampjes vóór -
achter
FDruk bij aangezet contact op de
desbetreffende schakelaar.
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
Sfeerverlichting
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
Als het buiten donker is, gaat de
sfeerverlichting automatisch branden als de
parkeerlichten worden ingeschakeld (zo wordt
de middenconsole bijvoorbeeld verlicht door
een lichtbundel waarvan de lichtbron in de
dakconsole is ondergebracht).
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de
parkeerlichten worden uitgeschakeld.
Verlichting ingeschakeld: u kunt kiezen uit
7 standen voor de lichtsterkte.
De lichtsterkte wordt elke keer dat op de knop
wordt gedrukt trapsgewijs verhoogd en keert
weer terug naar de laagste stand nadat de
hoogste stand is bereikt.
Houd de knop ingedrukt om direct de maximale
lichtsterkte te verkrijgen.
Met deze knop regelt u de lichtsterkte
van de plafonnier, de verlichting van de
binnenportiergrepen en de verlichting van de
portiervakken (volgens uitvoering).
Verlichting
beenruimte
Inschakelen
De werking is gelijk aan die van de plafonniers.
De lampen gaan branden zodra één van de
portieren wordt geopend.
De gedempte verlichting van de beenruimte
verbetert het zicht in de auto als deze zich in
een donkere omgeving bevindt.
InschakelenInstellen van de lichtsterkte
van de plafonnier
161
Zicht
DS5_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015
DS5_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
DS5_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
DS5_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
- conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd*,
- de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van uw
auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor-
als achterin met de rug in de rijrichting
worden vervoerd.
CITROËNbeveelt u aan kinderen op
de buitenste achterzitplaatsen van
uw auto te vervoeren:
- met de rug in de rijrichting tot 3 jaar,
- met het gezicht in de rijrichting
vanaf 3 jaar.
Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
* De regelgeving met betrekking tot het vervoer
van kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
165
Veilig vervoeren van kinderen
DS5_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
Kinderzitje op de passagiersstoel voor*
"Met de rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
Let erop dat de veiligheidsgordel goed
aansgespannen is.
Zorg er bij kinderzitjes met een steun
voor dat de steun goed contact maakt
met de vloer. Verstel de passagiersstoel
als dit niet het geval is.
Passagiersstoel in de hoogste stand en zo
ver mogelijk naar achteren.
Wanneer een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de passagiersstoel voor wordt
geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar
achteren worden geschoven, en in de hoogste
stand en met de rugleuning rechtop worden
gezet.
De frontairbag aan passagierszijde moet
zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan
kan het kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in
de rijrichting op de passagiersstoel voor
wordt geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk
naar achteren worden geschoven, en in de
hoogste stand en met de rugleuning rechtop
worden gezet en mag de frontairbag aan
passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
* Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens
u een kinderzitje op deze zitplaats bevestigt.
DS5_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde
Vanaf 22 kg (vanaf ongeveer 6 jaar): gebruik alleen de zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
Door CITROËN aanbevolen kinderzitjes
CITROËN levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts
veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
171
Veilig vervoeren van kinderen
DS5_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
Bevestiging kinderzitjes met de veiligheidsgordel
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een
universeel gehomologeerd kinderzitje (a), gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie
Plaats
Minder dan 13 kg
(Categorie 0 (b) en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(Categorie 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(Categorie 2)
Van 3 tot ongeveer 6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(Categorie 3)
Van 6 tot ongeveer 10 jaar
Passagiersstoel vóór (c) met
hoogteverstelling
U (R)U (R)U (R)U (R)
Buitenste zitplaatsen
achter (d)
UUUU
Middelste zitplaats achterXXXX
(a): Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's bevestigd kan worden met behulp van de veiligheidsgordel.
(b): Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de passagiersplaats voor worden vervoerd.
Als deze op de 2e zitrij worden bevestigd, is het mogelijk dat andere zitplaatsen niet gebruikt kunnen worden.
(c): Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
(d): Schuif wanneer u een kinderzitje achterin plaatst "met de rug in de rijrichting" of "met het gezicht in de rijrichting" de voorstoel naar voren en zet de
rugleuning rechtop, zodat er voldoende ruimte is voor het het kinderzitje en de benen van het kind.
Verwijder de hoofdsteun en berg
hem op alvorens een kinderzitje met
een rugleuning te bevestigen op een
passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun
terug zodra het kinderzitje is verwijderd.
U: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een
veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".
U (R): als U, waarbij de passagiersstoel in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan.
X: zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie.
DS5_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIX-normen.
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
ISOFIX-bevestigingen
- twee bevestigingsringen A, die zich tussen
de rugleuning en de zitting van de zitplaats
bevinden, aangegeven met een merkteken,
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige,
degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten
die eenvoudig aan de twee bevestigingsringen A kunnen
worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van
een bovenste bevestigingsriem die kan worden
vastgemaakt aan de bevestigingsring B.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje is
de bescherming van het kind bij een
aanrijding niet meer gewaarborgd.
Volg nauwkeurig de
montagevoorschriften in de handleiding
die bij het kinderzitje is geleverd.
-
één bevestigingsring B onder een afdekkapje boven
aan de achterzijde van de rugleuning, TOP TETHER
genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem.
De plaats hiervan wordt aangegeven met een merkteken.
Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER:
- verwijder de hoofdsteun en berg deze op
alvorens het kinderzitje op deze plaats te
bevestigen (vergeet niet de hoofdsteun
weer aan te brengen nadat u het kinderzitje
weer hebt verwijderd),
- trek het afdekkapje van de TOP TETHER
los,
- haal de riem van het kinderzitje naar de
achterzijde van de rugleuning van de stoel
en zorg dat deze precies tussen de gaten
voor de hoofdsteunpennen ligt,
- maak de haak van de bovenste riem vast
aan de ring B,
- trek de bovenste riem strak.
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:
Aan de top tether, die aan de achterzijde van de
rugleuning is gemonteerd, kan de bovenste riem
van een kinderzitje (indien aanwezig) worden
vastgemaakt. Dit systeem beperkt het naar voren
kantelen van het kinderzitje bij een frontale aanrijding.
Raadpleeg het schema voor meer
informatie over de mogelijkheden van
het plaatsen van ISOFIX-kinderzitjes in
uw auto.
173
Veilig vervoeren van kinderen
DS5_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
Door CITROËN aanbevolen ISOFIX-kinderzitjes
Het CITROËN-netwerk levert een gamma ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes, die zijn voorzien van een onderdeelnummer, zijn goedgekeurd voor gebruik in uw auto.
Raadpleeg ook de montagehandleiding van de fabrikant van het kinderzitje voor meer informatie over het plaatsen en verwijderen van het zitje.
"Baby P2C Mini" met ISOFIX-basis
(lengtecategorie: C, D, E)
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis,
die wordt bevestigd aan de ringen A.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel.
In dat geval wordt het zitje zonder basis gebruikt.
DS5_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(gewichtsgroep B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Wordt bevestigd aan de ogen A en, met behulp van de bovenste riem, aan het oog B, genaamd TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats
van de auto te bevestigen.
"Baby P2C Midi" met ISOFIX-basis
(gewichtsgroepen: D, C, A, B, B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit kinderzitje wordt met de rug in de rijrichting geplaatst met behulp van een ISOFIX-basis die
aan de ogen A wordt bevestigd.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit kinderzitje kan ook met het gezicht in de rijrichting worden geplaatst.
Dit kinderzitje kan niet met een veiligheidsgordel worden vastgezet.
Wij adviseren u het zitje met de rug in de rijrichting te plaatsen voor kinderen tot en met 3 jaar oud.
175
Veilig vervoeren van kinderen
DS5_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter
(A t/m G).
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot 13 kg
(categorie 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (categorie 1)
Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitjeReiswieg*"rug in de rijrichting"
"rug in de rijrichting"
"gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maatFGCDECDABB1
Passagiersstoel voorX
Buitenste zitplaatsen achterIL-SU**IL-SUIL-SU
IUF
IL-SU
Middelste zitplaats achterX
* Reiswiegen en babyautostoeltjes kunnen niet op de passagiersstoel vóór worden geplaatst.
** De ISOFIX reiswieg die aan de onderste ringen van een ISOFIX-plaats wordt bevestigd, neemt de totale ruimte van de achterbank in beslag.
DS5_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van
een universeel gehomologeerd ISOFIX-
kinderzitje met het gezicht in de rijrichting
en een bovenste riem aan de bovenste
ring van de ISOFIX-plaatsen.
IL-SU: zitplaats geschikt voor de
bevestiging van een semi-universeel
gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een
bovenste riem of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een
steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem of
een steun.
Raadpleeg de rubriek "Isofix-bevestigingen"
voor meer informatie over de bevestiging van
de bovenste riem.
Verwijder de hoofdsteun en berg
hem op alvorens een kinderzitje met
een rugleuning te bevestigen op een
passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun
terug zodra het kinderzitje is verwijderd.
X: zitplaats niet geschikt voor de bevestiging
van een kinderzitje of een reiswieg uit de
aangegeven gewichtsklasse.
177
Veilig vervoeren van kinderen
DS5_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij
een aanrijding.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp
van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje
zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar
kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje
met de veiligheidsgordel voor dat de
veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje
is gespannen en dat de gordel het kinderzitje
stevig op zijn plaats houdt. Schuif de
passagiersstoel, wanneer deze versteld kan
worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
- het kinderzitje "met de rug in de rijrichting",
- de voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren
en zet de rugleuning ervan, indien nodig,
rechter op.
Adviezen voor kinderzitjes
Zorg er voor een optimale bevestiging
van het kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" voor dat de rugleuning van het
zitje zo dicht mogelijk tegen de rugleuning
van de stoel van de auto aan zit of er zelfs
tegenaan drukt.
Verwijder de hoofdsteun alvorens een
kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op
een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto
vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is
verwijderd.
Kinderen voorin
Plaatsen van een
stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
CITROËN beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien
van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de portieren en de portierruiten achter
per ongeluk geopend worden.
Zorg er voor dat de portierruiten achter niet
verder dan voor 1/3 deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen op de passagiersstoel
vóór is per land verschillend. Raadpleeg de
in uw land geldende regelgeving.
Schakel de airbag aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
DS5_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
Elektrische kinderbeveiliging
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend en blokkeert de bediening van de achterportierruiten.
InschakelenUitschakelen
Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit
op een storing in de elektrische kinderbeveiliging.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Dit systeem werkt onafhankelijk van de
centrale vergrendeling; gebruik het nooit in
plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de auto altijd
de sleutel uit het contact, zelfs voor korte
periodes.
Bij een ernstige aanrijding wordt de
elektrische kinderbeveiliging automatisch
uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers
de auto ongehinderd kunnen verlaten.
FDruk bij ingeschakeld contact op
deze knop.
FDruk nogmaals bij ingeschakeld
contact op deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
branden in combinatie met een melding die het
inschakelen bevestigt.
Het lampje blijft branden zolang de elektrische
kinderbeveiliging is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te
openen en de elektrisch bedienbare achterste
zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
uit in combinatie met een melding die het
uitschakelen bevestigt.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
179
Veilig vervoeren van kinderen
DS5_nl_Chap06_securite-enfants_ed01-2015
Veiligheid
DS5_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Richtingaanwijzers
FLinks: duw de hendel helemaal omlaag.
FRechts: duw de hendel helemaal omhoog.
Drie keer knipperen
Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
desbetreffende richtingaanwijzers knipperen
vervolgens drie keer.
Wanneer de richtingaanwijzers na
meer dan 20 seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt bij een snelheid
van meer dan 60 km/h automatisch het
knippergeluid versterkt.
Alarmknipperlichten
Druk de knop in, de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop - afhankelijk van de mate van
remvertraging, als het ABS ingrijpt, maar ook als
er een aanrijding wordt gesignaleerd, worden de
alarmknipperlichten automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
FU kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
Deze functie kunt u bij elke snelheid
gebruiken, maar komt vooral van pas bij
het wisselen van rijstrook op wegen met
meerdere rijstroken per rijbaan.
183
Veiligheid
DS5_nl_Chap07_securite_ed01-2015
ClaxonUrgence-oproep of
Assistance-oproep
Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep
verzenden naar de hulpdiensten of de speciale
helpdesk (deze dienst wordt uitgevoerd door de
Assistance-helpdesk van CITROËN).
Systeem om uw medeweggebruikers met een
geluidssignaal te waarschuwen voor direct
gevaar.
FDruk op het middelste gedeelte van het
stuurwiel met bedieningstoetsen.
Maak geen overmatig gebruik van de
claxon en houd u bij het gebruik aan de
ter plaatse geldende wetten en regels.
Raadpleeg de rubriek "Audio en
datacommunicatie" voor meer
informatie over het gebruik van deze
voorziening.
Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de
volgende systemen omvat:
- het antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (EBD),
- de noodremassistentie (AFU),
- de antislipregeling (ASR),
- de dynamische stabiliteitscontrole (ESP).
Elektronisch stabiliteitsprogramma
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antislipregeling (ASR)
Dit systeem past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(ESP)
Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
185
Veiligheid
DS5_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Intelligente TractiecontroleWerking
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Als dit lampje gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een storing in
het ABS-systeem, waardoor u tijdens het
remmen de controle over uw auto zou
kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met het lampje STOP, een
geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar waardoor
u tijdens het remmen de controle over
uw auto zou kunnen verliezen.
Onder gladde omstandigheden is het raadzaam
te rijden op winterbanden.
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto uitgerust
met een systeem dat zorgt voor extra tractie op
besneeuwde wegen: intelligente tractiecontrole.
Deze functie signaleert situaties met weinig grip,
zoals wegrijden en voortbewegen van de auto
in verse en diepe sneeuw of over platgereden
sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de intelligente
tractiecontrole het doorslippen van de voorwielen
om voor een optimale grip te zorgen. Zo wordt de
aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische stabiliteitscontrole
(ESP) en antispinregeling (ASR)
Inschakelen
Deze systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting, grijpen ze in
op de werking van de motor en het remsysteem.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
Uitschakelen
Storing
Als dit verklikkerlampje en het lampje
van de uitschakelknop gaan branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding, duidt dit op een
storing in het systeem.
Opnieuw inschakelen
FDruk op deze knop.
Het lampje van de knop gaat branden.
De systemen ESP en ASR grijpen niet meer in
op de werking van de motor en het remsysteem
als de auto uit de koers raakt.
FDruk nogmaals op deze knop.
Schakel deze systemen weer in zodra er weer
voldoende grip is.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond, ...)
kan het nuttig zijn de systemen ESP en ASR uit
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.
Bij snelheden tot 50 km/h kunt u de systemen
handmatig weer inschakelen:
187
Veiligheid
DS5_nl_Chap07_securite_ed01-2015
ESP/ASR
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het CITROËN-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
De systemen ESP en ASR zorgen voor
meer veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer risico's of
te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden
(regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat
de wielen hun grip verliezen groter. Het
is voor uw veiligheid dus van het grootste
belang dat de systemen ESP en ASR
altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van de
voorschriften van de fabrikant met betrekking
tot de wielen (banden en velgen), onderdelen
van het remsysteem, elektronische
onderdelen alsmede de montageprocedure
en het uitvoeren van werkzaamheden door
het CITROËN-netwerk.
Voor een doeltreffende werking van de
systemen ESP en ASR onder winterse
omstandigheden is het noodzakelijk de
auto te voorzien van winterbanden voor en
achter die ervoor zorgen dat de wegligging
zo neutraal mogelijk is.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóórVeiligheidsgordels achter
De achterzitplaatsen zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat
en spankrachtbegrenzer (met uitzondering van
de middelste zitplaats achter).
Omdoen
FTrek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
FControleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Losmaken
FDruk op de rode knop van de
gordelsluiting.
FHoud de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming van
de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse
aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen
de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee
de gordel tegen het lichaam van de inzittenden
getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
189
Veiligheid
DS5_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Hoogteverstelling vóór
FKnijp, om het bevestigingspunt te vinden,
de knop in en schuif deze in één van de
standen.
Als de wagensnelheid hoger is
dan 20 km/h, knippert (knipperen)
het pictogram (de pictogrammen)
gedurende twee minuten in combinatie
met een geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft
(blijven) het pictogram (de pictogrammen) branden
zolang de bestuurder of passagier(s) zijn gordel
(hun gordels) niet heeft (hebben) vastgemaakt.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s)
losgemaakt/niet vastgemaakt*
1.Pictogram veiligheidsgordels voor en/of
achter losgemaakt/niet vastgemaakt, op
het instrumentenpaneel.
2.Pictogram veiligheidsgordel linksvoor.
3.Pictogram veiligheidsgordel rechtsvoor.
4.Pictogram veiligheidsgordel rechtsachter.
5.Pictogram veiligheidsgordel middenachter.
6.Pictogram veiligheidsgordel linksachter.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) vóór
Bij het aanzetten van het contact
gaat het pictogram 1 op het
instrumentenpaneel en de
pictogrammen 2 en/of 3 op het
pictogrammendisplay van de veiligheidsgordels
en passagiersairbag rood branden als de
desbetreffende veiligheidsgordel niet is
vastgemaakt of weer is losgemaakt.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s) achter
Bij het aanzetten van het
contact gaan de desbetreffende
pictogrammen 4, 5 en 6 gedurende
ongeveer 30 seconden rood branden
als de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt.
Bij een snelheid hoger dan ongeveer 20 km/h
brandt het desbetreffende pictogram 4,
5 of 6 rood, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel, als een
achterpassagier zijn veiligheidsgordel heeft
losgemaakt.
* Volgens uitvoering en/of verkoopland.
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg voor meer informatie de rubriek
"Kinderzitjes".
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de
werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig
controleren door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels
beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een
reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het
CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
191
Veiligheid
DS5_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid
van de inzittenden (uitgezonderd de middelste
passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te
verbeteren. De airbags vormen een aanvulling op de
werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren de frontale
en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de auto
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te helpen beschermen. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het
zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden
de auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze
situaties voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
Het activeren van (een van) de airbags
gaat gepaard met wat rook en een
knal, als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Registratiezones voor een aanrijding
A.Impactzone vóór.
B.Impactzone opzij.
Frontairbags
Activering
De airbags worden opgeblazen, met uitzondering
van de airbag aan passagierszijde als deze is
uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding
binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A),
in de lengterichting van de auto en vanaf de
voorzijde richting de achterzijde van de auto, die
zich op een horizontale ondergrond moet bevinden.
De frontairbag wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze
naar voren wordt geslingerd.
De frontairbags beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend
ongeval), worden de airbags niet meer
opgeblazen.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld:
Fsteek de sleutel in de schakelaar
voor uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde,
Fdraai deze in de stand "OFF",
Fverwijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
Afhankelijk van de uitvoering van uw
auto brandt dit waarschuwingslampje
hetzij op het instrumentenpaneel, hetzij
op het display voor de waarschuwingslampjes van
de autogordels en de airbag aan passagierszijde, bij
aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd uit
als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan
met afgezet contact de schakelaar weer
op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier te
garanderen.
Als het contact is aangezet en
de airbag aan passagierszijde
opnieuw wordt ingeschakeld, gaat dit
waarschuwingslampje op het display van de
waarschuwingslampjes van de autogordels
en de airbag aan passagierszijde
gedurende ongeveer 1 minuut branden.
Storing
Als dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van
het instrumentenpaneel, laat het systeem dan
controleren door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat
dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet
worden geactiveerd.
193
Veiligheid
DS5_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende
portierpaneel.
De zijairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Detectiezones voor een aanrijding
A.Impactzone vóór.
B.Impactzone opzij.
Windowairbags
De windowairbags beschermen de bestuurder
en passagiers (uitgezonderd de middelste
passagier achter) bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen
en in de hemelbekleding.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan kan het zijn dat de
airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of
een frontale aanrijding wordt de
windowairbag niet geactiveerd.
Activering
De windowairbag wordt gelijktijdig met de zijairbag
aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone opzij (B), waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf
de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto
worden uitgeoefend.
De windowairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel, raadpleeg dan het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Storing
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Dit kan de goede
werking van de airbag belemmeren en/of
de inzittende bij het opblazen van de airbag
verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen
mogen uitsluitend door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor
goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie
met actieve zijairbags gebruikt kunnen
worden. Voor informatie over de stoelhoezen
die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich
wenden tot het CITROËN-netwerk.
Raadpleeg de rubriek "Accessoires".
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen
gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op
het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding;
dit zou bij het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van
de bevestiging van de window-airbags.
195
Veiligheid
DS5_nl_Chap07_securite_ed01-2015
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de
vloerplaat van de bagageruimte.
De volledige set voor de reparatie van een
band bestaat uit een compressor en een flacon
met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band
tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde
garage kunt bereiken.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in
het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Bandenreparatieset
Toegang tot de set
Overzicht gereedschap
Al het gereedschap is specifiek bestemd
voor uw auto; gebruik het niet voor andere
doeleinden. Afhankelijk van de uitvoering is uw
auto voorzien van het volgende gereedschap.
1. 12V-compressor.
De compressor bevat een
afdichtingsproduct voor het tijdelijk
repareren van een band. Bovendien kan
hiermee de bandenspanning worden
aangepast.
2. Wielblok*.
Voor het blokkeren van de wielen, zodat de
auto niet weg kan rollen.
3.Sleutel voor sierdoppen van wielbouten*.
Voor het verwijderen van de sierdoppen
van de wielbouten van lichtmetalen velgen.
4. Wieldopsleutel.
Voor het verwijderen van de wieldoppen
van lichtmetalen velgen.
5.Afneembaar sleepoog.
Zie de rubriek "Slepen van de auto".
* Volgens land van bestemming of uitvoering.
199
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
A.Schakelaar stand "Reparatie" of "Op
spanning brengen".
B.Aan/uit schakelaar "I/O".
C.Knop voor leeg laten lopen.
D.Manometer (bar en psi).
E.Opbergvak met:
- kabel + adapter voor 12V-aansluiting,
- diverse opblaasnippels voor accessoires
als ballonnen, fietsbanden, ...
Beschrijving van de set
F.Flacon met afdichtmiddel.
G.Witte slang met dop voor de reparatie.
H.Zwarte slang voor het op spanning
brengen.
I.Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet I moet
op het stuurwiel worden geplakt om u
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
Rijd na het repareren met behulp van
de bandenreparatieset niet sneller dan
80 km/h.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Reparatiemethode
FZet het contact af.
FRol de witte slang G volledig uit.
FDraai de dop van de witte slang los.
FSluit de witte slang aan op het ventiel van
de lekke band.
FSluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting in de auto.
FStart de motor en laat deze draaien.
Let op: dit product is schadelijk
(ethyleenglycol, colofonium...) bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
Verwijder het voorwerp dat de lekkage
heeft veroorzaakt niet uit de band.
1. Afdichting van het lek
FZet de schakelaar A in de stand
"Reparatie".
FControleer of de schakelaar B in
de stand "O" staat.
De elektrische installatie van de auto
biedt de mogelijkheid een compressor
aan te sluiten en te gebruiken voor de
duur die nodig is om een gerepareerde
lekke band op spanning te brengen of om
een klein opblaasartikel op te blazen.
201
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Schakel de compressor niet in voordat
de witte slang is aangesloten op het
ventiel van de band: het afdichtmiddel
wordt anders buiten de band gespoten.
FActiveer de compressor door de
schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot
de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
Het afdichtmiddel wordt onder druk in
de band gespoten; neem gedurende
deze handeling de slang niet los van de
aansluiting (kans op spatten).
FVerwijder de set en draai de dop van de
witte slang vast.
Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof
niet op of in de auto terecht kunnen komen.
Houd de set binnen handbereik.
FMaak direct een rit van ongeveer vijf
kilometer met matige snelheid (tussen
20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het
lek kan dichten.
FZet de auto stil en controleer de reparatie
en de bandenspanning met de set.
Controlesysteem bandenspanning
Als uw auto is uitgerust met een controlesysteem
voor de bandenspanning, zal het
verklikkerlampje voor te lage bandenspanning
na het repareren van een wiel blijven branden tot
u het systeem laat resetten door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als na vijf tot zeven minuten de
gewenste bandenspanning niet is
bereikt, is de band niet te repareren met
de bandenreparatieset; neem contact
op met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder
te helpen.
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
FZet de schakelaar A in de stand
"Bandenspanning".
FRol de zwarte slang H volledig
uit.
FSluit de zwarte slang aan op het ventiel
van de gerepareerde band.
FSluit de stekker van de compressor weer
aan op de 12V-aansluiting in de auto.
FStart de motor opnieuw en laat de motor
draaien.
FBreng de band met behulp van de
compressor op de voorgeschreven
spanning (spanning verhogen:
schakelaar B in stand "I"; spanning
verlagen: schakelaar B in stand "O"
en knop C indrukken), zoals vermeld
op de bandenspanningssticker in de
portieropening aan bestuurderszijde.
Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek
niet goed gedicht; neem contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om u verder te helpen.
FVerwijder de set en berg deze op.
FRijd niet harder dan 80 km/h en niet verder
dan 200 km.
Ga zo snel mogelijk naar een
servicepunt van het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergeet niet de technicus te vertellen
dat u de set hebt gebruikt. Na nadere
inspectie kan de technicus u vertellen
of de band gerepareerd kan worden of
moet worden vervangen.
2. Op spanning brengen
203
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Uitnemen van de flacon
F
Berg de zwarte slang op.
F
Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los.
F
Houd de compressor rechtop.
F
Draai de flacon aan de onderzijde los.
Let op dat er geen afdichtmiddel uit de
flacon stroomt.
De uiterste gebruiksdatum staat op de
patroon vermeld.
De patroon met afdichtmiddel kan
slechts één keer gebruikt worden en
moet daarna worden vervangen, ook
als hij niet leeg is.
Werp de patroon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij het CITROËN-
netwerk of een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats een nieuwe patroon met
afdichtmiddel te kopen.
Controle / aanpassen
bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting van
het afdichtmiddel, ook gebruiken om:
- uw bandenspanning te controleren of uw
banden op spanning te brengen,
- andere opblaasbare voorwerpen op te
pompen (ballen, fietsbanden...).
FDraai de schakelaar A in de
stand "Op spanning brengen".
FRol de zwarte slang H volledig uit.
FSluit de zwarte slang aan op het
ventiel van de band of van de accessoire.
Breng indien nodig eerst een van de
meegeleverde verloopstukken aan.
FSluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
FStart de auto en laat de motor draaien.
FBreng de band op spanning met behulp
van de compressor (op spanning brengen:
schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen:
schakelaar B in stand "O" en druk op de
knop C), zoals staat aangegeven op de
bandenspanningssticker van de auto of het
opblaasbare voorwerp.
FVerwijder de set en berg deze op.
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Wiel verwisselen
De krik is opgeborgen in een doos die is
bevestigd aan het reservewiel.
Het reservewiel is samen met deze doos
met een lier aan de onderzijde van de auto
bevestigd.
Zie de rubriek "Toegang tot het reservewiel".
Openen van de doos met gereedschap:
Fdruk op de lip, schuif het deksel half open
en verwijder het vervolgens.
Toegang tot het gereedschap
In het geval van een lekke band kunt u het wiel
met het bij de auto geleverde gereedschap
verwisselen volgens de onderstaande
procedure.
Het overige gereedschap bevindt zich
in een opbergbak onder de vloer van de
bagageruimte.
205
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Beschikbaar gereedschap*
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel wordt met een lier tegen de
bodem van de bagageruimte vastgeklemd.
Bandenspanningscontrolesysteem
Het reservewiel is niet voorzien van een
bandenspanningssensor. Laat het repareren van
de lekke band uitvoeren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en kan,
afhankelijk van de uitvoering van uw auto, verschillen.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
1.
Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en
kunnen de wielbouten worden losgedraaid.
2.
Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3.
Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de
sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd.
4.
Gereedschap voor het verwijderen van
wieldoppen.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de
wieldoppen worden verwijderd.
5.
Dop voor het verwijderen van slotbouten (in het
dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de
speciale slotbouten worden verwijderd.
6.
Wielblok.
Hiermee kan het wegrollen van de auto worden
voorkomen.
7.
Verlengstuk van de wielsleutel.
Hiermee kunt u de moer van de lierkabel los- of
vastdraaien.
8.
Afneembaar sleepoog.
Zie de rubriek "Slepen van de auto".
* Afhankelijk van het land van bestemming.
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Verwijderen van het reservewiel
FTil de vloerplaat op om de moer van de lier
te kunnen bereiken.
FDraai de moer tot de aanslag rechtsom
met de wielsleutel 1 en het verlengstuk 7
en draai zo de kabel van de lier los tot het
reservewiel plat op de grond ligt. Rol de
kabel ver genoeg uit om het wiel uit de
houder te kunnen halen.
FVerwijder het reservewiel met de doos via
de achterzijde van de auto.
FZet het reservewiel rechtop om bij de doos
met gereedschap te kunnen komen.
FMaak het verbindingsstuk los van het
deksel van de doos.
FHaal de verbindingsstuk door de naaf van
het wiel om het wiel te kunnen verwijderen.
Na het monteren van het reservewiel
in de plaats van het wiel met de lekke
band moet de lier en de doos met
gereedschap onder de auto worden
teruggeplaatst voordat weggereden kan
worden.
Zie de rubriek "Terugplaatsen van de
lier en het reservewiel".
207
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Terugplaatsen van de lier en het
reservewiel
Deze procedure moet worden uitgevoerd met
of zonder het reservewiel. Voer zonder het
reservewiel de stappen A en D uit.
Alleen een noodreservewiel kan met de lier
onder de auto worden bevestigd.
FBerg de krik op in de doos en breng het
deksel weer aan.
FPlaats de gesloten doos plat op de grond,
bij de achterzijde van de auto.
FZet het reservewiel rechtop en haal het
verbindingsstuk door de naaf van het wiel.
FSteek het verbindingsstuk in de opening
van het deksel van de doos.
FCentreer het reservewiel op de doos met
gereedschap.
FPlaats het wiel met de doos onder het
achterste gedeelte van de auto.
FMonteer het wiel met de doos onder de
auto door de moer van de lier linksom
te draaien met de wielsleutel 1 en het
verlengstuk 7.
FDraai de bout tot de aanslag en controleer
of het wiel goed vlak tegen de bodem
aan ligt.
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Demonteren van het wiel
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar het verkeer
niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat
de auto op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond staat.
Trek de parkeerrem aan (tenzij deze
geprogrammeerd is in de automatische
stand), zet het contact af en schakel de
eerste versnelling* in om de wielen te
blokkeren.
Controleer of het verklikkerlampje
remsysteem en het controlelampje P op
de parkeerremhendel branden.
Plaats indien nodig een wielblok tegen het
wiel tegenover het te verwisselen wiel.
Controleer of de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Werkwijze
FVerwijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (volgens uitvoering) of
verwijder de naafdop met behulp van gereedschap 4.
FBevestig de dop 5 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los (volgens
uitvoering).
FDraai de overige wielbouten niet meer dan een kwartslag los met alleen de wielsleutel 1.
* Stand R van de elektronisch gestuurde
versnellingsbak of stand P van de
automatische versnellingsbak.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt; gebruik
een bok.
209
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
FPlaats de voet van de krik 2 op de grond,
loodrecht onder een van de twee steunpunten
aan de voorzijde A of achterzijde B. Gebruik
het steunpunt dat zich het dichtste bij het te
verwisselen wiel bevindt.
FKrik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
FVerwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
FVerwijder het wiel.
FDraai de krik 2 uit tot de kop van de krik
het gebruikte steunpunt A of B raakt. Het
middelste deel van de kop moet goed in het
steunpunt A of B steken.
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik
wegschuiven of wegzakken - Kans op letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B onder de auto en zorg ervoor dat de
kop van de krik goed tegen het midden van het steunpunt drukt. Zo niet, dan kan de auto
beschadigd raken en/of de krik wegzakken - Kans op letsel!
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Monteren van het wiel
Bevestiging van het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen
velgen is het normaal dat bij het monteren
van het noodreservewiel de ringen van
de bouten de velg niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het
conische draagvlak van de bouten voor de
bevestiging van het reservewiel.
Na het verwisselen van het
wiel
Het wiel met de lekke band kan niet onder de
auto worden bevestigd. Het wiel moet liggend in
de bagageruimte worden opgeborgen; gebruik
een hoes om de bagageruimte te beschermen.
Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan
80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van
de wielbouten en de bandenspanning van het
reservewiel controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Procedure
FPlaats het wiel op de naaf.
FDraai de wielbouten met de hand vast.
FDraai de slotbout met de wielsleutel 1 en
de dop 5 enigszins vast.
FDraai de overige wielbouten enigszins vast
met alleen de wielsleutel 1.
211
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
FLaat de krik zakken.
FVouw de krik 2 op en verwijder hem.
FDraai de slotbout vast met de wielsleutel 1
en de dop 5.
FDraai de overige wielbouten vast met
alleen de wielsleutel 1.
FBevestig de doppen op de overige
wielbouten (volgens uitvoering).
FBerg het gereedschap op in de houder.
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Montagetips
FAls u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
FTrek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
FMonteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
FRijd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50 km/h.
FZet de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af
fabriek gemonteerde
banden
Maximale afmeting
van de schakels
215/60 R16
9 mm
225/50 R17
235/45 R18
sneeuwkettingen niet
mogelijk
235/40 R19
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het
monteren van de sneeuwkettingen te oefenen;
doe dit op een vlakke en droge ondergrond.
213
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Een lamp vervangen
Verlichting vóór
Uitvoering met meedraaiende
xenonlampen
1.Dagrijverlichting/parkeerlichten (LED).
2.Meedraaiend dim-/grootlicht(D1S).
3.Richtingaanwijzers (LED).
4.Mistlampen/bochtverlichting(LED).
Uitvoering met halogeenlampen
1.Grootlicht (H1).
2.Dimlicht (H7).
3.Dagrijverlichting/parkeerlichten (LED)*.
4.Richtingaanwijzers (HY21).
5.Mistlampen/bochtverlichting(H11).
Let er bij het monteren van onder andere
H7-lampen met nokjes op dat deze
nokjes goed in de uitsparingen komen,
zodat het licht in de juiste richting schijnt.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Elektrocutiegevaar
Het vervangen van een xenonlamp (D1S) moet
worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Verlichting met leds
(light-emitting diodes)
Neem voor het vervangen van dit type lampen
contact op met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Het CITROËN-netwerk biedt vervangingssets
aan voor leds (light-emitting diodes).
* Led: light-emitting diode.
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
Freinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
Fgebruik een spons met zeepwater
of een pH-neutraal product,
Fwanneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
FRaak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-pluizende
doek.
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
Verlichting overdag / parkeerlicht
Neem voor het vervangen van dit type lamp
met LED’s en lichtgeleiders contact op met
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het CITROËN-netwerk kan u voor de LED's
een vervangingsset leveren.
215
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Dimlicht
(uitvoering met halogeenlampen)
Grootlicht
(uitvoering met halogeenlampen)
FDuw op de bovenzijde van de stekker en
kantel het geheel vervolgens omlaag.
FVerwijder de stekker met de lamp.
FTrek aan de lamp om deze te vervangen.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde, maar begin bij het aanbrengen bij het
onderste deel van de lamp.
FTrek aan de borglip om de plastic
beschermkap te verwijderen.
FTrek aan de borglip om de plastic
beschermkap te verwijderen.
FVerwijder de stekker met de lamp door op
de pal aan de onderkant te drukken.
FTrek aan de lamp om deze te vervangen.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Mistlampen
FVerwijder de spatplaat aan de onderzijde
van de carrosserie.
FNeem de stekker van de lamp los.
FDraai de lamp een kwart omwenteling en
vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Voor het vervangen van deze lampen
kunt u ook het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
Richtingaanwijzers
Als een controlelampje (rechts of
links) van de richtingaanwijzers sneller
knippert, is een van de lampen aan de
desbetreffende zijde defect.
De lamp van de richtingaanwijzers bevindt zich
onder de koplamp.
FDraai de lamphouder een kwart
omwenteling links- of rechtsom en
verwijder deze.
FVervang de defecte lamp.
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
U kunt voor het vervangen van deze
lampen ook het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
217
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Geïntegreerde
zijknipperlichten
Instapverlichting in de
buitenspiegels
Voor het vervangen van deze lampen dient u
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te raadplegen.
Voor het vervangen van de LED dient u het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te raadplegen.
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
1.Parkeerlichten
(LED).
2.Richtingaanwijzers (PY21W
amberkleurig).
3.Achteruitrijlichten (P21W).
4.Remlichten (P21W).
5.Mistachterlichten (P21W).
Achterlichten
Richtingaanwijzers en remlichten
(op de schermen)
FOpen de achterklep en verwijder
vervolgens het afdekplaatje.
FNeem de stekker van de lamp los.
FDraai de twee bevestigingsmoeren van de
lamp los.
FVerwijder de lamp voorzichtig via de
buitenzijde van de auto.
De bevestigingsklemmen gaan
automatisch los.
FDraai de lamphouder een kwart
omwenteling en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
LEDs
Neem voor het vervangen van leds
contact op met het CITROËN-netwerk
of met een gekwalificeerde werkplaats.
219
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Achteruitrijlichten (achterklep)
FVerwijder de lamp voorzichtig via
de buitenzijde van de auto. De
bevestigingsklemmen worden automatisch
losgemaakt.
FDraai de lamphouder een kwart
omwenteling en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Mistlamp
FOpen de achterklep.
FMaak de achterlichtlijst los.
FVerwijder het deksel en draai de
bevestigingsmoer van de lamp los.
De mistlamp is vanaf de onderzijde van de
bumper bereikbaar.
FDraai de fitting een kwart omwenteling en
verwijder het geheel.
FVervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Voor het vervangen van deze lampen
kunt u ook het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Kentekenplaatverlichting
FSteek een kleine schroevendraaier in de
spleet van het lampglas.
FDuw de schroevendraaier naar buiten om
het lampglas los te maken.
FVerwijder het lampglas.
FTrek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Derde remlicht (LED's)
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
221
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Zekeringen vervangen
In het geval van een storing in een bepaalde functie kunt u de desbetreffende defecte zekering vervangen volgens de onderstaande procedure.
De tang voor het verwijderen van zekeringen
bevindt aan de binnenzijde van de klep van het
zekeringkastje in het dashboard.
Toegang:
Fverwijder de klep,
Ftrek de tang los.
Toegang tot het gereedschap
Voordat u een zekering vervangt, dient u de
oorzaak van de storing op te sporen en te
(laten) verhelpen.
FU kunt aan de draad van een zekering zien
of deze defect is.
Vervangen van een zekering
GoedDefect
FGebruik de speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te verwijderen.
FVervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte.
FSelecteer de zekering aan de hand van
het nummer op de zekeringkast, de op de
zekering aangegeven stroomsterkte en de
navolgende tabellen.
CITROËN is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren van
extra accessoires die door CITROËN
noch aanbevolen noch geleverd worden
en die bovendien niet volgens haar
voorschriften zijn gemonteerd. Dit
geldt met name als het gezamenlijke
stroomverbruik van de extra
accessoires meer dan 10 milliampère
bedraagt.
Montage van elektrische
accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto
is reeds rekening gehouden met de montage van
zowel de standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in de auto
monteert of laat monteren.
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde
van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen
FTrek de klep los.
Zekering
nr.
Ampère
(A)
Functies
F6 A of B15Autoradio.
F83Inbraakalarm.
F1310Aansteker vóór, 12V-aansluiting vóór.
F141012V-aansluiting achter.
F163Kaartleeslampen achter.
F173Make-upspiegel.
F28 A of B15Autoradio.
F3020Ruitenwisser achter.
F3210Audioversterker.
223
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Zekeringen motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu.
Toegang tot de zekeringen
FMaak het deksel los.
FVervang de zekering (zie de
desbetreffende paragraaf).
FSluit na het vervangen van de zekering
zorgvuldig het deksel voor een goede
afdichting van de zekeringkast.
Zekering
N°
Ampère
(A)
Functies
F2015Ruitensproeierpomp voor en achter.
F2120Pomp koplampsproeiers.
F2215Claxon.
F2315Grootlicht rechts.
F2415Grootlicht links.
F275Afschermklep koplamp links.
F285Afschermklep koplamp rechts.
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
12V-accu
Deze sticker hoort bij het Stop &
Start-systeem en geeft aan dat er een
speciale 12V-loodaccu is gebruikt die
alleen losgekoppeld en/of vervangen
mag worden door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De accu bevindt zich in de motorruimte.
Toegang tot de accu:
Fopen de motorkap via de hendel in
het interieur en gebruik vervolgens de
veiligheidshaak aan de buitenzijde,
Fverwijder de kunststof afdekkap voor
toegang tot de pluspool,
Fmaak indien nodig de zekeringkast los om
de accu te kunnen verwijderen.
Toegang tot de accu
Loskoppelen van de pluspool (+)
FTrek de hendel D zo ver mogelijk omhoog
om de accupoolklem E te ontgrendelen.
Weer aansluiten van de pluspool (+)
FPlaats de geopende accupoolklem E op de
pluspool (+) van de accu.
FDruk verticaal op de accupoolklem E om
hem goed tegen de accu aan te drukken.
FZet de accupoolklem vast door de pasnok
opzij te bewegen en vervolgens de hendel D
omlaag te duwen.
Forceer de hendel niet bij het
omlaagduwen, aangezien de accupoolklem
niet kan worden vergrendeld als deze niet
correct is geplaatst; herhaal de procedure.
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu.
225
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Na het monteren van de accu duurt
het even voordat het Stop & Start-
systeem weer zal werken, hoe lang dit
duurt is afhankelijk van klimatologische
omstandigheden en de laadtoestand van
de accu (kan tot ongeveer 8 uur duren).
Bij auto's met het Stop & Start-systeem
hoeven de accukabels tijdens het
opladen niet losgenomen te worden.
Starten van de motor met
een hulpaccu en startkabels
Controleer eerst of de nominale spanning
van de hulpaccu 12 V bedraagt en of de
capaciteit van de hulpaccu minimaal gelijk
is aan die van de ontladen accu.
Start de motor niet door een acculader
aan te sluiten.
Koppel de pluspool (+) van de accu niet
los terwijl de motor draait.
FVerwijder, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje van de pluspool (+).
FSluit de rode kabel aan op de pluspool (+)
van de ontladen accu A en vervolgens op de
pluspool (+) van de hulpaccu B.
FSluit de groene of zwarte kabel aan op de
minpool (-) van de hulpaccu B (of op het
massapunt van de auto met de hulpaccu).
FSluit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van de
auto met de lege accu (of op de motorsteun).
FStart de motor van de auto met de hulpaccu
en laat deze gedurende enkele minuten
draaien.
FStel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een
nieuwe poging te doen.
FMaak de accupoolklemmen los.
FVolg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
FSluit de accukabels weer aan, te beginnen
met de (-) kabel.
FControleer of de accupolen en de klemmen
schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een
(witte of groene) oxidatielaag, neem dan
de accukabels los en reinig de polen en
klemmen.
Laden met behulp van een
acculader
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels.
FWacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels in omgekeerde
volgorde los.
FBreng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Accu's bevatten schadelijke stoffen,
zoals zwavelzuur en lood. Accu's
moeten volgens de wettelijke
voorschriften worden afgevoerd en
mogen in geen geval bij het huisvuil
terechtkomen.
Lever lege batterijen en accu's in bij
een speciaal afvalstoffendepot.
Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan een
maand buiten gebruik is.
Het aanduwen om de motor te starten is bij
een auto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of een automatische
versnellingsbak niet toegestaan.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat
u handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend
uit in een goed geventileerde ruimte, ver
van open vuur of vonken veroorzakende
bronnen, om elk risico van brand- of
explosiegevaar uit te sluiten.
Probeer niet een bevroren accu
op te laden: de accu moet eerst
worden ontdooid om explosiegevaar
uit te sluiten. Als de accu bevroren
is geweest, laat deze dan eerst
controleren, voordat u hem laat
opladen door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Zij controleren of de inwendige
componenten zijn beschadigd en of de
behuizing scheuren vertoont, waardoor
giftige en corrosie-veroorzakende
accuzuren zouden kunnen weglekken.
Keer de polariteiten niet om en gebruik
uitluitend een 12-volt accu.
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de
accupoolklemmen los te nemen.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn.
Vóór het loskoppelen van de
accukabels
Wacht 2 minuten na het afzetten van het
contact.
Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de
accukabels loskoppelt.
Na het weer aansluiten van de
accukabels
Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens
de motor te starten, zodat de elektronische
systemen geïnitialiseerd kunnen worden.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze
handeling toch nog problemen voordoen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het
zelf opnieuw initialiseren van de elektronische
systemen (afhankelijk van de uitvoering):
- de sleutel met afstandsbediening,
- het elektrische zonnescherm / de
elektrische zonneschermen,
- ...
Een aantal functies is niet
beschikbaar als de laadtoestand van
de accu onvoldoende is.
227
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Spaarfase
De spaarfase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, ...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audio-
en telematicasysteem, de ruitenwissers,
dimlichten, plafonniers, ... nog in totaal
maximaal 40 minuten gebruiken.
Eco-mode
Inschakelen van de eco-mode
Vervolgens geeft een melding op het display
van het instrumentenpaneel aan dat de eco-
mode is ingeschakeld en worden de actieve
functies in de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het
gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten
worden voortgezet via de handsfree set van
uw autoradio.
Uitschakelen van de
eco-mode
De functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
- minder dan tien minuten om de functies
ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken,
- meer dan tien minuten om de functies
ongeveer dertig minuten te kunnen
gebruiken.
Neem de tijd die nodig is voor het starten van
de motor in acht om een juiste lading van de
accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
Als de accu ontladen is, kan de motor
niet gestart worden (zie de rubriek
"Accu").
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Wisserbladen vervangen
Voordat u een wisserblad
demonteert
FBedien de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut na het afzetten van het contact
om de ruitenwissers naar het midden van
de voorruit te verplaatsen.
Demonteren
FTil de desbetreffende ruitenwisserarm op.
FMaak het wisserblad los en verwijder het.
Monteren
FBreng het nieuwe wisserblad aan en klik
het vast.
FZet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Na het monteren van een
wisserblad vóór
FZet het contact aan.
FBedien nogmaals de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers in de ruststand te zetten.
229
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet
beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen
en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden.
Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging
uitgeschakeld.
Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf:
- als de auto is gestrand op de autosnelweg,
- bij auto's met vierwielaandrijving,
- als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te
ontgrendelen of de handrem los te zetten,
- bij takelen met slechts twee wielen op de grond,
- bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...
Slepen
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog is opgeborgen onder de
vloerplaat van de bagageruimte:
Fopen de achterklep,
Ftil de vloerplaat van de bagageruimte op,
Fpak het sleepoog uit de opbergdoos.
U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het
sleepoog.
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Slepen van uw autoSlepen van een andere
auto
FMaak het klepje in de voorbumper los door
op de bovenkant ervan te drukken.
FDraai het sleepoog vast tot de aanslag.
FBevestig de sleepstang.
FTrek het klepje in de achterbumper aan de
linkerkant los via de punt van de ring.
FDraai het sleepoog vast tot de aanslag.
FBevestig de sleepstang.
FSchakel de alarmknipperlichten van beide
auto's in.
FRijd rustig weg. Rijd vervolgens met
een lage snelheid en leg geen lange
afstanden af.
F
Zet de versnellingshendel in de
neutraalstand (stand N bij de elektronisch
gestuurde of automatische versnellingsbak).
Het niet opvolgen van deze aanwijzing
kan er toe leiden dat bepaalde
onderdelen van het remsysteem of de
aandrijving beschadigd raken en dat de
rembekrachtiger na het starten mogelijk niet
meer werkt.
FOntgrendel het stuurwiel en zet de
parkeerrem vrij.
FSchakel de alarmknipperlichten van beide
auto's in.
FRijd rustig weg. Rijd vervolgens met
een lage snelheid en leg geen lange
afstanden af.
231
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Trekken van een aanhanger
Wij raden u aan gebruik te maken van
een speciaal door CITROËN geteste
en goedgekeurde trekhaak inclusief
bedrading en deze door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het CITROËN-
netwerk behoort, moet de montage
altijd volgens de voorschriften van de
fabrikant worden uitgevoerd.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het
vervoer van personen en bagage, maar is
tevens geschikt voor het trekken van een
aanhanger.
Ga wanneer geen aanhanger is
aangekoppeld niet rijden zonder dat de
afneembare kogel is verwijderd, omdat
deze anders voor het mistachterlicht zit.
Het rijden met een aanhanger heeft
veel invloed op het rijgedrag van de
auto en vergt daarom extra aandacht
van de bestuurder.
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Adviezen
Gewichtsverdeling
FVerdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
houd u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen
de prestaties van de motor af als men op
grotere hoogte boven de zeespiegel komt.
Trek boven de 1000 m 10% van het maximale
aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke
volgende 1000 m.
Zijwind
FHoud er rekening mee dat de
zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
FPas uw snelheid aan om het toerental te
beperken.
Het maximale aanhangergewicht is
afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van de
koelvloeistoftemperatuurmeter.
FAls het waarschuwingslampje
van de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden in combinatie met
het waarschuwingslampje STOP,
stop dan zo snel mogelijk en zet
de motor af.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de
remweg.
Bij een lange afdaling is het, om te voorkomen
dat de remmen oververhit raken, raadzaam om
op de motor af te remmen.
Banden
FControleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
FControleer de verlichting van de
aanhanger.
Raadpleeg de rubriek "Technische gegevens"
voor de gewichten en aanhangergewichten die
voor uw auto van toepassing zijn.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld als bij het aankoppelen
van een aanhanger een originele
CITROËN-trekhaak wordt gebruikt.
233
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Allesdragers monteren
Maximale belasting van de dakstangen,
bij een maximale laadhoogte van 40 cm
(m.u.v. fietsendrager): 70 kg.
Pas bij een belading hoger dan
40 cm de rijsnelheid aan aan de
rijomstandigheden om schade aan de
allesdragers en de bevestigingsplaatsen
op het dak te voorkomen.
Houd u bij het monteren van de dwarsdragers
aan hun montageplaats:
Gebruik door CITROËN goedgekeurde
accessoires en houd u aan de
aanwijzingen en instructies in de
montagehandleiding van de fabrikant
om beschadiging van de carrosserie
(vervorming, krassen, ...) te voorkomen.
FVerwijder de dop met behulp van een
inbussleutel.
FZet de dwarsdragers in de juiste stand en
draai de bevestigingsbouten vast.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het vervoeren van
voorwerpen die langer zijn dan de auto.
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Onderhoudstips
Stickersets voor
persoonlijke styling
Deze stickersets zijn voorzien van een
speciale behandeling tegen veroudering en
losscheuren.
De stickers zijn ontworpen om de carrosserie
van de auto een persoonlijke tint te geven.
Het is raadzaam de stickersets, die ook
leverbaar zijn als accessoire, te laten
aanbrengen door het CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Als u bij het wassen van de auto gebruikmaakt
van een hogedrukspuit, houd dan het uiteinde
van de spuit op een afstand van ten minste
30 cm van de stickers.
Was uw auto niet in een wasbox of
wasstraat met een hogedrukinstallatie.
Koplampen en achterlichten
De koplampen zijn uitgerust met glazen van
polycarbonaat voorzien van een beschermlaag.
Gebruik voor het schoonmaken van de
koplampen nooit een droge doek of een
schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel.
Gebruik een spons en zeepwater.
Om te voorkomen dat de vernislaag en de
afdichtrubbers beschadigd raken, is het
raadzaam de koplampen, de achterlichten
en omgeving niet te reinigen met een
hogedrukreiniger.
Houd u bij het gebruik van een
hogedrukreiniger aan de voorschriften met
betrekking tot de druk en de spuitafstand.
Verwijder eerst hardnekkig vuil met behulp van
een spons en lauw zeepwater.
In het garantie- en onderhoudsboekje van uw auto vindt u de algemene adviezen met betrekking tot
het onderhouden van uw auto.
Leder
Leder is een natuurproduct. Om de
duurzaamheid ervan te garanderen moet
het leder geregeld op de juiste wijze worden
onderhouden.
In het garantie- en onderhoudsboekje
van uw auto vindt u alle specifieke
voorzorgsmaatregelen met betrekking tot het
onderhouden van het leder.
235
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Accessoires
Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het
CITROËN-netwerk.
Deze accessoires en onderdelen zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een
artikelnummer en beschikken over de garantie van CITROËN.
"Comfort":
windgeleiders, rolgordijnen zijruiten, rolgordijn
achter, koelbox, kleerhanger aan hoofdsteun,
leeslamp, caravanspiegels, parkeerhulp,
parfumeur, aansteker, enz.
"Transportmiddelen":
mat bagageruimte, bagagebak, bagagenet,
stutten, allesdrager, fietsendrager, skidrager,
dakkoffer, trekhaak, trekhaakbedrading, enz.
"Styling":
aluminium pedalen, aluminium voetensteun,
lichtmetalen velgen, verchroomde
spiegelhuizen, enz.
* Om te voorkomen dat pedalen blijven
hangen:
- let erop dat vloermatten op de juiste
plaats liggen en goed zijn vastgemaakt,
- leg nooit meerdere matten op elkaar.
"Veiligheid":
alarminstallatie, anti-takelmodule, car tracking
system, zitverhogingen en kinderzitjes,
hondenrek, alcoholtester, verbanddoos,
brandblusser, gordelsnijder/noodhamer,
gevarendriehoek, veiligheidsvest, wielbouten
met slot, sneeuwkettingen, sneeuwsokken, enz.
"Bescherming":
vloermatten*, spatlappen, stootstrips,
dorpelbeschermer voor de bagageruimte,
beschermhoes voor de auto, enz.
Bij montage van een trekhaak en bedrading
door een andere dan een dealer van het
CITROËN-netwerk, moeten de voorschriften
van de fabrikant worden opgevolgd en moet de
bedrading aangesloten worden op de daarvoor
bestemde aansluitingen van de auto.
De carosseriedelen van de achterzijde van de auto
zijn zo ontworpen dat het opspatten van water of
steenslag zo veel mogelijk wordt voorkomen.
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
Het monteren van elektrische apparatuur of
accessoires die niet onder een artikelnummer in het
assortiment van CITROËN voorkomen, kan leiden tot
storingen in het elektronisch systeem van uw auto en
een verhoogd stroomverbruik veroorzaken.
Houd hier rekening mee en neem contact op met een
vertegenwoordiger van het merk CITROËN om u te
laten informeren over het assortiment uitrustingen en
accessoires voorzien van een artikelnummer.
Installeren van
radiocommunicatiezenders
Voordat u radiozenders met
buitenantenne als uitrusting
achteraf monteert, kunt u bij het
CITROËN-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van
de voor montage geschikte zenders
opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische
Compatibiliteit (2004/104/EG).
Afhankelijk van de lokale wetgeving
kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser,
een verbandtrommel, spatlappen aan
de achterzijde van de auto.
In het CITROËN-netwerk kunt u ook reinigings-
en onderhoudsproducten kopen (interieur en
buitenkant) - waaronder milieuvriendelijke
producten uit de serie "TECHNATURE" -
bijvulmiddelen (ruitensproeiervloeistof...),
stiften en spuitbussen voor het bijwerken
van lakschades in de exacte kleur van de
carrosserie van uw auto, vulpatronen voor
bandenreparatieset, enz.
"Multimedia":
Bluetooth handsfree set, portable
navigatiesystemen, CD met update voor de
kaartgegevens, rijhulpsystemen, portable
videoscherm met steun, steun voor multimedia-
apparaat, 230V/50Hz-aansluiting, adapter
230 V/12 V, lader voor mobiele telefoon
(iPhone
®
-compatible), telefoonhouder, Wifi, enz.
237
Praktische informatie
DS5_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Controles
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
TOTAL & CITROËN
Partners in prestaties en
respect voor het milieu
Innovatie voor nog betere prestaties
Sinds meer dan 40 jaar ontwikkelen de Research &
Development-teams van TOTAL voor CITROËN
smeermiddelen die geschikt zijn voor de nieuwste
technologieën die in auto’s van het merk CITROËN
worden toegepast, zowel voor wedstrijddoeleinden
als gebruik in het dagelijkse leven.
Zo kunt u rekenen op de beste prestaties van de
motor.
Een optimale bescherming
van uw motor
Het gebruik van TOTAL smeermiddelen
bij het onderhoud van uw CITROËN
zorgt voor een langere levensduur en
betere prestaties van de motor, waarbij
het milieu zo min mogelijk wordt belast.
241
Onderhoud
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Brandstoftank
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 60 liter.
Als er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt,
wordt deze stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofmeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan een
geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn.
Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk
die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit. Dit geluid is normaal.
F
Kies bij het tankstation de juiste brandstof (deze
staat vermeld op de sticker aan de binnenzijde
van de brandstofvulklep van uw auto).
FOpen de vuldop door deze een kwart
omwenteling linksom te draaien.
FVerwijder de vuldop en plaats deze op de
steun (aan de klep).
Openen
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet
de tank beslist worden afgetapt
voordat de motor kan worden
gestart.
Tank nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem in de STOP-stand is
geschakeld; zet in dat geval altijd het
contact af met "START/STOP"-knop.
Tanken
FSteek bij een benzine-uitvoering het
vulpistool zo ver mogelijk in de vulopening
en druk hierbij de metalen klep A in.
FVul de brandstoftank. Laat het vulpistool
maximaal drie keer afslaan, aangezien er
anders storingen kunnen optreden.
FPlaats de vuldop terug en sluit deze door
de dop een kwart omwenteling rechtsom te
draaien.
FDruk de klep van de tankdop dicht.
Uw auto is voorzien van een katalysator, die de
schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.
Door de vernauwde vulpijp kan alleen benzine
worden getankt.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend
loodvrije benzine worden gebruikt.
FDruk op de toets.
Na afzetten van het contact is deze toets
nog enkele minuten actief. Zet eventueel
opnieuw het contact aan om deze toets weer te
activeren.
DIESEL
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Minimumbrandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau is
bereikt, gaat dit waarschuwingslampje
branden, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij
een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer
afsluit.
Brandstof voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen rijden op
biobrandstoffen van het type E10
(deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan
de Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten
tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor
auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn
EN 15293.
Brandstof voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen rijden
op biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen
(diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590
gemengd met biobrandstof die voldoet aan de
richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt
kunnen worden (met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is bij
bepaalde dieselmotoren mogelijk. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt
worden nageleefd. Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof
(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
Als dit lampje gaat branden, zit er nog
ongeveer 6 liter brandstof in de tank.
Zolang er niet voldoende brandstof is
bijgetankt, gaat dit lampje elke keer dat het
contact wordt aangezet opnieuw branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding. Dit geluidssignaal en deze melding
worden met een toenemende frequentie
herhaald naarmate het niveau daalt en dichter
bij de "0" komt.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u zonder brandstof komt te staan.
243
Onderhoud
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Het vullen van de brandstoftank met
behulp van een jerrycan is wel mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan recht,
druk deze niet tegen de klep van de
vulpistoolrestrictie en giet voorzichtig
om ervoor te zorgen dat de brandstof
netjes in de vulopening stroomt.
Tankbeveiliging (diesel)*
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te
tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop
verwijdert.
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
Werking
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken
van Diesel per land kunnen verschillen,
kan de aanwezigheid van een
tankbeveiliging op de auto er toe leiden
dat tanken niet mogelijk is.
Wij adviseren u daarom voordat u naar
het buitenland afreist bij het CITROËN-
netwerk te informeren of uw auto
geschikt is om in het desbetreffende
land te kunnen tanken.
* Volgens land van bestemming.
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Openen van de motorkap
Openen
FIn het interieur: trek de handgreep links
onder het dashboard naar u toe.
Schakel het Stop & Start-systeem
altijd uit als u handelingen onder de
motorkap wilt uitvoeren, om letsel door
het automatisch activeren van de
START-stand te voorkomen.
Sluiten
FLaat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen.
FControleer of de motorkap goed
vergrendeld is.
FAan de buitenzijde: beweeg de hendel
omhoog en til de motorkap op.
Een gasdemper opent de motorkap en houdt
deze omhoog.
In verband met de aanwezigheid
van elektrische uitrustingen in de
motorruimte wordt geadviseerd om
blootstelling aan water (regen,
wassen, ...) te beperken.
De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voorwerpen en kleding
uit de buurt van de ventilator.
245
Onderhoud
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren
van de verschillende vloeistofniveaus en het
vervangen van bepaalde onderdelen.
Benzinemotoren
1.Reservoir stuurbekrachtiging.
2.Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3.Reservoir koelvloeistof.
4.Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Luchtfilter.
8. Oliepeilstok.
9.Motorolie (bij)vullen.
THP 155 Automaat 6
THP 200 Handgeschakeld 6
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren
van de verschillende vloeistofniveaus, het
vervangen van bepaalde onderdelen en het
ontluchten van het brandstofcircuit.
* Volgens motoruitvoering.
Dieselmotoren
1.Reservoir stuurbekrachtiging.
2.Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3.Reservoir koelvloeistof.
4.Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Luchtfilter.
8. Oliepeilstok.
9.Motorolie (bij)vullen.
10. Handopvoerpomp*.
11. Ontluchtnippel*.
e-HDi 115 ETG6
HDi 160 BVM6 / HDi 160 BVA6
247
Onderhoud
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van
een lege brandstoftank noodzakelijk om het
brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de
afbeelding van de desbetreffende motorruimte.
Brandstoftank leeg (diesel)
Als de tank van uw auto is voorzien van
een tankbeveiliging, raadpleeg dan de
rubriek "Tankbeveiliging (diesel)".
FVul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
FOpen de motorkap.
FMaak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
FBedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste keer
indrukken kan zwaar zijn).
FBedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht
dan ongeveer 15 seconden en start de
motor opnieuw).
FAls de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
FPlaats de sierkap terug en klem deze vast.
FSluit de motorkap.
1.6 HDi-motor
FVul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
FOpen de motorkap.
FVerwijder indien nodig de afdekkap van de
motor voor toegang tot de opvoerpomp.
FDraai de ontluchtingsnippel los.
FBedien de handopvoerpomp tot u brandstof
door de transparante slang ziet stromen.
FDraai de ontluchtingsnippel vast.
FBedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor bij de eerste poging niet
aanslaat, wacht dan vijftien seconden
alvorens opnieuw te starten).
FAls de motor na enkele pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
FBreng de afdekkap van de motor aan en
controleer vervolgens of deze goed vastzit.
FSluit de motorkap.
2.0 HDi-motor
Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpoging en herhaal
de procedure.
BlueHDi-motoren
FVul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
FZet het contact aan (zonder de motor te
starten).
FWacht ongeveer 6 seconden en zet het
contact af.
FHerhaal de handelingen 10 keer.
FBedien de startmotor om de motor te
starten.
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Niveaus controleren
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de
motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd
via de motorolieniveaumeter op
het instrumentenpaneel (volgens
uitvoering) of met de oliepeilstok.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
CITROËN adviseert u om elke 5000 km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie
bij te vullen.
De controle van het motorolieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
horizontale ondergrond staat en de motor
ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid.
Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Controle met de oliepeilstok
Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of
"Dieselmotor" om te zien waar de oliepeilstok
zich bevindt in de motorruimte van uw auto.
FTrek aan het gekleurde uiteinde om de
oliepeilstok volledig uit de schacht te
trekken.
FVeeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
FSteek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A en B ligt.
A = MAXI
B = MINI
Als u ziet dat het oliepeil boven het
merkteken A of onder het merkteken B ligt,
start de motor dan niet.
- Als het oliepeil boven het merkteken MAXI
ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met het CITROËN-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
- Als het oliepeil lager is dan het
merkteken MINI, vul dan altijd motorolie bij.
249
Onderhoud
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
dient zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden. Draai
bij koude motor de dop open om het
niveau te controleren.
Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken "MAXI" te
bevinden. Controleer indien dit niet het geval is
of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Remvloeistofniveau
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van
de fabrikant voor het voorgeschreven
verversingsinterval.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof.
Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ververst of
de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt
met de door de fabrikant aanbevolen motorolie
voor uw auto en motoruitvoering.
Motorolie bijvullen
Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of
"Dieselmotor" om te zien waar de olievuldop
zich bevindt in de motorruimte van uw auto.
FDraai de dop van de vulopening.
FGiet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
FWacht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
FVul indien nodig nog olie bij.
FDraai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het
dashboard bij het aanzetten van het contact na
30 minuten de juiste waarde aangeven.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de
fabrikant voor het verversingsinterval voor uw
auto.
Maak om een verminderde
betrouwbaarheid van de motor en de
emissieregeling te voorkomen nooit
gebruik van additieven in de motorolie.
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken "MAXI" te
bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.
Wacht bovendien alvorens werkzaamheden
aan het koelsysteem uit te voeren ten minste
1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat
het koelsysteem onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen
de dop eerst 2 omwentelingen los om
de druk te laten dalen. Verwijder, als de
druk eenmaal gedaald is, de dop en vul
koelvloeistof bij.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van
de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
De koelventilator kan ook nog gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd daarom
voorwerpen en kleding uit de buurt van de
ventilator.
Gegevens van de vloeistof
Voor een optimale reiniging en om bevriezing
te voorkomen, mag nimmer water worden
gebruikt voor het verversen of bijvullen van de
vloeistof.
Onder winterse omstandigheden is het
raadzaam ruitensproeiervloeistof op basis van
ethanol of methanol te gebruiken.
Niveau vloeistof ruitensproeiers/
koplampsproeiers
Als uw auto voozien is van koplampsproeiers
en u wilt het niveau controleren of bijvullen,
parkeert u de auto en zet u de motor af.
FControleer of de motor geheel is afgezet
voordat u de motorkap opent.
FVerwijder de dop van het
ruitensproeiervloeistofreservoir.
FKnijp de pipet af om te voorkomen dat er
lucht inkomt.
FVerwijder de pipet uit het reservoir en lees
via de doorzichtige buitenkant het niveau af.
FVul indien nodig het niveau bij.
FPlaats de dop terug op het reservoir en
sluit de motorkap.
251
Onderhoud
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen
niet in het riool, in het water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor
bestemde containers bij het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Afgewerkte producten
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt
aangegeven door het verklikkerlampje
Service in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Controles
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig te
controleren of de accupolen en -klemmen
schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter.
Deze sticker, die hoort bij het Stop & Start-
systeem, geeft aan dat er een speciale
12V-loodaccu is gebruikt die alleen
losgekoppeld en/of vervangen mag worden
door het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het
onderhoudsschema van de fabrikant dat
betrekking heeft op de motoruitvoering van
uw auto voor het controleren van bepaalde
onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt
de rubriek "12V-accu" voor meer informatie
over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
253
Onderhoud
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Roetfilter (diesel)
Als het roetfilter vervuild is, wordt
u hierop geattendeerd door het
tijdelijk branden van dit lampje in
combinatie met een melding op het
multifunctionele display.
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra
de omstandigheden het toelaten, met een
snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot
het lampje dooft.
Als het lampje blijft branden is het minimum
brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg
de paragraaf "Niveau brandstofadditief".
Bij een nieuwe auto kunt u de
eerste paar keer dat het roetfilter
geregenereerd wordt een brandlucht
ruiken; dit is volkomen normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargenomen
worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties en heeft geen gevolgen voor
het milieu.
Laat de filters periodiek vervangen
volgens de in het onderhoudsschema
van de fabrikant aangegeven
intervallen.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit
onderdeel.
Oliefilter
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik
(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moeten de filters twee keer zo vaak
worden vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Handgeschakelde versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor de periodieke
onderhoudscontrole.
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het interval van
de niveaucontrole.
Automatische transmissie
De automatische transmissie is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het interval van
de niveaucontrole.
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudscontroles door, te laten
controleren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Remblokken
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voor
informatie over het controleren van
de slijtage van de remschijven.
Staat van remschijven
Elektrische parkeerrem
Dit systeem hoeft niet apart gecontroleerd
te worden. Als er zich toch een probleem
voordoet, laat het systeem dan
controleren door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend door CITROËN
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen
als het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt CITROËN specifieke
producten aan.
Na het wassen kan er zich een
laagje vocht of onder winterse
omstandigheden ijs vormen op de
remschijven en remblokken: de
remwerking kan daardoor afnemen.
Rem een paar keer lichtjes om de
remmen vocht- en ijsvrij te maken.
Raadpleeg voor meer informatie de rubriek
"Elektrische parkeerrem - § Storingen".
255
Onderhoud
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Additief AdBlue
®
en SCR-systeem
voor BlueHDi-dieselmotoren
Om het milieu zo min mogelijk te belasten en
om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen,
heeft CITROËN ervoor gekozen zijn auto's
met dieselmotor te voorzien van een systeem
waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd
met een SCR-systeem (Selective Catalytic
Reduction) voor de behandeling van de
uitlaatgassen zonder dat de prestaties
veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.
SCR-systeem
Met behulp van het additief AdBlue
®
, dat ureum bevat,
zet een katalysator tot 85% van de stikstofoxides
(NOx) om in stikstof en water, stoffen die onschadelijk
zijn voor de gezondheid en het milieu.
Het additief AdBlue
®
bevindt zich in een
specifiek reservoir onder de bagageruimte,
aan de achterzijde van de auto. Het reservoir
heeft een inhoud van 17 liter, goed voor een
actieradius van ongeveer 20.000 km voordat
een waarschuwingssysteem u meldt dat u
met de resterende hoeveelheid additief nog
maximaal 2400 km kunt rijden.
Om ervoor te zorgen dat het SCR-systeem
goed blijft werken, wordt bij elke periodieke
onderhoudscontrole aan uw auto in het
CITROËN-netwerk of bij een gekwalificeerde
werkplaats het reservoir van het additief
AdBlue
®
bijgevuld.
Als u verwacht tussen twee periodieke
onderhoudscontroles meer dan 20.000 km te
rijden, raden wij u aan het reservoir tussentijds
te laten bijvullen door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Als het AdBlue
®
-reservoir leeg is, zorgt
een wettelijk verplicht systeem ervoor
dat de motor niet opnieuw kan worden
gestart.
Als het SCR-systeem niet goed werkt,
stoot uw auto te veel schadelijke
stoffen uit, waardoor hij niet meer aan
de Euro 6-emissienorm voldoet.
Neem bij een storing in het SCR-
systeem zo snel mogelijk contact op
met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats: na
1100 km wordt een systeem
geactiveerd dat het opnieuw starten
van de motor blokkeert.
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Actieradius indicatoren
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue
®
-
reservoir is aangesproken of een storing in het
SCR-systeem is gesignaleerd, verschijnt bij
het aanzetten van het contact een indicator die
aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer
kunt rijden voordat het opnieuw starten van de
motor automatisch wordt geblokkeerd.
Als gelijktijdig een storing wordt gesignaleerd
en het AdBlue
®
-niveau laag is, wordt de laagste
actieradius weergegeven.
Als de motor mogelijk niet opnieuw kan worden gestart door een te laag AdBlue
®
-niveau
Het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem wordt
automatisch geactiveerd zodra het
AdBlue
®
-reservoir leeg is.
Actieradius groter dan 2400 km
Als het contact wordt aangezet, wordt er niet
automatisch een melding over de actieradius
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Druk op deze knop om de actieradius tijdelijk
weer te geven.
Bij een actieradius van meer dan 5000 km is de
waarde minder nauwkeurig.
257
Onderhoud
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje UREA branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
(bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten
geblokkeerd binnen 1500 km") die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
300 km weergegeven zolang er geen additief
is bijgevuld.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het additief
AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Raadpleeg de rubriek "Bijvullen".
Actieradius tussen 600 en 2400 km
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje SERVICE branden en knippert
het verklikkerlampje UREA in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
(bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten
geblokkeerd binnen 600 km") die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang er geen
additief is bijgevuld.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het additief
AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Raadpleeg de rubriek "Bijvullen".
Als niet op tijd additief wordt bijgevuld, kan de
motor niet meer worden gestart.
Actieradius tussen 0 en 600 km
Als het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje SERVICE branden en knippert
het verklikkerlampje UREA in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "Vul
brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd".
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg: het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem voorkomt
dat de motor opnieuw wordt gestart.
Storing in verband met een te laag AdBlue
®
-niveau
Om de motor weer opnieuw te kunnen
starten, raden wij u aan contact op te
nemen met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om de
benodigde hoeveelheid additief te laten
bijvullen. Als u zelf additief bijvult, moet
het reservoir met minimaal 3,8 liter
AdBlue
®
worden gevuld.
Raadpleeg de rubriek "Bijvullen".
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
In het geval van een tijdelijke storing
verdwijnt de waarschuwing tijdens
de volgende rit na controle van de
zelfdiagnose van het SCR-systeem.
Er wordt automatisch een
startblokkeringssysteem geactiveerd
als meer dan 1100 km is gereden
nadat de storing in het SCR-systeem
is gesignaleerd. Laat het systeem
zo snel mogelijk controleren door
het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
De verklikkerlampjes UREA, SERVICE en
zelfdiagnose motor gaan branden in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "Storing
emissieregeling".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden
gegeven als de storing voor de eerste keer
wordt gesignaleerd en vervolgens steeds bij
het aanzetten van het contact zolang de storing
niet is verholpen.
Als een storing wordt gesignaleerd
Als een storing in het SCR-systeem is bevestigd
(nadat 50 km is gereden terwijl de melding van de
storing permanent wordt weergegeven), gaan de
verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose motor
branden en knippert het verklikkerlampje UREA
in combinatie met een geluidssignaal en een
melding (bijvoorbeeld "Storing emissieregeling:
Starten geblokkeerd binnen 300 km") die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog met de resterende
hoeveelheid additief kunt rijden.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang de storing in
het SCR-systeem niet is verholpen.
De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven
zodra het contact wordt aangezet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als u dit niet doet, kan de motor niet meer worden
gestart.
Tijdens de geautoriseerde rijfase
(tussen 1100 km en 0 km)
Als een storing in het SCR-systeem wordt gesignaleerd
259
Onderhoud
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan
de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose
motor branden en knippert het verklikkerlampje
UREA in combinatie met een geluidssignaal en
de melding "Storing emissieregeling: Starten
geblokkeerd".
Starten geblokkeerd
Om de motor weer te kunnen starten, is het
noodzakelijk dat u contact opneemt met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
U hebt de limiet van de geautoriseerde rijfase
overschreden: het startblokkerringssysteem
voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart.
Bevriezing van het additief AdBlue
®
Het additief AdBlue
®
bevriest bij
temperaturen lager dan ongeveer -11°C.
Het SCR-systeem is voorzien van een
voorverwarmingssysteem voor het
AdBlue
®
-reservoir waardoor u ook in
zeer koude omstandigheden kunt blijven
rijden.
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Bijvullen van het additief AdBlue
®
Het AdBlue
®
-reservoir moet bij elke periodieke
onderhoudscontrole worden gevuld door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Vanwege de inhoud van het reservoir kan
het echter noodzakelijk zijn om het reservoir
tussentijds bij te vullen, zeker als u hier door
een waarschuwing (verklikkerlampjes en
melding) op wordt geattendeerd.
Dit kunt u laten uitvoeren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Als u zelf het reservoir wilt bijvullen, lees dan
eerst aandachtig de volgende waarschuwingen.
Gebruiksvoorschriften
Het additief AdBlue
®
is een oplossing op
ureumbasis. Deze vloeistof is onontvlambaar,
kleurloos en geurloos (indien koel bewaard).
Als het additief in contact komt met de huid,
moet u de huid wassen met kraanwater en met
zeep. Als additief in de ogen komt, spoel de
ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende
ten minste 15 minuten met kraanwater of met
een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij
een branderig gevoel of blijvende irritatie.
Als additief AdBlue wordt ingeslikt, spoel
de mond dan met schoon water en drink
vervolgens een ruime hoeveelheid water.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld
bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het
risico van het vrijkomen van ammoniakdampen
niet worden uitgesloten: adem deze niet in.
Deze ammoniakdampen werken irriterend op
de slijmvliezen (ogen, neus en keel).
Bewaar AdBlue
®
buiten het bereik van
kinderen, in de originele flacon.
Als het AdBlue
®
niet in de originele
flacon wordt bewaard, verliest het zijn
zuiverheid.
Gebruik uitsluitend additief AdBlue
®
dat aan de
norm ISO 22241 voldoet.
Verdun het additief nooit met water.
Giet nooit additief in de brandstoftank.
Vul nooit AdBlue
®
bij vanuit een
vulsysteem dat is bedoeld voor
vrachtwagens.
De verpakking in flacons met een
antidruppelsysteem vergemakkelijkt het bijvullen.
De flacons met een inhoud van 1,89 liter
(1/2 gallon) zijn verkrijgbaar bij het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
261
Onderhoud
DS5_nl_Chap09_verifications_ed01-2015
Bewaar de flacons AdBlue
®
niet in uw
auto.
Controleer voor het bijvullen of de auto op een
vlakke en horizontale ondergrond staat.
Controleer 's winters of de
omgevingstemperatuur van de auto hoger
is dan -11°C. Als het kouder is, bevriest het
AdBlue
®
waardoor u het niet in het reservoir
kunt gieten. Laat uw auto enkele uren op een
warmere plaats staan en vul vervolgens het
reservoir bij.
Procedure voor bijvullen
FDruk op de START/STOP-knop om de
motor af te zetten.
FTil de vloerplaat van de bagageruimte op
voor toegang tot het AdBlue
®
-reservoir.
Houd het linkergedeelte omhoog met
bijvoorbeeld een tas.
Voorschriften voor opslag
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij
temperaturen vanaf 25°C. Het is raadzaam de
flacons koel en buiten direct zonlicht te bewaren.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere maximumsnelheid (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
DS5_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
BenzinemotorenTHP 155THP 165 S&STHP 200
Versnellingsbakken
BVA6 (automaat
6 versnellingen)
EAT6 (automaat
6 versnellingen)
BVM6 (handgeschakeld
6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering5FVA - A/15GZT/S - T/1S - T/2S5FU8
.../1: uitvoering met banden met lage rolweerstand.
.../2: uitvoering met banden met zeer lage rolweerstand.
DS5_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere maximumsnelheid (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Gewichten en aanhangergewichten (in kg) dieseluitvoeringen
273
Technische gegevens
DS5_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere maximumsnelheid (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere maximumsnelheid (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.
Product:
Spelregels forum
Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:
lees eerst de handleiding door;
controleer of uw vraag al eerder door iemand anders is gesteld;
probeer uw vraag zo duidelijk mogelijk te stellen;
heeft u een probleem en al geprobeerd om dit op te lossen, vermeld dit erbij aub;
heeft u een oplossing gekregen van een bezoeker dan horen wij dat graag in dit forum;
wilt u een reactie geven op een vraag of antwoord, gebruik dan niet dit formulier maar klik op de knop 'reageer op deze vraag';
uw vraag wordt direct op de website gezet; vermijd daarom persoonlijke gegevens in te vullen;
Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.
Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.
Abonneren
Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Citroen DS5 HYbrid4 - 2015 bij:
nieuwe vragen en antwoorden
nieuwe handleidingen
U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.
Ontvang uw handleiding per email
Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Citroen DS5 HYbrid4 - 2015 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.
De handleiding is 13,39 mb groot.
U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.
Stel vragen via chat aan uw handleiding
Stel uw vraag over deze PDF
Andere handleiding(en) van Citroen DS5 HYbrid4 - 2015
Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email
Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.
Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.
Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken
U heeft geen emailadres opgegeven
Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.
Uw vraag is op deze pagina toegevoegd
Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.