Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.
Vergeet niet aan het stuurwiel te draaien om het stuurslot te activeren.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat uw sleutels door het CITROËN-netwerk in het elektronische geheugen van de auto opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw
bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
73
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed02-2015
Vergrendelen
FDruk op deze knop om de auto te
vergrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat branden.
Knop centrale vergrendeling
Deze knop biedt de mogelijkheid om gelijktijdig de portieren en de achterklep van binnenuit te
vergrendelen of te ontgrendelen.
Als een van de portieren is geopend,
werkt de centrale vergrendeling van
binnenuit niet.
Ontgrendelen
FDruk nogmaals op deze knop om de auto
te ontgrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat uit.
Als de auto van buitenaf is vergrendeld,
werkt deze knop niet.
FGebruik in dat geval de
afstandsbediening of de sleutel om
de auto te ontgrendelen of trek aan
de portiergreep aan de binnenzijde
om het portier te openen.
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed02-2015
Deze functie zorgt ervoor dat de portieren en de achterklep automatisch en gelijktijdig worden vergrendeld vanaf een wagensnelheid van 10 km/h.
Automatisch vergrendelen van de portieren
Werking
Inschakelen/Uitschakelen
U kunt de functie desgewenst permanent
inschakelen of uitschakelen.
FDruk als het contact is aangezet op deze
knop tot er een geluidssignaal klinkt en er
een melding ter bevestiging verschijnt.
De automatische centrale vergrendeling werkt
niet als een van de portieren of de achterklep
is geopend.
U zult de vergrendeling horen
"terugspringen", en op het
instrumentenpaneel gaat dit lampje branden,
in combinatie met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding.
Vervoer van lange of grote
voorwerpen
Wanneer u wilt rijden met geopende
achterklep, dient u op de schakelaar
van de centrale vergrendeling
te drukken om de portieren te
vergrendelen. Wanneer u dit niet
doet, hoort u elke keer dat u de
10 km/h overschrijdt de vergrendeling
"terugspringen", met de bijbehorende
bovenstaande waarschuwingen.
Wanneer u nogmaals op de schakelaar van de centrale
vergrendeling drukt, wordt de auto weer ontgrendeld.
Bij snelheden boven 10 km/h is dit ontgrendelen
slechts tijdelijk.
De status van de functie blijft nadat het contact
is afgezet opgeslagen in het geheugen.
75
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed02-2015
Alarm*
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging:
- uitwendige beveiliging
Dit systeem houdt de te openen
carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de
achterklep of de motorkap probeert te openen.
- interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
bewegingen in het interieur worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt
ingeslagen, als iets of iemand de auto
binnendringt of als iets of iemand in de auto
beweegt.
- wegsleepbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
veranderingen in de wagenhoogte worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild,
verplaatst of aangestoten.
Automatische beveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand
probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert de accu,
de bedieningseenheid of de kabels van de
sirene uit te schakelen of te beschadigen.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats alvorens
u wijzigingen aan het alarmsysteem
aanbrengt.
* Volgens land van verkoop.
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed02-2015
Vergrendelen van de auto
met volledig ingeschakeld
alarm
Inschakelen
FZet het contact af en verlaat de auto.
FVergrendel de auto met de
afstandsbediening.
of
FVergrendel de auto met het Keyless entry
and start-systeem.
Het alarmsysteem is geactiveerd: het
verklikkerlampje van de knop knippert één keer
per seconde en de richtingaanwijzers gaan
gedurende ongeveer 2 seconden branden.
De uitwendige beveiliging wordt 5 seconden
nadat de auto is vergrendeld, geactiveerd.
De interieur- en wegsleepbeveiliging worden
45 seconden nadat de auto is vergrendeld,
geactiveerd.
Uitschakelen
FDruk op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening.
of
FOntgrendel de auto met het Keyless entry
and start-systeem.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het
verklikkerlampje van de knop gaat uit en
de richtingaanwijzers knipperen gedurende
ongeveer 2 seconden.
Als de auto automatisch opnieuw
wordt vergrendeld (als binnen
30 seconden een van de portieren of
de achterklep niet is geopend), wordt
het alarmsysteem niet automatisch
ingeschakeld. Ontgrendel in dat geval
de auto en vergrendel hem vervolgens
met de afstandsbediening of het
Keyless entry and start-systeem:
het alarmsysteem is dan weer
ingeschakeld.
Indien een portier of de achterklep niet goed
is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld,
maar worden de uitwendige beveiliging, de
interieurbeveiliging en de wegsleepbeveiliging
na 45 seconden wel ingeschakeld.
77
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed02-2015
Schakel de interieur- en wegsleepbeveiliging uit
om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt
ingeschakeld als bijvoorbeeld:
- een huisdier in de auto wordt
achtergelaten,
- een ruit op een kier blijft staan,
- de auto wordt gewassen,
- een wiel wordt verwisseld,
- de auto wordt gesleept,
- de auto op een boot wordt vervoerd.
Vergrendelen van de auto
met alleen de uitwendige
beveiliging ingeschakeld
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
FZet het contact af en druk binnen
10 seconden op de knop tot het
verklikkerlampje blijft branden.
FVerlaat de auto.
FVergrendel de auto onmiddellijk met de
afstandsbediening of het Keyless entry and
start-systeem.
Alleen de uitwendige beveiliging wordt
ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop
zal één keer per seconde knipperen.
De interieur- en wegsleepbeveiliging worden
uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer
na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de
interieur- en wegsleepbeveiliging
FSchakel de uitwendige beveiliging uit
door de auto met de afstandsbediening
of het Keyless entry and start-systeem te
ontgrendelen.
Het verklikkerlampje van de knop gaat uit.
FSchakel alle beveiligingen weer in door
de auto met de afstandsbediening of
het Keyless entry and start-systeem te
vergrendelen.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
opnieuw één keer per seconde knipperen.
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed02-2015
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende dertig seconden.
Als het alarm voor de 11
e
keer afgaat, worden
de alarmsystemen uitgeschakeld.
Als het verklikkerlampje van de knop snel
knippert bij het ontgrendelen van de auto met
de afstandsbediening of het Keyless entry
and start-systeem, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
FVergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier.
Fontgrendel de auto met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier,
Fopen het portier; het alarm gaat af,
Fzet het contact aan: het alarm stopt en het
verklikkerlampje van de knop gaat uit.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het
verklikkerlampje van de knop blijft branden,
duidt dit op een storing in het systeem.
Laat dit controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
79
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed02-2015
Portieren
Openen
Van buitenaf
FOntgrendel de auto of houd de
elektronische sleutel van het Keyless entry
and start-systeem in het detectiegebied en
trek aan de portiergreep.
Van binnenuit
FTrek aan de binnenportiergreep van
een portier; de auto wordt dan volledig
ontgrendeld.
Sluiten
Als een portier niet goed is gesloten:
- bij draaiende motor gaat dit
lampje branden in combinatie
met een waarschuwingsmelding
die enkele seconden verschijnt,
- tijdens het rijden (snelheid hoger dan
10 km/h) gaat dit lampje branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding die gedurende
enkele seconden verschijnt.
Als het selectief ontgrendelen is
geactiveerd en één keer op de
ontgrendelknop van de afstandsbediening
wordt gedrukt, kan alleen het
bestuurdersportier worden geopend.
Als het selectief ontgrendelen is
geactiveerd:
- wordt bij het openen van het
bestuurdersportier alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld
(als de auto nog niet volledig
ontgrendeld was).
- wordt bij het openen van een
van de andere portieren de auto
volledig ontgrendeld.
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed02-2015
Achterklep
Afhankelijk van de configuratie worden alle
portieren of alleen de achterklep ontgrendeld.
Selectieve ontgrendeling
Standaard is de volledige ontgrendeling
geactiveerd.
Deze instelling kan worden uitgevoerd via het
menu's "Rijden" en vervolgens "Configuratie
auto" en "Toegang auto".
Als de ontgrendeling van alleen de achterklep
is geactiveerd:
FDruk, terwijl de elektronische sleutel zich in
de detectiezone A bevindt, op de knop voor
het openen van de achterklep om alleen
de achterklep te ontgrendelen en open
vervolgens de achterklep.
Het ontgrendelen wordt gesignaleerd door het
gedurende enkele seconden snel knipperen
van de richtingaanwijzers.
Druk op deze toets om aanvullende
informatie weer te geven.
FTrek de achterklep omlaag met behulp
van een van de handgrepen aan de
binnenzijde.
Als de achterklep niet goed is gesloten, wordt
bij draaiende motor of tijdens het rijden
(snelheid hoger dan 10 km/h) gedurende
enkele seconden een melding weergegeven.
SluitenOpenen
Volledige ontgrendeling
FDruk na het ontgrendelen van alle portieren
of de achterklep of terwijl de elektronische
sleutel van het keyless entry and start-
systeem zich in het detectiegebied A
bevindt op de schakelaar voor het openen
van de achterklep en open vervolgens de
achterklep.
81
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed02-2015
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele
storing in het systeem van de centrale
vergrendeling de achterklep mechanisch
ontgrendeld worden.
Noodbediening
Ontgrendelen
FKlap de achterbank naar voren om bij het
slot in de bagageruimte te komen.
FSteek een kleine schroevendraaier in de
opening A van het slot om de achterklep te
ontgrendelen.
FVerplaats de nok naar links.
Vergrendeling na het sluiten
Wanneer de achterklep weer wordt gesloten,
wordt deze weer vergrendeld als het probleem
niet is verholpen.
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed02-2015
1.Schakelaar ruitbediening
bestuurderszijde.
2.Schakelaar ruitbediening
passagierszijde.
- handmatig
F Duw of trek de schakelaar tot het zware
punt. De ruit stopt zodra de schakelaar
wordt losgelaten.
- automatisch
F Duw of trek de schakelaar voorbij het
zware punt. Als u de schakelaar hebt
losgelaten, opent of sluit de ruit volledig.
F Bedien de schakelaar opnieuw om het
openen of sluiten te stoppen.
Nadat u het contact hebt afgezet, kunnen
de ruiten nog ongeveer 45 seconden
worden bediend, tenzij binnen deze
45 seconden een portier wordt geopend
en de auto wordt vergrendeld.
Probeer de ruit aan passagierszijde, wanneer
deze niet met het bedieningspaneel van het
bestuurdersportier kan worden bediend, te
bedienen met het bedieningspaneel van het
portier aan passagierszijde, en omgekeerd.
Elektrisch bedienbare ruiten
De ruiten zijn voorzien van een beveiliging tegen beknellen.
Eentraps
ruitbediening
U hebt twee mogelijkheden:
Om defect raken van de motoren van
de ruitbediening te voorkomen, treedt
wanneer een ruit tien keer in korte tijd
volledig wordt geopend en gesloten
een beveiliging in werking die alleen
het sluiten van de ruit toestaat.
Als de ruit in dat geval wordt gesloten,
zal de ruitbediening na ongeveer
40 minuten weer beschikbaar zijn.
83
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed02-2015
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze gedeeltelijk weer
open.
Resetten
Als een ruit niet automatisch kan worden
gesloten, moet de ruitbediening worden
gereset:
Ftrek de schakelaar omhoog tot de ruit stopt
met bewegen,
Flaat de schakelaar los en trek hem opnieuw
omhoog totdat de ruit volledig is gesloten,
Fhoud de schakelaar na het sluiten nog
ongeveer 1 seconde vast,
Fdruk op de schakelaar om de ruit
automatisch te openen,
Fdruk als de ruit volledig is geopend
nogmaals op de schakelaar en houd deze
nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld.
Als de ruit (bijvoorbeeld bij vorst) niet
wil sluiten, voer dan als de ruit weer
opent het volgende uit:
Fdruk op de schakelaar tot de ruit
volledig is geopend,
Ftrek vervolgens direct de
schakelaar omhoog tot de ruit
volledig is gesloten,
Fhoud de schakelaar na het sluiten
nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is
de beveiliging tegen beknellen
uitgeschakeld.
Als er tijdens het bedienen van de
ruit iets tussen de ruit en de sponning
bekneld raakt, moet u de ruit meteen
weer openen. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Als u als bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, zorg er dan
voor dat niets het correcte sluiten van
de ruit verhindert.
Zorg ervoor dat de passagiers op de
juiste manier gebruik maken van de
elektrische ruitbediening.
Houd met name kinderen goed in de
gaten om te voorkomen dat ze zich
tijdens het bedienen van de ruit kunnen
bezeren.
Let op inzittenden en/of personen in de
buurt van de auto tijdens het sluiten van
de ruiten met de elektronische sleutel of
het "Keyless entry and start"-systeem.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte duur, altijd de sleutel uit
het contact.
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Comfort
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur, die overigens wordt
gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in
het interieur wordt gerecirculeerd.
Luchtgeleiding
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van
de bestuurder via verschillende circuits worden
toegevoerd:
- rechtstreekse toevoer naar het interieur
(toevoer van buitenlucht),
- toevoer via het verwarmingscircuit,
- toevoer via het circuit van de
airconditioning.
Bedieningspaneel
Het systeem wordt bediend via het
bedieningspaneel A van de middenconsole.
Luchtverdeling
1.Uitstroomopeningen voor het
ontdooien of ontwasemen van de voorruit.
2.Uitstroomopeningen voor het
ontdooien of ontwasemen van de zijruiten.
3.Afsluitbare en verstelbare
zijventilatieroosters.
4.Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
5.Uitstroomopeningen beenruimte
voorpassagiers.
6.Uitstroomopeningen beenruimte
voorpassagiers.
7.Uitstroomopeningen beenruimte
achterpassagiers.
87
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat
de lucht in het interieur goed ververst
wordt.
Het airconditioningssysteem is
chloorvrij en is niet schadelijk voor de
ozonlaag.
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
FLet erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
FLet erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
FZet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
FControleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een
schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
FLaat om de perfecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem
regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje.
FGebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor.
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt. Dit is
een normaal verschijnsel.
Stop & Start-systeem
De verwarming en de airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor. Als u het
thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau wilt houden, kunt u tijdelijk de
functie Stop & Start uitschakelen (zie de desbetreffende rubriek).
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Tips voor instellingen in het interieur
Gewenste werking
Verwarming of handbediende airconditioning
LuchtverdelingLuchtopbrengst
Recirculatie
interieurlucht /
Toevoer van
buitenlucht
Temperatuur
Handbediende
airconditioning
WARM
KOUD
ONTWASEMEN
ONTDOOIEN
Automatische airconditioning: gebruik bij voorkeur de volledig automatische stand door op de toets "AUTO" te drukken.
89
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Handbediende airconditioning
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
1. Temperatuurregeling
FDraai de knop van blauw
(koel) naar rood (warm) om de
temperatuur naar behoefte in te
stellen.
2. Luchtopbrengstregeling
Met deze knop kunt u de
aanjagersnelheid instellen.
3. Luchtverdeling
Met deze knop regelt u de verdeling van de
luchtstroom naar het interieur.
FAls de knop van de
luchtopbrengstregeling in de stand 0
staat, is de aanjager uitgeschakeld.
Er blijft door de rijwind echter nog wel
een kleine luchtstroom gehandhaafd.
FDraai de knop in een van de vijf standen,
om de gewenste luchtopbrengst te
verkrijgen.
Voorruit en zijruiten.
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in een
middenstand te zetten.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager om te voorkomen dat de
ruiten beslaan en de luchtkwaliteit
vermindert.
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
4. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
De toevoer van buitenlucht voorkomt het
beslaan van de voorruit en zijruiten.
FDruk op deze toets om de
lucht in het interieur te laten
recirculeren. Het lampje
brandt om aan te geven dat de
luchtrecirculatie is ingeschakeld.
In deze stand kunt u de lucht in het
interieur snel opwarmen of afkoelen.
5. Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens
alle seizoenen effectief gebruikt
worden, mits de ruiten zijn gesloten.
Aan
FDruk op de toets "A/C": het lampje van de
toets gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de
aanjagerknop 2 in de stand "0" staat.
Om de toevoer van koele lucht te
versnellen kunt u gedurende enkele
ogenblikken de recirculatie van de
interieurlucht inschakelen. Schakel
daarna weer over op de toevoer van
buitenlucht.
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer
af te sluiten bij stank en stofoverlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen dat de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en
de ruiten beslaan.
FDruk nogmaals op de toets om de toevoer
van buitenlucht weer in te schakelen. Het
lampje gaat uit.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Uit
FDruk nogmaals op de toets "A/C": het
lampje van de toets gaat uit.
Door het uitschakelen van de airconditioning
kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten).
91
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Automatische airconditioning met gescheiden regeling
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Automatische werking
1. Automatisch programma
"comfort"
Wij raden aan om een van de drie
AUTO-standen te gebruiken: het
systeem zorgt voor een aangenaam
klimaat in de auto op basis van de
door u ingestelde waarde.
In alle drie de standen regelt het systeem zelf
de luchttoevoer om zo snel mogelijk het door u
gewenste klimaat te verkrijgen.
FDruk herhaaldelijk op de toets "AUTO".
- één lampje brandt; milde instelling,
- twee lampjes branden; gemiddelde
instelling,
- drie lampjes branden; intense instelling.
Om bij koud weer en een koude motor
te voorkomen dat er koude wind in
uw gezicht geblazen wordt, wordt de
aanjagersnelheid in dergelijke situaties
geleidelijk verhoogd tot het gewenste
niveau is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor het gewenste
comfort de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Het systeem kan in alle jaargetijden effectief
gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
2. Regeling bestuurderszijde4. Automatisch programma
"zicht"
Om het interieur maximaal te verkoelen
of te verwarmen is het mogelijk de
minimale waarde 14 of de maximale
waarde 28 te overschrijden.
FDraai de knop 2 of 3 naar links
totdat "LO" verschijnt of naar
rechts totdat "HI" verschijnt.
Zie "Voorruitontwaseming -
Ontdooien".
3. Regeling passagierszijde
De bestuurder en de voorpassagier
kunnen de temperatuur afzonderlijk
naar wens instellen.
De op het display weergegeven
waarde heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op de werkelijke
temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.
FDraai de knop 2 of 3 naar links of naar
rechts om deze waarde te verlagen of te
verhogen.
Voor een optimaal comfort wordt de waarde
21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk
van uw wensen een afstelling tussen 18 en
24 gebruikelijk.
Voor een optimaal comfort is het raadzaam
dat het verschil in instelling links en rechts niet
meer dan 3 bedraagt.
Handmatig verstellen
Als u dat wenst, kunt u de automatische
bediening van het systeem handmatig
aanpassen. De controlelampjes in de toets
"AUTO" gaan uit; de overige functies blijven
automatisch geregeld.
FDruk op de toets "AUTO" om het systeem
weer volledig automatisch te laten
functioneren.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-functie niet
beschikbaar is.
93
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
5. Airconditioning aan/uit
FDruk op deze toets om de
airconditioning uit te schakelen.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld,
wordt het thermische comfort niet meer
geregeld (vocht, beslagen ruiten).
FDruk de toets nogmaals in zodra dit
mogelijk is om de automatische werking
van de airconditioning te hervatten. Het
lampje van de toets "A/C" gaat branden
6. Regeling luchtverdeling
FDruk op één of meer toetsen
om de luchtstroom te verdelen
naar:
- de voorruit en de zijruiten
(ontwasemen of ontdooien),
- de centrale en
zijventilatieroosters,
- de beenruimte van de
passagiers.
U kunt de drie luchtstromen ook naar eigen
wens combineren.
7. Regeling luchtopbrengst
FDraai deze knop naar links
om de luchtopbrengst te
verminderen of naar rechts om
deze te verhogen.
8. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
FDruk op deze toets om de
lucht in het interieur te laten
recirculeren. Het lampje van de
toets gaat branden.
De lampjes van de luchtopbrengst, tussen
de twee propellers, gaan afhankelijk van de
ingestelde waarde geleidelijk branden.
9. "REST"-functie: ventilatie bij
afgezette motor
Nadat de motor is afgezet, kunt u
de ventilatie nog enkele minuten
laten werken.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten.
FDruk de toets, zodra de luchtrecirculatie niet
meer nodig is, nogmaals in om de toevoer
van buitenlucht te hervatten en het beslaan
van de ruiten te voorkomen. Het lampje van
de toets gaat uit.
Als u bijvoorbeeld uit de auto stapt, hebben de
achterblijvers in de auto voldoende verse lucht,
zonder dat de motor hoeft te draaien.
Deze functie is beschikbaar als het contact aan
is en de motor niet draait.
De duur en de beschikbaarheid van deze
functie hangt af van de staat van de accu.
U kunt de "REST"-functie activeren zo lang de
controlesignaleringen van de airconditioning
aan staan.
Laat de lucht in het interieur niet te
lang recirculeren om te voorkomen dat
de ruiten beslaan en de luchtkwaliteit
vermindert.
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Uitschakelen van het systeem
FDraai de knop van de
luchtopbrengst naar links tot
alle lampjes uitgaan.
Deze schakelaar heeft geen invloed op de werking van de automatische airconditioning,
alleen op de aanjagersnelheid.
Tijdens de "REST"-functie kunt u de temperatuur, de luchthoeveelheid en de luchtverdeling
niet wijzigen: deze worden automatisch geregeld, afhankelijk van de buitentemperatuur.
Deze functie is niet aanwezig in de STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
Vermijd het te lang rijden met
ingeschakelde luchtrecirculatie of
een uitgeschakeld systeem om te
voorkomen dat de ruiten beslaan of de
luchtkwaliteit vermindert.
Bij het aanzetten van het contact
- De signaleringen lichten op: de functie is
beschikbaar.
- Druk op de toets REST om deze functie
voor enkele minuten in te schakelen. Dit
wordt aangegeven door twee streepjes in
de controlesignaleringen en het branden
van vier lampjes voor de aanjagersnelheid.
- De functie is uit- en dan weer in te
schakelen zolang de controlesignaleringen
branden.
- Aan het einde van de beschikbaarheid van
deze functie, gaan de signaleringen uit.
Bij het afzetten van de motor
- De displays zijn verlicht zolang de functie
beschikbaar is.
- Druk op de toets REST om de ventilatie
voor enkele minuten in te schakelen. Dit
wordt aangegeven door twee streepjes
in de controlesignalering en het branden
van vier lampjes voor de kracht van de
aanjager.
De functie blijft gehandhaafd, ook als de
auto vergrendeld is.
- De signaleringen gaan aan het einde van
de beschikbaarheid van de functie uit
Als u nog een keer op de toets drukt
vóór het einde van de beschikbaarheid
schakelt u de ventilatie definitief uit: de
signaleringen verdwijnen en de functie is
niet meer beschikbaar.
Alle functies van de airconditioning en het
ventilatiesysteem worden dan uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer
geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
FWijzig de instellingen (temperatuur,
luchthoeveelheid en luchtverdeling) of druk
op de toets "AUTO" om het systeem weer
met de laatst ingestelde waarden in te
schakelen.
95
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten
Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten
staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
Met handbediende
airconditioning
FZet de knoppen van de luchttemperatuur,
de aanjagersnelheid en de luchtverdeling
in de met de desbetreffende opdruk
weergegeven stand.
FZet de knop van de luchttoevoer in de
stand "Toevoer van buitenlucht"
(controlelampje op de knop gedoofd).
FSchakel de airconditioning in door de toets
"A/C" in te drukken; het controlelampje in
de toets gaat branden.
Met automatische airconditioning
en gescheiden regeling
Als bij auto's met Stop & Start de
ontwaseming, de airconditioning en
de aanjager zijn ingeschakeld, is de
STOP-stand niet beschikbaar.
Automatisch programma
"Zicht"
FSelecteer dit programma om de voorruit
en de zijruiten snel te ontwasemen of te
ontdooien.
Het systeem werkt volledig automatisch
en regelt de luchttemperatuur, de
aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de
luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de
zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
FDruk nogmaals op de toets "Zicht" of op
"AUTO" om deze functie uit te schakelen;
het controlelampje in de toets gaat uit en
dat van de toets "AUTO" gaat branden.
Het systeem keert terug naar dezelfde
instellingen als die van vóór het uitschakelen.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-functie niet
beschikbaar is.
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Achterruitverwarming
De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel
van de airconditioning.
Aan
De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
FDruk op deze toets om de achterruit
en de buitenspiegels (afhankelijk van
de uitvoering) te ontwasemen. Het
controlelampje van de toets gaat branden.
Uit
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
FU kunt de achterruitverwarming ook eerder
uitschakelen door nogmaals op de toets te
drukken. Het controlelampje van de toets
gaat uit.
FSchakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit,
omdat een geringer stroomverbruik
leidt tot een verlaging van het
brandstofverbruik.
97
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Voorstoelen
Handmatig verstellen
In lengterichting
FTil de beugel op en schuif de stoel in de
gewenste stand.
FLaat de beugel los; de stoel wordt in de
desbetreffende stand vergrendeld.
Hoogte van de stoel
FTrek de hendel omhoog of duw deze
omlaag tot de gewenste stand bereikt is.
Hoek van de rugleuning
FVerdraai de knop om de rugleuning te
verstellen.
Verstel omwille van de veiligheid de stoelen alleen als de auto helemaal stilstaat.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke
voorwerpen op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit
het geval is.
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Elektrisch verstelbare
bestuurdersstoel
Verstelling in lengterichting
FDuw de schakelaar naar voren of naar
achteren om de gewenste stand te
verkrijgen.
Hoogte- en hoekverstelling van
de zitting
FDuw de achterzijde van de schakelaar omhoog
of omlaag om de gewenste hoogte te verkrijgen.
FDuw de voorzijde van de schakelaar
omhoog of omlaag om de gewenste hoek
te verkrijgen.
Rugleuningverstelling
FDuw de schakelaar naar voren of naar
achteren om de gewenste hoek te
verkrijgen.
De elektrische instellingen kunnen tot 1 minuut na het afzetten van het contact worden
uitgevoerd.
Zet het contact aan om de elektrische verstelling weer te activeren.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke
voorwerpen op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit
het geval is.
99
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Bediening stoelverwarming
Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor
beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar.
FMet de draaiknop naast de voorstoel kan
de stoelverwarming ingeschakeld worden
en kan een verwarmingsstand worden
geselecteerd:
0: Uit.
1: Laag.
2: Gemiddeld.
3: Hoog.
Aanvullende instellingen
Hoogte- en hoek van de
hoofdsteun
FTrek de hoofdsteun omhoog om hem hoger
te zetten.
FDruk gelijktijdig op de pal A en op de
hoofdsteun om deze lager te zetten.
FBeweeg om de hoek van de hoofdsteun te
verstellen de onderzijde van de hoofdsteun
naar voren of naar achteren.
Voor de veiligheid is het frame van de
hoofdsteun gekarteld om te voorkomen
dat de hoofdsteun zakt in het geval van
een aanrijding.
De juiste stand van de hoofdsteun is
als de bovenzijde van de hoofdsteun
zich ter hoogte van de bovenzijde
van het hoofd bevindt.
Verwijderen van de hoofdsteun
FDruk op de pal A en trek de hoofdsteun
omhoog om hem te verwijderen.
FSteek om de hoofdsteun terug te zetten
de pennen van de hoofdsteun recht in
de openingen van de rugleuning en druk
gelijktijdig de pal A in tot de hoofdsteun op
zijn plaats blijft.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. De hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Lendensteun handmatig
verstellen
FDraai aan de knop om de lendensteun in
de gewenste stand te zetten.
Elektrisch verstelbare
lendensteun
FDruk de schakelaar naar voren of naar
achteren in om de lendensteun naar wens
in te stellen.
Deze functie zorgt voor een massage ter
hoogte van de lendenen en werkt alleen bij
draaiende motor.
FDruk op de schakelaar om de functie in te
schakelen.
Het controlelampje in de schakelaar gaat
branden en de massagefunctie wordt 60 minuten
ingeschakeld. Gedurende deze tijd wordt de
massage in 6 cycli van 10 minuten uitgevoerd
(6 minuten massage, gevolgd door 4 minuten rust).
Na 1 uur wordt de massage automatisch
uitgeschakeld. Het controlelampje in de
schakelaar gaat uit.
Uitschakelen
U kunt de massagefunctie op elk gewenst
moment uitschakelen door de schakelaar in te
drukken. De beweging wordt afgemaakt tot de
lendensteun weer in de ruststand staat.
Massagefunctie
101
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Opslaan van zitposities in
het geheugen
Dit systeem slaat de elektrische instellingen
van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels
op. U kunt twee standen opslaan en later
oproepen met de toetsen aan de zijkant van de
bestuurdersstoel.
Opslaan van een zitpositie
Met de toetsen M / 1 / 2
FZet het contact aan.
FZet uw stoel en de buitenspiegels in de
gewenste stand.
FDruk op de toets M en vervolgens binnen
4 seconden op de toets 1 of 2.
Een geluidssignaal geeft aan dat de
zitpositie is opgeslagen.
Oproepen van een opgeslagen zitpositie
Contact aan of draaiende motor
FDruk op de toets 1 of 2 om de
desbetreffende zitpositie op te roepen.
Een geluidssignaal geeft aan dat de
opgeslagen zitpositie is ingenomen.
Het opslaan van een andere stand
annuleert de vorige, in het geheugen
opgeslagen stand.
U kunt de beweging onderbreken door
op de toets M, 1 of 2 te drukken of
door een van de schakelaars van de
stoelverstelling te bedienen.
U kunt een zitpositie niet oproepen
tijdens het rijden.
Het opvragen van een opgeslagen
zitpositie is tot 45 seconden na het
afzetten van het contact mogelijk.
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Achterbank
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de rugleuning van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten. De zitting bestaat uit
één deel en kan niet opgeklapt worden.
FSchuif de desbetreffende voorstoel indien
nodig naar voren.
FLeg de veiligheidsgordel tussen de
buitenste en de middelste hoofdsteun om
te voorkomen dat deze klem komt te zitten
als u de rugleuning weer opklapt.
FZet de hoofdsteunen in de laagste stand.
Neerklappen van de rugleuning van de achterbank
FTrek de hendel 1 naar voren om de
rugleuning 2 te ontgrendelen.
FKlap de rugleuning 2 op de zitting.
FZet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel
deze.
FControleer of de rode markering bij de
hendel 1 niet meer zichtbaar is.
FLeg de veiligheidsgordel terug aan de
zijkant van de rugleuning.
Terugplaatsen van de
rugleuning van de achterbank
Let erop dat bij het terugplaatsen van
de rugleuning van de achterbank de
veiligheidsgordels niet klem komen te
zitten.
103
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand
(hoog) en een ingeklapte stand (laag).
De hoofdsteunen kunnen ook worden
verwijderd.
Verwijderen van een hoofdsteun:
Fontgrendel de rugleuning met de hendel 1,
Fkantel de rugleuning 2 enigszins naar voren,
Ftrek de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag,
Fdruk vervolgens de pal A in.
Hoofdsteunen achter
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Stuurwielverstelling
FZorg dat de auto stilstaat en trek aan de
hendel om het stuurwiel te ontgrendelen.
FVerstel het stuurwiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding.
FDruk de hendel goed vast om het stuurwiel
te vergrendelen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Spiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor
het benodigde zicht naar achteren bij een
inhaalmanoeuvre of het parkeren van de
auto. De buitenspiegels kunnen ook worden
ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.
Ontwaseming - ontdooiing
Verstellen
FZet de knop A naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.
FDuw de knop B in de 4 richtingen om de
spiegel af te stellen.
FZet de knop A weer in het midden.
Buitenspiegels
Uit veiligheidsoverwegingen moet u de
spiegels zo afstellen dat de dode hoek
minimaal is.
Inklappen
FVan buitenaf: vergrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
FVanuit het interieur: trek bij aangezet
contact de schakelaar A vanuit de
middelste stand naar achteren.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp
van de schakelaar A, worden ze niet automatisch
uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek
nogmaals de schakelaar A naar achteren om de
buitenspiegels uit te klappen.
Als uw auto voorzien is van
spiegelverwarming, kunt u deze
inschakelen door op de toets van de
achterruitverwarming te drukken.
Zie de paragraaf "Ontwaseming - Ontdooiing
achterruit".
De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden gehouden om
de afstand ten opzichte van achteropkomend
verkeer goed in te schatten.
105
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Uitklappen
FVan buitenaf: ontgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
FVanuit het interieur: trek bij aangezet
contact de schakelaar A vanuit de
middelste stand naar achteren.
Het automatisch in- en uitklappen
van de buitenspiegels kan worden
gedeactiveerd door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels
handmatig worden ingeklapt.
Automatisch kantelen
buitenspiegels bij het
achteruitrijden
De buitenspiegels kunnen bij het achteruit
inparkeren naar de grond worden gericht.
Programmeren
FSchakel bij draaiende motor de
achteruitversnelling in.
FSelecteer en verstel achtereenvolgens de
linker en rechter buitenspiegel.
De ingestelde standen worden direct
opgeslagen.
Inschakelen
FSchakel bij draaiende motor de
achteruitversnelling in.
FBeweeg de schakelaar A naar rechts of
links om de desbetreffende buitenspiegel
te selecteren.
De geselecteerde buitenspiegel wordt in de
geprogrammeerde stand gericht.
Uitschakelen
FHaal de versnellingsbak uit de
achteruitversnelling en wacht tien seconden.
of
FZet de schakelaar A in de middelste stand.
De buitenspiegel keert terug naar de
oorspronkelijke stand.
De buitenspiegel keert ook terug naar de
oorspronkelijke stand:
- zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h,
- als de motor wordt afgezet.
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Binnenspiegel
Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt
en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van
achteropkomend verkeer.
Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand
Verstellen
FStel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
FTrek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
FDuw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand.
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Automatisch dimmende binnenspiegel
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.
107
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed02-2015
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
Voorzieningen voorin
1.Zonneklep
(zie de rubriek "Panoramische voorruit")
2.Kaarthouder
3.Dashboardkastje met verlichting
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
4.Portiervak
5.USB/Jack-aansluiting
(zie de volgende pagina's voor meer
informatie)
6.Aansteker / 12V-aansluiting
(zie de volgende pagina's voor meer
informatie)
7.Uitneembare asbak
(zie de volgende pagina's voor meer
informatie)
8.Middenconsole met opbergruimte
(zie de volgende pagina's voor meer
informatie)
111
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
Dashboardkastje met verlichting
Uitneembare asbak
FTrek aan het deksel om de asbak te
openen.
FLeegmaken: verwijder de asbak door deze
naar boven te trekken.
Plaats de asbak niet te dicht bij de
versnelingspook om problemen tijdens
het schakelen te voorkomen.
In het dashboardkastje kan een fles
mineraalwater, de boorddocumentatie enz.
worden opgeborgen.
In het deksel zijn voorgevormde houders
aangebracht voor een pen, een bril, munten,
kaarten, een blikje enz.
FTrek de handgreep omhoog om het te openen.
De verlichting van het dashboardkastje treedt
in werking zodra het wordt geopend.
In het dashboardkastje bevindt zich de
schakelaar voor het uitschakelen van de
frontairbag aan passagierszijde A.
Het bevat ook een afsluitbare ventilatieopening
B. Via deze opening wordt dezelfde gekoelde
lucht als die voor het interieur aangevoerd.
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
Deze aansluitmodule bestaat uit een USB-
aansluiting en een Jack-aansluiting.
Raadpleeg voor meer informatie het
desbetreffende audiogedeelte van de
rubriek "Audio en datacommunicatie".
USB-aansluiting
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een iPod
®
of een USB-stick.
Dankzij de aansluitmodule kunt u de
audiobestanden op uw draagbare apparaat
beluisteren via de luidsprekers van uw
autoradio.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen
op het stuurwiel of het bedieningspaneel van
de autoradio.
USB-box
Als de draagbare apparatuur op de
USB-aansluiting is aangesloten, kan de
apparatuur automatisch worden opgeladen.
Tijdens het opladen wordt een melding
weergegeven als het stroomverbruik
van het apparaat hoger is dan de door
de auto geleverde stroomsterkte.
Jack-aansluiting
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een digitale muziekspeler. U kunt de
audiobestanden op de draagbare apparatuur
beluisteren via de luidsprekers van de autoradio.
U kunt deze bestanden beheren via het
draagbare apparaat.
De USB-aansluiting kan ook worden gebruikt
om een telefoon via MirrorLink™ te verbinden,
zodat u bepaalde apps van uw telefoon op het
touchscreen kunt weergeven.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door CITROËN
is goedgekeurd, zoals een lader
met USB-aansluitingen, kan leiden
tot storingen in de werking van de
elektrische componenten van de auto,
zoals een slechte radio-ontvangst
of storingen in de weergave van de
displays.
FDruk wanneer u de aansteker wilt
gebruiken, deze in en wacht enkele
seconden tot de aansteker uit zichzelf naar
buiten springt.
FVerwijder de aansteker en sluit een geschikte
adapter aan als u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten.
U kunt bijvoorbeeld een telefoonlader of een
flessenwarmer op deze aansluiting aansluiten.
Plaats na het gebruik direct de aansteker terug.
Aansteker / 12V-aansluiting
113
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
Halfhoge uitvoering
1.Armleuning
(zie de volgende pagina's voor meer
informatie)
2.Open bergvakken
3.Bekerhouder
4.Opbergvakje
Hoge uitvoering
1.Armleuning
(zie de volgende pagina's voor meer
informatie)
2.12V-aansluiting
(zie de volgende pagina's voor meer
informatie)
3.Bergvak
4.Bekerhouder / flessenhouder
5.Bergvakje
6.Groot multifunctioneel opbergvak
(zie de volgende pagina's voor meer
informatie)
Middenconsoles
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
Dit opbergvak kunt u met een schuifklep
afsluiten.
Het bevat:
- de 12V-aansluiting voor accessoires en de
USB-/Jack-aansluiting 1,
- een uitklapbare steun 2 voor een mobiele
telefoon of een ander apparaat,
- een gedeelte dat via een afsluitbare
uitstroomopening 3 gekoeld wordt, zodat u
drankjes en etenswaar fris kunt houden als
de automatische airconditioning werkt.
De verlichting gaat alleen branden als u
de schuifklep helemaal opent.
U kunt de schuifklep tot de uitklapbare
steun dichtschuiven zodat het in het
opbergvak koel blijft.
Groot multifunctioneel
opbergvak
115
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
Armleuning voor
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en voorpassagier.
Het deksel van de armleuning is in hoogte en lengterichting verstelbaar.
Hoogteverstelling
FTil het deksel op tot de gewenste stand
(laag, tussenstand of hoog).
FTrek de armleuning in de hoogste stand
iets verder omhoog en beweeg hem
vervolgens naar de laagste stand.
Verstelling in lengterichting
FSchuif de armleuning zo ver mogelijk naar
voren of naar achteren, tot de aanslag.
Opbergvak
Onder het deksel van de armleuning bevindt
zich een opbergvak. Afhankelijk van de
uitvoering is het opbergvak voorzien van een
230V/50Hz-stopcontact en de lezer van de
elektronische sleutel van het Keyless entry and
start-systeem.
FTrek de handgreep omhoog.
FTrek het deksel helemaal open.
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
Armleuning vóór
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en voorpassagier.
Het deksel van de armleuning is in lengterichting verstelbaar.
Opbergvak
Onder het deksel van de armleuning bevindt
zich een opbergvak. Afhankelijk van de
uitvoering is dit vak voorzien van de lezer van
de elektronische sleutel van het Keyless entry
and start-systeem.
FTrek het deksel helemaal open.
Verstelling in lengterichting
FTrek de handgreep omhoog. U kunt nu
de armleuning tot de aanslag naar voren
schuiven.
FSchuif de armleuning tot de aanslag naar
achteren en druk op de handgreep om de
leuning in deze stand te vergrendelen.
117
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
230V/50Hz-stopcontact
Sluit hoogstens één apparaat op het
stopcontact aan (dubbelstekkers niet
toegestaan).
Sluit alleen apparaten aan die voldoen
aan isolatieklasse II (op het apparaat
aangegeven).
De stroomtoevoer naar dit stopcontact
wordt bij overbelasting automatisch
onderbroken; dit gebeurt ook als er andere
omstandigheden zijn die daar aanleiding toe
geven (bijzondere weersomstandigheden,
zware belasting van de elektrische
installatie van de auto enz.). Het groene
verklikkerlampje gaat dan uit.
In de middenconsole bevindt zich een
230V/50Hz-stopcontact (max. vermogen: 120 W).
Om dit te kunnen gebruiken:
Fopen het deksel van de armleuning vóór,
Fcontroleer of het groene verklikkerlampje
brandt,
Fsluit uw elektrische apparaat (telefoonlader,
laptop, CD/DVD-speler, flessenwarmer
enz. ) aan.
Dit stopcontact werkt als de motor draait,
maar ook in de STOP-stand bij auto's met een
Stop&Start-systeem.
Bij een storing in het systeem gaat het groene
lampje knipperen.
Laat dit controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
Matten
Bevestigen
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat
bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de
bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Verwijderen
Verwijderen van de mat aan de
bestuurderszijde:
Fzet de stoel in de achterste stand,
Fmaak de bevestigingen los,
Fverwijder vervolgens de mat.
Terugplaatsen
Terugplaatsen van de mat aan de
bestuurderszijde:
Fleg de mat goed op zijn plaats,
Fdruk de bevestigingen vast,
Fcontroleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- gebruik uitsluitend matten die
op de bevestigingen van de auto
passen; het gebruik van deze
bevestigingen is verplicht.
- gebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
Bij gebruik van niet door CITROËN
goedgekeurde matten kan de bediening
van de pedalen worden gehinderd en kan
de werking van de snelheidsregelaar/-
begrenzer negatief worden beïnvloed.
De door CITROËN goedgekeurde
matten zijn voorzien van twee
bevestigingen onder de stoel.
119
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
Openen
FTil de lade aan de voorzijde op en schuif
deze open.
Opbergladen
Deze bevinden zich onder de beide voorstoelen, tenzij de auto voorzien is van elektrisch bedienbare
stoelen; in dat geval heeft de bestuurderstoel geen opberglade.
Verwijderen
Trek de lade niet helemaal tot het einde uit de
geleiders: het terugplaatsen is niet gemakkelijk.
FTrek de lade tot de aanslag open.
FTil de lade op en verwijder deze.
Terugplaatsen
Als u de lade toch helemaal uitgetrokken heeft:
Fgebruik de zaklamp om onder de stoel te
schijnen,
Fplaats de lade in de geleiders,
Ftrek de borglippen omhoog en laat de lade
onder deze borglippen zakken,
Fdruk de lade aan het einde vast.
Berg geen zware voorwerpen op in de
lade.
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
Panoramische voorruit
Voorruit van getint glas met een panoramisch oppervlak voor meer licht in het interieur en een beter zicht voor de inzittenden. De bestuurder en
voorpassagier beschikken beide over een zonnescherm voor een optimaal thermisch comfort en een zonneklep tegen verblinding.
FOpenen: trek het zonnescherm met de
centrale handgreep naar achteren tot de
gewenste stand is bereikt.
FSluiten: trek het zonnescherm met de
centrale handgreep naar voren tot de
gewenste stand is bereikt.
De zonneklep moet zijn uitgeklapt voordat het
zonnescherm geopend of gesloten kan worden.
Zonnescherm
Voorzien van een make-upspiegel en een
houder voor pasjes.
FKlap de zonneklep omlaag om verblinding
te voorkomen.
FMaak om verblinding van opzij te
voorkomen de zonneklep los van het
bevestigingspunt in het midden en draai de
zonneklep naar de portierruit.
Zonneklep
Bevestig of hang geen zware
voorwerpen aan het zonnescherm en
de geleiderails.
121
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
Openen
FKlap de armleuning achter omlaag.
FTrek de handgreep van het skiluik omlaag.
FLaat het skiluik zakken.
FSteek voorwerpen vanuit de bagageruimte
door het skiluik.
Skiluik
Het skiluik kan worden gebruikt voor het
vervoeren van lange voorwerpen.
FKlap de armleuning achter omlaag voor
een optimaal zitcomfort.
Op deze manier kunt u ook bij het skiluik
komen.
Armleuning achter
Voor het comfort van de achterpassagiers.
12V-aansluiting
FVerwijder het afdekkapje en sluit een
geschikte adapter aan als u
een 12V-accessoire wilt aansluiten
(max. 120 W).
Voorzieningen achter
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
1. Hoedenplank
(zie de volgende pagina voor meer informatie)
2.Haken
(zie de volgende pagina voor meer informatie)
3.Aansluiting 12 V
(zie de volgende pagina voor meer informatie)
4.Zaklamp
(zie de volgende pagina's voor meer informatie)
5.Sjorogen
6.Opbergvak
(zie de volgende pagina's voor meer informatie)
7. Riem
8. Opbergnet
Inrichting van bagageruimte
123
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
Verwijderen van de hoedenplank:
Fmaak de twee koorden los,
Ftil de hoedenplank iets op en verwijder hem.
Er zijn meerdere mogelijkheden om de
hoedenplank op te bergen:
- rechtop achter de voorstoelen,
- of plat in de bagageruimte.
Hoedenplank
Hieraan kunt u een boodschappentas
ophangen.
Haken
Toegang tot het bergvak in de
bagageruimte
Bevestig het koord van de vloer van
de bagageruimte aan de extra haak
onder de hoedenplank; op deze
manier hebt u optimaal toegang tot het
boordgereedschap en het reservewiel
c.q. de bandenreparatieset...
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
FVerwijder de dop en sluit een geschikte
adapter aan om een 12 V-accessoire
(max. vermogen: 120 W) aan te sluiten.
FZet het contact aan.
12 V-aansluiting
Deze lamp, die in de zijwand van de
bagageruimte is aangebracht, kan als
verlichting van de bagageruimte en als zaklamp
gebruikt worden.
Raadpleeg de rubriek "Zicht - Verlichting
bagageruimte" voor de werking van deze
functie.
Uitneembare lamp
Werking
Deze lamp werkt op oplaadbare batterijen van
het type NiMH.
De lamp kan ongeveer 45 minuten branden en
wordt tijdens het rijden weer opgeladen.
Let bij het aanbrengen van de oplaadbare
batterijen op de plus- en de minpolen.
Gebruik nooit niet-oplaadbare batterijen
in plaats van de oplaadbare batterijen.
125
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed02-2015
Gebruik
FVerwijder de lamp door deze aan de
bovenzijde uit de houder te trekken.
FDruk de schakelaar op de achterzijde in om
de lamp in of uit te schakelen.
FKlap de steun aan de achterzijde uit om
de lamp neer te zetten en de lichtbundel
te richten, bijvoorbeeld tijdens het
verwisselen van een wiel.
Opbergen
FBreng de lamp aan door eerst de
onderzijde in de houder te steken.
Hierdoor wordt de lamp automatisch
uitgeschakeld als dat al niet het geval was.
Opbergbak
FTil de vloerbekleding van de bagageruimte
op om bij het opbergbak te komen.
Hierin vindt u verschillende ruimtes voor het
opbergen van een lampenset, een
EHBO-trommel, twee gevarendriehoeken enz.
Het bevat ook het boordgereedschap, de
bandenreparatieset...
Als de lamp niet op de juiste wijze is
aangebracht, wordt deze mogelijk niet
opgeladen en gaat niet branden bij het
openen van de achterklep.
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
Lichtschakelaar
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen.
De lichtschakelaar heeft verschillende standen
om de zichtbaarheid van de auto en het zicht
van de bestuurder aan te passen aan de
omgeving:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht
op wegen waar het omgevingslicht
onvoldoende is.
Hoofdverlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting
voor specifieke rijomstandigheden:
- mistachterlichten,
- mistlampen vóór met statische
bochtverlichting,
- meedraaiende koplampen voor een
optimaal zicht in bochten,
- dagrijverlichting: voor een betere
zichtbaarheid van uw auto overdag,
- follow me home- / instapverlichting voor
een beter zicht bij het in- en uitstappen,
- parkeerlichten om de zijkant van de auto te
markeren als u in het donker parkeert.
Aanvullende verlichting
U kunt bepaalde functies afzonderlijk instellen:
- automatische verlichting,
- follow me home-verlichting,
- instapverlichting,
- bochtverlichting.
Instellingen
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan
zich een laagje condens aan de
binnenzijde van de koplampen en de
achterlichten vormen; dit verdwijnt
enkele minuten na het ontsteken van
de koplampen.
129
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
Uitvoering zonder automatische
inschakeling
Uitvoering met automatische
inschakeling
Handbediende functies
De lichtschakelaar bestaat uit de ring A en de
hendel B.
Automatische verlichting.
B.Trek de hendel naar u toe om over te
schakelen van dim- naar grootlicht en
terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
A. Ring voor de selectie van de stand van de
hoofdverlichting: draai aan de ring om het
symbool van de gewenste stand tegenover
het merkteken te zetten.
Lichten uit (afgezet contact) /
Dagrijverlichting (draaiende motor).
Parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Dagrijverlichting
De dagrijverlichting wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart zodat
de auto overdag beter zichtbaar is voor de
overige weggebruikers.
Voor de dagrijverlichting zijn specifieke
lichtunits gemonteerd.
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
C. Ring voor de selectie van de mistverlichting.
De mistverlichting werkt in combinatie met
dimlicht en grootlicht.
Féén stand naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen,
Ftwee standen naar voren om de
mistachterlichten in te schakelen,
Féén stand naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen,
Ftwee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Uitvoering met mistlampen vóór
en mistachterlichten
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts,
zijn de mistlampen vóór en de
mistachterlichten verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
U moet zelf inschatten wanneer u de
mistlampen moet inschakelen, omdat
mogelijk de lichtsterktesensor van
de automatische verlichting ondanks
eventueel aanwezige mist toch
voldoende licht kan constateren.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.
Mistlampen vóór en mistachterlichten
Verdraai ring C:
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische
verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt
uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de
parkeerlichten branden.
FDraai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen.
De parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld.
131
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
Uitschakelen van de verlichting
bij afzetten van het contact
Als u het contact afzet, worden alle
lichten automatisch uitgeschakeld,
behalve als de automatische
"follow me home"-verlichting is
geactiveerd.
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Inschakelen
FGeef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar.
FGeef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt de
handbediende follow me home-verlichting na
een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Handbediende follow me
home-verlichting
Aanzetten van de
verlichting na afzetten van
het contact
Om de verlichting weer aan te zetten,
draait u de ring A in de stand "0"-
lichten gedoofd, en kiest u vervolgens
de door u gewenste stand.
Als het bestuurdersportier wordt
geopend, klinkt er een geluidssignaal
om aan te geven dat de verlichting nog
brandt.
De verlichting gaat vanzelf na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van
de laadtoestand van de accu (overgang
naar eco-modus).
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
FVolgens uitvoering: duw de lichtschakelaar
binnen één minuut na het afzetten van
het contact omhoog of omlaag om de
parkeerlichten aan de kant van het verkeer
in te schakelen (voorbeeld: rechts van
de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag
duwen; parkeerlichten links gaan branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door een
geluidssignaal en het branden van het
verklikkerlampje van de desbetreffende
richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middelste stand.
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
Met behulp van een lichtsterktesensor worden
de kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting kan ook, in geval van neerslag,
gelijktijdig met het automatisch inschakelen van
de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Automatische verlichting
Inschakelen
FDraai de ring in de stand "AUTO". Het
activeren van de functie wordt bevestigd
door een melding op het display.
Uitschakelen
FDraai de ring in een andere stand.
Het uitschakelen van de functie wordt
bevestigd door een melding op het display.
Automatische follow me
home-verlichting
Storing
Bij een storing in de lichtsterktesensor
gaat de verlichting branden, wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of verschijnt
een melding op het display, in
combinatie met een geluidssignaal.
Bij mist of sneeuw kan de
lichtsterktesensor ten onrechte voldoende
licht waarnemen; de verlichting wordt dan
niet automatisch ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsterktesensor, die
zich in het midden van de voorruit achter
de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan
de sensor gekoppelde functies worden
dan niet meer bediend.
Als de functie automatische verlichting
is geactiveerd (lichtschakelaar in de
stand "AUTO"), wordt onder donkere
omstandigheden het dimlicht automatisch
ingeschakeld bij het afzetten van het contact.
Programmeren
Het inschakelen of uitschakelen en
de tijdsduur van de follow me home-
verlichting zijn in te stellen via het
configuratiemenu van de auto.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
133
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
Instapverlichting
Wanneer u bij duisternis de auto ontgrendelt met de afstandsbediening wordt de verlichting aan de buitenzijde ingeschakeld om het
instappen te vergemakkelijken. De verlichting gaat branden afhankelijk van de lichtsterkte die door de lichtsensor wordt gedetecteerd.
InschakelenUitschakelen
FDruk op het ontgrendelknopje
(open hangslot) van de
afstandsbediening of, bij een
auto met het Keyless entry and
start-systeem, op een van de
voorportiergrepen.
De dimlichten, de parkeerlichten en de
instapverlichting aan de zijkant (onder de
buitenspiegels) gaan branden en de auto wordt
ontgrendeld.
Het in- en uitschakelen en de
duur van het branden van de
instapverlichting kunnen worden
ingesteld via het configuratiemenu
van de auto.
Programmeren
De instapverlichting gaat na een vooraf
ingestelde tijd automatisch uit of gaat uit bij het
aanzetten van het contact of het vergrendelen
van de auto.
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
Automatische verstelling van de
xenonkoplampen
Raak de xenonlampen niet aan.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Om verblinding van andere weggebruikers te
voorkomen corrigeert dit systeem automatisch
en bij stilstaande auto de hoogte van de
lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk
van de belading van de auto.
In het geval van een storing
verschijnt dit pictogram op het
instrumentenpaneel, in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het display.
Halogeen koplampen
handmatig verstellen
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto
om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen.
0.1 of 2 personen op de voorstoelen.
-.3 personen.
1.5 personen.
-. Tussenstand.
2.5 personen + maximaal toegestane
belading.
-. Tussenstand.
3.Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Stand "0": basisinstelling.
Het systeem zet in dat geval de koplampen in
de lage stand.
135
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
Meedraaiende koplampen
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld,
volgen de lichtbundels van de meedraaiende
koplampen de richting van de weg.
Deze functie is alleen mogelijk in combinatie
met xenonlampen en zorgt voor een aanzienlijk
beter zicht in bochten.
Deze functie werkt niet:
- bij stilstand of zeer lage snelheden,
- als de achteruit is ingeschakeld.
Standaard is deze functie ingeschakeld.
met meedraaiende koplampen
zonder meedraaiende koplampen
Programmeren
U kunt deze functie
desgewenst uitschakelen via
het configuratiemenu op het
multifunctionele display.
Bij het afzetten van het contact blijven de
instellingen gehandhaafd.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Storing
In het geval van een storing knippert
dit pictogram op het display in
combinatie met een melding op het
multifunctionele display.
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
Statische bochtverlichting
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht
wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de
binnenkant van de bocht extra te verlichten bij
snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op
bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages
enz.).
Statische bochtverlichting ingeschakeld
met statische bochtverlichting
zonder statische bochtverlichting
Statische bochtverlichting
werkt niet
De verlichting werkt in de volgende gevallen
niet:
- bij een geringe stuuruitslag,
- bij snelheden boven 40 km/h,
- als de achteruit is ingeschakeld.
Standaard is de statische bochtverlichting
ingeschakeld.
Programmeren
U kunt de statische bochtverlichting
desgewenst uitschakelen via het
configuratiemenu van de auto.
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
- bij het inschakelen van een
richtingaanwijzer,
of
- als het stuurwiel ver genoeg wordt
verdraaid.
137
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
Met behulp van de ruitenwisserschakelaar kunt
u de ruitenwissers vóór en achter inschakelen
om regen en vuil van de ruit te wissen.
De ruitenwissers voor en achter zorgen
voor een optimaal zicht voor de bestuurder,
ongeacht de weersomstandigheden.
De ruitenwissers vóór bedient u met de
schakelaar A; de ring B is voor de bediening
van de achterruitenwisser.
Ruitenwisserschakelaar
Instellen
Uitvoering zonder automatisch
wissen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende
automatische functies van de ruitenwissers
mogelijk:
- automatische werking van de
ruitenwissers vóór,
- automatisch inschakelen van de
ruitenwisser achter bij het inschakelen
van de achteruitversnelling.
Uitvoering met automatische ruitenwissers
Ruitenwissers vóór
A.Selecteren van de wissnelheid: zet de
schakelaar in de gewenste stand.
Eén keer wissen (de hendel omlaag
duwen of kort naar u toe trekken en
vervolgens loslaten).
Automatisch wissen (omlaag
duwen en vervolgens loslaten).
Eén keer wissen (de hendel even
naar u toe trekken).
Wissen op hoge snelheid
(hevige neerslag).
Wissen op normale snelheid
(matige regen).
Intervalwissen (wissnelheid
afhankelijk van de rijsnelheid).
Uit.
of
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snelheid
van de ruitenwissers wordt aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
Duw de hendel A één keer omlaag.
Ter bevestiging wissen de
ruitenwissers één keer, gaat
het controlelampje op het
instrumentenpaneel branden en/
of verschijnt er een bericht dat de
functie geactiveerd is.
Uitschakelen
Duw de hendel A nog een keer omlaag.
Ter bevestiging gaat dit
controlelampje op het
instrumentenpaneel uit en/of
er verschijnt een bericht op het
multifunctionele display dat de functie
is uitgeschakeld.
Elke keer als het contact meer
dan 1 minuut is afgezet, moet u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot
de voorruit ontdooid is.
139
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
Ruitensproeiers vóór en koplampsproeiers
Ruitensproeiers vóór
FTrek de ruitenwisserschakelaar naar u
toe. De ruitensproeiers treden in werking,
waarna enige tijd de ruitenwissers worden
ingeschakeld om de ruit schoon te wissen.
Alleen de ruitensproeiers vóór worden
ingeschakeld als het dimlicht of het grootlicht is
uitgeschakeld of als de auto stilstaat.
Minimumniveau vloeistof
ruitensproeiers/koplampsproeiers
Indien uw auto voorzien is van
koplampsproeiers kunt u het minimumniveau
van deze vloeistof meten via een pipet die
geplaatst is in de vulopening van het reservoir,
onder de motorkap.
Het controleren en bijvullen van deze vloeistof
mag alleen worden uitgevoerd bij stilstaande
auto en afgezette motor.
Het niveau van de
koplampsproeiervloeistof moet
regelmatig worden gecontroleerd, vooral
in de winter.
Raadpleeg de rubriek "Controles - § Niveau
vloeistof ruitensproeiers/koplampsproeiers"
voor het controleren van het niveau.
Koplampsproeiers
De koplampsproeiers werken samen met de
ruitensproeiers als de auto rijdt en het dimlicht
of het grootlicht brandt.
Om het verbruik van
koplampsproeiervloeistof te beperken
werken de koplampsproeiers tijdens
één en hetzelfde traject slechts elke
zevende keer dat de ruitensproeiers
worden gebruikt of elke 40 km.
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
Om een goede werking van de
ruitenwissers te behouden adviseren wij u:
- voorzichtig met de ruitenwissers
om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebruiken
om een stuk karton tegen de
voorruit te houden,
- de ruitenwissers te vervangen zodra
ze tekenen van slijtage vertonen.
Deze stand maakt het mogelijk de
ruitenwissers los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen
worden gereinigd of de ruitenwissers worden
vervangen. In de winter kan deze stand tevens
worden gebruikt om de ruitenwissers los te
zetten van de voorruit.
Speciale stand van de
ruitenwissers voor
FAls de ruitenwisserschakelaar binnen een
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, worden de ruitenwissers in de
verticale stand gezet.
FZet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers na de werkzaamheden weer
in de ruststand te zetten.
141
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
B.Ring voor de selectie van de ruitenwisser
achter: draai de ring tot het symbooltje
tegenover de markering staat.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval
of strenge vorst en bij montage van
een fietsendrager op de achterklep.
Dit kan worden uitgevoerd via het
configuratiemenu van de auto.
Uit.
Interval.
Sproeien en wissen.
Draai de ring tot deze niet verder kan;
de ruitensproeier achter werkt en
vervolgens zal de wisser gedurende
enige tijd wissen.
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, treedt automatisch ook de
ruitenwisser achter in werking.
Programmeren
Ruitenwisser achter
Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd via het
configuratiemenu van de auto.
Deze functie is standaard
geactiveerd.
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
1.Plafonnier vóór
2.Kaartleeslampjes vóór
3.Plafonnier achter
4.Kaartleeslampjes achter
Plafonniers
In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk
branden:
Plafonniers vóór en achter
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de sleutel uit het contact wordt verwijderd,
- als er een portier geopend wordt,
- als op de ontgrendelingsknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de auto
te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
Permanent uit.
Permanent aan.
Als de interieurverlichting permanent
is ingeschakeld, blijft deze gedurende
een bepaalde tijd branden:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-modus: ongeveer
30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
Als de plafonnier vóór permanent is
ingeschakeld, zal de plafonnier achter
ook branden tenzij deze op "permanent
uit" staat.
Zet de plafonnier achter op "permanent
uit" als u deze wilt uitschakelen.
Kaartleeslampjes vóór en
achter
FDruk bij aangezet contact op de
desbetreffende schakelaar.
Let op dat u niet tegen de plafonniers
stoot.
143
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
Sfeerverlichting
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
Als het buiten donker is, gaat de verlichting
van de autoradio, de automatische
airconditioning en het bergvak in het midden
van het dashboard automatisch branden als de
parkeerlichten worden ingeschakeld.
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de
koplampverlichting wordt uitgeschakeld.
De sfeerverlichting kan handmatig worden
uitgeschakeld door deze met behulp van de
lichtsterkteregeling steeds zwakker te maken.
Op bepaalde uitvoeringen gaan de drie
ledjes in de verbindingsnaad van dak en
binnenspiegel eveneens branden.
InschakelenUitschakelen
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
De verlichting van de bagageruimte gaat
automatisch branden zodra de bagageruimte
wordt geopend en dooft zodra deze wordt
gesloten.
Verlichting bagageruimte
De brandduur van de bagageruimteverlichting
hangt af van de situatie:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-modus: ongeveer
30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
145
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
DS4_nl_Chap06_securite-enfants_ed02-2015
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
DS4_nl_Chap06_securite-enfants_ed02-2015
DS4_nl_Chap06_securite-enfants_ed02-2015
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes
Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
CITROËNbeveelt u aan kinderen op
de achterzitplaatsen van uw auto te
vervoeren:
- met de rug in de rijrichting tot 3 jaar,
- met het gezicht in de rijrichting
vanaf 3 jaar.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
- conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd*,
- de veiligste plaats voor het vervoeren van
een kind is volgens de statistieken een
plaats op de achterbank van uw auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor-
als achterin met de rug in de rijrichting
worden vervoerd.
* De regelgeving met betrekking tot het vervoer
van kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
149
Veilig vervoeren van kinderen
DS4_nl_Chap06_securite-enfants_ed02-2015
Kinderzitje op de passagiersstoel voor*
"Met de rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
Passagiersstoel in de hoogste stand en in
de middelste stand van de verstelling in
lengterichting.
Wanneer een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de passagiersstoel voor wordt
geplaatst, moet de stoel in de middelste stand
van de verstelling in lengterichting worden
geschoven, en in de hoogste stand en met de
rugleuning rechtop worden gezet.
De frontairbag aan passagierszijde moet
zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan
kan het kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
* Raadpleeg de wetgeving in uw land voordat u
een kinderzitje op deze plaats bevestigt.
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting op de passagiersstoel voor wordt
geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van
de verstelling in lengterichting worden geschoven,
en in de hoogste stand en met de rugleuning
rechtop worden gezet en mag de frontairbag aan
passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
Controleer of de veiligheidsgordel goed
strak staat.
Controleer bij kinderzitjes met een
standaard of deze goed op de vloer
steunt. Verstel indien nodig de
passagiersstoel.
DS4_nl_Chap06_securite-enfants_ed02-2015
Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de
waarschuwingssticker aan beide zijden van de
zonneklep aan passagierszijde. Conform de
wettelijke voorschriften vindt u op de volgende
tabellen deze waarschuwing in alle benodigde
talen.
Plaats nooit een kind in een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel als de airbag vóór
aan passagierszijde is ingeschakeld. Het
kind kan in dat geval bij een aanrijding
ernstig en zelfs dodelijk gewond raken.
Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde
Als het storingslampje van de elektrische parkeerrem gaat branden in combinatie met één of meer controlelampjes uit de onderstaande tabel, zet de auto dan op
een veilige plaats stil (vlakke ondergrond, met ingeschakelde versnelling) en raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
SituatiesGevolgen
Weergave van de melding "Storing parkeerrem"
en de volgende controlelampjes:
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De Hill Start Assist is niet beschikbaar.
- De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem"
en de volgende controlelampjes:
- De elektrische parkeerrem kan alleen worden vrijgezet door het rempedaal in
te trappen en de hendel los te laten.
- De Hill Start Assist is niet beschikbaar.
- De automatische bediening en het handmatig aantrekken van de parkeerrem
blijven mogelijk.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem"
en de volgende controlelampjes:
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De Hill Start Assist is niet beschikbaar.
197
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
SituatiesGevolgen
Om de elektrische parkeerrem aan te trekken:
Fparkeer de auto en zet het contact uit,
Ftrek de hendel ten minste 5 seconden uit tot de parkeerrem is aangetrokken,
Fzet het contact aan en controleer of de controlelampjes van de elektrische
parkeerrem gaan branden.
Het aantrekken van de parkeerrem duurt langer dan normaal.
Om de elektrische parkeerrem vrij te zetten:
Fzet het contact aan,
Ftrek aan de hendel, houd deze ongeveer 3 seconden uitgetrokken en laat de
hendel weer los.
Als het controlelampje van de elektrische parkeerrem knippert of als de
controlelampjes niet gaan branden als het contact wordt aangezet, werken deze
procedures niet. Parkeer de auto op een vlakke ondergrond en laat het systeem
controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
en eventueel
knipperend
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en de
volgende controlelampjes:
- Alleen de functies automatisch aantrekken bij het afzetten van de motor en
automatisch vrijzetten bij het wegrijden zijn beschikbaar.
- Het handmatig aantrekken/vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet
mogelijk en de dynamische noodremfunctie is niet beschikbaar.
en eventueel
knipperend
Storing accu:- Als het laadstroomcontrolelampje gaat branden, moet u de auto direct
stoppen (rekening houdend met het overige verkeer) en tegen wegrollen
beveiligen (plaats indien nodig de twee wielblokken onder de wielen).
- Trek de elektrische parkeerrem aan alvorens de motor af te zetten.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Handbediende parkeerrem
Aantrekken
FTrek de hefboom van de parkeerrem
volledig aan om uw auto stil te zetten.
Vrijzetten
FTrek de hefboom van de parkeerrem licht
omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw
de hefboom geheel omlaag.
Draai bij het parkeren van de auto
op een helling de wielen vast tegen
het trottoir, trek de parkeerrem aan,
schakel een versnelling in en zet het
contact uit.
Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden
in combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele display,
geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is
aangetrokken.
199
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Handgeschakelde 6-versnellingsbak
FTrek de ring onder de pookknop omhoog
en beweeg de versnellingshendel eerst
naar links en dan naar voren.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
- zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Schakel de achteruitversnelling alleen
in als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Inschakelen van de
5
e
of de 6
e
versnelling
FBeweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5
e
of de
6
e
versnelling in te schakelen.
Als dit advies niet wordt nageleefd,
kan de versnellingsbak onherstelbaar
beschadigd raken (per ongeluk
inschakelen van de 3
e
of 4
e
versnelling).
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Bij de elektronisch gestuurde 6-versnellingsbak
kunt u kiezen tussen automatische bediening
en handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft twee
gebruiksmogelijkheden:
- automatische bediening, waarbij het op-
en terugschakelen volledig automatisch
worden geregeld, zonder dat de bestuurder
iets hoeft te doen,
- handmatige bediening, waarbij de
bestuurder zelf sequentieel kan schakelen
met de flippers achter het stuurwiel.
Tijdens de automatische bediening kunt u op
elk gewenst moment tijdelijk zelf schakelen.
Elektronisch gestuurde versnellingsbak (ETG6)
R. Achteruit.
FTrap het rempedaal in, trek de
selectiehendel omhoog en duw deze naar
voren.
N. Neutraalstand.
FTrap het rempedaal in en selecteer deze
stand om de motor te kunnen starten.
A.Automatische bediening.
FDuw de selectiehendel naar achteren om
deze stand te selecteren.
M.Sequentiële bediening om handmatig te
schakelen.
FDuw de selectiehendel naar achteren
om deze stand te selecteren en schakel
vervolgens met behulp van de flippers
achter het stuurwiel.
Selectiehendel
+.Opschakelen (rechts van het stuurwiel).
FTrek de flipper "+" aan de rechterzijde
achter het stuurwiel een keer naar u toe om
op te schakelen.
-.Terugschakelen (links van het stuurwiel).
FTrek de flipper "-" aan de linkerzijde achter
het stuurwiel een keer naar u toe om terug
te schakelen.
Flippers achter het stuurwiel
Het is niet mogelijk om de
neutraalstand of de achteruitversnelling
met behulp van de flippers te
selecteren.
201
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Standen van de selectiehendel
N.Neutral (neutraalstand).
R.Reverse (achteruitversnelling).
1 t/m 6. Versnellingen bij sequentieel
schakelen.
AUTO. Gaat branden als u kiest voor
automatische bediening en gaat uit als
u kiest voor sequentiële bediening.
Weergave op het instrumentenpaneel
Starten van de auto
Wanneer de motor niet aanslaat:
- Als de aanduiding N op het
instrumentenpaneel knippert, zet
de selectiehendel dan in de stand
A en vervolgens in de stand N.
FSelecteer de stand N.
FHoud het rempedaal ingetrapt.
FStart de motor.
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnt de
aanduiding N.
FSelecteer de automatische bediening
(stand A), de sequentiële bediening (stand
M) of de achteruitversnelling (stand R).
FZet de handrem vrij als deze niet
automatisch wordt bediend.
FLaat het rempedaal geleidelijk los.
FGeef gas.
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen de
aanduidingen AUTO en 1, 1 of R.
Tijdens het starten van de motor moet
het rempedaal worden ingetrapt.
- Als het pictogram "Voet
op het rempedaal"
brandt, in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het display,
trap het rempedaal dan
steviger in.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Trap om krachtig te accelereren
(bijvoorbeeld voor een
inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met
kracht in, tot voorbij het zware punt.
Tijdelijk zelf schakelen
U kunt tijdelijk zelf schakelen met de flippers
"+" et "-": als het motortoerental het toestaat,
wordt de gevraagde versnelling ingeschakeld.
Met deze functie kunt u anticiperen op
bepaalde rijsituaties, zoals het inhalen van een
auto of een bocht in de weg.
Als de flippers enige tijd niet meer gebruikt
worden, gaat de versnellingsbak weer over op
de automatische stand.
Handbediende stand
FSelecteer de stand A.
Automatische bediening
Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen
de aanduiding AUTO en de
ingeschakelde versnelling.
De versnellingsbak werkt automatisch,
zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
volgende parameters:
- optimaal brandstofverbruik,
- rijstijl,
- profiel van de weg,
- belading van de auto.
FSelecteer de stand M.
De ingeschakelde versnellingen verschijnen
achtereenvolgend op het display van het
instrumentenpaneel.
Het schakelen naar een andere
versnelling is alleen mogelijk als het
motortoerental dit toestaat.
Het is niet noodzakelijk om bij het schakelen
het gaspedaal los te laten.
Bij het remmen of het verminderen van
de snelheid schakelt de versnellingsbak
automatisch terug, zodat de juiste versnelling
is geselecteerd op het moment dat u het
gaspedaal weer intrapt.
Bij krachtig accelereren wordt de hoogste
versnelling niet ingeschakeld als de bestuurder
de flippers achter het stuur niet bedient.
Selecteer tijdens het rijden nooit de
neutraalstand N.
Selecteer de neutraalstand N nooit
tijdens het rijden.
De stand kan op elk gewenst moment
worden veranderd door de selectiehendel in
de stand A of juist in de stand M te zetten (al
naar gelang welke stand is ingeschakeld).
203
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Stilzetten van de autoStoring
Als de aanduiding AUTO bij het aanzetten
van het contact gaat knipperen, in combinatie
met een geluidssignaal en een melding op
het display, duidt dit op een storing in de
versnellingsbak.
Laat dit zo snel mogelijk controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Selecteer wanneer u de auto met
draaiende motor stilzet altijd de
neutraalstand N.
Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert altijd of de
selectiehendel in de neutraalstand N
staat en de handrem is aangetrokken.
Trek de handrem stevig aan om de
auto volledig te blokkeren, behalve
wanneer de handrem automatisch
wordt bediend.
Voordat u de motor afzet, kunt u:
- de selectiehendel in de stand N zetten om
de neutraalstand te selecteren,
of
- een versnelling ingeschakeld laten. In dat
geval kan de auto niet worden verplaatst.
Selecteer de achteruitversnelling (stand R)
uitsluitend als de auto volledig stilstaat en de
voet op het rempedaal wordt gehouden.
FSelecteer de stand R.
Als op lage snelheid de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, knippert het lampje
N en wordt automatisch de neutraalstand
ingeschakeld. Zet de selectiehendel in de stand
N en vervolgens weer in de stand R om de
achteruitversnelling in te schakelen.
Trek in beide gevallen altijd de handrem
aan om de auto volledig stil te zetten (als de
handrem niet in de automatische stand staat
ingesteld).
Achteruitversnelling
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling klinkt een
geluidssignaal.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Automatische versnellingsbak
Schakelpatroon
Bij de 6-traps automaat kunt u kiezen uit
automatische bediening, aangevuld met de
programma's Sport en Sneeuw. U kunt met de
selectiehendel ook handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft vier
gebruiksmogelijkheden:
- automatisch schakelen: het schakelen
wordt elektronisch aangestuurd,
- programma Sport: dit schakelprogramma
maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk,
- programma Sneeuw: dit
schakelprogramma vereenvoudigt het
rijden op een ondergrond met weinig grip,
- handmatig schakelen: deze stand maakt
het zelf schakelen met de selectiehendel
mogelijk.
1. Selectiehendel.
2. Toets "S"(Sport).
3.Toets "T" (Sneeuw).
Selectiehendel
P. Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zonder
aangetrokken handrem.
- Starten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair
toerental.
N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aangetrokken
handrem.
- Starten van de motor.
D.Automatische werking.
M+ / -. Zelf schakelen tussen de zes
versnellingen.
FBeweeg de selectiehendel kort naar voren
om op te schakelen.
of
FBeweeg de selectiehendel kort naar
achteren om terug te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt
het desbetreffende pictogram op het
instrumentenpaneel.
P. Parking (parkeerstand).
R.Reverse (achteruitversnelling).
N.Neutral (neutraalstand).
D.Drive (automatisch schakelen).
S. Programma Sport.
T. Programma Sneeuw.
1 t/m 6. Ingeschakelde versnellingen bij
handmatig schakelen.
-.Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen.
205
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Wegrijden
FTrap het rempedaal in en selecteer de
stand P of N.
FStart de motor.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het multifunctionele
display.
FTrap bij draaiende motor het rempedaal in.
FZet de handrem vrij als deze niet in de
automatische stand staat.
FSelecteer de stand R, D of M,
FLaat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk de
stand N wordt geselecteerd, laat het
motortoerental dan zakken tot stationair
toerental, zet de selectiehendel in de
stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R,
D of M is geselecteerd, zet de auto zich
zelfs al in beweging als het gaspedaal
niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trek de handrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Automatisch
schakelprogramma
FSelecteer de stand D om automatisch
te laten schakelen tussen de zes
versnellingen.
De versnellingsbak werkt dan in de auto-
adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te
schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend
de meest geschikte versnelling, afhankelijk van
de rijstijl, het profiel van de weg en de belading
van de auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de stand
van de selectiehendel te wijzigen, moet het
gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown).
De versnellingsbak schakelt automatisch terug
of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat
de motor het maximum toerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnellingsbak
automatisch terug om sterker op de motor af te
remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
versnellingsbak niet naar een hogere versnelling
als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Zet de selectiehendel nooit in de stand
N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand
P of R als de auto niet volledig stilstaat.
Er wordt een melding weergegeven als
u de selectiehendel vanuit de stand P
in een andere stand probeert te zetten
zonder dat het rempedaal is ingetrapt.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Handmatig schakelen
FSelecteer de stand M om sequentieel te
schakelen in de zes versnellingen.
FDuw de selectiehendel naar het symbool +
om één versnelling op te schakelen.
FTrek de selectiehendel naar het symbool -
om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel verdwijnt
de aanduiding D en verschijnen
achtereenvolgens de ingeschakelde
versnellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
versnellingsbak automatisch de stand M1.
De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet
worden ingeschakeld in de handbediende stand.
Programma's Sport en
Sneeuw
Programma Sport "S"
FDruk op de toets "S" als de motor is
gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch
een dynamische rijstijl mogelijk.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding S.
Programma Sneeuw "T"
FDruk op de toets "T" als de motor is
gestart.
De versnellingsbak past zich aan voor het
rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u
gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond
met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding T.
Terugkeren naar het
automatische programma
FOm terug te keren naar het automatische
programma kunt u het programma Sport
of Sneeuw op elk gewenst moment
uitschakelen door opnieuw op de
desbetreffende toets te drukken.
Deze twee specifieke programma's vullen de
automatische werking aan onder bijzondere
rijomstandigheden.
207
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N bewegen om
de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan om de
auto te blokkeren (als de handrem niet in de
automatische stand staat).
Als de selectiehendel niet in de stand P
staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer
45 seconden een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display.
FZet de selectiehendel in de stand P;
het geluidssignaal stopt en de
melding verdwijnt.
Storing
Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje
gaat branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display, duidt dit op een storing
in de versnellingsbak.
In dit geval werkt de versnellingsbak met een
noodprogramma en blijft de 3
e
versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
waarnemen bij het selecteren van R vanuit
de stand P, of R vanuit de stand N. Dit is niet
schadelijk voor de versnellingsbak.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Wend u tot het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dit verklikkerlampje kan ook gaan branden bij
het openen van een portier.
De automatische versnellingsbak kan
beschadigd raken:
- als u het gaspedaal en het
rempedaal gelijktijdig intrapt,
- als u, indien de accu geen stroom
levert, de selectiehendel vanuit
de stand P geforceerd naar een
andere stand schakelt.
Zet, om het brandstofverbruik tijdens
langdurig stilstaan met draaiende motor
(file...) te beperken, de selectiehendel
in de stand N en trek de handrem aan,
behalve als deze in de automatische
stand staat.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op
een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats.
In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal
naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat terwijl u het
rempedaal intrapt,
- als de hellingshoek aan bepaalde
voorwaarden voldoet,
- als het bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld.
Hill Start Assist
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als u het
rempedaal loslaat en:
- bij een handgeschakelde versnellingsbak
de eerste versnelling of de neutraalstand
hebt ingeschakeld,
- bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak de stand A of M hebt
geselecteerd.
- bij een automatische versnellingsbak de
stand D of M hebt geselecteerd.
Werking
Storing
Bij een storing in het systeem gaan deze
controlelampjes branden. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de
motor draait, bedien dan de handrem
met de hand. Controleer of de
controlelampjes van de handrem op het
instrumentenpaneel constant branden.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
209
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Schakelindicator*
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Bij een elektronisch gestuurde of automatische
versnellingsbak is dit systeem uitsluitend actief
in de handgeschakelde stand.
* Volgens motoruitvoering.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi 150-dieselmotor en
een handgeschakelde versnellingsbak kan het systeem
u onder bepaalde rijomstandigheden verzoeken om de
versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, om het
tijdelijk afzetten van de motor mogelijk te maken (STOP-
fase van het Stop & Start-systeem). In dat geval wordt de
aanduiding N weergegeven op het instrumentenpaneel.
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te reduceren.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het
al dan niet opvolgen van een schakeladvies van
het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
Voorbeeld:
- U rijdt in de derde versnelling.
- U trapt het gaspedaal in.
- Het systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto, ...) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen
nodig, accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te
schakelen,
- de achteruitversnelling in te schakelen.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Controlesysteem bandenspanning
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem
permanent de spanning van de vier banden.
In het ventiel van elke band (met uitzondering van
het reservewiel) is een druksensor gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra
het een daling van de spanning van een of
meer banden detecteert.
Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker
(zie de rubriek "Identificatie").
De bandenspanning moet bij "koude"
banden worden gecontroleerd (auto
die langer dan 1 uur heeft stilgestaan
of na een traject van maximaal 10 km
met gematigde snelheid). Is dit niet het
geval, verhoog dan de op de sticker
vermelde waarden met 0,3 bar.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem dient u maandelijks en voor
elke lange reis de bandenspanning
(ook die van het reservewiel)
handmatig te controleren.
Een te lage bandenspanning heeft
een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg en versnelt de
bandenslijtage, met name onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
Het controlesysteem van de bandenspanning
is een hulpsysteem; de bestuurder moet
waakzaam blijven.
211
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Waarschuwing te lage bandenspanning
Een lagere bandenspanning is niet
altijd zichtbaar aan een vervorming van
de band. Beperk u daarom niet alleen
tot een visuele controle.
Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven als een of meerdere
wielen niet zijn voorzien van een sensor
(bijvoorbeeld een noodreservewiel of
een reservewiel met stalen velg).
De waarschuwing wordt weergegeven
zolang de desbetreffende band(en) niet
op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn)
gerepareerd of is (zijn) vervangen.
Het reservewiel (noodreservewiel of
wiel met stalen velg) is niet voorzien
van een sensor.
Bij een te lage bandenspanning brandt
dit verklikkerlampje in combinatie met
een geluidssignaal en, afhankelijk van
de uitrusting, in combinatie met de
weergave van een melding.
Als er een afwijking in de bandenspanning van
één band wordt geconstateerd, kan deze band
worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk
van de uitvoering, de weergegeven melding.
FVerlaag onmiddellijk de snelheid, maak
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet
plotseling hard af.
FZet uw auto stil zodra de verkeerssituatie
dit toelaat.
Storing
Als het verklikkerlampje "te lage
bandenspanning" knippert en vervolgens
permanent brandt in combinatie met het
verklikkerlampje "service", duidt dit op
een storing in het systeem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren of monteer na een lekke band
het wiel met de originele velg, dat is voorzien
van een sensor.
FControleer de spanning van de vier
banden (bij koude banden) als u over een
compressor beschikt, bijvoorbeeld die van
de bandenreparatieset.
Rijd voorzichtig met lage snelheid verder
als u niet direct de bandenspanning kunt
controleren.
of
FGebruik in geval van een lekke band
de noodreparatieset of het reservewiel
(volgens uitrusting).
Alle reparaties aan een wiel dat met dit systeem
is uitgerust en het vervangen van een band
moeten worden uitgevoerd door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een wiel is gemonteerd
dat niet door uw auto wordt gedetecteerd (voorbeeld:
montage van winterbanden), dient het systeem door
het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats opnieuw geïnitialiseerd te worden.
In dat geval wordt de bandenspanning niet
meer gecontroleerd.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart
(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens
het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand
van de motor
Is uw auto uitgerust met een elektronisch
gestuurde versnellingsbak en u parkeert
uw auto, dan is - ten behoeve van uw
eigen comfort - de STOP-stand de eerste
seconden na het inschakelen van de
achteruit niet beschikbaar.
Als de STOP-stand geactiveerd is,
blijven alle andere componenten zoals
de remmen en de stuurbekrachtiging
normaal functioneren.
Tank nooit als de motor in de STOP-
stand staat; zet in dat geval altijd het
contact af met de sleutel of met de
knop "START/STOP".
Het controlelampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden en
de motor komt automatisch in een
standby-stand:
- bij een handgeschakelde
versnellingsbak, bij snelheden beneden
20 km/h of, bij uitvoeringen met de
PureTech 130-motor of een BlueHDi 115 of
120-dieselmotor, bij stilstaande auto,
wanneer u de versnellingsbak in zijn vrij zet
en de koppeling loslaat,
- bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak, bij snelheden beneden
8 km/h, wanneer u op het rempedaal trapt
of wanneer u de selectiehendel in de stand
N zet,
- bij een automatische transmissie,
bij stilstaande auto, wanneer u op
het rempedaal trapt of wanneer u de
selectiehendel in de stand N zet.
Als uw auto is uitgerust met
een teller, wordt de duur van de
momenten dat de motor in de STOP-
stand geschakeld wordt, opgeteld
en weergegeven. Elke keer als u
het contact opnieuw aanzet met de
sleutel of op de knop "START/STOP"
drukt, wordt deze teller op 0 gezet.
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- de auto op een steile helling staat
(beklimming of afdaling),
- het bestuurderportier geopend is,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
- de auto sinds de laatste start (met de
sleutel of met de knop "START/STOP") niet
sneller dan 10 km/h heeft gereden,
- de elektrische parkeerrem wordt/is
aangetrokken,
- de klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
- de ruitontwaseming is ingeschakeld,
- bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.)
dat niet toelaten.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
In dat geval knippert het lampje
"ECO" enkele seconden en gaat
vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
213
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Overgang naar de START-stand
van de motor
Het controlelampje "ECO" gaat uit en
de motor wordt automatisch gestart:
- bij een handgeschakelde
versnellingsbak, wanneer u het
koppelingspedaal helemaal intrapt,
- bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak:
●metdeselectiehendelindestandA of
M, wanneer u het rempedaal loslaat.
●ofmetdeselectiehendelindestandN
en het rempedaal losgelaten, wanneer u
de selectiehendel in de stand A of M zet,
●ofwanneerudeachteruitversnelling
inschakelt.
- bij een automatische transmissie:
●metdeselectiehendelindestandD ou
M, wanneer u het rempedaal loslaat,
●ofmetdeselectiehendelindestandN
en het rempedaal losgelaten, wanneer u
de selectiehendel in de stand D of M zet,
●ofwanneerudeachteruitversnelling
inschakelt.
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Als u bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak in de
STOP-stand een versnelling inschakelt,
maar daarbij het koppelingspedaal niet
helemaal intrapt, gaat er een lampje
branden of verschijnt er een bericht
met het verzoek het koppelingspedaal
helemaal in te trappen, omdat anders
de motor niet gestart kan worden.
In dat geval knippert het lampje
"ECO" enkele seconden en gaat
vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
De START-stand wordt ten behoeve van de veiligheid
en het comfort automatisch geactiveerd als:
- het bestuurderportier wordt geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder los
wordt gemaakt,
- de snelheid van de auto hoger is dan 25 km/h
bij een handgeschakelde versnellingsbak
(3 km/h bij de PureTech 130-motor en de
BlueHDi 115 en 120-dieselmotoren) en
hoger dan 11 km/h bij een elektronisch
gestuurde versnellingsbak of 3 km/h bij een
automatische transmissie,
- de elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
- bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) dit
niet toelaten.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Het systeem wordt automatisch
opnieuw ingeschakeld zodra u het
contact weer aanzet met de sleutel of
de knop "START/STOP".
Opnieuw inschakelen
Druk nogmaals op de schakelaar
"ECO OFF".
Het systeem is dan opnieuw actief; het
controlelampje in de schakelaar gaat uit en er
wordt een melding weergegeven.
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct weer gestart.
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in
te drukken.
Het controlelampje in de schakelaar
gaat branden en er wordt een melding
weergegeven.
Uitschakelen
215
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Dit systeem heeft specifieke kenmerken
en maakt gebruik van een speciale accu
(raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de door
CITROËN voorgeschreven accu's kan leiden
tot storingen in het systeem.
Bij een storing in het systeem gaat het
controlelampje in de schakelaar "ECO
OFF" eerst knipperen en brandt vervolgens
permanent.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
StoringenOnderhoud
Schakel het Stop & Start-systeem
altijd uit als u handelingen onder de
motorkap wilt verrichten, om letsel
door het automatisch activeren van de
START-stand te voorkomen.
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van geavanceerde technologie.
Laat eventuele werkzaamheden aan
dit type accu uitsluitend uitvoeren door
een officiële CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing
zou optreden, kan het zijn dat de
motor niet meer wil aanslaan of direct
afslaat. Alle controlelampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er ook
een waarschuwingsmelding worden
weergegeven waarin u wordt gevraagd
de selectiehendel in de stand N te
zetten en het rempedaal in te trappen.
Zet in dat geval het contact af en start
de auto met behulp van de sleutel of de
knop "START/STOP".
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Lane Departure Warning System (LDWS)
Dit systeem registreert wanneer de bestuurder
onvrijwillig een rijstrookmarkering (doorgetrokken
of onderbroken streep) overschrijdt.
Op basis van de signalen van sensoren in de
voorbumper wordt de bestuurder gewaarschuwd
als de auto de markering overschrijdt (bij een
wagensnelheid hoger dan 80 km/h).
Dit systeem werkt optimaal op snelwegen en
autowegen.
Activering
FDruk bij het aanzetten van het contact
of bij draaiende motor op deze knop om
de functie te activeren: het lampje gaat
branden.
Het Lane Departure Warning System is
een hulpmiddel voor de bestuurder, die
desondanks waakzaam moet blijven.
Houd u aan de verkeersregels en las
elke twee uur een pauze in.
Uitschakelen
U wordt gewaarschuwd door het trillen van de
zitting van de bestuurdersstoel:
- rechts: als de rechter rijstrookmarkering
wordt overschreden,
- links: als de linker rijstrookmarkering wordt
overschreden.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld,
en ongeveer 20 seconden nadat deze
is uitgeschakeld, wordt er geen enkele
waarschuwing gegeven.
Het is mogelijk dat een waarschuwing wordt
gegeven bij het overschrijden van een pijl op de
weg of een niet-officiële markering (bijv. graffiti).
Detectie
Storing
Er kunnen storingen in de detectie
optreden:
- als de sensoren vuil zijn (modder,
sneeuw, ...),
- als de rijstrookmarkeringen
weggesleten zijn,
- als er weinig contrast is tussen het
wegdek en de markeringen.
FDruk opnieuw op de knop: het lampje gaat
uit.
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
In het geval van een storing gaat dit
controlelampje branden vergezeld
van een geluidssignaal en een
melding op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
217
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Dodehoekbewaking
Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de dode
hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel
gevaar betekent.
Inschakelen
Het systeem dient als hulp voor de bestuurder maar kan nooit een vervanging zijn voor de
spiegels. De bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk voor het op tijd waarnemen wat
er zich achter hem bevindt, het inschatten van de snelheid en afstand van achteropkomend
verkeer en de beslissing of hij al dan niet veilig van rijstrook kan wisselen.
Het systeem dient als een hulp voor de bestuurder en geeft alleen waarschuwingen.
FDruk op deze knop: het verklikkerlampje
gaat branden.
Sensoren in de voor- en achterbumper
controleren de dode hoek van de auto.
In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat
voertuig bevindt, brandt dan permanent een
lampje:
- direct, wanneer u wordt ingehaald,
- na circa een seconde, wanneer u te traag
een andere auto inhaalt.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
- nabij stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, veiligheidsrails, lantaarnpalen,
borden...),
- bij tegemoetkomende voertuigen,
- bij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
Indien een persoon, een fietser of een voertuig
zich in de dode hoek van het voertuig bevindt,
zal er een waarschuwingslampje gaan
branden in de linker- of rechterbuitenspiegel
(afhankelijk van de situatie) onder de volgende
voorwaarden:
Dit gebeurt als aan de volgende voorwaarden
is voldaan:
- alle voertuigen gaan dezelfde kant op,
- de snelheid van uw auto ligt tussen
12 km/h en 140 km/h,
- het snelheidsverschil met de auto die u aan
het inhalen bent, is kleiner dan 10 km/h,
- het snelheidsverschil met de auto waardoor
u wordt ingehaald, is kleiner dan 25 km/h,
- de verkeersstroom is vloeiend,
- de inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal en het ingehaalde voertuig blijft
zich ophouden in de dode hoek,
- u rijdt in een rechte lijn of flauwe bocht,
- uw auto trekt geen aanhanger of caravan...
- bij het inhalen van of ingehaald worden
door een extreem lang voertuig
(vrachtauto, autobus...) die én in de dode
hoek achter wordt gedetecteerd én zich in
het gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
- bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
- bij snelle inhaalmanoeuvres.
219
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Storingen
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar enkele
seconden knipperen; vervolgens gaat het uit.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij slechte weersomstandigheden
(zware regen, hagel enz.) kan het
systeem tijdelijk minder nauwkeurig
werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek
of van een droog wegdek op een nat
wegdek terechtkomen kan tot een
vals alarm leiden (zo kan een wolk
waterdruppels in de dode hoek worden
aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter
altijd op dat de sensoren niet met
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op
het gedeelte onder de buitenspiegels
waar de waarschuwingslampjes zitten,
omdat de de dodehoekbewaking dan
mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook
voor de detectiezones op de voor- en
achterbumper.
FOm deze functie uit te schakelen
drukt u nog een keer op de knop: het
verklikkerlampje gaat uit.
Bij het afzetten van het contact wordt de status
van het systeem opgeslagen.
De dodehoekbewaking wordt
automatisch uitgeschakeld als u een
aanhanger trekt met een door het
CITROËN-netwerk gehomologeeerde
trekhaak.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Snelheden opslaan
Toets "MEM"
FDruk op deze toets om de lijst van
geprogrammeerde snelheden weer te
geven.
Activeren van de functie
Wijzigen van een
geprogrammeerde snelheid
FDruk op de toets "MENU" om naar het
algemene menu te gaan.
FSelecteer het menu "Persoonlijke instelling -
configuratie" en bevestig uw keuze.
FSelecteer het menu "Parameters auto" en
bevestig uw keuze.
FSelecteer "Hulp bij het rijden" en bevestig
uw keuze.
FSelecteer "Geprogrammeerde snelheden"
en bevestig uw keuze.
FSelecteer "Activeren" om de functie te
activeren.
Via uw Autoradio
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder de opgeslagen snelheden
alleen bij stilstaande auto wijzigen.
Met deze functie kunt u snelheden opslaan die vervolgens kunnen worden gebruikt voor het instellen van de snelheidsbegrenzer (snelheidslimiet) en
de snelheidsregelaar (kruissnelheid).
U kunt vijf of zes snelheden opslaan in het geheugen van het systeem (afhankelijk van de uitvoering). Standaard zijn er al enkele snelheden
opgeslagen.
FSelecteer de te wijzigen geprogrammeerde
snelheid en bevestig uw keuze.
FWijzig de snelheid en bevestig uw keuze.
FSelecteer "OK" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
221
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Via het touchscreen
Wijzigen van een opgeslagen snelheid
FDruk op de secundaire pagina op
" Inst. snelheden ".
FSelecteer de functie waarvoor u de nieuwe
snelheden wilt opslaan:
● snelheidsbegrenzer
of
● snelheidsregelaar.
Toets "MEM"
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid
selecteren voor de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar.
Zie de desbetreffende rubriek.
FDruk op deze toets om het menu
" Rijden " te selecteren.
FKies de opgeslagen snelheid die u wilt
wijzigen.
FVoer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
FBevestig om de wijzigingen op te slaan en
sluit het menu af.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
1.Knop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer.
2.Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid.
3.Toets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid.
4.Toets voor het inschakelen / onderbreken
van de snelheidsbegrenzing.
5.Toets voor het weergeven van de
geprogrammeerde snelheden.
Bediening op het stuurwiel
6.Snelheidsbegrenzing ingeschakeld /
onderbroken.
7.Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
8.Ingestelde snelheid.
9.Selectie van een geprogrammeerde
snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
De snelheidsbegrenzer moet
handmatig worden ingeschakeld.
De ingestelde snelheid moet minimaal
30 km/h bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in
het geheugen.
223
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Inschakelen
FDraai de knop 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
FAls de ingestelde snelheid (laatste in het
systeem opgeslagen snelheid) de door u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op
de toets 4 om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
FDruk nogmaals op de toets 4 om
de werking van de functie tijdelijk te
onderbreken (Pause).
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
Fin stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3,
Fcontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via uw
Autoradio:
Factiveer eerst de functie (zie de rubriek
"Opslaan van snelheden"),
Fhoud de toets 2 of 3 ingedrukt, het systeem
geeft de geprogrammeerde snelheid
weer die het dichtste bij de actuele
wagensnelheid ligt; deze snelheid wordt de
nieuwe snelheidslimiet,
Fdruk nogmaals op de toets 2 of 3 om een
andere snelheid te selecteren.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
Fdruk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
Fdruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt de nieuwe snelheidslimiet.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Bij een steile afdaling of bij snel
accelereren kan de snelheidsbegrenzer
niet voorkomen dat de ingestelde
snelheid wordt overschreden.
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
FAls u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt
overschrijden, trap dan het gaspedaal
stevig in, tot voorbij het zware punt.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Als het overschrijden van de ingestelde
snelheid niet wordt veroorzaakt door het stevig
intrappen van het gaspedaal, klinkt bovendien
een geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid de ingestelde snelheid
weer heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer
ingeschakeld: de weergegeven ingestelde snelheid
knippert niet meer.
Uitschakelen
FDraai de knop 1 in de stand "0": de
informatie over de snelheidsbegrenzer
wordt niet meer weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
225
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Snelheidsregelaar
1.Knop voor het selecteren van de
snelheidsregelaar.
2.Toets voor het opslaan van de actuele
snelheid als de ingestelde snelheid of voor
het verlagen van de ingestelde snelheid.
3.Toets voor het opslaan van de actuele
snelheid als de ingestelde snelheid of voor
het verhogen van de ingestelde snelheid.
4.Toets voor het onderbreken / hervatten van
de snelheidsregeling.
5.Toets voor het weergeven van de
geprogrammeerde snelheden.
Bediening op het stuurwiel
6.Snelheidsregeling onderbroken / hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd.
8.Ingestelde snelheid.
9.Selectie van een geprogrammeerde
snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid
rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig
worden ingeschakeld.
De auto moet met een snelheid van
minimaal 40 km/h rijden en:
- bij auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak
moet minimaal de vierde
versnelling zijn ingeschakeld,
- bij auto's met een elektronisch
gestuurde versnellingsbak moet de
selectiehendel in de stand A staan
of moet, in de handbediende stand,
minimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld,
- bij auto's met een automatische
versnellingsbak moet de
selectiehendel in de stand D staan
of moet, in de handbediende stand,
minimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (Pause):
- door op de toets 4 te drukken of door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen,
- automatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Inschakelen
FDruk, wanneer de gewenste snelheid
is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
wagensnelheid wordt de ingestelde
snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
FDraai de knop 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
FDruk op de toets 4 om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
FDruk nogmaals op de toets 4 om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen
(ON).
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Stel om veiligheidsredenen een
snelheid in die niet al te veel afwijkt
van de actuele wagensnelheid. Zo
voorkomt u dat de auto onverwacht
gaat accelereren of vaart minderen.
Let op: tijdens het ingedrukt
houden van de toets 2 of 3 kan de
wagensnelheid zeer snel veranderen.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
Fin stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3,
Fcontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via uw
Autoradio:
Fschakel eerst de functie in (zie de rubriek
"Opslaan van snelheden"),
Fhoud de toets 2 of 3 ingedrukt, het systeem
geeft de geprogrammeerde snelheid
weer die het dichtste bij de actuele
wagensnelheid ligt; deze snelheid wordt de
nieuwe ingestelde snelheid,
Fdruk nogmaals op de toets 2 of 3 om een
andere snelheid te selecteren.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
Fdruk op de toets 5 om de zes
geprogrammeerde snelheden weer te geven,
Fdruk op de toets van de snelheid die u wilt
instellen.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
227
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Als u het rempedaal intrapt om de
wagensnelheid te beperken, wordt de werking
van de snelheidsregelaar automatisch
onderbroken.
Druk op de toets 4 om de functie weer in te
schakelen.
Gebruik de snelheidsregelaar
uitsluitend als u gedurende een zekere
tijd met een constante snelheid en met
een veilige afstand tot uw voorligger
kunt rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet
in de stad, bij druk verkeer, op
bochtige of steile wegen, op gladde of
ondergelopen wegen of bij slecht zicht
(zware regenval, mist, sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling enz.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de auto de ingestelde snelheid
overschrijdt.
Uitschakelen
FDraai de knop 1 in de stand "0": de
informatie over de snelheidsregelaar wordt
niet meer weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd kan de
werking van de snelheidsregelaar
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- leg nooit meerdere matten op
elkaar.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Parkeerhulp
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze
zich in de dode hoek van het detectiebereik van
de sensoren bevinden.
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Parkeerhulp achter
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Grasche weergave
De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het scherm worden blokken
weergegeven die het pictogram van de auto
steeds dichter naderen.
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
229
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed02-2015
Parkeerhulp vóórStoring
Als er een storing optreedt,
gaat bij het inschakelen
van de achteruitversnelling
dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden en/of
wordt er een bericht op het display
weergegeven, in combinatie met een
geluidssignaal (korte pieptoon).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10 km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door CITROËN
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).
Uitschakelen/activeren van de
parkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld door deze
knop in te drukken. Het controlelampje in de
knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer geactiveerd. Het controlelampje
dooft.
Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het
obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
Controles
DS4_nl_Chap09_verifications_ed02-2015
TOTAL & CITROËN
Partners in prestaties en
respect voor het milieu
Innovatie voor nog betere prestaties
Sinds meer dan 40 jaar ontwikkelen de Research &
Development-teams van TOTAL voor CITROËN
smeermiddelen die geschikt zijn voor de nieuwste
technologieën die in auto’s van het merk CITROËN
worden toegepast, zowel voor wedstrijddoeleinden
als gebruik in het dagelijkse leven.
Zo kunt u rekenen op de beste prestaties van de
motor.
Een optimale bescherming
van uw motor
Het gebruik van TOTAL smeermiddelen
bij het onderhoud van uw CITROËN
zorgt voor een langere levensduur en
betere prestaties van de motor, waarbij
het milieu zo min mogelijk wordt belast.
233
Onderhoud
DS4_nl_Chap09_verifications_ed02-2015
Brandstoftank
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 60 liter.
Minimumbrandstofvoorraad
Als de minimumbrandstofvoorraad
is bereikt, gaat dit
waarschuwingslampje branden in
combinatie met een geluidssignaal
Tanken
FDruk de toets A in tot u de tankklep hoort
openen.
Dit is gedurende enkele minuten na het
afzetten van het contact mogelijk. Zet het
contact nog een keer aan om deze functie
opnieuw te activeren (indien nodig).
FKies bij het tankstation de juiste
brandstofpomp.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem in de STOP-
stand is geschakeld; zet in dat geval
altijd het contact af met de sleutel of
met de knop "START/STOP" indien uw
auto is voorzien van het Keyless entry
and start-systeem.
Als er minder dan 5 liter brandstof
getankt wordt, wordt deze stijging van het
brandstofniveau niet weergegeven op de
brandstofmeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan een
geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn.
Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk
die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit. Dit geluid is normaal.
en een waarschuwingsmelding op het display.
Als dit lampje gaat branden, zit er nog
ongeveer 6 liter brandstof in de tank.
Zolang er niet voldoende brandstof is
getankt, gaat elke keer dat het contact wordt
aangezet dit waarschuwingslampje branden,
vergezeld van het geluidssignaal en de
waarschuwingsmelding. Dit geluidssignaal en
deze waarschuwingsmelding worden tijdens
het rijden steeds vaker herhaald naarmate het
niveau dichter bij 0 komt.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u zonder brandstof komt te staan.
Als u zonder brandstof komt te staan
(auto met dieselmotor), raadpleeg dan de
desbetreffende rubriek.
Wanneer het vulpistool bij het vullen van de
brandstoftank voor de derde keer afslaat,
moet u niet verder tanken. Anders kunnen
storingen in de werking van uw auto
optreden.
Uw auto is voorzien van een katalysator, die de
schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend
loodvrije benzine worden gebruikt.
Door de vernauwde vulpijp kan alleen loodvrije
benzine worden getankt.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet
de tank beslist worden afgetapt
voordat de motor kan worden
gestart.
FSteek het vulpistool in de vulopening en
druk hierbij de metalen klep B in.
FSteek het vulpistool tot de aanslag naar
binnen alvorens dit te bedienen (kans op
spatten).
FHoud het vulpistool in deze positie tijdens
het vullen.
FDruk de klep van de tankdop dicht.
Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij
een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer
afsluit.
235
Onderhoud
DS4_nl_Chap09_verifications_ed02-2015
Brandstof voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen rijden
op biobrandstoffen van het type E10 (deze
bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de
Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten
tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor
auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn
EN 15293.
Brandstof voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen rijden
op biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen
(diesel die voldoet aan de richtlijn
EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet
aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp
getankt kunnen worden (met een gehalte aan
methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is bij
bepaalde dieselmotoren mogelijk. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt
worden nageleefd. Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof
(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken
van Diesel per land kunnen verschillen,
kan de aanwezigheid van een
tankbeveiliging op de auto er toe leiden
dat tanken niet mogelijk is.
Niet alle auto's met een dieselmotor
zijn voorzien van een tankbeveiliging.
Daarom adviseren wij u voordat u naar
het buitenland afreist bij het CITROËN-
netwerk te informeren of uw auto
geschikt is om in het desbetreffende
land te kunnen tanken.
Tankbeveiliging (diesel)*
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om
benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde
brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop
verwijdert.
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
Werking
Het vullen van de brandstoftank
met behulp van een jerrycan is wel
mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan recht,
druk deze niet tegen de klep van de
vulpistoolrestrictie en giet voorzichtig
om ervoor te zorgen dat de brandstof
netjes in de vulopening stroomt.
* Volgens land van verkoop.
237
Onderhoud
DS4_nl_Chap09_verifications_ed02-2015
Brandstoftank leeg (diesel)
Bij auto's met dieselmotor is het in het geval
van een lege brandstoftank noodzakelijk om
het brandstofsysteem te ontluchten.
Raadpleeg voor alle uitvoeringen, uitgezonderd
die met een BlueHDi-motor, de afbeelding van
de desbetreffende motorruimte.
1.6 HDi-motor
Als de tank van uw auto is voorzien van
een tankbeveiliging, raadpleeg dan de
rubriek "Tankbeveiliging (diesel)".
2.0 HDi-motor
Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpoging en herhaal
de procedure.
BlueHDi-motoren
FVul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
FZet het contact aan (zonder de motor te
starten).
FWacht ongeveer 6 seconden en zet het
contact af.
FHerhaal de handelingen 10 keer.
FBedien de startmotor om de motor te
starten.
FVul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
FOpen de motorkap.
FMaak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
FBedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste keer
indrukken kan zwaar zijn).
FBedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht
dan ongeveer 15 seconden en start de
motor opnieuw).
FAls de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
FPlaats de sierkap terug en klem deze vast.
FSluit de motorkap.
FVul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
FOpen de motorkap.
FVerwijder indien nodig de afdekkap van de
motor voor toegang tot de opvoerpomp.
FDraai de ontluchtingsnippel los.
FBedien de handopvoerpomp tot u brandstof
door de transparante slang ziet stromen.
FDraai de ontluchtingsnippel vast.
FBedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor bij de eerste poging niet
aanslaat, wacht dan vijftien seconden
alvorens opnieuw te starten).
FAls de motor na enkele pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
FBreng de afdekkap van de motor aan en
controleer vervolgens of deze goed vastzit.
FSluit de motorkap.
Motorkap
Openen
FOpen het linker voorportier.
FTrek de hendel A onder in de
portiersponning naar u toe.
FDuw de veiligheidshaak B naar links en til
de motorkap op.
FNeem de motorkapsteun C uit de houder
op de onderzijde van de motorkap.
FBevestig de motorkapsteun in de uitsparing
om de motorkap geopend te houden.
De plaats van de ontgrendelingshendel
in het interieur zorgt ervoor dat de
motorkap niet geopend kan worden als
het linker voorportier is gesloten.
Open de motorkap niet als het hard
waait.
Wees bij warme motor voorzichtig
met het bedienen van de
veiligheidshaak en de motorkapsteun
(kans op brandwonden).
Schakel het Stop & Start-systeem
altijd uit als u handelingen onder de
motorkap wilt uitvoeren, om letsel
door het automatisch activeren van de
START-stand te voorkomen.
Sluiten
FHaal de motorkapsteun uit de uitsparing.
FBevestig de motorkapsteun in de houder
op de onderzijde van de motorkap.
FLaat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen.
FTrek aan de motorkap om te controleren of
deze goed is vergrendeld.
De koelventilator kan ook nog gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd daarom
voorwerpen en kleding uit de buurt van de
ventilator.
In verband met de aanwezigheid
van elektrische uitrustingen in de
motorruimte wordt geadviseerd
om blootstelling aan water (regen,
wassen, ...) te beperken.
239
Onderhoud
DS4_nl_Chap09_verifications_ed02-2015
Benzinemotoren
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren
van de verschillende vloeistofniveaus en het
vervangen van bepaalde onderdelen.
1.Reservoir stuurbekrachtiging.
2.Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3.Reservoir koelvloeistof.
4.Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Luchtfilter.
8. Oliepeilstok.
9.Motorolie (bij)vullen.
Dieselmotoren
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren
van de verschillende vloeistofniveaus, het
vervangen van bepaalde onderdelen en het
ontluchten van het brandstofcircuit.
1.Reservoir stuurbekrachtiging.
2.Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3.Reservoir koelvloeistof.
4.Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Luchtfilter.
8. Oliepeilstok.
9.Motorolie (bij)vullen.
10. Handopvoerpomp*.
11. Ontluchtnippel*.
* Volgens motoruitvoering.
241
Onderhoud
DS4_nl_Chap09_verifications_ed02-2015
Niveaus controleren
Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij,
tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Motorolieniveau
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
CITROËN adviseert u om elke 5000 km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie
bij te vullen.
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd
via de motorolieniveaumeter op
het instrumentenpaneel (volgens
uitvoering) of met de oliepeilstok.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde
delen van de motor kunnen zeer heet
zijn (kans op brandwonden) en de
motorventilateur kan ieder moment
aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Controle met de oliepeilstok
FKijk waar de oliepeilstok zich bevindt in de
motorruimte van uw auto.
Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of
"Dieselmotor".
FTrek aan het gekleurde uiteinde om de
oliepeilstok volledig uit de schacht te
trekken.
FVeeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
FSteek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A en B ligt.
A = MAXI
B = MINI
Als u ziet dat het oliepeil boven het merkteken
A of onder het merkteken B ligt, start de
motor dan niet.
- Als het oliepeil boven het merkteken MAXI
ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met het CITROËN-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
- Als het oliepeil lager is dan het merkteken
MINI, vul dan altijd motorolie bij.
De controle van het motorolieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
horizontale ondergrond staat en de motor
ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid.
Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ververst of
de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt
met de door de fabrikant aanbevolen motorolie
voor uw auto en motoruitvoering.
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
dient zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden. Draai
bij koude motor de dop open om het
niveau te controleren.
Remvloeistofniveau
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van
de fabrikant voor het voorgeschreven
verversingsinterval.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof.
Het remvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden. Controleer indien
dit niet het geval is of de remblokken
van uw auto zijn versleten.
Motorolie bijvullen
FKijk waar de olievuldop zich bevindt in de
motorruimte van uw auto.
Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of
"Dieselmotor".
FDraai de dop van de vulopening.
FGiet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
FWacht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
FVul indien nodig nog olie bij.
FDraai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het
dashboard bij het aanzetten van het contact na
30 minuten de juiste waarde aangeven.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de
fabrikant voor het verversingsinterval voor uw
auto.
Maak om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen nooit gebruik van additieven in de
motorolie.
243
Onderhoud
DS4_nl_Chap09_verifications_ed02-2015
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden, maar mag
beslist niet hoger zijn.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.
Als uw auto voozien is van
koplampsproeiers en u wilt het niveau
controleren of bijvullen, parkeert u de
auto en zet u de motor af.
Niveau vloeistof ruitensproeiers/
koplampsproeiers
De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voorwerpen en kleding
uit de buurt van de ventilator.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van
de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Wacht bovendien alvorens werkzaamheden
aan het koelsysteem uit te voeren ten minste
1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het
koelsysteem onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen de dop
eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten
dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald
is, de dop en vul koelvloeistof bij.
FOpen de motorkap en plaats de
motorkapsteun.
FVerwijder de dop van het
ruitensproeiervloeistofreservoir.
FKnijp de pipet af om te voorkomen dat er
lucht inkomt.
FVerwijder de pipet uit het reservoir en lees
via de doorzichtige buitenkant het niveau
af.
FVul indien nodig het niveau bij.
FPlaats de dop terug op het reservoir en
sluit de motorkap.
Gegevens van de vloeistof
Voor een optimale reiniging en om bevriezing
te voorkomen, mag nimmer water worden
gebruikt voor het verversen of bijvullen van de
vloeistof.
Wij raden u aan 's winters vloeistof op basis
van ethanol of methanol te gebruiken.
Additiefniveau
(dieseluitvoering met
roetfilter)
Bijvullen
Het reservoir moet snel worden bijgevuld door
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen
zijn bijtend en schadelijk voor de
gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers
bij het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Afhankelijk van de displayuitvoering, wordt het
minimumniveau als volgt weergegeven:
- permanent branden van het
lampje van het roetfilter terwijl er
een geluidssignaal klinkt en er
een melding verschijnt over het
te lage additiefniveau,
of
- permanent branden van het
servicelampje terwijl er een
geluidssignaal klinkt en er een
melding verschijnt over het te
lage additiefniveau.
245
Onderhoud
DS4_nl_Chap09_verifications_ed02-2015
Controles
Luchtfilter en interieurfilter
Oliefilter
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het
controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de filters periodiek vervangen
volgens de in het onderhoudsschema
van de fabrikant aangegeven
intervallen.
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit
onderdeel.
Deze sticker, die hoort bij het Stop &
Start-systeem, geeft aan dat er een
speciale 12V-loodaccu is gebruikt die
alleen losgekoppeld en/of vervangen
mag worden door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
12V-accu
Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt
de rubriek "12V-accu" voor meer informatie
over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of de
accupolen en -klemmen schoon zijn,
vooral bij warm weer en in de winter.
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik
(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moeten de filters twee keer zo vaak
worden vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Roetfilter (diesel)
De eerste keren dat bij een nieuwe auto
het roetfilter geregenereerd wordt, kunt
u een brandlucht ruiken. Dit is volstrekt
normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargenomen
worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties en heeft geen gevolgen voor
het milieu.
Handgeschakelde
versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor de periodieke
onderhoudscontrole.
Afhankelijk van de displayuitvoering, wordt het
verstopt raken van het roetfilter als volgt weergegeven:
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het interval van
de niveaucontrole.
- tijdelijk branden van het
servicelampje terwijl er een
geluidssignaal klinkt en er
een bericht verschijnt dat het
roetfilter verstopt dreigt te
raken.
- permanent branden van het
roetfilterlampje terwijl er een
geluidssignaal klinkt en er een
bericht verschijnt dat het roetfilter
verstopt dreigt te raken
of
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de
omstandigheden het toelaten, met een snelheid
van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje
uitgaat.
Als het lampje blijft branden, raadpleeg dan het
hoofdstuk over het additiefniveau.
Automatische
transmissie
De automatische transmissie is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het interval van
de niveaucontrole.
247
Onderhoud
DS4_nl_Chap09_verifications_ed02-2015
Elektrische parkeerrem
Dit systeem hoeft niet apart
gecontroleerd te worden. Als er
zich toch een probleem voordoet,
laat het systeem dan controleren
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend door CITROËN
aanbevolen producten of
gelijkwaardige kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke
organen als het remsysteem te
optimaliseren, selecteert en biedt
CITROËN specifieke producten aan.
Na het wassen kan er zich een
laagje vocht of onder winterse
omstandigheden ijs vormen op de
remschijven en remblokken: de
remwerking kan daardoor afnemen.
Rem een paar keer lichtjes om de
remmen vocht- en ijsvrij te maken.
Staat van remschijven
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voor
informatie over het controleren van
de slijtage van de remschijven.
Handrem
Als de handrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder goed
werkt, moet de handrem, zelfs tussen
twee onderhoudsbeurten door,
worden afgesteld.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudscontroles door, te
laten controleren.
Raadpleeg voor meer informatie de rubriek
"Elektrische parkeerrem - § Storingen".
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als het AdBlue
®
-reservoir leeg is, zorgt
een wettelijk verplicht systeem ervoor
dat de motor niet opnieuw kan worden
gestart.
Als het SCR-systeem niet goed werkt,
stoot uw auto te veel schadelijke
stoffen uit, waardoor hij niet meer aan
de Euro 6-emissienorm voldoet.
Neem bij een storing in het SCR-
systeem zo snel mogelijk contact
op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats:
na 1100 km wordt een systeem
geactiveerd dat het opnieuw starten
van de motor blokkeert.
Additief AdBlue
®
en SCR-systeem
voor BlueHDi-dieselmotoren
Om het milieu zo min mogelijk te belasten en
om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen,
heeft CITROËN ervoor gekozen zijn auto's
met dieselmotor te voorzien van een systeem
waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd
met een SCR-systeem (Selective Catalytic
Reduction) voor de behandeling van de
uitlaatgassen zonder dat de prestaties
veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.
SCR-systeem
Met behulp van het additief AdBlue
®,
dat ureum
bevat, zet een katalysator tot 85% van de
stikstofoxides (NOx) om in stikstof en water,
stoffen die onschadelijk zijn voor de gezondheid
en het milieu.
Het additief AdBlue
®
bevindt zich in een
specifiek reservoir onder de bagageruimte,
aan de achterzijde van de auto. Het reservoir
heeft een inhoud van 17 liter, goed voor een
actieradius van ongeveer 20.000 km voordat
een waarschuwingssysteem u meldt dat u
met de resterende hoeveelheid additief nog
maximaal 2400 km kunt rijden.
Om ervoor te zorgen dat het SCR-systeem
goed blijft werken, wordt bij elke periodieke
onderhoudscontrole aan uw auto in het
CITROËN-netwerk of bij een gekwalificeerde
werkplaats het reservoir van het additief
AdBlue
®
bijgevuld.
Als u verwacht tussen twee periodieke
onderhoudscontroles meer dan 20.000 km te
rijden, raden wij u aan het reservoir tussentijds
te laten bijvullen door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
249
Onderhoud
DS4_nl_Chap09_verifications_ed02-2015
Het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem wordt
automatisch geactiveerd zodra het
AdBlue
®
-reservoir leeg is.
Actieradiusindicatoren
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue
®
-
reservoir is aangesproken of een storing in het
SCR-systeem is gesignaleerd, verschijnt bij
het aanzetten van het contact een indicator die
aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer
kunt rijden voordat het opnieuw starten van de
motor automatisch wordt geblokkeerd.
Als gelijktijdig een storing wordt gesignaleerd
en het AdBlue
®
-niveau laag is, wordt de laagste
actieradius weergegeven.
Als de motor mogelijk niet opnieuw kan worden gestart door een te laag AdBlue
®
-niveau
Actieradius groter dan 2400 km
Als het contact wordt aangezet, wordt er niet
automatisch een melding over de actieradius
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Druk bij het instrumentenpaneel
type 2 op deze knop om de
actieradius tijdelijk weer te geven.
Bij een actieradius van meer dan 5000 km is de
waarde minder nauwkeurig.
Instrumentenpaneel type 1
Actieradius tussen 600 en 2400 km
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje UREA branden in combinatie
met een geluidssignaal en de tijdelijk op het
instrumentenpaneel weergegeven melding
"NO START IN" en een afstand die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid additief voordat het
starten van de motor wordt geblokkeerd - (bijv.:
"NO START IN 1500 km" betekent dat na 1500 km
het starten van de motor wordt geblokkeerd).
Tijdens het rijden wordt deze melding elke
300 km weergegeven zolang er geen additief
is bijgevuld.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het additief
AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Raadpleeg de rubriek "Bijvullen".
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje SERVICE branden en knippert
het verklikkerlampje UREA in combinatie
met een geluidssignaal en de tijdelijk op het
instrumentenpaneel weergegeven melding
"NO START IN" en een afstand die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid additief voordat het
starten van de motor wordt geblokkeerd - (bijv.:
"NO START IN 600 km" betekent dat na 600 km
het starten van de motor wordt geblokkeerd).
Tijdens het rijden wordt deze melding elke
30 seconden weergegeven zolang er geen
additief is bijgevuld.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het additief
AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Raadpleeg de rubriek "Bijvullen".
Als niet op tijd additief wordt bijgevuld, kan de
motor niet meer worden gestart.
Actieradius tussen 0 en 600 km
Als het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje SERVICE branden en knippert
het verklikkerlampje UREA in combinatie
met een geluidssignaal en de tijdelijk op het
instrumentenpaneel weergegeven melding "NO
START IN" en de afstand 0 km of mijl - ("NO
START IN 0 km" betekent dat het starten van
de motor is geblokkeerd).
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg: het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem voorkomt
dat de motor opnieuw wordt gestart.
Storing in verband met een te laag AdBlue
®
-niveau
Om de motor weer opnieuw te kunnen
starten, raden wij u aan contact op te
nemen met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om de
benodigde hoeveelheid additief te laten
bijvullen. Als u zelf additief bijvult, moet
het reservoir met minimaal 3,8 liter
AdBlue
®
worden gevuld.
Raadpleeg de rubriek "Bijvullen".
251
Onderhoud
DS4_nl_Chap09_verifications_ed02-2015
Instrumentenpaneel type 2
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje UREA branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
(bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten
geblokkeerd binnen 1500 km") die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
300 km weergegeven zolang er geen additief
is bijgevuld.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het additief
AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Raadpleeg de rubriek "Bijvullen".
Actieradius tussen 600 en 2400 km
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje SERVICE branden en knippert
het verklikkerlampje UREA in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
(bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten
geblokkeerd binnen 600 km") die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang er geen
additief is bijgevuld.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het additief
AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Raadpleeg de rubriek "Bijvullen".
Als niet op tijd additief wordt bijgevuld, kan de
motor niet meer worden gestart.
Als het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje SERVICE branden en knippert
het verklikkerlampje UREA in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "Vul
brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd".
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg: het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem voorkomt
dat de motor opnieuw wordt gestart.
Om de motor weer opnieuw te kunnen
starten, raden wij u aan contact op te
nemen met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om de
benodigde hoeveelheid additief te laten
bijvullen. Als u zelf additief bijvult, moet
het reservoir met minimaal 3,8 liter
AdBlue
®
worden gevuld.
Raadpleeg de rubriek "Bijvullen".
Actieradius tussen 0 en 600 km
Storing in verband met een te laag AdBlue
®
-niveau
Als een storing in het SCR-systeem wordt gedetecteerd
Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer dan 1100 km is gereden nadat een storing in het SCR-systeem is
bevestigd. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
De verklikkerlampjes UREA, SERVICE en
zelfdiagnose motor gaan branden in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "Storing
emissieregeling".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden
gegeven als de storing voor de eerste keer
wordt gedetecteerd en vervolgens steeds bij
het aanzetten van het contact zolang de storing
niet is verholpen.
Als een storing wordt gedetecteerd
In het geval van een tijdelijke storing
verdwijnt de waarschuwing tijdens
de volgende rit na controle van de
zelfdiagnose van het SCR-systeem.
Als een storing in het SCR-systeem is
bevestigd (nadat 50 km is gereden terwijl
de melding van de storing permanent wordt
weergegeven), gaan de verklikkerlampjes
SERVICE en zelfdiagnose motor branden
en knippert het verklikkerlampje UREA
in combinatie met een geluidssignaal en
de tijdelijk op het instrumentenpaneel
weergegeven melding "NO START IN" en een
afstand die aangeeft hoeveel kilometer of mijl
u nog met de resterende hoeveelheid additief
kunt rijden voordat het starten van de motor
wordt geblokkeerd - (bijv.: "NO START IN
600 km" betekent dat na 600 km het starten
van de motor wordt geblokkeerd).
Tijdens de geautoriseerde rijfase
(tussen 1100 km en 0 km)
Tijdens het rijden wordt deze melding elke
30 seconden weergegeven zolang de storing in
het SCR-systeem niet is verholpen.
De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven
zodra het contact wordt aangezet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als u dit niet doet, kan de motor niet meer
worden gestart.
Instrumentenpaneel type 1
253
Onderhoud
DS4_nl_Chap09_verifications_ed02-2015
Starten geblokkeerd
U hebt de limiet van de geautoriseerde
rijfase overschreden: het
startblokkerringssysteem voorkomt dat
de motor opnieuw wordt gestart.
Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan
de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose
motor branden en knippert het verklikkerlampje
UREA in combinatie met een geluidssignaal en de
tijdelijk op het instrumentenpaneel weergegeven
melding "NO START IN" en de afstand 0 km
of mijl - ("NO START IN 0 km" betekent dat het
starten van de motor is geblokkeerd).
Om de motor weer te kunnen starten, is het
noodzakelijk dat u contact opneemt met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Instrumentenpaneel type 2
Er wordt automatisch een
startblokkeringssysteem geactiveerd
als meer dan 1100 km is gereden
nadat de storing in het SCR-systeem
is gesignaleerd. Laat het systeem
zo snel mogelijk controleren door
het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als een storing in het SCR-systeem wordt
gesignaleerd
De verklikkerlampjes UREA, SERVICE en
zelfdiagnose motor gaan branden in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "Storing
emissieregeling".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden
gegeven als de storing voor de eerste keer
wordt gesignaleerd en vervolgens steeds bij
het aanzetten van het contact zolang de storing
niet is verholpen.
Als een storing wordt gesignaleerd
In het geval van een tijdelijke storing
verdwijnt de waarschuwing tijdens
de volgende rit na controle van de
zelfdiagnose van het SCR-systeem.
Bevriezing van het additief AdBlue
®
Het additief AdBlue
®
bevriest bij
temperaturen lager dan ongeveer -11°C.
Het SCR-systeem is voorzien van een
voorverwarmingssysteem voor het
AdBlue
®
-reservoir waardoor u ook
in zeer koude omstandigheden kunt
blijven rijden.
Als een storing in het SCR-systeem is
bevestigd (nadat 50 km is gereden terwijl
de melding van de storing permanent wordt
weergegeven), gaan de verklikkerlampjes
SERVICE en zelfdiagnose motor branden
en knippert het verklikkerlampje UREA in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding (bijvoorbeeld "Storing emissieregeling:
Starten geblokkeerd binnen 300 km") die
aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog met de
resterende hoeveelheid additief kunt rijden.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang de storing in
het SCR-systeem niet is verholpen.
De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven
zodra het contact wordt aangezet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als u dit niet doet, kan de motor niet meer
worden gestart.
Tijdens de geautoriseerde rijfase
(tussen 1100 km en 0 km)
Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan
de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose
motor branden en knippert het verklikkerlampje
UREA in combinatie met een geluidssignaal en
de melding "Storing emissieregeling: Starten
geblokkeerd".
Starten geblokkeerd
U hebt de limiet van de geautoriseerde rijfase
overschreden: het startblokkerringssysteem
voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart.
Om de motor weer te kunnen starten, is het
noodzakelijk dat u contact opneemt met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
255
Onderhoud
DS4_nl_Chap09_verifications_ed02-2015
Bijvullen van het additief AdBlue
®
Gebruiksvoorschriften
Bewaar AdBlue
®
buiten het bereik van
kinderen, in de originele flacon.
Als het AdBlue
®
niet in de originele
flacon wordt bewaard, verliest het zijn
zuiverheid.
Verdun het additief nooit met water.
Giet nooit additief in de brandstoftank.
Vul nooit AdBlue
®
bij vanuit een
vulsysteem dat is bedoeld voor
vrachtwagens.
Het additief AdBlue
®
is een oplossing op
ureumbasis. Deze vloeistof is onontvlambaar,
kleurloos en geurloos (indien koel bewaard).
Als het additief in contact komt met de huid,
moet u de huid wassen met kraanwater en met
zeep. Als additief in de ogen komt, spoel de
ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende
ten minste 15 minuten met kraanwater of met
een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij
een branderig gevoel of blijvende irritatie.
Als additief AdBlue wordt ingeslikt, spoel
de mond dan met schoon water en drink
vervolgens een ruime hoeveelheid water.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld
bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het
risico van het vrijkomen van ammoniakdampen
niet worden uitgesloten: adem deze niet in.
Deze ammoniakdampen werken irriterend op
de slijmvliezen (ogen, neus en keel).
Het AdBlue
®
-reservoir moet bij elke periodieke
onderhoudscontrole worden gevuld door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Vanwege de inhoud van het reservoir kan
het echter noodzakelijk zijn om het reservoir
tussentijds bij te vullen, zeker als u hier door
een waarschuwing (verklikkerlampjes en
melding) op wordt geattendeerd.
Dit kunt u laten uitvoeren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Als u zelf het reservoir wilt bijvullen, lees dan
eerst aandachtig de volgende waarschuwingen.
Gebruik uitsluitend additief AdBlue
®
dat aan de
norm ISO 22241 voldoet.
De verpakking in flacons met een
antidruppelsysteem vergemakkelijkt het bijvullen.
De flacons met een inhoud van 1,89 liter
(1/2 gallon) zijn verkrijgbaar bij het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bewaar de flacons AdBlue
®
niet in uw
auto.
Voorschriften voor opslag
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij
temperaturen vanaf 25°C. Het is raadzaam
de flacons koel en buiten direct zonlicht te
bewaren.
Onder deze omstandigheden is het additief ten
minste één jaar houdbaar.
Additief dat bevroren is geweest, kan
weer worden gebruikt nadat het bij
kamertemperatuur volledig is ontdooid.
Controleer voor het bijvullen of de auto op een
vlakke en horizontale ondergrond staat.
Controleer 's winters of de
omgevingstemperatuur van de auto hoger
is dan -11°C. Als het kouder is, bevriest het
AdBlue
®
waardoor u het niet in het reservoir
kunt gieten. Laat uw auto enkele uren op een
warmere plaats staan en vul vervolgens het
reservoir bij.
Procedure voor bijvullen
FZet het contact af en verwijder de sleutel of
druk, als uw auto daarmee is uitgerust, op
de START/STOP-knop om de motor af te
zetten.
FTil de vloerplaat van de bagageruimte op om
toegang te krijgen tot het AdBlue
®
-reservoir.
Zet de vloerplaat vast door het koord aan
de haak van de steun van de hoedenplank
te bevestigen.
FMaak de zwarte plastic dop los met behulp
van de borglip.
FSteek uw vingers in de opening en draai
de blauwe dop een zesde omwenteling
linksom.
FTrek de dop om hem te verwijderen
voorzichtig omhoog, zonder hem los te
laten.
257
Onderhoud
DS4_nl_Chap09_verifications_ed02-2015
Voer de lege AdBlue
®
-flacons niet als
huisvuil af, maar deponeer ze in de
daartoe bestemde containers of breng
de flacons naar uw verkooppunt.
Belangrijk: als het AdBlue
®
-
reservoir van uw auto helemaal leeg
is - dit wordt aangegeven door de
waarschuwingsmeldingen en u kunt in
dat geval de motor niet meer opnieuw
starten - moet u het reservoir vullen
met minimaal 3,8 liter additief
(twee flacons van 1,89 liter).
Spoel gemorst additief onmiddellijk
weg met koud water of veeg het weg
met een vochtige doek.
Als het additief is gekristalliseerd,
verwijder het dan met een spons en
warm water.
Belangrijk: als u additief hebt
bijgevuld nadat het reservoir
leeg is geraakt, dient u ongeveer
5 minuten te wachten voordat u het
contact weer aanzet, zonder het
bestuurdersportier te openen, de
auto te ontgrendelen, de sleutel in
het contactslot te steken of de sleutel
van het Keyless entry and start-
systeem in het interieur te houden.
Zet vervolgens het contact aan en start
na 10 seconden wachten de motor.
FPak een flacon AdBlue
®
. Controleer de
houdbaarheidsdatum en lees vervolgens
aandachtig de gebruiksaanwijzing op het
etiket voordat u de inhoud van de flacon in
het AdBlue
®
-reservoir van uw auto giet.
FVeeg nadat u de flacon leeg hebt gegoten
met behulp van een vochtige doek
eventuele vloeistofsporen van de rand van
de vulopening van het reservoir.
FBreng de blauwe dop aan op de vulopening
van het reservoir en draai de dop een
zesde omwenteling rechtsom tot hij stuit.
FBreng de zwarte plastic dop aan door hem
op de opening vast te klikken.
FMaak het koord los van de haak van de
steun van de hoedenplank en laat de
vloerplaat van de bagageruimte zakken.
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
Praktische informatie
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
Bandenreparatieset
Deze set bestaat uit een compressor en een
flacon met afdichtmiddel.
Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren.
U kunt vervolgens naar de dichtstbijzijnde
garage rijden.
Toegang tot de set
De sticker met snelheidslimiet I moet
op het stuurwiel worden geplakt om u
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
Rijd na het repareren met behulp van
de bandenreparatieset niet sneller dan
80 km/h.
Beschrijving van de set
A.Schakelaar stand "Reparatie" of "Op
spanning brengen".
B.Aan/uit schakelaar "I/O".
C.Knop voor leeg laten lopen.
D.Manometer (bar en psi).
E.Opbergvak met:
- kabel + adapter voor 12V-aansluiting,
- diverse opblaasnippels voor accessoires
als ballonnen, fietsbanden, ...
F.Flacon met afdichtmiddel.
G.Witte slang met dop voor de reparatie.
H.Zwarte slang voor het op spanning
brengen.
I.Sticker met snelheidslimiet.
Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de
vloerplaat van de bagageruimte.
Met deze reparatieset kunnen
de meeste lekke banden worden
gerepareerd, als het lek zich in het
loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Met de compressor kunt u de
bandenspanning controleren en
aanpassen.
261
Praktische informatie
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
1. Afdichting van het lek
FRol de witte slang G volledig uit.
FDraai de dop van de witte slang los.
FSluit de witte slang aan op het ventiel van
de lekke band.
Reparatiemethode
Verwijder het voorwerp dat de lekkage
heeft veroorzaakt niet uit de band.
FSluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting in de auto.
FStart de motor en laat deze draaien.
FZet het contact af.
Let op: dit product is schadelijk
(ethyleenglycol, colofonium...) bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
FZet de schakelaar A in de stand
"Reparatie".
FControleer of de schakelaar B in
de stand "O" staat.
De elektrische installatie van de auto
biedt de mogelijkheid een compressor
aan te sluiten en te gebruiken voor de
duur die nodig is om een gerepareerde
lekke band op spanning te brengen of om
een klein opblaasartikel op te blazen.
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
FActiveer de compressor door de
schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot
de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
Het afdichtmiddel wordt onder druk in
de band gespoten; neem gedurende
deze handeling de slang niet los van de
aansluiting (kans op spatten).
FVerwijder de set en draai de dop van de
witte slang vast.
Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof
niet op of in de auto terecht kunnen komen.
Houd de set binnen handbereik.
FMaak direct een rit van ongeveer vijf
kilometer met matige snelheid (tussen
20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het
lek kan dichten.
FZet de auto stil en controleer de reparatie
en de bandenspanning met de set.
Schakel de compressor niet in voordat
de witte slang is aangesloten op het
ventiel van de band: het afdichtmiddel
wordt anders buiten de band gespoten.
Controlesysteem bandenspanning
Als uw auto is uitgerust met
een controlesysteem voor de
bandenspanning, zal het verklikkerlampje
voor te lage bandenspanning na
het repareren van een wiel blijven
branden tot u het systeem laat resetten
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als na vijf tot zeven minuten de
gewenste bandenspanning niet is
bereikt, is de band niet te repareren
met de bandenreparatieset; neem
contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om u
verder te helpen.
263
Praktische informatie
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
2. Op spanning brengen
FBreng de band met behulp van de
compressor op de voorgeschreven
spanning (spanning verhogen:
schakelaar B in stand "I"; spanning
verlagen: schakelaar B in stand "O"
en knop C indrukken), zoals vermeld
op de bandenspanningssticker in de
portieropening aan bestuurderszijde.
Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek
niet goed gedicht; neem contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om u verder te helpen.
FVerwijder de set en berg deze op.
FRijd niet harder dan 80 km/h en niet verder
dan 200 km.
FZet de schakelaar A in de stand
"Bandenspanning".
FRol de zwarte slang H volledig
uit.
FSluit de zwarte slang aan op het ventiel van
de gerepareerde band.
FSluit de stekker van de compressor weer
aan op de 12V-aansluiting in de auto.
FStart de motor opnieuw en laat de motor
draaien.
Ga zo snel mogelijk naar een
servicepunt van het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergeet niet de technicus te vertellen
dat u de set hebt gebruikt. Na nadere
inspectie kan de technicus u vertellen
of de band gerepareerd kan worden of
moet worden vervangen.
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
Uitnemen van de flacon
FBerg de zwarte slang op.
FNeem het gebogen aansluitstuk van de
witte slang los.
FHoud de compressor rechtop.
FDraai de flacon aan de onderzijde los.
Controle / aanpassen
bandenspanning
Let op dat er geen afdichtmiddel uit de
flacon stroomt.
De uiterste gebruiksdatum staat op de
patroon vermeld.
De patroon met afdichtmiddel kan
slechts één keer gebruikt worden en
moet daarna worden vervangen, ook
als hij niet leeg is.
Werp de patroon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij het CITROËN-
netwerk of een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats een nieuwe patroon met
afdichtmiddel te kopen.
U kunt de compressor, zonder inspuiting van
het afdichtmiddel, ook gebruiken om:
- uw bandenspanning te controleren of uw
banden op spanning te brengen,
- andere opblaasbare voorwerpen op te
pompen (ballen, fietsbanden...).
FSluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
FStart de auto en laat de motor draaien.
FBreng de band op spanning met behulp
van de compressor (op spanning brengen:
schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen:
schakelaar B in stand "O" en druk op de
knop C), zoals staat aangegeven op de
bandenspanningssticker van de auto of het
opblaasbare voorwerp.
FVerwijder de set en berg deze op.
FDraai de schakelaar A in de
stand "Op spanning brengen".
FRol de zwarte slang H volledig
uit.
FSluit de zwarte slang aan op het ventiel van
de band of van de accessoire.
Breng indien nodig eerst een van de
meegeleverde verloopstukken aan.
265
Praktische informatie
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
Wiel verwisselen
In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer
van de bagageruimte:
Fopen de achterklep,
Ftil de vloerplaat op,
Fbevestig het koord van de vloerplaat met
de haak aan de steun van de hoedenplank,
Fbij een volwaardige reservewiel: maak de
houder met het gereedschap in het midden
van het wiel los,
of
Fbij een noodreservewiel: trek het wiel
aan de achterzijde naar u toe om bij het
boordgereedschap te komen.
Toegang tot het gereedschap
Beschikbaar gereedschap
Dit gereedschap is specifiek voor uw auto.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
Wiel met wieldop
Demonteren: verwijder eerst de
wieldop door deze met behulp van de
wielsleutel 1 bij de ventielopening los te
wippen en vervolgens los te trekken.
Monteren: plaats de wieldop met de
inkeping over het ventiel en druk de
wieldop vervolgens rondom met de
hand vast.
4.Dop voor het verwijderen van slotbouten
(in het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten worden
verwijderd.
5.Wielblok (uitvoering met de elektronisch
gestuurde versnellingsbak ETG6).
1. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden verwijderd
en kunnen de wielbouten worden
losgedraaid.
2.Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3.Gereedschap voor het verwijderen van
sierdoppen.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de sierdoppen van de wielbouten worden
verwijderd.
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
Uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor
Als uw auto is voorzien van een handbediende
handrem, is de krik opgeborgen onder het
reservewiel en onder de opbergbak:
Fverwijder het reservewiel,
Fverwijder de opbergbak van polystyreen,
Fduw de krik naar voren en til hem
vervolgens aan het achterste gedeelte op.
Als uw auto is voorzien van een elektrisch
bediende handrem, is de krik opgeborgen in
een tas op de bodem van de bagageruimte.
267
Praktische informatie
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van
de bagageruimte.
Afhankelijk van de uitvoering en het land van
verkoop is er een volwaardig plaatstalen of
aluminium reservewiel, of een "thuiskomer"
aanwezig.
Zie de paragraaf "Toegang tot het
gereedschap" op de vorige bladzijde voor meer
informatie over hoe u het reservewiel kunt
bereiken.
Toegang tot het reservewiel
Als uw auto is voorzien van een
elektrisch bediende handrem, kan
uitsluitend een noodreservewiel
in de ruimte onder de vloer van de
bagageruimte worden opgeborgen.
Verwijderen van het volwaardige
reservewiel
FDraai de gele centrale bout los.
FTil het reservewiel aan de achterzijde op
en trek het naar u toe.
FVerwijder het wiel uit de bagageruimte.
Bandenspanningscontrolesysteem
Het reservewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor. Laat het
repareren van de lekke band uitvoeren
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
Terugplaatsen van het
volwaardige reservewiel
FPlaats de houder met het gereedschap
in het hart van het reservewiel en klik de
houder vast.
FLeg het reservewiel in de reservewielbak.
FDraai de gele centrale bout een aantal
omwentelingen los en plaats de bout in het
hart van het reservewiel.
FDraai de centrale bout vast tot deze klikt en
het reservewiel goed vastzit.
269
Praktische informatie
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
Demonteren van het wiel
Stilzetten van de auto
Parkeer de auto op een plaats waar u
het verkeer niet hindert en zorg ervoor
dat hij op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond staat.
Trek de handrem aan (tenzij deze
geprogrammeerd is in de automatische
stand), zet het contact af en schakel de
eerste versnelling* in om de wielen te
blokkeren.
Controleer of de controlelampjes
van het remsysteem op het
instrumentenpaneel constant branden.
Controleer of de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Plaats indien nodig een wielblok achter
het wiel kruislings tegenover het te
verwisselen wiel.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen
op de krik steunt; gebruik een bok.
Procedure
FVerwijder de chromen sierdop van
de wielbouten met het gereedschap
3 (volgens uitvoering).
FBevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en
draai de slotbout een omwenteling los.
FDraai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wielsleutel 1.
* stand R van de elektronisch gestuurde
versnellingsbak; stand P van de automatische
versnellingsbak
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
FPlaats het voetstuk van de krik 2 op de
grond, recht onder een van de twee
steunpunten aan de voorzijde A of
achterzijde B. Gebruik het steunpunt dat
zich het dichtste bij het te verwisselen wiel
bevindt.
FVerwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
FVerwijder het wiel.
Zorg ervoor dat de krik stevig staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik wegschuiven of wegzakken - Kans op letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder een steunpunt A of B onder de auto, en controleer of de kop van de krik goed tegen het midden van het
contactvlak van het steunpunt drukt. Anders kan de auto beschadigd raken en/of de krik wegzakken - Kans op letsel!
FDraai de krik 2 uit tot de kop het gebruikte
steunpunt A of B raakt; het contactvlak
van het steunpunt A of B moet goed in
het middelste deel van de kop van de krik
vallen.
FKrik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het
(niet lekke) reservewiel te monteren.
271
Praktische informatie
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
Monteren van het wiel
Bevestiging van het
plaatstalen reservewiel of
het noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal dat
bij het monteren van het reservewiel
de ringen van de bouten de plaatstalen
velg of het noodreservewiel niet
raken. Als de bouten volledig zijn
aangedraaid, zorgt het conische
draagvlak van de bouten voor de
bevestiging van het reservewiel.
Procedure
FPlaats het wiel op de naaf.
FDraai de wielbouten met de hand vast.
FDraai de slotbout met de wielsleutel 1 en
de dop 4 handvast.
FDraai de overige wielbouten handvast met
alleen de wielsleutel 1.
Na het verwisselen van het wiel
Verwijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het
aanhaalmoment van de wielbouten
en de bandenspanning van het
reservewiel controleren door
het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
FLaat de krik zakken.
FVouw de krik 2 op en verwijder hem.
FDraai de slotbout vast met de wielsleutel
1 en de dop 4.
FDraai de overige wielbouten geheel vast
met alleen de wielsleutel 1.
FBevestig de verchroomde doppen op de
overige wielbouten (volgens uitvoering).
FBerg het gereedschap op in de houder.
273
Praktische informatie
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Montagetips
FAls u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
FTrek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
FMonteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
FRijd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50 km/h.
FZet de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af
fabriek gemonteerde
banden
Maximale afmeting
van de schakels
215/60 R16
9 mm215/55 R17
225/45 R18
225/40 R19
gebruik van sneeuwkettingen niet mogelijk
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen
te oefenen; doe dit op een vlakke en
droge ondergrond.
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
Freinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
Fgebruik een spons met zeepwater
of een pH-neutraal product,
Fwanneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
FRaak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-
pluizende doek.
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
Elektrocutiegevaar
Het vervangen van een xenonlamp
(D1S) moet worden uitgevoerd
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Let erbij het monteren van lampen met
nokjes (H1, H7 enz.) op dat deze nokjes
goed in de uitsparingen komen, zodat
het licht in de juiste richting schijnt.
275
Praktische informatie
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
Uitvoering met meedraaiende
xenonkoplampen
1.Dimlicht/grootlicht
(meedraaiende koplampen) (D1S).
2.Richtingaanwijzers (PY21W amber).
3.Dagrijverlichting (P21/5W XL).
4.Parkeerlichten (leds)*.
5.Mistlamp (H11).
Uitvoering met halogeenlampen
1.Richtingaanwijzers (H21 wit).
2.Dimlicht (H7).
3.Grootlicht (H1).
4.Dagrijverlichting (P21/5W XL).
5.Parkeerlichten (leds)*.
6.Mistlampen (H11).
Toegang tot de lampen
Afhankelijk van de motoruitvoering moet u
aan de linkerkant de volgende handelingen
uitvoeren om bij de afdekkappen van de
lampen te komen.
FMaak de drie bevestigingspunten van de
luchtgeleider los en verwijder de geleider.
FMaak de beide bevestigingen van de
motorkapkabel los.
FDuw de kabel naar beneden.
Vergeet niet om na het vervangen van de
lamp alle onderdelen weer te monteren
(motorkapkabel en luchtgeleider).
Verlichting vóór
* Leds: lichtgevende diodes.
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
Lampen dimlicht vervangen
(uitvoering met halogeenlampen)
FTrek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
FNeem de stekker los.
FDruk de veren uit elkaar om de lamp te
kunnen verwijderen.
FTrek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Lamp van richtingaanwijzer
vervangen
Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig
de beschermkap om ervoor te zorgen
dat de lampunit goed wordt afgedicht.
De amberkleurige lampen, zoals die
van de richtingaanwijzers, moeten
worden vervangen door lampen met
dezelfde kleur en specificaties.
Wanneer het controlelampje van de
richtingaanwijzer (rechts of links) met
een hogere frequentie dan normaal
knippert, duidt dit op een defecte lamp
aan de desbetreffende zijde.
Uitvoering met xenonlampen
FTrek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
FDraai de lamphouder een kwart
omwenteling en verwijder deze.
FDraai de lamp een kwart omwenteling om
deze te verwijderen en vervang de lamp.
Verricht voor het monteren van de lampen de
genoemde handelingen in omgekeerde volgorde.
Uitvoering met halogeenlampen
FDraai de lamphouder een kwart
omwenteling en verwijder deze.
FTrek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Verricht voor het monteren van de lampen de
genoemde handelingen in de omgekeerde volgorde.
277
Praktische informatie
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
Lampen dagrijverlichting
vervangen
FTrek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
FNeem de stekker van de lamp los.
FDraai de fitting een kwart omwenteling en
verwijder het geheel.
FTrek de lamp uit de fitting en vervang de
lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Lampen grootlicht vervangen
(uitvoering met halogeenlampen)
FTrek via de lip de beschermkap los.
FTrek de stekker los.
FKnijp de houderveren in zodat de lamp
naar buiten komt.
FVerwijder de lamp en vervang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Geïntegreerde zijknipperlichten
vervangen
FSteek ter hoogte van het midden van het
zijknipperlicht een platte schroevendraaier
tussen het zijknipperlicht en de voet van de
buitenspiegel.
FWip het zijknipperlicht met de platte
schroevendraaier los.
FNeem de stekker van het zijknipperlicht los.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Een nieuw zijknipperlicht is verkrijgbaar bij
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
Lamp van de zijverlichting (LED)
vervangen
Raadpleeg voor het vervangen van dit type
LED-lampen het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Lichtgeleiders / parkeerlichten
vervangen
Neem voor het vervangen van dit type lamp
met leds contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Lampen van mistlampen
vervangen
FSteek een platte schroevendraaier in het
gaatje van de bumperstrip.
FWip de strip voorzichtig los; de
parkeersensor blijft in de strip zitten.
FVerwijder de beide schroeven van de
mistlamp en neem deze uit de behuizing.
FNeem de stekker van de fitting los.
FDraai de fitting een kwart omwenteling en
verwijder het geheel.
FTrek de lamp uit de fitting en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Voor het vervangen van deze lampen
kunt u ook het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
279
Praktische informatie
DS4_nl_Chap10_info-pratiques_ed02-2015
1.Remlichten (P21/5W).
2.Parkeerlichten (leds)*.
3.Richtingaanwijzers (PY21W,
amberkleurig).
4.Achteruitrijlichten (P21W).
5.Mistachterlichten (P21W).
Achterlichten
Amberkleurige lampen zoals de
richtingaanwijzers, moeten vervangen
worden door lampen met dezelfde
specificaties en kleur.
De lichten op de achterklep hebben,
met uitzondering van de lichtstroken,
geen functie en zijn uitsluitend om
esthetische redenen aangebracht.
Lampen van remlichten, achteruitrijlichten en richtingaanwijzers
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
311
Technische gegevens
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed02-2015
BenzinemotorenTHP 160THP 165 S&STHP 200
Versnellingsbak
BVA6
(Automaat 6 versnellingen)
EAT6
(Automaat 6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
NX...
5FMA
5GZT/S
5GZT/1S
5FU8
5FU8/1
- Ledig gewicht136313101316
- Gewicht rijklaar*143813851391
- Maximum technisch toegestane massa totaal183518501820
- Maximaal toegestaan treingewicht
max. helling 12%
263532502820
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht) max. helling 12%
80014001000
- Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
10001 6501250
- Aanhanger ongeremd715690695
- Aanbevolen kogeldruk757575
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed02-2015
Motoren en versnellingsbakken diesel
DieselmotorenHDi 90e-HDi 115BlueHDi 115
Versnellingsbak
BVM
(Handgeschakeld
5 rapports)
BVM6
(Handgeschakeld
6 rapports)
ETG6
(Elektronisch gestuurd
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
EAT6
(Automaat
6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
NX...
9HP0
9HD8/S
9HD8/1S
9HD8/PS
BHXM/S
BHXM/1S
-/2S -/3S
BHXT/1S
BHXT/2S
Cilinderinhoud (cm
3
)156015601560
Boring x slag (mm)75 x 88,375 x 88,375 x 88,3
Max.vermogen*: ECE-norm (kW)688485
Toerental bij max.vermogen (t/min)400036003500
Max.koppel: ECE-norm (Nm)230270300
Toerental bij max.koppel (t/min)175017501750
BrandstofDieselDieselDiesel
KatalysatorJaJaJa
Roetfilter (FAP)JaJaJa
Inhoud carter (in liter)3,753,753,75
.../S: uitvoering met Stop & Start-systeem.
.../1: uitvoering met banden met een lage rolweerstand.
.../2 : uitvoering met banden met een ultralage rolweerstand.
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (Richtlijn 1999/99/CE).
313
Technische gegevens
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed02-2015
DieselmotorenBlueHDi 120HDi 135BlueHDi 150
Versnellingsbak
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
EAT6
(Automaat
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
NX...
BHZM/S
BHZM/1S -/2S -/3S
BHZT/S
RHD8
RHD8/1
AHRM/S
AHRM/1S
AHRM/2S
Cilinderinhoud (cm
3
)156019971997
Boring x slag (mm)75 x 88,385 x 8885 x 88
Max. vermogen*: ECE-norm (kW)88100110
Toerental bij max. vermogen (t/min)350040004000
Max. koppel: ECE-norm (Nm)300320370
Toerental bij max. koppel (t/min)175020002000
BrandstofDieselDieselDiesel
KatalyseurJaJaJa
Roetfilter (FAP)JaJaJa
Inhoud carter (in liter)3,75-6,1
.../S: uitvoering met Stop & Start-systeem.
.../1: uitvoering met banden met een lage rolweerstand.
.../2: uitvoering met banden met een ultralage rolweerstand.
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (Richtlijn 1999/99/CE).
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed02-2015
DieselmotorenHDi 160BlueHDi 180
Versnellingsbak
BVM6
(Handgeschakeld 6 versnellingen)
BVA6
(Automaat 6 versnellingen)
EAT6
(Automaat 6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
NX...
RHH8
RHH8/1
RHHA
AHWT/S
AHWT/1S
AHWT/2S
Cilinderinhoud (cm
3
)19971997
Boring x slag (mm)85 x 8885 x 88
Max. vermogen*: ECE-norm (kW)120132
Toerental bij max. vermogen (t/min)37503750
Max. koppel: ECE-norm (Nm)340400
Toerental bij max. koppel (t/min)20002000
BrandstofDieselDiesel
KatalyseurJaJa
Roetfilter (FAP)JaJa
Inhoud carter (in liter)5,255,1
.../S: uitvoering met Stop & Start-systeem.
.../1: uitvoering met banden met een lage rolweerstand.
.../2: uitvoering met banden met een ultralage rolweerstand.
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (Richtlijn 1999/99/CE).
315
Technische gegevens
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed02-2015
DieselmotorenHDi 90e-HDi 115BlueHDi 115
Versnellingsbak
BVM
(Handgeschakeld
5 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
ETG6
(Elektronisch gestuurd
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
EAT6
(Automaat
6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
NX...
9HP0
9HD8/S
9HD8/1S
9HD8/PS
BHXM/S
BHXM/1S
-/2S -/3S
BHXT/1S
BHXT/2S
- Ledig gewicht12051295130012901310
- Gewicht rijklaar*12801370137513651385
- Maximaal technisch toegestane massa totaal17651810181518601890
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
28653110311531603090
-
Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
helling max. 12%
11001300130013001200
- Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
13501550155015501450
- Aanhanger ongeremd640680680680640
- Aanbevolen kogeldruk7575757575
Gewichten en aanhangergewichten diesel (in kg)
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed02-2015
DieselmotorenBlueHDi 120HDi 135BlueHDi 150
Versnellingsbak
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
EAT6
(Automaat
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
NX...
BHZM/S
BHZM/1S - /2S - /3S
BHZT/S
RHD8
RHD8/1
AHRM/S
AHRM/1S -/2S
- Ledig gewicht1290131013201410
- Gewicht rijklaar*1365141513951485
- Maximaal technisch toegestane massa totaal1860189018801935
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3160309031803235
- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan
treingewicht) helling max. 12%
1300120013001300
- Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1550145015501550
- Aanhanger ongeremd680640695740
- Aanbevolen kogeldruk75757575
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
317
Technische gegevens
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed02-2015
DieselmotorenHDi 160BlueHDi 180
Versnellingsbak
BVM6
(Handgeschakeld 6 versnellingen)
BVA6
(Automaat 6 versnellingen)
EAT6
(Automaat 6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
NX...
RHH8
RHH8/1
RHHA
AHWT/S
AHWT/1S -/2S
- Ledig gewicht132014301410
- Gewicht rijklaar*139515051495
- Maximaal technisch toegestane massa totaal188019401975
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
318031403275
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht) helling max. 12%
130012001300
- Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
155014501550
- Aanhanger ongeremd695750745
- Aanbevolen kogeldruk757575
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed02-2015
Afmetingen (in mm)
319
Technische gegevens
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed02-2015
Identicatie
De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto.
A. Serienummer onder de motorkap.
Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij
de schokdempersteun.
B. Serienummer op het dashboard.
Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar
door de voorruit.
D. Sticker bandenspanning/kleurcode lak.
Deze sticker is op de voorstijl aan
bestuurderszijde geplakt.
Een te lage bandenspanning
veroorzaakt een hoger
brandstofverbruik.
Controleer de bandenspanning
minimaal één keer per maand, bij
koude banden.
C. Constructeursplaatje.
Dit nummer staat op een eenmalige sticker op
de middenstijl, aan bestuurderszijde.
Het bevat de volgende informatie:
- bandenspanning, auto onbeladen en
beladen,
- bandenmaat (inclusief de belastingsindex
en het snelheidssymbool van de band),
- bandenspanning van het reservewiel,
- kleurcode van de lak.
DS4_nl_Chap12a_audio_ed02-2015
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12a_audio_ed02-2015
DS4_nl_Chap12b_BTA_ed02-2015
Noodoproep of Pechhulp
Wanneer de elektronische
eenheid airbags een botsing heeft
gedetecteerd, wordt onafhankelijk van
het eventueel afgaan van de airbags,
automatisch een noodoproep gedaan.
Noodoproep met lokalisatiefunctie
Druk in geval van nood langer
dan 2 seconden op deze toets.
Het knipperen van het groene
LED-lampje en een gesproken
bericht bevestigen dat de
oproep naar de helpdesk
van "Noodoproep met
lokalisatiefunctie" is verstuurd*.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Het groene LED-lampje dooft.
De oproep wordt ook geannuleerd door, op
ieder willekeurig moment, de toets langer dan
8 seconden in te drukken.
Het groene LED-lampje blijft branden (zonder
te knipperen) wanneer de verbinding tot stand
is gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
Deze oproep wordt beheerd door de helpdesk
van "Noodoproep met lokalisatiefunctie" die
de informatie over de lokalisatie van de auto
ontvangt en een waarschuwing kan zenden
naar de gekwalificeerde hulpdiensten.
In landen waar de helpdesk niet operationeel
is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk
is geweigerd, wordt de oproep meteen
doorgestuurd naar de hulpdiensten (112),
zonder lokalisatie.
* Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde
voorwaarden en beschikbaarheid.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Indien u gebruik maakt van de dienst
DS Connect BOX met SOS-pakket,
beschikt u ook over aanvullende
diensten via uw persoonlijke pagina
MyCITROËN op de CITROËN-
internetsite voor uw land. Ga hiervoor
naar www.citroen.com.
323
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12b_BTA_ed02-2015
Pechhulp met lokalisatiefunctie
Wanneer u uw auto buiten het
CITROËN-netwerk hebt gekocht,
raden wij u aan de aanwezigheid van
deze diensten bij het netwerk te laten
controleren en eventueel configureren.
In een meertalig land kunt u het
systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het
verbeteren van de telematicadiensten
aan de klant, behoudt de fabrikant zich
het recht voor om op elk willekeurig
moment het telematicasysteem in de
auto te wijzigen.
Druk langer dan 2 seconden op
deze toets voor het aanvragen
van hulp bij het stranden van de
auto.
Een gesproken bericht bevestigt
dat de oproep is verstuurd*.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de aanvraag geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken
bericht.
Werking van het systeem
Bij het aanzetten van het
contact, gaat het groene lampje
3 seconden branden. Dit duidt
op een goede werking van het
systeem.
Als het oranje verklikkerlampje
van de toets "SOS" brandt, werkt
de dienst "Noodoproep met
lokalisatiefunctie" mogelijk niet.
Neem contact op met het
CITROËN-netwerk.
DS4_nl_Chap12b_BTA_ed02-2015
325
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
7 inch touchscreen
GPS-navigatie - Multimedia-autoradio - Bluetooth
®
-telefoon
Inhoud
Basisfuncties 326
Stuurkolomschakelaars 328
Menu's 329
Navigatie 330
Navigatie - routebegeleiding 338
Verkeer 342
Radio, media 344
Radio 350
Digitale radio (DAB, Digital Audio
Broadcasting) 352
Media 354
Instellingen 358
Internet 366
Internetbrowser 367
MirrorLink
TM
370
Telefoon 372
Veelgestelde vragen 380
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto
functioneert.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn
volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande
auto.
Als de melding "eco-mode" wordt weergegeven, wordt het
systeem spoedig uitgeschakeld. Zie de rubriek over de eco-
mode.
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Basisfuncties
Gebruik de toetsen onder het touchscreen om
de menu's te openen en druk vervolgens op de
op het touchscreen weergegeven toetsen.
Elk menu wordt op één pagina of op twee
pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina)
weergegeven.
Secundaire paginaHoofdpagina
Als het bijzonder warm is, kan het systeem
gedurende minimaal 5 minuten overgaan
in de waakstand (volledig uitschakelen van
het scherm en het geluid).
327
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Bij draaiende motor wordt het geluid
onderbroken door de toets in te drukken.
Bij afgezet contact wordt het systeem
ingeschakeld door de toets in te
drukken.
Volumeregeling (voor elke
bron afzonderlijk, ook voor TA-
meldingen (verkeersinformatie) en
navigatieaanwijzingen).
Selecteren van de geluidsbron (volgens
uitvoering):
- Radio "FM"/"AM"/"DAB"*.
- "USB"-stick.
- CD-speler in het dashboardpaneel.
- Jukebox*, na audiobestanden te hebben
gekopieerd op het interne geheugen van
het systeem.
- Telefoon aangesloten via Bluetooth* en
streaming-verzending Bluetooth*.
- Mediaspeler aangesloten via de AUX-
aansluiting (Jack, kabel niet meegeleverd).
* Volgens uitrusting.
Sneltoetsen: met behulp van de toetsen
in de bovenste balk van het touchscreen
is het mogelijk direct de geluidsbron of de
lijst met zenders (of titels afhankelijk van de
geluidsbron) te kiezen.
Het is een "resistief" scherm dat
voelbaar aangeraakt moet worden, met
name bij bewegingen (door een lijst
bladeren, scrollen over de kaart, enz.).
Lichtjes aanraken is niet voldoende.
Als het scherm met meerdere
vingers wordt aangeraakt, worden de
commando's niet opgevolgd.
Het scherm kan ook worden bediend
als u handschoenen draagt. Dankzij
deze technologie kan het scherm bij
elke temperatuur worden gebruikt.
Bij hoge temperaturen kan het
geluidsvolume worden beperkt om
het systeem te beschermen. Zodra de
temperatuur in het interieur is gezakt,
zal de oorspronkelijke instelling weer
worden gebruikt.
Gebruik voor het schoonmaken van
het scherm een zacht, niet-schurend
doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje)
zonder schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet met een puntig
voorwerp aan.
Raak het scherm niet met vochtige
handen aan.
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Stuurkolomschakelaars
Media: van multimediabron
veranderen.
Telefoon: telefoon opnemen.
Tijdens gesprek: toegang tot het
telefoonmenu (gesprek beëindigen,
privacy-modus, handsfree-modus).
Telefoon, ingedrukt houden:
inkomend gesprek weigeren, huidig
gesprek beëindigen; als de telefoon
niet wordt gebruikt, toegang tot het
telefoonmenu.
Volume verlagen.
Radio, draaien: automatisch zoeken
naar de vorige/volgende zender.
Media, draaien: vorige/volgende
muziekstuk.
Indrukken: een keuze bevestigen.
Radio: zenderlijst weergeven.
Media: playlist weergeven.
Radio, ingedrukt houden: lijst van
ontvangen zenders bijwerken.
Volume verhogen.
329
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Menu's
Instellingen
Radio Media
Navigatie
RijdenInternetTelefoon
Instellen van het geluid (balans,
geluidssfeer, ...) en de weergave
(taal, eenheden, datum, tijd, ...).
Selecteren van een geluidsbron of een zender,
weergeven van foto's.
Instellen van de navigatie en kiezen van de
bestemming.
Weergeven van de boordcomputer.
Inschakelen, uitschakelen en configureren van
bepaalde functies van de auto.
Openen van de "Internet- browser".
Gebruiken van bepaalde apps van uw
smartphone via "MirrorLink
TM
".
Via Bluetooth
®
verbinden van een telefoon.
(Volgens uitrusting)
(Volgens uitvoering)
1
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Niveau 1Niveau 2Niveau 3
Navigatie
NavigatieBerekeningscriteria
331
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Niveau 1Niveau 2Niveau 3Aanwijzingen
Navigatie
Instellingen
Navigatie
Bestemming innvoerenWeergeven van de meest recente bestemmingen.
Berekenings criteria
Snelste
De navigatiecriteria kiezen.
Op de kaart wordt het aan de hand van de
criteria gekozen traject weergegeven.
Kortste
Tijd/afstand
Ecologisch
Tol
Veerboot
Verkeer
Exact - Dichtb.
Zie route op de kaartDe kaart weergeven en de routegeleiding starten.
BevestigenDe opties opslaan.
Huidie locatie opslaanHet actuele adres opslaan.
De navigatie stoppenDe navigatie-informatie uitschakelen.
Spraakweergave
Het stemvolume en het opnoemen van
straatnamen instellen.
Route omleiden
Afwijken van de oorspronkelijke route met een
bepaalde afstand.
Navigatie
Weergeven als tekst.
Inzoomen.
Uitzoomen.
Weergeven op volledig scherm.
De kaart verplaatsen met de pijlen.
Kaart tweedimensionaal weergeven.
1
2
7
12
3
8
13
4
9
14
5
10
15
6
11
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Niveau 1Niveau 2Niveau 3
Zie de rubriek " Telefoon " voor
het gebruik van de functies van
de telefoon.
Zie de rubriek " Telefoon " voor
het beheren van de contacten en
de adressen.
Navigatie
Adres
Bestem. Invoeren
Contacten
1
7
8
12
9
13
10
14
11
15
2
3
4
5
6
333
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Niveau 1Niveau 2Niveau 3Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
Bestem. Invoeren
Adres
Huidige locatie
Het adres instellen.Points of Interest
Stadscentrum
OpslaanHet actuele adres opslaan.
Stop inlassenEen etappe aan het traject toevoegen.
Route naarOp de toets drukken om de route te berekenen.
Contacten
Adresbestanden
Een contact selecteren en de route naar diens
adres berekenen.
Raadplegen
Route naar
Contact zoeken
Bellen
Op kaart
De kaart weergeven en inzoomen om routes te
bekijken.
Etappe&route
Een etappe aanmaken, toevoegen/verwijderen,
of het routeplan bekijken.
StoppenDe navigatie-informatie uitschakelen.
Route naarOp de toets drukken om de route te berekenen.
1
16
20
17
21
18
22
19
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Pont of Interest zoeken
Navigatie
Point of Interest weergeven op kaart
Niveau 1Niveau 2Niveau 3
16
20
19
18
22
17
21
1
1
335
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Niveau 1Niveau 2Niveau 3Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
POI zoeken
Alle POI's
Lijst van beschikbare categorieën.
Na het kiezen van de categorie de Points of
Interest selecteren.
Auto
Rest./ hotels
Persoonlijk
ZoekenDe instellingen opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
POI weergeven
Alles selecteren
De instellingen voor de weergave van de POI
kiezen.
Verwijderen
POI's importeren
BevestigenDe opties opslaan.
1
23
30
30
30
24
31
31
31
25
32
32
32
26
33
33
33
27
27
28
28
29
29
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Wisselen
tussen
twee
menu's.
Niveau 1Niveau 2Niveau 3
Traffic-berichten
Instellingen
Route omleiden
Config. kaart
Navigatie
Config. kaart
Instellingen
Instellingen
1
1
1
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
337
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Niveau 1Niveau 2Niveau 3Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
Traffic-berichten
Op de route
De keuzes voor de meldingen en het
filtergebied instellen.
Rondom auto
Op bestemming
Omleiden
Afwijken over een afstand van
Route herberekenen
AfsluitenUw keuzes opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
Config. kaart
Richting
Noorden boven
De weergave en de richting van de kaart
kiezen.
Rijrichting boven
In perspectief
Kaarten
Kenmerk
Kaartkleur "dag"
Kaartkleur "nacht"
Dag-/nachtst. automat.
BevestigenDe instellingen opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
Instellingen
Rekencriteria
De keuzes vastleggen en het stemvolume en
het opnoemen van straatnamen selecteren.
Spraak
Waarschuwing!
Opties traffic
BevestigenUw keuzes opslaan.
1
2
10
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Navigatie - routebegeleiding
Een bestemming kiezen
Selecteer " Bestem. Invoeren ".
Selecteer " Archiveren " om het
adres als item op te slaan.
U kunt maximaal 200 items opslaan.
Selecteer " Bevestigen ".
Druk op " Zie route op de kaart " om de
navigatie te starten.
Selecteer " Adres ".
Kies het " Land: " in de
weergegeven lijst en
vervolgens op dezelfde manier
de " Plaats: " of de postcode,
de " Straat: ", het " N°: ".
Druk elke keer op Bevestigen.
Selecteer " Navigeren ".
Kies de overige criteria: " Inclusief
tolwegen ", " Inclusief veerboten ",
" Verkeer ", " Exact ", " Dichtb. ".
Kies de navigatiecriteria: " Snelste "
of " Kortste " of " Tijd/afstand " of
" Ecologisch ".
Druk om de navigatie-informatie te wissen op
" Instellingen ".
Druk op " De navigatie stoppen ".
Druk om de navigatie te hervatten op
" Instellingen ".
Druk op " De navigatie hervatten ".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Naar een nieuwe bestemming
Of
1
1
3
339
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Naar een van de meest recente
bestemmingen
Selecteer " Bestem. invoeren ".
Selecteer het adres in de
weergegeven lijst.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Navigeren ".
Naar een contact uit het
telefoonboek
Selecteer " Bestem. Invoeren ".
Selecteer " Contacten ".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer de bestemming
uit de contacten in de
weergegeven lijst.
Selecteer " Navigatie naar ".
Selecteer de criteria en vervolgens
" Bevestigen " om de navigatie te
starten.
Om de functie "Navigatie naar een
contact uit het telefoonboek" te kunnen
gebruiken moet het adres van het contact
zijn ingevoerd in het telefoonboek.
Selecteer de criteria en vervolgens
" Bevestigen " of druk op " Zie route
op de kaart " om de navigatie te
starten.
11
1
16
17
18
42
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Naar GPS-coördinaten
Selecteer " Bestem. Invoeren ".
Selecteer " Adres ".
Stel de " Lengtegraad: "
en vervolgens de
" Breedtegraad: " in.
Selecteer " Navigeren ".
Selecteer de criteria en vervolgens
" Bevestigen " of druk op " Zie route
op de kaart " om de navigatie te
starten.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Naar een punt op de kaart
Selecteer " Bestem. Invoeren ".
Selecteer " Op kaart ".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Door in te zoomen op de kaart worden
ingevoerde punten zichtbaar.
Door enige tijd op een punt te drukken worden
de gegevens ervan weergegeven.
Naar Points of Interest (POI)
De Points of Interest (POI) zijn onderverdeeld
in verschillende categorieën.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " POI zoeken ".
Selecteer " Alle POI's ",
Of
" Auto ",
Of
" Rest./ hotels ",
19
341
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Bij de jaarlijke update van de
kaartgegevens krijgt u ook de
beschikking over nieuwe POI's.
Daarnaast kunt u elke maand de
Risicozones/gevarenzones bijwerken.
De exacte procedure vindt u op:
http://citroen.navigation.com.
Of
" Persoonlijk ".
Selecteer een categorie in
de weergegeven lijst.
Selecteer " Zoeken ".
Selecteer een Point
of Interest in de
weergegeven lijst.
Selecteer " Navigeren ".
1
1
23
24
25
32
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Instellen
waarschuwingsmeldingen
Risicozones / Gevarenzones
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Instellingen ".
Selecteer " Waarschuwing! ".
U kunt nu de melding voor Risicogebieden
inschakelen en vervolgens kiezen voor:
- "Geluidssignaal"
- "Alleen waarschuw. bij navi."
- "Alleen snelheidswaarschuw."
- "Snelheidsbeperking weergeven"
- "Tijd": u kunt de tijd tussen het moment
van de melding en het passeren van de
Risicogebieden instellen.
Selecteer " Bevestigen ".
Deze waarschuwings- en weergavefuncties
zijn alleen beschikbaar als de
Risicogebieden vooraf zijn gedownload en
in het systeem zijn geïnstalleerd.
Verkeer
Verkeersinformatie
Weergave van berichten
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Traffic-berichten ".
Stel de filters
" Op de route ",
" Rondom ",
" Op bestemming " in om een
meer gedetailleerd overzicht van
meldingen te krijgen.
Druk nogmaals op de knop om het filter
ongedaan te maken.
11
3133
343
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Selecteer de melding in de
weergegeven lijst.
Selecteer het vergrootglas om
gesproken berichten te ontvangen.
Filters instellen
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Instellingen ".
Selecteer "Info-opties".
Selecteer:
- " Nieuwe berichten melden ",
- " Spraakweergave berichten ",
Verfijn vervolgens het gebied van
het filter.
Selecteer " Bevestigen ".
Wij adviseren een filtergebied van:
- 20 km in de stad,
- 50 km op de snelweg.
Een via het GPS-navigatiesysteem
ontvangen
TM
C-bericht (Trafic Message
Channel) is informatie met betrekking tot
de verkeersomstandigheden die in real
time wordt ontvangen.
De functie TA (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar
verkeersberichten. Om te worden geactiveerd
moet deze functie een radiozender die deze
berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden,
wordt de geluidsbron die op dat moment wordt
weergegeven automatisch onderbroken en wordt
het verkeersbericht weergegeven. Zodra het
verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave
van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Verkeersberichten beluisteren
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk vervolgens op de secundaire
pagina.
Selecteer " Instellingen ".
Selecteer " Spraak ".
Schakel " Verkeer (TA)" in
of uit.
4
213
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Radio, media
Niveau 1Niveau 2
Lijst van FM-zenders
Opslaan
3
2
345
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Niveau 1Niveau 2Aanwijzingen
Rad Media
Lijst
Lijst van FM-zendersDruk op een zender om deze te selecteren.
Rad Media
Bron
FM-radio
Selecteer de bron.
DAB-radio
AM-radio
Jukebox
CD
USB
MirrorLink
TM
iPod
Bluetooth
AUX
Rad Media
Opslaan
Druk op een lege plek en vervolgens op
"Opslaan".
1
8
15
5
12
9
16
6
13
10
17
7
14
11
18
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Niveau 1Niveau 2Niveau 3
Media
Foto's
Beheer jukebox
Lijst van FM-zenders
Kopiëren naar jukebox
15
5
12
8
16
6
13
9
17
7
14
10
11
18
1
1
1
347
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Niveau 1Niveau 2Niveau 3Aanwijzingen
Rad Media
Secundaire pagina
Lijst zenders
OpslaanOp een zender drukken om deze te selecteren.
Lijst updatenDe lijst updaten afhankelijk van de ontvangst.
FrequentieDe gewenste radiofrequentie invoeren.
BevestigenDe instellingen opslaan.
Rad Media
Secundaire pagina
Foto's
Startscherm
De geselecteerde foto op het startscherm weergeven.
DraaienDe foto 90° draaien.
Alles selecteren
Alle foto's van de lijst selecteren.
Nogmaals drukken om de selectie ongedaan te maken.
Diavoorstelling
Vorige foto.
De foto's op het volledige scherm weergeven.
Het systeem ondersteunt afbeeldingen in de
volgende formaten: .gif, .jpg, .bmp, .png.
Pauzeren/afspelen.
Volgende foto.
Vol scherm
De geselecteerde foto op het volledige scherm weergeven.
Rad Media
Secundaire pagina
Beheer jukebox
Sorteren op map
Een manier van selecteren kiezen.Sorteren op album
Alles selecteren
KopiërenKopiëren van bestanden naar de Jukebox.
Vergrootglas
Map aanmaken
De gewenste functie kiezen.
Hernoemen
Verwijderen
Alles selecteren
BevestigenDe instellingen opslaan.
1
19
19
19
20
20
20
21
21
21
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Niveau 1Niveau 2Niveau 3
Media
Instellingen
Instellingen
Instellingen
1
1
21
20
19
349
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Niveau 1Niveau 2Niveau 3Aanwijzingen
Radio Media
Secundaire pagina
Lijst met media
Weergeven van het meest recent gebruikte
medium.
Radio Media
Secundaire pagina
Instellingen
Media
Instellingen
Willekeurige volgorde
(alle nummers):
De instellingen voor het afspelen kiezen.
Willekeurige volgorde
(huidige album):
Continu herhalen:
Versterking AUX
Radio
Instellingen
Volgen RDS
De instellingen in - of uitschakelen.
Volgen DAB+/FM
Weergave Radio Text
Diaweergave digitale
radio
Berichten
Instellingen
Verkeersinformatie (TA)
De instellingen in - of uitschakelen.
Nieuws - Weer
Sport - Programma-info
Waarschuw. -
Onvoorziene situaties
BevestigenDe instellingen opslaan.
2
3
3
1
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer " Opslaan ".
Selecteer indien nodig een andere
geluidsbron.
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer het wijzigen van de
geluidsbron.
" AM-radio ".
Automatisch zenders zoeken
Selecteer " FM-radio ".
" AM-radio ".
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer een in de lijst
opgeslagen zender.
Selecteer " FM-radio ".
Selecteer de radiozender
in de weergegeven lijst.
Selecteer " Lijst updaten " om de
lijst bij te werken.
Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina.
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Radio
Wijzigen van een frequentieSelecteren van een zender
Om een opgeslagen zender te selecteren.
VERVOLGENS
De radio-ontvangst kan worden
verstoord door het gebruik van
elektrische apparatuur die niet door
CITROËN is goedgekeurd, zoals een
op de 12V-aansluiting aangesloten
lader met USB-aansluiting.
De omgeving waarin u rijdt (bergen,
hoge gebouwen, bruggen, tunnels
enz.) kan leiden tot een slechte
ontvangst, ook als de RDS-functie
is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en heeft niets te maken
met een storing in de radio.
Of
Selecteer " Lijst zenders " op de
secundaire pagina.
Of
Druk op 3of 4of verplaats de cursor om
automatisch te zoeken naar de zender met een
hogere of lagere frequentie.
Of
1
1
20
5
4
2
7
351
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Selecteer een zender of een frequentie (zie de
desbetreffende rubriek).
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Instellingen ".
Selecteer " Radio ".
Schakel " Volgen RDS " in
of uit.
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Druk op " Opslaan ".
Selecteer een nummer in de lijst om de eerder
gekozen/ingestelde zender op te slaan.
Door een nummer ingedrukt te houden wordt
de zender onder dat nummer opgeslagen.
Druk op " Frequentie ".
Voer de volledige frequentie (bijv.:
92.10 MHz) in met het toetsenbord en
druk op " Bevestigen ".
Veranderen van radiozender
Door te drukken op de naam van de huidige
radiozender wordt de zenderlijst weergegeven.
Druk op de naam van de door u gekozen
andere radiozender om van zender te
veranderen.
Of
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer " Opslaan ".
Een zender opslaan
RDS inschakelen en uitschakelen
OF
VERVOLGENS
Door op deze toets te drukken
worden de zenders achtereenvolgend
opgeslagen.
Oproepen van opgeslagen zenders
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt
de radio steeds naar de sterkste frequentie
van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren zonder dat u zelf de frequentie
hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders
zijn echter niet in het hele land te ontvangen,
omdat de frequenties van de zender niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de zender
tijdens het rijden kan wegvallen.
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Weergave van de opties:
grijs indien actief maar niet beschikbaar,
wit indien actief en beschikbaar.
Weergave van de
"Radiotekst" van de
beluisterde radiozender.
Beheer van de Jukebox.
Weergave van een huidige
bewerking.
Selecteren van de
geluidsbron.
Weergave van de "DAB+"-
band.
Weergave van de naam van
de radiozender waarop is
afgestemd.
Sneltoets: toegang tot het keuzemenu van
geluidsbronnen en de lijst met zenders (of
titels, afhankelijk van de geluidsbron).
Selecteren van de
radiozender.
Eventueel uitgezonden
programmatype van de
radiozender.
Opgeslagen radiozender,
toetsen 1 t/m 15
Kort indrukken: selecteren
van de opgeslagen
radiozender.
Lang indrukken: opslaan
van een radiozender.
Volgende "multiplex".
Volgende radiozender.
Secundaire pagina.
Weergave van de naam
en het nummer van de
beluisterde "multiplex" (ook
wel "bundel" genoemd).
Vorige "multiplex".
Vorige radiozender.
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)
Als de beluisterde "DAB+"-zender niet in "FM"
beschikbaar is, wordt de optie "DAB+ FM" grijs
weergegeven.
Journaline
®
is een informatiedienst op tekstbasis voor digitale radiosystemen.
Deze dienst biedt informatie geordend op onderwerpen en subonderwerpen.
Via de pagina "LIJST MET DAB-ZENDERS" krijgt u toegang tot deze dienst.
31
20
353
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Selecteer het veranderen van
geluidsbron.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer " DAB-radio ".
Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina.
Selecteer de radio in de weergegeven lijst.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer " Instellingen ".
Selecteer " RADIO ".
Selecteer "Volgsysteem
digitale zender/FM" en
vervolgens " Bevestigen ".
Volgsysteem DAB+ / FMDigitale radio
"DAB+" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal niet goed is,
kunt u met het "Volgsysteem digitale
zender / FM" dezelfde zender blijven
beluisteren doordat het systeem
automatisch overschakelt op de
desbetreffende analoge "FM"-zender
(indien beschikbaar).
Als het "Volgsysteem digitale zender /
FM" is geactiveerd, kan er sprake zijn
van een verschil van enkele seconden
als het systeem overschakelt op de
analoge "FM"-zender en kan het
geluidsvolume veranderen.
Als het digitale signaal weer goed is,
schakelt het systeem automatisch weer
over op "DAB+".
Digitale radio zorgt voor een
betere geluidskwaliteit en biedt de
mogelijkheid grafische informatie
weer te geven met actualiteiten van de
beluisterde radiozender. Selecteer Lijst
op de primaire pagina.
Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze
uit een aantal radiozenders die in
alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Als de "DAB+"-zender waarnaar wordt
geluisterd niet beschikbaar is als
"FM"-zender (optie " DAB+/FM " grijs
weergegeven) of als het "Volgsysteem
digitale zender / FM" niet is geactiveerd,
wordt het geluid onderbroken als het
digitale signaal te zwak wordt.
of
Selecteer " Lijst zenders " op de
secundaire pagina.
3
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed02-2015
Media
USB-spelerGeluidsbron kiezen
Via de toets SRC (bron) op het
stuurwiel kunt u van de ene naar de
andere geluidsbron overschakelen.
Druk op OK om de selectie te
bevestigen.
Selecteer het wijzigen van de
geluidsbron.
Druk op Media om de hoofdpagina
weer te geven.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten
(in het tijdelijke geheugen). Het maken van
deze lijsten kan enkele seconden of soms
enkele minuten duren nadat het apparaat voor
de eerste keer is aangesloten.
Het verwijderen van alle andere dan
muziekbestanden en het verminderen van het
aantal afspeellijsten zal het aanmaken van
deze afspeellijsten versnellen.
De afspeellijsten worden iedere keer na het
opnieuw aanzetten van het contact of het
aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De
lijsten worden in het geheugen opgeslagen:
als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd
Mijn ex weet precies waar in geparkeerd sta kan ik ergens iets uitzetten in de wagen dat hij niets meer weet , je zou mij daar een groot plezier mee doen danku
Gesteld op 4-3-2022 om 16:16
Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.
Product:
Spelregels forum
Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:
lees eerst de handleiding door;
controleer of uw vraag al eerder door iemand anders is gesteld;
probeer uw vraag zo duidelijk mogelijk te stellen;
heeft u een probleem en al geprobeerd om dit op te lossen, vermeld dit erbij aub;
heeft u een oplossing gekregen van een bezoeker dan horen wij dat graag in dit forum;
wilt u een reactie geven op een vraag of antwoord, gebruik dan niet dit formulier maar klik op de knop 'reageer op deze vraag';
uw vraag wordt direct op de website gezet; vermijd daarom persoonlijke gegevens in te vullen;
Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.
Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.
Abonneren
Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Citroen DS4 - 2015 bij:
nieuwe vragen en antwoorden
nieuwe handleidingen
U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.
Ontvang uw handleiding per email
Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Citroen DS4 - 2015 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.
De handleiding is 13,43 mb groot.
U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.
Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email
Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.
Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.
Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken
U heeft geen emailadres opgegeven
Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.
Uw vraag is op deze pagina toegevoegd
Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.