637518
7
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/436
Pagina verder
DS4_nl_Chap00_couv-debut_ed03-2015
InstructIeboekje
DS4_nl_Chap00_couv-debut_ed03-2015
Het online-instructieboekje
Als de rubriek "MyCITROËN" niet beschikbaar is op de website van Citroën voor uw land, kunt u uw
instructieboekje op het volgende internetadres raadplegen:
http://service.citroen.com/ddb/
Uw instructieboekje is te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCITROËN".
Selecteer:
Kies een van de volgende manieren om uw
instructieboekje online te raadplegen...
Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u
rechtstreeks contact opnemen met het merk.
de taal,
het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering,
de uitgifteperiode van uw gebruiksaanwijzing die overeenkomt met de eerste registratiedatum van
uw auto.
Scan deze code voor directe toegang tot uw instructieboekje.
Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt,
hebt u tevens toegang tot de meest recente
informatie. Deze informatie is gemakkelijk te
herkennen aan de paginamarkering die wordt
weergegeven met dit pictogram:
DS4_nl_Chap00a_sommaire_ed03-2015
Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de
gelegenheid te stellen onder alle omstandigheden
optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken
van de mogelijkheden van uw auto.
Wij danken u voor uw keuze voor de DS 4.
Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen
geen rechten worden ontleend.
Automobiles CITROËN houdt zich het recht voor de
technische kenmerken, uitrusting en accessoires
te wijzigen zonder verplicht te zijn dit boekje bij te
werken.
Dit instructieboekje behoort tot de uitrusting van de
auto. Overhandig het dus bij verkoop van de auto
aan de nieuwe eigenaar.
Neem de tijd om het aandachtig door te lezen.
Goede reis!
In dit instructieboekje worden alle beschikbare
uitrustingen van het gamma van de
DS 4 behandeld.
Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau,
het type, de uitvoering en de specifieke kenmerken
voor het land waarvoor uw auto bestemd is,
slechts van een deel van de in dit boekje vermelde
uitrustingen zijn voorzien.
DS4_nl_Chap00a_sommaire_ed03-2015
Inhoudsopgave
TOEGANG TOT DE AUTO
60 Sleutel met
afstandsbediening
66 Keyless entry and start
75 Alarm
79 Elektrisch bedienbare ruiten
81 Portieren
82 Achterklep
CONTROLE TIJDENS
HET RIJDEN
18 Instrumentenpanelen
20 Toerenteller
21 Controlelampjes
35 Meters
39 Handmatige CHECK
42 Persoonlijke voorkeuren
43 Monochroom display C
47 Touchscreen
52 Boordcomputer
Symbolen
veiligheidswaarschuwing
aanvullende informatie
adviezen met betrekking tot de
bescherming van het milieu.
002001
6 OVERZICHT
14
ECO-RIJDEN
420
TREFWOORDENREGISTER
DS4_nl_Chap00a_sommaire_ed03-2015
COMFORT
86 Voorstoelen
91 Achterbank
92 Stuurwielverstelling
93 Spiegels
96 Ventilatie / verwarming
99 Handbediende
airconditioning
101 Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
105 Ontwasemen - Ontdooien
voorruit en zijruiten
106 Achterruitverwarming
110 Voorzieningen voorin
113 Panoramische voorruit
114 Middenconsoles
116 Armleuning vóór
120 Voorzieningen achter
121 Inrichting van bagageruimte
004 005003
VOORZIENINGEN
128 Lichtschakelaar
132 Automatische verlichting
133 Instapverlichting
134 Koplampen in hoogte
verstellen
135 Meedraaiende koplampen
137 Ruitenwisserschakelaar
138 Automatisch wissen
142 Plafonniers
143 Sfeerverlichting
144 Verlichting bagageruimte
006
ZICHT VEILIG VERVOEREN
VAN KINDEREN
148 Kinderzitjes
150 Uitschakelen van de airbag
vóór aan passagierszijde
157 ISOFIX-kinderzitjes
162 Veiligheidsvoorzieningen
voor kinderen
DS4_nl_Chap00a_sommaire_ed03-2015
VEILIGHEID RIJDEN PRAKTISCHE
INFORMATIE
184 Rijadviezen
186 Starten / Afzetten van de
motor met de sleutel
189 Starten / Afzetten van de
motor met keyless entry and
start
192 Elektrisch bediende handrem
198 Handbediende parkeerrem
199 Handgeschakelde
versnellingsbak
200 Automatische
versnellingsbak
204 Hill Start Assist
166 Richtingaanwijzers
166 Alarmknipperlichten
167 Claxon
167 Noodoproep of Pechhulp
168 Hulpsystemen bij het
remmen
169 Stabiliteitscontrolesystemen
171 Veiligheidsgordels
175 Airbags
230 Bandenreparatieset
235 Wiel verwisselen
243 Sneeuwkettingen
244 Een lamp vervangen
253 Zekering vervangen
259 12V-accu
263 Eco-modus
264 Wisserbladen vervangen
264 Sneeuwscherm
265 Allesdragers monteren
266 Slepen van de auto
268 Trekken van een aanhanger
269 Trekhaak met verwijderbare
kogel
274 Accessoires
008 009007
205 Schakelindicator
206 Controlesysteem
bandenspanning
208 Stop & Start
212 Lane Departure Warning
System (LDWS)
213 Dodehoekbewaking
216 Snelheden opslaan
218 Snelheidsbegrenzer
221 Snelheidsregelaar
224 Parkeerhulp
226 Achteruitrijcamera
DS4_nl_Chap00a_sommaire_ed03-2015
ONDERHOUD TECHNISCHE
GEGEVENS
AUDIO EN
DATACOMMUNICATIE
279 Brandstoftank
282 Tankbeveiliging (diesel)
283 Brandstoftank leeg (diesel)
284 Motorkap
285 Benzinemotoren
286 Dieselmotoren
287 Niveaus controleren
291 Controles
294 Additief AdBlue
®
en
SCR-systeem
(BlueHDi-dieselmotor)
306 Benzinemotoren
308 Gewichten (benzine)
310 Dieselmotoren
312 Gewichten (diesel)
314 Afmetingen
315 Identicatie
012010 011
318 Noodoproep of Pechhulp
321 7 inch touchscreen tablet
391 Autoradio / Bluetooth
DS4_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed03-2015
Overzicht
DS4_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed03-2015
DS4_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed03-2015
Buitenkant
Keyless entry
and start 66-72
Sleutel met afstandsbediening 60-65, 72
- openen / sluiten
- noodbediening
- batterij
Alarm 75-78
Bediening verlichting 128-132
Verstelling koplampen 134
Follow me home-verlichting 131, 132
Instapverlichting 133
Meedraaiende koplampen 135-136
Lampen vervangen 244-249
- verlichting vóór
- mistlampen vóór
- zijknipperlichten
Ruitenwisserschakelaar 137-141
Ruitenwisserbladen
vervangen 264
Buitenspiegels 93-94
Dodehoekdetectie 213-215
Portieren 73-74, 81
Keyless entry and start 66-72
- openen / sluiten
- noodbediening
Veilig vervoeren van kinderen 162
Ruitbediening 79-80
Brandstoftank 279-281
Vulpistoolrestrictie 282
Accessoires 274-275
Allesdragers 265
Hulpsystemen bij het remmen 168-169
Stabiliteitscontrolesystemen 169-170
Bandenspanningscontrole 206-207
Bandenspanning 206, 234, 315
Sneeuwkettingen 243
Bagageruimte 61, 66, 82-83
Achteruitrijcamera 226
Bandenreparatieset 230-234
Wiel verwisselen 235-242
- gereedschap
- uitbouwen / inbouwen
Additief AdBlue,
bijvullen 294-300, 301-303
Lampen vervangen 250-252
- achterlicht
- 3
e
remlicht
- kentekenplaatverlichting
Parkeerhulp 224-225
Trekhaak 185, 268
Trekhaakkogel, zonder
gereedschap afneembaar 269-273
Slepen 266-267
9
Overzicht
DS4_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed03-2015
Interieur
Voorzieningen bagageruimte 121-124
- hoedenplank
- haken
- 12V-aansluiting
- zaklamp
- sjorogen
- opbergbak
Achterzitplaatsen 91-92
Voorzieningen achterin 120
- 12V-aansluiting
- middenarmsteun achter
- skiluik
Kinderzitjes 148-161
ISOFIX-bevestigingen 157-160
Voorstoelen 86-90
Veiligheidsgordels 171-174 Airbags 175-180
Dashboardkastje 111
Frontairbag passagier
uitschakelen 150-152, 177
Voorzieningen voorin 110-112, 114-119
- Jack-aansluiting / USB-poort
- 12V-aansluiting
- middenarmsteun voor
- 230V/50Hz-stopcontact
- matten
- opberglades
Panoramische voorruit 113
- zonneschermen
- zonneklep
DS4_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed03-2015
Cockpit
Instrumentenpanelen 18-20
Controlelampjes 21-34
Meters/tellers 35-38
Handmatige check 39
Regelknoppen 40-42
- dagteller
- regelknop dashboardverlichting / black panel
- persoonlijke styling klokken en displays
Koplampverstelling 134
Buitenspiegels 93-94
Ruitbediening 79-80
Zekeringen dashboard 253-256
Motorkap openen 284
Monochroom display 43-46
Pictogrammendisplay veiligheidsgordels/
frontairbag passagier 172-173, 177
Achteruitrijcamera 226
Handgeschakelde versnellingsbak 199
Automatische transmissie 200-203
Handrem 192-197, 198
Binnenspiegel 95
Plafonnier 142
Ventilatie / verwarming 96-98
Handbediende
airconditioning 99-100, 105
Automatische
airconditioning 101-104, 105
Achterruitverwarming 106
Autoradio 391-418
Datum / tijd instellen 46
Touchscreen 47-51, 321-390
Datum / tijd instellen 51
Sfeerverlichting 143
Contactslot / Starten met de
sleutel 186-188
Contact / Starten met de
START/STOP-knop 186, 189-191
11
Overzicht
DS4_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed03-2015
Cockpit
Stuurwiel met geïntegreerde bedieningstoetsen
Snelheidsbegrenzer 218-220
Snelheidsregelaar 221-223
Snelheden opslaan 216-217
Lichtschakelaar 128-132
Stuurwielverstelling 92
Bedieningsfuncties audio en telefoon
van het systeem Autoradio 393
Bedieningsfuncties audio en telefoon
van het systeem Touchscreen 324
Ruitenwisserschakelaar 137-141
Boordcomputer 52-56
Claxon 167
DS4_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed03-2015
Urgence-oproep verzenden 167, 318-319
Toegang tot de diensten van
CITROËN 167, 318-319
Brandstoftankklep openen 279-282
ESP-/ASR-systeem 169-170
Alarmknipperlichten 166-167
Centrale vergrendeling 73-74
Black panel (nachtstand) 42
Lane Departure Warning System 212
Interieurbeveiliging
anti-inbraakalarm 75-78
Aan de zijkant geplaatste rij
schakelaars
Centraal geplaatste rij
schakelaars
Cockpit
Parkeerhulp 224-225
Stop & Start-systeem 208-211
Dodehoekbewaking 213-215
13
Overzicht
DS4_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed03-2015
Gegevens - Onderhoud
Brandstoftank leeg (diesel) 283
Controle niveaus 287-290
- motorolie
- remvloeistof
- koelvloeistof
- stuurbekrachtigingsvloeistof
- vloeistof ruitensproeier/
koplampsproeiers
- brandstofadditief (diesel met roetfilter)
Additief AdBlue 294-303
Lampen vervangen 244-252
- vóór
- achter
Benzinemotoren 306-309
Dieselmotoren 310-313
Afmetingen 314
Identificatie 315
Motorkap 284
Motorruimte benzine-uitvoering 285
Motorruimte dieseluitvoering 286
Controle vervangingselementen 291-293
- accu
- luchtfilter / interieurfilter
- oliefilter
- roetfilter (diesel)
- remblokken / remschijven
Accu 259-262
Eco-mode 263
Zekeringen
motorcompartiment 253-254, 257-258
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-
speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het
elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak,
rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in
en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een
hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie, gebruik dan
bij voorkeur de automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk
of diep in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die
het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het
instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een automatische transmissie wordt de schakelindicator
uitsluitend in de handmatige stand weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in
plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk
in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de
CO
2
-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van
ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de elektrische
voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is
opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de
ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging
kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak,
zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is
bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze
niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op
als u rijdt.
15
Eco-rijden
DS4_nl_Chap00c_eco-conduite_ed03-2015
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste
voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal,
fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een
dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door
zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u
daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de
portiersponning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen
van de aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter,
luchtfilter en interieurfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het
aan uw situatie aangepaste onderhoudsschema van de fabrikant.
Uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor: bij een storing in het SCR-
systeem stoot de auto schadelijke stoffen uit. Ga zo spoedig mogelijk
naar het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om
de uitstoot van stikstofoxiden terug te brengen tot onder de wettelijke
normen.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo
voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde
brandstofverbruik zich stabiliseert.
001
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Controle van de werking
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Instrumentenpaneel met kleurinstelling - Type 1
1. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm).
2. Opschakelindicator of stand van de
selectiehendel en ingeschakelde
versnelling bij een automatische
transmissie.
3. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph).
4. Instellingen van snelheidsregelaar of
snelheidsbegrenzer
5. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph).
6. Motorolieniveaumeter*.
Meters en displays Toetsen
7. Onderhoudsindicator
(km of mijl) vervolgens,
kilometerteller.
Beide functies worden bij het aanzetten
van het contact na elkaar weergegeven.
Niveau lichtsterkte (tijdens het instellen).
8. Dagteller (km of mijl)
9. Brandstofmeter en bijbehorend
waarschuwingslampje
minimumbrandstofniveau.
10. Actieradius (km of mijl) met de resterende
hoeveelheid brandstof (a) of additief
AdBlue en met betrekking tot het SCR-
systeem (b).
A. "COLOR Meters" (kleur van meters):
achtergrondkleur van meters naar eigen
wens instellen.
B. "COLOR Displays" (kleur van displays):
achtergrondkleur van displays naar eigen
wens instellen.
C. Lichtsterkteregeling (beschikbaar in de
nachtstand).
D. Resetten van onderhoudsindicator of
dagteller.
*Volgens uitvoering.
19
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
1. Toerenteller (x 1.000 t/min of rpm).
2. Schakelindicator of stand van de
selectiehendel en ingeschakelde
versnelling bij een automatische
transmissie.
3. Snelheidsmeter (km/h of mph).
4. Centraal display.
5. Brandstofmeter en waarschuwingslampje
minimumbrandstofniveau
Meters en displays
6. Dagteller (km of mijl).
7. Onderhoudsindicator (bij naderen of
overschrijden van voorgeschreven
onderhoud),
kilometerteller (km of mijl).
Toetsen
Instrumentenpaneel met kleurinstelling - Type 2
A. "COLOR Meters" (kleur van meters):
achtergrondkleur van meters naar eigen
wens instellen.
B. "COLOR Displays" (kleur van displays):
achtergrondkleur van displays naar eigen
wens instellen.
C. Lichtsterkteregeling (beschikbaar in
nachtstand).
D. Handmatige check (controle van functies
en weergave van de waarschuwingen).
Resetten van onderhoudsindicator of
dagteller.
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Centraal display en bediening van instrumentenpaneel type 2
Weergavezones
1. Instellingen van de snelheidsregelaar of
snelheidsbegrenzer.
2. Motorolieniveaumeter*.
Onderhoudsindicator.
Actieradius met de resterende hoeveelheid
additief AdBlue en met betrekking tot het
SCR-systeem (BlueHDi-dieselmotor).
Boordcomputer.
De geluidsbron waar naar geluisterd wordt.
Herhaling van de navigatieaanwijzingen.
Extra weergave van de wagensnelheid.
Bediening
Met behulp van een toets op het uiteinde
van de ruitenwisserschakelaar kunt u de
verschillende beschikbare functies weergeven
(boordcomputer, de geluidsbron waar naar
geluisterd wordt, navigatieaanwijzingen, enz.).
Dichtbij het maximumtoerental: schakel door
naar een hogere versnelling als de streepjes
van de toerenteller gaan knipperen.
Toerenteller
Bij het aan- en afzetten van het contact
slaat de wijzer van de snelheidsmeter
volledig uit en gaan alle segmenten van
de toerenteller en de brandstofmeter
kort branden.
* Volgens uitvoering.
Op het display kunnen ook tijdelijk
waarschuwingsmeldingen of
informatieberichten worden getoond.
21
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
De controlelampjes waarschuwen de
bestuurder in het geval van een storing
(waarschuwingslampje) of geven hem
informatie over de werking van een systeem
(ingeschakeld of uitgeschakeld).
Controlelampjes
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan sommige
waarschuwingslampjes enkele seconden
branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer dan
voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige lampjes gaan branden (permanent
of knipperend) in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display of het centrale display
van het instrumentenpaneel type 2.
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Waarschuwingslampjes
Als een van de volgende lampjes bij een
draaiende motor of onder het rijden gaat
branden, wijst dit op een storing in het
desbetreffende systeem en moet de bestuurder
actie ondernemen.
Het lampje brandt op het instrumentenpaneel
of op het centrale display van het
instrumentenpaneel type 2.
Indien uw auto voorzien is van een display, gaat een waarschuwingslampje altijd branden
in combinatie met een aanvullende melding om u te helpen bij het opsporen van de storing.
Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
STOP permanent, alleen
of in combinatie
met een ander
waarschuwingslampje,
een geluidssignaal en
een melding op het
display.
Dit waarschuwingslampje brandt
bij een ernstige storing in het
remsysteem, de stuurbekrachtiging,
het motoroliecircuit of het koelcircuit.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil,
want de motor kan onder het rijden afslaan.
Zet het contact af en neem contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
Te hoge
koelvloeistoftemperatuur
permanent. De temperatuur van de koelvloeistof
is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof
tot de motor is afgekoeld.
Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg
dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Motoroliedruk permanent. Er is een storing in de motorsmering. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
23
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Laadstroom
accu
permanent. Er is een storing in het laadstroomcircuit
van de accu (vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
ontspannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Remsysteem permanent, in
combinatie met het
STOP-lampje.
Het remvloeistofniveau is te laag. Zet de auto zo snel mogelijk stil, in veilige
omstandigheden.
Vul het niveau bij met de door CITROËN
voorgeschreven remvloeistof.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem
dan controleren door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
+
permanent, in
combinatie met
het storingslampje
van de elektrische
parkeerrem, indien
deze is vrijgezet.
Er is een storing in het remcircuit. Zet de auto zo snel mogelijk stil, in veilige
omstandigheden.
Zet het contact af en raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
+ permanent, in
combinatie met het
STOP-LAMPJE en het
ABS-lampje.
Er is een storing in de elektronische
remdrukregelaar (EBD).
Zet de auto zo snel mogelijk stil, in veilige
omstandigheden.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Elektrische
parkeerrem
knippert. Het aantrekken van de elektrische
parkeerrem is onderbroken.
Het aantrekken/vrijzetten werkt niet.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto op een vlakke, horizontale ondergrond, schakel
een versnelling in (auto met automatische transmissie: zet de
selectiehendel in de stand P), zet het contact af en raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
elektrische
parkeerrem
permanent. Storing in de elektrische parkeerrem. Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem de desbetreffende rubriek.
Een of meer
portier e n
geopend
permanent, in combinatie
met een melding die het
desbetreffende carrosseriedeel
aangeeft, bij een snelheid lager
dan 10 km/h.
Een portier of de achterklep is niet
goed gesloten.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
permanent, in combinatie
met een melding die
het desbetreffende
carrosseriedeel aangeeft en
een geluidssignaal, bij een
snelheid hoger dan 10 km/h.
* Volgens land van verkoop.
Gordel los* permanent, daarna
knipperend,
vergezeld van een
geluidssignaal.
De bestuurder of de passagier voorin
heeft zijn gordel niet vastgemaakt
Rol de gordel uit en steek de gesp in de gordelsluiting.
Dit lampje is een aanvulling op de informatie die door
de waarschuwingslampjes in de dakconsole wordt
gegeven.
Minstens één achterpassagier heeft
zijn gordel niet vastgemaakt.
25
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Service tijdelijk, in combinatie
met een melding.
Er zijn één of meer kleine
storingen gedetecteerd waarbij
geen specifiek verklikkerlampje
gaat branden.
Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van de
melding op het display.
Bepaalde storingen kunt u zelf verhelpen, zoals een
geopend portier of een roetfilter dat verstopt dreigt te
raken (rijd om het roetfilter te regenereren, zodra de
omstandigheden dit toelaten, met een snelheid van
minimaal 60 km/h totdat het verklikkerlampje dooft).
Raadpleeg in andere gevallen, zoals een storing in het
controlesysteem bandenspanning, het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in
combinatie met een
melding.
Er zijn één of meer ernstige storingen
gedetecteerd waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van
de melding op het display en raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent, in combinatie
met het knipperen en
vervolgens blijven branden
van de onderhoudssleutel.
Het onderhoudsinterval is
overschreden.
Alleen bij BlueHDi uitvoeringen met dieselmotor.
Laat het onderhoud aan uw auto zo snel mogelijk
uitvoeren.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Roetfilter
(Diesel)
permanent, in combinatie
met een geluidssignaal
en het bericht "Kans
op verstopping van het
roetfilter".
Geeft aan dat het roetfilter
verstopt begint te raken.
Ga als de omstandigheden het toelaten het roetfilter
regenereren door met een snelheid van meer dan
60 km/h te rijden tot het lampje dooft.
permanent, in combinatie
met een geluidssignaal en
het bericht Additiefniveau
roetfilter te laag.
Geeft aan dat het minimumniveau
van het brandstofadditief is
bereikt.
Laat het additiefreservoir zo snel mogelijk bijvullen door
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Antiblokkeersysteem
(ABS)
permanent. Er is een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische
stabiliteitscontrole
(ESP/ASR)
knippert. Het systeem is bezig in te grijpen. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een
betere koersstabiliteit.
permanent, in combinatie
met het verklikkerlampje
van de uitschakeltoets,
een geluidssignaal en een
melding.
Storing in het ESP-/ASR-systeem of
de Hill Start Assist.
Laat dit nakijken door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Zelfdiagnose
motor
knippert. Er is een storing in het
motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent. Er is een storing in de
emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Laag
brandstofniveau
permanent, in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding.
Als het lampje gaat branden zit er
nog ongeveer 6 liter brandstof in de
tank.
Vanaf dit moment worden de
laatste liters brandstof in de tank
aangesproken.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met
een lege tank strandt.
Dit controlelampje gaat elke keer na het aanzetten van het
contact branden in combinatie met een geluidssignaal en
een melding zolang er niet voldoende brandstof getankt is.
Dit geluidssignaal en deze melding worden steeds vaker
herhaald naarmate het niveau "0" dichter wordt genaderd.
Inhoud brandstoftank: ongeveer 60 liter.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor
kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem
beschadigd raken.
27
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Stuurbekrachtiging
permanent. Er is een storing met betrekking tot de
stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid.
Laat het systeem nakijken door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bandenspanning
te laag
permanent. De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
+
knipperend en
vervolgens permanent,
in combinatie met het
verklikkerlampje Service.
Het controlesysteem voor de
bandenspanning is defect of de
sensor van een van de wielen wordt
niet gedetecteerd.
De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bochtverlichting knippert. Er is een storing in de
bochtverlichting.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Voet op het
rempedaal
permanent. U bent vergeten het rempedaal in te
trappen bij het uit de stand P zetten
van de selectiehendel (uitvoeringen
met automatische versnellingsbak).
Bij draaiende motor moet u, alvorens de handrem
vrij te zetten, het rempedaal intrappen om de
selectiehendel van de automatische versnellingsbak
uit stand P te kunnen zetten.
Airbags tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele
seconden en dooft als het contact
wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Additief AdBlue
®
(BlueHDi-
dieselmotor)
permanent zodra het
contact is aangezet,
in combinatie met een
geluidssignaal en een
melding van het aantal
kilometers dat u nog
kunt rijden.
De actieradius ligt tussen de 600 en
2400 km.
Laat het AdBlue
®
-reservoir snel bijvullen: neem
contact op met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij.
+
knippert, in combinatie
met het branden van
het verklikkerlampje
SERVICE, een
geluidssignaal en een
melding van het aantal
kilometers dat u nog
kunt rijden.
De actieradius ligt tussen de 0 en
600 km.
Laat het AdBlue
®
-reservoir zo snel mogelijk bijvullen
om storingen te voorkomen: neem contact op
met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats of vul zelf het reservoir bij.
knippert, in combinatie
met het branden van
het verklikkerlampje
SERVICE, een
geluidssignaal en een
melding dat starten
niet is toegestaan.
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg:
het starten van de motor wordt
geblokkeerd door het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem.
Om de motor te kunnen starten moet u het AdBlue
®
-
reservoir (laten) bijvullen: neem contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
of vul zelf het reservoir bij.
U moet het additiefreservoir bijvullen met minimaal
3,8 liter AdBlue
®
.
Raadpleeg voor het bijvullen of voor meer informatie over het additief AdBlue
®
de desbetreffende rubriek.
29
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
+
+
SCR-
emissieregelsysteem
(BlueHDi-
dieselmotor)
permanent zodra het
contact is aangezet,
in combinatie met
het branden van het
verklikkerlampje SERVICE
en het verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding.
Er is een storing in het SCR-
emissieregelsysteem.
Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot
van uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.
knippert zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met het branden van het
verklikkerlampje SERVICE
en het verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding met betrekking tot
de actieradius.
Na bevestiging van de storing in
het emissieregelsysteem kunt u
maximaal 1100 km afleggen voordat
het systeem het starten van de motor
blokkeert.
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om
storingen te voorkomen.
knippert zodra het contact
is aangezet, in combinatie
met het branden van het
verklikkerlampje SERVICE
en het verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding.
U hebt de actieradius overschreden
die is toegestaan na de
bevestiging van de storing in het
emissieregelsysteem: het starten van
de motor wordt geblokkeerd door het
startblokkeringssysteem.
Neem verplicht contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de
motor weer te kunnen starten.
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Parkeerlichten permanent. De lichtschakelaar staat in de stand
"Parkeerlichten".
Dimlicht permanent. De lichtschakelaar staat in de stand
"Dimlicht" of in de stand "AUTO"
(bij weinig buitenlicht).
Grootlicht permanent. Als u de lichtschakelaar naar u toe
trekt.
Trek nogmaals aan de lichtschakelaar om terug te
schakelen naar dimlicht.
Mistlampen vóór permanent. De mistlampen vóór zijn ingeschakeld
met de ring van de lichtschakelaar.
Draai de ring van de lichtschakelaar twee standen naar
achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlichten permanent. De mistachterlichten zijn
ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit
te schakelen.
Alarmknipperlichten
knippert, met
geluidssignaal.
De schakelaar voor de
alarmknipperlichten op het dashboard
is ingedrukt.
De richtingaanwijzers links en rechts en de
bijbehorende verklikkerlampjes knipperen tegelijkertijd.
Controlelampjes ingeschakelde functies
De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.
Het lampje kan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.
31
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Handrem permanent. De handrem is aangetrokken of niet
goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat;
trap het rempedaal in.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg de rubrieken "Handrem" en "Elektrische
parkeerrem" voor meer informatie over de handrem.
Elektrisch
bediende
handrem
permanent De elektrisch bediende handrem is
aangetrokken.
Zet de elektrisch bediende handrem vrij zodat het
verklikkerlampje uitgaat: trap het rempedaal in en trek
aan de hendel van de elektrisch bediende handrem.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de elektrisch bediende handrem.
Uitschakeling van
de automatische
werking van
de elektrisch
bediende
handrem
permanent De functies "automatisch aantrekken"
(bij het afzetten van de motor)
en "automatisch vrijzetten" zijn
uitgeschakeld of werken niet.
Activeer de functie (volgens land van verkoop) via
het configuratiemenu van de auto of raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Dimmer
dashboardverlichting
permanent. De lichtsterkte wordt ingesteld. U kunt de lichtsterkte instellen van 1 tot 16.
Automatische
ruitenwissers
permanent. De ruitenwisserschakelaar is naar
beneden bewogen.
De automatische stand van de ruitenwissers vóór is
geactiveerd.
Beweeg om de automatische stand van de
ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet
de hendel in een andere stand.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Voorgloeien
dieselmotor
permanent. Het contactslot staat in
stand 2 (Contact) of de startknop
"START/STOP" is ingedrukt.
Wacht met starten tot het verklikkerlampje uitgaat.
Wanneer het lampje uitgaat, wordt de motor
onmiddellijk gestart, op voorwaarde dat het rempedaal
ingetrapt blijft bij auto's met automatische transmissie
of het koppelingspedaal bij een handgeschakelde
versnellingsbak.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden (tot ongeveer 30 seconden bij
koud winterweer).
Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af.
Zet het contact vervolgens weer aan en wacht opnieuw
tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.
33
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Airbag aan
passagierszijde
permanent op het
display van de
verklikkerlampjes voor
de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand "ON".
De passagiersairbag vóór is geactiveerd.
Plaats in dit geval geen kinderzitje met
de rug in de rijrichting op deze zitplaats.
Zet de schakelaar in de stand "OFF" om de
passagiersairbag vóór uit te schakelen.
U kunt een kinderzitje met de "rug in de rijrichting"
plaatsen, behalve in het geval van een storing in het
airbagsysteem (brandend waarschuwingslampje
Airbags).
Stop & Start permanent.
Het Stop & Start-systeem heeft de motor
in de STOP-stand gezet (verkeerslicht,
stopbord, opstopping, enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch
gestart (START-stand) als u wilt wegrijden.
knippert enkele
seconden en gaat
dan uit.
De STOP-stand is nu niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch in de
START-stand gezet.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Stop & Start-systeem.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Passagiersairbag permanent, op
het display van de
verklikkerlampjes voor
de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand "OFF".
De airbag vóór aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
U kunt een kinderzitje met de "rug
in de rijrichting" plaatsen, behalve
in het geval van een storing in
het airbagsysteem (brandend
verklikkerlampje Airbags).
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag vóór
aan passagierszijde in te schakelen.
Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje
met de "rug in de rijrichting".
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display.
35
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter
worden bij het aanzetten van het contact zowel
het motorolieniveau als de onderhoudsindicator
weergegeven.
Motorolieniveaumeter*
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Olieniveau correct
Te weinig olie
Als het motorolieniveau te laag is gaat "OIL"
knipperen of wordt een melding weergegeven
in combinatie met het branden van het
verklikkerlampje Service en een geluidssignaal.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Raadpleeg de rubriek "Niveaus controleren".
Storing van de
motorolieniveaumeter
Als er een storing is van de
motorolieniveaumeter gaat "OIL--" knipperen of
wordt een melding weergegeven.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als de motorolieniveaumeter niet werkt, wordt
het motoroliepeil niet meer gecontroleerd.
Zolang het systeem niet werkt, moet u het
motoroliepeil controleren met de peilstok in de
motorruimte.
Raadpleeg de rubriek "Niveaus controleren".
* Volgens uitvoering.
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Dit systeem geeft aan hoeveel kilometer u
nog verwijderd bent van de eerstvolgende
onderhoudscontrole volgens het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste
nulstelling van de onderhoudsindicator op basis
van de afgelegde afstand en de verstreken tijd
sinds de laatste onderhoudscontrole.
Bij uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor
kan, afhankelijk van het land van bestemming,
ook de vervuiling van de motorolie invloed
hebben op de berekende afstand tot de
volgende onderhoudscontrole.
Onderhoudsindicator
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is 1000 tot 3000 km
Als het contact wordt aangezet,
gaat gedurende enkele seconden
de onderhoudssleutel branden. De
kilometerteller of een signalering midden
op het instrumentenpaneel geeft de
resterende kilometers tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole aan.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 2800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het
display een paar seconden het volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact verdwijnt de sleutel; de teller geeft
weer de kilometerstand en de stand van de
dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 3000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er
geen onderhoudsinformatie in het midden van
het display.
37
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer in
werking en blijft de sleutel branden.
De sleutel kan ook gaan branden als
het interval in tijd sinds de laatste
onderhoudscontrole, zoals vermeld
in het onderhoudsschema van de
fabrikant, is overschreden.
Bij uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor kan de sleutel ook eerder
gaan branden, in verband met de
mate van vervuiling van de motorolie.
Deze vervuiling is afhankelijk van de
gebruiksomstandigheden van de auto.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende
enkele seconden de sleutel knipperen om aan
te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo
spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het
display een paar seconden het volgende aan:
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het
display een paar seconden het volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer in werking
en blijft de sleutel branden om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
Bij uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor
gaat deze waarschuwing, zodra het contact
is aangezet, vergezeld van het permanent
branden van het verklikkerlampje "Service".
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Onderhoudsindicator resetten
Na elke onderhoudsbeurt moet de
onderhoudsindicator weer op nul gezet worden.
Als u zelf de onderhoudsbeurt aan uw auto
hebt uitgevoerd:
F zet het contact af,
F druk op de resetknop van de dagteller
".../000" en houd deze ingedrukt,
F zet het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
F laat de knop los als het display "=0"
aangeeft en de sleutel verdwijnt.
Resetten is niet mogelijk als de
onderhoudsinformatie wordt opgevraagd.
Als u na deze handeling de accu
wilt loskoppelen, vergrendel
dan de auto en wacht minimaal
5 minuten. Het op 0 zetten van de
onderhoudsintervalindicator zal anders
niet worden opgeslagen.
Opnieuw weergeven van
de onderhoudsinformatie
(instrumentenpaneel type 2)
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven.
F Druk kort op de knop voor de nulstelling
van de dagteller ".../000".
De onderhoudsinformatie wordt enkele
seconden weergegeven op de middelste
display van het instrumentenpaneel type 2.
39
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Handmatige CHECK via het centrale display van het instrumentenpaneel type 2
Met deze functie kunt u de staat van de auto controleren (status van in te stellen functies - geactiveerd/gedeactiveerd) en een logboek van storingen
opvragen.
F Druk bij een draaiende motor kort op de
knop ".../000" van het instrumentenpaneel
om de test te starten.
De volgende gegevens verschijnen achter
elkaar op het display in het midden van het
instrumentenpaneel:
- motorolieniveaumeter (zie de betreffende
paragraaf),
- onderhoudsindicator (zie de betreffende
paragraaf),
- actuele controlelampjes en
waarschuwingen, voor zover aanwezig
(zie de paragraaf over het controlelampje
of uitrusting in kwestie),
Deze informatie verschijnt ook elke
keer wanneer u het contact aanzet
(automatische test).
- actieradius met de resterende hoeveelheid
additief AdBlue en met betrekking tot het
SCR-systeem van de uitvoeringen met
BlueHDi dieselmotor,
- status van in te stellen functies (zie de
rubriek "Multifunctionele displays").
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
De kilometerteller en dagteller worden
gedurende 30 seconden weergegeven bij het
afzetten van het contact, bij het openen van het
bestuurdersportier en bij het vergrendelen en
ontgrendelen van de auto.
Kilometerteller/dagteller
Kilometerteller Dagteller
De dagteller geeft afgelegde afstand weer
sinds de laatste keer dat de bestuurder de teller
op 0 heeft gezet.
F Druk bij aangezet contact op deze knop
en houd deze ingedrukt tot de dagteller op
0 staat.
De kilometerteller geeft de totale
kilometerstand van de auto aan.
41
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Lichtsterkteregeling
U kunt de lichtsterkte van de
dashboardverlichting handmatig aanpassen
aan het licht van de omgeving. De
lichtsterkteregeling werkt alleen als de
verlichting van de auto is ingeschakeld, in de
nachtstand.
Actief
F Druk op deze knop om de lichtsterkte te
veranderen.
F Laat deze knop los als de verlichting de zwakste
stand heeft bereikt en druk de knop opnieuw in
om de verlichting weer feller te maken.
of
F Laat deze knop los als de verlichting de
sterkste stand heeft bereikt en druk de
knop opnieuw in om de verlichting weer
zwakker te maken.
F Laat deze knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
Het verklikkerlampje en het
lichtsterkteniveau worden tijdens
het instellen in het midden
op het instrumentenpaneel
aangegeven; er zijn 16 verschillende
lichtsterkteniveaus beschikbaar.
Uitgeschakeld
De lichtsterkteregeling werkt niet als de
verlichting van de auto uitgeschakeld is of in de
dagstand staat (dagrijverlichting ingeschakeld).
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Met deze functie kan de verlichting van bepaalde delen en
displays van het instrumentenpaneel worden uitgeschakeld zodat
de ogen van de bestuurder 's nachts minder snel vermoeid raken.
De belangrijkste rij-informatie, zoals de rijsnelheid, de
verklikkerlampjes, de ingeschakelde versnelling van
de automatische transmissie en de informatie over de
snelheidsregelaar en de snelheidsbegrenzer, blijven zichtbaar op
het instrumentenpaneel.
Black panel (comfortfunctie
voor nachtelijke ritten)
F Druk, als de verlichting brandt,
op deze knop om de functie in te
schakelen.
F Druk nogmaals op deze knop om
de functie uit te schakelen.
U kunt op het instrumentenpaneel de kleur van
de meters (toets A) afzonderlijk van de displays
(toets B) instellen.
U kunt kiezen uit 5 verschillende kleurstellingen
tussen wit en blauw.
F Druk de desbetreffende toets een paar
keer achter elkaar in tot de gewenste kleur
is bereikt.
Kleuren van
instrumentenpaneel instellen
Touchscreen
U kunt op elk gewenst moment de
normale weergave weer activeren door
het zwarte scherm aan te raken of op
een van de menutoetsen te drukken.
Als de automatische stand van de
verlichting is ingeschakeld, wordt
de black-panelfunctie automatisch
uitgeschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving weer voldoende is.
43
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Monochroom display C
Dit display kan de volgende informatie
weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur (de temperatuur
knippert bij kans op gladheid),
- de parkeerhulp,
- de geluidsbron waarnaar geluisterd wordt,
- de informatie van de telefoon of de
handsfree kit,
- de informatie van de boordcomputer (zie
de desbetreffende rubriek),
- de waarschuwingsmeldingen,
- de configuratiemenu's van het display en
de uitrusting van de auto.
Weergave op het display
Druk op het bedieningspaneel van de audio-
installatie op:
F de toets A om te kiezen tussen weergave
van de audio-informatie op een volledig
scherm of de gecombineerde weergave
van de audiogegevens en de informatie
van de boordcomputer,
F de toets "MENU" voor toegang tot het
algemene menu,
F de toets "5" of "6" om door de items op het
display te scrollen,
F de toets "7" of "8" om de waarde van een
instelling te wijzigen,
F de toets "OK" om te bevestigen,
of
F de toets "Terug" om de uitgevoerde
handeling af te breken.
Toetsen
F Druk op de toets "MENU" om het
algemene menu weer te geven:
- "Multimedia",
- "Telefoon",
- "Boordcomputer",
- "Bluetooth-verbinding".
- "Persoonlijke instellingen - Configuratie".
F Druk op de toets "7" of "8" om het
gewenste menu te selecteren en bevestig
door op de toets "OK" te drukken.
Algemeen menu
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Als de radio is ingeschakeld, kunt u via
dit menu de functies van de radio (RDS,
Volgsysteem digitale zender, FM,RadioText
(TXT)) in- of uitschakelen en kunt u kiezen
op welke manier de media moet worden
afgespeeld (Normaal, Willekeurig, Willekeurig
alle media, Herhalen).
Raadpleeg voor meer informatie over de
functie "Multimedia" de rubriek "Audio en
datacommunicatie".
Menu "Multimedia" Menu
"Boordcomputer"
Via dit menu kunt u informatie over het
functioneren van de auto raadplegen.
Logboek
waarschuwingsmeldingen
Deze functie herhaalt de status- en
waarschuwingsmeldingen van de functies (aan,
uit of defect) door ze achtereenvolgens op het
multifunctionele display te laten verschijnen.
F Druk op de toets "MENU" om het
algemene menu weer te geven.
F Druk op de dubbele pijlen en vervolgens
op de toets "OK" om het menu
Boordcomputer te selecteren.
F Selecteer in het menu "Boordcomputer"
de functie "Logboek waarschuw." en
bevestig uw keuze.
Menu "Telefoon"
Als de radio is ingeschakeld en dit menu is
geselecteerd, kunt u de adresboeken van de
telefoon opvragen.
Raadpleeg, voor meer informatie over de
functie "Telefoon" de rubriek "Audio en
datacommunicatie".
Menu "Bluetooth-
verbinding"
Als de autoradio is ingeschakeld, kunt u via dit
menu een Bluetooth apparaat aankoppelen
(telefoon, mediaspeler) en de aansluitmodus
ervan instellen (handsfree, audiobestanden
lezen).
Zie voor meer informatie over de
"Bluetooth-verbinding" de rubriek "Audio en
datacommunicatie".
45
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Parameters van de
auto instellen
- "Hulp bij het rijden" :
● "Automatischehandrem"(Elektrisch
bediende handrem; zie de rubriek
"Rijden"),
● "AutoRWachter"(Achterruitenwisser
gekoppeld aan de achteruit; zie de
rubriek "Zicht"),
● "Opgeslagensnelheden"(Opslaanvan
de snelheden; zie de rubriek "Rijden").
- "Verlichting" (Zie de rubriek "Zicht") :
● "Bochtverlichting"(Meedraaiende
koplampen / statische bochtverlichting).
- "Comfortverlichting" (Zie de rubriek "Zicht") :
● "Followmehome-verlichting"
(Automatische follow me home-
verlichting),
● "Instapverlichting"(Instapverlichting
buitenzijde / binnenzijde).
Voorbeeld: instellen van de tijdsduur van de
follow me home-verlichting
F Druk op de toets " 7" of "8" om het menu
"Parameters van auto definiëren" te
selecteren en bevestig uw keuze met "OK".
F Druk op de toets "5" of "6" om het item
"Comfortverlichting" te selecteren, druk
dan op "OK" en herhaal dit om "Follow me
home-verlichting" te selecteren.
Via dit menu kunnen verschillende systemen
van de auto in- en uitgeschakeld worden:
- "Toegang tot de auto" (zie de rubriek
"Toegang tot de auto") :
● "Afstandsbed."(Alleen
bestuurdersportier ontgrendelen),
● "Alleena.klepontgrendelen"(Alleen
achterklep ontgrendelen).
Menu "Persoonlijke
instellingen -
Configuratie"
Als dit menu is geselecteerd, hebt u toegang tot
de volgende functies:
- "Parameters van auto definiëren",
- "Taalkeuze",
- "Configuratie beeldscherm".
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
F Druk op de toets "7" of "8" om de
gewenste waarde in te stellen (15, 30 of
60 seconden) en druk op de toets "OK" om
te bevestigen.
Taalkeuze
Als dit menu is geselecteerd, kan de taal
van de weergave van het display worden
geselecteerd uit een lijst van talen.
Conguratie display
Via dit menu hebt u toegang tot de volgende
parameters:
- "Keuze van eenheden".
- "Datum en tijd instellen",
- "Instellingen display",
- "Lichtsterkte".
F Druk op de toets "5" of "6" en vervolgens
op "OK" om "OK" te selecteren en te
bevestigen of op de toets "Terug" om de
uitgevoerde handeling af te breken.
Voer deze handelingen omwille van
de veiligheid alleen uit als de auto
helemaal stilstaat.
Datum en tijd instellen
F Druk op de toets "7" of "8" om het menu
"Configuratie beeldscherm" te selecteren
en druk vervolgens op de toets "OK".
F Druk op de toets "5" of "6" om de regel
"Datum en tijd instellen" te selecteren en
druk vervolgens op de toets "OK".
F Druk op de toets "7" of "8" om de in te
stellen parameter te selecteren. Bevestig
uw keuze door op de toets "OK" te drukken,
stel de parameter in en bevestig nogmaals
uw keuze om de wijziging op te slaan.
F Stel de parameters één voor één in door
uw keuze te bevestigen met de toets "OK".
F Druk op de toets "5" of "6", vervolgens op de
toets "OK" om het vakje "OK" te selecteren
en bevestig uw keuze of druk op de toets
"Terug" om de handeling af te breken.
47
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Touchscreen
Dit systeem heeft de volgende functies:
- toegang tot de configuratiemenu's van de
functies en de systemen van de auto,
- toegang tot de menu's voor de instellingen
van het audiosysteem en de weergave,
- bediening van het audiosysteem, de
telefoon en weergave van de bijbehorende
informatie,
- weergave van de buitentemperatuur
(er wordt een blauwe sneeuwvlok
weergegeven bij kans op bevriezing/ijzel),
- weergave van de informatie van de
boordcomputer.
Adviezen
Het scherm moet voelbaar worden aangeraakt,
met name bij bewegingen (door lijsten
bladeren, over de kaart scrollen enz.). Lichtjes
aanraken is niet voldoende.
Als u het scherm met meerdere vingers
aanraakt, worden de commando's niet
uitgevoerd.
Deze technologie werkt bij elke temperatuur en
werkt ook wanneer u handschoenen draagt.
Houd geen puntige voorwerpen tegen het
touchscreen.
Raak het touchscreen niet aan met vochtige
vingers.
Gebruik een schone en zachte doek om het
touchscreen te reinigen.
Algemene werking
Principes
Druk op de toetsen die op het touchscreen
worden weergegeven.
Elk menu wordt op één pagina of op twee
pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina)
weergegeven.
Uit veiligheidsoverwegingen moet
de bestuurder handelingen die
veel aandacht vergen altijd bij
stilstaande auto uitvoeren.
Bepaalde functies zijn niet beschikbaar
als de auto rijdt.
En bovendien, volgens uitvoering:
- grafische weergave van de parkeerhulp,
- bediening van het navigatiesysteem en
de internetdiensten en weergave van de
bijbehorende informatie.
Als gedurende enkele seconden geen
handelingen op de secundaire pagina
worden uitgevoerd, wordt automatisch
de hoofdpagina weer weergegeven.
Gebruik de toets " Opties " om de secundaire
pagina te openen.
Gebruik deze toets om toegang te
krijgen tot extra informatie en de
instellingen van bepaalde functies.
Gebruik deze toets om uw keuze te
bevestigen.
Gebruik deze toets om de pagina te
verlaten of om terug te gaan naar de
hoofdpagina.
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Menu's
Navigatie
Zie de rubriek "Audio en
datacommunicatie".
Telefoon
Zie de rubriek "Audio en
datacommunicatie".
Radio Media
Zie de rubriek "Audio en
datacommunicatie".
Rijden
Hiermee kan de informatie
van de boordcomputer worden
weergegeven en kunnen, volgens
uitvoering, bepaalde functies worden
geconfigureerd.
Zie de desbetreffende rubriek.
Instellingen
Hiermee kunnen de weergave en het
systeem worden geconfigureerd.
Internetdiensten
De internetdiensten zijn beschikbaar
via een Bluetooth, WiFi, CarPlay™ of
MirrorLink™-verbinding.
Zie de rubriek "Audio en
datacommunicatie".
Druk op een van de toetsen van het
bedieningspaneel om het desbetreffende menu
direct te openen.
1. Instellen van het geluidsvolume/
onderbreken van het geluid.
Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie".
49
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Menu "Rijden"
De te configureren functies zijn in de volgende tabel weergegeven.
Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen
Inst. snelheden Opslaan van de snelheden voor de snelheidsbegrenzer en de snelheidsregelaar.
Configuratie auto Toegang tot de te configureren functies. De functies zijn verdeeld over drie tabbladen:
- "[Rijhulpsysteem]"
- "[Elektrische handrem]" (Elektrisch bediende handrem; zie de rubriek "Rijden"),
- "[Automatisch inschakelen achterruitenwisser bij inschakelen achteruitversnelling]" (Zie
voor het inschakelen van deze functie de rubriek "Zicht")
- "[Verlichting]"
- "[Follow me home-verlichting]" (Zie de rubriek "Zicht"),
- "[Instapverlichting]" (Zie de rubriek "Zicht"),
- "[Adaptieve verlichting]" (Zie de rubriek "Zicht").
- "[Toegang auto]"
- "[Indrukken afstandsbediening bestuurder]" (Selectieve ontgrendeling van het
bestuurdersportier; zie de rubriek "Toegang tot de auto").
- "[Ontgrendeling achterklep]" (Selectieve ontgrendeling van de achterklep; zie de rubriek
"Toegang tot de auto").
Selecteer of deselecteer de tabs onder aan het scherm om de gewenste functies weer te
geven.
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Menu "Instellingen"
De via dit menu toegankelijke functies zijn in de volgende tabel weergegeven.
Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen
Audio- instellingen Instellen van het geluidsvolume, de balans enz.
Thema's Keuze van de grafische achtergrond.
Scherm uit Uitschakelen van de weergave op het touchscreen (zwart scherm).
De weergave wordt weer ingeschakeld als u op het zwarte scherm drukt.
Systeeminstelling Keuze van de eenheden:
- temperatuur (°Celsius of °Fahrenheit)
- afstand en verbruik (l/100 km, mpg of km/l).
Tijd/datum Instellen van datum en tijd.
Talen Keuze van de op het scherm weergegeven taal: Frans, Engels, Italiaans, Spaans, Duits,
Nederlands, Portugees, Pools, Turks, Russisch, Servisch, Kroatisch, Hongaars.
Scherminstelling Configureren van de scherminstellingen (weergavewijze van teksten, animaties, ...)
Rekenmachine Weergave van de rekenmachine.
Kalender Weergave van de kalender.
51
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Datum en tijd instellen
F Selecteer het menu " Instellingen ".
F Druk op de secundaire pagina op " Tijd/
datum ".
F Selecteer " Tijd instellen " of " Datum
instellen ".
F Wijzig de instellingen met behulp van het
numerieke toetsenbord en bevestig uw
keuzes.
F Druk op " Bevestigen " om de instellingen
op te slaan en het menu te verlaten.
Als u tijdens het instellen van de tijd
de optie " Satelliet synchroniseren "
selecteert, worden de minuten
automatisch ingesteld op de via de
satelliet ontvangen tijd.
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Boordcomputer
Monochroom display C
Weergave van de informatie
Druk op de toets A om de weergave van de
informatie te veranderen:
- de gegevens van de boordcomputer
verschijnen tijdelijk boven de audio-
informatie die permanent op een volledig
scherm wordt weergegeven,
of
- de gegevens van de boordcomputer
en die van de audio-installatie worden
tegelijkertijd permanent weergegeven op
verkleinde schermen.
F Druk herhaaldelijk op de toets op het
uiteinde van de ruitenwisserschakelaar
om de verschillende standen van de
boordcomputer weer te geven:
De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).
53
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
- De actuele informatie zoals:
● deactieradius,
● hetactuelebrandstofverbruik,
● detellervanhetStop&Start-
systeem.
- Het traject "1":
● deafgelegdeafstand,
● hetgemiddelde
brandstofverbruik,
● degemiddeldesnelheidvoor
het eerste traject.
- Het traject "2":
● deafgelegdeafstand,
● hetgemiddelde
brandstofverbruik,
● degemiddeldesnelheidvoor
het tweede traject.
Traject op nul zetten
F Druk de knop op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar langer dan
2 seconden in zodra het gewenste traject
wordt aangegeven.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Centraal display van het instrumentenpaneel - Type 2
Weergave van de informatie
- Weergave van de actuele informatie met:
● deactieradius,
● hetactuelebrandstofverbruik,
● detellervanhetStop&Start-systeem.
- Weergave van traject "1" met:
● deafgelegdeafstand,
● hetgemiddeldebrandstofverbruik,
● degemiddeldesnelheid,
tijdens het eerste traject.
- Weergave van traject "2" met:
● deafgelegdeafstand,
● hetgemiddeldebrandstofverbruik,
● degemiddeldesnelheid,
tijdens het tweede traject.
F Druk op de knop op het uiteinde van
de ruitenwisserschakelaar, om
achtereenvolgens de verschillende
gegevens op te vragen:
● herhalingvandewagensnelheid,
● actueleinformatie,
● traject"1",
● traject"2",
● informatieoverdegekozengeluidsbron,
● blackpanel,
● route-aanwijzingenvanhet
navigatiesysteem.
Traject op 0 zetten
F Selecteer het traject dat u op 0 wilt zetten.
Houd de knop op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar even ingedrukt.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
55
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Touchscreen
Weergave van de informatie
Permanente weergave:
Tijdelijke weergave in een specifiek venster:
F Druk op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar om de informatie
te bekijken en de verschillende tabbladen
weer te geven.
Actuele informatie:
- actieradius,
- huidig brandstofverbruik,
- de teller van het Stop & Start-systeem.
Traject "1":
- afgelegde afstand,
- gemiddeld brandstofverbruik,
- gemiddelde snelheid,
voor het eerste traject.
Traject "2":
- afgelegde afstand,
- gemiddeld brandstofverbruik,
- gemiddelde snelheid,
voor het tweede traject.
Traject resetten
F Selecteer het
menu " Rijden ".
De informatie van de boordcomputer wordt
weergegeven op de hoofdpagina van het menu.
F Druk op een van de toetsen om het
gewenste tabblad te bekijken.
F Druk, zodra het gewenste
traject wordt weergegeven,
op de toets voor het resetten
of houd het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar enige
tijd ingedrukt.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk
en hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
1. " Actueel ".
2. " Traject 1 ".
3. " Traject 2 ".
4. " 00.0 / Reset ".
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
Enkele definities...
Deze waarde kan varren door een
gewijzigde rijstijl of het rijden op een
helling, waardoor het momentele
brandstofverbruik aanzienlijk kan
wijzigen.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats als
tijdens het rijden de streepjes continu
worden weergegeven.
Deze functie wordt alleen weergegeven
bij snelheden vanaf 30 km/h.
Dit verbruik zal de eerste 3000 km
hoger zijn dan de theoretische
waarden die door CITROËN worden
aangegeven.
Actieradius
(km of mijl)
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt,
verschijnen streepjes op het display. Na het
tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de
actieradius opnieuw berekend en weergegeven
als deze meer dan 100 km bedraagt.
Momenteel verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Afgelegde afstand
(km of miles)
Stop & Start-teller
(minuten/seconden of uren/
minuten)
Als uw auto is uitgerust met het
Stop & Start-systeem, registreert een teller
hoelang de STOP-stand tijdens een traject is
geactiveerd.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet.
Berekend sinds de laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
Berekend sinds de laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
Berekend over de laatste seconden.
De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u
nog met de resterende hoeveelheid brandstof
kunt rijden (berekend op basis van het
gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde
kilometers).
Berekend sinds de laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
57
Controle tijdens het rijden
DS4_nl_Chap01_controle-de-marche_ed03-2015
002
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Sleutel met afstandsbediening
U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening.
De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor het lokaliseren en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Ontgrendelen van de auto
Sleutel uitklappen
F Druk op dit knopje om de sleutel uit te
klappen.
Volledig ontgrendelen met de
afstandsbediening
Selectief ontgrendelen met de
afstandsbediening
F Druk op het ontgrendelknopje
(open hangslot) om de auto
volledig te ontgrendelen.
F Druk één keer op het
ontgrendelknopje (open hangslot)
om alleen het bestuurdersportier
te ontgrendelen.
F Druk nogmaals op het ontgrendelknopje
(open hangslot) om de andere portieren en
de achterklep te ontgrendelen.
Ruiten openen met de
afstandsbediening
F Houd het ontgrendelknopje
(open hangslot) ingedrukt tot de
ruiten de gewenste stand hebben
bereikt. Het openen stopt zodra u
het knopje loslaat.
Het volledig of selectief ontgrendelen
van de portieren kan worden
ingesteld met behulp van het
configuratiemenu van de auto.
61
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Ontgrendelen met de sleutel
F Draai de sleutel in het slot van het
bestuurdersportier linksom om de auto
volledig te ontgrendelen.
Selectief ontgrendelen van de achterklep
F Druk op het middelste knopje van
de afstandsbediening om alleen
de achterklep te ontgrendelen.
De portieren blijven vergrendeld.
Als het selectief ontgrendelen van de
achterklep is uitgeschakeld, zult u met het
indrukken van dit knopje ook de portieren
ontgrendelen.
Vergeet niet de achterklep weer
te vergrendelen door op het
vergrendelknopje (gesloten hangslot)
te drukken.
De richtingaanwijzers knipperen
gedurende enkele seconden.
De verlichting in de buitenspiegels gaat
branden.
Afhankelijk van de uitvoering worden
de buitenspiegels uitgeklapt, wordt de
instapverlichting ingeschakeld en het
alarmsysteem uitgeschakeld.
U kunt het selectief ontgrendelen van
de achterklep configureren via het
configuratiemenu van de auto.
Het systeem is standaard zo
ingesteld dat de achterklep selectief
wordt ontgrendeld.
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Vergrendelen van de auto
Normale vergrendeling met de
afstandsbediening
Normale vergrendeling met de
sleutel
F Draai de sleutel in het slot van het
bestuurdersportier rechtsom om de auto te
vergrendelen.
F Druk op het vergrendelknopje
(gesloten hangslot) om de auto te
vergrendelen.
Als een portier of de achterklep niet
goed is gesloten, werkt de centrale
vergrendeling niet.
Maar het alarmsysteem (indien
aanwezig) is na ongeveer 45 seconden
wel volledig actief.
Als de auto per ongeluk wordt
ontgrendeld zonder dat een portier of
de achterklep wordt geopend, wordt
de auto na ongeveer 30 seconden
automatisch opnieuw vergrendeld.
Als het alarmsysteem vooraf was
geactiveerd, wordt het niet automatisch
gereactiveerd.
Het in- en uitklappen van de
buitenspiegels met de afstandsbediening
kan worden uitgeschakeld door
het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
De richtingaanwijzers branden gedurende
enkele seconden.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ingeklapt en het alarmsysteem
ingeschakeld.
Ruiten sluiten m.b.v. de
afstandsbediening
F Houd het vergrendelknopje (dicht
hangslot) ingedrukt tot de ruiten
op de gewenste hoogte zijn. De
beweging van de ruiten stopt,
zodra u het knopje loslaat.
Zorg er altijd voor dat er geen obstakels
zijn die het sluiten van de ruiten kunnen
verhinderen.
Als u de ruiten bij het verlaten van
de auto op een kier wilt laten staan,
moet u de interieurbeveilging van de
alarminstallatie uitschakelen.
63
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
F Druk op het gesloten hangslot op de
afstandsbediening.
Hierna zullen gedurende ongeveer tien
seconden de plafonniers gaan branden en de
richtingaanwijzers gaan knipperen.
Lokaliseren van de auto
Met deze functie kunt u uw auto
op afstand lokaliseren, wat vooral
praktisch is bij weinig licht. De auto
dient hiervoor wel vergrendeld te zijn.
Inklappen van de sleutel
F Druk op deze knop voordat u de sleutel
inklapt.
Wanneer u deze knop niet indrukt,
kan de afstandsbediening beschadigd
raken.
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Functie die het mogelijk maakt om de portieren
mechanisch te vergrendelen of te ontgrendelen
bij een lege accu of in het geval van een storing
in de centrale vergrendeling.
Noodbediening
Vergrendelen van het
bestuurdersportier
F Steek de sleutel in het portierslot en draai
deze rechtsom.
U kunt deze procedure ook bij het andere
voorportier uitvoeren.
Ontgrendelen van het
bestuurdersportier
F Steek de sleutel in het portierslot en draai
deze linksom.
Vergrendelen van het portier
aan passagierszijde en de
achterportieren
F Open de portieren.
F Controleer of de kinderbeveiliging van de
achterportieren niet geactiveerd is (zie de
desbetreffende rubriek).
F Verwijder met behulp van de sleutel het zwarte
dopje op de smalle zijde van het portier.
F Steek de sleutel voorzichtig in de opening en
duw de hendel zonder de sleutel te verdraaien,
naar de binnenzijde van het portier.
F Verwijder de sleutel en plaats het kapje terug.
F Sluit de portieren en controleer van
buitenaf of de auto goed is vergrendeld.
Ontgrendelen van het portier
aan passagierszijde en de
achterportieren
F Trek aan de portiergreep aan de
binnenzijde.
65
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Bij een storing in de afstandsbediening kan
de auto niet meer met de afstandsbediening
ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd
worden.
F Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met
de sleutel in het slot.
F Synchroniseer vervolgens de
afstandsbediening.
Storing in de
afstandsbediening
Synchroniseren
F Zet het contact af en neem de sleutel uit
het contactslot.
F Druk direct daarna gedurende enkele
seconden op het vergrendelknopje
(gesloten hangslot) van de
afstandsbediening.
F Zet de sleutel in de stand 2 (Contact).
F Zet het contact af en verwijder de sleutel
uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Batterij vervangen
Batterij ref.: CR2032/3 V.
F Wip het deksel met een kleine
schroevendraaier bij de 2 ogen los.
F Verwijder het deksel.
F Verwijder de lege batterij.
F Plaats een nieuwe batterij in de juiste
richting in de houder.
F Druk het deksel op de afstandbediening
vast.
Als de batterij van de
afstandsbediening leeg is,
wordt u gewaarschuwd door dit
verklikkerlampje, een geluidssignaal
en een melding op het display.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk als de storing niet is
verholpen.
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Keyless entry and start
Systeem waarmee de auto ontgrendeld, vergrendeld en
gestart kan worden zonder dat u de elektronische sleutel
tevoorschijn hoeft te halen. De elektronische sleutel kan
ook worden gebruikt als afstandsbediening.
Zie voor meer informatie de rubriek
"Sleutel/afstandsbediening".
De richtingaanwijzers knipperen
gedurende enkele seconden.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto
worden de buitenspiegels uitgeklapt, de
instapverlichting ingeschakeld en het
inbraakalarm uitgeschakeld.
Ontgrendelen van de auto
Afhankelijk van de configuratie worden alle portieren
of alleen het bestuurdersportier ontgrendeld.
Volledig ontgrendelen
F Als u de elektronische sleutel op zak
hebt binnen de detectiezone A, kunt u de
auto ontgrendelen d oor uw hand op de
achterzijde van de portiergreep van een
van de voorportieren te leggen of door
de schakelaar voor het openen van de
achterklep in te drukken.
Selectief ontgrendelen
F Wanneer u de elektronische sleutel op zak
hebt en u alleen het bestuurdersportier wilt
ontgrendelen, legt u uw hand achter de
portiergreep van het bestuurdersportier.
F Wanneer u de volledige auto wilt
ontgrendelen, legt u uw hand achter de
portiergreep van het voorpassagiersportier
terwijl de elektronische sleutel zich in de
buurt van dit portier bevindt, of drukt u op
de schakelaar voor het openen van de
achterklep terwijl de elektronische sleutel
zich in de buurt van de achterzijde van de
auto bevindt.
De selectieve ontgrendeling kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd via de menu's
" Rijden " en " Configuratie auto ".
Standaard is de volledige ontgrendeling
ingesteld.
67
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Als een van de portieren of de
achterklep geopend is of als een van
de elektronische sleutels van het
Keyless entry and start-systeem zich
in de auto bevindt, werkt de centrale
vergrendeling niet.
Daarentegen wordt het alarmsysteem
(indien aanwezig) na ongeveer
45 seconden ingeschakeld.
Verlaat om veiligheidsredenen
(kinderen in de auto) de auto nooit,
zelfs niet voor een korte tijd, zonder de
sleutel van het Keyless entry and start-
systeem mee te nemen.
Wees bedacht op diefstal van de auto
als de sleutel van het Keyless entry and
start-systeem zich binnen een van de
detectiezones bevindt terwijl uw auto
ontgrendeld is.
Om te voorkomen dat de batterij
van de elektronische sleutel en de
12V-accu van de auto ontladen raken,
wordt het systeem in de standby-stand
geschakeld nadat het 21 dagen niet is
gebruikt. Druk op een van de knoppen
van de afstandsbediening of plaats
de elektronische sleutel in de lezer en
start de motor om het systeem weer te
activeren (zie de rubriek "Starten met
het Keyless entry and start-systeem").
Als de auto is vergrendeld en per
ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat
binnen ongeveer 30 seconden een van
de portieren of de achterklep wordt
geopend, wordt de auto automatisch
weer vergrendeld.
Als het alarmsysteem ingeschakeld
was, wordt het niet automatisch
opnieuw ingeschakeld.
Het automatisch in- en uitklappen
van de buitenspiegels kan worden
uitgeschakeld door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Vergrendelen van de auto
Normale vergrendeling
F Druk, terwijl de elektronische sleutel
zich binnen de detectiezone A bevindt,
met een van uw vingers op een van de
portiergrepen (bij de merktekens).
Als u de knop ingedrukt houdt, gaan de ruiten
omhoog tot u de knop loslaat of tot ze gesloten
zijn.
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
De richtingaanwijzers gaan enkele
seconden branden.
Afhankelijk van de uitvoering van uw
auto worden de buitenspiegels ingeklapt
en wordt het alarm ingeschakeld.
Let erop dat niets het correcte sluiten
van de ruiten in de weg staat.
Let er vooral op dat kinderen zich
tijdens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
Omwille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal: laat nooit de
elektronische sleutel in de auto achter,
ook niet wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.
Vuil (vocht, stof, modder, zout, ...) op de
binnenzijde van de portiergreep kan de
detectie negatief beïnvloeden.
Als na het reinigen van de binnenzijde
van de portiergreep met een doek
de detectie niet verbetert, raadpleeg
dan het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Plotseling contact met water
(waterstraal, hogedrukspuit, ...) kan
door het systeem worden beschouwd
als een verzoek om ontgrendelen van
de auto.
Met deze functie kunt u uw auto op afstand
lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig licht.
De auto dient hiervoor wel vergrendeld te zijn.
Lokaliseren van de auto
F Druk op het gesloten hangslot op
de afstandsbediening.
Hierna zullen gedurende ongeveer tien
seconden de plafonniers gaan branden en de
richtingaanwijzers gaan knipperen.
69
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Noodsleutel
Ontgrendelen/vergrendelen met de geïntegreerde sleutel
van het Keyless entry and start-systeem
Met de geïntegreerde sleutel kan de auto
vergrendeld en ontgrendeld worden als de
elektronische sleutel niet werkt:
- lege batterij, 12V-accu ontladen of
losgekoppeld, ...
- auto bevindt zich in een omgeving met veel
elektromagnetische straling.
F Trek aan de knop 1 om de geïntegreerde
sleutel 2 te verwijderen.
Als het inbraakalarm is geactiveerd,
zal het geluidssignaal dat klinkt bij
het met de sleutel (geïntegreerd in de
afstandsbediening) openen van een portier,
bij het aanzetten van het contact stoppen.
Vergrendelen van het
bestuurdersportier
F Steek de geïntegreerde sleutel in het
portierslot en draai deze rechtsom.
Ontgrendelen van het
bestuurdersportier
F Steek de geïntegreerde sleutel in het
portierslot en draai deze linksom.
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Vergrendelen van het portier aan
passagierszijde en de achterportieren
Ontgrendelen van het portier aan
passagierszijde en de achterportieren
Batterij vervangen
F Open de portieren.
F Controleer of de kinderbeveiliging
van de achterportieren niet geactiveerd is
(zie de desbetreffende rubriek).
F Verwijder met behulp van de geïntegreerde
sleutel het zwarte dopje op de smalle zijde
van het portier.
F Steek de geïntegreerde sleutel voorzichtig
in de opening en duw de hendel zonder de
sleutel te verdraaien, naar de binnenzijde
van het portier.
F Verwijder de geïntegreerde sleutel en
plaats het dopje terug.
F Sluit de portieren en controleer van
buitenaf of de auto goed is vergrendeld.
F Trek aan de portiergreep aan de
binnenzijde.
Batterij ref.: CR2032 / 3 V.
Als de batterij vervangen moet worden, wordt u
gewaarschuwd door een melding.
F Wip het deksel met een kleine
schroevendraaier bij de uitsparing los.
F Verwijder het deksel.
F Verwijder de lege batterij.
F Plaats een nieuwe batterij in de juiste
richting in de houder.
F Druk het deksel vast.
71
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Storing in en resetten van
de afstandsbediening
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als
de storing niet is verholpen.
Na het losnemen en weer aansluiten van de
accukabels, het vervangen van de batterij
van de afstandsbediening of een storing in de
afstandsbediening kan de auto niet meer met
de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld
en gelokaliseerd worden.
F Steek de noodsleutel (geïntegreerd in de
afstandsbediening) in het slot om de auto
te ontgrendelen.
F Open het deksel van de armleuning vóór.
● Tildebekledingopaandelipenverwijder
de bekleding.
● Plaatsdeelektronischesleutelindelezer.
F Zet het contact aan door op de knop
" START/STOP " te drukken.
De elektronische sleutel werkt nu weer.
Vergeet niet, nadat u de geresette
elektronische sleutel uit de lezer hebt
genomen, de bekleding terug te leggen op de
bodem van de armleuning.
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.
Sleutels, afstandsbediening, elektronische sleutel verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker met de sleutelcode naar het CITROËN-netwerk.
Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en een nieuwe sleutel bestellen.
Afstandsbediening
De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening
te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar
worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening of de elektronische sleutel mee als u de auto
verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Elektrische storingen
De elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem werkt in sommige gevallen niet correct in de nabijheid van elektronische
apparatuur: telefoon, laptop, sterke magnetische velden, ...
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.
Vergeet niet aan het stuurwiel te draaien om het stuurslot te activeren.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat uw sleutels door het CITROËN-netwerk in het elektronische geheugen van de auto opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw
bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
73
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Vergrendelen
F Druk op deze knop om de auto te
vergrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat branden.
Knop centrale vergrendeling
Deze knop biedt de mogelijkheid om gelijktijdig de portieren en de achterklep van binnenuit te
vergrendelen of te ontgrendelen.
Als een van de portieren is geopend,
werkt de centrale vergrendeling van
binnenuit niet.
Ontgrendelen
F Druk nogmaals op deze knop om de auto
te ontgrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat uit.
Als de auto van buitenaf is vergrendeld,
werkt deze knop niet.
F Gebruik in dat geval de
afstandsbediening of de sleutel om
de auto te ontgrendelen of trek aan
de portiergreep aan de binnenzijde
om het portier te openen.
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Deze functie zorgt ervoor dat de portieren en de achterklep automatisch en gelijktijdig worden vergrendeld vanaf een wagensnelheid van 10 km/h.
Automatisch vergrendelen van de portieren
Werking
Inschakelen/Uitschakelen
U kunt de functie desgewenst permanent
inschakelen of uitschakelen.
F Druk als het contact is aangezet op deze
knop tot er een geluidssignaal klinkt en er
een melding ter bevestiging verschijnt.
De automatische centrale vergrendeling werkt
niet als een van de portieren of de achterklep
is geopend.
Vervoer van lange of grote
voorwerpen
Wanneer u wilt rijden met geopende
achterklep, dient u op de schakelaar
van de centrale vergrendeling
te drukken om de portieren te
vergrendelen. Wanneer u dit niet
doet, hoort u elke keer dat u de
10 km/h overschrijdt de vergrendeling
"terugspringen", met de bijbehorende
bovenstaande waarschuwingen.
Wanneer u nogmaals op de schakelaar van
de centrale vergrendeling drukt, wordt de auto
weer ontgrendeld.
Bij snelheden boven 10 km/h is dit
ontgrendelen slechts tijdelijk.
De status van de functie blijft nadat het contact
is afgezet opgeslagen in het geheugen.
U zult de vergrendeling horen
"terugspringen", en op het
instrumentenpaneel gaat dit lampje branden,
in combinatie met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding.
75
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Alarm*
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging:
- uitwendige beveiliging
Dit systeem houdt de te openen
carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de
achterklep of de motorkap probeert te openen.
- interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
bewegingen in het interieur worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt
ingeslagen, als iets of iemand de auto
binnendringt of als iets of iemand in de auto
beweegt.
- wegsleepbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
veranderingen in de wagenhoogte worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild,
verplaatst of aangestoten.
Automatische beveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand
probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert de accu,
de bedieningseenheid of de kabels van de
sirene uit te schakelen of te beschadigen.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats alvorens
u wijzigingen aan het alarmsysteem
aanbrengt.
* Volgens land van verkoop.
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Inschakelen
F Zet het contact af en verlaat de auto.
F Vergrendel de auto met de
afstandsbediening.
of
F Vergrendel de auto met het Keyless entry
and start-systeem.
Het alarmsysteem is geactiveerd: het
verklikkerlampje van de knop knippert één keer
per seconde en de richtingaanwijzers gaan
gedurende ongeveer 2 seconden branden.
De uitwendige beveiliging wordt 5 seconden
nadat de auto is vergrendeld, geactiveerd.
De interieur- en wegsleepbeveiliging worden
45 seconden nadat de auto is vergrendeld,
geactiveerd.
Uitschakelen
F Druk op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening.
of
F Ontgrendel de auto met het Keyless entry
and start-systeem.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het
verklikkerlampje van de knop gaat uit en
de richtingaanwijzers knipperen gedurende
ongeveer 2 seconden.
Als de auto automatisch opnieuw
wordt vergrendeld (als binnen
30 seconden een van de portieren of
de achterklep niet is geopend), wordt
het alarmsysteem niet automatisch
ingeschakeld. Ontgrendel in dat geval
de auto en vergrendel hem vervolgens
met de afstandsbediening of het
Keyless entry and start-systeem:
het alarmsysteem is dan weer
ingeschakeld.
Indien een portier of de achterklep niet goed
is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld,
maar worden de uitwendige beveiliging, de
interieurbeveiliging en de wegsleepbeveiliging
na 45 seconden wel ingeschakeld.
77
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Schakel de interieur- en wegsleepbeveiliging uit
om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt
ingeschakeld als bijvoorbeeld:
- een huisdier in de auto wordt
achtergelaten,
- een ruit op een kier blijft staan,
- de auto wordt gewassen,
- een wiel wordt verwisseld,
- de auto wordt gesleept,
- de auto op een boot wordt vervoerd.
Vergrendelen van de auto
met alleen de uitwendige
beveiliging ingeschakeld
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
F Zet het contact af en druk binnen
10 seconden op de knop tot het
verklikkerlampje blijft branden.
F Verlaat de auto.
F Vergrendel de auto onmiddellijk met de
afstandsbediening of het Keyless entry and
start-systeem.
Alleen de uitwendige beveiliging wordt
ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop
zal één keer per seconde knipperen.
De interieur- en wegsleepbeveiliging worden
uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer
na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de
interieur- en wegsleepbeveiliging
F Schakel de uitwendige beveiliging uit
door de auto met de afstandsbediening
of het Keyless entry and start-systeem te
ontgrendelen.
Het verklikkerlampje van de knop gaat uit.
F Schakel alle beveiligingen weer in door
de auto met de afstandsbediening of
het Keyless entry and start-systeem te
vergrendelen.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
opnieuw één keer per seconde knipperen.
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende dertig seconden.
Als het alarm voor de 11
e
keer afgaat, worden
de alarmsystemen uitgeschakeld.
Als het verklikkerlampje van de knop snel
knippert bij het ontgrendelen van de auto met
de afstandsbediening of het Keyless entry
and start-systeem, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier.
F ontgrendel de auto met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier,
F open het portier; het alarm gaat af,
F zet het contact aan: het alarm stopt en het
verklikkerlampje van de knop gaat uit.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het
verklikkerlampje van de knop blijft branden,
duidt dit op een storing in het systeem.
Laat dit controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
79
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
1. Schakelaar ruitbediening
bestuurderszijde.
2. Schakelaar ruitbediening
passagierszijde.
- handmatig
F Duw of trek de schakelaar tot het zware
punt. De ruit stopt zodra de schakelaar
wordt losgelaten.
- automatisch
F Duw of trek de schakelaar voorbij het
zware punt. Als u de schakelaar hebt
losgelaten, opent of sluit de ruit volledig.
F Bedien de schakelaar opnieuw om het
openen of sluiten te stoppen.
Nadat u het contact hebt afgezet, kunnen
de ruiten nog ongeveer 45 seconden
worden bediend, tenzij binnen deze
45 seconden een portier wordt geopend
en de auto wordt vergrendeld.
Probeer de ruit aan passagierszijde, wanneer
deze niet met het bedieningspaneel van het
bestuurdersportier kan worden bediend, te
bedienen met het bedieningspaneel van het
portier aan passagierszijde, en omgekeerd.
Elektrisch bedienbare ruiten
De ruiten zijn voorzien van een beveiliging tegen beknellen.
Eentraps
ruitbediening
U hebt twee mogelijkheden:
Om defect raken van de motoren van
de ruitbediening te voorkomen, treedt
wanneer een ruit tien keer in korte tijd
volledig wordt geopend en gesloten
een beveiliging in werking die alleen
het sluiten van de ruit toestaat.
Als de ruit in dat geval wordt gesloten,
zal de ruitbediening na ongeveer
40 minuten weer beschikbaar zijn.
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze gedeeltelijk weer
open.
Resetten
Als een ruit niet automatisch kan worden
gesloten, moet de ruitbediening worden
gereset:
F trek de schakelaar omhoog tot de ruit stopt
met bewegen,
F laat de schakelaar los en trek hem opnieuw
omhoog totdat de ruit volledig is gesloten,
F houd de schakelaar na het sluiten nog
ongeveer 1 seconde vast,
F druk op de schakelaar om de ruit
automatisch te openen,
F druk als de ruit volledig is geopend
nogmaals op de schakelaar en houd deze
nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld.
Als de ruit (bijvoorbeeld bij vorst) niet
wil sluiten, voer dan als de ruit weer
opent het volgende uit:
F druk op de schakelaar tot de ruit
volledig is geopend,
F trek vervolgens direct de
schakelaar omhoog tot de ruit
volledig is gesloten,
F houd de schakelaar na het sluiten
nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is
de beveiliging tegen beknellen
uitgeschakeld.
Als er tijdens het bedienen van de
ruit iets tussen de ruit en de sponning
bekneld raakt, moet u de ruit meteen
weer openen. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Als u als bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, zorg er dan
voor dat niets het correcte sluiten van
de ruit verhindert.
Zorg ervoor dat de passagiers op de
juiste manier gebruik maken van de
elektrische ruitbediening.
Houd met name kinderen goed in de
gaten om te voorkomen dat ze zich
tijdens het bedienen van de ruit kunnen
bezeren.
Let op inzittenden en/of personen in de
buurt van de auto tijdens het sluiten van
de ruiten met de elektronische sleutel of
het "Keyless entry and start"-systeem.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte duur, altijd de sleutel uit
het contact.
81
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Portieren
Openen
Van buitenaf
F Ontgrendel de auto of houd de
elektronische sleutel van het Keyless entry
and start-systeem in het detectiegebied en
trek aan de portiergreep.
Van binnenuit
F Trek aan de binnenportiergreep van
een portier; de auto wordt dan volledig
ontgrendeld.
Sluiten
Als een portier niet goed is gesloten:
- bij draaiende motor of tijdens
het rijden (snelheid lager
dan 10 km/h) gaat dit lampje
branden in combinatie met een
waarschuwingsmelding die
enkele seconden verschijnt,
- tijdens het rijden (snelheid hoger
dan 10 km/h) klinkt bovendien een
geluidssignaal gedurende enkele
seconden.
Als het selectief ontgrendelen is
geactiveerd en één keer op de
ontgrendelknop van de afstandsbediening
wordt gedrukt, kan alleen het
bestuurdersportier worden geopend.
Als het selectief ontgrendelen is
geactiveerd:
- wordt bij het openen van het
bestuurdersportier alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld
(als de auto nog niet volledig
ontgrendeld was).
- wordt bij het openen van een
van de andere portieren de auto
volledig ontgrendeld.
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Achterklep
Afhankelijk van de configuratie worden alle
portieren of alleen de achterklep ontgrendeld.
Selectieve ontgrendeling
Standaard is de volledige ontgrendeling
geactiveerd.
Deze instelling kan worden uitgevoerd via het
menu's "Rijden" en vervolgens "Configuratie
auto" en "Toegang auto".
Als de ontgrendeling van alleen de achterklep
is geactiveerd:
F Druk, terwijl de elektronische sleutel zich in
de detectiezone A bevindt, op de knop voor
het openen van de achterklep om alleen
de achterklep te ontgrendelen en open
vervolgens de achterklep.
Druk op deze toets om aanvullende
informatie weer te geven.
F Trek de achterklep omlaag met behulp van
een van de handgrepen aan de binnenzijde.
SluitenOpenen
Volledige ontgrendeling
F Druk na het ontgrendelen van alle portieren
of de achterklep of terwijl de elektronische
sleutel van het keyless entry and start-
systeem zich in het detectiegebied A
bevindt op de schakelaar voor het openen
van de achterklep en open vervolgens de
achterklep.
Als de achterklep niet goed is gesloten:
- gaat bij draaiende motor of
tijdens het rijden (snelheid
lager dan 10 km/h), dit
verklikkerlampje branden en
wordt gedurende enkele seonden
een waarschuwingsmelding
weergegeven.
- klinkt tijdens het rijden, als de snelheid
hoger is dan 10 km/h, ook nog een
geluidssignaal gedurende enkele
seconden.
Het ontgrendelen wordt gesignaleerd door het
gedurende enkele seconden snel knipperen
van de richtingaanwijzers.
83
Toegang tot de auto
DS4_nl_Chap02_ouvertures_ed03-2015
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele
storing in het systeem van de centrale
vergrendeling de achterklep mechanisch
ontgrendeld worden.
Noodbediening
Ontgrendelen
F Klap de achterbank naar voren om bij het
slot in de bagageruimte te komen.
F Steek een kleine schroevendraaier in de
opening A van het slot om de achterklep te
ontgrendelen.
F Verplaats de nok naar links.
Vergrendeling na het sluiten
Wanneer de achterklep weer wordt gesloten,
wordt deze weer vergrendeld als het probleem
niet is verholpen.
003
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Comfort
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Voorstoelen
Handmatig verstellen
In lengterichting
F Til de beugel op en schuif de stoel in de
gewenste stand.
F Laat de beugel los; de stoel wordt in de
desbetreffende stand vergrendeld.
Hoogte van de stoel
F Trek de hendel omhoog of duw deze
omlaag tot de gewenste stand bereikt is.
Hoek van de rugleuning
F Verdraai de knop om de rugleuning te
verstellen.
Verstel omwille van de veiligheid de stoelen alleen als de auto helemaal stilstaat.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke
voorwerpen op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit
het geval is.
87
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Elektrisch verstelbare
bestuurdersstoel
Verstelling in lengterichting
F Duw de schakelaar naar voren of naar
achteren om de gewenste stand te
verkrijgen.
Hoogte- en hoekverstelling van
de zitting
F Duw de achterzijde van de schakelaar omhoog
of omlaag om de gewenste hoogte te verkrijgen.
F Duw de voorzijde van de schakelaar
omhoog of omlaag om de gewenste hoek
te verkrijgen.
Rugleuningverstelling
F Duw de schakelaar naar voren of naar
achteren om de gewenste hoek te
verkrijgen.
De elektrische instellingen kunnen tot 1 minuut na het afzetten van het contact worden
uitgevoerd.
Zet het contact aan om de elektrische verstelling weer te activeren.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen
op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit het geval is.
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Bediening stoelverwarming
Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor
beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar.
F Met de draaiknop naast de voorstoel kan
de stoelverwarming ingeschakeld worden
en kan een verwarmingsstand worden
geselecteerd:
0: Uit.
1: Laag.
2: Gemiddeld.
3: Hoog.
Aanvullende instellingen
Hoogte- en hoek van de
hoofdsteun
F Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger
te zetten.
F Druk gelijktijdig op de pal A en op de
hoofdsteun om deze lager te zetten.
F Beweeg om de hoek van de hoofdsteun te
verstellen de onderzijde van de hoofdsteun
naar voren of naar achteren.
Voor de veiligheid is het frame van de
hoofdsteun gekarteld om te voorkomen
dat de hoofdsteun zakt in het geval van
een aanrijding.
De juiste stand van de hoofdsteun is
als de bovenzijde van de hoofdsteun
zich ter hoogte van de bovenzijde
van het hoofd bevindt.
Verwijderen van de hoofdsteun
F Druk op de pal A en trek de hoofdsteun
omhoog om hem te verwijderen.
F Steek om de hoofdsteun terug te zetten
de pennen van de hoofdsteun recht in
de openingen van de rugleuning en druk
gelijktijdig de pal A in tot de hoofdsteun op
zijn plaats blijft.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. De hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
89
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Lendensteun handmatig
verstellen
F Draai aan de knop om de lendensteun in
de gewenste stand te zetten.
Elektrisch verstelbare
lendensteun
F Druk de schakelaar naar voren of naar
achteren in om de lendensteun naar wens
in te stellen.
Deze functie zorgt voor een massage ter
hoogte van de lendenen en werkt alleen bij
draaiende motor.
F Druk op de schakelaar om de functie in te
schakelen.
Het controlelampje in de schakelaar gaat
branden en de massagefunctie wordt 60 minuten
ingeschakeld. Gedurende deze tijd wordt de
massage in 6 cycli van 10 minuten uitgevoerd
(6 minuten massage, gevolgd door 4 minuten rust).
Na 1 uur wordt de massage automatisch
uitgeschakeld. Het controlelampje in de
schakelaar gaat uit.
Uitschakelen
U kunt de massagefunctie op elk gewenst
moment uitschakelen door de schakelaar in te
drukken. De beweging wordt afgemaakt tot de
lendensteun weer in de ruststand staat.
Massagefunctie
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Opslaan van zitposities in
het geheugen
Dit systeem slaat de elektrische instellingen
van de bestuurdersstoel en de buitenspiegels
op. U kunt twee standen opslaan en later
oproepen met de toetsen aan de zijkant van de
bestuurdersstoel.
Opslaan van een zitpositie
Met de toetsen M / 1 / 2
F Zet het contact aan.
F Zet uw stoel en de buitenspiegels in de
gewenste stand.
F Druk op de toets M en vervolgens binnen
4 seconden op de toets 1 of 2.
Een geluidssignaal geeft aan dat de
zitpositie is opgeslagen.
Oproepen van een opgeslagen zitpositie
Contact aan of draaiende motor
F Druk op de toets 1 of 2 om de
desbetreffende zitpositie op te roepen.
Een geluidssignaal geeft aan dat de
opgeslagen zitpositie is ingenomen.
Het opslaan van een andere stand
annuleert de vorige, in het geheugen
opgeslagen stand.
U kunt de beweging onderbreken door
op de toets M, 1 of 2 te drukken of
door een van de schakelaars van de
stoelverstelling te bedienen.
U kunt een zitpositie niet oproepen
tijdens het rijden.
Het opvragen van een opgeslagen
zitpositie is tot 45 seconden na het
afzetten van het contact mogelijk.
91
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Achterbank
U kunt de rugleuning van de achterbank in delen (1/3 - 2/3) neerklappen om de bagageruimte te vergroten. De zitting bestaat uit één deel en kan niet opgeklapt worden.
F Schuif de desbetreffende voorstoel indien
nodig naar voren.
F Leg de veiligheidsgordel tussen de
buitenste en de middelste hoofdsteun om
te voorkomen dat deze klem komt te zitten
als u de rugleuning weer opklapt.
F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.
Neerklappen van de rugleuning van de achterbank
F Trek de hendel 1 naar voren om de
rugleuning 2 te ontgrendelen.
F Klap de rugleuning 2 op de zitting.
F Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel
deze.
F Controleer of de rode markering bij de
hendel 1 niet meer zichtbaar is.
F Leg de veiligheidsgordel terug aan de
zijkant van de rugleuning.
Terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank
Let erop dat bij het terugplaatsen van
de rugleuning van de achterbank de
veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand
(hoog) en een ingeklapte stand (laag).
De hoofdsteunen kunnen ook worden
verwijderd.
Verwijderen van een hoofdsteun:
F ontgrendel de rugleuning met de hendel 1,
F kantel de rugleuning 2 enigszins naar
voren,
F trek de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag,
F druk vervolgens de pal A in.
Hoofdsteunen achter
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Stuurwielverstelling
F Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de
hendel om het stuurwiel te ontgrendelen.
F Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding.
F Druk de hendel goed vast om het stuurwiel
te vergrendelen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
93
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Spiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor
het benodigde zicht naar achteren bij een
inhaalmanoeuvre of het parkeren van de
auto. De buitenspiegels kunnen ook worden
ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.
Ontwaseming - ontdooiing
Verstellen
F Zet de knop A naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.
F Duw de knop B in de 4 richtingen om de
spiegel af te stellen.
F Zet de knop A weer in het midden.
Buitenspiegels
Uit veiligheidsoverwegingen moet u de
spiegels zo afstellen dat de dode hoek
minimaal is.
Inklappen
F Van buitenaf: vergrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
F Vanuit het interieur: trek bij aangezet
contact de schakelaar A vanuit de
middelste stand naar achteren.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp
van de schakelaar A, worden ze niet automatisch
uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek
nogmaals de schakelaar A naar achteren om de
buitenspiegels uit te klappen.
Als uw auto voorzien is van
spiegelverwarming, kunt u deze
inschakelen door op de toets van de
achterruitverwarming te drukken.
Zie de paragraaf "Ontwaseming - Ontdooiing
achterruit".
De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden gehouden om
de afstand ten opzichte van achteropkomend
verkeer goed in te schatten.
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Uitklappen
F Van buitenaf: ontgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
F Vanuit het interieur: trek bij aangezet
contact de schakelaar A vanuit de
middelste stand naar achteren.
Het automatisch in- en uitklappen
van de buitenspiegels kan worden
gedeactiveerd door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels
handmatig worden ingeklapt.
Automatisch kantelen
buitenspiegels bij het
achteruitrijden
De buitenspiegels kunnen bij het achteruit
inparkeren naar de grond worden gericht.
Programmeren
F Schakel bij draaiende motor de
achteruitversnelling in.
F Selecteer en verstel achtereenvolgens de
linker en rechter buitenspiegel.
De ingestelde standen worden direct
opgeslagen.
Inschakelen
F Schakel bij draaiende motor de
achteruitversnelling in.
F Beweeg de schakelaar A naar rechts of
links om de desbetreffende buitenspiegel
te selecteren.
De geselecteerde buitenspiegel wordt in de
geprogrammeerde stand gericht.
Uitschakelen
F Haal de versnellingsbak uit de
achteruitversnelling en wacht tien seconden.
of
F Zet de schakelaar A in de middelste stand.
De buitenspiegel keert terug naar de
oorspronkelijke stand.
De buitenspiegel keert ook terug naar de
oorspronkelijke stand:
- zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h,
- als de motor wordt afgezet.
95
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Binnenspiegel
Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt
en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van
achteropkomend verkeer.
Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand
Verstellen
F Stel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
F Trek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F Duw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand.
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Automatisch dimmende binnenspiegel
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Ventilatie / verwarming
Luchttoevoer
De lucht in het interieur, die overigens wordt
gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in
het interieur wordt gerecirculeerd.
Luchtgeleiding
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van
de bestuurder via verschillende circuits worden
toegevoerd:
- rechtstreekse toevoer naar het interieur
(toevoer van buitenlucht),
- toevoer via het verwarmingscircuit,
- toevoer via het circuit van de
airconditioning.
Bedieningspaneel
Het systeem wordt bediend via het
bedieningspaneel A van de middenconsole.
Luchtverdeling
1. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten.
3. Afsluitbare en verstelbare
zijventilatieroosters.
4. Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen beenruimte
voorpassagiers.
6. Uitstroomopeningen beenruimte
voorpassagiers.
7. Uitstroomopeningen beenruimte
achterpassagiers.
97
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat
de lucht in het interieur goed ververst
wordt.
Het airconditioningssysteem is
chloorvrij en is niet schadelijk voor de
ozonlaag.
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
F Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
F Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een
schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F Laat om de perfecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem
regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje.
F Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor.
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt. Dit is
een normaal verschijnsel.
Stop & Start-systeem
De verwarming en de airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor. Als u het
thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau wilt houden, kunt u tijdelijk de
functie Stop & Start uitschakelen (zie de desbetreffende rubriek).
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Tips voor instellingen in het interieur
Gewenste werking
Verwarming of handbediende airconditioning
Luchtverdeling Luchtopbrengst
Recirculatie
interieurlucht /
Toevoer van
buitenlucht
Temperatuur
Handbediende
airconditioning
WARM
KOUD
ONTWASEMEN
ONTDOOIEN
Automatische airconditioning: gebruik bij voorkeur de volledig automatische stand door op de toets "AUTO" te drukken.
99
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Handbediende airconditioning
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
1. Temperatuurregeling
F Draai de knop van blauw
(koel) naar rood (warm) om de
temperatuur naar behoefte in te
stellen.
2. Luchtopbrengstregeling
Met deze knop kunt u de
aanjagersnelheid instellen.
3. Luchtverdeling
Met deze knop regelt u de verdeling van de
luchtstroom naar het interieur.
F Als de knop van de
luchtopbrengstregeling in de stand 0
staat, is de aanjager uitgeschakeld.
Er blijft door de rijwind echter nog wel
een kleine luchtstroom gehandhaafd.
F Draai de knop in een van de vijf standen,
om de gewenste luchtopbrengst te
verkrijgen.
Voorruit en zijruiten.
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in een
middenstand te zetten.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager om te voorkomen dat de
ruiten beslaan en de luchtkwaliteit
vermindert.
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
4. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
De toevoer van buitenlucht voorkomt het
beslaan van de voorruit en zijruiten.
F Druk op deze toets om de
lucht in het interieur te laten
recirculeren. Het lampje
brandt om aan te geven dat de
luchtrecirculatie is ingeschakeld.
In deze stand kunt u de lucht in het
interieur snel opwarmen of afkoelen.
5. Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens
alle seizoenen effectief gebruikt
worden, mits de ruiten zijn gesloten.
Aan
F Druk op de toets "A/C": het lampje van de
toets gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de
aanjagerknop 2 in de stand "0" staat.
Om de toevoer van koele lucht te
versnellen kunt u gedurende enkele
ogenblikken de recirculatie van de
interieurlucht inschakelen. Schakel
daarna weer over op de toevoer van
buitenlucht.
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer
af te sluiten bij stank en stofoverlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen dat de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en
de ruiten beslaan.
F Druk nogmaals op de toets om de toevoer
van buitenlucht weer in te schakelen. Het
lampje gaat uit.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Uit
F Druk nogmaals op de toets "A/C": het
lampje van de toets gaat uit.
Door het uitschakelen van de airconditioning
kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten).
101
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Automatische airconditioning met gescheiden regeling
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Automatische werking
1. Automatisch programma
"comfort"
Wij raden aan om een van de drie
AUTO-standen te gebruiken: het
systeem zorgt voor een aangenaam
klimaat in de auto op basis van de
door u ingestelde waarde.
In alle drie de standen regelt het systeem zelf
de luchttoevoer om zo snel mogelijk het door u
gewenste klimaat te verkrijgen.
F Druk herhaaldelijk op de toets "AUTO".
- één lampje brandt; milde instelling,
- twee lampjes branden; gemiddelde
instelling,
- drie lampjes branden; intense instelling.
Om bij koud weer en een koude motor
te voorkomen dat er koude wind in
uw gezicht geblazen wordt, wordt de
aanjagersnelheid in dergelijke situaties
geleidelijk verhoogd tot het gewenste
niveau is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor het gewenste
comfort de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Het systeem kan in alle jaargetijden effectief
gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
2. Regeling bestuurderszijde 4. Automatisch programma
"zicht"
Om het interieur maximaal te verkoelen
of te verwarmen is het mogelijk de
minimale waarde 14 of de maximale
waarde 28 te overschrijden.
F Draai de knop 2 of 3 naar links
totdat "LO" verschijnt of naar
rechts totdat "HI" verschijnt.
Zie "Voorruitontwaseming -
Ontdooien".
3. Regeling passagierszijde
De bestuurder en de voorpassagier
kunnen de temperatuur afzonderlijk
naar wens instellen.
De op het display weergegeven
waarde heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op de werkelijke
temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.
F Draai de knop 2 of 3 naar links of naar
rechts om deze waarde te verlagen of te
verhogen.
Voor een optimaal comfort wordt de waarde
21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk
van uw wensen een afstelling tussen 18 en
24 gebruikelijk.
Voor een optimaal comfort is het raadzaam
dat het verschil in instelling links en rechts niet
meer dan 3 bedraagt.
Handmatig verstellen
Als u dat wenst, kunt u de automatische
bediening van het systeem handmatig
aanpassen. De controlelampjes in de toets
"AUTO" gaan uit; de overige functies blijven
automatisch geregeld.
F Druk op de toets "AUTO" om het systeem
weer volledig automatisch te laten
functioneren.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-functie niet
beschikbaar is.
103
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
5. Airconditioning aan/uit
F Druk op deze toets om de
airconditioning uit te schakelen.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het
thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen
ruiten).
F Druk de toets nogmaals in zodra dit mogelijk is om
de automatische werking van de airconditioning te
hervatten. Het lampje van de toets "A/C" gaat branden
6. Regeling luchtverdeling
F Druk op één of meer toetsen
om de luchtstroom te verdelen
naar:
- de voorruit en de zijruiten
(ontwasemen of ontdooien),
- de centrale en
zijventilatieroosters,
- de beenruimte van de
passagiers.
U kunt de drie luchtstromen ook naar eigen
wens combineren.
7. Regeling luchtopbrengst
F Draai deze knop naar links
om de luchtopbrengst te
verminderen of naar rechts om
deze te verhogen.
8. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
F Druk op deze toets om de
lucht in het interieur te laten
recirculeren. Het lampje van de
toets gaat branden.
De lampjes van de luchtopbrengst, tussen
de twee propellers, gaan afhankelijk van de
ingestelde waarde geleidelijk branden.
9. "REST"-functie: ventilatie bij
afgezette motor
Nadat de motor is afgezet, kunt u
de ventilatie nog enkele minuten
laten werken.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten.
F Druk de toets, zodra de luchtrecirculatie niet
meer nodig is, nogmaals in om de toevoer
van buitenlucht te hervatten en het beslaan
van de ruiten te voorkomen. Het lampje van
de toets gaat uit.
Als u bijvoorbeeld uit de auto stapt, hebben de
achterblijvers in de auto voldoende verse lucht,
zonder dat de motor hoeft te draaien.
Deze functie is beschikbaar als het contact aan
is en de motor niet draait.
De duur en de beschikbaarheid van deze
functie hangt af van de staat van de accu.
U kunt de "REST"-functie activeren zo lang de
controlesignaleringen van de airconditioning
aan staan.
Laat de lucht in het interieur niet te
lang recirculeren om te voorkomen dat
de ruiten beslaan en de luchtkwaliteit
vermindert.
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Uitschakelen van het systeem
F Draai de knop van de
luchtopbrengst naar links tot
alle lampjes uitgaan.
Deze schakelaar heeft geen invloed op de werking van de automatische airconditioning,
alleen op de aanjagersnelheid.
Tijdens de "REST"-functie kunt u de temperatuur, de luchthoeveelheid en de luchtverdeling
niet wijzigen: deze worden automatisch geregeld, afhankelijk van de buitentemperatuur.
Deze functie is niet aanwezig in de STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
Vermijd het te lang rijden met
ingeschakelde luchtrecirculatie of
een uitgeschakeld systeem om te
voorkomen dat de ruiten beslaan of de
luchtkwaliteit vermindert.
Bij het aanzetten van het contact
- De signaleringen lichten op: de functie is
beschikbaar.
- Druk op de toets REST om deze functie
voor enkele minuten in te schakelen. Dit
wordt aangegeven door twee streepjes in
de controlesignaleringen en het branden
van vier lampjes voor de aanjagersnelheid.
- De functie is uit- en dan weer in te
schakelen zolang de controlesignaleringen
branden.
- Aan het einde van de beschikbaarheid van
deze functie, gaan de signaleringen uit.
Bij het afzetten van de motor
- De displays zijn verlicht zolang de functie
beschikbaar is.
- Druk op de toets REST om de ventilatie
voor enkele minuten in te schakelen. Dit
wordt aangegeven door twee streepjes
in de controlesignalering en het branden
van vier lampjes voor de kracht van de
aanjager.
De functie blijft gehandhaafd, ook als de
auto vergrendeld is.
- De signaleringen gaan aan het einde van
de beschikbaarheid van de functie uit
Als u nog een keer op de toets drukt
vóór het einde van de beschikbaarheid
schakelt u de ventilatie definitief uit: de
signaleringen verdwijnen en de functie is
niet meer beschikbaar.
Alle functies van de airconditioning en het
ventilatiesysteem worden dan uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer
geregeld, maar er blijft een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
F Wijzig de instellingen (temperatuur,
luchthoeveelheid en luchtverdeling) of druk
op de toets "AUTO" om het systeem weer
met de laatst ingestelde waarden in te
schakelen.
105
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten
Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten
staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
Met handbediende
airconditioning
F Zet de knoppen van de luchttemperatuur,
de aanjagersnelheid en de luchtverdeling
in de met de desbetreffende opdruk
weergegeven stand.
F Zet de knop van de luchttoevoer in de
stand "Toevoer van buitenlucht"
(controlelampje op de knop gedoofd).
F Schakel de airconditioning in door de toets
"A/C" in te drukken; het controlelampje in
de toets gaat branden.
Met automatische airconditioning
en gescheiden regeling
Als bij auto's met Stop & Start de
ontwaseming, de airconditioning en
de aanjager zijn ingeschakeld, is de
STOP-stand niet beschikbaar.
Automatisch programma
"Zicht"
F Selecteer dit programma om de voorruit
en de zijruiten snel te ontwasemen of te
ontdooien.
Het systeem werkt volledig automatisch
en regelt de luchttemperatuur, de
aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de
luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de
zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
F Druk nogmaals op de toets "Zicht" of op
"AUTO" om deze functie uit te schakelen;
het controlelampje in de toets gaat uit en
dat van de toets "AUTO" gaat branden.
Het systeem keert terug naar dezelfde
instellingen als die van vóór het uitschakelen.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-functie niet
beschikbaar is.
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
Achterruitverwarming
De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel
van de airconditioning.
Aan
De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
F Druk op deze toets om de achterruit
en de buitenspiegels (afhankelijk van
de uitvoering) te ontwasemen. Het
controlelampje van de toets gaat branden.
Uit
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
F U kunt de achterruitverwarming ook eerder
uitschakelen door nogmaals op de toets te
drukken. Het controlelampje van de toets
gaat uit.
F Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit,
omdat een geringer stroomverbruik
leidt tot een verlaging van het
brandstofverbruik.
107
Comfor t
DS4_nl_Chap03_confort_ed03-2015
004
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
Voorzieningen voorin
1. Zonneklep
(zie de rubriek "Panoramische voorruit")
2. Kaarthouder
3. Dashboardkastje met verlichting
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
4. Portiervak
5. USB/Jack-aansluiting
(zie de volgende pagina's voor meer
informatie)
6. Aansteker / 12V-aansluiting
(zie de volgende pagina's voor meer
informatie)
7. Uitneembare asbak
(zie de volgende pagina's voor meer
informatie)
8. Midden console met opbergruimte
(zie de volgende pagina's voor meer
informatie)
111
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
Dashboardkastje met verlichting
Uitneembare asbak
F Trek aan het deksel om de asbak te
openen.
F Leegmaken: verwijder de asbak door deze
naar boven te trekken.
Plaats de asbak niet te dicht bij de
versnelingspook om problemen tijdens
het schakelen te voorkomen.
In het dashboardkastje kan een fles
mineraalwater, de boorddocumentatie enz.
worden opgeborgen.
In het deksel zijn voorgevormde houders
aangebracht voor een pen, een bril, munten,
kaarten, een blikje enz.
F Trek de handgreep omhoog om het te openen.
De verlichting van het dashboardkastje treedt
in werking zodra het wordt geopend.
In het dashboardkastje bevindt zich de
schakelaar voor het uitschakelen van de
frontairbag aan passagierszijde A.
Het bevat ook een afsluitbare ventilatieopening
B. Via deze opening wordt dezelfde gekoelde
lucht als die voor het interieur aangevoerd.
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
Deze aansluitmodule bestaat uit een USB-
aansluiting en een Jack-aansluiting.
Raadpleeg voor meer informatie het
desbetreffende audiogedeelte van de
rubriek "Audio en datacommunicatie".
USB-aansluiting
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een iPod
®
of een USB-stick.
Dankzij de aansluitmodule kunt u de
audiobestanden op uw draagbare apparaat
beluisteren via de luidsprekers van uw
autoradio.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen
op het stuurwiel of het bedieningspaneel van
de autoradio.
USB-box
Als de draagbare apparatuur op de
USB-aansluiting is aangesloten, kan de
apparatuur automatisch worden opgeladen.
Tijdens het opladen wordt een melding
weergegeven als het stroomverbruik
van het apparaat hoger is dan de door
de auto geleverde stroomsterkte.
Jack-aansluiting
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een digitale muziekspeler. U kunt de
audiobestanden op de draagbare apparatuur
beluisteren via de luidsprekers van de autoradio.
U kunt deze bestanden beheren via het
draagbare apparaat.
De USB-aansluiting kan ook worden gebruikt
om een telefoon via MirrorLink™ te verbinden,
zodat u bepaalde apps van uw telefoon op het
touchscreen kunt weergeven.
Het aansluiten van elektrische
apparatuur die niet door CITROËN
is goedgekeurd, zoals een lader
met USB-aansluitingen, kan leiden
tot storingen in de werking van de
elektrische componenten van de auto,
zoals een slechte radio-ontvangst
of storingen in de weergave van de
displays.
F Druk wanneer u de aansteker wilt
gebruiken, deze in en wacht enkele
seconden tot de aansteker uit zichzelf naar
buiten springt.
F Verwijder de aansteker en sluit een geschikte
adapter aan als u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten.
U kunt bijvoorbeeld een telefoonlader of een
flessenwarmer op deze aansluiting aansluiten.
Plaats na het gebruik direct de aansteker terug.
Aansteker / 12V-aansluiting
113
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
Panoramische voorruit
Voorruit van getint glas met een panoramisch oppervlak voor meer licht in het interieur en een beter zicht voor de inzittenden. De bestuurder en
voorpassagier beschikken beide over een zonnescherm voor een optimaal thermisch comfort en een zonneklep tegen verblinding.
F Openen: trek het zonnescherm met de
centrale handgreep naar achteren tot de
gewenste stand is bereikt.
F Sluiten: trek het zonnescherm met de
centrale handgreep naar voren tot de
gewenste stand is bereikt.
De zonneklep moet zijn uitgeklapt voordat het
zonnescherm geopend of gesloten kan worden.
Zonnescherm
Voorzien van een make-upspiegel en een
houder voor pasjes.
F Klap de zonneklep omlaag om verblinding
te voorkomen.
F Maak om verblinding van opzij te
voorkomen de zonneklep los van het
bevestigingspunt in het midden en draai de
zonneklep naar de portierruit.
Zonneklep
Bevestig of hang geen zware
voorwerpen aan het zonnescherm en
de geleiderails.
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
Halfhoge uitvoering
1. Armleuning
(zie de volgende pagina's voor meer
informatie)
2. Open bergvakken
3. Bekerhouder
4. Opbergvakje
Hoge uitvoering
1. Armleuning
(zie de volgende pagina's voor meer
informatie)
2. 12V-aansluiting
(zie de volgende pagina's voor meer
informatie)
3. Bergvak
4. Bekerhouder / flessenhouder
5. Opbergvakje of START/STOP-knop
(volgens uitvoering)
Middenconsoles
115
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
Armleuning voor
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en voorpassagier.
Het deksel van de armleuning is in hoogte en lengterichting verstelbaar.
Hoogteverstelling
F Til het deksel op tot de gewenste stand
(laag, tussenstand of hoog).
F Trek de armleuning in de hoogste stand
iets verder omhoog en beweeg hem
vervolgens naar de laagste stand.
Verstelling in lengterichting
F Schuif de armleuning zo ver mogelijk naar
voren of naar achteren, tot de aanslag.
Opbergvak
Onder het deksel van de armleuning bevindt
zich een opbergvak. Afhankelijk van de
uitvoering is het opbergvak voorzien van een
230V/50Hz-stopcontact en de lezer van de
elektronische sleutel van het Keyless entry and
start-systeem.
F Trek de handgreep omhoog.
F Trek het deksel helemaal open.
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
Armleuning vóór
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en voorpassagier.
Het deksel van de armleuning is in lengterichting verstelbaar.
Opbergvak
Onder het deksel van de armleuning bevindt
zich een opbergvak. Afhankelijk van de
uitvoering is dit vak voorzien van de lezer van
de elektronische sleutel van het Keyless entry
and start-systeem.
F Trek het deksel helemaal open.
Verstelling in lengterichting
F Trek de handgreep omhoog. U kunt nu
de armleuning tot de aanslag naar voren
schuiven.
F Schuif de armleuning tot de aanslag naar
achteren en druk op de handgreep om de
leuning in deze stand te vergrendelen.
117
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
230V/50Hz-stopcontact
Sluit hoogstens één apparaat op het
stopcontact aan (dubbelstekkers niet
toegestaan).
Sluit alleen apparaten aan die voldoen
aan isolatieklasse II (op het apparaat
aangegeven).
De stroomtoevoer naar dit stopcontact
wordt bij overbelasting automatisch
onderbroken; dit gebeurt ook als er andere
omstandigheden zijn die daar aanleiding toe
geven (bijzondere weersomstandigheden,
zware belasting van de elektrische
installatie van de auto enz.). Het groene
verklikkerlampje gaat dan uit.
In de middenconsole bevindt zich een
230V/50Hz-stopcontact (max. vermogen: 120 W).
Om dit te kunnen gebruiken:
F open het deksel van de armleuning vóór,
F controleer of het groene verklikkerlampje
brandt,
F sluit uw elektrische apparaat (telefoonlader,
laptop, CD/DVD-speler, flessenwarmer
enz. ) aan.
Dit stopcontact werkt als de motor draait,
maar ook in de STOP-stand bij auto's met een
Stop&Start-systeem.
Bij een storing in het systeem gaat het groene
lampje knipperen.
Laat dit controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
Matten
Bevestigen
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat
bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de
bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Verwijderen
Verwijderen van de mat aan de
bestuurderszijde:
F zet de stoel in de achterste stand,
F maak de bevestigingen los,
F verwijder vervolgens de mat.
Terugplaatsen
Terugplaatsen van de mat aan de
bestuurderszijde:
F leg de mat goed op zijn plaats,
F druk de bevestigingen vast,
F controleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- gebruik uitsluitend matten die
op de bevestigingen van de auto
passen; het gebruik van deze
bevestigingen is verplicht.
- gebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
Bij gebruik van niet door CITROËN
goedgekeurde matten kan de bediening
van de pedalen worden gehinderd en kan
de werking van de snelheidsregelaar/-
begrenzer negatief worden beïnvloed.
De door CITROËN goedgekeurde
matten zijn voorzien van twee
bevestigingen onder de stoel.
119
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
Openen
F Til de lade aan de voorzijde op en schuif
deze open.
Opbergladen
Deze bevinden zich onder de beide voorstoelen, tenzij de auto voorzien is van elektrisch bedienbare
stoelen; in dat geval heeft de bestuurderstoel geen opberglade.
Verwijderen
Trek de lade niet helemaal tot het einde uit de
geleiders: het terugplaatsen is niet gemakkelijk.
F Trek de lade tot de aanslag open.
F Til de lade op en verwijder deze.
Terugplaatsen
Als u de lade toch helemaal uitgetrokken heeft:
F gebruik de zaklamp om onder de stoel te
schijnen,
F plaats de lade in de geleiders,
F trek de borglippen omhoog en laat de lade
onder deze borglippen zakken,
F druk de lade aan het einde vast.
Berg geen zware voorwerpen op in de
lade.
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
Openen
F Klap de armleuning achter omlaag.
F Trek de handgreep van het skiluik omlaag.
F Laat het skiluik zakken.
F Steek voorwerpen vanuit de bagageruimte
door het skiluik.
Skiluik
Het skiluik kan worden gebruikt voor het
vervoeren van lange voorwerpen.
F Klap de armleuning achter omlaag voor
een optimaal zitcomfort.
Op deze manier kunt u ook bij het skiluik
komen.
Armleuning achter
Voor het comfort van de achterpassagiers.
12V-aansluiting
F Verwijder het afdekkapje en sluit een
geschikte adapter aan als u
een 12V-accessoire wilt aansluiten
(max. 120 W).
Voorzieningen achter
121
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
1. Hoedenplank
(zie de volgende pagina voor meer informatie)
2. Haken
(zie de volgende pagina voor meer informatie)
3. Aansluiting 12 V
(zie de volgende pagina voor meer informatie)
4. Zaklamp
(zie de volgende pagina's voor meer informatie)
5. Sjorogen
6. Opbergvak
(zie de volgende pagina's voor meer informatie)
7. Riem
8. Opbergnet
Inrichting van bagageruimte
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
Verwijderen van de hoedenplank:
F maak de twee koorden los,
F til de hoedenplank iets op en verwijder hem.
Er zijn meerdere mogelijkheden om de
hoedenplank op te bergen:
- rechtop achter de voorstoelen,
- of plat in de bagageruimte.
Hoedenplank
Hieraan kunt u een boodschappentas
ophangen.
Haken
Toegang tot het bergvak in de
bagageruimte
Bevestig het koord van de vloer van
de bagageruimte aan de extra haak
onder de hoedenplank; op deze
manier hebt u optimaal toegang tot het
boordgereedschap en het reservewiel
c.q. de bandenreparatieset...
123
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
F Verwijder de dop en sluit een geschikte
adapter aan om een 12 V-accessoire
(max. vermogen: 120 W) aan te sluiten.
F Zet het contact aan.
12 V-aansluiting
Deze lamp, die in de zijwand van de
bagageruimte is aangebracht, kan als
verlichting van de bagageruimte en als zaklamp
gebruikt worden.
Raadpleeg de rubriek "Zicht - Verlichting
bagageruimte" voor de werking van deze
functie.
Uitneembare lamp
Werking
Deze lamp werkt op oplaadbare batterijen van
het type NiMH.
De lamp kan ongeveer 45 minuten branden en
wordt tijdens het rijden weer opgeladen.
Let bij het aanbrengen van de oplaadbare
batterijen op de plus- en de minpolen.
Gebruik nooit niet-oplaadbare batterijen
in plaats van de oplaadbare batterijen.
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
Gebruik
F Verwijder de lamp door deze aan de
bovenzijde uit de houder te trekken.
F Druk de schakelaar op de achterzijde in om
de lamp in of uit te schakelen.
F Klap de steun aan de achterzijde uit om
de lamp neer te zetten en de lichtbundel
te richten, bijvoorbeeld tijdens het
verwisselen van een wiel.
Opbergen
F Breng de lamp aan door eerst de
onderzijde in de houder te steken.
Hierdoor wordt de lamp automatisch
uitgeschakeld als dat al niet het geval was.
Opbergbak
F Til de vloerbekleding van de bagageruimte
op om bij het opbergbak te komen.
Hierin vindt u verschillende ruimtes voor het
opbergen van een lampenset, een
EHBO-trommel, twee gevarendriehoeken enz.
Het bevat ook het boordgereedschap, de
bandenreparatieset...
Als de lamp niet op de juiste wijze is
aangebracht, wordt deze mogelijk niet
opgeladen en gaat niet branden bij het
openen van de achterklep.
125
Voorzieningen
DS4_nl_Chap04_amenagement_ed03-2015
005
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
Lichtschakelaar
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen.
De lichtschakelaar heeft verschillende standen
om de zichtbaarheid van de auto en het zicht
van de bestuurder aan te passen aan de
omgeving:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht
op wegen waar het omgevingslicht
onvoldoende is.
Hoofdverlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting
voor specifieke rijomstandigheden:
- mistachterlichten,
- mistlampen vóór met statische
bochtverlichting,
- meedraaiende koplampen voor een
optimaal zicht in bochten,
- dagrijverlichting: voor een betere
zichtbaarheid van uw auto overdag,
- follow me home- / instapverlichting voor
een beter zicht bij het in- en uitstappen,
- parkeerlichten om de zijkant van de auto te
markeren als u in het donker parkeert.
Aanvullende verlichting
U kunt bepaalde functies afzonderlijk instellen:
- automatische verlichting,
- follow me home-verlichting,
- instapverlichting,
- bochtverlichting.
Instellingen
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan
zich een laagje condens aan de
binnenzijde van de koplampen en de
achterlichten vormen; dit verdwijnt
enkele minuten na het ontsteken van
de koplampen.
Reizen naar het buitenland
Halogeen- en xenonlampen
Wanneer u uw auto gaat gebruiken
in een land waarin het verkeer aan
de andere kant van de weg rijdt,
moet de afstelling van de dimlichten
worden gewijzigd om te voorkomen
dat tegemoetkomend verkeer wordt
verblind.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
129
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
Uitvoering zonder automatische
inschakeling
Uitvoering met automatische
inschakeling
Handbediende functies
De lichtschakelaar bestaat uit de ring A en de
hendel B.
Automatische verlichting.
B. Trek de hendel naar u toe om over te
schakelen van dim- naar grootlicht en
terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
A. Ring voor de selectie van de stand van de
hoofdverlichting: draai aan de ring om het
symbool van de gewenste stand tegenover
het merkteken te zetten.
Lichten uit (afgezet contact) /
Dagrijverlichting (draaiende motor).
Parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Dagrijverlichting
De dagrijverlichting wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart zodat
de auto overdag beter zichtbaar is voor de
overige weggebruikers.
Voor de dagrijverlichting zijn specifieke
lichtunits gemonteerd.
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
C. Ring voor de selectie van de mistverlichting.
De mistverlichting werkt in combinatie met
dimlicht en grootlicht.
Verdraai ring C:
F één stand naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen,
F twee standen naar voren om de
mistachterlichten in te schakelen,
F één stand naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen,
F twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Uitvoering met mistlampen vóór
en mistachterlichten
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts,
zijn de mistlampen vóór en de
mistachterlichten verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
U moet zelf inschatten wanneer u de
mistlampen moet inschakelen, omdat
mogelijk de lichtsterktesensor van
de automatische verlichting ondanks
eventueel aanwezige mist toch
voldoende licht kan constateren.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.
Mistlampen vóór en mistachterlichten
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische
verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt
uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de
parkeerlichten branden.
F Draai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen.
De parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld.
131
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
Uitschakelen van de verlichting
bij afzetten van het contact
Als u het contact afzet, worden alle
lichten automatisch uitgeschakeld,
behalve als de automatische
"follow me home"-verlichting is
geactiveerd.
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Inschakelen
F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar.
F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt de
handbediende follow me home-verlichting na
een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Handbediende follow me
home-verlichting
Aanzetten van de
verlichting na afzetten van
het contact
Om de verlichting weer aan te zetten,
draait u de ring A in de stand "0"-
lichten gedoofd, en kiest u vervolgens
de door u gewenste stand.
Als het bestuurdersportier wordt
geopend, klinkt er een geluidssignaal
om aan te geven dat de verlichting nog
brandt.
De verlichting gaat vanzelf na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van
de laadtoestand van de accu (overgang
naar eco-modus).
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
F Volgens uitvoering: duw de lichtschakelaar
binnen één minuut na het afzetten van
het contact omhoog of omlaag om de
parkeerlichten aan de kant van het verkeer
in te schakelen (voorbeeld: rechts van
de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag
duwen; parkeerlichten links gaan branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door een
geluidssignaal en het branden van het
verklikkerlampje van de desbetreffende
richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middelste stand.
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
Met behulp van een lichtsterktesensor worden
de kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting kan ook, in geval van neerslag,
gelijktijdig met het automatisch inschakelen van
de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Inschakelen
F Draai de ring in de stand "AUTO". Het
activeren van de functie wordt bevestigd
door een melding op het display.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand.
Het uitschakelen van de functie wordt
bevestigd door een melding op het display.
Automatische follow me
home-verlichting
Storing
Bij een storing in de
lichtsterktesensor gaat de
verlichting branden, wordt dit
pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of verschijnt
een melding op het display, in
Bij mist of sneeuw kan de
lichtsterktesensor ten onrechte
voldoende licht waarnemen; de
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsterktesensor,
die zich in het midden van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet
af. De aan de sensor gekoppelde
functies worden dan niet meer bediend.
Als de functie automatische verlichting is
geactiveerd (lichtschakelaar in de stand
"AUTO"), blijft onder donkere omstandigheden
het dimlicht branden bij het afzetten van het
contact.
Programmeren
Het inschakelen of uitschakelen en
de tijdsduur van de follow me home-
verlichting zijn in te stellen via het
configuratiemenu van de auto.
combinatie met een geluidssignaal.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Automatische verlichting
133
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
Instapverlichting
Wanneer u bij duisternis de auto ontgrendelt met de afstandsbediening wordt de verlichting aan de buitenzijde ingeschakeld om het
instappen te vergemakkelijken. De verlichting gaat branden afhankelijk van de lichtsterkte die door de lichtsensor wordt gedetecteerd.
Inschakelen Uitschakelen
F Druk op het ontgrendelknopje
(open hangslot) van de
afstandsbediening of, bij een
auto met het Keyless entry and
start-systeem, op een van de
voorportiergrepen.
De dimlichten, de parkeerlichten en de
instapverlichting aan de zijkant (onder de
buitenspiegels) gaan branden en de auto wordt
ontgrendeld.
Het in- en uitschakelen en de
duur van het branden van de
instapverlichting kunnen worden
ingesteld via het configuratiemenu
van de auto.
Programmeren
De instapverlichting gaat na een vooraf
ingestelde tijd automatisch uit of gaat uit bij het
aanzetten van het contact of het vergrendelen
van de auto.
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
Automatische verstelling van de
xenon- en full LED-koplampen
Raak de xenonlampen in geval van een
storing niet aan.
Laat ze controleren door het
CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Om verblinding van andere weggebruikers te
voorkomen corrigeert dit systeem automatisch
en bij stilstaande auto de hoogte van de
lichtbundel van de xenonlampen, afhankelijk
van de belading van de auto.
In het geval van een storing
verschijnt dit pictogram op het
instrumentenpaneel, in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het display.
Koplampen in hoogte verstellen
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto
om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen.
0. 1 of 2 personen op de voorstoelen.
-. 3 personen.
1. 5 personen.
-. Tussenstand.
2. 5 personen + maximaal toegestane
belading.
-. Tussenstand.
3. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Het systeem zet in dat geval de koplampen in
de lage stand.
Handmatige hoogteverstelling
van de halogeen koplampen
Stand "0": basisinstelling.
135
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
Meedraaiende koplampen
Als het dimlicht of grootlicht is ingeschakeld,
volgen de lichtbundels van de meedraaiende
koplampen de richting van de weg.
Deze functie is alleen mogelijk in combinatie
met xenonlampen en zorgt voor een aanzienlijk
beter zicht in bochten.
Deze functie werkt niet:
- bij stilstand of zeer lage snelheden,
- als de achteruit is ingeschakeld.
Standaard is deze functie ingeschakeld.met meedraaiende koplampen
zonder meedraaiende koplampen
Programmeren
U kunt deze functie
desgewenst uitschakelen via
het configuratiemenu op het
multifunctionele display.
Bij het afzetten van het contact blijven de
instellingen gehandhaafd.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Storing
In het geval van een storing knippert
dit pictogram op het display in
combinatie met een melding op het
multifunctionele display.
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
Statische bochtverlichting
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht
wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de
binnenkant van de bocht extra te verlichten bij
snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op
bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages
enz.).
Statische bochtverlichting ingeschakeld
met statische bochtverlichting
zonder statische bochtverlichting
Statische bochtverlichting
werkt niet
De verlichting werkt in de volgende gevallen
niet:
- bij een geringe stuuruitslag,
- bij snelheden boven 40 km/h,
- als de achteruit is ingeschakeld.
Standaard is de statische bochtverlichting
ingeschakeld.
Programmeren
U kunt de statische bochtverlichting
desgewenst uitschakelen via het
configuratiemenu van de auto.
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
- bij het inschakelen van een
richtingaanwijzer,
of
- als het stuurwiel ver genoeg wordt
verdraaid.
137
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
Met behulp van de ruitenwisserschakelaar kunt
u de ruitenwissers vóór en achter inschakelen
om regen en vuil van de ruit te wissen.
De ruitenwissers voor en achter zorgen
voor een optimaal zicht voor de bestuurder,
ongeacht de weersomstandigheden.
De ruitenwissers vóór bedient u met de
schakelaar A; de ring B is voor de bediening
van de achterruitenwisser.
Ruitenwisserschakelaar
Instellen
Uitvoering zonder automatisch
wissen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende
automatische functies van de ruitenwissers
mogelijk:
- automatische werking van de
ruitenwissers vóór,
- automatisch inschakelen van de
ruitenwisser achter bij het inschakelen
van de achteruitversnelling.
Uitvoering met automatische ruitenwissers
Ruitenwissers vóór
A. Selecteren van de wissnelheid: zet de
schakelaar in de gewenste stand.
Eén keer wissen (de hendel omlaag
duwen of kort naar u toe trekken en
vervolgens loslaten).
Automatisch wissen (omlaag
duwen en vervolgens loslaten).
Eén keer wissen (de hendel even
naar u toe trekken).
Wissen op hoge snelheid
(hevige neerslag).
Wissen op normale snelheid
(matige regen).
Intervalwissen (wissnelheid
afhankelijk van de rijsnelheid).
Uit.
of
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
Automatische ruitenwissers
ór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snelheid
van de ruitenwissers wordt aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
Duw de hendel A één keer omlaag.
Ter bevestiging wissen de
ruitenwissers één keer, gaat
het controlelampje op het
instrumentenpaneel branden en/
of verschijnt er een bericht dat de
functie geactiveerd is.
Uitschakelen
Duw de hendel A nog een keer omlaag.
Ter bevestiging gaat dit
controlelampje op het
instrumentenpaneel uit en/of
er verschijnt een bericht op het
multifunctionele display dat de functie
is uitgeschakeld.
Elke keer als het contact meer
dan 1 minuut is afgezet, moet u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot
de voorruit ontdooid is.
139
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
Ruitensproeiers vóór en koplampsproeiers
Ruitensproeiers vóór
F Trek de ruitenwisserschakelaar naar u
toe. De ruitensproeiers treden in werking,
waarna enige tijd de ruitenwissers worden
ingeschakeld om de ruit schoon te wissen.
Alleen de ruitensproeiers vóór worden
ingeschakeld als het dimlicht of het grootlicht is
uitgeschakeld of als de auto stilstaat.
Minimumniveau vloeistof
ruitensproeiers/koplampsproeiers
Indien uw auto voorzien is van
koplampsproeiers kunt u het minimumniveau
van deze vloeistof meten via een pipet die
geplaatst is in de vulopening van het reservoir,
onder de motorkap.
Het controleren en bijvullen van deze vloeistof
mag alleen worden uitgevoerd bij stilstaande
auto en afgezette motor.
Het niveau van de
koplampsproeiervloeistof moet
regelmatig worden gecontroleerd, vooral
in de winter.
Raadpleeg de rubriek "Controles - § Niveau
vloeistof ruitensproeiers/koplampsproeiers"
voor het controleren van het niveau.
Koplampsproeiers
De koplampsproeiers werken samen met de
ruitensproeiers als de auto rijdt en het dimlicht
of het grootlicht brandt.
Om het verbruik van
koplampsproeiervloeistof te beperken
werken de koplampsproeiers tijdens
één en hetzelfde traject slechts elke
zevende keer dat de ruitensproeiers
worden gebruikt of elke 40 km.
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
Om een goede werking van de
ruitenwissers te behouden adviseren wij u:
- voorzichtig met de ruitenwissers
om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebruiken
om een stuk karton tegen de
voorruit te houden,
- de ruitenwissers te vervangen zodra
ze tekenen van slijtage vertonen.
Deze stand maakt het mogelijk de
ruitenwissers los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen
worden gereinigd of de ruitenwissers worden
vervangen. In de winter kan deze stand tevens
worden gebruikt om de ruitenwissers los te
zetten van de voorruit.
Speciale stand van de
ruitenwissers voor
F Als de ruitenwisserschakelaar binnen een
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, worden de ruitenwissers in de
verticale stand gezet.
F Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers na de werkzaamheden weer
in de ruststand te zetten.
141
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
B. Ring voor de selectie van de ruitenwisser
achter: draai de ring tot het symbooltje
tegenover de markering staat.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval
of strenge vorst en bij montage van
een fietsendrager op de achterklep.
Dit kan worden uitgevoerd via het
configuratiemenu van de auto.
Uit.
Interval.
Sproeien en wissen.
Draai de ring tot deze niet verder kan;
de ruitensproeier achter werkt en
vervolgens zal de wisser gedurende
enige tijd wissen.
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, treedt automatisch ook de
ruitenwisser achter in werking.
Programmeren
Ruitenwisser achter
Deze functie kan worden
geactiveerd of gedeactiveerd via het
configuratiemenu van de auto.
Deze functie is standaard
geactiveerd.
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
1. Plafonnier vóór
2. Kaartleeslampjes vóór
3. Plafonnier achter
4. Kaartleeslampjes achter
Plafonniers
In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk
branden:
Plafonniers vóór en achter
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de sleutel uit het contact wordt verwijderd,
- als er een portier geopend wordt,
- als op de ontgrendelingsknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de auto
te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
Permanent uit.
Permanent aan.
Als de interieurverlichting permanent
is ingeschakeld, blijft deze gedurende
een bepaalde tijd branden:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-modus: ongeveer
30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
Als de plafonnier vóór permanent is
ingeschakeld, zal de plafonnier achter
ook branden tenzij deze op "permanent
uit" staat.
Zet de plafonnier achter op "permanent
uit" als u deze wilt uitschakelen.
Kaartleeslampjes vóór en
achter
F Druk bij aangezet contact op de
desbetreffende schakelaar.
Let op dat u niet tegen de plafonniers
stoot.
143
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
Sfeerverlichting
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
Als het buiten donker is, gaat de verlichting
van de autoradio, de automatische
airconditioning en het bergvak in het midden
van het dashboard automatisch branden als de
parkeerlichten worden ingeschakeld.
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de
koplampverlichting wordt uitgeschakeld.
De sfeerverlichting kan handmatig worden
uitgeschakeld door deze met behulp van de
lichtsterkteregeling steeds zwakker te maken.
Op bepaalde uitvoeringen gaan de drie
ledjes in de verbindingsnaad van dak en
binnenspiegel eveneens branden.
Inschakelen Uitschakelen
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
De verlichting van de bagageruimte gaat
automatisch branden zodra de bagageruimte
wordt geopend en dooft zodra deze wordt
gesloten.
Verlichting bagageruimte
De brandduur van de
bagageruimteverlichting hangt af van
de situatie:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-modus: ongeveer
30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
145
Zicht
DS4_nl_Chap05_visibilite_ed03-2015
006
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes
Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
CITROËN beveelt u aan kinderen op
de achterzitplaatsen van uw auto te
vervoeren:
- met de rug in de rijrichting tot 3 jaar,
- met het gezicht in de rijrichting
vanaf 3 jaar.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
- conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd*,
- de veiligste plaats voor het vervoeren van
een kind is volgens de statistieken een
plaats op de achterbank van uw auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor-
als achterin met de rug in de rijrichting
worden vervoerd.
* De regelgeving met betrekking tot het vervoer
van kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
149
Veilig vervoeren van kinderen
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
Kinderzitje op de passagiersstoel voor*
"Met de rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
Passagiersstoel in de hoogste stand en in
de middelste stand van de verstelling in
lengterichting.
Wanneer een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de passagiersstoel voor wordt
geplaatst, moet de stoel in de middelste stand
van de verstelling in lengterichting worden
geschoven, en in de hoogste stand en met de
rugleuning rechtop worden gezet.
De frontairbag aan passagierszijde moet
zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan
kan het kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
* Raadpleeg de wetgeving in uw land voordat u
een kinderzitje op deze plaats bevestigt.
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting op de passagiersstoel voor wordt
geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van
de verstelling in lengterichting worden geschoven,
en in de hoogste stand en met de rugleuning
rechtop worden gezet en mag de frontairbag aan
passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
Controleer of de veiligheidsgordel goed
strak staat.
Controleer bij kinderzitjes met een
standaard of deze goed op de vloer
steunt. Verstel indien nodig de
passagiersstoel.
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de
waarschuwingssticker aan beide zijden van de
zonneklep aan passagierszijde. Conform de
wettelijke voorschriften vindt u op de volgende
tabellen deze waarschuwing in alle benodigde
talen.
Plaats nooit een kind in een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel als de airbag vóór
aan passagierszijde is ingeschakeld. Het
kind kan in dat geval bij een aanrijding
ernstig en zelfs dodelijk gewond raken.
Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de rubriek "Airbags"
voor meer informatie over het
uitschakelen van de airbag vóór aan
passagierszijde.
AR
BG
НИКОГАНЕинсталирайтедетскостолченаседалкасАКТИВИРАНАпреднаВЪЗДУШНАВЪЗГЛАВНИЦА.Товаможедапричини
СМЪРТилиСЕРИОЗНОНАРАНЯВАНЕнадетето.
CS
NIKDYneumisťujtedětskézádržnézízeníorientovanésměremdozadunasedadlochráněnéAKTIVOVANÝMčelnímAIRBAGEM.Hrozí
nebezpečíSMRTIDÍTĚTEneboVÁŽNÉHOZRANÍ.
DA
Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT
KVÆSTET eller DRÆBT.
DE
Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der
Fahrtrichtung, das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.
EL
ΜηχρησιμοποιείτεΠΟΤΕπαιδικόκάθισμαμετηνπλάτητουπροςτοεμπρόςμέροςτουαυτοκινήτου,σεμιαθέσηπουπροστατεύεταιαπό
ΜΕΤΩΠΙΚΟαερόσακοπουείναιΕΝΕΡΓΟΣ.ΑυτόμπορείναέχεισανσυνέπειατοΘΑΝΑΤΟήτοΣΟΒΑΡΟΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟτουΠΑΙΔΙΟΥ
EN
NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the
CHILD can occur
ES
NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un
AIRBAGfrontalACTIVADO,yaquepodríacausarlesionesGRAVESoinclusolaMUERTEdelniño.
ET
Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD.
Turvapadja avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.
FI
ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen
laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.
FR
NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l’arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE
frontalACTI.
Cela peut provoquer la MORT de l’ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT
HR
NIKADAnepostavljatidječjusjedaliculeđimausmjeruvožnjenasjedalozaštenoUKLJENIMprednjimZRAČNIMJASTUKOM.Tobi
moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.
HU
SOHAnehasználjonmenetiránynakháttalbeszereltgyermeküléstAKTIVÁLT(BEKAPCSOLT)FRONTLÉGZSÁKKALvédettülésen.Eza
gyermekHALÁLÁTvagySÚLYOSSÉRÜLÉSÉTokozhatja.
IT
NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale
ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.
LT
NIEKADAneįrenkitevaikoprilaikymopriemossuatgalatgręžtuvaikuantsėdynės,kurisaugomaVEIKIANČIOSpriekinėsORO
PAGALVĖS.IšsiskleidusoropagalveivaikasgalibūtiMIRTINAIarbaSUNKIAITRAUMUOTAS.
151
Veilig vervoeren van kinderen
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
LV
NEKADNEuzstādietuzaizmugurivērstubērnusēdeklītipriekšējāpasažierasēdvietā,kurāirAKTIVIZĒTSprieējaisDROŠĪBASGAISA
SPILVENS.
TasvarizraisītBĒRNANĀVIvairadītNOPIETNUSIEVAINOJUMUS.
MT
Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla
NL
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de
airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN
NO
Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE,
BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.
PL
NIGDYnieinstalowaćfotelikadziecięcegowpozycji"temdokierunkujazdy"nasiedzeniuwyposażonymwCZOŁOWĄPODUSZKĘ
POWIETRZNĄwstanieAKTYWNYM.MożetodoprowadzićdoŚMIERCIDZIECKAlubspowodowaćuniegoPOWAŻNEOBRAŻENIA
CIAŁA.
PT
NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO.
EstainstalaçãopoderáprovocarFERIMENTOSGRAVESouaMORTEdaCRIAA.
RO
Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG
frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.
RU
ВОВСЕХСЛУЧАЯХЗАПРЕЩАЕТСЯиспользоватьобращенноеназаддетскоеудерживающееустройствонасиденье,
защищенномФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙПОДУШКОЙБЕЗОПАСНОСТИ,установленнойпередэтимсиденьем.
ЭтоможетпривестикГИБЕЛИРЕБЕНКАилиНАНЕСЕНИЮЕМУСЕРЬЕЗНЫХТЕЛЕСНЫХПОВРЕЖДЕНИЙ
SK
NIKDYneinštalujtedetskézádržnézariadenieorientovanésmeromdozadunasedadlochránenéAKTIVOVANÝMčelnýmAIRBAGOM.
MohlobydôjsťkSMRTEĽNÉMUaleboVÁŽNEMUPORANENIUDIEŤAŤA.
SL
NIKOLInenameščajteotroškegasedežashrbtomvsmerivožnje,čejeVARNOSTNABLAZINApredsprednjimsopotnikovimsedežem
AKTIVIRANA.TakšnanamestitevlahkopovzriSMRTOTROKAaliHUDEPOŠKODBE.
SR
NIKADAnekoristitedečjesedištekojeseokrećeunazadnasedištuztićenimAKTIVNIMVAZDUŠNIMJASTUKOMisprednjega,jer
mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.
SV
Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att
DAS eller SKADAS ALLVARLIGT.
TR
KESİNLKLEHAVAYASTIĞIAKTİFolanönkoltuğayüzüarkayadönükbirçocukkoltuğuyerleştirmeyiniz.BuÇOCUĞUNÖLMESİNEveya
ÇOKAĞIRYARALANMASINAsebepolabilir.
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
153
Veilig vervoeren van kinderen
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
Kinderzitje achterin
"Rug in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar
voren en zet de rugleuning van de voorstoel
rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet
raakt.
"Gezicht in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht
in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel
naar voren en zet de rugleuning van de
voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind
de voorstoel niet raken.
Middelste zitplaats achter
Een kinderzitje met steun mag nooit op de
middelste zitplaats achter worden bevestigd.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje is
de bescherming van het kind bij een
aanrijding niet meer gewaarborgd.
Controleer of de veiligheidsgordel goed
is aangetrokken.
Controleer bij kinderzitjes met een
steun of deze steun stabiel op de vloer
staat. Verzet indien nodig de voorstoel
van de auto.
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
Door CITROËN aanbevolen
kinderzitjes
CITROËN levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts
veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L4
"KLIPPAN Optima"
Vanaf 22 kg (vanaf ongeveer 6 jaar): gebruik alleen de zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
155
Veilig vervoeren van kinderen
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
Tabel voor het bevestigen van kinderzitjes met
veiligheidsgordel
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel
gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto.
Plaats
Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie
Tot 13 kg
(groep 0 (b) en 0+)
Tot ± 1 jaar
9 tot 18 kg
(groep 1)
Van ± 1 tot ± 3 jaar
15 tot 25 kg
(groep 2)
Van ± 3 tot ± 6 jaar
22 tot 36 kg
(groep 3)
Van ± 6 tot ± 10 jaar
Passagiersstoel vóór (c)
- vast U(R1) U(R1) U(R1) U(R1)
- in hoogte verstelbare stoel U(R2) U(R2) U(R2) U(R2)
Buitenste zitplaatsen achter (d) U U U U
Middelste zitplaats achter (d) X X X X
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle
auto's met de veiligheidsgordel kan worden
bevestigd.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Op
de passagiersplaats vóór kan geen reiswieg
of kinderbedje voor in de auto worden
bevestigd.
(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens
een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
(d) Als u een kinderzitje met de rug of
het gezicht in de rijrichting op een
achterzitplaats bevestigt, moet u de
voorstoel naar voren schuiven en de
rugleuning ervan rechtop zetten zodat er
voldoende ruimte is voor het kinderzitje en
de benen van het kind.
Verwijder de hoofdsteun en berg
hem op alvorens een kinderzitje met
een rugleuning te bevestigen op een
zitplaats. Plaats de hoofdsteun terug
zodra het kinderzitje is verwijderd.
U: plaats geschikt voor het bevestigen van een
universeel goedgekeurd kinderzitje met de
veiligheidsgordel. Kinderzitje geplaatst met
de rug in de rijrichting of het gezicht in de
rijrichting.
U(R1): als U, waarbij de rugleuning van de stoel
zo ver mogelijk rechtop moet staan.
U(R2): als U, waarbij de stoel in de hoogste
stand en zo ver mogelijk naar achteren
moet staan.
X: niet geschikt voor het plaatsen van
een kinderzitje voor de aangegeven
gewichtsklasse.
157
Veilig vervoeren van kinderen
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
Uw auto voldoet aan de nieuwste
ISOFIX-normen.
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust
met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
ISOFIX-bevestigingen
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:
- twee bevestigingsringen A, die zich tussen
de rugleuning en de zitting van de zitplaats
bevinden, aangegeven met een markering,
- één met een markering aangegeven
bevestigingsring B achter de stoel, Top
Tether genoemd, voor de bevestiging van
de bovenste riem.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een
veilige, degelijke en snelle montage van het
kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien van twee
sloten die aan de twee bevestigingsringen A
kunnen worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien
van een bovenste bevestigingsriem die kan
worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan
het kind bij een aanrijding ernstig letsel
oplopen.
Houd u nauwkeurig aan de
montagevoorschriften die zijn vermeld in de
gebruiksaanwijzing van het kinderzitje.
Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging
van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin
staat vermeld welke kinderzitjes geschikt zijn.
Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de
linker achterstoel kunt plaatsen, moet
u eerst de middelste veiligheidsgordel
achter naar het midden van de auto
duwen op een zodanige manier dat de
gordel normaal blijft werken.
- voer de riem van het kinderzitje achter de
rugleuning van de zitplaats langs, tussen
de openingen voor de pennen van de
hoofdsteun door,
- bevestig de aansluiting van de bovenste
riem aan het bevestigingsoog B,
- trek de bovenste riem strak.
Om het kinderzitje aan de TOP TETHER te
bevestigen:
- verwijder de hoofdsteun van de zitplaats
waarop u het kinderzitje wilt plaatsen en
berg de hoofdsteun op (plaats de hoofdsteun
terug zodra het kinderzitje is verwijderd),
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
Door CITROËN aanbevolen ISOFIX-kinderzitjes
Raadpleeg ook de montagehandleiding van de fabrikant van het kinderzitje voor meer informatie over het plaatsen en verwijderen van het zitje.
Het CITROËN-netwerk levert een gamma ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes, die zijn voorzien van een onderdeelnummer, zijn goedgekeurd voor gebruik in uw auto.
"RÖMER Baby-Safe Plus" met ISOFIX-basis
(lengtecategorie: E)
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis,
die wordt bevestigd aan de ringen A.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het zitje
zonder basis met de driepuntsgordel op de zitplaats van de auto bevestigd.
"Baby P2C Mini" met ISOFIX-basis
(lengtecategorie: C, D, E)
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een
ISOFIX-basis, die wordt bevestigd aan de ringen A.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel.
In dat geval wordt het zitje zonder basis gebruikt.
159
Veilig vervoeren van kinderen
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(gewichtsgroep B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Wordt bevestigd aan de ogen A en, met behulp van de bovenste riem,
aan het oog B, genaamd TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van
ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts
veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.
"Baby P2C Midi" met ISOFIX -basis
(gewichtsgroepen: D, C, A, B, B1)
Groep 1 : van 9 tot 18 kg
Dit kinderzitje wordt met de rug in de rijrichting geplaatst met behulp van een ISOFIX-basis die aan
de ogen A wordt bevestigd.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit kinderzitje kan ook met het gezicht in de rijrichting worden geplaatst.
Dit kinderzitje kan niet met een veiligheidsgordel worden vastgezet.
Wij adviseren u het zitje met de rug in de rijrichting te plaatsen voor kinderen tot en met 3 jaar oud.
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
Overzicht van zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een
letter (A t/m G).
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het
gezicht in de rijrichting en een bovenste riem.
IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste
riem.
* Op de passagiersplaats vóór kan geen reiswieg of kinderbedje voor in de auto worden bevestigd.
** De ISOFIX-reiswieg, die wordt bevestigd aan de onderste ISOFIX-bevestigingen van een zitplaats, neemt de gehele achterbank in beslag.
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot 13 kg
(groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg* "rug in de rijrichting"
"rug in de rijrichting"
"gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
ISOFIX-kinderzitjes universeel en
semi-universeel geschikt voor bevestiging
op de buitenste zitplaatsen achter
IL-SU** IL-SU IL-SU
IUF
IL-SU
Verwijder de hoofdsteun en berg
hem op alvorens een kinderzitje
met een rugleuning te bevestigen
op een passagiersstoel. Plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje
is verwijderd.
161
Veilig vervoeren van kinderen
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
Adviezen
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar
bij een aanrijding.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of
het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte
ritten, worden vastgemaakt waarbij de
speling ten opzichte van het lichaam van het
kind zoveel mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje
met de veiligheidsgordel voor dat de
veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje
is gespannen en dat de gordel het kinderzitje
stevig op zijn plaats houdt. Schuif de
passagiersstoel, wanneer deze versteld kan
worden, indien nodig naar voren.
Zorg er voor een optimale bevestiging
van het kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" voor dat de rugleuning van het
zitje zo dicht mogelijk tegen de rugleuning
van de stoel van de auto aan zit of er zelfs
tegenaan drukt.
Verwijder de hoofdsteun alvorens een
kinderzitje met een rugleuning te plaatsen
op een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto
vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is
verwijderd.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de portieren en de portierruiten achter
per ongeluk geopend worden.
Zorg er voor dat de portierruiten achter niet
verder dan voor 1/3 deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd
voldoende ruimte tussen de voorstoel en:
- het kinderzitje "met de rug in de
rijrichting",
- de voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren
en zet de rugleuning ervan, indien nodig,
rechter op.
Kinderen voorin
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen op de passagiersstoel
vóór is per land verschillend. Raadpleeg de
in uw land geldende regelgeving.
Schakel de airbag vóór aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorpassagiersstoel wordt
geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een
stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder
van het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
CITROËN beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien
van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
Mechanisch kinderslot
Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen.
De rode knop bevindt zich op de zijkant van beide achterportieren. De knop wordt aangegeven
door een in de carrosserie gegraveerd pictogram.
Vergrendelen
F Draai de rode knop met de contactsleutel
of de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van
de uitvoering) tot de aanslag:
- naar links bij het linker achterportier,
- naar rechts bij het rechter achterportier.
Ontgrendelen
F Draai de rode knop met de contactsleutel
of de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van
de uitvoering) tot de aanslag:
- naar rechts bij het linker achterportier,
- naar links het rechter achterportier.
Verwar de rode knop van het kinderslot
niet met de zwarte knop van de
noodvergrendeling.
163
Veilig vervoeren van kinderen
DS4_nl_Chap06_securite enfants_ed03-2015
007
Veiligheid
DS4_nl_Chap07_securite_ed03-2015
Richtingaanwijzers
F Links: duw de hendel omlaag, voorbij het
zware punt.
F Rechts: duw de hendel omhoog, voorbij het
zware punt.
Drie keer knipperen
F Beweeg de schakelaar kort omhoog
of omlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbetreffende
richtingaanwijzers zullen drie keer
knipperen.
Alarmknipperlichten
Lichtsignaal van de richtingaanwijzers om het
overige verkeer te waarschuwen in het geval
van file, pech, slepen of een ongeval.
F Druk deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Wanneer bij een snelheid van meer
dan 60 km/h de richtingaanwijzers na
meer dan 20 seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt automatisch het
knippergeluid versterkt.
Bij uitvoeringen met richtingaanwijzers met
LED-verlichting, wordt het branden van de
LED-verlichting afgewisseld.
De sterkte van de dagrijverlichting wordt minder
tijdens het knipperen van de richtingaanwijzers.
167
Veiligheid
DS4_nl_Chap07_securite_ed03-2015
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate
van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
F U kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
Claxon
Systeem om uw medeweggebruikers met een
geluidssignaal te waarschuwen voor direct
gevaar.
F Druk op het middelste gedeelte van het
stuurwiel met bedieningstoetsen.
Maak geen overmatig gebruik van de
claxon en houd u bij het gebruik aan de
ter plaatse geldende wetten en regels.
Noodoproep of
Pechhulp
Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep
verzenden naar de hulpdiensten of de speciale
helpdesk (deze dienst wordt uitgevoerd door de
Assistance-helpdesk van CITROËN).
Raadpleeg de rubriek "Audio en
datacommunicatie" voor meer informatie over
het gebruik van deze voorziening.
Hulpsystemen bij het remmen
Uw auto is voorzien van drie systemen die u
helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot
stilstand te brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
- de elektronische remdrukregelaar (EBD),
- Brake Assist System (BAS).
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto, vooral op een slecht of glad
wegdek.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch
in werking zodra een van de wielen dreigt te
blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat
merkbaar aan het trillen van het rempedaal;
dit is de normale werking.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los.
Storing
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met de
controlelampjes STOP en ABS, een
geluidssignaal en een melding op het display,
duidt dit op een storing in de elektronische
remdrukregelaar. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Stop op een veilige plaats.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er
wielen worden gemonteerd die aan
de voorschriften van de constructeur
voldoen.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het display, duidt dit op een storing in het
antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
169
Veiligheid
DS4_nl_Chap07_securite_ed03-2015
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder wordt
en dat de effectiviteit van het remmen wordt
vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstop
zeer krachtig in en laat het pedaal niet
los.
Stabiliteitscontrolesystemen
Antislipregeling
(ASR) en dynamische
stabiliteitscontrole (ESP)
De antislipregeling verbetert de tractie van de
wielen om doorslippen te voorkomen, door in
te grijpen op de remmen van de aangedreven
wielen en op het motorkoppel.
De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via
de remmen van één of meer wielen en via het
motorkoppel om de auto (binnen de grenzen
van de natuurkundige wetmatigheden) weer in
de juiste koers te brengen.
Inschakelen
De systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra de
wielen te weinig grip hebben of de koers van
de auto afwijkt van de door de bestuurder
gewenste richting.
In dat geval gaat dit controlelampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
Intelligente Tractiecontrole
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto uitgerust
met een systeem dat zorgt voor extra tractie op
besneeuwde wegen: intelligente tractiecontrole.
Deze functie signaleert situaties met weinig grip,
zoals wegrijden en voortbewegen van de auto
in verse en diepe sneeuw of over platgereden
sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de
intelligente tractiecontrole het doorslippen
van de voorwielen om voor een optimale
grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de
bestuurbaarheid verbeterd.
Onder gladde omstandigheden is het
raadzaam te rijden op winterbanden.
Uitschakelen
Als het onder bijzonder moeilijke
omstandigheden (diepe sneeuw, modder,...)
niet lukt om weg te rijden, kan het nuttig zijn
deze systemen even uit te schakelen. U kunt de
wielen dan laten spinnen om de auto weer in
beweging te krijgen.
F Druk op deze toets die zich vlak bij het
stuurwiel bevindt.
Als het verklikkerlampje van de toets brandt,
zijn deze systemen uitgeschakeld.
Opnieuw inschakelen
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf 50 km/h.
F Druk nogmaals op deze toets om de
systemen handmatig weer in te schakelen.
Storing
De stabiliteitscontrolesystemen zorgen
voor meer veiligheid tijdens het rijden.
De bestuurder mag zich echter nooit
laten verleiden tot het nemen van meer
risico's of het te hard rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd, mits de voorschriften
van de constructeur worden nageleefd
op het gebied van:
- de wielen (banden en velgen),
- de remcomponenten,
- de elektronische componenten,
- de montage en reparaties.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en het
verklikkerlampje van deze toets
gaan branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het display, duidt dit op een storing in
deze systemen.
Het is raadzaam om deze systemen zodra het
mogelijk is weer in te schakelen.
Laat dit controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
171
Veiligheid
DS4_nl_Chap07_securite_ed03-2015
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de
gordelsluiting.
F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Controlelampje veiligheidsgordel
losgemaakt/niet vastgemaakt
(op instrumentenpaneel)
Als het contact wordt aangezet, gaat
dit controlelampje branden om aan
te geven dat de bestuurder en/of
voorpassagier zijn gordel nog niet
Hoogteverstelling
F Knijp de knop A in en schuif deze omlaag
om het bevestigingspunt lager te plaatsen.
F Schuif de knop A omhoog om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.
heeft vastgemaakt.
Als de snelheid hoger is dan 20 km/h, knippert
het controlelampje gedurende 2 minuten in
combinatie met een steeds sterker wordend
geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het
controlelampje branden zolang de bestuurder
en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet
heeft vastgemaakt.
Veiligheidsgordels achter
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
F Breng bij de veiligheidsgordels van
de buitenste zitplaatsen de gesp naar
de bovenzijde van de rugleuning om
te voorkomen dat de gesp tegen de
zijbekleding klappert.
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met op de buitenste
zitplaatsen een spankrachtbegrenzer.
Display controlelampjes
veiligheidsgordels
1. Controlelampje veiligheidsgordel
bestuurder losgemaakt/niet vastgemaakt.
2. Controlelampje veiligheidsgordel
voorpassagier losgemaakt/niet
vastgemaakt.
Op het display van de veiligheidsgordels
en de airbag aan passagierszijde gaat het
controlelampje 1 of 2 rood branden. Tevens
hoort u een waarschuwingssignaal en
verschijnt er een bericht op het display als de
veiligheidsgordel niet is vastgemaakt of weer is
losgemaakt.
173
Veiligheid
DS4_nl_Chap07_securite_ed03-2015
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
(op instrumentenpaneel)
Als een achterpassagier zijn
gordel losmaakt, gaat dit
waarschuwingslampje branden.
Display waarschuwingslampjes
veiligheidsgordels
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechtsachter.
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenachter.
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksachter.
Als het contact wordt aangezet bij een
draaiende motor en een snelheid van ongeveer
20 km/h, gaat het waarschuwingslampje 3, 4 of
5 ongeveer 30 seconden rood branden als de
desbetreffende gordel niet is vastgemaakt.
Als het waarschuwingslampje 3, 4 of 5 bij een
snelheid van meer dan 20 km/h rood gaat
branden in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, is de gordel
van de desbetreffende achterpassagier weer
losgemaakt.
Als de snelheid hoger is dan 20 km/h, knippert
het waarschuwingslampje gedurende twee
minuten in combinatie met een steeds sterker
wordend geluidssignaal. Na deze twee minuten
blijft het waarschuwingslampje branden zolang
de achterpassagiers hun gordels niet hebben
vastgemaakt.
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m gebruik van een geschikt
kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer
dan één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg voor meer informatie de rubriek
"Kinderzitjes".
Adviezen
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat
de gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, die tevens voor de garantie
zorgt en de werkzaamheden volgens de
voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk
van de aard en de kracht van de
aanrijding, vóór en onafhankelijk van
de airbags afgaan. Het activeren van de
gordelspanners gaat gepaard met wat
onschadelijke rook en een knal, als gevolg
van de activering van de pyrotechnische
lading die in het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje
van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
175
Veiligheid
DS4_nl_Chap07_securite_ed03-2015
Airbags
Algemeen
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van
de veiligheidsgordels met spanbegrenzers
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de
auto (uitgezonderd de middelste passagier
achter) te helpen beschermen. Direct
na de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze
situaties voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), worden de airbags
niet meer opgeblazen.
Registratiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van (een van) de airbags
gaat gepaard met wat rook en een
knal, als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A), in de lengterichting
van de auto (horizontaal gezien) en vanaf de
voorzijde richting de achterzijde van de auto.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
177
Veiligheid
DS4_nl_Chap07_securite_ed03-2015
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld:
F steek de sleutel in de schakelaar voor
het uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde,
F draai deze in de stand "OFF",
F verwijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
Afhankelijk van de uitvoering van uw
auto brandt dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel
en/of op het display voor de
waarschuwingslampjes van de
veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde, bij aangezet contact
en zolang de airbag is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd uit
als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan
de schakelaar weer op "ON" om de airbag
opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van
uw passagier te garanderen.
Als het contact is aangezet en
de airbag aan passagierszijde
opnieuw wordt ingeschakeld, gaat dit
waarschuwingslampje op het display
van de waarschuwingslampjes van
de veiligheidsgordels en de airbag
aan passagierszijde gedurende
ongeveer 1 minuut branden.
Storing
Als dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden, laat het systeem dan altijd
controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. De kans bestaat dat de
airbags bij een ernstige aanrijding
niet worden geactiveerd.
Zijairbags
De zijairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende
portierpaneel.
Detectiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
179
Veiligheid
DS4_nl_Chap07_securite_ed03-2015
Window-airbags
De window-airbags dragen bij aan de
bescherming van de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
bij een ernstige zijdelingse aanrijding, door de
kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te
verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de
stijlen en in de hemelbekleding.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij B, waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto worden uitgeoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Adviezen
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het
dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen
gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op
het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor
goedgekeurde stoelhoezen, die in
combinatie met actieve zijairbags gebruikt
kunnen worden. Voor informatie over de
stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto
kunt u zich wenden tot het CITROËN-
netwerk.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de accessoires.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning
van de stoelen (kleding...): dit zou bij het
afgaan van de airbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...) en bevestig niets in
de buurt van de airbags of in het gebied waar
de airbags afgaan. Dit kan de inzittende bij
het afgaan van de airbag verwonden.
Verander niets aan de oorspronkelijke
uitvoering van uw auto, voer met name geen
wijzigingen door aan de onderdelen in de
directe nabijheid van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto
de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het CITROËN-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding;
dit zou bij het afgaan van de window-
airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het
dak (indien aanwezig); deze maken deel uit
van de bevestiging van de window-airbags.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:
181
Veiligheid
DS4_nl_Chap07_securite_ed03-2015
008
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren
op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger.
Rijd nooit met aangetrokken handrem -
Kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto
niet met draaiende motor stil op een
plaats waar brandbaar materiaal (droog
gras, afgevallen blad, ...) in contact kan
komen met het warme uitlaatsysteem -
Kans op brand!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of
in de stand N of P, afhankelijk van het
type versnellingsbak.
Rijden op een overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
- kijk of het water niet meer dan 15 cm
diep is, houd daarbij rekening met golven
die door andere weggebruikers kunnen
worden veroorzaakt,
- schakel het Stop & Start-systeem uit,
- rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet
sneller dan 10 km/h,
- zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
185
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Bij het trekken van een aanhanger
Gewichtsverdeling
F Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
houd u aan de toegestane kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid nemen
de prestaties van de motor af als men op
grotere hoogte boven de zeespiegel komt.
Trek boven de 1000 m 10% van het maximale
aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke
volgende 1000 m.
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de
zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F Pas uw snelheid aan om het toerental te
beperken.
Het maximale aanhangergewicht is
afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van de
koelvloeistoftemperatuurmeter.
F Als het waarschuwingslampje van
de koelvloeistoftemperatuur gaat
branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop
dan zo snel mogelijk en zet de
motor af.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de
remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om
te voorkomen dat de remmen oververhit raken.
In dat geval is het raadzaam om op de motor af
te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger
en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de hoogteverstelling van
de koplampen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de gewichten
van uw auto (en aanhangergewichten
indien van toepassing voor uw auto).
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld als bij het aankoppelen
van een aanhanger een originele
CITROËN-trekhaak wordt gebruikt.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Hang geen zware voorwerpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen aan het contactslot
veroorzaken.
Bovendien kunnen deze voorwerpen
bij het activeren van de airbag vóór
ernstige verwondingen veroorzaken.
Starten / Afzetten van de motor met de sleutel
Het contactslot heeft 3 standen:
- stand 1 (Stop): sleutel in het contactslot
steken en uit het contactslot verwijderen,
stuurslot vergrendeld,
- stand 2 (Contact): stuurslot ontgrendeld,
aanzetten van het contact, voorgloeien
dieselmotor, draaien van de motor,
- stand 3 (Starten).
Contactslot
Stand Contact
In deze stand werkt de elektrische uitrusting
van de auto en kan externe apparatuur worden
opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt, schakelt het
systeem over op de eco-mode: de elektrische
voeding wordt automatisch uitgeschakeld zodat
de accu voldoende opgeladen blijft.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
Bij een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door dit
verklikkerlampje in combinatie met
een geluidssignaal en/of een melding
(volgens uitvoering).
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats
buiten de auto.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-
netwerk.
In de sleutels is een chip aangebracht die over
een specifieke code beschikt. Om de motor te
kunnen starten, moet bij het aanzetten van het
contact de code van de sleutel worden herkend
door de startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
187
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Onder winterse omstandigheden blijft
het verklikkerlampje langer branden.
Als de motor warm is, gaat het
verklikkerlampje niet branden.
In bepaalde gevallen is veel kracht
nodig bij het draaien aan het stuurwiel
(bijvoorbeeld als de wielen niet rechtuit
staan).
Als de motor niet direct start, zet dan
het contact af. Wacht even alvorens
opnieuw te starten. Als de motor ook
na een aantal pogingen niet aanslaat,
probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor en de motor
zouden beschadigd kunnen raken.
Neem contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laat de motor bij gematigde
temperaturen niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk
weg zonder de motor veel toeren te
laten draaien.
Laat de motor nooit draaien in een
onvoldoende geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren
stoten gevaarlijke gassen, zoals
koolmonoxide, uit. Kans op vergiftiging
met dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperaturen lager
dan -23°C) de motor gedurende
4 minuten stationair draaien alvorens
weg te rijden. Deze handelswijze komt
de goede werking en de duurzaamheid
van de mechanische onderdelen van
de auto, motor en versnellingsbak ten
goede.
Starten van de motor
Handrem aangetrokken, versnellingsbak in de
neutraalstand of selectiehendel in de stand N of P:
F trap het koppelingspedaal volledig in
(handgeschakelde versnellingsbak),
of
F trap het rempedaal volledig in (automatische
transmissie),
F steek de sleutel in het contactslot; het systeem
herkent de code,
F ontgrendel het stuurslot door tegelijkertijd
aan het stuurwiel en aan de contactsleutel te
draaien.
F Auto's met een benzinemotor: activeer de
startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef
hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra
de motor draait.
F Auto's met een dieselmotor: draai de
sleutel in de stand 2 (aanzetten van het
contact) om de motor te laten voorgloeien.
Wacht tot dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel dooft en activeer
vervolgens de startmotor door de
sleutel in de stand 3 te houden tot de
motor is aangeslagen. Geef hierbij
geen gas. Laat de sleutel los zodra
de motor draait.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in de
stand 2 (Contact) van het contactslot
blijft staan, zal het contact na een uur
automatisch worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop)
en vervolgens opnieuw in de
stand 2 (Contact) om het contact weer
aan te zetten.
F Breng de auto tot stilstand.
F Draai, terwijl de motor stationair draait, de
sleutel in de stand 1.
F Verwijder de sleutel uit het contactslot.
F Draai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuurwiel tot het blokkeert.
Afzetten van de motor
Zet de voorwielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten.Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van
het stuurslot.
verliezen.
Als u de auto verlaat, neem dan de
sleutel mee en vergrendel de auto.
Raadpleeg voor meer informatie
de rubriek "Praktische informatie",
paragraaf "Eco-mode".
Zet nooit het contact af voordat de
auto volledig tot stilstand is gekomen.
Als de motor wordt afgezet, worden
ook de rembekrachtiging en de
stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou
dan de controle over de auto kunnen
Eco-mode
Na het afzetten van de motor (stand 1-Stop)
kunt u nog gedurende maximaal dertig minuten
gebruikmaken van een aantal functies,
zoals het audio- en telematicasysteem, de
ruitenwissers, het dimlicht en de plafonniers.
F Controleer of de handrem correct is
aangetrokken, met name als de auto op
een helling staat.
189
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Starten / Afzetten van de motor met keyless entry and start
Starten van de motor
F Zet de selectiehendel in de stand P
of N (auto's met automatische
versnellingsbak) of de versnellingshendel
in de neutraalstand (auto's met
handgeschakelde versnellingsbak).
F Houd, als de elektronische sleutel zich in
de auto bevindt, het rempedaal ingetrapt bij
auto's met automatische versnellingsbak
of houd het koppelingspedaal volledig
ingetrapt bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak.
F Druk kort op de " START/
STOP "-knop en houd daarbij
het pedaal ingetrapt tot de motor
draait.
Als de elektronische sleutel niet
in de zone wordt gedetecteerd,
verschijnt een melding. Verplaats
de elektronische sleutel naar de
detectiezone zodat de motor kan
worden gestart.
Als aan een van de voorwaarden voor
het starten niet wordt voldaan, wordt
ter herinnering een melding op het
instrumentenpaneel weergegeven. In
sommige gevallen moet het stuurwiel
heen en weer worden bewogen
terwijl de " START/STOP "-knop
wordt ingedrukt om het stuurslot te
ontgrendelen; u wordt hiervan via een
melding op de hoogte gebracht.
De elektronische sleutel van het
keyless entry and start-systeem moet
zich binnen de detectiezone bevinden.
Verlaat om veiligheidsredenen deze
zone niet terwijl de motor nog draait.
Auto's met
dieselmotor
Bij temperaturen onder
0 graden wordt de motor
pas na het doven van
het verklikkerlampje
"Voorgloeien" gestart.
Als dit lampje gaat branden nadat u op
" START/STOP "-knop hebt gedrukt,
moet u het rem- of koppelingspedaal
ingetrapt houden tot dit lampje uitgaat
en niet opnieuw op de " START/
STOP "-knop drukken, tot de motor is
aangeslagen.
Het stuurslot wordt ontgrendeld en de motor
start bijna direct.
Zie de onderstaande waarschuwing voor auto's
met een dieselmotor.
De elektronische sleutel hoeft niet in de lezer te
worden gestoken.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Afzetten van de motor
Als de auto niet stilstaat, wordt de
motor niet afgezet.
Laat nooit de elektronische sleutel in
de auto achter als u de auto verlaat.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
F Zet de auto stil.
F Zet de selectiehendel in de stand P
of N (auto's met automatische
versnellingsbak) of de versnellingshendel
in de neutraalstand (auto's met
handgeschakelde versnellingsbak).
F Druk terwijl de elektronische
sleutel zich in de auto bevindt op
de " START/STOP "-knop.
De motor wordt afgezet en het
stuurslot wordt vergrendeld.
Noodprocedure voor het starten
Als de elektronische sleutel zich in het
detectiegebied bevindt en de motor niet start
als u op de knop "START/STOP" drukt:
F Zet bij auto's met een automatische
versnellingsbak de selectiehendel in
de stand P of N en bij auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak de
versnellingshendel in de neutraalstand.
F Plaats de elektronische sleutel in de lezer.
(zie de rubriek" Toegang tot de auto -
Noodsleutel").
F Houd bij auto's met een automatische
versnellingsbak het rempedaal ingetrapt of
houd bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak het koppelingspedaal
volledig ingetrapt.
F Druk op de knop "START/
STOP".
De motor wordt gestart.
191
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Noodprocedure voor het
afzetten van de motor
In noodgevallen kan de motor
geforceerd worden afgezet door de
knop "START/STOP" ongeveer drie
seconden ingedrukt te houden.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
Als de elektronische sleutel
niet wordt herkend
Als de elektronische sleutel zich niet meer in
het detectiegebied bevindt tijdens het rijden of
wanneer u (op een later moment) de motor wilt
afzetten, wordt een melding weergegeven.
F Houd de knop "START/STOP"
ongeveer drie seconden
ingedrukt als u de motor
geforceerd wilt afzetten (let op:
zonder de sleutel kan de motor
niet meer gestart worden).
Contact aanzetten
(zonder te starten)
Druk, met de sleutel van het Keyless entry
and start-systeem in het interieur van de auto,
zonder een pedaal in te trappen op de knop
" START/STOP " om het contact aan te zetten.
F Druk op de knop " START/STOP ":
de verlichting en lampjes van het
instrumentenpaneel gaan branden
zonder dat de motor wordt gestart.
F Druk nogmaals op de knop om het
contact af te zetten en de auto te kunnen
vergrendelen.
Bij aangezet contact gaat het systeem
automatisch over op de eco-mode om
te voorkomen dat het laadniveau van
de accu te ver zakt.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Elektrisch bediende handrem
De elektrisch bediende handrem kan op twee
manieren worden bediend:
- Automatisch aantrekken/vrijzetten
De handrem wordt automatisch
aangetrokken bij het afzetten van de motor
en automatisch vrijgezet bij het wegrijden
(standaard geactiveerde functies),
- Handmatig aantrekken/vrijzetten
De handrem kan handmatig worden
aangetrokken of vrijgezet door het
bedienen van de hendel A.
Plaats geen voorwerpen (pakjes
sigaretten, telefoon enz.) tussen de
versnellingspook en de hendel van de
elektrische parkeerrem.
Wij raden aan om de handrem niet te
gebruiken bij zeer lage temperaturen
(vorst) en bij het trekken van een
aanhanger of het slepen van een
auto. Schakel in dergelijke gevallen de
automatische werking van de handrem
uit of zet deze met de hand vrij.
Als dit controlelampje brandt op
het instrumentenpaneel, is de
automatische functie uitgeschakeld.
Programmeren van de werking
Afhankelijk van het land van bestemming kan
de functie voor het automatisch aantrekken van
de handrem bij het afzetten van de motor en
het automatisch vrijzetten van de handrem bij
het wegrijden worden uitgeschakeld.
Deze functie kan worden
ingeschakeld/uitgeschakeld via
het configuratiemenu van de auto;
raadpleeg de rubriek over het
instellen van de diverse systemen in
de auto.
Als de functie is uitgeschakeld, dient u de
handrem dus handmatig te bedienen. Als
de handrem nog niet is aangetrokken en het
bestuurdersportier wordt geopend, klinkt er een
geluidssignaal en verschijnt er een melding op
het display.
193
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Om bij aangezet contact of draaiende motor de
handrem vrij te zetten, trapt u het rempedaal
of het gaspedaal in, trekt u aan de hendel A en
laat u deze vervolgens weer los.
Handmatig vrijzetten
Controleer voordat u de auto verlaat of
het verklikkerlampje van de handrem
op het instrumentenpaneel constant
brandt.
Handmatig aantrekken
Wanneer de auto stilstaat en u bij draaiende of
afgezette motor de handrem wilt aantrekken,
trekt u aan de hendel A.
De aangetrokken toestand van de handrem
wordt aangegeven door:
- het branden van het
verklikkerlampje handrem en het
verklikkerlampje P op de hendel A,
- de melding "Handrem
aangetrokken".
Wanneer u het bestuurdersportier opent bij
draaiende motor terwijl de handrem niet is
aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal
en verschijnt er een melding op het
display (behalve als bij een automatische
versnellingsbak de selectiehendel in de stand
P staat).
De vrijgezette toestand van de handrem wordt
aangegeven door:
- het uitgaan van het
verklikkerlampje handrem en het
verklikkerlampje P op de hendel A,
- de melding "Handrem vrijgezet".
Als u aan de hendel A trekt zonder
het rempedaal in te trappen, wordt
de handrem niet vrijgezet en
gaat een lampje branden op het
instrumentenpaneel.
Extra stevig aantrekken
U kunt, indien nodig, de handrem extra stevig
aantrekken. Dit gebeurt door de hendel A
langer te bedienen, tot de melding "Handrem
maximaal aangetrokken" op het display
verschijnt en er een geluidsignaal klinkt.
Het extra stevig aantrekken van de
handrem is noodzakelijk in de volgende
omstandigheden:
- wanneer een caravan of aanhanger aan
de auto is gekoppeld en de automatische
bediening is geactiveerd, terwijl u de
handrem handmatig bedient,
- wanneer de hellingcondities vermoedelijk
zullen variëren terwijl de auto stilstaat
(bijvoorbeeld wanneer de auto vervoerd
wordt op een boot of trailer, of bij slepen).
In het geval van een aangekoppelde
aanhanger, wanneer de auto beladen is
of op een steile helling staat, dient u de
handrem extra stevig aan te trekken, bij het
parkeren de voorwielen naar de stoeprand
te sturen en een versnelling in te schakelen.
Na het extra stevig aantrekken van de
handrem duurt het langer voordat de
handrem weer is vrijgezet.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Wanneer de auto stilstaat en u de motor
afzet, wordt de handrem automatisch
aangetrokken.
Automatisch aantrekken,
motor afgezet
In het geval van een aangekoppelde
aanhanger, wanneer de auto beladen
is of op een steile helling staat, dient u
bij het parkeren de voorwielen naar de
stoeprand te sturen en een versnelling in
te schakelen.
Controleer voordat u de auto verlaat of
het verklikkerlampje handrem op het
instrumentenpaneel constant brandt.
Laat kinderen nooit alleen in de auto
wanneer het contact is aangezet: ze
zouden de handrem kunnen vrijzetten.
- het branden van het
verklikkerlampje handrem en het
verklikkerlampje P op de hendel A,
- de melding "Handrem
aangetrokken".
De aangetrokken toestand van de handrem
wordt aangegeven door:
Automatisch vrijzetten
De elektrisch bediende handrem wordt
automatisch geleidelijk vrijgezet bij het
wegrijden:
F Handgeschakelde versnellingsbak:
houd het koppelingspedaal geheel
ingetrapt en schakel de 1
e
versnelling of de
achteruitversnelling in. Trap vervolgens het
gaspedaal in terwijl u het koppelingspedaal
laat opkomen.
F Automatische versnellingsbak: selecteer
de stand D, M of R en geef gas.
Geef, wanneer de auto stilstaat met draaiende
motor, niet onnodig gas, omdat u dan het
risico loopt dat de handrem wordt vrijgezet.
De vrijgezette toestand van de handrem wordt
aangegeven door:
- het doven van het verklikkerlampje
handrem en het verklikkerlampje P
op de hendel A,
- de melding "Handrem vrijgezet".
195
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor,
dient u de auto beslist tegen wegrollen te
beveiligen door de handrem handmatig aan te
trekken. Trek daarvoor aan de hendel A.
Handrem aantrekken,
bij draaiende motor
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
Controleer voordat u de auto verlaat of
het verklikkerlampje van de handrem op
het instrumentenpaneel constant brandt.
De aangetrokken toestand van de handrem
wordt aangegeven door:
- het branden van het
verklikkerlampje handrem en het
verklikkerlampje P op de hendel A,
- de melding "Handrem
aangetrokken".
Wanneer u het bestuurdersportier opent
om uit te stappen terwijl de handrem niet is
aangetrokken, klinkt er een geluidssignaal
en verschijnt er een melding op het
display (behalve als bij een automatische
versnellingsbak de selectiehendel in de stand
P staat).
Bijzondere omstandigheden
In bepaalde situaties (starten van de motor...)
bepaalt de handrem zelf zijn aantrekkracht. Dit
is normaal.
Wilt u de auto enkele centimeters verplaatsen
zonder de motor te starten, trap dan met
aangezet contact het rempedaal in en zet
de handrem vrij door eerst aan de hendel A
te trekken en deze vervolgens los te laten.
De vrijgezette toestand van de handrem
wordt aangegeven door het doven van het
verklikkerlampje op de hendel A in combinatie
met de melding "Handrem vrijgezet".
Noodremfunctie
Bij een defect aan de dynamische
stabiliteitscontrole, aangegeven door
het branden van dit verklikkerlampje,
kan de stabiliteit bij het remmen niet
worden gegarandeerd.
Wanneer het rempedaal niet werkt of bij
uitzonderlijke situaties (onwel worden van
de bestuurder, rijles geven (indien wettelijk
toegestaan) enz.), kan de auto worden gestopt
door aan de hendel A te trekken en deze vast
te houden.
De dynamische stabiliteitscontrole zorgt
ervoor dat de auto stabiel blijft wanneer de
noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het systeem
van de noodremfunctie verschijnt het bericht
"Handrem defect".
In dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft door
afwisselend aan de hendel A te trekken en
deze weer los te laten.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Storingen
Als het storingslampje van de elektrische parkeerrem gaat branden in combinatie met één of meer controlelampjes uit de onderstaande tabel, zet de auto dan op
een veilige plaats stil (vlakke ondergrond, met ingeschakelde versnelling) en raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Situaties Gevolgen
Weergave van de melding "Storing parkeerrem"
en de volgende controlelampjes:
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De Hill Start Assist is niet beschikbaar.
- De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem"
en de volgende controlelampjes:
- De elektrische parkeerrem kan alleen worden vrijgezet door het rempedaal in
te trappen en de hendel los te laten.
- De Hill Start Assist is niet beschikbaar.
- De automatische bediening en het handmatig aantrekken van de parkeerrem
blijven mogelijk.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem"
en de volgende controlelampjes:
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De Hill Start Assist is niet beschikbaar.
197
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Situaties Gevolgen
Om de elektrische parkeerrem aan te trekken:
F parkeer de auto en zet het contact uit,
F trek de hendel ten minste 5 seconden uit tot de parkeerrem is aangetrokken,
F zet het contact aan en controleer of de controlelampjes van de elektrische
parkeerrem gaan branden.
Het aantrekken van de parkeerrem duurt langer dan normaal.
Om de elektrische parkeerrem vrij te zetten:
F zet het contact aan,
F trek aan de hendel, houd deze ongeveer 3 seconden uitgetrokken en laat de
hendel weer los.
Als het controlelampje van de elektrische parkeerrem knippert of als de
controlelampjes niet gaan branden als het contact wordt aangezet, werken deze
procedures niet. Parkeer de auto op een vlakke ondergrond en laat het systeem
controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
en eventueel
knipperend
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en de
volgende controlelampjes:
- Alleen de functies automatisch aantrekken bij het afzetten van de motor en
automatisch vrijzetten bij het wegrijden zijn beschikbaar.
- Het handmatig aantrekken/vrijzetten van de elektrische parkeerrem is niet
mogelijk en de dynamische noodremfunctie is niet beschikbaar.
en eventueel
knipperend
Storing accu: - Als het laadstroomcontrolelampje gaat branden, moet u de auto direct
stoppen (rekening houdend met het overige verkeer) en tegen wegrollen
beveiligen (plaats indien nodig de twee wielblokken onder de wielen).
- Trek de elektrische parkeerrem aan alvorens de motor af te zetten.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Handbediende parkeerrem
Aantrekken
F Trek de hefboom van de parkeerrem
volledig aan om uw auto stil te zetten.
Vrijzetten
F Trek de hefboom van de parkeerrem licht
omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw
de hefboom geheel omlaag.
Draai bij het parkeren van de auto
op een helling de wielen vast tegen
het trottoir, trek de parkeerrem aan,
schakel een versnelling in en zet het
contact uit.
Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden
in combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele display,
geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is
aangetrokken.
199
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Handgeschakelde 6-versnellingsbak
F Trek de ring onder de pookknop omhoog
en beweeg de versnellingshendel eerst
naar links en dan naar voren.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
- zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Schakel de achteruitversnelling alleen
in als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Inschakelen van de
5
e
of de 6
e
versnelling
F Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5
e
of de
6
e
versnelling in te schakelen.
Als dit advies niet wordt nageleefd,
kan de versnellingsbak onherstelbaar
beschadigd raken (per ongeluk
inschakelen van de 3
e
of 4
e
versnelling).
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Automatische versnellingsbak
Schakelpatroon
Bij de automatische 6-versnellingsbak kunt u
kiezen uit het comfort van de automatische
bediening, aangevuld met de programma's
Sport en Sneeuw, of het plezier van het
handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft twee
gebruiksmogelijkheden:
- automatisch schakelen: het schakelen
wordt elektronisch aangestuurd, aangevuld
met het programma Sport voor een meer
dynamische rijstijl of het programma
Sneeuw voor gemakkelijker rijden op een
ondergrond met weinig grip,
- handmatig schakelen: in deze stand kan
de bestuurder zelf schakelen.
1. Selectiehendel.
2. Toets "T" (Sneeuw).
3. Toets "S" (Sport).
4. Schema met de standen van de
selectiehendel.
Standen van de
selectiehendel
P. Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zonder
aangetrokken parkeerrem.
- Starten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair
toerental.
N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aangetrokken
parkeerrem.
- Starten van de motor.
D. Automatische werking.
M.+ / - Zelf schakelen tussen de zes
versnellingen.
F Beweeg de selectiehendel kort naar voren
om op te schakelen.
of
F Beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om terug te schakelen.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt
het desbetreffende pictogram op het
instrumentenpaneel.
P Parking (parkeerstand)
R Reverse (achteruitversnelling)
N Neutral (neutraalstand)
D Drive (automatisch schakelen)
S Programma Sport
T Programma Sneeuw
1 t/m 6 Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen
- Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
201
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Wegrijden
F Trap het rempedaal in en selecteer de
stand P of N.
F Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
F Trap bij draaiende motor het rempedaal in.
F Selecteer de stand R, D of M,
Als de parkeerrem niet automatisch
wordt vrijgezet, controleer dan of de
voorportieren correct zijn gesloten.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R,
D of M is geselecteerd, zet de auto zich
zelfs al in beweging als het gaspedaal
niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trek de parkeerrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Automatisch
schakelprogramma
F Selecteer de stand D om automatisch
te laten schakelen tussen de zes
versnellingen.
De versnellingsbak werkt dan in de auto-
adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te
schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend
de meest geschikte versnelling, afhankelijk van
de rijstijl, het profiel van de weg en de belading
van de auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de stand
van de selectiehendel te wijzigen, moet het
gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown).
De versnellingsbak schakelt automatisch terug
of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat
de motor het maximum toerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnellingsbak
automatisch terug om sterker op de motor af te
remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
versnellingbak niet naar een hogere versnelling
als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Zet de selectiehendel nooit in de stand
N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand
P of R als de auto niet volledig stilstaat.
Als tijdens het rijden per ongeluk de
stand N wordt geselecteerd, laat het
motortoerental dan zakken tot stationair
toerental, zet de selectiehendel in de
stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als u de selectiehendel uit de stand P
haalt zonder het rempedaal ingetrapt te
houden, zal op het instrumentenpaneel
dit verklikkerlampje gaan branden of dit pictogram
verschijnen in combinatie met het knipperen van
de P, een melding en een geluidssignaal.
F Controleer of de op het instrumentenpaneel
weergegeven stand overeenkomt met de
stand van de selectiehendel.
F Laat het rempedaal geleidelijk los.
Als de parkeerrem handmatig wordt vrijgezet,
begint de auto direct te rijden.
Als de parkeerrem is aangetrokken en de
automatische stand is geactiveerd, geef dan
geleidelijk gas.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Handmatig schakelen
F Selecteer de stand M om sequentieel te
schakelen in de zes versnellingen.
F Duw de selectiehendel naar het symbool +
om één versnelling op te schakelen.
F Trek de selectiehendel naar het symbool -
om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel verdwijnt de
aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens
de ingeschakelde versnellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
automatische versnellingsbak automatisch de
1
e
versnelling.
Tijdens het schakelen hoeft u het gaspedaal
niet los te laten.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
De programma's Sport en Sneeuw kunnen
niet worden ingeschakeld in de handbediende
stand.
Programma's Sport en Sneeuw
Programma Sport "S"
F Druk op de toets "S" als de motor is
gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch
een dynamische rijstijl mogelijk.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding S.
Programma Sneeuw "T"
F Druk op de toets "T" als de motor is
gestart.
De versnellingsbak past zich aan voor het
rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u
gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond
met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel verschijnt
de aanduiding T.
Terugkeren naar de auto-
adaptieve stand
F Om terug te keren naar het auto-adaptieve
stand kunt u het programma op elk
gewenst moment uitschakelen door
opnieuw op de desbetreffende toets te
drukken.
Deze twee specifieke programma's vullen de
automatische werking aan onder bijzondere
rijomstandigheden.
203
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Parkeren van de auto
Zet, voordat u de motor afzet, de
selectiehendel in de stand P of N om de
neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om
de auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in
de automatische stand staat).
Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, klinkt bij het openen van het
bestuurdersportier of na ongeveer
45 seconden een geluidssignaal en
verschijnt een melding op het display.
F Zet de selectiehendel in de stand
P; het geluidssignaal stopt en de
melding verdwijnt.
Storing
Bij aangezet contact wordt een melding
op het display van het instrumentenpaneel
weergegeven die duidt op een storing in de
versnellingsbak.
In dit geval werkt de versnellingsbak met een
noodprogramma en blijft de 3
e
versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
waarnemen bij het selecteren van R vanuit
de stand P, of R vanuit de stand N. Dit is niet
schadelijk voor de versnellingsbak.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De automatische versnellingsbak kan
beschadigd raken:
- als u het gaspedaal en het
rempedaal gelijktijdig intrapt,
- als u, indien de accu geen stroom
levert, de selectiehendel vanuit
de stand P geforceerd naar een
andere stand schakelt.
Zet, om het brandstofverbruik tijdens
langdurig stilstaan met draaiende motor
(file...) te beperken, de selectiehendel in
de stand N en trek de parkeerrem aan,
behalve als deze in de automatische
stand staat.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op
een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats.
In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal
naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat terwijl u het
rempedaal intrapt,
- als de hellingshoek aan bepaalde
voorwaarden voldoet,
- als het bestuurdersportier is gesloten.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld.
Hill Start Assist
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als u het
rempedaal loslaat en:
- bij een handgeschakelde versnellingsbak
de eerste versnelling of de neutraalstand
hebt ingeschakeld,
- bij een automatische versnellingsbak de
stand D of M hebt geselecteerd.
Werking
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de
motor draait, bedien dan de handrem
met de hand. Controleer of de
controlelampjes van de handrem op het
instrumentenpaneel constant branden.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing in het systeem gaan deze
controlelampjes branden. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten
controleren.
205
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Schakelindicator*
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Bij uitvoeringen met automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in
de handbediende stand.
* Volgens motoruitvoering.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDi 150-dieselmotor en
een handgeschakelde versnellingsbak kan het systeem
u onder bepaalde rijomstandigheden verzoeken om de
versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, om het
tijdelijk afzetten van de motor mogelijk te maken (STOP-
fase van het Stop & Start-systeem). In dat geval wordt de
aanduiding N weergegeven op het instrumentenpaneel.
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te reduceren.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het
al dan niet opvolgen van een schakeladvies van
het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
Voorbeeld:
- U rijdt in de derde versnelling.
- U trapt het gaspedaal in.
- Het systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto, ...) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen
nodig, accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te
schakelen,
- de achteruitversnelling in te schakelen.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Controlesysteem bandenspanning
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem
permanent de spanning van de vier banden.
In het ventiel van elke band (met uitzondering van
het reservewiel) is een druksensor gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra
het een daling van de spanning van een of
meer banden detecteert.
Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker
(zie de rubriek "Identificatie").
De bandenspanning moet bij "koude"
banden worden gecontroleerd (auto
die langer dan 1 uur heeft stilgestaan
of na een traject van maximaal 10 km
met gematigde snelheid). Is dit niet het
geval, verhoog dan de op de sticker
vermelde waarden met 0,3 bar.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem dient u maandelijks en voor
elke lange reis de bandenspanning
(ook die van het reservewiel)
handmatig te controleren.
Een te lage bandenspanning heeft
een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg en versnelt de
bandenslijtage, met name onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
Het controlesysteem van de bandenspanning
is een hulpsysteem; de bestuurder moet
waakzaam blijven.
207
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Waarschuwing te lage bandenspanning
Een lagere bandenspanning is niet
altijd zichtbaar aan een vervorming van
de band. Beperk u daarom niet alleen
tot een visuele controle.
Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven als een of meerdere
wielen niet zijn voorzien van een sensor
(bijvoorbeeld een noodreservewiel of
een reservewiel met stalen velg).
De waarschuwing wordt weergegeven
zolang de desbetreffende band(en) niet
op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn)
gerepareerd of is (zijn) vervangen.
Het reservewiel (noodreservewiel of
wiel met stalen velg) is niet voorzien
van een sensor.
Bij een te lage bandenspanning brandt
dit verklikkerlampje in combinatie met
een geluidssignaal en, afhankelijk van
de uitrusting, in combinatie met de
weergave van een melding.
Als er een afwijking in de bandenspanning van
één band wordt geconstateerd, kan deze band
worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk
van de uitvoering, de weergegeven melding.
F Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet
plotseling hard af.
F Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie
dit toelaat.
Storing
Als het verklikkerlampje "te lage
bandenspanning" knippert en vervolgens
permanent brandt in combinatie met het
verklikkerlampje "service", duidt dit op
een storing in het systeem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren of monteer na een lekke band
het wiel met de originele velg, dat is voorzien
van een sensor.
F Controleer de spanning van de vier
banden (bij koude banden) als u over een
compressor beschikt, bijvoorbeeld die van
de bandenreparatieset.
Rijd voorzichtig met lage snelheid verder
als u niet direct de bandenspanning kunt
controleren.
of
F Gebruik in geval van een lekke band
de noodreparatieset of het reservewiel
(volgens uitrusting).
Alle reparaties aan een wiel dat met dit systeem
is uitgerust en het vervangen van een band
moeten worden uitgevoerd door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een wiel is gemonteerd
dat niet door uw auto wordt gedetecteerd (voorbeeld:
montage van winterbanden), dient het systeem door
het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats opnieuw geïnitialiseerd te worden.
In dat geval wordt de bandenspanning niet
meer gecontroleerd.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart
(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens
het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand
van de motor
Als de STOP-stand geactiveerd is,
blijven alle andere componenten zoals
de remmen en de stuurbekrachtiging
normaal functioneren.
Tank nooit als de motor in de STOP-
stand staat; zet in dat geval altijd het
contact af met de sleutel of met de
knop "START/STOP".
Het controlelampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden en
de motor komt automatisch in een
standby-stand:
- bij een handgeschakelde
versnellingsbak, bij snelheden beneden
20 km/h of, bij uitvoeringen met de
PureTech 130-motor of een BlueHDi 115 of
120-dieselmotor, bij stilstaande auto,
wanneer u de versnellingsbak in zijn vrij zet
en de koppeling loslaat,
- bij een automatische transmissie,
bij stilstaande auto, wanneer u op
het rempedaal trapt of wanneer u de
selectiehendel in de stand N zet.
Als uw auto is uitgerust met een teller,
wordt de duur van de momenten
dat de motor in de STOP-stand
geschakeld wordt, opgeteld en
weergegeven. Elke keer als u het
contact opnieuw aanzet met de
sleutel of op de knop "START/STOP"
drukt, wordt deze teller op 0 gezet.
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- de auto op een steile helling staat (beklimming
of afdaling),
- het bestuurderportier geopend is,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
- de auto sinds de laatste start (met de sleutel of
met de knop "START/STOP") niet sneller dan
10 km/h heeft gereden,
- de elektrische parkeerrem wordt/is
aangetrokken,
- de klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
- de ruitontwaseming is ingeschakeld,
- bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) dat
niet toelaten.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
In dat geval knippert het lampje
"ECO" enkele seconden en gaat
vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
209
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Overgang naar de START-stand
van de motor
Het controlelampje "ECO" gaat uit en
de motor wordt automatisch gestart:
- bij een handgeschakelde
versnellingsbak, wanneer u het
koppelingspedaal helemaal intrapt,
- bij een automatische transmissie:
● metdeselectiehendelindestandD ou
M, wanneer u het rempedaal loslaat,
● ofmetdeselectiehendelindestandN
en het rempedaal losgelaten, wanneer u
de selectiehendel in de stand D of M zet,
● ofwanneerudeachteruitversnelling
inschakelt.
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Als u bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak in de
STOP-stand een versnelling inschakelt,
maar daarbij het koppelingspedaal niet
helemaal intrapt, gaat er een lampje
branden of verschijnt er een bericht
met het verzoek het koppelingspedaal
helemaal in te trappen, omdat anders
de motor niet gestart kan worden.
In dat geval knippert het lampje
"ECO" enkele seconden en gaat
vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
De START-stand wordt ten behoeve van
de veiligheid en het comfort automatisch
geactiveerd als:
- het bestuurderportier wordt geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder los
wordt gemaakt,
- de snelheid van de auto hoger is dan
25 km/h bij een handgeschakelde
versnellingsbak (3 km/h bij de PureTech
130-motor en de BlueHDi 115 en
120-dieselmotoren) en hoger dan 3 km/h
bij een automatische transmissie,
- de elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
- bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.)
dit niet toelaten.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Het systeem wordt automatisch
opnieuw ingeschakeld zodra u het
contact weer aanzet met de sleutel of
de knop "START/STOP".
Opnieuw inschakelen
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF".
Het systeem is dan opnieuw actief; het
controlelampje in de schakelaar gaat uit en er
wordt een melding weergegeven.
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct weer gestart.
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in
te drukken.
Het controlelampje in de schakelaar
gaat branden en er wordt een melding
weergegeven.
Uitschakelen
211
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Bij een storing in het systeem gaat het
controlelampje in de schakelaar "ECO
OFF" eerst knipperen en brandt vervolgens
permanent.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Storingen
Als er in de STOP-stand een storing
zou optreden, kan het zijn dat de
motor niet meer wil aanslaan of direct
afslaat. Alle controlelampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan
er ook een waarschuwingsmelding
worden weergegeven waarin u wordt
gevraagd de selectiehendel in de stand
N te zetten en het rempedaal in te
trappen.
Zet in dat geval het contact af en start
de auto met behulp van de sleutel of de
knop "START/STOP".
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &
Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden
onder de motorkap uit te voeren om
verwondingen als gevolg van het automatisch
inschakelen van de START-stand te voorkomen.
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van geavanceerde technologie.
Werkzaamheden aan dit type accu
mogen dan ook uitsluitend door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Onderhoud
Dit systeem maakt gebruik van een speciale
12V-accu met specifieke kenmerken
(onderdeelnummers zijn op te vragen bij het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats).
Het gebruik van andere dan de door CITROËN
voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen
in het systeem.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Lane Departure Warning System (LDWS)
Dit systeem registreert wanneer de bestuurder
onvrijwillig een rijstrookmarkering (doorgetrokken
of onderbroken streep) overschrijdt.
Op basis van de signalen van sensoren in de
voorbumper wordt de bestuurder gewaarschuwd
als de auto de markering overschrijdt (bij een
wagensnelheid hoger dan 80 km/h).
Dit systeem werkt optimaal op snelwegen en
autowegen.
Activering
F Druk bij het aanzetten van het contact of bij
draaiende motor op deze knop om de functie
te activeren: het lampje gaat branden.
Het Lane Departure Warning System is
een hulpmiddel voor de bestuurder, die
desondanks waakzaam moet blijven.
Houd u aan de verkeersregels en las
elke twee uur een pauze in.
Uitschakelen
U wordt gewaarschuwd door het trillen van de
zitting van de bestuurdersstoel:
- rechts: als de rechter rijstrookmarkering
wordt overschreden,
- links: als de linker rijstrookmarkering wordt
overschreden.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld,
en ongeveer 20 seconden nadat deze
is uitgeschakeld, wordt er geen enkele
waarschuwing gegeven.
Het is mogelijk dat een waarschuwing wordt
gegeven bij het overschrijden van een pijl op de
weg of een niet-officiële markering (bijv. graffiti).
Detectie
Storing
Er kunnen storingen in de detectie
optreden:
- als de sensoren vuil zijn (modder,
sneeuw, ...),
- als de rijstrookmarkeringen
weggesleten zijn,
- als er weinig contrast is tussen het
wegdek en de markeringen.
F Druk opnieuw op de knop: het lampje gaat
uit.
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
In het geval van een storing gaat dit
controlelampje branden vergezeld
van een geluidssignaal en een
melding op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
213
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Dodehoekbewaking
Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de dode
hoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel
gevaar betekent.
Inschakelen
Het systeem dient als hulp voor de bestuurder maar kan nooit een vervanging zijn voor de
spiegels. De bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk voor het op tijd waarnemen wat
er zich achter hem bevindt, het inschatten van de snelheid en afstand van achteropkomend
verkeer en de beslissing of hij al dan niet veilig van rijstrook kan wisselen.
Het systeem dient als een hulp voor de bestuurder en geeft alleen waarschuwingen.
F Druk op deze knop: het verklikkerlampje
gaat branden.
Sensoren in de voor- en achterbumper
controleren de dode hoek van de auto.
In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat
voertuig bevindt, brandt dan permanent een
lampje:
- direct, wanneer u wordt ingehaald,
- na circa een seconde, wanneer u te traag
een andere auto inhaalt.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
- nabij stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, veiligheidsrails, lantaarnpalen,
borden...),
- bij tegemoetkomende voertuigen,
- bij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
Indien een persoon, een fietser of een voertuig
zich in de dode hoek van het voertuig bevindt,
zal er een waarschuwingslampje gaan
branden in de linker- of rechterbuitenspiegel
(afhankelijk van de situatie) onder de volgende
voorwaarden:
Dit gebeurt als aan de volgende voorwaarden
is voldaan:
- alle voertuigen gaan dezelfde kant op,
- de snelheid van uw auto ligt tussen
12 km/h en 140 km/h,
- het snelheidsverschil met de auto die u aan
het inhalen bent, is kleiner dan 10 km/h,
- het snelheidsverschil met de auto waardoor
u wordt ingehaald, is kleiner dan 25 km/h,
- de verkeersstroom is vloeiend,
- de inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal en het ingehaalde voertuig blijft
zich ophouden in de dode hoek,
- u rijdt in een rechte lijn of flauwe bocht,
- uw auto trekt geen aanhanger of caravan...
- bij het inhalen van of ingehaald worden
door een extreem lang voertuig
(vrachtauto, autobus...) die én in de dode
hoek achter wordt gedetecteerd én zich in
het gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
- bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
- bij snelle inhaalmanoeuvres.
215
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Storingen
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar enkele
seconden knipperen; vervolgens gaat het uit.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij slechte weersomstandigheden
(zware regen, hagel enz.) kan het
systeem tijdelijk minder nauwkeurig
werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek
of van een droog wegdek op een nat
wegdek terechtkomen kan tot een
vals alarm leiden (zo kan een wolk
waterdruppels in de dode hoek worden
aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter
altijd op dat de sensoren niet met
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken op
het gedeelte onder de buitenspiegels
waar de waarschuwingslampjes zitten,
omdat de de dodehoekbewaking dan
mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook
voor de detectiezones op de voor- en
achterbumper.
F Om deze functie uit te schakelen
drukt u nog een keer op de knop: het
verklikkerlampje gaat uit.
Bij het afzetten van het contact wordt de status
van het systeem opgeslagen.
De dodehoekbewaking wordt
automatisch uitgeschakeld als u een
aanhanger trekt met een door het
CITROËN-netwerk gehomologeeerde
trekhaak.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Snelheden opslaan
Toets "MEM"
F Druk op deze toets om de lijst van
geprogrammeerde snelheden weer te
geven.
Activeren van de functie
Wijzigen van een
geprogrammeerde snelheid
F Druk op de toets "MENU" om naar het
algemene menu te gaan.
F Selecteer het menu "Persoonlijke
instelling - configuratie" en bevestig uw
keuze.
F Selecteer het menu "Parameters auto" en
bevestig uw keuze.
F Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestig
uw keuze.
F Selecteer "Geprogrammeerde snelheden"
en bevestig uw keuze.
F Selecteer "Activeren" om de functie te
activeren.
Via uw Autoradio
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder de opgeslagen snelheden
alleen bij stilstaande auto wijzigen.
Met deze functie kunt u snelheden opslaan die vervolgens kunnen worden gebruikt voor het instellen van de snelheidsbegrenzer (snelheidslimiet) en
de snelheidsregelaar (kruissnelheid).
U kunt vijf of zes snelheden opslaan in het geheugen van het systeem (afhankelijk van de uitvoering). Standaard zijn er al enkele snelheden
opgeslagen.
F Selecteer de te wijzigen geprogrammeerde
snelheid en bevestig uw keuze.
F Wijzig de snelheid en bevestig uw keuze.
F Selecteer "OK" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
217
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Via het touchscreen
Wijzigen van een opgeslagen snelheid
F Druk op de secundaire pagina op
" Inst. snelheden ".
F Selecteer de functie waarvoor u de nieuwe
snelheden wilt opslaan:
● snelheidsbegrenzer
of
● snelheidsregelaar.
Toets "MEM"
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid
selecteren voor de snelheidsbegrenzer of de
snelheidsregelaar.
Zie de desbetreffende rubriek.
F Druk op deze toets om het menu
" Rijden " te selecteren.
F Kies de opgeslagen snelheid die u wilt
wijzigen.
F Voer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
F Bevestig om de wijzigingen op te slaan en
sluit het menu af.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
1. Knop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer.
2. Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid.
3. Toets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid.
4. Toets voor het inschakelen / onderbreken
van de snelheidsbegrenzing.
5. Toets voor het weergeven van de
geprogrammeerde snelheden.
Bediening op het stuurwiel
6. Snelheidsbegrenzing ingeschakeld /
onderbroken.
7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
9. Selectie van een geprogrammeerde
snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
De snelheidsbegrenzer moet
handmatig worden ingeschakeld.
De ingestelde snelheid moet minimaal
30 km/h bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in
het geheugen.
219
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Inschakelen
F Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F Als de ingestelde snelheid (laatste in het
systeem opgeslagen snelheid) de door u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op
de toets 4 om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
F Druk nogmaals op de toets 4 om
de werking van de functie tijdelijk te
onderbreken (Pause).
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
F in stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3,
F continu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via uw
Autoradio:
F activeer eerst de functie (zie de rubriek
"Opslaan van snelheden"),
F houd de toets 2 of 3 ingedrukt, het systeem
geeft de geprogrammeerde snelheid
weer die het dichtste bij de actuele
wagensnelheid ligt; deze snelheid wordt de
nieuwe snelheidslimiet,
F druk nogmaals op de toets 2 of 3 om een
andere snelheid te selecteren.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
F druk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F druk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt de nieuwe snelheidslimiet.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Bij een steile afdaling of bij snel
accelereren kan de snelheidsbegrenzer
niet voorkomen dat de ingestelde
snelheid wordt overschreden.
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd, kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
F Als u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt
overschrijden, trap dan het gaspedaal
stevig in, tot voorbij het zware punt.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Als het overschrijden van de ingestelde
snelheid niet wordt veroorzaakt door het stevig
intrappen van het gaspedaal, klinkt bovendien
een geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid de ingestelde snelheid
weer heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer
ingeschakeld: de weergegeven ingestelde snelheid
knippert niet meer.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand "0": de
informatie over de snelheidsbegrenzer
wordt niet meer weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
221
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Snelheidsregelaar
1. Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar.
2. Toets voor het opslaan van de actuele snelheid als
de ingestelde snelheid of voor het verlagen van de
ingestelde snelheid.
3. Toets voor het opslaan van de actuele snelheid als
de ingestelde snelheid of voor het verhogen van de
ingestelde snelheid.
4. Toets voor het onderbreken / hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Toets voor het weergeven van de
geprogrammeerde snelheden.
Bediening op het stuurwiel
6. Snelheidsregeling onderbroken / hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
9. Selectie van een geprogrammeerde
snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig
worden ingeschakeld.
De auto moet met een snelheid van
minimaal 40 km/h rijden en:
- bij auto's met een
handgeschakelde versnellingsbak
moet minimaal de vierde
versnelling zijn ingeschakeld,
- bij auto's met een automatische
versnellingsbak moet de
selectiehendel in de stand D staan
of moet, in de handbediende stand,
minimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
De snelheidsregelaar is een rijhulpsysteem;
de bestuurder moet te allen tijde de
snelheidslimieten in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (Pause):
- door op de toets 4 te drukken of door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen,
- automatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Inschakelen
F Druk, wanneer de gewenste snelheid
is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
wagensnelheid wordt de ingestelde
snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
F Draai de knop 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F Druk op de toets 4 om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
F Druk nogmaals op de toets 4 om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen
(ON).
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Stel om veiligheidsredenen een
snelheid in die niet al te veel afwijkt
van de actuele wagensnelheid. Zo
voorkomt u dat de auto onverwacht
gaat accelereren of vaart minderen.
Let op: tijdens het ingedrukt
houden van de toets 2 of 3 kan de
wagensnelheid zeer snel veranderen.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F in stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3,
F continu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via uw
Autoradio:
F schakel eerst de functie in (zie de rubriek
"Opslaan van snelheden"),
F houd de toets 2 of 3 ingedrukt, het systeem
geeft de geprogrammeerde snelheid
weer die het dichtste bij de actuele
wagensnelheid ligt; deze snelheid wordt de
nieuwe ingestelde snelheid,
F druk nogmaals op de toets 2 of 3 om een
andere snelheid te selecteren.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
F druk op de toets 5 om de zes
geprogrammeerde snelheden weer te geven,
F druk op de toets van de snelheid die u wilt
instellen.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
223
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Als u het rempedaal intrapt om de
wagensnelheid te beperken, wordt de werking
van de snelheidsregelaar automatisch
onderbroken.
Druk op de toets 4 om de functie weer in te
schakelen.
Gebruik de snelheidsregelaar
uitsluitend als u gedurende een zekere
tijd met een constante snelheid en met
een veilige afstand tot uw voorligger
kunt rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet
in de stad, bij druk verkeer, op
bochtige of steile wegen, op gladde of
ondergelopen wegen of bij slecht zicht
(zware regenval, mist, sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling enz.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de auto de ingestelde snelheid
overschrijdt.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand "0": de
informatie over de snelheidsregelaar wordt
niet meer weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het gebruik van matten die niet door
CITROËN zijn goedgekeurd kan de
werking van de snelheidsregelaar
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- leg nooit meerdere matten op
elkaar.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Parkeerhulp
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze
zich in de dode hoek van het detectiebereik van
de sensoren bevinden.
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Parkeerhulp achter
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Grasche weergave
De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het scherm worden blokken
weergegeven die het pictogram van de auto
steeds dichter naderen.
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
225
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Parkeerhulp vóór Storing
Als er een storing optreedt,
gaat bij het inschakelen
van de achteruitversnelling
dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden en/of
wordt er een bericht op het display
weergegeven, in combinatie met een
geluidssignaal (korte pieptoon).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10 km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door CITROËN
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).
Uitschakelen/activeren van de
parkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld door deze
knop in te drukken. Het controlelampje in de
knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken wordt de
functie weer geactiveerd. Het controlelampje
dooft.
Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het
obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch
geactiveerd wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
De beelden van de camera worden in kleur
weergegeven op het touchscreen.
De blauwe strepen geven de rijrichting van de
auto weer.
De gebogen blauwe strepen geven de
maximale draaicirkel weer.
De groene strepen geven een afstand van
ongeveer 1 en 2 meter achter de achterbumper
van uw auto weer.
De rode streep geeft een afstand van ongeveer
30 cm achter de achterbumper van uw auto
weer.
Aan de hand van de weergegeven strepen kan
niet de plaats van de auto ten opzichte van
hoge voorwerpen (zoals auto's in de nabijheid)
worden bepaald.
Een zekere vervorming van het beeld is
normaal.
Wassen met een
hogedrukspuit
Houd bij het wassen van de auto het
uiteinde van de spuit op een afstand van ten
minste 30 cm van de lens van de camera.
Maak de lens van de camera regelmatig
schoon met een zachte doek.
De achteruitrijcamera wordt bij
bepaalde uitvoeringen gecombineerd
met de parkeerhulp.
Dit systeem is een hulpsysteem; de
bestuurder moet waakzaam blijven en
te allen tijde de controle over zijn auto
bewaren.
227
Rijden
DS4_nl_Chap08_conduite_ed03-2015
009
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Praktische informatie
kogel 269
V
Versnellingsbak, auto-
matische 262
W
Wiel demonteren 239
Wiel monteren 239
Wiel verwisselen 235
X
Xenonlampen 245
Z
Zekeringen 253
Zekeringentabel 253
Zekeringen vervangen
253
Zekeringkast dash-
board 253
Zekeringkast motor-
ruimte 253
Zijknipperlicht 248
Zijspots 249
Zonder gereedschap
afneembare
kogel 269
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Bandenreparatieset
Deze set bestaat uit een compressor en een
flacon met afdichtmiddel.
Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren.
U kunt vervolgens naar de dichtstbijzijnde
garage rijden.
Toegang tot de set
De sticker met snelheidslimiet I moet
op het stuurwiel worden geplakt om u
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
Rijd na het repareren met behulp van
de bandenreparatieset niet sneller dan
80 km/h.
Beschrijving van de set
A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op
spanning brengen".
B. Aan/uit schakelaar "I/O".
C. Knop voor leeg laten lopen.
D. Manometer (bar en psi).
E. Opbergvak met:
- kabel + adapter voor 12V-aansluiting,
- diverse opblaasnippels voor accessoires
als ballonnen, fietsbanden, ...
F. Flacon met afdichtmiddel.
G. Witte slang met dop voor de reparatie.
H. Zwarte slang voor het op spanning
brengen.
I. Sticker met snelheidslimiet.
Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de
vloerplaat van de bagageruimte.
Met deze reparatieset kunnen
de meeste lekke banden worden
gerepareerd, als het lek zich in het
loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Met de compressor kunt u de
bandenspanning controleren en
aanpassen.
231
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
1. Afdichting van het lek
F Rol de witte slang G volledig uit.
F Draai de dop van de witte slang los.
F Sluit de witte slang aan op het ventiel van
de lekke band.
Reparatiemethode
Verwijder het voorwerp dat de lekkage
heeft veroorzaakt niet uit de band.
F Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting in de auto.
F Start de motor en laat deze draaien.
F Zet het contact af.
Let op: dit product is schadelijk
(ethyleenglycol, colofonium...) bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
F Zet de schakelaar A in de stand
"Reparatie".
F Controleer of de schakelaar B in
de stand "O" staat.
De elektrische installatie van de auto
biedt de mogelijkheid een compressor
aan te sluiten en te gebruiken voor de
duur die nodig is om een gerepareerde
lekke band op spanning te brengen of om
een klein opblaasartikel op te blazen.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
F Activeer de compressor door de
schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot
de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
Het afdichtmiddel wordt onder druk in
de band gespoten; neem gedurende
deze handeling de slang niet los van de
aansluiting (kans op spatten).
F Verwijder de set en draai de dop van de
witte slang vast.
Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof
niet op of in de auto terecht kunnen komen.
Houd de set binnen handbereik.
F Maak direct een rit van ongeveer vijf
kilometer met matige snelheid (tussen
20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het
lek kan dichten.
F Zet de auto stil en controleer de reparatie
en de bandenspanning met de set.
Schakel de compressor niet in voordat
de witte slang is aangesloten op het
ventiel van de band: het afdichtmiddel
wordt anders buiten de band gespoten.
Controlesysteem bandenspanning
Als uw auto is uitgerust met
een controlesysteem voor de
bandenspanning, zal het verklikkerlampje
voor te lage bandenspanning na
het repareren van een wiel blijven
branden tot u het systeem laat resetten
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als na vijf tot zeven minuten de
gewenste bandenspanning niet is
bereikt, is de band niet te repareren
met de bandenreparatieset; neem
contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om u
verder te helpen.
233
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
2. Op spanning brengen
F Breng de band met behulp van de
compressor op de voorgeschreven
spanning (spanning verhogen:
schakelaar B in stand "I"; spanning
verlagen: schakelaar B in stand "O"
en knop C indrukken), zoals vermeld
op de bandenspanningssticker in de
portieropening aan bestuurderszijde.
Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek
niet goed gedicht; neem contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om u verder te helpen.
F Verwijder de set en berg deze op.
F Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder
dan 200 km.
F Zet de schakelaar A in de stand
"Bandenspanning".
F Rol de zwarte slang H volledig
uit.
F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van
de gerepareerde band.
F Sluit de stekker van de compressor weer
aan op de 12V-aansluiting in de auto.
F Start de motor opnieuw en laat de motor
draaien.
Ga zo snel mogelijk naar een
servicepunt van het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergeet niet de technicus te vertellen
dat u de set hebt gebruikt. Na nadere
inspectie kan de technicus u vertellen
of de band gerepareerd kan worden of
moet worden vervangen.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Uitnemen van de flacon
F Berg de zwarte slang op.
F Neem het gebogen aansluitstuk van de
witte slang los.
F Houd de compressor rechtop.
F Draai de flacon aan de onderzijde los.
Controle / aanpassen
bandenspanning
Let op dat er geen afdichtmiddel uit de
flacon stroomt.
De uiterste gebruiksdatum staat op de
patroon vermeld.
De patroon met afdichtmiddel kan
slechts één keer gebruikt worden en
moet daarna worden vervangen, ook
als hij niet leeg is.
Werp de patroon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij het CITROËN-
netwerk of een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats een nieuwe patroon met
afdichtmiddel te kopen.
U kunt de compressor, zonder inspuiting van
het afdichtmiddel, ook gebruiken om:
- uw bandenspanning te controleren of uw
banden op spanning te brengen,
- andere opblaasbare voorwerpen op te
pompen (ballen, fietsbanden...).
F Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
F Start de auto en laat de motor draaien.
F Breng de band op spanning met behulp
van de compressor (op spanning brengen:
schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen:
schakelaar B in stand "O" en druk op de
knop C), zoals staat aangegeven op de
bandenspanningssticker van de auto of het
opblaasbare voorwerp.
F Verwijder de set en berg deze op.
F Draai de schakelaar A in de
stand "Op spanning brengen".
F Rol de zwarte slang H volledig
uit.
F Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van
de band of van de accessoire.
Breng indien nodig eerst een van de
meegeleverde verloopstukken aan.
235
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Wiel verwisselen
In het geval van een beschadigde band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer
van de bagageruimte:
F open de achterklep,
F til de vloerplaat op,
F bevestig het koord van de vloerplaat met
de haak aan de steun van de hoedenplank,
F bij een volwaardige reservewiel: maak de
houder met het gereedschap in het midden
van het wiel los,
of
F bij een noodreservewiel: trek het wiel
aan de achterzijde naar u toe om bij het
boordgereedschap te komen.
Toegang tot het gereedschap
Beschikbaar gereedschap
1. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden verwijderd
en kunnen de wielbouten worden
losgedraaid.
2. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3. Gereedschap voor het verwijderen van
sierdoppen.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de sierdoppen van de wielbouten worden
verwijderd.
4. Dop voor het verwijderen van slotbouten
(in het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van de
wielsleutel de speciale slotbouten worden
verwijderd.
Wiel met wieldop
Demonteren: verwijder eerst de
wieldop door deze met behulp van de
wielsleutel 1 bij de ventielopening los te
wippen en vervolgens los te trekken.
Monteren: plaats de wieldop met de
inkeping over het ventiel en druk de
wieldop vervolgens rondom met de
hand vast.
Dit gereedschap is specifiek voor uw
auto en kan, afhankelijk van de uitvoering
van uw auto, verschillen.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt
voor het verwisselen van een wiel met een
beschadigde band.
Gebruik niet een andere krik dan de door
de fabrikant geleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de
originele krik, neem dan contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, om de door de fabrikant
voorgeschreven krik aan te schaffen.
De krik is onderhoudsvrij.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor
Als uw auto is voorzien van een handbediende
handrem, is de krik opgeborgen onder het
reservewiel en onder de opbergbak:
F verwijder het noodreservewiel,
F verwijder de opbergbak van polystyreen,
F duw de krik naar voren en til hem
vervolgens aan het achterste gedeelte op.
Als uw auto is voorzien van een elektrisch
bediende handrem, is de krik opgeborgen in
een tas in de bagageruimte.
237
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van
de bagageruimte.
Afhankelijk van de uitvoering en het land van
verkoop is er een volwaardig plaatstalen of
aluminium reservewiel, of een "thuiskomer"
aanwezig.
Zie de paragraaf "Toegang tot het
gereedschap" op de vorige bladzijde voor meer
informatie over hoe u het reservewiel kunt
bereiken.
Toegang tot het reservewiel
Als uw auto is voorzien van een
elektrisch bediende handrem, kan
uitsluitend een noodreservewiel
in de ruimte onder de vloer van de
bagageruimte worden opgeborgen.
Verwijderen van het volwaardige
reservewiel
F Draai de gele centrale bout los.
F Til het reservewiel aan de achterzijde op
en trek het naar u toe.
F Verwijder het wiel uit de bagageruimte.
Bandenspanningscontrolesysteem
Het reservewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor. Laat het
repareren van de lekke band uitvoeren
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Terugplaatsen van het
volwaardige reservewiel
F Plaats de houder met het gereedschap
in het hart van het reservewiel en klik de
houder vast.
F Leg het reservewiel in de reservewielbak.
F Draai de gele centrale bout een aantal
omwentelingen los en plaats de bout in het
hart van het reservewiel.
F Draai de centrale bout vast tot deze klikt en
het reservewiel goed vastzit.
239
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Demonteren van het wiel
Stilzetten van de auto
Parkeer de auto op een plaats waar u
het verkeer niet hindert en zorg ervoor
dat hij op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond staat.
Trek de handrem aan (tenzij deze
geprogrammeerd is in de automatische
stand), zet het contact af en schakel de
eerste versnelling * in om de wielen te
blokkeren.
Controleer of de controlelampjes
van het remsysteem op het
instrumentenpaneel constant branden.
Controleer of de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Plaats indien nodig een wielblok achter
het wiel kruislings tegenover het te
verwisselen wiel.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt; gebruik een
bok.
F Verwijder de sierdop van de wielbouten
met het gereedschap 3 (volgens
uitvoering).
F Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en
draai de slotbout een omwenteling los.
F Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de
wielsleutel 1.
* stand P van de automatische versnellingsbak
Procedure
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
F Plaats het voetstuk van de krik 2 op de
grond, recht onder een van de twee
steunpunten aan de voorzijde A of
achterzijde B. Gebruik het steunpunt dat
zich het dichtste bij het te verwisselen wiel
bevindt.
F Verwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F Verwijder het wiel.
Zorg ervoor dat de krik stevig staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik wegschuiven of wegzakken - Kans op letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder een steunpunt A of B onder de auto, en controleer of de kop van de krik goed tegen het midden van het
contactvlak van het steunpunt drukt. Anders kan de auto beschadigd raken en/of de krik wegzakken - Kans op letsel!
F Draai de krik 2 uit tot de kop het gebruikte
steunpunt A of B raakt; het contactvlak
van het steunpunt A of B moet goed in
het middelste deel van de kop van de krik
vallen.
F Krik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
241
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Monteren van het wiel
Bevestiging van het
plaatstalen reservewiel of
het noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal dat
bij het monteren van het reservewiel
de ringen van de bouten de plaatstalen
velg of het noodreservewiel niet
raken. Als de bouten volledig zijn
aangedraaid, zorgt het conische
draagvlak van de bouten voor de
bevestiging van het reservewiel.
Procedure
F Plaats het wiel op de naaf.
F Draai de wielbouten met de hand vast.
F Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en
de dop 4 handvast.
F Draai de overige wielbouten handvast met
alleen de wielsleutel 1.
Na het verwisselen van het
wiel
Verwijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het
aanhaalmoment van de wielbouten
en de bandenspanning van het
reservewiel controleren door
het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
F Laat de krik zakken.
F Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
F Draai de slotbout vast met de wielsleutel
1 en de dop 4.
F Draai de overige wielbouten geheel vast
met alleen de wielsleutel 1.
F Bevestig de doppen op de overige
wielbouten (volgens uitvoering).
F Berg het gereedschap op in de houder.
243
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Montagetips
F Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F Trek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50 km/h.
F Zet de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af
fabriek gemonteerde
banden
Maximale afmeting
van de schakels
215/60 R16
9 mm215/55 R17
225/45 R18
225/40 R19
gebruik van sneeuwkettingen
niet mogelijk
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen
te oefenen; doe dit op een vlakke en
droge ondergrond.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F reinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
F gebruik een spons met zeepwater
of een pH-neutraal product,
F wanneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
F Raak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-
pluizende doek.
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
Verlichting met LED's
(light-emitting diodes)
Neem voor het vervangen van dit type
lampen contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het CITROËN-netwerk biedt
vervangingssets aan voor leds (light-
emitting diodes).
Elektrocutiegevaar
Het vervangen van een xenonlamp
(D1S) moet worden uitgevoerd door
het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
245
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Let erbij het monteren van lampen met
nokjes (H1, H7 enz.) op dat deze nokjes
goed in de uitsparingen komen, zodat
het licht in de juiste richting schijnt.
Uitvoering met meedraaiende
xenon- en full LED-lampen
1. Dagrijverlichting/parkeerlicht en (LED).
2. Meedraaiend dim-/grootlicht (D1S).
3. Richtingaanwijzers (LED).
4. Mistlampen/bochtverlichting (LED).
Uitvoering met halogeenlampen
(type 1)
1. Richtingaanwijzers (H21 wit).
2. Dimlicht (H7).
3. Grootlicht (H1).
4. Dagrijverlichting / parkeerlichten
(P21/5W XL).
5. Mistlampen met bochtverlichting (H11).
Verlichting vóór
Uitvoering met halogeenlampen
en LED-lichtsignatuur* (type 2)
1. Richtingaanwijzers (LED).
2. Dagrijverlichting / parkeerlicht (LED).
3. Dimlicht (H7).
4. Grootlicht (H7).
5. Mistlampen/bochtverlichting (H11).
Let erbij het monteren van lampen met
nokjes (H1, H7 enz.) op dat deze nokjes
goed in de uitsparingen komen, zodat
het licht in de juiste richting schijnt.
*LED: Light-emitting Diode.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Lamp van richtingaanwijzer
vervangen
De amberkleurige lampen, zoals die
van de richtingaanwijzers, moeten
worden vervangen door lampen met
dezelfde kleur en specificaties.
Wanneer het controlelampje van de
richtingaanwijzer (rechts of links) met
een hogere frequentie dan normaal
knippert, duidt dit op een defecte lamp
aan de desbetreffende zijde.
Uitvoering met halogeenlampen (type 2) en
uitvoering met xenonlampen
Raadpleeg voor het vervangen van dit type
LED-lampen het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Uitvoering met halogeenlampen (type 1)
F Draai de lamphouder een kwart
omwenteling en verwijder deze.
F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Verricht voor het monteren van de lampen de
genoemde handelingen in de omgekeerde
volgorde.
Toegang tot de lampen
Afhankelijk van de motoruitvoering moet u
aan de linkerkant de volgende handelingen
uitvoeren om bij de afdekkappen van de
lampen te komen.
F Maak de drie bevestigingspunten van de
luchtgeleider los en verwijder de geleider.
F Maak de beide bevestigingen van de
motorkapkabel los.
F Duw de kabel naar beneden.
Vergeet niet om na het vervangen van de
lamp alle onderdelen weer te monteren
(motorkapkabel en luchtgeleider).
247
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Lampen dimlicht vervangen
(uitvoering met halogeenlampen)
F Trek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
F Maak de stekker los.
F Druk de veren uit elkaar om de lamp te
kunnen verwijderen.
F Trek de lamp uit de fitting en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig
de beschermkap om ervoor te zorgen
dat de lampunit goed wordt afgedicht.
Lampen grootlicht vervangen
(uitvoering met halogeenlampen
type 1)
F Trek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
F Maak de stekker los.
F Knijp de veren in om de lamp te kunnen
verwijderen.
F Verwijder de lamp en vervang hem.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Lampen grootlicht vervangen
(uitvoering met halogeenlampen
type 2)
F Trek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
F Maak de stekker los.
F Verwijder de lamp en vervang hem.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Lampen dagrijverlichting /
parkeerlichten vervangen
(bij uitvoeringen met
halogeenlampen type1)
F Trek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
F Neem de stekker los.
F Draai de fitting een kwart omwenteling en
verwijder het geheel.
F Trek de lamp uit de fitting en vervang de
lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Geïntegreerde zijknipperlichten
vervangen
F Steek ter hoogte van het midden van het
zijknipperlicht een platte schroevendraaier
tussen het zijknipperlicht en de voet van de
buitenspiegel.
F Wip het zijknipperlicht met de platte
schroevendraaier los.
F Neem de stekker van het zijknipperlicht los.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Een nieuw zijknipperlicht is verkrijgbaar bij
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats
Lampen dagrijverlichting /
parkeerlichten vervangen
(bij uitvoeringen met
halogeenlampen type2 of
xenonlampen)
Raadpleeg voor het vervangen van dit type
LED-lampen het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
249
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Lamp van de zijverlichting (LED)
vervangen
Raadpleeg voor het vervangen van dit type
LED-lampen het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Lampen van mistlampen
vervangen (bij uitvoeringen met
halogeenlampen)
F Steek een platte schroevendraaier in het
gaatje van de bumperstrip.
F Wip de strip voorzichtig los.
F Verwijder de beide schroeven van de
mistlamp en neem deze uit de behuizing.
F Neem de stekker van de fitting los.
F Draai de fitting een kwart omwenteling en
verwijder het geheel.
F Trek de lamp uit de fitting en vervang de
lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Voor het vervangen van deze lampen
kunt u ook het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats raadplegen.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
1. Remlichten (P21/5W).
2. Parkeerlichten (leds)*.
3. Richtingaanwijzers (PY21W,
amberkleurig).
4. Achteruitrijlichten (P21W).
5. Mistachterlichten (P21W).
Achterlichten
Amberkleurige lampen zoals de
richtingaanwijzers, moeten vervangen
worden door lampen met dezelfde
specificaties en kleur.
De lichten op de achterklep hebben,
met uitzondering van de lichtstroken,
geen functie en zijn uitsluitend om
esthetische redenen aangebracht.
Lampen van remlichten, achteruitrijlichten en richtingaanwijzers vervangen
Deze drie lampen kunnen van buitenaf worden vervangen:
F open de achterklep,
F verwijder het rooster in de bekleding aan
de desbetreffende zijkant,
F draai de twee moeren met een dop of
pijpsleutel 10 los en verwijder de moeren
met de hand,
F neem de stekker van de lamp los,
F verwijder de lampunit voorzichtig door deze
in een rechte beweging naar u toe te trekken,
F verwijder de schuimrubber afdichting,
F klik de twee kleine secundaire stekkers los,
F houd de twee borglippen van elkaar en trek
de fitting los,
F draai de lamp een kwart slag en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Druk de lichtunit goed in de steungoot in de
lengteas van de auto.
Draai de moeren goed genoeg vast om te
zorgen voor een goede afdichting.
Draai ze echter niet al te vast, omdat de
achterlichtunit dan zou kunnen barsten.
* led: lichtgevende diode.
251
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Lichtgeleiders / parkeerlichten
vervangen
Vervangen van de
kentekenplaatverlichting (W5W)
Lamp derde remlicht vervangen
(LED's)
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om dit type
LED-verlichting te vervangen.
Neem voor het vervangen van dit type lamp
met leds contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Open de achterklep tot halverwege om het
vervangen te vergemakkelijken.
F Steek een kleine schroevendraaier in
een van de buitenste openingen van het
lampglas.
F Duw de schroevendraaier naar buiten.
F Verwijder het lampglas.
F Vervang de defecte lamp.
Druk het glaasje vast in de houder.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Lampen van mistachterlichten
vervangen
Deze lampen zijn te vervangen vanaf de
buitenkant van de achterbumper:
F steek uw hand onder de bumper,
F verdraai de lamphouder een kwartslag en
trek deze naar u toe,
F verdraai de lamp een kwartslag en
vervang deze.
Verricht voor het monteren de handelingen in
omgekeerde volgorde.
Raak de uitlaat niet aan indien u de
lamp kort na het afzetten van het
contact vervangt; dit met het oog op
mogelijke brandwonden.
253
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Zekering vervangen
De tang voor het verwijderen van zekeringen
is bevestigd aan de binnenzijde van het deksel
van de zekeringkast in het dashboard:
F trek het deksel eerst rechtsboven en dan
linksboven los,
F verwijder het deksel en keer het om,
Toegang tot het gereedschap
F neem de steun los waarop aan de
achterzijde de tang is bevestigd.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Montage van elektrische
accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische
circuit van uw auto is reeds rekening
gehouden met de montage van zowel de
standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voordat
u andere elektrische voorzieningen of
accessoires in de auto monteert of laat
monteren.
CITROËN is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren
van extra accessoires die niet door
CITROËN aanbevolen en geleverd
worden, en niet volgens haar
voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt
met name als het totale stroomverbruik
van alle extra accessoires meer dan
10 milliampère bedraagt.
Voordat u een zekering vervangt, dient u
F de oorzaak van de storing te achterhalen
om deze te verhelpen,
F stroomverbruikers uit te schakelen,
F de auto stil te zetten met het contact uit,
F de defecte zekering te achterhalen
met behulp van de zekeringtabel en de
schema's op de volgende bladzijden.
Vervangen van een zekering
Goed Defect
Het vervangen van een zekering door
een andere dan in de volgende tabellen
genoemd, kan tot ernstige storingen
leiden. Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Tang
Voor ingrepen aan een zekering geldt:
F gebruik een speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te verwijderen en te
controleren of het smeltdraadje van de
zekering intact is,
F vervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte
(zelfde kleur): een afwijkende
stroomsterkte kan storingen veroorzaken
(brand).
Mocht de storing kort na het vervangen
van de zekering terugkeren, laat dan de
elektrische uitrusting controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
255
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Zekeringen dashboard
De zekeringkasten bevinden zich aan de
onderzijde van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen
F Zie de paragraaf "Toegang tot het
gereedschap".
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Zekeringkast 1
Zekeringnummer
Stroomsterkte Functies
F8 3 A Sirene alarminstallatie, computer alarminstallatie.
F13 10 A Aansteker / 12V-aansluiting voor.
F14 10 A 12V-aansluiting bagageruimte.
F16 3 A
Verlichting groot bergvak, kaartleeslampjes achter,
verlichting dashboardkastje.
F17 3 A Verlichting zonneklep, kaartleeslampjes vóór.
F28 15 A Audio-installatie, radio (inbouw achteraf).
F30 20 A Ruitenwisser achter.
F32 10 A HiFi-versterker.
Zekeringkast 2
Zekering Stroomsterkte Functies
F36 15 A 12V-aansluiting achter.
F37 - Niet gebruikt.
F38 - Niet gebruikt.
F39 - Niet gebruikt.
F40 25 A 230 V/50 Hz-aansluiting.
Overzicht zekeringen
257
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu (links).
Toegang tot de zekeringen
F Maak het deksel los.
F Vervang de zekering (zie de
desbetreffende paragraaf).
F Sluit na het vervangen van de zekering
zorgvuldig het deksel voor een goede
afdichting van de zekeringkast.
Zekeringkast in de
motorruimte
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Zekering Stroomsterkte Functies
F19 30 A Lage/hoge snelheid ruitenwissers vóór.
F20 15 A Ruitensproeierpomp voor en achter.
F21 20 A Koplampsproeierpomp.
F22 15 A Claxon.
F23 15 A Grootlicht rechts.
F24 15 A Grootlicht links.
F27 5 A Dimlicht links.
F28 5 A Dimlicht rechts.
Overzicht zekeringen
259
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
12V-accu
De accu bevindt zich onder de motorkap.
Voor toegang tot de (+) klem:
F ontgrendel de motorkap met de
ontgrendelingshendel in het interieur en
maak aan de buitenzijde de veiligheidshaak
los,
F open de motorkap en plaats de
motorkapsteun onder de motorkap om hem
geopend te houden,
F beweeg het plastic beschermkapje omhoog
voor toegang tot de (+) klem.
Toegang tot de accu
Na het monteren van de accu duurt
het even voordat het Stop & Start-
systeem weer zal werken, hoe lang dit
duurt is afhankelijk van klimatologische
omstandigheden en de laadtoestand van
de accu (kan tot ongeveer 8 uur duren).
Deze sticker hoort bij het
Stop & Start-systeem en geeft aan
dat er een speciale 12V-loodaccu
is gebruikt die alleen losgekoppeld
en/of vervangen mag worden door
het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu
voor het starten van de motor met behulp van
startkabels en voor het laden van een lege accu.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
F Verwijder, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje van de
pluspool (+).
F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+)
van de ontladen accu A en vervolgens op
de pluspool (+) van de hulpaccu B.
F Sluit de groene of zwarte kabel aan op de
minpool (-) van de hulpaccu B (of op het
massapunt van de auto met de hulpaccu).
F Sluit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van de
auto met de lege accu (of op de motorsteun).
F Start de motor van de auto met de
hulpaccu en laat deze gedurende enkele
minuten draaien.
F Stel de startmotor in werking van de auto
met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het
contact af en wacht even alvorens een
nieuwe poging te doen.
Starten van de motor met
een hulpaccu en startkabels
Controleer eerst of de nominale spanning
van de hulpaccu 12 V bedraagt en of
de capaciteit van de hulpaccu minimaal
gelijk is aan die van de ontladen accu.
Start de motor niet door een acculader
aan te sluiten.
Koppel de pluspool (+) van de accu niet
los terwijl de motor draait.
Vóór het loskoppelen van de
accukabels
Wacht 2 minuten na het afzetten van het
contact.
Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de
accukabels loskoppelt.
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels.
F Wacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels in omgekeerde
volgorde los.
F Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
261
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Laden met behulp van een
acculader
F Maak de accupoolklemmen los.
F Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
F Sluit de accukabels weer aan, te beginnen
met de (-) kabel.
F Controleer of de accupolen en de klemmen
schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een
(witte of groene) oxidatielaag, neem dan
de accukabels los en reinig de polen en
klemmen.
Bij auto's met het Stop & Start-systeem
hoeven de accukabels tijdens het
opladen niet losgenomen te worden.
Resetten na het weer
aansluiten
Zet, nadat de accu weer is aangesloten, het
contact aan en wacht minimaal één minuut
alvorens de motor te starten: de elektronische
systemen van de auto worden in die tijd gereset.
U moet zelf de volgende systemen en
gegevens resetten (raadpleeg hiervoor de
desbetreffende rubrieken):
- de sequentiële ruitbediening,
- de datum en de tijd,
- de instellingen van de autoradio of van het
ingebouwde navigatiesysteem.
Controleer of er na het aanzetten van
het contact geen foutmeldingen worden
weergegeven of waarschuwingslampjes
blijven branden.
Mochten er zich na deze handelingen
kleine storingen blijven voordoen,
raadpleeg dan het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
F Plaats de geopende accupoolklem E op de
pluspool (+) van de accu.
F Druk verticaal op de accupoolklem om
deze goed tegen de accu aan te drukken.
F Zet de accupoolklem vast door de hendel D
omlaag te bewegen.
Weer aansluiten
van de (+) klem
De (+) klem loskoppelen
F Trek de hendel D zo ver mogelijk omhoog
om de accupoolklem E te ontgrendelen.
Forceer de hendel niet door erop te
duwen, aangezien de accupoolklem niet
kan worden vergrendeld als deze niet
correct is geplaatst; herhaal de procedure.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Een aantal functies is niet beschikbaar
als de laadtoestand van de accu
onvoldoende is.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat
u handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend
uit in een goed geventileerde
ruimte, ver van open vuur of vonken
veroorzakende bronnen, om elk risico
van brand- of explosiegevaar uit te
sluiten.
Probeer niet een bevroren accu
op te laden: de accu moet eerst
worden ontdooid om explosiegevaar
uit te sluiten. Als de accu bevroren
is geweest, laat deze dan eerst
controleren, voordat u hem laat
opladen door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Zij controleren of de inwendige
componenten zijn beschadigd en of de
behuizing scheuren vertoont, waardoor
giftige en corrosie-veroorzakende
accuzuren zouden kunnen weglekken.
Keer de polariteiten niet om en gebruik
uitluitend een 12-volt accu.
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de
accupoolklemmen los te nemen.
Was uw handen als de
werkzaamheden beëindigd zijn.
Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan een
maand buiten gebruik is.
Accu's bevatten schadelijke stoffen,
zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten
volgens de wettelijke voorschriften
worden afgevoerd en mogen in geen
geval bij het huisvuil terechtkomen.
Lever lege batterijen en accu's in bij
een speciaal afvalstoffendepot.
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
263
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Eco-modus
De eco-modus bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals radio, ruitenwissers,
dimlichten, plafonniers, enz. nog in totaal maximaal 30 minuten gebruiken.
Deze tijdsduur kan sterk worden
beperkt als de accuspanning laag is.
Als de accu ontladen is, kan de
motor niet gestart worden (zie de
desbetreffende paragraaf).
Als u op het moment dat de eco-modus
wordt ingeschakeld aan het telefoneren
bent via het navigatiesysteem, wordt de
verbinding na 10 minuten verbroken.
Inschakelen van de
eco-modus
Na deze tijdsduur geeft een melding op het
display aan dat de eco-modus is ingeschakeld.
De actieve functies worden in de ruststand gezet.
Uitschakelen van de
eco-modus
Deze functies worden automatisch weer
ingeschakeld als de motor gestart wordt.
F Start om de functies direct weer te
kunnen gebruiken de motor en laat deze
gedurende enige tijd draaien.
De beschikbare tijd bedraagt het dubbele van
de tijd dat de motor heeft gedraaid.
Deze tijd zal echter altijd tussen de 5 en
30 minuten bedragen.
Spaarfase
De spaarfase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, ...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Wisserbladen vervangen
Voordat u een wisserblad
demonteert
F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut na het afzetten van het contact
om de ruitenwissers naar het midden van
de voorruit te verplaatsen.
Demonteren
F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.
F Maak het wisserblad los en verwijder het.
Monteren
F Breng het nieuwe wisserblad aan en klik
het vast.
F Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.
Na het monteren van een
wisserblad vóór
F Zet het contact aan.
F Bedien nogmaals de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers in de ruststand te zetten.
Sneeuwscherm*
Plaatsen
F Breng het afneembare sneeuwscherm
aan op het onderste gedeelte van de
voorbumper.
F Zet het scherm vast door de
bevestigingsclips op de omtrek één voor
één aan te drukken.
Verwijderen
F Wip met een schroevendraaier de vier
bevestigingsclips één voor één los.
Vergeet niet het sneeuwscherm te
verwijderen:
- als de buitentemperatuur hoger is
dan 10°C,
- als de auto moet worden gesleept,
- bij snelheden hoger dan 120 km/h.
Het afneembare sneeuwscherm wordt op het
onderste gedeelte van de voorbumper geplaatst
om een opeenhoping van sneeuw bij de
koelventilator van de radiateur te voorkomen.
* Volgens land van verkoop.
265
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Allesdragers monteren
Uit veiligheidsoverwegingen en om te
voorkomen dat het dak beschadigd raakt, moet
u voor uw auto goedgekeurde allesdragers
gebruiken.
Bevestig bij de montage van de allesdragers
deze uitsluitend op de vier verankeringspunten
op het dakframe. Deze punten zijn niet
zichtbaar als de portieren zijn gesloten.
Verwijder de beschermplaatjes door deze met
een schroevendraaier los te wippen. Voorkom
dat hierbij de lak beschadigd raakt.
De bevestigingen van de allesdragers zijn
voorzien van een tapeind dat in de opening van
het verankeringspunt moet worden gestoken.
Houd u aan de montagevoorschriften en
de gebruiksvoorwaarden die zijn vermeld
in de handleiding die met de allesdragers is
meegeleverd.
Bewaar de beschermplaatjes om deze
na gebruik van de allesdragers weer te
bevestigen.
Maximale daklast op de allesdragers,
bij een maximale laadhoogte van 40 cm
(m.u.v. fietsendrager):
- met allesdragers met voeten van
90 mm: 50 kg,
- met allesdragers met voeten van
150 mm: 80 kg.
Raadpleeg voor meer informatie
het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Pas bij een belading hoger
dan 40 cm de rijsnelheid aan
de rijomstandigheden aan om
schade aan de allesdragers en de
bevestigingsplaatsen op het dak te
voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het vervoeren van
voorwerpen die langer zijn dan de auto.
Op bepaalde uitvoeringen zijn
standaard dakrails gemonteerd.
Deze zijn uitsluitend om esthetische
redenen aangebracht. Er mogen geen
dwarsdragers worden gemonteerd op
deze dakrails.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Slepen van de auto
U kunt de auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het verwijderbare sleepoog.
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat
van de bagageruimte:
F open de achterklep,
F til de vloerplaat op,
F bevestig het koord van de vloerplaat met
de haak aan de steun van de hoedenplank,
F neem het sleepoog uit de houder.
Toegang tot het gereedschap
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de
trekkende auto hoger is dan van de
auto die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de
gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon
moet beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de
grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto
moet voorzichtig wegrijden.
Bij het slepen van de auto met
stilstaande motor zijn de rem- en
stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
Laat uw auto in de volgende gevallen slepen
door een professioneel bergingsbedrijf :
- als de auto is gestrand op de
autosnelweg,
- bij auto's met vierwielaandrijving,
- als het niet mogelijk is de versnellingsbak
in de neutraalstand te zetten, het
stuurslot te ontgrendelen of de handrem
los te zetten,
- bij takelen met slechts twee wielen op de
grond,
- bij het ontbreken van een goedgekeurde
sleepstang...
267
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
F Maak het klepje in de voorbumper los door
het aan de linkerzijde in te drukken.
F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
F Bevestig de sleepstang.
Slepen van uw auto Slepen van een andere auto
F Zet de versnellingshendel in de
neutraalstand (stand N bij de
automatische transmissie).
Het niet opvolgen van dit
voorschrift kan er toe leiden
dat bepaalde componenten
(remsysteem, transmissie...)
beschadigd raken en dat de
rembekrachtiger na het starten
mogelijk niet meer werkt.
F Ontgrendel de stuurinrichting en zet de
handrem vrij.
F Schakel de alarmknipperlichten van beide
auto's in.
F Rijd voorzichtig weg en houd zowel
de snelheid als het af te leggen traject
beperkt.
F Maak het klepje in de achterbumper los
door het aan de bovenzijde in te drukken.
F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
F Bevestig de sleepstang.
F Schakel de alarmknipperlichten van de
twee auto's in.
F Rijd voorzichtig weg en houd zowel
de snelheid als het af te leggen traject
beperkt.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Trekken van een aanhanger
Wij raden u aan gebruik te maken van
een speciaal door CITROËN geteste
en goedgekeurde trekhaak inclusief
bedrading en deze door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het CITROËN-
netwerk behoort, moet de montage
altijd volgens de voorschriften van de
fabrikant worden uitgevoerd.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het
vervoer van personen en bagage, maar is
tevens geschikt voor het trekken van een
aanhanger.
Het rijden met een aanhanger heeft
veel invloed op het rijgedrag van de
auto en vergt daarom extra aandacht
van de bestuurder.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer rijtips voor het trekken van
een aanhanger.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de gewichten
(en aanhangergewichten indien van
toepassing voor uw auto).
269
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Trekhaak met verwijderbare kogel
Zie de rubriek "Technische gegevens"
voor de maximale kogeldruk en de
maximale aanhangergewichten.
Zie de rubriek "Trekken van
een aanhanger" voor de
veiligheidsadviezen bij het trekken van
een aanhanger.
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Presentatie
De kogel van deze af fabriek gemonteerde
trekhaak kan gemakkelijk en snel worden
gemonteerd en verwijderd. Hiervoor is geen
gereedschap nodig. De achter de bumper
gemonteerde trekhaak is volledig aan het
oog onttrokken als de kogel is verwijderd
en de steun van de trekhaakaansluiting is
weggeklapt.
1. Bevestigingssteun.
2. Afdekkap.
3. Veiligheidsoog.
4. Wegklapbare trekhaakaansluiting.
5. Verwijderbare kogel.
6. Hendel voor vergrendeling/ontgrendeling.
7. Veiligheidsslot met sleutel.
8. Beschermdop voor de hendel.
9. Beschermkap voor de kogel.
10. Opbergtas.
A. Vergrendelde stand
De hendel maakt geen contact met de kogel
(vrije ruimte van ongeveer 5 mm).
De groene markering is zichtbaar.
Het slot van de hendel is naar achteren gericht.
B. Ontgrendelde stand
De hendel maakt contact met de kogel.
De groene markering is niet zichtbaar.
Het slot van de hendel is naar voren gericht.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Vóór het gebruik
Verzeker u ervan dat de kogel correct gemonteerd is. Doe dit door het volgende te
controleren:
- de kogel is correct vergrendeld (stand A),
- het veiligheidsslot is afgesloten en de sleutel is verwijderd; de hendel kan niet meer
worden bediend,
- de kogel mag absoluut niet in de steun kunnen bewegen: duw en trek eraan om dit te
controleren.
Tijdens het gebruik
Ontgrendel nooit het systeem terwijl een aanhanger is aangekoppeld of een bagageplateau
op de kogel is gemonteerd.
Overschrijd nooit het maximaal toelaatbare treingewicht van de auto.
Controleer voordat u gaat rijden de afstelling van de koplampen.
Raadpleeg voor meer informatie over de afstelling van de koplampen de desbetreffende
rubriek.
Na het gebruik
Als gereden wordt zonder aanhanger of bagageplateau, moet de trekhaakaansluiting
zijn weggeklapt, moet de kogel zijn verwijderd en moet de afdekkap op de steun zijn
aangebracht. Dit is met name van belang als de kogel het zicht op de kentekenplaat of de
verlichting van de auto belemmert.
Monteren van de kogel
Verwijder de afdekkap van de
bevestigingssteun en controleer of het
bevestigingssysteem in goede staat is. Reinig
indien nodig de steun met een borstel of een
schone doek.
Haal de kogel uit de opbergtas.
Verwijder de beschermkap van de kogel en de
beschermdop van de hendel.
Berg de afdekkap, de beschermkap en de
beschermdop op in de opbergtas.
Controleer of de kogel correct is ontgrendeld
(stand B). Zo niet, steek de sleutel dan in het
slot en draai hem linksom om het mechanisme
te ontgrendelen.
271
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Als de sleutel niet gedraaid of
verwijderd kan worden, is de kogel niet
goed bevestigd: herhaal de procedure.
Als niet aan alle voorwaarden voor
het vergrendelen is voldaan, moet de
procedure worden herhaald.
Gebruik de trekhaak nooit als de rode
markering zichtbaar blijft: neem dan
contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Houd de kogel met beide handen vast; steek
het uiteinde van de kogel in de steun; duw
daarbij de kogel omhoog. Duw de kogel
vervolgens stevig omlaag om het systeem te
vergrendelen.
De hendel draait dan automatisch linksom en
maakt een hoorbaar klikgeluid; houd uw hand
uit de buurt van de hendel.
Controleer of de kogel correct is vergrendeld
(stand A).
Draai de sleutel rechtsom om het
bevestigingsmechanisme van de kogel te
vergrendelen.
Verwijder altijd de sleutel en bewaar hem op
een veilige plaats.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Maak de aanhanger vast aan de trekhaakkogel.
Maak de kabel van de aanhanger vast aan het
veiligheidsoog op de steun van de kogel.
Beweeg de steun van de trekhaakaansluiting
omlaag door het oog, dat onder de bumper
zichtbaar is, omlaag te trekken.
Beweeg de afdekkap van de
trekhaakaansluiting omhoog en sluit de stekker
van de aanhanger aan.
Verwijderen van de kogel
Neem de stekker van de aanhanger los van de
trekhaakaansluiting op de steun.
Maak de kabel van de aanhanger los van het
veiligheidsoog van de steun.
Maak de aanhanger los van de trekhaakkogel.
Klap de steun van de trekhaakaansluiting terug.
Steek de sleutel in het slot.
Draai de sleutel linksom om het
bevestigingsmechanisme van de kogel te
ontgrendelen.
273
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Houd rekening met het gewicht van de
kogel (ongeveer 3,5 kg). Kans op letsel!
Houd de kogel stevig met één hand vast; druk
met de andere hand op de hendel en draai hem
rechtsom tot de aanslag.
Verwijder de kogel door hem omlaag te
bewegen.
Bevestig de beschermkap op de kogel en de
beschermdop op de hendel.
Berg de kogel op in de tas.
Monteer de afdekkap op de bevestigingssteun.
Onderhoud
De correcte werking van het systeem is alleen
gegarandeerd als de kogel en de steun schoon
blijven.
Alvorens de auto met een hogedrukreiniger
schoon te maken moet de trekhaakaansluiting
zijn weggeklapt, moet de kogel zijn verwijderd
en moet de afdekkap op de steun zijn
gemonteerd.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats voor
werkzaamheden aan het trekhaaksysteem.
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Accessoires
Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het CITROËN-netwerk.
Deze accessoires en onderdelen zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van CITROËN.
"Comfort":
windgeleiders, rolgordijnen zijruiten, rolgordijn
achter, koelbox, kleerhanger aan hoofdsteun,
leeslamp, caravanspiegels, parfumeur en
parfumpatronen, parkeerhulp voor en/of achter,
enz.
"Transportmiddelen":
mat bagageruimte, bagagebak, bagagenet,
stutten, allesdragers, fietsendragers,
skidragers, dakkoffer DS, trekhaak,
trekhaakbedrading, enz.
"Styling":
pookknop, aluminium voetensteun, lichtmetalen
velgen, verchroomde spiegelkappen, enz.
"Veiligheid":
alarminstallatie, anti-takelmodule, car tracking
system, zitverhogingen en kinderzitjes,
alcoholtester, verbanddoos, brandblusser,
hondenrek, veiligheidsgordel voor huisdieren,
gevarendriehoek, veiligheidsvest, wielbouten
met slot, sneeuwkettingen, sneeuwsokken, enz.
Bij montage van een trekhaak en
bedrading door een andere dan een
dealer van het CITROËN-netwerk
moeten de voorschriften van de
fabrikant worden opgevolgd.
* Om te voorkomen dat pedalen blijven
hangen:
- let erop dat vloermatten op de juiste
plaats liggen en goed zijn vastgemaakt,
- leg nooit meerdere matten op elkaar.
"Bescherming":
vloermatten*, stoelhoezen, dorpellijsten,
spatlappen, stootstrips op portieren, stootstrips
op de bumpers, dorpelbeschermer voor de
bagageruimte, beschermhoezen voor het
vervoer van huisdieren, beschermhoes voor de
auto enz.
275
Praktische informatie
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
"Multimedia":
Bluetooth handsfree set, portable
navigatiesystemen, update voor kaartgegevens
navigatiesysteem, rijhulpsysteem, portable
videoscherm, steun voor portable videoscherm,
230V/50Hz-aansluiting, lader voor mobiele
telefoon (geschikt voor iPhone
®
), houder voor
telefoon/smartphone, enz.
In het CITROËN-netwerk kunt u ook reinigings-
en onderhoudsproducten kopen (interieur en
buitenkant) - waaronder milieuvriendelijke
producten uit de serie "TECHNATURE" -
bijvulmiddelen (ruitensproeiervloeistof...),
stiften en spuitbussen voor het bijwerken
van lakschades in de exacte kleur van de
carrosserie van uw auto, patronen voor
bandenreparatieset....
Installeren van
radiocommunicatiezenders
Voordat u radiozenders met
buitenantenne als uitrusting
achteraf monteert, kunt u bij het
CITROËN-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van
de voor montage geschikte zenders
opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
Het monteren van elektrische apparatuur of
accessoires die niet onder een artikelnummer
in het assortiment van CITROËN voorkomen,
kan leiden tot storingen in het elektronisch
systeem van uw auto en een verhoogd
stroomverbruik veroorzaken.
Houd hier rekening mee en neem contact
op met een vertegenwoordiger van het merk
CITROËN om u te laten informeren over
het assortiment uitrustingen en accessoires
voorzien van een artikelnummer.
Afhankelijk van de lokale wetgeving
kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser,
een verbandtrommel, spatlappen aan
de achterzijde van de auto.
010
Controles
DS4_nl_Chap10_verifications_ed03-2015
DYNAMISCHE PARTNERS,
GERICHT OP DE TOEKOMST.
Al meer dan 45 jaar delen TOTAL en DS dezelfde
waarden: topprestaties, creativiteit en technische
innovatie.
In het kader hiervan heeft TOTAL een serie TOTAL
QUARTZ smeermiddelen ontwikkeld die geschikt zijn
voor motoren van het merk DS.
Deze smeermiddelen dragen er toe bij dat het
brandstofverbruik wordt verminderd en het milieu zo
min mogelijk wordt belast.
De keuze voor TOTAL QUARTZ
smeermiddelen voor het onderhoud
van uw auto, zorgt voor een optimale
levensduur en uitstekende prestaties
van uw motor.
279
Onderhoud
DS4_nl_Chap10_verifications_ed03-2015
Brandstoftank
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 60 liter.
Minimumbrandstofvoorraad
Als de minimumbrandstofvoorraad
is bereikt, gaat dit
waarschuwingslampje branden in
combinatie met een geluidssignaal
Tanken
F Druk de toets A in tot u de tankklep hoort
openen.
Dit is gedurende enkele minuten na het
afzetten van het contact mogelijk. Zet het
contact nog een keer aan om deze functie
opnieuw te activeren (indien nodig).
F Kies bij het tankstation de juiste
brandstofpomp.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem in de STOP-
stand is geschakeld; zet in dat geval
altijd het contact af met de sleutel of
met de knop "START/STOP" indien uw
auto is voorzien van het Keyless entry
and start-systeem.
Als er minder dan 5 liter brandstof
getankt wordt, wordt deze stijging van het
brandstofniveau niet weergegeven op de
brandstofmeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan een
geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn.
Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk
die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit. Dit geluid is normaal.
en een waarschuwingsmelding op het display.
Als dit lampje gaat branden, zit er nog
ongeveer 6 liter brandstof in de tank.
Zolang er niet voldoende brandstof is
getankt, gaat elke keer dat het contact wordt
aangezet dit waarschuwingslampje branden,
vergezeld van het geluidssignaal en de
waarschuwingsmelding. Dit geluidssignaal en
deze waarschuwingsmelding worden tijdens
het rijden steeds vaker herhaald naarmate het
niveau dichter bij 0 komt.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u zonder brandstof komt te staan.
Als u zonder brandstof komt te staan
(auto met dieselmotor), raadpleeg dan de
desbetreffende rubriek.
Wanneer het vulpistool bij het vullen van de
brandstoftank voor de derde keer afslaat,
moet u niet verder tanken. Anders kunnen
storingen in de werking van uw auto
optreden.
Uw auto is voorzien van een katalysator, die de
schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend
loodvrije benzine worden gebruikt.
Door de vernauwde vulpijp kan alleen loodvrije
benzine worden getankt.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet
de tank beslist worden afgetapt
voordat de motor kan worden
gestart.
F Steek het vulpistool in de vulopening en
druk hierbij de metalen klep B in.
F Steek het vulpistool tot de aanslag naar
binnen alvorens dit te bedienen (kans op
spatten).
F Houd het vulpistool in deze positie tijdens
het vullen.
F Druk de klep van de tankdop dicht.
Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij
een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer
afsluit.
281
Onderhoud
DS4_nl_Chap10_verifications_ed03-2015
Brandstof voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen rijden
op biobrandstoffen van het type E10 (deze
bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de
Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten
tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor
auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn
EN 15293.
Brandstof voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen rijden
op biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen
(diesel die voldoet aan de richtlijn
EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet
aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp
getankt kunnen worden (met een gehalte aan
methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is bij
bepaalde dieselmotoren mogelijk. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt
worden nageleefd. Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof
(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken
van Diesel per land kunnen verschillen,
kan de aanwezigheid van een
tankbeveiliging op de auto er toe leiden
dat tanken niet mogelijk is.
Niet alle auto's met een dieselmotor
zijn voorzien van een tankbeveiliging.
Daarom adviseren wij u voordat u naar
het buitenland afreist bij het CITROËN-
netwerk te informeren of uw auto
geschikt is om in het desbetreffende
land te kunnen tanken.
Tankbeveiliging (diesel)*
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om
benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde
brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop
verwijdert.
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
Werking
Het vullen van de brandstoftank
met behulp van een jerrycan is wel
mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan recht,
druk deze niet tegen de klep van de
tankbeveiliging en giet voorzichtig
om ervoor te zorgen dat de brandstof
netjes in de vulopening stroomt.
* Volgens land van verkoop.
283
Onderhoud
DS4_nl_Chap10_verifications_ed03-2015
Brandstoftank leeg (diesel)
Bij auto's met dieselmotor is het in het geval
van een lege brandstoftank noodzakelijk om
het brandstofsysteem te ontluchten.
Raadpleeg voor alle uitvoeringen, uitgezonderd
die met een BlueHDi-motor, de afbeelding van
de desbetreffende motorruimte.
Overige HDi-motoren
(behalve BlueHDi-uitvoeringen)
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
dieseltankbeveiliging.
Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpoging en herhaal
de procedure.
BlueHDi-motoren
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Zet het contact aan (zonder de motor te
starten).
F Wacht ongeveer 6 seconden en zet het
contact af.
F Herhaal de handelingen 10 keer.
F Bedien de startmotor om de motor te
starten.
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Open de motorkap.
F Maak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
F Bedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste keer
indrukken kan zwaar zijn).
F Bedien de startmotor om de motor te
starten (als de motor niet gelijk aanslaat,
wacht dan ongeveer 15 seconden en start
de motor opnieuw).
F Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
F Plaats de sierkap terug en klem deze vast.
F Sluit de motorkap.
Motorkap
Openen
F Open het linker voorportier.
F Trek de hendel A onder in de
portiersponning naar u toe.
F Duw de veiligheidshaak B naar links en til
de motorkap op.
F Neem de motorkapsteun C uit de houder
op de onderzijde van de motorkap.
F Bevestig de motorkapsteun in de uitsparing
om de motorkap geopend te houden.
De plaats van de ontgrendelingshendel
in het interieur zorgt ervoor dat de
motorkap niet geopend kan worden als
het linker voorportier is gesloten.
Open de motorkap niet als het hard
waait.
Wees bij warme motor voorzichtig
met het bedienen van de
veiligheidshaak en de motorkapsteun
(kans op brandwonden).
Schakel het Stop & Start-systeem
altijd uit als u handelingen onder de
motorkap wilt uitvoeren, om letsel
door het automatisch activeren van de
START-stand te voorkomen.
Sluiten
F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
F Bevestig de motorkapsteun in de houder
op de onderzijde van de motorkap.
F Laat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen.
F Trek aan de motorkap om te controleren of
deze goed is vergrendeld.
De koelventilator kan ook nog gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd daarom
voorwerpen en kleding uit de buurt van de
ventilator.
In verband met de aanwezigheid
van elektrische uitrustingen in de
motorruimte wordt geadviseerd
om blootstelling aan water (regen,
wassen, ...) te beperken.
285
Onderhoud
DS4_nl_Chap10_verifications_ed03-2015
Benzinemotoren
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren
van de verschillende vloeistofniveaus en het
vervangen van bepaalde onderdelen.
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Luchtfilter.
8. Oliepeilstok.
9. Motorolie (bij)vullen.
Dieselmotoren
Dit overzicht is een hulpmiddel bij
het controleren van de verschillende
vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde
onderdelen en het ontluchten van het
brandstofcircuit.*
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Luchtfilter.
8. Oliepeilstok.
9. Motorolie (bij)vullen.
10. Handopvoerpomp*.
*Volgens motoruitvoering.
Het brandstofcircuit staat onder hoge druk:
- Voer nooit werkzaamheden aan dit
circuit uit.
- In de HDi-motoren is veel
hoogwaardige technologie toegepast.
Laat werkzaamheden aan deze motoren
daarom altijd over aan het personeel van
het CITROËN-netwerk, dat daar speciaal
voor is opgeleid.
287
Onderhoud
DS4_nl_Chap10_verifications_ed03-2015
Niveaus controleren
Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Motorolieniveau
Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten
door olie moet bijvullen. CITROËN adviseert u om
elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien
nodig, olie bij te vullen.
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd
via de motorolieniveaumeter op
het instrumentenpaneel (volgens
uitvoering) of met de oliepeilstok.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde
delen van de motor kunnen zeer heet
zijn (kans op brandwonden) en de
motorventilateur kan ieder moment
aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Controle met de oliepeilstok
F Kijk waar de oliepeilstok zich bevindt in de
motorruimte van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de benzine- of
dieselmotor.
F Trek aan het gekleurde uiteinde om de
oliepeilstok volledig uit de schacht te
trekken.
F Veeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
F Steek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A en B ligt.
A = MAXI
B = MINI
Als u ziet dat het oliepeil boven het merkteken
A of onder het merkteken B ligt, start de
motor dan niet.
- Als het oliepeil boven het merkteken MAXI
ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met het CITROËN-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
- Als het oliepeil lager is dan het merkteken
MINI, vul dan altijd motorolie bij.
De controle van het motorolieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
horizontale ondergrond staat en de motor
ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid.
Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ververst of
de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt
met de door de fabrikant aanbevolen motorolie
voor uw auto en motoruitvoering.
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
Het stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
dient zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden. Draai
bij koude motor de dop open om het
niveau te controleren.
Remvloeistofniveau
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van
de fabrikant voor het voorgeschreven
verversingsinterval.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
remvloeistof.
Het remvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden. Controleer
indien dit niet het geval is of de
remblokken van uw auto zijn
versleten.
Motorolie bijvullen
F Kijk waar de olievuldop zich bevindt in de
motorruimte van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de benzine- of
dieselmotor.
F Draai de dop van de vulopening.
F Giet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
F Wacht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
F Vul indien nodig nog olie bij.
F Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het
dashboard bij het aanzetten van het contact na
30 minuten de juiste waarde aangeven.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de
fabrikant voor het verversingsinterval voor uw
auto.
Maak om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen nooit gebruik van additieven in de
motorolie.
289
Onderhoud
DS4_nl_Chap10_verifications_ed03-2015
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden, maar mag
beslist niet hoger zijn.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.
Als uw auto voozien is van
koplampsproeiers en u wilt het niveau
controleren of bijvullen, parkeert u de
auto en zet u de motor af.
Niveau vloeistof ruitensproeiers/
koplampsproeiers
De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voorwerpen en kleding
uit de buurt van de ventilator.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van
de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Wacht bovendien alvorens werkzaamheden
aan het koelsysteem uit te voeren ten minste
1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het
koelsysteem onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen de dop
eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten
dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald
is, de dop en vul koelvloeistof bij.
F Open de motorkap en plaats de
motorkapsteun.
F Verwijder de dop van het
ruitensproeiervloeistofreservoir.
F Knijp de pipet af om te voorkomen dat er
lucht inkomt.
F Verwijder de pipet uit het reservoir en lees
via de doorzichtige buitenkant het niveau
af.
F Vul indien nodig het niveau bij.
F Plaats de dop terug op het reservoir en
sluit de motorkap.
Gegevens van de vloeistof
Voor een optimale reiniging en om bevriezing
te voorkomen, mag nimmer water worden
gebruikt voor het verversen of bijvullen van de
vloeistof.
Wij raden u aan 's winters vloeistof op basis
van ethanol of methanol te gebruiken.
Additiefniveau
(dieseluitvoering met
roetfilter)
Bijvullen
Het reservoir moet snel worden bijgevuld door
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen
zijn bijtend en schadelijk voor de
gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers
bij het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Afhankelijk van de displayuitvoering, wordt het
minimumniveau als volgt weergegeven:
- permanent branden van het
lampje van het roetfilter terwijl er
een geluidssignaal klinkt en er
een melding verschijnt over het
te lage additiefniveau,
of
- permanent branden van het
servicelampje terwijl er een
geluidssignaal klinkt en er een
melding verschijnt over het te
lage additiefniveau.
291
Onderhoud
DS4_nl_Chap10_verifications_ed03-2015
Controles
Luchtfilter en interieurfilter
Oliefilter
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de filters periodiek vervangen
volgens de in het onderhoudsschema
van de fabrikant aangegeven
intervallen.
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het
vervangingsinterval van dit
onderdeel.
Deze sticker, die hoort bij het Stop &
Start-systeem, geeft aan dat er een
speciale 12V-loodaccu is gebruikt die
alleen losgekoppeld en/of vervangen
mag worden door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
12V-accu
Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt
de rubriek "12V-accu" voor meer informatie
over de te nemen voorzorgsmaatregelen.
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of de
accupolen en -klemmen schoon zijn,
vooral bij warm weer en in de winter.
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik
(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moeten de filters twee keer zo vaak
worden vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Roetfilter (diesel)
De eerste keren dat bij een nieuwe auto
het roetfilter geregenereerd wordt, kunt
u een brandlucht ruiken. Dit is volstrekt
normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargenomen
worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties en heeft geen gevolgen voor
het milieu.
Handgeschakelde versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor de periodieke
onderhoudscontrole.
Afhankelijk van de displayuitvoering, wordt het
verstopt raken van het roetfilter als volgt weergegeven:
- tijdelijk branden van het
servicelampje terwijl er een
geluidssignaal klinkt en er
een bericht verschijnt dat het
roetfilter verstopt dreigt te
raken.
- permanent branden van het
roetfilterlampje terwijl er een
geluidssignaal klinkt en er een
bericht verschijnt dat het roetfilter
verstopt dreigt te raken
of
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de
omstandigheden het toelaten, met een snelheid
van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje
uitgaat.
Als het lampje blijft branden, raadpleeg dan het
hoofdstuk over het additiefniveau.
Automatische
transmissie
De automatische transmissie is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema
van de fabrikant voor het interval van
de niveaucontrole.
293
Onderhoud
DS4_nl_Chap10_verifications_ed03-2015
Elektrische parkeerrem
Dit systeem hoeft niet apart
gecontroleerd te worden. Als er
zich toch een probleem voordoet,
laat het systeem dan controleren
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend door CITROËN
aanbevolen producten of
gelijkwaardige kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke
organen als het remsysteem te
optimaliseren, selecteert en biedt
CITROËN specifieke producten aan.
Na het wassen kan er zich een
laagje vocht of onder winterse
omstandigheden ijs vormen op de
remschijven en remblokken: de
remwerking kan daardoor afnemen.
Rem een paar keer lichtjes om de
remmen vocht- en ijsvrij te maken.
Staat van remschijven
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats voor
informatie over het controleren van
de slijtage van de remschijven.
Handrem
Als de handrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder goed
werkt, moet de handrem, zelfs tussen
twee onderhoudsbeurten door,
worden afgesteld.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudscontroles door, te
laten controleren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als het AdBlue
®
-reservoir leeg is, zorgt
een wettelijk verplicht systeem ervoor
dat de motor niet opnieuw kan worden
gestart.
Als het SCR-systeem niet goed werkt,
stoot uw auto te veel schadelijke
stoffen uit, waardoor hij niet meer aan
de Euro 6-emissienorm voldoet.
Neem bij een storing in het SCR-
systeem zo snel mogelijk contact
op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats:
na 1100 km wordt een systeem
geactiveerd dat het opnieuw starten
van de motor blokkeert.
Additief AdBlue
®
en SCR-systeem
voor BlueHDi-dieselmotoren
Om het milieu zo min mogelijk te belasten en
om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen,
heeft CITROËN ervoor gekozen zijn auto's
met dieselmotor te voorzien van een systeem
waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd
met een SCR-systeem (Selective Catalytic
Reduction) voor de behandeling van de
uitlaatgassen zonder dat de prestaties
veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.
SCR-systeem
Met behulp van het additief AdBlue
®,
dat ureum
bevat, zet een katalysator tot 85% van de
stikstofoxides (NOx) om in stikstof en water,
stoffen die onschadelijk zijn voor de gezondheid
en het milieu.
Het additief AdBlue
®
bevindt zich in een
specifiek reservoir onder de bagageruimte,
aan de achterzijde van de auto. Het reservoir
heeft een inhoud van 17 liter, goed voor een
actieradius van ongeveer 20.000 km voordat
een waarschuwingssysteem u meldt dat u
met de resterende hoeveelheid additief nog
maximaal 2400 km kunt rijden.
Om ervoor te zorgen dat het SCR-systeem
goed blijft werken, wordt bij elke periodieke
onderhoudscontrole aan uw auto in het
CITROËN-netwerk of bij een gekwalificeerde
werkplaats het reservoir van het additief
AdBlue
®
bijgevuld.
Als u verwacht tussen twee periodieke
onderhoudscontroles meer dan 20.000 km te
rijden, raden wij u aan het reservoir tussentijds
te laten bijvullen door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
295
Onderhoud
DS4_nl_Chap10_verifications_ed03-2015
Het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem wordt
automatisch geactiveerd zodra het
AdBlue
®
-reservoir leeg is.
Actieradiusindicatoren
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue
®
-
reservoir is aangesproken of een storing in het
SCR-systeem is gesignaleerd, verschijnt bij
het aanzetten van het contact een indicator die
aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer
kunt rijden voordat het opnieuw starten van de
motor automatisch wordt geblokkeerd.
Als gelijktijdig een storing wordt gesignaleerd
en het AdBlue
®
-niveau laag is, wordt de laagste
actieradius weergegeven.
Als de motor mogelijk niet opnieuw kan worden gestart door een te laag AdBlue
®
-niveau
Actieradius groter dan 2400 km
Als het contact wordt aangezet, wordt er niet
automatisch een melding over de actieradius
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Druk bij het instrumentenpaneel
type 2 op deze knop om de
actieradius tijdelijk weer te geven.
Bij een actieradius van meer dan 5000 km is de
waarde minder nauwkeurig.
Instrumentenpaneel type 1
Actieradius tussen 600 en 2400 km
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje UREA branden in combinatie
met een geluidssignaal en de tijdelijk op het
instrumentenpaneel weergegeven melding
"NO START IN" en een afstand die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid additief voordat
het starten van de motor wordt geblokkeerd -
(bijv.: "NO START IN 1500 km" betekent dat
na 1500 km het starten van de motor wordt
geblokkeerd).
Tijdens het rijden wordt deze melding elke
300 km weergegeven zolang er geen additief
is bijgevuld.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het additief
AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Raadpleeg voor meer informatie over
het bijvullen van het additief AdBlue
®
, de
desbetreffende rubriek.
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje SERVICE branden en knippert
het verklikkerlampje UREA in combinatie
met een geluidssignaal en de tijdelijk op het
instrumentenpaneel weergegeven melding "NO
START IN" en een afstand die aangeeft hoeveel
kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende
hoeveelheid additief voordat het starten van de motor
wordt geblokkeerd - (bijv.: "NO START IN 300 km"
betekent dat na 300 km het starten van de motor wordt
geblokkeerd).
Tijdens het rijden wordt deze melding elke
30 seconden weergegeven zolang er geen additief is
bijgevuld.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het additief AdBlue
®
te
laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Als niet op tijd additief wordt bijgevuld, kan de motor
niet meer worden gestart.
Raadpleeg voor meer informatie over het bijvullen van
het additief AdBlue
®
, de desbetreffende rubriek.
Actieradius tussen 0 en 600 km
Als het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje SERVICE branden en knippert
het verklikkerlampje UREA in combinatie
met een geluidssignaal en de tijdelijk op het
instrumentenpaneel weergegeven melding "NO
START IN" en de afstand 0 km of mijl - ("NO
START IN 0 km" betekent dat het starten van
de motor is geblokkeerd).
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg: het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem voorkomt
dat de motor opnieuw wordt gestart.
Storing in verband met een te laag AdBlue
®
-niveau
Om de motor weer opnieuw te kunnen
starten, raden wij u aan contact op te
nemen met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om de
benodigde hoeveelheid additief te laten
bijvullen. Als u zelf additief bijvult, moet
het reservoir met minimaal 3,8 liter
AdBlue
®
worden gevuld.
Raadpleeg voor meer informatie over
het bijvullen van het additief AdBlue
®
,
de desbetreffende rubriek.
297
Onderhoud
DS4_nl_Chap10_verifications_ed03-2015
Instrumentenpaneel type 2
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje UREA branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
(bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten
geblokkeerd binnen 1500 km") die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
300 km weergegeven zolang er geen additief
is bijgevuld.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het additief
AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het bijvullen van het
additief AdBlue
®
.
Actieradius tussen 600 en 2400 km
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje SERVICE branden en knippert
het verklikkerlampje UREA in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
(bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten
geblokkeerd binnen 600 km") die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid additief.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang er geen
additief is bijgevuld.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het additief
AdBlue
®
te laten bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Als niet op tijd additief wordt bijgevuld, kan de
motor niet meer worden gestart.
Als het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje SERVICE branden en knippert
het verklikkerlampje UREA in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "Vul
brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd".
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg: het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem voorkomt
dat de motor opnieuw wordt gestart.
Om de motor weer opnieuw te kunnen
starten, raden wij u aan contact op te
nemen met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om de
benodigde hoeveelheid additief te laten
bijvullen.
Als u zelf additief bijvult, moet het
reservoir met minimaal 3,8 liter
AdBlue
®
worden gevuld.
Actieradius tussen 0 en 600 km
Storing in verband met een te laag AdBlue
®
-niveau
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het bijvullen van het
additief AdBlue
®
.
Als een storing in het SCR-systeem wordt gedetecteerd
Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer dan 1100 km is gereden nadat een storing in het SCR-systeem is
bevestigd. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
De verklikkerlampjes UREA, SERVICE en
zelfdiagnose motor gaan branden in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "Storing
emissieregeling".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden
gegeven als de storing voor de eerste keer
wordt gedetecteerd en vervolgens steeds bij
het aanzetten van het contact zolang de storing
niet is verholpen.
Als een storing wordt gedetecteerd
In het geval van een tijdelijke storing
verdwijnt de waarschuwing tijdens
de volgende rit na controle van de
zelfdiagnose van het SCR-systeem.
Als een storing in het SCR-systeem is
bevestigd (nadat 50 km is gereden terwijl
de melding van de storing permanent wordt
weergegeven), gaan de verklikkerlampjes
SERVICE en zelfdiagnose motor branden
en knippert het verklikkerlampje UREA
in combinatie met een geluidssignaal en
de tijdelijk op het instrumentenpaneel
weergegeven melding "NO START IN" en een
afstand die aangeeft hoeveel kilometer of mijl
u nog met de resterende hoeveelheid additief
kunt rijden voordat het starten van de motor
wordt geblokkeerd - (bijv.: "NO START IN
600 km" betekent dat na 600 km het starten
van de motor wordt geblokkeerd).
Tijdens de geautoriseerde rijfase
(tussen 1100 km en 0 km)
Tijdens het rijden wordt deze melding elke
30 seconden weergegeven zolang de storing in
het SCR-systeem niet is verholpen.
De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven
zodra het contact wordt aangezet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als u dit niet doet, kan de motor niet meer
worden gestart.
Instrumentenpaneel type 1
299
Onderhoud
DS4_nl_Chap10_verifications_ed03-2015
Starten geblokkeerd
U hebt de limiet van de geautoriseerde rijfase
overschreden: het startblokkerringssysteem
voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart.
Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan
de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose
motor branden en knippert het verklikkerlampje
UREA in combinatie met een geluidssignaal en de
tijdelijk op het instrumentenpaneel weergegeven
melding "NO START IN" en de afstand 0 km
of mijl - ("NO START IN 0 km" betekent dat het
starten van de motor is geblokkeerd).
Om de motor weer te kunnen starten, is het
noodzakelijk dat u contact opneemt met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Instrumentenpaneel type 2
Er wordt automatisch een
startblokkeringssysteem geactiveerd
als meer dan 1100 km is gereden
nadat de storing in het SCR-systeem
is gesignaleerd. Laat het systeem
zo snel mogelijk controleren door
het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als een storing in het SCR-systeem wordt
gesignaleerd
De verklikkerlampjes UREA, SERVICE en
zelfdiagnose motor gaan branden in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "Storing
emissieregeling".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden
gegeven als de storing voor de eerste keer
wordt gesignaleerd en vervolgens steeds bij
het aanzetten van het contact zolang de storing
niet is verholpen.
Als een storing wordt gesignaleerd
In het geval van een tijdelijke storing
verdwijnt de waarschuwing tijdens
de volgende rit na controle van de
zelfdiagnose van het SCR-systeem.
Bevriezing van het additief AdBlue
®
Het additief AdBlue
®
bevriest bij
temperaturen lager dan ongeveer
-11°C.
Het SCR-systeem is voorzien van een
voorverwarmingssysteem voor het
AdBlue
®
-reservoir waardoor u ook
in zeer koude omstandigheden kunt
blijven rijden.
Als een storing in het SCR-systeem is
bevestigd (nadat 50 km is gereden terwijl
de melding van de storing permanent wordt
weergegeven), gaan de verklikkerlampjes
SERVICE en zelfdiagnose motor branden
en knippert het verklikkerlampje UREA in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding (bijvoorbeeld "Storing emissieregeling:
Starten geblokkeerd binnen 300 km") die
aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog met de
resterende hoeveelheid additief kunt rijden.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang de storing in
het SCR-systeem niet is verholpen.
De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven
zodra het contact wordt aangezet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als u dit niet doet, kan de motor niet meer
worden gestart.
Tijdens de geautoriseerde rijfase
(tussen 1100 km en 0 km)
Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan
de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose
motor branden en knippert het verklikkerlampje
UREA in combinatie met een geluidssignaal en
de melding "Storing emissieregeling: Starten
geblokkeerd".
Starten geblokkeerd
U hebt de limiet van de geautoriseerde rijfase
overschreden: het startblokkerringssysteem
voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart.
Om de motor weer te kunnen starten, is het
noodzakelijk dat u contact opneemt met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
301
Onderhoud
DS4_nl_Chap10_verifications_ed03-2015
Bijvullen van het additief AdBlue
®
Gebruiksvoorschriften
Bewaar AdBlue
®
buiten het bereik van
kinderen, in de originele flacon.
Als het AdBlue
®
niet in de originele
flacon wordt bewaard, verliest het zijn
zuiverheid.
Verdun het additief nooit met water.
Giet nooit additief in de brandstoftank.
Vul nooit AdBlue
®
bij vanuit een
vulsysteem dat is bedoeld voor
vrachtwagens.
Het additief AdBlue
®
is een oplossing op
ureumbasis. Deze vloeistof is onontvlambaar,
kleurloos en geurloos (indien koel bewaard).
Als het additief in contact komt met de huid,
moet u de huid wassen met kraanwater en met
zeep. Als additief in de ogen komt, spoel de
ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende
ten minste 15 minuten met kraanwater of met
een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij
een branderig gevoel of blijvende irritatie.
Als additief AdBluewordt ingeslikt, spoel
de mond dan met schoon water en drink
vervolgens een ruime hoeveelheid water.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld
bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het
risico van het vrijkomen van ammoniakdampen
niet worden uitgesloten: adem deze niet in.
Deze ammoniakdampen werken irriterend op
de slijmvliezen (ogen, neus en keel).
Het AdBlue
®
-reservoir moet bij elke periodieke
onderhoudscontrole worden gevuld door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Vanwege de inhoud van het reservoir kan
het echter noodzakelijk zijn om het reservoir
tussentijds bij te vullen, zeker als u hier door
een waarschuwing (verklikkerlampjes en
melding) op wordt geattendeerd.
Dit kunt u laten uitvoeren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Als u zelf het reservoir wilt bijvullen, lees dan
eerst aandachtig de volgende waarschuwingen.
Gebruik uitsluitend additief AdBlue
®
dat aan de
norm ISO 22241 voldoet.
De verpakking in flacons met een
antidruppelsysteem vergemakkelijkt het
bijvullen. De flacons met een inhoud van
1,89 liter (1/2 gallon) zijn verkrijgbaar bij het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bewaar de flacons AdBlue
®
niet in uw
auto.
Voorschriften voor opslag
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij
temperaturen vanaf 25°C. Het is raadzaam
de flacons koel en buiten direct zonlicht te
bewaren.
Onder deze omstandigheden is het additief ten
minste één jaar houdbaar.
Additief dat bevroren is geweest, kan
weer worden gebruikt nadat het bij
kamertemperatuur volledig is ontdooid.
Controleer voor het bijvullen of de auto op een
vlakke en horizontale ondergrond staat.
Controleer 's winters of de
omgevingstemperatuur van de auto hoger
is dan -11°C. Als het kouder is, bevriest het
AdBlue
®
waardoor u het niet in het reservoir
kunt gieten. Laat uw auto enkele uren op een
warmere plaats staan en vul vervolgens het
reservoir bij.
Procedure voor bijvullen
F Zet het contact af en verwijder de sleutel of
druk, als uw auto daarmee is uitgerust, op
de START/STOP-knop om de motor af te
zetten.
F Til de vloerplaat van de bagageruimte op om
toegang te krijgen tot het AdBlue
®
-reservoir.
Zet de vloerplaat vast door het koord aan
de haak van de steun van de hoedenplank
te bevestigen.
F Maak de zwarte plastic dop los met behulp
van de borglip.
F Steek uw vingers in de opening en draai
de blauwe dop een zesde omwenteling
linksom.
F Trek de dop om hem te verwijderen
voorzichtig omhoog, zonder hem los te
laten.
303
Onderhoud
DS4_nl_Chap10_verifications_ed03-2015
Voer de lege AdBlue
®
-flacons niet als
huisvuil af, maar deponeer ze in de
daartoe bestemde containers of breng
de flacons naar uw verkooppunt.
Belangrijk: als het AdBlue
®
-
reservoir van uw auto helemaal leeg
is - dit wordt aangegeven door de
waarschuwingsmeldingen en u kunt in
dat geval de motor niet meer opnieuw
starten - moet u het reservoir vullen
met minimaal 3,8 liter additief
(twee flacons van 1,89 liter).
Spoel gemorst additief onmiddellijk
weg met koud water of veeg het weg
met een vochtige doek.
Als het additief is gekristalliseerd,
verwijder het dan met een spons en
warm water.
Belangrijk: als u additief hebt
bijgevuld nadat het reservoir
leeg is geraakt, dient u ongeveer
5 minuten te wachten voordat u het
contact weer aanzet, zonder het
bestuurdersportier te openen, de
auto te ontgrendelen, de sleutel in
het contactslot te steken of de sleutel
van het Keyless entry and start-
systeem in het interieur te houden.
Zet vervolgens het contact aan en start
na 10 seconden wachten de motor.
F Pak een flacon AdBlue
®
. Controleer de
houdbaarheidsdatum en lees vervolgens
aandachtig de gebruiksaanwijzing op het
etiket voordat u de inhoud van de flacon in
het AdBlue
®
-reservoir van uw auto giet.
F Veeg nadat u de flacon leeg hebt gegoten
met behulp van een vochtige doek
eventuele vloeistofsporen van de rand van
de vulopening van het reservoir.
F Breng de blauwe dop aan op de vulopening
van het reservoir en draai de dop een
zesde omwenteling rechtsom tot hij stuit.
F Breng de zwarte plastic dop aan door hem
op de opening vast te klikken.
F Maak het koord los van de haak van de
steun van de hoedenplank en laat de
vloerplaat van de bagageruimte zakken.
011
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed03-2015
Technische gegevens
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed03-2015
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed03-2015
Motoren en versnellingsbakken benzine
Benzinemotor VTi 120 PureTech 130 S&S THP 150
Versnellingsbak
BVM
(Handgeschakeld 5 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld 6 versnellingen)
BVA6
(Automaat 6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering:
NX...
5FS0
5FS0/1
HNYM/S
HNYM/1S
HNYM/2S
5FEA
Cilinderinhoud (cm
3
) 1598 1199 1598
Boring x slag (mm) 77 x 85,8 75 x 90,5 77 x 85,8
Max.vermogen*: ECE-norm (kW) 88 96 110
Toerental bij max.vermogen (t/min) 6000 5500 6050
Max.koppel: ECE-norm (Nm) 160 230 240
Toerental bij max.koppel (t/min) 4250 1750 1400
Brandstof Loodvrij Loodvrij Loodvrij
Katalysator Ja Ja Ja
Inhoud carter (in liter) motor (met vervangen
filter)
4,25 3,5 4,25
.../S: uitvoering met Stop & Start-systeem.
.../1: uitvoering met banden met lage rolweerstand.
.../2: uitvoering met banden met ultralage rolweerstand.
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (Richtlijn 1999/99/CE).
307
Technische gegevens
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed03-2015
Benzinemotor THP 160 THP 165 S&S THP 200 THP 210 S&S
Versnellingsbak
BVA6
(Automaat
6 versnellingen)
EAT6
(Automaat
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
NX...
5FMA
5GZT/S
5GZT/1S
5FU8
5FU8 /1
5GMM/S
Cilinderinhoud (cm
3
) 1598 1598 1598 1598
Boring x slag (mm) 77 x 85,8 77 x 85,8 77 x 85,8 77 x 85,8
Max. vermogen*: ECE-norm (kW) 120 121 147 155
Toerental bij max. vermogen (t/min) 6000 6000 5500 6000
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 240 240 275 285
Toerental bij max. koppel (t/min) 1400 1400 1700 1750
Brandstof Loodvrij Loodvrij Loodvrij Loodvrij
Katalyseur Ja Ja Ja Ja
Inhoud carter (in liter) motor (met vervangen
filter)
4,25 4,25 4,25 4,25
.../S: uitvoering met Stop & Start-systeem.
.../1: uitvoering met banden met lage rolweerstand.
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (Richtlijn 1999/99/CE).
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed03-2015
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Gewichten en aanhangergewichten benzine (in kg)
Benzinemotoren VTi 120 PureTech 130 S&S THP 150
Versnellingsbakken
BVM
( Handgeschakeld 5 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld 6 versnellingen)
BVA6
(Automaat 6 versnellingen)
Type Variant Uitvoering:
NX...
5FS0
5FS0 /1
HNYM/S
HNYM/1S -/2S
5FEA
- Ledig gewicht 1205 1255 1363
- Gewicht rijklaar* 1280 1330 1438
- Maximum technisch toegestane massa
totaal
1755 1790 1835
- Maximaal toegestaan treingewicht
max. helling 12%
2955 2990 2635
- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
max. helling 12%
1200 1200 800
- Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1450 1450 1000
- Aanhanger ongeremd 640 675 715
- Aanbevolen kogeldruk 75 75 75
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt
verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het
weggedrag.
309
Technische gegevens
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed03-2015
Benzinemotoren THP 160 THP 165 S&S THP 200 THP 210 S&S
Versnellingsbak
BVA6
(Automaat
6 versnellingen)
EAT6
(Automaat
6 versnellingen)
BVM
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
NX...
5FMA
5GZT/S
5GZT/1S
5FU8
5FU8/1
5GMM/S
- Ledig gewicht 1363 1310 1316 1313
- Gewicht rijklaar* 1438 1385 1391 1388
- Maximum technisch toegestane massa
totaal
1835 1850 1820 1845
- Maximaal toegestaan treingewicht
max. helling 12%
2635 3250 2820 2845
- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
max. helling 12%
800 1400 1000 1000
- Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1000 1 650 1250 1250
- Aanhanger ongeremd 715 690 695 655
- Aanbevolen kogeldruk 75 75 75 75
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt
verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het
weggedrag.
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed03-2015
Motoren en versnellingsbakken diesel
Dieselmotoren e-HDi 115 BlueHDi 115 S&S BlueHDi 120 S&S
Versnellingsbak
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
EAT6
(Automaat
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
EAT6
(Automaat
6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
NX...
9HD8/S
9HD8 /1S
BHXM/S
BHXM/1S
-/2S -/3S
BHXT/1S
BHXT/2S
BHZM/S
BHZM/1S
-/2S -/3S
BHZT/S
Cilinderinhoud (cm
3
) 1560 1560 1560
Boring x slag (mm) 75 x 88,3 75 x 88,3 75 x 88,3
Max.vermogen*: ECE-norm (kW) 84 85 88
Toerental bij max.vermogen (t/min) 3600 3500 3500
Max.koppel: ECE-norm (Nm) 270 300 300
Toerental bij max.koppel (t/min) 1750 1750 1750
Brandstof Diesel Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja Ja
Roetfilter (FAP) Ja Ja Ja
Inhoud carter (in liter) motor (met vervangen
filter)
3,75 3,75 3,75
.../S: uitvoering met Stop & Start-systeem.
.../1: uitvoering met banden met een lage rolweerstand.
.../2 : uitvoering met banden met een ultralage rolweerstand.
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (Richtlijn 1999/99/CE).
311
Technische gegevens
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed03-2015
Dieselmotoren BlueHDi 150 S&S BlueHDi 180 S&S
Versnellingsbak
BVM6
(Handgeschakeld 6 versnellingen)
EAT6
(Automaat 6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
NX...
AHRM/S
AHRM/1S
AHRM/2S
AHWT/S
AHWT/1S
AHWT/2S
Cilinderinhoud (cm
3
) 1997 1997
Boring x slag (mm) 85 x 88 85 x 88
Max. vermogen*: ECE-norm (kW) 110 132
Toerental bij max. vermogen (t/min) 4000 3750
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 370 400
Toerental bij max. koppel (t/min) 2000 2000
Brandstof Diesel Diesel
Katalyseur Ja Ja
Roetfilter (FAP) Ja Ja
Inhoud carter (in liter) motor (met vervangen filter)
6,1 5,1
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (Richtlijn 1999/99/CE).
.../S: uitvoering met Stop & Start-systeem.
.../1: uitvoering met banden met een lage rolweerstand.
.../2: uitvoering met banden met een ultralage rolweerstand.
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed03-2015
Dieselmotoren e-HDi 115 BlueHDi 115 S&S
Versnellingsbak
BVM6
(Handgeschakeld 6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld 6 versnellingen)
EAT6
(Automaat 6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
NX...
9HD8/S
9HD8/1S
BHXM/S
BHXM/1S -/2S -/3S
BHXT/1S
BHXT/2S
- Ledig gewicht 1295 1290 1310
- Gewicht rijklaar* 1370 1365 1385
- Maximaal technisch toegestane massa
totaal
1810 1860 1890
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3110 3160 3090
- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
helling max. 12%
1300 1300 1200
- Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1550 1550 1450
- Aanhanger ongeremd 680 680 640
- Aanbevolen kogeldruk 75 75 75
Gewichten en aanhangergewichten diesel (in kg)
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt
verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het
weggedrag.
313
Technische gegevens
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed03-2015
Dieselmotoren BlueHDi 120 BlueHDi 150 BlueHDi 180 S&S
Versnellingsbak
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
EAT6
(Automaat
6 versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld
6 versnellingen)
EAT6
(Automaat
6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
NX...
BHZM/S
BHZM/1S - /2S - /3S
BHZT/S
AHRM/S
AHRM/1S -/2S
AHWT/S
AHWT/1S -/2S
- Ledig gewicht 1290 1310 1410 1410
- Gewicht rijklaar* 1365 1415 1485 1495
- Maximaal technisch toegestane massa
totaal
1860 1890 1935 1975
- Maximaal toegestaan treingewicht
helling max. 12%
3160 3090 3235 3275
- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
helling max. 12%
1300 1200 1300 1300
- Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1550 1450 1550 1550
- Aanhanger ongeremd 680 640 740 745
- Aanbevolen kogeldruk 75 75 75 75
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt
verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het
weggedrag.
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed03-2015
Afmetingen (in mm)
Deze afmetingen zijn gemeten met een niet beladen auto.
315
Technische gegevens
DS4_nl_Chap11_caracteristiques_ed03-2015
Identicatie
De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto.
A. Serienummer onder de motorkap.
Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij
de schokdempersteun.
B. Serienummer op het dashboard.
Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar
door de voorruit.
D. Sticker bandenspanning/kleurcode lak.
Deze sticker is op de voorstijl aan
bestuurderszijde geplakt.
Een te lage bandenspanning
veroorzaakt een hoger
brandstofverbruik.
Controleer de bandenspanning
minimaal één keer per maand, bij
koude banden.
C. Constructeursplaatje.
Dit nummer staat op een eenmalige sticker op
de middenstijl, aan bestuurderszijde.
Het bevat de volgende informatie:
- bandenspanning, auto onbeladen en
beladen,
- bandenmaat (inclusief de belastingsindex
en het snelheidssymbool van de band),
- bandenspanning van het reservewiel,
- kleurcode van de lak.
012
DS4_nl_Chap12a_audio_ed03-2015
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12a_audio_ed03-2015
DS4_nl_Chap12b_BTA_ed03-2015
Noodoproep of Pechhulp
Wanneer de elektronische
eenheid airbags een botsing heeft
gedetecteerd, wordt onafhankelijk van
het eventueel afgaan van de airbags,
automatisch een noodoproep gedaan.
Noodoproep met lokalisatiefunctie
Druk in geval van nood langer dan
2 seconden op deze toets.
Het knipperen van het groene LED-
lampje en een gesproken bericht
bevestigen dat de oproep naar de
helpdesk van "Noodoproep met
lokalisatiefunctie" is verstuurd*.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Het groene LED-lampje dooft.
De oproep wordt ook geannuleerd door, op
ieder willekeurig moment, de toets langer dan
8 seconden in te drukken.
Het groene LED-lampje blijft branden (zonder
te knipperen) wanneer de verbinding tot stand
is gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje
uit.
Deze oproep wordt beheerd door de helpdesk
van "Noodoproep met lokalisatiefunctie" die
de informatie over de lokalisatie van de auto
ontvangt en een waarschuwing kan zenden
naar de gekwalificeerde hulpdiensten.
In landen waar de helpdesk niet operationeel
is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk
is geweigerd, wordt de oproep meteen
doorgestuurd naar de hulpdiensten (112),
zonder lokalisatie.
* Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde
voorwaarden en beschikbaarheid.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Indien u gebruik maakt van de dienst
DS Connect BOX met SOS-pakket,
beschikt u ook over aanvullende
diensten via uw persoonlijke pagina
MyCITROËN op de CITROËN-
internetsite voor uw land. Ga hiervoor
naar www.citroen.com.
319
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12b_BTA_ed03-2015
* Deze dienst is afhankelijk van bepaalde
voorwaarden en beschikbaarheid.
Het CITROËN netwerk raadplegen.
Pechhulp met lokalisatiefunctie
Wanneer u uw auto buiten het
CITROËN-netwerk hebt gekocht,
raden wij u aan de aanwezigheid van
deze diensten bij het netwerk te laten
controleren en eventueel configureren.
In een meertalig land kunt u het
systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het
verbeteren van de telematicadiensten
aan de klant, behoudt de fabrikant zich
het recht voor om op elk willekeurig
moment het telematicasysteem in de
auto te wijzigen.
Druk langer dan 2 seconden op
deze toets voor het aanvragen
van hulp bij het stranden van de
auto.
Een gesproken bericht bevestigt
dat de oproep is verstuurd*.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de aanvraag geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken
bericht.
Werking van het systeem
Bij het aanzetten van het
contact gaat het groene lampje
3 seconden branden. Dit duidt
op een goede werking van het
systeem.
Bij een storing in het systeem kan er
wel met de auto worden gereden.
Als het oranje lampje blijft branden, moet de
noodbatterij worden vervangen.
In beide gevallen kan er mogelijk geen
noodoproep of pechhulpoproep worden
verstuurd.
Raadpleeg zo snel mogelijk een erkend
reparateur.
Het knipperen en vervolgens
doven van het oranje lampje duidt
op een storing in het systeem.
DS4_nl_Chap12b_BTA_ed03-2015
321
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
7 inch touchscreen tablet
GPS-navigatie - Multimedia-autoradio - Bluetooth
®
-telefoon
Inhoud
7 inch touchscreen tablet 321
Basisfuncties 322
Stuurkolomschakelaars 324
Menu's 325
Navigatie 326
Navigatie - routebegeleiding 334
Verkeer 338
Radio Media 340
Radio 346
Digitale radio (DAB, Digital Audio
Broadcasting) 348
Media 350
Instellingen 354
Internetdiensten 362
Internetbrowser 363
MirrorLink
TM
366
CarPlay
®
370
Telefoon 374
Veelgestelde vragen 382
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto
functioneert.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn
volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande
auto.
Als de melding "eco-mode" wordt weergegeven, wordt het
systeem spoedig uitgeschakeld. Zie de rubriek over de eco-
mode.
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Basisfuncties
Gebruik de toetsen onder het touchscreen om
de menu's te openen en druk vervolgens op de
op het touchscreen weergegeven toetsen.
Elk menu wordt op één pagina of op twee
pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina)
weergegeven.
Secundaire paginaHoofdpagina
Als het bijzonder warm is, kan het systeem
gedurende minimaal 5 minuten overgaan
in de waakstand (volledig uitschakelen van
het scherm en het geluid).
323
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Bij draaiende motor wordt het geluid
onderbroken door de toets in te drukken.
Bij afgezet contact wordt het systeem
ingeschakeld door de toets in te
drukken.
Volumeregeling (voor elke
bron afzonderlijk, ook voor TA-
meldingen (verkeersinformatie) en
navigatieaanwijzingen).
Selecteren van de geluidsbron (volgens
uitvoering):
- Radio "FM"/"DAB"/"AM"*.
- "USB"-stick.
- CD-speler in het dashboardpaneel.
- Smartphone via MirrorLink
TM
of CarPlay
®
.
- Telefoon aangesloten via Bluetooth* en
streaming-verzending Bluetooth *.
- Mediaspeler aangesloten via de AUX-
aansluiting (Jack, kabel niet meegeleverd).
- Jukebox*, na audiobestanden te hebben
gekopieerd op het interne geheugen van
het systeem.
*Volgens uitrusting.
Sneltoetsen: met behulp van de toetsen
in de bovenste balk van het touchscreen
is het mogelijk direct de geluidsbron of de
lijst met zenders (of titels afhankelijk van de
geluidsbron) te kiezen.
Het is een "resistief" scherm dat voelbaar
aangeraakt moet worden, met name
bij bewegingen (door een lijst bladeren,
scrollen over de kaart, enz.). Lichtjes
aanraken is niet voldoende. Als het scherm
met meerdere vingers wordt aangeraakt,
worden de commando's niet opgevolgd.
Het scherm kan ook worden bediend
als u handschoenen draagt. Dankzij
deze technologie kan het scherm bij elke
temperatuur worden gebruikt.
Bij hoge temperaturen kan het
geluidsvolume worden beperkt om
het systeem te beschermen. Zodra de
temperatuur in het interieur is gezakt,
zal de oorspronkelijke instelling weer
worden gebruikt.
Gebruik voor het schoonmaken van
het scherm een zacht, niet-schurend
doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje)
zonder schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet met een puntig
voorwerp aan.
Raak het scherm niet met vochtige
handen aan.
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Stuurkolomschakelaars
Media: van multimediabron
veranderen.
Telefoon: telefoon opnemen.
Tijdens gesprek: toegang tot het
telefoonmenu (gesprek beëindigen,
privacy-modus, handsfree-modus).
Telefoon, ingedrukt houden:
inkomend gesprek weigeren, huidig
gesprek beëindigen; als de telefoon
niet wordt gebruikt, toegang tot het
telefoonmenu.
Volume verlagen.
Radio, draaien: automatisch zoeken
naar de vorige/volgende zender.
Media, draaien: vorige/volgende
muziekstuk.
Indrukken: een keuze bevestigen.
Radio: zenderlijst weergeven.
Media: playlist weergeven.
Radio, ingedrukt houden: lijst van
ontvangen zenders bijwerken.
Volume verhogen.
325
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Menu's
Instellingen
Radio Media
Navigatie
RijdenInternetdiensten Telefoon
Instellen van het geluid (balans, geluidssfeer, ...),
de grafische weergave en de weergave (taal,
eenheden, datum, tijd, ...).
Selecteren van een geluidsbron of een zender,
weergeven van foto's.
Instellen van de navigatie en kiezen van de
bestemming.
Toegang tot de boordcomputer.
Inschakelen, uitschakelen en configureren van
bepaalde functies van de auto.
Openen van de "Internet- browser".
Gebruiken van bepaalde apps van uw
smartphone via MirrorLink
TM
of CarPlay
®
.
Via Bluetooth
®
verbinden van een telefoon.
Toegang tot de functie CarPlay na het
aansluiten van de USB-kabel van uw
smartphone.
(Volgens uitrusting)
(Volgens uitvoering)
1
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Navigatie
Navigatie Berekeningscriteria
327
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Instellingen
Navigatie
Bestemming invoeren Weergeven van de meest recente bestemmingen.
Berekeningscriteria
Snelste
De navigatiecriteria kiezen.
Op de kaart wordt het aan de hand van de
criteria gekozen traject weergegeven.
Kortste
Tijd/afstand
Ecologisch
Tol
Veerboot
Verkeer
Exact - Dichtbij
Zie route op de kaart De kaart weergeven en de routegeleiding starten.
Bevestigen De opties opslaan.
Huidige locatie opslaan Het actuele adres opslaan.
De navigatie stoppen De navigatie-informatie uitschakelen.
Spraakweergave
Het stemvolume en het opnoemen van
straatnamen instellen.
Route omleiden
Afwijken van de oorspronkelijke route met een
bepaalde afstand.
Navigatie
Weergeven als tekst.
Inzoomen.
Uitzoomen.
Weergeven op volledig scherm.
De kaart verplaatsen met de pijlen.
Kaart tweedimensionaal weergeven.
1
2
7
12
3
8
13
4
9
14
5
10
15
6
11
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Zie de rubriek "Telefoon" voor
het gebruik van de functies van
de telefoon.
Zie de rubriek "Telefoon" voor
het beheren van de contacten en
de adressen.
Navigatie
Adres
Bestemming invoeren
Contacten
1
7
8
12
9
13
10
14
11
15
2
3
4
5
6
329
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
Bestemming
invoeren
Adres
Huidige locatie
Het adres instellen.Points of Interest
Stadscentrum
Opslaan Het actuele adres opslaan.
Etappe toevoegen Een etappe aan het traject toevoegen.
Route naar Op de toets drukken om de route te berekenen.
Contacten
Adresbestanden
Een contact selecteren en de route naar diens
adres berekenen.
Raadplegen
Route naar
Contact zoeken
Bellen
Op kaart
De kaart weergeven en inzoomen om routes te
bekijken.
Etappe&route
Een etappe aanmaken, toevoegen/verwijderen,
of het routeplan bekijken.
Stoppen De navigatie-informatie uitschakelen.
Route naar Op de toets drukken om de route te berekenen.
1
16
20
17
21
18
22
19
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Pont of Interest zoeken
Navigatie
Point of Interest weergeven op kaart
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
16
20
19
18
22
17
21
1
1
331
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
POI zoeken
Alle POI's
Lijst van beschikbare categorieën.
Na het kiezen van de categorie de Points of
Interest selecteren.
Auto
Rest./ hotels
Persoonlijk
Zoeken De instellingen opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
POI weergeven
Alles selecteren
De instellingen voor de weergave van de POI
kiezen.
Verwijderen
POI's importeren
Bevestigen De opties opslaan.
1
23
30
30
30
24
31
31
31
25
32
32
32
26
33
33
33
27
27
28
28
29
29
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Wisselen
tussen
twee
menu's.
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Traffic-berichten
Instellingen
Route omleiden
Config. kaart
Navigatie
Config. kaart
Instellingen
Instellingen
1
1
1
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
333
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Navigatie
Secundaire pagina
Traffic-berichten
Op de route
De keuzes voor de meldingen en het
filtergebied instellen.
Rondom auto
Op bestemming
Omleiden
Afwijken over een afstand van
Route herberekenen
Afsluiten Uw keuzes opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
Config. kaart
Richting
Noorden boven
De weergave en de richting van de kaart
kiezen.
Rijrichting boven
In perspectief
Kaarten
Kenmerk
"Dagstand"
"Nachtstand"
Dag-/nachtstand automatisch
Bevestigen De instellingen opslaan.
Navigatie
Secundaire pagina
Instellingen
Rekencriteria
De keuzes vastleggen en het stemvolume en
het opnoemen van straatnamen selecteren.
Spraak
Waarschuwing!
Opties traffic
Bevestigen Uw keuzes opslaan.
1
2
10
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Navigatie - routebegeleiding
Een bestemming kiezen
Selecteer "Bestemming invoeren".
Selecteer "Opslaan" om het adres
als item op te slaan.
U kunt maximaal 200 items opslaan.
Selecteer "Bevestigen".
Druk op "Zie route op de kaart" om de
navigatie te starten.
Selecteer "Adres".
Kies het "Land:" in de
weergegeven lijst en
vervolgens op dezelfde manier
de "Plaats:" of de postcode,
de "Straat:", het "N°:".
Druk elke keer op Bevestigen.
Selecteer "Navigeren".
Kies de overige criteria: "Inclusief
tolwegen", "Inclusief veerboten",
"Verkeer", "Exact ", "Dichtbij".
Kies de navigatiecriteria: "Snelste"
of "Kortste" of "Tijd/afstand" of
"Ecologisch".
Druk om de navigatie-informatie te wissen op
"Instellingen".
Druk op "De navigatie stoppen".
Druk om de navigatie te hervatten op
"Instellingen".
Druk op "De navigatie hervatten".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Naar een nieuwe bestemming
Of
1
1
3
335
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Naar een van de meest recente
bestemmingen
Selecteer "Bestem. invoeren".
Selecteer het adres in de
weergegeven lijst.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Navigeren".
Naar een contact uit het telefoonboek
Selecteer "Bestem. Invoeren".
Selecteer "Contacten".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer de bestemming
uit de contacten in de
weergegeven lijst.
Selecteer "Navigatie naar".
Selecteer de criteria en vervolgens
"Bevestigen" om de navigatie te
starten.
Om de functie "Navigatie naar een
contact uit het telefoonboek" te kunnen
gebruiken moet het adres van het contact
zijn ingevoerd in het telefoonboek.
Selecteer de criteria en vervolgens
"Bevestigen" of druk op "Zie route
op de kaart" om de navigatie te
starten.
1 1
1
16
17
18
42
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Naar GPS-coördinaten
Selecteer "Bestem. Invoeren".
Selecteer "Adres".
Stel de "Lengtegraad:"
en vervolgens de
"Breedtegraad:" in.
Selecteer "Navigeren".
Selecteer de criteria en vervolgens
"Bevestigen" of druk op "Zie route
op de kaart" om de navigatie te
starten.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Naar een punt op de kaart
Selecteer "Bestem. Invoeren".
Selecteer "Op kaart".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Door in te zoomen op de kaart worden
ingevoerde punten zichtbaar.
Door enige tijd op een punt te drukken worden
de gegevens ervan weergegeven.
Naar Points of Interest (POI)
De Points of Interest (POI) zijn onderverdeeld
in verschillende categorieën.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "POI zoeken".
Selecteer "Alle POI's",
Of
"Auto",
Of
"Rest./ hotels".
337
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Bij de jaarlijke update van de
kaartgegevens krijgt u ook de
beschikking over nieuwe POI's.
Daarnaast kunt u elke maand de
Risicozones/gevarenzones bijwerken.
De exacte procedure vindt u op:
http://citroen.navigation.com.
1
1
23
24
25
32
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Instellen
waarschuwingsmeldingen
Risicozones / Gevarenzones
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "Waarschuwing!".
U kunt nu de melding voor Risicozones
inschakelen en vervolgens kiezen voor:
- "Geluidssignaal"
- "Alleen waarschuw. bij navigatie"
- "Alleen snelheidswaarschuw."
- "Snelheidsbeperking weergeven"
- "Tijd": u kunt de tijd tussen het moment
van de melding en het passeren van de
Risicozones instellen.
Selecteer "Bevestigen".
Deze waarschuwings- en
weergavefuncties zijn alleen beschikbaar
als de Risicozones vooraf zijn
gedownload en in het systeem zijn
geïnstalleerd.
Verkeer
Verkeersinformatie
Weergave van berichten
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Traffic-berichten".
Stel de filters
"Op de route",
"Rondom",
"Op bestemming" in om een
meer gedetailleerd overzicht van
meldingen te krijgen.
Druk nogmaals op de knop om het filter
ongedaan te maken.
1 1
3133
339
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Selecteer de melding in de
weergegeven lijst.
Selecteer het vergrootglas om
gesproken berichten te ontvangen.
Filters instellen
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "Info-opties".
Selecteer:
- "Nieuwe berichten melden",
- "Spraakweergave berichten",
Verfijn vervolgens het gebied van
het filter.
Selecteer "Bevestigen".
Wij adviseren een filtergebied van:
- 20 km in de stad,
- 50 km op de snelweg.
Een via het GPS-navigatiesysteem
ontvangen
TM
C-bericht (Trafic Message
Channel) is informatie met betrekking tot
de verkeersomstandigheden die in real
time wordt ontvangen.
De functie TA (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar
verkeersberichten. Om te worden geactiveerd
moet deze functie een radiozender die deze
berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden,
wordt de geluidsbron die op dat moment wordt
weergegeven automatisch onderbroken en wordt
het verkeersbericht weergegeven. Zodra het
verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave
van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Verkeersberichten beluisteren
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk vervolgens op de secundaire
pagina.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "Spraak".
Schakel "Verkeer (TA)" in
of uit.
4
21 3
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Radio Media
Niveau 1 Niveau 2
Lijst van FM-zenders
Opslaan
3
2
341
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Radio Media
Lijst
Lijst van FM-zenders Druk op een zender om deze te selecteren.
Rad Media
Bron
FM-radio
Selecteer de bron.
DAB-radio
AM-radio
USB
CD
MirrorLink
TM
CarPlay
®
iPod
Bluetooth
AUX
Jukebox
Radio Media
Opslaan
Druk op een lege plek en vervolgens op
"Opslaan".
1
8
15
5
12
9
16
6
13
10
17
7
14
11
18
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Media
Foto's
Beheer jukebox
Lijst van FM-zenders
Kopiëren naar jukebox
15
5
12
8
16
6
13
9
17
7
14
10
11
18
1
1
1
343
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Radio Media
Secundaire pagina
Lijst zenders
Opslaan Op een zender drukken om deze te selecteren.
Lijst updaten De lijst updaten afhankelijk van de ontvangst.
Frequentie De gewenste radiofrequentie invoeren.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Radio Media
Secundaire pagina
Foto's
Startscherm
De geselecteerde foto op het startscherm weergeven.
Draaien De foto 90° draaien.
Alles selecteren
Alle foto's van de lijst selecteren.
Nogmaals drukken om de selectie ongedaan te maken.
Diavoorstelling
Vorige foto.
De foto's op het volledige scherm weergeven.
Het systeem ondersteunt afbeeldingen in de
volgende formaten:.gif,.jpg,.bmp, .png.
Pauzeren/afspelen.
Volgende foto.
Vol scherm
De geselecteerde foto op het volledige scherm weergeven.
Radio Media
Secundaire pagina
Beheer jukebox
Sorteren op map
Een manier van selecteren kiezen.Sorteren op album
Alles selecteren
Kopiëren Kopiëren van bestanden naar de Jukebox.
Vergrootglas
Map aanmaken
De gewenste functie kiezen.
Hernoemen
Verwijderen
Alles selecteren
Bevestigen De instellingen opslaan.
1
19
19
19
20
20
20
21
21
21
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
Media
Instellingen
Instellingen
Instellingen
1
1
21
20
19
345
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Radio Media
Secundaire pagina
Lijst met media
Weergeven van het meest recent gebruikte
medium.
Radio Media
Secundaire pagina
Instellingen
Media
Instellingen
Willekeurige volgorde
(alle nummers):
De instellingen voor het afspelen kiezen.
Willekeurige volgorde
(huidige album):
Continu herhalen:
Versterking AUX
Radio
Instellingen
Volgen RDS
De instellingen in - of uitschakelen.
Volgen DAB+/FM
Weergave Radio Text
Diaweergave digitale
radio
Berichten
Instellingen
Verkeersinformatie (TA)
De instellingen in - of uitschakelen.
Nieuws - Weer
Sport - Programma-info
Waarschuw. -
Onvoorziene situaties
Bevestigen De instellingen opslaan.
2
3
3
1
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Opslaan".
Selecteer indien nodig een andere
geluidsbron.
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer het wijzigen van de
geluidsbron.
"AM-radio".
Automatisch zenders zoeken
Selecteer "FM-radio".
"AM-radio".
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer een in de lijst
opgeslagen zender.
Selecteer "FM-radio".
Selecteer de radiozender
in de weergegeven lijst.
Selecteer "Lijst updaten" om de lijst
bij te werken.
Selecteer "Lijst" op de hoofdpagina.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Radio
Wijzigen van een frequentieSelecteren van een zender
Om een opgeslagen zender te selecteren.
VERVOLGENS
De radio-ontvangst kan worden
verstoord door het gebruik van
elektrische apparatuur die niet door
CITROËN is goedgekeurd, zoals een
op de 12V-aansluiting aangesloten
lader met USB-aansluiting.
De omgeving waarin u rijdt (bergen,
hoge gebouwen, bruggen, tunnels
enz.) kan leiden tot een slechte
ontvangst, ook als de RDS-functie
is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en heeft niets te maken
met een storing in de radio.
Of
Selecteer "Lijst zenders" op de
secundaire pagina.
Of
Druk op 3of 4of verplaats de cursor om
automatisch te zoeken naar de zender met een
hogere of lagere frequentie.
Of
1
1
20
5
4
2
7
347
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Selecteer een zender of een frequentie (zie de
desbetreffende rubriek).
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "Radio".
Schakel "Volgen RDS" in
of uit.
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Druk op "Opslaan".
Selecteer een nummer in de lijst om de eerder
gekozen/ingestelde zender op te slaan.
Door een nummer ingedrukt te houden wordt
de zender onder dat nummer opgeslagen.
Druk op "Frequentie".
Voer de volledige frequentie (bijv.:
92.10 MHz) in met het toetsenbord en
druk op "Bevestigen".
Veranderen van radiozender
Door te drukken op de naam van de huidige
radiozender wordt de zenderlijst weergegeven.
Druk op de naam van de door u gekozen
andere radiozender om van zender te
veranderen.
Of
Druk op Rad Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Opslaan".
Een zender opslaan
RDS inschakelen en uitschakelen
OF
VERVOLGENS
Door op deze toets te drukken
worden de zenders achtereenvolgend
opgeslagen.
Oproepen van opgeslagen zenders
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt
de radio steeds naar de sterkste frequentie
van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren zonder dat u zelf de frequentie
hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders
zijn echter niet in het hele land te ontvangen,
omdat de frequenties van de zender niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de zender
tijdens het rijden kan wegvallen.
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Weergave van de opties:
grijs indien actief maar niet beschikbaar,
wit indien actief en beschikbaar.
Weergave van de
"Radiotekst" van de
beluisterde radiozender.
Beheer van de Jukebox.
Weergave van een huidige
bewerking.
Selecteren van de
geluidsbron.
Weergave van de "DAB+"-
band.
Weergave van de naam van
de radiozender waarop is
afgestemd.
Sneltoets: toegang tot het keuzemenu van
geluidsbronnen en de lijst met zenders (of
titels, afhankelijk van de geluidsbron).
Selecteren van de
radiozender.
Eventueel uitgezonden
programmatype van de
radiozender.
Opgeslagen radiozender,
toetsen 1 t/m 15
Kort indrukken: selecteren
van de opgeslagen
radiozender.
Lang indrukken: opslaan
van een radiozender.
Volgende "multiplex".
Volgende radiozender.
Secundaire pagina.
Weergave van de naam
en het nummer van de
beluisterde "multiplex" (ook
wel "bundel" genoemd).
Vorige "multiplex".
Vorige radiozender.
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)
Als de beluisterde "DAB+"-zender niet in "FM"
beschikbaar is, wordt de optie "DAB+ FM" grijs
weergegeven.
Journaline
®
is een informatiedienst op tekstbasis voor digitale radiosystemen.
Deze dienst biedt informatie geordend op onderwerpen en subonderwerpen.
Via de pagina "LIJST MET DAB-ZENDERS" krijgt u toegang tot deze dienst.
3 1
20
349
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Selecteer het veranderen van
geluidsbron.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "DAB-radio".
Selecteer "Lijst" op de hoofdpagina.
Selecteer de radio in de weergegeven lijst.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "RADIO".
Selecteer "Volgsysteem
digitale zender/FM" en
vervolgens "Bevestigen".
Volgsysteem DAB+ / FMDigitale radio
"DAB+" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal niet goed is,
kunt u met het "Volgsysteem digitale
zender / FM" dezelfde zender blijven
beluisteren doordat het systeem
automatisch overschakelt op de
desbetreffende analoge "FM"-zender
(indien beschikbaar).
Als het "Volgsysteem digitale zender /
FM" is geactiveerd, kan er sprake zijn
van een verschil van enkele seconden
als het systeem overschakelt op de
analoge "FM"-zender en kan het
geluidsvolume veranderen.
Als het digitale signaal weer goed is,
schakelt het systeem automatisch weer
over op "DAB+".
Digitale radio zorgt voor een
betere geluidskwaliteit en biedt de
mogelijkheid grafische informatie
weer te geven met actualiteiten van de
beluisterde radiozender. Selecteer Lijst
op de primaire pagina.
Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze
uit een aantal radiozenders die in
alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Als de "DAB+"-zender waarnaar wordt
geluisterd niet beschikbaar is als
"FM"-zender (optie "DAB+/FM" grijs
weergegeven) of als het "Volgsysteem
digitale zender / FM" niet is geactiveerd,
wordt het geluid onderbroken als het
digitale signaal te zwak wordt.
of
Selecteer "Lijst zenders" op de
secundaire pagina.
3
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Media
USB-speler Geluidsbron kiezen
Via de toets SRC (bron) op het
stuurwiel kunt u van de ene naar de
andere geluidsbron overschakelen.
Druk op OK om de selectie te
bevestigen.
Selecteer het wijzigen van de
geluidsbron.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten
(in het tijdelijke geheugen). Het maken van
deze lijsten kan enkele seconden of soms
enkele minuten duren nadat het apparaat voor
de eerste keer is aangesloten.
Het verwijderen van alle andere dan
muziekbestanden en het verminderen van het
aantal afspeellijsten zal het aanmaken van
deze afspeellijsten versnellen.
De afspeellijsten worden iedere keer na het
opnieuw aanzetten van het contact of het
aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De
lijsten worden in het geheugen opgeslagen:
als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd
korter.
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of
sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet
meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.
AUX-aansluiting (AUX-ingang)
CD-speler
Plaats de CD in de speler.
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de Jack-aansluiting.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
in (luid). Regel daarna het volume van de
autoradio.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
Selecteer de geluidsbron.
351
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
De autoradio speelt bestanden met de extensie
"wma, .aac, .flac, .ogg, .mp3" met een bitrate
van 32 kbps tot 320 kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit
Rate) kunnen worden afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie
(.mp4, ...) kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie ".wma" moeten van
het type wma 9 standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates)
zijn 32, 44 en 48 kHz.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-
RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij
voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan
het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan
één standaard voor het branden te gebruiken.
Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal
4 x) voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is
het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal
20 karakters en vermijd speciale tekens
(bijv.: " " ?. ; ù) om problemen met het afspelen
of de weergave te voorkomen.
Informatie en adviezen
Gebruik uitsluitend USB-sticks met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Het systeem is geschikt voor externe
USB-geluidsdragers, BlackBerry's
®
of apparatuur van Apple
®
die op de
USB-aansluitingen kunnen worden
aangesloten (kabel niet meegeleverd).
U kunt deze apparatuur bedienen via
de audio-installatie van de auto.
Andere randapparatuur, die bij het
aansluiten niet door het systeem wordt
herkend, moet met een kabel (niet
meegeleverd) op de Jack-plug worden
aangesloten.
Gebruik bij voorkeur de originele USB-
kabels van het externe apparaat.
Als tegelijkertijd twee identieke
apparaten zijn aangesloten (twee USB-
sticks of twee Apple
®
-spelers), werkt
het systeem niet. Het is wel mogelijk
om tegelijkertijd een USB-stick en een
Apple
®
-speler aan te sluiten.
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Bluetooth
®
streaming audio
Streaming audio biedt de mogelijkheid om
muziekbestanden op de telefoon via de audio-
installatie in de auto af te spelen.
Maak een verbinding met de telefoon: zie de
rubriek "Telefoon" en vervolgens
"Bluetooth".
Kies het profiel "Audio" of "Alle".
Als de weergave niet automatisch begint, kan
het zijn dat u de audioweergave moet starten
via de telefoon.
Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur
of met de toetsen van de autoradio.
Als de streaming audio eenmaal is
gestart, wordt uw telefoon als een
geluidsbron beschouwd.
Wij adviseren de functie "Herhalen"
van de Bluetooth-apparatuur in te
schakelen.
Apple
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een
geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie
in de auto.
De beschikbare indeling is die van
het aangesloten apparaat (artiesten /
albums / genres / playlists /
audiobooks / podcasts).
De standaardindeling is de indeling
per artiest. Om dit te veranderen moet
u terug naar het eerste niveau in de
structuur om vervolgens een andere
indeling te selecteren (bijvoorbeeld
playlists). Bevestig uw keuze voordat
u in de structuur weer afzakt naar de
gewenste track.
De softwareversie van de autoradio kan
incompatibel zijn met de generatie van uw
Apple
®
-speler.
12
13
15
353
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Beheer van de Jukebox
Sluit de apparatuur (MP3-speler, enz.) met
behulp van een audiokabel aan op de USB- of
de Jack-aansluiting.
Wanneer geen enkel audiobestand naar het
systeem, met een geheugencapaciteit van 8 GB,
is gekopieerd, worden alle pictogrammen met
betrekking tot de functie Jukebox gearceerd
weergegeven en kunnen ze niet worden gebruikt.
Selecteer "Lijst met media".
Selecteer het vergrootglas om een
map of een album te openen en kies
elk audiobestand afzonderlijk.
Selecteer "Kopie jukebox".
Selecteer "Bevestigen" en
vervolgens "Kopiëren".
Selecteer "Sorteren op map".
Selecteer "Nieuwe map" om een
mappenstructuur in de jukebox aan
te maken.
"Sorteren op album".
Selecteer "Structuur behouden" om de
structuur van de apparatuur aan te houden.
Tijdens het kopiëren wordt de hoofdpagina
weergegeven. U kunt op elk moment de
informatie met betrekking tot het kopiëren
bekijken door op deze toets te drukken.
Of
Of
1 2
3
3
3
4
4
4
5
5
5
6
6
6
7
7
7
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1
Instellingen
Niveau 2 Niveau 3
Audio-instellingen
Audio-instellingen
Audio-instellingen
Thema kiezen
2
3
4
5
6
7
355
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Instellingen
Audio-instellingen
Geluidssferen De geluidssfeer kiezen.
Verdeling
Verdeling van het geluid door het Arkamys
®
-
systeem.
Effecten
Het geluidsvolume selecteren of het volume
koppelen aan de wagensnelheid.
Beltonen
De melodie en het volume van de beltoon kiezen
als de telefoon overgaat.
Spraak
Het geluidsvolume van de stem instellen en
kiezen voor het opnoemen van straatnamen.
Bevestigen Uw instellingen opslaan.
Instellingen
Scherm uit
Functie waarmee de verlichting van het scherm kan
worden uitgeschakeld.
Door op het scherm te drukken wordt de verlichting
weer ingeschakeld.
Instellingen
Thema's
Bevestigen
De instellingen opslaan nadat de gewenste
achtergrond is geselecteerd.
1
8
8
9
9
10
10
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Eenheden
Display
Configuratie
Instellen datum en tijd
Fabrieksinstellingen
Niveau 1 Niveau 2
1
8
9
10
1
1
357
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Instellingen
Secundaire pagina
Systeeminstellingen
Eenheden
De eenheden voor de afstand, het
brandstofverbruik en de temperatuur kiezen.
Gegevens wissen
De gewenste gegevens in de lijst selecteren en
vervolgens op Wissen drukken.
Fabrieksinstellingen De oorspronkelijke instellingen terugzetten.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Instellingen
Secundaire pagina
Tijd/datum
Bevestigen
De datum en tijd instellen en vervolgens
bevestigen.
Instellingen
Secundaire pagina
Scherminstelling
Automatische tekstweergave inschakelen
De instellingen in- of uitschakelen en vervolgens
bevestigen.
Animaties inschakelen.
Bevestigen
1
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Taalkeuze
Rekenmachine
Configuratie
Kalender
Niveau 1 Niveau 2
1
1
1
359
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Instellingen
Secundaire pagina
Talen
Bevestigen De taal selecteren en vervolgens bevestigen.
Instellingen
Secundaire pagina
Rekenmachine
De rekenmachine selecteren.
Instellingen
Secundaire pagina
Kalender
De kalender selecteren.
3
4
5
6
7
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Audio-instellingen
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Audio-instellingen".
Selecteer "Sfeer"
Of
"Verdeling".
Of
" Effecten ".
Of
" Beltonen ".
Of
" Spraak ".
Geïntegreerd audiosysteem: het Sound
Staging-systeem van Arkamys
©
zorgt
voor een betere geluidsverdeling in het
interieur.
De verdeling van het geluid (of de
ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys
©
-
systeem) in de auto is belangrijk voor de
kwaliteit van de weergave en biedt de
mogelijkheid de weergave af te stemmen
op het aantal inzittenden.
Uitsluitend beschikbaar in de
configuratie met 6 luidsprekers.
De audio-instellingen (Sfeer, Lage
tonen, Hoge tonen, Loudness) zijn
voor elke geluidsbron apart in te stellen.
De instellingen "Verdeling" en
"Balans" zijn voor alle geluidsbronnen
gelijk.
- "Sfeer" (6 verschillende opties).
- "Lage tonen".
- "Hoge tonen".
- "Loudness" (inschakelen/uitschakelen).
- "Verdeling", ("Bestuurder",
"Alle passagiers", "Alleen vóór").
- "Geluidssignaal bij aanraken
touchscreen".
- "Snelheidsafhankelijk volume"
(inschakelen/uitschakelen).
Elke keer dat de achtergrond wordt
gewijzigd, start het systeem opnieuw
op en wordt het scherm even zwart.
Uit veiligheidsoverwegingen kan de
procedure voor het veranderen van de
achtergrond uitsluitend bij stilstaande
auto worden uitgevoerd.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Thema's".
Selecteer een achtergrond in de lijst
met grafische thema's en druk op
"Bevestigen".
Thema's
1 1 1
8
9
10
361
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina. Druk op de secundaire pagina.Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Systeeminstelling". Selecteer "Tijd/datum" om de
tijdzone, de synchronisatie met
het GPS, de tijd en het formaat en
vervolgens de datum te wijzigen.
Selecteer "Scherminst.".
Selecteer "Eenheden" om de
eenheden voor afstand, verbruik en
temperatuur te wijzigen.
Selecteer "Talen" om de taal te
wijzigen.
Schakel in of uit: "Automatische
tekstweergave uitschakelen" en
"Animaties uitschakelen.".
Selecteer "Gegevens wissen" om
de lijst met laatste bestemmingen,
de persoonlijke points of interest en
de contacten uit het telefoonboek te
wissen.
Selecteer "Rekenmachine" om de
rekenmachine weer te geven.
Vink de instelling(en) aan en
selecteer "Verwijderen".
Selecteer "Kalender" om de
kalender weer te geven.
Selecteer "Fabrieksinstellingen"
om terug te gaan naar de
standaardinstellingen.
Instellingen van het
systeem wijzigen
1
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Internetdiensten
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
363
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Internetbrowser
Het browsen op Internet met de smartphone
gebeurt volgens het protocol Dial-Up
Networking (DUN).
Druk op "Internetbrowser" om de
startpagina van de internetbrowser
weer te geven; verbind echter eerst
uw smartphone via Bluetooth, optie
"Internet". Zie de rubriek "Telefoon".
Het is mogelijk dat sommige
smartphones van de nieuwste
generatie hiermee niet compatibel zijn.
Druk op Internetdiensten om de
hoofdpagina weer te geven.
6
2
7
3
8
4
9
5
10 11
1
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2
Teller gegevensverbruik
Instellingen
internetverbinding
Verbinding WiFi-netwerk
Bluetooth (apparatuur)
1
1
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
365
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen
Internetdiensten
Secundaire pagina
Bluetooth
Verbinding
Zoeken
Het zoeken naar een te verbinden extern
apparaat starten.
Verbinden / Loskoppelen
De Bluetooth-verbinding van een geselecteerd
extern apparaat tot stand brengen of beëindigen.
Bijwerken
De contacten van de geselecteerde telefoon
importeren om ze op te slaan in de autoradio.
Verwijderen De geselecteerde telefoon verwijderen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Internetdiensten
Secundaire pagina
Internetsnelheid
Reset
De teller van het gegevensverbruik resetten en
vervolgens bevestigen.
Bevestigen
Internetdiensten
Secundaire pagina
Wifi-verbinding
Alle Alle Wifii-netwerken weergeven.
Beveiligd Beveiligde Wifii-netwerken weergeven.
Opgeslagen Geselecteerd(e) Wifi-netwerk(en) opslaan.
Toevoegen Een nieuw wifi-netwerk toevoegen.
On /Off Een wifii-netwerk activeren of deactiveren.
Verbinden
Een door het systeem gevonden wifi-netwerk
selecteren en hiermee verbinding maken.
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
MirrorLink
TM
Optioneel afhankelijk van
de smartphone en het
besturingssysteem.
Apps
Modus auto
367
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het
rijden verboden. Het gebruik van
de smartphone vraagt namelijk veel
aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van
de smartphone op het scherm van
de auto worden weergegeven. Deze
apps moeten compatibel zijn met de
MirrorLink
TM
-technologie.
Werkingsprincipes en normen
zijn permanent aan verandering
onderhevig; het is daarom raadzaam
het besturingssysteem van uw
smartphone up to date te houden.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Opmerkingen:
- indien u een compatibele
smartphone bezit, kan het
nodig zijn een speciale app te
downloaden die de "MirrorLink
TM
"-
verbinding mogelijk maakt.
Tijdens het aansluiten van de smartphone op
het systeem is het raadzaam de Bluetooth
®
-
functie van de smartphone te activeren
Open de app via uw smartphone
(optioneel afhankelijk van
de smartphone en het
besturingssysteem).
Tijdens de MirrorLink
TM
-weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
Als de smartphone is vergrendeld,
verloopt de communicatie met het
systeem uitsluitend via de USB-kabel.
Tijdens de procedure worden
verschillende schermen weergegeven
waarin u wordt gevraagd de koppeling met
bepaalde functionaliteiten te accepteren.
Accepteer deze om de verbinding tot
stand te brengen en te voltooien.
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
bevindt zich in de laadmodus als hij via
de USB-kabel is verbonden.
Druk op "MirrorLink
TM
" om
de functie in het systeem te
activeren.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht,
wordt het scherm "Apps" weergegeven met
daarop het overzicht van de eerder op uw
smartphone gedownloade apps die compatibel
zijn met de MirrorLink
TM
-technologie.
Als dit slechts één app betreft, wordt deze
automatisch geactiveerd.
MirrorLink
TM
-verbinding
voor smartphones
Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar
om de spraakherkenningsfunctie van uw
smartphone via het systeem te activeren.
Voor de spraakherkenningsfunctie is een
compatibele smartphone nodig die vooraf
via Bluetooth met het systeem van de auto is
verbonden.
Spraakherkenning
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde
apps alleen te gebruiken als de auto
stilstaat. Zodra de auto gaat rijden,
wordt de weergave ervan onderbroken.
Druk op "Internetdiensten" op
het scherm van het systeem om de
hoofdpagina weer te geven.
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Back
Home
Commando's
Apps
Modus auto
Apps
Modus auto
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
369
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Internetdiensten
MirrorLink
TM
Apps
Modus auto
Apps
Weergeven van of terugkeren naar het overzicht
van de eerder op uw smartphone gedownloade
apps die compatibel zijn met de MirrorLink
TM
-
technologie.
Aanwijzingen
"Back": annuleren van de bewerking, omhoog in
de menustructuur.
"Home": weergeven van of terugkeren naar de
pagina "Modus auto".
Weergeven van de eerste pagina van de
"Internetdiensten".
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
CarPlay
®
371
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het
rijden verboden. Het gebruik van
de smartphone vraagt namelijk veel
aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van
de smartphone op het scherm van de
auto worden weergegeven. Deze apps
moeten compatibel zijn met de
CarPlay
®
-technologie.
Werkingsprincipes en normen
zijn permanent aan verandering
onderhevig; het is daarom raadzaam
het besturingssysteem van uw
smartphone up to date te houden.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Sluit de USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als hij
is verbonden met de USB-kabel.
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
bevindt zich in de laadmodus als hij via
de USB-kabel is verbonden.
Druk op Telefoon om de
CarPlay
®
-interface weer te geven.
Druk op "CarPlay" om de
CarPlay
®-
interface weer te geven.
CarPlay
®
-verbinding voor
smartphones
Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar
om de spraakherkenningsfunctie van uw
smartphone via het systeem te activeren.
Spraakherkenning
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde
apps alleen te gebruiken als de auto
stilstaat. Zodra de auto gaat rijden,
wordt de weergave ervan onderbroken.
Tijdens de procedure worden één of meerdere
schermen weergegeven waarin u wordt gevraagd
de koppeling met bepaalde functionaliteiten voor
de verbinding te accepteren.
Druk op "Internetdiensten" op
het scherm van het systeem om de
hoofdpagina weer te geven.
Of
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
373
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Internetdiensten
Apple
®
CarPlay
®
Telefoon
Favorieten
De functie "Telefoon" gaat automatisch over op
de spraakherkenning "Siri".
Druk op "Weergeven contacten" voor toegang tot
de menu's van de telefoon.
Aanwijzingen
Contacten
Toetsenbord
Voicemail
Muziek
Lijsten
Druk op "Muziek" om te navigeren en nummers
van uw smartphone te selecteren.
Druk op "Beluisteren" voor toegang tot het
nummer dat wordt afgespeeld.
Artiesten
Nummers
Albums
Overig ...
Kaart Bestemmingen
Druk op "Bestemmingen" om via
spraakherkenning "Siri" of het toetsenbord een
adres te zoeken.
De functie GPS komt tot stand via de 3G-, 4G- of
Wifi-internetverbinding van de telefoon.
Berichten Berichten weergeven
De functie "Berichten" gaat automatisch over op
de spraakherkenning "Siri" om het bericht en de
geadresseerde uit te spreken.
Druk op "Berichten weergeven" voor toegang tot
de berichten.
Beluisteren Toegang tot het nummer dat wordt afgespeeld.
4
1
8
14
5
3
9
12
15
6
2
10
16
7
11
13
17 18
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1
Telefoon
Niveau 2 Niveau 3
Contacten
Gesprekkenlijst
4
5
6
7
8
12
13
14
15
16
17
18
9
10
11
3
2
375
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Telefoon
Gesprekkenlijst
Alle oproepen
Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te
hebben.
Ontvangen oproepen
Verzonden oproepen
Contacten
Vergrootglas
Raadplegen
Aanmaken
Bellen
Telefoon
Contacten
Adresbestanden
Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te
hebben.
Raadplegen
Aanmaken
Wijzigen
Verwijderen
Alles wissen
Op naam sorteren
Bevestigen
Navigeren
Contact zoeken
Bellen
19
23
20
24
21
25
22
26
1
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Bluetooth (apparatuur)
Opties Telefoon
Gedetecteerde apparatuur
Telefoon -verbinding
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3
1
1
1
19
20
21
22
23
24
25
26
377
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen
Telefoon-
verbinding
Secundaire pagina
Bluetooth
Verbinding
Zoeken Externe apparatuur zoeken.
Verbinden /
Loskoppelen
De Bluetooth-verbinding van het geselecteerde
externe apparaat tot stand brengen of beëindigen.
Bijwerken
De contacten van de geselecteerde telefoon
importeren om ze in de autoradio op te slaan.
Verwijderen De geselecteerde telefoon verwijderen.
Bevestigen De instellingen opslaan.
Telefoon-
verbinding
Secundaire pagina
Zoeken naar
apparatuur
Gedetecteerde
apparatuur
Telefoon
Het zoeken naar externe apparatuur starten.Streaming audio
Internet
Telefoon-
verbinding
Secundaire pagina
Telefoonopties
In de wacht
De microfoon tijdelijk uitschakelen zodat uw
telefonische gesprekspartner het gesprek met de
passagier niet kan horen.
Updaten
De contacten van de geselecteerde telefoon
importeren om ze in de autoradio op te slaan.
Beltonen
De melodie en het volume van de beltoon kiezen
als de telefoon overgaat.
Geheugenstatus
Gebruikte en beschikbare items, percentage
gebruik van intern telefoonboek en van de
contacten via Bluetooth.
Bevestigen De instellingen opslaan.
1
19
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Bluetooth
®
-telefoon
koppelen
Het koppelen van de Bluetooth-
telefoon aan de handsfree set mag om
veiligheidsredenen en vanwege het
feit dat deze handeling de volledige
aandacht van de bestuurder vraagt,
uitsluitend worden uitgevoerd als de
auto stilstaat.
Snelle procedure via de telefoon
Selecteer in het menu Bluetooth van uw
telefoon de systeemnaam in de lijst met
gedetecteerde apparatuur.
Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de
telefoon en bevestig.
Voer dezelfde code in het systeem in,
selecteer "OK" en bevestig.
Procedure via het systeem
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon
en stel deze zo in dat de telefoon "zichtbaar is"
(configuratie van de telefoon).
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Bluetooth-verbinding".
Selecteer "Zoeken apparatuur".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de
Bluetooth-functie van uw telefoon even uit
te zetten en opnieuw te activeren.
Selecteer de gewenste
telefoon en kies
"Bevestigen".
Voer een code van minimaal 4 cijfers
in om verbinding te maken en
"Bevestigen".
Voer dezelfde code in de telefoon in om de
verbinding tot stand te brengen.
Het systeem stelt voor de telefoon te verbinden
met de volgende profielen:
- Telefoon (handsfree set, alleen telefoon),
- Streaming audio (streaming: draadloos
afspelen van audiobestanden van de
telefoon),
- Internet (alleen webbrowser als uw
telefoon compatibel is met de norm
Bluetooth Dial-Up Networking "DUN").
Selecteer één of meer profielen en bevestig uw
keuze.
1
19
379
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
De beschikbaarheid van diensten hangt
af van het GSM-netwerk, de simkaart
en de compatibiliteit van de gebruikte
Bluetooth-apparatuur. Controleer in de
gebruiksaanwijzing van uw telefoon
en informeer bij uw provider welke
diensten voor u toegankelijk zijn.
Het systeem kan maar één profiel
kiezen als de telefoon geen extra
functies heeft. U kunt de drie profielen
als standaardinstelling kiezen.
Raadpleeg voor meer informatie
(compatibiliteit, extra hulp, enz.) de site
www.citroen.nl.
De herkende telefoon
wordt weergegeven in de
lijst.
Afhankelijk van de uitrusting kan, iedere
keer dat het contact wordt aangezet, worden
gevraagd om de automatische verbinding te
accepteren.
Als bij terugkomst in de auto de laatst
aangesloten telefoon weer in de auto aanwezig
is, wordt deze automatisch herkend en binnen
ongeveer 30 seconden na het aanzetten van
het contact is de koppeling automatisch tot
stand gebracht (Bluetooth actief).
Om het profiel van de automatische verbinding
te veranderen moet u de telefoon in de
lijst selecteren en vervolgens de gewenste
instelling selecteren.
Het is afhankelijk van het type telefoon
of het systeem u vraagt om toestemming
voor de overdracht van uw telefoonboek.
Zo niet, selecteer dan
"Bijwerken".
Verbinding maken met een
Bluetooth
®
-apparaat
Automatisch opnieuw verbinding maken
Als het contact wordt aangezet, wordt er
automatisch opnieuw verbinding gemaakt met de
telefoon waarmee verbinding was toen het contact
de laatste keer werd afgezet, indien bij het koppelen
voor deze verbindingsoptie is geactiveerd.
De verbinding wordt bevestigd door de weergave
van een melding en de naam van de telefoon.
Handmatig verbinding maken
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Bluetooth" om de lijst van
gekoppelde apparaten weer te geven.
Selecteer de externe apparatuur waarmee u
verbinding wilt maken.
Druk op "Zoeken apparatuur".
De verbinding wordt bevestigd door de weergave
van een melding en de naam van de telefoon.
1
19
20
22
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Beheer van
telefoonverbindingen
Met behulp van deze functie kan
randapparatuur worden gekoppeld of
losgekoppeld en kan randapparatuur uit de lijst
van gelinkte randapparatuur worden verwijderd.
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet
onder het rijden.
Parkeer de auto.
Gebruik de toetsen op het stuurwiel om
te bellen.
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de secundaire pagina.
Selecteer "Bluetooth" om de lijst
van gekoppelde apparatuur weer te
geven.
Selecteer de randapparatuur in de lijst.
Selecteer "Zoeken naar
apparatuur"
Of
"Verbinden / Verbreken" om via
Bluetooth verbinding te maken met
de geselecteerde randapparatuur of
de verbinding te verbreken.
Of
"Verwijderen" om de koppeling te
verwijderen.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
Druk kort op de toets TEL op het
stuur om het gesprek aan te nemen.
Houd de toets
TEL op het stuurwiel langer ingedrukt
om het gesprek te weigeren
Of
Selecteer "Ophangen".
Bellen
Een nieuw nummer bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Voer het nummer in via het digitale
toetsenbord.
Druk op "Bellen" om het nummer te
bellen.
Een contact bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of houd de toets
TEL op het stuurwiel enige tijd
ingedrukt.
3
2
3
9
14
15
16
17
18
381
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Selecteer "Contacten".
Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst.
Selecteer "Bellen".
Laatste nummers bellen
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Gesprekkenlijst".
Selecteer het contact in de weergegeven lijst.
U kunt altijd rechtstreeks met uw
telefoon bellen. Zet in dat geval de auto
uit veiligheidsoverwegingen stil.
Contacten / items beheren
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Contacten".
Selecteer "Bestand aanmaken".
Selecteer "Aanmaken" om een
nieuw contact toe te voegen.
Of
"Wijzigen" om het geselecteerde
contact te wijzigen.
Of
"Verwijderen" om het geselecteerde
contact te verwijderen.
Of
"Alles verwi." om alle informatie
van het geselecteerde contact te
verwijderen.
Selecteer "Geheugeninfo" om
bijvoorbeeld het aantal gebruikte of
beschikbare items te controleren.
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio.
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De route wordt niet
berekend.
De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling
(bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol
bevindt).
Controleer de criteria in het menu "Navigatie".
De POI's worden niet
aangegeven.
De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's.
Het geluidssignaal van de
"Risicozones" functioneert
niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd. Activeer het geluidssignaal in het menu
"Navigatie".
Het systeem stelt bij
belemmeringen geen
alternatieve routes voor.
Er wordt geen rekening gehouden met de actuele
verkeersinformatie.
Selecteer de functie "Verkeersinformatie" in het
overzicht met criteria.
Ontvangst van een
melding van een
"Risicozone" die niet op
mijn route ligt.
Het systeem meldt alle "Risicozones" die zich buiten de route in
een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook
"Risicozones" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op
parallelbanen bevinden.
Zoom in op de kaart om de exacte positie van de
"Risicozone" te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route"
om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen
of om de tijdsduur tussen het moment van de melding en
het passeren van het risicogebied te verkorten.
Veelgestelde vragen
Navigatie
383
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Sommige files op de route
worden niet direct gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de icoontjes van de
verkeersinformatie op de kaart).
Het filter is te krap ingesteld. Verander de instellingen via "Geografisch filter".
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen
(autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is
afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten
duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart zodat
het signaal van ten minste 4 satellieten wordt
ontvangen.
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Radio
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van
de beluisterde radiozender
neemt geleidelijk af of de
voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz
wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde
radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de
auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu
om het systeem te laten controleren of er een
sterkere zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen,
tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-
functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de radio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een
wasstraat of een parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het CITROËN-
netwerk.
Ik kan sommige
opgeslagen zenders uit de
lijst niet ontvangen.
De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd.
Houd de toets "List" van de stuurwielbediening
ingedrukt om de lijst met zenders bij te werken
of druk op de functie van het systeem: "Lijst
updaten".
Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie
mee (titel van het actuele nummer enz.).
Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de
zender.
De naam van de zender
verandert.
385
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
Media
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het afspelen van de
muziek op mijn USB-
stick begint pas na lang
wachten (ongeveer 2 tot
3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen
staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt
afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-stick
staan en beperk het aantal submappen in de
mappenstructuur van de USB-stick.
Als ik met mijn iPhone verbinding
maak met de telefoonfunctie
en ik hem gelijktijdig op de
USB-poort aansluit, kan ik de
muziekbestanden niet afspelen.
Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de
telefoonfunctie, forceert deze de streamingfunctie. De
streamingfunctie krijgt voorrang boven de USB-functie die daardoor
niet gebruikt kan worden. Bij apparatuur van Apple
®
wordt in dat
geval een gedeelte van de track niet afgespeeld.
Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer
aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven
de streamingfunctie).
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden
gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet
door de autoradio gelezen kunnen worden.
- Controleer of de CD op de juiste wijze in de
speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan
niet worden gelezen als deze te veel is
beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf
is gebrand: raadpleeg de rubriek "AUDIO".
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler (udf, ...).
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
audio-installatie wordt herkend.
Na het laden van een CD
of het aansluiten van een
USB-stick moet u enige
tijd wachten.
Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem
een aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele
seconden tot enkele minuten duren.
Dit is een normaal verschijnsel.
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op
de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0 en kies geen klankkleur.
Soms wordt de informatie
tijdens de weergave van
een mediaspeler niet
correct weergegeven.
De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven. Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Bij streaming audio start
het lezen van bestanden
niet.
De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het
lezen automatisch te starten.
Start het afspelen via de aangesloten
randapparatuur.
De namen van de
nummers en de speelduur
verschijnen niet op het
scherm bij streaming
audio.
De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.
387
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het instellen van de
bassen en hoge tonen is
de geluidssfeer niet meer
geselecteerd.
De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen.
Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de bassen en de hoge
tonen of de geluidssfeer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Na het selecteren van
een geluidssfeer staan
de bassen en hoge tonen
weer op 0.
Bij het veranderen van
de balans wordt de
gekozen geluidsverdeling
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.
Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Wijzig de instelling van de balans of de
geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit
te verkrijgen.
Bij het veranderen van de
geluidsverdeling worden
de instellingen van de
balans uitgeschakeld.
Instellingen
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen.
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen
(Volume, Lage tonen, Hoge tonen,Omgeving, Loudness) voor
elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij
het selecteren van een andere geluidsbron verschillen in de
geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (Volume,
Lage tonen, Hoge tonen, Omgeving,
Loudness) zijn afgestemd op de verschillende
geluidsbronnen. Het is raadzaam de
audiofuncties (Lage tonen,Hoge tonen, Balans
V-A, Balans L-R) in de middelste stand te zetten,
de klankkleur "Lineair" te selecteren en de
functie Loudness AAN te zetten als de CD-speler
is geselecteerd en UIT te zetten als de radio is
geselecteerd.
Na het afzetten van
de motor wordt het
systeem na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het
systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
389
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Het lukt me niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is
uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
- Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
- Controleer bij de instellingen van uw telefoon
of deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. Op www.citroen.nl (services) kunt u bekijken of
uw mobiele telefoon compatibel is.
Het signaal van de
aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Verhoog het volume van de radio eventueel tot
het maximum en verhoog het geluidsniveau van
de telefoon indien nodig.
Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen
enz.).
Sommige contacten
komen dubbel voor in de
lijst.
Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/
of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide
geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat
sommige contacten dubbel worden overgenomen.
Kies "Contacten van simkaart weergeven" of
"Contacten van telefoon weergeven".
De contacten worden niet
in alfabetische volgorde
weergegeven.
Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk
van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde
worden overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt
geen SMS-berichten.
De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het
systeem.
Telefoon
DS4_nl_Chap12c_SMEGplus_ed03-2015
391
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Autoradio / Bluetooth
®
Inhoud
Basisfuncties 392
Stuurkolomschakelaars 393
Menu's 394
Radio 395
Digitale radio (DAB, Digital Audio
Broadcasting) 397
Media 399
Telefoon 404
Audio-instellingen 411
Menustructuur/menustructuren display(s) 412
Veelgestelde vragen 414
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn
volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.
Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio
zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen
raakt.
Het systeem is zodanig gecodeerd dat het alleen in uw auto
werkt.
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Basisfuncties
Aan/uit.
Volumeregeling.
Selecteren van een opgeslagen
voorkeuzezender.
Lang indrukken: opslaan van een zender als
voorkeuzezender.
Weergave van de lijst met ontvangen
radiozenders, nummers of CD/MP3-
speellijsten.
Lang indrukken: ordenen van MP3-/
WMA-bestanden / bijwerken van de
lijst met ontvangen radiozenders.
Instellen van de audio-opties:
klankkleur, hoge tonen, bassen,
loudness, geluidsverdeling,
balans links/rechts, voor/achter,
snelheidsafhankelijke volumeregeling.
Functie TA (verkeersinformatie) aan/uit.
Lang indrukken: toegang tot de soort
informatie.
Automatisch zoeken naar zenders in
aflopende/oplopende volgorde.
Selecteren van het vorige/volgende
nummer van de CD, USB, Streaming
audio.
Navigeren in een lijst.
Toegang tot het hoofdmenu.
Annuleren van de bewerking.
Omhoog in de menustructuur
(menu of afspeellijst).
Bevestigen of weergave van het
snelmenu.
Stapsgewijs zoeken naar een
radiozender met een lagere/hogere
frequentie.
Selecteren van de vorige/volgende
MP3-afspeellijst.
Selecteren van de vorige/volgende
map/muziekstijl/artiest/playlist van
het USB-apparaat.
Navigeren in een lijst.
Selecteren van de geluidsbron:
Radio, CD, AUX, USB, Streaming.
Aannemen van een inkomende
oproep.
Selecteren van de weergave op het
display:
Volledig scherm: Audio (of telefoon
als er een gesprek gaande is)/
Verkleind scherm: Audio (of telefoon
als er een gesprek gaande is) - Tijd
of Boordcomputer.
Lang indrukken: scherm uit (DARK).
* Afhankelijk van het model.
Kiezen van de golfbanden
FM / DAB / AM*.
393
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Stuurkolomschakelaars
AutoradioAutoradio / Bluetooth-telefoon
Media: van multimediabron
veranderen.
Telefoon: telefoon opnemen.
Tijdens een telefoongesprek:
toegang tot het telefoonmenu
(gesprek beëindigen, privé-modus,
handsfree-modus).
Telefoon, ingedrukt houden:
inkomend gesprek weigeren, gesprek
beëindigen; wanneer de telefoon
niet wordt gebruikt: toegang tot het
telefoonmenu.
Media: van multimediabron
veranderen.
Ingedrukt houden: geluidsweergave
onderbreken (mute)/herstellen.
Geluidsvolume verlagen.
Radio, draaien: automatisch zoeken
naar de vorige/volgende zender.
Media, draaien : vorige/volgende
track.
Drukken: selectie bevestigen.
Radio: zenderlijst weergeven.
Media: tracklijst weergeven.
Radio, ingedrukt houden: lijst van
ontvangen zenders bijwerken.
Geluidsvolume verhogen.
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
" Multimedia ": Parameters media,
Radio-instellingen.
" Boordcomputer ": Logboek
waarschuwIngsmeldingen.
" Bluetooth-verbinding ":
Verbindingen beheren, Extern
apparaat zoeken.
" Telefoon ": Bellen, Beheer
adresboek, Beheer telefoon,
Ophangen
" Persoonlijke instellingen -
Configuratie ": Parameters van auto
definiëren, Taalkeuze, Configuratie
display, Keuze van eenheden, Datum
en tijd instellen
Menu's
Display C
Raadpleeg voor een compleet
overzicht van de beschikbare menu's
de rubriek "Menustructuur display".
395
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Houd LIST even ingedrukt om een
nieuwe lijst met voorkeuzezenders te
maken; de radio-ontvangst wordt dan
tijdelijk onderbroken.
Selecteer de gewenste zender en
bevestig uw keuze door op OK te
drukken.
Druk een keer om naar de volgende
of vorige letter te gaan (bijv.: A, B, D,
F, G, J, K, ...).
Druk op BAND om het golfbereik te
selecteren.
Druk op LIST voor een overzicht
van de opgeslagen zenders in
alfabetische volgorde.
Druk een paar keer achter elkaar op
SOURCE of SRC om de radiofunctie
te selecteren.
Radio
De omgeving waarin u rijdt (bergen,
hoge gebouwen, bruggen, tunnels
enz.) kan leiden tot een slechte
ontvangst, ook als de RDS-functie
is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en heeft niets te maken
met een storing in de radio.
Selecteren van een zender
Selecteer "RDS" en bevestig uw
keuze.
Op het scherm verschijnt "RDS".
Druk als de radiogegevens op het
scherm worden weergegeven op OK
om naar het contextmenu te gaan.
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u ernaar
kunt blijven luisteren. Sommige RDS-
zenders zijn echter niet in het hele land
te ontvangen, omdat de frequenties van
de zender niet het hele land dekken. Dit
verklaart dat de zender tijdens het rijden
kan wegvallen.
RDS
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Selecteer " RadioText (TXT) " en
bevestig uw keuze met OK.
Selecteer één of meerdere
categorieën of maak een selectie
ongedaan om de ontvangst van de
desbetreffende berichten in of uit te
schakelen.
Druk op TA INFO om de weergave
van verkeersinformatie in- of uit te
schakelen.
Druk als de radiogegevens op het
scherm worden weergegeven op OK
om naar het contextmenu te gaan.
Houd de toets TA INFO even
ingedrukt voor een overzicht van
categorieën.
De functie TA (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar
verkeersberichten. Om te worden geactiveerd
moet deze functie een radiozender die
deze berichten uitzendt, goed kunnen
ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt
uitgezonden, wordt de geluidsbron die op
dat moment wordt weergegeven (Radio, CD,
USB, ...) automatisch onderbroken en wordt
het verkeersbericht weergegeven. Zodra
het verkeersbericht is afgelopen, wordt de
weergave van de oorspronkelijke geluidsbron
hervat.
Verkeersinformatie beluisteren TA
Berichten beluisteren
De functie INFO geeft voorrang aan
de verkeersinformatie. Om te kunnen
functioneren moet er op een zender
die dit soort informatie meestuurt,
afgestemd zijn en moet het signaal
sterk genoeg zijn. Zodra er een bericht
verschijnt, wordt de weergave van
de geluidsbron (Radio, CD, USB ...)
automatisch onderbroken om het
bericht weer te geven. Na afloop van
het bericht wordt de geluidsweergave
weer hervat.
Tekstberichten worden door een
radiozender tijdens het luisteren naar
de muziek meegestuurd.
Tekstberichten weergeven
Display C
397
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)
Weergave van de opties:
doorgestreept indien actief maar niet
beschikbaar.
Opgeslagen radiozender,
toetsen 1 t/m 6
Kort indrukken: selecteren van de
opgeslagen radiozender.
Lang indrukken: opslaan van een
radiozender.
Weergave van de naam van de
beluisterde "multiplex" (ook wel
"bundel" genoemd).
Geeft de kwaliteit van het signaal op
de beluisterde band weer.
Weergave Radiotekst (TXT) van de
beluisterde radiozender.
Weergave van de naam van de
zender waarop is afgestemd.
Als de beluisterde "DAB"-zender niet
beschikbaar is in "FM", wordt de optie
"DAB FM" doorgestreept weergegeven.
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Selecteer " Multimedia " en
bevestig.
Selecteer " Volgsysteem digitale
zender / FM " en bevestig.
Lang indrukken : selecteren van
de gewenste categorie berichten
uit Transport, Actualiteiten,
Entertainment en Speciale Flash-
berichten (afhankelijk van de zender).
Wijzigen van een zender binnen
dezelfde "multiplex/bundel".
Druk op de toets "Menu".
Zoeken naar de volgende "multiplex/
bundel".
Wijzigen van het golfbereik
(FM1, FM2, DAB,...)
Dankzij de digitale radio kunt
u genieten van een optimale
geluidskwaliteit en van extra
categorieën informatie (TA INFO).
Via "multiplex/bundel" kunt u kiezen
uit radiozenders die op alfabetische
volgorde zijn gerangschikt.
Digitale radio
Druk op "OK" zodra de radio op het
display wordt weergegeven om het
contextuele menu weer te geven.
(RDS-volgsysteem (RDS), Volgsysteem
digitale zender / FM, Zenderinfo (TXT),
Zenderinformatie,...)
Volgsysteem digitale zender DAB/FM
Het "DAB" dekt niet het hele land.
Het "Volgsysteem digitale zender / FM"
biedt de mogelijkheid om bij slechte
ontvangst van het digitale signaal
automatisch over te schakelen
op de analoge radio "FM" (indien
beschikbaar) zodat u naar uw favoriete
zender kunt blijven luisteren.
Na het inschakelen van het "Volgsysteem
digitale zender / FM" kan het enkele
seconden duren voordat het systeem
overschakelt op de analoge radio "FM"
en kan het volume veranderen.
Zodra het digitale signaal weer
stabiel genoeg is, schakelt de radio
automatisch weer over op digitale
ontvangst "DAB".
Als de beluisterde "DAB"-zender niet
beschikbaar is via de analoge radio
"FM" (optie " DAB/FM " doorgestreept),
of als het "Volgsysteem digitale
zender / FM" niet is ingeschakeld, zal
het geluid wegvallen als de ontvangst
van het digitale signaal slecht wordt.
399
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Houd een van de toetsen ingedrukt
om versneld vooruit of terug te
spoelen.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST om de lijst met
nummers van de CD weer te geven.
Als er in de CD-speler al een CD is
geplaatst die u wilt beluisteren, druk
dan herhaalde malen op de toets
SOURCE of SRC en selecteer "CD".
Audio-CD
Een CD afspelen
Gebruik alleen ronde CD's met een diameter
van 12 cm.
Bepaalde beveiligingssystemen op de originele
CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen
veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de
CD-speler.
Plaats zonder op de toets EJECT te drukken
een CD in de CD-speler; deze zal de CD
automatisch afspelen.
CD, USB
Informatie en tips
De autoradio speelt uitsluitend bestanden
met de extensie ".mp3" of "wma" met een
vaste of variabele compressie van 32 Kbps tot
320 Kbps.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal
20 karakters en gebruik geen speciale tekens
(bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen
of de weergave te voorkomen.
Playlists moeten van het type .m3u of .pls zijn.
Het maximum aantal bestanden bedraagt
5.000 verdeeld over 500 afspeellijsten op
maximaal 8 verschillende niveaus.
Op deze schijf kunt u ook 255 MP3-
bestanden zetten, verdeeld over
8 niveaus. Wij raden echter aan om
ze over hooguit 2 niveau's te verdelen
om de duur van het lezen van de CD
beperkt te houden.
Bij het lezen van de CD wordt de
menustructuur genegeerd.
Selecteer voor het branden van een CD-R of
CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of
bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan
het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan
één standaard voor het branden te gebruiken.
Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x)
in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is
het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Gebruik uitsluitend USB-sticks met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Sluit geen externe harde schijf of USB-
apparaten die niet bestemd zijn voor
audioweergave aan op de USB-poort;
hierdoor zou namelijk de audio-
installatie beschadigd kunnen raken.
Media
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Omhoog in de menustructuur.
Selecteer een regel uit de lijst.
Druk op een van de toetsen om
het vorige of volgende nummer te
selecteren.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit of terug te spelen.
Naar het volgende/vorige
muziekstuk.
Selecteer een nummer of een
bestand.
Druk op LIST om de menustructuur
van de bestanden weer te geven.
Als er al een CD in het apparaat zit
of een USB-stick is aangesloten die
u wilt beluisteren, druk dan een paar
keer op SOURCE of SRC en kies dan
"CD" of "USB".
Druk op een van de toetsen om de
vorige of volgende afspeellijst te
kiezen.
CD, USB
Een playlist afspelen
Plaats een MP3-CD in de speler of
sluit een USB-apparaat rechtstreeks
of met een kabeltje aan op de USB-
aansluiting.
Het systeem leest alle afspeellijsten en slaat
ze op in het tijdelijke geheugen; dit kan enkele
seconden tot enkele minuten duren.
Elke keer als het contact wordt aangezet en
als er een nieuwe verbinding via de USB-
stick wordt gemaakt, worden de afspeellijsten
bijgewerkt.
Het afspelen begint vanzelf na enige tijd; hoe
lang dit duurt is afhankelijk van de capaciteit
van de USB-stick.
De eerste keer dat er verbinding wordt
gemaakt, wordt voorgesteld om een indeling
per bestand te maken. Als er later opnieuw
verbinding wordt gemaakt, blijft de bestaande
indeling behouden.
401
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Druk na het kiezen van de indeling
(" Per map " / " Per artiest "/ " Per
genre " / " Per playlist ") op OK.
Druk vervolgens nogmaals op OK om
de wijzigingen op te slaan.
- Per map : alle mappen met
audio-bestanden worden
in een algemeen overzicht
en alfabetisch geordend
weergegeven, zonder dat daarbij
rekening is gehouden met de
mappenstructuur.
- Per artiest : alle artiestennamen
worden weergegeven in ID3 Tag
en in alfabetische volgorde.
- Per genre : alle genres worden
weergegeven in ID3 Tag.
- Per playlist : zoals weergegeven
in de playlist.
Druk even op LIST of op MENU,
selecteer " Multimedia ", dan
" Parameters media " en ten slotte
" Indeling afspeellijst kiezen " om
de indelingen weer te geven.
USB-stick - Afspeellijsten
indelen
* Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw
speler.
USB-spelers
U kunt audio-bestanden op een Mass Storage
Device* via de luidsprekers van de audio-installatie
in de auto beluisteren door het apparaat met een
geschikte kabel (niet meegeleverd) op de USB-
aansluiting aan te sluiten.
Het bedienen van de randapparatuur
gebeurt via de audio-installatie in de
auto.
Als de speler bij het aansluiten op de USB-
aansluiting niet wordt herkend, sluit deze dan
aan op de Jack-aansluiting.
Zorg voor een regelmatige update van de
software van de Apple
®
-speler om zeker te zijn
van een goede verbinding.
De afspeellijsten zijn dezelfde als die op de
Apple
®
-speler.
De Apple
®
-speler moet er een van de vijfde
generatie of een recentere versie zijn.
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Kies "streaming-audio" als geluidsbron
door op de toets SOURCE of SRC
te drukken. Via de toetsen van de
radio kunt u op de gebruikelijke wijze
de muziekstukken aansturen. De
informatie over de muziekstukken kan
op het display worden weergegeven.
Stel dan het geluidsvolume van de
autoradio van de auto in.
De telefoon koppelen: zie het
hoofdstuk TELEFOON.
Druk een paar keer op SOURCE of
SRC en selecteer "AUX".
AUX-aansluiting
De Jack AUX-aansluiting is bedoeld om een
extern (Non Mass Storage) apparaat of een
Apple
®
-speler aan te sluiten als die niet via de
USB-poort herkend wordt.
Sluit eenzelfde extern apparaat
niet tegelijkertijd aan via de USB-
aansluiting en de Jack-aansluiting.
Sluit het externe apparaat met behulp van een
adapterkabel (niet meegeleverd) op de Jack-
aansluiting aan.
Stel eerst het geluidsvolume op het externe
apparaat in.
De weergave van de informatie en de
bediening gebeurt via het externe apparaat.
Afhankelijk van de technische
specicaties van de telefoon
Streaming - Audio via
Bluetooth
Met streaming-audio kunt u muziekbestanden
op uw telefoon via de luidsprekers van de
audio-installatie in de auto beluisteren.
De telefoon moet de desbetreffende Bluetooth-
profielen (A2DP/AVRCP) ondersteunen.
In sommige gevallen moet het
afspelen van audiobestanden via het
toetsenbord van de telefoon gestart
worden.
De kwaliteit van de weergave is afhankelijk van
de kwaliteit van het signaal van de telefoon.
403
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Selecteer " Multimedia " en bevestig
uw keuze.
Selecteer " Parameters media " en
bevestig uw keuze.
Selecteer " Afspeelmodus " en
bevestig uw keuze.
Kies de gewenste afspeelmethode
en bevestig uw keuze met OK om de
instellingen op te slaan.
Druk op OK om naar het
contextmenu te gaan.
of
Druk op MENU.
Afspeelmethode
Er zijn verschillende afspeelmethodes:
- Normaal: de tracks worden in
de normale volgorde volgens de
afspeellijst afgespeeld.
- Shuffle: de tracks van een
album of een map worden in een
willekeurige volgorde afgespeeld.
- Shuffle uitgebreid: alle tracks van
alle mediaspelers worden in een
willekeurige volgorde afgespeeld.
- Herhaling: alleen de tracks van
dit album of deze map worden
afgespeeld.
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Op het scherm van de telefoon wordt een
bericht weergegeven: voer dezelfde code in en
bevestig uw invoer.
Selecteer " Bluetooth-verbinding "
en bevestig uw keuze.
Op het scherm wordt een
toetsenbord weergegeven: voer een
code van minimaal 4 cijfers in en
bevestig uw invoer met OK.
Selecteer " Extern apparaat
zoeken ".
Selecteer in de lijst de te koppelen
telefoon en bevestig uw keuze. U
kunt slechts één telefoon per keer
koppelen.
Er wordt een venster weergegeven met de tekst
"Bezig met zoeken…".
Soms verschijnt de referentie van de telefoon
of het Bluetooth-adres in plaats van de naam
van de telefoon.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt
u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals
proberen.
Accepteer de koppeling op de telefoon.
Op het scherm verschijnt een bericht ter
bevestiging van de koppeling.
U kunt ook via de telefoon de koppeling tot
stand brengen door naar gedetecteerde
Bluetooth apparatuur te zoeken.
Het adresboek en de gesprekkenlijst
zijn na de synchronisatie beschikbaar
(mits de telefoon compatibel is).
De automatische verbinding moet in
de telefoon ingesteld worden om elke
keer bij het aanzetten van het contact
automatisch verbinding te kunnen
maken met de telefoon.
Druk op MENU.
Telefoon
Een telefoon koppelen
Eerste koppeling
De beschikbare functies zijn afhankelijk van het
netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van
de gebruikte Bluetooth apparaten. Raadpleeg
de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of
neem contact op met uw provider voor meer
informatie over de beschikbare functies.
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon
aan het Bluetooth-systeem van uw
autoradio mag om veiligheidsredenen
en vanwege het feit dat deze handeling
de volledige aandacht van de
bestuurder vraagt, uitsluitend worden
uitgevoerd bij stilstaande auto en met
aangezet contact.
Ga voor meer informatie
(compatibiliteit, extra hulp enz.) naar
www.citroen.nl.
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon
en controleer of uw telefoon "voor elk apparaat
zichtbaar" is (zie de gebruiksaanwijzing van uw
telefoon).
405
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Streaming - Audio via
Bluetooth
De telefoon koppelen en vervolgens
muziekbestanden afspelen: zie de rubriek
"Koppelen".
De verbinding met de telefoon is
automatisch ook geschikt voor
Bleutooth en Streaming audio.
De mogelijkheid van het systeem om
één profiel te koppelen hangt af van de
telefoon. Het is mogelijk dat standaard
beide profielen worden gekoppeld.
Geeft aan dat een apparaat is
verbonden.
Geeft aan dat er een geschikte
verbinding voor Streaming audio is.
Geeft aan dat er een geschikte
verbinding voor een handsfree
telefoon is.
Druk op MENU.
Verbindingen beheren
Selecteer " Bluetooth-verbinding "
en bevestig uw keuze.
Selecteer " Verbindingen
beheren " en bevestig uw keuze. Er
verschijnt nu een overzichtje van de
gekoppelde telefoons.
Selecteer een telefoon en bevestig
uw keuze.
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Naar het menu "TELEFOON":
- Houd SOURCE of SRC even
ingedrukt.
- Of druk op OK om naar het
contextmenu te gaan. Selecteer
" Bellen " en bevestig uw keuze.
- Of druk op MENU, selecteer en
bevestig " Telefoon ", selecteer
dan " Bellen " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Nummer kiezen " en
bevestig uw keuze om een nummer
op te kunnen geven.
Selecteer OK en bevestig uw keuze
om het bellen te starten.
Selecteer de cijfers één voor één met
behulp van de toetsen 7en 8en
bevestig uw invoer.
Bellen - nummer kiezen
Als u een fout maakt, kunt u de nummers één
voor één wissen.
Vervolgens selecteert en bevestigt u:
- " Aansluiten telefoon "/
" Telefoon afsluiten ": voor
het maken of verbreken van de
verbinding met een telefoon of de
handsfree set.
- " Aansluiten mediaspeler "/
" Mediaspeler afsluiten ": voor
het maken of verbreken van een
verbinding voor Streaming audio.
- " Aansluiten telefoon en
mediaspeler "/" Telefoon +
mediaspeler afsluiten ": voor
het maken of verbreken van de
verbinding met de telefoon én
Streaming audio.
- "Verbinding verwijderen":
de koppeling met de telefoon
verbreken.
407
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Om het menu "TELEFOON" weer te
geven:
- Houd SRC/TEL lang ingedrukt.
- Of druk op de rolknop om
het snelmenu weer te geven.
Selecteer " Bellen " en bevestig
uw keuze.
- Of druk op MENU, selecteer
" Telefoon " en bevestig uw
keuze. Selecteer " Bellen " en
bevestig uw keuze.
Om het menu "TELEFOON" weer te
geven:
- Houd SRC/TEL lang ingedrukt.
- Of druk op de rolknop om het
snelmenu weer te geven. Selecteer
" Bellen " en bevestig uw keuze.
- Of druk op MENU, selecteer
" Telefoon "
en bevestig uw keuze.
Selecteer " Bellen " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Gesprekkenlijst " en
bevestig uw keuze.
Selecteer " Adresboek " en bevestig
uw keuze.
Selecteer het gewenste nummer en
bevestig dit om het bellen te starten.
Bellen - laatst gekozen
nummers*
Bellen - Vanuit het
adresboek
In de gesprekkenlijst zijn de nummers van alle
binnenkomende en uitgaande gesprekken
opgeslagen sinds de laatste keer dat de auto met
de desbetreffende telefoon werd verbonden.
U kunt ook rechtstreeks met de
telefoon bellen. Zet in dat geval uit
veiligheidsoverwegingen de auto stil.
* Afhankelijk van de specificaties van de
telefoon.
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Druk tijdens het gesprek op OK om
naar het contextmenu te gaan.
U kunt een gesprek ook weigeren
door ESC, TEL, SOURCE of SRC
even ingedrukt te houden.
Selecteer een adres en bevestig uw
keuze.
Selecteer het nummer en bevestig
uw keuze.
Standaard is het systeem ingesteld
op "JA" om het gesprek aan te
nemen.
Druk op OK om het gesprek aan te
nemen.
Selecteer "NEE" en bevestig uw
keuze om het gesprek te weigeren.
of
Druk op een van deze toetsen om het
gesprek aan te nemen.
Selecteer in het contextmenu
" Gespr. beëindigen " om het
gesprek te beëindigen.
U kunt ook een van deze toetsen
even ingedrukt houden om het
gesprek te beëindigen.
Thuis
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het display
van het instrumentenpaneel.
Werk
GSM
(afhankelijk van de
beschikbare gegevens in het
geheugen van de telefoon).
Gesprekken beheren
Ophangen
409
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
(de gesprekspartner kan niet
meeluisteren)
In het contextmenu:
- vink " Micro OFF " aan om de
microfoon uit te schakelen.
- vink " Micro OFF " uit om de
microfoon weer in te schakelen.
In het contextmenu:
- vink " Doorschakelfunctie " aan
om het gesprek via de telefoon
voort te zetten.
- vink " Doorschakelfunctie " uit
om het gesprek via de auto voort
te zetten.
Selecteer in het contextmenu
" DTMF-tonen " en bevestig uw
keuze om het digitale toetsenbord te
kunnen gebruiken om door het menu
van de interactieve spraakserver te
surfen.
Selecteer in het contextmenu
" Wisselgesprek " en bevestig uw
keuze om een in de wacht gezet
gesprek weer voort te zetten.
Privé-gesprek Doorschakelfunctie Spraakserver
Wisselgesprek
In sommige gevallen moet u deze
doorschakelfunctie via de telefoon kiezen.
Als het contact is afgezet, wordt de Bluetooth-
verbinding automatisch weer tot stand gebracht
als u in de auto stapt (afhankelijk van de
specificaties van de telefoon).
(om de auto te kunnen verlaten zonder het gesprek
te onderbreken)
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Druk op MENU als u gegevens van
contacten wilt veranderen, selecteer
dan " Telefoon " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Beheer contacten " en
bevestig uw keuze.
U kunt kiezen uit:
- " Item raadplegen ",
- " Item verwijderen ",
- " Alle items verwijderen ".
Houd SOURCE of SRC even
ingedrukt om de contactenlijst op te
vragen of druk op OK, selecteer "
Bellen " en bevestig uw keuze.
Het systeem heeft, afhankelijk van
de compatibiliteit van de telefoon en
gedurende de Bluetooth-verbinding,
toegang tot de contactenlijst van de
telefoon.
Vanaf bepaalde typen gekoppelde
Bluetooth-telefoons kunt u contacten
vanuit de telefoon opslaan in het
geheugen van de autoradio.
De op deze manier geïmporteerde
contacten worden opgeslagen in
een contactenlijst die, ongeacht
welke telefoon is gekoppeld, vrij
toegankelijk is.
Het menu van de contactenlijst is
niet beschikbaar als de contactenlijst
leeg is.
Selecteer " Contacten " voor een
overzicht van alle contacten.
Contactenlijst
411
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
De audio-instellingen Klankkleur, Hoge
tonen en Bass zijn andere instellingen,
die u voor elke geluidsbron apart kunt
verrichten.
Geïntegreerd audiosysteem: het Sound
Staging-systeem van Arkamys
©
zorgt
voor een betere geluidsverdeling in het
interieur.
De verdeling (of de ruimtelijke verdeling
dankzij het Arkamys
©
-systeem) van het
geluid is een audio-instelling die zorgt
voor een optimale geluidsweergave
afgestemd op het aantal inzittenden in
de auto.
Audio-instellingen
Display C
Druk op ¯ om het menu met de
audio-instellingen op te vragen.
De volgende instellingen zijn mogelijk:
- Klankkleur,
- Bass,
- Hoge tonen,
- Loudness,
- Verdeling: Persoonlijk of Bestuurder,
- Balans,
- Fader (balans voor/achter),
- Autom. volumeregeling
Selecteer en bevestig " Overige
instellingen… " voor nog meer
instellingen.
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Menustructuur/menustructuren display(s)
Keuze A
Keuze A11
Keuze B...
Parameters media
MEDIA
TELEFOON
Afspeelmodus kiezen
Indeling afspeellijst kiezen
Keuze A1
Normaal
Per map
Shuffle uitgebreid
Per genre
Shuffle
Per artiest
Herhaling
Per playlist
3
3
3
3
3
3
3
3
3
1
1
2
1
2
2
Basisfunctie
Bellen
Radio-instellingen
Telefoonboek
Logboek
Voicemail
Nummer kiezen
Beheer index
Beheer telefoon
Gespr. beëindigen
Diagnose auto
BOORDCOMPUTER
Een bestand verwijderen
Alle bestanden verwijderen
Een bestand raadplegen
Telefoonstatus
1
1
1
1
2
2
2
2
1
1
2
2
2
2
Display C
413
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
Extern apparaat zoeken
Beheer aansluitingen
BLUETOOTH-VERBINDING
Parameters van de auto
definiëren*
Geluidkeuze
Taalkeuze
Configuratie display
* Volgens uitvoering auto.
Keuze van eenheden
Datum en tijd instellen
Instellingen display
Lichtsterkte
1
1 1
1
1
1
2
2
2
2
PERSOONLIJKE
INSTELLING - CONFIGURATIE
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een
andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit
hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen,
hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de
middelste stand te zetten, de klankkleur "Geen"
te selecteren en de functie Loudness in de
stand "Actief" te zetten als de CD-speler is
geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten
als de radio is geselecteerd.
Bij het veranderen van
de instellingen voor de
bassen en hoge tonen wordt
de gekozen klankkleur
uitgeschakeld.
Bij een klankkleur hoort een specifieke instelling voor de bassen en
hoge tonen.
Om de gewenste geluidsweergave te verkrijgen
moeten de instellingen van de bassen en hoge
tonen worden gewijzigd of moet een klankkleur
worden geselecteerd.
Bij het veranderen van
de klankkleur worden de
gekozen instellingen voor
de bassen en hoge tonen
uitgeschakeld.
Bij het veranderen van de
geluidsverdeling "Bestuurder" /
"Alle inzittenden" worden de
instellingen van de balans
uitgeschakeld.
Bij een instelling voor de geluidsverdeling hoort een specifieke
instelling voor de balans. Het is niet mogelijk dit afzonderlijk van
elkaar in te stellen.
Om de gewenste geluidsweergave te verkrijgen
moeten de instellingen voor de balans of de
geluidsverdeling worden gewijzigd.
Bij het veranderen van de
instellingen voor de balans
wordt de geluidsverdeling
"Bestuurder" of "Alle
inzittenden" uitgeschakeld.
Veelgestelde vragen
In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen.
415
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van
de beluisterde radiozender
neemt geleidelijk af of de
voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz
wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde
radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de
auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een
wasstraat of parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het CITROËN-
netwerk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid
naar een andere frequentie voor een betere ontvangst van de
radiozender.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
De functie TA
(verkeersinformatie) is
ingeschakeld, maar ik krijg
geen verkeersinformatie
te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het
regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets BAND om het golfbereik
te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn
opgeslagen.
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden
gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die
niet door de autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
autoradio wordt herkend.
- Controleer of de CD met de juiste zijde
boven in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze
zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het
hoofdstuk Audio.
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op
de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een klankkleurte selecteren.
Het lukt niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Mogelijk is de Bluetooth-functie van de telefoon uitgeschakeld of is
het toestel niet zichtbaar voor andere apparatuur.
- Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
- Controleer in de instellingen van de telefoon
of deze zichtbaar is voor alle apparaten.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. U kunt controleren of uw telefoon compatibel is
op www.citroen.nl (Services).
De Bluetooth-verbinding
wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag. Laad de batterij van de randapparatuur op.
417
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Op het display wordt
de melding "Storing
USB-randapparatuur"
of "Randapparatuur niet
herkend" weergegeven.
De USB-stick wordt niet herkend.
De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw (FAT 32).
Een telefoon wordt
automatisch aangesloten
als een verbinding met
een andere telefoon wordt
verbroken.
Automatisch verbinding maken heeft voorrang op handmatig
verbinding maken.
Verander de instellingen van de telefoon om het
automatisch verbinding maken uit te schakelen.
De Apple
®
-speler wordt bij
het aansluiten op de USB-
aansluiting niet herkend.
De Apple
®
-speler is niet compatibel met een USB-aansluiting. Sluit de Apple
®
-speler met een geschikte kabel
(niet meegeleverd) via de AUX-ingang aan.
De harde schijf of andere
randapparatuur wordt bij
het aansluiten op de USB-
aansluiting niet herkend.
Sommige schijven en randapparatuur hebben meer stroom nodig
dan de voeding die de radio levert.
Sluit de randapparatuur op het 230V-
stopcontact, de 12V-aansluiting of een externe
voedingsbron aan.
Let op: controleer of de randapparatuur zelf
geen signaal van meer dan 5 V afgeeft (kans op
schade).
Tijdens streaming audio
wordt het geluid tijdelijk
onderbroken.
Sommige telefoonmodellen geven voorrang aan de handsfree-
verbinding.
Schakel de "handsfree"-verbinding uit voor een
betere weergave van de streaming-audio.
Bij het lezen tijdens
"Shuffle uitgebreid"
worden sommige
nummers overgeslagen.
De "Shuffle uitgebreid" kan maximaal 999 nummers lezen.
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het afzetten
van de motor wordt
de radio na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het uitschakelen is normaal: de eco-mode wordt automatisch
geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto zo ver
ontladen raakt dat de motor niet meer gestart kan worden (zie de
rubriek "Eco-mode").
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het
audiosysteem is
oververhit" verschijnt op
het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een
thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-
speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
419
Audio en telematica
DS4_nl_Chap12d_RD5_ed03-2015
DS4_nl_Chap13_index-alpha_ed03-2015
Index
DS4_nl_Chap13_index-alpha_ed03-2015
DS4_nl_Chap13_index-alpha_ed03-2015
A
Aanhanger.............................................185, 268
Aanhangergewichten ............................ 306, 310
Aansluiten MirrorLink ............................366, 368
Aansluiting 12V ......................112, 114, 120, 123
Aansteker ...................................................... 112
ABS met elektronische remdrukregelaar ..... 168
Accessoires........................................... 191, 274
Accessoirestand ........................................... 191
Accu .............................................. 259-262, 291
Accu laden ............................................261, 262
Achterbank ......................................................91
Achterruitverwarming .............................93, 106
Achteruitrijcamera .........................................226
Achteruitrijlicht ..............................................250
Actieradius AdBlue ...............................295, 297
AdBlue
®
...........................................28, 294, 301
AdBlue
®
-niveau ............................................. 294
AdBlue
®
-reservoir .................................294, 301
Additief AdBlue ...............................28, 294, 301
Afmetingen .................................................... 314
Afstandsbediening ..................60, 62, 66-68, 72
Afstandsbediening, batterij ..................65, 70-72
Afstandsbediening, batterij
vervangen ......................................... 65, 70, 71
Afstandsbediening synchroniseren ....65, 70, 71
Afzetten van de motor ...................................186
Airbags .....................................................27, 175
Airbags vóór ..........................................176, 180
Airconditioning ................................................ 14
Airconditioning, automatische .......... 97, 98, 101
Airconditioning (handbediend) ..................97-99
Alarmknipperlichten .............................. 166, 167
Alarmsysteem ................................................. 75
Algemeen menu ............................................ 394
Allesdragers .................................................. 265
Allesdragers monteren .................................265
Antiblokkeersysteem (ABS) .......................... 168
Antislipregeling .............................................169
Apple
®
-speler ................................................ 352
Armleuning achter .........................................120
Armleuning vóór .....................................115, 116
Asbak (uitneembaar) ......................................111
Audio-aansluitingen ...................... 112, 401, 402
Audiokabel ....................................................350
Automatische ruitenwissers ...................137, 138
Automatisch inschakelen
alarmknipperlichten .................................... 167
Automatisch inschakelen verlichting .... 129, 132
Autoradio ................................................. 43, 391
AUX-aansluiting ....................................350, 402
Aux-aansluitingen ......................................... 112
Aux-ingang ............................................350, 402
Bagageruimte ..................................................82
Bagageruimte, indeling ................................. 121
Bagageruimte ontgrendelen ...........................60
Bagageruimte openen ..............................66, 82
Bagageruimteverlichting ....................... 123, 144
Banden ............................................................14
Banden, noodreparatie .................................230
Bandenreparatieset ......................................230
Bandenspanning ..................................... 14, 315
Bandenspanning, detectie ............................206
Bandenspanningscontrole (met set) .............230
Bandenspanning te laag (detectie) ............... 206
Bandreparatieset ..........................................230
Bekerhouder ................................................. 114
CarPlay verbinding ............................... 371, 372
CD .........................................................350, 399
B
C
Beladen ................................................... 14, 265
Benzine .........................................................281
Benzinemotor ................................281, 285, 306
Bestuurdersplaats (instellingen) ..................... 90
Bijvullen additief AdBlue
®
.............................301
Binnenspiegel .................................................95
Black panel......................................................42
BlueHDi ...........................................39, 205, 294
Bluetooth (handsfree set) .............378, 379, 404
Bluetooth (telefoon) ...............................378, 379
Bluetooth-verbinding .....................364, 378, 379
Bochtverlichting .............................134-136, 245
Boordcomputer ................................... 52, 54-56
Brake Assist System (BAS) ..................168, 169
Brandstof ................................................. 14, 281
Brandstofaddititiefniveau ..............................290
Brandstofniveau ............................................ 279
Brandstofniveaumeter ...................................279
Brandstofsysteem ontluchten .......................283
Brandstoftank ........................................279, 282
Brandstof tanken ...........................279, 281, 282
Brandstoftank (inhoud) .................................279
Brandstoftankklep .................................279, 282
Brandstoftank leeg (diesel) ...........................283
Brandstofverbruik
...........................................14
Buitenspiegels...................................93, 94, 213
423
Trefwoordenregister
DS4_nl_Chap13_index-alpha_ed03-2015
CD MP3 ........................................ 350, 399, 400
CD-/MP3 -speler .......................... 350, 399, 400
Centrale vergrendeling ....................... 62, 67, 73
CHECK ......................................................19, 39
Citroën Noodoproep gelocaliseerd .............. 318
Claxon ........................................................... 167
Configuratie van de auto ....................20, 43, 49
Contact ..................................................188, 191
Contact aangezet ..........................................191
Controlelampjes .................................. 21, 30, 34
Controlelampjes (status) ................................. 31
Controles ...............................285, 286, 291, 293
Eco-modus ....................................................263
Eco-rijden (adviezen) ......................................14
Electronic Brake Force Distribution (EBD) ... 168
Electronic Stability Program (ESC) ..............169
Elektrisch verstelbare stoelen ........................87
Elektronische sleutel ...................66, 67, 69, 190
D
E H
Follow-me-home-verlichting ................. 131, 132
Frequentie (radio) .................................. 346, 347
Functie snelweg (richtingaanwijzers) ...........166
F
G
Geheugen instellingen bestuurder .................90
Gereedschap ................................................235
Gewichten .............................................306, 310
Gewichten, overzicht ............................306, 310
Gordelverstelling ....................................171, 172
Grootlicht .......................................128, 245, 247
DAB (Digital Audio Broadcasting) -
Digitale radio.......................348, 349, 397, 398
Dagrijverlichting ............................129, 245, 248
Dagteller ..........................................................40
Dagteller resetten ...........................................40
Dashboardkastje ............................................111
Dashboardverlichting ...................................... 41
Dashboardverlichting (dimmer) .......... 18, 19, 41
Datum instellen .........................................43, 51
Diesel ......................................................32, 281
Dieselmotor ........................... 281, 283, 286, 310
Digitale radio - DAB
(Digital Audio Broadcasting)...............348, 349
Dimlicht .........................................128, 245, 247
Display instrumentenpaneel .............18, 19, 205
Dodehoekdetectie ......................................... 213
Dynamische noodrem ...................................192
Haken ............................................................ 122
Halogeenlampen ...........................................245
Handrem ...............................................198, 293
Handrem, elektrisch bediend .................24, 192
Handsfree set ................................378, 379, 404
Het opslaan van de snelheid ..................49, 216
Hill Start Assist ..............................................204
Hoedenplank .................................................122
Hoofdsteunen achter ......................................91
Hoofdsteunen verstellen .................................88
Hoofdsteunen vóór..........................................88
Hulpoproep ............................................167, 318
Hulpoproep gelokaliseerd .............................318
Identificatiegegevens .................................... 315
Identificatie (stickers) .................................... 315
Indeling achter ..............................................120
Instapverlichting ............................................133
Instellen van de uitrustingen ............... 20, 43, 49
Instellingen (Menu's) .................... 354, 356, 358
Instellingen van het systeem ........................361
Instrumentenpanelen ...........................18-20, 39
Intelligente tractiecontrole ............................169
Interieurfilter ..................................................291
Interieurfilter (vervangen) .............................291
Interieurindeling .....................................110, 111
Interieur ontgrendelen ....................................73
Interieurverlichting ................................ 142, 143
I
DS4_nl_Chap13_index-alpha_ed03-2015
M
L
Massagefunctie ...............................................89
Matten ........................................................... 118
Mat verwijderen ............................................ 118
Menu ................................... 326, 328, 332, 340,
342, 344, 354, 356,
358, 374, 376
Menu's (audio) .............................. 340, 342, 344
Menu's (Touchscreen) ..........................321, 325
Menustructuren display .......................326, 328,
332, 340, 342,
344, 354, 356,
358, 374, 376,
412, 413
Middenconsole .............................................. 114
Milieu .........................................................14, 72
Milieubewust rijden ......................................... 14
Mistachterlicht ............................... 130, 250, 252
Mistlampen vóór ....................130, 136, 245, 249
Monochroom display ............................... 43, 412
Motoren .................................................306, 310
Motorenoverzicht ..................................306, 310
Motorkap .......................................................284
Motorkap, openen ......................................... 284
Motorkapsteun ..............................................284
Motorolie .......................................................287
Motorolieniveau, controle ...............................35
Motorolieniveaumeter ...............................35, 39
Motorruimte ........................................... 285, 286
MP3 (CD) ..............................................399, 400
Multifunctioneel
display (met autoradio) .........................43, 394
Kleurcode lak ................................................ 315
Kleurendisplay met
kaartweergave DT ........................................ 20
Klokje (instellen) ........................................43, 51
Koelvloeistofniveau .......................................289
Kofferdeksel sluiten ..................................62, 82
Koplampsproeiers .........................................139
Koplampverstelling .......................................134
Krik ................................................................235
Lampen vervangen ...............................244, 250
Lane Departure Warning System (LDWS) ... 212
Lange voorwerpen vervoeren ......................120
Lekke band ....................................................230
Lichtschakelaar ..................................... 128, 131
Lokaliseren van de auto ............................ 63, 68
Luchtfilter ......................................................291
Luchtfilter (vervangen) ..................................291
Kaartenhouder .............................................. 110
Kaartleeslampjes .......................................... 142
Kentekenplaatverlichting ..............................251
Keyless entry and start .......................66, 68, 72
Kilometerteller .................................................40
Kinderbeveiliging ..........................................162
Kinderen .........................................155, 157-160
Kinderen (veiligheid) ..................................... 162
Kinderen
(veiligheidsvoorzieningen) .........148, 149, 153,
155, 157-160, 176
Kinderzitjes ....................148, 149, 153-155, 161
Kinderzitjes (conventioneel) .........................154
Klembeveiliging ...............................................79
J
K
ISOFIX .......................................................... 159
ISOFIX bevestigingen ...................................157
ISOFIX kinderzitjes ................................157-160
Jack ............................................................... 350
JACK-aansluiting ..........................112, 350, 402
Jack-kabel ..................................................... 350
Jukebox (beluisteren) ....................................353
Jukebox (kopie) .............................................353
Navigatiesysteem..........................326, 328, 332
Niveaus controleren ............................... 287-290
N
425
Trefwoordenregister
DS4_nl_Chap13_index-alpha_ed03-2015
Niveaus en controles ............................ 285-290
Noodbediening achterklep ..............................83
Noodbediening portieren ..........................64, 69
Noodprocedure starten .................................260
Oliefilter ......................................................... 291
Oliefilter (vervangen) ....................................291
Olieniveau ...............................................35, 287
Oliepeilstok .............................................35, 287
Olieverbruik ...................................................287
Onderhoudscontroles ..................................... 14
Onderhoudsintervalindicator ....................36, 39
Onderhoudsintervalindicator resetten ............38
Ontdooien................................................93, 106
Ontgrendelen ..................................................66
Opberglade ................................................... 119
Opbergnet ..................................................... 121
Opbergvak..............................................114, 124
Opbergvakken ................. 110, 111, 114-116, 121
Opbergvakken portieren ............................... 110
Opschakelindicator .......................................205
O
Parkeerhulp vóór ...........................................225
Parkeerlichten .............................. 128, 131, 245,
248, 250
Passagiersairbag uitschakelen ....................176
Persoonlijke instellingen ................................. 42
Plafonniers ............................................ 133, 142
Portieren ......................................................... 81
Portieren ontgrendelen ................................... 60
Portieren openen ......................................66, 81
Portieren sluiten .................................. 62, 67, 81
P
Panoramische voorruit .................................. 113
Parkeerhulp achter .......................................224
Radio .....................................346, 347, 350, 395
Radiozender .......................................... 346, 347
RDS ...............................................................347
Regelmatig onderhoud ...................................14
Regeneratie roetfilter .................................... 292
Rembekrachtigingsysteem ...........................168
Remblokken ..................................................293
Remlichten ....................................................250
Remmen ........................................................ 293
Remschijven..................................................293
Remvloeistofniveau ......................................288
Reservewiel ..................................................237
Resetten van het traject ..................................55
Richtingaanwijzers ............................... 131, 166,
245, 246,
248, 250
Riem .............................................................. 121
Rijadviezen ...........................................184, 185
Rijstrookcontrolesystemen ...........................169
Risicozones (update) ....................................337
Roetfilter ................................................ 290, 292
Ruitbediening .................................................. 79
Ruitbediening resetten ....................................79
Ruitensproeier achter ................................... 141
Ruitensproeiers vóór.....................................139
Ruitenwisser achter ...................................... 141
Ruitenwisserbladen vervangen ............140, 264
Ruitenwissers .................................. 32, 137, 138
Ruitenwisserschakelaar ................. 137, 138, 141
S
R
Schakelen automatische
versnellingsbak ...........................................200
Schakelen elektronisch bediende
versnellingsbak ..........................................199
SCR (Selective Catalytic Reduction) ............294
SCR-systeem .......................................... 29, 294
Serienummer auto ........................................315
Sfeerverlichting ............................................. 143
Sjorogen ........................................................121
Skiluik ............................................................120
Slepen van een auto ..................................... 266
Sleutel ........................................... 66, 67, 71, 72
Sleutel met afstandsbediening .........60, 62, 186
Sleutel niet herkend ......................................190
Sneeuwkettingen ..........................................243
Sneeuwscherm .............................................264
Snelheidsbegrenzer ..............................216, 218
Snelheidsregelaar .................................216, 221
DS4_nl_Chap13_index-alpha_ed03-2015
Trekhaak ...............................................185, 268
Trekhaak met afneembare kogel .................. 269
W
X
U
T
V
Spaarfase ......................................................263
Spraakherkenning ................................. 367, 371
Startblokkering, elektronische ................72, 186
Starten...........................................................260
Starten van de auto...............186, 189, 190, 200
Starten van de motor ....................................186
Stilzetten van de auto ...........186, 189, 190, 200
Stoelen verstellen .....................................86, 87
Stoelverwarming ............................................. 88
Stoelverwarming, schakelaars .......................88
Stop & Start ......................33, 56, 102, 105, 208,
259, 279, 284, 291
Streaming audio Bluetooth ..................350, 352,
402, 405
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau .............288
Stuurkolomschakelaars ........................324, 393
Stuurslot ........................................................ 186
Stuurverstelling ............................................... 92
Stuurwiel (verstellen) ......................................92
Synchroniseren afstandsbediening ............... 65,
70, 71
Tankbeveiliging .............................................282
Technische gegevens ...........................306, 310
Telefoon .................................374, 376, 378-380
Teller ..........................................................18, 19
Tijd instellen .............................................. 43, 51
TMC (verkeersinformatie) .............................338
Toerenteller ................................................18-20
Touchscreen ....................................... 47, 50, 55
Touchscreen (Menu's) ........ 47, 49, 50, 321, 325
Updaten risicozones ..................................... 337
UREA ....................................................294, 295
Urgence-oproep .....................................167, 318
USB ...............................................................350
USB-aansluiting ............................112, 350, 401
USB-box ........................................................ 112
USB-poort ..................................................... 350
Verklikkerlampje SCR-systeem ...................... 29
Verklikkerlampje service .................................25
Verklikkerlampje voorgloeien (diesel) ............32
Versnellingsbak, automatische ..............14, 200,
208, 262, 292
Versnellingsbak, handgeschakeld .........14, 199,
208, 292
Versnellingshendel .........................................14
Verversen ......................................................287
Verwarming ...................................14, 96, 98, 99
Voorstoelen .........................................86, 87, 90
Waarschuwingslampjes ................ 21, 24, 31, 39
Waarschuwingssignaal
sleutel in contact .........................................188
Wassen (adviezen)........................................226
Webbrowser .................................................. 363
Wiel demonteren ...........................................239
Wiel monteren ............................................... 239
Wiel verwisselen ........................................... 235
Wifi-netwerkverbinding ................................. 364
Window-airbags .................................... 179, 180
Veiligheidsgordels ..................154, 171, 172, 174
Veiligheidsvoorzieningen
voor kinderen ............................. 148, 149, 153,
155, 157-160, 176
Ventilatie ............................................. 14, 96-99
Ventilatieroosters ............................................96
Verbonden diensten ..............................362, 364
Vergrendelen...................................................72
Vergrendeling van binnenuit ........................... 73
Verkeersinformatie (TA) ........................339, 396
Verkeersinformatie (TMC) ............................338
Verklikkerlampjes ................................30, 31, 34
Xenonlampen ................................................ 245
427
Trefwoordenregister
DS4_nl_Chap13_index-alpha_ed03-2015
Z
Zaklamp ........................................................123
Zekeringen ....................................................253
Zekeringentabel ............................................ 253
Zekeringen vervangen .................................. 253
Zekeringkast dashboard ...............................253
Zekeringkast motorruimte .............................253
Zij-airbags ............................................. 178, 180
Zijknipperlicht ................................................ 248
Zijspots .................................................. 133, 249
Zonder gereedschap
afneembare kogel .......................................269
Zonneklep ..................................................... 113
Zonnescherm ................................................ 113
Zuinig rijden ....................................................14
DS4_nl_Chap13_index-alpha_ed03-2015
DS4_nl_Chap13_index-alpha_ed03-2015
4Dconcept
Diadeis
Interak
06-15
DS4_nl_Chap14_couv-n_ed03-2015
Reproductie of vertaling van dit document, zelfs
gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming
van Automobiles CITROËN.
Belangrijke informatie:
- Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires
die niet onder een artikelnummer in het assortiment van
Automobiles CITROËN voorkomen, kan storingen in het
elektronische systeem van uw auto veroorzaken. Ga
naar het CITROËN-netwerk voor meer informatie over
het aanbod aan accessoires met een artikelnummer.
- Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot de diagnose-
aansluiting, die is gekoppeld aan de elektronische
systemen in de auto, uitsluitend voorbehouden aan het
CITROËN-netwerkofeengekwaliceerdewerkplaats
waar de beschikking is over geschikt gereedschap (kans
op storingen in de elektronische systemen die kunnen
leiden tot pech of ernstige ongevallen). De fabrikant kan
niet aansprakelijk worden gesteld als deze aanwijzing
niet wordt opgevolgd.
- Wijzigingen of aanpassingen die niet door Automobiles
CITROËN zijn voorzien of toegestaan, of die niet
volgens de technische voorschriften van de fabrikant zijn
uitgevoerd, leiden tot het vervallen van de wettelijke en
contractuele garanties.
Automobiles CITROËN verklaart dat, door toepassing
van de voorschriften in de Europese regelgeving
(Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken,
wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen
en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de
fabricage van producten die door haar worden verkocht.
Op verschillende plaatsen in uw auto zijn stickers
aangebracht. Ze bevatten veiligheidswaarschuwingen en
informatieoverdeidenticatievanuwauto.Verwijderze
niet: ze horen namelijk bij de auto.
Gedrukt in de EU
Néerlandais
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op
meteengekwaliceerdewerkplaatsdiebeschiktoverde
juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het
CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.
DS4_nl_Chap14_couv-n_ed03-2015
15DS4.0072
Néerlandais
7

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

Citroen-DS4---2015
  • Mijn ex weet precies waar in geparkeerd sta kan ik ergens iets uitzetten in de wagen dat hij niets meer weet , je zou mij daar een groot plezier mee doen danku Gesteld op 4-3-2022 om 16:16

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Mevrouw/meneer,
    ik zou graag in het bezit komen van een instructieboekje (Nederlands) voor een

    Citroën ds4 van 2015.
    Gesteld op 12-4-2021 om 13:13

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Op mijn dashboard brand een rode driehoek met een uitroepteken erin. Wat word hiermee bedoeld? Gesteld op 22-3-2021 om 16:24

    Reageer op deze vraag Misbruik melden

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Citroen DS4 - 2015 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Citroen DS4 - 2015 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 10,84 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Citroen DS4 - 2015

Citroen DS4 - 2015 Gebruiksaanwijzing - Nederlands - 444 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info