A
B
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
I
18
A - Ruitensproeier voor
Trek de hendel naar u toe om de
ruitensproeier te bedienen.
Tijdens het sproeien worden
de ruitenwissers en ook de
koplampsproeiers (als het dimlicht
is ingeschakeld) bediend.
Let erop dat de ruitenwisserbladen voor en achter vrij zijn
bij gebruik van bijvoorbeeld een fietsdrager of door vorst.
Verwijder een eventuele opeenhoping van sneeuw
aan de onderkant van de voorruit.
B - Achterruitenwisser
Inschakelen automatisch
wissen
Deze functie is actief als u in de
achteruitversnelling schakelt, ter-
wijl de voorruitenwissers in wer-
king zijn.
Ga naar het menu “Persoonlijke
instellingen - configuraties” in het
“Hoofdmenu” om deze functie
aanof uit te zetten.
Het uitzetten kan nodig zijn
wanneer u een fietsdrager op de
achterklep plaatst.
R U I T E N W I S S E R
51/54
Uit
Interval-wissen.
Sproeien van de achterruit
gevolgd door een aantal
wisslagen.
Vervangen van de
ruitenwissers
Zorg ervoor dat de ruitenwissers
tijdens het vervangen uit staan,
in de vervangingsstand.
Doe dit als volgt: zet het
contact af en bedien binnen
de daaropvolgende minuut de
ruitenwissers. De ruitenwissers
worden vervolgens over het
midden van de voorruit geplaatst.
Wanneer u na vervanging
het contact aanzet en de
ruitenwissers bedient, keren
deze weer terug naar de normale
stand.