CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Controlelampjes
De controlelampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een sy-
steem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval
van een storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes enkele
seconden branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het
betreft.
Controlelampjes ingeschakelde functies
De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffende functie is inge-
schakeld.
Controlelampjes kunnen con-
stant branden of knipperen.
Een aantal controlelampjes
heeft beide mogelijkheden. Of
het constant branden of knippe-
ren van een controlelampje duidt
op een storing, is afhankelijk van
de werkingsfase van de auto.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige controlelampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het multifunctionele display.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar
omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar
omhoog beweegt.
Parkeerlichten
permanent.
De lichtschakelaar staat in
de stand "Parkeerlichten".
Alarmknipperlichten
knippert, met
geluidssignaal.
De schakelaar voor de
alarmknipperlichten op het
dashboard is ingedrukt.
De richtingaanwijzers links en rechts en de
bijbehorende verklikkerlampjes knipperen
tegelijkertijd.