1. Parkeerlicht (W5 W)
Draai de lamphouder A een kwart
omwenteling en verwijder deze.
Vervang de lamp.
2. Richtingaanwijzers
(PY 21 W amberkleurig)
Draai de lamphouder B een kwart
omwenteling en verwijder deze.
Draai de lamp een kwart omwen-
teling.
Vervang de lamp.
Raadpleeg indien nodig het CITROËN-
netwerk.
Opmerking: bij bepaalde
weersomstandigheden (lage
temperatuur, vochtig weer),
kan aan de binnenzijde van
de lamp enige condensvorming
optreden . Deze verdwijnt zodra de
lampen enige tijd branden.
Ga nooit onder een auto lig-
gen die alleen op de krik
steunt (gebruik bokken).
4. Laat de krik 2 zakken en verwij-
der deze vervolgens .
5. Draai de wielbouten vast met de
sleutel 1 .
6. Breng de wieldop aan.
7. Berg het gereedschap en het wiel
op in de bagageruimte.
De krik en het bijbehorende gereed-
schap zijn specifi ek voor uw auto.
Gebruik ze niet voor andere doelein-
den.
Na het verwisselen van het wiel:
- Laat zo snel mogelijk het aan-
haalmoment van de wielbouten
en de bandenspanning van het
reservewiel controleren.
- Laat de lekke band zo spoedig
mogelijk repareren en verwissel
hem met het reservewiel.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Koplampen
1. Parkeerlicht
2. Richtingaanwijzers
3. Dimlicht/grootlicht