Als de rubriek "MyCITROËN" niet beschikbaar is op de website van Citroën voor uw land, kunt u uw
gebruiksaanwijzing op het volgende internetadres raadplegen:
http://service.citroen.com/ddb/
Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek " MyCITROËN".
Selecteer:
Selecteer een van de volgende toegangen om
uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen...
Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u
rechtstreeks contact opnemen met het merk.
de taal,
het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering,
de uitgifteperiode van uw gebruiksaanwijzing die overeenkomt met de eerste registratiedatum van
uw auto.
Scan deze code voor directe toegang tot uw gebruiksaanwijzing.
Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt,
hebt u tevens toegang tot de meest recente
informatie. Deze informatie is gemakkelijk te
herkennen aan de paginamarkering die wordt
weergegeven met dit pictogram:
Wij maken u attent op het volgende:
Symbolen
veiligheidswaarschuwing
aanvullende informatie
adviezen met betrekking tot de
bescherming van het milieu.
verwijzing naar aangegeven pagina
Om optimaal en in alle veiligheid gebruik te
kunnen maken van uw auto is het lezen van
de hoofdstukken met uitgebreide informatie
noodzakelijk.
Uw auto is, afhankelijk van het
uitrustingsniveau, de uitvoering en de
specifieke kenmerken voor het land waarvoor
uw auto bestemd is, slechts van een deel van
de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.
Het monteren van elektrische uitrustingen of
accessoires die niet onder een artikelnummer
in het assortiment van CITROËN voorkomen,
kan storingen in het elektronische systeem van
uw auto veroorzaken. Neem contact op met
een vertegenwoordiger van het merk CITROËN
om u te laten informeren over het assortiment
uitrustingen en accessoires voorzien van een
artikelnummer.
Citroën beschikt wereldwijd over
een uitgebreid gamma modellen dat wordt gekenmerkt door
een geraffineerde mix van hoogwaardige techniek en constante innovatie,
evenals een moderne en creatieve benadering van het begrip mobiliteit.
Wij danken u voor uw keuze en wensen u veel plezier met uw auto.
Goede reis.
Achter het stuur van uw nieuwe auto
geniet u optimaal
als u elke uitrusting,
elke schakelaar
en elke instelling kent.
.
.
Inhoudsopgave
Instrumentenpaneel 10
Verklikkerlampjes 11
Onderhoudsindicator 20
Kilometertellers 22
Datum en tijd instellen 23
Boordcomputer 24
Monochroom display C
(Autoradio / Bluetooth) 26
Controle tijdens het rijden
Overzicht
Sleutel met afstandsbediening 30
Alarm 34
Portieren 36
Achterklep 37
Ruitbediening 39
Toegang tot de auto
Voorstoelen 40
Achterbank 42
Spiegels 43
Stuurwielverstelling 45
Ventilatie 46
Verwarming 48
Handbediende airconditioning
(zonder display) 48
Elektronische airconditioning (met display) 50
Ontwasemen - Ontdooien voorzijde 53
Achterruitverwarming 54
Comfort
Rijadviezen 60
Starten - afzetten van de motor 61
Parkeerrem 64
Handgeschakelde versnellingsbak 65
Elektronisch gestuurde versnellingsbak 66
Automatische transmissie 70
Opschakelindicator 74
Snelheidsbegrenzer 75
Snelheidsregelaar 77
Parkeerhulp achter 79
Rijden
Lichtschakelaar 81
Koplampen verstellen 86
Ruitenwisserschakelaar 87
Plafonniers 89
Zicht
Eco-rijden
Indeling van het interieur 55
Voorzieningen bagageruimte 58
Voorzieningen
.
.
Inhoudsopgave
Richtingaanwijzers 90
Alarmknipperlichten 90
Claxon 90
Bandenspanningscontrolesysteem 91
Hulpsystemen bij het remmen 94
Stabiliteitscontrolesystemen 95
Veiligheidsgordels 96
Airbags 99
Veiligheid
Kinderzitjes 103
Uitschakelen van de airbag
vóór aan passagierszijde 106
ISOFIX-bevestigingen 112
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen 117
Veilig vervoeren van kinderen
Brandstoftank 118
Vulpistoolrestrictie (diesel) 119
Brandstoftank leeg (diesel) 121
Bandenreparatieset 122
Wiel verwisselen 128
Sneeuwkettingen 135
Een lamp vervangen 136
Zekering vervangen 142
12V-accu 147
Eco-mode 150
Wisserbladen vervangen 151
Slepen van de auto 152
Trekken van een aanhanger 154
Sneeuwscherm(en) 156
Onderhoudstips 157
Accessoires 157
Matten 159
Allesdragers 160
Praktische informatie
Benzinemotoren 171
Gewichten (benzine) 172
Dieselmotor 173
Gewichten (diesel) 174
Afmetingen 175
Identicatie176
Technische gegevens
Autoradio / Bluetooth
®
177
Autoradio 209
Audio en datacommunicatie
Zoeken op afbeelding
Trefwoordenregister
Onderhoud
Motorkap 162
Benzinemotoren 163
Dieselmotor 164
Niveaus controleren 165
Controles 169
4
C-Elysee_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2014
91
122
79
Overzicht
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert tijdens het rijden
automatisch de bandenspanning en waarschuwt u
als de spanning van een band te laag is.
Buitenzijde
Bandenreparatieset
Met deze complete set, bestaande uit een compressor en een
flacon met afdichtmiddel, kunt u een noodreparatie aan een
band uitvoeren.
Parkeerhulp achter
Deze functie waarschuwt u tijdens het achteruitrijden
voor obstakels achter de auto.
.
5
C-Elysee_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2014
177
209
50
75 / 77
Overzicht
Interieur
Elektronische airconditioning (met display)
Dit systeem, dat is voorzien van een display, biedt u het comfort
van een optimale temperatuur en luchtcirculatie in het interieur.
Snelheidsbegrenzer /
snelheidsregelaar
Met deze twee systemen kunt u de snelheid
van de auto gemakkelijk begrenzen en regelen.
U kunt zelf de gewenste snelheid instellen.
Audio- en
communicatiesystemen
Deze systemen zijn voorzien van de
nieuwste technologie: autoradio met MP3-
afspeelmogelijkheid, USB-aansluiting,
Bluetooth handsfree set, AUX-aansluitingen, ...
Autoradio / Bluetooth
Autoradio
6
C-Elysee_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2014
Overzicht
Cockpit
1.Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer.
2.Hendel stuurwielverstelling.
3.Schakelaar verlichting en
richtingaanwijzers.
4. Instrumentenpaneel.
5.Airbag bestuurder en claxon.
6.Aansteker / 12V-aansluiting.
USB-/Jack-aansluiting.
7.Schakelaar stoelverwarming.
8.Hendel brandstofvulklep
Hendel ontgrendeling achterklep*.
9.Hendel motorkapontgrendeling.
10. Zekeringenkast.
11. Koplampverstelling.
12.Knop dynamische stabiliteitscontrole
(ESP/ASR)
Knop openen achterklep*
Verklikkerlampje alarm.
13. Bediening verstelling buitenspiegels.
14.Verstelbaar en afsluitbaar
zijventilatierooster.
15.Zijruitontwaseming vóór.
* Volgens uitvoering.
.
7
C-Elysee_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2014
Overzicht
Cockpit
1.Stuur- en contactslot.
2.Schakelaar ruitenwissers en
ruitensproeiers/boordcomputer.
3.Knop centrale vergrendeling /
ontgrendeling.
4.Open opbergvak.
of
Monochroom display C (Autoradio /
Bluetooth).
5.Middelste verstelbare en afsluitbare
ventilatieroosters.
6. Voorruitontwaseming.
7. Passagiersairbag.
8. Dashboardkastje
Uitschakeling passagiersairbag.
9.Schakelaar alarmknipperlichten.
10. Autoradio.
11. Bediening verwarming / airconditioning.
12.Asbak / bekerhouder.
13. Bediening elektrische ruitbediening.
14. Versnellingshendel.
15. Handrem.
8
Eco-r ij de n
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-
speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het
elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd
dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en
schakel bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische versnellingsbak of
een elektronisch gestuurde versnellingsbak, laat de selectiehendel
dan in de stand Drive "D" of Auto "A" (afhankelijk van het type
versnellingsbak) staan en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
De schakelindicator geeft aan welke versnelling het meest geschikt
is voor een laag brandstofverbruik: volg de aanwijzingen van deze
indicator zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een
automatische transmissie werkt deze indicator alleen in de handmatige
stand.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in
plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk
in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de
CO
2
-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van
ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de elektrische
voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is
opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de
ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging
kunnen beperken (zonneschermen...).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is
bereikt.
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze
niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en het mistlicht uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op
als u rijdt.
.
9
Eco-rij de n
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste
voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal,
fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een
dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door
zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u
daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de
portiersponning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen
van de aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter en
luchtfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het door de fabrikant
voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo
voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde
brandstofverbruik zich stabiliseert.
10
Controle tijdens het rijden
Instrumentenpaneel benzine - diesel
1.Toerenteller (x 1000 t/min).
2. Display.
3.Snelheidsmeter (km/h).
A.Informatie elektronisch gestuurde
versnellingsbak of automatische transmissie.
Schakelindicator.
B. Tijd.
C.Actieradius (km)
of
Dagteller.
D. Brandstofmeter.
E.Onderhoudsindicator (km)
vervolgens,
kilometerteller.
Deze twee functies worden
achtereenvolgens na het aanzetten van het
contact weergegeven.
F.Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of
de snelheidsbegrenzer.
4.Informatie over het onderhoud
Nulstelling van de geselecteerde functie
(dagteller of onderhoudsindicator)
Tijd instellen.
Klokken
Display
1
11
Controle tijdens het rijden
Verklikkerlampjes
Een aantal verklikkerlampjes heeft
beide mogelijkheden. Of het constant
branden of knipperen van een
verklikkerlampje duidt op een storing,
is afhankelijk van de werkingsfase van
de auto.
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde
waarschuwingslampjes enkele seconden
branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer dan
voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan
branden in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctionele display.
Verklikkerlampjes kunnen constant branden of
knipperen.
De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder
in het geval van een storing (waarschuwingslampje).
12
Controle tijdens het rijden
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omlaag
beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar omhoog
beweegt.
Dimlichtpermanent.De lichtschakelaar staat in de stand
"Dimlicht".
Grootlichtpermanent.Als u de lichtschakelaar naar u toe
trekt.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen
naar dimlicht.
Mistlampen vóórpermanent.De mistlampen vóór zijn ingeschakeld
met de ring van de lichtschakelaar.
Draai de ring van de lichtschakelaar twee standen
naar achteren om de mistlampen vóór uit te
schakelen.
Mistachterlichtpermanent.Het mistachterlicht is ingeschakeld
met de ring van de lichtschakelaar.
Draai de ring van de lichtschakelaar naar achteren om
het mistachterlicht uit te schakelen.
Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar het hoofdstuk "Zicht".
1
13
Controle tijdens het rijden
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Voorgloeien
dieselmotor
permanent.De sleutel staat in de tweede stand
(contact) van het contactslot.
Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden (in extreme gevallen
30 seconden).
Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af.
Zet het contact dan weer aan en wacht opnieuw tot
het lampje uitgaat voordat u de motor start.
Handrempermanent.De handrem is aangetrokken of niet
goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat;
trap het rempedaal in.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden" voor meer
informatie over de handrem.
Voet op het
rempedaal
permanent.Het rempedaal moet worden
ingetrapt.
Trap bij de 2Tronic versnellingsbak het rempedaal in
om de motor te starten (selectiehendel in stand N).
Bij de automatische versnellingsbak moet u bij een
draaiende motor en voordat u de handrem vrijzet het
rempedaal intrappen om de selectiehendel vanuit
stand P in een andere stand te kunnen zetten.
Als u de handrem vrijzet zonder het rempedaal in te
trappen, zal dit verklikkerlampje blijven branden.
knippert.Als u de auto met een 2Tronic
versnellingsbak op een helling te
lang probeert tegen te houden door
het gaspedaal in te trappen, raakt de
koppeling oververhit.
Gebruik het rempedaal en/of de handrem.
14
Controle tijdens het rijden
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het display.
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Passagiersairbagpermanent.De schakelaar in het dashboardkastje
staat in de stand "OFF".
De frontairbag aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
U kunt een kinderzitje met de "rug
in de rijrichting" plaatsen, behalve
in het geval van een storing in het
airbagsysteem (verklikkerlampje
airbags brandt).
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de frontairbag
aan passagierszijde in te schakelen.
Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje
met de "rug in de rijrichting".
ESP/ASRpermanent.De toets linksonder op het dashboard
wordt ingedrukt. Het bijbehorende
verklikkerlampje gaat branden.
De functie ESP/ASR wordt
uitgeschakeld.
ESP: dynamische stabiliteitscontrole.
ASR: antispinregeling.
Druk op de toets om de functie ESP/ASR in te
schakelen. Het verklikkerlampje dooft.
De functie ESP/ASR wordt automatisch ingeschakeld
als de motor wordt gestart.
Na uitschakelen van het systeem, wordt het
automatisch opnieuw ingeschakeld bij snelheden
hoger dan ongeveer 50 km/h.
1
15
Controle tijdens het rijden
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem
en moet de bestuurder actie ondernemen.
Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het display wordt
weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
STOPpermanent,
in combinatie
met een ander
waarschuwingslampje.
Dit waarschuwingslampje brandt bij
een te lage motoroliedruk of bij een te
hoge koelvloeistoftemperatuur.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Zet het contact af en neem contact op met het
CITROËN-netwerk of met eengekwalificeerde
werkplaats.
Servicetijdelijk.Er is een kleine storing
opgetreden waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op
het display zoals bijvoorbeeld:
- de mate van vervuiling van het roetfilter (diesel),
- de stuurbekrachtiging,
- een kleine elektrische storing,
- ...
Raadpleeg in andere gevallen het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
permanent.Er is een ernstige storing
opgetreden waarbij geen specifiek
verklikkerlampje gaat branden.
Identificeer de storing met behulp van de melding op
het display en raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
16
Controle tijdens het rijden
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Remsysteempermanent.Het remvloeistofniveau is te laag.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer
van CITROËN.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren
door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
+permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
ABS.
Er is een storing in de elektronische
remdrukregelaar (REF).
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Te hoge
koelvloeistoftemperatuur
permanent rood.De temperatuur van de koelvloeistof
is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof
tot de motor is afgekoeld.
Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg
dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bandenspanning
te laag
permanent, in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding.
De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning
hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer
wielen, moet u het systeem resetten.
Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Detectie
te lage bandenspanning"
+
knippert en brandt
vervolgens permanent,
in combinatie met het
verklikkerlampje Service.
Er zit een storing in de functie: de
bandenspanning wordt niet meer
gecontroleerd.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
1
17
Controle tijdens het rijden
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Dynamische
stabiliteitscontrole
(ESP/ASR)
knippert.De ESP-/ASR-regeling is actief.Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor
een betere koersstabiliteit.
permanent.
Storing in het ESP-/ASR-systeem, tenzij
deze is uitgeschakeld (toets ingedrukt
en verklikkerlampje van de toets brandt).
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Zelfdiagnose
motor
permanent.Er is een storing in de
emissieregeling.
Het controlelampje moet doven als de motor wordt gestart.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
knippert.Er is een storing in het
motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
permanent.Er is een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Motorstoringpermanent oranje.Er is sprake van een kleine
motorstoring.
Neem snel contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
permanent rood.Er is sprake van een ernstige
motorstoring waardoor de auto zou
kunnen stilvallen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Zet de auto stil, zet het contact af en neem contact
op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
18
Controle tijdens het rijden
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Motoroliedrukpermanent.Er is een storing in de motorsmering.Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Laadstroom
accu
permanent.Er is een storing in het laadstroomcircuit
van de accu (vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
ontspannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Een of meer
portieren
geopend /
Elektrisch
bedienbare
achterklep
geopend
permanent, bij een
snelheid lager dan
10 km/h.
Een portier of de elektrisch
bedienbare achterklep is niet goed
gesloten.
Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.
permanent in combinatie
met een geluidssignaal,
bij een snelheid hoger
dan 10 km/h.
Laag
brandstofniveau
permanent.Als het lampje gaat branden zit er
nog ongeveer 5 literbrandstof in
de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u
met een lege tank strandt.
Dit controlelampje gaat elke keer na het aanzetten
van het contact branden zolang er niet voldoende
brandstof getankt is.
Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
1
19
Controle tijdens het rijden
ControlelampjeStatusOorzaakActies / Opmerkingen
Airbagstijdelijk.Het lampje brandt gedurende enkele
seconden en dooft als het contact
wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent.Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Stuurbekrachtiging
permanent.Er is een storing met betrekking tot
de stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid.
Laat het systeem nakijken door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordel
bestuurder niet
vastgemaakt of
weerlosgemaakt /
Veiligheidsgordel
voorpassagier
losgemaakt.
permanent of
knipperend in
combinatie met een
in volume toenemend
geluidssignaal.
De bestuurder heeft zijn
veiligheidsgordel niet vastgemaakt of
weer losgemaakt.
De voorpassagier heeft zijn
veiligheidsgordel losgemaakt.
Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de
gesphouder.
20
Controle tijdens het rijden
Onderhoudsindicator
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 3000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er
geen onderhoudsinformatie op het display.
De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel
kilometer u nog verwijderd bent van de
eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het
schema van de fabrikant.
Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste
nulstelling van de onderhoudsindicator op basis
van twee parameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudscontrole.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is 1000 tot 3000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende enkele seconden de
onderhoudssleutel branden. De kilometerteller
geeft de resterende kilometers tot de
eerstvolgende onderhoudscontrole aan.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 2800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het
display een paar seconden het volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact verdwijnt de sleutel; de teller geeft
weer de kilometerstand en de stand van de
dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft het
display een paar seconden het volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten van
het contact treedt de kilometerteller weer
in werking en blijft de sleutel branden
om aan te geven dat er binnenkort
onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd
moeten worden.
1
21
Controle tijdens het rijden
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende
enkele seconden de sleutel knipperen om aan
te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo
spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het
display een paar seconden het volgende aan:
De factor tijd kan worden meegewogen bij
de nog af te leggen kilometers, afhankelijk
van de rijgewoonten van de bestuurder.
De sleutel kan dus ook gaan branden
als het interval in tijd sinds de laatste
onderhoudsbeurt is overschreden.
Dit interval is vermeld in het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto
en wacht minimaal 5 minuten. Het op
0 zetten van de onderhoudsindicator zal
anders niet worden opgeslagen.
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Voer dit als volgt uit:
Fzet het contact af,
Fdruk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt,
Fzet het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
Flaat de knop los als het display "=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Opnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven.
FDruk op de knop voor nulstelling van de
dagteller.
De onderhoudsinformatie wordt enkele
seconden weergegeven en verdwijnt
vervolgens weer.
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer in
werking en blijft de sleutel branden.
22
Controle tijdens het rijden
De kilometerteller geeft de totale
kilometerstand van de auto aan.
De kilometerteller en dagteller worden
gedurende 30 seconden weergegeven bij het
afzetten van het contact, bij het openen van het
bestuurdersportier en bij het vergrendelen en
ontgrendelen van de auto.
Kilometerteller
De dagteller geeft het aantal gereden
kilometers weer nadat de bestuurder de teller
op 0 heeft gezet.
FDruk bij aangezet contact op de knop tot de
dagteller op 0 staat.
Dagteller
Kilometertellers
1
23
Controle tijdens het rijden
Datum en tijd instellen
Voer de volgende handelingen met behulp
van de knop aan de linkerzijde van het
instrumentenpaneel in onderstaande volgorde uit:
Fhoud de knop langer dan twee seconden
ingedrukt: de minuten knipperen,
Fdruk op de knop om de minuten te verhogen,
Fhoud de knop langer dan twee seconden
ingedrukt: de uren knipperen,
Fdruk op de knop om de uren te verhogen,
Fhoud de knop langer dan twee
seconden ingedrukt: 24 H of 12 H wordt
weergegeven,
F
druk op de knop om 24 H of 12 H te selecteren,
Fhoud de knop langer dan twee seconden
ingedrukt om de instellingen te bevestigen.
Als er ongeveer 30 seconden geen
handelingen worden uitgevoerd, verschijnt de
huidige weergave.
Voer de volgende handelingen met behulp van
de toetsen van de autoradio in onderstaande
volgorde uit:
Fdruk op de toets "MENU",
Fselecteer met behulp van de pijlen het
menu "Persoonlijke instellingen -
Configuratie" en bevestig door op de
draaiknop te drukken,
Fselecteer met behulp van de pijlen het
menu "Configuratie display" en bevestig,
Fselecteer met behulp van de pijlen het
menu "Datum en tijd instellen" en
bevestig,
Fselecteer de parameter en bevestig,
Fwijzig de parameter en bevestig opnieuw
om de wijziging op te slaan,
Fstel de parameters één voor één in en
bevestig iedere keer,
Fselecteer de tab "OK" op het display en
bevestig om het menu "Datum en tijd
instellen" te verlaten.
InstrumentenpaneelAutoradio / Bluetooth
24
Controle tijdens het rijden
Op nul stellen
FDruk langer dan 2 seconden op de toets
om de afgelegde afstand, het gemiddelde
brandstofverbruik en de gemiddelde
snelheid op nul te zetten.
De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).
Boordcomputer
Display van het instrumentenpaneel
Monochroom display C
Weergave van de informatie
FDruk herhaaldelijk op de toets op het
uiteinde van de ruitenwisserschakelaar
om de informatie van de verschillende
functies van de boordcomputer weer te
geven.
De boordcomputer kan de volgende
informatie weergeven:
- actieradius,
- huidig brandstofverbruik,
- afgelegde afstand,
- gemiddeld brandstofverbruik,
- gemiddelde snelheid.
FDruk nogmaals op de toets om terug te
keren naar de oorspronkelijke weergave.
1
25
Controle tijdens het rijden
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats als
tijdens het rijden de streepjes continu
worden weergegeven.
Deze functie wordt alleen weergegeven
bij snelheden vanaf 30 km/h.
Deze waarde kan variëren door een
gewijzigde rijstijl of het rijden op een
helling, waardoor het momentele
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Boordcomputer, enkele definities
Actieradius
(km)
Aantal kilometers dat nog met
de resterende hoeveelheid
brandstof kan worden gereden,
berekend op basis van het
gemiddelde verbruik over de
laatste afgelegde kilometers.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt,
verschijnen streepjes op het display. Na het
tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de
actieradius opnieuw berekend en weergegeven
als deze meer dan 100 km bedraagt.
Huidig verbruik
(l/100 km of km/l)
Berekend over de laatst verstreken
seconden.
Gemiddeld verbruik
(l/100 km of km/l)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Gemiddelde snelheid
(km/h)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Afgelegde afstand
(km)
Berekend sinds de
laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
26
Controle tijdens het rijden
Monochroom display C (Autoradio / Bluetooth)
Dit display kan de volgende informatie
weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur (de temperatuur
knippert bij kans op gladheid),
- controle van te openen carrosseriedelen
(portieren, achterklep, ...),
- de parkeerhulp,
- audiofuncties (radio, CD, USB-/Jack-
aansluiting, ...),
- informatie van de boordcomputer (zie het
hoofdstuk "Controle tijdens het rijden").
Het display kan tijdelijk
waarschuwingsmeldingen of informatie
weergeven. Deze kunnen worden gewist door
op de toets "BACK" te drukken.
Druk op het bedieningspaneel van uw
Autoradio / Bluetooth-systeem:
Fop de toets "MENU" voor toegang tot het
hoofdmenu,
Fop de toets "MODE" om de informatie op
"Volledig scherm" of in een "Venster" weer
te geven,
Fop de toetsen "7" of "8" om te navigeren in
de lijst,
Fop de centrale toets om te bevestigen
of
Fop de toets "BACK" om de uitgevoerde
handeling af te breken of een stap terug te
gaan.
Weergave op het displayToetsen
FDruk op de toets "MENU" om het
hoofdmenu weer te geven:
- "Multimedia",
- "Telefoon",
- "Boordcomputer",
- "Bluetooth verbinding",
- "Persoonlijke instellingen - configuratie".
FDruk op de toetsen "7" of "8" om het
gewenste menu te selecteren en bevestig
door op de centrale toets te drukken.
Hoofdmenu
1
27
Controle tijdens het rijden
Als uw Autoradio / Bluetooth-systeem is
ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunt
u bellen en de verschillende telefoonindexen
raadplegen.
Raadpleeg voor meer informatie over de
telefoon het gedeelte Autoradio / Bluetooth van
het hoofdstuk "Audio en telematica".
Menu "Telefoon"
Via dit menu kunt u informatie met betrekking
tot de status van de auto raadplegen.
Logboek
waarschuwingsmeldingen
Deze functie geeft een overzicht van de
status- en waarschuwingsmeldingen door
ze achtereenvolgens op het multifunctionele
display te laten verschijnen.
FDruk op de toets "MENU" om het
hoofdmenu weer te geven.
FDruk op de dubbele pijlen en vervolgens
op de centrale toets om het menu
"Boordcomputer" te selecteren.
FSelecteer in het menu
"Boordcomputer" de regel "Logboek
waarschuwingsmeldingen" en bevestig:
Als uw Autoradio / Bluetooth-systeem is
ingeschakeld en dit menu is geselecteerd,
kunnen de functies van de radio, de CD-speler
of de MP3-speler (USB-/Jack-aansluiting)
worden geactiveerd of gedeactiveerd.
Raadpleeg voor meer informatie over de functie
Multimedia het gedeelte Autoradio / Bluetooth
van het hoofdstuk "Audio en telematica".
Menu "Multimedia"
Menu
"Boordcomputer"
28
Controle tijdens het rijden
Menu "Bluetooth
verbinding"
Als uw Autoradio / Bluetooth-systeem is
ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunt
u een extern Bluetooth apparaat (telefoon,
mediaspeler) verbinden of loskoppen en de
wijze van verbinding bepalen (handsfree set,
afspelen audiobestanden).
Raadpleeg voor meer informatie over de
Bluetooth verbinding het gedeelte Autoradio /
Bluetooth van het hoofdstuk "Audio en
telematica".
Als dit menu is geselecteerd, kunnen de
volgende functies worden geselecteerd:
- "Parameters van de auto",
- "Taalkeuze".
- "Configuratie van het display",
Menu "Persoonlijke
instellingen -
configuratie"
Parameters van de auto instellen
Via dit menu kunnen verschillende systemen
van de auto geactiveerd of uitgeschakeld
worden:
- "Hulp bij het rijden",
- "Verlichting tijdens het rijden",
- "Comfortverlichting".
1
29
Controle tijdens het rijden
In verband met de veiligheid mag de
bestuurder de instellingen aan het
multifunctionele display alleen bij
stilstaande auto verrichten.
Taalkeuze
Als dit menu is geselecteerd, kan de taal van
de weergave van het display, volgens een
vastgestelde lijst, worden gewijzigd.
Conguratie display
Als dit menu is geselecteerd, kunnen de
volgende parameters worden geselecteerd:
- "Kiezen van eenheden".
- "Instellen datum en tijd",
- "Parameters weergave",
- "Lichtsterkte",
30
Toegang tot de auto
C-Elysee_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2014
U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening.
De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisering en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Sleutel met afstandsbediening
Uitklappen / inklappen van
de sleutel
Openen van de auto
Ontgrendelen met de sleutel
FDraai de sleutel in het slot van het
bestuurdersportier richting de voorzijde
van de auto om deze te ontgrendelen.
Ontgrendelen met de
afstandsbediening
FDruk op het geopende hangslot
om de auto te ontgrendelen.
Het ontgrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer
2 seconden snel knipperen van de
richtingaanwijzers.
FDruk op deze knop om de sleutel uit of in te
klappen.
Ontgrendelen en het op een kier
zetten van de achterklep
FHoud deze knop langer dan
een seconde ingedrukt om de
achterklep te ontgrendelen. Deze
wordt op een kleine kier gezet.
Bij deze handeling wordt eerst de
auto ontgrendeld.
31
2
Toegang tot de auto
C-Elysee_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2014
Als één van de portieren of de
achterklep geopend is, werkt de
centrale vergrendeling niet; de auto
wordt vergrendeld en meteen weer
ontgrendeld, hetgeen gepaard gaat met
een speciaal geluid.
Als de auto is vergrendeld en per ongeluk
wordt ontgrendeld zonder dat binnen
30 seconden een van de portieren of de
achterklep wordt geopend, wordt de auto
automatisch weer vergrendeld.
Vergrendeling met de
afstandsbediening
FDruk op het gesloten hangslot
om de auto te vergrendelen.
Sluiten van de auto
Het vergrendelen wordt bevestigd door het
gedurende ongeveer 2 seconden branden van
de richtingaanwijzers.
Vergrendeling met de sleutel
FDraai de sleutel in het slot van het
bestuurdersportier naar de achterzijde van
de auto om deze te vergrendelen.
Met deze functie kunt u uw auto op afstand
lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig licht.
De auto dient hiervoor wel vergrendeld te zijn.
Lokaliseren van de auto
FDruk op het gesloten hangslot op
de afstandsbediening.
Hierna zullen gedurende enkele seconden
de plafonniers gaan branden en de
richtingaanwijzers gaan knipperen.
Controleer of de portieren en de
achterklep goed zijn gesloten.
32
Toegang tot de auto
C-Elysee_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2014
Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk als de storing niet is
verholpen.
Als de batterij van de
afstandsbediening leeg is,
wordt u gewaarschuwd door dit
verklikkerlampje, een geluidssignaal
en een melding op het display.
Batterij vervangen
FVerwijder de lege batterij.
FPlaats een nieuwe batterij in de juiste
richting in de houder.
FDruk het deksel op de afstandbediening
vast.
Bij een storing in de afstandsbediening kan
de auto niet meer met de afstandsbediening
ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd
worden.
FOntgrendel of vergrendel de auto eerst met
de sleutel in het slot.
FSynchroniseer vervolgens de
afstandsbediening.
Storing in de
afstandsbediening
Synchroniseren
FZet het contact af en neem de sleutel uit
het contactslot.
FDruk direct daarna gedurende enkele
seconden op het vergrendelknopje
(gesloten hangslot) van de
afstandsbediening.
FZet de sleutel in de stand 2 (Contact).
FZet het contact af en verwijder de sleutel
uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Batterij ref.: CR2032/3 V.
FWip het deksel met een kleine
schroevendraaier bij het oog.
FVerwijder het deksel.
33
2
Toegang tot de auto
C-Elysee_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2014
Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker
met de sleutelcode naar het CITROËN-netwerk.
Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en
voor nieuwe sleutels zorgen.
Afstandsbediening
De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam
om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen, om te voorkomen dat de portieren
per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw
auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw
worden gesynchroniseerd.
Geen enkele afstandsbediening kan functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs
als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur
belemmeren.
Laat uit veiligheidsoverwegingen geen kinderen alleen achter in de auto.
Neem in alle gevallen de sleutel mee als u de auto verlaat.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat door het CITROËN-netwerk controleren of alle in uw bezit zijnde sleutels met uw auto
zijn gelinkt, zodat u er zeker van kunt zijn dat deze sleutels de enige zijn waarmee uw auto
ontgrendeld en gestart kan worden.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
34
Toegang tot de auto
C-Elysee_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2014
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en
diefstal en bestaat uit een omtrekbeveiliging en
een automatische beveiliging.
Alarm
Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen
carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de
achterklep of de motorkap probeert te openen.
Automatische
beveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als iemand
probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert
de accu, de bedieningseenheid of de
kabels van de sirene uit te schakelen of
te beschadigen.
Vergrendelen van de auto met
inschakelen van het alarm
Inschakelen
FZet het contact af en verlaat de auto.
FDruk op de vergrendelknop van
de afstandsbediening.
De omtrekbeveiliging wordt 5 seconden nadat
de vergrendelknop van de afstandsbediening is
ingedrukt, geactiveerd.
Indien een portier of de achterklep niet goed is
gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar
wordt het alarm wel ingeschakeld.
FDruk op de ontgrendelknop van
de afstandsbediening.
Uitschakelen
Het alarm wordt uitgeschakeld; het
verklikkerlampje gaat uit.
Het alarm wordt geactiveerd: een
verklikkerlampje op de rij schakelaars
links van het stuurwiel zal één keer
per seconde knipperen.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats alvorens wijzigingen
aan het alarmsysteem aan te brengen.
35
2
Toegang tot de auto
C-Elysee_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2014
Afgaan van het alarm
Vergrendelen van de auto zonder
het alarm in te schakelen
FVergrendel de auto met de sleutel.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
FOntgrendel de auto met de sleutel.
FOpen het portier; het alarm gaat af.
FZet het contact aan; het alarm stopt.
Storing
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende dertig seconden.
Als bij het aanzetten van het contact het
verklikkerlampje blijft branden, duidt dit op een
storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Als het verklikkerlampje snel knippert
bij het ontgrendelen van de auto met
de afstandsbediening, is het alarm
tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het
lampje stopt met knipperen als het
contact wordt aangezet.
36
Toegang tot de auto
C-Elysee_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2014
Portieren
Van buitenaf
FOntgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel en trek aan
de portiergreep.
Openen
Van binnenuit
FTrek aan de binnenportiergreep van
een portier; de auto wordt dan volledig
ontgrendeld.
- bij draaiende motor gaat dit
lampje branden in combinatie
met een melding die enkele
seconden op het multifunctionele
display verschijnt,
- tijdens het rijden (snelheid hoger dan
10 km/h) gaat dit lampje branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding die gedurende enkele seconden
op het multifunctionele display verschijnt.
Sluiten
Als een portier niet goed is gesloten:
Noodbediening
Hiermee kunt u de portieren mechanisch
vergrendelen en ontgrendelen in het geval van
een storing in de centrale vergrendeling of van
de accu.
Bestuurdersportier
Steek de sleutel in het slot om het portier te
vergrendelen of ontgrendelen.
Overige portieren
FControleer bij de achterportieren of de
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
FVerwijder met de sleutel het zwarte
afdekkapje op de zijkant van het portier.
FSteek de sleutel zonder te forceren in de
opening en duw vervolgens, zonder te
draaien, de nok het portier in.
FVerwijder de sleutel en plaats het
afdekkapje terug.
37
2
Toegang tot de auto
C-Elysee_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2014
Achterklep
Openen
Ontgrendelen en op een kier zetten van
de achterklep met de afstandsbediening
FDruk minimaal een seconde
op de centrale knop van de
afstandsbediening.
De achterklep gaat een klein stukje
open.
Op een kier zetten van de
achterklep van binnenuit
Openen van de achterklep
FTil de achterklep op tot deze maximaal
geopend is.
FTrek de achterklep omlaag met behulp
van één van de handgrepen aan de
binnenzijde.
Sluiten
Elektrisch bedienbare achterklep
geopend
- bij draaiende motor gaat het
verklikkerlampje branden in
combinatie met een melding
op het multifunctionele display
gedurende enkele seconden,
- tijdens het rijden (snelheid hoger dan
10 km/h) gaat het verklikkerlampje branden
in combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele display
gedurende enkele seconden.
FDruk op de knop voor het openen van
de achterklep, links op het dashboard
(elektrisch bedienbare achterklep).
of
Mechanische achterklep
geopend
Er gaat geen lampje branden als de achterklep
niet goed is gesloten.
U moet dit zelf controleren.
Als de achterklep niet goed is gesloten:
FTrek de hendel aan de onderzijde van het
bestuurdersportier omhoog (mechanische
achterklep).
De achterklep gaat een klein stukje open.
38
Toegang tot de auto
C-Elysee_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2014
Vergrendelen / ontgrendelen van binnenuit
FDruk op de knop.
De portieren en de bagageruimte worden ver-
of ontgrendeld.
Automatische centrale
vergrendeling van de portieren
De portieren kunnen tijdens het rijden
automatisch worden vergrendeld (bij een
snelheid hoger dan 10 km/h).
Om deze functie in of uit te schakelen
(standaard is deze ingeschakeld):
Fdruk op de knop tot een geluidssignaal
klinkt en/of een melding op het display
wordt weergegeven.
Vergrendeling van buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld,
is de knop buiten werking.
FTrek de portierhandgreep aan de
binnenzijde naar u toe om de auto
te ontgrendelen.
Als één van de portieren is geopend of
niet goed is gesloten, werkt de centrale
vergrendeling niet.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan bij een noodgeval de toegang tot de
auto voor de hulpdiensten belemmeren.
Noodbediening
Ontgrendelen
FKlap de achterbank naar voren om bij het
slot in de bagageruimte te komen.
FSteek een kleine schroevendraaier in de
opening A van het slot om de achterklep te
ontgrendelen.
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele
storing in de centrale vergrendeling de
achterklep mechanisch ontgrendeld worden.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
als uw auto niet is voorzien van een
neerklapbare achterbank.
39
2
Toegang tot de auto
C-Elysee_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2014
Ruitbediening
Elektrisch bedienbaar
Handmatige bediening
De schakelaars van de ruitbediening
kunnen na het afzetten van het contact
nog gedurende ongeveer 45 seconden
of totdat een van de voorportieren
geopend wordt, worden bediend. Als
u gedurende deze 45 seconden een
portier opent terwijl de ruitbediening
actief is, zal de ruit stoppen. Pas na het
opnieuw aanzetten van het contact kunt
u de ruit opnieuw bedienen.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte periode, altijd de sleutel
uit het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van de
ruit iets tussen de ruit en de sponning
bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze
ervan verzekerd zijn dat niets het
correcte sluiten van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de
elektrische ruitbediening.
Zorg er met name voor dat kinderen
zich tijdens het bedienen van de ruit
niet kunnen bezeren.
1.Ruitbediening links voor.
2.Ruitbediening rechts voor.
3.Ruitbediening rechts achter.
4.Ruitbediening links achter.
5.Blokkering elektrisch bedienbare ruiten
achter.
Duw op of trek aan de schakelaar om de ruit
te openen of sluiten. De ruit stopt zodra de
schakelaar wordt losgelaten.
Draai aan de ruitslinger op het portierpaneel.
Blokkering van de ruitbediening
achter
Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op
de schakelaar 5 om de ruitbediening achter,
ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren.
Als het lampje brandt, is de ruitbediening
geblokkeerd. Als het lampje is gedoofd, is de
ruitbediening niet geblokkeerd.
Uitvoering met ruitbediening voor
Uitvoering met ruitbediening voor en achter
40
Comfor t
Voorstoelen
FTil de beugel op en schuif de stoel in de
gewenste stand.
FTrek de hendel omhoog of duw deze
omlaag tot de gewenste stand bereikt is.
FDuw de handgreep naar achteren.
Verstelling in lengterichtingHoogteverstelling (uitsluitend
bestuurdersstoel)
Rugleuningverstelling
Voer het verstellen van de bestuurdersstoel uit veiligheidsoverwegingen uitsluitend uit bij stilstaande auto.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet
wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te
voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen
als dit het geval is.
41
3
Comfor t
FTrek de hoofdsteun omhoog om hem hoger
te zetten.
FDruk op de pal A en trek de hoofdsteun
omhoog om hem te verwijderen.
FSteek om de hoofdsteun terug te zetten
de pennen van de hoofdsteun recht in
de openingen van de rugleuning tot de
hoofdsteun op zijn plaats blijft.
FDruk gelijktijdig op de pal A en op de
hoofdsteun om deze lager te zetten.
Voor de veiligheid is het frame van de
hoofdsteun gekarteld om te voorkomen
dat de hoofdsteun zakt in het geval van
een aanrijding.
De juiste stand van de hoofdsteun is
als de bovenzijde van de hoofdsteun
zich ter hoogte van de bovenzijde
van het hoofd bevindt.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. De hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Hoogteverstelling
hoofdsteun
Druk op de schakelaar.
De temperatuur wordt automatisch geregeld.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
verwarming uit te schakelen.
Schakelaar
stoelverwarming
42
Comfor t
Achterbank
FSchuif de desbetreffende voorstoel indien
nodig naar voren.
FHoud de desbetreffende veiligheidsgordel
tegen de rugleuning en maak deze vast.
FZet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel
deze.
FMaak de veiligheidsgordel los en plaats
deze naast de rugleuning.
Let erop dat bij het terugplaatsen van
de rugleuning van de achterbank de
veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.
Controleer of de teruggeplaatste
rugleuning correct vergrendeld is.
FTrek aan de riem 1 om de rugleuning 2 te
ontgrendelen.
FKlap de rugleuning 2 op de zitting.
Neerklappen van de rugleuning
Afhankelijk van de uitvoering kan uw auto zijn voorzien van een vaste achterbank. Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats voor meer informatie over het uitnemen en plaatsen van deze bank.
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de rugleuning van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten. De zitting
bestaat uit één deel en kan niet opgeklapt worden.
Terugplaatsen van de rugleuning
43
3
Comfor t
Spiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor
het benodigde zicht naar achteren bij een
inhaalmanoeuvre of het parkeren van de
auto. De buitenspiegels kunnen ook worden
ingeklapt voor het parkeren in een smalle
straat.
Buitenspiegels
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden
gehouden om de afstand ten opzichte van
achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Ontwaseming - ontdooiingVerstellenVerstellen
Handmatig verstelbare buitenspiegels
Inklappen
FTijdens het parkeren kunt u de spiegels
handmatig inklappen.
Uitklappen
FKlap voordat u de motor start de spiegels
uit.
Elektrisch verstelbare buitenspiegels
FBeweeg de hendel in de vier richtingen
om de spiegel in de gewenste stand te
verstellen.
FZet de knop A naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.
FDuw de knop in de 4 richtingen om de
spiegel af te stellen.
FZet de knop weer in het midden.
Deze functie kunt u inschakelen door
bij draaiende motor op de toets van
de achterruitverwarming te drukken.
Raadpleeg voor meer informatie
over de ontwaseming en ontdooiing
van de achterruit de desbetreffende
rubriek.
Stel om veiligheidsredenen de
buitenspiegels goed af om de "dode
hoek" zo klein mogelijk te maken.
44
Comfor t
Handmatig inklappen
U kunt de buitenspiegels handmatig inklappen
(parkeren, smalle garage, ...).
FKantel de spiegel naar de auto.
Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter
de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder
hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon
en van de koplampen van achteropkomend
verkeer.
Binnenspiegel
Binnenspiegel met handbediende
dag-/nachtstand
Verstellen
FStel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
FTrek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
FDuw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand.
45
3
Comfor t
Stuurwielverstelling
FZorg dat de auto stilstaat en duw
de hendel omlaag om het stuurwiel te
ontgrendelen.
FVerstel het stuurwiel in hoogte voor een
optimale zithouding.
FTrek aan de hendel om het stuurwiel te
vergrendelen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
46
Comfor t
Ventilatie
Luchtgeleiding
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van
de bestuurder via verschillende circuits worden
toegevoerd:
- rechtstreekse toevoer naar het interieur
(toevoer van buitenlucht),
- toevoer via het verwarmingscircuit,
- toevoer via het circuit van de
airconditioning.
Bedieningspaneel
Het systeem wordt bediend via het
bedieningspaneel A van de middenconsole.
1.Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
2.Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten.
3.Afsluitbare en verstelbare
zijventilatieroosters.
4.Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
5.Uitstroomopeningen beenruimte
voorpassagiers.
6.Uitstroomopeningen beenruimte
achterpassagiers.
Luchtverdeling
Luchttoevoer
De lucht in het interieur, die overigens wordt
gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in
het interieur wordt gerecirculeerd.
47
3
Comfor t
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
FLet erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
FZet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan
om het systeem in perfecte staat te houden.
FControleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek
vervangen.
FLaat de airconditioning regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en
onderhoudsboekje om het systeem in perfecte staat te houden.
FGebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor.
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat
de lucht in het interieur goed ververst
wordt.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij
en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt. Dit is
een normaal verschijnsel.
48
Comfor t
1. Temperatuurregeling
FDraai de knop van blauw
(koel) naar rood (warm) om de
temperatuur naar behoefte in te
stellen.
Dit systeem werkt alleen als de motor draait.
2. Luchtopbrengstregeling
FDraai de knop in één van de
vier standen om de gewenste
luchtopbrengst te verkrijgen.
Wanneer de knop van de
luchtopbrengstregeling in de stand
0 staat (uitschakeling van het systeem),
wordt het thermische comfort niet
meer geregeld. Er blijft door de rijwind
echter nog wel een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
Handbediende airconditioning
(zonder display)
Verwarming / ventilatie
Dit systeem werkt uitsluitend bij draaiende motor.
49
3
Comfor t
3. Luchtverdeling
Voorruit en zijruiten.
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters,
zijventilatieroosters en beenruimte.
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in een
middenstand te zetten of door de
ventilatieroosters te sluiten.
FVerplaats de knop weer naar
rechts in de stand "Toevoer van
buitenlucht".
FVerplaats de knop naar links in
de stand "Luchtrecirculatie".
5. Airconditioning aan/uit
Het systeem stelt u in staat:
-
de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Aan
FDruk op de toets 5: het desbetreffende
lampje gaat branden.
Uit
FDruk nogmaals op de toets 5: het
desbetreffende lampje gaat uit.
Door het uitschakelen van de airconditioning
kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten).
De airconditioning kan tijdens alle
seizoenen effectief gebruikt worden,
mits de ruiten zijn gesloten.
De airconditioning werkt niet als de
aanjagerknop 2 in de stand "0" staat.
Om de toevoer van koele lucht te versnellen
kunt u gedurende enkele ogenblikken de
recirculatie van de interieurlucht inschakelen.
Schakel daarna weer over op de toevoer van
buitenlucht.
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
4. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer
af te sluiten bij stank en stofoverlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen dat de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en
de ruiten beslaan.
50
Comfor t
Elektronische airconditioning (met display)
Dit systeem werkt uitsluitend bij draaiende motor.
1. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer
af te sluiten bij stank en stofoverlast.
Schakel deze stand, zodra dit mogelijk is, weer
2. Temperatuurregeling
F "6""5"Druk op de toetsen
(rood voor warm) en (blauw voor
koud) om de temperatuur naar
behoefte in te stellen.
Er verschijnen of verdwijnen
geleidelijk temperatuurbalkjes op het
display van de airconditioning.
uit om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het
interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan.
FDruk op deze toets om de toevoer van
buitenlucht uit te schakelen en de lucht
in het interieur te laten recirculeren.
Het lampje op het display van de
airconditioning gaat branden.
FDruk nogmaals op de toets om
de toevoer van buitenlucht weer
in te schakelen. Het lampje op
het display van de airconditioning
gaat uit.
3. Ontdooiing - ontwaseming vóór
Zie de desbetreffende rubriek.
51
3
Comfor t
4. Aan / Uit airconditioning
FDruk op de toets "A/C", het
verklikkerlampje op het display
van de airconditioning gaat
branden.
Uitschakelen
Met deze toets wordt de lucht in het
interieur snel gekoeld.
5. Airconditioning: toets A/C
MAX
Aan
FDruk op de toets "A/C MAX", het
verklikkerlampje op het display van de
airconditioning gaat branden.
FDruk opnieuw op de toets "A/C", het
verklikkerlampje op het display van de
airconditioning gaat uit.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld,
wordt het thermische comfort niet meer
geregeld (vocht, beslagen ruiten).
Inschakelen
Uit
FDruk opnieuw op de toets "A/C MAX",
het verklikkerlampje op het display van de
airconditioning gaat uit.
6. Luchtverdeling
FDruk herhaaldelijk op de toets
om de luchtstroom te verdelen
naar:
- de voorruit en de zijruiten
(ontwasemen of ontdooien),
- de voorruit, de zijruiten en de
ventilatieroosters,
- de voorruit, de zijruiten,
de ventilatieroosters en de
beenruimte,
- de voorruit, de zijruiten en de
beenruimte,
- de beenruimte,
- de ventilatieroosters en de
beenruimte,
- de ventilatieroosters.
52
Comfor t
7. Luchtopbrengstregeling
FDruk op de toets "Grote
propeller" om de luchtopbrengst
te verhogen.
FDruk op de toets "Kleine
propeller" om de luchtopbrengst
te verlagen.
Uitschakelen van het systeem
FDruk op de toets "Kleine propeller"
van de luchtopbrengstregeling totdat
alle balkjes op het display van de
airconditioning zijn verdwenen.
Hiermee worden alle functies van de
airconditioning uitgeschakeld.
De temperatuur wordt niet meer geregeld, maar
er blijft een kleine luchtstroom gehandhaafd.
Druk op de toets "Grote propeller" van de
luchtopbrengstregeling om het systeem weer in
te schakelen.
Er verschijnen geleidelijk balkjes van de
luchtopbrengst.
Rijd niet te lang met een uitgeschakeld
airconditioningssysteem (kans op
beslaan van de ruiten en vermindering
van de luchtkwaliteit).
De balkjes van de luchtopbrengst verdwijnen
geleidelijk.
53
3
Comfor t
Ontwasemen - Ontdooien voorzijde
Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten
staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.
Met verwarmings-/
ventilatiesysteem
Met handbediende
airconditioning (zonder
display)
Met elektronische
airconditioning (met
display)
FZet de knoppen van de luchttemperatuur
en de aanjagersnelheid in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven
stand.
FZet de knop van de luchttoevoer in de
stand "Toevoer van buitenlucht"
(knop naar rechts geschoven).
FZet de knop van de luchtverdeling in de
stand "Voorruit".
FDruk op deze toets.
Het lampje van de toets gaat
branden.
FDruk nogmaals op deze toets om
de airconditioning uit te zetten.
Het lampje van de toets gaat uit.
FZet de knoppen van de luchttemperatuur
en de aanjagersnelheid in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven
stand.
FZet de knop van de luchttoevoer in de
stand "Toevoer van buitenlucht"
(knop naar rechts geschoven).
FZet de knop van de luchtverdeling in de
stand "Voorruit".
FSchakel de airconditioning in door de
desbetreffende toets in te drukken; de
bijbehorende knop gaat branden.
54
Comfor t
Achterruitverwarming
De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel
van de verwarming/ventilatie of de airconditioning.
AAN
De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
FDruk op deze toets om de achterruit
en de buitenspiegels (afhankelijk van
de uitvoering) te ontwasemen. Het
controlelampje van de toets gaat branden.
UIT
De achterruitverwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
FU kunt de achterruitverwarming ook eerder
uitschakelen door nogmaals op de toets te
drukken. Het controlelampje van de toets
gaat uit.
FSchakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit (volgens
uitvoering), omdat een geringer
stroomverbruik leidt tot een verlaging van
het brandstofverbruik.
Verwarming onderzijde
voorruit*
Bij koud weer zal, bij het inschakelen van de
achterruitverwarming, ook de onderzijde van
de voorruit worden verwarmd om er voor te
zorgen dat de ruitenwissers niet door sneeuw
of ijs op de voorruit vastgeplakt blijven.
Deze functie is actief zodra de
buitentemperatuur lager is dan 0°C.
* Volgens land van bestemming.
55
4
Voorzieningen
Indeling van het
interieur
1.Zonneklep
2.Dashboardkastje
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
3.Portiervakken
4.Open opbergvak
5.Asbak / Bekerhouder
6.USB-/Jack-aansluiting
Aansteker /12V-aansluiting
Zie de volgende bladzijde voor meer
informatie.
7.Middenarmsteun met opbergvak
of
Asbak / Bekerhouder / Flessenhouder
56
Voorzieningen
DashboardkastjeZonneklep
De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij
worden geklapt.
De zonneklep aan passagierszijde is voorzien
van een afdekbare make-upspiegel en een
tickethouder.
In het dashboardkastje kunnen een fles
mineraalwater, de boorddocumentatie enz.
worden opgeborgen.
Afhankelijk van de uitvoering, is het
dashboardkastje voorzien van een deksel.
Indien dit het geval is:
FTrek de handgreep omhoog om het
dashboardkastje te openen.
De schakelaar voor het uitschakelen van de
airbag aan passagierszijde A bevindt zich in
het dashboardkastje.
57
4
Voorzieningen
USB-/Jack-aansluiting
Deze aansluitmodule "AUX", die bestaat uit
een JACK-aansluiting en een USB-poort,
bevindt zich op de middenconsole.
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten,
zoals een iPod
®
of een USB-stick.
Dankzij de aansluitmodule kunt u de audiobestanden
op uw draagbare apparatuur beluisteren via de
luidsprekers van uw audiosysteem.
U kunt deze bestanden beheren met
het bedieningspaneel van de autoradio
en ze weergeven op het display van het
instrumentenpaneel.
Tijdens het gebruik van de USB-poort kan de
draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen.
Tijdens het opladen wordt een melding
weergegeven als het stroomverbruik van het
externe apparaat groter is dan de door de auto
geleverde stroomsterkte.
Armsteun vóór
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid
voor de bestuurder en voorpassagier.
Opbergvakken
FToegang tot het afgesloten opbergvak: til
de handgreep op om het deksel op te tillen.
FToegang tot het open opbergvak onder de
armsteun: klap de armsteun in zijn geheel
naar achteren.
Aansteker / 12V-aansluiting
FDruk wanneer u de aansteker wilt
gebruiken, deze in en wacht enkele
seconden tot de aansteker uit zichzelf naar
buiten springt.
FVerwijder de aansteker en sluit een
geschikte adapter aan als u een
12V-accessoire (maximaal vermogen:
120 W) wilt aansluiten.
U kunt bijvoorbeeld een telefoonlader of een
flessenwarmer op deze aansluiting aansluiten.
Plaats na het gebruik direct de aansteker terug.
Raadpleeg voor meer informatie over
het gebruik van deze uitrusting de
rubriek "Audio en datacommunicatie".
58
Voorzieningen
Voorzieningen bagageruimte
1.Verlichting bagageruimte
2.Opbergbak
(zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
59
4
Voorzieningen
Opbergbak
FTil de vloerbekleding van de bagageruimte
op om bij het opbergbak te komen.
Hierin vindt u verschillende ruimtes voor het
opbergen van een lampenset, een EHBO-
trommel, twee gevarendriehoeken enz.
Het bevat ook het boordgereedschap, de
bandenreparatieset...
60
Rijden
Rijd nooit met aangetrokken handrem -
Kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto
niet met draaiende motor stil op een
plaats waar brandbaar materiaal (droog
gras, afgevallen blad, ...) in contact kan
komen met het warme uitlaatsysteem -
Kans op brand!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of
in de stand N of P, afhankelijk van het
type versnellingsbak.
Enkele rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let
onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
- kijk of het water niet meer dan 15 cm
diep is, houd daarbij rekening met golfen
die door andere weggebruikers kunnen
worden veroorzaakt,
- schakel het Stop & Start-systeem uit,
- rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet
sneller dan 10 km/h,
- zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Belangrijk!
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
61
5
Rijden
Starten - afzetten van de motor
Het contactslot heeft 3 standen:
- stand 1 (Stop): sleutel in het contactslot
steken en uit het contactslot verwijderen,
stuurslot vergrendeld,
- stand 2 (Contact): stuurslot ontgrendeld,
aanzetten van het contact, voorgloeien
dieselmotor, draaien van de motor,
- stand 3 (Starten).
Contactslot
In deze stand werkt de elektrische uitrusting
van de auto en kan externe apparatuur worden
opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt,
schakelt het systeem over op de eco-mode:
de elektrische voeding wordt automatisch
uitgeschakeld zodat de accu voldoende
opgeladen blijft.
Stand Contact
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die over
een specifieke code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem
wordt u gewaarschuwd door dit
verklikkerlampje in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het display.
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats
buiten de auto.
Hang geen zware voorwerpen aan de
sleutel: dit kan namelijk storingen aan
het contactslot veroorzaken.
De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg
zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk.
62
Rijden
In bepaalde gevallen is veel kracht
nodig bij het draaien aan het stuurwiel
(bijvoorbeeld als de wielen niet rechtuit
staan).
Starten van de motor
FAuto's met een benzinemotor: activeer de
startmotor door de sleutel in de stand 3 te
houden tot de motor is aangeslagen. Geef
hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra
de motor draait.
FAuto's met een dieselmotor: draai de
sleutel in de stand 2 (aanzetten van het
contact) om de motor te laten voorgloeien.
Handrem aangetrokken, versnellingsbak in de
neutraalstand of selectiehendel in de stand N of P:
Ftrap het koppelingspedaal volledig in
(handgeschakelde versnellingsbak),
of
Ftrap het rempedaal volledig in (elektronisch
gestuurde versnellingsbak of automatische
transmissie),
Fsteek de sleutel in het contactslot; het
systeem herkent de code,
Fontgrendel het stuurslot door tegelijkertijd
aan het stuurwiel en aan de contactsleutel
te draaien.
Wacht tot dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel dooft en activeer
vervolgens de startmotor door de sleutel
in de stand 3 te houden tot de motor is
aangeslagen. Geef hierbij geen gas.
Laat de sleutel los zodra de motor draait.
Als de motor niet direct start, zet dan
het contact af. Wacht even alvorens
opnieuw te starten. Als de motor ook
na een aantal pogingen niet aanslaat,
probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor en de motor
zouden beschadigd kunnen raken.
Neem contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Onder winterse omstandigheden blijft
het verklikkerlampje langer branden.
Als de motor warm is, gaat het
verklikkerlampje niet branden.
Laat de motor nooit draaien in een
onvoldoende geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren
stoten gevaarlijke gassen, zoals
koolmonoxide, uit. Kans op vergiftiging
met dodelijke afloop.
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperaturen lager
dan -23°C) de motor gedurende
4 minuten stationair draaien alvorens
weg te rijden. Deze handelswijze komt
de goede werking en de duurzaamheid
van de mechanische onderdelen van
de auto, motor en versnellingsbak ten
goede.
Laat de motor bij gematigde
temperaturen niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk
weg zonder de motor veel toeren te
laten draaien.
63
5
Rijden
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Als
de motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over
de auto kunnen verliezen.
Raadpleeg voor meer informatie
de rubriek "Praktische informatie",
paragraaf "Eco-mode".
Als u de auto verlaat, neem dan de
sleutel mee en vergrendel de auto.
Zet de voorwielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten.Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van
het stuurslot.
Afzetten van de motor
FControleer of de handrem correct is
aangetrokken, met name als de auto op
een helling staat.
FBreng de auto tot stilstand.
FDraai, terwijl de motor stationair draait, de
sleutel in de stand 1.
FVerwijder de sleutel uit het contactslot.
FDraai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuurwiel tot het blokkeert.
Eco-mode
Na het afzetten van de motor (stand 1-Stop)
kunt u nog gedurende maximaal dertig minuten
gebruikmaken van een aantal functies,
zoals het audio- en telematicasysteem, de
ruitenwissers, het dimlicht en de plafonniers.
Sleutel vergeten
Als de sleutel nog in het contactslot zit en
in de stand 1 (Stop) staat, wordt bij het
openen van het bestuurdersportier een
waarschuwingsmelding weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal.
Als de sleutel onbedoeld in de stand
2 (Contact) van het contactslot blijft
staan, zal het contact na een uur
automatisch worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand 1 (Stop)
en vervolgens opnieuw in de stand
2 (Contact) om het contact weer aan
te zetten.
64
Rijden
Parkeerrem
Aantrekken
FTrek de hefboom van de parkeerrem aan
om uw auto stil te zetten.
Vrijzetten
FTrek de hefboom van de parkeerrem licht
omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw
de hefboom geheel omlaag.
Draai bij het parkeren van de auto op
een helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel
een versnelling in en zet het contact uit.
Als tijdens het rijden dit
verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display, geeft dit aan dat de
parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
65
5
Rijden
Schakel de achteruitversnelling alleen
in als de auto stilstaat en de motor
stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het starten
van de motor te vergemakkelijken:
- zet de versnellingshendel altijd in
de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Handgeschakelde versnellingsbak
FTrap het koppelingspedaal volledig in.
FVerplaats de versnellingshendel helemaal
naar rechts en vervolgens naar achteren.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
66
Rijden
Selectiehendel
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
Weergave op het instrumentenpaneel
Standen van de selectiehendel
N. Neutral (neutraalstand).
R. Reverse (achteruitversnelling).
1 2 3 4 5. Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen.
AUTO.
Verschijnt bij de selectie van de automatische
stand en verdwijnt weer als de handmatige
stand wordt geselecteerd.
R. Achteruit
FTrap het rempedaal in en beweeg de
selectiehendel naar voren om deze stand
te selecteren.
N. Neutraal
FTrap het rempedaal in en selecteer deze
stand om de motor te kunnen starten.
A. Automatisch
FBeweeg de selectiehendel naar achteren
om deze stand te selecteren.
M + / -.Handmatig sequentieel schakelen.
FBeweeg de selectiehendel naar achteren
en vervolgens naar links om deze stand te
selecteren en:
- beweeg de selectiehendel kort naar voren
om op te schakelen,
- of beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om terug te schakelen.
Bij de elektronische gestuurde versnellingsbak
met vijf versnellingen kunt u kiezen tussen
automatische bediening en handmatig
schakelen.
Deze versnellingsbak heeft twee
gebruiksmogelijkheden:
- een automatische stand om automatisch
te schakelen, zonder tussenkomst van de
bestuurder,
- een handmatige stand om zelf
sequentieel te schakelen met behulp van
de selectiehendel of de flippers aan de
stuurkolom,
FTrap het rempedaalin als dit
pictogram knippert (bijv.: starten
van de motor).
67
5
Rijden
De aanduiding N wordt weergegeven
op het instrumentenpaneel.
Houd bij het starten van de motor altijd
het rempedaal ingetrapt.
De auto gaat meteen rijden (raadpleeg
de paragraaf "Kruipfunctie").
FSelecteer de automatische stand (stand
A), de handmatige stand (stand M) of de
achteruitversnelling (stand R).
De aanduidingen AUTO en 1, 1 of
R worden weergegeven op het
instrumentenpaneel.
FZet de parkeerrem vrij.
FLaat geleidelijk het rempedaal los.
Starten van de auto
FSelecteer stand N.
FHoud het rempedaal volledig ingetrapt.
FStart de motor.
Trap niet gelijktijdig het rempedaal
en het gaspedaal in. Dit veroorzaakt
voortijdige slijtage van de koppeling.
De kruipfunctie kan tijdelijk niet
beschikbaar zijn als de koppeling te
warm is geworden of als de helling te
steil is.
Laat bij draaiende motor nooit kinderen
alleen achter in de auto.
FGeef gas.
Werking van de kruipfunctie
Door deze functie is de auto wendbaarder bij
lage snelheden (inparkeren, files, ...)
Nadat u de selectiehendel in de stand A, M
of R hebt gezet, begint de auto zodra u het
rempedaal loslaat traag te rijden, waarbij de
motor stationair draait.
Als de motor niet aanslaat:
- Wanneer de aanduiding N knippert
op het instrumentenpaneel, zet de
selectiehendel dan in de stand A en
vervolgens in de stand N.
- Wanneer de melding "Voet op het
rempedaal" wordt weergegeven,
trap het rempedaal dan steviger in.
68
Rijden
Automatische stand
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduiding AUTO en
de ingeschakelde versnelling.
Handbediende stand
De ingeschakelde versnellingen
verschijnen achtereenvolgend op het
instrumentenpaneel.
De versnellingsbak werkt dan automatisch,
zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
volgende parameters:
- minder brandstofverbruik,
- de rijstijl,
- het profiel van de weg,
- de belading van de auto.
Trap voor een maximale acceleratie,
bijvoorbeeld om een andere auto in te halen,
het gaspedaal diep in, tot voorbij het zware
punt.
Het schakelen naar een andere versnelling
gebeurt alleen als de snelheid van de auto en
het motortoerental dit toestaan.
Het is niet nodig om uw voet van het gaspedaal
te nemen om te kunnen schakelen.
Bij het remmen of het snelheid minderen
schakelt de versnellingsbak automatisch terug,
zodat de juiste versnelling is ingeschakeld op
het moment dat u weer gas geeft.
Wanneer u het gaspedaal diep intrapt, wordt er
geen hogere versnelling ingeschakeld zonder
dat u de selectiehendel bedient (behalve als het
toerental dicht bij het maximumtoerental ligt).
Selecteer de neutraalstand N nooit
tijdens het rijden.
U kunt op elk moment een andere
rijstand selecteren door de
selectiehendel te verplaatsen van de
stand A naar de stand M of andersom.
Selecteer de neutraalstand N nooit
tijdens het rijden.
U kunt op elk moment een andere
rijstand selecteren door de
selectiehendel te verplaatsen van de
stand A naar de stand M of andersom.
FSelecteer stand A.FSelecteer stand M.
Achteruitversnelling
U kunt de achteruitversnelling alleen
inschakelen als de auto stilstaat en u het
rempedaal ingetrapt houdt.
FSelecteer stand R.
Wanneer u bij een lage snelheid de
achteruitversnelling selecteert, knippert de
aanduiding N en wordt de versnellingsbak
automatisch in de neutraalstand gezet.
Zet om de achteruitversnelling in te schakelen
de selectiehendel terug in de stand N en
vervolgens in de stand R.
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling klinkt een
geluidssignaal.
69
5
Rijden
Op het instrumentenpaneel verschijnen
de aanduidingen AUTO en -.
FSelecteer stand N.
FTrap het rempedaal in.
FWacht ongeveer 30 seconden tot de
aanduiding N of een ingeschakelde
versnelling op het instrumentenpaneel
verschijnt.
FBeweeg de selectiehendel naar stand A en
vervolgens naar stand N.
FStart, terwijl u het rempedaal nog steeds
ingetrapt houdt, de motor.
De versnellingsbak werkt nu weer naar
behoren.
Resetten
Nadat de accu losgekoppeld is geweest, moet
u de versnellingsbak resetten.
FZet het contact aan.
Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert of de
selectiehendel in de stand N staat en of
de parkeerrem is aangetrokken.
In uitzonderlijke gevallen kan het
voorkomen dat de versnellingsbak
automatisch gereset moet worden: in
dat geval kan de auto niet meer rijden of
schakelt de versnellingsbak niet meer.
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduidingen
AUTO en -.
U dient bij het parkeren echter altijd de
parkeerrem aan te trekken.
Wanneer de auto stilstaat met
draaiende motor, dient u altijd de
selectiehendel in de stand N te zetten.
Voordat u de motor afzet, kunt u:
- stand N selecteren om de versnellingsbak
in de neutraalstand te zetten,
of
- de versnellingsbak in de ingeschakelde
versnelling laten staan. In dat geval kan de
auto niet worden verplaatst.
Volg de hierboven beschreven
procedure.
Parkeren van de auto
Als bij aangezet contact dit
controlelampje gaat branden
en de aanduiding AUTO gaat knipperen in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display, duidt
dit op een storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Storing
70
Rijden
Bij de automatische transmissie met vier
versnellingen kunt u kiezen uit automatisch
schakelen, aangevuld met de programma's
Sport en Sneeuw, en handmatig schakelen.
Deze transmissie heeft dus vier
gebruiksmogelijkheden:
- automatisch schakelen: het schakelen
wordt elektronisch aangestuurd door de
transmissie,
- programma Sport: dit schakelprogramma
maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk,
- programma Sneeuw: dit
schakelprogramma vereenvoudigt het
rijden op een ondergrond met weinig grip,
-
handmatig schakelen: deze stand maakt het
zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk.
Automatische transmissie
1. Selectiehendel.
2. Toets "S"(sport).
3. Toets "T"(sneeuw).
Schakelpatroon
Selectiehendel
P.Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zonder
aangetrokken handrem.
- Starten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair
toerental.
N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aangetrokken
handrem.
- Starten van de motor.
D.Automatische werking.
M + / -. Zelf schakelen tussen de vier
versnellingen.
FBeweeg de selectiehendel kort naar voren
om één versnelling op te schakelen.
of
FBeweeg de selectiehendel kort naar
achteren om één versnelling terug te
schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon
beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op
het instrumentenpaneel.
P.Parking (parkeerstand)
R.Reverse (achteruitversnelling)
N.Neutral (neutraalstand)
D.Drive (automatisch schakelen)
S. Programma Sport
T. Programma Sneeuw
1 2 3 4. Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen
-.Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
Intrappen van het rempedaal
FAls dit pictogram op het
instrumentenpaneel verschijnt,
trap dan het rempedaal in (bijv.:
starten van de motor).
71
5
Rijden
FTrek de handrem aan.
FSelecteer de stand P of N.
FStart de motor.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal in
combinatie met een waarschuwingsmelding.
FTrap bij draaiende motor het rempedaal in.
FZet de handrem vrij.
FSelecteer de stand R, D of M.
FLaat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Wegrijden
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de stand R,
D of M is geselecteerd, zet de auto zich
zelfs al in beweging als het gaspedaal
niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trek de handrem aan en
selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Als tijdens het rijden per ongeluk de
stand N wordt geselecteerd, laat het
motortoerental dan zakken tot stationair
toerental, zet de selectiehendel in de
stand D en trap het gaspedaal weer in.
Zet de selectiehendel nooit in de stand
N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand
P of R als de auto niet volledig stilstaat.
Automatisch
schakelprogramma
FSelecteer de stand D om automatisch
te laten schakelen tussen de vier
versnellingen.
De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve
stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen.
De transmissie kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl,
het profiel van de weg en de belading van de
auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de
stand van de selectiehendel te wijzigen,
moet het gaspedaal volledig worden
ingetrapt (kickdown). De transmissie
schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor het
maximumtoerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie
automatisch terug om sterker op de motor af te
remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
transmissie niet naar een hogere versnelling
als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Laat bij temperaturen onder -23°C de
motor gedurende vier minuten stationair
draaien. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de motor
en transmissie.
72
Rijden
Handmatig schakelen
FSelecteer de stand M om sequentieel te
schakelen tussen de vier versnellingen.
FDuw de selectiehendel naar het symbool +
om één versnelling op te schakelen.
FTrek de selectiehendel naar het symbool
- om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling
kan alleen als de snelheid van de auto en
het toerental van de motor dit toestaan,
anders wordt er tijdelijk overgegaan op de
automatische bediening.
D en verschijnen achtereenvolgens
de ingeschakelde versnellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de
automatische stand) naar de stand M (rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de
transmissie automatisch de stand M1.
De programma's Sport en Sneeuw kunnen
niet worden ingeschakeld in de handbediende
stand.
Programma's Sport en Sneeuw
Programma Sport "S"
FDruk op de toets "S" als de motor is
gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch
een dynamische rijstijl mogelijk.
S Op het instrumentenpaneel
verschijnt de aanduiding.
Programma Sneeuw "T"
FDruk op de toets "T" als de motor is
gestart.
De transmissie past zich aan voor het rijden op
gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u
gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond
met weinig grip.
T Op het instrumentenpaneel
verschijnt de aanduiding.
Terugkeren naar het
automatische programma
FOm terug te keren naar het automatische
programma kunt u het programma Sport
of Sneeuw op elk gewenst moment
uitschakelen door opnieuw op de
desbetreffende toets te drukken.
Deze twee specifieke programma's vullen de
automatische werking aan onder bijzondere
rijomstandigheden.
73
5
Rijden
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is ingeschakeld
(de selectiehendel bevindt zich
tussen twee standen in).
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand P of N bewegen om
de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan om de
auto stil te zetten.
Storing
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding op het display, duidt dit
op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een
noodprogramma en blijft de 3e versnelling
ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok
voelen bij het selecteren van R vanuit de stand
P, of R vanuit de stand N. Dit beschadigt de
transmissie niet.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van
de geldende snelheidslimiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De automatische transmissie kan
beschadigd raken:
- als u gelijktijdig het gas- en het
rempedaal intrapt,
- als u, wanneer de accu geen
stroom levert, de selectiehendel
geforceerd in de stand P of een
andere stand zet.
Als u langere tijd stilstaat met draaiende
motor (files...), kunt u, om brandstof te
besparen, de selectiehendel in de stand
N zetten en de handrem aantrekken.
Als de selectiehendel niet in de
stand P staat, verschijnt bij het
openen van het bestuurdersportier
of na ongeveer 45 seconden een
waarschuwingsmelding op het display.
FZet de selectiehendel in de stand P;
de melding verdwijnt.
Rijd stapvoets wanneer u op een
ondergelopen weg rijdt of een beek
doorkruist.
74
Rijden
Opschakelindicator
Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak wordt naast de pijl
ook de geadviseerde versnelling
weergegeven.
Bij een elektronisch gestuurde of
automatische versnellingsbak is
dit systeem uitsluitend actief in de
handgeschakelde stand.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto, ...) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen
nodig, accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te
schakelen,
-
de achteruitversnelling in te schakelen,
- terug te schakelen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en
de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve
altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan
niet opvolgen van een schakeladvies van het
systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
Voorbeeld:
- U rijdt in de derde versnelling.
- U trapt het gaspedaal in.
- Het systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
75
5
Rijden
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
auto de door de bestuurder ingestelde
maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt
in te trappen, kan de ingestelde snelheid
tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
De bediening van de snelheidsbegrenzer is
ondergebracht in de hendel A.
1.Knop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer
2.Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid
3.Toets voor het verhogen van de ingestelde
snelheid
4.Toets voor het in-/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
Stuurkolomschakelaars
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5.Snelheidsbegrenzer AAN/UIT
6.Snelheidsbegrenzer geselecteerd
7.Ingestelde snelheid
Weergave op het display
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het
afzetten van het contact opgeslagen in het
geheugen.
76
Rijden
FDraai de knop 1 in de stand "LIMIT":
de snelheidsbegrenzer is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
ProgrammerenUitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
FDraai de knop 1 in de stand "0": de
selectie van de snelheidsbegrenzer wordt
ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- controleer of de mat goed is
bevestigd,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
FStel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.:
90 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
FInschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid
niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot
voorbij het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld,
gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen en klinkt een
geluidssignaal.
Het knipperen van de ingestelde snelheid en de weergave van
het geluidssignaal stoppen automatisch als het gaspedaal wordt
losgelaten.
de toets 4.
FUitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de
toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).
FWeer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op
77
5
Rijden
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingestelde
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig waarbij de ingestelde
snelheid minimaal 40 km/h dient te bedragen en:
- de vierde versnelling moet zijn
ingeschakeld bij een handgeschakelde
versnellingsbak,
- de tweede versnelling moet zijn
ingeschakeld bij rijden in de handmatige
stand bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak,
- bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak
moet stand A zijn geselecteerd en bij een
automatische versnellingsbak moet stand D
zijn geselecteerd.
Het uitschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de hendel, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit
veiligheidsoverwegingen, door activering van het ESP.
Door het gaspedaal in te trappen, kan de
ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist. Om weer terug
te keren naar de ingestelde snelheid is het
voldoende het gaspedaal los te laten.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet
de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet
in acht nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
De bediening van de snelheidsregelaar is
ondergebracht in de hendel A.
1.
Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar
2.Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid
3.
Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid
4.Toets voor het in-/uitschakelen van de
snelheidsregelaar
Stuurkolomschakelaars
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen.
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
5.Snelheidsregelaar AAN/UIT
6.Snelheidsregelaar geselecteerd
7.Ingestelde snelheid
Weergave op het display
78
Rijden
FDraai de knop 1 in de stand "CRUISE":
de snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).
Programmeren
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- 5 km = lang indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt geblokkeerd:
- controleer of de mat goed is
bevestigd,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
In het geval van een storing in de
snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
Uitschakelen van de snelheidsregelaar
FDraai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de
snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de
snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
FStel de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en vervolgens op de toets
2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).
FUitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het
uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).
FWeer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4.
79
5
Rijden
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden door dode hoeken in het detectiebereik
mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.
Parkeerhulp achter
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij
klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Grasche weergave
De grafische weergave is een aanvulling op
het geluidssignaal. Op het multifunctionele
display worden blokjes weergegeven die het
pictogram van de auto steeds dichter naderen.
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het display.
80
Rijden
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).
Als er een storing optreedt,
gaat bij het inschakelen van
de achteruitversnelling dit
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
branden en/of wordt er een bericht op het
display weergegeven, in combinatie met een
geluidssignaal (korte pieptoon).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Storing
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door CITROËN
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Uitschakelen/activeren
parkeerhulp achter
De parkeerhulp kan worden
geactiveerd of uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
De status van de functie wordt opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Raadpleeg voor meer informatie over de
toegang tot het menu van de parkeerhulp
het gedeelte "Persoonlijke instellingen -
Configuratie" van het display in het hoofdstuk
"Controles tijdens het rijden".
81
6
Zicht
Lichtschakelaar
Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen.
Hoofdverlichting
De lichtschakelaar heeft verschillende standen
om de zichtbaarheid van de auto en het zicht
van de bestuurder aan te passen aan de
omstandigheden:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht
op wegen waar het omgevingslicht
onvoldoende is.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting
voor specifieke rijomstandigheden:
- mistachterlicht,
- mistlampen vóór.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
82
Zicht
Ring voor de selectie van de
stand van de hoofdverlichting
Draai aan de ring om het symbool van de gewenste
stand tegenover het merkteken te zetten.
Lichten uit.
Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
Grootlichtschakelaar
Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar u
toe te trekken.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
83
6
Zicht
Ring voor de selectie van de mistverlichting
De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht.
Mistlampen vóór en
mistachterlicht
Als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld,
blijven de mistverlichting en de parkeerlichten
branden.
FDraai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen.
De parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld.
Verdraai de ring:
Féén stand naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen,
Ftwee standen naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen,
Féén stand naar achteren om het
mistachterlicht uit te schakelen,
Ftwee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Uitsluitend één
mistachterlicht
FDraai de ring naar voren om het
mistachterlicht in te schakelen.
FDraai de ring naar achteren om het
mistachterlicht uit te schakelen.
84
Zicht
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, zijn de
mistlampen vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebruikers
en daarom niet toegestaan. Gebruik de
mistlampen vóór en het mistachterlicht
uitsluitend bij mist of sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden
dient u de mistlampen vóór en het
dimlicht handmatig in te schakelen,
omdat de lichtsensor voldoende licht
kan waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.
Inschakelen van de
verlichting na het afzetten
van het contact
Draai om de lichtschakelaar weer te
activeren terwijl de verlichting uit is, de ring
in de stand "0" en vervolgens in de stand
van uw keuze.
Als het bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt een geluidssignaal om aan te geven
dat de verlichting nog brandt.
De verlichting, met uitzondering van
het parkeerlicht, wordt na maximaal
30 minuten automatisch uitgeschakeld om
het ontladen van de accu te voorkomen.
Uitschakelen van de
verlichting bij het afzetten
van het contact
Bij het afzetten van het contact gaat alle
verlichting onmiddellijk uit, behalve het
dimlicht als de automatische follow me
home-verlichting is geactiveerd.
85
6
Zicht
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Handbediende follow me
home-verlichting
Inschakelen
FGeef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar.
FGeef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt de
handbediende follow me home-verlichting na
een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Dagrijverlichting*
Als de lichtschakelaar in de stand "0" staat,
gaat de dagrijverlichting automatisch branden
bij het starten van de auto.
* Afhankelijk van het land van bestemming.
De dagrijverlichting gaat uit als het
parkeerlicht, dimlicht of grootlicht
wordt ingeschakeld.
Deze functie kan niet worden
uitgeschakeld.
86
Zicht
Koplampen verstellen
Verstel de koplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
Het verstellen kan worden uitgevoerd met de bediening:
- onder de motorkap,
- linksonder het stuurwiel (volgens uitvoering).
Stand "0": basisinstelling.
01 of 2 personen op de voorstoelen.
-5 personen.
15 personen + maximaal toegestane
belading in de bagageruimte.
-Bestuurder + maximaal toegestane
belading in de bagageruimte.
Als u de andere standen gebruikt, bestaat de
kans dat de lichtbundel van de koplampen
minder ver schijnt.
Motorruimte
FOpen de motorkap voor toegang tot de
bediening (één per lichtunit).
FDraai aan de bediening om de hoogte van
de koplampen af te stellen.
Reizen naar het buitenland
De dimlichten van uw auto zijn zo
ontworpen dat de afstelling niet
gewijzigd hoeft te worden als u de auto
gaat gebruiken in een land waarin het
verkeer aan de andere kant van de weg
rijdt.
Links van het stuurwiel
87
6
Zicht
Ruitenwisserschakelaar
Handmatige functies
De bestuurder schakelt de ruitenwissers
handmatig in.
Ruitenwissers vóór
Selectiehendel wissnelheid: zet de hendel in de
gewenste stand.
Hoge snelheid (hevige neerslag).
Normale snelheid (matige regenval).
Interval (wissnelheid aangepast aan
de wagensnelheid).
Uit.
Eén keer wissen (duw de hendel
even omlaag).
Ruitensproeiers voor
Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers
treden in werking en na enige tijd worden ook
de ruitenwissers ingeschakeld.
De ruitensproeiers kunnen niet worden
afgesteld. Raak ze niet aan (kans op
schade).
88
Zicht
Speciale stand van de
ruitenwissers voor
Deze stand maakt het mogelijk de
ruitenwissers los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen
worden gereinigd of de ruitenwissers worden
vervangen. In de winter kan deze stand tevens
worden gebruikt om de ruitenwissers los te
zetten van de voorruit.
Om een goede werking van de
ruitenwissers te behouden adviseren
wij u:
- voorzichtig met de ruitenwissers
om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebruiken
om een stuk karton tegen de
voorruit te houden,
- de ruitenwissers te vervangen
zodra ze tekenen van slijtage
vertonen.
FAls de ruitenwisserschakelaar binnen een
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, worden de ruitenwissers in de
verticale stand gezet.
FZet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers na de werkzaamheden weer
in de ruststand te zetten.
89
6
Zicht
Plafonniers
In deze stand gaat de
interieurverlichting geleidelijk
branden:
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de sleutel uit het contact wordt
verwijderd,
- als een portier wordt geopend,
- als op de vergrendelingsknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de
auto te lokaliseren.
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
Permanent uit.
Permanent aan.
FDruk bij aangezet contact op de
desbetreffende schakelaar.
A.Plafonniers
B.Kaartleeslampjes
Als de interieurverlichting permanent is
ingeschakeld, blijft deze gedurende een
bepaalde tijd branden, afhankelijk van
de situatie:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-modus: ongeveer
30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
Kaartleeslampjes voorPlafonniers voor en achter
90
C-Elysee_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Veiligheid
Richtingaanwijzers
Gebruik de richtingaanwijzers om een
verandering van rijrichting of rijstrook aan te
geven.
FLinks: duw de hendel helemaal omlaag, tot
voorbij de weerstand.
FRechts: duw de hendel helemaal omhoog,
tot voorbij de weerstand.
Drie keer knipperen
FBeweeg de schakelaar kort omhoog
of omlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbetreffende
richtingaanwijzers zullen drie keer
knipperen.
Alarmknipperlichten
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate
van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
FU kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
FDruk deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Claxon
FDruk op het middelste gedeelte van het
stuurwiel.
Systeem om uw medeweggebruikers met een
geluidssignaal te waarschuwen voor direct
gevaar.
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige
verkeer te waarschuwen in het geval van file,
pech, slepen of een ongeval.
91
7
C-Elysee_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Veiligheid
Bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid en
verantwoordelijkheid van de bestuurder
niet door het systeem kunnen worden
vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die
van het reservewiel). Doe dit ook voordat
u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage
bandenspanning heeft een nadelige
invloed op het weggedrag en de remweg
van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10 km gereden met
een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3 bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
92
C-Elysee_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Veiligheid
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist
is.
Een te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien. Een visuele
controle is dus niet voldoende.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
Waarschuwing te lage bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding.
FVerminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
FStop zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats.
FControleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld. Rijd
voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
of
FGebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Er is een sticker op de middenstijl aan de
bestuurderszijde aangebracht om u hierop
attent te maken.
93
7
C-Elysee_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Veiligheid
Het systeem kan bij afgezet contact en
stilstaande auto worden gereset met de knop
in het dashboardkastje.
FOpen het dashboardkastje.
FHoud deze knop enige tijd ingedrukt.
Een geluidssignaal met een lage toon geeft aan
dat het systeem is gereset.
Een geluidssignaal met een hoge toon geeft
aan dat het systeem niet is gereset.
Als uw auto is voorzien van een display, wordt
naast het geluidssignaal ook een melding op
het display weergegeven.
De nieuw opgeslagen waarden van de
bandenspanning worden door het systeem
beschouwd als referentiewaarden.
Storing
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen betrouwbaar als bij het
resetten van het systeem de vier
banden de correcte spanning hebben.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
Service, wijst dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
94
C-Elysee_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Veiligheid
Uw auto is voorzien van drie systemen die u
helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot
stilstand te brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
- de elektronische remdrukregelaar (EBD),
- Brake Assist System (BAS).
Hulpsystemen bij het remmen
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto, vooral op een slecht of glad
wegdek.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch
in werking zodra een van de wielen dreigt te
blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat
merkbaar aan het trillen van het rempedaal;
dit is de normale werking.
Storing
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Trap het rempedaal bij een noodstop
zeer krachtig in en laat het pedaal niet
los.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er
wielen worden gemonteerd die aan
de voorschriften van de constructeur
voldoen.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het display, duidt dit op een storing in het
antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met de
controlelampjes STOP en ABS, een
geluidssignaal en een melding op het display,
duidt dit op een storing in de elektronische
remdrukregelaar. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Stop op een veilige plaats.
Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder wordt
en dat de effectiviteit van het remmen wordt
vergroot.
Als de auto rijdt met stilstaande motor is
de rembekrachtiging uitgeschakeld.
95
7
C-Elysee_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Veiligheid
Antislipregeling
(ASR) en elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
De antislipregeling verbetert de tractie van de
wielen om doorslippen te voorkomen, door in
te grijpen op de remmen van de aangedreven
wielen en op het motorkoppel.
Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt
in via de remmen van één of meer wielen en
via het motorkoppel om de auto (binnen de
grenzen van de natuurkundige wetmatigheden)
weer in de juiste koers te brengen.
In dat geval gaat dit controlelampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
Het ASR / ESP verhoogt de veiligheid
tijdens het rijden. De bestuurder mag
echter nooit risico's nemen of te hard
rijden.
Deze systemen kunnen alleen goed
werken als de voorschriften van de
constructeur op het gebied van wielen
(banden en velgen), onderdelen
van het remsysteem, elektronische
componenten en montageprocedures
worden opgevolgd en de
werkzaamheden door het CITROËN.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
Als dit lampje gaat branden, in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display is
er sprake van een storing in deze
systemen.
Opnieuw inschakelen:
Deze systemen worden weer automatisch
ingeschakeld als het contact wordt afgezet of
vanaf 50 km/h..
FDruk nogmaals op de knop om de
systemen handmatig weer in te schakelen.
Het lampje van de knop gaat uit.
Als het symbool op het instrumentenpaneel
verdwijnt, betekent dit dat het ASR en het ESP
weer ingeschakeld is.
Uitschakelen
In uitzonderlijke omstandigheden (wanneer de
auto vastzit in modder, sneeuw, zand, ...) kan
het nuttig zijn het ASR / ESP uit te schakelen,
zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip
kunnen krijgen.
Stabiliteitscontrolesystemen
Inschakelen
De systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra de
wielen te weinig grip hebben of de koers van
de auto afwijkt van de door de bestuurder
gewenste richting.
De weergave van dit symbool op het
instrumentenpaneel geeft aan dat het
ASR en het ESP is uitgeschakeld.
FDruk op deze knop aan de onderzijde
van het dashboard (bestuurderszijde)
tot het bijbehorende symbool op het
instrumentenpaneel verschijnt.
Het lampje van de knop gaat branden.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het ASR / ESP
te laten controleren.
Als de auto rijdt met stilstaande motor,
is de stuurbekrachtiging uitgeschakeld.
96
C-Elysee_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Veiligheid
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
Omdoen
FTrek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
FControleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
FDruk op de rode knop van de
gordelsluiting.
FHoud de gordel vast terwijl deze zich
oprolt.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
Als het contact wordt aangezet,
gaat dit waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel branden om
aan te geven dat de bestuurder zijn
gordel niet heeft vastgemaakt.
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
losgemaakt / niet vastgemaakt
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h,
knippert het waarschuwingslampje gedurende
2 minuten in combinatie met een steeds sterker
wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten
blijft het waarschuwingslampje branden zolang
de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt.
Dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat ook branden als de
bestuurder en/of de voorpassagier zijn gordel
tijdens de rit losmaakt.
97
7
C-Elysee_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Veiligheid
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen links- en rechtsachter zijn
voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel
met oprolautomaat.
Afhankelijk van de uitvoering is de middelste
zitplaats voorzien van een twee- of
driepuntsveiligheidsgordel met of zonder
oprolautomaat.
Omdoen
FTrek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
FControleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
FDruk op de rode knop van de
gordelsluiting.
FHoud de gordel vast terwijl deze zich
oprolt.
98
C-Elysee_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Veiligheid
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg voor meer informatie de rubriek
"Kinderzitjes".
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te worden
gedragen,
- moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat
de gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, die tevens voor de garantie
zorgt en de werkzaamheden volgens de
voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
99
7
C-Elysee_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Veiligheid
Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. Ze vormen
een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met spanbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af en zorgen ervoor dat de
inzittenden van de auto beter worden
beschermd. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas snel uit de airbags,
zodat het zicht niet wordt belemmerd en
de inzittenden de auto eventueel kunnen
verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags mogelijk niet
in werking. In deze situaties zorgen de
veiligheidsgordels voor uw bescherming.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend
ongeval), worden de airbags niet meer
opgeblazen.
Het activeren van een airbag gaat
gepaard met wat rook en geluid,
als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan van een
airbag wordt geproduceerd, kan het
gehoor gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
Registratiezones voor een
aanrijding
A.Impactzone vóór.
B.Impactzone opzij.
Airbags vóór
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A), in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
100
C-Elysee_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Veiligheid
Uitschakelen
Dit waarschuwingslampje brandt op
het instrumentenpaneel bij aangezet
contact en zolang de airbag is
uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd uit
als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Opnieuw inschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld:
F steek, bij afgezet contact, de sleutel in de
schakelaar voor uitschakelen van de airbag
aan passagierszijde,
Fdraai deze in de stand "OFF",
Fverwijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
Als u het kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" hebt verwijderd, zet dan met
afgezet contact de schakelaar weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de
veiligheid van uw passagier te garanderen.
Storing
Als dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display, laat het systeem dan
zo snel mogelijk controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De
kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Als dit lampje knippert, raadpleeg
dan zo snel mogelijk het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. De kans bestaat dat de airbag aan
passagierszijde bij een ernstige aanrijding niet
wordt geactiveerd.
Laat geen passagier (volwassene of kind)
op de voorstoel plaatsnemen als er een
storing is gedetecteerd door minimaal
één van beide waarschuwingslampjes.
Laat het systeem controleren door
het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
101
7
C-Elysee_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Veiligheid
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag zorgt ervoor dat het bovenlichaam
en het hoofd van de inzittenden voorin worden
beschermd.
De zijairbags dragen bij aan de bescherming
van de bestuurder en de voorpassagier door
de kans op letsel bij een ernstige zijdelingse
aanrijding te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Detectiezones voor een
aanrijding
A.Impactzone vóór.
B.Impactzone opzij.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display, raadpleeg
dan het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om
het systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij
een ernstige aanrijding niet worden
geactiveerd.
Storing
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij
over de kop slaan, kan het zijn dat de
airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding wordt de airbag niet
geactiveerd.
102
C-Elysee_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Veiligheid
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Dit kan de goede
werking van de airbag belemmeren en/of
de inzittende bij het opblazen van de airbag
verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen
mogen uitsluitend door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor
goedgekeurde stoelhoezen, die in
combinatie met actieve zijairbags gebruikt
kunnen worden. Voor informatie over de
stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto
kunt u zich wenden tot het CITROËN-
netwerk.
Raadpleeg de rubriek "Accessoires".
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen
gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op
het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:
103
8
Veilig vervoeren van kinderen
Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
- conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd*,
- de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van uw
auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor-
als achterin met de rug in de rijrichting
worden vervoerd.
CITROËNbeveelt u aan kinderen op
de buitenste achterzitplaatsen van
uw auto te vervoeren:
- met de rug in de rijrichting tot
3 jaar,
- met het gezicht in de rijrichting
vanaf 3 jaar.
Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.
* De regelgeving met betrekking tot het vervoer
van kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
104
Veilig vervoeren van kinderen
Kinderzitje achterin
"Rug in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar
voren en zet de rugleuning van de voorstoel
rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet
raakt.
"Gezicht in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht
in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel
naar voren en zet de rugleuning van de
voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind
de voorstoel niet raken.
Controleer of de veiligheidsgordel goed
strak staat. Controleer bij kinderzitjes
met een standaard of deze goed op de
vloer steunt.
105
8
Veilig vervoeren van kinderen
Kinderzitje op de passagiersstoel voor*
"Met de rug in de rijrichting"
"Met het gezicht in de rijrichting"
Passagiersstoel in de middelste stand van
de verstelling in lengterichting.
Controleer of de veiligheidsgordel goed
strak staat.
Controleer bij kinderzitjes met een
steun of deze goed op de vloer rust.
Verstel indien nodig de passagiersstoel.
Wanneer een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de passagiersstoel voor wordt
geplaatst, moet de stoel in de middelste stand
van de verstelling in lengterichting worden
geschoven en moet de rugleuning rechtop
worden gezet.
De airbag vóór aan passagierszijde moet
zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan
kan het kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting op de passagiersstoel voor wordt
geplaatst, moet de stoel in de middelste stand
van de verstelling in lengterichting worden
geschoven, moet de rugleuning rechtop
worden gezet en mag de airbag vóór aan
passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
* Raadpleeg de wetgeving in uw land voordat u
een kinderzitje op deze plaats bevestigt.
106
Veilig vervoeren van kinderen
Airbag aan passagierszijde OFF
Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde
Vanaf 22 kg(vanaf ongeveer 6 jaar): gebruik alleen de zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
CITROËN levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een
driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
110
Veilig vervoeren van kinderen
Bevestiging kinderzitjes met veiligheidsgordel
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Plaats
Minder dan 13 kg
(Categorie 0 (b) en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(Categorie 1)
Van 1 tot ongeveer
3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(Categorie 2)
Van 3 tot ongeveer
6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(Categorie 3)
Van 6 tot ongeveer
10 jaar
Passagiersstoel vóór, zonder
hoogteverstelling (c) (e)
UUUU
Buitenste zitplaatsen achter (d)UUUU
Middelste zitplaats achterXXXX
(a)Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's bevestigd kan worden met behulp van de
veiligheidsgordel.
(b)Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de
passagiersplaats voorin worden vervoerd.
(c)Raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
(d)Als u een kinderzitje met de rug of met het gezicht in de rijrichting op de zitplaats achter bevestigt,
schuif dan de voorstoel naar voren en zet vervolgens de rugleuning rechtop om voldoende ruimte
over te laten voor het kinderzitje en de benen van het kind.
(e)Als een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorpassagiersstoel is bevestigd, moet de
airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld. Het kind kan anders bij het activeren van de
airbaglevensgevaarlijkgewond raken. Als een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de
voorpassagiersstoel is bevestigd, moet de airbag aan passagierszijde ingeschakeld blijven.
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een
universeel gehomologeerd kinderzitje (a), gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Verwijder de hoofdsteun en berg
hem op alvorens een kinderzitje met
een rugleuning te bevestigen op een
passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun
terug zodra het kinderzitje is verwijderd.
U: Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een
universeel gehomologeerd kinderzitje met een
veiligheidsgordel, zowel voor het vervoeren met de
rug in de rijrichting als met het gezicht in de rijrichting.
X:Zitplaats die niet geschikt is voor het plaatsen van
een kinderzitje uit de aangegeven gewichtscategorie.
111
8
Veilig vervoeren van kinderen
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij
een aanrijding.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten,
worden vastgemaakt waarbij de speling ten
opzichte van het lichaam van het kind zoveel
mogelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel het
kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif
de passagiersstoel, wanneer deze versteld
kan worden, indien nodig naar voren.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende
ruimte tussen de voorstoel en:
- het kinderzitje "met de rug in de
rijrichting",
- de voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting".
Schuif daartoe de voorstoel naar voren
en zet de rugleuning ervan, indien nodig,
rechter op.
Adviezen voor kinderzitjes
Plaatsen van een
stoelverhoger
Zorg er voor een optimale bevestiging
van het kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" voor dat de afstand tussen de
rugleuning van het zitje en de rugleuning
van de stoel van de auto zo klein mogelijk
is. Laat indien mogelijk de rugleuning van
het zitje tegen de rugleuning van de stoel
aandrukken.
Verwijder de hoofdsteun alvorens een
kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op
een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto
vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is
verwijderd.
Kinderen voorin
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen op de passagiersstoel
vóór is per land verschillend. Raadpleeg de
in uw land geldende regelgeving.
Schakel de airbag aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
CITROËN beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien
van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de portieren en de portierruiten achter
per ongeluk geopend worden.
Zorg er voor dat de portierruiten achter niet
verder dan voor 1/3 deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
112
Veilig vervoeren van kinderen
Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIX-
normen.
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust
met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
ISOFIX-bevestigingen
- twee bevestigingsringen A, die zich tussen
de rugleuning en de zitting van de zitplaats
bevinden, aangegeven met een merkteken,
Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER:
- haal de riem van het kinderzitje naar de
achterzijde van de rugleuning van de stoel
en zorg ervoor dat de riem goed in het
midden ligt,
- open het afdekkapje van de TOP TETHER,
- maak de haak van de bovenste riem vast
aan de ring B,
- trek de bovenste riem strak.
Volg nauwkeurig de
montagevoorschriften in de handleiding
die bij het kinderzitje is geleverd.
Raadpleeg het schema voor meer informatie
over de mogelijkheden van het plaatsen van
ISOFIX-kinderzitjes in uw auto.
- één bevestigingsring B onder een
afdekkapje boven aan de achterzijde van
de rugleuning, TOP TETHER genoemd,
voor de bevestiging van de bovenste riem.
De plaats hiervan wordt aangegeven met
een merkteken.
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:
Aan de TOP TETHER kan de bovenste riem van een
kinderzitje (indien aanwezig) worden vastgemaakt.
Dit systeem beperkt het naar voren kantelen van het
kinderzitje bij een frontale aanrijding.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een
veilige, degelijke en snelle montage van het
kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over
twee sloten die eenvoudig aan de twee
bevestigingsringen A kunnen worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien
van een bovenste bevestigingsriem die kan
worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B.
Als u een kinderzitje op de buitenste
zitplaats rechts achter monteert, beweeg de
veiligheidsgordel van de middelste zitplaats
achter dan eerst naar het midden van de auto,
zodat de gordel na het monteren van het zitje
nog probleemloos kan worden gebruikt.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje is
de bescherming van het kind bij een
aanrijding niet meer gewaarborgd.
113
8
Veilig vervoeren van kinderen
ISOFIX-kinderzitjes aanbevolen door CITROËN en
gehomologeerd voor uw auto
Volg bij het plaatsen van de kinderzitjes de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
"RÖMER Baby-Safe Plus" met basis "Baby-Safe Plus ISOFIX" (lengtecategorie: E)
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis, die
wordt bevestigd aan de ringen A.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het zitje zonder
basis met de driepuntsgordel op de zitplaats van de auto bevestigd.
114
Veilig vervoeren van kinderen
"RÖMER Duo Plus ISOFIX" (lengtecategorie: B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit zitje wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Het wordt verankerd aan de ringen A en, met de bovenste riem, aan de ring B, de Top Tether.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingspunten.
In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd.
Stel de voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken.
Volg bij het plaatsen van de kinderzitjes de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
115
8
Veilig vervoeren van kinderen
"Baby P2C Midi" met ISOFIX-basis (lengtecategorie: D, C, A, B, B1)
Groep 1: 9 tot 18 kg
Dit zitje dient te worden geplaatst met de rug in de rijrichting met behulp van een ISOFIX-basis, die
wordt bevestigd aan de ringen A.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust.
Dit zitje kan ook met het gezicht in de rijrichting worden geplaatst.
Dit zitje kan niet worden bevestigd met een veiligheidsgordel.
We adviseren u het zitje voor kinderen tot 3 jaar met de rug in de rijrichting te plaatsen.
Volg bij het plaatsen van de kinderzitjes de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
FAIR G 0/1 S met RWF A of FWF A ISOFIX-basis
(gewichtsklasse C voor de versie "met de rug in de rijrichting", gewichtsklasse A voor de versie "met het gezicht in de rijrichting")
Groep 0+ en 1 : van de geboorte tot 18 kg
Wordt "met de rug in de rijrichting" voor kinderen met een gewicht tot 18 kg en
"met het gezicht in de rijrichting" voor kinderen met een gewicht tussen 13 en 18 kg geplaatst
met behulp van een ISOFIX-basis dat aan de ogen A wordt bevestigd.
Gebruik "met de rug in de rijrichting" de ISOFIX-basis type A(RWF) en "met het gezicht in de
rijrichting" de ISOFIX-basis type A(FWF).
Er zijn 6 verschillende standen mogelijk.
Dit kinderzitje kan ook "met het gezicht in de rijrichting"worden bevestigd op zitplaatsen
die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepuntsveiligheidsgordel op
de zitplaats van de auto te bevestigen.
116
Veilig vervoeren van kinderen
Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter
(A t/m G).
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot 13 kg
(groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitjeBabyligstoeltje*"rug in de rijrichting"
"rug in de rijrichting"
"gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maatFGCDECDABB1
ISOFIX-kinderzitjes universeel en semi-
universeel geschikt voor bevestiging op de
buitenste zitplaatsen achter
XIL-SUIL-SU
IUF
IL-SU
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje voor het vervoer met het "gezicht in de rijrichting" en
een bovenste riem.
IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- voor vervoer met de "rug in de rijrichting" voorzien van een bovenste riem of een steun,
- voor vervoer met het "gezicht in de rijrichting" voorzien van een steun.
Raadpleeg de paragraaf "ISOFIX-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem.
X: plaats niet geschikt voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje uit de aangegeven gewichtsgroep.
* Op de voorpassagiersstoel kan geen babyligstoeltje of reisbedje worden bevestigd.
117
8
Veilig vervoeren van kinderen
Mechanisch
kinderslot
Vergrendelen
FDraai de rode knop een kwart omwenteling
met de contactsleutel.
- naar rechts voor het linker achterportier,
- naar links voor het rechter achterportier.
Ontgrendelen
FDraai de rode knop een kwart omwenteling
met de contactsleutel.
- naar links voor het linker achterportier,
- naar rechts voor het rechter
achterportier.
Beide achterportieren zijn voorzien van een
kinderslot om het openen van binnenuit te
verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren.
118
Praktische informatie
Minimumbrandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau
is bereikt, gaat dit
waarschuwingslampje branden.
Tijdens het openen van de tankdop
kan een geluid van aangezogen lucht
hoorbaar zijn. Dit wordt veroorzaakt
door de onderdruk die ontstaat door de
afdichting van het brandstofcircuit. Dit
geluid is normaal.
Brandstoftank
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter.
Op een label aan de binnenzijde van de vulklep
staat de voorgeschreven soort brandstof
voor uw auto aangegeven, afhankelijk van de
motoruitvoering.
Als er minder dan 5 liter brandstof
getankt wordt, wordt deze stijging van het
brandstofniveau niet weergegeven op de
brandstofmeter.
Tanken
FOpen de vuldop door deze een kwart
omwenteling linksom te draaien.
FVerwijder de vuldop en plaats deze op de
steun (aan de klep).
FVul de brandstoftank. Laat het vulpistool
maximaal drie keer afslaan, aangezien er
anders storingen kunnen optreden.
FPlaats de vuldop terug en sluit deze door
de dop een kwart omwenteling rechtsom te
draaien.
FDruk de klep van de tankdop dicht.
Openen
FTrek aan de hendel.
Als dit lampje gaat branden, zit er nog
ongeveer 5 liter brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u zonder brandstof komt te staan.
Raadpleeg het hoofdstuk "Controles" indien u
strandt met een lege brandstoftank (Diesel).
119
9
Praktische informatie
Werking
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
Vulpistoolrestrictie (diesel)*
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine
te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof,
voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert.
* Volgens land van bestemming.
Het vullen van de brandstoftank met
behulp van een jerrycan is wel mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan recht,
druk deze niet tegen de klep van de
vulpistoolrestrictie en giet voorzichtig
om ervoor te zorgen dat de brandstof
netjes in de vulopening stroomt.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken
van Diesel per land kunnen verschillen,
kan de aanwezigheid van een
tankbeveiliging op de auto er toe leiden
dat tanken niet mogelijk is.
Wij adviseren u daarom voordat u naar
het buitenland afreist bij het CITROËN-
netwerk te informeren of uw auto
geschikt is om in het desbetreffende
land te kunnen tanken.
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet
de tank beslist worden afgetapt
voordat de motor kan worden
gestart.
Brandstofafsluiter
Voor uw veiligheid wordt bij een aanrijding de
brandstoftoevoer door de brandstof-afsluiter
onderbroken.
120
Praktische informatie
Brandstof voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen rijden
op biobrandstoffen van het type E10 (deze
bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de
Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten
tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor
auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn
EN 15293.
Brandstof voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen rijden
op biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen
(diesel die voldoet aan de richtlijn
EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet
aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp
getankt kunnen worden (met een gehalte aan
methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is bij
bepaalde dieselmotoren mogelijk. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt
worden nageleefd. Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof
(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
121
9
Praktische informatie
Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van
een lege brandstoftank noodzakelijk om het
brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de
afbeelding van de motorruimte in de rubriek
"Dieselmotor".
Als de tank van uw auto is voorzien van
een tankbeveiliging, raadpleeg dan de
desbetreffende rubriek.
Brandstoftank leeg (diesel)
Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpoging en herhaal
de procedure.
FVul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
FOpen de motorkap.
FBedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste keer
indrukken kan zwaar zijn).
FBedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht
dan ongeveer 15 seconden en start de
motor opnieuw).
FAls de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
FSluit de motorkap.
HDi 92-motor
122
Praktische informatie
Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de
vloerplaat van de bagageruimte.
De volledige set voor de reparatie van een
band bestaat uit een compressor en een flacon
met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band
tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde
garage kunt bereiken.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in
het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Bandenreparatieset
Toegang tot de set
Overzicht gereedschap
Al het gereedschap is specifiek bestemd
voor uw auto, gebruik het niet voor andere
doeleinden. Afhankelijk van de uitvoering is uw
auto voorzien van het volgende gereedschap.
1. 12V-compressor.
De compressor bevat een
afdichtingsproduct voor het tijdelijk
repareren van een band. Met de
compressor kunt u de band op de juiste
spanning brengen.
2.Afneembaar sleepoog.
Raadpleeg voor meer informatie over het
afneembare sleepoog de rubriek "Slepen van
de auto".
De elektrische installatie van de auto
biedt de mogelijkheid een compressor
aan te sluiten en te gebruiken voor de
duur die nodig is om een gerepareerde
lekke band op spanning te brengen
of om een klein opblaasartikel op te
blazen.
123
9
Praktische informatie
A.Schakelaar stand "Reparatie" of "Op
spanning brengen".
B.Aan/uit schakelaar "I/O".
C.Knop voor leeg laten lopen.
D.Manometer (bar en psi).
E.Opbergvak met:
- kabel + adapter voor 12V-aansluiting,
- diverse opblaasnippels voor accessoires
als ballonnen, fietsbanden, ...
Beschrijving van de set
F.Flacon met afdichtmiddel.
G.Witte slang met dop voor de reparatie.
H.Zwarte slang voor het op spanning
brengen.
I.Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet I moet
op het stuurwiel worden geplakt om u
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
Rijd na het repareren met behulp van
de bandenreparatieset niet sneller dan
80 km/h.
124
Praktische informatie
Reparatiemethode
FZet het contact af.FRol de witte slang G volledig uit.
FDraai de dop van de witte slang los.
FSluit de witte slang aan op het ventiel van
de lekke band.
FSluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting in de auto.
FStart de motor en laat deze draaien.
Let op: dit product is schadelijk
(ethyleenglycol, colofonium...) bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
Verwijder het voorwerp dat de lekkage
heeft veroorzaakt niet uit de band.
1. Afdichting van het lek
FZet de schakelaar A in de stand
"Reparatie".
FControleer of de schakelaar B in
de stand "O" staat.
125
9
Praktische informatie
Schakel de compressor niet in voordat
de witte slang is aangesloten op het
ventiel van de band: het afdichtmiddel
wordt anders buiten de band gespoten.
FActiveer de compressor door de
schakelaar B in de stand "I" te zetten, tot
de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
Het afdichtmiddel wordt onder druk in
de band gespoten; neem gedurende
deze handeling de slang niet los van de
aansluiting (kans op spatten).
FVerwijder de set en draai de dop van de
witte slang vast.
Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof
niet op of in de auto terecht kunnen komen.
Houd de set binnen handbereik.
FMaak direct een rit van ongeveer vijf
kilometer met matige snelheid (tussen
20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het
lek kan dichten.
FZet de auto stil en controleer de reparatie
en de bandenspanning met de set.
Als na vijf tot zeven minuten de
gewenste bandenspanning niet is
bereikt, is de band niet te repareren met
de bandenreparatieset; neem contact
op met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder
te helpen.
126
Praktische informatie
2. Op spanning brengen
FSluit de stekker van de compressor weer
aan op de 12V-aansluiting in de auto.
FStart de motor opnieuw en laat de motor
draaien.
FBreng de band met behulp van de
compressor op de voorgeschreven
spanning (spanning verhogen:
schakelaar B in stand "I"; spanning
verlagen: schakelaar B in stand "O"
en knop C indrukken), zoals vermeld
op de bandenspanningssticker in de
portieropening aan bestuurderszijde.
Als de bandenspanning sterk daalt, is
het lek niet goed gedicht; neem contact
op met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder te
helpen.
FVerwijder de set en berg deze op.
FRijd niet harder dan 80 km/h en niet verder
dan 200 km.
Ga zo snel mogelijk naar een
servicepunt van het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergeet niet de technicus te vertellen
dat u de set hebt gebruikt. Na nadere
inspectie kan de technicus u vertellen
of de band gerepareerd kan worden of
moet worden vervangen.
FZet de schakelaar A in de stand
"Bandenspanning".
FRol de zwarte slang H volledig
uit.
FSluit de zwarte slang aan op het ventiel
van de gerepareerde band.
127
9
Praktische informatie
Uitnemen van de flacon
FBerg de zwarte slang op.
FNeem het gebogen aansluitstuk van de
witte slang los.
FHoud de compressor rechtop.
FDraai de flacon aan de onderzijde los.
Let op dat er geen afdichtmiddel uit de
flacon stroomt.
De uiterste gebruiksdatum staat op de
patroon vermeld.
De patroon met afdichtmiddel kan
slechts één keer gebruikt worden en
moet daarna worden vervangen, ook
als hij niet leeg is.
Werp de patroon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij het CITROËN-
netwerk of een officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats een nieuwe patroon met
afdichtmiddel te kopen.
Controle / aanpassen
bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting van
het afdichtmiddel, ook gebruiken om:
- uw bandenspanning te controleren of uw
banden op spanning te brengen,
- andere opblaasbare voorwerpen op te
pompen (ballen, fietsbanden...).
FDraai de schakelaar A in de
stand "Op spanning brengen".
FRol de zwarte slang H volledig
uit.
FSluit de zwarte slang aan op het ventiel van
de band of van de accessoire.
Breng indien nodig eerst een van de
meegeleverde verloopstukken aan.
FSluit de stekker van de compressor aan op
de 12V-aansluiting van de auto.
FStart de auto en laat de motor draaien.
FBreng de band op spanning met behulp
van de compressor (op spanning brengen:
schakelaar B in stand "I"; leeg laten lopen:
schakelaar B in stand "O" en druk op de
knop C), zoals staat aangegeven op de
bandenspanningssticker van de auto of het
opblaasbare voorwerp.
FVerwijder de set en berg deze op.
128
Praktische informatie
Wiel verwisselen
Het gereedschap bevindt zich onder de vloer
van de bagageruimte:
Fopen de achterklep,
Ftil de vloerplaat op en verwijder deze,
Fhaal de houder met het gereedschap er uit.
Toegang tot het gereedschap
Beschikbaar gereedschap
In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.
Dit gereedschap is specifiek voor uw auto
en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw
auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere
doeleinden.
1. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden verwijderd
en kunnen de wielbouten worden
losgedraaid.
2.Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3.Gereedschap voor het verwijderen van
sierdoppen.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de sierdoppen van de wielbouten worden
verwijderd.
4. Sleepoog.
Zie de paragraaf "Slepen van de auto".
129
9
Praktische informatie
Wiel met wieldop
Monteren: plaats de wieldop, begin bij
de ventielopening en druk de wieldop
rondom met de hand vast.
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van
de bagageruimte.
Reservewiel (volgens uitvoering)
Verwijderen van het reservewiel
FDraai de gele centrale bout los.
FTil het reservewiel aan de achterzijde op
en trek het naar u toe.
FVerwijder het wiel uit de bagageruimte.
FTrek de gereedschapskist los.
130
Praktische informatie
Terugplaatsen van het reservewiel
FBevestig de gereedschapskist.FLeg het reservewiel in de reservewielbak.
FDraai de gele centrale bout een aantal
omwentelingen los en plaats de bout in het
hart van het reservewiel.
FDraai de centrale bout vast tot deze klikt en
het reservewiel goed vastzit.
131
9
Praktische informatie
Demonteren van het wiel
Stilzetten van de auto
Zet de auto op een plaats waar het
verkeer niet gehinderd wordt en zorg
ervoor dat de auto op een horizontale,
stabiele en stroeve ondergrond staat.
Trek de handrem aan, zet het contact af
en schakel de eerste versnelling* in om
de wielen te blokkeren.
Controleer of de verklikkerlampjes
van de parkeerrem op het
instrumentenpaneel branden.
Controleer of de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Zorg ervoor dat de krik goed op één van
de daarvoor bestemde plaatsen wordt
gezet.
Als de krik verkeerd wordt gebruikt,
wordt de auto niet voldoende
ondersteund en kan deze vallen.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt; gebruik een
bok.
Procedure
FVerwijder de sierdop van de wielbouten
met het gereedschap 3 (volgens
uitvoering).
FDraai de wielbouten een omwenteling los
met alleen de wielsleutel 1.
Gebruik:
- de krik uitsluitend voor het
opkrikken van de auto,
- geen andere krik dan de door de
fabrikant geleverde krik.
* Stand R van de elektronisch gestuurde
versnellingsbak of stand P van de
automatische transmissie.
132
Praktische informatie
FPlaats het voetstuk van de krik 2 op
de grond, loodrecht onder één van de
twee steunpunten aan de voorzijde A of
achterzijde B. Gebruik het steunpunt dat
zich het dichtste bij het te verwisselen wiel
bevindt.
FDraai de krik 2 uit tot de kop van de krik het gebruikte steunpunt A of B raakt; de kop van de
krik moet goed in het middelste deel van het steunpunt A of B steken.
FKrik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke)
reservewiel te monteren.
133
9
Praktische informatie
FVerwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
FVerwijder het wiel.
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat.
Als de ondergrond glad of zacht is, kan
de krik wegglijden of wegzakken - Kans
op letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder de
steunpunten A of B onder de auto
en zorg ervoor dat de kop van de
krik goed tegen het midden van het
steunpunt drukt. Zo niet, dan kan de
auto beschadigd raken en/of kan de krik
wegzakken - Kans op letsel!
Monteren van het wiel
Bevestiging van het
reservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal dat
bij het monteren van het reservewiel de
ringen van de bouten de velg niet raken.
Als de bouten volledig zijn aangedraaid,
zorgt het conische draagvlak van de
bouten voor de bevestiging van het
reservewiel.
Na het verwisselen van het
wiel
Verwijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Laat zo snel mogelijk het
aanhaalmoment van de wielbouten en
de bandenspanning van het reservewiel
controleren door het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
134
Praktische informatie
FLaat de krik zakken.
FVouw de krik 2 op en verwijder hem.
FDraai de wielbouten uitsluitend vast met de
wielsleutel 1.
FBevestig de doppen op de overige
wielbouten (volgens uitvoering).
FBerg het gereedschap op in de houder.
Procedure
FPlaats het wiel op de naaf.
FDraai de wielbouten met de hand vast.
FDraai de wielbouten enigszins vast met
alleen de wielsleutel 1.
135
9
Praktische informatie
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de
auto.
Montagetips
FAls u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
FTrek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
FMonteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
FRijd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50 km/h.
FZet de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af
fabriek gemonteerde
banden
Maximale afmeting
van de schakels
185/65 R15
9 mm
195/55 R16
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen
te oefenen; doe dit op een vlakke en
droge ondergrond.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
136
Praktische informatie
Een lamp vervangen
Verlichting vóór
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
Freinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
Fgebruik een spons met zeepwater
of een pH-neutraal product,
Fwanneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
FRaak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-
pluizende doek.
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd
door een nieuwe lamp met dezelfde
specificaties.
1.Richtingaanwijzers (PY21W
amberkleurig).
2.Grootlicht (H1-55W).
3.Dimlicht (H7-55W).
4.Dagrijverlichting / Parkeerlicht
(W21/5W)
of
Parkeerlicht (W5W).
5.Mistlampen (H11-55W).
137
9
Praktische informatie
De amberkleurige lampen, zoals die
van de richtingaanwijzers, moeten
worden vervangen door lampen met
dezelfde kleur en specificaties.
Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig
de beschermkap om ervoor te zorgen
dat de lampunit goed wordt afgedicht.
Wanneer het controlelampje van de
richtingaanwijzer (rechts of links) met
een hogere frequentie dan normaal
knippert, duidt dit op een defecte lamp
aan de desbetreffende zijde.
Lamp van richtingaanwijzer
vervangen
FDraai de lamphouder een achtste
omwenteling linksom en verwijder hem.
FVerwijder de lamp en vervang hem.
Verricht voor het monteren van de lamp deze
handelingen in de omgekeerde volgorde.
Lampen grootlicht vervangen
FTrek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
FNeem de stekker van de lamp los.
FDuw de veer opzij om de lamp te kunnen
verwijderen.
FTrek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
138
Praktische informatie
Lampen dimlicht vervangen
FTrek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
FTil de stekker van de lamp op en neem
deze los .
FTrek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Lampen dagrijverlichting /
parkeerlicht of parkeerlicht
vervangen
FTrek aan de lamphouder terwijl u aan beide
kanten op de beide borglippen drukt.
FVerwijder de lamp en vervang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
139
9
Praktische informatie
Mistlampen vóór vervangen
FVia de opening onder de voorbumper kunt
u de mistlampen vóór bereiken.
Draai, indien nodig, de afdekkap helemaal
los en verwijder deze vervolgens.
FDraai de lamphouder een kwartslag
linksom en verwijder deze.
FNeem de stekker van de lamp los.
FVerwijder de lamp en vervang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Voor vragen over het vervangen
van deze lampen kunt u terecht
bij het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Zijknipperlichten vervangen
FSteek ter hoogte van het midden van het
zijknipperlicht een schroevendraaier tussen
het zijknipperlicht en de carrosserie.
FWip het zijknipperlicht met de
schroevendraaier los.
FNeem de stekker van het zijknipperlicht los.
FVervang de zijknipperlichtunit.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
Een nieuwe zijknipperlichtunit is
verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
140
Praktische informatie
Lampen vervangen
Deze lampen kunnen van binnenuit de bagageruimte worden vervangen:
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt
verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het
weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Gewichten (benzine) (kg)
173
11
Technische gegevens
MotorHDi 92
Versnellingsbak
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Type Variant Uitvoering: DD...9HJC9HP0
Cilinderinhoud (cm
3
)1560
Boring x slag (mm)75 x 88
Max.vermogen: ECE-norm (kW)*68
Toerental bij max.vermogen (t/min)4000
Max.koppel: ECE-norm (Nm)230
Toerental bij max.koppel (t/min)1750
BrandstofDiesel
KatalysatorJa
RoetfilterNeeJa
Inhoud motorcarter (in liters) (met vervangen
filter)
3,75
Dieselmotor
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de
Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
174
Technische gegevens
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient
voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur.
Het CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.
CRÉATIVE TECHNOLOGIE
2014 – DOCUMENTATION DE BORD
4Dconcept
Diadeis
Interak
C-Elysee_nl_Chap15_Couv-n_ed01-2014
14ELY.0070
Néerlandais
22
Technische gegevens
MotorenPureTech 72VTi 115PureTech 82
PureTech 82
S&S
Versnellingsbak
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
ETG (Elektronisch
gestuurd
5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Automaat
(4 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
ETG (Elektronisch
gestuurd
5 versnellingen)
Type Variant Uitvoering : DD...HMY0 HMY0/P
NFP0
NFP6
NFP9 HMZ6 HMZ6/PS
Cilinderinhoud (cm
3
) 1199 1587 1199 1200
Boring x slag (mm) 75 x 90,5 78,5 x 82 75 x 90,5 75 x 90,6
Max.vermogen: ECE-norm (kW) * 53 85 60 60
Toerental bij max.vermogen (t/min) 5500 6050 5750 5750
Max.koppel: ECE-norm (Nm) 110 150 118 118
Toerental bij max.koppel (t/min) 3000 4000 2750 2750
Brandstof Loodvrij 91 RON tot 98 RON Loodvrij 91 RON tot 98 RON
Loodvrij
91 RON tot
98 RON
Loodvrij
91 RON tot
98 RON
Katalysator Ja Ja Ja Ja
Inhoud motorcarter (in liters) (met vervangen
filter)
3,25 3,5 3,25 3,25
Benzinemotoren
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
24
Technische gegevens
MotorHDi 92BlueHDi 100
VersnellingsbakHandgeschakeld (5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Type Variant Uitvoering: DD...9HJC 9HP0 BHY6
Cilinderinhoud (cm
3
) 1560 1560
Boring x slag (mm) 75 x 88 75 x 88,3
Max.vermogen: ECE-norm (kW) * 68 73
Toerental bij max.vermogen (t/min) 4000 3750
Max.koppel: ECE-norm (Nm) 230 254
Toerental bij max.koppel (t/min) 1750 1750
Brandstof Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja
Roetfilter Nee Ja Ja
Inhoud motorcarter (in liters)
(met vervangen filter)
3,75 3,75
Dieselmotoren
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
25
11
Technische gegevens
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
* Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.
Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht
dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Gewichten (benzine) (kg)
Audio en telematica
4
Autoradio / Bluetooth
®
met geïntegreerd display
Inhoudsopgave
Basisfuncties 5
Stuurkolomschakelaars 6
Radio 7
Media 9
Telefoon 13
Audio-instellingen 16
Confi guratie 17
Menustructuur/menustructuren display(s) 18
Veelgestelde vragen 19
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn
volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande
auto.
Als de motor is afgezet schakelt het systeem zichzelf, na het
inschakelen van de eco-mode, uit om te voorkomen dat de accu
ontladen raakt.
.
Audio en telematica
5
Basisfuncties
Aan/uit, volumeregeling.
Selecteren van de geluidsbron: - Lang
indrukken: -toegang tot het logboek
gesprekken van de gekoppelde telefoon. -of
beëindigen van het telefoongesprek.
Radio: FM1, FM2, AM, CD, USB, AUX,
Streaming.
Telefoon: een binnenkomend gesprek
aannemen.
Telefoon, ingedrukt houden: beëindigen
van het telefoongesprek, toegang tot het
gesprekkenlogboek van de gekoppelde
telefoon.
Weergave van de lijst met
radiozenders, de nummers van een
CD/USB.
Ingedrukt houden: lijst met
voorkeuzezenders wijzigen.
Automatisch zoeken naar zenders in
aflopende volgorde.
Selecteren van het vorige nummer
van de CD, USB.
Zoeken in een lijst.
Ingedrukt houden: versneld
terugspoelen.
Automatisch zoeken naar zenders in
oplopende volgorde.
Selecteren van het volgende nummer van
de CD, USB.
Zoeken in een lijst.
Ingedrukt houden: versneld vooruitspoelen.
Instellen van de geluidsweergave :
klankkleur, hoge tonen, bassen,
loudness, balans, fader,
automatische volumeregeling.
Huidige bewerking annuleren.
Omhoog in de menustructuur
(menu of afspeellijst).
Selecteren van een opgeslagen
voorkeuzezender.
Radio, ingedrukt houden: opslaan
van een zender als voorkeuzezender.
Andere geluidsbron: zie de
desbetreffende hoofdstukken.
Uitwerpen van de CD.
Toegang tot het algemene menu.
Audio en telematica
6
Stuurkolomschakelaars
Radio: selecteren van de vorige/
volgende voorkeuzezender.
CD/USB : selecteren van het genre/
de artiest/de index/de map in het
overzicht van de mappenstructuur.
Selecteren van het vorige/volgende
onderdeel van een menu.
Volume verlagen.
Radio: automatisch zoeken naar
zenders in oplopende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van het
volgende nummer.
CD/USB: continu indrukken: versneld
vooruitspoelen.
Mute: geluid onderbreken door
gelijktijdig indrukken van de
volumetoetsen.
Geluid weer inschakelen: indrukken
van een van de twee volumetoetsen.
Radio: automatisch zoeken naar
zenders in aflopende volgorde.
CD/MP3/USB: selecteren van het
vorige nummer.
CD/USB: ingedrukt houden: versneld
terugspoelen.
Wijzigen van de geluidsbron.
Bevestigen van een selectie.
Telefoon opnemen/ophangen.
Ingedrukt houden: toegang tot het
gesprekkenlogboek.
Volume verhogen.
.
Audio en telematica
7
Radio
Opslaan van een radiozender
Selecteren van een
radiozender
LIST-functie Invoeren van een frequentie
Druk een paar keer achter elkaar op
SRC/TEL om het golfbereik FM1,
FM2 of AM te selecteren.
Houd de gewenste toets ingedrukt
om de zender waarnaar u luistert
onder deze toets op te slaan.
De naam van de zender wordt
weergegeven en er klinkt een
geluidssignaal om te bevestigen dat
de zender is opgeslagen.
Druk op een toets om de
desbetreffende opgeslagen zender te
beluisteren.
Selecteer "Radio" .
Selecteer "Invoer freq." .
Druk op + ,
of
druk op - om de gewenste frequentie
te selecteren.
Druk kort op een van de toetsen om
naar de volgende of vorige letter te
gaan.
Houd LIST even ingedrukt om de lijst
met zenders samen te stellen of bij
te werken; de radio-ontvangst wordt
dan tijdelijk onderbroken.
Druk op LIST voor een overzicht
van de opgeslagen zenders in
alfabetische volgorde.
Selecteer met een van de toetsen de
gewenste zender.
Bevestig met "OK" .
Bevestig met "OK" .
De omgeving waarin u rijdt (bergen,
hoge gebouwen, bruggen, tunnels
enz.) kan leiden tot een slechte
ontvangst, ook als de RDS-functie
is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en heeft niets te maken
met een storing in de radio.
Druk op MENU .
Audio en telematica
8
Selecteer "Radio" .
Selecteer "Radio" .
Selecteer "Radio" .
Vink "RDS" aan of uit om het RDS-
systeem in of uit te schakelen.
Vink "TXT" aan of uit om de
weergave van tekstberichten in of uit
te schakelen.
Vink "TA" aan of uit om de ontvangst
van verkeersinformatie in- of uit te
schakelen.
Bevestig uw keuze door op "OK" te
drukken.
Bevestig uw keuze met "OK" .
Bevestig uw keuze met "OK" .
Verkeersinformatie beluisteren
RDS Tekstberichten weergeven
De functie TA (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar
verkeersberichten TA. Om te worden
geactiveerd moet deze functie een
radiozender die deze berichten uitzendt, goed
kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht
wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die
op dat moment wordt weergegeven (Radio,
CD, USB, ...) automatisch onderbroken en
wordt het verkeersbericht weergegeven
TA. Zodra het verkeersbericht is afgelopen,
wordt de weergave van de oorspronkelijke
geluidsbron hervat.
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u
ernaar kunt blijven luisteren. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het
hele land te ontvangen, omdat de
frequenties van de zender niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de
zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Tekstberichten worden door een
radiozender tijdens het luisteren naar
de muziek meegestuurd.
Druk op MENU als de geluidsbron
FM1 of FM2 is geselecteerd.
Druk als de radiogegevens op het
scherm worden weergegeven op
MENU .
Druk op, selecteer "MENU" .
.
Audio en telematica
9
Media
USB-speler
Deze module bestaat uit een
USB- en een Jack-aansluiting
(volgens uitvoering).
Sluit een USB-stick aan op de USB-aansluiting
of sluit het USB-apparaat met een geschikte
kabel (niet bijgeleverd) aan op de USB-
aansluiting.
Het systeem stelt afspeellijsten samen
(tijdelijk geheugen), wat bij de eerste
aansluiting enkele seconden tot enkele
minuten kan duren.
Om een lange laadtijd te voorkomen
is het raadzaam de bestanden op de
USB-stick zoveel mogelijk te beperken
tot alleen audiobestanden en een
beperkt aantal mappen te gebruiken.
De afspeellijsten worden elke keer
dat het contact wordt aangezet of
een USB-stick wordt aangesloten
bijgewerkt.
Deze afspeellijsten worden
opgeslagen: als u niets aan de
afspeellijsten wijzigt, is de laadtijd de
volgende keer korter.
Druk een paar keer op SRC/TEL
om " USB " te selecteren.
Druk op een van deze toetsen om het
vorige of volgende nummer van de
afspeellijst te selecteren.
Houd een van de toetsen ingedrukt
om snel vooruit of terug te spelen.
Druk op een van deze toetsen om
de vorige of volgende afspeellijst te
selecteren.
Druk op LIST om de menustructuur
van de bestanden weer te geven.
Selecteer een regel uit de lijst.
Bevestig met " OK".
Omhoog in de menustructuur.
Selecteer "Media" .
Selecteer de afspeelmodus:
"Normaal" , "Random" , "Alle
random" of "Herhaling" .
Vink "TA" aan of uit om de ontvangst
van verkeersinformatie in- of uit te
schakelen.
Druk op MENU .
De eerste keer dat er verbinding wordt
gemaakt, wordt voorgesteld om een
indeling per bestand te maken. Als
er later opnieuw verbinding wordt
gemaakt, blijft de bestaande indeling
behouden.
Audio en telematica
10
Druk herhaalde malen op de toets
SRC/TEL om " CD " te selecteren.
Druk op een van deze toetsen om
naar het vorige of volgende nummer
van de lijst te gaan.
Houd een van deze toetsen ingedrukt
om versneld vooruit of terug te
spoelen.
AUX-aansluiting
Sluit het externe apparaat (MP3-speler, enz.)
met een audiokabel (niet bijgeleverd) aan op de
Jack-aansluiting.
Druk een paar keer op SRC/TEL
om " AUX " te selecteren.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
in (luid). Regel daarna het volume van de
autoradio. U moet het afspelen regelen met de
toetsen van het externe apparaat.
Een apparaat mag niet gelijktijdig zijn
aangesloten op de Jack-aansluiting en
de USB-aansluiting.
CD-speler
Plaats een CD in de speler; deze zal de CD
automatisch afspelen.
Plaats een CD met een MP3-afspeellijst in de
CD-speler.
Het kan maximaal enkele tientallen seconden
duren tot de autoradio alle nummers van de
afspeellijst heeft gevonden en begint met
afspelen.
Druk op een van deze toetsen
om naar de vorige of volgende
map te gaan, afhankelijk van de
geselecteerde mappenstructuur.
Druk op LIST om de
mappenstructuur van de afspeellijst
weer te geven.
Selecteer een regel in de lijst.
Bevestig met " OK".
Ga terug naar de eerste map om de indeling te
kiezen.
- Op Mappen (CD of USB): alle mappen met
audio-bestanden worden in een algemeen
overzicht en alfabetisch geordend
weergegeven, zonder dat daarbij rekening
is gehouden met de mappenstructuur.
- Op Artiest (alleen USB): alle
artiestennamen worden weergegeven in
ID3 Tag en in alfabetische volgorde.
- Op Genre (alleen USB): alle genres
worden weergegeven in ID3 Tag.
- Op Playlist (CD of USB): zoals
weergegeven in de playlist.
.
Audio en telematica
11
De autoradio speelt via een CD uitsluitend
bestanden met de extensie ".mp3", ".wma",
".wav" af en via een USB-stick bestanden met
de extensie".ogg".
Het is raadzaam de bestandsnamen niet
langer te maken dan 20 karakters en geen
speciale karakters te gebruiken (bijv.: ", ?, ù)
om problemen bij het afspelen of weergeven te
voorkomen.
Selecteer voor het branden van een CD-R of
CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of
bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan
het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan
één standaard voor het branden te gebruiken.
Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x)
in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is
het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
Informatie en tips
Gebruik uitsluitend USB-sticks met FAT32-
formaat (File Allocation Table).
Om problemen bij het gebruik van
de apparatuur te voorkomen is het
raadzaam uitsluitend gebruik te maken
van originele Apple
®
USB-kabels.
Op een CD kunt u maximaal 255 MP3-
bestanden zetten, verdeeld over maximaal
192 afspeellijsten op maximaal 8 niveaus. Wij
raden echter aan om ze over hooguit 2 niveaus
te verdelen om de duur van het lezen van de
CD beperkt te houden.
Bij het lezen van de CD wordt de menustructuur
genegeerd.
Sluit geen externe harde schijf of USB-
apparaten die niet bestemd zijn voor
audioweergave aan op de USB-poort; hierdoor
zou namelijk de audio-installatie beschadigd
kunnen raken.
Afspeellijsten op de CD, de MP3-speler, de
iPod of de USB-stick moeten van het type
".m3u" of ".wpl" zijn.
Het maximum aantal herkende bestanden
bedraagt 5.000 verdeeld over 500 afspeellijsten
op maximaal 8 verschillende niveaus.
Audio en telematica
12
Bluetooth
®
streaming audio
Met streaming audio kunt u muziekbestanden
op uw telefoon via de luidsprekers van de
audio-installatie in de auto beluisteren.
Maak een verbinding met de telefoon: zie de
rubriek " Telefoon".
Selecteer de telefoon die u wilt gebruiken in het
menu " Bluetooth : Audio".
Het audiosysteem wordt automatisch
verbonden met de zojuist gekoppelde telefoon.
Via de toetsen op het bedieningspaneel van
de radio en de bediening op het stuurwiel kunt
u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken
aansturen ** . De informatie over de muziekstukken
kan op het display worden weergegeven.
Kies Streaming-audio als geluidsbron door op
de toets SRC/TEL te drukken * . Via de toetsen
van de radio kunt u op de gebruikelijke wijze
de muziekstukken aansturen.
Aansluiten van Apple
®
-spelers
Sluit de Apple
®
-speler met een geschikte kabel
(niet bijgeleverd) aan op de USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
Het bedienen van de randapparatuur gebeurt
via de audio-installatie in de auto.
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten / albums /
genres / playlists / audiobooks / podcasts).
De softwareversie van de autoradio kan
incompatibel zijn met de generatie van uw
Apple
®
-speler.
De kwaliteit van de weergave is afhankelijk van
de kwaliteit van het signaal van de telefoon.
* In sommige gevallen moet het afspelen van
audiobestanden via het toetsenbord worden
geactiveerd.
** Als de telefoon deze functie ondersteunt.
.
Audio en telematica
13
Telefoon
Een Bluetooth
®
-telefoon koppelen
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon
aan het Bluetooth-systeem van uw
autoradio mag om veiligheidsredenen
en vanwege het feit dat deze handeling
volledige aandacht van de bestuurder
vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd
bij stilstaande auto en met aangezet
contact.
Ga naar de site van het merk voor meer
informatie (compatibiliteit, extra hulp…).
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon.
Druk op de toets MENU .
De beschikbare functies zijn afhankelijk
van het netwerk, de simkaart en
de compatibiliteit van de gebruikte
Bluetooth apparaten. Raadpleeg de
gebruiksaanwijzing van uw telefoon of
neem contact op met uw provider voor
meer informatie over de beschikbare
functies.
U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.
Op het scherm van de telefoon wordt een
bericht weergegeven: voer dezelfde code in en
bevestig uw invoer.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt
u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals
proberen.
Op het scherm verschijnt een bericht ter
bevestiging van de koppeling.
U kunt ook via de telefoon de
koppeling tot stand brengen door naar
gedetecteerde Bluetooth-apparatuur te
zoeken.
Het telefoonboek en de gesprekkenlijst
zijn na de synchronisatie beschikbaar
(mits de telefoon compatibel is).
De automatische verbinding moet in
de telefoon ingesteld worden om elke
keer bij het aanzetten van het contact
automatisch verbinding te kunnen maken
met de telefoon.
Selecteer "Bluetooth" .
Selecteer in de lijst de te koppelen
telefoon.
Op het scherm wordt een
toetsenbord weergegeven: voer een
code van minimaal 4 cijfers in.
Selecteer "Zoeken" .
Er wordt een venster weergegeven met de tekst
"Zoeken randapparaat bezig" .
Soms verschijnt het Bluetooth-adres in plaats
van de naam van de telefoon.
Bevestig met "OK" .
Bevestig met "OK" .
Audio en telematica
14
Druk op de toets MENU .
Druk op de toets MENU .
Verbindingen beheren Bellen
Vanuit het adresboek
Selecteer "Bluetooth" .
Selecteer "Telefoon" .
Selecteer "Bellen" .
Selecteer "Adresboek" .
"Verw. verb." om de koppeling te
verbreken.
Selecteer of deselecteer:
- "Tel.": Bluetooth-verbinding.
- "Audio": afspelen audiobestanden.
Geeft aan dat er een geschikte
verbinding voor Streaming-audio is.
Geeft aan dat er een geschikte
verbinding voor een handsfree
telefoon is.
Selecteer "Verbindingen beheren"
en bevestig uw keuze. Er verschijnt
nu een lijst van de gekoppelde
telefoons.
Selecteer in de lijst de telefoon die u
wilt koppelen.
Bevestig met "OK" .
Bevestig uw keuze met "OK" .
Selecteer het gewenste nummer.
Bevestig met "OK" om het nummer
te bellen.
Het koppelen van meer dan 5 telefoons
is niet mogelijk. Druk op MENU en
selecteer "Bluetooth" . Selecteer
"Bluetooth beheer" . Als er al
5 telefoons zijn gekoppeld, druk dan
op "OK" om de telefoon die u wilt
verwijderen te selecteren en selecteer
vervolgens "Verw. verb." (raadpleeg
de paragraaf "Verbindingen beheren").
.
Audio en telematica
15
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het display.
U kunt ook op MENU drukken,
vervolgens "Telefoon" selecteren, dan
"Bellen" en ten slotte "Oproep info"
voor een overzicht van de gesprekken.
De lijst bevat alle verzonden en
ontvangen gesprekken die vanuit de
auto met de aangesloten telefoon zijn
gevoerd.
U kunt ook rechtstreeks met de telefoon
bellen, zoek in dat geval altijd eerst een
veilige parkeerplaats op voordat u gaat
bellen.
Bellen
Laatst gekozen nummers *
Kies het gewenste nummer uit
de lijst: "Gemiste oproepen" ,
"Gekozen nummers" of
"Beantwoorde oproepen".
Houd de toets SRC/TEL ingedrukt tot
de lijst met gesprekken verschijnt.
Druk op SRC/TEL .
de toets SRC/TEL ingedrukt te
houden.
of
of
of
Navigeren door de lijst met
gesprekken.
Bevestig met "OK" .
Bevestig met "OK" om het nummer
te bellen.
Druk op een van deze toetsen om de
vorige of volgende pagina van de lijst
weer te geven.
* Afhankelijk van de specificaties van de
telefoon.
selecteer " JA " om het gesprek aan
te nemen,
selecteer "NEE" om het gesprek te
weigeren.
U kunt een gesprek ook weigeren
door de terugtoets
Audio en telematica
16
Gesprekken beheren
Selecteer in het contextmenu
"Ophangen" om het gesprek te
beëindigen.
Selecteer "Micro OFF" om de
microfoon uit te schakelen.
Selecteer "Doorschakelfunctie"
om het gesprek via de telefoon voort
te zetten.
Druk op om het menu met de
audio-instellingen op te vragen.
Druk op om de volgende instelling
op te vragen.
Selecteer nogmaals "Micro
OFF" om de microfoon weer in te
schakelen.
Selecteer "Doorschakelfunctie"
nogmaals om het gesprek via de auto
voort te zetten.
In het contextmenu:
In het contextmenu:
In sommige gevallen moet u deze
doorschakelfunctie via de telefoon kiezen.
Als het contact is afgezet, wordt de
Bluetooth-verbinding automatisch weer tot
stand gebracht als het contact weer wordt
aangezet (afhankelijk van de specificaties
van de telefoon).
De verdeling van het geluid is een
audio-instelling die zorgt voor een
optimale geluidsweergave afgestemd
op het aantal inzittenden in de auto.
Ophangen
Privégesprek
Doorschakelfunctie
U kunt ook de toets SRC/TEL even
ingedrukt houden om het gesprek te
beëindigen.
(de gesprekspartner kan niet meeluisteren)
(om de auto te kunnen verlaten zonder het
gesprek te onderbreken)
De volgende instellingen zijn mogelijk:
- AMBIANCE : BASS, TREBLE en
LOUDNESS.
- BALANCE (balans links/rechts), FADER
(balans voor/achter).
- GELUIDSVERDELING (bestuurder of
passagier).
- AUTOMATISCHE VOLUMEREGELING.
De audio-instellingen AMBIANCE,
TREBLE en BASS zijn gescheiden
instellingen, die u voor elke geluidsbron
apart kunt verrichten.
Audio-instellingen
.
Audio en telematica
17
Confi guratie
Druk op de toets MENU .
Selecteer "Instelling" .
Selecteer "Weergave" om het
scrollen door de tekst in- of uit te
schakelen.
Selecteer "Taal" om de taal te
wijzigen.
Selecteer "Versie" om informatie
over de software op te vragen.
Selecteer "Eenheid" om de
temperatuureenheid te wijzigen
(Celcius, Fahrenheit).
Selecteer "Systeem" om het
systeem te updaten. Raadpleeg het
netwerk van het merk voor meer
informatie.
Weergave en taal instellen
Audio en telematica
18
Menustructuur/menustructuren display(s)
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
4
4
4
Directory
Afrollende tekst
Deutsch
Italiano
Español
Português
Русский
Celsius
English
Nederlands
Français
Português-Brasil
Türkçe
Fahrenheit
Oproep info
Gemiste oproepen
Gekozen nummers
Ontvangen oproepen
Radio
Telefoon
Bluetooth
Instelling
RDS
TXT
Invoer freq.
Media
Normaal
Alle random
TABellen
Bluetooth beheer
Eenheid
Zoeken
Weergave
Taal
Versie
Systeem
Status telefoon
11
1
1
22
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
1
2
2
MENU
Random
Herhaling
TA
2
2
2
.
Audio en telematica
19
Veelgestelde vragen
In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen.
VRAAGANTWOORDOPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een
andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit
hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (bassen,
hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd
op de verschillende geluidsbronnen. Het is
raadzaam de audio-functies (bassen, hoge
tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste
stand te zetten, de klankkleur te selecteren en
de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten
als de CD-speler is geselecteerd en in de stand
"Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
Bij het veranderen van
de bassen en hoge
tonen wordt de gekozen
klankkleur uitgeschakeld.
Bij het veranderen van
de klankkleur worden de
bassen en de hoge tonen
op 0 gezet.
De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is
niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen, behalve als u
een eigen klankkleur hebt ingesteld.
Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur
naar eigen wens in.
Bij het veranderen
van de balans wordt
de geluidsverdeling
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Stel de balans in of kies een geluidsverdeling
naar eigen wens.
Audio en telematica
20
VRAAGANTWOORDOPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van
de beluisterde radiozender
neemt geleidelijk af of de
voorkeuzezenders kunnen
niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz
wordt weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde
radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de
auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een
wasstraat of parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het netwerk
van het merk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar
een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het
station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde traject
voordoet.
De functie TA
(verkeersinformatie) is
ingeschakeld, maar ik krijg
geen verkeersinformatie
te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het
regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets SRC/TEL om het
golfbereik (FM1 of FM2) te vinden waarin de
voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
.
Audio en telematica
21
VRAAGANTWOORDOPLOSSING
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden
gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die
niet door de autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
autoradio wordt herkend.
- Controleer of de CD met de juiste zijde
boven in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan
niet worden gelezen als deze te veel is
beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze
zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het
hoofdstuk Audio.
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op
de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen
op 0, zonder een klankkleurte selecteren.
De Bluetooth-verbinding
wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag. Laad de batterij van de randapparatuur op.
Op het display wordt
de melding "Storing
USB-randapparatuur"
of "Randapparatuur niet
herkend" weergegeven.
De USB-stick wordt niet herkend. Gebruik uitsluitend USB-sticks met het formaat
FAT32 (Files Allocation Table 28 bits).
Een telefoon wordt
automatisch aangesloten
als een verbinding met
een andere telefoon wordt
verbroken.
Automatisch verbinding maken heeft voorrang op handmatig
verbinding maken.
Verander de instellingen van de telefoon om het
automatisch verbinding maken uit te schakelen.
Audio en telematica
22
VRAAGANTWOORDOPLOSSING
De iPod wordt bij het
aansluiten op de USB-
aansluiting niet herkend.
De iPod is niet compatibel met de USB-aansluiting.
De harde schijf of andere
randapparatuur wordt bij
het aansluiten op de USB-
aansluiting niet herkend.
Sommige schijven en randapparatuur hebben meer stroom nodig
dan de voeding die de radio levert.
Sluit de randapparatuur op het 230 V-
stopcontact, de 12 V-aansluiting of een externe
voedingsbron aan.
Let op: controleer of de randapparatuur zelf
geen signaal van meer dan 5 V afgeeft (kans op
schade).
Tijdens streaming audio
wordt het geluid tijdelijk
onderbroken.
Sommige telefoons geven voorrang aan de handsfree-
signaalverbinding.
Schakel de "handsfree"-verbinding uit voor een
betere weergave van de streaming-audio.
Bij het afspelen tijdens
"Alles random" worden
sommige nummers
overgeslagen.
De functie "Alles random" kan maximaal 999 nummers lezen.
Na het afzetten
van de motor wordt
de radio na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de
autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het
audiosysteem is
oververhit" verschijnt op
het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een
thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de
CD-speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
3
5
Rijden
Parkeerhulp achter
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door het netwerk
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden door dode hoeken in het detectiebereik
mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij
klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via
de luidspreker (rechts of links) is te herkennen
aan welke zijde van de auto het obstakel zich
bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Storing
Als er een storing optreedt,
gaat bij het inschakelen van de
achteruitversnelling dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel branden
in combinatie met een geluidssignaal
(korte pieptoon).
Raadpleeg het netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Onderstaande informatie heeft betrekking op de aanwezigheid van de autoradio / Bluetooth
Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.
Product:
Spelregels forum
Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:
lees eerst de handleiding door;
controleer of uw vraag al eerder door iemand anders is gesteld;
probeer uw vraag zo duidelijk mogelijk te stellen;
heeft u een probleem en al geprobeerd om dit op te lossen, vermeld dit erbij aub;
heeft u een oplossing gekregen van een bezoeker dan horen wij dat graag in dit forum;
wilt u een reactie geven op een vraag of antwoord, gebruik dan niet dit formulier maar klik op de knop 'reageer op deze vraag';
uw vraag wordt direct op de website gezet; vermijd daarom persoonlijke gegevens in te vullen;
Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.
Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.
Abonneren
Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Citroen C-ELYSEE - 2014 bij:
nieuwe vragen en antwoorden
nieuwe handleidingen
U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.
Ontvang uw handleiding per email
Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Citroen C-ELYSEE - 2014 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.
De handleiding is 15,02 mb groot.
U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.
Stel vragen via chat aan uw handleiding
Stel uw vraag over deze PDF
Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email
Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.
Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.
Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken
U heeft geen emailadres opgegeven
Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.
Uw vraag is op deze pagina toegevoegd
Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.