627849
19
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/123
Pagina verder
IN EEN OOGOPSLAG
4 -
5
IN EEN OOGOPSLAG
-
COCKPIT
12. Voorruitontwaseming.
13. Luidspreker (tweeter).
14. Zijruitontwaseming.
15. Verstelbaar zijventilatierooster
verwarming/ventilatie.
16. Uitschakeling passagiersairbag.
17. Bovenste dashboardkastje of
airbag passagierszijde.
18. Onderste dashboardkastje.
19. Autoradio RD3.
20. Bediening verwarming/
airconditioning.
21. Opbergvak.
22. Uitneembare asbak.
23. Versnellingshendel.
24. Aansteker.
25. Handrem.
26. Schakelaar stoelverwarming.
27. Stuur-/contactslot.
28. Stuurwielverstelling
29. Hendel motorkapontgrendeling.
30. Zekeringkast.
31. Hoogteverstelling koplampen.
32. Schakelaar elektrisch
bedienbare buitenspiegel
passagierszijde.
1. Schakelaar snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2. Schakelaar verlichting en
richtingaanwijzers.
3. Airbag bestuurder.
Claxon.
4. Instrumentenpaneel.
5. Stuurkolomschakelaar autoradio.
6. Schakelaar ruitenwissers/-
sproeiers.
7. Middelste verstelbare rooster
verwarming/ventilatie.
8. Schakelaar alarmknipperlichten.
9. Multifunctioneel display of klokje.
10. Schakelaar centrale
vergrendeling.
11. Schakelaars:
- Elektrisch bedienbare ruiten.
- Achterruitverwarming.
- Airconditioning.
IN EEN OOGOPSLAG
6 -
DE SLEUTELS
Met de sleutels kunnen de sloten
van zowel de portieren, de brand-
stofvuldop, de uitschakeling van de
airbag aan passagierszijde als het
contactslot worden bediend.
STARTEN
De afstandsbediening
Centrale vergrendeling
Met behulp van de sleutel in het slot
van de voorportieren kunnen de por-
tieren en de achterklep worden ver-
grendeld en ontgrendeld.
Als één van de portieren of de ach-
terklep is geopend, werkt de centrale
vergrendeling niet.
Met de afstandsbediening kunnen
dezelfde functies worden uitge-
voerd.
Ontgrendelen
Druk op de knop B om de auto te ont-
grendelen.
Dit wordt bevestigd door het snel
knipperen van de richtingaanwijzers.
Lokaliseren van de auto
Als de auto is vergrendeld, kan deze
op een parkeerplaats worden gelo-
kaliseerd:
Druk op de knop A , en gedurende
enkele seconden gaan de plafon-
niers branden en de richtingaan-
wijzers knipperen.
54
Vergrendelen
Druk op de knop A om de auto te ver-
grendelen.
Dit wordt bevestigd door het ge-
durende ongeveer twee seconden
branden van de richtingaanwijzers.
STOP (S):
Het contact is afgezet.
Beweeg, om het stuurslot te ontgren-
delen, het stuur enigszins en draai
tegelijkertijd aan de sleutel, zonder
te forceren.
Stand accessoires (A):
Het contact is afgezet, maar de ac-
cessoires functioneren wel.
Stand aan (M):
Het contact staat aan.
Stand starten (D):
De startmotor wordt in werking ge-
zet.
Laat de sleutel los zodra de motor
is gestart. Zet de startmotor nooit in
werking als de motor draait.
7
IN EEN OOGOPSLAG
-
RUITENWISSERS
SCHAKELAARS OP
VERLICHTING
Mistlampen vóór (ring 1 stand naar
voren ).
Mistlampen vóór en mistachterlicht
(ring 2 standen naar voren ).
Uitschakelen: draai de ring naar ach-
teren.
Lichten uit
Parkeerlichten
Dimlicht / Grootlicht
Auto's met
mistachterlicht
(ring B)
Draai de ring 1 stand naar voren.
Auto's met
mistlampen vóór
en mistachterlicht
(ring B)
Uit
Ruitensproeier
Interval
Achter
62 63
Verlichting vóór en achter (ring A)
Vóór
2 Hoge snelheid (zware neerslag).
1 Normale snelheid (normale neer-
slag).
I Intervalstand.
0 Uit.
Eén keer wissen.
Ruitensproeier: Trek de hendel naar
u toe.
IN EEN OOGOPSLAG
8 -
STOELEN VOOR
Ga nooit rijden als de hoofd-
steunen zijn verwijderd.
2. Armsteun.
3. Verstelling van de hoek van de
rugleuning.
4. Verstelling in de lengterichting.
5. Opberglade
(passagiersstoel).
40
1. Hoogteverstelling van de hoofd-
steun.
9
IN EEN OOGOPSLAG
-
ACHTERBANKEN
(7 PLAATSEN)
Uitschakelen airbag aan
passagierszijde
Steek, als het contact is af-
gezet , de sleutel in de schake-
laar 1 en draai deze in de stand
"OFF" .
Zet, zodra u het kinderzitje ver-
wijdert, de schakelaar in de stand
"ON" om de airbag weer in te
schakelen.
Controle van uitschakeling
Als de airbag aan passa-
gierszijde is uitgeschakeld
( schakelaar in de stand
"OFF" ), zal bij het aanzetten
van het contact (2e stand
van de sleutel) het verklik-
kerlampje gaan branden.
Het verklikkerlampje blijft branden
zolang de airbag aan passagierszij-
de is uitgeschakeld.
79
Airbags voor
Deze zijn voor de bestuurder in het
midden van het stuurwiel en voor de
passagier in het dashboard aange-
bracht. Ze worden tegelijkertijd ge-
activeerd, behalve als de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld.
Voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de airbag aan
passagierszijde
Schakel de airbag uit als u een
kinderzitje met de rug in de rijrich-
ting op de voorstoel plaatst.
Schakel de airbag in als er een
passagier op de voorstoel zit.
78
Zij-airbags *
De zij-airbags zijn geïntegreerd in de
rugleuning van de voorstoelen aan
de zijde van de portieren.
Ze worden aan de zijde waar de aan-
rijding plaatsvindt opgeblazen.
AIRBAGS
44
De uitvoering met 7 zitplaatsen is
voorzien van een 2-zitsbank op de
tweede zitrij en een 3-zitsbank op de
derde zitrij.
* Volgens uitvoering.
IN EEN OOGOPSLAG
10 -
STUURWIEL IN HOOGTE
VERSTELLEN
Druk, bij stilstaande auto, de hen-
del A naar voren om het stuurwiel
te ontgrendelen.
Verstel het stuurwiel in hoogte.
Vergrendel het stuurwiel door de
hendel A volledig naar u toe te
trekken.
ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
1. Schakelaar ruitbediening aan
bestuurderszijde.
2. Schakelaar ruitbediening aan
passagierszijde.
BUITENSPIEGELS
Beweeg de knop 3 in de 4 richtin-
gen om de spiegel af te stellen.
Elektrisch bedienbare
buitenspiegel aan
passagierszijde
Beweeg de schakelaar 4 vanaf
de bestuurdersstoel in de 4 rich-
tingen om de spiegel af te stel-
len.
Handbediening:
Druk op de schakelaar. De ruit
stopt zodra de schakelaar wordt
losgelaten.
Automatische bediening
(bestuurderszijde):
Houd de schakelaar enige tijd in-
gedrukt. De ruit opent of sluit vol-
ledig.
64 65 68
11
IN EEN OOGOPSLAG
-
SNELHEIDSBEGRENZER *
SNELHEIDSREGELAAR *
75 73
De functies snelheidsbegrenzer
en snelheidsregelaar kunnen,
indien ze in de auto aanwezig
zijn, niet gelijktijdig worden in-
geschakeld.
Op het instrumentenpaneel worden
de geselecteerde stand en de inge-
stelde snelheid van de snelheidsbe-
grenzer weergegeven. De minimale
snelheid die kan worden ingesteld,
bedraagt 30 km/h.
De snelheidsbegrenzer zorgt ervoor
dat de door de bestuurder ingestelde
snelheid niet wordt overschreden,
ongeacht de bediening van het rem-
pedaal of het koppelingspedaal. Aan
de andere kant heeft het intrappen
van het gaspedaal tot aan het zware
punt geen effect.
Door het gaspedaal stevig in te trap-
pen tot voorbij het zware punt, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk wor-
den overschreden.
Het instellen dient te worden uitge-
voerd met draaiende motor .
De snelheidsregelaar is voorzien van
een display op het instrumentenpa-
neel waarop de ingestelde snelheid
wordt weergegeven.
Met de snelheidsregelaar wordt de
door de bestuurder ingestelde snel-
heid constant aangehouden.
Voor het instellen of activeren dient
de wagensnelheid hoger te zijn dan
40 km/h, waarbij mimimaal de vierde
versnelling ingeschakeld moet zijn.
*
Volgens uitvoering.
IN EEN OOGOPSLAG
12 -
Nr. Symbool Functie
1
Regeling
luchtopbrengst.
2
Regeling
luchtopbrengst en
luchttoevoer.
3
Regeling
temperatuur.
4
Regeling
luchtverdeling.
Nr. Symbool Functie
1
Bediening
airconditioning.
2
Regeling
luchtopbrengst en
luchttoevoer.
3
Regeling
temperatuur.
4
Regeling
luchtverdeling.
36
38
VERWARMING
AIRCONDITIONING
13
IN EEN OOGOPSLAG
-
TIPS VOOR INSTELLINGEN IN HET INTERIEUR
Gewenste
werking ...
Verwarming of handbediende airconditioning
Luchtverdeling
Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie/
Toevoer van
buitenlucht
Temperatuur
Handbediende
airconditioning
WARM
KOUD
ONTWASEMEN
ONTDOOIEN
IN EEN OOGOPSLAG
14 -
INDELING VOORIN
1. Opbergvakken in de portieren.
A. Flessenhouder.
B. Bekerhouder.
C. Opbergvak.
2. Opbergvak boven voorruit.
3. Kaartleeslampje.
4. Plafonnier.
5. Zonneklep.
6. Dashboardkastje.
7. Aansteker.
8. Uitneembare asbak.
9. Opberglade (passagiersstoel).
67
15
IN EEN OOGOPSLAG
-
INDELING ACHTER
Sjorogen
Zorg er voor uw veiligheid
voor dat u lading altijd stevig
vastzet.
69
1. Bagage-afdekking.
2. Bagagenet voor hoge belading.
3. Sjorogen.
4. Opbergvak portier.
5. Opbergbakken tussen de
zitplaatsen voor en achter.
6. Opbergtassen.
70
IN EEN OOGOPSLAG
16 -
Het tanken dient met afgezette mo-
tor te gebeuren.
Steek de sleutel in het slot en
draai deze linksom.
Trek de tankdop uit de vulope-
ning.
De voorgeschreven brandstofsoort
staat aangegeven op een sticker.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
uitspringen. Indien dit wel gebeurt
zouden er storingen in de motor kun-
nen optreden.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ongeveer 55 liter voor
benzinemotoren en 60 liter voor
dieselmotoren.
Zodra het lampje gaat branden, kan
er nog ongeveer 50 km worden ge-
reden.
Opmerking: Als de tankdop is ver-
wijderd, kan de schuifdeur rechts niet
geopend worden.
Buitenzijde: druk de veiligheidshaak
omhoog, til de motorkap op en zet de
motorkapsteun vast om de motorkap
open te houden.
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde: trek aan de knop links
onder het dashboard.
Verklikkerlampje
brandstofreserve
61 61
BRANDSTOF TANKEN
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS
18 -
1. Verklikkerlampje
veiligheidsgordels
2. Verklikkerlampje airbags vóór en
zij-airbags
3. Verklikkerlampje uitschakeling
airbag passagier
4. Verklikkerlampje mistlampen
vóór
5. Verklikkerlampje
antiblokkeersysteem (ABS)
6. Verklikkerlampje mistachterlicht
7. Verklikkerlampje voorgloeien
dieselmotor
8. Richtingaanwijzer links
9. Kilometerteller,
onderhoudsindicator en
motorolieniveaumeter
10. Richtingaanwijzer rechts
11. Verklikkerlampje emissieregeling
12. Verklikkerlampje grootlicht
13. Verklikkerlampje handrem,
te laag remvloeistofniveau
en storing elektronische
remdrukregelaar
14. Verklikkerlampje dimlicht
15. Verklikkerlampje laden van de
accu
16. Verklikkerlampje motoroliedruk
en motorolietemperatuur
17. Verklikkerlampje water in
brandstoffi lter
18. Verklikkerlampje te laag
koelvloeistofniveau
19. Koelvloeistoftemperatuurmeter
20. Schakelaar dagteller/
kilometerteller
21. Verklikkerlampje STOP
22. Snelheidsmeter
23. Toerenteller
24. Dimmer dashboardverlichting
25. Brandstofmeter
26. Verklikkerlampje
brandstofreserve
27. Display snelheidsbegrenzer/-
regelaar
19
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS
-
CONTROLES TIJDENS HET
RIJDEN
Een verklikkerlampje dat constant
blijft branden of bij draaiende mo-
tor knippert, is een teken dat het
desbetreffende onderdeel of sy-
steem niet goed werkt. Sommige
verklikkerlampjes kunnen branden
in combinatie met een geluidssig-
naal en een melding op het display.
Negeer een dergelijke waarschu-
wing niet, maar raadpleeg zo snel
mogelijk het CITROËN -netwerk.
Stop onmiddellijk indien tijdens
het rijden het verklikkerlampje
STOP gaat branden, maar zorg er-
voor dat u uw auto op een zo vei-
lig mogelijke plaats tot stilstand
brengt.
Verklikkerlampje
STOP
Gekoppeld aan het ver-
klikkerlampje:
- motoroliedruk en motorolietem-
peratuur,
- te laag koelvloeistofniveau,
- handrem,
- te laag remvloeistofniveau,
- storing elektronische remdrukre-
gelaar.
Gekoppeld aan de koelvloeistoftem-
peratuurmeter.
Stop als het lampje bij draaiende
motor knippert onmiddellijk.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Verklikkerlampje
motoroliedruk en -
temperatuur
Gekoppeld aan het verklikkerlampje
STOP.
Stop onmiddellijk .
Wijst op hetzij:
- te lage oliedruk, waarbij op het
display de melding "Te lage mo-
toroliedruk" verschijnt.
- te weinig olie in het smeersy-
steem. Vul indien nodig olie bij.
- een te hoge temperatuur van de
motorolie. Matig uw snelheid om
de motorolietemperatuur te laten
dalen.
Het verklikkerlampje brandt in combi-
natie met een geluidssignaal.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Verklikkerlampje
te laag
koelvloeistofniveau
motor
Gekoppeld aan het verklikkerlampje
STOP.
Gaat elke keer dat het contact wordt
aangezet gedurende enkele secon-
den branden.
Het lampje brandt in combinatie met
een geluidssignaal en de melding
"Vul vloeistof bij" op het display.
Stop onmiddellijk.
Wacht tot de motor is afgekoeld alvo-
rens koelvloeistof bij te vullen.
Het koelcircuit staat onder druk.
Verklikkerlampje
handrem, te laag
remvloeistofniveau en
storing elektronische
remdrukregelaar (REF)
Gekoppeld aan het verklikkerlampje
STOP.
Gaat elke keer dat het contact wordt
aangezet branden.
Als het lampje gaat branden in com-
binatie met een geluidssignaal en
een melding op het display, wijst dit
op hetzij:
- "Handrem aangetrokken": als
tijdens het rijden de handrem is
aangetrokken.
- "Te laag remvloeistofniveau":
in het geval van een te laag rem-
vloeistofniveau in het reservoir
(als het lampje blijft branden zelfs
als de handrem niet gebruikt
wordt).
- "Storing remsysteem": in het
geval van een storing in de elek-
tronische remdrukregelaar als het
tegelijk met het verklikkerlampje
ABS brandt. Stop onmiddellijk.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Draai de dop eerst 2 slagen los om
de druk te laten dalen en te voorko-
men dat de koelvloeistof uit het
koelsysteem spuit.
Trek, als de druk eenmaal gedaald
is, de dop los en vul het systeem bij.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS
20 -
Verklikkerlampje laden
van de accu
Gaat elke keer dat het con-
tact wordt aangezet gedu-
rende enkele seconden branden. Als
het lampje bij draaiende motor gaat
branden in combinatie met een ge-
luidssignaal en de melding "Storing
laden accu" op het display, wijst dit
op hetzij:
- een storing in het laadcircuit.
- loszittende aansluitingen van de
accu of de startmotor.
- een gebroken of te slappe dyna-
moriem.
- een defecte dynamo.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Verklikkerlampje
emissieregeling
Gaat bij het aanzetten van
het contact gedurende en-
kele seconden branden.
Als het lampje bij draaiende motor
gaat branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display, wijst dit op hetzij:
- "Storing emissieregeling": een
storing in de emissieregeling.
- "Storing katalysator": duidt op
een storing in het injectie- of ont-
stekingssysteem. De katalysator
kan dan beschadigd raken (al-
leen benzinemotor).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Verklikkerlampje
voorgloeien
(diesel)
Wacht met het starten van de motor
tot dit lampje uit is.
Als de temperatuur al hoog genoeg
is, gaat het lampje gedurende minder
dan 1 seconde branden en kunt u de
motor direct starten.
Verklikkerlampje
brandstofreserve
Dit lampje gaat elke
keer dat het contact
wordt aangezet gedu-
rende enkele seconden branden.
Bij aangezet contact gaat het
lampje branden in combinatie met
een geluidssignaal en de melding
"Brandstofniveau gering" op het
display.
Als het lampje knippert en de wijzer
van de brandstofmeter in de rust-
stand (onder de 0) blijft staan, geeft
dit een storing aan in de brandstofni-
veaumeter.
Op het moment dat dit lampje gaat
branden bedraagt de actieradius nog
ca. 50 km .
Inhoud van de tank :
- ongeveer 55 liter voor benzine-
motoren,
- ongeveer 60 liter voor dieselmo-
toren.
Verklikkerlampje water
in brandstoffilter
(diesel) *
Er bestaat kans op schade aan het
inspuitsysteem.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk.
Verklikkerlampje
antiblokkeersysteem
(ABS)
Gaat elke keer dat het contact wordt
aangezet gedurende enkele secon-
den branden.
Als het lampje bij een snelheid van
meer dan 12 km/h blijft branden of
gaat branden, wijst dit op een storing
in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking met rembe-
krachtiging blijft echter behouden.
Als het lampje gaat branden in com-
binatie met een geluidssignaal en de
melding "Storing ABS" op het dis-
play, wijst dit op een storing in het
antiblokkeersysteem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
* Volgens land van bestemming.
21
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS
-
Verklikkerlampje
veiligheidsgordels *
Dit lampje gaat branden als
de bestuurder zijn veilig-
heidsgordel bij aangezet contact niet
heeft vastgemaakt.
Bij een snelheid hoger dan 20 km/h
gaat het lampje gedurende twee mi-
nuten knipperen. Na deze twee mi-
nuten blijft het lampje branden zolang
de bestuurder zijn veiligheidsgordel
niet heeft vastgemaakt.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
- Wijzer in zone (A): temperatuur is
in orde.
- Wijzer in zone (B): temperatuur
is te hoog. Het verklikkerlampje
STOP knippert in combinatie met
een geluidssignaal en de melding
"Te hoge motortemperatuur"
op het display.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
* Volgens land van bestemming.
Verklikkerlampje
uitschakeling airbag
passagier *
Het lampje gaat branden in combina-
tie met een geluidssignaal en de mel-
ding "Airbag aan passagierszijde
uitgeschakeld" op het display.
Als de airbag aan passagierszijde
uitgeschakeld is, gaat het verklikker-
lampje branden als het contact wordt
aangezet, waarna het blijft branden.
Raadpleeg in alle gevallen dat het
lampje knippert het CITROËN-net-
werk.
Verklikkerlampje
airbags vóór en
zij-airbags
Gaat bij het aanzetten van
het contact gedurende en-
kele seconden branden.
Als het lampje bij draaiende mo-
tor gaat branden in combinatie met
een geluidssignaal en de melding
"Storing airbag(s)" op het multi-
functionele display, wijst dit op een
storing in het airbagsysteem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
21
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS
-
Verklikkerlampje
veiligheidsgordels *
Dit lampje gaat branden als
de bestuurder zijn veilig-
heidsgordel bij aangezet contact niet
heeft vastgemaakt.
Bij een snelheid hoger dan 20 km/h
gaat het lampje gedurende twee mi-
nuten knipperen. Na deze twee mi-
nuten blijft het lampje branden zolang
de bestuurder zijn veiligheidsgordel
niet heeft vastgemaakt.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
- Wijzer in zone (A): temperatuur is
in orde.
- Wijzer in zone (B): temperatuur
is te hoog. Het verklikkerlampje
STOP knippert in combinatie met
een geluidssignaal en de melding
"Te hoge motortemperatuur"
op het display.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
* Volgens land van bestemming.
Verklikkerlampje
uitschakeling airbag
passagier *
Het lampje gaat branden in combina-
tie met een geluidssignaal en de mel-
ding "Airbag aan passagierszijde
uitgeschakeld" op het display.
Als de airbag aan passagierszijde
uitgeschakeld is, gaat het verklikker-
lampje branden als het contact wordt
aangezet, waarna het blijft branden.
Raadpleeg in alle gevallen dat het
lampje knippert het CITROËN-net-
werk.
Verklikkerlampje
airbags vóór en
zij-airbags
Gaat bij het aanzetten van
het contact gedurende en-
kele seconden branden.
Als het lampje bij draaiende mo-
tor gaat branden in combinatie met
een geluidssignaal en de melding
"Storing airbag(s)" op het multi-
functionele display, wijst dit op een
storing in het airbagsysteem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS
22 -
Onderhoudsindicator
Deze geeft aan hoeveel kilometer u
nog verwijderd bent van de eerstvol-
gende onderhoudscontrole volgens
het onderhoudsschema.
5 seconden na het aanzetten van het
contact geeft de teller weer de nor-
male kilometerstand of de stand van
de dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is minder dan
1.000 km.
Voorbeeld: er is nog 900 km af te leggen
tot de eerstvolgende onderhoudscontrole.
Bij het aanzetten van het contact en gedu-
rende 5 seconden daarna geeft de teller
aan:
5 seconden na het aanzetten van het
contact geeft de teller weer de nor-
male kilometerstand aan, maar het
lampje blijft branden.
Dit om aan te geven dat er binnen-
kort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden. De kilo-
metertotaalstand of de stand van de
dagteller wordt aangegeven.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is overschreden.
Elke keer als het contact wordt aangezet,
gaat het lampje gedurende 5 seconden
knipperen en geeft de teller het aantal ki-
lometers aan dat er te veel gereden is.
Voorbeeld: er had 300 km eerder een
onderhoudscontrole uitgevoerd moeten
worden.
Bij het aanzetten van het contact en ge-
durende 5 seconden daarna geeft de
teller aan:
5 seconden na het aanzetten van het
contact geeft de teller weer de nor-
male kilometerstand aan, maar het
lampje blijft branden. De kilometerto-
taalstand of de stand van de dagtel-
ler wordt aangegeven.
Opmerking : de sleutel gaat ook
branden als het onderhoudsinterval
van 2 jaar is overschreden.
DISPLAY OP HET
INSTRUMENTENPANEEL
Dit heeft, na het aanzetten van het
contact, 3 verschillende functies:
- onderhoudsindicator,
- motorolieniveaumeter,
- kilometerteller (totale kilometer-
stand en dagteller).
Opmerking : de totale kilometerstand
en de dagteller worden gedurende
dertig seconden na het uitzetten van
het contact, bij het openen van het
bestuurdersportier en bij het vergren-
delen en ontgrendelen van de auto
weergegeven.
Voorbeeld: er is nog 4.800 km af te
leggen tot de eerstvolgende onder-
houdscontrole. Bij het aanzetten van
het contact en gedurende 5 seconden
daarna geeft de teller aan:
Werking
Zodra het contact wordt aangezet,
gaat het lampje (een sleutel die onder-
houdswerkzaamheden symboliseert)
gedurende 5 seconden branden. De
teller geeft (afgerond) het resterende
aantal kilometers tot de eerstvolgen-
de onderhoudscontrole aan.
23
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS
-
Motorolieniveaumeter
Bij het aanzetten van het contact
wordt de onderhoudsindicator en-
kele seconden weergegeven en ver-
volgens gedurende 10 seconden het
motorolieniveau.
Als de zes blokjes knipperen en
"max" wordt weergegeven, is het
motorolieniveau te hoog, waardoor
ernstige motorschade kan ontstaan.
Controleer het olieniveau met de
peilstok. Als blijkt dat het olieniveau
te hoog is, raadpleeg dan zo snel
mogelijk het CITROËN-netwerk.
Het CITROËN-netwerk zet de onder-
houdsindicator na elke onderhouds-
controle weer op 0.
De onderhoudsindicator kan op de
volgende wijze op 0 worden gezet:
- zet het contact af,
- druk op de knop 1 en houd deze
ingedrukt,
- zet het contact aan.
De kilometerteller begint 10 secon-
den af te tellen,
- houd de knop 1 gedurende
10 seconden ingedrukt.
De teller geeft [= 0] aan en het lamp-
je met de sleutel gaat uit.
Als de zes segmenten knipperen en
"min" wordt weergegeven, is het mo-
torolieniveau te laag, waardoor ern-
stige motorschade kan ontstaan.
Controleer het olieniveau met de peil-
stok. Als blijkt dat het olieniveau te
laag is, moet olie worden bijgevuld.
Het knipperen van de zes segmen-
ten duidt op een storing in de motor-
olieniveaumeter.
Er bestaat kans op ernstige motor-
schade.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Controle van het olieniveau met
de peilstok of de motorolieniveau-
meter is alleen betrouwbaar als
de auto op een vlakke, horizon-
tale ondergrond staat en de motor
minstens 15 minuten niet heeft ge-
draaid.
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
Te veel olie
Te weinig olie
Storing motorolieniveaumeter
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS
24 -
Druk op de knop 1 om over te scha-
kelen van kilometerteller naar dagtel-
ler en terug.
Druk, als de dagteller is ingescha-
keld, op de knop 1 tot de nullen ver-
schijnen om de dagteller op nul te
zetten.
Kilometerteller
Druk, tijdens het branden van de ver-
lichting, op de knop om de sterkte van
de dashboardverlichting te verande-
ren. Als de verlichting de zwakste (of
felste) stand heeft bereikt, laat dan
de knop los en druk deze vervolgens
opnieuw in om de verlichting weer
feller (of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
DIMMER DASHBOARDVERLICHTING
KLOKJE
Knop 1 : instellen van de uren.
Knop 2 : instellen van de minuten.
Houd de knop ingedrukt om de tijd in
een hoger tempo in te stellen.
25
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS
-
DISPLAY A
Dit display kan de volgende informa-
tie weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de informatie van de radio,
- de controle op geopende portie-
ren (bijv.: "portier links voor ge-
opend", ...),
- de waarschuwingsmeldingen
(bijv.: "batterij afstandsbediening
leeg") en de status van de func-
ties van de auto (bijv.: "eco-mode
actief"), kort weergegeven.
Instellen van de parameters
display A
Houd de knop A gedurende twee se-
conden ingedrukt om de gegevens in
te stellen. Zodra een gegeven knip-
pert, kan het worden gewijzigd.
Vervolgens kunnen door het indruk-
ken van de knop A in onderstaande
volgorde de verschillende gegevens
geselecteerd worden:
- taal,
- uren (12 of 24 uur),
- minuten,
- jaar,
- maand,
- dag.
Door de knop B in te drukken kan de
waarde van het geselecteerde ge-
geven aangepast worden. Houd de
knop ingedrukt om de instelling in een
hoger tempo te wijzigen (terug naar
het begin na de laatste waarde).
Als de knop gedurende 7 secon-
den niet wordt ingedrukt, geeft het
display het oorspronkelijke scherm
weer en zijn de gewijzigde gegevens
opgeslagen.
AUDIO
26 -
AUTORADIO RD3
Hendel Functie
1 - Indrukken (achterzijde) Volume verhogen
2 - Indrukken (achterzijde) Volume verlagen
1 + 2 - Gelijktijdig indrukken Geluid onderbreken (mute); geluid keert terug door indrukken van een willekeurige toets
3 - Indrukken
Automatisch zoeken naar zenders in oplopende frequentie (radio) Volgende nummer
selecteren (CD)
4 - Indrukken
Automatisch zoeken naar zenders in afl opende frequentie (radio) Vorige nummer selecteren
(CD)
5 - Op het uiteinde drukken Wijzigen van de geluidsbron (radio/CD)
6 - Draaien (rechtsom) Selecteren van volgende opgeslagen zender (radio)
7 - Draaien (linksom) Selecteren van vorige opgeslagen zender (radio)
27
AUDIO
-
Toets Functie
A
In-/uitschakelen van de radio.
B - Verlagen van de geluidssterkte.
C + Verhogen van de geluidssterkte.
D RDS
RDS-functie AAN/UIT.
Langer dan 2 seconden indrukken: aan-/uitzetten van de regionale functie.
E TA
Voorrang voor verkeersinformatie AAN/UIT.
Langer dan 2 seconden indrukken: PTY-functie AAN/UIT.
H
Selecteren van lage tonen, hoge tonen, loudness, de geluidsverdeling en de automatische volumeregeling.
I
Hoger instellen van de aan de toets H gekoppelde functies.
J
Lager instellen van de aan de toets H gekoppelde functies.
L
Handmatig en automatisch zoeken van zenders in oplopende frequentie.
Volgende nummer (CD) of PTY (radio) selecteren.
M MAN Handmatige/automatische functie van de toetsen L en N .
N
Handmatig en automatisch zoeken van zenders in afl opende frequentie.
Vorige nummer (CD) of PTY (radio selecteren).
Q CD
Selecteren van de CD-speler.
Langer dan 2 seconden indrukken: in willekeurige volgorde afspelen.
R Radio
Selecteren van de radiofunctie. Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMAST, AM.
Langer dan 2 seconden indrukken: automatisch opslaan van voorkeuzestations (autostore).
S
Uitwerpen van de CD.
1 t/m 6 12 34 56
Selectie van een opgeslagen zender.
Langer dan 2 seconden indrukken: opslaan van een zender.
AUDIO
28 -
ALGEMENE FUNCTIES
AUDIO-INSTELLINGEN
Loudness-functie
Met deze functie kunnen de bassen
en hoge tonen bij een gering volume
versterkt worden. Druk op de toetsen
I of J om de functie in of uit te scha-
kelen.
Aan/uit
Druk, als het contact
AAN is of in de stand
ACCESSOIRES staat,
op de knop A om de
radio aan of uit te zet-
ten.
De radio kan gedurende 30 minuten
werken zonder dat het contact aan-
staat.
Diefstalbeveiliging
De radio is zodanig gecodeerd dat
deze alleen in uw auto functioneert.
Het heeft geen enkele zin de radio in
een andere auto te monteren.
De diefstalbeveiliging is volledig
automatisch en behoeft daarom
niet te worden ingeschakeld of in-
gesteld.
REGELING VAN HET VOLUME
Bassen
Toonregeling
Druk, als er "TREB" op het display
wordt weergegeven, op de toets I of
J om de hoge tonen in te stellen.
- "TREB -9" minimum instelling
bassen,
- "TREB 0" normale stand,
- "TREB +9" maximum instelling
bassen.
Druk herhaaldelijk op
de toets H om achter-
eenvolgens de bassen
(BASS) , de hoge to-
nen (TREB) , de loud-
ness-functie (LOUD) ,
de fader (FAD) , de
balans (BAL) en de
automatische volumeregeling te kie-
zen.
Deze functie wordt na enkele secon-
den automatisch weer uitgeschakeld
als er geen instellingen gewijzigd
worden of door de toets H na het be-
reiken van de functie voor de auto-
matische volumeregeling nogmaals
in te drukken.
Opmerking: De instellingen voor de
bassen en de hoge tonen zijn ge-
koppeld aan de op dat moment in-
geschakelde geluidsbron. Zo kan de
toonhoogte voor de radio, cassette
(RB3) , CD (RD3) of CD-wisselaar
verschillend worden ingesteld.
Druk, als er "BASS"
op het display wordt
weergegeven, op de
toets I of J om de bas-
sen in te stellen.
- "BASS -9" mi-
nimum instelling
bassen,
- "BASS 0" normale stand,
- "BASS +9" maximum instelling
bassen.
Druk herhaaldelijk
op de toets C om het
volume te verhogen
en op de toets B om
het te verlagen.
Door de toetsen C en
B ingedrukt te houden
wordt het volume sneller geregeld.
29
AUDIO
-
RADIOFUNCTIE
Faderregeling
Druk, als er "FAD" op het display
wordt weergegeven, op de toets I of
J .
Met de toets I wordt het volume vóór
versterkt.
Met de toets J wordt het volume ach-
ter versterkt.
Balansregeling
Druk, als er "BAL" op het display
wordt weergegeven, op de toets I of
J .
Met de toets I wordt het volume
rechts versterkt.
Met de toets J wordt het volume links
versterkt.
Automatische volumeregeling
Met deze functie wordt het volume
automatisch aangepast aan het ge-
luidsniveau ten gevolge van de snel-
heid van de auto.
Druk op de toets I of J om de functie
in- of uit te schakelen.
Selecteren van de radiofunctie
Druk op de toets R . Opmerkingen over de
radio-ontvangst
De ontvangst van uw autoradio wijkt
af van de ontvangst van uw radio
thuis. De ontvangst van langegolf,
middengolf en FM-zenders (frequen-
tiemodulatie) kan door diverse oorza-
ken worden gestoord. Dit ligt niet aan
de kwaliteit van het apparaat, maar
aan de opbouw van de radiosignalen
en de wijze van verzenden.
Bij AM-zenders kunnen er storingen
optreden als er onder hoogspan-
ningskabels, in tunnels of onder via-
ducten wordt gereden.
Bij FM-zenders kunnen de afstand
van de zender, de refl ectie van het
signaal door grote obstakels (ber-
gen, gebouwen, enz.) en het zender-
bereik oorzaak zijn van een mindere
ontvangst.
Selecteren van het golfbereik
Druk steeds kort op de toets R om de
golfl engte FM1, FM2, FMast of AM te
kiezen.
29
AUDIO
-
RADIOFUNCTIE
Faderregeling
Druk, als er "FAD" op het display
wordt weergegeven, op de toets I of
J .
Met de toets I wordt het volume vóór
versterkt.
Met de toets J wordt het volume ach-
ter versterkt.
Balansregeling
Druk, als er "BAL" op het display
wordt weergegeven, op de toets I of
J .
Met de toets I wordt het volume
rechts versterkt.
Met de toets J wordt het volume links
versterkt.
Automatische volumeregeling
Met deze functie wordt het volume
automatisch aangepast aan het ge-
luidsniveau ten gevolge van de snel-
heid van de auto.
Druk op de toets I of J om de functie
in- of uit te schakelen.
Selecteren van de radiofunctie
Druk op de toets R . Opmerkingen over de
radio-ontvangst
De ontvangst van uw autoradio wijkt
af van de ontvangst van uw radio
thuis. De ontvangst van langegolf,
middengolf en FM-zenders (frequen-
tiemodulatie) kan door diverse oorza-
ken worden gestoord. Dit ligt niet aan
de kwaliteit van het apparaat, maar
aan de opbouw van de radiosignalen
en de wijze van verzenden.
Bij AM-zenders kunnen er storingen
optreden als er onder hoogspan-
ningskabels, in tunnels of onder via-
ducten wordt gereden.
Bij FM-zenders kunnen de afstand
van de zender, de refl ectie van het
signaal door grote obstakels (ber-
gen, gebouwen, enz.) en het zender-
bereik oorzaak zijn van een mindere
ontvangst.
Selecteren van het golfbereik
Druk steeds kort op de toets R om de
golfl engte FM1, FM2, FMast of AM te
kiezen.
AUDIO
30 -
Druk kort op één van de toetsen L
of N om respectievelijk de volgende
of vorige zender te selecteren. Als
deze toets wordt vastgehouden, blijft
de radio in de gekozen volgorde fre-
quenties afzoeken.
De radio stopt bij de eerste zender
die na het loslaten van de toets wordt
gevonden.
Als de functie TA is ingeschakeld,
wordt alleen afgestemd op zenders
die verkeersinformatie uitzenden.
Eerst worden de sterkste zenders
afgezocht in de stand "LO" . Daarna
wordt in de stand "DX" ook naar
zwakkere zenders gezocht.
Druk twee keer kort op de toets
L of N om direct in de stand "DX" op
de zwakkere zenders af te kunnen
stemmen.
Handmatig afstemmen
Druk op de toets "MAN" .
Druk kort op de toets L of N om res-
pectievelijk de volgende of vorige
zender te selecteren.
Als deze toets wordt vastgehouden,
blijft de radio in de gekozen volgorde
frequenties afzoeken.
Het zoeken stopt zodra de toets
wordt losgelaten.
Als de toets "MAN" opnieuw wordt
ingedrukt, wordt teruggekeerd naar
het automatisch afstemmen op een
zender.
Handmatig opslaan van zenders
Kies het gewenste station.
Houd één van de voorkeuzetoetsen
"1" t/m "6" langer dan twee secon-
den ingedrukt.
Het geluid valt weg en keert weer te-
rug: de desbetreffende zender is nu
opgeslagen.
Automatisch afstemmen Automatisch opslaan van FM-
zenders (autostore)
Houd de toets R lan-
ger dan twee secon-
den ingedrukt.
De autoradio slaat automatisch de 6
sterkste FM -zenders op. Deze zen-
ders worden op de FMast-band op-
geslagen.
Als er minder dan 6 zenders worden
gevonden, blijven de resterende ge-
heugens ongewijzigd.
Oproepen van opgeslagen
zenders
Telkens als een van de toetsen "1"
t/m "6" wordt ingedrukt, wordt de
desbetreffende zender weergege-
ven.
31
AUDIO
-
RDS
Verkeersinformatie Regionale functie (REG)
Volgen van RDS-zenders
Op het display wordt de naam van
de zender aangegeven. Als de RDS-
functie is ingeschakeld, zoekt de
radio steeds de sterkste zender die
hetzelfde programma uitzendt.
Druk op de toets "TA"
om deze functie in of
uit te schakelen.
Druk kort op de
toets "RDS" om de
functie in of uit te
schakelen.
Op het multifunctionele display ver-
schijnt:
- "RDS" als deze functie is inge-
schakeld,
- "(RDS)" als deze functie wel in-
geschakeld, maar niet beschik-
baar is.
Sommige gekoppelde
zenders zenden op
bepaalde tijdstippen
op dezelfde frequen-
tie verschillende, regionale program-
ma's uit. Met deze functie kan een
regionaal programma worden beluis-
terd.
Houd hiervoor de toets "RDS" langer
dan twee seconden ingedrukt om de
functie REG in of uit te schakelen.
Gebruik van de RDS-functie
(Radio Data Systeem) op FM
De RDS -functie biedt de mogelijk-
heid om naar een zender te luisteren,
ongeacht de verschillende frequen-
ties die voor deze zender gebruikt
worden in de diverse regio's.
Opmerking: het volume van de
verkeersinformatie is onafhanke-
lijk van het normale volume van de
radio. U kunt dit instellen met de
volumeknop. De instelling wordt
opgeslagen en gebruikt bij vol-
gende berichten.
Op het display verschijnt:
- "TA" als deze functie is inge-
schakeld,
- "(TA)" als deze functie wel inge-
schakeld, maar niet beschikbaar
is.
Als deze functie is ingeschakeld,
wordt de geluidsbron die op dat mo-
ment te horen is (radio, cassette, CD
of CD-wisselaar) onderbroken om
voorrang te verlenen aan de ontvan-
gen verkeersinformatie.
Druk op de toets "TA" om de ver-
keersinformatie te onderbreken, de
functie is dan uitgeschakeld.
AUDIO
32 -
EON
Dit systeem maakt koppelingen tus-
sen zenders in hetzelfde gebied. Bij
dit systeem is het mogelijk om au-
tomatisch naar andere zenders bin-
nen het gebied over te schakelen die
verkeersinformatie of een PTY -pro-
grammering uitzenden.
De EON-functie werkt alleen als de
functie TA of PTY is ingeschakeld.
PTY-functie
Met behulp van deze functie kunnen
zenders met een specifi eke program-
mering (info, cultuur, sport, pop...)
beluisterd worden.
Zoeken van een PTY -programmering:
Houd, als FM is ge-
selecteerd, de toets
"TA" langer dan twee
seconden ingedrukt
om deze functie in of uit te schake-
len.
- Schakel de PTY -functie in.
- Druk kort op één van de toetsen
L of N om een overzicht met de
verschillende programmatypes
weer te geven.
- Als er een programma naar wens
wordt weergegeven, houd dan
één van de toetsen L of N langer
dan twee seconden ingedrukt om
automatisch af te stemmen (na
het afstemmen wordt de PTY -
functie weer uitgeschakeld).
In de stand PTY kunnen de ver-
schillende programmatypes wor-
den opgeslagen. Houd daarvoor de
voorkeuzetoetsen "1" t/m "6" langer
dan twee seconden ingedrukt. Een
bepaalde programmering kan nu
worden opgeroepen door de desbe-
treffende toets kort in te drukken.
33
AUDIO
-
Uitwerpen van een CD
Random-functie (RDM)
Houd, op het moment dat de CD-
speler als geluidsbron is gekozen,
de toets Q langer dan 2 seconden
ingedrukt. De nummers van de CD
worden nu in een willekeurige volg-
orde afgespeeld. Druk de toets Q
opnieuw langer dan 2 seconden in
om weer op normaal spelen over te
schakelen.
De random-functie wordt uitgescha-
keld zodra de radio wordt uitgezet.
Zodra een CD in de
CD-speler wordt ge-
stoken met het etiket
naar boven gericht,
zal de CD-speler de
CD automatisch af-
spelen.
Als er al een CD in het apparaat zit,
druk dan op de toets Q .
CD-SPELER
Het gebruik van gekraste
CD's kan storingen veroor-
zaken.
Gebruik uitsluitend CD's met
een ronde vorm.
Selecteren van een nummer van
de CD
Druk op de toets L om het volgende
nummer te selecteren.
Druk op de toets N om terug te gaan
naar het begin van het afgespeelde
nummer of het vorige nummer.
Druk op de toets S om
de CD uit de CD-spe-
ler te werpen.
Versneld afspelen
Houd één van de toetsen L of N lang
ingedrukt om de CD versneld vooruit
of achteruit af te spelen.
Het versneld afspelen stopt zodra de
toets wordt losgelaten.
Selecteren van de CD-speler
COMFORT
34 -
35
COMFORT
-
VENTILATIE
1. Uitstroomopeningen
voorruitontwaseming.
2. Uitstroomopeningen
zijruitontwaseming.
3. Zijventilatieroosters.
4. Middelste ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen voor
beenruimte voor.
Het airconditioningssysteem is
chloorvrij en is niet schadelijk voor
de ozonlaag.
Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per
maand 5 tot 10 minuten aan om het
systeem in perfecte staat te houden.
Bij stilstand is het normaal dat er
onder de auto een plasje water ver-
schijnt, aangezien de airconditioning
het condenswater druppelsgewijs
afvoert via een daarvoor bestemde
afvoeropening.
Gebruik de airconditioning niet als
deze niet koelt en laat het systeem
in dat geval door het CITROËN-net-
werk controleren.
Achterruitverwarming en
verwarming buitenspiegels
Druk bij draaiende motor op de scha-
kelaar om de achterruitverwarming
en de verwarming van de buitenspie-
gels in te schakelen.
Na ongeveer 12 minuten worden
deze automatisch weer uitgescha-
keld.
Druk opnieuw op de schakelaar om
de systemen weer 12 minuten te la-
ten werken.
De verwarming kan ook eerder hand-
matig worden uitgeschakeld door op
de schakelaar te drukken.
Gebruiksadviezen
Stel de luchtverdeling naar wens en
afhankelijk van de weersomstandig-
heden in.
Wijzig de temperatuurinstelling ge-
leidelijk om het gewenste comfort te
bereiken.
Schuif de knop van de luchttoevoer-
regeling in de stand "Toevoer van
buitenlucht".
Let er voor een gelijkmatige verde-
ling van de lucht naar het interieur
op dat het luchtinlaatrooster en de
uitstroomopeningen in de auto niet
afgedekt worden. Zorg ervoor dat
het interieurfi lter in een goede staat
verkeert.
Om bij koude motor een te grote toe-
voer van koude lucht te voorkomen,
bereikt de ventilatie geleidelijk het
optimale niveau.
Om de airconditioning (toets A/C ) ef-
fectief te kunnen gebruiken, moeten
de ruiten zijn gesloten.
Als de temperatuur in de auto nadat
deze een tijd in de zon heeft gestaan
erg hoog is opgelopen, is het raad-
zaam het interieur enige tijd te laten
doorluchten.
COMFORT
36 -
Toevoer van buitenlucht.
VERWARMING
Draai de knop in 1 van de
4 standen om de gewenste
luchtopbrengst te verkrijgen.
2. Regeling luchtopbrengst en
regeling luchttoevoer
Draai de knop in 1 van de
4 standen om de gewenste
luchtopbrengst te verkrijgen.
Zet de knop, zodra de omstandig-
heden dit toelaten, weer in de stand
toevoer buitenlucht om het beslaan
van de ruiten te voorkomen.
Dit is de normale stand.
Geen toevoer van buiten-
lucht.
Deze stand dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast
af te sluiten.
1. Regeling luchtopbrengst
37
COMFORT
-
Deze instelling wordt aanbevolen bij
een koud klimaat.
3. Temperatuurregeling
Naar behoefte in te stellen.
Van blauw (buitentemperatuur) tot
rood (warm).
4. Luchtverdeling
Deze instelling wordt aanbevolen on-
der warme weersomstandigheden.
Luchtstroom naar voorruit en
zijruiten (ontwasemen-ont-
dooien).
Ga voor het snel ontwasemen van
de voorruit en de zijruiten als volgt te
werk:
- Schuif de knop van de luchttoe-
voerregeling in de stand "Toevoer
van buitenlucht",
- Stel de temperatuur en de lucht-
opbrengst in op maximaal,
- Sluit de middelste ventilatieroos-
ters.
Luchtstroom naar voorruit,
portierruiten en beenruimte.
Luchtstroom naar de been-
ruimte.
Luchtstroom naar interieur
(linker, rechter en middelste
ventilatieroosters).
COMFORT
38 -
Druk de schakelaar in om de
airconditioning in te scha-
kelen. Het verklikkerlampje
gaat branden.
2. Regeling luchtopbrengst en
toevoer van buitenlucht
Draai de knop in 1 van de
4 standen om de gewenste
luchtopbrengst te verkrijgen.
AIRCONDITIONING
De airconditioning werkt niet als
de knop voor de regeling van de
luchtopbrengst in de laagste stand
staat.
Opmerking: Laat voor een optimale
werking van de airconditioning de
ventilatieroosters openstaan.
1. Airconditioning
De airconditioning kan tijdens alle
seizoenen gebruikt worden. Het sy-
steem stelt u in staat de temperatuur
in het interieur `s zomers te verlagen
en zorgt in de winter bij temperaturen
boven 0°C voor een snelle ontwase-
ming van beslagen ruiten.
39
COMFORT
-
Standkachel
Auto's uitgerust met een HDI diesel-
motor kunnen zijn voorzien van een
automatische standkachel voor uw
comfort.
Bij stationair toerental en stilstaande
auto kunnen een uittoon, rook en
een lichte walm worden waargeno-
men. Dit is een normaal verschijn-
sel.
Luchtstroom naar interieur
(linker, rechter en middelste
ventilatieroosters).
Deze instelling wordt aanbevolen on-
der warme weersomstandigheden.
Luchtrecirculatie.
Deze stand dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast
af te sluiten.
Als deze stand gebruikt wordt terwijl
de airco is ingeschakeld, wordt de
capaciteit van de airco en de verwar-
ming vergroot.
Als deze stand wordt gebruikt zonder
de airconditioning, bestaat het risico
dat de ruiten beslaan.
Zet de knop, zodra de omstandig-
heden dit toelaten, weer in de stand
toevoer buitenlucht.
3. Temperatuurregeling
Naar behoefte in te stellen.
Van blauw (koud als de airco is inge-
schakeld) tot rood (warm).
4. Luchtverdeling
Luchtstroom naar voorruit en
zijruiten (ontwasemen - ont-
dooien).
Ga voor het snel ontwasemen van
de voorruit en de zijruiten als volgt te
werk:
- Stel de temperatuur en de lucht-
opbrengst in op maximaal.
- Sluit de middelste ventilatieroos-
ters.
- Schuif de knop van de luchttoe-
voerregeling in de stand "Toevoer
van buitenlucht".
- Schakel de airconditioning in.
Luchtstroom naar de been-
ruimte.
Deze instelling wordt aanbevolen bij
een koud klimaat.
Luchtstroom naar voorruit,
portierruiten en beenruimte.
Toevoer van buitenlucht.
Dit is de normale stand.
STOELEN
40
-
41
STOELEN
-
VOORSTOELEN
De stand van de hoofdsteun is
juist als de bovenzijde van de
hoofdsteun zich ter hoogte van de
bovenzijde van het hoofd bevindt
.
Zet, om de hoofdsteun te verwijde-
ren, deze in de hoogste stand, druk
de pallen in en trek de hoofdsteun
gelijktijdig omhoog.
Steek om de hoofdsteun terug te zet-
ten de pennen in de openingen van
de rugleuning tot de hoofdsteun op
zijn plaats blijft.
Zorg ervoor dat het terug-
keren in de oorspronkelijke
stand niet wordt verhinderd;
deze stand is noodzakelijk
om de stoel te vergrendelen
in de lengterichting.
4. Verstelling in lengterichting
Til de beugel op en schuif de stoel in
de gewenste stand.
1. Hoogteverstelling hoofdsteun
Schuif de hoofdsteun naar wens ho-
ger of lager.
2. Armsteunen
Deze zijn neerklapbaar.
3. Rugleuningverstelling
5. Opberglade (uitvoering met
airbag passagier)
U heeft de beschikking over een op-
berglade onder de passagiersstoel.
Til de lade iets op en trek hem naar
voren om hem te openen.
6. Schakelaar stoelverwarming
Druk de schakelaar in. De tempera-
tuur wordt automatisch geregeld.
Druk nogmaals op de schakelaar om
de verwarming weer uit te schake-
len.
Opmerking: De geselecteerde stand
van de stoelverwarming blijft, nadat
het contact is afgezet, nog twee mi-
nuten in het geheugen.
7. Toegang tot de
zitplaatsen achter
(uitvoering met één
schuifdeur)
Plaats geen zware voorwer-
pen in de opbergladen.
A. Draai aan de knop.
B. Trek aan de hendel
(uitvoering met één
schuifdeur).
Ga nooit rijden als de hoofd-
steunen zijn verwijderd; de
hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en correct zijn af-
gesteld.
Trek de handgreep omhoog om de
rugleuning naar voren te klappen en
schuif de stoel vooruit.
Als de stoel wordt teruggeduwd,
komt deze automatisch weer in de
oorspronkelijke stand terug (bestuur-
derszijde).
STOELEN
42
-
MULTIFUNCTIONELE PASSAGIERSSTOEL
Volledig neerklappen van de stoel:
Trek de hendel 2 omhoog en kantel
de stoel volledig.
Het is niet noodzakelijk de hoofd-
steun te verwijderen.
U heeft nu toegang tot een opberg-
koffer waarin u voorwerpen die niet
in het zicht mogen liggen kunt opber-
gen.
Wanneer uw auto niet van een tus-
senschot is voorzien, kunt u boven-
dien lange voorwerpen vervoeren
(tot 2,10 m).
Deze kunnen op de voorste rand van
de vloer worden geplaatst en worden
vastgezet met de achterste stang in
de laadruimte of met de sjorogen.
Neerklappen van de rugleuning:
Trek de hendel 1 omhoog en kantel
de rugleuning.
U beschikt zo over een schrijfplateau,
bekerhouders en een riem waarmee
documenten kunnen worden beves-
tigd.
43
STOELEN
-
Neerklappen van de achterbank:
- Schuif de hoofdsteunen omlaag.
- Druk op de knop 1 om de rugleu-
ning 2 los te maken.
- Klap de rugleuning 2 neer op de
zitting.
- Zet de achterbank in de "porte-
feuillestand".
Terugplaatsen:
- Kantel de achterbankzitting terug
in de oorspronkelijke stand.
- Klap de rugleuning omhoog.
- Controleer of de zitting goed is
verankerd.
Let op dat de gordels niet worden
vastgeklemd.
ACHTERBANK
(5 ZITPLAATSEN)
HOOFDSTEUN
De achterbank is voorzien van kom-
mavormige hoofdsteunen.
Omhoog: druk gelijktijdig op de twee
borglippen, til de hoofdsteun op en
trek deze omhoog.
Omlaag: druk gelijktijdig op de twee
borglippen en duw de hoofdsteun
omlaag.
Verwijderen: zet de hoofdsteun in de
hoogste stand, til deze op en verwij-
der vervolgens de hoofdsteun.
Berg de hoofdsteun in de auto op en
zet deze vast.
Terugzetten: steek de pennen van
de hoofdsteun recht in de openingen
van de rugleuning.
STOELEN
44
-
ACHTERBANKEN
(7 ZITPLAATSEN)
De banken op de tweede en derde
zitrij zijn afzonderlijk verstelbaar.
Achterbank tweede zitrij
Rugleuning in de tafelstand
zetten
- Duw de hoofdsteunen volledig
omlaag.
- Bedien de hendel om de rugleu-
ning op de zitting van de bank te
klappen.
Rechtop zetten van de rugleuning
- Zet de rugleuning in de oorspron-
kelijke stand en controleer of
deze correct is verankerd op de
stijl van de auto.
Bank in de portefeuillestand
zetten
- Zet de bank in de tafelstand.
- Trek aan de handgreep aan de
achterzijde van de bank om de
steunen uit de verankerpunten op
de vloer te verwijderen.
- Kantel de bank naar voren.
Terugzetten van de bank
Let voordat u de bank terug-
klapt op het volgende:
- de voeten van een passagier op
de derde zitrij mogen zich niet
op de verankeringspunten op de
vloer bevinden,
- de passagier op de buitenste zit-
plaats moet de autogordel kun-
nen gebruiken,
- Kantel de bank in zijn geheel naar
achteren.
45
STOELEN
-
Achterbank derde zitrij
Rugleuning in de tafelstand
zetten
- Duw de hoofdsteunen volledig
omlaag.
- Bedien gelijktijdig de twee hen-
dels om de rugleuning op de zit-
ting te klappen.
Rechtop zetten van de rugleuning
- Zet de rugleuning in de oorspron-
kelijke stand en controleer of
deze correct is verankerd op de
stijl van de auto.
Bank in de portefeuillestand
zetten
- Zet de bank in de tafelstand.
- Trek aan de handgreep aan de
achterzijde van de bank om de
steunen te verwijderen uit de ver-
ankeringspunten op de vloer.
- Klap de bank naar voren.
Terugplaatsen van de bank
- Controleer alvorens de bank naar
achteren te klappen of de passa-
giers van de buitenste zitplaatsen
de autogordels kunnen gebrui-
ken.
- Klap de bank naar achteren.
Toegang tot de derde zitrij
De achterbank op de derde zitrij is
bereikbaar vanaf de rechterschuif-
deur via een doorgang naast de bank
op de tweede zitrij.
Gebruiksvoorschrift
Plaats geen harde of zware
voorwerpen op de in de ta-
felstand neergeklapte rug-
leuningen, bij een aanrijding of
noodstop kunnen deze veranderen
in gevaarlijke projectielen.
Na de verschillende handelingen:
- verwijder een hoofdsteun niet
zonder deze op te bergen, be-
vestig deze aan een steun in de
auto,
- sluit de doorgang naar de derde
zitrij niet af,
- controleer of de veiligheidsgor-
dels bereikbaar blijven en gemak-
kelijk door de passagier kunnen
worden vastgemaakt,
- ga niet rijden voordat alle passa-
giers hun veiligheidsgordel heb-
ben vastgemaakt en afgesteld,
- de passagier op de derde zitrij
moet erop letten de openingen
voor de verankering van de bank
op de tweede zitrij niet te af te
dekken.
STOELEN
46
-
ALGEMENE INFORMATIE
MET BETREKKING TOT
KINDERZITJES
Hoewel CITROËN bij het ontwerp
van uw auto veel aandacht heeft be-
steed aan veiligheidsvoorzieningen
voor uw kinderen, is hun veiligheid
natuurlijk ook afhankelijk van u zelf.
Volg voor een optimale veiligheid de
volgende adviezen op:
- kinderen jonger dan 12 jaar
of kleiner dan 1,50 m dienen
in gehomologeerde, aan het
lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheids-
gordels of ISOFIX-bevestigingen *
uitgeruste plaatsen te worden
vervoerd,
- kinderen tot 9 kg moeten voor-
in "met de rug in de rijrichting"
worden vervoerd.
BEVESTIGEN VAN EEN KINDERZITJE MET EEN DRIEPUNTS
VEILIGHEIDSGORDEL
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met het
gezicht in de rijrichting op de pas-
sagiersstoel voor wordt geplaatst,
moet de stoel van de auto in de mid-
delste stand met de rugleuning recht-
op worden gezet en mag de airbag
aan passagierszijde niet worden uit-
geschakeld.
* De regels voor het vervoeren van
kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg hiervoor de wetgeving
in uw land.
Middelste stand
"Met de rug in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de passagiers-
stoel voor wordt geplaatst, moet de
airbag aan passagierszijde * zijn uit-
geschakeld. Anders kan het kind bij
het afgaan van de airbag levens-
gevaarlijk gewond raken .
47
STOELEN
-
DOOR CITROËN AANBEVOLEN KINDERZITJES
CITROËN levert een complete reeks kinderzitjes voorzien van een artikelnum-
mer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting
geplaatst.
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
L2
"KIDDY Life"
Bij het vervoeren van jonge kinderen
(van 9 tot 18 kg) is het gebruik van de
gordelbeschermer verplicht.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3
"RECARO Start".
L4
"KLIPPAN
Optima"
Vanaf 6 jaar
(ongeveer 22 kg):
gebruik alleen de
zitverhoging.
Airbag aan passagierszijde OFF
47
STOELEN
-
DOOR CITROËN AANBEVOLEN KINDERZITJES
CITROËN levert een complete reeks kinderzitjes voorzien van een artikelnum-
mer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting
geplaatst.
Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg
L2
"KIDDY Life"
Bij het vervoeren van jonge kinderen
(van 9 tot 18 kg) is het gebruik van de
gordelbeschermer verplicht.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3
"RECARO Start".
L4
"KLIPPAN
Optima"
Vanaf 6 jaar
(ongeveer 22 kg):
gebruik alleen de
zitverhoging.
Airbag aan passagierszijde OFF
STOELEN
48
-
BEVESTIGEN VAN KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer voor het bevestigen met de veiligheids-
gordel van een goedgekeurd universeel kinderzitje (a) in uw auto, afhankelijk van het gewicht van het kind en de plaats in
de auto:
Gewicht en leeftijdsindicatie van het kind
Plaats
< 13 kg
(groep 0 (b) en 0+)
Tot
1 jaar
9 tot 18 kg
(groep 1)
Van 1 tot
3 jaar
15 tot 25 kg
(groep 2)
Van 3 tot
6 jaar
22 tot 36 kg
(groep 3)
Van 6 tot
10 jaar
Passagier vóór (c) U U U U
Zitrij 2
Buitenste
zitplaatsen
U U U U
Middelste
zitplaats
U U U U
Zitrij 2 *
Rechts U U U U
Links U U U U
Zitrij 3 *
Buitenste
zitplaatsen
U U U U
Middelste
zitplaatsen
U U U U
49
STOELEN
-
ISOFIX-
BEVESTIGINGEN
Het betreft 2 ringen die zijn geplaatst
tussen de rug en de zitting van de
stoel.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor
een betrouwbare, degelijke en snelle
montage van het kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken
over 2 sloten die eenvoudig aan deze
ringen kunnen worden verankerd.
Uw auto voldoet aan de ISOFIX-nor-
men .
De onderstaande zitplaatsen zijn
uitgerust * met de voorgeschreven
ISOFIX-bevestigingen:
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje
dat in alle auto's met behulp van
de veiligheidsgordel kan worden
geplaatst.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot
10 kg.
(c) Raadpleeg de wetgeving in uw
land alvorens een kinderzitje op
deze plaats te bevestigen.
U Zitplaats geschikt voor de beves-
tiging van een universeel geho-
mologeerd kinderzitje dat met de
veiligheidsgordel wordt vastge-
maakt, met de "rug in de rijrich-
ting" en/of met het "gezicht in de
rijrichting".
* MPV 7 zitplaatsen: niet voorzien
van ISOFIX-bevestigingen.
49
STOELEN
-
ISOFIX-
BEVESTIGINGEN
Het betreft 2 ringen die zijn geplaatst
tussen de rug en de zitting van de
stoel.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor
een betrouwbare, degelijke en snelle
montage van het kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken
over 2 sloten die eenvoudig aan deze
ringen kunnen worden verankerd.
Uw auto voldoet aan de ISOFIX-nor-
men .
De onderstaande zitplaatsen zijn
uitgerust * met de voorgeschreven
ISOFIX-bevestigingen:
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje
dat in alle auto's met behulp van
de veiligheidsgordel kan worden
geplaatst.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot
10 kg.
(c) Raadpleeg de wetgeving in uw
land alvorens een kinderzitje op
deze plaats te bevestigen.
U Zitplaats geschikt voor de beves-
tiging van een universeel geho-
mologeerd kinderzitje dat met de
veiligheidsgordel wordt vastge-
maakt, met de "rug in de rijrich-
ting" en/of met het "gezicht in de
rijrichting".
* MPV 7 zitplaatsen: niet voorzien
van ISOFIX-bevestigingen.
50
-
ISOFIX KINDERZITJE AANBEVOLEN DOOR CITROËN EN GEHOMOLOGEERD VOOR UW
AUTO
KIDDY isofi x
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Groep 1: van 9 tot 18 kg
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst, uitsluitend op de
buitenste zitplaats achter. Wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
De rugleuning van het zitje moet tegen de rugleuning van
de desbetreffende voorstoel steunen.
De passagiersstoel vóór moet in de middelste stand
worden gezet.
Dit kinderzitje kan eveneens worden
bevestigd op zitplaatsen die niet zijn
voorzien van ISOFIX bevestigings-
punten.
In dat geval is het verplicht het zitje
te bevestigen met de driepunts vei-
ligheidsgordel van de auto.
Volg bij het plaatsen van het kin-
derzitje de gebruiksaanwijzing van
de fabrikant van het zitje.
51
STOELEN
-
ADVIEZEN VOOR
KINDERZITJES
De onjuiste bevestiging van
een kinderzitje brengt de vei-
ligheid van het kind in gevaar in ge-
val van een botsing.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
of het tuigje van het kinderzitje, zelfs
bij korte ritten, worden vastgemaakt
waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mo-
gelijk moet worden beperkt .
Zorg er voor een optimale beves-
tiging van het kinderzitje "met het
gezicht in de rijrichting" voor dat de
rugleuning van het zitje tegen de
rugleuning van de stoel van de auto
aandrukt en dat de hoofdsteun geen
belemmering vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet
worden, berg deze dan zorgvuldig
op om te voorkomen dat de hoofd-
steun door de auto vliegt bij krachtig
afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen
niet met het gezicht in de rijrichting
op de passagiersstoel voor worden
vervoerd, behalve als de achterzit-
plaatsen al bezet zijn door andere
kinderen of als de achterbank niet
bruikbaar, neergeklapt of verwijderd
is.
Schakel de airbag aan passagiers-
zijde uit zodra een kinderzitje met de
rug in de rijrichting op de voorstoel
wordt geplaatst. Het kind kan anders
bij het in werking treden van de air-
bag levensgevaarlijk gewond raken.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht
achter in een auto,
- nooit een kind of een dier in een
auto achter wanneer alle ruiten
gesloten zijn en de auto in de zon
staat,
- de sleutels nooit binnen bereik
van de kinderen achter in de
auto.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de veilig-
heidsgordel moet over de schouder
van het kind liggen zonder de hals te
raken.
Controleer of de heupgordel goed
over de bovenbenen van het kind
ligt.
CITROËN beveelt aan een stoelver-
hoger met rugleuning te gebruiken
voorzien van een gordelgeleider ter
hoogte van de schouder.
Gebruik de kinderbeveili-
ging om te voorkomen dat
de portieren per ongeluk
geopend worden.
Zorg er voor dat de achter-
zijruiten niet verder dan voor 1/3 deel
geopend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te bescher-
men.
STOELEN
52
-
VEILIGHEIDSGORDELS
De veiligheidsgordel omdoen
Trek de riem om u heen en steek de
gesp in de gordelsluiting.
Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken van de
veiligheidsgordel
Druk op de knop van de gordelslui-
ting.
Veiligheidsgordels vóór met
pyrotechnische gordelspanners
Dankzij de toepassing van veilig-
heidsgordels met gordelspanners is
de veiligheid van de voorste inzitten-
den bij frontale aanrijdingen nog ver-
der verbeterd.
De gordelspanners dienen om, af-
hankelijk van de kracht van de aan-
rijding, de veiligheidsgordels stevig
tegen de lichamen van de inzitten-
den te trekken.
De veiligheidsgordels met gordel-
spanners werken alleen als het con-
tact is aangezet.
Hoogteverstelling van de
veiligheidsgordel
Verlagen of verhogen: Schuif de
knop omlaag of omhoog.
Veiligheidsgordels
achter (5 zitplaatsen)
De zitplaatsen achter zijn voorzien
van drie driepunts veiligheidsgordels
met oprolautomaat (achterbank met
in twee delen neerklapbare leuning
(1/3 - 2/3)).
Veiligheidsgordels
achter (7 zitplaatsen)
Tweede zitrij
De zitplaatsen achter zijn voorzien
van twee driepunts veiligheidsgor-
dels met oprolautomaat.
Derde zitrij
De zitplaatsen achter zijn voorzien
van drie driepunts veiligheidsgordels
met oprolautomaat.
53
STOELEN
-
De bestuurder moet ervoor
zorgen dat alle passagiers
tijdens het rijden op de juiste
wijze hun veiligheidsgordel
dragen.
Zorg ervoor dat alle inzitten-
den tijdens het rijden hun veiligheids-
gordel dragen, ook al betreft het een
korte rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen * , moet de heupgordel
altijd onder de armsteun door wor-
den geleid.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel
automatisch wordt aangepast aan
uw lichaamsbouw. De gordel wordt
automatisch opgerold als deze niet
wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien
van een automatische blokkeerin-
richting die in werking treedt bij een
aanrijding, een noodstop of het over
de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door
kort aan de riem te trekken en deze
weer los te laten.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam
te worden gedragen,
- mag deze door niet meer dan
één volwassen persoon worden
gedragen,
- mag deze geen beschadigingen
of rafels vertonen,
- moet deze in een vloeiende be-
weging naar voren worden ge-
trokken, om te voorkomen dat de
gordel gedraaid raakt,
- mag er om te voorkomen dat de
gordel niet goed werkt niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veilig-
heidsvoorschriften moeten werk-
zaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitge-
voerd door het CITROËN-netwerk,
die tevens voor de garantie zorgt en
de werkzaamheden volgens de voor-
schriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
CITROËN-netwerk, met name op be-
schadigingen van de riem.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-
netwerk.
* Volgens uitvoering.
Voorschriften voor kinderen:
- Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van
een geschikt kinderzitje,
- Gebruik geen gordelgeleider *
wanneer een kinderzitje is geïn-
stalleerd,
- De veiligheidsgordel mag door
niet meer dan één persoon ge-
dragen worden,
- Laat nooit een kind op schoot zit-
ten tijdens het rijden.
De gordelspanners kunnen, afhan-
kelijk van de aard en de kracht van
de aanrijding , vóór en onafhankelijk
van de airbags afgaan. Het activeren
van de gordelspanners gaat gepaard
met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering
van de pyrotechnische lading die in
het systeem is geïntegreerd.
Het verklikkerlampje van de airbag
gaat in ieder geval branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neer-
klappen of verstellen van
een stoel of de achter-
bank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en
goed is opgerold.
TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN
54 -
SLEUTELS
Met behulp van de sleutel kunnen de
portieren en de tankdop vergrendeld
of ontgrendeld worden, kan de pas-
sagiersairbag worden uitgeschakeld
en wordt het contactslot bediend.
Lokaliseren van de auto
Om de eerder vergrendelde auto te
lokaliseren op een parkeerplaats:
Druk op de knop A , de plafon-
niers gaan branden en de knip-
perlichten knipperen gedurende
enkele seconden.
Batterij van
afstandsbediening vervangen
Batterij CR 2016/3 V.
Als de batterij van de afstandsbedie-
ning leeg is, wordt dit aangegeven
door een geluidssignaal in combinatie
met de melding "Batterij afstands-
bediening leeg" op het display.
Wip om de batterij te vervangen het
huis met een muntstuk bij het oog los
om bij de batterij te komen.
Als de afstandsbediening na het ver-
vangen van de batterij niet werkt,
moet deze opnieuw gesynchroni-
seerd worden.
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Zet het contact uit.
Zet het contact weer aan.
Druk direct gedurende enkele se-
conden op de knop A .
Zet het contact uit en verwijder de
sleutel uit het contactslot. De af-
standsbediening werkt nu weer.
Afstandsbediening
Centrale vergrendeling
Met behulp van de sleutel in het slot
van een van de voorportieren, kun-
nen de portieren en de achterklep
gelijktijdig vergrendeld of ontgren-
deld worden.
Als één van de portieren of de ach-
terklep geopend is, werkt de centrale
vergrendeling niet.
Met de afstandsbediening kunnen
dezelfde functies worden uitge-
voerd.
Vergrendelen
Druk op de knop A om de auto te ver-
grendelen.
Het vergrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer twee
seconden branden van de richting-
aanwijzers.
Ontgrendelen
Druk op de knop B om de auto te ont-
grendelen.
Dit wordt bevestigd door het snel
knipperen van de richtingaanwijzers.
Opmerking : Als de auto is vergren-
deld en per ongeluk wordt ontgren-
deld zonder dat binnen 30 seconden
een van de portieren wordt geopend,
wordt de auto automatisch weer ver-
grendeld.
55
TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN
-
ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING
Deze diefstalbeveiliging blokkeert
het motormanagementsysteem zo-
dra het contact wordt afgezet en
voorkomt zo het starten van de motor
bij een inbraak.
In de sleutel is een chip aange-
bracht die over een specifi eke code
beschikt. Bij het aanzetten van het
contact moet de code van de sleutel
worden herkend door de startblok-
kering, waarna de motor gestart kan
worden.
Bij een storing in het systeem zal,
als het contact wordt aangezet (2e
stand van de sleutel), het verklik-
kerlampje van de centrale vergren-
delingsschakelaar op het middelste
gedeelte van het dashboard snel
gaan knipperen in combinatie met
een geluidssignaal en een melding
op het display.
De auto kan dan niet gestart wor-
den.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk.
Waarschuwingssignaal
sleutel
Als het bestuurdersportier wordt ge-
opend terwijl de sleutel nog in het
contact steekt, klinkt er een geluids-
signaal.
Noteer de sleutelnummers
zorgvuldig. De sleutelcode
is als streepjescode aan-
gegeven op het label bij de
sleutel.
De radiografi sche afstandsbediening
is een systeem met een groot bereik.
Het is raadzaam om niet met de knop
van de afstandsbediening te spelen
om te voorkomen dat de portieren
per ongeluk ontgrendeld worden.
De afstandsbediening kan niet func-
tioneren als de sleutel in het contact-
slot zit, zelfs als het contact uitstaat,
behalve voor het herprogrammeren.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in geval van nood de toegang tot
het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen
(kinderen in de auto) de sleutel met
afstandsbediening mee als u de auto
verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Druk nooit op de knoppen van uw
afstandsbediening buiten het bereik
van uw auto.
De afstandsbediening kan dan on-
bruikbaar worden en moet in dat
geval opnieuw worden geprogram-
meerd.
Let er bij het aanschaffen van een
gebruikte auto op dat uw sleutels
door het CITROËN-netwerk in het
elektronische geheugen worden op-
geslagen, zodat u er zeker van kunt
zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels
de enige zijn waarmee de auto kan
worden gestart.
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering.
Bij verlies van de sleutels
Als u uw sleutels verliest, kunt u zich
met het kentekenbewijs van de auto
en uw identiteitsbewijs wenden tot
het CITROËN-netwerk.
Het CITROËN-netwerk kan dan de
code van de sleutel en de afstands-
bediening achterhalen en nieuwe
sleutels bestellen.
Zorg dat er geen gewicht (bijvoor-
beeld een zware sleutelhanger...)
aan de sleutel hangt: dit kan namelijk
storingen aan het contactslot veroor-
zaken.
TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN
54 -
SLEUTELS
Met behulp van de sleutel kunnen de
portieren en de tankdop vergrendeld
of ontgrendeld worden, kan de pas-
sagiersairbag worden uitgeschakeld
en wordt het contactslot bediend.
Lokaliseren van de auto
Om de eerder vergrendelde auto te
lokaliseren op een parkeerplaats:
Druk op de knop A , de plafon-
niers gaan branden en de knip-
perlichten knipperen gedurende
enkele seconden.
Batterij van
afstandsbediening vervangen
Batterij CR 2016/3 V.
Als de batterij van de afstandsbedie-
ning leeg is, wordt dit aangegeven
door een geluidssignaal in combinatie
met de melding "Batterij afstands-
bediening leeg" op het display.
Wip om de batterij te vervangen het
huis met een muntstuk bij het oog los
om bij de batterij te komen.
Als de afstandsbediening na het ver-
vangen van de batterij niet werkt,
moet deze opnieuw gesynchroni-
seerd worden.
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Zet het contact uit.
Zet het contact weer aan.
Druk direct gedurende enkele se-
conden op de knop A .
Zet het contact uit en verwijder de
sleutel uit het contactslot. De af-
standsbediening werkt nu weer.
Afstandsbediening
Centrale vergrendeling
Met behulp van de sleutel in het slot
van een van de voorportieren, kun-
nen de portieren en de achterklep
gelijktijdig vergrendeld of ontgren-
deld worden.
Als één van de portieren of de ach-
terklep geopend is, werkt de centrale
vergrendeling niet.
Met de afstandsbediening kunnen
dezelfde functies worden uitge-
voerd.
Vergrendelen
Druk op de knop A om de auto te ver-
grendelen.
Het vergrendelen wordt bevestigd
door het gedurende ongeveer twee
seconden branden van de richting-
aanwijzers.
Ontgrendelen
Druk op de knop B om de auto te ont-
grendelen.
Dit wordt bevestigd door het snel
knipperen van de richtingaanwijzers.
Opmerking : Als de auto is vergren-
deld en per ongeluk wordt ontgren-
deld zonder dat binnen 30 seconden
een van de portieren wordt geopend,
wordt de auto automatisch weer ver-
grendeld.
55
TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN
-
ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING
Deze diefstalbeveiliging blokkeert
het motormanagementsysteem zo-
dra het contact wordt afgezet en
voorkomt zo het starten van de motor
bij een inbraak.
In de sleutel is een chip aange-
bracht die over een specifi eke code
beschikt. Bij het aanzetten van het
contact moet de code van de sleutel
worden herkend door de startblok-
kering, waarna de motor gestart kan
worden.
Bij een storing in het systeem zal,
als het contact wordt aangezet (2e
stand van de sleutel), het verklik-
kerlampje van de centrale vergren-
delingsschakelaar op het middelste
gedeelte van het dashboard snel
gaan knipperen in combinatie met
een geluidssignaal en een melding
op het display.
De auto kan dan niet gestart wor-
den.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk.
Waarschuwingssignaal
sleutel
Als het bestuurdersportier wordt ge-
opend terwijl de sleutel nog in het
contact steekt, klinkt er een geluids-
signaal.
Noteer de sleutelnummers
zorgvuldig. De sleutelcode
is als streepjescode aan-
gegeven op het label bij de
sleutel.
De radiografi sche afstandsbediening
is een systeem met een groot bereik.
Het is raadzaam om niet met de knop
van de afstandsbediening te spelen
om te voorkomen dat de portieren
per ongeluk ontgrendeld worden.
De afstandsbediening kan niet func-
tioneren als de sleutel in het contact-
slot zit, zelfs als het contact uitstaat,
behalve voor het herprogrammeren.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in geval van nood de toegang tot
het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen
(kinderen in de auto) de sleutel met
afstandsbediening mee als u de auto
verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Druk nooit op de knoppen van uw
afstandsbediening buiten het bereik
van uw auto.
De afstandsbediening kan dan on-
bruikbaar worden en moet in dat
geval opnieuw worden geprogram-
meerd.
Let er bij het aanschaffen van een
gebruikte auto op dat uw sleutels
door het CITROËN-netwerk in het
elektronische geheugen worden op-
geslagen, zodat u er zeker van kunt
zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels
de enige zijn waarmee de auto kan
worden gestart.
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering.
Bij verlies van de sleutels
Als u uw sleutels verliest, kunt u zich
met het kentekenbewijs van de auto
en uw identiteitsbewijs wenden tot
het CITROËN-netwerk.
Het CITROËN-netwerk kan dan de
code van de sleutel en de afstands-
bediening achterhalen en nieuwe
sleutels bestellen.
Zorg dat er geen gewicht (bijvoor-
beeld een zware sleutelhanger...)
aan de sleutel hangt: dit kan namelijk
storingen aan het contactslot veroor-
zaken.
TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN
56 -
* Volgens land van bestemming.
ALARMSYSTEEM *
Het alarmsysteem bestaat uit twee
typen beveiliging:
- de omtrekbeveiliging treedt
in werking als een portier, de
motorkap of de bagageruimte
wordt geopend.
- de interieurbeveiliging treedt in
werking als er beweging in het
interieur wordt waargenomen
(breken van een ruit of ver-
plaatsing) .
Inschakelen
Zet het contact af en verlaat de
auto.
Schakel het alarmsysteem binnen
5 minuten in door de auto te vergren-
delen met behulp van de afstandsbe-
diening (het rode lampje van de knop
1 , van buitenaf zichtbaar, zal één
keer per seconde knipperen).
Let op
Wanneer bij het inschakelen van het
alarm een portier, de bagageruimte
of de motorkap niet helemaal ge-
sloten zijn, treedt de sirene even in
werking.
Sluit de auto goed af zodat het alarm
kan worden ingeschakeld.
Als de interieurbeveiliging tien keer
achter elkaar is afgegaan, zal deze
automatisch worden uitgescha-
keld. Voor een goede werking is het
noodzakelijk het alarm opnieuw in te
schakelen.
Als het alarm afgaat, treedt de sirene
in werking en knipperen de richting-
aanwijzers gedurende dertig secon-
den.
Nadat het alarm is gestopt, wordt het
opnieuw ingeschakeld.
Opmerking: Als u de auto wilt ver-
grendelen zonder het alarmsysteem
in te schakelen, maak dan gebruik
van de sleutel.
Uitschakelen
Ontgrendel de auto met behulp van
de afstandsbediening (het rode
lampje van de knop 1 gaat uit).
Opmerking: als het rode lampje
knippert is het alarm tijdens uw afwe-
zigheid afgegaan.
Het lampje zal stoppen met knippe-
ren bij het aanzetten van het con-
tact.
Opmerking: als het alarm is inge-
schakeld, maar de afstandsbedie-
ning niet meer werkt:
ontgrendel de portieren met de
sleutel en open het portier; het
alarm gaat af;
zet het contact binnen tien secon-
den aan; het alarm wordt uitge-
schakeld.
Alleen de omtrekbeveiliging
inschakelen
Schakel alleen de omtrekbeveiliging
in als u tijdens uw afwezigheid een
ruit een stukje open wilt laten of als er
een huisdier in de auto achterblijft:
Zet het contact af.
Druk op de knop 2 totdat het
lampje 1 continu blijft branden.
Verlaat de auto.
Druk op de vergrendelknop van
de afstandsbediening.
De portieren worden vergren-
deld.
Het rode lampje van de knop
knippert één keer per seconde.
Storing
Als, bij het aanzetten van het contact,
het rode lampje op het midden van
het dashboard blijft branden, duidt dit
op een storing in de verbinding met
de sirene.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
om het systeem te laten controleren.
Breng geen wijzigingen aan
het alarmsysteem aan, dit
zou storingen kunnen ver-
oorzaken.
57
TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN
-
VOORPORTIEREN EN
SCHUIFDEUREN
Voorportieren
Schuifdeuren
Voorportieren
Met de portiergreep van het bestuur-
dersportier kunnen gelijktijdig ook de
schuifdeur en de achterdeuren wor-
den ontgrendeld.
Schuifdeuren
Openen van binnenuit
Openen van buitenaf
Schuifdeuren
Als de tankdop is verwijderd,
kan de schuifdeur rechts niet
worden geopend.
Vergrendelen/ontgrendelen van
binnenuit
Voorportieren
Druk de knop A omlaag om het por-
tier te vergrendelen.
Door een van de voorportieren te
vergrendelen, kunnen gelijktijdig ook
de schuifdeur en de achterdeuren
worden vergrendeld.
Trek de knop A omhoog en trek de
hendel naar u toe om het portier te
ontgrendelen en te openen.
Door het bestuurdersportier te ope-
nen, kan gelijktijdig ook de auto vol-
ledig worden ontgrendeld.
Van binnenuit kan de
schuifdeur worden ge-
opend en gesloten door
middel van de handgreep.
Als de schuifdeur helemaal geopend
is, houdt een weerstandspunt de
schuifdeur in geopende stand.
Door de schuifdeuren te
openen/sluiten wordt alleen
het slot van de desbetref-
fende schuifdeur bediend.
Duw, om de deur te sluiten, de knop B
naar voren en schuif de deur dicht.
Trek, om de deur te openen, de knop
B naar achteren en schuif de deur
open.
TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN
58 -
Vergrendelen van binnenuit
Beweeg de knop C omlaag of om-
hoog om de auto van binnenuit te
vergrendelen respectievelijk te ont-
grendelen.
Vergrendelen van binnenuit
De centrale vergrendeling kan wor-
den ingeschakeld door op de toets D
te drukken, mits de portieren, schuif-
en achterdeuren gesloten zijn.
Automatische centrale
vergrendeling
De centrale vergrendeling treedt au-
tomatisch in werking tijdens het rij-
den (bij snelheden boven 10 km/h).
U kunt deze functie naar wens in- of
uitschakelen.
Ontgrendelen van binnenuit
Druk op de toets D .
Ontgrendelen van binnenuit is onder
alle omstandigheden mogelijk.
Inschakelen
Houd de toets D enige tijd ingedrukt.
Het inschakelen van de functie wordt
aangegeven door een geluidssignaal
en een melding op het display.
Uitschakelen
Houd de toets D enige tijd ingedrukt.
Het uitschakelen van de functie
wordt aangegeven door een geluids-
signaal.
Opmerkingen:
- portieren vergrendeld en contact
uit: het controlelampje knippert,
- portieren vergrendeld en con-
tact aan: het controlelampje blijft
branden.
59
TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN
-
ACHTERDEUREN
Kinderslot schuifdeur
Openen van buitenaf
Trek om de achterdeuren te openen
de hendel A van de rechterdeur naar
u toe en open de linkerdeur door aan
de hendel B aan de binnenzijde te
trekken.
U kunt de achterdeuren vergrende-
len met de sleutel in het slot C .
Het kinderslot voorkomt dat de schuif-
deur van binnenuit wordt geopend.
Draai de hendel een kwart omwente-
ling met behulp van de contactsleu-
tel.
VERGRENDELEN/
ONTGRENDELEN
ACHTERKLEP
Trek aan de handgreep 1 om de ach-
terklep te openen.
U kunt de achterklep ontgrendelen
met de sleutel in het slot 2 .
59
TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN
-
ACHTERDEUREN
Kinderslot schuifdeur
Openen van buitenaf
Trek om de achterdeuren te openen
de hendel A van de rechterdeur naar
u toe en open de linkerdeur door aan
de hendel B aan de binnenzijde te
trekken.
U kunt de achterdeuren vergrende-
len met de sleutel in het slot C .
Het kinderslot voorkomt dat de schuif-
deur van binnenuit wordt geopend.
Draai de hendel een kwart omwente-
ling met behulp van de contactsleu-
tel.
VERGRENDELEN/
ONTGRENDELEN
ACHTERKLEP
Trek aan de handgreep 1 om de ach-
terklep te openen.
U kunt de achterklep ontgrendelen
met de sleutel in het slot 2 .
TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN
60 -
Openen van binnenuit
Door de achterdeuren te openen wor-
den alleen de desbetreffende deuren
ontgrendeld.
Trek aan de hendel D om de achter-
deur te openen.
Duw de hendel B omlaag om de an-
dere achterdeur te openen.
Opmerking: sluit bij het sluiten van
de achterdeuren van binnenuit eerst
de rechterdeur en controleer of de
hendel B in verticale positie staat.
Sluit vervolgens de linkerdeur.
Openen van de achterdeuren met
180°
Trek om de achterdeuren met 180°
te openen de deurvanger E naar u
toe op het moment dat de deur ge-
deeltelijk openstaat.
Bij het sluiten van de deur komt de
deurvanger automatisch in zijn oor-
spronkelijke stand terug.
61
TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN
-
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde: trek aan de hendel aan
de linkerzijde onder het dashboard.
Buitenzijde: druk de veiligheidshaak
omhoog en til de motorkap op.
MOTORKAPSTEUN
Plaats de stang in de uitsparing om
de motorkap te ondersteunen.
Druk de stang in de houder alvorens
de motorkap te sluiten.
BRANDSTOF TANKEN
Als het brandstofni-
veau te laag is, gaat
dit verklikkerlampje
branden.
Als de brandstofvuldop uit de
vulopening is getrokken, kan
de rechter schuifdeur niet
worden geopend.
De sleutel kan niet uit de
vuldop worden genomen als
deze niet op de vulopening is
gedraaid.
Op een sticker staat de voorgeschre-
ven soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
automatisch uitspringen. Indien dit
wel gebeurt, kunnen er storingen op-
treden.
Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken
en laat deze aan het einde van de
slag in het slot vallen.
Controleer of de motorkap goed ver-
grendeld is.
Te laag brandstofniveau
U kunt met de resterende brand-
stof nog ongeveer 50 km rijden.
Het tanken dient met afgezette mo-
tor te geschieden.
Steek de sleutel in het slot en
draai deze linksom.
Trek de tankdop uit de vulope-
ning.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 55 liter voor de benzi-
nemotoren en 60 liter voor de die-
selmotoren.
Vergrendel na het tanken de vul-
dop.
ZICHT
62 -
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
Trek de hendel naar u toe.
Opmerking: Als het contact is afge-
zet en het bestuurdersportier wordt
geopend, klinkt een geluidssignaal
om aan te geven dat de verlichting
nog brandt.
LICHTSCHAKELAAR
Lichten uit
Parkeerlichten
Dim-/grootlicht
Mistlampen vóór/
mistachterlicht
De mistlampen en het mistachter-
licht worden ingeschakeld door de
ring naar voren te draaien en uitge-
schakeld door de ring naar achteren
te draaien. Het branden van de mist-
lampen wordt aangegeven door een
verklikkerlampje op het instrumen-
tenpaneel.
Follow me home
Bij een geringe lichtsterkte van de
omgeving of bij nacht, kunnen de
parkeer- en dimlichten gedurende
ongeveer een minuut blijven branden
als u de auto verlaat:
- Zet het contact in de stand
STOP ,
- Zet de verlichtingsschakelaar in
de stand 0 ,
- Geef een "lichtsignaal",
- Verlaat en vergrendel de auto.
Bij helder of regenachtig
weer, zowel overdag als 's
nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweg-
gebruikers en daarom niet
toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te zet-
ten zodra ze niet meer nodig zijn.
Links: Omlaag.
Rechts: Omhoog.
Richtingaanwijzers
Auto's zonder
mistlampen vóór, met
mistachterlicht (ring B)
Auto's met
mistlampen vóór
en mistachterlicht
(ring B)
Mistlampen vóór (draai de ring 1
stand naar voren).
Mistlampen vóór en mistachterlicht
(draai de ring 2 standen naar voren).
Opmerking: Draai de ring twee
standen naar achteren om achter-
eenvolgens het mistachterlicht en de
mistlampen vóór te doven.
Verlichting vóór en achter
Draai ring A om de verlichting in te
schakelen.
Draai de ring naar voren.
Het mistachterlicht werkt alleen in
combinatie met dimlicht en groot-
licht.
63
ZICHT
-
Ruitenwissers vóór
2 Hoge snelheid (hevige neerslag).
1 Normale snelheid (matige
regenval).
I Interval.
0 Uit.
Eén keer wissen (omlaag
duwen).
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Ruiten- en koplampsproeiers
(volgens land van bestemming)
Trek de ruitenwisserschakelaar naar
u toe. De ruitensproeiers treden in
werking, waarna gedurende enige
tijd de ruitenwissers worden inge-
schakeld.
Als het dim-/grootlicht is inge-
schakeld , worden tegelijk ook de
koplampsproeiers geactiveerd.
Ruitenwisser achter
Draai de ring A voorbij de
eerste stand voor de inter-
valschakeling. Het interval
wordt aangepast aan de rijsnelheid.
Wacht 's winters, als de ruit
met sneeuw of ijs bedekt is,
met het inschakelen van de
ruitenwisser achter. Zet eerst
de achterruitverwarming aan,
wacht tot de sneeuw of het ijs begint
te smelten en veeg de ruitenwisser
achter schoon. Zet dan pas de rui-
tenwisser achter aan.
Ruitensproeier achter
Draai de ring A voorbij de
eerste stand, zodat de rui-
tensproeier in werking treedt
en vervolgens de ruitenwisser enige
tijd wordt ingeschakeld.
Werking
In de stand 1 of 2 wordt, als de auto
stopt, de wissnelheid lager en zo-
dra weer wordt weggereden, wordt
de oorspronkelijke wissnelheid weer
aangenomen.
In de I ntervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de rij-
snelheid.
Automatische ruitenwisser achter
Zet de schakelaar van de ruiten-
wisser voor in een andere positie
dan 0 .
Schakel de ruitenwisser achter
in.
De ruitenwisser achter werkt in
de intervalstand.
Opmerking : Raadpleeg bij gebruik
van een etsendrager het CITROËN-
netwerk om deze functie uit te scha-
kelen.
ZICHT
64 -
ELEKTRISCH BEDIENBARE
PORTIERRUITEN
Haal de sleutel altijd uit het
contact als u de auto verlaat,
al is het maar voor even.
Wanneer er een beknelling
optreedt tijdens het bedie-
nen van de ruiten, dient u de bewe-
ging van de ruit om te keren. Druk
hiervoor op de desbetreffende scha-
kelaar.
Voordat de bestuurder de ruiten van
de passagiers bedient, moet hij er
zeker van zijn dat niemand het cor-
rect sluiten van de ruiten verhindert.
De bestuurder dient er tevens op toe
te zien dat de passagiers de ruiten
correct gebruiken.
Let goed op de kinderen tijdens het
bedienen van de ruiten.
1. Schakelaar ruitbediening
bestuurderszijde
2. Schakelaar ruitbediening
passagierszijde
U heeft 2 mogelijkheden:
- Handbediening:
Druk op de schakelaar 1 . De ruit
stopt zodra de toets wordt losge-
laten.
- Automatische bediening (be-
stuurderszijde):
Druk lang op de schakelaar 1 . De
ruit opent of sluit volledig.
Het automatisch sluiten werkt alleen
als de motor draait.
ZIJRUITEN ACHTER
Kantel de hendel en druk deze hele-
maal naar buiten om de geopende ruit
vast te zetten.
65
ZICHT
-
BUITENSPIEGELS
Elektrisch verstelbare
buitenspiegel aan
passagierszijde
Beweeg vanaf de bestuurdersstoel
de knop 1 in de 4 richtingen om de
spiegel af te stellen.
HANDMATIG VERSTELBARE
BINNENSPIEGEL
Handmatig bedienbare
buitenspiegels
Beweeg de hendel in de vier richtin-
gen om de spiegel af te stellen.
Bij het parkeren kunnen de buiten-
spiegels handmatig ingeklapt wor-
den.
De binnenspiegel heeft twee stan-
den:
- dagstand (normaal)
- nachtstand (antiverblinding)
De spiegel kan in de dag- en nacht-
stand gezet worden met behulp van
het hendeltje aan de onderzijde.
PRAKTISCHE VOORZIENINGEN
66 -
67
PRAKTISCHE VOORZIENINGEN
-
INDELING VOORCOMPARTIMENT
4. Plafonniers
5. Zonneklep
Permanent uit.
Bij instappen in de auto :
- de plafonniers gaan bran-
den zodra de auto wordt ont-
grendeld of een portier wordt
geopend,
- de plafonniers gaan na ongeveer
30 seconden uit als de portieren ge-
sloten zijn of bij het aanzetten van het
contact.
Bij verlaten van de auto :
- de plafonniers gaan branden zodra de
sleutel uit het contact wordt verwijderd
(geleidelijk in ongeveer 30 seconden)
of zodra een portier wordt geopend,
- de plafonniers gaan na ongeveer
30 seconden uit als alle portieren ge-
sloten zijn of meteen na het vergren-
delen van de auto.
In deze stand kan de plafonnier tijdens het
rijden gaan knipperen als een portier niet
goed gesloten is.
Bij geopend portier zal deze na ongeveer
10 minuten of bij het aanzetten van het
contact automatisch uit gaan.
Permanent aan, sleutel in de
stand accessoires of contact
aan.
1. Portiervakken
A. Flessenhouder.
B. Houder voor klein fl esje.
C. Opbergvak.
2. Opbergvak boven voorruit
Maximale belading: 5 kg .
3. Kaartleeslampjes
Draai de knop naar rechts of naar
links om de lampjes aan te doen.
Zet de draaiknop in de middenstand
om ze uit te doen.
6. Dashboardkastje
7. Aansteker
De 12 V-aansluiting biedt de moge-
lijkheid voor de aansluiting van een
telefoonoplader, een essenwarmer,
enz.
8. Uitneembare asbak
Trek aan het deksel om de asbak te
openen.
Trek, om de asbak te legen, deze na
het openen omhoog.
9. Opberglade (passagierszijde)
Til de opberglade iets op en trek hem
naar voren om hem te openen.
PRAKTISCHE VOORZIENINGEN
68 -
STUURWIEL IN HOOGTE
VERSTELLEN
KOPLAMPEN VERSTELLEN
CLAXON
ALARMKNIPPERLICHTEN
Druk de knop in, de richtingaanwij-
zers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook
als het contact is afgezet.
Druk op een van de spaken
of in het midden van het
stuurwiel.
0 - Leeg.
1 - Gedeeltelijke belading.
2 - Gemiddelde belading.
3 - Maximaal toegestane belading.
0 - 1 of 2 personen op de
voorstoelen.
-
- 3 personen.
1 - 5 tot 7 personen.
2 - 5 tot 7 personen + maximaal
toegestane belading.
3 - Bestuurder + maximaal
toegestane belading.
Stand 0: basisinstelling.
Afhankelijk van de belading van de
auto wordt aanbevolen de koplam-
pen te verstellen.
Druk bij stilstaande auto de hendel
naar beneden om het stuurwiel te
ontgrendelen.
Zet het stuurwiel in de gewenste
stand en trek aan de hendel om het
stuurwiel te vergrendelen.
69
PRAKTISCHE VOORZIENINGEN
-
SJOROGEN
Aanbevolen wordt de lading
stevig vast te zetten door
middel van de sjorogen op
de vloer.
Gebruik de 6 sjorogen op de vloer
van de bagageruimte om uw bagage
stevig vast te zetten.
Het verder naar voren schuiven van
bagage kan voorkomen worden met
bijvoorbeeld een tussenschot of
scheidingsraster, dat leverbaar is via
het CITROËN-netwerk.
PRAKTISCHE VOORZIENINGEN
70 -
INDELING ACHTERCOMPARTIMENT
71
PRAKTISCHE VOORZIENINGEN
-
1. Bagageafdekking
Bevestigen:
- plaats de voorste uiteinden van
de bagageafdekking op de steun
en druk ze licht vast,
- vouw de bagageafdekking volle-
dig uit,
- plaats de achterste uiteinden van
de bagageafdekking op de steun
en druk ze licht vast.
Verwijderen:
- neem de achterste uiteinden los,
- vouw de bagageafdekking volle-
dig op,
- neem de voorste uiteinden los en
verwijder de bagageafdekking.
Vouw de bagageafdekking op om
deze op te bergen. Niet oprollen .
2. Bagagenet voor hoge belading
Het bagagenet voor hoge belading
kan achter de voorstoelen of achter
de achterbank worden bevestigd.
Open de afdekplaatjes A van de des-
betreffende bovenste bevestigingen.
Plaats de uiteinden van de metalen
staaf in deze bevestigingen.
Bevestig de haken van de riemen
van het net achter de voorstoelen,
achter de neergeklapte achterbank
of aan de sjorogen B op de vloer.
Deze sjorogen bevinden zich lood-
recht onder de desbetreffende bo-
venste bevestigingen.
Trek de twee riemen C aan.
3. Sjorogen
4. Portiervak schuifdeur
5. Opbergvakken tussen de
voorstoelen en de achterbank
6. Opbergtassen
7. Bekerhouder
RIJDEN
72 -
HANDREM
Als dit verklikkerlampje
brandt in combinatie met het
verklikkerlampje STOP en
een geluidssignaal (als de
auto rijdt), geeft dit aan dat de hand-
rem nog (iets) is aangetrokken.
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS) EN ELEKTRONISCHE
REMDRUKREGELAAR (REF)
Met gehomologeerde wielen (ban-
den en velgen) die in goede staat
verkeren, zorgt het antiblokkeersy-
steem samen met de elektronische
remdrukregelaar tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuur-
baarheid van uw auto, vooral op een
slecht of glad wegdek.
Opmerking: Zorg er bij vervanging
van de wielen (banden en velgen)
voor dat er gehomologeerde wielen
worden gemonteerd.
Het antiblokkeersysteem treedt auto-
matisch in werking zodra één van de
wielen dreigt te blokkeren.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
de verklikkerlampjes STOP
en ABS , duidt dit op een sto-
ring in de elektronische remdrukrege-
laar. Door deze storing zou u tijdens
het remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het
CITROËN-netwerk.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal, duidt dit
op een storing in het ABS sy-
steem, waardoor u tijdens het rem-
men de controle over uw auto zou
kunnen verliezen.
De normale werking van het an-
tiblokkeersysteem kan merkbaar
zijn door het trillen van het rempe-
daal.
Trap het rempedaal bij een nood-
stop krachtig en volledig in en
laat het niet los.
Loszetten
Trek aan de hendel, druk de knop in
en duw de handrem geheel omlaag.
Aantrekken
Trek, als de auto volledig stilstaat, de
handrem aan.
73
-
SNELHEIDSBEGRENZER *
De status van de functie wordt als
volgt op het instrumentenpaneel
weergegeven:
Functie geselecteerd,
weergave van het symbool
"Snelheidsbegrenzer".
Functie uitgeschakeld,
laatst ingestelde
snelheid - OFF
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Wagensnelheid hoger dan
107 km/h,
de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Storing in de werking van
het systeem,
OFF - de streepjes knipperen.
Selecteren van de functie
Draai de knop in de stand LI-
MIT. De begrenzer is dan gese-
lecteerd, maar nog niet actief.
Het display geeft streepjes of de
laatst ingestelde snelheid weer.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een
snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Als de toets SET - kort of lang
wordt ingedrukt, wordt de inge-
stelde snelheid verlaagd.
Als de toets SET + kort of lang
wordt ingedrukt, wordt de inge-
stelde snelheid verhoogd.
Inschakelen/uitschakelen (OFF)
Druk na het instellen van de snel-
heid één keer op deze toets om de
begrenzer in te schakelen. De inge-
stelde snelheid wordt weergegeven
op het display. Druk nogmaals op de
toets om de begrenzer uit te schake-
len (OFF).
Het systeem kan worden bediend
bij stilstaande auto met draaiende
motor, of tijdens het rijden.
* Volgens uitvoering.
74 -
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper
wordt ingetrapt, wordt de snelheid
niet verhoogd. Als het gaspedaal
echter met kracht wordt ingetrapt,
tot voorbij het zware punt , wordt de
begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en
knippert de ingestelde snelheid op
het display.
Knipperen van de
snelheidsweergave
De snelheid knippert:
- als het gaspedaal tot voorbij het
zware punt wordt ingetrapt,
- als de begrenzer door het profi el
van de weg of bij een steile afda-
ling niet kan voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt over-
schreden,
- tijdens snel accelereren.
Bij het gebruik van de snel-
heidsbegrenzer moet de
bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht ne-
men, zijn aandacht op het
verkeer blijven vestigen en zijn ver-
antwoordelijkheid nemen.
De bestuurder moet zijn aandacht
houden bij het profi el van de weg,
snelle acceleraties en zijn auto altijd
goed onder controle houden.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- zorg ervoor dat de mat en de be-
vestigingen goed geplaatst zijn,
- leg nooit meerdere matten op el-
kaar.
Uitschakelen van de functie
Draai de knop in de stand 0 of zet
het contact af om het systeem uit
te schakelen. De laatst ingestel-
de snelheid blijft in het geheugen
opgeslagen.
Storing
In het geval van een storing van de
snelheidsbegrenzer verschijnt een
melding op het multifunctionele dis-
play in combinatie met een geluids-
signaal.
De ingestelde snelheid wordt gewist
en gedurende enkele seconden knip-
peren de streepjes op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
om het systeem te laten controleren.
Laat om de begrenzer weer in te
schakelen de snelheid zakken tot
een snelheid lager dan of gelijk aan
de ingestelde snelheid.
75
-
SNELHEIDSREGELAAR *
De status van de functie wordt als
volgt op het instrumentenpaneel
weergegeven:
Functie geselecteerd,
weergave van het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie uitgeschakeld,
OFF (bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Wagensnelheid hoger dan
ingestelde snelheid (118 km/h),
de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Storing in de werking van
het systeem,
OFF - de streepjes knipperen.
Selecteren van de functie
Zet de draaiknop in de stand
CRUISE . De snelheidsregelaar is
geselecteerd, maar nog niet ge-
activeerd en er is nog geen snel-
heid ingesteld.
Eerste keer activeren/instellen
van een snelheid
Breng uw auto met het gaspedaal
op de gewenste snelheid.
Druk op de toets SET- of SET+ .
De snelheid is nu in het geheugen
opgeslagen en deze snelheid wordt
door de auto gehandhaafd.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Het is mogelijk gas te geven en tijde-
lijk met een hogere snelheid dan de
ingestelde snelheid te rijden. De inge-
stelde snelheid zal dan knipperen .
Als het gaspedaal wordt losgelaten,
wordt de ingestelde snelheid weer
aangenomen.
Bij deze snelheidsregelaar wordt de
ingestelde snelheid weergegeven op
het instrumentenpaneel.
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een constante
zelf ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven 40 km/h vanaf de
4e versnelling.
Als uw auto is voorzien van een snel-
heidsregelaar, is tevens een snel-
heidsbegrenzer aanwezig. Deze
twee systemen kunnen echter niet
gelijktijdig worden gebruikt.
* Volgens uitvoering.
RIJDEN
76 -
Let bij het wijzigen van de
ingestelde snelheid door het
ingedrukt houden van de
toets goed op omdat de snel-
heid zeer snel kan worden
verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk ver-
keer.
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschre-
den.
Bij het gebruik van de snelheidsrege-
laar moet de bestuurder te allen tijde
de snelheidslimiet in acht nemen,
zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid
nemen.
Aanbevolen wordt de voeten dichtbij
de pedalen te houden.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- zorg ervoor dat de mat en de be-
vestigingen goed geplaatst zijn,
- leg nooit meerdere matten op el-
kaar.
Uitschakelen (OFF)
Druk op deze toets of trap op het
rem- of koppelingspedaal.
Ingestelde snelheid wijzigen
Als de ingestelde snelheid wordt
weergegeven:
Druk op de toets SET + om de
snelheid te verhogen.
Druk op de toets SET - om de
snelheid te verlagen.
Opnieuw activeren
Druk na het onderbreken van de
snelheidsregelaar, op deze toets.
De auto neemt de laatst ingestelde
snelheid weer aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer
activeren" herhalen.
Uitschakelen van de functie
Draai de knop in de stand 0 of zet
het contact af om het systeem
volledig uit te schakelen.
Storing
In het geval van een storing van de
snelheidsregelaar verschijnt een
melding op het multifunctionele dis-
play in combinatie met een geluids-
signaal.
De ingestelde snelheid wordt gewist
en gedurende enkele seconden knip-
peren de streepjes op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
om het systeem te laten controleren.
Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact
wordt afgezet, wordt de ingestelde
snelheid uit het geheugen gewist.
77
RIJDEN
-
AIRBAGS VÓÓR
Deze zijn voor de bestuurder in het
midden van het stuurwiel en voor
de passagier in het dashboard aan-
gebracht. Ze worden tegelijkertijd
geactiveerd, behalve als de airbag
aan passagierszijde is uitgescha-
keld, bij een ernstige frontale aanrij-
ding binnen de impactzone A , in de
lengterichting van de auto en vanaf
de voorzijde richting de achterzijde
van de auto, die zich op een hori-
zontale ondergrond moet bevinden.
De airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het dashboard
om de voorwaartse beweging van de
inzittende te dempen. De kans op
hoofd- en borstletsel wordt daardoor
verminderd.
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de
inzittenden bij ernstige aanrijdingen:
ze vormen een aanvulling op de wer-
king van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers. De elektro-
nische schoksensoren registreren in
dat geval de frontale en zijdelingse
aanrijdingen waaraan de registra-
tiezones voor een aanrijding (zie
schema) worden blootgesteld: als de
drempelwaarde voor het in werking
treden wordt overschreden, worden
de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen ze de inzittenden
van de auto.
Registratiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Direct na de aanrijding ontsnapt het
gas zodat noch het zicht, noch het
eventueel verlaten van de auto door
de inzittenden wordt belemmerd.
Bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in be-
paalde gevallen waarin de auto over
de kop slaat, treden de airbags niet
in werking. De veiligheidsgordels
zorgen in deze situaties voor een af-
doende bescherming. De kracht van
de aanrijding is afhankelijk van het
soort obstakel en de snelheid van de
auto op dat moment.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
Opmerking : het uit de air-
bags ontsnappende gas kan
enigszins irriteren.
RIJDEN
78 -
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal, raad-
pleeg dan het CITROËN-
netwerk om het systeem te
laten controleren. De kans bestaat
dat de airbags bij een ernstige aanrij-
ding niet worden geactiveerd.
Storing airbag vóór
Uitschakelen airbag aan
passagierszijde
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszij-
de altijd uit als u een kinderzitje
met de rug in de rijrichting op de
voorstoel plaatst. Anders kan een
kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Zet het contact af , steek de
sleutel in de schakelaar voor
uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde 1 , draai deze in
de stand "OFF" en verwijder de
sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen.
Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt
zolang de airbag is uitge-
schakeld.
In de stand "OFF" werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventu-
ele aanrijding niet.
Als u het kinderzitje heeft verwijderd,
zet dan de schakelaar weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schake-
len en zo de veiligheid van uw pas-
sagier te garanderen.
Het goed functioneren van het sy-
steem wordt aangegeven door een
verklikkerlampje, in combinatie
met een melding op het display.
Als bij aangezet contact (2e
stand), dit verklikkerlampje op het instru-
mentenpaneel gaat branden, betekent
dit dat de airbag aan passagierszijde is
uitgeschakeld (stand "OFF" ).
Als de twee verklikkerlampjes
airbag permanent branden,
plaats dan geen kinderzitje
met de rug in de rijrichting.
Raadpleeg het CITROËN-
netwerk.
Controle uitschakeling
79
RIJDEN
-
ZIJ-AIRBAGS *
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal, raad-
pleeg dan het CITROËN-
netwerk om het systeem te
laten controleren. De kans bestaat
dat de airbags bij een ernstige aanrij-
ding niet worden geactiveerd.
Storing airbags
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften
voor een maximale effecti-
viteit van de airbags vóór
en de zij-airbags :
Draag altijd een correct afgestel-
de veiligheidsgordel.
Maak er een gewoonte van om
normaal rechtop in de voorstoe-
len te zitten.
Zorg dat er zich niets bevindt tus-
sen de airbag en de inzittenden
(kinderen, huisdieren, objecten, ...)
.
Dit kan de goede werking van de
airbag belemmeren en/of de in-
zittenden bij het opblazen van de
airbag verwonden.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren
aan airbagsystemen, alleen het
CITROËN-netwerk heeft hiervoor
gekwalifi ceerd personeel.
Laat na een aanrijding of diefstal
van uw auto de airbagsystemen
controleren.
Airbags voor
Houd het stuurwiel niet aan de
spaken vast en laat uw handen
niet op het stuurwielkussen rus-
ten.
Laat aan passagierszijde uw voe-
ten niet op het dashboard rusten.
Tracht roken in de auto zoveel
mogelijk te vermijden. Als de air-
bag wordt opgeblazen, kunnen
brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel ver-
oorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit,
maak geen gaten in de stuurwiel-
bekleding en sla er niet op.
Zij-airbags *
Bedek de voorstoelen alleen
met goedgekeurde stoelhoezen.
Raadpleeg het CITROËN-net-
werk.
Bevestig nooit iets aan de rug-
leuning van de voorstoelen, dit
zou bij het afgaan van de airbags
kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
De zij-airbags zijn aan de zijde van
de portieren in de rugleuningen van
de voorstoelen aangebracht.
De zij-airbags worden aan de des-
betreffende zijde opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding binnen
de impactzone opzij B , loodrecht op
de lengteas van de auto en vanaf de
buitenzijde richting de binnenzijde
van de auto, die zich op een hori-
zontale ondergrond moet bevinden.
De zij-airbag wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende vóór en het des-
betreffende portierpaneel. De kans
op borstletsel bij de voorpassagiers
wordt daardoor verminderd.
* Volgens uitvoering.
RIJDEN
78 -
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal, raad-
pleeg dan het CITROËN-
netwerk om het systeem te
laten controleren. De kans bestaat
dat de airbags bij een ernstige aanrij-
ding niet worden geactiveerd.
Storing airbag vóór
Uitschakelen airbag aan
passagierszijde
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszij-
de altijd uit als u een kinderzitje
met de rug in de rijrichting op de
voorstoel plaatst. Anders kan een
kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Zet het contact af , steek de
sleutel in de schakelaar voor
uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde 1 , draai deze in
de stand "OFF" en verwijder de
sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen.
Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt
zolang de airbag is uitge-
schakeld.
In de stand "OFF" werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventu-
ele aanrijding niet.
Als u het kinderzitje heeft verwijderd,
zet dan de schakelaar weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schake-
len en zo de veiligheid van uw pas-
sagier te garanderen.
Het goed functioneren van het sy-
steem wordt aangegeven door een
verklikkerlampje, in combinatie
met een melding op het display.
Als bij aangezet contact (2e
stand), dit verklikkerlampje op het instru-
mentenpaneel gaat branden, betekent
dit dat de airbag aan passagierszijde is
uitgeschakeld (stand "OFF" ).
Als de twee verklikkerlampjes
airbag permanent branden,
plaats dan geen kinderzitje
met de rug in de rijrichting.
Raadpleeg het CITROËN-
netwerk.
Controle uitschakeling
79
RIJDEN
-
ZIJ-AIRBAGS *
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal, raad-
pleeg dan het CITROËN-
netwerk om het systeem te
laten controleren. De kans bestaat
dat de airbags bij een ernstige aanrij-
ding niet worden geactiveerd.
Storing airbags
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften
voor een maximale effecti-
viteit van de airbags vóór
en de zij-airbags :
Draag altijd een correct afgestel-
de veiligheidsgordel.
Maak er een gewoonte van om
normaal rechtop in de voorstoe-
len te zitten.
Zorg dat er zich niets bevindt tus-
sen de airbag en de inzittenden
(kinderen, huisdieren, objecten, ...)
.
Dit kan de goede werking van de
airbag belemmeren en/of de in-
zittenden bij het opblazen van de
airbag verwonden.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren
aan airbagsystemen, alleen het
CITROËN-netwerk heeft hiervoor
gekwalifi ceerd personeel.
Laat na een aanrijding of diefstal
van uw auto de airbagsystemen
controleren.
Airbags voor
Houd het stuurwiel niet aan de
spaken vast en laat uw handen
niet op het stuurwielkussen rus-
ten.
Laat aan passagierszijde uw voe-
ten niet op het dashboard rusten.
Tracht roken in de auto zoveel
mogelijk te vermijden. Als de air-
bag wordt opgeblazen, kunnen
brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel ver-
oorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit,
maak geen gaten in de stuurwiel-
bekleding en sla er niet op.
Zij-airbags *
Bedek de voorstoelen alleen
met goedgekeurde stoelhoezen.
Raadpleeg het CITROËN-net-
werk.
Bevestig nooit iets aan de rug-
leuning van de voorstoelen, dit
zou bij het afgaan van de airbags
kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
De zij-airbags zijn aan de zijde van
de portieren in de rugleuningen van
de voorstoelen aangebracht.
De zij-airbags worden aan de des-
betreffende zijde opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding binnen
de impactzone opzij B , loodrecht op
de lengteas van de auto en vanaf de
buitenzijde richting de binnenzijde
van de auto, die zich op een hori-
zontale ondergrond moet bevinden.
De zij-airbag wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende vóór en het des-
betreffende portierpaneel. De kans
op borstletsel bij de voorpassagiers
wordt daardoor verminderd.
* Volgens uitvoering.
PRAKTISCHE INFORMATIE
80 -
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Remvloeistofreservoir.
5. Accu.
6. Luchtfi lter.
7. Motoroliepeilstok.
8. Reservoir motorolie.
1,4 LITER BENZINEMOTOR
81
PRAKTISCHE INFORMATIE
-
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2.
Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Luchtfi lter.
7. Motoroliepeilstok.
8. Reservoir motorolie.
1,6 LITER BENZINEMOTOR
PRAKTISCHE INFORMATIE
82 -
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2.
Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Remvloeistofreservoir.
5. Accu.
6. Luchtfi lter.
7. Motoroliepeilstok.
8. Reservoir motorolie.
1,9 LITER DIESELMOTOR
83
PRAKTISCHE INFORMATIE
-
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2.
Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Luchtfi lter.
7. Motoroliepeilstok.
8. Motoroliereservoir.
9. Handopvoerpomp.
1,6 LITER HDI TURBODIESELMOTOR
85
PRAKTISCHE INFORMATIE
-
NIVEAUS CONTROLEREN
Oliepeilstok
Olie verversen
Volgens de aanwijzingen in het on-
derhoudsboekje.
Opmerking: vermijd langdurig
huidcontact met afgewerkte olie.
Deponeer afgewerkte olie in de daar-
voor bestemde containers bij het
CITROËN-netwerk.
Keuze van de viscositeitgraad
De olie dient in ieder geval aan de
voorgeschreven kwaliteitsnormen te
voldoen.
Opmerking: de koelvloeistof behoeft
niet te worden ververst.
Bij uitvoeringen voorzien van een
roetfi lter kan de motorventilateur
bij afgezet contact nog (gaan) wer-
ken, zelfs bij koude motor.
2 merktekens op de
peilstok:
A = maxi.
Het oliepeil mag nooit
boven dit merkteken
uitkomen.
B = mini.
Voor het behoud van de
bedrijfszekerheid van de
motoren en de emissie-
regelsystemen mogen
in geen geval additie-
ven aan de motorolie
worden toegevoegd.
Remvloeistofniveau:
De remvloeistof dient volgens de
door de constructeur voorgeschre-
ven intervallen te worden ververst.
Gebruik remvloeistof die door de
constructeur wordt aanbevolen en
aan de DOT4-normen voldoet.
Opmerking: remvloeistof is een erg
bijtend en schadelijk middel. Vermijd
elk contact met de huid.
Koelvloeistofniveau
Gebruik uitsluitend door de construc-
teur aanbevolen koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de tem-
peratuur van de koelvloeistof gere-
geld door de motorventilateur. Wacht
voor werkzaamheden aan het koel-
systeem ten minste 1 uur nadat de
motor gedraaid heeft, omdat de mo-
torventilateur nog kan (gaan) werken
als de sleutel uit het contactslot is
verwijderd en het koelsysteem onder
druk staat.
Draai de dop eerst 2 omwentelingen
los om de druk te laten dalen en te
voorkomen dat de hete koelvloeistof
uit het koelsysteem spuit. Trek, als
de druk eenmaal gedaald is, de dop
los en vul het systeem bij.
Afgewerkte producten
Gooi geen afgewerkte olie, remvloei-
stof of koelvloeistof in het riool, in het
water of op de grond.
Vloeistofniveau
stuurbekrachtiging
Open het reservoir bij koude mo-
tor (omgevingstemperatuur), het
vloeistofniveau dient boven het
MINI en dicht bij het MAXI merk-
teken te staan.
Vloeistofniveau ruiten- en
koplampsproeiers
Gebruik voor een optimale reiniging
en voor uw eigen veiligheid uitslui-
tend door het CITROËN-netwerk
aanbevolen producten.
Voor een optimale reiniging en om
bevriezing te voorkomen, mag het
reservoir niet met water worden bij-
gevuld.
Motorolieniveau
Regelmatig controleren en tus-
sen twee verversingen eventueel
olie bijvullen. (Maximum oliever-
bruik: 0,5 liter per 1000 km.)
De controle dient bij koude motor en
horizontaal geplaatste auto te ge-
schieden, met behulp van de olieni-
veaumeter in het instrumentenpaneel
of de oliepeilstok.
PRAKTISCHE INFORMATIE
86 -
CONTROLES
Oliefilter
Vervang het oliefi lterelement perio-
diek, volgens het onderhoudssche-
ma.
Gebruik uitsluitend de door
CITROËN aanbevolen pro-
ducten of gelijkwaardige kwa-
liteitsproducten.
Om de werking van belangrijke orga-
nen als de stuurbekrachtiging en het
remsysteem te optimaliseren, worden
door CITROËN specifi eke producten
geselecteerd en aangeboden.
Vermijd het schoonspuiten van de
motor om de elektrische systemen
niet te beschadigen.
BRANDSTOFTANK LEEG
(DIESEL)
In het geval van een lege brandstof-
tank is het noodzakelijk het brand-
stofsysteem te ontluchten:
- Vul de brandstoftank met mini-
maal vijf liter diesel.
- Bedien de handpomp van de ont-
luchting (onder de beschermkap
in de motorruimte) tot u brandstof
in de transparante slang ziet ko-
men.
- Houd de sleutel in de stand "D"
(starten) tot de motor aanslaat.
BRANDSTOFAFSLUITER
(BENZINE)
Bij een zware aanrijding wordt de
brandstoftoevoer door de brandstof-
afsluiter onderbroken.
Druk op de knop van de brandstofaf-
sluiter bij de rechter veerpoot onder
de motorkap om de brandstoftoevoer
te herstellen.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de lters periodiek vervangen.
Als de omgeving daartoe aanlei-
ding geeft, moeten de lters twee
keer zo vaak worden vervangen.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blij-
ken om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudscontroles door, te
laten controleren.
Slijtage remschijven en
remtrommels
Raadpleeg voor meer informatie
over de controle van uw remschijven
en de remtrommels het CITROËN-
netwerk.
Handgeschakelde
versnellingsbak
Niet verversen. Laat het niveau con-
troleren volgens het onderhouds-
schema van de constructeur.
Raadpleeg de bladzijden in het
onderhoudsboekje die betrekking
hebben op de motoruitvoering
van uw auto voor het controleren
van de belangrijkste niveaus en
bepaalde onderdelen volgens het
onderhoudsschema van de con-
structeur.
Handrem
Als de handrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder goed
werkt, moet de handrem zelfs tussen
twee onderhoudscontroles worden
afgesteld.
Laat het systeem controleren door
het CITROËN-netwerk.
Accu
Laat uw accu voor de winter contro-
leren door het CITROËN-netwerk.
87
PRAKTISCHE INFORMATIE
-
WIEL VERWISSELEN
Parkeren van de auto
- Zet de auto, voor zover mogelijk,
op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond.
- Trek de handrem aan, zet het
contact af en schakel de eerste
versnelling of de achteruit in.
Wiel demonteren
- Blokkeer het wiel aan de achterzij-
de kruislings tegenover het te ver-
wisselen wiel met het wielblok 2 .
- Verwijder de wieldop door de
wielsleutel 1 in de opening voor
het ventiel te steken en de wiel-
dop los te trekken.
- Draai de wielbouten iets los.
- Plaats de krik in één van de
4 daarvoor bestemde kriksteunen
A bij het te verwisselen wiel on-
der de auto. Controleer of het uit-
einde van de krik over het gehele
oppervlak op de grond steunt.
- Krik de auto op, draai de wielbou-
ten geheel los en verwijder het
wiel.
Toegang tot het reservewiel en de
krik
Het reservewiel bevindt zich in een
metalen houder aan de achterzijde
onder de auto.
- Pak de krik en de wielsleutel 1 , die achter de bestuurdersstoel zijn
bevestigd.
- Pak de krik en de wielsleutel 1 die in een opbergvak in het interieur
boven het rechter achterwiel zijn bevestigd.
- Draai de bout van de reservewielhouder in de buurt van het vergrendelings-
systeem met de wielsleutel 1 los.
- Til de reservewielhouder iets op, duw de haak naar achteren en laat de reser-
vewielhouder zakken.
- Neem het wielblok 2 uit het reservewiel.
PRAKTISCHE INFORMATIE
88 -
Verwissel een wiel uit veilig-
heidsoverwegingen alleen:
- op een horizontale, sta-
biele en stroeve onder-
grond,
- met aangetrokken handrem,
- de 1e versnelling of de achteruit
is ingeschakeld,
- blokkeer de auto,
- zorg ervoor dat alle inzittenden
de auto hebben verlaten en zich
op een veilige plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die
uitsluitend op de krik steunt.
De krik en het bijbehorende gereed-
schap zijn specifi ek voor uw auto.
Gebruik ze niet voor andere doelein-
den.
Wiel monteren
- Breng het wiel aan en draai de
wielbouten met de sleutel enigs-
zins vast.
- Laat de krik zakken en verwijder
deze dan.
- Draai de wielbouten met de sleu-
tel vast.
- Plaats de wieldop, begin bij de
opening voor het ventiel en druk
de wieldop rondom met de hand
vast.
Reservewiel in
reservewielhouder plaatsen
- Plaats het wielblok 2 weer in het
reservewiel.
- Plaats het wiel in de reservewiel-
houder.
- Til het wiel met de houder om-
hoog en plaats de haak.
- Vergeet niet de bout van de re-
servewielhouder geheel aan te
draaien.
-
Berg de wielsleutel 1 en de krik op.
Na het verwisselen van het wiel
- Laat zo snel mogelijk het aan-
haalmoment van de wielbouten
en de bandenspanning van het
reservewiel door het CITROËN-
netwerk controleren.
- Laat de lekke band zo spoedig
mogelijk repareren en verwissel
hem met het reservewiel.
89
PRAKTISCHE INFORMATIE
-
BIJZONDERHEDEN
LICHTMETALEN VELGEN
Plaatsen van het reservewiel
Indien uw auto is voorzien van een re-
servewiel met stalen velg is het nor-
maal dat bij het monteren de ringen
van de bouten de velg niet raken. Als
de bouten volledig zijn aangedraaid
zorgt het conische draagvlak van de
bouten voor de bevestiging van het
reservewiel.
Montage van winterbanden
Indien u uw auto voorziet van win-
terbanden met stalen velgen, is het
noodzakelijk speciale bouten te ge-
bruiken die verkrijgbaar zijn bij het
CITROËN-netwerk.
* Volgens uitvoering en land van be-
stemming.
SLOTBOUTEN *
Als de wielen van uw auto zijn ge-
monteerd met slotbouten (één per
wiel), draai de bouten dan los met
behulp van een speciale dopsleu-
tel (die u bij afl evering van de auto
is overhandigd samen met de extra
sleutels en de codekaart) en de wiel-
sleutel.
Opmerking: noteer zorgvuldig het
codenummer dat in de dopsleutel is
gegraveerd. Hiermee is het mogelijk
een extra dopsleutel te bestellen bij
uw dealer.
PRAKTISCHE INFORMATIE
90 -
LAMPEN VERVANGEN
2. Parkeerlicht (W5W)
- Draai de beschermkap A los en
verwijder hem.
- Trek de lamphouder naar achte-
ren.
- Vervang de lamp.
3. Richtingaanwijzer
(PY 21 W amberkleurig)
- Draai de lamphouder B een kwart
omwenteling en trek hem los.
- Vervang de lamp.
Koplampen
1. Dimlicht/grootlicht (H4-60/55W)
- Draai de beschermkap A los en
verwijder hem.
- Neem de stekker los.
- Maak de borgveer los.
- Vervang de lamp.
Opmerking : Onder bepaalde weers-
omstandigheden (lage temperaturen,
vocht), ontstaat er condensvor-
ming aan de binnenzijde van het
glas van de koplampen en de ach-
terlichten ; dit verdwijnt binnen en-
kele minuten na het inschakelen van
de verlichting.
91
PRAKTISCHE INFORMATIE
-
Gebruik uitsluitend H4-lam-
pen van de onderstaande
merken:
- GE/TUNGSRAM
- PHILIPS
- OSRAM
om beschadiging van de lichtunits te
voorkomen.
Deze voldoen aan de specifi caties
(UV-norm) voor een goede en be-
trouwbare werking van de verlich-
ting.
De koplampunits zijn voorzien van
een glas van polycarbonaat met
een speciale vernislaag. Reinig de
koplampen nooit met een droge of
schurende doek en gebruik geen op-
losmiddelen.
Gebruik een vochtige en zachte
doek.
Hogedrukreiniging : probeer hard-
nekkig vuil niet van de koplampen, de
achterlichten en omgeving te verwij-
deren met een hogedrukreiniger om
te voorkomen dat de vernislaag en de
afdichtrubbers beschadigd raken.
Zijknipperlichten (WY 5 W
amberkleurig)
- Druk het zijknipperlicht naar vo-
ren of naar achteren en trek het
geheel los.
- Draai de lamphouder een kwart
omwenteling.
- Vervang de lamp.
De amberkleurige lampen
(richtingaanwijzers en zij-
knipperlichten) moeten wor-
den vervangen door lampen
met dezelfde kleur en eigen-
schappen.
PRAKTISCHE INFORMATIE
92 -
- Open de achterdeur.
- Draai de moer A los.
- Maak de twee bevestigingsclips
aan de zijkant los door de achter-
lichtunit voorzichtig in de richting
van het interieur te duwen.
- Neem de stekkers los en verwij-
der de achterlichtunit.
- Maak de lamphouder los door de
nokken B in te drukken.
- Vervang de defecte lamp.
Kentekenplaatverlichting
(W 5 W)
Steek een kleine schroevendraai-
er in een van de buitenste ope-
ningen van het lampglas.
Duw de schroevendraaier naar
buiten om het lampglas los te ma-
ken.
Verwijder het lampglas.
Vervang de defecte lamp.
Achterlichten
1. Mistachterlicht (P21W).
2. Richtingaanwijzer (P21W).
3. Achteruitrijlicht (P21W).
4. Rem-/achterlicht (P21/5W).
Hogedrukreiniging: probeer hard-
nekkig vuil niet van de koplampen,
de achterlichten en omgeving te ver-
wijderen met een hogedrukreiniger
om te voorkomen dat de vernislaag
en de afdichtrubbers beschadigd ra-
ken.
93
PRAKTISCHE INFORMATIE
-
Derde remlicht (achterklep)
(W5W)
Open de achterklep en draai de
2 moeren los.
Maak de steun los om bij de lam-
pen te kunnen komen.
Vervang de defecte lamp.
Derde remlicht (linker
achterdeur) (W5W)
Verwijder het deksel door op de
borglip A (rond gedeelte) aan het
uiteinde van de lampunit te druk-
ken.
Trek het deksel naar achteren.
Druk de twee borglippen B in om
de lamphouder te verwijderen.
Trek de defecte lamp uit de hou-
der en vervang hem.
Het terugplaatsen geschiedt in de
omgekeerde volgorde.
PRAKTISCHE INFORMATIE
94 -
Vervangen van een zekering
Voordat een zekering wordt vervan-
gen, moet eerst de oorzaak van de
storing opgespoord en verholpen
worden. De nummers van de zeke-
ringen zijn aangegeven op de zeke-
ringkast.
Gebruik de tang B .
ZEKERINGEN VERVANGEN
De zekeringkasten bevinden zich on-
der het dashboard en onder de mo-
torkap.
Zekeringkast dashboard
Verwijder de afdekplaat om bij de ze-
keringen te komen.
De reservezekeringen en de tang B
zijn aangebracht aan de binnenkant
van het deksel A .
Goed
Defect
Klem B
Vervang een defecte zekering
(stroomsterkte vermeld op zeke-
ring) altijd door een zekering met
dezelfde stroomsterkte.
PRAKTISCHE INFORMATIE
94 -
Vervangen van een zekering
Voordat een zekering wordt vervan-
gen, moet eerst de oorzaak van de
storing opgespoord en verholpen
worden. De nummers van de zeke-
ringen zijn aangegeven op de zeke-
ringkast.
Gebruik de tang B .
ZEKERINGEN VERVANGEN
De zekeringkasten bevinden zich on-
der het dashboard en onder de mo-
torkap.
Zekeringkast dashboard
Verwijder de afdekplaat om bij de ze-
keringen te komen.
De reservezekeringen en de tang B
zijn aangebracht aan de binnenkant
van het deksel A .
Goed
Defect
Klem B
Vervang een defecte zekering
(stroomsterkte vermeld op zeke-
ring) altijd door een zekering met
dezelfde stroomsterkte.
95
PRAKTISCHE INFORMATIE
-
Zekering Ampère Functies
1 15A Ruitenwisser achter.
4 20A
Multifunctioneel display - instrumentenpaneel -
autoradio - stuurkolomschakelaars.
5 - Niet gebruikt.
6 10A Diagnosestekker.
7 - Niet gebruikt.
9 30A Stoelverwarming.
10 40A Achterruit- en buitenspiegelverwarming.
11 15A Achterruitenwisser (achterklep).
12 30A Elektrisch bediende ruiten vóór.
14 10A Servicecentrale motor - stuurkolomschakelaars.
15 15A
Instrumentenpaneel - multifunctioneel display -
autoradio.
16 30A Bediening centrale portiervergrendeling.
20 10A Remlicht rechts.
21 15A Remlicht links.
22 20A
Plafonnier vóór - kaartleeslampje - aansteker -
elektrisch bediende spiegels.
PRAKTISCHE INFORMATIE
96 -
Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de
standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of
laat monteren.
Sommige elektrische accessoires zelf, of de wijze waarop die zijn gemonteerd, kunnen de werking van de elektrische
systemen van de auto (de elektronische bedieningssystemen, het audiosysteem en het laadcircuit) nadelig beïnvloeden.
CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit het verhelpen van storingen veroorzaakt door het monteren
van extra accessoires die niet door CITROËN aanbevolen en geleverd worden. Dit geldt ook voor voorzieningen die niet vol-
gens de voorschriften zijn gemonteerd en met name voor apparatuur met een stroomverbruik van meer dan 10 mA.
Werkzaamheden aan de MAXI zekeringen, die een extra bescherming bieden, zijn uitsluitend voorbehouden aan het
CITROËN-netwerk.
97
PRAKTISCHE INFORMATIE
-
Zekering Ampère Functies
1 10A
Elektronische eenheid voorgloeien (diesel) - remlichtschakelaar
en schakelaar koppelingspedaal - achteruitrijlicht.
2 15A Brandstofpomp.
3 10A Elektronische eenheid ABS.
4 10A Elektronische eenheid motor.
5 - Niet gebruikt.
6 15A Mistlampen vóór.
7 20A Koplampsproeierpomp.
8 20A
Relais motorventilateur - elektronische eenheid
motor.
9 15A Dimlicht links.
10 15A Dimlicht rechts.
11 10A Grootlicht links.
12 10A Grootlicht rechts.
13 15A Claxon.
14 10A Ruitensproeierpomp voor en achter.
15 30A Lambdasonde - luchthoeveelheidsmeter.
16 30A Relais luchtpomp.
17 30A Ruitenwissers voor.
18 40A Aanjager.
Zekeringkast motorruimte
Maak het deksel los om de zekering-
kast (naast de accu) in de motorruim-
te te openen.
Sluit na de werkzaamheden het dek-
sel zorgvuldig.
PRAKTISCHE INFORMATIE
98 -
ECO-MODE
Nadat de motor is afgezet en de sleu-
tel in de stand "accessoire" staat,
wordt een aantal elektrische voorzie-
ningen (ruitenwissers, ruitbediening,
plafonniers, autoradio, telefoon, dim-
licht, enz.) na in totaal ongeveer een
half uur automatisch uitgeschakeld,
om te voorkomen dat de accu ontla-
den raakt.
Op dat moment geeft een melding op
het multifunctionele display aan dat
de eco-mode is ingeschakeld.
De functies worden automatisch
weer ingeschakeld als de motor ge-
start wordt.
Om de functies direct weer te kun-
nen gebruiken, moet de motor wor-
den gestart en moet deze gedurende
enige tijd draaien.
De beschikbare tijd bedraagt het
dubbele van de tijd dat de motor
heeft gedraaid. Deze tijd zal echter
altijd tussen de 5 en 30 minuten be-
dragen.
ACCU
Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan
een maand buiten gebruik is.
Nadat het contact is afgezet,
dient u 2 minuten te wachten
alvorens de accu los te kop-
pelen.
Maak de accupoolklemmen niet los
bij draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de ac-
cukabels los te nemen.
Sluit de ruiten en het dak alvorens de
accu los te koppelen.
Zet, elke keer nadat de accukabels
weer zijn aangesloten, het contact
AAN en wacht 1 minuut alvorens de
motor te starten, zodat de elektroni-
sche systemen geïnitialiseerd kunnen
worden. Raadpleeg het CITROËN-
netwerk als er zich na deze hande-
ling toch nog problemen voordoen.
Als de accu ontladen is, kan
de motor niet gestart wor-
den.
Starten met een hulpaccu:
- sluit eerst de rode kabel aan op
de (+) polen van de beide ac-
cu's,
- sluit de groene of zwarte kabel op
de (-) pool van de hulpaccu aan,
- sluit het andere uiteinde van de
groene of zwarte kabel op een zo
ver mogelijk van de accu verwij-
derd massapunt van de te starten
auto aan (bijvoorbeeld de rechter
motorsteun).
Stel de startmotor in werking en start
de motor.
Wacht tot de motor stationair draait
en neem dan de kabels los.
Laden met behulp van een
acculader:
- maak de accupoolklemmen los,
- volg de aanwijzingen van de fa-
brikant op de acculader,
- sluit de accukabels weer aan, te
beginnen met de (-) kabel,
- controleer of de accupolen en
de klemmen schoon zijn. Indien
ze bedekt zijn met een (witte of
groene) oxidatielaag, neem dan
de accukabels los en reinig de
polen en de klemmen.
99
PRAKTISCHE INFORMATIE
-
Stekkeraansluitingen
A1 : -
A2 : - Digitale bediening
(constructeur)
A3 : - Digitale bediening
(constructeur)
A4 : - Multiplex autoradio
(constructeur)
A5 : -
A6 : (+) Accessoires
A7 : (+) Constant
A8 : (-) Massa
B1 : (+) -
B2 : (-) -
B3 : (+) Luidspreker en tweeter
rechts voor
B4 : (-) Luidspreker en tweeter
rechts voor
B5 : (+) Luidspreker en tweeter links
voor
B6 : (-) Luidspreker en tweeter links
voor
B7 : (+) -
B8 : (-) -
INBOUWEN VAN
LUIDSPREKERS
Er is ruimte voor het inbouwen van:
- tweeters met een diameter van
35 mm in het dashboard,
- luidsprekers met een diameter
van 165 mm in de voorportieren.
AUTORADIO MONTEREN
Uw auto is af fabriek voorzien van:
- dakantenne,
- coaxiale antennekabel,
- basisontstoring,
- bedrading voor luidsprekers en
tweeters vóór,
- 2 stekkers (8-polig).
Raadpleeg het CITROËN-
netwerk voordat u een au-
toradio of luidsprekers in uw
auto monteert.
PRAKTISCHE INFORMATIE
100 -
SNEEUWSCHERM *
Het sneeuwscherm wordt op het on-
derste gedeelte van de voorbumper
geplaatst om een opeenhoping van
sneeuw bij de koelventilateur van de
radiateur te voorkomen.
Verwijder het sneeuwscherm:
- wanneer de buitentemperatuur
hoger is dan 10°C,
- bij het slepen,
- bij snelheden hoger dan 120 km/h.
PLAATSEN
Houd het sneeuwscherm voor de
voorbumper.
Plaats het scherm met de onder-
ste haken A in de bumper.
Druk het scherm vast bij de bo-
venste haken B .
VERWIJDEREN
Druk op de twee bovenste haken
B en trek het sneeuwscherm los.
* Als accessoire of volgens land van
bestemming.
101
PRAKTISCHE INFORMATIE
-
Zonder takelen (4 wielen op
de grond)
Gebruik hiervoor altijd een sleep-
stang.
Getakeld (slechts 2 wielen op
de grond)
Het takelen van de wagen bij de wie-
len geniet de voorkeur.
SLEPEN VAN UW AUTO
Aan de voor- of achterzijde
Bevestig de sleepstang aan het
sleepoog.
Maak nooit gebruik van de
dwarsbalk van de radiateur.
Als een andere auto wordt
gesleept, moeten de wielen
vrij kunnen draaien.
Zet de versnellingsbak in de "neu-
traalstand".
Het niet opvolgen van deze bijzon-
derheid kan er toe leiden dat bepaal-
de onderdelen van het remsysteem
beschadigd raken en dat de rem-
bekrachtiger na het starten mogelijk
niet meer werkt.
PRAKTISCHE INFORMATIE
102 -
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER, EEN
CARAVAN, EEN BOOT...
Wij raden u aan uitsluitend gebruik
te maken van een speciaal door
CITROËN geteste en goedgekeur-
de trekhaak inclusief bedrading, en
deze door het CITROËN te laten
monteren.
Ook als de montage niet door het
CITROËN-netwerk wordt uitgevoerd,
moet gebruik worden gemaakt van
de voorbereide elektrische aanslui-
tingen aan de achterzijde van de
auto en moeten de voorschriften van
de fabrikant worden opgevolgd.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld
voor het vervoer van personen en
bagage, maar is tevens geschikt voor
het trekken van een aanhanger.
Het rijden met een aanhanger heeft
veel invloed op het rijgedrag van de
auto en vergt daarom extra aandacht
van de bestuurder.
Door een geringere luchtdichtheid
nemen de prestaties van de motor
af als men op grotere hoogte boven
de zeespiegel komt. Trek boven de
1000 m 10% van het maximum aan-
hangergewicht af en herhaal dit voor
elke volgende 1000 m.
Adviezen
Banden: controleer de bandenspan-
ning van de auto en de aanhanger en
breng deze indien nodig op de juiste
waarde.
Remmen: het trekken van een aan-
hanger vergroot de remweg.
Verlichting: controleer de verlichting
van de aanhanger.
Zijwind: houd er rekening mee dat
de zijwindgevoeligheid van de auto
groter is.
Koeling: het trekken van een aan-
hanger op een helling veroorzaakt
een hogere koelvloeistoftempera-
tuur.
De koelventilator wordt elektrisch be-
diend en is niet afhankelijk van het
motortoerental.
Gebruik daarom een zo hoog moge-
lijke versnelling om het toerental te
beperken en pas uw snelheid aan.
Het maximum aanhangergewicht is
afhankelijk van het hellingspercen-
tage en de temperatuur van de bui-
tenlucht.
Let in elk geval goed op de aanwij-
zing van de koelvloeistoftempera-
tuurmeter.
Bij zeer zware gebruiksomstandighe-
den (het trekken van het maximale
aanhangergewicht op een steile hel-
ling bij hoge temperatuur), kunnen
de prestaties van de motor worden
verhoogd door de airconditioning uit
te schakelen, waardoor het trekken
van de aanhanger minder moeite zal
kosten.
Als het verklikkerlampje van de koel-
vloeistoftemperatuur gaat branden,
stop dan zo snel mogelijk en zet de
motor af.
Gewichtsverdeling: verdeel het ge-
wicht in de caravan/aanhanger gelijk-
matig en houd u aan de toegestane
kogeldruk.
103
PRAKTISCHE INFORMATIE
-
ACCESSOIRES
Deze accessoires en onderdelen
zijn, na getest en goedgekeurd te zijn
ten aanzien van bedrijfszekerheid en
veiligheid, aangepast aan uw auto.
Er is een ruime keuze aan accessoi-
res en originele onderdelen voorzien
van een artikelnummer.
Het monteren van elektrische
uitrustingen of accessoires die
niet onder een artikelnummer in
het assortiment van CITROËN
voorkomen, kan storingen in het elektroni-
sche systeem van uw auto veroorzaken.
Houd rekening met deze bijzonderheid
en wij raden u aan contact op te nemen
met een vertegenwoordiger van het Merk
om u te laten informeren over het assor-
timent uitrustingen en accessoires voor-
zien van een artikelnummer.
Afhankelijk van het land van bestemming
is de aanwezigheid van een veiligheids-
vest, een gevarendriehoek en een set
reservelampen in de auto verplicht.
Ruitensproeiervloeistof, reinigings-/
onderhoudsmiddelen voor interieur
en exterieur, lampen, ...
Inbraakalarm, graveren van ruiten,
verbanddoos, veiligheidsvest, par-
keerhulp achter, gevarendriehoek, ...
Autoradio's, handsfree-sets, luid-
sprekers, CD-wisselaar, navigatiesy-
steem, ...
Voordat nieuwe audio- en/of telema-
tica-apparatuur wordt gemonteerd,
moet aan de hand van de specifi ca-
ties altijd worden gecontroleerd of
deze kan worden gecombineerd met
de standaarduitrusting van de auto
en of het elektrische systeem van de
auto er niet door wordt overbelast.
Raadpleeg vooraf het CITROËN-
netwerk.
Spatlappen vóór, spatlappen ach-
ter, 15/17 inch lichtmetalen velgen,
bekleding van wielkasten, lederen
stuurwiel, ...
Gamma professionele uitrusting
Onderdelen om lading tegen te hou-
den (alle typen).
Laadrol.
Trekhaak, kabelset: deze trekhaak
moet bij het CITROËN-netwerk wor-
den gemonteerd.
Scheidingswanden en -roosters,
vloerbeschermingsplaten van gelakt
hout en met antisliplaag.
Beschermingsroosters.
Monteren van zenders voor
radiocommunicatie
Alvorens achteraf een zender voor
radiocommunicatie in te bouwen met
externe antenne op uw auto, advi-
seren wij u contact op te nemen met
een vertegenwoordiger van het merk
CITROËN.
Het CITROËN-netwerk zal u informe-
ren over de gegevens van de zenders
(frequentie, maximaal vermogen,
stand antenne, specifi eke montage-
voorschriften) die kunnen worden
gemonteerd, conform de Richtlijn
Elektromagnetische compatibiliteit
automobielen (2004/104/CE).
Gamma uitrusting voor
comfort, vrije tijd, onderhoud
Stoelhoezen geschikt voor voorstoelen
met zij-airbags, passagiersbank, rubber
mat, moquettestoffen mat, sneeuwket-
tingen, zonnescherm, etsendrager op
achterklep, imperiaal (maximale bela-
ding 100 kg), dwarsdragers (maximale
belading 100 kg), ...
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt en goed bevestigd is,
- gebruik nooit meer dan één mat
per zitplaats.
TECHNISCHE GEGEVENS
104 -
AFMETINGEN EXTERIEUR (IN MM)
105
TECHNISCHE GEGEVENS
-
Gesloten
bestelwagen
MPV
L1 4 137
L2 4 437
H 1 796 t/m 1 819 1 810
A 2 693
B 836
C 608
D 570 550
E 1 440 1 440 of 1452
F 1 960
G 1 420 1 420 of 1 436
I 1 724
TECHNISCHE GEGEVENS
106 -
AFMETINGEN INTERIEUR (IN MM) EN INHOUDEN (IN M
3
) GESLOTEN BESTELWAGEN
L1 L2
J 1 155
K 1 320
M 1 190
N 1 190
O 568
P 1 340 1 640
m
3
3,25 3,6
107-
AFMETINGEN INTERIEUR (IN MM) MPV
L1 L2
Bank
tweede
zitrij in de
stand
- normaal 1,25 1,75
- portefeuille
2,8 3,25
INHOUDEN (IN M
3
) MPV
7 ZITPLAATSEN
L2
Banken
tweede en
derde zitrij
in de stand
- normaal 0,2
- portefeuille
3
3
) MPV
5 ZITPLAATSEN
108 -
BENZINEMOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Type variant uitvoering
GA/GB/GC/GD/GF/GG/GJ...
...KFWC
GA/GJ/GK/GN...
...NFUC
MOTOREN 1,4 liter 1,6 liter
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 360 1 587
Boring x slag (mm) 75 x 77 78,5 x 82
Maximumvermogen: ECE-norm (kW) 55 80
Toerental bij maximumvermogen (t/min) 5 500 5 800
Maximumkoppel: ECE-norm (Nm) 120 147
Toerental bij maximumkoppel (t/min) 3 400 4 000
Brandstof Ron 95 - Ron 98 Ron 95 - Ron 98
Katalysator Ja Ja
Versnellingsbak Handgeschakeld (5 versn.) Handgeschakeld (5 versn.)
Inhoud olie (in liters)
Motor (met fi lter) 3 (1) - 3,25 (2) 3,2 (1) - 3,4 (2)
Versnellingsbak - differentieel 2 2
(1) Gewoon aftappen - (2) Afzuigen
TECHNISCHE GEGEVENS
110 -
Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E5 (deze bevatten 5% ethanol) die
voldoen aan de Europese richtlijn EN 228.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn
voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15376.
Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden uitsluitend verkocht in
Brazilië.
Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richt-
lijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en
die aan de pomp getankt kan worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op
schade aan de motor en het brandstofcircuit).
109
TECHNISCHE GEGEVENS
-
Type Variant Uitvoering
GA/GB/GC/GD/GF/GG/
GJ/GK/GN...
...9HWC
GA/GB/GC/GD/GF/GG/
GJ/GK/GN...
...9HXC
GA/GB/GC/GD/GF/GG/
GJ/GK/GN...
...WJYB
MOTOREN 1,6 liter Turbo HDI 75 1,6 liter Turbo HDI 92 1,9 liter
Cilinderinhoud (cm
3
) 1 560 1 560 1 867
Boring x slag (mm) 75 x 88,3 75 x 88,3 82,2 x 88
Maximumvermogen: ECE-norm (kW) 55,2 66,2 51
Toerental bij maximumvermogen (t/min) 4 000 4 000 4 600
Maximumkoppel: ECE-norm (Nm) 175 215 125
Toerental bij maximumkoppel (t/min) 1 750 1 750 2 500
Brandstof Diesel Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja Ja
Versnellingsbak
Handgeschakeld
(5 versn.)
Handgeschakeld
(5 versn.)
Handgeschakeld
(5 versn.)
Inhoud olie (in liters)
Motor (met fi lter) 3,75 3,8 4,8
Versnellingsbak - differentieel 1,9 1,9 1,9
DIESELMOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
TECHNISCHE GEGEVENS
110 -
Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E5 (deze bevatten 5% ethanol) die
voldoen aan de Europese richtlijn EN 228.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn
voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15376.
Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden uitsluitend verkocht in
Brazilië.
Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richt-
lijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en
die aan de pomp getankt kan worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op
schade aan de motor en het brandstofcircuit).
113
TECHNISCHE GEGEVENS
-
Motor 1,4 liter
Versnellingsbak Handgeschakeld
Type Variant Uitvoering GB KFWC GC KFWC GD KFWC GA KFWC
Lengte L1 L2
Uitvoering (kg) 600 800 750 1 000
Ledig gewicht rijklaar 1 055 12808 1116
Maximum technisch toegestane
massa totaal
1 655 1 855 1 830 2145
Maximum toegestaan treingewicht 2 555 2 755 2 740 2880
Aanhanger ongeremd 500 575 575
Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
900 910 735
Aanbevolen kogeldruk 70 75 75
Maximaal toegestane daklast op
imperiaal
100 100 100
Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wet-
telijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN BENZINEMOTOREN (IN KG) GESLOTEN
BESTELWAGEN
TECHNISCHE GEGEVENS
114 -
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN DIESELMOTOREN (IN KG) GESLOTEN
BESTELWAGEN
Motor 1,6 liter Turbo HDI 1,6 liter Turbo 92 1,9 liter
Versnellingsbak Handgeschakeld Handgeschakeld Handgeschakeld
Type variant uitvoering
GB
9HWC
GC
9HWC
GD
9HWC
GA
9HWC
GB
9HXC
GC
9HXC
GD
9HXC
GA
9HXC
GB
WJYB
GC
WJYB
GD
WJYB
GA
WJYB
Lengte L1 L2 L1 L2 L1 L2
Uitvoering (kg) 600 800 750 1 000 600 800 750 1 000 600 800 750 1 000
Ledig gewicht rijklaar 1 130 1 144 1 140 1 130 1 140 1 144 1 206 1 142 1 146
Maximum technisch
toegestane massa
totaal
1 730 1 930 1 895 2 180 1 730 1 930 1 900 2 140 1 805 1 955 1 895 2 180
Maximum toegestaan
treingewicht
2 830 3 030 3 005 3 005 2 830 3 030 3 005 3005 2 855 3 055 3 005 3 005
Aanhanger ongeremd 500 585 585 500 585 585 500 585 585
Aanhanger geremd
(binnen max.toegestaan
treingewicht)
1 100 1 110 850 1 100 1 110 865 1 050 1 100 1 110 825
Aanbevolen
kogeldruk
70 75 75 70 75 75 70 75 75
Maximaal toegestane
daklast op imperiaal
100 100 100 100 -
Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wet-
telijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
115
-
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN BENZINEMOTOREN (IN KG)
MPV 5 ZITPLAATSEN
Motor 1,4 liter 1,6 liter
Versnellingsbak Handgeschakeld Handgeschakeld
Type Variant Uitvoering GJ KFWC GF KFWC GN NFUC
Lengte L1 L2 L2
Uitvoering (kg) - 750 1 000
Ledig gewicht rijklaar 1 197 1 190 1 207
Maximum technisch toegestane massa
totaal
1 780 1 680 2 170
• Maximum toegestaan treingewicht 2 680 2 580 2 880
Aanhanger ongeremd 540 585 585
Aanhanger geremd (binnen
max. toegestaan treingewicht)
900 900 710
Aanbevolen kogeldruk 70 75 75
Maximaal toegestane daklast
op imperiaal
100 100
Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wet-
telijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
TECHNISCHE GEGEVENS
116 -
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN BENZINEMOTOREN
(IN KG) MPV 7 ZITPLAATSEN
Motor 1,4 liter 1,6 liter
Versnellingsbak Handgeschakeld
Type variant uitvoering GG KFWC GK NJUC
Lengte L2
Uitvoering (kg) 750 1 000
Ledig gewicht rijklaar 1 207 1 232
Maximum technisch toegestane massa
totaal
1 845 2 190
• Maximum toegestaan treingewicht 2 645 2 880
Aanhanger ongeremd 585 585
Aanhanger geremd (binnen
max. toegestaan treingewicht)
800 690
Aanbevolen kogeldruk 75 75
Maximaal toegestane daklast
op imperiaal
100 100
Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wet-
telijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
117
TECHNISCHE GEGEVENS
-
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN DIESELMOTOREN
(IN KG) MPV 5 ZITPLAATSEN
Motor 1,6 liter Turbo HDI 75 1,6 liter Turbo HDI 92 1,9 liter
Versnellingsbak Handgeschakeld Handgeschakeld Handgeschakeld
Type Variant
Uitvoering:
GJ
9HWC
GF
9HWC
GN
9HWC
GJ
9HXC
GF
9HXC
GN
9HXC
GJ
WJYB
GF
WJYB
GN
WJYB
Lengte L1 L2 L1 L2 L1 L2
Uitvoering (kg) - 750 1 000 - 750 1 000 - 750 1 000
Ledig gewicht rijklaar 1 240 1 254 1 213 1 240 1 254 1 218 1 240 1 252 1 244
Maximum technisch
toegestane massa
totaal
1 880 1 740 2 165 1 880 1 740 2 150 1 840 1 740 2 210
Maximum toegestaan
treingewicht
2 980 2 840 3 010 2 980 2 840 3 005 2 940 2 840 3 005
Aanhanger ongeremd 540 585 585 540 585 585 500 585 585
Aanhanger geremd
(binnen max. toegestaan
treingewicht)
1 100 845 1 100 855 1 100 795
Aanbevolen kogeldruk 70 75 75 70 75 75 70 75 75
Maximaal toegestane
daklast op imperiaal
100 100 100
Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wet-
telijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
TECHNISCHE GEGEVENS
118 -
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN DIESELMOTOREN
(IN KG) MPV 7 ZITPLAATSEN
Motor 1,6 liter Turbo HDI 75 1,6 liter Turbo HDI 92 1,9 liter
Versnellingsbak Handgeschakeld Handgeschakeld Handgeschakeld
Type variant uitvoering GG 9HWC GK 9HWC GG 9HXC GK 9HXC GG WJYB GK WJYB
Lengte L2
Uitvoering (kg) 750 1 000 750 1 000 750 1 000
Ledig gewicht rijklaar 1 270 1 236 1 274 1 241 1 268 1 267
Maximum technisch toegestane massa
totaal
1 905 2 182 1 910 2 165 1 905 2 230
• Maximum toegestaan treingewicht 3 005 3 010 3 010 3 005 3 005 3 005
Aanhanger ongeremd 585 585 585 585 585 585
Aanhanger geremd (binnen
max. toegestaan treingewicht)
1 100 840 1 100 828 1 100 775
Aanbevolen kogeldruk 75 75 75
Maximaal toegestane daklast
op imperiaal
100 100 100
Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het op-
gegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wet-
telijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
119
TECHNISCHE GEGEVENS
-
IDENTIFICATIEGEGEVENS
B. Serienummer op de carrosse-
rie (onder de motorkap, rechts
op de dwarsbalk).
C. Bandenspanning en kleurco-
de.
De sticker C op de voorstijl bij de
scharnieren van het bestuurderspor-
tier geeft de volgende informatie:
- de maat van de velgen en ban-
den,
- de bandenspanning (deze moet
minstens eens per maand bij
koude banden gecontroleerd
worden) ,
- de kleurcode van de lak.
A. Constructeurssticker (onder de
motorkap, op het rechter voor-
scherm).
19

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Citroen Berlingo First - 2010 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Citroen Berlingo First - 2010 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 2,91 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Citroen Berlingo First - 2010

Citroen Berlingo First - 2010 Gebruiksaanwijzing - Deutsch - 123 pagina's

Citroen Berlingo First - 2010 Gebruiksaanwijzing - English - 118 pagina's

Citroen Berlingo First - 2010 Gebruiksaanwijzing - Français - 111 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info