19
De capaciteitsbegrenzing wordt gebruikt om het elektriciteits-
verbruik te beperken. Door middel van potentiaalvrije
contacten kan de capaciteitsbegrenzing worden vrijgegeven.
De capaciteit van de unit kan nooit hoger worden dan het
door deze contacten geactiveerde Begrenzings-setpoint. De
begrenzings setpoints kunnen in het SETPOINT-menu
(4.9.4) gewijzigd worden.
De nachtperiode wordt ingesteld (zie GENCONF-menu,
4.9.19) met een aanvangstijd en een eindtijd die voor iedere
dag van de week hetzelfde is. Tijdens nachtbedrijf zal (indien
optie 154 gebruikt wordt) het condensatie setpunt omhoog
versteld worden om minder ventilatoren in bedrijf te laten
komen.
OPMERKING: Voor slave-units is regeling van elektrische
verwarmingstrappen of een verwarmingsketel niet toege-
staan.
Wanneer de unit in verwarmingsbedrijf werkt kan hij het
starten van een verwarmingsketel regelen. Zodra de verwar-
mingsketel in werking is wordt de warmtepomp afgeschakeld.
De unit en een verwarmingsketel kunnen niet gelijktijdig
werken. De uitgang van de verwarmingsketel wordt
geactiveerd bij de volgende condities:
• De warmtepomp werkt in verwarmingsbedrijf maar een
storing voorkomt gebruik van de verwarmingscapaciteit.
• De warmtepomp werkt in verwarmingsbedrijf maar bij
zeer lage buitentemperatuur waardoor de verwarmings-
capaciteit onvoldoende is. Het opstarten van de ketel
kan op basis van de buitentemperatuur worden
aangepast (HCCONFIG menu, 4.9.21).
MASTER/SLAVE INSTELLINGEN WORDEN DOOR
CARRIER SERVICE INGESTELD.
Twee Pro-Dialog+ units kunnen in een Master-Slave-opstel-
ling worden gekoppeld, waarbij de beide units via de
CCN-Bus verbonden moeten worden. Alle parameters die
nodig zijn voor de master/slave functie moeten worden
ingesteld door Carrier Service.
Bij wateruittrede regeling van de warmtewisselaar moet
voor Master-Slave bedrijf een extra temperatuuropnemer
(optie) van elke machine worden aangesloten op de
verzamelleiding. Dit is niet nodig bij waterintrede regeling.
De Master-Slave opstelling kan werken met constante of
variabele waterhoeveelheid. Bij variabele waterhoeveelheid
moet elke unit zijn eigen waterpomp regelen en de pomp
automatisch afschakelen bij een koelcapaciteit van nul.
Bij constante waterhoeveelheid moeten de pompen van
alle units continu in werking zijn wanneer het systeem
werkt. De master-unit kan een gezamenlijke pomp regelen
die wordt geactiveerd wanneer het systeem wordt gestart.
In dit geval wordt de pomp van de slave-unit niet gebruikt.
Alle regelcommando’s naar het Master-Slave-systeem
(Start/Stop, setpoint, capaciteitsafschakeling etc.) worden
verwerkt door de als “Master” geconfigureerde unit en
moeten daarom alleen aan de Master-unit worden gegeven.
Van daaruit worden ze dan automatisch naar de slave-unit
doorgegeven.
De master-unit kan lokaal, op afstand of via CCN worden
geregeld. Om de units te starten hoeft alleen het bedrijfs-
type van de master-unit (Master) te worden geactiveerd.
Als de master-unit is geconfigureerd voor regeling op afstand
gebruik dan de potentiaal-vrije contacten op afstand voor
start/stop.
De slave-unit moet continu in CCN-regeling blijven. Kies,
om de master/slave units af te schakelen, Lokaal Uit
(Local Off) op de master-unit of gebruik, als de unit is
geconfigureerd voor afstandsregeling, de potentiaalvrije
contacten op afstand.
De Master-unit kan (afhankelijk van de configuratie) o.a.
bepalen of de master- of de slave-unit als leidende, c.q.
volg-unit moet werken. De rollen van leidende- en volg-
unit worden omgedraaid wanneer het verschil in draai-uren
van de beide units een te configureren waarde overschrijdt.
Zo wordt gegarandeerd dat de draai-uren worden
geëgaliseerd.
De omschakeling tussen leidende- en volg-unit kan zowel
tijdens de start of tijdens bedrijf plaatsvinden.
De leidende unit wordt altijd als eerste gestart. Wanneer
de leidende unit zijn volle bedrijfscapaciteit heeft bereikt,
wordt de (te configureren) inschakelvertragingstijd van de
volg-unit gestart. De unit kan starten nadat de tijd verstreken
is en wanneer de afwijking van het regelpunt hoger is dan
1,7°C. Op dat moment wordt de koelerpomp van de
volg-unit aangeschakeld. De unit gebruikt automatisch het
actieve setpoint van de Master-unit. De leidende unit blijft
op zijn volle bedrijfscapaciteit werken tot de actieve
capaciteit van de volg-unit hoger is geworden dan nul.
Wanneer de volg-unit afgeschakeld wordt, blijft de
koelerpomp nog twintig seconden in werking.
Bij communicatiestoring tussen de beide units keert iedere
unit terug naar Lokaal bedrijf, tot de storing is verholpen.
Wanneer de Master-unit door een alarm afgeschakeld
wordt, dan mag de slave-unit direct starten.
LET OP: Voor de warmtepompen 61WG die in master/
slave bedrijf werken en een NRCP2 print of elektrische
verwarmingstrappen hebben, moet de waterintredetempe-
ratuur worden geregeld.