11
2.4. OMGEVINGSTEMPERATUREN EN LUCHTVERVERSING
2.6. ELEKTRISCHE AANSLUITING
2.5. KOELVERMOGENS
Voor koelgroepen met luchtcondensatie mag de
temperatuur van de werkomgeving niet hoger zijn dan
32 °C. Boven deze temperatuur worden de verklaarde
prestaties niet gegarandeerd.
De remote condensatie-units moeten in speciale ruim-
tes of buiten geïnstalleerd worden, op een plaats die
bescherming tegen rechtstreeks zonlicht biedt. Als de
omstandigheden dit noodzakelijk maken, dient de
installateur te beoordelen of een afdekking of een
afdak nodig is (er moet in ieder geval voldoende lucht-
verversing gegarandeerd worden).
Zie voor meer details
8 Tabel 2.
Tabel 2
Tabel 3
•
•
•
•
De fabrikant wijst iedere aansprakelijkheid en
garantieplicht af wanneer de apparatuur, mensen en
voorwerpen schade berokkend wordt die toe te
schrijven is aan een niet correcte installatie en/of die
niet in overeenstemming met de heersende wetten is.
MINIMUM LUCHTVERVERSING MODEL
MODEL
MF25.1
1100
MF45.1
MF70.1
Frequentie voeding (Hz)
LUCHT (m
3
/h)
50
121060
300050
330060
400050
440060
MF30.2
110050
121060
MF70.2
400050
440060
MF85.2
400050
440060
MODEL
MF25.1
1727
MF45.1
MF70.1
Frequentie voeding (Hz) Koelrendement (W)
50
Waarden verklaard bij T.verd.=-10°C, T.cond.=+40°C en f.voeding=50Hz.
Oververhitting in overeenstemming met EN12900
162360
601350
721660
885150
10305
2683
Condensatievermogen (W)
2549
9075
11038
13053
1554860
MF30.2
242750
2591
3712
401260
MF70.2
885150
10305
13053
1554860
MF85.2
1085350
12776
15842
1922560
Afb. 5
Afb. 6
Vóór ieder apparaat moet een automatische thermomagne-
tische differentieelschakelaar geïnstalleerd worden volgens
de normen die van kracht zijn in het land van installatie.
De afmetingen van de aansluitingskabels moeten in overeen-
stemming zijn met de informatie vervat in de elektrische
gegevens van de technische schema's. De spanning van de
installaties moet begrepen zijn binnen een limiet van +10%
en de spanningsschommeling van de fasen mag niet meer
dan 3% bedragen. De elektrische vermogenaansluiting moet
door gekwalificeerd personeel worden uitgevoerd in overe-
enstemming met de richtlijnen en met de wetten van het land
waar de eenheid wordt geïnstalleerd.
De voeding moet naar het elektrische paneel van de koeler
gebracht worden volgens de gegevens die in Tabel 4 staan.
De elektrische voedingskabels moeten de correcte
afmetingen hebben en gekozen worden op grond van
de daadwerkelijke omstandigheden waarin ze gelegd
worden;
De elektrische kabels moeten in de daarvoor bestemde
kabelklemmen gevoerd en vastgezet worden en wel op
een manier die passend is voor de installatieruimte;
Ledere geleider moet in de overeenkomstige klem
gestoken worden;
De aardgeleider moet correct op een doeltreffende
aardinstallatie aangesloten worden.