555766
5
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/353
Pagina verder
1
Gefeliciteerd met de keuze van dit product!
Hartelijk dank voor de aanschaf van dit product. Lees deze Gebruiksaanwijzing aandachtig om het
beste resultaat uit het apparaat te halen en om verzekerd te zijn van veilig en correct gebruik.
Bewaar deze Gebruiksaanwijzing daarna samen met het garantiebewijs op een veilige plek.
Lees onderstaande voordat u het product in
gebruik neemt
Voor het maken van mooie borduurontwerpen
Met dit systeem kunt u een groot aantal borduurontwerpen maken en kunt u een breed scala
aan naai-eigenschappen instellen (draaddichtheid, steeklengte, enzovoort). Het uiteindelijke
resultaat hangt echter af van het model naaimachine dat u gebruikt. Wij raden u aan een
proeflapje te naaien met de door u ingestelde naaigegevens voordat u op de uiteindelijke stof
naait.
Voor een veilig gebruik
Sla geen bestanden op de “Software dongle voor PE-DESIGN” op om over te zetten of op te
slaan.
Plaats de “Software dongle voor PE-DESIGN” niet in uw naaimachine.
Voor een langere levensduur
Plaats de “Software dongle voor PE-DESIGN” niet in direct zonlicht of op een plek met een
hoge luchtvochtigheid. Plaats de “Software dongle voor PE-DESIGN” niet in de buurt van een
verwarming, een strijkijzer of andere hete voorwerpen.
Zorg dat u geen water of andere vloeistof morst op de “Software dongle voor PE-DESIGN”.
Zorg dat u de “Software dongle voor PE-DESIGN” niet laat vallen en er niet tegen stoot.
Voor reparatie of aanpassingen
Neem contact op met de dichtstbijzijnde onderhoudsinstelling in het geval een storing
optreedt of aanpassingen nodig zijn.
Opmerking
Aangezien deze “Software dongle voor PE-DESIGN” vereist is om de software uit te voeren,
is de vervangingswaarde gelijk aan de detailhandelsprijs van de software. Bewaar deze op
een veilige plek als u hem niet gebruikt.
In deze Gebruiksaanwijzing en de Naslaggids staat geen uitleg over het gebruik van uw
computer onder Windows
®
. Raadpleeg hiervoor de gebruiksaanwijzingen van Windows
®
.
Erkenning auteursrechten
Windows
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Microsoft Corporation. Andere productnamen die
worden genoemd in de Gebruiksaanwijzing en de Naslaggids zijn mogelijk handelsmerken of
gedeponeerde handelsmerken van de respectievelijke bedrijven en worden hierbij erkend.
Waarschuwing
De software die bij dit product wordt geleverd, is auteursrechtelijk beschermd. Deze software mag
alleen worden gebruikt of verveelvoudigd in overeenstemming met de auteursrechtelijke wetten.
Extra productinformatie en updates vindt u op onze website:
http://www.brother.com/ of http://support.brother.com/
BEWAAR DEZE INSTRUCTIES
Dit product is bedoeld voor huishoudelijk gebruik.
2
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave................................2
Gebruik van gebruiksaanwijzingen
....4
Ondersteuning/service....................5
Technische dienst .............................................5
Online registratie ...............................................5
Controleren op nieuwe versies van het
programma........................................................6
Software dongle voor PE-DESIGN
...7
Vergelijking van typen gegevens die
zijn gemaakt met PE-DESIGN 10....8
Toepassingen opstarten/afsluiten
...9
Toepassing starten............................................9
De toepassing afsluiten.....................................9
Over de startwizard .........................................10
Informatie over vensters...............11
Venster Layout & Editing.................................11
Voorbeeld van het importeren van
borduurgegevens ............................................13
Basissoftware-instellingen...........14
De instellingen van de ontwerppagina
opgeven ..........................................................14
Werken met de stofselector ............................17
Basisweergave-instellingen opgeven..............18
Basisbewerkingen in Layout &
Editing ............................................22
Lesgids 1: Vormen tekenen om een
borduurontwerp te maken ...............................23
Borduurontwerpen bewerken ..........................31
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen
en gebieden ....................................................46
Vormen tekenen..............................................60
Borduurpatronen een andere vorm geven ...... 66
Een steekpatroon bewerken ...........................71
Borduurpatronen controleren ..........................77
Borduurontwerpen openen/importeren ...........90
Opslaan en afdrukken .....................................95
Borduurpatronen maken
die tekst bevatten ........................100
Lesgids 2: werken met sjablonen ..................101
Sjabloonfunctie..............................................104
Lesgids 3: Tekst invoeren..............................105
Geavanceerde procedures voor het invoeren van
tekst...............................................................106
Lesgids 4: Monogrammen.............................120
Geavanceerde bewerkingen voor het invoeren
van monogrammen........................................123
Lesgids 5: tekstplaatsing creëren..................124
Functie Tekstplaatsing (tekst vervangen)......127
Borduurpatronen maken met
afbeeldingen ................................130
Steek-wizard: Afbeelding automatisch
converteren tot borduurpatroon .....................131
Lesgids 6-1: Automatisch perforeren.............132
Functies van Automatisch perforeren............134
Lesgids 6-2: Kruissteek .................................135
Functies van Kruissteek ................................137
Lesgids 6-3: Fotosteek 1 ...............................139
Functies van Fotosteek 1 ..............................142
Lesgids 6-4: Fotosteek 2 ...............................144
Functies van Fotosteek 2 ..............................146
Geavanceerde bewerkingen voor
Steekwizard...................................................147
Beeldgegevens importeren............................150
Afbeeldingsinstellingen wijzigen....................152
Lesgids 7: print en borduur............................154
Bewerkingen voor specifieke
toepassingen ...............................160
Lesgids 8-1: applicaties maken .....................161
Lesgids 8-2: geborduurde lapjes maken .......166
Lesgids 8-3: Een open-borduurwerkpatroon
maken gevuld met netstructuursteken...........169
Werken met de open-borduurwerkfuncties....173
Lesgids 9-1: Gesplitste borduurontwerpen
maken............................................................177
Lesgids 9-2: Ontwerp maken voor universele
ringen.............................................................183
Lesgids 9-3: borduren met het jumboraam....188
3
Inhoudsopgave
Aangepaste naai-eigenschappen opgeven/
opslaan..........................................................192
Werken met de functie Handmatige
borduurinstellingen ........................................197
Gegevens overbrengen .............. 200
Borduurontwerpen overbrengen naar
machines .......................................................201
Met de functie Link (Verbinding) borduren vanaf
de computer...................................................204
Design Center.............................. 210
Basisbewerkingen in Design Center..............211
Venster Design Center ..................................221
Origineel-beeldstadium..................................222
Lijntekeningstadium.......................................224
Stadium lijnen bewerken ...............................226
Naai-instellingenstadium ...............................231
Design Database ......................... 240
Venster Design Database..............................241
Design Database opstarten...........................242
Borduurontwerpen indelen ............................243
Borduurontwerpen openen............................245
Borduurontwerpen overbrengen naar
machines .......................................................246
Borduurontwerp zoeken ................................251
Borduurontwerpbestanden converteren naar
verschillende bestandstypen .........................252
Borduurontwerpen controleren ......................253
Catalogus van borduurontwerpen uitvoeren
...255
Programmable Stitch Creator .... 258
Basisbewerkingen in Programmable Stitch
Creator...........................................................259
Vulling-/stempelsteekpatronen maken ..........260
Een patroon bewerken in de modus Vullen/
Stempel .........................................................264
Een motiefsteekpatroon maken.....................266
Een patroon bewerken in de modus Motief ...269
Venster Programmable Stitch Creator...........270
Een sjabloon openen.....................................271
Voorbeeldvenster ..........................................272
Patronen opslaan ..........................................272
Instellingen wijzigen.......................................273
Font Creator ................................ 274
Basisbewerkingen in Font Creator ................275
Venster Font Creator.....................................282
Een bestand openen..................................... 284
Een teken selecteren en het sjabloon
voorbereiden................................................. 285
Een letterpatroon maken .............................. 287
Punten van een letterpatroon bewerken....... 288
De gemaakte letterpatronen controleren ...... 289
Letterpatronen opslaan................................. 291
Instellingen wijzigen...................................... 292
Bijvoegsel.................................... 294
Voor basisbewerkingen ................................ 295
Meer over instellingen................................... 297
Diverse instellingen wijzigen......................... 298
Deze toepassing effectief gebruiken............. 303
Menu’s/functies en referentie .... 306
Layout & Editing............................................ 307
Design Center............................................... 312
Design Database .......................................... 315
Programmable Stitch Creator ....................... 317
Font Creator.................................................. 318
Naai-eigenschappen..................................... 320
Lettertypelijst................................................. 340
Problemen oplossen ..................................... 344
Nieuwe functies van PE-DESIGN 10............ 346
Index............................................. 348
4
Gebruik van gebruiksaanwijzingen
De onderstaande gebruiksaanwijzingen worden met de software meegeleverd.
Lees deze gids alvorens de software te gebruiken. In deze gids vindt u aanwijzingen en voorzorgsmaatregelen
die nodig zijn om de software te kunnen gebruiken. De tweede helft bevat lesgidsen waarin borduurpatronen
en projectvoorbeelden worden uitgelegd, met gebruik van belangrijke functies.
Deze handleiding bevat instructies voor het gebruik van de PE-DESIGN-software.
Lees eerst “Software dongle voor PE-DESIGN”, “Toepassing starten/afsluiten”, “Vergelijking van typen
gegevens die zijn gemaakt met PE-DESIGN 10”, “Voorbeeld van importeren borduurgegevens” en “Inzicht in
Windows” om algemeen inzicht te krijgen in elementaire softwaretoepassingen.
Lees vervolgens “Basisbewerkingen in Layout & Editing”. In dit hoofdstuk maken we borduurpatronen als
voorbeeld voor basisbewerkingen in Layout & Editing en het overbrengen van patronen naar de
borduurmachine. Volg de procedures om echte borduurpatronen te maken.
In de hoofdstukken die zijn gewijd aan de diverse toepassingen vindt u beschrijvingen van de nuttige functies
en de diverse instellingen. Door de beschrijvende titels vindt u de gemakkelijk de informatie die u nodig hebt.
In de hoofdstukken met lesgidsen volgt u de betreffende procedures om de diverse bewerkingen te oefenen.
Daarna leest u de uitvoerige beschrijvingen.
In de volgende hoofdstukken wordt extra informatie geleverd. Lees zo nodig het betreffende hoofdstuk.
Ondersteuning/Service: dit hoofdstuk bevat informatie over de garantie voor dit product en over de procedure
voor software-updates.
Bijvoegsel: dit hoofdstuk bevat een inleiding op de functies, bijzonderheden over de instellingen die
beschikbaar zijn in het dialoogvenster [Opties] en procedures om problemen op te lossen. Ook krijgt u hier
tips en maatregelen om deze software optimaal te gebruiken.
Menu’s/functies en referentie: dit hoofdstuk bevat lijsten met naaitypen, naai-eigenschappen en lettertypen,
en de verschillende opdrachten.
De procedures in deze handleiding zijn geschreven voor gebruik in Windows
®
8.1. Als u deze software
gebruikt op een ander besturingssysteem dan Windows
®
8.1, verschillen de procedures en het uiterlijk van de
vensters mogelijk enigszins.
De Gebruiksaanwijzing (PDF-versie) openen
Deze handleiding wordt geleverd als PDF-bestand op de bijgeleverde “Software dongle voor PE-DESIGN”.
De Gebruiksaanwijzing wordt ook geïnstalleerd met de software.
Klik op de pijl omlaag linksonder in het [Start]-scherm om de weergave [Alle toepassingen] te tonen. Klik
vervolgens op [Gebruiksaanwijzing] onder de titel [PE-DESIGN 10] op het scherm. (Gebruikers van
Windows
®
7 of Windows Vista
®
: klik achtereenvolgens op [Alle programma´s], [PE-DESIGN 10] en
[Gebruiksaanwijzing].)
Bij een andere toepassing dan Design Database klikt u op en vervolgens op [Gebruiksaanwijzing].
Bij Design Database klikt u op [Help] en vervolgens op [Gebruiksaanwijzing].
Naslaggids
Gebruiksaanwijzing
b
U hebt Adobe
®
Reader
®
nodig om de PDF-versie van de Gebruiksaanwijzing weer te geven en af te drukken.
•Als Adobe
®
Reader
®
zich niet op uw computer bevindt, moet u dit programma installeren. U kunt het
programma downloaden van de website (http://www.adobe.com/).
5
Ondersteuning/service
Technische dienst
Neem contact op met de Technische dienst wanneer u problemen ondervindt. Raadpleeg de bedrijfswebsite
(http://www.brother.com/) als u de Technische dienst in uw omgeving zoekt. Als u de FAQ en informatie over
software-updates wilt bekijken, bezoekt u Brother Solutions Center (http://support.brother.com/).
Online registratie
Wilt u op de hoogte worden gehouden van updates en andere belangrijke informatie, zoals ontwikkeling van
toekomstige producten en verbeteringen? Registreer dan uw product online via een eenvoudige
registratieprocedure.
Klik op in Layout & Editing en vervolgens op [Online registratie] om de geïnstalleerde webbrowser te
starten en de pagina voor online registratie op onze website te openen.
Die registratiepagina van de website verschijnt wanneer u onderstaand adres opgeeft in de adresbalk van de
webbrowser.
http://www.brother.com/registration/
a
Zorg dat u de informatie bij de hand hebt wanneer u contact opneemt met de Technische dienst.
Zorg dat het besturingssysteem van uw computer is bijgewerkt met alle updates.
Houd het merk en model van uw computer en het Windows
®
-besturingssysteem bij de hand.
(Raadpleeg de Naslaggids voor systeemvereisten.)
Informatie betreffende foutmeldingen die op het scherm worden weergegeven. Met deze informatie
kunnen uw vragen sneller worden afgehandeld.
Zorg dat PE-DESIGN 10 bij blijft met updates.
b
Online registratie is misschien niet mogelijk in sommige landen.
6
Ondersteuning/service
Controleren op nieuwe versies van het
programma
Klik op in Layout & Editing en vervolgens op [Zoeken naar beschikbare updates].
Uw software wordt gecontroleerd om vast te stellen of u de laatste versie hebt.
Als onderstaand bericht verschijnt, gebruikt u niet de nieuwste versie van de software.
Als onderstaand bericht wordt weergegeven, gebruikt u niet de nieuwste versie van de software. Klik op [Ja]
en download vervolgens de nieuwste versie van de software van de website.
b
Als het selectievakje [Bij opstarten altijd controleren op recentste versie] is geselecteerd, wordt telkens
bij het opstarten gecontroleerd of u de nieuwste software hebt.
7
Software dongle voor PE-DESIGN
Als u PE-DESIGN 10 wilt gebruiken moet u de meegeleverde “Software dongle voor PE-DESIGN” in een USB-
poort van de computer plaatsen.
De “Software dongle voor PE-DESIGN” voorkomt ongeoorloofd gebruik van deze software. U kunt de software
niet starten als de “Software dongle voor PE-DESIGN” niet is geplaatst.
a
U kunt de “Software dongle voor PE-DESIGN” niet gebruiken als USB-medium. Sla op de “Software
dongle voor PE-DESIGN” geen borduurbestanden op om te bewaren of over te brengen.
Wanneer u de “Software dongle voor PE-DESIGN” in een USB-poort van de computer plaatst, verschijnt
het dialoogvenster [Automatisch afspelen]. Gebruik dit dialoogvenster niet. Klik op om het
dialoogvenster te sluiten. Start vervolgens PE-DESIGN 10.
Wanneer het bericht “Wilt u verwisselbare schijf (F:) controleren en herstellen ?” verschijnt, selecteert u
[Doorgaan zonder controleren]. Vervolgens start u PE-DESIGN 10. De stationsnaam voor de
Verwisselbare schijf kan verschillen per computer.
Als u de “Software dongle voor PE-DESIGN” uit de computer wilt nemen, klikt u op [Start] - [Computer].
Vervolgens klikt u met de rechtermuisknop op “Software dongle voor PE-DESIGN” en op [Uitwerpen].
Formatteer de “Software dongle voor PE-DESIGN” niet.
We adviseren u een back-up te maken van deze software, met het oog op onvoorziene problemen.
8
Vergelijking van typen gegevens die
zijn gemaakt met PE-DESIGN 10
In PE-DESIGN 10 worden drie typen gegevens gebruikt.
Steekpatroon: ingebouwde borduurgegevens (gemaakt via een conversie in PE-DESIGN 10)
Tekstpatroon: gegevens die zijn gemaakt met de [Tekst]-functies
Vormpatroon (omtrekpatroon): gegevens die zijn gemaakt met de [Vormen]-functies. Een uniforme
naairichting of meerdere naairichtingen wordt/worden toegepast op het hele gebied.
Alle gegevens kunnen worden geconverteerd naar een ander type, zoals hieronder aangegeven. De pijlen
geven aan in welke richting gegevens kunnen worden geconverteerd. De methoden om de gegevens te
bewerken verschillen per gegevenstype.
Steekpatroon
U kunt punten (naaldposities) bewerken (een andere
vorm geven door punten te verplaatsen/verwijderen
of lijnen op punten te splitsen/verbinden) en steken
splitsen; maar u kunt niet de naaitypen gebied naaien
of lijn naaien, of naai-eigenschappen opgeven.
Tekstpatroon
U kunt tekst bewerken door letters op te geven/te
verwijderen, teksteigenschappen opgeven (zoals
het lettertype of de omvormstijl) en naai-
eigenschappen opgeven.
Vormpatroon
U kunt naaitypen gebied en lijn en naai-
eigenschappen opgeven, paden bewerken (door
punten te verplaatsen/te verwijderen, een andere
vorm te geven door de handvatten te verplaatsen of
door lijnen te splitsen/verbinden bij punten), de
naairichting wijzingen, stempels plaatsen/
bewerken, reliëf-/graveereffecten toepassen,
overlappende gebieden verwijderen/samenvoegen,
overlapping van twee kleurgebieden instellen,
omtrekken splitsen en verschuivingslijnen en
bloempatronen maken.
Bijvoorbeeld: wanneer een steekpatroon wordt
geconverteerd naar vormen, kunt u de naaitypen en
naai-eigenschappen wijzigen en de vormen
gemakkelijk bewerken en vergroten/verkleinen.
Wanneer een tekstpatroon wordt geconverteerd
naar vormen, kunt u de naairichting en lettervormen
bewerken en verschuivingslijnen creëren.
Functies die niet beschikbaar zijn voor het ene
gegevenstype, kunt u misschien uitvoeren nadat de
gegevens zijn geconverteerd tot een ander type.
Converteer gegevens naar het type waarin u de
bewerkingen kunt uitvoeren die nodig zijn om de
gewenste borduurgegevens te creëren.
Vormpatroon
Steekpatroon
Tekstpatroon
Verander de vorm
door paden te
bewerken.
Verander de vorm door de
naaldposities te bewerken.
Bewerkt de tekst of
wijzig het lettertype.
9
Toepassingen opstarten/afsluiten
Toepassing starten
Klik op de pijl omlaag linksonder in het [Start]-scherm om de weergave [Alle toepassingen] te tonen. Klik
vervolgens op [PE-DESIGN 10 (Layout & Editing)] onder de titel [PE-DESIGN 10] op het scherm.
Wanneer u de toepassing start, verschijnt de startwizard.
cc “Over de startwizard” op pagina 10
De toepassing afsluiten
Klik op en op [Afsluiten].
b
Gebruikers van Windows
®
7 of Windows Vista
®
: klik achtereenvolgens op , [Alle programms],
[PE-DESIGN 10] en [PE-DESIGN 10 (Layout & Editing)].
10
Toepassingen opstarten/afsluiten
Over de startwizard
Wanneer u [Layout & Editing] start, verschijnt de
volgende wizard.
a Sjabloonontwerp gebruiken
Klik op deze knop om de
[Sjabloonwizard] te starten.
cc “Lesgids 2: werken met sjablonen” op
pagina 101
b Borduurpatronen maken met
afbeeldingen
Klik op deze knop als u de wizard wilt
starten om een borduurpatroon te maken
van een afbeelding.
cc “Steek-wizard: Afbeelding automatisch
converteren tot borduurpatroon” op
pagina 131 en “Beeldgegevens
importeren” op pagina 150
c Ringformaat en stof instellen
Klik op deze knop om het formaat van de
Ontwerppagina (formaat borduurring) op
te geven.
U kunt de stof selecteren waarop u wilt
borduren en de naai-eigenschappen
opgeven die geschikt zijn voor die stof.
cc
“De instellingen van de ontwerppagina
opgeven” op pagina 14 en “Een groep
instellingen oproepen uit de lijst” op pagina 192
d , e , f
Klik op deze knoppen om het patroon te
importeren dat wordt getoond op de knop
van het deelvenster [Importeren].
g
Meest recent gebruikte bestanden
Selecteer een miniatuur van het meest recent
gebruikte bestand in de lijst. Klik vervolgens
op
[Openen]
als u het bestand wilt oproepen.
h Borduurontwerp openen
Klik op deze knop als u borduurgegevens
(.pes) wilt openen.
cc “Layout & Editing-bestand openen” op
pagina 90
i Design Database starten om
borduurbestanden te beheren
Klik op deze knop om Design Database te
starten.
cc “Design Database” op pagina 240
j
Klik op deze knop als u de Gebruiksaanwijzing
(PDF-bestand) wilt openen.
k Wizard altijd weergeven bij opstarten
Schakel dit selectievakje in als u wilt dat
de wizard verschijnt telkens wanneer
Layout & Editing start.
l
Deze wizard sluiten
Klik op deze knop om de startwizard te
sluiten zonder een bewerking uit te voeren.
abcgj
def l
k
ih
b
Als u de wizard wilt openen terwijl u [Layout &
Editing] gebruikt, klikt u op boven in het
venster (in de [Werkbalk voor snelle toegang
aanpassen]). Of klik op en selecteer
[Wizard] in het opdrachtmenu.
11
Informatie over vensters
Venster Layout & Editing
1 Knop Toepassing
Klik hierop om een menu weer te geven met
opdrachten voor bestandsbewerkingen zoals
[Nieuw], [Opslaan], [Afdrukken] en
[Ontwerpinstellingen].
2Lint
Klik op een tab bovenin om de betreffende
opdrachten weer te geven.
Kijk naar de naam onder
elke
groep wanneer u de
gewenste opdracht selecteert. Wanneer u klikt op een
opdracht met , opent u een menu met een keuze
aan opdrachten.
Mogelijk worden andere tabbladen weergegeven,
afhankelijk van de selectie van functie of borduurpatroon.
Deze tabbladen bevatten verschillende opdrachten om
bewerkingen uit te voeren met de geselecteerde functie
of het geselecteerde borduurpatroon.
Voorbeeld: wanneer de functie Vormen
(rechthoek) is geselecteerd
3 Werkbalk voor snelle toegang
Deze bevat de meest gebruikte opdrachten.
Deze werkbalk wordt altijd weergegeven,
ongeacht welke linttab is geselecteerd. Door
hieraan uw meest gebruikte opdrachten toe te
voegen, zijn deze gemakkelijk toegankelijk.
cc “Werkbalk voor snelle toegang
aanpassen” op pagina 300
4 Werkbalk voor snelle toegang
Klik op deze knop om andere toepassingen te
starten en toepassingsinstellingen op te geven,
zoals gebruikerskleurenkaarten.
5 Knop Help
Klik op deze knop om de Gebruiksaanwijzing
weer te geven, en informatie over de software.
3
14
15
12
1
7
8
9
13
2
6
11
4
5
10
12
Informatie over vensters
6 Deelvenster Naaivolgorde
In dit deelvenster wordt de naaivolgorde
weergegeven. Klik op de knoppen boven in het
deelvenster om de naaivolgorde van de
garenkleur te wijzigen.
7 Deelvensters Importeren/Kleur/Naai-
eigenschappen/Teksteigenschappen
Dit deelvenster bevat tabbladen om
borduurpatronen te importeren en garenkleuren,
naai- en teksteigenschappen op te geven. Klik
op een tab om de beschikbare parameters weer
te geven.
8 Deelvenster Steeksimulator
De Steeksimulator laat zien hoe het patroon zal
worden genaaid door de machine, en hoe de
steken eruitzien.
9 Ontwerppagina
Het gedeelte van het werkgebied dat u kunt
opslaan en naaien.
10 Werkgebied
11 Statusbalk
Deze geeft de grootte van de borduurgegevens
weer, het aantal steken of een beschrijving van
de geselecteerde opdracht.
12 Knoppen weergavemodus
Klik op een knop als u de Weergave-modus wilt
wijzigen.
13 Knop Raster weergeven
Klik hierop om te schakelen tussen raster tonen/
verbergen.
14 Knop Eigenschappen ontwerp
Klik hierop om een dialoogvenster weer te
geven met naai-informatie over de
borduurgegevens.
15 Schuif Zoom
Hier wordt de huidige weergavegrootte
weergegeven. Klik hierop om een waarde op te
geven voor de weergavegrootte.
Sleep de schuif als u de weergavegrootte wilt
wijzigen.
b
U kunt in de groep [Tonen/verbergen] op het
tabblad [Weergave] deelvenster 6, 7 en 8 tonen
of verbergen. Verder kunt u deze deelvensters
weergeven als afzonderlijke dialoogvensters
(Zwevend) of gekoppeld aan het hoofdvenster
(Gedokt).
Plaats de aanwijzer op een opdracht om een
Schermtip weer te geven. Hierin wordt de
opdracht beschreven en de sneltoets
aangegeven.
13
Informatie over vensters
Voorbeeld van het importeren van
borduurgegevens
U kunt borduurgegevens importeren via het
deelvenster [Importeren].
a Van
Selecteer een patroonlocatie.
b
Categorie
Selecteer een patrooncategorie.
De categorieën in de patroonlocatie die u hebt
geselecteerd in de selector
[Van]
zijn vermeld.
c
De patronen in de categorie die u hebt
geselecteerd in de selector
[Categorie]
verschijnen in de lijst.
Wanneer u een patroon aanwijst en de
linkermuisknop ingedrukt houdt, verschijnt een
gestippeld kader op de Ontwerppagina.
Hiermee kunt u het formaat van het patroon
controleren.
d Importeren
Klik op deze knop als u het geselecteerde
patroon wilt importeren.
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Patronen importeren] in de groep
[Importeren]. Klik vervolgens op [uit
Ontwerpbibliotheek], [van bestand], [van
kaart] of op [Decoratief patroon] in het menu
[Importeren].
Het deelvenster [Importeren] verschijnt
rechts in het scherm.
Werken met het
deelvenster Importeren
b
U kunt het patroon ook importeren door erop te
dubbelklikken in de lijst, of door het te slepen
naar de Ontwerppagina.
U kunt niet meerdere bestanden selecteren om
deze tegelijk te importeren.
cc “Vanuit een map” op pagina 91 en “Vanuit een
borduurkaart” op pagina 92
a
b
c
d
Importeeropdachten gebruiken
b
U kunt het deelvenster [Importeren] ook openen
door het selectievakje [Deelvenster Importeren]
in te schakelen op het tabblad [Weergave].
Wanneer het deelvenster
[Kleur]
,
[Naai-
eigenschappen]
of
[Teksteigenschappen]
is
geopend, klikt u op de tab
[Importeren]
om het
deelvenster
[Importeren]
te openen.
14
Basissoftware-instellingen
De instellingen van de ontwerppagina opgeven
U kunt de kleur en grootte van de Ontwerppagina wijzigen. U kunt voor de Ontwerppagina een grootte
selecteren naargelang het formaat van de ring die u wilt gebruiken op uw borduurnaaimachine. U kunt ook een
speciale grootte opgeven voor de Ontwerppagina voor borduurpatronen die worden gesplitst en geborduurd
in meerdere gedeelten.
1 Klik op en op [Ontwerpinstellingen].
2 Geef de instellingen voor de Ontwerppagina
op en klik op [OK].
a Machinetype
Selecteer uw machinetype. De
instellingen die beschikbaar zijn in de
selector [Paginaformaat] verschillen
naar gelang het geselecteerde
machinetype.
b Ringformaat
Selecteer het gewenste ringformaat in de
selector.
c
90 graden roteren
Schakel dit selectievakje in als u het patroon
in een Ontwerppagina 90° wilt draaien.
d Aangepast formaat
Geef een aangepast formaat op voor
gesplitste borduurpatronen.
Selecteer deze optie en typ of selecteer
vervolgens de gewenste breedte en
hoogte voor de Ontwerppagina.
cc “Lesgids 9-1: Gesplitste
borduurontwerpen maken” op
pagina 177
e Pagina
Selecteer de gewenste kleur voor de
Ontwerppagina.
f Achtergrond
Selecteer de gewenste kleur voor het
werkgebied.
g Standaard
Klik op deze knop als u de
standaardinstellingen wilt herstellen.
h Ring van gebruiker bewerken
Klik op deze knop om het dialoogvenster
[Instellingen voor ring van gebruiker]
te openen. Daar kunt u een formaat voor
een borduurring van een gebruiker
toevoegen. Het toegevoegde ringformaat
van een gebruiker wordt onder aan de lijst
weergegeven.
cc “Een formaat opgeven voor borduurring
van gebruiker” op pagina 15
cba h
gdfe
15
Basissoftware-instellingen
a Breedte, Hoogte
Typ de afmetingen van de ring die u wilt
toevoegen.
b Opmerking
Als u tekst hebt ingevoerd in dit vak,
verschijnt deze naast het formaat.
c Ring toev.
Klik op deze knop als u het ringformaat
wilt toevoegen.
d Lijst met ringen van gebruikers
Het toegevoegde ringformaat verschijnt in
de lijst. Selecteer in deze lijst een
ringformaat om de weergave volgorde te
wijzigen, of om het formaat te wissen.
e Omhoog, Omlaag
Klik op deze knoppen als u het
selecteerde ringformaat omhoog of
omlaag in de weergavevolgorde wilt
verplaatsen.
f Ring verwijd.
Klik op deze knop als u het ringformaat
wilt verwijderen.
a
De formaten voor de Ontwerppagina, 130 × 300
mm die worden aangegeven door de 100 × 172
mm “*”, worden gebruikt om ontwerpen met
verschillende ringposities te maken, met een
speciale borduurring die op drie
installatieposities wordt bevestigd aan de
borduurmachine.
cc “Lesgids 9-2: Ontwerp maken voor universele
ringen” op pagina 183
Selecteer een formaat borduurring niet groter
dan met uw machine kan worden gebruikt.
Wanneer u Petraam, Cilinderraam of Rond raam
hebt geselecteerd, kan de Ontwerppagina niet
90° worden geroteerd.
Een formaat opgeven voor
borduurring van gebruiker
a
U kunt een ring van een gebruiker niet 90°
roteren.
U kunt een ring van een gebruiker niet
toevoegen aan de selector Formaat deelgebied
(voor ringformaat) onder Aangepast formaat.
Maak geen aangepaste borduurring die groter is
dan met uw machine kan worden gebruikt.
Borduurgegevens die zijn gemaakt in een ring
van een gebruiker, kunt u niet opslaan in een
bestandstype voor een vorige versie.
d
a
b
e
f
c
16
Basissoftware-instellingen
Het patroon dat wordt getekend op de Ontwerppagina wordt
anders genaaid afhankelijk van de instelling naaivlak.
1 Klik op de tab [Uitvoeren].
2 Selecteer het gewenste naaivlak ([Vlak voor
ontwerppagina] of [Bestaand ontwerpvlak
gebruiken]).
Vlak voor ontwerppagina
De patronen worden zo genaaid dat de
naaldstand wanneer u begint te naaien op het
midden van de Ontwerppagina staat. De
afmetingen van het patroon komen overeen
met het formaat van de ontwerppagina
Ontwerppagina. Daardoor kunt u het patroon
minder goed verplaatsen over het lay-
outscherm van uw borduurmachine.
Bestaand ontwerpvlak gebruiken
De patronen worden zo genaaid dat de
naaldstand wanneer u begint te naaien op het
midden van de werkelijke patronen staat. De
ware patroongrootte blijft behouden. Daardoor
hebt u meer mogelijkheden om het patroon te
verplaatsen over het lay-outscherm van uw
borduurmachine.
U kunt deze instelling selecteren als een universele
ring (100 × 172 mm of 130 × 300 mm) is
geselecteerd als Ontwerppagina-formaat.
Schakel het selectievakje in om de naaivolgorde/
volgorde van ringpositiewisselingen te
optimaliseren, om het aantal wisselingen van
ringpositie tot een minimum te beperken.
Zo vermindert u de kans op verkeerde uitlijning in
het borduurpatroon of ongelijkmatige steken door
het veelvuldig wisselen van ringpositie +.
Deze instellingen worden alleen toegepast wanneer
u borduurt met onze borduurmachines met meerdere
naalden. Voordat u deze instellingen kunt toepassen,
moet u selecteren onder
[Machinetype]
in
het dialoogvenster
[Ontwerpinstellingen]
.
Geef de Minimumlengte verspringende steek
draadknippen op.
cc “Afknippen van verspringende steken” op
pagina 87, “Draadknipinstellingen
opgeven in Layout & Editing” op
pagina 297 en “Afknippen van
verspringende steken toevoegen aan
nieuwe patronen” op pagina 302
Naaigebied opgeven
Ontwerppagina (op
uw scherm)
Naaivlak = Vlak voor
ontwerppagina
Ontwerppagina (op
uw scherm)
Naaivlak = Bestaand
ontwerpvlak
gebruiken
Ringwijziging optimaliseren
Afknippen van
verspringende steken
a
Deze instellingen worden niet toegepast bij andere
borduurmachines. Meer bijzonderheden vindt u in
de bedieningshandleiding bij uw machine.
17
Basissoftware-instellingen
Werken met de stofselector
Een groep naai-eigenschapinstellingen voor de belangrijke typen stof kunt u oproepen in het dialoogvenster
[Stofkiezer]. Selecteer de stof waarop u gaat borduren om een beschrijving van de stof te bekijken, en advies
over het borduren.
1 Klik op en op [Stofkiezer].
2 Selecteer de groep instellingen die u wilt
oproepen.
a Selecteer het type stof waarop u wilt
borduren om de aanbevolen instellingen
voor die stof op te geven.
Wanneer u een type stof selecteert,
verschijnt een beschrijving.
3 Klik op [OK].
Wanneer u vormen en tekst opgeeft, worden
de naai-eigenschappen ingesteld zoals
aanbevolen voor de geselecteerde stof.
cc “Naai-eigenschappen opgeven” op
pagina 54
a
a
De naai-eigenschappen voor geïmporteerde
vormen en tekst worden niet gewijzigd.
Borduur een proeflapje voordat u uw project
uitvoert.
cc “Voor basisbewerkingen” op pagina 295
b
Originele instellingen kunt u opslaan om later te
gebruiken in de [Stofkiezer]. Klik op op het
tabblad [Naai-eigenschappen]; klik op [Opslaan
als] en vervolgens op [OK] zonder de naam voor
de instellingen te wijzigen. Een groep instellingen
die u hebt opgeslagen verschijnt met “*” naast de
naam.
cc “Instellingen opslaan in een lijst” op
pagina 192
18
Basissoftware-instellingen
Basisweergave-instellingen opgeven
U kunt een raster van stippellijnen of ononderbroken
lijnen weergeven of verbergen en de afstand tussen
de rasterlijnen aanpassen.
1 Klik op de tab [Weergave].
2 Geef de rasterinstellingen op.
a Raster weergeven
Schakel dit selectievakje in als u het
raster wilt weergeven.
b met assen
Schakel dit selectievakje in als u het
raster wilt weergeven als ononderbroken
lijnen.
c Interval
Geef de rasterafstand op.
d Uitlijnen op raster
Schakel dit selectievakje in als u patronen
wilt uitlijnen met het raster. De functie
Uitlijnen op raster werkt ongeacht of het
raster wel of niet wordt weergegeven.
U kunt de liniaal weergeven of verbergen.
1 Klik op de tab [Weergave].
2 Als u de liniaal wilt weergeven, schakelt u het
selectievakje [Liniaal] in de groep [Liniaal] in.
Als u de liniaal wilt verbergen, schakelt u het
selectievakje [Liniaal] uit.
Rasterinstellingen wijzigen
b
U kunt ook met de knop schakelen tussen
raster tonen/verbergen.
a
b
d
c
Liniaalinstellingen
wijzigen
b
Klik op om te schakelen tussen maateenheden
in millimeter en inch.
19
Basissoftware-instellingen
U kunt geleidelijnen ook gebruiken wanneer de
liniaal wordt weergegeven.
1 Klik op de tab [Weergave].
2 Schakel het selectievakje [Liniaal] in en
vervolgens het selectievakje [Richtlijn] in de
groep [Liniaal].
3 Klik op een liniaal op de Ontwerppagina.
verschijnt en er wordt een geleidelijn
getekend.
1 Richtlijn
Als u een geleidelijn wilt verplaatsen, sleept u .
Als u een geleidelijn wilt verwijderen, klikt u op
.
U kunt maten aanpassen, zodat objecten bij een
weergavegrootte van 100% op dezelfde grootte
worden weergegeven als het borduurwerk.
Wanneer u deze aanpassing heeft gemaakt, hoeft u
het later niet opnieuw te doen.
1 Klik op en op [Opties].
2 Klik op [Schermkalibratie]. Houd een liniaal
tegen het scherm om de lengte van
a te
meten. Geef vervolgens de waarde op bij
b
en klik op [OK].
Geef de lengte op in millimeters. Een waarde
in inches is ongeldig.
Geleidelijninstellingen
wijzigen
b
Telkens wanneer u op de liniaal klikt, wordt een
geleidelijn toegevoegd. Bovendien kunt u 100
geleidelijnen toevoegen op de horizontale en
verticale liniaal.
Als u een geleidelijn sleept, wordt zijn positie
getoond op de statusbalk.
Wanneer het selectievakje [Liniaal] of
[Richtlijn] is uitgeschakeld, zijn de geleidelijnen
verborgen.
Als beide selectievakjes [Raster weergeven]
en [Uitlijnen op raster] zijn ingeschakeld,
worden de geleidelijnen toegevoegd/verplaatst
langs de lijnen van het raster.
cc “Rasterinstellingen wijzigen” op pagina 18
1
b
Wanneer u een patroon opslaat, worden de
geleidelijnen daarbij opgeslagen. Maar de
geleidelijnen worden verwijderd als u het patroon
opslaat in een formaat voor een oudere versie dan
versie 10.
Schermmaten aanpassen
(schermkalibratie)
a
b
20
Basissoftware-instellingen
1 Klik op en op [Opties].
2 Klik op [Systeemeenheid] en selecteer de
gewenste maateenheden ([mm] of [inch]).
Systeem eenheid
21
Basissoftware-instellingen
Basisbewerkingen in Layout & Editing
In dit gedeelte worden basisbewerkingen van
Layout & Editing beschreven, zoals vormen
tekenen, borduurontwerp bewerken, naai-
eigenschappen opgeven, bestand opslaan en
afdrukken.
23
Lesgids 1: Vormen tekenen om een borduurontwerp te maken
Lesgids 1: Vormen tekenen om een
borduurontwerp te maken
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u diverse vormen combineert om een borduurontwerp te maken.
We gebruiken een Contour-functie om de stengel te tekenen. Vervolgens creëren we de bladeren, bloem en
bloempot door vormpatronen te importeren.
Het voorbeeldbestand voor deze lesgids vindt u in Documenten (Mijn documenten)\PE-DESIGN 10\
Tutorial\Tutorial_1.
U kunt Vormen maken door ze te tekenen met de
Vormen-functies of door voorbeeldvormpatronen te
importeren.
1 Als u een vorm wilt tekenen, selecteert u een
Vormen-functie. Vervolgens sleept u de
aanwijzer op de Ontwerppagina om de vorm
te tekenen.
1 Vormen-functies
2 Als u een vorm wilt importeren, selecteert u
[Contourvormen] in de selector [Van] van
het deelvenster [Importeren] en vervolgens
[Basisvormen] in de selector [Categorie].
Selecteer de vorm en klik op [Importeren].
Geef op het tabblad [Vormen] naaitypen op
voor de vorm, en op het tabblad [Vormen] of in
het deelvenster[Kleur] de garenkleuren.
Stap 1 Vormen tekenen, importeren en verplaatsen
Stap 2 Vormen dupliceren, omklappen en verplaatsen
Stap 3 Overlapping van twee kleurgebieden opgeven
Stap 4 Een patroon toepassen op steken
Stap 5 Punten bewerken en vormen wijzigen
Stap 1 Vormen tekenen,
importeren en verplaatsen
1
24
Lesgids 1: Vormen tekenen om een borduurontwerp te maken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
1 Knop Lijnkleur
2 Naaitype lijn selector
3 Knop Gebiedskleur
4 Naaitype gebied selector
5 Geselecteerde garenkleur en kleurnaam
6 Garenkleurenpalet
1 Teken de stengel.
(A) Klik op de tab [Beginscherm].
(B) Klik op [Vormen] in de groep [Functies]
en vervolgens op .
(C) Klik op de tab [Kleur] om het kleurenpalet
te openen.
(D) Klik op [LIMOENGROEN].
Als de gewenste kleur niet wordt
weergegeven, schuift u de schuifbalk
totdat deze kleur verschijnt.
(E) Klik op de selector [Naaitype lijn] en
selecteer [Zigzagsteek].
(F) Klik op beginpunt 1 en dubbelklik
vervolgens op eindpunt 2.
12
34
56
b
Als u de garenkleuren wilt weergeven in een lijst
zodat u eenvoudiger de gewenste kleur kunt
vinden, klikt u op [Naar lijstmodus].
cc “Naaitype instellen” op pagina 49
b
U kunt de kleur, naai-eigenschappen en grootte
ook wijzigen nadat de vorm is getekend.
1
2
25
Lesgids 1: Vormen tekenen om een borduurontwerp te maken
2 Maak het blaadje aan de rechterkant.
Ditmaal importeren we een vormpatroon. Ook
geven we de kleur en het naaitype op voor het
gebied.
(A) Klik op de tab [Importeren].
(B) Selecteer [Contourvormen] in de
selector [Van] en [Basisvormen] in de
selector [Categorie].
(C) Selecteer [BS_shapes27.pes] en klik op
[Importeren].
(D) Klik op de tab [Vormen].
(E) Klik op voor lijn naaien en klik op
onder [Gebruikte kleuren] om
[LIMOENGROEN] te selecteren.
(F) Klik op de selector [Naaitype lijn] en
selecteer [Zigzagsteek].
(G) Evenals met de lijnkleur, klikt u op
voor gebied naaien en vervolgens op
onder [Gebruikte kleuren] om
[LIMOENGROEN] te selecteren.
(H) Sleep het handvat om het blaadje het
gewenste formaat te geven.
(I) Plaats de aanwijzer op het blaadje zodat
de vorm van de aanwijzer verandert in
en sleep vervolgens het blaadje naar
de gewenste plaats.
Nu gaan we het blaadje aan de rechterkant
dupliceren, horizontaal omklappen en vervolgens
verplaatsen naar de linkerkant van de stengel.
1 Dupliceer het blaadje aan de rechterkant.
(A) Selecteer het blaadje.
(B) Houd de toets <Ctrl> ingedrukt en sleep
het blaadje om dit te verplaatsen.
(C) Laat de muisknop los.
b
De gebruikte garenkleuren staan vermeld onder
[Gebruikte kleuren].
Stap 2 Vormen dupliceren,
omklappen en verplaatsen
26
Lesgids 1: Vormen tekenen om een borduurontwerp te maken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
2
Klap het gedupliceerde blaadje horizontaal om.
(A) Klik met de rechtermuisknop op het
gedupliceerde blaadje.
Een vervolgkeuzemenu verschijnt.
(B) Klik op [Omklappen] en vervolgens op
[Horizontaal].
3 Sleep het gedupliceerde blaadje naar de
linkerkant van de stengel.
4
Lijn de blaadjes aan de linker- en rechterkant uit.
(A) Terwijl u de toets
<Ctrl>
ingedrukt houdt, klikt u
op het blaadje aan de rechterzijde en vervolgens
op het blaadje aan de linkerzijde om beide
blaadjes te selecteren. Klik vervolgens met de
rechtermuisknop op de geselecteerde blaadjes.
(B) Klik met de rechtermuisknop op de bladeren.
Klik vervolgens op
[Uitlijnen]
en op
[Boven]
.
Nu gaan we de bloem en een cirkel in het midden
maken. Vervolgens passen we een instelling toe
zodat de overlappende gebieden niet tweemaal
worden genaaid.
1 Maak de bloemblaadjes.
(A) Klik op de tab [Importeren].
(B) Selecteer [BS_shapes26.pes] en klik op
[Importeren].
(C) Klik op de tab [Vormen].
b
Als u een object horizontaal wilt verplaatsen, houdt u
de
<Shift>
-toets ingedrukt terwijl u het object sleept.
b
U kunt meerdere borduurpatronen selecteren op
een van de volgende manieren.
Klik op het eerste patroon en houd de <Ctrl>
-toets ingedrukt terwijl u op het volgende
patroon klikt.
Sleep de aanwijzer om een selectiekader te
tekenen rondom de patronen die u wilt
selecteren.
Omgeklapte kopieën kunt u ook maken door te
klikken op [Kopie plaatsen] in de groep
[Klembord] van het tabblad [Beginscherm] en
vervolgens te klikken op [Verticaal
gespiegelde kopie].
cc “Werken met de functie voor spiegelkopieën”
op pagina 35.
Stap 3 Overlapping van twee
kleurgebieden opgeven
27
Lesgids 1: Vormen tekenen om een borduurontwerp te maken
(D) Selecteer [ROOD] in het kleurenpalet als
lijnkleur en [Zigzagsteek] als naaitype
a.
(E) Selecteer [Radiaalsteek] als naaitype
b.
(F) Sleep het handvat (c) om de
bloemblaadjes het gewenste formaat te
geven.
(G) Sleep de bloemblaadjes om hun positie
aan te passen.
2 Maak de cirkel in het midden.
(A) Klik op de tab [Importeren].
(B) Selecteer [BS_shapes01.pes] en klik op
[Importeren].
(C) Klik op de tab [Vormen].
(D) Selecteer [GEEL] in het kleurenpalet als
lijnkleur en [Zigzagsteek] als naaitype
a.
(E) Selecteer [GEEL] in het kleurenpalet als
gebiedskleur en [Concentrische
cirkelsteek] als naaitype b.
(F) Sleep de cirkel naar het midden van de
bloembladen.
(G) Terwijl u de toets <Shift> ingedrukt houdt,
sleept u het handvat (c) om de cirkel het
gewenste formaat te geven.
3 Selecteer de patronen waarop overlapping
van twee kleurgebieden moet worden
toegepast.
(A) Houd de toets <Ctrl> ingedrukt terwijl u
op de gele cirkel
a en de bloemblaadjes
b klinkt.
a
b
c
a
Als u de toets <Shift> ingedrukt houdt terwijl u het
handvat sleept, wordt het patroon vergroot of
verkleind vanuit het middelpunt van het patroon.
a
b
c
a
b
28
Lesgids 1: Vormen tekenen om een borduurontwerp te maken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
4 Geef overlapping van twee kleurgebieden op.
(A) Klik op de tab [Beginscherm].
(B) Klik op [Overlap wijzigen] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op
[Overlapping van 2 kleurgebieden
instellen].
U kunt gedetailleerde instellingen voor lijn- en
gebiedeigenschappen opgeven in het deelvenster
[Naai-eigenschappen]. Nu gaan we instellingen
opgeven voor het naaien van het gebied voor de
bloempot.
1 Geef de kleur en het naaitype op voor de lijn
en het gebied van de bloempot.
(A) Klik op de tab [Importeren].
(B) Selecteer [BS_shapes13.pes] en klik op
[Importeren].
(C) Klik op de tab [Vormen].
(D) Selecteer [KLEIBRUIN] in het
kleurenpalet als lijnkleur en
[Zigzagsteek] als naaitype
a.
(E) Selecteer [DIEPGOUD] in het
kleurenpalet als gebiedskleur en
[Geprog. vulsteek] als naaitype b.
a
Overlapping van twee kleurgebieden kunt u niet
toepassen als een van de patronen niet geheel is
omsloten door het andere patroon.
cc “Overlapping van twee kleurgebieden” op
pagina 39.
Stap 4 Een patroon toepassen op
steken
a
b
29
Lesgids 1: Vormen tekenen om een borduurontwerp te maken
2 Geef de naai-eigenschappen op.
(A) Klik op de tab [Naai-eigenschappen].
Als het deelvenster [Naai-
eigenschappen] niet wordt
weergegeven, klikt u op de tab
[Weergave] en vervolgens op
[Eigenschappen] en op [Naai-
eigenschappen].
(B) Er zijn twee weergavemodi beschikbaar
voor het deelvenster [Naai-
eigenschappen]. In dit voorbeeld geven
we de instellingen op in de
beginnersmodus.
(C) In het kader [Dichtheid] typt u “5.0”.
(D) In het gedeelte [Richting] sleept u de
rode pijl naar 90°. Ook kunt u “90” typen.
(E) Klik op in het gedeelte
[Programmeerbare
vulsteek]
.
(F) Selecteer [net4] en klik op [OK].
(G) Typ “7.6” om het patroonformaat op te geven.
1
Het geselecteerde patroon wordt weergegeven.
U kunt een voorbeeld weergeven van de
effecten van de opgegeven instellingen. U kunt
dit voorbeeld weergeven/verbergen door te
klikken op de knop Hint weergeven/Hint
verbergen.
Klik op deze knop om de
standaardinstelling van de
eigenschap te herstellen.
(C)
(B)
(D)
(A)
(E)
b
Wanneer het dialoogvenster wordt weergegeven in de
expertmodus, klikt u op
[Naar beginnersmodus]
om het
dialoogvenster weer te geven in de beginnersmodus.
In de expertmodus kunt u meer gedetailleerde
instellingen opgeven.
cc “Naai-eigenschappen opgeven” op pagina 54
1
30
Lesgids 1: Vormen tekenen om een borduurontwerp te maken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Nu gaan we een hoek van de vijfhoek verwijderen
om een bloempot te maken.
1 Sleep het handvat om de bloempot het
gewenste formaat te geven.
Sleep de bloempot om de positie aan te
passen.
2 Verwijder een punt.
(A) Klik op de tab [Beginscherm].
(B) Klik op [Selecteren] in de groep
[Selecteren] en vervolgens op .
(C) Klik op de vorm voor de bloempot.
De punten in de vorm worden
weergegeven.
(D) Klik met de rechtermuisknop op het
bovenste punt dat u wilt verwijderen en
klik vervolgens op [Verwijderen].
Het punt wordt verwijderd zodat een
onregelmatige vierhoek wordt gevormd.
Als u wilt opslaan of exporteren
cc Zie “Opslaan” op pagina 95 voor meer
informatie over het opslaan van
borduurpatronen. Voor meer
bijzonderheden over het overbrengen
van ontwerpen naar een
borduurmachine, zie “Borduurontwerpen
overbrengen naar machines” op
pagina 201.
Stap 5 Punten bewerken en
vormen wijzigen
(A)
(B)
(D)
(C)
31
Borduurontwerpen bewerken
Borduurontwerpen bewerken
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op in de groep [Selecteren].
3 Klik op het patroon.
1
Rotatiehandvat
2 Handvatten
4 Om nog een patroon te selecteren houdt u de
toets <Ctrl> ingedrukt terwijl u op het andere
patroon klikt.
Alle borduurpatronen selecteren
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Selecteren] in de groep [Selecteren]
en vervolgens op [Alles selecteren].
Handmatig verplaatsen
Sleep het geselecteerde patroon of de
geselecteerde patronen naar de gewenste plaats.
Patronen selecteren
b
Als niet wordt weergegeven in de groep
[Selecteren] klikt u op de pijl onder aan de knop
en vervolgens op .
Op de statusbalk worden de afmetingen
(breedte en hoogte) van het patroon
weergegeven.
b
U kunt een patroon ook selecteren door de
aanwijzer over het patroon te slepen.
Druk op de toets <Tab> om het volgende
patroon te selecteren in de volgorde waarin
deze zijn gemaakt.
Als u meerdere patronen hebt geselecteerd,
kunt u de selectie van een patroon ongedaan
maken door de toets <Ctrl> ingedrukt te
houden, terwijl u op het betreffende patroon
klikt.
1
2
b
U kunt alle patronen ook selecteren door op de
sneltoetsen <Ctrl> + <A> te drukken.
Vergrendelde borduurpatronen kunt u niet
selecteren.
cc “Borduurpatronen vergrendelen” op pagina 86
Patronen verplaatsen
b
Om het patroon horizontaal of verticaal te
verplaatsen houdt u de toets <Shift> ingedrukt
terwijl u het patroon sleept.
Door op de pijltoetsen te drukken verplaatst u
het geselecteerde patroon.
Wanneer u de toets <Ctrl> ingedrukt houdt
terwijl u het patroon sleept, maakt u een
duplicaat van het patroon op de bestemming.
32
Borduurontwerpen bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Borduurpatronen naar het midden
verplaatsen
1 Selecteer het patroon/de patronen en klik op
de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Opstelling] in de groep [Bewerken]
en vervolgens op [Lay-out] en [Verplaatsen
naar midden].
Borduurpatronen uitlijnen
1 Selecteer de patronen en klik op de tab
[Beginscherm].
2 Klik op [Opstelling] in de groep [Bewerken],
klik op [Lay-out] en vervolgens op de
gewenste opdracht onder [Horizontaal] of
[Verticaal].
De geselecteerde patronen worden als
volgt uitgelijnd.
1 Boven
2 Midden
3 Onder
4 Links
5 Centreren
6 Rechts
Formaat handmatig aanpassen
1 Selecteer het patroon/de patronen.
1 Handvatten
2 Sleep het handvat om de geselecteerde
patronen de gewenste grootte te geven.
Formaat van patronen
aanpassen
a
We adviseren u het formaat van patronen die zijn
geïmporteerd van originele kaarten niet aan te
passen.
1
2
3
45 6
1
33
Borduurontwerpen bewerken
Formaat numeriek aanpassen
1 Selecteer het patroon/de patronen en klik op
de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Opstelling] in de groep [Bewerken]
en vervolgens op [Afmeting].
3 Geef het formaat op en klik op [OK].
a Kies of de breedte en hoogte worden
ingesteld als percentage (%) of als
afmeting (millimeter of inch). Stel de
breedte en de hoogte in.
b Als u de breedte en hoogte proportioneel
wilt wijzigen, schakelt u het selectievakje
[Verhouding behouden] in.
c Als u het geselecteerde patroon wilt
vergroten/verkleinen met behoud van de
oorspronkelijke dichtheid en het
vulpatroon, schakelt u het selectievakje
[Dichtheid en vulpatroon behouden] in.
Handmatig roteren
1 Selecteer het patroon/de patronen.
2 Sleep het rotatiehandvat.
a De aanwijzer verandert in
b roteren
1 Rotatiehandvat
b
Als u de toets <Shift> ingedrukt houdt terwijl u
het handvat sleept, wordt het patroon vergroot of
verkleind vanuit het middelpunt van het patroon.
Terwijl u het handvat sleept, wordt de huidige
grootte weergegeven op de statusbalk.
Wanneer u het formaat van steekpatronen
wijzigt, blijft het aantal steken gelijk, waardoor
kwaliteitsverlies optreedt. Als u de dichtheid en
het vulpatroon van het borduurpatroon wilt
behouden, houdt u de toets <Ctrl> ingedrukt
terwijl u het formaat aanpast. Zelfs
steekpatronen met een niet-uniforme
steekdichtheid en naaldposities kunt u
vergroten/verkleinen met behoud van dichtheid
en vulpatroon.
cc “Steekpatronen vergroten/verkleinen” op
pagina 295.
a
b
c
b
Het selectievakje [Dichtheid en vulpatroon
behouden] is alleen beschikbaar als het
steekpatroon is geselecteerd.
cc “Steekpatronen vergroten/verkleinen” op
pagina 295
Patronen roteren
b
Als u het patroon wilt roteren in stappen van 15°
houdt u de toets <Shift> ingedrukt terwijl u het
handvat sleept.
a
b
1
34
Borduurontwerpen bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Numeriek roteren
1 Selecteer het patroon/de patronen en klik op
de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Opstelling] in de groep [Bewerken]
en vervolgens op [Roteren] en [Roteren].
3 Typ of selecteer de gewenste rotatiehoek. Klik
op [OK].
1 Selecteer het patroon/de patronen en klik op
de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Opstelling] in de groep [Bewerken].
Klik vervolgens op [Omklappen] en dan
op[Verticaal omklappen] of op [Horizontaal
omklappen].
b
Klik op [Rechtsom roteren] of op [Linksom
roteren] om het patroon 90° met de klok mee of
tegen de klok in te roteren.
b
U kunt een hoek ook selecteren door in het
dialoogvenster [Roteren] te slepen.
Patronen horizontaal of
verticaal omklappen
a
Sommige patronen die zijn geïmporteerd van
originele kaarten kunt u niet omklappen.
35
Borduurontwerpen bewerken
Werken met de functie voor
spiegelkopieën
1 Selecteer het patroon/de patronen en klik op
de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Kopie plaatsen] in de groep
[Klembord]. Klik vervolgens op [Verticaal
gespiegelde kopie], [Horizontaal
gespiegelde kopie] of op [Viervoudig
gespiegelde kopie].
3 Verplaats de aanwijzer en klik wanneer de
patronen volgens uw wensen zijn geschikt.
Werken met de functie voor
cirkelkopieën
1 Selecteer het patroon/de patronen en klik op
de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Kopie plaatsen] in de groep
[Klembord] en vervolgens op [Cirkelkopie].
Kopieën schikken
a
Bij sommige borduurgegevens die zijn gelezen
van originele kaarten is het niet mogelijk om
spiegelkopieën te maken.
36
Borduurontwerpen bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
3 Geef de rangschikking van en ruimte tussen
de patronen op.
a Selecteer de gewenste rangschikking.
b Geef de ruimte tussen de patronen op.
Hoe hoger de waarde, des te groter de
afstand tussen de patronen.
4 Sleep de aanwijzer om een cirkel of ellips te
tekenen.
5 Verplaats de aanwijzer om de gewenste hoek
te selecteren.
Door de lijn te roteren verandert u de
afdrukstand van de patronen.
6 Klik om de kopieën te voltooien.
b
Als u een cirkel wilt tekenen, houdt u de toets
<Shift> ingedrukt terwijl u de aanwijzer sleept.
Als u de ellips opnieuw wilt tekenen, klik dan met
de rechtermuisknop op de Ontwerppagina om
terug te keren naar de situatie voordat de ellips
was getekend.
a
b
b
Als u de lijn wilt roteren in stappen van 15° houdt
u de <Shift>-toets ingedrukt terwijl u het
handvat sleept.
De hoek van de lijn verschijnt in de statusbalk.
Terwijl u de afdrukstand wijzigt door de
aanwijzer te verplaatsen, kunt u de
rangschikking en tussenruimte van patronen
wijzigen in het dialoogvenster [Cirkelkopie].
37
Borduurontwerpen bewerken
Werken met de functie voor
matrixkopieën
1 Selecteer het patroon/de patronen en klik op
de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Kopie plaatsen] in de groep
[Klembord] en vervolgens op [Matrixkopie].
3 Geef de ruimte tussen de patronen op. Hoe
hoger de waarde, des te groter de afstand
tussen de patronen.
4 Klik in de Ontwerppagina en verplaats de
aanwijzer.
Een rechthoek en de patronen die u
daarbinnen kunt schikken, verschijnen als
stippellijnen.
5 Klik om de kopieën te voltooien.
b
Als u de rechthoek opnieuw wilt tekenen, klik
dan met de rechtermuisknop op de
Ontwerppagina om terug te keren naar de
situatie voordat de rechthoek was getekend.
Terwijl u het formaat van de rechthoek wijzigt
door de aanwijzer te verplaatsen, kunt u de
rangschikking en tussenruimte van patronen
wijzigen in het dialoogvenster [Matrixkopie].
38
Borduurontwerpen bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Naaivolgorde optimaliseren
Alvorens een functie [Kopie plaatsen] te gebruiken
kunt u de naaivolgorde optimaliseren om de
naaivolgorde aan te passen van patronen die zijn
gemaakt met de functie [Kopie plaatsen]. Zo
beperkt u het aantal garenkleurwisselingen.
1 Selecteer het patroon/de patronen en klik op
de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Kopie plaatsen] in de groep
[Klembord] en vervolgens op [Naaivolgorde
optimaliseren] zodat het vinkje verschijnt.
3 Voer de bewerking Kopie plaatsen uit.
U kunt een decoratief patroon toevoegen aan een
geselecteerd borduurpatroon.
1 Selecteer het patroon/de patronen.
2 Open het deelvenster [Importeren] en
selecteer [Decoratief patroon] in de selector
[Van].
3 Selecteer een categorie in de selector
[Categorie], selecteer het gewenste
decoratieve patroon in de lijst en klik op
[Decoratief importeren].
a Verhouding behouden
Wanneer het selectievakje is
ingeschakeld
De oorspronkelijke lengte/
breedteverhouding van het patroon blijft
behouden
[Naaivolgorde
optimaliseren] niet
geselecteerd
[Naaivolgorde
optimaliseren]
geselecteerd
De naaivolgorde is de
volgorde waarin patronen
worden gemaakt.
De patronen worden zo
genaaid dat de patronen
met dezelfde
garenkleuren verbonden
zijn.
Een decoratief patroon
toevoegen
a
39
Borduurontwerpen bewerken
Wanneer het selectievakje is uitgeschakeld
De lengte-breedteverhouding van het
decoratieve patroon verandert met de lengte-
breedteverhouding van het geselecteerde
borduurpatroon.
Patronen groeperen
1 Selecteer enkele patronen en klik op het
tabblad [Beginscherm].
2
Klik op
[Groep maken]
in de groep
[Bewerken]
en vervolgens op
[Groep maken]
.
Groepering van patronen opheffen
1 Selecteer gegroepeerde patronen en klik op
het tabblad [Beginscherm].
2 Klik op [Groep maken] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op [Groep
opheffen].
Gegroepeerde patronen
individueel bewerken
Zelfs als patronen gegroepeerd zijn, kunt u ze
afzonderlijk bewerken.
1 Als u één patroon binnen een groep wilt
selecteren, houdt u de toets <Alt> ingedrukt
terwijl u op het patroon klikt.
2 Bewerk het patroon.
Door overlapping van twee kleurgebieden in te
stellen zorgt u dat de overlappende gebieden niet
tweemaal worden genaaid. U kunt overlapping van
twee kleurgebieden alleen instellen wanneer een
gebied een ander gebied geheel omsluit.
Borduurpatronen die zijn gemaakt met de functie
Vormen kunt u selecteren om overlapping van twee
kleurgebieden in te stellen.
1 Wordt eenmaal genaaid
2 Wordt tweemaal genaaid
b
Als er geen patroon is geselecteerd, wordt de knop
weergegeven als de knop [Importeren]. Wanneer
u op deze knop klikt, wordt het decoratieve
patroon geïmporteerd in zijn standaardformaat.
Groepering van
borduurpatronen maken/
opheffen
Overlapping van twee
kleurgebieden
Overlapping van twee
kleurgebieden is niet
ingesteld
Overlapping van twee
kleurgebieden is ingesteld
1
2
40
Borduurontwerpen bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
1 Selecteer een patronenpaar, bijvoorbeeld een
ster omgeven door een vijfhoek.
Houd de toets <Ctrl> ingedrukt, klik op de ster
en vervolgens op de vijfhoek.
1 Geldig
2 Ongeldig
2 Klik op de tab [Beginscherm].
3 Klik op [Overlap wijzigen] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op [Overlapping
van 2 kleurgebieden instellen].
Overlapping van twee
kleurgebieden annuleren
1 Selecteer een patroon dat is ingesteld op
overlapping van twee kleurgebieden.
2 Klik op de tab [Beginscherm].
3 Klik op [Overlap wijzigen] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op [Overlapping
van 2 kleurgebieden annuleren].
Borduurpatronen die zijn gemaakt met de functie
Vormen kunt u selecteren om overlappende
gebieden te verwijderen of samen te voegen.
Overlappende gebieden
verwijderen
U kunt patronen die worden overlapt zo instellen dat
het overlappende gebied wordt verwijderd.
1 Houd de toets <Ctrl> ingedrukt en klik op twee
of meer overlappende patronen om deze te
selecteren.
2 Klik op de tab [Beginscherm].
a
Overlapping van twee kleurgebieden kunt u niet
opgeven voor onderstaande vormpatronen.
Patronen met een omtrek die zichzelf kruist.
Patronen met meerdere naairichtinglijnen
b
Als u beter wilt bekijken wat overlapping van twee
kleurgebieden inhoudt, kunt u een voorbeeld
weergeven van de patronen vóór en na deze
instelling.
cc “Stekenweergave” op pagina 78
1
2
Vormen van overlappende
patronen wijzigen
41
Borduurontwerpen bewerken
3 Klik op [Overlap wijzigen] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op [Overlap
verwijderen].
Gedeeltelijke overlapping
•Omsloten
Samenvoegen
U kunt overlappende patronen samenvoegen.
De kleur en het naaitype van het laatst
getekende patroon (bovenste patroon)
wordt toegepast op het samengevoegde
patroon.
1 Houd de toets <Ctrl> ingedrukt en klik op twee
of meer overlappende patronen om deze te
selecteren.
2 Klik op de tab [Beginscherm].
3 Klik op [Overlap wijzigen] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op
[Samenvoegen].
Als dit niet kan worden toegepast op de
geselecteerde patronen, wordt een
foutbericht weergegeven.
Gedeeltelijke overlapping
Eerst patroon in de naaivolgorde
Tweede patroon in de naaivolgorde
Derde patroon in de naaivolgorde
b
Nadat u een overlappend gebied van patronen
met opgegeven naairichtingen hebt verwijderd of
samengevoegd, wordt de standaardrichting
uniform hersteld.
cc “Naairichting opgeven” op pagina 51
42
Borduurontwerpen bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
1 Selecteer een steekpatroon en klik op de tab
[Vormen].
cc Meer bijzonderheden over vormpatronen
vindt u op pagina 8.
2
Klik op
[Contour splitsen]
in de
[Functies]
om
de functie
[Contour splitsen]
te selecteren.
Als het ontwerp overlappende patronen bevat,
verschijnt het geselecteerde patroon vóór de
andere. Alle andere patronen dan het
geselecteerde patroon worden grijs weergegeven.
3 Klik in de Ontwerppagina op het punt waarop
u wilt beginnen de omtreklijnen te tekenen.
4 Ga door met klikken in de Ontwerppagina om
elke hoek van de omtrek rond het af te snijden
gebied op te geven.
5 Dubbelklik in de Ontwerppagina om het af te
splitsen gedeelte op te geven.
U kunt een lijn stikken in een bloempatroon op basis
van de geselecteerde vorm.
1
Teken een vorm en selecteer deze vervolgens.
2 Klik op de tab [Vormen].
Vormpatroon splitsen
b
Om het laatste punt dat u hebt opgegeven te
verwijderen klikt u met de rechtermuisknop.
a
Alleen gesloten patronen zonder
snijdende lijnen kunnen worden
gesplitst. Het patroon rechts kan
niet worden gesplitst.
Het binnenste patroon waarop overlapping van
twee kleurgebieden is toegepast, kan niet
worden gesplitst.
Als de getekende omtreklijn zichzelf snijdt, kan
het gedeelte niet worden afgesplitst. Er
verschijnt dan een bericht.
Wanneer u een patroon splitst waarop Tekst op
omtrek plaatsen is toegepast, wordt Tekst op
omtrek plaatsen geannuleerd.
Als de ingevoerde patronen niet in de gewenste
naaivolgorde staan, verandert u de volgorde in
het deelvenster [naaivolgorde]
cc “Naaivolgorde optimaliseren” op pagina 83 en
“Kleuren wijzigen” op pagina 85
cc
“Naaivolgorde controleren en bewerken” op pagina 82
Een bloempatroon maken
a
Zorg dat u een gesloten lijn selecteert.
cc “Eigenschappen van lijnuiteinden wijzigen” op
pagina 64
43
Borduurontwerpen bewerken
3 Klik op [Bloempatroon maken] in de groep
[Bewerken].
Basismodus
1 Sleep de schuif [Dichtheid] om het patroon
aan te passen.
2 Klik op het gewenste patroon en vervolgens
op [OK].
Gedetailleerde modus
In de Gedetailleerde modus kunt u meer
gedetailleerde instellingen opgeven.
1 Klik op [Naar detailmodus] in het
dialoogvenster [Bloempatroon].
2 Sleep de schuif [Dichtheid] en de schuif
[Patroon] om het patroon aan te passen.
Dichtheid 3, Patroon 251 Dichtheid 10,
Patroon 251
Dichtheid 6, Patroon 251 Dichtheid 6, Patroon 0
44
Borduurontwerpen bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
3 Wanneer het patroon naar uw wensen is
aangepast, klikt u op [OK].
U kunt lijnstiksel maken in een concentrisch patroon
op basis van de geselecteerde vorm.
1 Teken een vorm en selecteer deze
vervolgens.
2 Klik op de tab [Vormen].
3 Klik op [Verschuivingslijnen maken] in de
groep [Bewerken].
4 Geef de gewenste instellingen op voor het
patroon met verschuivingslijn. Klik vervolgens
op [OK].
b
De stiksteek is opgegeven voor het bloemmotief.
Een patroon met
verschuivingslijn maken
a
Zorg dat u één gesloten lijn selecteert.
cc “Eigenschappen van lijnuiteinden wijzigen” op
pagina 64
45
Borduurontwerpen bewerken
Vschuifricht
Afstand
Aantal vschuiflijnen
Afgeronde hoeken
Naar buiten Naar Binnen
1 mm 5 mm
1 lijn 5 lijnen
Selectievakje
ingeschakeld.
Selectievakje
uitgeschakeld.
46
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor
lijnen en gebieden
In de groep [Naaien] op het tabblad [Vormen] kunt
u de garenkleur van vormen instellen.
1 Lijnkleur
2 Gebiedskleur
Kleur
Klik op de knop [Kleur] en selecteer de gewenste
kleur in de lijst met garenkleuren.
a De merknaam van het garen of de naam
van gebruikergarenkleurkaart en de
garenkleurkaart daarvan:
Hiermee geeft u de merknaam en de
garenkleurkaart voor het geselecteerde
patroon weer.
b Gebruikte kleuren
Hier worden alle garenkleuren
weergegeven die worden gebruikt in het
borduurontwerp.
c Kleurenpalet weergeven
Klik als u deze wilt weergeven in het
deelvenster [Kleur].
Deelvenster Kleur
Paletmodus
Lijstmodus
Garenkleur instellen
1
2
a
b
c
a
b
c
d
e
f
a
b
c
d
e
f
47
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
a
Selecteer het type steken (
[Lijn]
of
[Gebied]
) om de betreffende kleuren die
worden gebruikt weer te geven.
Lijn
Lijnkleur
Gebied
Gebiedskleur
b Schakel het selectievakje in als u een
kleurverloop/mengeffect wilt toepassen.
Klik op de knop [Patroon] om een
kleurverloop/mengeffect op te geven.
(alleen beschikbaar wanneer een
vormpatroon is geselecteerd)
cc
“Kleurverloop/mengeffect maken” op pagina 47
c In de selector [Garenkleurkaart]
selecteert u een garenmerk of uw
gebruikergarenkleurkaart.
d In de lijst met garenkleuren selecteert u
op de gewenste kleur.
e Klik hierop om naar de andere modus te
schakelen.
f
Hier worden alle garenkleuren weergegeven die
worden gebruikt in het borduurontwerp. Wanneer
u een borduurpatroon selecteert, verschijnt een
kader rond de kleuren die in dat patroon worden
gebruikt. U kunt dezelfde garenkleuren opgeven
door ze hier te selecteren.
Kleurverloop/mengeffect maken
U kunt de dichtheid van één of twee kleuren op verschillende
plaatsen aanpassen om een speciaal kleurverloop te maken.
1 Selecteer een borduurpatroon waarvoor
gebied naaien is opgegeven.
2
Klik op de tab
[Kleur]
, schakel het selectievakje
[Kleurverloop]
in en klik vervolgens op
[Patroon]
.
3 Geef de gewenste instellingen op in het
dialoogvenster [Instelling kleurverloop] en
klik op [OK].
a Om de garenkleur te wijzigen klikt u op
. Selecteer een kleur in het
dialoogvenster [kleurgebied] dat
verschijnt. Klik vervolgens op [OK].
b Als u een vooraf ingesteld kleurverloop
wilt selecteren, klikt u op het gewenste
patroon onder [Patroon selecteren].
c
Verplaats de schuiven om de dichtheid van
het kleurverloop in te stellen.
U kunt de algemene dichtheid van het
kleurverloop aanpassen met de schuiven
[Max.]
en
[Min.]
.
Sleep de
[Max.]
-schuif om de
maximumwaarde aan te passen en de
[Min.]
-schuif om de minimumwaarde aan te
passen. De waarden tussen het maximum en
minimum worden automatisch aangepast.
d Om de twee kleuren te mengen schakelt
u het selectievakje [Mengeling] in.
Vervolgens klikt u op . Selecteer een
kleur in het dialoogvenster [kleurgebied]
dat verschijnt. Klik vervolgens op [OK].
e
Het voorbeeldvenster toont het resultaat
van de wijzigingen die u hebt aangebracht.
f Geef de dichtheid op.
bedf
cag
48
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
Basisbewerkingen in Layout & Editing
g Geef een richting op of sleep de rode pijl
om deze aan te passen.
Speciale kleuren
a NIET GEDEFINIEERD
Als u handmatig de kleur voor een
monochroom patroon wilt kunnen kiezen,
kunt u [NIET GEDEFINIEERD]
selecteren.
Kleuren om applicaties te maken:
U kunt applicaties maken met de
volgende drie speciale kleuren.
b APPLICATIEMATERIAAL
geeft de omtrek aan van het gebied dat uit
het applicatiemateriaal wordt geknipt.
c APPLICATIEPOSITIE
geeft de positie op de achtergrond
waarop de applicatie moet worden
genaaid.
d APPLICATIE
naait de applicatie op de achtergrond.
b
U kunt een kleurverloop/mengeffect opgeven
wanneer satijnsteken, vulsteken of
programmeerbare vulsteken zijn geselecteerd
voor gebied naaien, en [Handmatig] is
geselecteerd als naairichting.
Als het selectievakje [Mengeling] is
uitgeschakeld, worden de
kleurverloopinstellingen toegepast op de
overblijvende kleur.
U kunt ook een kleurverloop/mengeffect
opgeven onder [Dichtheid] wanneer het
deelvenster [Naai-eigenschappen] is geopend
in expertmodus.
b
Met de Applicatiewizard maakt u gemakkelijk
applicaties.
cc “Lesgids 8-1: applicaties maken” op
pagina 161
a
b
d
c
49
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
In de groep [Naaien] op het tabblad [Vormen] kunt
u het naaitype instellen.
1 Naaitype lijn selector
2 Naaitype gebied selector
Naaitypen lijn
U kunt het naaitype voor lijnen in vormen en tekst
selecteren in de selector [Naaitype lijn].
Klik op de selector [Naaitype lijn] en selecteer het
gewenste naaitype.
a Niet genaaid (lijn)
Selecteer deze instelling als u lijn naaien
wilt uitschakelen (lijn wordt niet genaaid).
b Open borduurwerk
Selecteer deze instelling om een lijn op te
geven als snijlijn in een open-
borduurwerkpatroon.
cc “Naai-eigenschappen opgeven” op
pagina 54, “Praktisch gebruik van de
satijnsteek en snijlijn” op pagina 168 en
“Lijnnaai-eigenschappen” op pagina 325
Naaitypen gebied
U kunt het naaitype voor gebieden in vormen en
tekst selecteren in de selector [Naaitype gebied].
Klik op de selector [Naaitype gebied] en selecteer
het gewenste naaitype.
Welke naaitypen voor gebieden
beschikbaar zijn, verschilt naar gelang een
vormpatroon of tekstpatroon is
geselecteerd.
a Niet genaaid (gebied)
Selecteer deze instelling als u gebied
naaien wilt uitschakelen (gebied wordt
niet genaaid).
cc “Naai-eigenschappen opgeven” op
pagina 54 en “Gebiednaai-
eigenschappen” op pagina 331
Naaitype instellen
1
2
cc 325
cc 325
cc 325
cc 326
cc 327
cc 327
cc 328
cc 329
cc 329
a
b
Pagina
cc 331
cc 333
cc 333
cc 336
cc 337
cc 338
cc 338
cc 338
cc 338
cc 338
cc 339
cc 339
a
Pagina
50
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Begin/eindpunten verplaatsen
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Selecteren] in de groep [Selecteren]
en vervolgens op om de functie Ingangs-
/uitgangspunten selecteren te selecteren.
3 Klik op het object.
Dit is het beginpunt om de omtrek te
naaien. Het vorige patroon is
verbonden met dit punt.
Dit is het eindpunt om de omtrek te
naaien. Vanuit dit punt gaat het naaien
verder met het volgende patroon.
Dit is het beginpunt om het
binnengebied te naaien. Het vorige
patroon is verbonden met dit punt.
Dit is het eindpunt om het binnengebied
te naaien. Vanuit dit punt gaat het naaien
verder met het volgende patroon.
De codes die verschijnen geven het volgende aan.
L: lijn naaien R: gebied naaien
1: beginpunt 2: eindpunt
Dit is het begin- (of eind-)punt voor het
volgende (of vorige) patroon dat is
verbonden met het eind- (of begin-
)punt van het geselecteerde patroon.
Dit punt is verbonden met het begin-/
eindpunt met dezelfde code in het
geselecteerde patroon. In dit voorbeeld
zijn R1 in het geselecteerde patroon en
R1 in het vorige patroon verbonden.
4 Sleep de pijl voor het punt naar de gewenste
plaats op de omtrek.
Een stippellijn verschijnt tussen het begin- (of
eind-)punt dat wordt verplaatst en het kruisje
dat het begin- (of eind-)punt van het vorige (of
volgende) patroon aangeeft.
Begin/eindpunten, het
middenpunt en
referentiepunt van een
steekpatroon verplaatsen
b
Als de omtrek of het binnengebied niet genaaid
moeten worden, verschijnt het betreffende punt niet.
U kunt de begin- en eindpunten controleren in
het deelvenster [naaivolgorde]. Selecteer de
functie Ingangs-/uitgangspunten selecteren en
klik op een kader in het deelvenster
naaivolgorde [naaivolgorde]. De begin- en
eindpunten van het geselecteerde patroon
verschijnen.
In dit geval voltooit u de bewerking door te
klikken op een blanco gebied in het deelvenster
[naaivolgorde].
51
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
Het middenpunt en referentiepunt
van een steekpatroon verplaatsen
Het middenpunt en referentiepunt om het
steekpatroon op te stellen kunnen worden
verplaatst om een fraaier effect te geven.
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Selecteren] in de groep [Selecteren]
en vervolgens op .
3 Klik op een gebied waarvoor de concentrische
cirkelsteek, radiaalsteek, geprog. vulsteek,
motiefsteek, kruissteek, netstructuursteek, of
zigzagnetstructuursteek is opgegeven.
1 Handvat
4 Sleep het handvat naar de gewenste plaats.
1 Handvat
Wanneer u de functies Contour, Rechthoek/Cirkel/
Boog of Vormen gebruikt, worden vormen met één
naairichting gemaakt. Wanneer u Handmatige
borduurinstellingen gebruikt, worden vormen met
meerdere naairichtingen gemaakt.
De naairichting wordt aangegeven door de
naairichtinglijn (rode pijl). U kunt deze lijnen
bewerken door de eindpunten te verplaatsen. Ook
kunt u nieuwe naairichtinglijnen toevoegen.
U kunt deze instellingen aanpassen voor gebieden
waarvoor de satijnsteek, geprog. vulsteek,
pipingsteek of motiefsteek is opgegeven.
a
Alleen begin- en eindpunten voor patronen die zijn
gemaakt met de functie Vormen kunnen worden
bewerkt. Steekpatronen of patronen die zijn
gemaakt met de Tekst-functies kunnen niet
worden bewerkt.
b
Gebieden waarvoor de concentrische
cirkelsteek of radiaalsteek is opgegeven hebben
een middenpunt.
Gebieden waarvoor de geprog. vulsteek,
motiefsteek, kruissteek, netstructuursteek, of
zigzagnetstructuursteek is opgegeven, hebben
een referentiepunt van een steekpatroon.
Middenpunt
(radiaalsteek)
Referentiepunt
steekpatroon
(motiefvulsteek)
1
Middenpunt
(radiaalsteek)
Referentiepunt
steekpatroon
(motiefvulsteek)
Naairichting opgeven
a
U kunt deze functie gebruiken wanneer [Richting]
in het deelvenster [Naai-eigenschappen] is
ingesteld op [Handmatig] (standaardinstelling).
1
52
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Meerdere naairichtingen opgeven
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Selecteren] in de groep [Selecteren]
en vervolgens op om de functie Punt
selecteren te selecteren.
3 Klik op een vormpatroon.
De naairichtinglijnen verschijnen.
4 Klik op de tab [Vormen].
5 Klik op [Richtingslijn toevoegen] in de groep
[Naairichtingslijn].
6 Klik op het punt voor het ene uiteinde van de
toe te voegen naairichtinglijn. Klik vervolgens
op het punt voor het andere uiteinde.
De naaihoek wijzigen
1 Selecteer de functie Punt selecteren.
2 Klik op een vormpatroon en vervolgens op
een leeg vierkant of een lege driehoek op de
naairichtinglijn om het punt te selecteren.
3 Sleep het punt naar de nieuwe plaats.
2
1
b
Geef de naairichtinglijnen op volgens
onderstaande beschrijving.
Plaats beide eindpunten buiten het patroon.
Alleen de lijnen kunnen op het patroon worden
geplaatst.
Wanneer u meerdere naairichtinglijnen
opgeeft, mogen ze elkaar niet snijden binnen
het patroon.
Naairichtinglijnen die op een andere manier
worden opgegeven dan hierboven beschreven,
worden niet toegevoegd.
a
Als overlapping van kleurgebieden is toegepast,
kunnen geen naairichtinglijnen worden
toegevoegd.
Geselecteerde punt
53
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
Naairichting omkeren
1 Selecteer de functie Punt selecteren.
2 Klik op een vormpatroon.
3 Klik op de tab [Vormen].
4 Klik op [Omgekeerde richtingslijn] in de
groep [Naairichtingslijn].
Als er meerdere naairichtinglijnen zijn, worden
alle lijnen omgekeerd.
Naairichtinglijnen verwijderen
1 Selecteer de functie Punt selecteren.
2 Klik op een vormpatroon en vervolgens op
een leeg vierkant of een lege driehoek op de
naairichtinglijn om het punt te selecteren.
3 Klik op de tab [Vormen].
4 Klik op [Richtingslijn verwijderen] in de
groep [Naairichtingslijn]. Klik vervolgens op
[Geselecteerde lijn verwijderen] of op [Niet-
geselecteerde lijnen verwijderen].
Geselecteerde lijn verwijderen
Klik op deze opdracht als u de geselecteerde
naairichtinglijn wilt wissen. Of druk op de toets
<Delete> om de naairichting te verwijderen.
Niet-geselecteerde lijnen verwijderen
Klik op deze opdracht om alle
naairichtinglijnen te verwijderen, behalve de
geselecteerde. De naairichting wordt uniform.
b
U kunt de naaihoek ook instellen in een specifieke
richting (één naairichtinglijn) met de instellingen
onder [Richting] in het deelvenster [Naai-
eigenschappen].
cc “Naai-eigenschappen opgeven” op pagina 54
54
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Voorbeeldpatronen waarvan de
naairichting is gewijzigd
Wanneer u de naairichting hebt gewijzigd,
veranderen de patroonsteken zoals hieronder
aangegeven.
De naairichting wordt ook gewijzigd als u het
formaat en de vorm van het patroon verandert.
1 Selecteer een borduurpatroon, een Vormen-
of een Tekst-functie.
2 Klik op de tab [Naai-eigenschappen].
a Klik hierop om de standaardinstellingen te
herstellen.
b Klik hierop om te schakelen tussen de
eigenschappen voor beginnersmodus en
voor expertmodus.
c Klik hierop om de naai-instellingen te
laden/op te slaan.
d Klik hierop om de hintweergave te tonen
of te verbergen.
e Hintweergave
Bij elke wijziging in de instellingen kunt u
hier een voorbeeld van de steken
controleren. Door de aanwijzer op de
instelling te plaatsen, kunt u een
voorbeeld van de instelling weergeven.
Naairichting Satijnsteek
Vulsteek
Programmeerbare vulsteek
(Geprog. vulsteek)
Pipingsteek Motief Steek
(standaard)
Naai-eigenschappen
opgeven
Beginnersmodus Expertmodus
b
Welke naai-eigenschappen beschikbaar zijn,
hangt af van het naaitype dat u hebt geselecteerd.
a a
b dc bdc
e
55
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
3
Verander de naai-eigenschappen die worden
weergegeven onder
[Lijnvormig naaien]
of
[Gebied naaien]
.
Telkens wanneer u de instellingen wijzigt,
worden deze toegepast op het
borduurpatroon.
cc Voor meer bijzonderheden over
verschillende naai-eigenschappen en
instellingen, zie “Lijnnaai-
eigenschappen” op pagina 325 en
“Gebiednaai-eigenschappen” op
pagina 331.
U kunt de garenkleuren, naaitypen en naai-
eigenschappen kopiëren van één patroon en in een
ander plakken om dezelfde instellingen toe te
passen op dat patroon.
1 Origineel
1 Selecteer het vorm- of tekstpatroon waarvan u
de instellingen wilt kopiëren. Druk vervolgens
op de sneltoetsen <Ctrl> + <C> om ze te
kopiëren.
2 Selecteer het vorm- of tekstpatroon waarin de
instellingen moeten worden geplakt en klik op
de tab [Beginscherm].
cc Meer bijzonderheden over het vorm- en
tekstpatroon vindt u op pagina 8.
3 Klik op [Plakken] in de groep [Klembord] en
vervolgens op [Eigenschappen plakken].
b
U kunt vaak gebruikte naai-eigenschappen opslaan.
cc Voor meer bijzonderheden, zie “Instellingen
opslaan in een lijst” op pagina 192
Naai-eigenschappen kopiëren
1
1
b
Wanneer u eigenschappen van een vorm-, tekst-,
monogram- of kleine tekst-patroon kopieert en in
een ander type patroon plakt, worden alleen de
kleuren geplakt. De naaitypen en naai-
eigenschappen kunnen niet worden geplakt.
Wanneer u een tekstpatroon kopieert waarin op
elke letter andere naai-eigenschappen zijn
toegepast, worden de naai-eigenschappen van
de eerste letter gekopieerd.
a
U kunt deze functie niet gebruiken met
steekpatronen.
Origineel Bestemming
Origineel Bestemming
56
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Alleen specifieke eigenschappen
kopiëren
Specifieke eigenschappen, zoals de lijngarenkleur,
kunt u kopiëren en in een ander patroon plakken.
1 Selecteer het vorm- of tekstpatroon waarvan u
de instellingen wilt kopiëren. Druk vervolgens
op de sneltoetsen <Ctrl> + <C> om ze te
kopiëren.
2 Selecteer het vorm- of tekstpatroon waarin de
instellingen moeten worden geplakt en klik op
de tab [Beginscherm].
3 Klik op [Plakken] in de groep [Klembord] en
vervolgens op [Geselecteerde
eigenschappen plakken].
4 Schakel de selectievakjes van de
eigenschappen die u wilt plakken in en klik op
[Plakken].
57
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
U kunt meerdere vormpatronen selecteren om een
graveer-/reliëfeffect te creëren.
1 Boven
2 Onder
1 Teken een vorm.
In dit voorbeeld is de vulsteek geselecteerd
voor het naaien van gebieden.
2 Teken een vorm die de vorm die u hebt
getekend in stap 1 overlapt.
3 Selecteer de twee vormen en klik op de tab
[Beginscherm].
4 Klik op [Reliëf/graveren] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op de gewenste
opdracht onder [Converteren uit contour].
Lijn met graveereffect
In de onderste vorm wordt
de omtrek van de vorm
die erop ligt gegraveerd.
Gebied met
graveereffect
De bovenliggende vorm
wordt in de onderste vorm
gegraveerd.
Het beste resultaat
behaalt u door
[Satijnsteek] te
selecteren voor gebied
naaien van de onderste vorm.
Gebied met reliëf
Van de bovenliggende
vorm wordt een reliëf
gemaakt in de onderste
vorm.
Het beste resultaat
behaalt u door [Vulsteek]
te selecteren voor gebied
naaien van de onderste vorm.
Reliëf/graveren
1
2
b
Dit effect kan worden bewerkt met de functie
Stempel bewerken.
Voorbeeld: wanneer de opdracht [Lijn met
graveereffect] is geselecteerd
58
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
Basisbewerkingen in Layout & Editing
U kunt graveer-/reliëfeffecten creëren door een
stempelpatroon op een vorm te stempelen. Dit ziet
eruit als steken die in verschillende richtingen zijn
genaaid.
Stempel toepassen
1 Teken een vorm.
2 Klik op de tab [Beginscherm].
3 Klik op [Reliëf/graveren] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op [Functie
Stempel invoeren].
4 Selecteer een stempelpatroon (PAS-bestand
waarop stempelinstellingen zijn toegepast).
a Selecteer een stempelpatroon.
b Geef het formaat van het stempelpatroon
op.
c Geef de richting van het stempelpatroon
op.
d Als u een andere map wilt selecteren, klikt
u op .
5 Klik op het vormpatroon dat u hebt getekend in
stap 1 om het te selecteren.
“Lopende lijnen” verschijnen rond het
vormpatroon dat u hebt geselecteerd.
6 Klik op de gewenste plaatsen in het
vormpatroon.
In Realistisch voorbeeld kunt u het effect van
het stempel bekijken.
a
U kunt deze opdrachten alleen gebruiken met
het vormpatroon.
Voor het onderste vormpatroon moet een van de
volgende naaitypen zijn ingesteld voor gebied
naaien.
Satijnsteek
Vulsteek
programmeerbare vulsteek
U kunt de opdracht [Lijn met graveereffect]
alleen gebruiken als [Naaitype lijn] voor het
vormpatroon is ingesteld op een andere
instelling dan [Niet genaaid (lijn)].
U kunt de opdrachten [Gebied met
graveereffect] of [Gebied met reliëf] alleen
gebruiken als [Naaitype gebied] voor het
vormpatroon is ingesteld op een andere
instelling dan [Niet genaaid (gebied)].
Stempels toepassen en
bewerken
b
Graveer- en reliëfstempelinstellingen worden
weergegeven als rode en blauwe gebieden.
abcd
59
Garenkleuren en naaitypen opgeven voor lijnen en gebieden
Stempel bewerken
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Reliëf/graveren] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op
[Stempelfunctie bewerken].
3 Klik op het vormpatroon met het stempel.
“Lopende lijnen” verschijnen rond het
vormpatroon dat u hebt geselecteerd.
4 Klik op het stempel.
1 Rotatiehandvat
2 Schalings-handvatten
5 Bewerk het stempel.
Als u het stempelpatroon wilt wijzigen,
selecteert u een ander patroon en
vervolgens klikt u op [Toepassen].
b
U kunt stempels toepassen op gebieden van
vormpatronen waarvoor de satijnsteek, vulsteek
en programmeerbare vulsteek zijn opgegeven.
Met Programmable Stitch Creator kunt u
meegeleverde patronen bewerken of eigen
patronen maken.
cc “Programmable Stitch Creator” op pagina 258
b
U kunt slechts één stempel tegelijk selecteren.
Als u het stempel wilt vergroten, sleept u een
schalingshandvat.
Als u het stempel wilt roteren, sleept u het
rotatiehandvat.
Als u het stempel wilt wissen, drukt u op de toets
<Delete>.
1
2
b
Als u het formaat van een vormpatroon wijzigt,
verandert het formaat van het stempel niet.
Controleer het stempel nadat u het vormpatroon
hebt bewerkt.
Als u een vormpatroon bewerkt dat een stempel
bevat, controleer dan het stempel nadat de
bewerking is voltooid.
60
Vormen tekenen
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Vormen tekenen
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Vormen] in de groep [Functies]. Klik
vervolgens op een functiepictogram onder
[Rechthoek]/[Cirkel]/[Boog] om de
gewenste [Rechthoek]/[Cirkel]/[Boog]-
functie te selecteren.
//
Sleep de aanwijzer in de Ontwerppagina.
: Rechthoek
: Cirkel of ovaal
: Rechthoek met afgeronde hoeken
Rechthoeken, cirkels of
bogen tekenen
Rechthoek
Cirkel
Ovaal
Boog
Waaiervorm
Boog en draad
b
Als u een cirkel of vierkant wilt tekenen, houdt u de
toets <Shift> ingedrukt terwijl u de aanwijzer
sleept.
61
Vormen tekenen
//
: Boog en draad
: Boog
: Waaier
1 Ga op dezelfde wijze te werk als bij het
tekenen van een cirkel of ovaal.
Een radiaallijn verschijnt op het ovaal
wanneer u de muisknop loslaat.
2 Plaats de aanwijzer op het beginpunt van de
boog en klik vervolgens.
De radiaallijn verdwijnt.
3 Verplaats de aanwijzer tot de boog/boog en
draad/waaier de gewenste vorm heeft en klik
vervolgens.
b
Rechthoek met afgeronde hoeken
Als u de straal van de hoeken wilt wijzigen, klikt u
op de selector [Straal] op het tabblad [Contour].
Typ vervolgens de gewenste straal of selecteer de
gewenste waarde.
Geef de straal van de hoeken op voordat u de
rechthoek tekent. Nadat u de rechthoek hebt
getekend, kunt u de instelling niet meer wijzigen.
Voorbeeld 1
Straal: 0,0 mm
Voorbeeld 2
Straal: 20,0 mm
b
Wanneer u de aanwijzer sleept terwijl u de toets
<Shift> ingedrukt houdt, verplaatst u de aanwijzer
in stappen van 15°. De huidige hoek wordt
aangegeven op de statusbalk.
Boog
Klik op het beginpunt.
Ga naar het eindpunt.
Klik op het eindpunt.
Klik op het beginpunt.
Boog en draad
Ga naar het eindpunt.
Klik op het eindpunt.
62
Vormen tekenen
Basisbewerkingen in Layout & Editing
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Vormen] in de groep [Functies] en
vervolgens op een functiepictogram onder
[Vormen] in de gewenste Vormen-functie te
selecteren.
3 Sleep de aanwijzer in de Ontwerppagina.
b
U kunt de kleur en het naaitype wijzigen voordat
of nadat u de vorm tekent.
cc “Naaitype instellen” op pagina 49
U kunt ook met de instellingen in het deelvenster
[Naai-eigenschappen] andere eigenschappen
van de vorm opgeven voor- of nadat u de vorm
hebt getekend.
cc “Naai-eigenschappen opgeven” op pagina 54
Waaier
Klik op het beginpunt.
Ga naar het eindpunt.
Klik op het eindpunt.
Diverse vormen tekenen
b
Als u een vorm wilt tekenen met behoud van de
oorspronkelijke hoogte-breedteverhouding,
houdt u de toets <Shift> ingedrukt terwijl u de
aanwijzer sleept.
Diverse vormpatronen zijn beschikbaar in het
deelvenster [Importeren] wanneer
[Contourvormen] is geselecteerd in de selector
[Van] en [Basisvormen] is geselecteerd in de
selector [Categorie].
cc “Werken met het deelvenster Importeren” op
pagina 13
63
Vormen tekenen
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Vormen] in de groep [Functies] en
vervolgens op een functiepictogram onder
[Contour] in de gewenste Contour-functie te
selecteren.
: Klik op punten om een gesloten lijn te
tekenen die bestaat uit rechte lijnen.
(Sneltoets: <Z>)
: Klik op punten om een gesloten curve
te tekenen. (Sneltoets: <X>)
: Sleep de aanwijzer om een gesloten
curve uit de vrije hand te tekenen.
: Klik op punten om een open lijn te
tekenen die bestaat uit rechte lijnen.
(Sneltoets: <Z>)
: Klik op punten om een open curve te
tekenen. (Sneltoets: <X>)
: Sleep de aanwijzer om een open curve
uit de vrije hand te tekenen.
3 Klik in de Ontwerppagina of sleep de
aanwijzer om de lijn te tekenen.
Rechte lijnen/curven
1 Klik in de Ontwerppagina om het beginpunt op
te geven.
2 Klik in de Ontwerppagina om het volgende
punt op te geven.
De stippellijnen veranderen in doorlopende
lijnen.
3 Ga door met klikken om elk punt op te geven
en dubbelklik voor het laatste punt of druk op
de toets <Enter>.
Omtrekken tekenen (rechte
lijnen en curven)
Eindpunt
Beginpunt
Open lijn
Gesloten lijn
Eindpunt
Beginpunt
Open curve
Gesloten curve
b
De sneltoetsen zijn pas beschikbaar nadat u een
Contour-functie hebt geselecteerd.
b
Als u het laatste punt dat u hebt opgegeven wilt
verwijderen, klikt u met de rechtermuisknop of
drukt u op de toets <BackSpace>.
De Curve-functie gebruikt u op dezelfde manier.
64
Vormen tekenen
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Lijnen uit de vrije hand
1 Sleep de aanwijzer om de lijn te tekenen.
2 Laat de muisknop los om het tekenen te
beëindigen.
Nadat u een vormpatroon hebt geselecteerd, klikt u
daarop met de rechtermuisknop. Vervolgens klikt u
op [Openen] of op [Sluiten] om het lijnuiteinde te
wijzigen.
b
U kunt naar believen wisselen van lijntype door
te klikken op een andere knop of door de
sneltoets in te drukken.
Als u een horizontale of verticale rechte lijn wilt
tekenen, houdt u de toets <Shift> ingedrukt
terwijl u de aanwijzer verplaatst.
Zelfs nadat het patroon is getekend, kunt u de
eigenschappen van lijnuiteinden wijzigen.
cc “Eigenschappen van lijnuiteinden wijzigen” op
pagina 64.
Zelfs nadat u het patroon hebt getekend, kunt u
rechte lijnen omvormen naar curven en vice
versa.
cc “Rechte lijnen omvormen naar curven en
curven naar rechte lijnen” op pagina 70.
Eigenschappen van
lijnuiteinden wijzigen
b
Bovendien kunt u gesloten vormpatronen splitsen
op punten om open lijnen te creëren. Ook kunt u
de eindpunten van open vormpatronen verbinden
om gesloten lijnen te creëren.
cc “Punten verbinden/omtrekken splitsen
(vormpatronen)” op pagina 67
65
Vormen tekenen
Op het tabblad [Vormen] kunt u
borduureigenschappen (garenkleur en naaitype)
instellen.
Voorbeeld: wanneer u een rechthoek hebt
geselecteerd.
a Lijnkleur/Gebiedskleur
Klik op deze knop om de garenkleur voor
lijnen en gebieden in te stellen.
Voor speciale kleuren:
cc “Speciale kleuren” op pagina 48
b Naaitype lijn selector
U kunt voor alle lijnen in een vorm
hetzelfde naaitype opgeven.
Met deze selectors stelt u het naaitype in
voor lijnen.
cc “Lijnnaai-eigenschappen” op pagina 325
c Naaitype gebied selector
U kunt voor alle gebieden in een vorm
hetzelfde naaitype opgeven.
Met deze selectors stelt u het naaitype in
voor gebieden.
cc “Gebiednaai-eigenschappen” op
pagina 331
cc “Garenkleuren en naaitypen opgeven
voor lijnen en gebieden” op pagina 46
Borduureigenschappen
van vormen
b
Als u lijn naaien wilt uitschakelen, selecteert u
[Niet genaaid (lijn)] in de selector [Naaitype
lijn].
Als u gebied naaien wilt uitschakelen, selecteert
u [Niet genaaid (gebied)] in de selector
[Naaitype gebied].
ac b
66
Borduurpatronen een andere vorm geven
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Borduurpatronen een andere vorm geven
U kunt patronen een andere vorm geven door punten te verplaatsen, toe te voegen of te verwijderen. Wanneer
u vormpatronen maakt, wordt elke plek waarop u klikt een punt.
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Selecteren] in de groep [Selecteren]
en vervolgens op om de functie [Punt
selecteren] te selecteren.
3 Klik op het patroon.
4 Om één punt te selecteren klikt u op een leeg
vierkantje.
1 Selecteer het punt.
2 Sleep het punt naar de nieuwe plaats.
Punten selecteren
b
U kunt meerdere punten selecteren op een van de
volgende manieren.
Sleep de aanwijzer.
Alle punten binnen het kader worden
geselecteerd.
Houd de toets <Ctrl> ingedrukt terwijl u op de
punten klikt.
Als u de selectie van een punt ongedaan
wilt maken, klikt u op het geselecteerde
punt.
Houd de toets <Shift> ingedrukt, terwijl u op een
pijltoets drukt om meerdere punten te
selecteren.
Houd de toets <Ctrl> ingedrukt en druk op een
pijltoets om het geselecteerde punt te wijzigen.
Punten verplaatsen
b
Als u een punt van een veelhoeklijn of
steekgegevens horizontaal of verticaal wilt
verplaatsen, houdt u de <Shift>-toets ingedrukt
terwijl u het punt versleept.
U kunt een geselecteerde punt ook verplaatsen
met de pijltoetsen.
Punten in patronen waarvoor overlapping van
kleurgebieden is ingesteld, kunt u ook
verplaatsen. Maar u kunt het punt niet naar de
andere kant van een omtrek verplaatsen. Om
het patroon naar de andere kant van een omtrek
te verplaatsen moet u overlapping van
kleurgebieden eerst uitschakelen.
Als u begint met slepen door elders op de
omtrek van het patroon te klikken, wordt een
nieuw punt ingevoegd of wordt de selectie van
de punten ongedaan gemaakt.
Geselecteerde
punt
Slepen
67
Borduurpatronen een andere vorm geven
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Selecteren] in de groep [Selecteren]
en vervolgens op om de functie Punt
selecteren te selecteren.
3 Klik op het patroon.
4 Klik op de omtrek om een punt toe te voegen.
1 Selecteer het punt.
2 Klik op de tab [Vormen].
3 Klik op [Punt verwijderen] in de groep [Punt
bewerken]. Of druk op de <Delete>-toets om
het punt te verwijderen.
Omtrekken van open
vormpatronen splitsen
U kunt de omtrek van een open vormpatroon
splitsen bij een punt.
1 Selecteer een punt in een open vormpatroon.
2 Klik op de tab [Vormen].
3 Klik op [Splitsen bij punt] in de groep [Punt
bewerken] om de lijn te splitsen.
Punten invoegen
Punten verwijderen
Klik op
Geselecteerde punt
Verwijderen
Punten verbinden/
omtrekken splitsen
(vormpatronen)
68
Borduurpatronen een andere vorm geven
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Omtrekken van gesloten
vormpatronen splitsen
U kunt het gesloten pad van een vormpatroon
splitsen. Het gesloten pad bestaat uit de punten die
zijn verbonden om het vormpatroon te creëren.
1 Selecteer een punt in een gesloten
vormpatroon.
2 Klik op de tab [Vormen].
3 Klik op [Splitsen bij punt] in de groep [Punt
bewerken] om de lijn te splitsen.
b
Wanneer u een vormpatroon splitst in een vorm
waarop overlapping van twee kleurgebieden is
toegepast, wordt de overlapping van twee
kleurgebieden geannuleerd.
Wanneer u een vormpatroon splitst in een vorm
waarop Tekst op omtrek plaatsen is toegepast,
wordt Tekst op omtrek plaatsen geannuleerd.
b
Wanneer u de omtrek van een gesloten
vormpatroon splitst om een open vormpatroon
te creëren, kunt u geen eigenschappen voor
gebied naaien meer opgeven.
De opdracht [Openen] is ook beschikbaar om
een gesloten vormpatroon te veranderen in een
open vormpatroon.
cc “Eigenschappen van lijnuiteinden wijzigen” op
pagina 64
69
Borduurpatronen een andere vorm geven
Twee open vormpatronen
verbinden
U kunt de eindpunten van twee vormpatronen
verbinden om één vormpatroon te creëren.
1 Selecteer een eindpunt (begin- of eindpunt).
2 Druk op de toets <Alt>.
De punten die u kunt verbinden, zien er als
volgt uit: ×.
3 Terwijl u de <Alt>-toets ingedrukt houdt,
sleept u het geselecteerde punt naar het
andere punt waarmee u het wilt verbinden.
De vorm van de aanwijzer verandert in
en een rood vierkantje verschijnt wanneer
de twee punten elkaar overlappen.
4 Laat de muisknop los om de twee punten te
verbinden.
De twee eindpunten van een
vormpatroon verbinden
U kunt de twee eindpunten van een open
vormpatroon verbinden om een gesloten
vormpatroon te maken.
1 Selecteer een eindpunt (begin- of eindpunt).
2 Druk op de toets <Alt>.
Het andere eindpunt ziet er als volgt uit: ×.
3 Houd de <Alt>-toets ingedrukt terwijl u het
geselecteerde punt naar het andere eindpunt
sleept.
4 Wanneer de twee punten elkaar overlappen
en het rode vierkant verschijnt, laat u de
muisknop los.
b
Het andere eindpunt van het vormpatroon
waarvan het punt is geselecteerd, alsmede de
eindpunten (begin- en eindpunten) van andere
vormpatronen, zien er als volgt uit: ×.
a
Wanneer u een vormpatroon sluit, verdwijnen de
eigenschappen voor gebied naaien mogelijk.
b
De opdracht [Sluiten] is ook beschikbaar om een
open vormpatroon te veranderen in een gesloten
vormpatroon.
cc “Eigenschappen van lijnuiteinden wijzigen” op
pagina 64
70
Borduurpatronen een andere vorm geven
Basisbewerkingen in Layout & Editing
1 Selecteer het punt.
2 Klik op de tab [Vormen].
3 Klik op [Punt bewerken] in de groep [Punt
bewerken]. Klik vervolgens op [Naar recht]
of op [Naar curve].
1 Selecteer een punt op een curve.
2 Klik op de tab [Vormen].
3 Klik op [Punt bewerken] in de groep [Punt
bewerken]. Klik vervolgens op [Naar
vloeiend], [Naar symmetrie] of op [Naar
spits].
Naar vloeiend
Naar symmetrie
Naar spits
4 Sleep het effen zwarte handvat om de vorm
van de lijn aan te passen.
Rechte lijnen omvormen
naar curven en curven naar
rechte lijnen
Naar curve
Naar recht
Het curvetype wijzigen
b
U kunt de vorm wijzigen door het effen zwarte
handvat aan weerszijden van het punt te
verslepen.
71
Een steekpatroon bewerken
Een steekpatroon bewerken
U kunt een vorm- of tekstpatroon converteren naar
een steekpatroon. Dan kunt u uitvoerige wijzigingen
doorvoeren door de positie van afzonderlijke steken
te wijzigen.
1 Selecteer het vormpatroon en klik op de tab
[Vormen].
2 Klik op [Converteren naar steken] in de
groep [Bewerken].
Houd de toets <Alt> ingedrukt en klik vervolgens op
de garenkleur voor de steekpatronen die u wilt
selecteren.
Een vorm- of tekstpatroon
converteren naar een
steekpatroon
b
•U kunt [Converteren naar steken] ook
gebruiken om tekstpatronen te converteren naar
steekpatronen.
In steekpatronen worden steken weergegeven
als doorlopende lijnen ( ) en
overspringende steken als stippellijnen ( ).
Als u een gedeelte selecteert van gegroepeerde
patronen, patronen die zijn ingesteld op
overlapping van twee kleurgebieden of tekst die
op een vorm is geplaatst, worden alle patronen
in de volledige groep geconverteerd naar
steekpatronen.
Patronen die geen steken hebben, worden
verwijderd wanneer het patroon wordt
geconverteerd naar een steekpatroon.
Steekpatronen selecteren
op garenkleur
b
Wanneer patronen op deze manier worden
geselecteerd, kunt u de garenkleur wijzigen.
cc “Garenkleur instellen” op pagina 46
Als steekpatronen worden gegroepeerd, kunt u
patronen niet op deze manier op kleur
selecteren.
72
Een steekpatroon bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Selecteren] in de groep [Selecteren]
en vervolgens op om de functie Punt
selecteren te selecteren.
3 Klik op het steekpatroon.
4 Om één steekpunt te selecteren klikt u op een
leeg vierkantje.
1 Geselecteerde punt
2 Niet-geselecteerde punt
Steekpunten verplaatsen
Sleep de geselecteerde steekpunten naar de
nieuwe plaats.
Steekpunten invoegen
Klik op een lijn tussen twee steekpunten om op die
plaats een nieuw punt in te voegen.
Steekpunten verwijderen
Druk op de toets <Delete> om het geselecteerde
steekpunt te verwijderen.
Steekpunten van een
steekpatroon selecteren
b
Druk op de toets <Tab>.
Alle steekpatronen in de volgende kleur
worden geselecteerd.
Druk op de toetsen <Shift> en <Tab>.
Alle steekpatronen in de vorige kleur
worden geselecteerd.
Druk op de toetsen <Ctrl> en <Home>.
Het beginpunt van de eerste garenkleur
wordt geselecteerd.
Druk op de toetsen <Ctrl> en <End>.
Het eindpunt van de laatste garenkleur
wordt geselecteerd.
Selecteer minstens één punt in een gegeven
kleur en druk vervolgens op de toets <Home>.
Het beginpunt van de kleur wordt
geselecteerd.
Selecteer minstens één punt in een gegeven
kleur en druk vervolgens op de toets <End>.
Het eindpunt van de kleur wordt
geselecteerd.
12
b
Wanneer u steekpunten selecteert, klik dan op
het steekpunt (en niet op een blanco gedeelte
van de Ontwerppagina). Anders zou u de
selectie van alle punten ongedaan maken.
Als u op een overspringende steek klikt, worden
de punten aan beide uiteinden geselecteerd.
U kunt meerdere steekpunten selecteren op
dezelfde manier als borduurpatroonpunten
worden geselecteerd.
cc “Punten selecteren” op pagina 66
a
U kunt steekpunten niet bewerken als het patroon
geen steekpatroon is. U kunt het patroon bekijken
in Effen weergave.
b
U kunt steekpunten verplaatsen op dezelfde
manier als borduurpatroonpunten worden
verplaatst.
cc “Punten verplaatsen” op pagina 66
b
Als u het eindpunt van een overspringende
steek verwijdert, wordt dit steekgedeelte
verwijderd en worden de steken voor en na de
overspringende steek verbonden.
Als u een steekpunt wilt invoegen en de vorige
lijn wilt wijzigen in een overspringende steek,
houdt u de toetsen <Ctrl> en <Shift> ingedrukt
terwijl u op de lijn klikt.
73
Een steekpatroon bewerken
U kunt één kleurpatroon in tweeën delen door
steken te splitsen op een punt. U kunt twee
kleurpatronen combineren tot één door punten te
verbinden. Als u een steekpatroon in meerdere
delen verdeelt, kunt u elk deel apart bewerken,
bijvoorbeeld de kleur ervan wijzigen.
Eén steekpatroon in tweeën
splitsen op het geselecteerde
punt
1 Selecteer een punt in een steekpatroon.
2 Klik op de tab [Steken].
3 Klik op [Splitsen bij punt] in de groep
[Bewerken] om het steekpatroon te splitsen.
Het steekpatroon wordt gesplitst op het
punt.
Twee steekpatronen verbinden tot
één
1 Selecteer een eindpunt (begin- of eindpunt)
van een steekpatroon.
2 Druk op de toets <Alt>.
De punten die u kunt verbinden, zien er als
volgt uit: ×.
Punten verbinden/steken
splitsen (steekpatronen)
a
Als u een begin- of eindpunt selecteert, is de
opdracht [Splitsen bij punt] niet beschikbaar.
b
Selecteer het beginpunt van het steekpatroon door
op de toetsen <Ctrl> + <Home> te drukken.
Selecteer het eindpunt door op de toetsen <Ctrl>
+ <End> te drukken. Voor meer bijzonderheden,
zie “Steekpunten van een steekpatroon
selecteren” op pagina 72.
b
Als u het beginpunt van een steekpatroon
selecteert, zien de eindpunten van de andere
steekpatronen er als volgt uit: ×. Als u het eindpunt
van een steekpatroon selecteert, zien de
beginpunten van de andere steekpatronen er als
volgt uit: ×.
74
Een steekpatroon bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
3 Terwijl u de <Alt>-toets ingedrukt houdt,
sleept u het geselecteerde punt naar het
andere punt waarmee u het wilt verbinden.
De vorm van de aanwijzer verandert in
en een rood vierkantje verschijnt wanneer
de twee punten elkaar overlappen.
4 Laat de muisknop los om de twee punten te
verbinden.
1 Selecteer een steekpatroon en klik op de tab
[Steken].
2 Klik op [Steken splitsen] in de [Functies] om
de functie [Steken splitsen] te selecteren.
Alle andere patronen worden grijs
weergegeven. Het geselecteerde patroon
verschijnt boven op andere patronen.
3 Klik in de Ontwerppagina op het punt waarop
u wilt beginnen de omtreklijnen te tekenen.
4 Ga door met klikken in de Ontwerppagina om
elke hoek van de omtrek rond het af te snijden
gebied op te geven.
5 Dubbelklik in de Ontwerppagina om het af te
splitsen gedeelte op te geven.
b
Als de punten verbonden zijn, heeft het patroon de
garenkleur van het patroon dat als eerste in de
naaivolgorde stond voordat u de punten verbond.
Gedeelten van een
steekpatroon afsplitsen
b
Om het laatste punt dat u hebt opgegeven te
verwijderen klikt u met de rechtermuisknop.
b
Het afgesplitste gedeelte wordt verplaatst naar het
eind van de naaivolgorde.
cc “Naaivolgorde controleren en bewerken” op
pagina 82
75
Een steekpatroon bewerken
1 Selecteer het steekpatroon/de steekpatronen
en klik op de tab [Steken].
2 Klik op [Splitsen naar kleur] in de groep
[Bewerken].
Rond elk gedeelte van het steekpatroon
worden stippellijnen weergegeven.
U kunt steekpatronen converteren naar twee
soorten vormpatronen.
*Blokken: (groep vormpatronen met meerdere
naairichtinglijnen)
Na de conversie kunt u diverse bewerkingen
uitvoeren.
Converteren naar blokken
Het patroon wordt geconverteerd met behoud van
de meerdere naairichtinglijnen.
Gebruik deze optie wanneer u een borduurpatroon
met satijn- of vulsteken wilt vergroten of verkleinen.
Converteren naar omtrek
Bij de conversie van het patroon wordt de vorm van
de omtrek gevolgd.
Steekpatroon converteren naar
blokken
U kunt steekpatronen converteren naar blokken
(groepen vormpatronen met meerdere
naairichtinglijnen). In blokpatronen (vormen) kunt u
naaitypen en naai-eigenschappen wijzigen. Ook
kan het patroon gemakkelijk worden bewerkt.
1 Selecteer het steekpatroon/de steekpatronen
en klik op de tab [Steken].
2 Klik op [Converteren naar blokken] in de
groep [Bewerken].
Steekpatronen splitsen
naar kleur
Steekpatronen converteren
Voor splitsen
Na splitsen
Steek
Blokken
Vormen
b
Na de conversie kunnen de omtrekpatronen
worden bewerkt.
cc “Naaitype instellen” op pagina 49
“Naairichting opgeven” op pagina 51
“Naai-eigenschappen opgeven” op
pagina 54
“Borduurpatronen een andere vorm
geven” op pagina 66
Meer bijzonderheden over het vorm- en
steekpatroon vindt u op pagina 8.
76
Een steekpatroon bewerken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
3 Verplaats de schuif om de gewenste
gevoeligheid te selecteren. Klik op [OK].
Het steekpatroon wordt geconverteerd naar
gegroepeerde vormpatronen. Na de conversie
naar vormpatronen kunnen de omtrekken van
het steekpatroon worden bewerkt.
cc Meer bijzonderheden vindt u in
onderstaande aanwijzingen:
“Naaitype instellen” op pagina 49
“Naai-eigenschappen opgeven” op
pagina 54
“Borduurpatronen een andere vorm
geven” op pagina 66
“Naairichting opgeven” op pagina 51
Steekpatroon converteren naar
omtrekpatroon
U kunt omtrekpatronen maken voor elke kleur in een
steekpatroon of van een omtrek rond een geheel
patroon.
1 Geheel converteren naar contour
2 Delen converteren naar contouren
1 Selecteer het steekpatroon/de steekpatronen.
2 Klik op de tab [Steken].
3 Klik op [Converteren naar omtrek] in de
groep [Bewerken]. Klik vervolgens op
[Geheel converteren naar contour] of op
[Delen converteren naar contouren].
De omtrekpatronen worden gemaakt en de
oorspronkelijke steekpatronen worden verwijderd.
b
De instelling [Normaal] geeft doorgaans een
bevredigend resultaat. Afhankelijk van de
complexiteit van het patroon is mogelijk een [Grof]
of [Fijn] instelling gewenst.
a
De opdracht [Converteren naar blokken] kan
niet worden gebruikt met sommige steekpatronen
die zijn geïmporteerd van originele kaarten.
1
2
b
Lijn naaien in de gecreëerde omtrekpatronen
wordt ingesteld op [Niet genaaid (lijn)], en
gebied naaien wordt ingesteld op [Vulsteek].
Als de opdracht [Geheel converteren naar
contour] is geselecteerd, wordt de garenkleur
ingesteld op de eerste kleur in de naaivolgorde
voor het oorspronkelijke steekpatroon.
Als meerdere omtrekpatronen worden
gecreëerd van één steekpatroon, worden de
omtrekpatronen gegroepeerd.
Als er een opening (gebied zonder stiksel, wel
omgeven door stiksel) in het oorspronkelijke
steekpatroon is, kunt u overlapping van
kleurgebieden toepassen.
77
Borduurpatronen controleren
Borduurpatronen controleren
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op of op in de groep
[Functies].
: klik in de Ontwerppagina om in te zoomen.
(Klik met de rechtermuisknop in de
Ontwerppagina om uit te zoomen.)
: klik in de Ontwerppagina om uit te zoomen.
(Klik met de rechtermuisknop in de
Ontwerppagina om in te zoomen.
Ook kunt u klikken op naast en
vervolgens op [Alles zoomen], [Zoomen op
geselecteerd object] of op[Zoomen naar
ware grootte].
Alles zoomen
De hele Ontwerppagina wordt zo
weergegeven dat deze precies in het venster
past. U kunt dezelfde bewerking uitvoeren
door te klikken op in de groep [Functies].
Zoomen op geselecteerd object
De Ontwerppagina geeft dan alleen de
geselecteerde objecten weer.
Zoomen naar ware grootte
De Ontwerppagina wordt weergegeven op
ware grootte.
Met de functie Pannen kunt u gemakkelijk veranderen
welk gedeelte van het werkgebied wordt
weergegeven.
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op in de groep [Functies].
3 Sleep het werkgebied om het gewenste
gedeelte te bekijken.
Zoomen
b
U kunt ook zoomen door de [Zoomen]-schuif in
de statusbalk te slepen of door te klikken op de
Zoomen-grootte.
U kunt ook in- en uitzoomen wanneer een andere
functie is geselecteerd door de
<Ctrl>
-toets
ingedrukt te houden terwijl u het muiswieltje draait.
cc “Venster Layout & Editing” op pagina 11
Werken met de functie Pannen
b
U kunt het werkgebied ook pannen wanneer elke
andere functie is geselecteerd. Hiertoe houdt u de
<Spatietoets>
-toets ingedrukt terwijl u de aanwijzer
sleept.
Als u horizontaal wilt schuiven, houdt u de
<Alt>
-
toets ingedrukt terwijl u het muiswieltje draait.
78
Borduurpatronen controleren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op in de groep [Functies].
3 Klik op de twee punten aan weerszijden van
de afstand die u wilt meten.
De lengte wordt weergegeven in de
statusbalk.
1 Lengte
2 Breedte
3 Hoogte
4 Hoek
1 Klik op de tab [Weergave].
2 Klik op [Ononderbroken], [Steek] of op
[Realistisch] in de groep [Weergavemodus].
Effen weergave
Stekenweergave
U kunt een stekenweergave bekijken om te zien hoe
het stiksel is verbonden.
Werken met de functie
Maat
b
Wanneer de linialen worden weergegeven, klikt u
op / om van maateenheid te wisselen
tussen millimeter en inch.
1
4
2
3
De weergave van het
borduurontwerp wijzigen
79
Borduurpatronen controleren
Realistisch voorbeeld
In een realistisch voorbeeld kunt u zien hoe het
ontwerp er uitziet als het is genaaid.
b
Als is geselecteerd onder [Machinetype]
in het dialoogvenster [Ontwerpinstellingen] klikt
u op de tab [Weergave]. Vervolgens schakelt u
het selectievakje [Draadknippen weergeven] in
om de draadkniplocaties te bekijken in de
Ontwerppagina.
AANUIT
b
Instellingen van Realistisch voorbeeld
wijzigen
1. Klik op de tab [Weergave].
2. Klik op [Instellingen van realistisch
voorbeeld] in de groep [Weergavemodus].
3. Geef zo nodig instellingen op voor
[Draaddikte], [Contrast] en [Helderheid].
Klik vervolgens op [Toepassen] ([OK]).
80
Borduurpatronen controleren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
1 Klik op de knoppen om een stimulatie van het stiksel weer te geven.
a Hiermee start u de steeksimulatie. Tijdens
de steeksimulatie verandert deze knop in
. U kunt hierop klikken om de
simulatie tijdelijk te stoppen.
b Hiermee wordt de simulatie gestopt en
gaat u terug naar het vorige scherm.
c De schuif geeft de huidige plaats in de
simulatie aan. Bovendien kunt u de plaats
in de simulatie wijzigen met de schuif.
: Hiermee gaat u terug naar het begin
van het stiksel en stopt u de simulatie.
: Hiermee gaat u door naar het eind
van het stiksel en stopt u de simulatie.
d Sleep de schuif om de simulatiesnelheid
aan te passen.
e Schakel dit selectievakje in om
automatisch door de simulatie van het
patroon te schuiven wanneer het te groot
is om volledig weer te geven.
f Klik om het onderste gedeelte van de
Steeksimulator te verbergen. Klik op
om het opnieuw weer te geven.
g Hiermee geeft u het aantal huidige
steken/totaal aantal steken weer.
: hiermee zet u de
simulatie op het aangegeven aantal
steken terug.
: hiermee zet u de
simulatie op het aangegeven aantal
steken vooruit.
h Hiermee geeft u het nummer van de kleur
die wordt getekend/het totaal aantal
gebruikte kleuren weer.
: hiermee gaat u terug naar het
begin van de steken voor de huidige of
vorige garenkleur.
: hiermee gaat u vooruit naar het
begin van de steken voor de volgende
kleur.
i Hiermee geeft u het momenteel getoonde
patroon/totaal aantal deelgebieden in het
patroon weer.
(Wordt alleen weergegeven voor
gesplitste borduurpatronen.)
: hiermee gaat u terug naar het
begin van de steken in het huidige of
vorige deelgebied.
: hiermee gaat u vooruit naar het
begin van het ontwerp in het volgende
deelgebied
Het stiksel controleren in de steeksimulator
c
g
h i
a
b
d
e
f
a
Als de steeksimulator niet wordt weergegeven
onder in het venster, klikt u op [Steeksimulator] in
het tabblad [Weergave].
b
De functies zoomen en pannen kunt u gebruiken
terwijl een simulatie wordt weergegeven. Als u
een andere opdracht selecteert, stopt de
simulatie.
Als u een waarde opgeeft bij
g, h of i, gaat
de simulatie terug/vooruit naar de aangegeven
locatie.
a
Als u een patroon had geselecteerd toen de
steeksimulatie startte, wordt alleen het
geselecteerde patroon getekend in de simulatie.
Het selectievakje [Auto-schuiv.] is niet
beschikbaar in Realistisch voorbeeld.
81
Borduurpatronen controleren
1 Klik op de tab [Weergave].
2 Schakel het selectievakje
[Referentievenster] in de groep [Tonen/
verbergen] in.
Het weergavegebiedkader (rode rechthoek) geeft
aan welk deel van het ontwerp wordt weergegeven
in de Ontwerppagina.
Zoomen
U kunt de weergave in het Referentievenster
wijzigen tussen de volledige Ontwerppagina of
alleen het borduurpatroon.
Ontwerpen bekijken in het
referentievenster
AAN
UIT
82
Borduurpatronen controleren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Het weergavegebiedkader
verplaatsen/vergroten/verkleinen/
opnieuw tekenen
Welk deel van het ontwerp wordt weergegeven in de
Ontwerppagina kunt u selecteren in het
Referentievenster.
In plaats van het weergavegebiedkader te
verplaatsen kunt u het ook opnieuw tekenen om het
gewenste deel van het ontwerp weer te geven in de
Ontwerppagina.
a Selecteer hoe patronen worden
weergegeven in het deelvenster
[naaivolgorde].
b Selecteer de gewenste opdracht om de
naaivolgorde te wijzigen.
c Naaivolgorde optimaliseren
Klik hierop om de naaivolgorde zo te
wijzigen dat de gedeelten van de
opgegeven objecten die dezelfde kleur
hebben, ook samen worden genaaid.
d kleurgebied
Stel de kleur van het geselecteerde object
in.
e Hiermee toont/verbergt u de genaaide
objecten in het werkvlak.
f Vergrendelen
Klik hierop om het geselecteerde object te
verbergen zodat het niet kan worden
bewerkt.
g Afknippen van verspringende steken
U kunt de functie Afknippen van
verspringende steken in- of uitschakelen.
h Patronen selecteren
Hiermee selecteert u de patronen in de
Ontwerppagina.
1 Klik op de tab [Weergave].
2 Klik op [naaivolgorde] in de groep [Tonen/
verbergen].
Door op de knop te klikken schakelt u tussen
naaivolgorde tonen en verbergen.
a
Met het kader kunt u selecteren welk gebied van
het referentievenster vergroot wordt
weergegeven.
Naaivolgorde controleren
en bewerken
abcd
efg h
83
Borduurpatronen controleren
3
Klik op in het deelvenster
[naaivolgorde]
en
vervolgens op
[Zoomen]
en
[Tonen op
kleurvolgorde]
.
Zoomen
Klik hierop om elk patroon te vergroten
tot dit het kader opvult.
Tonen op kleurvolgorde
Klik hierop om alle patronen van
dezelfde kleur die samen worden
genaaid weer te geven in één kader.
Naaivolgorde optimaliseren
U kunt de naaivolgorde en de begin- en eindpunten
automatisch aanpassen om het aantal garenkleurwisselingen
en verspringende steken te beperken.
Klik op om de
naaivolgorde te optimaliseren.
Voor het patroon rechts (de
nummers geven de
naaivolgorde aan) wordt de
naaivolgorde aangepast zoals
aangegeven in onderstaande
illustratie.
De naaivolgorde wordt aangepast zodat patronen van
dezelfde kleur in optimale volgorde worden gegroepeerd.
Bovendien worden patronen van dezelfde kleur
geoptimaliseerd, zodat het eindpunt van het vorige
patroon en het beginpunt van het volgende patroon
het dichtst bij elkaar liggen.
b
Wanneer meerdere patronen
van één kleur worden
gecombineerd in één kader,
verschijnt links van dat
kader.
Klik op om de
gecombineerde patronen van
één kleur weer te geven in
afzonderlijke kaders.
verschijnt onder het eerste
kader en elk kader wordt
weergegeven met een
subnummer achter het eerste.
Dit geeft de naaivolgorde aan
binnen de patronen van
dezelfde kleur.
Klik op om alle patronen
van dezelfde kleur weer te
combineren in één kader.
AANUIT
a
Maar overlappende patronen
worden in de geschiktste
naaivolgorde gezet.
84
Borduurpatronen controleren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Naaivolgorde bewerken
U kunt de naaivolgorde wijzigen
door het kader dat het patroon
bevat te selecteren en dit kader
naar de nieuwe plaats te
slepen. De rode lijn die wordt
weergegeven, geeft aan naar
welke plek het kader wordt
verplaatst.
Eerste naaien
Klik hierop om het geselecteerde patroon te
verplaatsen naar het begin van de naaivolgorde.
Vorige naaien
Klik hierop om het geselecteerde patroon in de
naaivolgorde één plaats naar voren te verplaatsen.
Volgende naaien
Klik hierop om het geselecteerde patroon in de
naaivolgorde één plaats naar achteren te
verplaatsen.
Laatste naaien
Klik hierop om het geselecteerde patroon te
verplaatsen naar het einde van de naaivolgorde.
Een patroon selecteren
1 Klik op een kader dat het patroon bevat in het
deelvenster [naaivolgorde].
1 Blauwe lijn
2 Lopende lijn
2 Klik op in het deelvenster [naaivolgorde]
om het patroon te selecteren in de
Ontwerppagina dat overeenkomt met het
kader dat is geselecteerd in het deelvenster
[naaivolgorde]. Het patroon kan ook worden
geselecteerd door in het deelvenster
[naaivolgorde] te dubbelklikken op het kader
ervan.
b
Ook de patronen in vergrendelde kaders en
verborgen kaders worden geoptimaliseerd.
De naaivolgorde van ontwerpen met meerdere
ringposities wordt niet geoptimaliseerd.
cc “Naaivolgorde optimaliseren” op pagina 38
U kunt het kader ook
verplaatsen door te klikken op
in het deelvenster
[naaivolgorde] en vervolgens
op de gewenste opdracht in het
menu dat verschijnt.
a
Na het wijzigen van de naaivolgorde controleert u
het stiksel om te zien of overlappende patronen
niet worden genaaid in een onjuiste volgorde.
b
Om meerdere patronen te selecteren houdt u de
toets <Shift> of <Ctrl> ingedrukt terwijl u klikt op
de kaders voor de gewenste patronen. Ook kunt u
meerdere kaders selecteren door de aanwijzer er
overheen te slepen.
12
85
Borduurpatronen controleren
Kleuren wijzigen
1 Selecteer één of meer kaders in het
deelvenster [naaivolgorde] en klik op
boven in het deelvenster [naaivolgorde].
Het deelvenster Kleur wordt weergegeven
voor de andere deelvensters.
2 Klik op de gewenste kleur in het deelvenster
[Kleur].
cc “Deelvenster Kleur” op pagina 46
Naai-eigenschappen wijzigen
1 Selecteer in het deelvenster [naaivolgorde]
één of meer kaders die een ander patroon
bevatten dan een steekpatroon.
De naaitypeselector voor het
geselecteerde kader verschijnt.
2 Klik op de tab [Naai-eigenschappen].
Als het deelvenster [Naai-eigenschappen]
niet wordt weergegeven, klikt u op de tab
[Weergave] en op [Eigenschappen] en
vervolgens op [Naai-eigenschappen].
3 Wijzig de naai-eigenschappen en het
naaitype.
cc "Naaitypen lijn", “Naaitypen gebied” op
pagina 49 en “Naai-eigenschappen
opgeven” op pagina 54
Kaders die niet worden genaaid
tonen/verbergen
Kaders met patronen die niet worden genaaid kunt
u tonen of verbergen.
Klik op en op [Objecten zonder steken
verbergen].
De standaardinstelling is dat kaders met patronen
die niet worden genaaid, worden verborgen.
Wanneer kaders met patronen die niet worden
genaaid worden weergegeven, kunt u dit kader
selecteren en het patroon bewerken.
AANUIT
86
Borduurpatronen controleren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Borduurpatronen tonen
Elk borduurpatroon kan worden getoond of
verborgen in de Ontwerppagina. U kunt
overlappende borduurpatronen gemakkelijk
bewerken als het patroon dat niet wordt bewerkt,
verborgen is.
Selecteer een kader en klik op .
Borduurpatronen vergrendelen
U kunt borduurpatronen vergrendelen om te
voorkomen dat ze worden verplaatst of verwijderd.
U kunt vergrendelde borduurpatronen niet
selecteren of bewerken in de Ontwerppagina.
Selecteer een kader en klik op .
b
Kaders met bevatten meerdere patronen
van dezelfde kleur. Als u deze kaders selecteert
om weer te geven, worden alle patronen in het
kader weergegeven.
verschijnt als de weergave-instelling niet
gelijk is voor alle patronen in een kader met een
ernaast.
Als u de lijn of het gebied weergeeft van een
borduurpatroon dat bestaat uit een omtrek en
een binnengebied, wordt het volledige
borduurpatroon weergegeven.
AAN
UIT
b
Kaders met bevatten meerdere patronen
van dezelfde kleur. Als u deze kaders selecteert
om te vergrendelen, worden alle patronen in het
kader vergrendeld.
verschijnt als de vergrendelinstelling niet
gelijk is voor alle patronen in een kader met een
ernaast.
Als u de lijn of het gebied vergrendelt van een
borduurpatroon dat bestaat uit een omtrek en
een binnengebied, wordt het volledige
borduurpatroon vergrendeld.
Als u een gedeelte vergrendelt van een
gecombineerd patroon, zoals gegroepeerde
patronen, tekstindeling op een curve of patronen
met overlapping, wordt het volledige
borduurpatroon vergrendeld.
87
Borduurpatronen controleren
De functie Afknippen van verspringende steken kan
worden in- of uitgeschakeld.
Selecteer een kader en klik op .
Over de instelling Minimumlengte
verspringende steek draadknippen
U kunt de lengte voor verspringende steken
opgeven op het tabblad [Uitvoeren] in het
dialoogvenster [Ontwerpinstellingen]. (U opent
dit door te klikken op en vervolgens op
[Ontwerpinstellingen]).
Als de lengte voor verspringende steken kleiner
is dan de lengte die is opgegeven voor
[Minimumlengte verspringende steek
draadknippen], wordt de draad niet afgeknipt,
zelfs als [Afknippen van verspringende
steken] is ingesteld.
Of [Minimumlengte verspringende steek
draadknippen] beschikbaar is hangt af van het
machinemodel dat is geselecteerd. Meer
bijzonderheden vindt u in de
bedieningshandleiding bij de machine.
Afknippen van
verspringende steken
a
Deze instellingen worden alleen toegepast
wanneer u borduurt met onze borduurmachines
met meerdere naalden. Voordat u deze
instellingen kunt toepassen, moet u
selecteren onder [Machinetype] in het
dialoogvenster [Ontwerpinstellingen].
cc “De instellingen van de ontwerppagina
opgeven” op pagina 14
De knop Afknippen van verspringende steken
( ) is beschikbaar in het deelvenster
[naaivolgorde].
AAN
UIT
b
verschijnt als de instelling voor
draadknippen niet gelijk is voor alle patronen in
een kader met ernaast.
De draad wordt afgeknipt voordat van
garenkleur wordt gewisseld, zelfs als
[Afknippen van verspringende steken] is
uitgeschakeld voor het kader.
Klik op de tab
[Weergave]
en schakel vervolgens het
selectievakje
[Draadknippen weergeven]
in de groep
[Weergavemodus]
in. Dan worden de
draadkniplocaties weergegeven in de Ontwerppagina.
88
Borduurpatronen controleren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
cc “Afknippen van verspringende steken” op
pagina 16, “Machinaal draadknippen
volgens de instellingen die zijn
opgegeven in Layout & Editing” op
pagina 297 en “Afknippen van
verspringende steken toevoegen aan
nieuwe patronen” op pagina 302
Klik op en op [Eigenschappen ontwerp].
U kunt commentaar en informatie over het patroon
toevoegen aan een opgeslagen .pes-bestand.
b
U kunt als standaardinstelling opgeven of
draadknippen al dan niet wordt toegepast op
objecten die worden gecreëerd.
Klik op [Optie] boven het lint en vervolgens op
[Opties] om het dialoogvenster [Opties] te
openen. Klik vervolgens op [Afknippen van
verspringende steken] en schakel het
selectievakje [Afknippen verspringende steken
toev. aan ingev.patronen.] in of uit.
cc “Afknippen van verspringende steken
toevoegen aan nieuwe patronen” op
pagina 302
Borduurontwerpinformatie
controleren
b
U kunt schakelen tussen de informatie die wordt
weergegeven in de kleurenkaart.
Kleurwisselingen
De garenkleurinformatie voor elke
kleurwisseling wordt weergegeven. Zo kunt u
het totaal aantal garenkleurwisselingen
controleren.
Aantal kleuren
De garenkleurinformatie voor de benodigde
garens wordt weergegeven. Zo kunt u het totaal
aantal garenkleuren controleren.
89
Borduurpatronen controleren
b
U kunt de eigenschappen van afzonderlijke
patronen in het borduurontwerp controleren
door het patroon te selecteren voordat u dit
dialoogvenster opent. In dit geval zorgt u door
het uitschakelen van het selectievakje [Toon
info over geselecteerde objecten] dat in het
dialoogvenster eigenschappen voor alle
patronen in de Ontwerppagina worden
weergegeven.
Als de Ontwerppagina was ingesteld op
[Aangepast formaat] of het [Ringformaat] op
universele ring (100 × 172 mm of 130 × 300 mm)
of het jumboraam (360 × 360 mm), verschijnt
een dialoogvenster [Eigenschappen ontwerp]
met de naai-informatie voor elke ring van het
patroon in de Ontwerppagina.
U kunt bestanden zoeken in Design Database
op de ingevoerde informatie.
90
Borduurontwerpen openen/importeren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Borduurontwerpen openen/importeren
Klik op en op [Nieuw].
1 Klik op en op [Openen].
2 Selecteer het station, de map en het bestand.
Klik vervolgens op [Openen], of dubbelklik op
het pictogram van het bestand.
Een nieuw
borduurontwerp maken
b
U kunt het formaat van de Ontwerppagina
wijzigen.
cc “De instellingen van de ontwerppagina
opgeven” op pagina 14
Layout & Editing-bestand
openen
b
Als u de gegevens in de geselecteerde map wilt
weergeven als miniaturen in het dialoogvenster
[Bladeren] klikt u op [Bladeren].
Als u een gedetailleerder ontwerp wilt weergeven, selecteert
u het bestand en klikt u vervolgens op
[Voorbeeld]
.
Als u het weergegeven bestand wilt openen,
klikt u op [Openen].
Als geen bestanden worden vermeld, bevinden zich
geen PES-bestanden in de geselecteerde map.
Selecteer een map die een PES-bestand bevat.
Als het geselecteerde bestand van een ander
bestandstype dan .pes is, verschijnt het bericht
“Onverwacht bestandsformaat” in het
venster
[Voorbeeld]
.
b
U kunt een bestand openen op een van de
volgende manieren.
Sleep het borduurontwerp van de Windows
Verkenner naar het Layout & Editing-venster.
Dubbelklik op het borduurontwerpbestand in
Windows Explorer.
Dubbelklik op het borduurontwerpbestand in de
Design Database.
91
Borduurontwerpen openen/importeren
In het deelvenster [Importeren] kunt u
borduurbestanden importeren. Meer
bijzonderheden over het deelvenster [Importeren]
vindt u in “Voorbeeld van het importeren van
borduurgegevens” op pagina 13.
Vanuit Ontwerpbibliotheek
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Patronen importeren] in de groep
[Importeren] en vervolgens op [uit
Ontwerpbibliotheek].
3 Selecteer in de selector [Categorie] een
categorie om de overeenkomstige
borduurgegevens weer te geven.
4 Selecteer het bestandspictogram van het te
importeren ontwerp en klik op [Importeren].
Vanuit een map
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Patronen importeren] in de groep
[Importeren] en vervolgens op [van
bestand].
3 Klik op .
1 Hier wordt het pad naar de momenteel
geselecteerde map weergegeven.
Borduurontwerpen
importeren
1
92
Borduurontwerpen openen/importeren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
4 Selecteer een map en klik op [OK].
5
Klik op
[Bestandstype]
in het deelvenster
[Importeren]
. Selecteer de
bestandsnaamextensies van de
borduurgegevens die u wilt weergeven en klik
op
[OK]
.
6 Selecteer het bestandspictogram en klik op
[Importeren].
Vanuit een borduurkaart
1 Plaats een originele kaart in de USB-
kaartschrijfmodule.
cc Zie “Met een originele kaart gegevens
overbrengen naar een machine” op
pagina 202
2 Klik op de tab [Beginscherm].
3 Klik op [Patronen importeren] in de groep
[Importeren] en vervolgens op [van kaart].
Wanneer de kaart is gelezen, worden de
borduurontwerpen op de kaart
weergegeven.
4 Selecteer het bestandspictogram en klik op
[Importeren].
a
Wanneer u een ontwerp van een andere fabrikant
importeert, moet u een ontwerp kiezen dat in de
Ontwerppagina past.
b
Aangezien DST-bestanden geen
garenkleurinformatie bevatten, zien de kleuren
van een geïmporteerd DST-bestand er mogelijk
anders uit dan verwacht. U kunt de garenkleuren
wijzigen met functies in het deelvenster
[naaivolgorde] door de <Alt>-toets ingedrukt te
houden terwijl u een steekpatroon selecteert.
cc “Steekpatronen selecteren op garenkleur” op
pagina 71
Bij het importeren van DST-bestanden kunt u
het aantal verspringende steken voor
draadknippen opgeven.
cc “Het aantal sprongen opgeven voor een
borduurontwerp in een DST-bestand” op
pagina 301
a
Vanwege auteursrechten kunnen sommige
originele kaarten niet worden gebruikt met deze
functie.
93
Borduurontwerpen openen/importeren
Vectorafbeeldingen in bestandstype “.wmf”
(Windows Metafile), “.emf” (Enhanced Metafile) en
“.svg” (Scalable Vector Graphics) kunt u
converteren naar vormpatronen.
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Patronen importeren] in de groep
[Importeren] en vervolgens op [uit
vectorafbeelding].
3 Selecteer het station, de map en het bestand.
Klik vervolgens op [Openen].
De geïmporteerde afbeelding verschijnt in
de ontwerppagina Ontwerppagina.
Borduurpatroon maken met
vectorafbeeldingen die zijn
getekend met andere
beeldbewerkingstoepassingen
Als ze zijn geconverteerd naar “.svg”-bestandstype,
kunt u vectorafbeeldingsbestanden die zijn gemaakt
met andere, in de handel verkrijgbare toepassingen
(zoals “.ai” (Adobe Illustrator Artwork) en “.cdr”
(CorelDraw)) importeren.
Converteer eerst de vectorafbeeldingsbestanden
met uw toepassingen naar bestandstype WMF,
EMF of SVG en importeer ze vervolgens in
PE-DESIGN volgens de stappen in
“Vectorafbeeldingen importeren (WMF/EMF/SVG)”.
Vectorafbeeldingen
importeren (WMF/EMF/SVG)
a
Afbeelding, tekst, breedte van de lijn, tekst,
gradatie, dekking en andere stijlen of
kenmerken van de afbeelding worden niet
geïmporteerd. Bij bestanden van het type “.emf”
en “.svg” worden de gegevens geconverteerd
met behoud van curven.
De gegevens op alle lagen van een SVG-
bestand – ongeacht of deze worden getoond of
verborgen – worden geconverteerd naar het
borduurpatroon.
b
Rasterbeeldbestanden (bijv. “.bmp” en “.jpg”) kunt
u gebruiken als achtergrondafbeeldingen in
PE-DESIGN. Of u kunt ze converteren naar
borduurpatronen met de Afbeelding naar steek-
wizard.
cc Voor meer bijzonderheden, zie pagina 131.
94
Borduurontwerpen openen/importeren
Basisbewerkingen in Layout & Editing
1 Start Design Center en open het bestand.
cc “Origineel-beeldstadium” op pagina 212
en “Een bestand openen” op pagina 223
2 Klik op de tab [Beginscherm].
3 Klik op [Patronen importeren] in de groep
[Importeren] en vervolgens op [uit Design
Center].
4 Geef de instellingen op naast [Importeren],
[Vergroting] en [Afdrukstand] en klik op
[Importeren].
Importeren
Als steken:
Hiermee importeert u borduurpatronen die
zijn gecreëerd in Design Center.
Als contouren:
Hiermee borduurt u borduurpatronen die zijn
gemaakt in het Design Center als
omtrekpatronen. U kunt deze gegevens op
dezelfde manier bewerken als patronen die
zijn gemaakt in Layout & Editing.
Borduurontwerpen
importeren uit Design
Center
a
Het maximale vergrotingspercentage dat u kunt
opgeven is het percentage dat het ontwerp
vergroot tot het formaat van de Ontwerppagina.
95
Opslaan en afdrukken
Opslaan en afdrukken
Overschrijven
Klik op en op [Opslaan].
Opslaan onder een andere naam
1 Klik op en op [Opslaan als].
2 Selecteer het station en de map en typ
vervolgens de bestandsnaam.
3
Klik op
[Opslaan]
om de gegevens op te slaan.
De nieuwe bestandsnaam verschijnt in de
titelbalk van het venster Layout & Editing.
Ontwerp uitvoeren in een ander
bestandstype
U kunt gegevens die worden weergegeven in de
Ontwerppagina exporteren als bestand van een
ander bestandstype (.dst, .hus, .exp, .pcs, .vip,
.sew, .jef, .csd, .xxx en .shv).
1 Klik op en op [Exporteren].
2 Selecteer het station en de map en typ
vervolgens de bestandsnaam.
Opslaan
b
Hebt u nog geen naam opgegeven of wordt het
bestand niet gevonden, dan verschijnt het
dialoogvenster [Opslaan als].
a
Als u een bestandstype van een vorige
softwareversie kiest, moet u bedenken dat u
opgeslagen PES-bestanden kunt openen met een
vorige versie van de software, maar dat alle
opgeslagen ontwerpen worden geconverteerd
naar een steekpatroon.
96
Opslaan en afdrukken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
3 Selecteer een bestandstype (.dst, .exp, .pcs,
.hus, .vip, .shv, .jef, .sew, .csd, of .xxx) waarin
u het bestand wilt exporteren.
Printerinstellingen opgeven
Voordat u afdrukt, moet u mogelijk de afdrukinstellingen
voor de borduurontwerpbestanden wijzigen.
1 Klik op en vervolgens op [Afdrukken] en
op [Printerinstelling].
a Geef het papierformaat op.
b Geef de afdrukstand van het papier op.
c Als u het borduurpatroon wilt afdrukken,
selecteert u [Afdrukmodus
borduurontwerp].
d Type van afdruk
Werkelijke grootte:
Selecteer deze optie als u het ontwerp
op ware grootte wilt afdrukken en de
naai-informatie (afmetingen van
borduurpatroon, naaikleurvolgorde,
aantal steken en positie van
borduurring) op aparte pagina’s.
Verkleind:
Selecteer deze optie als u een verkleinde
afbeelding samen met alle bovenstaande
gegevens op één pagina wilt afdrukken.
e Afdrukoptie
Afbeelding afdrukken:
Schakel dit selectievakje in als u naast
het borduurpatroon ook de afbeelding
wilt afdrukken die is geïmporteerd in de
Ontwerppagina. Elk gedeelte van de
afbeelding dat buiten het afdrukgebied
voor het borduurpatroon valt, wordt
echter niet afgedrukt.
Naaivlak afdrukken en centeraxes:
(Deze instelling is alleen beschikbaar
wanneer
[Werkelijke grootte]
is
geselecteerd.)
: Schakel deze optie in als u zwarte lijnen
wilt afdrukken om het naaigebied aan
te geven (zie“Naaigebied opgeven” op
pagina 16) en de middenassen voor de
gegevens wilt afdrukken.
: Schakel deze optie in als u een
borduurpositiemarkering in het
midden van de assen wilt afdrukken.
(U kunt deze instelling niet selecteren
als [Jumboraam] is geselecteerd als
Ontwerppagina-formaat.)
Sjabloonraster afdrukken:
Schakel dit selectievakje in als u groene
lijnen wilt afdrukken die het raster aangeven
dat wordt afgedrukt op het borduurvel dat bij
de ring wordt geleverd. (U kunt deze instelling
niet selecteren als ring van gebruiker,
[Petraam]
,
[Cilinderraam]
,
[Jumboraam]
,
[Klemraam]
of als
[Rond raam]
is
geselecteerd als Ontwerppagina-formaat.)
b
U kunt de instelling [Aantal sprongen voor
afwerking] opgeven voor uitvoeren naar een .dst-
bestand. Klik voorafgaand aan het uitvoeren op de
knop [Optie] en achtereenvolgens op [Opties],
[DST-instellingen] om de instellingen op te
geven.
cc
“Het aantal sprongen opgeven voor een
borduurontwerp in een DST-bestand” op pagina 301
a
Sommige patronen die zijn geïmporteerd van
originele kaarten kunt u niet exporteren.
Gesplitste borduurpatronen en patronen voor het
jumboraam of de universele ring worden geëxporteerd
als één bestand, niet gesplitst in gedeelten.
Afdrukken
a
c
d
f
b
e
i
g
h
97
Opslaan en afdrukken
Lijnen deelgebied afdrukken op eerste pagina:
Schakel dit selectievakje in als u de
gedeelten wilt afdrukken van een ontwerp
waarin de Ontwerppagina is ingesteld op
een aangepast formaat of op
[Jumboraam]
. De deelgebieden worden
rood afgedrukt.
Borduurafbeelding verdelen in 2 pagina's:
Schakel dit selectievakje in als u een
ontwerp dat groter is dan het papierformaat
wilt afdrukken op werkelijke grootte en op
papier van A4- of Letter-formaat door het
ontwerp in tweeën te delen en beide helften
op een andere pagina af te drukken.
(Deze instelling is alleen beschikbaar
wanneer
[Werkelijke grootte]
is
geselecteerd in het dialoogvenster
[Printerinstelling]
, en Ontwerppagina is
ingesteld op grotere ringformaten. Deze
instelling is niet beschikbaar als het formaat
[Ring van gebruiker]
is ingesteld.)
Met deze functie voor gesplitst afdrukken
wordt / of / afgedrukt in
de rechterbenedenhoek van het papier
om aan te geven welke helft is afgedrukt.
Kleurwisselingen:
Schakel dit selectievakje in om
informatie over garenkleurwisseling af
te drukken voor het patroon.
Als u dit selectievakje uitschakelt,
wordt informatie afgedrukt over de
garens die u nodig hebt. Zo kunt u het
totaal aantal garenkleuren controleren.
f Steekbeeld
Normaal:
Selecteer deze optie als u het ontwerp
wilt afdrukken als lijnen en stippen.
Realistisch:
Selecteer deze optie als u een realistische
afbeelding van het ontwerp wilt afdrukken.
Als u de instellingen voor het realistische
beeld wilt wijzigen, klikt u op
[Eigenschappen]
.
cc “Instellingen van Realistisch voorbeeld
wijzigen” op pagina 79
g
Wanneer u een geïmporteerde afbeelding afdrukt
op opstrijkpapier of bedrukbare stof, of wanneer
u een vel afdrukt om het borduurpatroon in de
afgedrukte afbeelding te plaatsen, selecteert u
[Afdrukmodus afbeelding]
en vervolgens een
optie onder
[Materiaal]
.
h Materiaal
Afbeelding afdrukken op bedrukbare stof
of opstrijkvel.:
Selecteer deze optie als u de
achtergrondafbeelding wilt afdrukken op
opstrijkpapier of op stof die kan worden
bedrukt. Alleen de afbeelding wordt afgedrukt.
Afbeelding omgeklapt afdrukken:
Schakel dit selectievakje in als u de
afbeelding omgeklapt langs een verticale
as wilt afdrukken. Wanneer u afdrukt op
opstrijkpapier, wordt de afbeelding
normaal gesproken omgeklapt afgedrukt
(spiegelbeeld). (Meer bijzonderheden
vindt u in de instructies voor het
opstrijkpapier dat u gebruikt.)
Selecteer deze optie als uw printer niet
over een functie beschikt om een
omgeklapte (gespiegelde) afbeelding
af te drukken. (Meer bijzonderheden
vindt u in de instructies voor uw printer.)
Vel papier afdrukken om afgedrukte
afbeelding en borduurpatroon uit te lijnen.:
Selecteer deze optie als u een vel wilt
afdrukken om de posities van de
afbeelding en het borduurpatroon uit te
lijnen. Op de afbeelding worden
plaatsingsmarkeringen en hulplijnen
afgedrukt die het borduurvlak aangeven.
i Positie wijzigen
U kunt de positie wijzigen waar de afbeelding
op het papier wordt afgedrukt. (Elk gedeelte
van de afbeelding dat buiten het afdrukgebied
van het papier valt, wordt niet afgedrukt.) Klik
op
[Positie wijzigen]
om het dialoogvenster
[Afdrukpositie afbeelding instellen]
te
openen en sleep de afbeelding vervolgens
naar de gewenste afdrukpositie op het papier.
2 Klik op [OK].
cc “De weergave van het borduurontwerp
wijzigen” op pagina 78.
a
Als het selectievakje
[Borduurafbeelding verdelen
in 2 pagina's]
is uitgeschakeld en u afdrukt op papier
van een groter formaat, wordt het ontwerp niet in
tweeën gesplitst. En als u op papier van een kleiner
formaat afdrukt, wordt het ontwerp mogelijk
afgesneden.
b
Met borduurpatronen voor het jumboraam
Het patroon in kant 2 van een borduurpatroon voor
het jumboraam wordt afgedrukt met de afdrukstand
van het werkelijke borduurwerk (180° geroteerd).
98
Opslaan en afdrukken
Basisbewerkingen in Layout & Editing
Een voorbeeld van een
afbeeldingafdruk bekijken
U kunt een voorbeeld van de inhoud van de
Ontwerppagina weergeven voordat u gaat
afdrukken.
Klik op en vervolgens op [Afdrukken] en op
[Afdrukvoorbeeld].
Ontwerppagina met naai-
informatie afdrukken
U kunt de Ontwerppagina samen met deze naai-
informatie afdrukken.
1 Klik op en vervolgens op [Afdrukken] en
op [Afdrukken].
2 Kies de vereiste instellingen.
3 Klik op [OK] om af te drukken.
4 Volg de aanwijzingen voor de printer om het
afdrukken te voltooien.
b
U kunt het afdrukvoorbeeld ook weergeven door te
klikken op [Afdrukvoorbeeld] in het
dialoogvenster [Printerinstelling].
99
Opslaan en afdrukken
Borduurpatronen maken
die tekst bevatten
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u tekst kunt
invoeren en deze via diverse bewerkingen kunt
schikken. Verder vindt u hier gedetailleerde
informatie om borduurpatronen te maken
waarvan u de tekst eenvoudig kunt vervangen.
In Layout & Editing kunt u allerlei patronen maken
voor tekst.
U kunt de volgende typen tekst maken.
Bovendien kunt u tekst op de volgende manieren
schikken.
Ingebouwde
lettertypen:
Er worden 130 ingebouwde lettertypen
geleverd bij deze software. (10 ingebouwde
lettertypen zijn specifiek voor kleine tekst.)
TrueType-
lettertypen:
TrueType-lettertypen die zijn geïnstalleerd
op uw computer kunt u gebruiken om
borduurpatronen te creëren.
Kleine tekst:
Deze kleine lettertypen hebben een formaat
tussen 3 en 6 mm (0,12 en 0,24 inch).
Vanwege hun formaat zijn deze lettertypen
handig voor het naaien van fraaie kleine letters.
Monogrammen:
U kunt monogrammen ontwerpen door tekst
te combineren met decoratieve patronen.
Door de
gebruiker
gedefinieerde
lettertypen:
Met de Font Creator kunt u als gebruiker zelf
lettertypen definiëren.
Tekst schikken:
U kunt tekst schikken langs een omtrek of een boog.
Omvormen:
U kunt tekst omvormen naar een van de 26
omvormstijlen.
101
Lesgids 2: werken met sjablonen
Lesgids 2: werken met sjablonen
Met de [Sjabloonwizard] kunt u eenvoudig aangepaste borduurpatronen maken door de tekst te wijzigen in
de patronen die al beschikbaar zijn. Volg de stappen om een aangepast borduurpatroon te maken.
Het voorbeeldbestand voor deze lesgids vindt u in Documenten (Mijn documenten)\PE-DESIGN 10\
Tutorial\Tutorial_2.
Wanneer u Layout & Editing start, verschijnt het
dialoogvenster van de wizard.
1 Plaats het USB-medium in de computer.
2 Klik op [Sjabloonontwerp gebruiken].
1 Selecteer [shirtsCH11B.pes] in de categorie
[Hemden, voorkant] en klik op [Volgende].
Stap 1 De sjabloonwizard starten
Stap 2 Het gewenste soort sjabloon selecteren
Stap 3 De tekst bewerken
Stap 4 Het bewerkte sjabloon uitvoeren
Stap 1 De sjabloonwizard starten Stap 2 Het gewenste soort
sjabloon selecteren
102
Borduurpatronen maken die tekst bevatten
Lesgids 2: werken met sjablonen
a Tekstlijst: bewerk de tekst hier.
b Voorbeeldvenster: controleer de
resultaten van de bewerkte tekst.
c Borduurinformatie voor de sjabloon
1 Klik op “R” in het tekstbewerkkader en
vervolgens op [Tekst bewerken].
De tekst is gemarkeerd.
2 Typ “S” en druk op de toets <Enter>.
De bewerkresultaten verschijnen in het
voorbeeldvenster.
De tekst “Sweetheart” in de tweede rij is
gemarkeerd.
3 Typ “Championship” en druk op de toets
<Enter>.
4 Klik op [Volgende].
b
Diverse sjablonen zijn beschikbaar wanneer u
[Sjabloon] selecteert in de selector [Van] van het
deelvenster[Importeren].
Selecteer [shirtsCH11B.pes] in de categorie
[Hemden, voorkant] en klik op [Sjabloonwizard]
om de Sjabloonwizard te openen.
Stap 3 De tekst bewerken
c
b
a
103
Lesgids 2: werken met sjablonen
a Bewerken in ontwerp.
Klik op deze knop om de sjabloon te
openen in een Ontwerppagina, waar het
kan worden bewerkt of opgeslagen.
b Selector Verzend
Selecteer het uitvoerdoel.
c Verzenden
Klik op deze knop om de sjabloon uit te
voeren.
d Nieuw borduurontwerp maken
Klik op deze knop om terug te keren naar
het dialoogvenster om een sjabloon te
selecteren. U kunt een ander sjabloon
bewerken.
1 In de selector [Verzend.] selecteert u het
USB-medium dat u wilt gebruiken. Vervolgens
klikt u op [Verzenden].
2 Als u een ander borduurpatroon wilt creëren
met een ander sjabloon, klikt u op [Nieuw
borduurontwerp maken]. Het dialoogvenster
uit stap 2 verschijnt.
Als u de Sjabloonwizard wilt sluiten, klikt u op
[Annuleren].
Het bewerkte sjabloon uitvoeren
U kunt een USB-medium, een naaimachine, een
originele kaart of de functie Link (Verbinding)
selecteren als uitvoerdoel.
1 Naar gelang het gewenste uitvoerdoel bereidt
u de originele kaart of het USB-medium voor.
Of anders sluit u de borduurmachine aan op
de computer.
2 Selecteer het uitvoerdoel in de selector
[Verzend.] en klik op [Verzenden].
Stap 4 Het bewerkte sjabloon
uitvoeren
a
b
c
d
a
Selecteer een uitvoerdoel naar gelang de
methode waarmee u gegevens overbrengt naar
uw borduurmachine.
Als geen uitvoerbestemming wordt
aangetroffen, wordt de knop [Verzenden] grijs
weergegeven en is deze niet beschikbaar.
cc “Borduurontwerpen overbrengen naar
machines” op pagina 201 en “Met de functie
Link (Verbinding) borduren vanaf de
computer” op pagina 204
104
Borduurpatronen maken die tekst bevatten
Sjabloonfunctie
Sjabloonfunctie
U kunt een ontwerp dat u hebt gemaakt als sjabloon
gebruiken.
1 Maak een borduurpatroon dat tekst bevat.
2 Pas de eigenschap [Tekstplaatsing] toe op
de tekst.
cc “Lesgids 5: tekstplaatsing creëren” op
pagina 124 en “Functie Tekstplaatsing
(tekst vervangen)” op pagina 127
3 Klik op en op [Opslaan als].
4 Sla het borduurpatroon dat u hebt gemaakt op
in een map in de map [Template Library].
Selecteer de map (station waarop
PE-DESIGN is geïnstalleerd)\Program Files
(x86)\Brother\PE-DESIGN 10\Template
Library\Sample, typ de bestandnaam en klik
op [Opslaan].
Uw ontwerp opslaan als
nieuw sjabloon
105
Lesgids 3: Tekst invoeren
Lesgids 3: Tekst invoeren
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een omgevormd tekstpatroon importeert en de tekst bewerkt.
Het voorbeeldbestand voor deze lesgids vindt u in Documenten (Mijn documenten)\PE-DESIGN 10\Tutorial\Tutorial_3.
Importeer een tekstpatroon in het deelvenster
[Importeren].
1 Open het deelvenster [Importeren].
2 Selecteer [Tekst] in de selector [Van] en
[Getransformeerd] in de selector
[Categorie]. Selecteer [TT_001.pes] en klik
op [Importeren].
1 Selecteer het geïmporteerde tekstpatroon en
klik op de tab [Teksteigenschappen].
2 Klik in het tekstveld.
Het tekstpatroon wordt weergegeven als
stippellijn. De cursor verschijnt aan het eind
van de tekst.
3 Druk op de toets <BackSpace> om de tekst te
verwijderen. Klik vervolgens op letters in de
letterset om tekst in te voeren. Druk tenslotte
op de toets <Enter> om ze toe te passen.
Stap 1 Een omgevormd tekstpatroon importeren
Stap 2 Ingevoerde tekst bewerken
Stap 1 Een omgevormd
tekstpatroon importeren
b
Voorbeelden van ingebouwde lettertypen zijn
beschikbaar in het deelvenster
[Importeren]
wanneer
[Tekst]
is geselecteerd in de selector
[Van]
.
Stap 2
Ingevoerde tekst bewerken
b
Andere manieren om tekst te bewerken vindt u in
het hieronder aangegeven gedeelte.
cc “Ingevoerde tekst bewerken” op pagina 107
106
Borduurpatronen maken die tekst bevatten
Geavanceerde procedures voor het invoeren van tekst
Geavanceerde procedures voor het
invoeren van tekst
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Tekst] in de groep [Functies] en
vervolgens op .
3 Wijzig zo nodig lettertype, kleur en naaitype.
cc “Teksteigenschappen instellen” op
pagina 107 en “Borduureigenschappen
voor tekst” op pagina 117
4 Klik in de Ontwerppagina.
5 Typ de tekst.
6 Druk op de <Enter>-toets of klik in de
Ontwerppagina.
Tekst invoeren
b
Houd de toets <Ctrl> ingedrukt en druk op de
toets <Enter> om een nieuwe regel tekst in te
voeren.
U kunt ook letters invoeren door erop te klikken
in de letterset. Dit is handig als u bijvoorbeeld
letters met accenten wilt invoeren die niet
beschikbaar zijn op uw toetsenbord.
Klik op [Lijst verbergen] om de letterset te
verbergen. Wanneer de letterset is verborgen,
klikt u op [Lijst tonen] als u de letterset wilt
weergeven.
a
Als de ingevoerde letter niet beschikbaar is in het
geselecteerde lettertype of als de letter niet kan
worden geconverteerd naar een borduurpatroon,
wordt de letter weergegeven als in
deOntwerppagina. Als dit het geval is, selecteer
dan een andere letter.
107
Geavanceerde procedures voor het invoeren van tekst
Schakel over op een van de volgende
tekstbewerkmodi, en typ de tekst die u nodig hebt met
de cursor die verschijnt aan het eind van de tekst.
Met het tabblad Teksteigenschappen
1 Selecteer één tekstpatroon.
2 Klik op de tab [Teksteigenschappen] en
vervolgens in het tekstveld.
Werken met de functieTekst bewerken
1 Selecteer één tekstpatroon.
2 Klik op de tab [Tekst] en vervolgens op [Tekst
bewerken] in de groep [Bewerken].
Met het toetsenbord
1 Selecteer één tekstpatroon.
2 Druk op een lettertoets op het toetsenbord.
Met de Tekst-functie
1 Klik op [Tekst] in de groep [Functies] van het
tabblad [Beginscherm] en selecteer .
2 Klik op een tekstpatroon om dit te bewerken.
U kunt teksteigenschappen opgeven in de selector
[Lettertype]
en de selector
[Tekstgrootte]
op het
tabblad
[Tekst]
.
Lettertype
Klik op de selector [Lettertype] en selecteer het
gewenste lettertype.
a Lettertype
Ingebouwde lettertypen worden
aangegeven met een nummer.
geeft aan dat het om een door de
gebruiker gedefinieerd lettertype gaat.
geeft aan dat het om een
TrueType-lettertype gaat.
b Voorbeeld van lettertype
Als er één tekstreeks is geselecteerd,
verschijnen de lettertypen in de lijst met
de geselecteerde letters.
c Naam lettertype
d Aanbevolen minimumformaat
e Meest recent gebruikte lettertypen
Ingevoerde tekst bewerken
Teksteigenschappen instellen
b
Het tabblad [Tekst] verschijnt wanneer u een
tekstpatroon of een Tekst-functie selecteert.
ab c d
e
108
Borduurpatronen maken die tekst bevatten
Geavanceerde procedures voor het invoeren van tekst
Lettertypefilter
Een lettertype dat is vermeld in de selector
[Lettertype] kan worden geselecteerd.
1 Klik op tekst of een monogram, of selecteer de
[Tekst]- of [Monogram]-functie.
2 Klik op de tab [Tekst].
3
Klik op naast
[Lettertypefilter]
in de groep
[Lettertype]
en klik vervolgens op
[Instellingen van lettertypefilter]
.
4
Schakel de selectievakjes in voor de lettertypen
die u wilt weergeven. Schakel de selectievakjes
uit voor de lettertypen die u wilt verbergen.
Het selectievakje [Monogram] is beschikbaar
wanneer een patroon met een
monogramlettertype of de [Monogram]-
functie is geselecteerd.
5
Klik op
[OK]
om de filterinstellingen toe te passen.
6 Als u de lettertypen wilt filteren, klikt u op
[Lettertypefilter] zodat deze er als volgt
uitziet: .
Wanneer u klikt op de knop, schakelt u tussen
lettertypen filteren en lettertypen niet filteren.
b
Door de gebruiker gedefinieerde lettertypen
cc “Font Creator” op pagina 274
TrueType-lettertypen
De geïnstalleerde TrueType-lettertypen worden
weergegeven na de door de gebruiker
gedefinieerde lettertypen.
b
Instellingen voor TrueType-lettertypen kunt u wijzigen in
het dialoogvenster
[Eigenschappen TrueType-
lettertype instellen]
.
cc “Eigenschappen opgeven voor TrueType-
lettertypen” op pagina 110
a
Tekst die u hebt gemaakt met bepaalde
TrueType-lettertypen kunt u vanwege de vorm
van de letter niet converteren tot een
borduurpatroon. Deze letters kunt u niet goed
borduren. Maak eerst een proeflapje voordat u
aan het echte naaiwerk begint.
Bovendien kan van sommige TrueType-lettertypen
de tekst in het geheel niet worden geconverteerd.
PEF-bestanden die zijn gemaakt met Font
Creator en opgeslagen in de map [MyFont]
waar PE-DESIGN is geïnstalleerd, worden
weergegeven als door de gebruiker
gedefinieerde lettertypen, na de lettertypen
die zijn vermeld in bovenstaande tabel.
Het UD-pictogram wordt weergegeven op
door de gebruiker gedefinieerde
lettertypen.
b
Als u de lettertypen wilt terugzetten op de standaard
(alle lettertypen weergegeven), klikt u op
[Standaard]
.
b
U kunt het lettertypefilter niet toepassen op
lettertypen van kleine tekst.
cc “Kleine tekst” op pagina 118
109
Geavanceerde procedures voor het invoeren van tekst
Tekstgrootte
Klik op de selector [Tekstgrootte] Typ de gewenste
hoogte en druk op de toets <Enter> of selecteer de
gewenste waarde.
Ingebouwde lettertypen zijn vermeld in de selector
[Lettertype] met het aanbevolen minimumformaat.
We adviseren u deze lettertypen te gebruiken op dit
formaat of groter.
1 Aanbevolen minimumformaat
Diverse teksteigenschappen
opgeven
1 Selecteer de tekst.
2 Klik op de tab [Teksteigenschappen].
Als het deelvenster [Teksteigenschappen]
niet wordt weergegeven, klikt u op de tab
[Weergave] en op [Eigenschappen] en
vervolgens op [Teksteigenschappen].
3 Wijzig de teksteigenschappen.
a Afspatiering
b Verticale verschuiving
c Rotatiehoek
1
0,0 mm 5,0 mm
(tussen “A” en “B”)
0,0 mm 2,0 mm
20°
a
b
c
d
e
f
g
h
i
j
110
Borduurpatronen maken die tekst bevatten
Geavanceerde procedures voor het invoeren van tekst
d Tekenafstand
e Regelafstand
f Uitlijning
g Richting
h Omvormen
cc “Tekst omvormen” op pagina 111
i
Klik hierop om de standaardinstellingen te
herstellen.
j Tekstplaatsing
cc “Functie Tekstplaatsing (tekst
vervangen)” op pagina 127
Eigenschappen opgeven voor
TrueType-lettertypen
1 Selecteer tekst in een TrueType-lettertype.
2 Klik op [TTF-instellingen] in de groep
[Lettertype].
3 Selecteer een lettertypestijl in de selector
[Lettertype-stijl], selecteer een letterset in de
selector [Script] en klik op [OK].
0,0 mm 2,0 mm
100% 150%
Links Centreren Rechts
Horizontaal Verticaal
b
Zowel met [Afspatiering] als met
[Tekenafstand] stelt u de afstand tussen letters
in. Het verschil is dat [Tekenafstand] altijd
betrekking heeft op het volledige tekstpatroon,
terwijl [Afspatiering] kan worden toegepast op
afzonderlijke letters.
cc Voor meer bijzonderheden over het
selecteren van afzonderlijke letters in een
tekstpatroon, zie “Afzonderlijke letters
bewerken” op pagina 113.
Instellingen die u opgeeft voor [Afspatiering],
[Verticale verschuiving] en [Rotatiehoek] in
het deelvenster [Teksteigenschappen] worden
toegepast op alle geselecteerde letters.
a
De instellingen voor [Lettertype-stijl] en
[Script] verschillen afhankelijk van het
TrueType-lettertype dat u selecteert.
Als tekst is geselecteerd die is gemaakt met
meerdere TrueType-lettertypen, is deze
opdracht niet beschikbaar. Als tekst van
hetzelfde lettertype maar met verschillende
stijlen of scripts is geselecteerd, worden in dit
dialoogvenster de eigenschapinstellingen voor
de eerste letter in de tekst weergegeven. In
beide bovenstaande gevallen wordt een
dialoogvenster met de eigenschappen van één
letter weergegeven wanneer u slechts één letter
uit de tekst selecteert.
111
Geavanceerde procedures voor het invoeren van tekst
Tekst omvormen
1 Selecteer de tekst.
2 Schakel het selectievakje [Omvormen] in en
klik op de knop voor de omvormstijl.
Afhankelijk van de geselecteerde vorm wordt
een stippellijn en of rond de tekst
weergegeven.
3 Sleep om de tekst te transformeren.
Als u hebt geselecteerd in stap 2, kunt
u ook onderstaande bewerkingen uitvoeren.
Sleep , en om de tekst te
transformeren.
: hiermee past u de lettergrootte aan.
: hiermee verplaatst u de tekst langs de cirkel.
: Hiermee past u de straal van de cirkel aan.
a
Een tekstpatroon bevat gegevens voor zowel lijn
naaien als gebied naaien. Als u deze opdracht
selecteert, ontstaat er misschien ruimte tussen de
lijn en het gebied van de tekst, al naargelang de
vorm van het lettertype.
b
kunt u alleen verticaal slepen.
kunt u alleen horizontaal slepen.
Als u de oorspronkelijke vorm van de
omgevormde tekst wilt herstellen, schakelt u het
selectievakje [Omvormen] uit.
112
Borduurpatronen maken die tekst bevatten
Geavanceerde procedures voor het invoeren van tekst
1 Selecteer de tekst of kleine tekst en een
omtrek.
2 Klik op de tab [Beginscherm].
3 Klik op [Groep maken] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op [Tekst op
omtrek plaatsen].
4 Geef de gewenste instellingen op in het
dialoogvenster [Instelling tekst op
Omtrekeigenschappen zetten] en klik op
[OK].
a Horizontale uitlijning
b Verticale uitlijning
c Afdrukstand tekst
d de andere kant
b
Naar gelang de vorm die u hebt geselecteerd
onder [Omvormen], worden verschillende
handelingen weergegeven om de tekst te
bewerken.
Tekst op een omtrek zetten
a
b
c
d
113
Geavanceerde procedures voor het invoeren van tekst
Tekst losmaken van een omtrek
1 Selecteer de tekst of kleine tekst die op een
omtrek is gezet.
2 Klik op de tab [Beginscherm].
3 Klik op [Groep maken] in de groep
[Bewerken] en vervolgens op [Tekst
losmaken van omtrek].
1 Selecteer de tekst.
2 Selecteer letters in de tekst.
Als u één letter wilt selecteren, klikt u op
voor de letter.
a Rotatiehandvat
b Handvat voor formaat
c Handvat voor verticale verschuiving
U kunt afzonderlijke tekens roteren, vergroten/
verkleinen of verplaatsen. Verder kunt u
wanneer tekst is geselecteerd op de tab
[Tekst] klikken om de garenkleur en naai-
eigenschappen te wijzigen.
a
Wanneer u Tekst op omtrek plaatsen hebt
opgegeven, wordt de tekstomvorming
geannuleerd.
U kunt slechts één tekstreeks schikken op één
omtrek.
b
Als u de plaats van tekst op de omtrek wilt
wijzigen, selecteert u de tekst en sleept u deze
vervolgens.
De instellingen voor bepaalde
teksteigenschappen ([Afmeting],
[Tekenafstand], [Verticale verschuiving] en
[Rotatiehoek]) kunt u wijzigen voor
afzonderlijke letters, zelfs als tekst op een
omtrek is gezet.
cc “Afzonderlijke letters bewerken” op
pagina 113
Afzonderlijke letters
bewerken
b
U kunt meerdere selecteren en de
geselecteerde op dezelfde manier als
borduurpatroonpunten wijzigen.
Sleep de aanwijzer.
Alle punten binnen het kader worden
geselecteerd.
Houd de toets <Ctrl> ingedrukt terwijl u op de
punten klikt.
Als u de selectie van een punt ongedaan
wilt maken, klikt u op het geselecteerde
punt.
Houd de toets <Shift> ingedrukt, terwijl u op een
pijltoets drukt om meerdere punten te
selecteren.
Houd de toets <Ctrl> ingedrukt en druk op een
pijltoets om het geselecteerde punt te wijzigen.
cc “Punten selecteren” op pagina 66
a
b
c
114
Borduurpatronen maken die tekst bevatten
Geavanceerde procedures voor het invoeren van tekst
U kunt gemakkelijk tekstgrootte en
teksteigenschappen wijzigen door te slepen.
Formaat wijzigen
1 Breng de aanwijzer boven het handvat
rechtsboven.
2 Sleep het handvat.
3 Wanneer u de muisknop loslaat, verandert het
letterformaat.
Afspatiëring wijzigen
1 Plaats de aanwijzer op een ander deel van de
letter dan de handvatten en sleep
de letter horizontaal.
2 Wanneer u de muisknop loslaat, verandert de
tekenafstand.
Verticale verschuiving wijzigen
1 Breng de aanwijzer boven het onderste
handvat .
2 Sleep het handvat verticaal.
3 Wanneer u de muisknop loslaat, verandert de
tekenverschuiving.
Letters roteren
1 Aanwijzer op het handvat zetten.
2 Sleep het handvat.
Formaat en
eigenschappen van letters
wijzigen
115
Geavanceerde procedures voor het invoeren van tekst
3 Wanneer u de muisknop loslaat, verandert de
tekenhoek.
*Blokken: (groep vormpatronen met meerdere
naairichtinglijnen)
Na de conversie zijn teksteigenschappen niet meer
beschikbaar. Wel kunt u onderstaande bewerkingen
uitvoeren.
Converteren naar blokken
Het patroon wordt geconverteerd met behoud van
de meerdere naairichtinglijnen.
U kunt de lettervormen gedeeltelijk anders
schikken.
Converteren naar omtrek
De tekst wordt geconverteerd naar vormen en deze
kunnen worden bewerkt.
U kunt diverse naaitypen of reliëf-/graveereffecten
toepassen.
Tekst converteren naar blokken
Tekst kan worden geconverteerd naar blokken. Zo
kunt u letters een andere vorm geven. Door de
naairichtinglijn in elk van deze kleine gebieden te
wijzigen, kunt u tekstpatronen maken die eruit zien
als handmatig borduurwerk.
1 Selecteer de tekst of monogramtekst.
2 Klik op de tab [Tekst].
3 Klik op [Converteren naar blokken] in de
groep [Bewerken].
Tekstpatronen
converteren
b
Meer bijzonderheden over het vorm- en
tekstpatroon vindt u op pagina 8.
Tekstpatroon
Blokken
Vormen
a
Kleine tekst kan niet worden geconverteerd naar
blokken (vormpatronen met meerdere
naairichtinglijnen).
b
Het tekstpatroon wordt geconverteerd met
behoud van de oorspronkelijke naaikwaliteit.
De vormen van de blokken die u hebt gemaakt
kunnen tot in de kleinste details worden bewerkt.
cc Meer bijzonderheden over het bewerken van
blokken of omtrekken vindt u in
“Borduurpatronen een andere vorm geven” op
pagina 66.
Aangezien de tekstgegevens niet meer
beschikbaar zijn, kunt u de tekst niet bewerken.
116
Borduurpatronen maken die tekst bevatten
Geavanceerde procedures voor het invoeren van tekst
Tekst converteren naar
omtrekpatroon
1 Selecteer tekst.
2 Klik op de tab [Tekst].
3 Klik op [Converteren naar omtrek] in de
groep [Bewerken].
U kunt de posities opgeven voor verbindingspunten
tussen letters binnen dezelfde tekst (eindpunt van
de ene letter, beginpunt van de volgende letter).
De beschikbare instellingen zijn [Standaard],
[Dichtstbij] en [Verder weg].
1 Selecteer de tekst of monogramtekst.
Als het deelvenster [Naai-eigenschappen]
niet wordt weergegeven, klikt u op de tab
[Weergave] in het lint, en vervolgens op
[Naai-eigenschappen].
2 Klik op een instelling onder
[Verbindingspunten].
a Standaard
Steken worden gecreëerd in de standaard
naaivolgorde met het oog op een goede
steekkwaliteit van alle letters.
b
Omgevormde vormen worden gegroepeerd.
Bovendien wordt overlapping van kleurgebieden
automatisch opgegeven voor openingen (zoals de
driehoek binnen de letter ‘‘A’’).
a
Tekstpatronen die zijn gemaakt met ingebouwde
lettertypen 025 en 029, door de gebruiker
gedefinieerde lettertypen of kleine lettertypen
kunnen niet worden geconverteerd naar
omtrekken.
b
Wanneer u een patroon converteert naar
omtrekken, neemt de naaikwaliteit iets af.
De naairichting wordt uniform, maar kan wel
worden bewerkt.
cc “Naairichting opgeven” op pagina 51
Aangezien de tekstgegevens niet meer
beschikbaar zijn, kunt u de tekst niet bewerken.
Verbindingspuntposities
selecteren in een
tekstpatroon
ab c
117
Geavanceerde procedures voor het invoeren van tekst
b Dichtstbij
Steken worden gecreëerd op de kortste
afstand tussen het eindpunt van een letter en
het beginpunt van de volgende letter. Hiermee
verkort u de verspringende steken en beperkt
u het aantal malen dat de draad wordt
afgeknipt.
c Verder weg
Steken worden gecreëerd op een grotere
afstand tussen het eindpunt van een letter en
het beginpunt van de volgende letter. De
verspringende steken worden langer zodat ze
gemakkelijk handmatig kunnen worden
afgeknipt.
U kunt niet alleen voor Gebied naaien een
instelling voor Verbindingspunten selecteren,
maar ook voor Lijn naaien.
In de groep Naaien op het tabblad Eigenschappen
kunt u de borduureigenschappen (garenkleur en
naaitype, omtrek en omsloten gebied aan/uit)
instellen.
Wanneer tekst is geselecteerd, kunt u instellingen
opgeven voor de volgende eigenschappen.
a Lijnkleur/Gebiedskleur
Hiermee stelt u de garenkleur voor
omtreklijnen en binnengebieden in.
cc “Kleur” op pagina 46
b Naaitype lijn
Hiermee stelt u het naaitype voor de
omtreklijnen in.
Alle naaitypen zijn beschikbaar voor lijnen
in tekst, met uitzondering van
ingebouwde lettertypen 025 en 029 en
door de gebruiker gedefinieerde
lettertypen.
cc “Naaitypen lijn” op pagina 49
c Naaitype gebied
Hiermee stelt u het naaitype voor een
binnengebied in.
[Satijnsteek], [Vulsteek] en [Geprog.
vulsteek] zijn beschikbaar voor lijnen in
tekst.
cc “Naaitypen gebied” op pagina 49
a
Deze instellingen zijn niet beschikbaar voor
tekst die is gemaakt met ingebouwde lettertypen
025 of 029, TrueType-lettertypen, door de
gebruiker gedefinieerde lettertypen of kleine
lettertypen.
Deze instellingen zijn niet beschikbaar voor
tekst met letters van verschillende kleuren.
Deze instellingen zijn niet beschikbaar voor
tekst waarvan de naaivolgorde van de letters
niet doorlopend is.
Borduureigenschappen
voor tekst
a
Tekstpatronen die zijn gemaakt met
ingebouwde lettertypen 025 en 029 of door de
gebruiker gedefinieerde lettertypen, hebben
alleen een binnengebied. Alleen voor het gebied
kunnen een garenkleur en naaitype worden
geselecteerd.
U kunt naai-eigenschappen instellen met Tekst
met versteviging. Voor meer bijzonderheden,
zie “Gebiednaai-eigenschappen” op
pagina 331.
ac b
118
Borduurpatronen maken die tekst bevatten
Geavanceerde procedures voor het invoeren van tekst
Kleine tekst invoeren
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Tekst] in de groep [Functies] en
vervolgens op .
3 Geef de tekst op dezelfde manier op als
normale tekst, te beginnen bij stap 3.
cc “Tekst invoeren” op pagina 106
Kleine tekst bewerken
U kunt eigenschappen van kleine tekst selecteren in
het tabblad [Tekst], het deelvenster
[Teksteigenschappen] en het deelvenster [Kleur].
Wanneer de functie Kleine tekst is geselecteerd,
wordt het tabblad [Tekst] weergegeven zoals
hieronder afgebeeld.
Lettertype Kleine tekst
a Lettertypenummer
b Voorbeeld van lettertype
c Naam lettertype
d Aanbevolen grootte
cc “Lettertypelijst” op pagina 340
b
Als u lijn naaien wilt uitschakelen, selecteert u
[Niet genaaid (lijn)]
in de selector
[Naaitype lijn]
.
Als u gebied naaien wilt uitschakelen, selecteert
u [Niet genaaid (gebied)] in de selector
[Naaitype gebied].
Het aantal mogelijke verschillende
borduureffecten hangt af van de geselecteerde
combinatie van instellingen voor lijn naaien en
gebied naaien.
Lijn naaien opgegeven
(Tekstcontour-
naaitype)
Gebied naaien
opgegeven
(Tekstbody-naaitype)
Elke andere
instelling dan [Niet
genaaid (lijn)]
Elke andere
instelling dan [Niet
genaaid (gebied)]
[Niet genaaid (lijn)]
Elke andere
instelling dan [Niet
genaaid (gebied)]
Elke andere
instelling dan [Niet
genaaid (lijn)]
[Niet genaaid
(gebied)]
Kleine tekst
a
Voorzorgsmaatregelen voor het borduren met
kleine-tekstpatronen
cc “Geschikte lettertypen voor borduren” op
pagina 303
b
Voorbeeldpatronen van kleine tekst zijn
beschikbaar in het deelvenster [Importeren]
wanneer [Tekst] is geselecteerd in de selector
[Van] en [Kleine tekst] is geselecteerd in de
selector [Categorie].
cc “Voorbeeld van het importeren van
borduurgegevens” op pagina 13
b
Het tabblad [Tekst] verschijnt wanneer u een
kleine-tekstpatroon of de functie Kleine tekst
selecteert.
ab c d
119
Geavanceerde procedures voor het invoeren van tekst
De instellingen voor alle eigenschappen van kleine
tekst, met uitzondering van het lettertype worden op
dezelfde manier opgegeven als voor normale
tekstpatronen.
Maar bij kleine tekst kunt u geen instellingen
opgeven voor de volgende eigenschappen.
Naaientype
Naai-eigenschappen
Omvormen
Tekstplaatsing
Bij het borduren van kleine
lettertypen
Een optimaal resultaat bij het borduren van
patronen met kleine lettertypen krijgt u wanneer u
onderstaande aanbevelingen opvolgt.
1 Gebruik een lagere draadspanning dan
wanneer u normale ontwerpen borduurt.
2 Naai met een langzamer snelheid dan
gebruikelijk is voor normale ontwerpen.
(Meer bijzonderheden over het aanpassen
van de draadspanning en de naaisnelheid
vindt u in de Bedieningshandleiding bij uw
borduurmachine.)
3 Knip de verspringende steken tussen de
letters niet af.
(Meer bijzonderheden over het instellen van
de machine voor draadknippen vindt u in de
Bedieningshandleiding bij uw
borduurmachine.)
a
Met kleine tekst kunt u alleen ingebouwde
lettertypen gebruiken.
cc Voor een lijst ingebouwde lettertypen,
specifiek voor kleine tekst, zie “Kleine tekst”
op pagina 342.
b
Als ingevoerde kleine tekst wilt bewerken,
selecteert u deze met de functie [Selecteren].
Vervolgens typt u de nieuwe tekst in het tekstveld
van het deelvenster [Teksteigenschappen]. Er
zijn drie andere manieren om tekst te bewerken.
cc “Ingevoerde tekst bewerken” op pagina 107
120
Borduurpatronen maken die tekst bevatten
Lesgids 4: Monogrammen
Lesgids 4: Monogrammen
Het voorbeeldbestand voor deze lesgids vindt u in Documenten (Mijn documenten)\PE-DESIGN 10\
Tutorial\Tutorial_4.
1 Open het deelvenster [Importeren].
2 Selecteer [Tekst] in de selector [Van] en
[Monogram] in de selector [Categorie]. Klik
op [TM_002.pes] en vervolgens op
[Importeren].
3 Selecteer het geïmporteerde
monogrampatroon en klik op de tab [Tekst].
4 Klik op [Tekst bewerken] in de groep
[Bewerken].
Het tekstpatroon wordt weergegeven als
stippellijn. De cursor verschijnt aan het eind
van de tekst.
5 Druk op de toets <BackSpace> om de tekst te
verwijderen en typ “XYZ” op het toetsenbord.
6 Druk op de toets <Enter>.
De tekst wordt weergegeven op de
Ontwerppagina.
Stap 1 Monogrammen opgeven
Stap 2 Een decoratief patroon toevoegen
Stap 3 Lettergrootte van het monogram wijzigen
Stap 4 Garenkleur en naaitype van het monogram wijzigen
Stap 1 Monogrammen opgeven
b
Voorbeeldpatronen van monogrammen zijn
beschikbaar in het deelvenster [Importeren]
wanneer [Tekst] is geselecteerd in de selector
[Van] en [Monogram] is geselecteerd in de
selector [Categorie].
121
Lesgids 4: Monogrammen
U kunt een decoratief patroon toevoegen.
1 Open het deelvenster [Importeren] en
selecteer [Decoratief patroon] in de selector
[Van].
2 Selecteer het monogram.
3 Selecteer [Monogramdecoratie] in de
selector [Categorie]. Klik op [Deco09.pes] en
vervolgens op [Decoratief importeren].
Het decoratieve patroon wordt toegevoegd.
b
In dit voorbeeld werd een monogrampatroon
geïmporteerd in het deelvenster [Importeren].
U kunt ook een patroon creëren door de
Monogram-functie te selecteren en tekst te
typen.
cc “Tekst invoeren” op pagina 106
U kunt ook letters invoeren uit de letterset op het
tabblad [Teksteigenschappen].
U kunt geen lijndoorvoeren opgeven.
U kunt maximaal drie letters opgeven.
U kunt alleen hoofdletters (de letters die worden
weergegeven in de letterset) opgeven.
Stap 2 Een decoratief patroon
toevoegen
b
Als een monogram is geselecteerd, worden de
knop [Decoratief importeren] en het
selectievakje [Verhouding behouden]
weergegeven.
Als u het decoratieve patroon wilt importeren op
het formaat van het monogram, met behoud van
de lengte-breedteverhouding, schakelt u het
selectievakje [Verhouding behouden] in.
Schakel het selectievakje uit om het decoratieve
patroon zo te importeren dat de lengte-
breedteverhouding wordt aangepast aan het
monogram.
Als geen monogram is geselecteerd, wordt de
knop weergegeven als de knop [Importeren].
Wanneer u op deze knop klikt, wordt het
decoratieve patroon geïmporteerd in zijn
standaardformaat.
122
Borduurpatronen maken die tekst bevatten
Lesgids 4: Monogrammen
Lettergrootte van het monogram
wijzigen
Klik op de selector [Tekstgrootte] en typ
vervolgens “22”.
Klik op het punt voor de monogramletter waarvan u
de instellingen wilt wijzigen.
1 Klik hier.
Garenkleur wijzigen
1 Klik op de tab [Kleur] om het kleurenpalet te
openen.
2 Klik op [FEL ORANJE].
3 Selecteer de tekens “YZ” en klik op [ROOD].
Naaitype wijzigen
1 Klik op de tab [Tekst].
2 Klik op de selector [Tekstbody-naaitype] in
de groep [Naaien] en vervolgens op
[Vulsteek].
Stap 3 Lettergrootte van het
monogram wijzigen
b
De lettertypen Diamond en Script zijn uitsluitend
voor monogrammen. U kunt ook de ingebouwde
lettertypen of TrueType-lettertypen gebruiken.
cc “Monogrammen bewerken” op pagina 123
Stap 4 Garenkleur en naaitype
van het monogram
wijzigen
1
123
Geavanceerde bewerkingen voor het invoeren van monogrammen
Geavanceerde bewerkingen voor het
invoeren van monogrammen
U kunt monogrameigenschappen selecteren in het
tabblad [Tekst], het deelvenster
[Teksteigenschappen], het deelvenster [Naai-
eigenschappen] en het deelvenster [Kleur].
Wanneer de functie Monogram is geselecteerd,
wordt het tabblad [Tekst] weergegeven zoals
hieronder afgebeeld.
Monogramlettertype
Klik op de selector [Lettertype] en selecteer het
gewenste lettertype.
a Lettertype
Ingebouwde lettertypen worden
aangegeven met een nummer.
geeft aan dat het om een
monogramlettertype gaat.
b Voorbeeld van lettertype
Als er één tekstreeks is geselecteerd,
verschijnen de lettertypen in de lijst met
de geselecteerde letters.
c Naam lettertype
d Meest recent gebruikte lettertypen
De instellingen voor alle monogrameigenschappen
met uitzondering van het lettertype worden op
dezelfde manier opgegeven als voor normale
tekstpatronen.
Maar bij monogrammen kunt u geen instellingen
opgeven voor de volgende eigenschappen.
Rotatiehoek, Tekenafstand, Regelafstand,
Uitlijning, Richting
Omvormen
Tekstplaatsing
Tekst op omtrek plaatsen
Monogrammen bewerken
b
Het tabblad [Tekst] verschijnt wanneer u een
tekstpatroon of een Monogram-functie selecteert.
ab c
d
b
De lettertypen Diamond en Script zijn uitsluitend
voor monogrammen. U kunt ook ingebouwde
lettertypen, door de gebruiker gedefinieerde
lettertypen en TrueType-lettertypen gebruiken.
cc Voor een lijst met ingebouwde lettertypen en
monogramlettertypen, zie “Lettertypelijst” op
pagina 340.
b
Als u een ingevoerd monogram wilt bewerken,
selecteert u het tekstpatroon met de functie
[Selecteren]. Vervolgens typt u de nieuwe tekst
in het tekstveld van het deelvenster
[Teksteigenschappen].
Er zijn drie andere manieren om tekst te
bewerken.
cc “Ingevoerde tekst bewerken” op pagina 107
124
Borduurpatronen maken die tekst bevatten
Lesgids 5: tekstplaatsing creëren
Lesgids 5: tekstplaatsing creëren
Wanneer u een borduurpatroon met tekst maakt en de functie Tekstplaatsing gebruikt, kunt u gemakkelijk een
aantal gelijksoortige borduurpatronen maken, bijvoorbeeld voor uniformen, door alleen de naam te wijzigen.
Het voorbeeldbestand voor deze lesgids vindt u in Documenten (Mijn documenten)\PE-DESIGN 10\
Tutorial\Tutorial_5.
1 Open het deelvenster [Importeren] en
selecteer [Ontwerpbibliotheek] in de
selector [Van].
2 Selecteer [Diversen] in de selector
[Categorie] en sleep het regenboogpatroon
naar de Ontwerppagina.
3 Klik op de tab [Beginscherm].
4 Klik op [Tekst] in de groep [Functies] en
vervolgens op en op Ontwerppagina.
5 Typ “Fernand” en druk op de <Enter>-toets.
6 Selecteer het tekstpatroon, schakel het
selectievakje [Omvormen] in en klik op
.
Stap 1 Het borduurpatroon ontwerpen
Stap 2 De lijst maken
Stap 3 Patronen uitvoeren met tekst uit de tekstlijst
Stap 1 Het borduurpatroon
ontwerpen
125
Lesgids 5: tekstplaatsing creëren
7 Sleep het patroon om de positie aan te
passen.
1 Selecteer “Fernand”, schakel het
selectievakje [Tekstplaatsing] in en klik op
de knop [Lijst Tekstpl].
2 Typ tekst in de lijst. In dit voorbeeld voegen we
tekst toe aan het eind van de lijst.
(1) Klik op een cel in de rij en klik op
[Tekst bewerken] of klik op de cel om
naar de invoermodus te gaan.
(2) Voer de tekst in met het toetsenbord.
(3) Tijdens het invoeren van tekst drukt u op
de toets <Enter> zodat de cel in de
volgende rij ook in invoermodus komt.
Herhaal stap (1) t/m (3) om de tekstlijst te
maken.
We oefenen het uitvoeren van patronen naar
bestanden. U kunt borduurgegevens uitvoeren
waarbij de tekst wordt vervangen met elke rij tekst in
de lijst.
1 Klik op [Naar map].
2 Selecteer het station en de map in het
dialoogvenster dat verschijnt nadat u hebt
geklikt op . Typ de naam van het bestand
in het kader [Bestandsnaam] en klik op [OK].
De toepassing begint te controleren of er
geen fouten in de borduurgegevens zitten.
Als er geen fouten zijn gevonden, begint
het de gegevens uit te voeren.
Stap 2 De lijst maken
b
Wanneer u een cel selecteert die ingevoerde tekst
bevat, kunt u een voorbeeld van die tekst bekijken.
Stap 3 Patronen uitvoeren met
tekst uit de tekstlijst
126
Borduurpatronen maken die tekst bevatten
Lesgids 5: tekstplaatsing creëren
3 Nadat de gegevens zijn uitgevoerd, verschijnt
het volgende bericht. Klik op [OK].
Voor elke regel tekst in de lijst wordt een
borduurbestand opgeslagen in de
geselecteerde map.
b
De bestanden krijgen de naam
<bestandsnaam>xxx.pes” (waarbij “xxx
opeenvolgende nummers zijn, te beginnen met
001).
127
Functie Tekstplaatsing (tekst vervangen)
Functie Tekstplaatsing (tekst vervangen)
a Tekstplaatsing
Als dit selectievakje is ingeschakeld,
wordt de eigenschap [Tekstplaatsing]
toegepast.
b Lijst Tekstpl
Klik op deze knop om het dialoogvenster
[Lijst Tekstpl] te openen.
c Verhouding behouden
Als dit selectievakje is ingeschakeld, blijft
de lengte-breedteverhouding van de tekst
behouden
Uitlijning
Teksteigenschappen met
de eigenschap
Tekstplaatsing toegepast
a
Als de eigenschap [Tekstplaatsing] is
toegepast, worden de instellingen voor
[Afspatiering], [Verticale verschuiving],
[Rotatiehoek], [Tekenafstand],
[Regelafstand], lettergrootte en kleur gereset.
De eigenschap [Tekstplaatsing] is niet
beschikbaar voor tekst waarop de opdracht
[Tekst op omtrek plaatsen] is toegepast, voor
kleine tekst of monogramtekst.
def
acghib
b
U kunt het dialoogvenster [Lijst Tekstpl] voor een
tekstpatroon openen door een tekstpatroon te
selecteren waarop de eigenschap
[Tekstplaatsing] is toegepast, te klikken op
[Tekst] in het tabblad [Beginscherm] en
vervolgens te klikken op [Tekst] en op [Lijst voor
Tekstplaatsing openen].
d
e
f
g
h
i
128
Borduurpatronen maken die tekst bevatten
Functie Tekstplaatsing (tekst vervangen)
a
Lijst Tekstpl
Hiermee maakt u de lijst van tekst die u gebruikt
om tekst in het patroon te vervangen. Dubbelklik
op een cel om naar de invoermodus te gaan.
Selecteer een rij om een voorbeeld van het
patroon weer te geven aan de hand van de tekst
in die rij. U kunt een rij in de tekstlijst selecteren
door te drukken op de toets of .
b Klik op om een rij toe te voegen aan
het eind van de lijst.
(U kunt maximaal 500 rijen toevoegen.)
c Tekst bewerken
Hiermee gaat u naar de invoermodus
voor de tekst in de geselecteerde cel. (U
kunt ook naar de invoermodus gaan door
te dubbelklikken op een cel.)
d
Selecteer een rij en klik op
[Invoegen]
. Er wordt
een nieuwe rij ingevoegd boven de
geselecteerde.
e Selecteer een rij en klik op [Verwijderen].
De geselecteerde rij wordt verwijderd.
Tekstlijst (CSV) opslaan/importeren
f
Hiermee slaat u de Lijst Tekstpl die u hebt
gemaakt, op.
Klik op deze knop, selecteer het station en de
map. Typ de naam van het bestand in het
kader
[Bestandsnaam]
. Klik vervolgens op
[Opslaan]
om de lijst op te slaan als .csv-
bestand.
g
Hiermee importeert u een Lijst Tekstpl als .csv-
bestand.
Klik op deze knop, selecteer het station, de map
en het bestand. Klik vervolgens op
[Openen]
of
dubbelklik op het pictogram van het bestand.
Patronen uitvoeren met tekst uit
de tekstlijst
h
Klik hierop om het te verzenden naar
machines met de functie (Verbinding). Deze
knop is beschikbaar als de borduurmachine
die u hebt aangesloten op de computer,
compatibel is met de functie Link (Verbinding).
Sluit een compatibele borduurmachine aan die
is gestart in de modus (Verbinding).
cc
“Met de functie Link (Verbinding) borduren
vanaf de computer” op pagina 204
i Naar map
cc “Patronen uitvoeren met tekst uit de
tekstlijst” op pagina 125
Een patroon met een vervangen
tekst bewerken
j
Selecteer tekst in het dialoogvenster
[Lijst
Tekstpl]
en klik op
[OK]
om terug te keren
naar de ontwerppagina Ontwerppagina en het
patroon met de vervangen tekst te bewerken.
Functies in het dialoogvenster
Lijst voor Tekstplaatsing
ac d e g f
hj i
b
b
Als het patroon twee tekstpatronen bevat waarop
de eigenschap [Tekstplaatsing] is toegepast,
wordt de tekstlijst weergegeven als hieronder.
129
Functie Tekstplaatsing (tekst vervangen)
Borduurpatronen maken met
afbeeldingen
U kunt eenvoudig borduurpatronen maken van
afbeeldingen. Verder vindt u in dit gedeelte
gedetailleerde beschrijvingen voor het maken van
borduurpatronen die zijn gecombineerd met een
afbeelding.
131
Steek-wizard: Afbeelding automatisch converteren tot borduurpatroon
Steek-wizard: Afbeelding automatisch
converteren tot borduurpatroon
U kunt een borduurpatroon maken van een foto van een digitale camera, een gescande afbeelding of een
clipartafbeelding.
Automatisch perforeren (cc p. 132)
Kruissteek (cc p. 135)
Fotosteek 1 (cc p. 139)
Fotosteek 2 (cc p. 144)
132
Borduurpatronen maken met afbeeldingen
Lesgids 6-1: Automatisch perforeren
Lesgids 6-1: Automatisch perforeren
In dit gedeelte maken we met behulp van de functie Automatisch perforeren automatisch een borduurpatroon
van een afbeelding. Zo maakt u een borduurpatroon van vormen en kleuren in de afbeelding.
1 Klik op de tab [Afbeelding].
2 Klik op [Openen] in de groep [Afbeelding] en
vervolgens op [van bestand].
3 Dubbelklik op de map [Documenten (Mijn
documenten)\PE-DESIGN 10\Tutorial\
Tutorial_6] om deze te openen.
4 Selecteer het voorbeeldbestand
[penguin.bmp] en klik op [Openen] of
dubbelklik op het pictogram van het bestand.
De afbeelding verschijnt in het werkgebied.
1 Klik op de tab [Afbeelding].
2 Klik op [Automatisch perforeren] in de groep
[Steekwizard].
Stap 1 Afbeeldinggegevens importeren in Layout & Editing
Stap 2 De wizard Automatisch perforeren starten
Stap 3 Een afbeeldingmasker toepassen en het formaat en de positie aanpassen
Stap 4 Een rand maken van een maskeromtrek en deze converteren tot een borduurpatroon
Stap 1 Afbeeldinggegevens
importeren in Layout &
Editing
b
Bij de installatie van deze toepassing wordt de
map [PE-DESIGN 10] geïnstalleerd in de map
Documenten (Mijn documenten).
b
Afbeeldingen met weinig kleuren die duidelijk
verschillen werken het best met [Automatisch
perforeren].
Herhaal stap
1 tot en met 4 als u een andere
afbeelding wilt kiezen. U kunt de afbeelding ook
vervangen via het dialoogvenster in stap
4.
cc “Dialoogvenster Masker selecteren” op
pagina 147
U kunt beeldbestanden importeren van een
scanner of klembord en die afbeelding
importeren.
cc “Beeldgegevens importeren” op pagina 150
Stap 2 De wizard Automatisch
perforeren starten
133
Lesgids 6-1: Automatisch perforeren
1 Klik op om het cirkelmasker te selecteren.
Sleep het handvat om het maskerformaat aan
te passen en sleep het masker om de
maskerpositie aan te passen.
Klik op [Volgende].
cc “Dialoogvenster Masker selecteren” op
pagina 147.
2 Sleep de afbeelding om de uitvoerpositie en
het formaat aan te passen. De witte
achtergrond geeft het naaigebied aan in de
Ontwerppagina.
Klik op [Volgende].
cc “Dialoogvenster Maskervorm
controleren/Afbeelding wijzigen” op
pagina 148
Schakel het selectievakje [Maskeromt.toev.] in,
controleer het voorbeeld en klik op [Voltooien].
De afbeelding wordt automatisch
verborgen en steken worden automatisch
ingevoerd.
Stap 3 Een afbeeldingmasker
toepassen en het formaat
en de positie aanpassen
b
U kunt de hier geselecteerde maskeromtrek
gebruiken als lijngegevens (rand) in stap 4.
Stap 4 Een rand maken van een
maskeromtrek en deze
converteren tot een
borduurpatroon
134
Borduurpatronen maken met afbeeldingen
Functies van Automatisch perforeren
Functies van Automatisch perforeren
a
Weergave resultaat
De resulterende geanalyseerde afbeelding
verschijnt in het kader Weergave resultaat.
b Gebiedskleuren weglaten/Lijnkleuren
weglaten
In de lijst [Gebiedskleuren weglaten] en
[Lijnkleuren weglaten] klikt u op de
kleuren om te selecteren of ze worden
genaaid.
U kunt selecteren of gebieden worden
genaaid of niet door hun kleuren te
selecteren. Doorgestreepte kleuren zijn
ingesteld om niet genaaid te worden.
c Zoomen
d Lijnen maken
Klik op deze knop om het dialoogvenster
[Gebieden selecteren] te openen. Hier
kunt u de gebieden selecteren die moeten
worden geconverteerd naar lijnen.
Klik op de gebieden die moeten worden
geconverteerd naar lijnen. Klik vervolgens
op [OK].
e
Garenkleurkaart
Selecteer de garenkleurkaart die u wilt gebruiken.
f Maskeromt.toev.
Als dit selectievakje is ingeschakeld,
worden lijngegevens gemaakt uit de
maskeromtrek.
g
Ruisonderdrukking
Hiermee geeft u op in hoeverre ruis
(vervorming) wordt verwijderd uit de afbeelding.
h Segmentatiegevoeligheid
Hiermee stelt u de gevoeligheid van de
afbeeldingsanalyse in.
i
Maximum aantal kleuren
Hiermee stelt u het aantal gebruikte kleuren in.
j Opnieuw
Klik op deze knop om het resultaat van de
wijzigingen weer te geven.
Dialoogvensters
Parameters voor
automatisch perforeren
b
Als u wilt selecteren of een deel van de afbeelding
al dan niet wordt genaaid, klikt u in het kader
Weergave resultaat of in de lijst
[Gebiedskleuren
weglaten]
of
[Lijnkleuren weglaten]
.
Gebieden die in het kader Weergave resultaat
zijn gevuld met een dubbel gearceerd patroon,
worden niet genaaid.
Ook lijnen die worden weergegeven als een
stippellijn, worden niet genaaid.
1 Deze gebieden worden niet genaaid.
acb
d
e
j
i
f
g
h
1
135
Lesgids 6-2: Kruissteek
Lesgids 6-2: Kruissteek
Met de functie Kruissteek maakt u kruissteekborduurpatronen van afbeeldingen. In dit gedeelte maken we een
kruissteekborduurpatroon van een afbeelding.
Selecteer de map [Tutorial_6] en vervolgens
[tulip.bmp] als de afbeelding.
cc “Afbeeldinggegevens importeren in
Layout & Editing” op pagina 132
1 Klik op de tab [Afbeelding].
2 Klik op [Kruissteek] in de groep
[Steekwizard] en vervolgens op [Kleur].
3 Klik op [Volgende].
In dit dialoogvenster kunt u een
afbeeldingsmasker toepassen, het formaat
aanpassen en de vorm bewerken. In dit
voorbeeld gaan we gewoon door met de
volgende stap.
cc “Dialoogvenster Masker selecteren” op
pagina 147
4 Klik op [Volgende].
In dit dialoogvenster kunt u het formaat en de
positie van de afbeelding aanpassen. In dit
voorbeeld gaan we gewoon door met de
volgende stap.
cc “Dialoogvenster Maskervorm
controleren/Afbeelding wijzigen” op
pagina 148
Stap 1 Afbeeldinggegevens importeren in Layout & Editing
Stap 2 De kruissteekwizard starten
Stap 1 Afbeeldinggegevens
importeren in Layout &
Editing
Stap 2 De kruissteekwizard
starten
136
Borduurpatronen maken met afbeeldingen
Lesgids 6-2: Kruissteek
5 Klik op [Volgende].
In dit dialoogvenster kunt u de grootte van de
kruissteek en het aantal kleuren opgeven. In
dit voorbeeld gebruiken we de
standaardinstellingen.
6 Klik op [Voltooien].
In dit dialoogvenster kunt u steken toevoegen,
verwijderen of bewerken en kunt u de kleuren
opgeven en het aantal maal dat elke steek
wordt genaaid. In dit voorbeeld gebruiken we
de standaardinstellingen.
De afbeelding wordt automatisch
verborgen en steken worden automatisch
ingevoerd.
137
Functies van Kruissteek
Functies van Kruissteek
a Weergave resultaat
Gebieden die niet worden geconverteerd
naar kruissteken, worden dubbel
gearceerd weergegeven.
b Kleuren weglaten
In de lijst Kleuren weglaten klikt u op de
kleuren om te selecteren of ze worden
genaaid.
c Zoomen
d Grootte kruis
Hiermee stelt u het formaat van het
patroon in.
e Garenkleurkaart
U kunt het merk garen selecteren om te
gebruiken in het kruissteekpatroon dat u
hebt gemaakt.
f
Maximum aantal kleuren
Hiermee stelt u in hoeveel kleuren worden
gebruikt in het patroon dat u hebt gemaakt.
g Opnieuw
Klik op deze knop om het resultaat van de
wijzigingen weer te geven.
h Volgende
Hiermee gaat u door naar de volgende
stap (dialoogvenster [Kruissteek
bewerken]).
Dialoogvenster Kruissteek bewerken
Klik op een knop in (1) om het type steek te
selecteren, een garenkleur te selecteren in
(2). Klik of sleep vervolgens in (3) om de
steken te bewerken.
a Steken selecteren
Steken selecteren om toe te voegen/te
verwijderen
(kruissteken): hiermee geeft u een
kruissteek in een kader op.
(achtersteken): hiermee geeft u een
achtersteek op binnen ( of ) of aan
de rand ( of ) van een kader.
b Kleuroptie
Als u de kleur wilt wijzigen, klikt u op
[Kleur wijzigen] om het dialoogvenster
[kleurgebied] te openen. Vervolgens klikt
u op de gewenste kleur.
Als u de kleur wilt selecteren die u wilt
gebruiken voor een steek, klikt u op
en vervolgens op de steek die u
met die kleur wilt naaien.
Dialoogvenster
Kruissteekparameters
b
Als u wilt selecteren of een deel van de
afbeelding al dan niet wordt genaaid, klikt u in het
kader Weergave resultaat of in de lijst
[Kleuren
weglaten]
.
Gebieden die in het kader Weergave resultaat
zijn gevuld met een dubbel gearceerd patroon,
worden niet genaaid.
1 Deze gebieden worden niet genaaid.
a c b
d
e
f
g
h
1
c a d
b
g
e
f
138
Borduurpatronen maken met afbeeldingen
Functies van Kruissteek
c Bewerkgebied
Voor kruissteken
Klikken op een kader: hiermee voegt u
één steek toe.
Voor achtersteken
Klikken op de rand van een kader:
hiermee voegt u één steek toe aan de
rand.
Klikken op een diagonaal in een kader:
hiermee voegt u één steek toe op de
diagonaal.
Voor zowel kruissteken als
achtersteken
De aanwijzer slepen: hiermee voegt u
opeenvolgende steken toe.
Klikken/slepen met de
rechtermuisknop: hiermee verwijdert u
één steek/opeenvolgende steken.
d Zoomen
e Sjabloon weergeven
Als u de geïmporteerde afbeelding wilt
weergeven, klikt u op [Sjabloon
weergeven].
f Maskeromt.toev.
Als dit selectievakje is ingeschakeld,
worden lijngegevens gemaakt uit de
maskeromtrek.
g Herhaling kruissteken/Herh.
achtersteken
U kunt opgeven hoe vaak elke steek
wordt genaaid door [Enkel], [Dubbel] of
[Drievoudig] te selecteren.
a
Als u klikt op [Vorige] om terug te keren naar het
dialoogvenster [Kruissteekparameters] nadat u
de steken hebt bewerkt, worden de bewerkte
steken teruggezet naar de vorige parameters.
139
Lesgids 6-3: Fotosteek 1
Lesgids 6-3: Fotosteek 1
Met de functie Fotosteek 1 kunt u borduurpatronen van foto’s maken. Dit type borduurpatroon dat is gemaakt
van een foto bevat gedetailleerde en overlappende steken.
Selecteer de map [Tutorial_6] en vervolgens
[swimming_girl.jpg] als de afbeelding.
cc “Afbeeldinggegevens importeren in
Layout & Editing” op pagina 132
1 Klik op de tab [Afbeelding].
2 Klik op [Fotosteek 1] in de groep
[Steekwizard] en vervolgens op [Kleur].
1 Sleep de handvatten om de vorm van het
masker aan te passen. Sleep het masker om
de positie aan te passen.
2 Klik vervolgens op Volgende.
3 Klik op [Ontwerpinstellingen].
Stap 1 Fotogegevens importeren in Layout & Editing
Stap 2 De wizard Fotosteek 1 starten
Stap 3 Een afbeeldingmasker toepassen en het formaat en de positie aanpassen
Stap 4 Geschikte garenkleuren selecteren en een borduurpatroon maken
Stap 1 Fotogegevens importeren
in Layout & Editing
Stap 2 De wizard Fotosteek 1
starten
b
Met [Fotosteek 1] kunt u een borduurpatroon
maken in kleur (Kleur), sepia (Sepia), grijstonen
(Grijs) of één kleur (Mono). Voor dit voorbeeld
selecteert u [Kleur].
Stap 3 Een afbeeldingmasker
toepassen en het formaat
en de positie aanpassen
140
Borduurpatronen maken met afbeeldingen
Lesgids 6-3: Fotosteek 1
4 Selecteer [Ringformaat] en kies een
Ontwerppagina-formaat van 100 × 100 mm in
de selector. Klik vervolgens op [OK].
5 Klik op [Aan pagina aanpassen] om de
uiteindelijke grootte te wijzigen.
cc “Dialoogvenster Maskervorm
controleren/Afbeelding wijzigen” op
pagina 148 en “Dialoogvenster
Grijsbalans/Afbeelding wijzigen” op
pagina 149
6 Controleer het voorbeeld van het gebied dat u
wilt converteren en klik op [Volgende].
Nu kunt u het borduurpatroon voltooien door te
klikken op [Voltooien]. Maar in dit gedeelte wordt
beschreven hoe u de fotosteek verbetert door
diverse instellingen te wijzigen.
1 In de selector [Garenkleurkaart] selecteert u
[Brother Chart (Photo Stitch))].
In de selector [Maximum aantal kleuren]
geeft u “20” op.
Klik op [Voorbeeld bijwerken].
2 Sleep de schuif [Helderheid] één plek naar
links en de schuif [Contrast] twee plekken
naar rechts.
Klik op [Voorbeeld bijwerken].
b
De grootte van het borduurpatroon wordt
linksonder in het dialoogvenster weergegeven.
In deze weergave kunt u de grootte naar
believen aanpassen.
De minimumformaten van borduurpatronen die
kunnen worden genaaid, worden hieronder
vermeld.
Alleen het gezicht: 100 × 100 mm
Hoofd en gezicht: 130 × 180 mm
Stap 4 Geschikte garenkleuren
selecteren en een
borduurpatroon maken
b
Maak de nodige aanpassingen, naar gelang de
afbeelding. Als het moeilijk is om de toon aan te
passen, klikt u op [Selectie uit kandidaten].
cc “Selectie uit kandidaten” op pagina 143.
141
Lesgids 6-3: Fotosteek 1
3 Terwijl u naar het voorbeeld rechts kijkt,
selecteert u kleuren uit de lijst met meest
frequent gebruikte kleuren (lichtblauw voor de
achtergrond) en voor de meer karakteristieke
kleuren (rpserood voor de lippen). Vervolgens
klikt u op [Reserveren].
Voor dit voorbeeld worden vier kleuren
(cremebruin, lichtblauw, zalmrose en
rpserood) gereserveerd.
4 Geef in de selector [Maximum aantal
kleuren] “10” op en klik op [Voorbeeld
bijwerken].
5 Klik op [Voltooien].
De afbeelding wordt automatisch
verborgen.
Als de werkelijke garenkleuren verschillen van de
garenkleuren op het scherm, heeft dit grote
gevolgen voor het borduurresultaat.
[Brother Chart (Photo Stitch)] is een
garenkleurkaart op basis van Brother-
borduurkaartkleuren en huidtinten. Deze kaart is
aangepast met het oog op het verschil tussen
garenkleuren op het scherm en werkelijke
garenkleuren. Toch kunnen de kleuren afwijken
naar gelang uw computeromgeving.
Als de garenkleuren op het scherm afwijken van de
werkelijke garenkleuren, gebruik dan de
gebruikergarenkleurkaarten en pas de
garenkleuren aan om het resultaat te verbeteren.
cc “Gebruikergarenkleurkaarten bewerken”
op pagina 192
b
Als het borduurpatroon kleuren bevat die u niet wilt
benadrukken (bijvoorbeeld grijstinten in het
gezicht), kunt u in het deelvenster [naaivolgorde]
de naaivolgorde wijzigen zodat de ongewenste
kleur wordt geborduurd vóór alle andere kleuren.
cc “Kleuren wijzigen” op pagina 85.
Tips voor betere resultaten
142
Borduurpatronen maken met afbeeldingen
Functies van Fotosteek 1
Functies van Fotosteek 1
Met Kleur, Sepia of Grijs
Met Mono
Selecteer de garenkleuren in de kleuropties
a,
geef de gewenste instellingen op onder [Naaioptie]
b en [Kleuroptie] c en klik op [Voorbeeld
bijwerken]
d om het effect van de opgegeven
instellingen weer te geven. Klik op [Voltooien]
e
om de afbeelding te converteren naar een
borduurpatroon.
a Kleuropties
Dialoogvenster Fotosteek
1-parameters
a
b cd e
a
b cd e
Kleur/Sepia/Grijs
Garenkleurkaart
U kunt het merk garen selecteren dat u wilt
gebruiken in het patroon dat u hebt gemaakt.
Auto selectie
Selecteer of garenkleuren automatisch
(aan) worden geselecteerd, of
handmatig (uit). Schakel dit
selectievakje in om deze functie te
activeren.
Aantal
kleuren
Hiermee stelt u het aantal kleuren in dat wordt
geselecteerd door de functie Auto selectie.
Lijst met
gebruikte
kleuren
Hiermee toont u de garenkleuren die
worden gebruikt. Met deze lijst kunt u
controleren of veranderen welke
garenkleuren worden gebruikt.
Toevoegen
Klik op deze knop om een garenkleur toe te
voegen aan de lijst met gebruikte kleuren.
Als u hebt geklikt, verschijnt het
dialoogvenster [Toevoegen].
Selecteer een garenkleurkaart,
vervolgens een garenkleur en klik op
[OK] om de kleur toe te voegen aan de
lijst. Toegevoegde kleuren worden
gereserveerd als garenkleuren die
moeten worden gebruikt.
Verwijderen
Selecteer een garenkleur in de lijst met
gebruikte kleuren. Klik vervolgens op
deze knop om de geselecteerde kleur te
verwijderen uit de lijst. Zo kunt u
onnodige garenkleuren verwijderen en
het aantal kleuren verminderen.
Reserveren
Hiermee geeft u garenkleuren op die
moeten worden gebruikt. Selecteer een
garenkleur in de lijst gebruikte kleuren.
Klik vervolgens op deze knop om
weer te geven in de kolom
Gereserveerd. Als u deze instelling wilt
annuleren, klikt u op het pictogram
zodat dit er als volgt uitziet: .
Mono
Lijst met
gebruikte
kleuren
Hiermee toont u de garenkleuren die
worden gebruikt.
Kleur
wijzigen
Klik op deze knop om het dialoogvenster
[kleurgebied]
te openen. Daar kunt u
de kleuren wijzigen.
143
Functies van Fotosteek 1
b Naaioptie
c Helderheid / Contrast
d Voorbeeld bijwerken
Werk het voorbeeld bij nadat u de instellingen
hebt gewijzigd.
Detail
Een [Fijn] instelling betekent
gedetailleerder werk en een groter
aantal steken. (De steken overlappen.)
Steeklengte
Wanneer u de waarde verlaagt, wordt de
steeklengte korter en het stiksel fijner.
Paginakleur
naaien
(alleen
beschikbaar
met Kleur,
Sepia en
Grijs)
Als dit selectievakje is uitgeschakeld,
worden de delen van het patroon die
dezelfde kleur hebben als de
Ontwerppagina niet genaaid.
Als dit selectievakje is ingeschakeld,
worden deze delen wel genaaid.
Maskeromt.toev.
Als dit selectievakje is ingeschakeld,
worden lijngegevens gecreëerd uit de
maskeromtrek.
Overige
Klik op deze knop om het
dialoogvenster [Overige] te openen.
Daar kunt u onderstaande instellingen
opgeven.
[Conversieprioriteit]:
Als u het belangrijker vindt dat het
patroon de originele foto zo dicht
mogelijk benadert, selecteert u
[Steekkwaliteit].
Als u het belangrijker vindt om het
aantal verspringende steken te
reduceren, selecteert u [Reductie
verspringende steken].
[Beeldtype]:
Als u [Foto] selecteert, worden de
garenkleuren gemengd, zodat het werk
er natuurlijker uitziet.
Als u
[Cartoon]
selecteert, worden de
garenkleuren niet gemengd, zodat de
enkelvoudige kleuren duidelijk zichtbaar zijn.
Selecteer
[Foto]
voor beeldgegevens van
een foto, enz. Selecteer
[Cartoon]
voor
beeldgegevens van een illustratie, enz.
Met de bovenste schuif past u de helderheid aan.
Met de onderste schuif past u het contrast aan.
Selectie uit
kandidaten
De afbeelding kan automatisch worden
aangepast.
Klik op deze knop om negen patronen
te tonen met een verschillend niveau
van helderheid en contrast, op basis
van de originele afbeelding. Selecteer
een van de opties en klik op [OK].
b
Als het selectievakje [Auto selectie] is
ingeschakeld, worden de garenkleuren
automatisch geselecteerd in de kaart die is
geselecteerd in de selector [Garenkleurkaart].
Als u garenkleuren reserveert, worden ze
opgenomen in de kleuren die worden
geselecteerd volgens het nummer dat is
opgegeven in het kader [Aantal kleuren].
Als het selectievakje [Auto selectie] is
uitgeschakeld, worden de instellingen in de
selector [Garenkleurkaart] en het kader
[Aantal kleuren] niet toegepast. Dan worden
alleen de garenkleuren in de huidige lijst kleuren
gebruikt om garenkleuren toe te wijzen.
Wanneer u garenkleuren toevoegt/verwijdert,
wordt het selectievakje [Auto selectie]
uitgeschakeld. Als u toegevoegde garenkleuren
wilt gebruiken en andere garenkleuren wilt
selecteren, schakelt u het selectievakje [Auto
selectie] in en werkt u de lijst bij.
De garenkleuren in de lijst van gebruikte kleuren
worden vermeld op volgorde vanaf de helderste.
Dit is de naaivolgorde en deze kunt u niet
wijzigen.
b
Prachtig fotoborduurwerk maken
[Brother Chart (Photo Stitch)] in de selector
[Garenkleurkaart] is een garenkleurkaart die is
gemaakt om een voorbeeld weer te geven van
patronen met Brother-borduurgaren – in kleuren
die de werkelijk geborduurde kleuren zoveel
mogelijk benaderen. Deze kaart geeft de
kleuren die zo goed mogelijk overeenkomen met
het te verwachten resultaat.
De kleuren kunnen afwijken naar gelang de
computeromgeving. U kunt kleuren bewerken
om een gebruikergarenkleurkaart te maken die
overeenstemt met de garens die u hebt. Dan
kunt u de patronen die u maakt weergeven in
kleuren die zoveel mogelijk overeenkomen met
de garens waarmee u werkt.
cc “Gebruikergarenkleurkaarten bewerken” op
pagina 192
De volgende typen foto’s zijn niet geschikt voor
het maken van borduurpatronen.
Foto’s waarin het onderwerp klein is, zoals in
foto’s van gezelschappen
Foto’s waarin het onderwerp donker is, zoals
foto’s die binnen of met tegenlicht zijn genomen
Een afbeelding met een breedte en hoogte
tussen 300 en 500 dots is geschikt.
144
Borduurpatronen maken met afbeeldingen
Lesgids 6-4: Fotosteek 2
Lesgids 6-4: Fotosteek 2
We maken een borduurpatroon met
[Fotosteek 2]
volgens een andere methode dan met
[Fotosteek 1]
. Dit
borduurpatroon wordt ook gemaakt van een foto, maar dit type borduurpatroon bevat herhalende zigzagsteken. Zo krijgt
u een algemenere weergave van met
[Fotosteek 1]
. De gegevens zijn echter gemaakt met goed gereguleerde steken.
Selecteer de map [Tutorial_6] en vervolgens [girl2-
face.bmp] als de afbeelding.
cc “Afbeeldinggegevens importeren in
Layout & Editing” op pagina 132
1 Klik op de tab [Afbeelding].
2 Klik op [Fotosteek 2] in de groep
[Steekwizard] en vervolgens op [Mono].
1
Klik op om het cirkelmasker te selecteren.
Sleep het handvat om het maskerformaat aan
te passen en sleep het masker om de
maskerpositie aan te passen.
Klik op [Volgende].
cc “Dialoogvenster Masker selecteren” op
pagina 147
2
In dit dialoogvenster kunt u het formaat en de positie
van de afbeelding aanpassen. In dit voorbeeld gaan
we gewoon door met de volgende stap.
Klik op [Volgende].
cc
“Dialoogvenster Maskervorm controleren/
Afbeelding wijzigen” op pagina 148 en
“Dialoogvenster Grijsbalans/Afbeelding
wijzigen” op pagina 149
Stap 1 Fotogegevens importeren in Layout & Editing
Stap 2 De wizard Fotosteek 2 starten
Stap 3 Een afbeeldingmasker toepassen en het formaat en de positie aanpassen
Stap 4 De naaihoek wijzigen
Stap 1 Fotogegevens importeren
in Layout & Editing
Stap 2
De wizard Fotosteek 2 starten
Stap 3 Een afbeeldingmasker
toepassen en het formaat
en de positie aanpassen
145
Lesgids 6-4: Fotosteek 2
1 In het kader [Richting] typt u “45”.
2 Klik op [Voorbeeld bijwerken].
3 Klik op [Voltooien].
Stap 4 De naaihoek wijzigen
146
Borduurpatronen maken met afbeeldingen
Functies van Fotosteek 2
Functies van Fotosteek 2
Met Kleur
Met Mono
Geef de gewenste instellingen op onder [Naaioptie]
a en [Kleuroptie] b. Klik vervolgens op
[Voorbeeld bijwerken]
c om het effect van de
opgegeven instellingen weer te geven. Klik op
[Voltooien]
d om de afbeelding te converteren
naar een borduurpatroon.
a Naaioptie
b Kleuroptie
Dialoogvenster Fotosteek
2-parameters
a
cd
b
a
cd
b
Lijntussen-
ruimte
Max.
dichtheid
Richting
Maskeromt.toev.
Als dit selectievakje is ingeschakeld, worden
lijngegevens gecreëerd uit de maskeromtrek.
Kleur
Garenkleur-
kaart
U kunt het beschikbare garenmerk
selecteren in de selector [Kleurset].
Kleurset
Als u [Auto selectie] selecteert,
worden automatisch de vier meest
geschikte kleuren geselecteerd.
Als u een andere optie selecteert,
worden de vier kleuren gespecificeerd
die worden gebruikt bij het maken van
het borduurpatroon.
De kleurkeuzen zijn cyaan (C), magenta
(M), geel (Y), zwart (K), rood (R), groen (G)
en blauw (B). Selecteer een van de
volgende combinaties van de kleuren die
het meest worden gebruikt in de afbeelding.
Kleurcombinaties: CMYK, RGBK,
CRYK, BMYK
Gebruikte
garenkleuren
Hiermee geeft u de vier geselecteerde
garenkleuren weer.
Kleur
wijzigen
Klik op een kleur onder [Gebruikte
garenkleuren]. Klik vervolgens op
[Kleur wijzigen] als u het
dialoogvenster [kleurgebied] wilt
openen. Selecteer de nieuwe kleur en
klik op [OK]. De geselecteerde
garenkleur wordt toegepast op de
afbeelding die wordt weergegeven in
het voorbeeldvenster.
Mono
Kleur
wijzigen
Klik op de knop [Kleur wijzigen] om het
dialoogvenster [kleurgebied] te
openen als u de kleur van de fotosteek
wilt wijzigen. Selecteer de kleur en klik
op [OK] om de kleur te wijzigen.
Kleur/Mono
Helderheid /
Contrast
Met de bovenste schuif past u de helderheid aan.
Met de onderste schuif past u het contrast aan.
Voorbeeld
bijwerken
Hiermee werkt u het voorbeeld bij nadat
u de instellingen hebt gewijzigd.
Lijntussenruimte
Lagere waarde Hogere waarde
45° 90°
147
Geavanceerde bewerkingen voor Steekwizard
Geavanceerde bewerkingen voor Steekwizard
Klik op boven in het venster (in de [Werkbalk
voor snelle toegang aanpassen]) om de
startwizard te openen. Klik vervolgens op
[Borduurpatronen maken met afbeeldingen]. Als
een afbeelding is geïmporteerd, verschijnt het
volgende dialoogvenster.
a Voorbeeldafbeelding vóór converteren
b Voorbeeldafbeelding van
borduurpatroon na converteren
c Selecteer de conversiemethode.
d Schakel dit selectievakje in om het Design
Center te starten en de afbeelding te
importeren in de Ontwerppagina.
e Beschrijving van conversiemethode
f
Klik om door te gaan naar de volgende stap.
Dialoogvenster Masker selecteren
Het dialoogvenster
[Masker selecteren]
verschijnt,
ongeacht welke conversiemethode u hebt
geselecteerd.
a Maskervormen
De geselecteerde vorm wordt het masker
voor de afbeelding.
b
U kunt het masker een andere vorm geven of
verplaatsen. Selecteer de betreffende functie
voor de bewerking die u wilt uitvoeren.
: sleep de handvatten om het
formaat van het masker aan te
passen. Sleep het masker om de
positie aan te passen.
: u kunt punten invoeren,
verplaatsen en verwijderen om
een masker te maken met de
gewenste vorm.
Als u punten wilt toevoegen, klikt u
op de omtrek van het masker. Als
u een punt wilt verplaatsen,
selecteert u het punt en versleept
u het. Als u een punt wilt
verwijderen, selecteert u het punt
en drukt u op de toets <Delete>.
Afbeelding naar steek-wizard
b
Als er geen afbeelding is geïmporteerd in de
Ontwerppagina, verschijnt het dialoogvenster
[Een
afbeeldingbestand openen]
.
a
b
c
d
e
f
Masker en afbeelding
aanpassen
a
Met een klein origineel beeld kunt u misschien de
grootte van het masker niet verkleinen.
a b d
e
ffc
148
Borduurpatronen maken met afbeeldingen
Geavanceerde bewerkingen voor Steekwizard
c Als u op [Automatisch genereren] klikt,
wordt een omtrek van het masker
automatisch gedetecteerd in de
afbeelding.
De knop
[Automatisch genereren]
is alleen
beschikbaar voor beelden met een
lichtgekleurde achtergrond, zoals in deze foto.
d Zoomen
e Wanneer u klikt op [Beeld afstellen]
opent u het dialoogvenster [Beeld
afstellen].
Met de schuif [Origineel] [Scherp] kunt
u de scherpte van de omtrek van de
afbeeldingen aanpassen. Een [Scherp]
instelling doet de grens tussen lichte en
donkere gebieden meer naar voren komen.
Met de schuif [Donker] – [Licht] stelt u de
helderheid van de afbeelding in.
Met de schuif [Zwak] [Sterk] stelt u het
contrast van de afbeelding in.
f Wanneer u klikt op [Afbeelding openen]
staat u toe dat de afbeelding wordt
vervangen door een andere. Het
dialoogvenster [Een afbeeldingbestand
openen] verschijnt. Selecteer een
bestand.
De volgende stap verschil naar gelang het
kleurbereik dat u hebt geselecteerd voor het
borduurpatroon.
Dialoogvenster Maskervorm
controleren/Afbeelding wijzigen
Als Kleur, Sepia of Grijs is geselecteerd voor
[Fotosteek 1], [Fotosteek 2] of Kruissteek, of als
[Automatisch perforeren] is geselecteerd:
Het volgende dialoogvenster wordt weergegeven.
a Pas de positie en grootte van de
afbeelding aan. Sleep de afbeelding naar
de gewenste positie.
Sleep het handvat om de afbeelding het
gewenste formaat te geven.
b Klik op [Ontwerpinstellingen] om het
formaat van de Ontwerppagina te
wijzigen. Geef de instellingen op in het
dialoogvenster [Ontwerpinstellingen].
cc “De instellingen van de ontwerppagina
opgeven” op pagina 14
c Klik op [Aan pagina aanpassen] om de
afbeelding aan te passen aan het formaat
van de Ontwerppagina.
d Grootte van borduurpatroon
a
Een maskervorm die is bewerkt met of
gemaakt door te klikken op
[Automatisch
genereren]
wordt boven aan de lijst
toegevoegd. Dan kunt u deze maskervorm
selecteren wanneer u weer een patroon
maakt met een Steekwizard. Maximaal vijf
vormen worden toegevoegd, op volgorde
naar meest recent gebruik.
Deze maskervormen worden
weergegeven, ongeacht welke
fotosteekfunctie is geselecteerd.
a
b
c
d
149
Geavanceerde bewerkingen voor Steekwizard
Dialoogvenster Grijsbalans/
Afbeelding wijzigen
Als [Mono] is geselecteerd voor [Fotosteek 1] of
[Fotosteek 2]:
Het volgende dialoogvenster wordt weergegeven.
a Pas de positie en grootte van de
afbeelding aan. Sleep de afbeelding naar
de gewenste positie.
Sleep het handvat om de afbeelding het
gewenste formaat te geven.
b Klik op [Ontwerpinstellingen] om het
formaat van de Ontwerppagina te
wijzigen. Geef de instellingen op in het
dialoogvenster [Ontwerpinstellingen].
cc “De instellingen van de ontwerppagina
opgeven” op pagina 14
c Klik op [Aan pagina aanpassen] om de
afbeelding aan te passen aan het formaat
van de Ontwerppagina.
d Grootte van borduurpatroon
e Sleep de schuif om de grijsbalans aan te
passen.
We maken borduurgegevens in Design Center met
behulp van een afbeelding die is geopend in Layout
& Editing.
1 Klik op de tab [Afbeelding].
2 Klik op [Design Center] in de groep
[Steekwizard].
Design Center start en de afbeelding
verschijnt in de Ontwerppagina.
cc “Basisbewerkingen in Design Center” op
pagina 211 en “Lijntekeningstadium” op
pagina 224
a
b
c
d
e
Importeren naar Design
Center
150
Borduurpatronen maken met afbeeldingen
Beeldgegevens importeren
Beeldgegevens importeren
U kunt een geïmporteerde afbeelding gebruiken met de Afbeelding naar steek-wizard, als sjabloon voor handmatige
borduurinstellingen, of voor afdrukken op opstrijkvellen of bedrukbare stof wanneer u werkt met “Print en borduur”.
U kunt een afbeelding importeren op een van de volgende vier manieren.
Vanuit een bestand
Van scanner (TWAIN-apparaat)
Vanuit het klembord
Bestandstypen van afbeeldingen
U kunt afbeeldingen in de volgende bestandstypen
importeren:
- Windows bitmap (.bmp), Exif (.tif, .jpg), Windows
Metafile (.wmf), Portable Network Graphics
(.png), Encapsulated PostScript (.eps), GIF (.gif)
1 Klik op de tab [Afbeelding].
2 Klik op [Openen] in de groep [Afbeelding] en
vervolgens op [van bestand].
3 Selecteer het station, de map en het gewenste
bestand. Klik op [Openen].
a
U kunt slechts één afbeelding toevoegen aan het werkgebied. Als u probeert een andere afbeelding weer te
geven, vervangt deze de vorige.
b
Vectorafbeeldingen in bestandstype “.wmf”
(Windows Metafile), “.emf” (Enhanced Metafile)
en “.svg” (Scalable Vector Graphics) kunt u
converteren naar vormpatronen. Zonder enige
informatie worden deze niet ondersteund.
cc “Vectorafbeeldingen importeren (WMF/EMF/
SVG)” op pagina 93
Als een EPS-bestand geen
“Voorbeeldafbeelding” bevat, kan het niet juist
worden weergegeven. Wanneer u een bestand
opslaat als EPS-bestandstype, moet u het
opslaan met voorbeeldweergave.
Afbeelding importeren van
bestand
b
Als het selectievakje [Voorbeeld] is
ingeschakeld, verschijnt de inhoud van het
geselecteerde bestand in het venster
[Voorbeeld].
U kunt diverse clipartafbeeldingen vinden in de
map [ClipArt] (in de map waarin PE-DESIGN is
geïnstalleerd) in:
C:\Program Files (x86)\Brother\PE-DESIGN 10
\ClipArt
151
Beeldgegevens importeren
1 Klik op de tab [Afbeelding].
2 Klik op [Openen] in de groep [Afbeelding] en
vervolgens op [van Klembord].
De afbeelding op het klembord wordt
geïmporteerd in de Ontwerppagina.
1 Controleer of de scanner of het andere
TWAIN-apparaat juist is aangesloten op uw
computer.
2 Klik op de tab [Afbeelding].
3 Klik op [Openen] in de groep [Afbeelding] en
vervolgens op [Selecteer TWAIN].
4 In de lijst met [Bronnen] klikt u op het
gewenste apparaat om dit te selecteren. Klik
op [Selecteren].
5 Klik op de tab [Afbeelding].
6 Klik op [Openen] in de groep [Afbeelding] en
vervolgens op [Van TWAIN].
De stuurprogramma-interface voor het
apparaat dat u hebt geselecteerd in het
dialoogvenster Bron selecteren verschijnt.
7 Geef de nodige instellingen op om een
afbeelding te importeren en importeer
vervolgens de afbeelding.
De geïmporteerde afbeelding wordt op het
oorspronkelijke formaat in de
Ontwerppagina geplakt.
Afbeelding importeren van
het klembord
a
Dit is alleen mogelijk wanneer het klembord
beeldgegevens bevat.
Afbeelding importeren van
een scanner (TWAIN-
apparaat)
b
TWAIN is een applicatie-interface (API) standaard
om scanners en andere apparaten aan te sturen.
a
Als er geen TWAIN-apparaat is geïnstalleerd,
verschijnen er geen namen in de lijst [Bronnen].
Installeer eerst de besturingssoftware voor het
TWAIN-apparaat.
a
Meer informatie over het gebruik van de
stuurprogramma-interface vindt u in de
handleiding bij die interface. Anders neemt u
contact op met de fabrikant van de interface.
152
Borduurpatronen maken met afbeeldingen
Afbeeldingsinstellingen wijzigen
Afbeeldingsinstellingen wijzigen
1 Klik op de tab [Afbeelding].
2 Sleep de schuif of klik op of op in de
groep [Afbeelding].
Afbeelding selecteren
1 Klik op de tab [Afbeelding].
2 Klik op [Afbeelding wijzigen] in de groep
[Afbeelding].
De afbeelding is geselecteerd en verschijnt
als hieronder afgebeeld.
1 Handvat
2 Rode lijn
Afbeelding verplaatsen
Sleep de geselecteerde afbeelding naar de
gewenste plaats.
Afbeelding vergroten/verkleinen
Sleep het handvat om de afbeelding het gewenste
formaat te geven.
Dichtheid van
achtergrondafbeelding
aanpassen
b
Druk op de sneltoets <F6> om te schakelen tussen
weergave van de afbeelding (Aan (100%)) en
vage weergave op dichtheid (75%, 50% en 25%)
of verbergen van de afbeelding (Uit).
Verbergen (uit)
50%
25%
75%
100%
Formaat, hoek en plaats
van de afbeelding wijzigen
b
Op de statusbalk worden de afmetingen (breedte
en hoogte) van de afbeelding weergegeven.
b
Als u de toets <Shift> ingedrukt houdt terwijl u het
handvat sleept, wordt de afbeelding vergroot of
verkleind vanuit het middelpunt van de afbeelding.
1
2
153
Afbeeldingsinstellingen wijzigen
Afbeelding roteren
Een afbeelding kan worden geroteerd in stappen
van 90°.
1 Klik op de tab [Afbeelding].
2 Klik op [Rechtsom roteren] of op [Linksom
roteren] in de groep [Bewerken].
Afbeelding verwijderen
1 Klik op de tab [Afbeelding].
2 Klik op [Verwijderen] in de groep
[Bewerken].
U kunt een afbeelding ook verwijderen door deze te
selecteren en vervolgens op de toets <Delete> te
drukken.
cc “Formaat, hoek en plaats van de
afbeelding wijzigen” op pagina 152
Opslaan als bestand
1 Klik op de tab [Afbeelding].
2 Klik op [Opslaan] in de groep [Afbeelding]
en vervolgens op [naar bestand].
3 Selecteer het station, de map en het gewenste
bestandstype. Typ de bestandsnaam. Klik op
[Opslaan].
Uitvoeren naar klembord
1 Klik op de tab [Afbeelding].
2 Klik op [Opslaan] in de groep [Afbeelding]
en vervolgens op [naar Klembord].
Rechtsom roteren
Linksom roteren
Beeldgegevens opslaan
b
U kunt de afbeeldingsgegevens opslaan in de
volgende bestandstypen: Windows-bitmap (.bmp),
Exif (.jpg).
154
Borduurpatronen maken met afbeeldingen
Lesgids 7: print en borduur
Lesgids 7: print en borduur
In dit voorbeeld maken we een ontwerp waarbij een patroon en een afbeelding worden gecombineerd.
Het voorbeeldbestand voor deze lesgids vindt u in Documenten (Mijn documenten)\PE-DESIGN 10\
Tutorial\Tutorial_7.
In dit voorbeeld gebruiken we de afbeelding van een
geschenkdoos (Bear_Background.jpg) en het
borduurpatroon van de beer (tutorial_7_Bear.pes).
1 Start Layout & Editing.
Geef een Ontwerppagina-formaat van 130 ×
180 mm op.
cc “De instellingen van de ontwerppagina
opgeven” op pagina 14
2 Klik op de tab [Afbeelding].
3 Klik op [Openen] in de groep [Afbeelding] en
vervolgens op [van bestand].
4 Importeer het bestand
[Bear_Background.jpg].
Selecteer het bestand Bear_Background.jpg
in de map [Documenten (Mijn documenten)\
PE-DESIGN 10\Tutorial\Tutorial_7].
cc “Beeldgegevens importeren” op
pagina 150.
5 Open het deelvenster [Importeren].
Stap 1 Een patroon maken in combinatie met een achtergrondafbeelding
Stap 2 De achtergrondafbeelding afdrukken
Stap 3 Het positioneringsvel afdrukken
Stap 4 Borduren
De achtergrondafbeelding afgedrukt op de stof.
Borduren
Stap 1 Een patroon maken in
combinatie met een
achtergrondafbeelding
155
Lesgids 7: print en borduur
6 Importeer het bestand [tutorial_7_Bear.pes].
Selecteer [Zelfstudie] in de selector [Van] en
[Zelfstudie_07] in de selector [Categorie].
Sleep [tutorial_7_Bear.pes] naar de
Ontwerppagina.
cc “Borduurontwerpen importeren” op
pagina 91
7 Voer de tekst in.
Selecteer ingebouwd lettertype [Nr. 30] en
garenkleur [ROSEROOD].
Typ “Happy Birthday!”.
cc “Tekst invoeren” op pagina 106
8 Vorm de tekst zodanig om dat deze in het
ontwerp van de afbeelding past.
a Klik op de tab [Teksteigenschappen].
b Schakel het selectievakje [Omvormen] in
en klik op .
c Sleep het rotatiehandvat om de hoe van
het patroon aan te passen.
d Sleep of een handvat om de grootte
van het patroon aan te passen.
cc “Tekst omvormen” op pagina 111 en
“Patronen roteren” op pagina 33
9 Nadat het ontwerp is voltooid, slaat u de
borduurgegevens op een medium op zodat
deze kunnen worden overgebracht naar de
borduurmachine.
cc Zie “Opslaan” op pagina 95 voor meer
informatie over het opslaan van
borduurpatronen.
Meer bijzonderheden over het
overbrengen van ontwerpen naar een
borduurmachine vindt u in
“Borduurontwerpen overbrengen naar
machines” op pagina 201.
a
b
b
c
d
156
Borduurpatronen maken met afbeeldingen
Lesgids 7: print en borduur
Druk de achtergrondafbeelding af op een opstrijkvel
of op bedrukbare stof.
1 Klik op en vervolgens op [Afdrukken] en
op [Printerinstelling].
2 Geef de afdrukinstellingen op.
a Selecteer de printer die u wilt gebruiken.
b Selecteer onder [Papier] en
[Afdrukstand] de juiste instellingen voor
het opstrijkvel of de bedrukbare stof.
c Selecteer [Afdrukmodus afbeelding].
d Selecteer [Afbeelding afdrukken op
bedrukbare stof of opstrijkvel.].
e Als u een omgeklapte afbeelding wilt
afdrukken op een opstrijkvel, schakelt u
het selectievakje [Afbeelding omgeklapt
afdrukken] in.
Op sommige printers wordt een
afbeelding automatisch omgeklapt
afgedrukt wanneer u een opstrijkvel
selecteert als papier. Als u dit type printer
gebruikt, schakelt u het selectievakje
[Afbeelding omgeklapt afdrukken] uit.
Meer bijzonderheden vindt u in de
instructies voor de printer die u gebruikt.
3 Klik op [Positie wijzigen].
4 Controleer de positie van de afbeelding.
Wanneer een gedeelte van de afbeelding
buiten het afdrukgebied valt, sleept u de
afbeelding om de positie ervan aan te passen.
5 Klik op [OK].
6 Klik op [Afdrukken].
Stap 2 De achtergrondafbeelding
afdrukken
a
b
c
d
e
b
Als u de afdrukafbeelding wilt controleren, klikt u
op [Afdrukvoorbeeld].
157
Lesgids 7: print en borduur
7 Geef de gewenste instellingen op in het
dialoogvenster [Printerinstelling] en klik op
[OK].
cc “Afdrukken” op pagina 96.
Het afdrukken begint.
Druk een vel af om de afbeelding en het
borduurpatroon uit te lijnen.
1 Geef de afdrukinstellingen op.
a Selecteer onder [Papier] en
[Afdrukstand] de juiste instellingen voor
het papier waarop u wilt afdrukken.
b Selecteer [Vel papier afdrukken om
afgedrukte afbeelding en
borduurpatroon uit te lijnen.].
2 Klik op [Afdrukken].
3 Geef de gewenste instellingen op in het
dialoogvenster [Printerinstelling] en klik op
[OK].
cc “Afdrukken” op pagina 96.
Het afdrukken begint.
1 Wanneer u een opstrijkvel gebruikt, brengt u
de afbeelding over op de stof.
2 Span de stof in het borduurraam.
b
Raadpleeg de instructies voor de opstrijkvellen en
bedrukbare stoffen voor meer informatie.
Stap 3 Het positioneringsvel
afdrukken
a
b
b
Als u de afdrukafbeelding wilt controleren, klikt u
op [Afdrukvoorbeeld].
Stap 4 Borduren
b
Raadpleeg de instructies voor de opstrijkvellen
voor meer informatie.
158
Borduurpatronen maken met afbeeldingen
Lesgids 7: print en borduur
3 Plaats het positioneringsvel op de te borduren
stof en lijn deze uit met de afgedrukte
afbeelding.
Wanneer het positioneringsvel te groot is,
knipt u het tot een aanvaardbare grootte
zodat u de posities ermee kunt uitlijnen.
Plak het positioneringsvel op de stof zodat
het op zijn plaats blijft.
4 Bevestig het borduurraam aan de
borduurmachine.
Zorg dat het positioneringsvel niet verschuift.
5 Lijn de naald uit met de markering in het
midden van het positioneringsvel.
Wanneer de borduurmachine een
ingebouwde camera heeft, drukt u op de
betreffende knop om de
positioneringsmarkering te detecteren en
de borduurpositie automatisch uit te lijnen.
Bij borduurmachines zonder camera lijnt u
de posities handmatig uit.
6 Nadat het positioneren is voltooid, verwijdert u
het positioneringsvel van de stof.
7 Start de borduurmachine en borduur het
patroon.
b
Raadpleeg de bedieningshandleiding van de
borduurmachine voor meer informatie over het
gebruik ervan.
Enkele patronen van voltooide voorbeelden
voor “Print en borduur” vindt u in onderstaande
map.
Documenten (Mijn documenten)\
PE-DESIGN 10\Sample\Layout & Editing\Print
and Stitch
159
Lesgids 7: print en borduur
Bewerkingen voor specifieke
toepassingen
In dit gedeelte worden bewerkingen beschreven
om borduurpatronen te maken met handmatige
borduurinstellingen en bewerkingen voor
specifieke toepassingen zoals applicaties,
geborduurde lapjes en grote borduurpatronen.
161
Lesgids 8-1: applicaties maken
Lesgids 8-1: applicaties maken
De Applicatiewizard geeft aanwijzingen om gemakkelijk applicaties te maken. In dit voorbeeld maken we een
applicatie met gaten (lege gebieden).
Het voorbeeldbestand voor deze lesgids vindt u in Documenten (Mijn documenten)\PE-DESIGN 10\
Tutorial\Tutorial_8.
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Vormen] in de groep [Functies] en
vervolgens op .
3 Sleep de aanwijzer in de Ontwerppagina om
een cirkel te tekenen.
4 Selecteer zoals beschreven in stap 1 en
2 en sleep de aanwijzer in de Ontwerppagina
om een hart te tekenen boven op de cirkel.
5 Selecteer de twee patronen, klik op [Overlap
wijzigen] in de groep [Bewerken] en
selecteer [Overlapping van 2 kleurgebieden
instellen] om overlapping van twee
kleurgebieden toe te passen.
cc “Overlapping van twee kleurgebieden”
op pagina 39
1 Selecteer het buitenste patroon en klik op
[Applicatiewizard] op het tabblad
[Beginscherm] om het dialoogvenster
[Applicatiewizard] te openen.
Afwerking
Stap 1 Een applicatiepatroon maken
Stap 2 De applicatiewizard gebruiken
b
U kunt de Applicatiewizard niet gebruiken als u
een patroon hebt geselecteerd met daarin tekst
waarop de eigenschap [Tekstplaatsing] is
toegepast.
Stap 1 Een applicatiepatroon
maken
Stap 2 De applicatiewizard
gebruiken
b
Let op dat u het buitenste patroon selecteert
voordat u het dialoogvenster [Applicatiewizard]
start.
162
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Lesgids 8-1: applicaties maken
2 Geef instellingen in het dialoogvenster
[Applicatiewizard] op in deze volgorde:
a -
f.
a Applicatiemateriaal
b Applicatiepositie
c Vastzetten
d Deksteek
e Patroon uitvoeren
f App. maken m overlap. van twee
kleurgebieden
Dit selectievakje verschijnt wanneer u een
patroon gebruikt waarop overlapping van
kleurgebieden is toegepast, en waarvoor
[Vervangen] is geselecteerd onder
[Patroon uitvoeren].
3 Geef in [Applicatiemateriaal] snijlijnen op
voor de applicatie.
De mogelijkheden zijn: de omtrek van de
applicatie naaien als stiksteken, of de
applicatie uitsnijden, of deze niet naaien, noch
uitsnijden.
Voor dit voorbeeld selecteert u [Ja] en
vervolgens [Open borduurwerk].
4 [Applicatiepositie] is automatisch
opgegeven.
Voor de geleidelijn voor het bevestigen van
de applicatie is ingesteld dat deze lijn
automatisch wordt genaaid.
5 Geef in [Vastzetten] rijgsteken op voor de
applicatie.
U kunt het applicatiestuk met rijgsteken
bevestigen aan de basisstof. Selecteer een
van de drie steken.
Voor dit voorbeeld selecteert u [Ja] en
vervolgens [V-steek].
b
Als u alle standaardinstellingen wilt herstellen, klikt
u op [Standaard].
ab c d e
f
Stiksteek
Selecteer deze instelling om
de snijlijn te naaien en knip
vervolgens met een schaar
langs de snijlijn.
Open borduurwerk
Deze instelling is alleen
beschikbaar onder
voorwaarde dat
cc “Basisvereisten voor
open-
borduurwerkfuncties” op
pagina 173
Selecteer deze instelling om
de stof te snijden met
snijnaaldjes op de machine.
Satijnsteek E-steek V-steek
163
Lesgids 8-1: applicaties maken
6 Geef in [Deksteek] de steken op om de
applicatie te bevestigen. Selecteer het
naaitype en andere eigenschappen
([Breedte] en [Dichtheid]) om de applicatie
te voltooien.
Voor dit voorbeeld selecteert u
“Satijnsteek” en vervolgens stelt u
[Breedte] in op3,0 mm en [Dichtheid] op
“5,0 lijn/mm”.
cc Meer bijzonderheden over de
instellingen [Steek], [Interval] en
[Steeklengte] vindt u in“E/V-steek” op
pagina 328
7 Onder [Patroon uitvoeren] selecteert u of
deksteken worden toegevoegd rond het hele
patroon ([Toevoegen]) of dat deksteken
worden genaaid voor als vormlijnen
([Vervangen]).
Voor dit voorbeeld selecteert u
[Vervangen].
8 Geef overlapping van twee kleurgebieden op
in [App. maken m overlap. van twee
kleurgebieden].
Schakel dit selectievakje in wanneer u een
applicatie met gaten (lege gebieden) maakt.
Voor dit voorbeeld schakelt u dit
selectievakje in.
Satijnsteek
U kunt instellingen
opgeven voor
[Breedte] en
[Dichtheid].
E-steek
U kunt instellingen
opgeven voor
[Steek], [Interval]
en [Steeklengte].
V-steek
U kunt instellingen
opgeven voor
[Steek], [Interval]
en [Steeklengte].
Toevoegen
U kunt instellingen
opgeven voor
[Afstand tot
origineel patroon:].
Vervangen
b
Dit selectievakje verschijnt wanneer alleen het
buitenste patroon met overlapping van twee
kleurgebieden of alleen een tekstpatroon (met
andere lettertypen dan ingebouwde lettertypen
025 en 029, door de gebruiker gedefinieerde
lettertypen of lettertypen van Kleine tekst) is
geselecteerd, of wanneer [Vervangen] is
geselecteerd onder [Patroon uitvoeren].
* Onder bepaalde voorwaarden kunt u meerdere
tekstpatronen selecteren.
164
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Lesgids 8-1: applicaties maken
9 Klik op [OK] om het dialoogvenster
Applicatiewizard af te sluiten.
Over de instellingen
uitvoerpatroon
Toevoegen
Er worden deksteken gecreëerd rond het
originele patroon.
Onder [Afstand tot origineel patroon:] geeft u
de afstand tussen de deksteken en het originele
patroon op.
Hiermee kunt u meerdere patronen combineren.
Vervangen
Er worden deksteken genaaid voor de omtrekken
van het originele patroon.
Het originele patroon wordt verwijderd.
U kunt vorm- en tekstpatronen gebruiken als
origineel patroon. Onderstaande patronen kunt u
echter niet gebruiken.
- Open lijnen
- Gesloten lijnen die elkaar snijden
- Tekst die is gemaakt met ingebouwde
lettertypen 025 en 029, door de gebruiker
gedefinieerde lettertypen of lettertypen van
Kleine tekst
- Originele patronen die een vorm- en een
tekstpatroon bevatten
b
De vorm van het applicatiemateriaal wordt
weergegeven zoals hieronder, naar gelang of het
selectievakje [App. maken m overlap. van twee
kleurgebieden] is ingeschakeld of niet.
Wanneer het selectievakje
[App. maken m overlap. van
twee kleurgebieden] is
uitgeschakeld
Wanneer het selectievakje
[App. maken m overlap. van
twee kleurgebieden] is
ingeschakeld
b
Wanneer [Open borduurwerk] is geselecteerd
onder [Applicatiemateriaal]:
Niet gesneden gedeelten blijven snijlijnen die
zijn opgegeven met de Applicatiewizard. Knip
deze met de schaar nadat u klaar bent met
borduren.
a
De instelling [Toevoegen] is niet beschikbaar als
het steekpatroon niet bestaat, bijvoorbeeld
wanneer naaitype lijn en gebied beide zijn
ingesteld op [Niet genaaid].
165
Lesgids 8-1: applicaties maken
b
Wanneer meerdere patronen zijn geselecteerd,
worden deksteken gecreëerd zoals hieronder.
Als de patronen niet overlappen
Deksteken worden gecreëerd voor elk patroon.
Als de patronen overlappen
Met de instelling [Toevoegen] worden
deksteken gemaakt voor een omtrek rond alle
patronen.
[Toevoegen]
[Vervangen]
[Toevoegen]
[Vervangen]
166
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Lesgids 8-2: geborduurde lapjes maken
Lesgids 8-2: geborduurde lapjes maken
De Wizard voor geborduurde patch geeft aanwijzingen om gemakkelijk geborduurde lapjes te maken.
Het voorbeeldbestand voor deze lesgids vindt u in Documenten (Mijn documenten)\PE-DESIGN 10\
Tutorial\Tutorial_8.
1 Selecteer de geschikte [Vormen]-functie en
teken een hart.
cc “Diverse vormen tekenen” op pagina 62.
2 Importeer het vispatroon uit de categorie
[Waterdieren] van de Ontwerpbibliotheek.
cc “Vanuit Ontwerpbibliotheek” op
pagina 91.
3 Selecteer de [Tekst]-functie en typ “I”, “Fresh”
en “Fish”.
cc “Tekst invoeren” op pagina 106.
4 Sleep elk patroon zodat het ontwerp in balans
is.
Stap 1 Het patroon van het lapje maken
Stap 2 Werken met de wizard voor geborduurde lapjes
b
U kunt de Wizard voor geborduurde patch niet
gebruiken als u een patroon hebt geselecteerd
met daarin tekst waarop de eigenschap
[Tekstplaatsing] is toegepast.
Stap 1 Het patroon van het lapje
maken
167
Lesgids 8-2: geborduurde lapjes maken
1 Selecteer alle patronen en klik op het tabblad
[Beginscherm].
2 Klik op [Wizard Geborduurde patch] in de
groep [Knippen en naaien] om de [Wizard
voor geborduurde patch] te starten.
3 Geef instellingen in het dialoogvenster
[Wizard voor geborduurde patch] op in
deze volgorde: a - b.
a Satijnsteek
b Snijlijn
4 Onder [Satijnsteek] geeft u een rand op voor
het geborduurde lapje.
Voor dit voorbeeld selecteert u [Ja] en
vervolgens stelt u [Breedte] in op “3,0
mm”, [Dichtheid] op “4,5 lijn/mm” en
[Afstand tot origineel patroon:] op “5,0
mm”.
5 Onder [Snijlijn] geeft u de snijlijnen op voor
het geborduurde lapje.
U kunt de snijlijn van het geborduurde lapje
naaien als stiksteken, of het geborduurde
lapje uitsnijden.
Voor dit voorbeeld selecteert u [Stiksteek]
en vervolgens stelt u [Afstand tot
satijnsteek:] in op “3,0 mm”.
6 Klik op [OK] om het dialoogvenster [Wizard
voor geborduurde patch] af te sluiten.
Stap 2 Werken met de wizard
voor geborduurde lapjes
b
Als u alle standaardinstellingen in de [Wizard
voor geborduurde patch] wilt herstellen, klikt u
op [Standaard].
ab
a
De instellingen [Breedte], [Dichtheid] en
[Afstand tot origineel patroon:] zijn
beschikbaar als u [Ja] hebt geselecteerd.
•Met [Afstand tot origineel patroon:] kunt u de
afstand tussen het originele patroon en de rand
opgeven.
Stiksteek
Selecteer deze instelling om
de snijlijn te naaien en knip
vervolgens met een schaar
langs de snijlijn.
Open borduurwerk
Deze instelling is alleen
beschikbaar onder
voorwaarde dat
cc “Basisvereisten voor
open-
borduurwerkfuncties” op
pagina 173
Selecteer deze instelling om
de stof te snijden met
snijnaaldjes op de machine.
b
Wanneer [Open borduurwerk] is geselecteerd
onder [Snijlijn], blijven er niet-gesneden
gedeelten in snijlijnen die zijn opgegeven met de
Wizard voor geborduurde patch. Knip deze met
de schaar nadat u klaar bent met borduren.
De kleur van de satijnsteken is de kleur die
momenteel is opgegeven in de Ontwerppagina.
168
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Lesgids 8-2: geborduurde lapjes maken
Wanneer [Satijnsteek] is ingesteld op [Ja]
De afstand tussen het patroon van het lapje en de
satijnsteken geeft u op onder [Afstand tot origineel
patroon:]. De afstand tussen de satijnsteken en de
snijlijn geeft u op onder [Afstand tot satijnsteek:].
1 Patroon van het lapje
2 Satijnsteek
3 Snijlijn
Als u meerdere patronen selecteert voor het lapje,
verschilt het resultaat naar gelang de afstanden
tussen de patronen onderling, en tussen de
patronen, satijnsteken en snijlijn, en ook naar
gelang de breedte van de satijnsteken.
Wanneer [Satijnsteek] is ingesteld op [Nee]
De afstand tussen het patroon van het lapje en de
snijlijn geeft u op onder [Afstand tot origineel
patroon:].
1 Patroon van het lapje
2 Snijlijn
Als meerdere patronen zijn geselecteerd voor het
lapje, verschilt het resultaat naar gelang de
afstanden tussen de patronen onderling, en tussen
de patronen en de snijlijn.
Praktisch gebruik van de
satijnsteek en snijlijn
12 3
1
2
169
Lesgids 8-3: Een open-borduurwerkpatroon maken gevuld met netstructuursteken
Lesgids 8-3: Een open-borduurwerkpatroon
maken gevuld met netstructuursteken
Open-borduurwerkpatronen, een combinatie van borduren en snijden met snijnaaldjes, kunt u creëren met de
uitgebreide functies. Met de [Wizard voor open borduurwerk] maakt u gemakkelijk een open-
borduurwerkpatroon.
Het voorbeeldbestand voor deze lesgids vindt u in Documenten (Mijn documenten)\PE-DESIGN 10\
Tutorial\Tutorial_8.
De open-borduurwerkfuncties zijn alleen
beschikbaar als u eerst klikt op en vervolgens
op [Ontwerpinstellingen]. Onder [Machinetype]
selecteert u .
Wanneer u de open-borduurwerkfuncties niet
gebruikt, hoeft u deze instelling niet te selecteren.
cc “De instellingen van de ontwerppagina
opgeven” op pagina 14
1 Open het deelvenster [Importeren].
2
Selecteer
[Contourvormen]
in de selector
[Van]
en
[Bladeren]
in de selector
[Categorie]
. Selecteer
vervolgens
[OL_clover01.pes]
, en klik op
[Importeren]
.
Stap 1 Een omtrekvorm creëren voor open borduurwerk
Stap 2 De wizard voor open borduurwerk gebruiken
Afwerking
Stap 1 Een omtrekvorm creëren
voor open borduurwerk
b
Patronen in [Contourvormen] in de selector
[Van] zijn geschikt om open-borduurwerkpatronen
mee te maken.
170
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Lesgids 8-3: Een open-borduurwerkpatroon maken gevuld met netstructuursteken
3 Vergroot het patroon dat is geïmporteerd in de
Ontwerppagina.
4 Hef de groepering van het patroon op.
Selecteer het patroon, klik erop met de
rechtermuisknop en klik op [Groep
opheffen].
1
Selecteer de vier bladeren en klik op de tab
[Beginscherm]
.
2 Klik op [Wizard voor open borduurwerk] in
de groep [Knippen en naaien] om de
[Wizard voor open borduurwerk] te starten.
3 Geef instellingen in de [Wizard voor open
borduurwerk] op in deze volgorde:
a - e.
a Gesneden rand stabiliseren
b Snijlijn
c Wateroplosbare steunstof bevestigen
d Netstructuur
e Satijnen deksteek
4 Geef stiksteken op langs de rand voordat u
snijdt in [Gesneden rand stabiliseren].
Wanneer u opgeeft dat stiksteken worden
genaaid voordat de stof wordt gesneden, worden
de snijranden afgehecht zodat ze niet rafelen.
Voor dit voorbeeld selecteert u [Ja].
Stap 2 De wizard voor open
borduurwerk gebruiken
b
U kunt de [Wizard voor open borduurwerk]
ook gebruiken als gesloten vormpatronen of
tekstpatronen zijn geselecteerd.
Als een lijn van het patroon zichzelf kruist, is de
[Wizard voor open borduurwerk] niet
beschikbaar.
Tekst met ingebouwde lettertypen 025 en 029
en door de gebruiker gedefinieerde lettertypen
kunt u niet gebruiken.
U kunt vorm- en tekstpatronen niet combineren.
b
Als u alle standaardinstellingen wilt herstellen, klikt
u op [Standaard].
a b c d e
171
Lesgids 8-3: Een open-borduurwerkpatroon maken gevuld met netstructuursteken
5 Geef het type snijlijn op in [Snijlijn].
Selecteer of de stof wordt gesneden langs de
snijlijn of dat de snijlijn gehandhaafd blijft als
stiksteken.
Voor dit voorbeeld selecteert u [Open
borduurwerk].
6 Geef het bevestigen van de wateroplosbare
steunstof op in [Wateroplosbare steunstof
bevestigen].
De wateroplosbare steunstof wordt bevestigd
met stiksteken nadat de stof is gesneden. Om
te voorkomen dat het borduurwerk zijn vorm
verliest na het snijden, plaatst u
wateroplosbare steunstof in de uitgesneden
gedeelten en naait u deze vast.
Voor dit voorbeeld selecteert u [Ja].
7 Geef in [Netstructuur] netstructuursteken op
in de uitgesneden gedeelten.
Wanneer u netstructuursteken naait in de
uitgesneden gedeelten, kunt de uitgesneden
gedeelten van binnen verstevigen. Zo hebt u
ook meer ontwerpvariatie.
Voor dit voorbeeld selecteert u [Ja].
Selecteer de parameters volgens de
procedure van stap
8 t/m 10, wanneer
[Netstructuur] is ingesteld op [Ja].
8 Geef het netstructuursteekpatroon op in
[Patroon].
Er zijn vijf netstructuursteekpatronen
beschikbaar.
Voor dit voorbeeld selecteert u
[Patroon 2].
Open borduurwerk
Deze instelling is
alleen beschikbaar
onder voorwaarde dat
cc
“Basisvereisten voor
open-
borduurwerkfuncties”
op pagina 173
Selecteer deze
instelling om de stof te
snijden met
snijnaaldjes op de
machine.
Stiksteek
Selecteer deze
instelling om de snijlijn
te naaien en knip
vervolgens met een
schaar langs de
snijlijn.
Patroon 1 Patroon 2
Patroon 3 Patroon 4
Patroon 5
172
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Lesgids 8-3: Een open-borduurwerkpatroon maken gevuld met netstructuursteken
9 Geef in [Afstand] de patroonafstand op voor
de netstructuursteek.
Voor dit voorbeeld stelt u de afstand in op
[3,0 mm].
10 Geef in [Richting] de patroonrichting op voor
de netstructuursteek.
Voor dit voorbeeld stelt u de richting in op
[0°]
.
11 Geef in [Satijnen deksteek] satijnsteken op
na het snijden.
Langs de randen van inwendige uitgesneden
gedeelten worden satijnsteken genaaid.
De zigzagsteek of stamsteek wordt gebruikt
als versteviging voor de satijnsteken.
Voor dit voorbeeld selecteert u [Ja].
Selecteer de parameters volgens de
procedure van stap
12 t/m 13, wanneer
[Satijnen deksteek] is ingesteld op [Ja].
12
Geef in
[Breedte]
de breedte voor de satijnsteken op.
Voor dit voorbeeld stelt u de afstand in op
[4,0 mm].
13
Geef in
[Dichtheid]
de dichtheid voor de satijnsteken
op.
Voor dit voorbeeld stelt u de dichtheid in op
[6,5 lijn/mm].
14
Klik op
[OK]
om de
[Wizard voor open
borduurwerk]
af te sluiten.
2,0 mm 10,0 mm
90°
3,0 mm 6,0 mm
5,0 lijn/mm 7,0 lijn/mm
173
Werken met de open-borduurwerkfuncties
Werken met de open-borduurwerkfuncties
Controleer het volgende alvorens open-borduurwerkfuncties te gebruiken.
Stel het “Machinetype” in op
borduurmachine met meerdere naalden
De open-borduurwerkfuncties zijn alleen beschikbaar
als u eerst klikt op en vervolgens op
[Ontwerpinstellingen]
. Onder
[Machinetype]
selecteert u .
U kunt een open-
borduurwerkpatroon maken van
omtrekvormen en tekst.
Omtrekvormen die zijn getekend met de
hieronder aangegeven functies.
Tekst die is gecreëerd in andere lettertypen dan
ingebouwde lettertypen 025 en 029, door de gebruiker
gedefinieerde lettertypen of lettertypen voor kleine tekst.
Patronen wanneer [Contourvormen] is
geselecteerd in de selector [Van] van het
deelvenster [Importeren].
Gebruik een machine met
meerdere naalden die een
upgrade heeft ondergaan om te
werken met open-
borduurwerkfuncties.
De borduurmachine moet zijn ingesteld op open-
borduurwerkmodus in het instellingenscherm,
alvorens u begint met borduren. Meer
bijzonderheden over de bediening van de
borduurmachine vindt u in de bijgeleverde
Bedieningshandleiding.
Basisvereisten voor open-
borduurwerkfuncties
a
U kunt open-borduurwerkfuncties niet gebruiken
met borduurmachines met één naald. Sommige
borduurmachines met meerdere naalden
ondersteunen de functies mogelijk ook niet.
Controleer of uw machine compatibel is met de
open-borduurwerkfuncties.
174
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Werken met de open-borduurwerkfuncties
Hieronder worden instellingen en venstergedeelten beschreven die specifiek gaan over open-
borduurwerkfuncties.
1 naaivolgorde
De snijlijnen verschijnen in één kader in het
deelvenster [naaivolgorde] en het pictogram
voor de snijnaald ernaast.
2 Ontwerppagina
De snijlijnen worden weergegeven als grijze
stippellijnen in de Ontwerppagina, ongeacht of
[Effen weergave], [Stekenweergave] of
[Realistisch voorbeeld] is geselecteerd.
3 Naai-eigenschappen
In het deelvenster [Naai-eigenschappen] kunt
u uitvoerige snij-instellingen opgeven voor de
open-borduurwerkfuncties.
cc “Open borduurwerk” onder “Lijnnaai-
eigenschappen” op pagina 329
4 Voorbeelden van snijlijnen bekijken
|n het deelvenster [Steeksimulator] worden de
snijnaaldjes weergegeven in vier verschillende
tinten grijs.
In een steeksimulatie worden de snijlijnen
weergegeven als korte grijze lijnen die de
naaldposities aangeven om de snedes te
maken.
Layout & Editing-venster voor open-borduurwerkpatronen
3
1
4
2
5
Tijdens bewerken In een steeksimulatie
175
Werken met de open-borduurwerkfuncties
5 Eigenschappen ontwerp controleren
Wanneer [Open borduurwerk] is toegewezen
aan een lijn in de selector [Naaitype lijn], ziet
het [Eigenschappen ontwerp]-scherm eruit
zoals hieronder.
U kunt open-borduurwerkpatronen overbrengen
naar een machine, opslaan en afdrukken.
Overbrengen
Overbrengen met een USB-medium
Met in de handel verkrijgbare USB-media kunt u open-
borduurwerkpatronen overbrengen naar
borduurmachines die compatibel zijn met USB-media.
cc “Met een USB-medium gegevens
overbrengen naar een machine” op
pagina 201
Gegevens direct overbrengen naar het
geheugen van de machine
U kunt open-borduurwerkpatronen direct
overbrengen naar borduurmachines die u met een
USB-kabel kunt aansluiten op een computer.
cc “Gegevens direct overbrengen naar het
geheugen van de machine” op
pagina 201
Opslaan
Open-borduurwerkpatronen opslaan als
.pes-bestand
Voor meer bijzonderheden, zie “Opslaan en
afdrukken” op pagina 95.
b
U kunt [Kleurvolgorde] ook bekijken in het
[Eigenschappen ontwerp]-scherm in de Design
Database.
a
In patronen waarvoor u [Open borduurwerk]
hebt geselecteerd in de selector [Naaitype lijn],
zijn de instellingen voor lijnkleur en gebied
naaien niet beschikbaar.
Ontwerpen die [Open borduurwerk] bevatten
als naaitype lijn, worden opgeslagen als open-
borduurwerkpatronen.
cc “Open-borduurwerkpatronen overbrengen/
opslaan/exporteren” op pagina 175
Open-borduurwerkpatronen die u hebt gemaakt,
kunt u alleen gebruiken met borduurmachines
die een upgrade hebben ondergaan voor open
borduurwerk.
Met PE-DESIGN 10 verandert het lijnnaaitype
[Open borduurwerk] in [Stiksteek] in
onderstaande situaties.
Wanneer u de instelling [Machinetype] (op
het tabblad [Ontwerppagina] van het
dialoogvenster [Ontwerpinstellingen])
wijzigt van borduurmachine met meerdere
naalden naar borduurmachine met één naald
Wanneer u een open-borduurwerkpatroon
importeert terwijl [Machinetype] (op het
tabblad [Ontwerppagina]) is ingesteld op
borduurmachine met één naald.
Met een originele kaart of de functie Link
(Verbinding) kunt u een open-borduurwerkpatroon
niet overbrengen naar een machine.
U kunt open-borduurwerkpatronen niet maken in
Design Center. Als u het naaitype lijn wilt instellen op
[Open borduurwerk]
, gebruik dan Layout & Editing.
Open-
borduurwerkpatronen
overbrengen/opslaan/
exporteren
a
Met een originele kaart of de functie Link
(Verbinding) kunt u open-borduurwerkpatronen
niet overbrengen naar een machine.
U kunt open-borduurwerkpatronen alleen
overbrengen naar de borduurmachine nadat u
de upgrade voor open borduurwerk hebt
geïnstalleerd en gecertificeerd voor de machine.
a
Ontwerpen die [Open borduurwerk] bevatten als
naaitype lijn, worden opgeslagen als open-
borduurwerkpatronen.
176
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Werken met de open-borduurwerkfuncties
Exporteren
Open-borduurwerkpatronen exporteren
naar andere bestandstypen
De open borduurwerkpatronen die u hebt gemaakt
kunnen worden geconverteerd naar andere
bestandstypen (.dst, .hus, .exp, .pcs, .vip, .sew, .jef,
.csd, .xxx en .shv) en worden uitgevoerd.
Als ze worden geëxporteerd als een ander
bestandstype, worden de snijlijnen gewijzigd in een
stiksteek.
177
Lesgids 9-1: Gesplitste borduurontwerpen maken
Lesgids 9-1: Gesplitste
borduurontwerpen maken
Layout & Editing heeft een functie om gesplitste borduurontwerpen te maken wanneer het borduurpatroon dat
u maakt groter is dan de borduurring.
Het voorbeeldbestand voor deze lesgids vindt u in Documenten (Mijn documenten)\PE-DESIGN 10\
Tutorial\Tutorial_9.
1 Klik op en op [Ontwerpinstellingen].
2 Geef het formaat van de Ontwerppagina en
het formaat van de ontwerpgedeelten op.
a Selecteer het type borduurmachine dat u
gebruikt.
b Selecteer [Aangepast formaat] en typ of
selecteer vervolgens de gewenste
breedte en hoogte voor de
Ontwerppagina. Met deze instelling geeft
u precies de breedte en hoogte van een
ontwerp op. Voor dit voorbeeld stelt u de
breedte in op 230 mm en de hoogte op
330 mm.
c Klik op de selector [Formaat deelgebied
(voor ringformaat)] en selecteer
vervolgens de grootte van de gedeelten
(uw borduurring). Voor dit voorbeeld
selecteert u 120 × 170 mm
(130 × 180 mm).
3 Klik op [OK].
Stap 1 Het formaat van de ontwerppagina opgeven in Layout & Editing
Stap 2 Het borduurontwerp maken
Stap 3 Borduurvolgorde controleren
Stap 4 Steunstof bevestigen aan de stof
Stap 5 Markeer de borduurpositie op de stof met behulp van het positioneringsvel
Stap 6 Stof in de ring plaatsen
Stap 7 Borduren
Stap 1 Het formaat van de
ontwerppagina opgeven
in Layout & Editing
a
b
c
b
Met de instelling [Formaat deelgebied (voor
ringformaat)] worden de breedte en hoogte van
de deelgebieden 10 mm verkleind, zodat u de
plaats van de stof enigszins kunt aanpassen. De
10 mm is voor de overlapping.
•De [Formaat deelgebied (voor ringformaat)]
hoeft niet overeen te komen met het formaat van
de Ontwerppagina. Selecteer het ringformaat
dat u voor het naaien wilt gebruiken.
178
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Lesgids 9-1: Gesplitste borduurontwerpen maken
In dit voorbeeld gebruiken we een van de
kantborduurpatronen die worden geleverd bij de software.
1 Open het deelvenster [Importeren].
2 Selecteer [Zelfstudie] in de selector [Van] en
[Zelfstudie_9] in de selector [Categorie]. Klik
op [tutorial_9-1.pes] en vervolgens op
[Importeren].
cc
“Borduurontwerpen importeren” op pagina 91.
Controleer de naaivolgorde om te zien in welke
volgorde de ontwerpgedeelten worden genaaid.
Bepaal welke gedeelten van de stof in de ring
moeten worden geplaatst.
De ontwerpgedeelten worden genaaid van links
naar rechts, van boven naar onder.
1
Klik op en op
[Eigenschappen ontwerp]
.
2 Schakel het selectievakje [Toon info over
geselecteerde objecten] uit om de
afzonderlijke ontwerpgedeelten weer te
geven. Klik op [Volgende] en [Vorige] om
heen en weer te bewegen door alle gedeelten.
Controleer het ontwerp en klik vervolgens op
[Annuleren].
Stap 2
Het borduurontwerp maken
Stap 3
Borduurvolgorde controleren
a
Voordat u een borduurpatroon dat u hebt gemaakt
op een aangepaste Ontwerppagina opslaat,
worden stiksteken toegevoegd aan de rand van de
ontwerpgebieden. Deze dienen om de
ontwerpgebieden uit te lijnen tijdens het naaien.
Deze uitlijnsteken verschijnen in de kleur [NIET
GEDEFINIEERD] en kunnen niet worden bewerkt.
cc Memo van “Stap 7 Borduren” op pagina 181
179
Lesgids 9-1: Gesplitste borduurontwerpen maken
Bij borduren moet u altijd steunstof gebruiken om de
stof te verstevigen. Er zijn vele soorten steunstof.
Welk soort u gebruikt, hangt af van het soort stof dat
u borduurt. Voor grote ontwerpen die in gedeelten
worden opgesplitst moet u de steunstof aan de stof
bevestigen met bijvoorbeeld opstrijksteunstof. In
sommige gevallen moet u twee stukken steunstof
gebruiken voor uw borduurwerk.
Wanneer u textiellijm gebruikt, spuit u de lijm op een
stuk steunstof in een ring dat sterk genoeg is voor
het hele grote borduurwerk. In sommige gevallen
moet u twee stukken steunstof gebruiken voor uw
borduurwerk.
1 Perforeer een gat bij elke pijl op het
positioneringsvel.
2 Plaats het positioneringsvel op de stof en
steek de punt van een viltstift door elk gat op
de stof.
3 Verbind de markeringen om de
referentielijnen te tekenen.
4 Plaats het positioneringsvel op de stof en
markeer de punten A, B, C en D.
5 Als u een gebied rechts van het eerder
gemarkeerde gebied wilt markeren, lijnt u de
punten A en D op het positioneringsvel uit met
de markeringen B en C op de stof.
Stap 4 Steunstof bevestigen aan
de stof
a
De beste resultaten bereikt u als u de steunstof
aan de stof bevestigt (zoals beschreven op deze
pagina). Zonder de juiste steunstof verschuift
het ontwerp misschien doordat de stof
oprimpelt.
Controleer het advies op de verpakking van de
steunstof.
Stap 5
Markeer de borduurpositie
op de stof met behulp van
het positioneringsvel
b
De positioneringsvellen worden meegeleverd.
De positioneringsvellen bevinden zich ook in de
map [Positioning Sheet] en kunnen worden
afgedrukt met een printer.
Locatie van de positioneringsvellen:
C:\Program Files (x86)\Brother\PE-DESIGN 10\
Positioning Sheet.
De positioneringsvellen in de PDF-bestanden
zijn op werkelijke grootte. Zorg er bij het
afdrukken van het positioneringsvel voor dat u
het PDF-bestand op werkelijke grootte afdrukt.
Druk het bestand niet af wanneer dit wordt
vergroot of verkleind zodat het past op het
papierformaat.
AB
DC
AB
DC
AB
DC
180
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Lesgids 9-1: Gesplitste borduurontwerpen maken
6 Als u een gebied onder het eerder
gemarkeerde gebied wilt markeren, lijnt u de
punten A en B op het positioneringsvel uit met
de markeringen C en D op de stof.
7 Herhaal stap 5 tot en met 6 om het
positioneringsvel te verplaatsen en de
borduurpositie voor elk gedeelte van het
borduurpatroon te tekenen.
1 Plaats het borduurvel in de binnenring van de
borduurring. Plaats dit geheel zo op de stof dat
de middenlijn op het borduurvel terechtkomt
op de referentielijnen (die u op de stof hebt
getekend) voor het eerste patroon dat wordt
genaaid.
2 Houd de referentielijnen op het borduurvel
uitgelijnd met de referentielijnen voor het
eerste deelgebied. Plaats de stof en
binnenring van de borduurring in de buitenring
en trek de stof strak.
3 Als de stof in de ring is geplaatst, verwijdert u
het borduurvel.
a
Het snijpunt van de horizontale en verticale lijn
geeft het middelpunt van de borduurring aan.
Overweeg zorgvuldig hoe u de stof in de ring wilt
plaatsen, plaats het positioneringsvel op de stof
en trek lijnen om de borduurpositie aan te
geven. Aangezien alle borduurgebieden niet zijn
getekend op het positioneringsvel voor grote
borduurringen, moet u oppassen dat het
borduurgebied niet buiten het gemarkeerde
gebied op de stof valt, zoals hieronder
aangegeven.
AB
DC
AB
DC
Stap 6 Stof in de ring plaatsen
181
Lesgids 9-1: Gesplitste borduurontwerpen maken
1 Wanneer u grote borduurontwerpen
overbrengt naar de borduurmachine,
verschijnen deze ontwerpen op het
borduurmachinescherm zoals hieronder
aangegeven. In dit voorbeeld selecteert u het
eerste deelgebied (Aa).
2 Bevestig de borduurring aan de
borduurmachine. Plaats met de lay-
outfuncties van de machine de naaldstand op
het snijpunt van de lijnen die u hebt getekend
op de stof.
3 Borduur het geselecteerde patroon.
4 Verwijder de borduurring van de
borduurmachine. Verwijder vervolgens de stof
uit de ring.
5 Plaats de stof in de ring voor het volgende
ontwerpvlak.
cc “Stof in de ring plaatsen” op pagina 180
a
Plaats de stof en de ring op een vlak oppervlak.
Druk de binnenring goed in zodat de bovenrand
van de binnenring even hoog is als de
bovenrand van de buitenring.
Als u het borduurvel niet gebruikt, kunt u de stof
verticaal en horizontaal in de ring plaatsen met
behulp van de markeringen op de borduurring.
Aangezien echter op sommige
borduurmachines het middenpunt niet precies in
het midden ligt, krijgt u betere resultaten als u
het borduurvel gebruikt.
Een andere manier om de stof in de ring te
plaatsen: met zelfklevende steunstof die u
afzonderlijk in de ring kunt plaatsen. Verwijder
het beschermende papier en plaats de stof
zorgvuldig op het klevende oppervlak. Gebruik
hierbij het borduurvel als richtlijn.
Tip: Verwijder de zelfklevende steunstof nadat
het borduurontwerp is voltooid.
Tip: u plaatst de stof gemakkelijker in de ring als
u dubbelzijdig plakband bevestigt aan de
achterkant van de binnenring. De binnenring
plaatst u boven op de stof en u klemt de stof
vervolgens tussen de binnenring en de
buitenring.
Stap 7 Borduren
b
Zijn er geen steken in gedeelte Aa, selecteer dan
het eerste gedeelte dat wel steken bevat. Klik op
de knop [Toepassing] en vervolgens op
[Eigenschappen ontwerp] om de
borduurvolgorde te controleren.
b
Wanneer een borduurontwerp dat is gemaakt op
een aangepaste Ontwerppagina wordt
opgeslagen op of overgebracht naar een originele
kaart, wordt uitlijnstiksel (enkele lijnen stiksteken
met de kleur [NIET GEDEFINIEERD], met een
steeklengte van 7,0 mm, beginnend met vaste
steken met een lengte van 0,3 mm) toegevoegd
aan de randen van ontwerpgedeelten. (De
uitlijnsteken worden weergegeven in het
afdrukvoorbeeld en worden rood afgedrukt.)
Voorbeeldgegevens voor deze lesgids
1) Borduur het ontwerpgedeelte linksboven.
Uitlijnstiksel wordt onder en rechts van
het geborduurde ontwerpgedeelte
genaaid.
2) Plaats de stof in de ring voor het
ontwerpgedeelte rechts boven. Hiertoe lijnt u de
linkerkant van de ring uit met het uitlijnstiksel
rechts van het ontwerpgedeelte dat u hebt
genaaid in stap 1. Vervolgens naait u het
ontwerp.
Voordat het ontwerpgedeelte wordt
geborduurd, wordt uitlijnstiksel aan de
linkerkant genaaid. Zorg dat dit stiksel
goed is uitgelijnd met het uitlijnstiksel dat
u hebt genaaid in stap 1. Nadat het
ontwerpgedeelte is geborduurd, wordt
uitlijnstiksel onder het ontwerpgedeelte
genaaid.
182
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Lesgids 9-1: Gesplitste borduurontwerpen maken
6 Ga door met het in de ring plaatsen van stof en
het borduren totdat het hele borduurontwerp is
genaaid.
3) Plaats de stof in de ring voor het
ontwerpgedeelte links onder. Hiertoe lijnt u de
bovenkant van de ring uit met het uitlijnstiksel
onder het ontwerpgedeelte dat u hebt genaaid
in stap 1. Vervolgens naait u het ontwerp.
Voordat het ontwerpgedeelte wordt
geborduurd, wordt uitlijnstiksel aan de
bovenkant genaaid. Zorg dat dit stiksel
goed is uitgelijnd met het uitlijnstiksel dat
u hebt genaaid in stap 1. Nadat het
ontwerpgedeelte is geborduurd, wordt
uitlijnstiksel rechts van het
ontwerpgedeelte genaaid.
4) Plaats de stof in de ring voor het
ontwerpgedeelte rechtsonder. Hiertoe lijnt u de
linkerrand van de ring uit met het uitlijnstiksel
rechts van het ontwerpgedeelte dat u hebt
genaaid in stap 3; en de bovenkant van de ring
uitgelijnd met het uitlijnstiksel onder het
ontwerpgedeelte dat u hebt genaaid in stap 2.
Vervolgens borduurt u het ontwerp.
Voordat het ontwerpgedeelte wordt
geborduurd, wordt uitlijnstiksel aan de
linkerkant en de bovenkant genaaid. Zorg
dat dit stiksel goed is uitgelijnd met het
uitlijnstiksel dat u hebt genaaid in stap 3
en in stap 2.
183
Lesgids 9-2: Ontwerp maken voor universele ringen
Lesgids 9-2: Ontwerp maken voor
universele ringen
Met dit programma kunt u ontwerpen met verschillende ringposities maken die u kunt naaien in elke universele
ring die is bevestigd aan uw borduurmachine.
Voorbeeld van een universele ring: ring van 100 × 172 mm
Hoewel de afmeting van het ontwerp dat met het borduurkader voor meervoudige posities geborduurd kan
worden 130 × 180 mm is (of 100 × 100 mm, afhankelijk van het naaibereik van de borduurmachine), moet u
eerst bepalen welk van de drie installatieposities (aangegeven als a, b en c in de bovenstaande afbeelding) u
gaat gebruiken, alsook de afdrukstand van het ontwerp.
Als u een ontwerp maakt, mogen de ontwerpgedeelten nooit groter zijn dan het naaigebied van de
borduurmachine.
Het voorbeeldbestand voor deze lesgids vindt u in Documenten (Mijn documenten)\PE-DESIGN 10\
Tutorial\Tutorial_9.
1 Klik op en op [Ontwerpinstellingen].
2 Selecteer onder [Machinetype] en
selecteer vervolgens [Ringformaat] en kies
een Ontwerppagina-formaat van 130 × 300
mm of 100 × 172 mm in de selector. Klik
vervolgens op [OK].
Stap 1 Ontwerppaginaformaat selecteren
Stap 2 Het borduurontwerp maken
Stap 3 Ringwisseling optimaliseren
Stap 4 Het patroon controleren
a
b
c
a
b
c
ABC
Stap 1 Ontwerppaginaformaat
selecteren
184
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Lesgids 9-2: Ontwerp maken voor universele ringen
1 De Ontwerppagina verschijnt op het scherm
zoals hieronder afgebeeld.
2 Maak het ontwerp en let erop dat dit voldoet
aan de volgende voorwaarden.
Het patroon mag niet groter zijn dan 100 ×
100 mm (of 130 × 180 mm).
Elk patroon moet volledig in één
borduurgebied vallen (a, b of c).
b
De instellingen voor universele ringen worden
aangegeven met “ ”.
Kies de juiste instelling nadat u de afmeting van
de borduurring voor uw machine hebt
gecontroleerd.
Stap 2 Het borduurontwerp
maken
b
Gebied a
Borduurgebied wanneer de universele ring is
geïnstalleerd in de bovenste positie.
Gebied b
Borduurgebied wanneer de universele ring is
geïnstalleerd in de middelste positie.
Gebied c
Borduurgebied wanneer de universele ring is
geïnstalleerd in de onderste positie.
De gebieden zijn gescheiden met stippellijnen.
a
b
c
a
b
c
b
1: De positie van dit patroon is juist aangezien het
precies in gebied a valt.
2: De positie van dit patroon is juist aangezien het
precies in gebied b of gebied c valt.
3: Het formaat van dit patroon is acceptabel, maar
de positie moet worden gecorrigeerd omdat het
in geen enkel gebied in zijn geheel past.
(U dient de positie te corrigeren zodat het
patroon in b of c past.)
4: U dient het patroon te corrigeren. Het is te
groot.
(U dient de positie en grootte te corrigeren
zodat het patroon in a, b of c past.)
a
b
c
4
3
2
1
185
Lesgids 9-2: Ontwerp maken voor universele ringen
1 Klik op en op [Ontwerpinstellingen].
2 Klik op de tab [Uitvoeren].
3 Schakel het selectievakje [Aantal keer dat
ringpositie wordt gewijzigd optimaliseren.]
in en klik op [OK].
Stap 3 Ringwisseling
optimaliseren
b
Er verschijnt een vinkje wanneer de instelling is
ingeschakeld. Wanneer geen vinkje wordt
weergegeven, is de instelling uitgeschakeld.
Wanneer de functie Ringwijziging optimaliseren
is ingeschakeld, wordt de ingestelde
naaivolgorde geoptimaliseerd om het aantal
wisselingen van de borduurringpositie zo klein
mogelijk te houden.
Voor het voorbeeld op deze pagina is de
naaivolgorde: a (patroon 1) b (patroon 2) a
(patroon 3 en 5) c (patroon 4 en 6)
Als de functie Ringwijziging optimaliseren is
uitgeschakeld, wordt elk patroon genaaid
volgens de naaivolgorde die u hebt ingesteld.
Voor het voorbeeld op deze pagina is de
naaivolgorde: a (patroon 1) b (patroon 2) a
(patroon 3) c (patroon 4) a (patroon 5) c
(patroon 6)
In dit geval moet u de borduurring wellicht vaker
van positie veranderen dan wanneer de
instelling geoptimaliseerd zou zijn.
a
Aangezien het patroon mogelijk niet juist wordt
genaaid of de stof niet juist wordt doorgevoerd
wanneer u de borduurring te vaak van positie moet
veranderen, adviseren we de functie
[Ringwijziging optimaliseren] in te schakelen.
Omdat bij het inschakelen van deze instelling de
gekozen naaivolgorde wordt gewijzigd, dient u de
nieuwe volgorde te controleren voordat u met
borduren begint.
a
b
c
4
2
1
3
5
6
186
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Lesgids 9-2: Ontwerp maken voor universele ringen
1
Klik op en op
[Eigenschappen ontwerp]
.
2 Controleer de naaivolgorde van elk patroon en
het aantal malen dat de positie van de
borduurring moet worden veranderd.
Alleen de patronen die zouden worden
genaaid in de huidige ringpositie in de
ringinstallatievolgorde, verschijnen in de
Ontwerppagina. Het borduurgebied voor de
huidige ringpositie heeft een rode omtrek.
a
De positie in de ringinstallatievolgorde voor
het momenteel weergegeven patroon.
b Om informatie weer te geven voor
patronen op een andere positie in de
ringinstallatievolgorde klikt u op [Vorige]
of op [Volgende].
Ontwerp opslaan
Het hele ontwerp wordt opgeslagen als één bestand
(.pes).
Ontwerp schrijven naar een
originele kaart
Een ontwerp voor een universele borduurring maakt
u door het patroon in elke ringinstallatiepositie te
beschouwen als afzonderlijke patronen die u
vervolgens combineert.
Wanneer dit soort ontwerp vervolgens naar een
originele kaart wordt geschreven slaat u één
ontwerp voor universele ringen op als een
combinatie van meerdere patronen.
: Dit patroon wordt genaaid wanneer de
borduurring is geïnstalleerd in de
bovenste installatiepositie (positie a).
: Dit patroon wordt genaaid wanneer de
borduurring is geïnstalleerd in de
middelste installatiepositie (positie b).
: Dit patroon wordt genaaid wanneer de
borduurring is geïnstalleerd in de
onderste positie (positie c).
De borduurringinstallatievolgorde voor het
bovenstaande patroon is dus b, a en dan c.
Stap 4 Het patroon controleren
a
Als een patroon groter is dan het borduurgebied of
als een patroon zo is geplaatst dat het niet precies
in een borduurgebied valt, verschijnt het
foutbericht. Nadat het patroon dat de fout
veroorzaakt wordt weergegeven, selecteert u het
patroon en wijzigt u het formaat of de plaats ervan.
a
b
b
Als het bestandsformaat of het aantal
kleurwijzigingen groter is dan de opgegeven
waarde, of als een van de patronen niet volledig in
een borduurgebied past, verschijnt het foutbericht.
187
Lesgids 9-2: Ontwerp maken voor universele ringen
Opmerkingen over borduren met de
universele ring:
Voordat u uw ontwerp gaat borduren, naait u een
proeflapje van het ontwerp op dezelfde stof als
uw echte naaiwerk. Gebruik ook dezelfde naald
en draad.
Bevestig steunstof tegen de achterkant van de
stof en span de stof strak in de borduurring. Bij
borduren op een dunne of elastische stof moet u
twee lagen steunstof aanbrengen. Als u geen
steunstof gebruikt, kan de stof te strak
gespannen worden of kreuken, of wordt het
borduurwerk mogelijk niet juist genaaid.
cc Voor meer manieren om grotere
ontwerpen te verstevigen, zie “Steunstof
bevestigen aan de stof” op pagina 179
Gebruik een zigzagsteek voor het naaien van de
omtreklijnen om te voorkomen dat buiten de
omtrek wordt geborduurd.
Bij patronen waarbij de borduurring in
verschillende posities geïnstalleerd moet
worden, moet u de borduurpatroongegevens zo
ontwerpen dat de diverse delen van het patroon
overlappen, om verkeerde uitlijning tijdens het
borduren te voorkomen.
1 Overlap
Ontwerppagina afdrukken voor
universele ring
Op de eerste pagina wordt een complete afbeelding
van de Ontwerppagina afgedrukt op ware grootte.
(Maar voor een 130 × 300 mm Ontwerppagina wordt
een verkleinde afbeelding van de Ontwerppagina
afgedrukt.) Op de volgende pagina's wordt een
afbeelding van elk ontwerpgedeelte met naai-
informatie afgedrukt in de naaivolgorde.
Wanneer [Werkelijke grootte] is geselecteerd:
Een afbeelding van het patroon in elk
ontwerpgedeelte wordt afgedrukt op een andere
pagina dan de corresponderende naai-
informatie.
Wanneer [Verkleind] is geselecteerd:
Een afbeelding van het patroon in elk
ontwerpgedeelte wordt afgedrukt op een
dezelfde pagina als corresponderende naai-
informatie.
cc “Afdrukken” op pagina 96
1
188
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Lesgids 9-3: borduren met het jumboraam
Lesgids 9-3: borduren met het
jumboraam
In dit gedeelte worden de procedures beschreven om borduurgegevens te creëren en te borduren met het
jumboraam (raamformaat: 360 × 360 mm; met bevestigingsbeugels aan beide kanten van het borduurraam).
Het voorbeeldbestand voor deze lesgids vindt u in Documenten (Mijn documenten)\PE-DESIGN 10\
Tutorial\Tutorial_9.
1 Klik op en op [Ontwerpinstellingen].
2 Klik op onder [Machinetype],
selecteer 360 × 360 mm (Jumboraam) in de
selector [Ringformaat] onder
[Paginaformaat]. Klik vervolgens op [OK].
a
Als u het jumboraam hebt geselecteerd, wordt het formaat
van de Ontwerppagina 350 × 350 mm om de marges te
creëren voor automatisch positioneren met de ingebouwde
camera.
Het hier beschreven jumboraam is speciaal ontworpen
voor borduurmachines met meerdere naalden die zijn
uitgerust met een ingebouwde camera. U kunt het niet
gebruiken met andere machines, zoals borduurmachines
met één naald. Raadpleeg de bedieningshandleiding bij uw
borduurmachine met meerdere naalden om na te gaan of
deze compatibel is met het jumboraam.
b
Meer bijzonderheden over het borduren met de camera en het bevestigen van de borduurpositiestickers
vindt u in de bedieningshandleiding bij de borduurmachine.
Stap 1 Ontwerppaginaformaat selecteren
Stap 2 Het borduurontwerp maken
Stap 3 Een gesplitst patroon controleren
Stap 4 Steunstof bevestigen aan de stof
Stap 5 Borduren
Jumboraam: borduurraam van 360 × 360 mm
Stap 1 Ontwerppaginaformaat
selecteren
189
Lesgids 9-3: borduren met het jumboraam
3 De Ontwerppagina verschijnt op het scherm
zoals hieronder afgebeeld.
a Kant 1 borduurgebied
Dit gebied wordt eerst geborduurd
b Kant 2 borduurgebied
Dit gebied wordt daarna geborduurd
Het borduurpatroon wordt automatisch
verdeeld in verschillende gebieden.
In onderstaande procedure wordt een
borduurpatroon gebruikt die bij deze software wordt
geleverd.
1 Open het deelvenster [Importeren].
2 Selecteer [Zelfstudie] in de selector [Van] en
[Zelfstudie_9] in de selector [Categorie]. Klik
op [tutorial_9-3.pes] en vervolgens op
[Importeren].
cc “Borduurontwerpen importeren” op
pagina 91.
Voordat u begint te borduren, kunt u het gesplitste
borduurpatroon controleren. Als een patroon dat u
niet wilt splitsen is gesplitst in kant 1 en kant 2, kunt
u het borduurpatroon controleren en aanpassen,
zodat het niet wordt gesplitst.
1 Klik op en op [Eigenschappen
ontwerp].
a
Controleer voordat u de instelling wijzigt welke
formaten borduurramen u kunt gebruiken met uw
machine.
a
Het borduurpatroon wordt gesplitst met een
gedeelte dat
a en b overlapt.
Als het patroon dat in dit gedeelte wordt geplaatst
satijnsteken gebruikt, wordt de steek mogelijk
gewijzigd wanneer het patroon wordt gesplitst.
Daarom raden wij u aan het patroon te
verschuiven of het naaitype te wijzigen in
stopsteken.
Stap 2 Het borduurontwerp
maken
a
b
Stap 3 Een gesplitst patroon
controleren
190
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Lesgids 9-3: borduren met het jumboraam
2 Klik op [Volgende] om de volgende kant van
het borduurontwerp te bekijken.
Ontwerp opslaan
Het hele ontwerp wordt opgeslagen als één bestand
(.pes)
cc “Met een USB-medium gegevens
overbrengen naar een machine” op
pagina 201 en “Gegevens direct
overbrengen naar het geheugen van de
machine” op pagina 201
Gebruik altijd steunstof bij het borduren.
Voor grote ontwerpen die in gedeelten worden
gesplitst, moet u de steunstof aan de stof
bevestigen. Gebruik bijvoorbeeld opstrijksteunstof,
zelfklevende steunstof of textiellijm. Gebruik
steunstof die geschikt is voor de stof.
Neem bovendien steunstof die sterk genoeg is, en
groot genoeg voor het hele borduurgebied. Als u
dunne steunstof gebruikt, moet u mogelijk twee
lagen bevestigen.
cc Zie "Stap 4 Steunstof bevestigen aan de
stof" op pagina 179 voor meer informatie
over steunstof.
Gebruik de borduurpositiestickers die worden
geleverd bij de borduurmachine. Deze stickers
worden gedetecteerd door de ingebouwde camera
van de borduurmachine om de stof automatisch te
positioneren.
1 Span de stof in het borduurraam.
2 Bevestig het borduurraam aan de
borduurmachine.
3 Selecteer het patroon voor kant 1 en start
vervolgens de borduurmachine om het
borduurgebied van kant 1 te borduren.
b
Als u de afzonderlijke kanten van het
borduurpatroon wilt bekijken, schakelt u het
selectievakje [Toon info over geselecteerde
objecten] uit.
a
Een borduurontwerp voor het jumboraam kunt u
niet met een originele kaart overbrengen naar de
machine. Breng deze ontwerpen direct over naar
het geheugen van de machine of breng ze met een
USB-medium naar de machine over.
Stap 4 Steunstof bevestigen aan
de stof
Stap 5 Borduren
191
Lesgids 9-3: borduren met het jumboraam
4 Wanneer het borduren is voltooid, volgt u de
aanwijzingen op de borduurmachine om de
borduurpositiesticker te bevestigen op het
borduurgebied.
De ingebouwde camera van de
borduurmachine detecteert de
borduurpositiesticker.
5 Wanneer de sticker is gedetecteerd,
verwijdert u het borduurraam. U roteert het
180° en bevestigt het weer aan de
borduurmachine.
De ingebouwde camera van de
borduurmachine detecteert de
borduurpositiesticker opnieuw.
6 Volg de aanwijzingen van de borduurmachine
om de borduurpositiestickers te verwijderen.
7 Selecteer het patroon voor kant 2 en start
vervolgens de borduurmachine om het
borduurgebied van kant 2 te borduren.
Borduurgegevens voor het
jumboraam
Wanneer het borduurontwerp wordt opgeslagen
in [Layout & Editing], zijn versies in oudere
bestandstypen niet beschikbaar.
Bovendien wordt het borduurontwerp
opgeslagen als gegevens die specifiek zijn voor
onze borduurmachines met meerdere naalden
die zijn uitgerust met een ingebouwde camera.
Het kan niet op een andere machine worden
genaaid.
Een borduurpatroon dat is gemaakt in een
Ontwerppagina die in [Design Center] is
ingesteld voor een jumboraamformaat, kan niet
direct worden overgebracht naar de machine.
Importeer het borduurpatroon in [Layout &
Editing] en breng het over naar de
borduurmachine.
b
In het scherm wordt een afbeelding van de plaats
van de naald weergegeven met het
positiedetectiegebied in een kaderlijn.
Bevestig een borduurpositiesticker zo dat deze
binnen de lijn past. Meer bijzonderheden vindt u in
de bedieningshandleiding bij de machine.
b
Raadpleeg de bedieningshandleiding van de
borduurmachine voor meer informatie over het
gebruik ervan.
Verwijder het borduurraam voorzichtig en
bevestig het opnieuw op de juiste manier. Als
het borduurraam niet op de juiste manier is
bevestigd of de stof niet strak zit, kan het
borduurpatroon scheeftrekken.
192
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Aangepaste naai-eigenschappen opgeven/opslaan
Aangepaste naai-eigenschappen
opgeven/opslaan
U kunt veelgebruikte naai-eigenschappen samen
opslaan en oproepen wanneer u naai-
eigenschappen opgeeft.
Instellingen opslaan in een lijst
1 Klik op de tab [Naai-eigenschappen].
cc
“Naai-eigenschappen opgeven” op pagina 54
2 Wijzig zo nodig de instellingen en klik
vervolgens op .
3 Klik op [Opslaan als].
4
Typ een naam voor de groep instellingen en klik
op
[OK]
om de groep te registreren in een lijst.
Een groep instellingen wissen uit de lijst
1
Selecteer in het dialoogvenster
[Standaardinstellingen laden/opslaan]
de groep
instellingen die u wilt verwijderen.
2 Klik op [Verwijderen] om de geselecteerde
groep instellingen te verwijderen uit de lijst.
Een groep instellingen oproepen
uit de lijst
1
Selecteer in het dialoogvenster
[Standaardinstellingen laden/opslaan]
de groep
instellingen die u wilt oproepen.
a
Een groep instellingen die u hebt opgeslagen
verschijnt met “*” naast de naam.
b Naai-eigenschappen die geschikt zijn
voor diverse stoffen, zijn al beschikbaar.
Selecteer het type stof waarop u wilt
borduren om de aanbevolen instellingen
voor die stof op te geven.
2 Klik op [Laden].
De instellingen in het dialoogvenster [Naai-
eigenschappen instellen] worden
gewijzigd in de opgeslagen instellingen.
Als u een lijst garenkleuren hebt die u vaak gebruikt,
kunt u deze opslaan in een gebruikerkleurenkaart.
1 Klik op [Optie] en vervolgens op [Opties].
Veelgebruikte naai-
eigenschappen opslaan
b
De opgeslagen instelling kan ook worden
gebruikt op een andere computer. Kopieer
[sastu.txt] vanuit [C:\Program Files
(x86)\Brother\PE-DESIGN 10\Settings] op de
oorspronkelijke computer naar de map
Instellingen in hetzelfde pad op de
doelcomputer.
Klik in de verkenner op C:\Program Files
(x86)\Brother\PE-DESIGN 10\Settings. Klik met
de linkermuisknop eenmaal op de map
Instellingen om de inhoud te bekijken. Klik
eenmaal met de rechtermuisknop op sastu.txt
en selecteer Kopiëren in het menu. Plak het
naar een USB-apparaat en breng het over naar
een andere computer.
Gebruikergarenkleurkaarten
bewerken
a
b
193
Aangepaste naai-eigenschappen opgeven/opslaan
2 Klik op [Garenkleurkaart gebruiker
bewerken].
3 U kunt gebruikerkleurenkaarten opslaan,
bewerken of wissen.
a Hiermee selecteert u een bestaande
garenkleurkaart.
b Hiermee voegt u garenkleuren toe uit een
bestaande garenkleurkaart.
c Wanneer u een garenkleurkaart bewerkt
of wist, selecteer dan de garenkleurkaart
hier voordat u de bewerking uitvoert.
d Hiermee importeert u de garenkleurkaart.
e Hiermee verwijdert u een
garenkleurkaart.
f Hiermee maakt u een nieuwe
garenkleurkaart.
g Hiermee wijzigt u de naam van de
garenkleurkaart.
h Hiermee geeft u garenkleuren weer in een
bestaande garenkleurkaart.
i Hiermee verwijdert u een garenkleur.
j Hiermee geeft u de garenkleuren in de
gebruikergarenkleurkaart weer.
k Hiermee wijzigt u de volgorde van de
garenkleuren.
l Hiermee voegt u een nieuwe garenkleur
toe.
m Hiermee bewerkt u een garenkleur.
Nieuwe garenkleurkaart maken
1 Klik op [Nieuwe kaart] a.
2 Typ de naam van de kaart in en klik op [OK].
De naam van een garenkleurkaart
wijzigen
1 Selecteer de garenkleurkaart in de selector
[Garenkleurkaart gebruiker]
j.
2 Klik op [Naam wijzigen] b.
3 Typ de naam van de kaart in en klik op [OK].
Kaart verwijderen
1 Selecteer de garenkleurkaart in de selector
[Garenkleurkaart gebruiker]
j.
2 Klik op [Kaart wissen] c.
3 Als een bericht verschijnt, klikt u op [Ja].
fgedba
hijklm
c
b
Een opgeslagen garenkleurkaart kunt u selecteren
in de selector [Garenkleurkaart gebruiker] of
[Garenkleurkaart].
194
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Aangepaste naai-eigenschappen opgeven/opslaan
Een garenkleurkaart importeren
1 Klik op [Kaart importeren] c.
2 Selecteer het station, de map en vervolgens
het btc-, btc2- of csv-bestand en klik op
[Openen].
Bestanden van het type .btc, .btc2 of .csv
kunnen worden geïmporteerd.
cc “Bestanden van
gebruikergarenkleurkaarten” op
pagina 195
3 Als een bericht verschijnt, klikt u op [Ja].
Kaart bewerken
1 Selecteer de garenkleurkaart in de selector
[Garenkleurkaart gebruiker]
j.
2 Ga door met de juiste procedure. Als u de
wijzigingen wilt opslaan, klikt u op [OK].
Garenkleuren uit een
garenkleurkaart toevoegen
1 In de selector [Garenkleurkaart] h
selecteert u een garenmerk of uw
gebruikergarenkleurkaart.
Als u meerdere gebruikergarenkleurkaarten
hebt gemaakt, kunt u garenkleuren selecteren
uit meerdere gebruikergarenkleurkaarten.
2 Klik op de garenkleuren in de lijst i.
3 Klik op [Toevoegen] l.
De geselecteerde kleuren worden
toegevoegd aan de lijst in de
gebruikergarenkleurkaart
j.
Nieuw artikel toevoegen
1 Klik op [Nieuw artikel] f.
2 Als u een nieuwe kleur wilt maken, klikt u op
[Combinatie].
3 Geef de kleur op en klik op [OK] om de
opgegeven kleur toe te voegen aan het
dialoogvenster [Garen bewerken].
4 Typ zo nodig de code, het merk en de
omschrijving in de betreffende tekstkaders.
5 Klik op [OK] om een nieuwe kleur toe te
voegen aan de gebruikergarenkleurkaart
k.
b
Om meerdere artikelen toe te voegen houdt u de
toets <Shift> of <Ctrl> ingedrukt terwijl u de
garenkleuren selecteert.
b
U kunt de kleur niet wijzigen als de schuif (a) zich
boven aan de schaal bevindt.
b
Als code kunt u alleen cijfers opgeven.
b
Er wordt een sterretje (*) weergegeven voor het
indexnummer van artikelen die door de gebruiker
zijn gemaakt of bewerkt.
(a)
195
Aangepaste naai-eigenschappen opgeven/opslaan
Artikelen verwijderen
1 Selecteer in de lijst voor de
gebruikergarenkleurkaart
k de kleur die u
wilt verwijderen.
2 Klik op [Verwijderen] m om de kleur te
verwijderen uit de gebruikergarenkleurkaart.
Artikel bewerken
Een artikel dat is vermeld in de lijst voor een
gebruikergarenkleurkaart kunt u bewerken om de
kleur of het garennummer te wijzigen.
1 Selecteer het te bewerken artikel in de
gebruikergarenkleurkaart
k en klik op
[Artikel bewerken]
g.
2 Bewerk de artikeldetails op dezelfde manier
als wanneer u een artikel toevoegt.
Volgorde van artikelen wijzigen
1 Selecteer in de lijst van de
gebruikergarenkleurkaart
k de kleur die u
wilt verwijderen.
2 Klik op [Omhoog] of op [Omlaag] e om de
plaats van de kleur in de volgorde te
veranderen.
b
Evenals met zojuist toegevoegde artikelen
verschijnt een sterretje (*) voor het indexnummer
van bewerkte artikelen.
b
Bestanden van gebruikergarenkleurkaarten
U kunt bestaande gebruikergarenkleurkaarten
importeren of bewerkte garenkleurkaarten
gebruiken op een andere computer.
Een zojuist gemaakte gebruikergarenkleurkaart
wordt als .btc2-bestand opgeslagen onder
dezelfde naam als de garenkleurkaart in
[C:\Program Files (x86)\Brother\
PE-DESIGN 10\MyChart].
Bestaande gebruikergarenkleurkaarten die zijn
gemaakt met een vorige versie van de
toepassing, zoals PE-DESIGN NEXT, kunt u
gebruiken in PE-DESIGN 10. Importeer het
bestand “chart2.btc” van onderstaande locatie:
[C:\Program Files (x86)\Brother\
PE-DESIGN NEXT\Color].
Het bestand “chart1.btc” in de map [Color] kunt
u niet importeren.
U kunt een gebruikergarenkleurkaart importeren
als .csv-bestand.
Het .csv-bestand moet informatie bevatten voor
code, merk, beschrijving, R, G en B, gescheiden
door komma's, met één kleur op elke regel. De
RGB-waarden moeten liggen tussen 0-255.
Voorbeeld: voor een .csv-bestand
100, merk, zwart, 10, 10, 10
101, merk, wit, 245, 245, 245
196
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Aangepaste naai-eigenschappen opgeven/opslaan
a
Garenkleuren in borduurpatronen die zijn maakt
met deze toepassing, kunnen er op een
borduurmachine anders uitzien, naar gelang het
model dat u gebruikt.
1. Borduurmachines zonder een functie om
garenkleuren weer te geven
De opgegeven garenkleurinformatie kan
helemaal niet worden weergegeven.
2. Borduurmachines met een functie om
garenkleuren weer te geven
Van de garenkleurinformatie die is opgegeven
in het borduurpatroon, worden alleen de
garenkleurnamen weergegeven op de
machine.
De namen die worden weergegeven, zijn echter
beperkt tot de vooraf ingestelde
garenkleurnamen van de machine. De machine
geeft dus de namen weer van de vooraf
ingestelde garenkleuren die de in het
borduurpatroon opgegeven kleuren het dichtst
benaderen.
3. Borduurmachines met een garenkleurindex
De gareninformatie die is opgegeven met deze
toepassing, kan op sommige machines worden
weergegeven.
Maar voor de garenkleuren die zijn bewerkt of
toegevoegd door de gebruiker (garenkleuren
met een asterisk (*) aan de linkerkant), wordt
alleen het garennummer weergegeven.
197
Werken met de functie Handmatige borduurinstellingen
Werken met de functie Handmatige
borduurinstellingen
Met de functie [Handmatige borduurinstellingen] kunt u borduurpatronen maken waarvan de
naairichtinglijnen handmatig kunnen worden aangepast.
Met de functie [Handmatige borduurinstellingen]
kunt u een patroon maken met uw logo op de
achtergrond.
1 Open een afbeelding van het logo dat u wilt
gebruiken om het borduurpatroon te maken.
cc
“Beeldgegevens importeren” op pagina 150
Voor dit voorbeeld maken we een patroon van het
rode ontwerp uiterst links.
2
Selecteer eerst de functie
[Handmatige
borduurinstellingen]
. Klik op de tab
[Beginscherm]
,
vervolgens op
[Vormen]
en dan op .
: Selecteer deze functie om rechte
blokpatronen te maken (gebied naaien).
(Sneltoets: <Z>)
: Selecteer deze functie om afgeronde
blokpatronen te maken (gebied naaien).
(Sneltoets: <X>)
: Selecteer deze functie om lopende
patronen te maken (lijn naaien).
(Sneltoets: <V>)
: Selecteer deze functie om doorvoerpatronen
te maken (overspringende steken).
(Sneltoets:
<B>
)
cc
“Overspringende steken en afknippen van
overspringende steken” op pagina 297
b
Vormen die zijn getekend met de functie [Handmatige borduurinstellingen] kunt u op dezelfde manier
bewerken als vormen die zijn getekend met de functie [Vormen].
Een origineel logo maken
b
U kunt een vage kopie van de achtergrondafbeelding
weergeven in de
[Ontwerppagina]
.
cc “Dichtheid van achtergrondafbeelding
aanpassen” op pagina 152
198
Bewerkingen voor specifieke toepassingen
Werken met de functie Handmatige borduurinstellingen
3 Klik op punt 1 t/m 4, op volgorde.
4 Selecteer de functie Curve.
Klik op in de groep [Invoer] van het
tabblad [Handmatige borduurinstellingen].
5 Klik op punt 5 t/m 11, op volgorde.
Klik op punt 12 (het laatste punt van het
patroongedeelte) en druk op de toets
<Enter>.
6 Klik op in de groep [Invoer] van
het tabblad [Handmatige
borduurinstellingen].
7 Klik op punt 13, vervolgens op punt 14 (laatste
punt van de rijgsteken die de delen verbinden)
en druk op de toets <Enter>.
Geef het punt zo op dat het een overlapping/
verbinding maakt met het deel dat u hebt
gemaakt in stap 5.
8 Klik op in de groep [Invoer] van het
tabblad [Handmatige borduurinstellingen].
9 Klik op punt 15 t/m 23, op volgorde.
Klik op punt 24 (het laatste punt van het
patroongedeelte) en druk op de toets
<Enter>.
Geef het punt zo op dat het een overlapping/
verbinding maakt met het deel dat u hebt
gemaakt in stap
7.
10 Klik op in de groep [Invoer] van
het tabblad [Handmatige
borduurinstellingen].
b
Als u een ingevoerde punt wilt verwijderen, klikt u
daarop met de rechtermuisknop, of drukt u op de
<BackSpace>-toets.
b
In plaats van op de toets <Enter> te drukken kunt
u het patroongedeelte ook voltooien door te
dubbelklikken.
1
2
3
4
6
5
10
7
8
9
11
12
13
14
16
15
19
17
18
23
21
22
24
20
199
Werken met de functie Handmatige borduurinstellingen
11 Klik op punt 25 t/m 27, op volgorde.
Klik op punt 28 (het laatste punt van het
patroongedeelte) en druk op de toets
<Enter>.
Geef het punt zo op dat het een overlapping/
verbinding maakt met het deel dat u hebt
gemaakt in stap
9.
Afbeelding van voltooid logo
b
Als onderdelen zijn verbonden met vorige of
volgende onderdelen, worden geen
overspringende steken gemaakt om
automatisch begin- en eindpunten te
optimaliseren.
We adviseren u de steken te controleren met de
Steeksimulator alvorens te gaan naaien.
cc “Het stiksel controleren in de steeksimulator”
op pagina 80
Wanneer u achteraf handmatig
naairichtinglijnen toevoegt aan vormpatronen
kunt u verdergaan met patronen maken met
dezelfde functie Handmatige
borduurinstellingen.
cc “Naairichting opgeven” op pagina 51
26
25
27
28
Gegevens overbrengen
In dit gedeelte worden bewerkingen beschreven
voor het overbrengen van borduurontwerpen
naar borduurmachines.
201
Borduurontwerpen overbrengen naar machines
Borduurontwerpen overbrengen naar machines
De procedures voor het overbrengen van het gecreëerde borduurpatroon naar een borduurmachine
verschillen naar gelang het model borduurmachine. Meer bijzonderheden vindt u in de bedieningshandleiding
bij uw borduurmachine.
U kunt ontwerpen overbrengen naar
een borduurmachine die compatibel
is met de USB-hostfunctie.
1 Steek het USB-medium in de computer.
2 Klik op de tab [Beginscherm].
3 Klik op [Verzenden] in de groep [Naaien], klik
op [Verzenden naar USB-medium] en
selecteer het gewenste station.
Het overbrengen van de gegevens begint.
4
Nadat de gegevens zijn overgebracht,
verschijnt het bericht “Uitvoer van gegevens is
voltooid.” ten teken dat het overbrengen is
voltooid. Klik op
[OK]
en verwijder het USB-
medium.
U kunt ontwerpen direct
overbrengen naar
borduurmachines die u met
een USB-kabel kunt aansluiten
op een computer.
1 Sluit de borduurmachine aan op de computer.
2 Klik op de tab [Beginscherm].
3 Klik op [Verzenden] in de groep [Naaien], klik
op [Verzenden naar uw machine] en
selecteer het gewenste station.
Het overbrengen van de gegevens begint.
Met een USB-medium
gegevens overbrengen
naar een machine
a
De “Software dongle voor PE-DESIGN” kan niet
als USB-medium worden gebruikt. Gebruik de
“Software dongle voor PE-DESIGN” niet om
bestanden op te slaan om over te brengen.
a
Als op de doellocatie al een bestand met dezelfde
naam bestaat, wordt het volgende dialoogvenster
weergegeven. Selecteer of u het bestaande
bestand wilt overschrijven, het kopiëren wilt
stoppen of het bestand wilt kopiëren met een
andere naam.
b
Als er meerdere USB-media zijn aangesloten,
geef dan in onderstaand gebied op waarheen de
gegevens moeten worden overgebracht.
Gegevens direct
overbrengen naar het
geheugen van de machine
202
Gegevens overbrengen
Borduurontwerpen overbrengen naar machines
4 Nadat de gegevens zijn overgebracht,
verschijnt het bericht “Uitvoer van gegevens is
voltooid.” ten teken dat het overbrengen is
voltooid. Klik op [OK].
U kunt ontwerpen overbrengen
naar een borduurmachine die
is voorzien van een kaartgleuf.
cc Meer bijzonderheden over het schrijven
van meerdere borduurontwerpen vindt u
in “Borduurontwerpen overbrengen naar
machines” op pagina 246.
1 Sluit de USB-kaartschrijfmodule aan. Plaats
een originele kaart in de USB-
kaartschrijfmodule.
2 Klik op de tab [Beginscherm].
a
Als op de doellocatie al een bestand met dezelfde
naam bestaat, wordt het volgende dialoogvenster
weergegeven. Selecteer of u het bestaande
bestand wilt overschrijven, het kopiëren wilt
stoppen of het bestand wilt kopiëren met een
andere naam.
b
Meer bijzonderheden over het overbrengen van
ontwerpen volgens deze methode vindt u in de
bedieningshandleiding bij uw borduurmachine.
Als er meerdere machines zijn aangesloten,
geef dan in onderstaand gebied op waarheen de
gegevens moeten worden overgebracht.
Als de aangesloten borduurmachine is ingesteld
op de modus Link (Verbinding) kunt u de
opdracht [Verzenden naar uw machine], die in
deze procedure wordt genoemd, niet
selecteren. Als u deze opdracht wilt selecteren,
moet u terugkeren naar de normale modus van
de machine.
Met een originele kaart
gegevens overbrengen
naar een machine
a
Let op dat het ringformaat van het ontwerp niet
groter is dan het ringformaat dat wordt gebruikt
op de borduurmachine.
Wanneer u schrijft naar een originele kaart die al
gegevens bevat, worden alle gegevens op de
kaart verwijderd. Voordat u naar een kaart
schrijft, moet u alle noodzakelijke gegevens
opslaan op een vaste schijf of ander medium en
moet u controleren of zich geen noodzakelijke
gegevens meer op de kaart bevinden.
cc “Vanuit een borduurkaart” op pagina 92
Een borduurontwerp voor het jumboraam kunt u
niet met een originele kaart overbrengen naar
de machine. Dit formaat is speciaal ontworpen
voor borduurmachines met meerdere naalden
die zijn uitgerust met een ingebouwde camera.
cc “Lesgids 9-3: borduren met het jumboraam
op pagina 188
203
Borduurontwerpen overbrengen naar machines
3 Klik op [Verzenden] in de groep [Naaien] en
vervolgens op [Naar kaart schrijven].
4 Wanneer het volgende bericht verschijnt, klikt
u op [OK].
Het overbrengen van de gegevens begint.
Onderstaand bericht verschijnt wanneer de
gegevens worden overgebracht.
5 Nadat de gegevens zijn overgebracht,
verschijnt onderstaand bericht, ten teken dat
het overbrengen is voltooid. Klik op [OK].
a
Gesplitste borduurontwerpen overbrengen
Borduurpatronen voor gesplitste patronen die zijn
gemaakt op een aangepaste Ontwerppagina
worden gesplitst in hun afzonderlijke gedeelten
naar de kaart geschreven.
Overschrijdt het totale formaat van het patroon de
capaciteit van het medium of het geheugen van de
machine? Of is het patroon gesplitst in meer dan
80 gedeelten met een Ontwerppagina-formaat van
90 × 90 cm (35,4" × 35,4")? Dan moet u het
patroon splitsen en de afzonderlijke delen naar
verschillende media schrijven.
Als u alle patroongedeelten niet in één bewerking
kunt opslaan, verschijnt het dialoogvenster
[Selecteer deelgebieden]. Selecteer
patroongedeelten tot het opslagmedium vol is.
De kaartcapaciteitindicator boven in het
dialoogvenster laat zien hoeveel ruimte er
beschikbaar is op de kaart (wit) en hoeveel ruimte
er al in beslag wordt genomen door de
patroongedeelten (blauw).
Wanneer u een patroongedeelte selecteert, wordt
de totale ruimte die dat gedeelte inneemt
aangegeven in blauw. Als de capaciteit wordt
overschreden, wordt de hele
kaartcapaciteitindicator rood weergegeven. Als u
de selectie van een patroongedeelte ongedaan
wilt maken, klikt u er opnieuw op.
Klik op [Schrijven] om de geselecteerde
patroongedeelten naar het medium te schrijven.
(De knop [Schrijven] is alleen beschikbaar als
een patroongedeelte is geselecteerd en er
voldoende ruimte op het medium is voor de
geselecteerde patroongedeelten.)
cc Meer bijzonderheden over het maken van
gesplitste borduurontwerpen vindt u in
“Lesgids 9-1: Gesplitste borduurontwerpen
maken” op pagina 177.
204
Gegevens overbrengen
Met de functie Link (Verbinding) borduren vanaf de computer
Met de functie Link (Verbinding) borduren
vanaf de computer
U kunt borduurontwerpen borduren door de borduurgegevens van de computer over te
brengen naar een of meer borduurmachines die compatibel zijn met de functie Link
(Verbinding). Deze borduurontwerpen worden geborduurd nadat de gegevens vanaf de
computer naar de borduurmachine zijn verzonden, zoals een document wordt afgedrukt
nadat de gegevens vanaf een computer naar een printer zijn verzonden.
1 Maak een borduurontwerp in [Layout &
Editing].
2 Stel de borduurmachine in op de functie Link
(Verbinding).
Schakel de functie Link (Verbinding) op de
borduurmachine in en schakel de machine
vervolgens uit.
3 Sluit de machine op de computer aan met
behulp van de USB-kabel die is inbegrepen bij
de borduurmachine.
Schakel de borduurmachine in.
4 Klik op de tab [Beginscherm].
a
De functie Link (Verbinding) kunt u alleen
gebruiken met borduurmachines die compatibel
zijn met deze functie. U kunt de functie niet
gebruiken met andere machines. Meer
bijzonderheden vindt u in de
bedieningshandleiding bij uw borduurmachine.
U kunt de functie Link (Verbinding) niet
gebruiken met onderstaande
borduurontwerpen.
Het formaat is groter dan het gebied dat met
de machine kan worden geborduurd
Borduurontwerpen op een Ontwerppagina
van aangepast formaat of voor het jumboraam
Patronen voor de ring van 240 × 360 mm
U kunt maximaal vier borduurmachines
aansluiten met de functie Link (Verbinding).
a
Meer bijzonderheden over het instellen van de
machine op de functie Link (Verbinding) vindt u in
de Bedieningshandleiding bij uw borduurmachine.
a
Meer bijzonderheden over het aansluiten van
machines op de computer vindt u in de
bedieningshandleiding bij uw borduurmachine.
Als de machine ver van de computer verwijderd
staat, raden wij u aan een USB-hub met
stroomvoorziening te gebruiken. Gebruik geen
USB-verlengkabels of -versterkingskabels.
Zorg dat u de USB-kabel nooit aansluit of
verwijdert terwijl de machine is ingeschakeld.
Selecteer [Energiebeheer] in het
[Configuratiescherm] en stel [Systeem op
stand-by] en [Systeem in slaapstand] in op
[Nooit].
b
U kunt met de functie Link (Verbinding) een of
meer borduurmachines aansluiten op de
computer.
205
Met de functie Link (Verbinding) borduren vanaf de computer
5 Klik op [Verzenden] in de groep [Naaien] en
vervolgens op [Link].
a Overgebracht ontwerp
b Wachtrij
Geeft de gegevens weer voordat deze
zijn overgedragen naar de
borduurmachine.
Wanneer de machine klaar is om te beginnen
met het laden van gegevens, begint de
gegevensoverdracht. Tijdens het
overbrengen van de gegevens wordt op het
scherm van de borduurmachine een bericht
weergegeven en wordt het ontwerp verplaatst
naar het overgebrachte ontwerpvlak.
6 Nadat het ontwerp is overgebracht, drukt u op
de start/stop-knop op de borduurmachine om
te beginnen met borduren.
Wanneer het borduren is begonnen, verschijnt het
volgende in het dialoogvenster [Link].
c
Geeft de status van de borduurmachine aan.
De statusindicaties worden hieronder beschreven
a
Als de gegevens die vanuit
[Layout & Editing]
zijn
verzonden niet worden weergegeven in het vak
voor overgebrachte ontwerpen, zet u de bewerking
voort met het bedieningspaneel van de machine.
b
Als u meer dan één ontwerp wilt verzenden naar
het dialoogvenster [Link] (Verbinding), herhaalt u
stap 4 voor elk ontwerp. Het dialoogvenster [Link]
blijft geopend terwijl het geselecteerde ontwerp uit
[Layout & Editing] wordt verzonden naar Link
(Verbinding).
a
b
b
U kunt de overgedragen gegevens niet bewerken
op de borduurmachine. U kunt de ontvangen
gegevens alleen borduren. U kunt wel
borduurinstellingen opgeven.
Status Beschrijving
Klaar
Druk op de knop van de
borduurmachine (Start/Stop-knop)
om te beginnen met naaien.
Wachten
Als er geen gegevens in de wachtrij
b
, staan, selecteert u
[Link]
als
doel in de toepassing en vervolgens
verstuurt u de gegevens.
Als dit de status is, ook al staan er
gegevens in de wachtrij
b
, zet u
de bewerking voort met het
bedieningspaneel van de machine.
Bezig met
borduren
De machine is bezig met borduren.
Onderbroken
De machine is tijdelijk gestopt.
Kleur
wijzigen
Verwissel de draadklos op de
machine.
Draad
controleren
Controleer de spoeldraad of de
bovendraad op de machine.
Raam
controleren
Installeer een ander
borduurraam op de machine.
Fout Controleer de bijzonderheden
van de fout die zich heeft
voorgedaan op de machine.
c
206
Gegevens overbrengen
Met de functie Link (Verbinding) borduren vanaf de computer
Als meerdere ontwerpen zijn
verzonden naar één machine
U kunt meerdere borduurontwerpen borduren nadat
deze zijn verzonden naar het dialoogvenster [Link].
In dit geval ziet het dialoogvenster er als volgt uit.
In dit dialoogvenster kunt u onderstaande
bewerkingen uitvoeren.
a Hiermee verplaatst u de geselecteerde
ontwerpen naar het begin van de
borduurvolgorde.
b Hiermee verplaatst u de geselecteerde
ontwerpen één positie naar voren in de
borduurvolgorde.
c Hiermee verplaatst u de geselecteerde
ontwerpen één positie naar achteren in de
borduurvolgorde.
d Hiermee verplaatst u de geselecteerde
ontwerpen naar het eind van de
borduurvolgorde.
e Hiermee past u automatisch de
borduurvolgorde van de ontwerpen aan
om het aantal garenkleurwisselingen zo
veel mogelijk te beperken.
f Hiermee verwijdert u de geselecteerde
ontwerpen uit het dialoogvenster [Link].
Als meerdere borduurmachines
zijn aangesloten
Het dialoogvenster [Distributeur] verschijnt en
voor elke borduurmachine wordt het dialoogvenster
[Link] weergegeven. Standaard zijn alle ontwerpen
in het dialoogvenster [Distributeur] geselecteerd.
Geef op welk bestand moet worden overgebracht
naar welke machine.
b
Design Database is beschikbaar om meerdere
ontwerpen tegelijk te verzenden.
cc
“Borduurontwerpen naar machines verzenden
met de functie Link (Verbindinig)” op pagina 250
Met de functie [Tekstplaatsing] kunt u ook
meerdere ontwerpen verzenden waarbij alleen
de tekst wordt vervangen.
cc “Patronen uitvoeren met tekst uit de tekstlijst”
op pagina 128
b
Voordat het bericht “De machine gaat bewegen.
Houd handen en dergelijke uit de buurt van de
machine.” verschijnt op de machine en u op
[OK]
drukt, kunt u de borduurvolgorde van de ontwerpen
wijzigen, inclusief het eerste ontwerp, aangezien dit
nog niet naar de machine is verzonden.
abcd e f
b
Dialoogvenster Distributeur
a Hiermee selecteert u alle
borduurontwerpen.
b Hiermee maakt u de selectie van
borduurontwerpen ongedaan.
c Hiermee verwijdert u het geselecteerde
borduurontwerp. (Het ontwerp wordt
verwijderd zonder naar de
<Prullenbak> te worden verplaatst.)
a
Een ontwerp verzenden naar het dialoogvenster
Distributeur voor meerdere machines
Als u meerdere ontwerpen wilt verzenden,
herhaalt u stap
5 voor elk ontwerp.
a b c
207
Met de functie Link (Verbinding) borduren vanaf de computer
1 Selecteer een machine in de selector
[Machinenaam]
a, selecteer een
borduurbestand en klik op [Verzenden]
b.
De borduurontwerpen worden verplaatst
naar het dialoogvenster [Link]
2 Herhaal stap 1 om elk ontwerp te verplaatsen
naar het dialoogvenster [Link].
b
De standaardnaam van de machine is gelijk aan
de ID van machine.
Meer bijzonderheden vindt u in de
Bedieningshandleiding bij uw borduurmachine.
U kunt de naam van de machine wijzigen.
Meer bijzonderheden vindt u in “De naam
wijzigen van de borduurmachine zoals deze
wordt weergegeven in de functie Link
(Verbinding)” op pagina 208
a
b
Machinenaam
208
Gegevens overbrengen
Met de functie Link (Verbinding) borduren vanaf de computer
De naam wijzigen van de
borduurmachine zoals deze wordt
weergegeven in de functie Link
(Verbinding)
1 Klik op [Machinenaam] in het menu [Optie]
van de wachtrij waarvan u de naam wilt
veranderen.
2 Typ de naam in het dialoogvenster
[Machinenaam] en klik op [OK].
b
U kunt de borduurvolgorde van ontwerpen in de
wachtrij wijzigen.
cc Voor meer bijzonderheden, zie “Als meerdere
ontwerpen zijn verzonden naar één machine”
op pagina 206.
Wanneer u extra machines aansluit terwijl het
dialoogvenster [Link] wordt weergegeven,
worden de betreffende wachtrijen getoond.
Wanneer u een machine loskoppelt, wordt de
betreffende wachtrij niet meer getoond.
Als u het dialoogvenster [Eigenschappen] wilt
weergeven voor een bestand, dubbelklikt u op
het pictogram van het bestand. U kunt ook
klikken op een bestand om dit te selecteren. Klik
er dan op met de rechtermuisknop en
vervolgens op [Eigenschappen] in het menu
dat verschijnt.
Als u dit dialoogvenster wilt verkleinen tot een
knop in de taakbalk, klikt u op de knop
[Minimaliseren].
USB-kabel verwijderen of computer afsluiten
Nadat gegevens naar de borduurmachine zijn
overgebracht en het overdrachtsbericht op het
scherm van de machine is gesloten, kunt u de
USB-kabel verwijderen of de computer afsluiten.
Wanneer de borduurmachine opnieuw wordt
aangesloten, kunt u doorgaan met de bewerking
van Link (Verbinding).
De borduurmachine kan het ontwerp dat
momenteel wordt geborduurd voltooien, ook al
schakelt u de computer uit.
Als u de borduurmachine uitschakelt terwijl deze
nog bezig is met borduren, kunt u de bewerking
hervatten wanneer u de machine weer
inschakelt. Op dat moment kunt u de
gegevensoverdracht hervatten met de functie
Link (Verbinding) door te klikken op [Link] in
[Design Database] of in het menu [Optie] van
[Layout & Editing] om het dialoogvenster
[Link] weer te geven.
Als de verbinding met de borduurmachine niet
kan worden gedetecteerd, wordt het
dialoogvenster [Link] automatisch gesloten.
Als u het dialoogvenster [Link] opnieuw wilt
weergeven nadat de computer opnieuw is
opgestart, klikt u op [Link] in [Design
Database] of in het menu [Optie] (in de
rechterbovenhoek) van [Layout & Editing].
Als u het dialoogvenster [Distributeur] wilt
weergeven, klikt u op [Distributeur] in het menu
[Optie] van het dialoogvenster [Link].
b
U kunt een naam (maximaal 10 alfanumerieke
tekens/symbolen) opgeven voor de
borduurmachine.
a
Wanneer een borduurmachine wordt
aangesloten op de computer, wordt de
borduurmachine door de computer herkend als
een verwisselbare schijf en wordt hieraan een
stationsletter toegewezen. Als deze
stationsletter gelijk is aan een stationsletter die
al door de computer is toegewezen, kunnen
ontwerpen niet vanaf de computer worden
verzonden naar die borduurmachine. Dit
probleem treedt bijvoorbeeld op als aan een
netwerkstation een stationsletter van de
computer is toegewezen. In dat geval annuleert
u de toewijzing voor het station met de
conflicterende stationsletter.
Wanneer het aantal borduurmachines dat via
USB op de computer is aangesloten wordt
vergroot, vereist het besturingssysteem
mogelijk dat de computer opnieuw wordt
opgestart. Start de computer op dat moment
opnieuw op.
209
Met de functie Link (Verbinding) borduren vanaf de computer
Design Center
In dit gedeelte worden de basisbewerkingen in
Design Center beschreven. Een eenvoudige,
stapsgewijze procedure laat zien hoe u een
borduurpatroon maakt op basis van een
sjabloonafbeelding, zoals een illustratie.
211
Basisbewerkingen in Design Center
Basisbewerkingen in Design Center
In Design Center kunt u borduurpatronen maken van een originele afbeelding. Verder kunt u kleuren en naai-
eigenschappen opgeven voor de lijnen en gebieden die gedetailleerder zijn dan met de functie [Automatisch
perforeren] in Layout & Editing.
Een borduurontwerp wordt gemaakt in de onderstaande vier stadia.
In dit gedeelte worden de basisbewerkingen in Design Center beschreven. Meer bijzonderheden over
procedures of instellingen vindt u in “Venster Design Center” op pagina 221.
Stap 1
Origineel-beeldstadium
Stap 2
Lijntekeningstadium
Stap 3
Stadium lijnen bewerken
Stap 4
Naai-instellingenstadium
Open een
afbeeldingbestand en
selecteer de kleuren
waarmee u de omtrekken
wilt maken.
De oorspronkelijke
afbeelding wordt
geconverteerd tot een
lijntekening in zwart-wit.
U kunt omtrekken tekenen
of wissen.
De lijntekening wordt
geconverteerd tot een
figuurhandvatafbeelding.
U kunt punten in de
figuurhandvatafbeelding
bewerken om het ontwerp
te wijzigen.
Het naaitype en de
garenkleuren worden
opgegeven in de omtrek om
het borduurontwerp te
voltooien.
Voorbeeld:
De strepen in de sjaal zijn
gewist.
Aan de sjaal zijn strepen
toegevoegd.
Voorbeeld:
De ogen zijn verplaatst en
de gezichtsuitdrukking is
gewijzigd.
Op de staart van het
vliegtuig is een ster
toegevoegd.
Voorbeeld:
Door andere kleuren toe te
passen dan in de
oorspronkelijke afbeelding,
krijgt het ontwerp een ander
uiterlijk.
Als u de gegevens hebt opgeslagen, kunt u in elk stadium stoppen en later verder gaan met uw werk.
Het meest geschikt zijn afbeeldingen met weinig kleuren die duidelijk van elkaar verschillen. Afbeeldingen
of foto’s die ingewikkeld zijn of een kleurverloop hebben, zijn niet geschikt omdat de omtrekken ervan
moeilijk zijn te extraheren.
Lijntekeninggegevens worden opgeslagen als PEL-bestand en figuurhandvatgegevens als PEM-
bestand.
De borduurgegevens worden opgeslagen als PEM-bestand. Als u in Design Center gemaakte PEM-
gegevens wilt overbrengen naar een borduurmachine, importeert u eerst het patroon in Layout & Editing.
Vervolgens brengt u de gegevens over naar een borduurmachine.
cc “Importeren in Layout & Editing” op pagina 220 en “Borduurontwerpen overbrengen naar
machines” op pagina 201
212
Design Center
Basisbewerkingen in Design Center
Omtrekken extraheren uit een
afbeelding
1 Klik op de pijl omlaag in de linkeronderhoek
van het scherm [Start] om de weergave [Alle
toepassingen] te tonen.
2 Klik op [Design Center] onder de titel
[PE-DESIGN 10] op het scherm.
3 Klik op .
4 Klik op .
5 Selecteer het gewenste afbeeldingbestand en
klik vervolgens op [Openen].
Stap 1 Origineel-beeldstadium
a
De afbeelding van het vliegtuig bevindt zich in:
Documenten (Mijn documenten)\PE-DESIGN 10\
Sample\Design Center
.
213
Basisbewerkingen in Design Center
6 Selecteer in de afbeelding als weergegeven in
het venster [Kleuren selecteren] de kleuren
die u wilt gebruiken voor de omtrekken
(borduurlijnen).
De geselecteerde kleur wordt
weergegeven in het rechtervak en in
het selectievakje geeft aan dat de kleur is
geselecteerd.
7 Nadat u de kleuren hebt geselecteerd die u
wilt gebruiken voor de omtrekken, klikt u op
[OK].
De lijntekening wordt weergegeven in de
Ontwerppagina.
De vlakgom gebruiken
1 Als u een lijn wilt wissen, klikt u op [vlakgom]
in de groep [Functies] en selecteert u
vervolgens een functie
afhankelijk van de
grootte van het gebied of de dikte van de lijn
die u wilt wissen.
2 Plaats de aanwijzer op de lijn die u wilt wissen
en klik vervolgens op de lijn of sleep de
aanwijzer om de lijn te wissen.
De pen gebruiken
1 Als u lijnen wilt tekenen, selecteert u de [Pen]
in de groep [Functies] en selecteert u
vervolgens een functie met de gewenste
dikte voor de lijn die u wilt tekenen.
Als een andere kleur dan die voor de omtrek
werd geselecteerd, maakt u het selectievakje
naast die kleur leeg om de selectie ervan op
te heffen.
U kunt de gewenste kleur eenvoudiger
selecteren als u de afbeelding vergroot
met de schuif [Zoomen].
Stap 2 Lijntekeningstadium
214
Design Center
Basisbewerkingen in Design Center
2 Sleep de aanwijzer om een lijn te tekenen. Klik
in de Ontwerppagina om een punt toe te
voegen.
Geëxtraheerde omtrek bewerken
1 Wanneer de lijnafbeelding is voltooid, klikt u
op [Stadium lijnen bewerken] in de groep
[Stadium] of op (het tweede pictogram
van links) in de rechterbovenhoek van het
scherm.
2 Klik op [OK].
De lijntekening wordt geconverteerd tot
een figuurhandvatafbeelding.
Omtrek verplaatsen
1 Klik op de tab [Stadium lijnen bewerken].
2 Klik op in de groep [Functies] en
vervolgens op de omtrek die u wilt
verplaatsen.
1 Rotatiehandvat
2 Schalings-handvatten
b
Als u een verticale of horizontale lijn wilt tekenen,
houdt u de toets <Shift> ingedrukt terwijl u de
aanwijzer verplaatst.
b
Als u een lijn onjuist hebt getekend of gewist,
klikt u op (knop Ongedaan maken) om de
laatste bewerking ongedaan te maken.
Als u de weergavegrootte wilt wijzigen, gebruikt
u de opdracht [Zoomen].
Met de functie [Pannen] kunt u gemakkelijk
veranderen welk gedeelte van het werkgebied
wordt weergegeven.
Stap 3 Stadium lijnen bewerken
1
2
215
Basisbewerkingen in Design Center
3 Plaats de aanwijzer op de omtrek zodat de
aanwijzer verandert in en sleep de omtrek
vervolgens.
Lijnen toevoegen aan de
figuurhandvatafbeelding
1 Klik op [Lijn invoeren] in de groep
[Functies].
2 Klik op het beginpunt (1). Klik vervolgens op
het volgende punt (2).
Er wordt een lijn getekend die beide punten
verbindt. Ga verder met klikken als u meer
lijnen wilt tekenen.
3 Dubbelklik op een eindpunt.
Omtrek een andere vorm geven
1 Klik op [Punt selecteren] in de groep
[Functies].
2 Klik op een omtrek.
1 Punt
2 Roze lijn
3 Als u een punt wilt toevoegen, klikt u op de
omtrek (1).
Als u een hoek wilt maken, sleept u het punt (2).
b
Sleep een handvat om het formaat of een hoek te
wijzigen. Als u de omtrek wilt wissen, drukt u op de
toets <Delete>.
b
Klik met de rechtermuisknop om het laatste punt
dat u hebt opgegeven te verwijderen.
Als u een verticale of horizontale lijn wilt
tekenen, houdt u de toets <Shift> ingedrukt
terwijl u de aanwijzer verplaatst.
2
1
12
1
2
216
Design Center
Basisbewerkingen in Design Center
4 Als u het punt verwijdert, wordt de hoek
verwijderd. Klik op het punt dat moet worden
verwijderd. Druk vervolgens op de toets
<Delete> of klik op [Verwijderen] in de groep
[Klembord].
5 Sleep het punt om de vorm van de lijn te
wijzigen.
Lijnen splitsen
U kunt lijnen op een punt splitsen.
1 Voer stap 1 en 2 in “Omtrek een andere vorm
geven” uit om een lijn te selecteren.
2 Selecteer een punt [Splitsen bij punt] in de
groep [Bewerken] om de lijn te splitsen.
Lijnen verbinden
U kunt twee punten verbinden zodat ze een lijn
vormen.
1 Voer stap 1 en 2 in “Omtrek een andere vorm
geven” uit om een lijn te selecteren.
2 Terwijl u de toets <Alt> ingedrukt houdt,
sleept u het geselecteerde punt naar het
andere punt waarmee u het wilt verbinden.
De vorm van de aanwijzer verandert in
en een rood vierkantje verschijnt wanneer
de twee punten elkaar overlappen.
3 Laat de muisknop los om de twee punten te
verbinden.
b
Als meerdere punten zijn geselecteerd, worden
alle punten verplaatst of verwijderd.
Als u meer punten wilt selecteren, houdt u de
toets <Ctrl> ingedrukt terwijl u op elk punt klikt,
of sleept u de aanwijzer over de punten.
217
Basisbewerkingen in Design Center
Naar het naai-instellingenstadium
Wanneer de figuurhandvatafbeelding is voltooid,
gaat u door naar het Naai-instellingenstadium.
1 Klik op [In naai-instelling] in de groep
[Stadium] of in de rechterbovenhoek van
het dialoogvenster.
We gaan nu de naai-eigenschappen instellen voor
de verschillende gedeelten van de omtrek om het
borduurpatroon te maken.
Naai-eigenschappen opgeven
1 Klik op de tab [Naai-instelling].
2 Als u het naaitype voor de lijn wilt opgeven,
klikt u op [Lijn] in de groep [Functies] en
selecteert u vervolgens de gewenste functie
uit [Functie voor lijn naaien].
1 Selector [Naaitype lijn]
: Klik op deze knop om naai-
eigenschappen toe te passen op de
gehele omtreklijn.
: Klik op deze knop om naai-
eigenschappen toe te passen op een
gedeelte van de omtreklijn.
Als u het naaitype voor het gebied wilt
opgeven, klikt u op [Gebied] in de groep
[Functies].
1 Selector [Naaitype gebied]
3 Klik op .
b
Ook nadat u naar het Naai-instellingenstadium
gaat, kunt u nog terugkeren naar het Stadium
lijnen bewerken om de figuurhandvatafbeelding te
bewerken.
Stap 4 Naai-instellingenstadium
b
U kunt naai-eigenschappen niet toepassen op een
gebied als het gebied niet geheel is omsloten door
een omtrek in het Stadium lijnen bewerken.
1
1
218
Design Center
Basisbewerkingen in Design Center
4 Klik op de gewenste kleur.
5 Klik op de pijl omlaag in de selector Naaitype
en kies het gewenste naaitype.
6 Wanneer u of gebruikt, klikt u op de
omtreklijn waarop u de naai-eigenschappen
wilt toepassen.
7 Wanneer u gebruikt, klikt u op het gebied
waarop u de naai-eigenschappen wilt
toepassen.
Als u de naai-eigenschappen wilt wijzigen,
herhaalt u stap
1 tot en met 7.
219
Basisbewerkingen in Design Center
a
U kunt naai-eigenschappen voor gebieden niet
toepassen op open gebieden (gebieden die niet
volledig worden omsloten door een omtreklijn),
zoals in onderstaande illustratie.
Als u geen eigenschappen op een gebied kunt
toepassen, keert u terug naar het Stadium lijnen
bewerken en zorgt u dat het gebied volledig wordt
omsloten. Bewerk eventuele veelhoeklijnen met
de functie Punt bewerken.
cc “Lijnen toevoegen aan de
figuurhandvatafbeelding” op pagina 215
b
Vanuit het dialoogvenster [Naai-
eigenschappen instellen] kunt u
gedetailleerde instellingen voor eigenschappen
opgeven, zoals de breedte van satijnsteken en
de steeklengte.
cc “Naai-eigenschappen opgeven” op
pagina 233.
Het Referentievenster is handig om kleuren op
te geven terwijl u de kleuren in de
oorspronkelijke afbeelding controleert.
Werken met het Referentievenster
Hiermee kunt u kleuren selecteren terwijl u de
kleuren in de oorspronkelijke afbeelding
controleert.
1. Klik op de tab [Weergave].
2. Schakel het selectievakje
[Referentievenster] in de groep [Tonen/
verbergen] in.
3. Klik op de tab [Afbeelding].
De afbeelding die was geopend in het
origineel-beeldstadium verschijnt.
Als op [Referentie] is geklikt, klikt u op
[Origineel].
220
Design Center
Basisbewerkingen in Design Center
Het borduurpatroon dat u in Design Center hebt
gemaakt, kunt u importeren in Layout & Editing.
Bovendien kunt u met functies in Layout & Editing
de gecreëerde gegevens overbrengen naar de
machine.
1 Klik op de tab [Naai-instelling].
2 Klik op [Verzenden naar Layout & Editing] in
de groep [Stadium].
Layout & Editing start op.
3 Selecteer of u een patroon als steekpatroon of
als omtrekpatroon wilt importeren.
4 Geef de instellingen voor [Importeren],
[Vergroting] en [Afdrukstand] op. Klik
vervolgens op [Importeren].
Stap 5 Importeren in Layout &
Editing
a
Als de naai-eigenschappen van een omtrek of
gebied niet zijn ingesteld, kunt u het
borduurpatroon niet importeren.
b
Meer bijzonderheden over de instellingen [Als
steken] en [Als contouren] naast [Importeren]
vindt u in “Borduurontwerpen importeren uit
Design Center” op pagina 94.
221
Venster Design Center
Venster Design Center
1 Knop Toepassing
2Lint
3 Werkbalk voor snelle toegang
4 Knop Stadium
Geeft het huidige stadium aan. Klik erop om naar een ander stadium te gaan.
5 Werkbalk voor snelle toegang
6 Knop Help
7 Referentievenster (cc p. 228)
Geeft alle omtreklijnen en patronen in het werkgebied weer. Zo houdt u overzicht terwijl u werkt aan een
detail.
8 Ontwerppagina
9 Werkgebied
10 Statusbalk
11 Knop Venster Vernieuwen
cc “Informatie over vensters” op pagina 11
43 56
1
10
7
11
8
9
2
222
Design Center
Origineel-beeldstadium
Origineel-beeldstadium
Deze wizard biedt stapsgewijze begeleiding om
borduurpatronen te maken.
Klik op . Selecteer vervolgens [Wizard] in de
opdrachtlijst.
a Vanaf een afbeelding
Wanneer u op deze knop klikt, wordt het
dialoogvenster [Vanaf een afbeelding]
weergegeven.
b Nieuw lijnbeeld
Wanneer u op deze knop klikt, wordt een
nieuwe Ontwerppagina geopend in het
Lijntekeningstadium.
cc “Een nieuwe lijntekening uit de vrije hand
tekenen” op pagina 225.
c Nieuwe figuurgegevens
Wanneer u op deze knop klikt, wordt een
nieuwe Ontwerppagina geopend in het
Stadium lijnen bewerken.
cc “Een nieuwe figuurhandvatafbeelding uit
de vrije hand tekenen” op pagina 227.
d PEM-bestand openen
Wanneer u op deze knop klikt, wordt het
dialoogvenster [Openen] weergegeven
zodat u een PEM-bestand kunt
selecteren.
e Meest recent gebruikte bestanden
Klik in de lijst op de naam van het bestand
en klik vervolgens op [Openen].
f Wizard altijd weergeven bij opstarten
Schakel dit selectievakje in als u wilt dat
de wizard verschijnt telkens wanneer
Design Center start.
Een afbeelding openen
Wanneer u op de toets [Vanaf een afbeelding] in
het dialoogvenster [Hoe wilt u borduren?] klikt,
wordt het dialoogvenster [Vanaf een afbeelding]
weergegeven.
a Afbeeldingbestand openen
Klik op deze knop om het dialoogvenster
[Openen] weer te geven waarin u een
afbeeldingsbestand kunt selecteren.
cc “Bestandstypen van afbeeldingen” op
pagina 150
b van Klembord
Klik op deze knop om de afbeelding op
het klembord te plakken in de
Ontwerppagina. Deze functie kunt u
alleen gebruiken wanneer er een beeld op
het klembord staat.
c Van TWAIN
U klikt op deze toets om een afbeelding te
importeren van een TWAIN-apparaat
(bijv. een scanner) dat is aangesloten op
uw computer. Vervolgens plakt u de
afbeelding op de Ontwerppagina.
d Huidige afbeelding gebruiken
Klik op deze knop om een afbeelding te
gebruiken die is geopend in het Origineel-
beeldstadium. Deze functie kunt u alleen
gebruiken wanneer een afbeelding is
geopend in het Origineel-beeldstadium.
De wizard gebruiken
abcd
e
f
a
b
c
d
223
Origineel-beeldstadium
1 Klik op . Selecteer vervolgens [Openen]
in de opdrachtlijst.
2 Selecteer het station en de map.
3 Als u een bestand wilt openen, selecteert u het
en klikt u vervolgens op [Openen] of
dubbelklikt u op het pictogram van het
bestand.
b
Een afbeelding importeren vanuit een TWAIN-
apparaat
Sluit het TWAIN-apparaat aan op de computer
en klik achtereenvolgens op [Afbeelding] en
[Openen vanuit TWAIN-apparaat], of klik op
[Van TWAIN] in het dialoogvenster [Vanaf
een afbeelding]. Selecteer een apparaat
wanneer het dialoogvenster [Bron
selecteren] wordt weergegeven. Klik
vervolgens op [Selecteren].
Meer informatie over het gebruik van de
stuurprogramma-interface vindt u in de
handleiding bij die interface. Anders neemt u
contact op met de fabrikant van de interface.
Tips voor het scannen van afbeeldingen voor
Design Center
Als de omtrek niet duidelijk is, trekt u de
omtrek over op overtrekpapier.
U behaalt mogelijk betere scanresultaten door
de toon van de afbeelding te verlagen.
Een bestand openen
b
Als u een afbeeldingsbestand selecteert, wordt
het bestand geopend in het Origineel-
beeldstadium.
Als u een PEL-bestand selecteert, wordt het
bestand geopend in het Lijntekeningstadium.
Als u een PEM-bestand selecteert, wordt het
bestand geopend in het Stadium lijnen
bewerken of het Naai-instellingenstadium.
224
Design Center
Lijntekeningstadium
Lijntekeningstadium
1
Klik in het Origineel-beeldstadium op
[In
lijntekening]
.
cc “Origineel-beeldstadium” op pagina 212.
2 Selecteer de kleuren die u wilt gebruiken voor
de omtrekken en klik vervolgens op [OK].
a Schuif Zoomen
Met deze schuif kunt u de
weergavegrootte van de afbeelding
aanpassen.
b Schuif Toon
Met deze schuif kunt u kleurtonen in
afbeeldingen verzwakken wanneer u de
omtrekkleur moeilijk kunt selecteren.
c Schuif Ruisonderdrukking
Met deze schuif kunt u ruis (vervorming)
in afbeeldingen verminderen wanneer de
omtrek niet duidelijk is.
d Klik op de omtrekkleur(en) die u wilt
converteren naar zwarte omtreklijnen.
e Geeft de kleuren weer die u in d hebt
geselecteerd. Om de selectie van een
kleur ongedaan te maken verwijdert u het
vinkje uit het selectievakje.
f Als u de kleurgrenzen wilt extraheren,
klikt u op het selectievakje [Omtrek
detecteren].
g Klik op [Voorbeeld] om een voorbeeld
van de lijntekening weer te geven op de
Ontwerppagina.
Omtrekken van een
afbeelding extraheren
ae
d
b
c
f
g
b
Wanneer de extractie van kleurgrenzen geschiedt
met [Omtrek detecteren], worden de kleuren
geconverteerd naar een lijntekening zoals
hieronder aangegeven.
225
Lijntekeningstadium
Klik op . Selecteer vervolgens [Nieuw
lijnbeeld] in de opdrachtlijst.
In de Ontwerppagina kunt u de lijntekening uit de
vrije hand tekenen met de functies Pen en vlakgom.
cc “Lijntekeningstadium” op pagina 213.
Een nieuwe lijntekening uit
de vrije hand tekenen
b
In het Lijntekeningstadium wordt het bestand
opgeslagen als een PEL-bestand.
cc “Borduurpatronen opslaan” op pagina 237 en
“Een nieuwe figuurhandvatafbeelding uit de
vrije hand tekenen” op pagina 227.
226
Design Center
Stadium lijnen bewerken
Stadium lijnen bewerken
1 Klik in het Lijntekeningstadium op [Stadium
lijnen bewerken].
cc “Lijntekeningstadium” op pagina 213.
2 Geef de gewenste instellingen op in het
dialoogvenster [Conversie
afbeeldingsobject instellen] en klik
vervolgens op [OK].
a
Selecteer een instelling onder
[Resolutie]
.
Fijn
Selecteer deze instelling alleen als de
afbeelding veel kleine details bevat.
Normaal
Selecteer deze instelling voor een
voldoende resolutie zonder dat het
bestand te groot wordt.
Grof
Selecteer deze instelling om het bestand
zo klein mogelijk te houden.
b Om de zwarte omtrek te vervangen door
figuurhandvatlijnen langs het midden van
de omtrek selecteert u het selectievakje
[Verdunningsproces] en selecteert u
met de schuif de mate van detail.
Als u de zwarte lijnen wilt vervangen door
figuurhandvatlijnen die de rand van de
omtrek volgen, schakelt u het
selectievakje [Verdunningsproces] uit.
c Met de schuif [GROOTTE] stelt u de
grootte in.
d U kunt de afbeelding niet tot buiten de
grenzen van de Vlak voor ontwerppagina
vergroten. Zo nodig klikt u op
[Instellingen van ontwerppagina] en
wijzigt u vervolgens het formaat van de
Ontwerppagina.
e Als u omtrekgegevens wilt maken van
een gedeelte van de afbeelding, klikt u op
[Gebied oppakken]. Sleep vervolgens
de aanwijzer (+) om een selectiekader te
tekenen rond het gebied dat u wilt
selecteren.
Instellingen wijzigen voor
het converteren naar
omtrekken
b
Wanneer de schuif op [Veel] staat, worden zelfs
zeer dikke zwarte lijnen vervangen door een lijn
langs het midden.
a
b
c
e
d
AAN
UIT
227
Stadium lijnen bewerken
Klik op . Selecteer vervolgens [Nieuwe
figuurgegevens] in de opdrachtlijst.
1 Klik op de tab [Stadium lijnen bewerken].
2 Klik op [Instellingen van ontwerppagina] in
de groep [Ontwerppagina].
3 Selecteer het formaat van de Ontwerppagina
en klik vervolgens op [OK].
a Selecteer een machinetype.
De instellingen die beschikbaar zijn in de
selector [Paginaformaat] verschillen
afhankelijk van het hier geselecteerde
machinetype.
b Als u het formaat van de Ontwerppagina
wilt aanpassen aan het ringformaat,
selecteert u [Ringformaat]. Vervolgens
selecteert u het gewenste formaat in de
selector.
c Als u een aangepast formaat voor de
Ontwerppagina wilt opgeven, selecteert u
[Aangepast formaat] en typt of
selecteert de gewenste breedte en
hoogte voor de Ontwerppagina.
d Als u de standaardinstellingen wilt
herstellen, klikt u op [Standaard].
a
Het kan voorkomen dat u geen omtrekgegevens
van een afbeelding kunt maken wanneer u van het
Lijntekeningstadium naar het Stadium lijnen
bewerken gaat, ook niet nadat u verschillende
conversie-instellingen hebt opgegeven. In dat
geval gaat u terug naar het Lijntekeningstadium en
corrigeert u de omtreklijnen in de lijntekening of
past u correcties toe op de afbeelding.
Een nieuwe
figuurhandvatafbeelding
uit de vrije hand tekenen
b
In het Stadium lijnen bewerken wordt het
bestand opgeslagen als een PEM-bestand.
Als u gegevens wilt ophalen uit een opgeslagen
PEM-bestand, gebruikt u de opdracht
[Afbeelding importeren] op de tab [Stadium
lijnen bewerken].
Ontwerppaginaformaat
opgeven
a
Selecteer een formaat borduurring niet groter
dan met uw machine kan worden gebruikt.
Maak geen aangepaste borduurring die groter is
dan met uw machine kan worden gebruikt.
a
b
c
d
228
Design Center
Stadium lijnen bewerken
Omtrekformaat aanpassen
Formaat numeriek aanpassen:
1 Selecteer de omtrek.
2 Klik op de tab [Stadium lijnen bewerken].
3 Klik op [Numerieke instelling] in de groep
[Bewerken]. Selecteer vervolgens
[Afmeting].
4 Selecteer een formaat en klik vervolgens op
[OK].
a Als u de breedte en hoogte proportioneel
wilt wijzigen, schakelt u het selectievakje
[Verhouding behouden] in.
b Kies of de breedte en hoogte worden
ingesteld als percentage (%) of als
afmeting (millimeter of inch).
Typ of selecteer de gewenste breedte en
hoogte.
Omtrek horizontaal of verticaal
omklappen
1 Selecteer de omtrek.
2 Klik op [Verticaal omklappen] of op
[Horizontaal omklappen] in de groep
[Bewerken].
Omtrek roteren
Handmatig roteren
1 Selecteer de omtrek.
2 Plaats de aanwijzer op het rotatiehandvat. En
sleep vervolgens.
Numeriek roteren
1 Selecteer de omtrek.
2 Klik op [Numerieke instelling] in de groep
[Bewerken]. Selecteer vervolgens [Roteren].
3 Typ of selecteer de gewenste rotatiehoek. Klik
vervolgens op [OK].
1 Klik op de tab [Weergave].
2 Schakel het selectievakje
[Referentievenster] in de groep [Tonen/
verbergen] in.
Omtrek bewerken
a
b
b
U kunt een hoek ook selecteren door in het
dialoogvenster [Roteren] te slepen.
Omtrekken weergeven in
het referentievenster
229
Stadium lijnen bewerken
Zoomen
U kunt de weergave in het [Referentievenster]
wijzigen tussen de volledige Ontwerppagina of
alleen het borduurpatroon.
Klik op de tab [Pannen/Zoomen] en vervolgens op
.
Weergavegebiedkader
verplaatsen
Het deel van de omtrek dat wordt weergegeven op
de Ontwerppagina kunt u selecteren in het
[Referentievenster].
1 Plaats de aanwijzer op het
weergavegebiedkader.
2 Sleep het weergavegebiedkader, zodat dit het
gewenste deel van de omtrek omgeeft.
Het geselecteerde deel van de omtrek
wordt weergegeven op de Ontwerppagina.
Weergavegebiedkader opnieuw
tekenen
In plaats van het weergavegebiedkader te
verplaatsen kunt u het ook opnieuw tekenen om het
gewenste deel van de omtrek weer te geven op de
Ontwerppagina.
Klik op het gebied dat u wilt weergeven of sleep de
aanwijzer over het gewenste deel van de omtrek in
het [Referentievenster].
Een andere referentieafbeelding
weergeven
1 Klik op de tab [Afbeelding].
2 Klik op [Referentie] en vervolgens op .
3 Selecteer de referentieafbeelding en klik
vervolgens op [Openen].
Hiermee geeft u de
gehele Ontwerppagina
weer.
Hiermee geeft u het hele
patroon weer.
230
Design Center
Stadium lijnen bewerken
Weergave van
achtergrondafbeelding wijzigen
1 Klik op de tab [Weergave].
2 Sleep de schuif of klik op of op in de
groep [Sjabloon].
Formaat en plaats van
achtergrondafbeelding wijzigen
1 Selecteer de sjabloon. Klik op [Sjabloon
wijzigen] in de groep [Sjabloon].
2 Sleep de sjabloonafbeelding naar de
gewenste plaats.
Sleep het handvat om de sjabloonafbeelding
te vergroten of verkleinen.
Rasterinstellingen wijzigen
1 Klik op de tab [Weergave].
2
Geef de rasterinstellingen op in de groep
[Raster]
.
a Als u het raster wilt weergeven, schakelt u
het selectievakje [Raster weergeven] in.
Als u het raster wilt verbergen, schakelt u
het selectievakje [Raster weergeven] uit.
b Als u het raster wilt weergeven als
ononderbroken lijnen, schakelt u het
selectievakje [met assen] in.
Als u het raster wilt weergeven als punten
(snijpunten van het raster), schakelt u het
selectievakje [met assen] uit.
c Als u de afstand tussen de rasterlijnen wilt
instellen, typt of selecteert u een waarde
in het kader [Interval].
Maateenheid wijzigen
Klik achtereenvolgens op [Optie], [Opties] en
[Systeemeenheid]. Selecteer vervolgens de
gewenste maateenheid ([mm] of [inch]).
cc “Systeem eenheid” op pagina 20
De achtergrondafbeelding
wijzigen
b
Druk op de sneltoets <F6> om te schakelen tussen
weergave van de afbeelding (Aan (100%)) en
vage weergave op dichtheid (75%, 50% en 25%)
of verbergen van de afbeelding (Uit).
Verbergen (uit)
50%
25%
75%
100%
Applicatie-instellingen wijzigen
a
b
c
231
Naai-instellingenstadium
Naai-instellingenstadium
1 Klik in het Stadium lijnen bewerken op
[Stadium lijnen bewerken] om de groep
[Stadium] weer te geven.
2
Klik op
[In naai-instelling]
in de groep
[Stadium]
.
Gebied naaien
1 Klik op de tab [Naai-instelling].
2 Klik op [Gebied] in de groep [Functies].
3 Wijzig zo nodig de kleur en het naaitype.
cc “naai-eigenschappen” op pagina 232
4 Klik op het omsloten gebied om de naai-
eigenschappen toe te passen.
1 Lopende lijnen
b
In het Naai-instellingenstadium kunt u de kleuren
van de Ontwerppagina en de achtergrond
veranderen in het dialoogvenster
[Ontwerpinstellingen]
. (U opent dit dialoogvenster
door op het menu
[Optie]
te klikken en vervolgens
[Instellingen van ontwerppagina]
te selecteren.)
Gebied/lijn naaien instellen
a
Als u een bepaalde instelling niet op een gebied
kunt toepassen, gaat u terug naar het Stadium
lijnen bewerken en controleert u of het gebied
volledig omsloten is.
Bewerk eventuele veelhoeklijnen met de functie
Punt bewerken.
b
Als u geen naai-eigenschappen kunt opgeven
voor een gebied, is dit gebied misschien niet
omsloten, ook al lijkt het wel omsloten.
Als u de opening in het gebied wilt zoeken,
gebruikt u de lijntekenfunctie in het Stadium
lijnen bewerken om het gebied in kleinere
gebieden te splitsen. Vervolgens controleert u
welke gebiednaai-eigenschappen u niet kunt
toepassen in het Naai-instellingenstadium.
1
232
Design Center
Naai-instellingenstadium
Lijnen naaien
1 Klik op [Lijn] in de groep [Functies].
Selecteer vervolgens de gewenste functie
( of ) in [Functie voor lijn naaien].
2 Wijzig zo nodig de kleur en het naaitype.
cc “naai-eigenschappen” op pagina 232.
3 Klik op de omtrek om de naai-eigenschappen
toe te passen.
1 Lopende lijnen
In het deelvenster Naaien op de tab [Naai-
instelling], beschikbaar in het Naai-
instellingenstadium, kunt u de kleur en het naaitype
van gebieden en omtrekken instellen.
Welke naai-instellingen beschikbaar zijn, verschilt
naar gelang de functie die u hebt geselecteerd.
Voorbeeld 1: Wanneer is geselecteerd
1 Knop Gebiedskleur
2 Selector Naaitype gebied
Voorbeeld 2: Wanneer of is geselecteerd
1 Lijnkleur, knop
2 Naaitype lijn, selector
Naaitype
1 Klik in een naaitypeselector.
2 Klik op het gewenste naaitype.
3 Klik op het gebied of de lijn om de naaitype-
instelling toe te passen.
b
Wanneer is geselecteerd, worden de
instellingen alleen toegepast op een gedeelte van
de omtrek waarop u hebt geklikt.
1
naai-eigenschappen
Naaitype lijn Naaitype gebied
b
Als u borduren wilt uitzetten, selecteert u [Niet
genaaid (lijn)] in de selector [Naaitype lijn] of
[Niet genaaid (gebied)] in de selector
[Naaitype gebied].
Als naaien is uitgeschakeld, worden de
gebieden weergegeven in wit of de lijnen als
stippellijnen.
12
12
233
Naai-instellingenstadium
Naai-eigenschappen opgeven
1 Klik op de tab [Weergave].
2
Schakel het selectievakje
[Naai-
eigenschappen]
in de groep
[Tonen/
verbergen]
in om het dialoogvenster
[Naai-
eigenschappen]
weer te geven.
Voor naaien gebied
Voor naaien omtrek
a
Klik hierop om de standaardinstellingen te
herstellen.
b Naar expertmodus/Naar
beginnersmodus
Klik hierop om naar de andere modus te
schakelen.
c
Klik hierop om de naai-instellingen te
laden/op te slaan.
cc “Veelgebruikte naai-eigenschappen
opslaan” op pagina 192
d Hint verbergen/Hint weergeven
Klik hierop om de hintweergave te tonen
of te verbergen.
e Bij elke wijziging in de naai-
eigenschappen kunt u hier een voorbeeld
van het stiksel controleren.
1
Verander de naai-eigenschappen die worden
weergegeven onder
[Lijnvormig naaien]
of
[Gebied naaien]
.
cc
Voor meer bijzonderheden over verschillende
naai-eigenschappen en instellingen, zie
“Lijnnaai-eigenschappen” op pagina 325 en
“Gebiednaai-eigenschappen” op pagina 331
2
Terwijl de lijnnaai-eigenschappen zijn
weergegeven, klikt u op een omtrek om de lijnnaai-
eigenschappen toe te passen op de omtrek.
Terwijl de gebiednaai-eigenschappen zijn
weergegeven, klikt u op een gebied om de gebiednaai-
eigenschappen toe te passen op het gebied.
Kleur
1 Klik op de tab [Weergave].
2
Schakel het selectievakje
[Naai-
eigenschappen]
in de groep
[Tonen/
verbergen]
in om het dialoogvenster
[Naai-
eigenschappen]
weer te geven.
3 Klik op de tab [Kleur].
Beginnersmodus Expertmodus
aa
eb d c eb d c
ExpertmodusBeginnersmodus
a
eb d c
a
eb d c
b
Veelgebruikte naai-eigenschappen opslaan
U kunt veelgebruikte naai-eigenschappen
samen opslaan en oproepen wanneer u naai-
eigenschappen opgeeft.
U voert deze bewerking op dezelfde manier uit
als in Layout & Editing.
cc Voor meer bijzonderheden, zie “Veelgebruikte
naai-eigenschappen opslaan” op pagina 192
234
Design Center
Naai-instellingenstadium
4 Selecteer een systeemgarenkleurkaart of een
gebruikergarenkleurkaart in de selector
[Garenkleurkaart].
5 In de lijst met garenkleuren klikt u op de
gewenste kleur.
cc Meer bijzonderheden over de vier
knoppen onder de lijst vindt u in
“Speciale kleuren” op pagina 48
6 Klik op het gebied of de omtrek om de
kleurinstelling toe te passen.
Kleurverloop maken
U kunt de dichtheid van de kleur op verschillende
plekken aanpassen om een speciaal kleurverloop te
creëren.
1 In de expertmodus van het dialoogvenster
[Naai-eigenschappen instellen] schakelt u
het selectievakje [Kleurverloop] in.
Vervolgens klikt u op [Patroon].
2 Geef de gewenste instellingen op in het
dialoogvenster [Instelling kleurverloop] en
klik op [OK].
a Als u een vooraf ingesteld kleurverloop
wilt selecteren, klikt u op het gewenste
patroon onder [Patroon selecteren].
b Verplaats de schuiven om de dichtheid
van het kleurverloop in te stellen.
c Het voorbeeldvenster toont het resultaat
van de wijzigingen die u hebt
aangebracht.
Om het decoratieve effect te versterken verplaatst u
het middelpunt van gebieden waarvoor een
concentrische cirkelsteek of radiaalsteek is
ingesteld.
1 Klik op de tab [Naai-instelling].
2 Klik op [Gebied] in de groep [Functies].
3 Selecteer de gewenste kleur en het gewenste
naaitype ([Concentrische cirkelsteek] of
[Radiaalsteek]).
b
U kunt een kleurverloop opgeven wanneer
satijnsteken, vulsteken of programmeerbare
vulsteken zijn geselecteerd voor gebied naaien, en
[Handmatig] is geselecteerd als naairichting.
a
U kunt geen extra kleur (die wordt gebruikt om te
mengen in Layout & Editing) opgeven met de
kleurverloopinstelling in Design Center.
Effecten toepassen op
concentrische cirkel- en
radiaalsteken
a
c
b
235
Naai-instellingenstadium
4 Klik op het gebied.
Het middelpunt ( ) verschijnt.
5 Sleep het middenpunt naar de gewenste
plaats.
Door overlapping van twee kleurgebieden in te
stellen zorgt u dat de overlappende gebieden niet
tweemaal worden genaaid. U kunt overlapping van
twee kleurgebieden alleen instellen wanneer een
gebied een ander gebied geheel omsluit.
1 Klik op de tab [Naai-instelling].
2 Klik op [Overlapping van twee
kleurgebieden] in de groep [Functies].
3 Klik op het gebied dat een ander gebied
geheel omsluit.
4 Klik op [OK] om overlapping van twee
kleurgebieden in te stellen.
b
Om het middelpunt later te verplaatsen klikt u op
en vervolgens op het gebied waarvoor de
concentrische cirkelsteek of radiaalsteek is
ingesteld. Het middelpunt verschijnt en kan
worden verplaatst.
Voorkomen dat stiksels in
gebieden elkaar
overlappen (overlapping
van twee kleurgebieden)
236
Design Center
Naai-instellingenstadium
U kunt stempels toepassen op gebieden in het Naai-
instellingenstadium van Design Center.
1 Klik op de tab [Naai-instelling].
2 Klik op [Stempel] in de groep [Functies].
Selecteer vervolgens de gewenste functie uit
[Stempelfunctie].
: klik op deze knop om een stempel toe te
passen.
: klik op deze knop om het toegepaste
stempel te bewerken.
Instellingen voor stempels geeft u op dezelfde
manier op als in Layout & Editing.
cc “Stempels toepassen en bewerken” op
pagina 58
1 Klik op de tab [Naai-instelling].
2 Klik op [naaivolgorde] in de groep [Ontwerp
controleren].
3 Als u de naaivolgorde van een kleur wilt
wijzigen, selecteert u het kader voor de kleur
en sleept u het kader naar de gewenste
plaats.
4 Als u de naaivolgorde van meerdere patronen
van dezelfde kleur wilt weergeven, selecteert
u het kader en klikt u vervolgens op de tab
[Deel].
5 Als u de naaivolgorde van een patroon wilt
wijzigen, selecteert u het kader voor het
patroon en sleept u het kader naar de
gewenste plaats.
6 Klik op [OK].
b
Als u overlapping van 2 kleurgebieden wilt
annuleren, klikt u op het witte binnengebied. Het
binnengebied wordt tweemaal genaaid als het
verschijnt in dezelfde kleur als het buitengebied.
Stempels toepassen
b
Bij deze toepassing worden enkele
stempelpatronen geleverd. Met Programmable
Stitch Creator kunt u deze patronen naar eigen
ontwerp bewerken.
Naaivolgorde controleren
en bewerken
b
Om meerdere kaders te selecteren houdt u de
toets <Shift> of <Ctrl> ingedrukt terwijl u de
kaders selecteert.
Kaders met gebieden zijn door een dikke
verticale lijn gescheiden van kaders met een
omtrek. Kaders aan de ene kant van de lijn kunt
u niet verplaatsen naar de andere kant.
Om het patroon te vergroten, zodat u het beter
kunt bekijken klikt u op .
237
Naai-instellingenstadium
1 Klik op de tab [Naai-instelling].
2 Klik op [Steeksimulator] in de groep
[Ontwerp controleren] om het stiksel met de
steeksimulator te bekijken.
De basisbewerkingen zijn hetzelfde als die zijn
beschreven voor Layout & Editing.
cc “Het stiksel controleren in de
steeksimulator” op pagina 80
Borduurpatronen kunnen in het Referentievenster in
het Naai-instellingenstadium op dezelfde manier
worden bekeken als in het Stadium lijnen bewerken.
cc “Omtrekken weergeven in het
referentievenster” op pagina 228.
U kunt het bestand in elk stadium opslaan.
Overschrijven
Klik op . Selecteer vervolgens [Opslaan] in de
opdrachtlijst.
Opslaan onder een andere naam
1 Klik op . Selecteer vervolgens [Opslaan
als] in de opdrachtlijst.
2 Selecteer het station en de map en typ
vervolgens de bestandsnaam.
Het stiksel controleren in
de steeksimulator
Borduurpatronen
weergeven in het
ReferentieVenster
Borduurpatronen opslaan
238
Design Center
Naai-instellingenstadium
3 Klik op [Opslaan].
b
Beeldgegevens uit het Origineel-beeldstadium
kunt u opslaan als bitmapbestand (.bmp).
In het Lijntekeningstadium worden
beeldgegevens opgeslagen als PEL-bestand.
In het Stadium lijnen bewerken en het Naai-
instellingenstadium worden patroongegevens
opgeslagen als PEM-bestand.
a
Als u een bestandstype van een vorige
softwareversie kiest, moet u bedenken dat
opgeslagen PEM-bestanden met een vorige
versie van de software kunnen worden geopend,
maar dat wellicht enige informatie verloren gaat.
239
Naai-instellingenstadium
Design Database
Met Design Database kunt u de gemaakte
borduurgegevens beheren. Daarnaast kunt u,
terwijl u afbeeldingen van de bestandsinhoud
bekijkt, de bestanden organiseren of meerdere
borduurontwerpen overbrengen naar
borduurmachines.
241
Venster Design Database
Venster Design Database
1 Werkbalk
2 Mapdeelvenster
3 Inhouddeelvenster
Toont miniaturen van alle borduurontwerpen in
de geselecteerde map.
4 Kaartleesknop
Hiermee leest u een originele kaart.
5 Knop mapinhoud weergeven
Hiermee geeft u de inhoud van de map weer.
6 Selector Verzend
Selecteer waarheen u de borduurbestanden wilt
schrijven of zenden.
7 Schrijfknop
Hiermee begint u met het schrijven van de geselecteerde
ontwerpen (weergegeven in de schrijflijst).
8 Verwijderknop
Hiermee zet u het geselecteerde ontwerp
(weergegeven in de schrijflijst) terug in de niet-
geselecteerde staat.
9 Schrijflijst
Geeft de lijst met ontwerpen weer die naar de
originele kaart, het USB-medium of de
borduurmachine zullen worden geschreven.
10 Toevoegknop
Hiermee voegt u het ontwerp dat in het
inhouddeelvenster is geselecteerd toe aan de
schrijf/overbrenglijst.
11 Knop Schrijfkader tonen/verbergen
U kunt hierop klikken wanneer u ontwerpen
schrijft/overbrengt.
Klik op deze knop om de schrijflijst te tonen of te
verbergen.
1
2
4
6
7
8
3
5
11
10
9
b
In het menu Optie kunt u instellingen voor de
volgende elementen selecteren.
Selecteer mm of inch als de
systeemmaateenheid.
Selecteer Blauw, Zwart, Zilver of Zeegroen als
de toepassingskleur.
242
Design Database
Design Database opstarten
Design Database opstarten
1 Klik op de pijl omlaag in de linkeronderhoek
van het scherm [Start] om de weergave [Alle
toepassingen] te tonen.
2 Klik op [Design Database] onder de titel
[PE-DESIGN 10] op het scherm.
3 Klik op een map in het mapdeelvenster.
Alle borduurbestanden in de map worden
weergegeven in het inhouddeelvenster
rechts.
b
De weergegeven bestanden hebben de
volgende extensies:
.pes, .phc, .dst, .exp, .pcs, .hus, .vip, .shv, .jef,
.sew, .csd, .xxx, .pen
Aangezien de machine geen PEM-bestanden
kan lezen, worden deze niet weergegeven.
Importeer het borduurontwerp in Layout &
Editing vanuit Design Center en sla het
vervolgens op als PES-bestand.
Gecomprimeerde bestanden kunnen niet
worden gelezen in deze toepassing.
cc “Importeren in Layout & Editing” op
pagina 220
243
Borduurontwerpen indelen
Borduurontwerpen indelen
1 Links in het mapdeelvenster selecteert u de
map.
2 Klik op [Bestand] en vervolgens op [Nieuwe
map maken].
3 Typ de naam van de map en druk op de toets
<Enter>.
1 In het mapdeelvenster zoekt u de map
waarnaar u het borduurontwerp wilt
verplaatsen.
2 In het mapdeelvenster klikt u op de map met
het borduurontwerp.
3 Sleep in het inhouddeelvenster het
borduurontwerp naar de map die u in het
mapdeelvenster hebt gevonden.
Als de twee mappen zich op hetzelfde
station bevinden, wordt het geselecteerde
borduurontwerp verplaatst naar de andere
map.
Als de twee mappen zich op een ander
station bevinden, wordt het geselecteerde
borduurontwerp gekopieerd naar de
andere map.
1 In het mapdeelvenster selecteert u de map
met het borduurontwerp.
2 Selecteer het borduurontwerp. Klik opnieuw.
3 Typ de nieuwe naam van het borduurontwerp
en druk vervolgens op de toets <Enter>.
Nieuwe mappen maken
Bestanden verplaatsen/
kopiëren naar een andere map
b
Als u het bestand wilt kopiëren van de ene map
naar een andere map op hetzelfde station, houdt
u de toets <Ctrl> ingedrukt terwijl u het
borduurontwerp sleept.
Als u het bestand wilt verplaatsen van de ene
map naar een andere map op een ander station,
houdt u de toets <Shift> ingedrukt terwijl u het
borduurontwerp sleept.
U kunt het bestand ook verwijderen (of kopiëren)
uit de huidige map door de menuopdracht
[Bewerken] - [Knippen] (of [Bewerken] -
[Kopiëren]) te selecteren. Vervolgens kunt u
het bestand in de nieuwe map plaatsen door
deze map te selecteren in het mapdeelvenster
en vervolgens de menuopdracht [Bewerken] -
[Plakken] te selecteren.
Bestandsnamen wijzigen
a
U kunt de naam van een borduurontwerp alleen
wijzigen in de Design Database wanneer de naai-
informatie (menuopdracht [Weergave]
[Details]) wordt weergegeven.
cc “De weergave van bestanden wijzigen” op
pagina 244
b
Bij het hernoemen van een bestand kunt u de
bestandsextensie niet wijzigen.
244
Design Database
Borduurontwerpen indelen
1 In het mapdeelvenster klikt u op de map met
het borduurontwerp dat u wilt verwijderen.
2 In het inhouddeelvenster selecteert u de naam
van het borduurontwerp.
3 Druk op de toets <Delete>.
Het bestand wordt naar de Prullenbak
verplaatst.
U kunt de ontwerpen in het inhouddeelvenster als
grote of als kleine miniaturen weergeven of in een
lijst geordend op naai-informatie.
Grote miniaturen
Klik op of op [Weergave] en vervolgens op
[Grote miniaturen].
Kleine miniaturen
Klik op of op [Weergave] en vervolgens op
[Kleine miniaturen].
Naaigegevens
Klik op of op [Weergave] en vervolgens op
[Details].
Bestanden verwijderen
De weergave van
bestanden wijzigen
245
Borduurontwerpen openen
Borduurontwerpen openen
1 In het mapdeelvenster selecteert u de map
met het borduurontwerp dat u wilt openen in
Layout & Editing.
2 In het inhouddeelvenster selecteert u het
PES-bestand.
3 Klik op [Bestand] en vervolgens op [Openen
met Layout & Editing].
U kunt bestanden van de volgende typen
importeren:
.pes, .phc, .dst, .exp, .pcs, .hus, .vip, .shv, .jef, .sew,
.csd, of .xxx
1 In het mapdeelvenster selecteert u de map
met het borduurontwerp dat u wilt importeren
in Layout & Editing.
2 In het inhouddeelvenster selecteert u het
borduurontwerp.
3 Klik op [Bestand] en vervolgens op
[Importeren in Layout & Editing].
Het geselecteerde borduurontwerp
verschijnt in het venster Layout & Editing.
Bestanden openen met
Layout & Editing
a
Zorg dat u een map selecteert die PES-bestanden
bevat.
Bestanden importeren in
Layout & Editing
a
U kunt bestanden van het bestandstype .pen niet
importeren in Layout & Editing.
246
Design Database
Borduurontwerpen overbrengen naar machines
Borduurontwerpen overbrengen naar
machines
1 Bereid het medium dat u wilt gebruiken voor,
of sluit de borduurmachine aan op de
computer.
2 Klik op .
1 Inhouddeelvenster (beschikbare ontwerpen)
2 Schrijflijst (geselecteerde ontwerpen)
a
De procedures voor het overbrengen van het gemaakte borduurontwerp naar een borduurmachine
verschillen afhankelijk van het model borduurmachine. Meer bijzonderheden vindt u in de
bedieningshandleiding bij uw borduurmachine.
Gegevens overbrengen
naar een machine met een
USB-medium/USB-kabel/
originele kaart
a
Let op dat het ringformaat van het ontwerp niet
groter is dan het ringformaat dat wordt gebruikt op
de borduurmachine.
b
Als u het ontwerp naar een originele kaart wilt
schrijven, steekt u de originele kaart in de USB-
kaartschrijfmodule.
Als u het ontwerp naar een USB-medium wilt
schrijven, steekt u het USB-medium in de
computer.
Als u het ontwerp direct wilt overbrengen naar
een borduurmachine, sluit u de borduurmachine
op de computer aan. Meer bijzonderheden over
het overbrengen van borduurontwerpen vindt u
in de bedieningshandleiding bij uw
borduurmachine.
Als u de functie Link (Verbinding) wilt gebruiken
om borduurontwerpen over te brengen, moet
een borduurmachine die compatibel is met de
functie Link worden uitgevoerd in de modus
Link.
cc “Met de functie Link (Verbinding) borduren
vanaf de computer” op pagina 204
12
247
Borduurontwerpen overbrengen naar machines
3 Klik op de selector [Verzend.] en klik
vervolgens op het doel.
a Hiermee verzendt u ontwerpen naar het
USB-medium.
b Hiermee verzendt u ontwerpen direct
naar een borduurmachine.
c Hiermee verzendt u ontwerpen naar de
USB-kaartschrijfmodule.
d Hiermee verzendt u ontwerpen naar een
of meer borduurmachines met behulp van
de functie Link (Verbinding).
cc “Met de functie Link (Verbinding)
borduren vanaf de computer” op
pagina 204
De overige stappen verschillen naar gelang het doel
waarheen u de gegevens wilt verzenden.
Werken met een
USB-medium
U kunt ontwerpen overbrengen
naar een borduurmachine die
compatibel is met de USB-
hostfunctie.
4 Selecteer in de selector [Verzend.].
5 Klik op .
6 Selecteer een map in a, selecteer een
borduurbestand in het inhouddeelvenster
(
b) en klik vervolgens op om het
bestand toe te voegen aan de schrijflijst.
Nadat alle borduurbestanden zijn toegevoegd
aan de schrijflijst, klikt u op .
De ontwerpen in de schrijflijst worden naar
het USB-medium geschreven.
Nadat de ontwerpen zijn geschreven, wordt
het bericht “Uitvoer van gegevens is
voltooid.” weergegeven.
b
Als Link (Verbinding) niet beschikbaar is in de
selector [Verzend.], moet u controleren of de
borduurmachine wordt uitgevoerd in de modus
Link en of de kabel juist is aangesloten.
a
b
c
d
a
De “Software dongle voor PE-DESIGN” kan niet
als USB-medium worden gebruikt.
b
Als er meerdere USB-media zijn aangesloten,
verschijnt voor elk aangesloten apparaat.
Selecteer het USB-medium waarnaar u het
ontwerp wilt schrijven.
a
d
b
c
248
Design Database
Borduurontwerpen overbrengen naar machines
Gegevens direct
overbrengen naar
het geheugen van
de machine
U kunt ontwerpen direct
overbrengen naar
borduurmachines die u met
een USB-kabel kunt aansluiten
op een computer.
4 Selecteer in de selector [Verzend.].
5 Klik op .
6 Selecteer een map in a, selecteer een
borduurbestand in het inhouddeelvenster
(
b) en klik vervolgens op om het
bestand toe te voegen aan de schrijflijst.
Nadat alle borduurbestanden zijn toegevoegd
aan de schrijflijst, klikt u op .
De ontwerpen in de schrijflijst worden naar het
geheugen van de borduurmachine geschreven.
Nadat de ontwerpen zijn geschreven, wordt
het bericht “Uitvoer van gegevens is
voltooid.” weergegeven.
a
Verwijder het USB-medium niet terwijl
ontwerpen worden geschreven.
Als op de doellocatie al een bestand met
dezelfde naam bestaat, wordt het volgende
dialoogvenster weergegeven. Selecteer of u het
bestaande bestand wilt overschrijven, het
kopiëren wilt stoppen of het bestand wilt
kopiëren met een andere naam.
b
Als een volumelabel is opgegeven voor het USB-
medium, wordt “
[(stationsletter):]
(volumelabel)”
weergegeven in de selector
[Verzend.]
.
Als geen volumelabel is opgegeven, wordt
[(stationsletter):] USB-media” weergegeven.
Meer bijzonderheden over het wijzigen van de
naam (volumelabel) van een USB-medium vindt u
in de handleiding bij het USB-medium.
b
Wanneer meerdere borduurmachines zijn
aangesloten, verschijnt voor elke machine.
Selecteer de machine die u gebruikt om te borduren.
a
Verwijder de USB-kabel niet terwijl ontwerpen
worden geschreven.
Als op de doellocatie al een bestand met
dezelfde naam bestaat, wordt een
dialoogvenster weergegeven. Selecteer of u het
bestaande bestand wilt overschrijven, het
kopiëren wilt stoppen of het bestand wilt
kopiëren met een andere naam.
a
d
b
c
249
Borduurontwerpen overbrengen naar machines
Werken met een
originele kaart
U kunt ontwerpen overbrengen
naar een borduurmachine die
is voorzien van een kaartgleuf.
4 Selecteer in de selector [Verzend.].
5 Onder [Machinetype] selecteert u het type
borduurmachine dat u gebruikt.
a Machine met één naald
b Machine met meerdere naalden
6 Selecteer in de selector [Ringformaat] de
juiste maat borduurring.
7 Klik op .
8 Selecteer een map in a, selecteer een
borduurbestand in het inhouddeelvenster
(b) en klik vervolgens op om het
bestand toe te voegen aan de schrijflijst.
Nadat alle borduurbestanden zijn toegevoegd
aan de schrijflijst, klikt u op .
9 Als de bestanden moeten worden geschreven
naar een originele kaart, verschijnt het
volgende bericht. Klik op [OK].
a
Andere bestanden dan PHC-bestanden kunnen
worden geschreven.
Als er geen USB-kaartschrijfmodule is
verbonden aan de computer kan er geen
originele kaart worden geselecteerd als
uitvoerdoel. Zorg dat een USB-
kaartschrijfmodule op de computer is
aangesloten voordat u gegevens overbrengt.
a
Selecteer een formaat borduurring niet groter
dan met uw borduurmachine kan worden
gebruikt. Anders werkt de originele kaart die u
maakt niet goed met de borduurmachine.
Wanneer u schrijft naar een originele kaart die al
gegevens bevat, worden alle gegevens op de
kaart verwijderd. Voordat u naar een kaart
schrijft, moet u alle noodzakelijke gegevens
opslaan op een vaste schijf of ander medium en
moet u controleren of zich geen noodzakelijke
gegevens meer op de kaart bevinden.
cc “Vanuit een borduurkaart” op pagina 92
b
a
a
Een borduurontwerp voor het jumboraam kunt u niet
met een originele kaart overbrengen naar de machine.
Is het patroon in het geselecteerde
borduurbestand groter dan het ringformaat dat is
geselecteerd in stap 6? Of wordt in het patroon
het maximumaantal steken of kleuren
overschreven voor de ring die is geselecteerd in
stap 6? Dan kunt u het bestand niet toevoegen
aan de schrijflijst. Alleen de borduurontwerpen
in de schrijflijst worden naar de originele kaart
geschreven.
b
U kunt ook borduurbestanden aan de schrijflijst
toevoegen. Klik met de rechtermuisknop op het
bestand en vervolgens op [Toevoegen aan
schrijflijst] of selecteer in het
inhouddeelvenster een bestand en sleep dit
naar de schrijflijst.
U kunt een bestand verwijderen uit de schrijflijst
door met de rechtermuisknop te klikken op de
schrijflijst en vervolgens te klikken op
[Verwijderen uit schrijflijst].
a
Verwijder de kaart niet en maak de USB-kabel niet
los terwijl ontwerpen naar de kaart worden
geschreven (terwijl de LED-indicator knippert).
a
d
b
c
250
Design Database
Borduurontwerpen overbrengen naar machines
10 Wanneer een bericht wordt weergegeven dat
het schrijven is voltooid, klikt u op [OK].
Als u borduurbestanden wilt herschrijven
op de originele kaart, klikt u op
om deze bestanden te selecteren en
verplaatst u ze op dezelfde manier naar de
schrijflijst.
Als u het borduurontwerpbestand dat naar
de originele kaart wordt geschreven wilt
controleren, klikt u op .
In het mapdeelvenster wordt
weergegeven en in het inhouddeelvenster
worden alle borduurontwerpen
weergegeven die naar de originele kaart
zijn geschreven.
Borduurontwerpen
naar machines
verzenden met de
functie Link
(Verbindinig)
Een borduurmachine die
compatibel is met de functie Link (Verbinding), moet
worden uitgevoerd in de modus Link.
cc “Met de functie Link (Verbinding)
borduren vanaf de computer” op
pagina 204
4 Selecteer in de selector [Verzend.].
5 Klik op .
6 Selecteer een map in a, selecteer een
borduurbestand in het inhouddeelvenster
b
en klik vervolgens op .
7 Vervolg de procedure volgens de beschrijving
in Stap
5 van “Met de functie Link
(Verbinding) borduren vanaf de computer” op
pagina 205.
b
Patronen die op een Ontwerppagina met
aangepast formaat zijn gemaakt, worden
opgesplitst in de diverse deelgebieden naar de
kaart geschreven.
cc Lees “Met een originele kaart gegevens
overbrengen naar een machine” op
pagina 202
b
Borduurontwerpen die naar de originele kaart
zijn geschreven, worden in het
inhouddeelvenster weergegeven als
[Kaartgegevens].
Als u de inhoud van de map wilt weergeven in
het inhouddeelvenster, klikt u op .
Verwissel van weergave door op en
te klikken.
a
U kunt DST-, EXP en PHC-bestanden niet
overbrengen met de functie Link (Verbinding).
Wanneer [Link] is geselecteerd in het vak
[Verzend.], worden DST-, EXP en PHC-
bestanden niet weergegeven in het
inhouddeelvenster.
Verder worden borduurbestanden waarvoor het
formaat van de Ontwerppagina is ingesteld op
[Aangepast formaat] of waarvoor [Ringformaat]
is ingesteld op 360 × 360 mm (Jumboraam) niet
weergegeven in het inhouddeelvenster.
b
Wanneer u het dialoogvenster [Link] opnieuw wilt
weergeven nadat de computer opnieuw is
opgestart, klikt u op [Link] in het menu [Optie].
a
b
c
251
Borduurontwerp zoeken
Borduurontwerp zoeken
1 In het mapdeelvenster selecteert u de map.
2 Klik op [Bestand] en vervolgens op [Zoeken].
3 Geef de zoekvoorwaarden op. Schakel het
selectievakje in van de zoekvoorwaarden die
u wilt opgeven.
a Bestandsnaam
Schakel dit selectievakje in als u wilt
zoeken naar bestanden met een
specifieke bestandsnaam. Typ de
bestandsnaam in het vak.
b Formaat
Schakel het selectievakje naast het
gewenste bestandstype in.
c Steken
Typ in de vakken de onder- en
bovengrenzen van het bereik voor het
aantal steken.
d Kleurwisselingen
Typ in de vakken de onder- en
bovengrenzen van het bereik voor het
aantal kleurwisselingen.
e Aantal kleuren
Typ in de vakken de onder- en
bovengrenzen van het bereik voor het
totale aantal garenkleuren.
f Breedte
Typ in de vakken de onder- en
bovengrenzen van het breedtebereik.
g Hoogte
Typ in de vakken de onder- en
bovengrenzen van het hoogtebereik.
h Gewijzigd op
Typ in de vakken het bereik voor de
wijzigingsdatum (van wanneer tot
wanneer).
Wanneer u naar PES-bestanden zoekt,
kunt u ook de volgende voorwaarden
opgeven.
i Designnaam
Typ de ontwerpnaam in het vak.
j Categorie
Typ in het vak specifieke tekens of de
borduurcategorie.
k Auteur
Typ in het vak de naam van de auteur die
u wilt zoeken.
l Sleutelwoorden
Typ in het vak het trefwoord dat u wilt
zoeken.
m Commentaar
Typ in het vak de opmerking die u wilt
zoeken.
4 Klik op [Zoeken].
Er wordt een lijst weergegeven met
bestanden die voldoen aan de opgegeven
zoekvoorwaarden.
b
U kunt ook jokertekens gebruiken (“?” voor één
teken en “ voor meerdere tekens).
a
b
c
d
e
f
g
h
n
i
j
k
l
m
b
Als u ook wilt zoeken in de onderliggende
mappen (mappen binnen de geselecteerde
map), schakelt u het selectievakje [Zoeken in
onderliggende mappen]
n in.
Alle tekens die u hebt opgegeven in het vak
naast [Bestandsnaam] worden beschouwd als
één set tekens. U kunt echter ook zoeken naar
bestanden op meerdere woorden in
onderstaande vakken [Zoekvoorwaarden
(alleen voor PES-bestanden)] door de
woorden te scheiden met een spatie.
252
Design Database
Borduurontwerpbestanden converteren naar verschillende bestandstypen
Borduurontwerpbestanden converteren
naar verschillende bestandstypen
U kunt borduurontwerpbestanden eenvoudig converteren naar een van de andere bestandstypen (.pes, .dst,
.exp, .pcs, .hus, .vip, .shv, .jef, .sew, .csd of .xxx).
1 In het mapdeelvenster klikt u op de map met
het borduurontwerp dat u wilt converteren.
2 In het inhouddeelvenster selecteert u het
gewenste type borduurontwerp.
3 Klik op [Bestand] en vervolgens op
[Bestandstype converteren].
4 Selecteer het gewenste bestandstype in de
selector [Bestandstype].
5 Onder [Uitvoeren naar] selecteert u of het
nieuwe bestand wordt toegevoegd aan
dezelfde map als het oorspronkelijke bestand
(Zelfde map) of aan een opgegeven map
(Map eronder).
6 Klik op [Converteren].
Het bestand wordt geconverteerd en het
nieuwe bestand wordt toegevoegd aan de
opgegeven map.
b
Om de map waaraan het nieuwe bestand wordt
toegevoegd te wijzigen klikt u op .
b
•Met [DST-instellingen] in het menu [Optie]
kunt u het aantal sprongen voor draadknippen
opgeven voor DST-bestanden.
cc “Het aantal sprongen opgeven voor een
borduurontwerp in een DST-bestand” op
pagina 301
Als u meerdere bestanden met verschillende
bestandstypen hebt geselecteerd om te
converteren terwijl [Zelfde map] is
geselecteerd, wordt elk bestand van hetzelfde
bestandstype als het nieuwe bestand niet
geconverteerd. Als u de bestanden echter
toevoegt aan een andere map dan de
oorspronkelijke, wordt elk bestand van hetzelfde
bestandstype gekopieerd naar de andere map
en niet geconverteerd.
Als het bestand is geconverteerd naar een PES-
bestand, worden de garenkleuren
geconverteerd bij het importeren naar Layout &
Editing.
a
U kunt bestanden niet converteren naar de
bestandstypen PHC en PEN.
253
Borduurontwerpen controleren
Borduurontwerpen controleren
Werkbalkknop:
1 Selecteer een map in a en selecteer een
borduurbestand in het inhouddeelvenster
b .
2 Klik op of klik op het menu [Weergave]
en vervolgens op [Voorbeeld].
Naaigegevens zoals bestandsnaam, grootte, aantal
steken, borduurtijd, aantal kleuren en
wijzigingsdatum kunt u controleren in het
dialoogvenster Eigenschappen. Van PES-
bestanden kunt u ook extra informatie over het
borduurontwerp bekijken.
Werkbalkknop:
1 In het inhouddeelvenster selecteert u het
borduurontwerp waarover u informatie wilt
hebben.
2 Klik op of klik op het menu [Weergave]
en vervolgens op [Eigenschappen].
PES-bestanden (versie 4.0 of later)
Voorbeelden van
bestanden bekijken
b
U kunt geen voorbeeld weergeven van bestanden
van het bestandstype .pen.
ab
Bestandsgegevens
controleren
a
De weergegeven borduurtijd is een schatting.
De werkelijke borduurtijd is afhankelijk van het
machinemodel dat u gebruikt en de opgegeven
instellingen.
De borduurtijd wordt niet weergegeven bij PEN-
bestanden.
b
Selecteer [Kleurwisselingen] naast
[Kleurenlijst] om de informatie voor gewijzigde
garenkleuren in de garenkleurkaart weer te geven.
Selecteer [Aantal kleuren] om de informatie voor
alle garenkleuren in de garenkleurkaart weer te
geven.
cc “Borduurontwerpinformatie controleren” op
pagina 88
254
Design Database
Borduurontwerpen controleren
b
Niet-PES-bestanden en PES-bestanden (versie
3.0 of eerder)
Als het formaat van de Ontwerppagina is
ingesteld op [Aangepast formaat] of als
[Ringformaat] is ingesteld op een universele
ring (100 × 172 mm of 130 × 300 mm) of een
jumboraam (360 × 360 mm), wordt een
dialoogvenster [Eigenschappen] weergegeven
dat er ongeveer uitziet als hieronder
aangegeven.
Het rode kader in het dialoogvenster geeft de
positie van het weergegeven patroongedeelte
aan.
Om informatie weer te geven voor andere
ringposities klikt u op of op
.
255
Catalogus van borduurontwerpen uitvoeren
Catalogus van borduurontwerpen
uitvoeren
Afbeeldingen en naai-informatie voor alle borduurontwerpen kunnen in een aantal indelingen worden
uitgevoerd. Selecteer uit de volgende mogelijkheden op basis van uw voorkeur.
U kunt afbeeldingen van alle borduurontwerpen in
de geselecteerde map afdrukken als catalogus of
als gebruiksaanwijzing.
1 In het mapdeelvenster selecteert u de map
met de borduurontwerpen.
2 Klik op [Bestand] en vervolgens op
[Printerinstelling].
3 Kies de gewenste instellingen voor [Papier]
a en [Afdrukstand] b.
4 Selecteer [Kleurenlijst] c
Kleurwisselingen
De garenkleurinformatie voor elke
kleurwisseling wordt weergegeven.
Aantal kleuren
De garenkleurinformatie voor de
benodigde garens wordt weergegeven.
Zo kunt u het totaal aantal garenkleuren
controleren.
cc “Borduurontwerpinformatie controleren”
op pagina 88
5 Selecteer [Afdruk lay-out] d.
6 Onder [Kleuromschrijving] e selecteert u
of de garenkleuren worden weergegeven met
de naam van de kleur of met de code (het
merk en garennummer).
7 Klik op [Afdrukken].
Afdrukken
a
d
b
e
c
Catalogusstijl 1 Catalogusstijl 4
Catalogusstijl 12
Gebruiksaanwijzingstijl
256
Design Database
Catalogus van borduurontwerpen uitvoeren
U kunt de catalogus van borduurontwerpen
afdrukken of er een HTML-bestand van maken.
1 In het mapdeelvenster selecteert u de map
met de borduurontwerpen.
2 Klik op [Bestand] en vervolgens op [HTML
maken].
3 Selecteer het station en de map en typ
vervolgens de naam van het HTML-bestand.
4 Als u een titel boven in het bestand en in de
titelbalk wilt toevoegen, typt u de titel in het
vak [Paginatitel].
5 Onder [Paginalay-out] selecteert u hoe de
ontwerpen op de pagina worden
weergegeven.
6 Klik op [Opslaan].
U kunt voor geselecteerde borduurontwerpen een
CSV-bestand uitvoeren met de naaigegevens
(bestandsnaam, afmetingen, aantal steken, aantal
kleuren, bestandspad, bestandseigenschappen
(alleen PES-bestanden) en de namen van
garenkleuren en garennummers).
1 In het mapdeelvenster selecteert u de map
met de borduurontwerpen.
2 Klik op [Bestand] en vervolgens op [CSV
maken].
3 Selecteer het station en de map en typ
vervolgens de naam van het CSV-bestand.
4 Klik op [Opslaan].
b
Als u één of meer borduurontwerpen hebt
geselecteerd in het inhouddeelvenster, worden
alleen de geselecteerde ontwerpen afgedrukt.
Als de merknaam, het garennummer of de
bestandseigenschappen te lang zijn, wordt een
deel van de tekst mogelijk niet afgedrukt.
Als u achtereenvolgens klikt op [Bestand] en
[Afdrukken], worden de borduurontwerpen
afgedrukt volgens de instellingen die al zijn
geselecteerd in het dialoogvenster
[Printerinstelling].
Uitvoeren als HTML-
bestand
Uitvoeren als CSV-bestand
257
Catalogus van borduurontwerpen uitvoeren
Programmable Stitch Creator
Met Programmable Stitch Creator kunt u
steekpatronen maken en bewerken, die u
vervolgens kunt gebruiken als programmeerbare
stopsteken of motiefsteken in Layout & Editing en
Design Center.
259
Basisbewerkingen in Programmable Stitch Creator
Basisbewerkingen in Programmable
Stitch Creator
Programmable Stitch Creator is een toepassing voor het maken, bewerken en opslaan van steekpatronen die
u kunt gebruiken voor het naaien van programmeerbare vulsteken of motiefsteken. U kunt de volgende twee
typen patronen maken in de overeenkomstige modus.
Vul-/stempelpatronen
U kunt deze patronen gebruiken als stempelpatronen en voor het naaien met de programmeerbare
vulsteek in Layout & Editing of Design Center.
U kunt deze patronen maken met een enkele lijn of met meerdere lijnen. Bovendien kunt u deze
patronen gebruiken om een reliëf/graveereffect te bereiken in genaaide gebieden.
U maakt deze patronen in de modus Vullen/Stempel.
Motiefsteekpatronen
U kunt deze patronen gebruiken om lijnen te naaien met de motiefsteek en om gebieden te naaien
met de motiefsteek, pipingsteek en stippelsteek in Layout & Editing of Design Center.
Deze patronen worden gemaakt met een enkele lijn, zodat ze eruitzien als een schets, en u gebruikt
de patronen voor decoratief naaien met de machine.
U maakt deze patronen in de modus Motief.
graveren reliëf
260
Programmable Stitch Creator
Vulling-/stempelsteekpatronen maken
Vulling-/stempelsteekpatronen maken
U kunt bestaande programmeerbare steekpatronen bewerken om nieuwe patronen te maken.
Allereerst openen we het vul-/stempelpatroon dat
we willen bewerken. In dit voorbeeld gebruiken we
het patroon wave1.pas.
1 Klik op de pijl omlaag in de linkeronderhoek
van het scherm [Start] om de weergave [Alle
toepassingen] te tonen.
2 Klik op [Programmable Stitch Creator]
onder de titel [PE-DESIGN 10] op het scherm.
3 Klik op . Selecteer vervolgens [Openen]
in de opdrachtlijst.
4 Selecteer Vullen/Stempel(*.pas) in de selector
Bestandstypen.
Selecteer het patroonbestand wave1.pas.
U vindt het patroonbestand op de volgende
locatie.
Bijvoorbeeld (station waar PE-DESIGN is
geïnstalleerd)\Program Files (x86)\
Brother\PE-DESIGN 10\Pattern.
Stap 1 Een vul-/stempelpatroon openen
Stap 2 Lijnen tekenen om het vul-/stempelpatroon te bewerken
Stap 3 Reliëf/graveereffecten toepassen op het vul-/stempelpatroon
Stap 4 Het bewerkte vul-/stempelpatroon opslaan
Stap 5 De bewerkte vul-/stempelpatronen gebruiken in Layout & Editing
Stap 1 Een vul-/stempelpatroon
openen
b
Als u de gegevens in de geselecteerde map wilt
weergeven als miniaturen in het dialoogvenster
[Bladeren] klikt u op [Bladeren].
261
Vulling-/stempelsteekpatronen maken
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Lijn tekenen] in de groep [Functies].
3 Klik op punten (1) tot en met (4).
4 Dubbelklik op (5) (eindpunt).
5 Herhaal de vorige bewerkingen.
1 Klik op (1) en dubbelklik vervolgens op (2).
Klik op (3) en dubbelklik vervolgens op (4).
U tekent lijnen langs de boven- en
onderrand van de Ontwerppagina.
Stap 2 Lijnen tekenen om het vul-
/stempelpatroon te
bewerken
b
Om het laatste punt dat u hebt opgegeven te
verwijderen klikt u met de rechtermuisknop.
cc “Vul-/stempelpatronen een andere vorm
geven” op pagina 264
U kunt de rasterbreedte wijzigen.
cc “Rasterinstellingen wijzigen” op pagina 273
1
2
3
4
5
Stap 3 Reliëf/graveereffecten
toepassen op het vul-/
stempelpatroon
b
Als u een effect wilt creëren, moeten de lijnen een
gesloten gebied vormen.
12
43
262
Programmable Stitch Creator
Vulling-/stempelsteekpatronen maken
2 Klik op [Gebied (graveren)] in de groep
[Functies]. Klik vervolgens op het eerste en
vierde golfgebied.
Deze gebieden worden rood weergegeven
en worden genaaid in korte steken om een
graveereffect te bereiken.
3 Klik op [Gebied (reliëf)] in de groep
[Functies]. Klik vervolgens op het tweede en
vijfde golfgebied.
Deze gebieden worden blauw
weergegeven en worden genaaid in laag
liggende steken om een reliëfeffect te
bereiken.
Vul-/stempelpatronen worden opgeslagen in het
bestandstype .pas.
1 Klik op . Selecteer vervolgens [Opslaan
als] in de opdrachtlijst.
2 Selecteer het station en de map en typ
vervolgens de bestandsnaam.
Wanneer u een vul-/stempelpatroon opslaat,
geeft u de grootte op bij [St.afmeting]. Klik op
[mm] of [inch] om de maateenheden te
selecteren.
3 Klik op [Opslaan].
b
Als u het reliëf/graveereffect wilt verwijderen,
gebruikt u de functie [Gebied (herstellen)]. Klik
op [Gebied (herstellen)] in de groep [Functies].
Klik vervolgens op een gebied waarop een effect
is toegepast.
Stap 4 Het bewerkte vul-/
stempelpatroon opslaan
263
Vulling-/stempelsteekpatronen maken
1 Start Layout & Editing.
2 Selecteer een borduurpatroon.
3 Selecteer in de selector [Naaitype gebied]
(op de tab [Vormen]) de optie [Geprog.
vulsteek].
4 Open het deelvenster [Naai-
eigenschappen].
cc “Naai-eigenschappen opgeven” op
pagina 54
5 Klik op bij [Programmeerbare vulsteek]
in het gedeelte [Gebied naaien].
6 Selecteer het station en de map waar u het
patroon hebt opgeslagen in stap
4.
7 Klik op het bewerkte vul-/stempelpatroon en
klik vervolgens op [OK].
Het patroon wordt toegepast op de
binnengebieden van het borduurpatroon.
Stap 5 De bewerkte vul-/
stempelpatronen
gebruiken in Layout &
Editing
b
U kunt een vul-/stempelpatroon ook toepassen
als een stempel met Stempelfunctie.
cc “Stempels toepassen en bewerken” op
pagina 58
Voor de beste resultaten, zie “Opmerkingen bij
programmeerbare vulsteken en stempels” op
pagina 335.
264
Programmable Stitch Creator
Een patroon bewerken in de modus Vullen/Stempel
Een patroon bewerken in de modus
Vullen/Stempel
Patronen selecteren
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Selecteren] in de groep [Functies]
om de functie [Selecteren] te gebruiken.
3 Klik op het patroon.
1 Rotatiehandvat
2 Handvatten
4 Om nog een patroon te selecteren houdt u de
toets <Ctrl> ingedrukt terwijl u op het andere
patroon klikt.
Patronen verplaatsen
U kunt geselecteerde patronen slepen om ze te
verplaatsen.
Formaat van patronen aanpassen
Sleep een handvat van het gecreëerde patroon om
het formaat aan te passen. Sleep het rotatiehandvat
om het patroon te roteren.
Vul-/stempelpatronen een andere
vorm geven
1 Klik op [Punt selecteren] in de groep
[Functies].
2 Klik op de veelhoeklijn.
b
U kunt een patroon ook selecteren door de
aanwijzer over het patroon te slepen.
Houd de toets <Ctrl> ingedrukt en klik op een
geselecteerd patroon om de selectie ongedaan
te maken.
b
Om het patroon horizontaal of verticaal te
verplaatsen houdt u de toets <Shift> ingedrukt
terwijl u het patroon sleept.
Telkens wanneer u op een pijltoets drukt, wordt
het geselecteerde patroon één rastermarkering
in de richting van de pijl verplaatst.
1
2
b
Als u de toets <Shift> ingedrukt houdt terwijl u
het handvat sleept, wordt het patroon vergroot of
verkleind vanuit het middelpunt van het patroon.
Klik op [Verticaal omklappen] in de groep
[Omklappen] om het geselecteerde patroon of
de geselecteerde patronen langs een
horizontale lijn om te klappen (omhoog/omlaag).
Klik op [Horizontaal omklappen] in de groep
[Omklappen] om het geselecteerde patroon of
geselecteerde patronen langs een verticale lijn
om te klappen (links/rechts).
Met andere opdrachten dan bovengenoemde
kunt u geselecteerde patronen op andere
manieren bewerken, bijvoorbeeld dupliceren of
verwijderen.
cc “Menu’s/functies” van “Programmable Stitch
Creator” op pagina 317.
265
Een patroon bewerken in de modus Vullen/Stempel
3 Als u een punt wilt bewerken, klikt u op het
punt om dit te selecteren.
Als u het punt wilt verplaatsen, sleept u dit
naar de nieuwe plaats.
Als u een punt wilt invoegen, klikt u op de
lijn om een nieuw punt toe te voegen.
Een nieuwe punt verschijnt
geselecteerd.
Als u het punt wilt wissen, klikt u op
of drukt u op de toets <Delete>.
b
Als een lijn bestaat uit twee punten en u
verwijdert een van deze twee punten, wordt de
hele lijn verwijderd.
Als u meerdere punten wilt selecteren, houdt u
de toets <Ctrl> ingedrukt terwijl u op de punten
klikt of de aanwijzer over de punten sleept.
Houd de toets <Ctrl> ingedrukt terwijl u op de
toets of drukt. De selectierichting
wordt gewijzigd in het eindpunt of beginpunt.
Houd de toets <Shift> ingedrukt terwijl u de
punten sleept. De punten worden horizontaal of
verticaal verplaatst.
Druk op een pijltoets. De punten worden
verplaatst in de richting van de pijl op de toets.
J: Geselecteerde punt
F: Niet-geselecteerde punt
266
Programmable Stitch Creator
Een motiefsteekpatroon maken
Een motiefsteekpatroon maken
Nu gaan we een nieuw motiefsteekpatroon maken. U maakt motiefsteekpatronen in de modus Motief.
1 Start Programmable Stitch Creator.
2 Klik op . Selecteer vervolgens [Nieuw
motiefpatroon] in de opdrachtlijst.
In de modus Motief kunt u originele patronen maken
door de vorm van een enkele lijn te wijzigen.
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Punt selecteren] in de groep
[Functies].
Blauw vierkantje: Beginpunt
Rood vierkantje: Eindpunt
3 Selecteer (1) en sleep vervolgens het punt.
De lijn die wordt verplaatst wordt groen
wanneer u een punt verplaatst.
Stap 1 De modus Motief openen
Stap 2 De vorm van een enkele lijn wijzigen om een motiefsteekpatroon te maken
Stap 3 Het gemaakte motiefsteekpatroon opslaan
Stap 4 De bewerkte motiefsteekpatronen gebruiken in Layout & Editing
Stap 1 De modus Motief openen
Stap 2 De vorm van een enkele
lijn wijzigen om een
motiefsteekpatroon te
maken
1
2
267
Een motiefsteekpatroon maken
4 Klik op de lijn om een punt toe te voegen.
Klik op (3) tussen (1) en (2).
Klik op (4) tussen (3) en (2).
5 Selecteer (4) en sleep vervolgens het punt.
6 Klik tussen (2) en (4) om punt (5) in te voegen
en sleep vervolgens punt (5).
7 Klik op (6) tussen (4) en (5) en sleep dit punt
vervolgens naar (1).
Selecteer (3) en sleep dit punt vervolgens
naar (2).
1
34
2
4
4
5
2
b
Om het punt horizontaal of verticaal te
verplaatsen houdt u de toets <Shift> ingedrukt
terwijl u het punt sleept.
Telkens wanneer u op een pijltoets drukt, wordt
het geselecteerde punt één rastermarkering in
de richting van de pijl verplaatst. Als het raster
niet wordt weergegeven, wordt het patroon
verplaatst over een afstand kleiner dan de
kleinste rasterafstand in de richting van de pijl.
Om een geselecteerd punt te verwijderen drukt
u op de toets <Delete>.
U kunt deze patronen toepassen in lijn naaien
en gebied naaien in Layout & Editing en in
gebied naaien in Design Center.
1
4
6
5
3
2
268
Programmable Stitch Creator
Een motiefsteekpatroon maken
Motiefsteekpatronen worden opgeslagen in het
bestandstype .pmf.
1 Klik op . Selecteer vervolgens [Opslaan
als] in de opdrachtlijst.
2 Selecteer het station en de map en typ
vervolgens de bestandsnaam.
Wanneer u een motiefpatroon opslaat,
geeft u de grootte op bij [St.afmeting]. Klik
op [mm] of [inch] om de maateenheden te
selecteren.
3 Klik op [Opslaan].
1 Start Layout & Editing.
2 Selecteer een borduurpatroon.
3 Selecteer in de selector [Naaitype lijn] (op de
tab [Vormen]) de optie [Motief Steek].
4 Open het deelvenster [Naai-
eigenschappen].
cc “Naai-eigenschappen opgeven” op
pagina 54
5 Klik op bij [Motief] in het gedeelte
[Lijnvormig naaien].
6 Selecteer het station en de map waar u het
patroon hebt opgeslagen in stap 3.
7 Klik op het gemaakte motiefsteekpatroon en
klik vervolgens op [OK].
Het patroon wordt toegepast op de
omtrekken van het borduurpatroon.
Stap 3 Het gemaakte
motiefsteekpatroon
opslaan
Stap 4 De bewerkte
motiefsteekpatronen
gebruiken in Layout &
Editing
b
U kunt een motiefsteekpatroon gebruiken als u de
motiefsteek, pipingsteek of stippelsteek hebt
geselecteerd als naaitype voor een gebied.
269
Een patroon bewerken in de modus Motief
Een patroon bewerken in de modus Motief
Meerdere punten tegelijk
verplaatsen en verwijderen
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2
Klik op
[Punt selecteren]
in de groep
[Functies]
.
Blauw vierkantje: Beginpunt
Rood vierkantje: Eindpunt
3 Om één punt te selecteren klikt u op een leeg
vierkantje.
Als u meerdere punten wilt selecteren, houdt u
de toets
<Ctrl>
ingedrukt terwijl u op de punten
klikt of de aanwijzer over de punten sleept.
4 Bewerk de punten.
Als u de punten wilt verplaatsen, sleept u
deze naar de gewenste plaats.
Als u het punt wilt wissen, klikt u op
of drukt u op de toets <Delete>.
Formaat van patronen aanpassen
1 Klik op in de groep [Functies].
2 Sleep het handvat om de geselecteerde
patronen de gewenste grootte te geven.
b
Houd de toets <Ctrl> ingedrukt terwijl u op de
toets of drukt. De selectierichting wordt
gewijzigd in het eindpunt of beginpunt.
a
Het beginpunt (blauw vierkantje) en eindpunt (rood
vierkantje) kunt u niet verwijderen.
J: Geselecteerde punt
F: Niet-geselecteerde punt
b
Als u de toets <Shift> ingedrukt houdt terwijl u
het handvat sleept, wordt het patroon vergroot of
verkleind vanuit het middelpunt van het patroon.
Als u het patroon wilt omklappen langs een verticale
as, klikt u op
[Verticaal omklappen]
in de groep
[Omklappen]
.
Als u het patroon wilt omklappen langs een horizontale
as, klikt u op
[Horizontaal omklappen]
in de groep
[Omklappen]
.
270
Programmable Stitch Creator
Venster Programmable Stitch Creator
Venster Programmable Stitch Creator
1 Knop Toepassing
2Lint
3 Werkbalk voor snelle toegang
4 Knop Help
5 Voorbeeldvenster (cc p. 272 )
Laat zien hoe het patroon wordt genaaid.
6 Ontwerppagina
7 Werkgebied
8 Statusbalk
cc “Informatie over vensters” op pagina 11
2
1
8
3
4
7
5
6
271
Een sjabloon openen
Een sjabloon openen
1 Klik op de tab [Weergave].
2 Klik op [Sjabloon openen] in de groep
[Sjabloon].
3 Selecteer het station, de map en het bestand.
Klik vervolgens op [Openen] of dubbelklik op
het pictogram van het bestand.
1 Sleep de schuif in de groep [Sjabloon] of klik
op of .
Afbeelding openen op de
achtergrond
b
U kunt slechts één afbeelding toevoegen aan
het werkgebied. Als u probeert een andere
afbeelding weer te geven, vervangt deze de
vorige.
U kunt verschillende soorten bestanden
openen.
cc “Bestandstypen van afbeeldingen” op
pagina 150
De dichtheid van de
achtergrondafbeelding
wijzigen
b
Deze functie is niet beschikbaar als geen
sjabloonafbeelding is geïmporteerd in het
werkgebied.
Druk op de sneltoets <F6> om te schakelen
tussen weergave van de afbeelding (Aan
(100%)) en vage weergave op dichtheid (75%,
50% en 25%) of verbergen van de afbeelding
(Uit).
Verbergen (uit)
50%
25%
75%
100%
272
Programmable Stitch Creator
Voorbeeldvenster
Voorbeeldvenster
1 Klik op de tab [Weergave].
2
Als u wilt schakelen tussen weergeven en
verbergen van het venster
[Voorbeeld]
, schakelt
u het selectievakje
[Voorbeeldvenster]
in de
groep
[Weergave]
in of uit.
Patronen opslaan
Klik op . Selecteer vervolgens
[Opslaan]
in de
opdrachtlijst.
Hebt u nog geen naam opgegeven of wordt
het bestand niet gevonden, dan verschijnt
het dialoogvenster [Opslaan als].
De bestanden worden opgeslagen als PAS-
bestanden in de modus Vullen/Stempel en als PMF-
bestanden in de modus Motief.
1 Klik op . Selecteer vervolgens [Opslaan
als] in de opdrachtlijst.
2 Selecteer het station en de map en typ
vervolgens de bestandsnaam.
Wanneer u een motiefpatroon opslaat, geeft u
de grootte op bij
[St.afmeting]
. Klik op
[mm]
of
[inch]
om de maateenheden te selecteren.
In de modus Vullen/Stempel
In de modus Motief
Overschrijven
Opslaan onder een andere naam
273
Instellingen wijzigen
3 Klik op [Opslaan].
Instellingen
wijzigen
1 Klik op de tab [Weergave].
2 Selecteer de gewenste afstand tussen de
rasterlijnen uit [Interval] in de groep [Raster].
Geen
Er wordt geen raster weergegeven.
Smal
De afstand tussen de rasterlijnen wordt
gewijzigd in 1/32 van de breedte van de
Ontwerppagina.
Gemiddeld
De afstand tussen de rasterlijnen wordt
gewijzigd in 1/16 van de breedte van de
Ontwerppagina.
Breed
De afstand tussen de rasterlijnen wordt
gewijzigd in 1/8 van de breedte van de
Ontwerppagina.
b
U kunt opgeslagen bestanden gebruiken in Layout
& Editing of Design Center.
cc “De bewerkte vul-/stempelpatronen gebruiken
in Layout & Editing” op pagina 263 en “De
bewerkte motiefsteekpatronen gebruiken in
Layout & Editing” op pagina 268
Rasterinstellingen wijzigen
Font Creator
Met Font Creator kunt u door de gebruiker
gedefinieerde lettertypen maken. Deze
lettertypen kunt u oproepen voor gebruik in
Layout & Editing.
275
Basisbewerkingen in Font Creator
Basisbewerkingen in Font Creator
Met Font Creator kunt u speciale letters maken en bewerken voor gebruik in Layout & Editing. Met deze
speciale letters kunt u originele borduurpatronen maken.
1 Klik op de pijl omlaag in de linkeronderhoek
van het scherm [Start] om de weergave [Alle
toepassingen] te tonen.
2 Klik op [Font Creator] onder de titel
[PE-DESIGN 10] op het scherm.
3 Klik op de tab [Beginscherm].
4 Klik op het vak [Teken selecteren] in de
groep [Letter]. Selecteer vervolgens “T” in de
lijst.
1 Klik op de tab [Weergave].
2 Klik op [Openen] in de groep [Sjabloon].
Selecteer vervolgens [Afbeeldingsbestand
selecteren] in de lijst.
3 Importeer Capital_T.bmp.
U vindt het beeldbestand op de volgende plek.
Documenten (Mijn documenten)\
PE-DESIGN 10\Sample\Font Creator\
Font Template
Stap 1 Het teken selecteren dat u wilt maken
Stap 2 Achtergrondafbeelding openen
Stap 3 Een letterpatroon maken
Stap 4 Andere letterpatronen maken
Stap 5 Het letterpatroon opslaan
Stap 6 Borduurpatroon maken met de letters die u hebt gemaakt
Stap 1 Het teken selecteren dat u
wilt maken
Stap 2 Achtergrondafbeelding
openen
276
Font Creator
Basisbewerkingen in Font Creator
4 Verplaats het teken zodat de bovenkant is
uitgelijnd met de [Bovenlijn]. U kunt de
letterhoogte aanpassen door een handvat te
slepen om de hoogte tussen de [Bovenlijn]
en de [Basislijn] aan te passen.
1 Bovenlijn
2 Handvatten
3 Basislijn
4 Breedtelijn
5 Klik op de tab [Beginscherm].
6 Klik op de in de groep [Functies] en
sleep vervolgens de rode driehoekjes om de
breedtelijnen uit te lijnen met de linker- en
rechterkant van het teken.
1 Breedtelijn
7 Klik op de tab [Weergave].
8 Sleep de schuif (of klik op of ) in de
groep [Sjabloon] om de dichtheid van de
sjabloonafbeelding te wijzigen in “25%”.
1 Klik op de tab [Beginscherm].
b
U kunt verschillende soorten bestanden openen.
cc “Bestandstypen van afbeeldingen” op
pagina 150
b
Er worden rode lijnen toegevoegd onder, boven,
links en rechts van de voorbeeldafbeelding.
Gebruik deze lijnen als richtlijnen om de
[Basislijn], [Bovenlijn] en [Breedtelijnen] aan
te passen.
Indien de handvatten zijn verdwenen, klikt u met
de rechtermuisknop op de afbeelding en klikt u
vervolgens op [Sjabloon wijzigen] in het menu
dat wordt weergegeven.
1
3
2
4
b
Deze functie is niet beschikbaar als geen
sjabloonafbeelding is geïmporteerd in het
werkgebied.
Druk op de sneltoets <F6> om te schakelen
tussen weergave van de afbeelding (Aan
(100%)) en vage weergave op dichtheid (75%,
50% en 25%) of verbergen van de afbeelding
(Uit).
Stap 3 Een letterpatroon maken
1
Verbergen (uit) 50%
25% 75%
100%
277
Basisbewerkingen in Font Creator
2 Klik op [Handmatige borduurinstellingen] in
de groep [Functies]. Selecteer vervolgens de
gewenste functie uit [Functies voor
handmatige borduurinstellinge].
: recht blokpatroon (gebied naaien).
(Sneltoets: <Z>)
: afgerond blokpatroon (gebied naaien).
(Sneltoets: <X>)
: halfautomatisch recht blokpatroon
Met halfautomatisch overtrekken kunt u
punten opgeven langs de lijnen van een
sjabloon.
(Sneltoets: <C>)
: stikpatroon (lijn naaien)
(Sneltoets: <V>)
: doorvoerpatroon (verspringende
steken)
(Sneltoets: <B>)
3 Klik op en vervolgens op de
Ontwerppagina om de punten (1) (beginpunt)
tot en met (4) op te geven.
4 Klik op [Handmatige borduurinstellingen],
selecteer en klik vervolgens op punten
(5) tot en met (7).
5 Klik op [Handmatige borduurinstellingen],
selecteer en klik vervolgens op punten
(8) tot en met (10).
b
Terwijl u punten invoert, kunt u schakelen
tussen de verschillende instellingen. Dit kunt u
zeer eenvoudig met de sneltoetsen doen.
U hebt een sjabloonafbeelding nodig om de
borduurinstelling halfautomatisch blok met
curven te gebruiken. Als u geen afbeelding hebt,
maakt u met deze functie een handmatig
borduurinstellingspatroon zoals met de rechte
blokfunctie. Verder kunt u deze functie niet
gebruiken als een TrueType-lettertype wordt
gebruikt als sjabloon.
Als u het patroon eenmaal hebt getekend, kunt
u nog steeds rechte blokpatronen omvormen
naar afgeronde blokpatronen en vice versa.
cc Voor meer bijzonderheden, zie “Naar recht/
Naar curve” op pagina 288
13
2
4
5
6
7
9
8
10
278
Font Creator
Basisbewerkingen in Font Creator
6 Klik op [Handmatige borduurinstellingen],
selecteer en klik vervolgens op punt (11).
7 Klik op [Handmatige borduurinstellingen],
selecteer en klik vervolgens op punten
(12) tot en met (13).
8 Dubbelklik op punt (14) (het laatste punt van
het hele patroon) of klik op punt (14) en druk
op de toets <Enter>.
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op het vak [Teken selecteren] in de
groep [Letter]. Selecteer vervolgens “g” in de
lijst.
3 Importeer het bestand Small_g.bmp op
dezelfde manier als u “T” hebt geïmporteerd.
4 Pas de grootte en positie van de letter aan op
dezelfde manier als u “T” hebt aangepast.
Sleep vervolgens de rode driehoekjes om de
breedtelijnen uit te lijnen met de linker- en
rechterkant van het teken.
1 Breedtelijn
Wijzig de dichtheid van de sjabloonafbeelding
als de rode lijnen niet zichtbaar zijn.
b
Als u het laatste punt dat u hebt opgegeven wilt
verwijderen, klikt u met de rechtermuisknop of
drukt u op de toets <BackSpace>.
11
12
13
14
Stap 4 Andere letterpatronen
maken
1
279
Basisbewerkingen in Font Creator
5
Klik op de in de groep [Functies] en
sleep vervolgens de blauwe driehoekjes om
de middenlijn en de staartlijn uit te lijnen met
de boven- en onderkant van het teken.
1 Middenlijn
2 Staartlijn
6 Klik op [Handmatige borduurinstellingen],
selecteer en klik vervolgens op punten
(1) tot en met (7).
7 Klik op [Handmatige borduurinstellingen],
selecteer en klik vervolgens op punten
(8) tot en met (24).
8 Klik op [Handmatige borduurinstellingen],
selecteer en klik vervolgens op punten
(25) tot en met (26).
1
2
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
18
17
20
19
22
21
23
24
25
26
280
Font Creator
Basisbewerkingen in Font Creator
9 Klik op [Handmatige borduurinstellingen],
selecteer en klik vervolgens op punten
(27) tot en met (33).
10 Klik op [Handmatige borduurinstellingen],
selecteer en klik vervolgens op punten
(34) tot en met (38).
11 Klik op [Handmatige borduurinstellingen]
en selecteer . Klik op punten (39) tot en
met (46) en dubbelklik vervolgens op punt (47)
(eindpunt) of klik op punt (47) en druk op de
toets <Enter>.
1 Klik op . Selecteer vervolgens [Opslaan]
in de opdrachtlijst.
2
Selecteer de map
[MyFont]
op de volgende locatie.
Bijvoorbeeld (station waar PE-DESIGN is
geïnstalleerd)\Program Files (x86)\
Brother\PE-DESIGN 10\Pattern.
Typ vervolgens de bestandsnaam. In dit
voorbeeld typt u de naam “My font 1”.
Klik op [Opslaan].
27
28
29
3031
3233
38
37
36
35
34
39
41
40
42
43
44
47
46
45
Stap 5 Het letterpatroon opslaan
a
Het lettertype dat u hebt gemaakt, wordt
opgeslagen in de map [MyFont] op de volgende
locatie.
Het lettertype is niet bruikbaar in Layout &
Editing als het is opgeslagen in een andere map.
Bijvoorbeeld (station waar PE-DESIGN is
geïnstalleerd)\Program Files (x86)\
Brother\PE-DESIGN 10\Pattern.
Als een deel van het letterpatroon buiten de
Ontwerppagina valt, wordt een bericht
weergegeven. Bewerk het letterpatroon zo dat
niets buiten de Ontwerppagina valt en sla het
opnieuw op.
b
Als de achtergrondafbeelding wordt weergegeven,
wordt de informatie van de achtergrondafbeelding
in het lettertypebestand opgeslagen. De volgende
keer dat het lettertypebestand wordt geopend,
wordt de achtergrondafbeelding weergegeven.
281
Basisbewerkingen in Font Creator
1 Start Layout & Editing.
2 Klik op de tab [Beginscherm].
3 Klik op [Tekst] in de groep [Functies].
Selecteer vervolgens uit
[Tekstfuncties].
4 Klik op de selector Lettertype en selecteer
vervolgens “My font 1”.
Lettertypen die zijn gemaakt in Font Creator worden
weergegeven met het pictogram voor de naam
ervan.
5 Klik in de Ontwerppagina.
Voer de tekst in en druk op de toets <Enter>
of klik op de Ontwerppagina.
cc “Borduurpatronen maken die tekst
bevatten” op pagina 100
Stap 6 Borduurpatroon maken
met de letters die u hebt
gemaakt
a
Als Layout & Editing al is gestart, moet u deze
toepassing afsluiten en opnieuw starten. Het
nieuwe lettertype wordt gedetecteerd wanneer de
applicatie wordt gestart.
b
Aangezien in de voorbeelden alleen lettertypen
zijn gemaakt voor “T” en “g” (“A”, “B”, “C”,
enzovoort, zijn niet gemaakt), worden alleen deze
tekens weergegeven in het voorbeeld wanneer u
op de selector [Lettertype] klikt.
282
Font Creator
Venster Font Creator
Venster Font Creator
1 Knop Toepassing
2Lint
3 Werkbalk voor snelle toegang
4 Knop Help
5 Voorbeeldvenster (cc p. 289)
Laat zien hoe het patroon wordt genaaid.
6 Ontwerppagina
7 Richtlijnen (vast) (cc p. 283)
8 Richtlijnen (verplaatsbaar) (cc p. 283)
9 Werkgebied
10 Statusbalk
cc “Informatie over vensters” op pagina 11
2
1
4
6
8
5
8
7
9
10
3
283
Venster Font Creator
De standaardrichtlijnen voor het maken van
lettertypen vindt u in de Ontwerppagina's. De
betekenis van de richtlijnen is hieronder
aangegeven.
1 Driehoekje
a Basislijn
b Bovenlijn
De standaardhoogte van het lettertype is
de afstand tussen de basislijn en de
bovenlijn. Deze lijn kunt u niet
verplaatsen.
c Middenlijn
Voor onderkast is de standaardhoogte
van het lettertype de afstand tussen de
basislijn en deze lijn. Deze lijn kunt u
verplaatsen door het driehoekje aan de
rechterrand te verslepen.
d Staartlijn
Dit is de standaardlijn voor de hangende
gedeelten (staarten) van letters als “g” en
“y”. Deze lijn kunt u verplaatsen door het
driehoekje aan de rechterrand te
verslepen.
e Stoklijn
Deze lijn is de standaard voor delen van
letters die naar boven uitsteken (stokken)
en voor accenten. Deze lijn kunt u
verplaatsen door het driehoekje aan de
rechterrand te verslepen.
f Breedtelijn (links)
g Breedtelijn (rechts)
Deze lijnen geven de letterbreedte aan. U
kunt de letterbreedte aanpassen door het
driehoekje aan de onderrand te
verslepen.
Info over de richtlijnen op
de ontwerppagina
e
b
c
a
d
fg
1
b
De hoogte en breedte voor de [Basislijn],
[Bovenlijn] en [Breedtelijnen] vormen het
referentiemasker om de letter te maken.
Wanneer u letters die met Font Creator zijn
gemaakt importeert in Layout & Editing,
bevinden de breedte en hoogte van de letters
zich in het volgende gebied.
Letterhoogte: van basislijn
a tot bovenlijn b
Letterbreedte: van breedtelijn (links) f tot
breedtelijn (rechts)
g
•De [Stoklijn], [Middenlijn] en [Staartlijn] zijn
voor alle tekens gelijk zodat u de hoogte van de
tekens kunt uitlijnen. Als u de hoogte van een
van deze lijnen wijzigt, blijft de instelling dan ook
behouden, ook als u een andere letter selecteert
om te bewerken.
De locatie van de [Breedtelijnen] kan
afzonderlijk voor elke letter worden ingesteld.
284
Font Creator
Een bestand openen
Een bestand openen
Klik op . Selecteer vervolgens [Nieuw] in de
opdrachtlijst.
1 Klik op . Selecteer vervolgens [Openen]
in de opdrachtlijst.
2 Het lettertype dat u hebt gemaakt, wordt
opgeslagen in de map [MyFont] op de
volgende locatie.
(station waar PE-DESIGN is
geïnstalleerd)\Program Files (x86)\
Brother\PE-DESIGN 10\MyFont
3 Als u een bestand wilt openen, selecteert u het
en klikt u vervolgens op [Openen] of
dubbelklikt u op het pictogram van het
bestand.
Een nieuw lettertype
maken
Een lettertypebestand
openen
285
Een teken selecteren en het sjabloon voorbereiden
Een teken selecteren en het sjabloon
voorbereiden
Selecteren in de selector
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op de linker- of rechterpijlknop van het vak
[Teken selecteren] in de groep [Letter] om
een teken te selecteren voor of na het teken
dat momenteel wordt weergegeven.
Selecteren uit een lijst met tekens
1 Klik op het vak [Teken selecteren] in de
groep [Letter].
2 Selecteer de letter die u wilt maken.
Geregistreerde letters toevoegen/
verwijderen
1 Klik op [Letters toevoegen/verwijderen] in
de groep [Letter].
2 Voer met het toetsenbord het teken in dat u
wilt registreren.
Het teken selecteren dat u
wilt maken
b
Tekens waarvan reeds een patroon is gemaakt,
verschijnen met een blauwe achtergrond.
Het blanco vakje in de linkerbovenhoek is een
spatie. Klik op dit vakje als u een spatie wilt
selecteren.
a
Als een deel van het letterpatroon buiten de
Ontwerppagina valt wanneer u een andere letter
selecteert, wordt een bericht weergegeven.
Voordat u een andere letter selecteert, moet u het
letterpatroon zo bewerken dat geen deel buiten de
Ontwerppagina valt.
286
Font Creator
Een teken selecteren en het sjabloon voorbereiden
3 Klik op [Toevoegen].
4 Als u een geregistreerd teken wilt verwijderen,
selecteert u het teken en klikt u vervolgens op
[Verwijderen].
Een geselecteerd vakje is rood. Telkens
wanneer u op het teken klikt, wordt
geschakeld tussen geselecteerd/niet-
geselecteerd.
5 Als u de instellingen wilt toepassen, klikt u op
[OK].
1 Klik op de tab [Weergave].
2 Klik op [Openen] in de groep [Sjabloon].
Selecteer vervolgens [TrueType-lettertype
selecteren] in de lijst.
3 Selecteer het lettertype in de selector
[Lettertype]. Selecteer de tekenstijl in de
selector [Stijl]. Klik vervolgens op [OK].
Terwijl u werkt aan een teken in een lettertype,
wordt hetzelfde TrueType-lettertype
weergegeven totdat u een ander sjabloon
selecteert als achtergrond. Telkens wanneer u
een ander teken selecteert in het kader
[Teken selecteren], wordt de sjabloon van
het teken in hetzelfde TrueType-lettertype
weergegeven.
b
Als een teken is geregistreerd terwijl geen
lettertype is gemaakt, wordt de informatie voor het
geregistreerde teken toch opgeslagen in een
lettertypebestand.
Een sjabloon (TrueType-
lettertype) openen
b
Als het teken dat in het kader [Teken
selecteren] is geselecteerd, niet beschikbaar is
in het TrueType-lettertype, wordt “?
weergegeven als sjabloon.
Als een TrueType-lettertype is geselecteerd als
sjabloon, kunt u dit niet verplaatsen of vergroten/
verkleinen.
U kunt het in dit geval automatisch converteren
naar een letterpatroon.
cc “TrueType-lettertypen automatisch
converteren” op pagina 287.
Verder kunt u het teken niet tekenen met de
borduurinstelling halfautomatisch blok.
287
Een letterpatroon maken
Een letterpatroon maken
1 Open het TrueType-lettertype dat u als
sjabloon wilt gebruiken.
cc “Een sjabloon (TrueType-lettertype)
openen” op pagina 286.
2 Klik op de tab [Beginscherm].
3 Klik op [Converteren uit TrueType] in de
groep [Bewerken/schikken].
4 Als geen TrueType-lettertype is geselecteerd
voor de sjabloon, wordt het dialoogvenster
[TrueType-lettertype selecteren]
weergegeven.
Patronen selecteren
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op in de groep [Functies] om de
functie [Selecteren] te gebruiken.
3 Klik op het patroon.
1 Rotatiehandvat
2 Handvatten
4
Om nog een patroon te selecteren houdt u de toets
<Ctrl>
ingedrukt terwijl u op het andere patroon klikt.
Patronen verplaatsen
U kunt geselecteerde patronen slepen om ze te verplaatsen.
Formaat van patronen aanpassen
Sleep een handvat van het gecreëerde patroon om
het formaat aan te passen. Sleep het rotatiehandvat
om het patroon te roteren.
TrueType-lettertypen
automatisch converteren
Letterpatronen bewerken
1
2
b
U kunt een patroon ook selecteren door de
aanwijzer over het patroon te slepen.
Houd de toets <Ctrl> ingedrukt en klik op een
geselecteerd patroon om de selectie ongedaan
te maken.
b
Om het patroon horizontaal of verticaal te
verplaatsen houdt u de toets <Shift> ingedrukt
terwijl u het patroon sleept.
Telkens wanneer u op een pijltoets drukt, wordt
het geselecteerde patroon één rastermarkering
in de richting van de pijl verplaatst. Als het raster
niet wordt weergegeven, wordt het patroon
verplaatst over een afstand kleiner dan de
kleinste rasterafstand in de richting van de pijl.
b
Als u de toets <Shift> ingedrukt houdt terwijl u
het handvat sleept, wordt het patroon vergroot of
verkleind vanuit het middelpunt van het patroon.
Klik op
[Omklappen]
in de groep
[Bewerken/
schikken]
en selecteer vervolgens
[Verticaal
omklappen]
om het geselecteerde patroon of de
geselecteerde patronen langs een horizontale lijn om
te klappen (omhoog/omlaag).
Selecteer
[Horizontaal omklappen]
om het
geselecteerde patroon of de geselecteerde patronen
langs een verticale lijn om te klappen (links/rechts).
Met andere opdrachten dan bovengenoemde kunt
u geselecteerde patronen op andere manieren
bewerken, bijvoorbeeld dupliceren of verwijderen.
cc
“Menu’s/functies” vanFont Creator op pagina 318.
288
Font Creator
Punten van een letterpatroon bewerken
Punten van een letterpatroon bewerken
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Punt selecteren] in de groep
[Functies].
3 Klik op het patroon.
4 Als u een punt wilt bewerken, klikt u op het
punt om dit te selecteren.
1 Niet-geselecteerde punt
2 Geselecteerde punt
Als u het punt wilt verplaatsen, sleept u dit
naar de nieuwe plaats.
Als u een punt wilt invoegen, klikt u op de
lijn om een nieuw punt toe te voegen.
Het nieuwe punt wordt gemarkeerd door
een zwart vierkantje of cirkel.
Als u het punt wilt wissen, klikt u op
of drukt u op de toets <Delete>.
1 Selecteer het punt/de punten.
2 Klik op [Punt] in de groep [Bewerken/
schikken]. Selecteer vervolgens de gewenste
opdracht in de lijst.
cc Meer bijzonderheden over de
opdrachten Naar recht, Naar curve, Naar
vloeiend, Naar symmetrie en Naar spits
vindt u in “Rechte lijnen omvormen naar
curven en curven naar rechte lijnen” op
pagina 70 en “Het curvetype wijzigen” op
pagina 70.
Punten bewerken en
patronen een andere vorm
geven
1
2
Naar recht/Naar curve
a
Deze opdrachten zijn niet beschikbaar voor
patronen waarbij de functies [Stikken] of
[Doorvoeren] zijn gebruikt.
289
De gemaakte letterpatronen controleren
De gemaakte letterpatronen controleren
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [naaivolgorde] in de groep
[Bewerken/schikken].
: Klik hierop om elk patroon te
vergroten tot dit het kader opvult.
3 Selecteer een patroon in het dialoogvenster
[naaivolgorde].
4 U kunt de naaivolgorde als volgt wijzigen:
Selecteer het kader rond het te verplaatsen
patroon en sleep het kader naar de nieuwe
plaats. De verticale rode lijn die verschijnt,
geeft aan naar welke plaats het kader wordt
verplaatst.
Ook kunt u kaders verplaatsen door te klikken op de
knoppen onder in het dialoogvenster.
: Naar het begin van de naaivolgorde
gaan.
: Eén positie vooruitgaan in de
naaivolgorde.
: Eén positie achteruitgaan in de
naaivolgorde.
: Naar het eind van de naaivolgorde
gaan.
Als u de naaivolgorde wilt wijzigen, klikt u op [OK].
1 Klik op de tab [Weergave].
2 Als u wilt schakelen tussen weergeven en
verbergen van het [Voorbeeldvenster],
schakelt u het selectievakje
[Voorbeeldvenster] in de groep [Weergave]
in of uit.
Naaivolgorde controleren
en bewerken
Voorbeeld van
borduurpatroon bekijken
290
Font Creator
De gemaakte letterpatronen controleren
U kunt een lijst bekijken van letters van het
lettertypebestand dat u bewerkt.
1 Klik op de tab [Beginscherm].
2 Klik op [Letters zoeken] in de groep [Letter].
Als u een teken wilt selecteren, klikt u op het teken
en vervolgens op [Selecteren].
De lijst gecreëerde
lettertypen controleren en
eruit selecteren
291
Letterpatronen opslaan
Letterpatronen opslaan
Klik op . Selecteer vervolgens [Opslaan] in de
opdrachtlijst.
Hebt u nog geen naam opgegeven of wordt
het bestand niet gevonden, dan verschijnt
het dialoogvenster [Opslaan als].
De letterpatronen worden opgeslagen als PEF-
bestanden.
1 Klik op . Selecteer vervolgens [Opslaan
als] in de opdrachtlijst.
2 Selecteer de map [MyFont] op de volgende
locatie.
Bijvoorbeeld (station waar PE-DESIGN is
geïnstalleerd)\Program Files (x86)\Brother\
PE-DESIGN 10\Pattern.
Typ vervolgens de bestandsnaam en klik op
[Opslaan].
Overschrijven
a
Als een deel van het letterpatroon buiten de
Ontwerppagina valt, wordt een bericht
weergegeven. Bewerk het letterpatroon zo dat
niets buiten de Ontwerppagina valt en sla het
opnieuw op.
Opslaan onder een andere
naam
a
Het lettertype is niet bruikbaar in Layout &
Editing als het is opgeslagen in een andere map.
Het lettertype dat u hebt gemaakt, wordt
opgeslagen in de map [MyFont] op de volgende
locatie.
U kunt opgeslagen bestanden gebruiken in
Layout & Editing.
cc “Borduurpatroon maken met de letters die u
hebt gemaakt” op pagina 281
Als Layout & Editing al is gestart wanneer u een
nieuw teken opslaat in Font Creator, wordt dit
teken niet weergegeven in de selector
[Lettertype] in Layout & Editing. In dat geval
kunt u Layout & Editing afsluiten en opnieuw
starten.
292
Font Creator
Instellingen wijzigen
Instellingen wijzigen
Er zijn twee tekenfuncties in Font Creator.
Vullingmodus
Blokken worden gevuld weergegeven. In
deze modus kunt u overlappende stukken
van patronen beter bekijken.
Omtrekmodus (Vullingmodus uit)
Blokken worden niet gevuld weergegeven.
In deze modus kunt u punten gemakkelijker
bewerken.
Met onderstaande bewerking kunt u schakelen
tussen de twee functies.
Klik op de tab [Weergave].
Klik op [Vullingmodus] in de groep [Weergave].
Klik op [Sjabloon wijzigen] in de groep [Sjabloon].
Achtergrondafbeelding wordt
geselecteerd.
U kunt de achtergrondafbeelding verplaatsen
of vergroten/verkleinen op dezelfde manier als
letterpatronen worden bewerkt.
cc “Letterpatronen bewerken” op
pagina 287.
Van tekenfunctie
veranderen
Achtergrondafbeelding
vergroten/verkleinen of
verplaatsen
b
U kunt de achtergrondafbeelding niet verplaatsen
of vergroten/verkleinen als een TrueType-
lettertype wordt gebruikt als sjabloon.
293
Instellingen wijzigen
1 Klik op de tab [Weergave].
2 Geef de rasterinstellingen op in de groep
[Raster].
a Als u het raster wilt weergeven, schakelt u
het selectievakje [Raster weergeven] in.
b Als u het raster wilt weergeven als
ononderbroken lijnen, schakelt u het
selectievakje [met assen] in.
c In het kader [Interval] selecteert u de
rasterafstand.
d Als u het lettertype in een gelijkmatige
dikte wilt invoeren, of verticale en
horizontale posities op elkaar wilt
afstemmen, schakelt u het selectievakje
[Uitlijnen op raster] in.
Rasterinstellingen wijzigen
b
De aanwijzer wordt verplaatst over de afstand die
is ingesteld in het vak [Interval].
De functie Uitlijnen op raster werkt ongeacht of het
raster wel of niet wordt weergegeven.
a
b
d
c
Bijvoegsel
In dit gedeelte vindt u tips en gedetailleerde
technieken om nog mooier borduurwerk te
maken.
295
Voor basisbewerkingen
Voor basisbewerkingen
U kunt geïmporteerde steekpatronen in Layout & Editing
vergroten of verkleinen op de volgende drie manieren:
1 U kunt steekpatronen eenvoudig vergroten/
verkleinen.
2 U kunt steekpatronen vergroten/verkleinen
terwijl u de toets <Ctrl> ingedrukt houdt.
3 Met de functies [Converteren naar blokken]
kunt u steekpatronen vergroten/verkleinen
nadat deze zijn geconverteerd naar groep- of
vormpatronen met meerdere naairichtinglijnen.
Met methode 1 wordt het stiksel dichter of lichter
zonder dat het aantal genaaide steken wordt
gewijzigd. Dit betekent dat wanneer het patroon
sterk wordt vergroot of verkleind, de
borduurkwaliteit wordt gewijzigd doordat de
draaddichtheid wordt aangepast. Gebruik deze
methode wanneer u het steekpatroon slechts iets
vergroot of verkleint.
Met methode 2 wordt de grootte van het patroon
gewijzigd terwijl de draaddichtheid en naaldposities
behouden blijven. Als de oorspronkelijke
draaddichtheid en naaldposities in het steekpatroon
echter niet gelijkmatig zijn, blijven de draaddichtheid
en naaldposities mogelijk niet behouden, zelfs niet
met deze methode. Vergroot/verklein het patroon
terwijl u het voorbeeld controleert. Gebruik deze
methode niet wanneer u het steekpatroon slechts
iets vergroot of verkleint.
Met methode 3 blijft de draaddichtheid behouden
terwijl het patroon wordt vergroot of verkleind. De
naaldposities blijven echter niet volledig behouden.
Gebruik deze methode wanneer u het stiksel of de
vorm wilt wijzigen. Gebruik deze methode niet
wanneer u het steekpatroon slechts iets vergroot of
verkleint.
Selecteer een naairichting loodrecht op de lange
zijde van het gebied om trekken van de stof te
beperken.
Nadat u een borduurpatroon hebt gemaakt dat
bestaat uit verschillende onderdelen (in Layout &
Editing of Design Center), moet u de naaivolgorde
controleren en deze zo nodig corrigeren.
Met Layout & Editing is de standaardnaaivolgorde
de volgorde waarin onderdelen worden getekend.
Met Design Center is de standaardnaaivolgorde de
volgorde waarin de naai-eigenschappen worden
toegepast.
Pas op bij het wijzigen van de naaivolgorde.
Mogelijk worden overlappende gebieden onjuist
geplaatst.
Steekpatronen vergroten/
verkleinen
a
Met deze software kunt u een groot aantal
borduurpatronen maken en kunt u een breed scala
aan naai-eigenschappen instellen
(draaddichtheid, steeklengte, enzovoort). Het
uiteindelijke resultaat hangt echter ook af van het
model borduurmachine dat u gebruikt. Wij raden u
aan een proeflapje te naaien met de door u
ingestelde naaigegevens voordat u op de
uiteindelijke stof naait. Naai het proeflapje op
hetzelfde soort stof als het uiteindelijke materiaal
en gebruik dezelfde naald en hetzelfde
borduurgaren.
Naairichting
Meer kans dat de stof gaat trekken
Minder kans dat de stof gaat trekken
Naaivolgorde
296
Bijvoegsel
Voor basisbewerkingen
Stel voor de beste naairesultaten [Met
versteviging] in op [Aan] wanneer u grote
gebieden naait.
cc Voor meer bijzonderheden, zie “Met
versteviging” op pagina 331.
Door de instelling [Naairichting] te wijzigen
voorkomt u dat de stof gaat trekken.
Gebruik bij het borduren steunstof die speciaal is
bedoeld om te borduren. Gebruik altijd steunstof
wanneer u lichte stof of stretchstof borduurt. Als
u dit niet doet, kan de naald verbuigen of breken,
kunnen de steken krimpen of kan het patroon
scheeftrekken.
Wanneer de satijnsteek in een groot gebied
wordt gebruikt, kan het gestikte gebied na het
naaien gaan trekken, afhankelijk van het
materiaal en het type garen dat is gebruikt. Als dit
het geval is, kunt u een andere methode
gebruiken: selecteer de vulsteek en gebruik
steunstof aan de achterzijde van de stof.
Grote gebieden naaien
Patroon
Na naaien
297
Meer over instellingen
Meer over instellingen
Machinaal draadknippen volgens
de instellingen die zijn opgegeven
in Layout & Editing
Wanneer is geselecteerd in het
dialoogvenster [Ontwerpinstellingen] van Layout
& Editing, kan draadknippen bij elke verspringende
steek worden in- of uitgeschakeld.
Deze instellingen worden opgeslagen in
borduurgegevensbestanden (.pes).
Als u dit geïmporteerde PES-bestand borduurt met
onze borduurmachine met meerdere naalden en
met de functie Afknippen van verspringende steken
ingeschakeld, wordt de draad door de machine
afgeknipt volgens de PES-gegevensinstellingen.
Draadknipinstellingen opgeven in
Layout & Editing
1 Selecteer in het dialoogvenster
[Ontwerpinstellingen].
cc “De instellingen van de ontwerppagina
opgeven” op pagina 14
2 Geef de draadkniplocaties weer in Layout &
Editing.
cc Memo van “De weergave van het
borduurontwerp wijzigen” op pagina 78
3 Schakel de functie Afknippen van
verspringende steken in/uit voor elk
borduurpatroon.
cc “Afknippen van verspringende steken” op
pagina 87
Wijzig zo nodig de instellingen in de
volgende gevallen.
Automatisch draadknippen uitschakelen
wanneer de verspringende steek korter is
dan de opgegeven lengte.
cc “Afknippen van verspringende steken” op
pagina 87 en “Over de instelling
Minimumlengte verspringende steek
draadknippen” op pagina 87
Standaardinstelling voor het in/
uitschakelen van Afknippen van
verspringende steken wanneer u een
nieuw borduurpatroon maakt.
cc “Afknippen van verspringende steken
toevoegen aan nieuwe patronen” op
pagina 302
Overspringende steken en
afknippen van
overspringende steken
a
Meer bijzonderheden over de functie Afknippen
van verspringende steken vindt u in de
bedieningshandleiding van uw borduurmachine.
stiksel
Overspringende
steek
stiksel
a
Deze instellingen worden alleen toegepast
wanneer u borduurt met onze borduurmachines
met meerdere naalden. Deze instellingen worden
niet toegepast bij andere borduurmachines.
298
Bijvoegsel
Diverse instellingen wijzigen
Diverse instellingen wijzigen
Werkbalk voor snelle toegang/
Lint
Er wordt een menu weergegeven wanneer u op
klikt in de [Werkbalk voor snelle toegang
aanpassen].
Klik op [Meer opdrachten] om opdrachten toe te
voegen aan of te verwijderen uit de lijst van de
[Werkbalk voor snelle toegang aanpassen].
Klik op [Onder het lint weergeven] om de
[Werkbalk voor snelle toegang aanpassen]
onder de lint te plaatsen. Als u de werkbalk wilt
terugzetten op de oorspronkelijke positie, geeft u
het menu weer zoals hierboven beschreven en klikt
u vervolgens op [Boven het lint weergeven].
Als er een vinkje naast [Lint minimaliseren] staat,
is het lint geminimaliseerd. Wanneer u op een tab
klikt, verschijnt het lint. Nadat u een opdracht hebt
geselecteerd, wordt het lint weer geminimaliseerd.
Als u de oorspronkelijke weergave wilt herstellen,
schakelt u het selectievakje uit.
Voorbeeld: wanneer [Onder het lint weergeven] is
geselecteerd en er een vinkje naast [Lint
minimaliseren] staat.
Opdrachten van de werkbalk voor
snelle toegang
De eerste keer dat deze toepassing wordt
opgestart, worden de volgende opdrachten in de
Werkbalk voor snelle toegang aanpassen (A)
weergegeven.
Klik op en schakel de selectievakjes naast de
opdrachten in of uit om te schakelen tussen het
weergeven en verbergen van deze opdrachten. Als
er geen vinkje naast de opdracht staat, wordt de
opdracht verborgen. Wijzigingen in de opdrachten in
de lijst van de [Werkbalk voor snelle toegang
aanpassen] kunt u ook opgeven in het
dialoogvenster [Opties] en allemaal tegelijk
toepassen.
cc “Werkbalk voor snelle toegang
aanpassen” op pagina 300
Deelvenster Importeren/Kleur/
Naai-eigenschappen/
Teksteigenschappen, deelvenster
Naaivolgorde en deelvenster
Steeksimulator
Zwevend
U kunt elke tab of het gehele deelvenster losmaken,
zodat het een dialoogvenster wordt dat u kunt
verplaatsen op het scherm.
Dubbelklik op de titelbalk van het deelvenster of
op de tab.
Klik met de rechtermuisknop op het deelvenster
of de tab. Klik vervolgens op [Zwevend].
Sleep een tab uit een deelvenster.
Het venster aanpassen
: Nieuw : Ongedaan maken
: Openen : Opnieuw
: Opslaan : Wizard
: Inzoomen
299
Diverse instellingen wijzigen
Gedokt
U kunt elk deelvenster weer dokken in het venster.
Dubbelklik op de titelbalk.
Klik met de rechtermuisknop op het deelvenster.
Klik vervolgens op [Gedokt].
Sleep de titelbalk naar de locatie waar het
deelvenster wordt gedokt.
Verbergen
Wanneer u een tab of deelvenster niet meer nodig
hebt, kunt u dit verbergen.
Klik op in de rechterbovenhoek van het
dialoogvenster.
Klik met de rechtermuisknop op het tabblad of
het dialoogvenster. Klik vervolgens op
[Verbergen].
Als u het tabblad wilt verbergen, klikt u op het
tabblad [Weergave] in het lint. Vervolgens klikt u
op de naam in het tabblad [Weergave]. Als u het
tabblad weer wilt weergeven, voert u dezelfde
bewerking uit.
Automatisch verbergen
Wanneer u een deelvenster tijdelijk niet
nodig hebt, kunt u het naar de zijbalk
verplaatsen. U kunt het weergeven door
erop te klikken of de aanwijzer erop te
plaatsen. Het deelvenster wordt weer
automatisch verborgen wanneer u het niet
meer gebruikt, bijvoorbeeld wanneer u
ergens buiten het deelvenster klikt.
Klik met de rechtermuisknop op de titelbalk van
het deelvenster. Klik vervolgens op
[Automatisch verbergen].
In de rechterbovenhoek van het deelvenster klikt
u op .
Als u Automatisch verbergen wilt annuleren, klikt u
met de rechtermuisknop op de titelbalk. Vervolgens
klikt u op [Automatisch verbergen] of gewoon op
in de titelbalk.
Werken met toegangstoetsen
Wanneer u op de toets <Alt> drukt, verschijnt bij
elke opdracht een toetstip (label met de letter van de
toegangstoets). Op het toetsenbord drukt u op de
toets van de opdracht die u wilt gebruiken.
Als u de toegangstoetsen niet meer wilt gebruiken
en de toetstips wilt verbergen, klikt u op de toets
<Alt>.
b
Het deelvenster Steeksimulator kunt u niet
tijdelijk verbergen (Automatisch verbergen).
U kunt de standaardweergaven voor deze
deelvensters herstellen.
cc “Sneltoetsen aanpassen” op pagina 301
300
Bijvoegsel
Diverse instellingen wijzigen
In het dialoogvenster [Opties] kunt u de opdrachten
selecteren die in de [Werkbalk voor snelle
toegang aanpassen] worden weergegeven en
instellingen voor het uiterlijk van de toepassing. Ook
kunt u instellingen voor sneltoetsen, verspringende
steken, garenkleurkaarten opgeven of wijzigen.
Volg de onderstaande procedure om het
dialoogvenster [Opties] te openen.
Klik op en vervolgens op
[Opties]
onder in het venster.
Werkbalk voor snelle toegang
aanpassen
1 Werkbalk voor snelle toegang
1 Klik op [Aanpassen].
2 Herhaal de volgende bewerkingen totdat de
gewenste opdrachten worden weergegeven.
a Selector Opdrachten kiezen uit
Selecteer een opdrachtcategorie.
b Lijst met Opdrachten
Selecteer de opdracht die u wilt
toevoegen.
c Knop Toevoegen
De geselecteerde opdracht wordt
toegevoegd.
De opdracht wordt weergegeven in A.
d Knop Verwijderen
De geselecteerde opdracht wordt
verwijderd.
De opdracht wordt verwijderd uit A.
e
Selecteer een pictogram in A en klik
vervolgens op de knoppen om deze op de
gewenste plaats te zetten.
f Knop Herstellen
Herstelt de standaardopdrachten.
Instellingen voor onderstaande kunt u ook
opgeven in dit dialoogvenster.
g
Werkbalk voor snelle toegang onder het
lint weergeven
Selecteer waar de werkbalk voor snelle
toegang wordt weergegeven. Schakel het
selectievakje in om de werkbalk voor snelle
toegang weer te geven onder het lint.
3 Nadat u de instellingen hebt opgegeven, klikt
u op [OK] om deze toe te passen.
Instellingen voor opties
wijzigen
b
U kunt het dialoogvenster [Opties] ook op een van
de volgende manieren openen.
Klik op aan het rechteruiteinde van de
Werkbalk voor snelle toegang aanpassen en klik
vervolgens op [Meer opdrachten].
•Klik op [Optie] in de rechterbovenhoek van het
venster en klik vervolgens op [Opties].
1
A
a
b
g
e
f
c
d
301
Diverse instellingen wijzigen
Sneltoetsen aanpassen
1 Klik op [Aanpassen] in de lijst met
opdrachten en vervolgens op [Aanpassen] bij
[Sneltoetsen].
2 Selecteer in de lijst [Categorieen] een
opdrachtcategorie. Selecteer vervolgens in de
lijst met [Opdrachten] de opdracht waarvoor
u sneltoetsen wilt opgeven.
De standaard sneltoetsen worden
weergegeven in het vak
[Huidige toetsen]
a
.
3 Registreer met het toetsenbord nieuwe
sneltoetsen in het vak [Druk op nieuwe
sneltoets] b en klik vervolgens op
[Toewijzen]
d. De nieuwe sneltoetsen
worden weergegeven in het vak [Huidige
toetsen]
a.
De gebruiksinformatie over de opgegeven
toetsencombinatie verschijnt. Als de
toetsencombinatie al is toegewezen aan
een andere opdracht, wordt de naam van
die opdracht weergegeven bij
c.
Wanneer u de standaard of opgegeven
sneltoetsen wilt verwijderen, selecteert u de
sneltoetsen in
a en klikt u vervolgens op
[Verwijderen]
e.
Als u de standaardinstellingen wilt herstellen,
klikt u op [Alles herstellen]
f.
4 Herhaal stap 2 en 3 totdat u de gewenste
sneltoetsen hebt opgegeven voor de
opdrachten. Klik vervolgens op [Sluiten].
5 Klik op [OK] in het dialoogvenster [Opties].
Garenkleurkaarten van de
gebruiker bewerken
Zie “Gebruikergarenkleurkaarten bewerken” op
pagina 192 voor uitgebreide instructies.
Het aantal sprongen opgeven
voor een borduurontwerp in een
DST-bestand
Bij DST-bestanden kunt u opgeven of de
overspringende steek wordt afgeknipt volgens het
aantal springcodes. Het aantal codes verschilt
afhankelijk van de borduurmachine die u gebruikt.
Klik op [DST-instellingen] in de lijst met
opdrachten, geef het aantal sprongen op en klik
vervolgens op [OK].
Wanneer u een instelling voor import wilt opgeven,
voert u een waarde in bij [DST-importinstelling].
Wanneer u een instelling voor export wilt opgeven,
voert u een waarde in bij [DST-exportinstelling].
DST-importinstelling
Wanneer het aantal achtereenvolgende
sprongen in het DST-bestand lager is dan het
aantal sprongen dat hier wordt opgegeven,
worden deze achtereenvolgende sprongen
vervangen door een steek.
Wanneer het aantal achtereenvolgende
sprongen in het DST-bestand hoger dan of
gelijk is aan het aantal sprongen dat hier wordt
opgegeven, worden deze achtereenvolgende
sprongen vervangen door een verspringende
steek daar waar de draad wordt geknipt.
DST-exportinstelling
Wanneer PES-bestanden worden uitgevoerd,
worden verspringende steken met
draadknippen vervangen door meer
opeenvolgende springcodes dan het
opgegeven aantal sprongen.
a
e
d
f
b
c
302
Bijvoegsel
Diverse instellingen wijzigen
Afknippen van verspringende steken
toevoegen aan nieuwe patronen
Wanneer u een borduurpatroon maakt voor onze
nieuwe borduurmachines met meerdere naalden,
kunt u opgeven of u afknippen van verspringende
steken wilt toevoegen aan het patroon.
Klik op [Afknippen van verspringende steken] in
de lijst met opdrachten, schakel het selectievakje
[Afknippen verspringende steken toev. aan
ingev.patronen.] in en klik vervolgens op [OK].
Wanneer het selectievakje is ingeschakeld,
wordt het schaarpictogram weergegeven
naast de kaders om aan te geven dat
verspringende steken worden afgeknipt.
1 Schaarpictogram
Systeemeenheid wijzigen
Zie “Systeem eenheid” op pagina 20 voor
uitgebreide instructies.
Schermkalibratie aanpassen
Zie “Schermmaten aanpassen (schermkalibratie)”
op pagina 19 voor uitgebreide instructies.
Instellingen voor de
gebruikersinterface aanpassen
U kunt de toepassingskleuren selecteren.
Klik op [Instellingen voor gebruikersinterface] in
de lijst met opdrachten, selecteer het gewenste
kleurenschema bij [Toepassingskleur] en klik
vervolgens op [OK].
Met het selectievakje [Statusbalk tonen] bepaalt u
of u de statusbalk wilt tonen of verbergen. Als u de
statusbalk wilt tonen, schakelt u het selectievakje in.
Wanneer u op de knop [Positie deelvenster
herstellen] klikt, worden de gedokte deelvensters
(deelvenster [Importeren]/[Kleur]/[Naai-
eigenschappen]/[Teksteigenschappen],
deelvenster [naaivolgorde] en deelvenster
[Steeksimulator]) teruggezet naar de
standaardweergaven nadat de toepassing opnieuw
is gestart.
a
Deze instellingen worden alleen toegepast
wanneer u borduurt met onze borduurmachines
met meerdere naalden. Voordat u deze
instellingen kunt toepassen, moet u
selecteren onder [Machinetype] in het
dialoogvenster [Ontwerpinstellingen].
1
303
Deze toepassing effectief gebruiken
Deze toepassing effectief gebruiken
Met TrueType-lettertypen kunt u borduurpatronen
maken van verschillende tekens, zoals Japans,
Chinees, Koreaans, enzovoort.
In dit voorbeeld maken we een borduurpatroon van
Japanse tekens.
1 Start Layout & Editing.
2 Selecteer een functie van het type Tekst en
selecteer vervolgens een Japans TrueType-
lettertype (bijvoorbeeld “MS Gothic”).
3 Geef een andere tekencodetabel weer dan die
tabel die in stap 2 werd weergegeven. ([Start]
[Alle programma's][Bureau-
accessoires][Systeemwerkset]
[Speciale tekens])
4 Selecteer [MS Gothic] in de lijst [Lettertype]
in [Speciale tekens] en schakel vervolgens
het selectievakje [Geavanceerde weergave]
in. Selecteer nu [Windows]: [Japans] in de
lijst [Tekenset], selecteer het gewenste teken
en klik vervolgens op [Selecteren].
(In het voorbeeld wordt het Japanse
hiraganateken voor het woord “Goedemiddag
geselecteerd.)
5 Nadat u alle gewenste tekens hebt
geselecteerd, klikt u op [Kopiëren] om de
tekens te kopiëren.
6 Klik in de Ontwerppagina op het punt waar u
de tekst wilt invoeren.
7 Plak de letters in het tekstveld in het
deelvenster [Teksteigenschappen] en druk
vervolgens op de toets <Enter>.
Bij het converteren van TrueType-
lettertypen naar borduurpatronen
Voor een optimaal resultaat bij het converteren van
TrueType-lettertypen naar borduurpatronen
selecteert u een lettertype waarbij alle lijnen zo dik
mogelijk zijn, zoals bij een Bloklettertype.
Tekens (Japans, Chinees,
Koreaans, enzovoort)
converteren tot
borduurpatronen
b
Als u rechtstreeks vanaf het toetsenbord Japans of
Koreaans kunt invoeren, kunt u deze tekens
rechtstreeks in het dialoogvenster [Tekst
bewerken letters] invoeren.
Geschikte lettertypen voor
borduren
304
Bijvoegsel
Deze toepassing effectief gebruiken
Borduurpatronen van bestandstype PES kunnen als
miniaturen worden weergegeven in de verkenner
(Windows
®
Verkenner in Windows
®
7 en Verkenner
in Windows
®
8.1). Hiermee kunt u borduurpatronen
gemakkelijker beheren.
Klik op om informatie over
borduurpatroonbestanden weer te geven.
Klik op om borduurpatroonbestanden als
miniaturen weer te geven.
Borduurontwerpen van
bestandstype PES als
miniaturen weergeven
305
Deze toepassing effectief gebruiken
Menu’s/functies en referentie
In dit gedeelte worden de diverse lintopdrachten
en -functies in elk toepassingsvenster vermeld.
Voor meer bijzonderheden over een opdracht of
functie raadpleegt u de bijbehorende pagina in
deze handleiding.
Dit gedeelte bevat ook voorbeelden van
lettertypen en informatie over de diverse naai-
eigenschappen.
307
Layout & Editing
Layout & Editing
Tab Beginscherm
Menu knop Toepassing
Nr. Menu Referentie
1 Nieuw p. 90
2 Openen p. 90
3 Opslaan p. 95
4 Opslaan als p. 95
5 Afdrukken p. 96
6 Eigenschappen ontwerp p. 88
7 Ontwerpinstellingen p. 14
8 Stofkiezer p. 17
9Wizard p.10
10 Exporteren p. 95
Tabs menu Lint
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Selectiefuncties p. 31 13 Pannen p. 77
2 Knippen 14 Maat p. 78
3 Kopiëren 15 Patronen importeren p. 91
4 Plakken p.55 16 Opstelling p.32
5 Dupliceren 17 Reliëf/graveren p. 57
6 Functies voor kopie plaatsen p. 35 18 Overlap wijzigen p. 40
7 Verwijderen 19 Groep maken p. 39
8 Tekstfuncties p. 106 20 Applicatiewizard p. 161
9 Vormfuncties p. 60 21 Wizard voor geborduurde patch p. 167
10 Inzoomen p. 77 22 Wizard voor open borduurwerk p. 170
11 Uitzoomen p. 77 23 Borduurwerk naaien p. 201
12 Overige zoomfuncties p. 77
1
2
3
4
5
6
7
8
9
0
1
2
34
5
67 89CD E FHI
G
J
K L
M
0A B
308
Menu’s/functies en referentie
Layout & Editing
Tab Afbeelding
Tab Weergave
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Afbeelding openen p. 150 7 Afbeelding verwijderen p. 153
2 Afbeelding opslaan p. 153 8 Wizard Automatisch perforeren p. 132
3 Afbeelding wijzigen p. 152 9 Kruissteekwizard p. 135
4
Dichtheid van
achtergrondafbeelding
p. 152 10 Wizard Fotosteek 1 p. 139
5 Rechtsom roteren p. 153 11 Wizard Fotosteek 2 p. 144
6 Linksom roteren p. 153 12 Importeren naar Design Center p. 149
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Effen weergave p. 78 9 Deelvenster Importeren p. 13
2 Stekenweergave p. 78 10 Referentievenster p. 81
3 Realistisch voorbeeld p. 79 11 Raster weergeven p. 18
4 Draadknippen weergeven p. 79 12 Raster weergeven met assen p. 18
5
Instellingen van realistisch
voorbeeld
p. 79 13 Uitlijnen op raster p. 18
6 Naaivolgorde p. 82 14 Interval (rasterafstand) p. 18
7 Steeksimulator p. 80 15 Liniaal p. 18
8 Instelling Eigenschappen p. 29 16 Richtlijn p. 19
1 34
6
7
2
5
8
9
0 A B
1
3
5
4
6
7
2
9
0
8
B
C
A
E
D
F
309
Layout & Editing
Tab Tekst (Tekst)
Tab Contour (Vormen (Contour))
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Selectiefuncties p. 31 9 Tekstcontour-naaitype p. 117
2 Tekstfuncties p. 106 10 Gebiedskleur p. 117
3 Lettertype p. 107 11 Tekstbody-naaitype p. 117
4 Tekstgrootte p. 109 12 Tekst bewerken p. 107
5 Lettertypefilter p. 108 13 Converteren naar blokken p. 115
6 Instellingen van lettertypefilter p. 108 14 Converteren naar steken p. 71
7
Eigenschappen TrueType-lettertype
instellen
p. 110 15 Converteren naar omtrek p. 116
8 Lijnkleur p. 117
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Selectiefuncties p. 31 7 Potlood (open curve) p. 63
2 Gesloten rechte lijn p. 63 8 Lijnkleur p. 65
3 Gesloten curve p. 63 9 Naaitype lijn p. 65
4 Potlood (gesloten curve) p. 63 10 Gebiedskleur p. 65
5 Open rechte lijn p. 63 11 Naaitype gebied p. 65
6 Open curve p. 63
1 54
3
2 7
0 A
8
9
B
C
D
E6
1 5 6 7
2
3 4 8 9
0 A
310
Menu’s/functies en referentie
Layout & Editing
Tab Contour (Vormen (Rechthoek))
Tab Handmatige borduurinstellingen (Vormen (Handmatige
borduurinstellingen))
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Selectiefuncties p. 31 4 Naaitype lijn p. 65
2 Straal p. 61 5 Gebiedskleur p. 65
3 Lijnkleur p. 65 6 Naaitype gebied p. 65
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Selectiefuncties p. 31 5 Doorvoeren p. 197
2 Recht blok p. 197 6 Gebiedskleur p. 65
3 Afgerond blok p. 197 7 Borduurinstellingen p. 65
4 Stikken p. 197
1 2
5
6
3
4
1 3 4
2
5
6
7
311
Layout & Editing
Tab Vormen (Vormen (Vormen/Cirkel/Boog))
Tab Steken (Steken)
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Selectiefuncties p. 31 9 Lijnkleur p. 65
2 Contour splitsen p. 42 10 Naaitype lijn p. 65
3 Richtingslijn toevoegen p. 52 11 Gebiedskleur p. 65
4 Richtingslijn verwijderen p. 53 12 Naaitype gebied p. 65
5 Omgekeerde richtingslijn p. 53 13 Converteren naar steken p. 71
6 Punt bewerken p. 70 14 Verschuivingslijnen maken p. 44
7 Punt verwijderen p. 67 15 Bloempatroon maken p. 42
8 Splitsen bij punt p. 67
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Selectiefuncties p. 31 5 Splitsen bij punt p. 73
2 Steekgegevens splitsen p. 74 6 Converteren naar blokken p. 75
3 Kleur wijzigen p. 71 7 Converteren naar omtrek p. 76
4 Splitsen naar kleur p. 75
1 4 5
3
A E
2
6
7
8
9
0
B
C
D
21 3 4 5 6 7
312
Menu’s/functies en referentie
Design Center
Design Center
Tab Origineel beeld
Tab Lijntekening
Menu knop Toepassing
Nr. Menu Referentie
1 Wizard p. 222
2 Nieuw lijnbeeld p. 225
3 Nieuwe figuurgegevens p. 227
4 Openen p. 223
5 Opslaan p. 237
6 Opslaan als p. 237
Tabs menu lint
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Afbeelding openen 2 In lijntekening p. 224
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Penfuncties p. 213 4 Pannen p. 214
2 Vlakgomfuncties p. 213 5 In origineel beeld p. 222
3 Zoomfuncties p. 214 6 Stadium lijnen bewerken p. 227
1
2
3
4
5
6
21
2
1
3
4
5
6
313
Design Center
Tab Stadium lijnen bewerken
Tab Weergave
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Selectiefuncties p. 214 10 Verwijderen p. 216
2 Functie Punt bewerken p. 215 11 Splitsen bij punt p. 216
3 Lijnfunctie p. 215 12 Verticaal omklappen p. 228
4 Zoomfuncties 13 Horizontaal omklappen p. 228
5 Pannen 14 Numerieke instelling p. 228
6 Knippen 15 Afbeelding importeren p. 227
7 Kopiëren 16 Instellingen van ontwerppagina p. 227
8 Plakken 17 In lijntekening p. 224
9 Dupliceren 18 In naai-instelling p. 217
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Referentievenster p. 228 4 Raster weergeven p. 230
2 Sjabloon wijzigen p. 230 5 Raster weergeven met assen p. 230
3
Dichtheid van
achtergrondafbeelding
p. 230 6 Rasterafstand p. 230
1
6
72
9
380ADC E
B
H
4 5 F
G
1
2
5
4
6
3
314
Menu’s/functies en referentie
Design Center
Tab Naai-instelling
Tab Weergave
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Gebiedsfunctie p. 231 8 Naaitype p. 232
2 Lijnfuncties p. 232 9 Naaivolgorde p. 236
3
Functie Overlapping van twee
kleurgebieden
p. 235 10 Voorbeeld
4 Stempelfuncties p. 236 11 Realistisch voorbeeld
5 Zoomfuncties 12 Steeksimulator p. 237
6 Pannen 13 Stadium lijnen bewerken p. 226
7 Kleur p. 232 14 Naar Layout & Editing p. 220
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Referentievenster p. 228 2 Naai-eigenschappen p. 233
2
1
6
7
8
9
0
A
B
C
D
3
4
5
1
2
315
Design Database
Design Database
Menu Bestand
Menu Bewerken
Menu Weergave
Lijst van menu’s
Menu Werkbalk Referentie Menu Werkbalk Referentie
Openen met Layout &
Editing
p. 245
Printerinstelling p. 255
Importeren in Layout &
Editing
p. 245
Afdrukvoorbeeld
Nieuwe map maken p. 243 Afdrukken p. 255
Bestandstype converteren p. 252 HTML maken p. 256
Verwijderen p. 244 CSV maken p. 256
Zoeken p. 251 Afsluiten
Menu Werkbalk Referentie Menu Werkbalk Referentie
Knippen
p. 243
Plakken p. 243
Kopiëren Alles selecteren
Menu Werkbalk Referentie Menu Werkbalk Referentie
Grote miniaturen
p. 244
Eigenschappen p. 253
Kleine miniaturen Vernieuwen
Details Werkbalk p. 241
Voorbeeld p. 253 Statusbalk
316
Menu’s/functies en referentie
Design Database
Menu Optie
Menu Help
Menu Werkbalk Referentie Menu Werkbalk Referentie
Systee-
meenheid
selecteren
mm
—p.20
Toepas-
singskleur
Blauw
p. 302
inch Zwart
Link p. 250 Zilver
DST-instellingen p. 301 Zeegroen
Menu Werkbalk Referentie Menu Werkbalk Referentie
Gebruiksaanwijzing —p.4Info over Design Database
Klantondersteuning —p.5
317
Programmable Stitch Creator
Programmable Stitch Creator
Tab Beginscherm
Tab Weergave
Menu knop Toepassing
Nr. Menu Referentie
1 Nieuw vul-/stempelpatroon
2 Nieuw motiefpatroon p. 266
3 Openen p. 260
4 Opslaan p. 272
5 Opslaan als p. 272
Tabs menu lint
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Selectiefunctie p. 264 8 Kopiëren
2 Functie Punt bewerken p. 264 9 Plakken
3 Functie Lijn tekenen p. 261 10 Dupliceren
4 Functie Gebied (herstellen) p. 262 11 Verwijderen p. 269
5 Functie Gebied (graveren) p. 262 12 Verticaal omklappen p. 264
6 Functie Gebied (reliëf) p. 262 13 Horizontaal omklappen p. 264
7 Knippen
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Sjabloon openen p. 271 4 Statusbalk tonen/verbergen p. 270
2
Dichtheid van
achtergrondafbeelding
p. 271 5 Raster weergeven p. 273
3 Voorbeeldvenster tonen/verbergen p. 272
1
2
3
4
5
1
8
7
A
2
0
9
3
4
5 6
B
C
12 3 4 5
318
Menu’s/functies en referentie
Font Creator
Font Creator
Tab Beginscherm
Menu knop Toepassing
Nr. Menu Referentie
1 Nieuw p. 284
2 Openen p. 284
3 Opslaan p. 291
4 Opslaan als p. 291
Tabs menu lint
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Functie Object selecteren p. 287 11 Vorige letter p. 285
2 Functie Punt bewerken p. 288 12 Teken selecteren p. 285
3
Functie voor handmatige
borduurinstellingen
p. 277 13 Volgende letter p. 285
4 Zoomfuncties 14 Letters zoeken p. 290
5 Pannen 15 Letter toevoegen/verwijderen p. 285
6 Knippen 16 Naaivolgorde p. 289
7 Kopiëren 17
TrueType-lettertype converteren
naar gegevens
p. 287
8 Plakken 18 Punt bewerken p. 288
9 Dupliceren 19 Omklappen p. 287
10 Verwijderen p. 288 20 Uitlijnen
1
2
3
4
1
6
7
2
9
80
DE
F
H
ABC
3
4
5
G
I
J
319
Font Creator
Tab Weergave
Nr. Menu Referentie Nr. Menu Referentie
1 Sjabloon openen p. 275 6 Statusbalk tonen/verbergen p. 282
2 Sjabloon wijzigen p. 292 7 Raster weergeven p. 293
3
Dichtheid van
achtergrondafbeelding
p. 292 8 Raster weergeven met assen p. 293
4 Vullingmodus p. 292 9 Uitlijnen op raster p. 293
5 Voorbeeldvenster p. 289 10 Interval (rasterafstand) p. 293
1
8
2
0
5
9
3
4
6
7
320
Menu’s/functies en referentie
Naai-eigenschappen
Naai-eigenschappen
De naai-eigenschappen voor elk naaitype zijn aanvankelijk ingesteld op de standaardinstellingen. Door de
instellingen van de naai-eigenschappen te wijzigen kunt u echter eigen steken maken.
cc Voor meer bijzonderheden, zie “Lijnnaai-eigenschappen” op pagina 325 en “Gebiednaai-
eigenschappen” op pagina 331.
Naaitypen lijn
Zigzagsteek (cc p. 325) Stiksteek/Drievoudige steek (cc p. 325)
Motief Steek (cc p. 326) Stamsteek (cc p. 327)
Chenillesteek (cc p. 327) E/V-steek (cc p. 328)
Kettingsteek (cc p. 329) Open borduurwerk (cc p. 329)
321
Naai-eigenschappen
Naaitypen gebied
Satijnsteek (cc p. 331) Vulsteek (cc p. 333)
Programmeerbare vulsteek (Geprog.
vulsteek) (
cc
p. 333)
Pipingsteek (cc p. 336)
Motief Steek (cc p. 337) Kruissteek (cc p. 338)
Concentrische cirkelsteek (cc p. 338) Radiaalsteek (cc p. 338)
Spiraalsteek (cc p. 338) Stippelsteek (cc p. 338)
Netstructuursteek (cc p. 339) Zigzagnetstructuursteek (cc p. 339)
322
Menu’s/functies en referentie
Naai-eigenschappen
Motiefsteekpatroon
Naam
motief
Patroon
Naam
motief
Patroon
motif001 motif020
motif002 motif021
motif003 motif022
motif004 motif023
motif005 motif024
motif006 motif025
motif007 motif026
motif008 motif027
motif009 motif028
motif010 motif029
motif011 motif030
motif012 motif031
motif013 motif032
motif014 motif033
motif015 motif034
motif016 motif035
motif017 motif036
motif018 motif037
motif019 motif038
motif039 motif059
motif040 motif060
motif041 motif061
motif042 motif062
motif043 motif063
motif044 motif064
motif045 motif065
motif046 motif066
motif047 motif067
motif048 motif068
motif049 motif069
motif050 motif070
motif051 motif071
motif052 motif072
motif053 motif073
motif054 motif074
motif055 motif075
motif056 motif076
motif057 motif077
motif058 motif078
Naam
motief
Patroon
Naam
motief
Patroon
323
Naai-eigenschappen
motif079 motif085
motif080 motif086
motif081 motif087
motif082 motif088
motif083 motif089
motif084
Geprog. vulsteekpatroon
Naam
vulpatroon
Patroon
Naam
vulpatroon
Patroon
net1 pat9
net2 pat10
net3 pat11
net4 pat12
pat1 pat13
pat2 pat14
pat3 pat15
pat4 pat16
pat5 pat17
pat6 stamp1
pat7 stamp1_
pat8 stamp2
Naam
motief
Patroon
Naam
motief
Patroon
stamp2_ stampJ
stamp3 stampK
stamp3_ stampL
stamp4 stampM
stamp4_ stampN
stamp5 stampO
stamp5_ stampP
stamp6 stampQ
stamp6_ stampR
stamp7 stampS
stamp7_ stampT
stampA stampU
stampB stampV
stampC stampW
stampD stampX
stampE stampY
stampF stampZ
stampG tatami1
stampH tatami2
stampI tatami3
Naam
vulpatroon
Patroon
Naam
vulpatroon
Patroon
324
Menu’s/functies en referentie
Naai-eigenschappen
tatami4 wave2
tatami5 wave3
wave1 wave4
Naam
vulpatroon
Patroon
Naam
vulpatroon
Patroon
325
Naai-eigenschappen
Lijnnaai-eigenschappen
Welke eigenschappen beschikbaar zijn, hangt af van het naaitype dat u hebt geselecteerd.
cc “Naai-eigenschappen opgeven” op pagina 54
Zigzagsteek
Stiksteek
Drievoudige steek
Met versteviging
Uit Aan
Zigzagsteekbreedte
Smal Breed
Dichtheid
Grof Fijn
Halve steek
Uit Aan
Scherpe hoeken
Verbindingspunten
Deze naai-eigenschap is alleen beschikbaar wanneer u een tekstpatroon hebt geselecteerd.
cc “Verbindingspuntposities selecteren in een tekstpatroon” op pagina 116
Steeklengte Geef de lengte van één steek op.
Kort Lang
Aantal keren
omstikken
Geef op hoe vaak de omtrek wordt genaaid.
1 keer 5 keer
Verbindingspunten
Deze naai-eigenschap is alleen beschikbaar wanneer u een tekstpatroon hebt geselecteerd.
cc “Verbindingspuntposities selecteren in een tekstpatroon” op pagina 116
Steeklengte Geef de lengte van één steek op.
Kort Lang
Verbindingspunten
Deze naai-eigenschap is alleen beschikbaar wanneer u een tekstpatroon hebt geselecteerd.
cc “Verbindingspuntposities selecteren in een tekstpatroon” op pagina 116
De dichtheid aan de
binnenzijde is hoog.
De dichtheid van het stiksel
is gelijkmatiger.
326
Menu’s/functies en referentie
Naai-eigenschappen
Motief Steek
Selecteer een patroon voor de motiefsteek.
Klik op om het dialoogvenster [Bladeren] weer te geven. Selecteer een map en selecteer
vervolgens het gewenste patroon (PMF-bestand) in de lijst met patronen die wordt weergegeven.
Geef de patroongrootte op. U kunt het patroon
vergroten of verkleinen terwijl de hoogte-
breedteverhouding behouden blijft.
Kleiner Groter
1 Hoogte
(verticale lengte)
Geef de hoogte van het patroon op.
Kort Lang
2 Breedte
(horizontale
lengte)
Geef de breedte van het patroon op.
Kort Lang
Verhouding
behouden
Wanneer deze optie is geselecteerd, blijft de lengte/breedte-verhouding van het patroon behouden.
H-opstelling
(horizontale
rangschikking)
Geef de rangschikking van de patronen langs een
horizontale as op.
U kunt alle patronen of elk afzonderlijk patroon langs
de horizontale as omklappen.
Normaal
spiegelen
Wisselen
V-opstelling
(verticale
rangschikking)
Geef de rangschikking van de patronen langs een
verticale as op.
U kunt alle patronen of elk afzonderlijk patroon langs
de verticale as omklappen.
Normaal
spiegelen
Wisselen
Verschuiving
0,0 mm
Verschuiving: 4,5mm
Afstand
Smal Breed
Steeklengte Geef de lengte van één steek op.
Kort Lang
Begin-/eindtype
Doorvoeren Stikken
cc “Als de begin-/eindpunten voor het naaien zijn gewijzigd” op pagina 330
Verbindingspunten
Deze naai-eigenschap is alleen beschikbaar wanneer u een tekstpatroon hebt geselecteerd.
cc “Verbindingspuntposities selecteren in een tekstpatroon” op pagina 116
1
2
327
Naai-eigenschappen
Stamsteek
Chenillesteek
Breedte
Smal Breed
Afstand
Smal Breed
Hoek
45° 135°
Steektype
Drievoudig Enkel
Begin-/eindtype
Doorvoeren Stikken
cc “Als de begin-/eindpunten voor het naaien zijn gewijzigd” op pagina 330
Verbindingspunten
Deze naai-eigenschap is alleen beschikbaar wanneer u een tekstpatroon hebt geselecteerd.
cc “Verbindingspuntposities selecteren in een tekstpatroon” op pagina 116
Dichtheid
Dicht Gemiddeld Licht
Afmeting
Kleiner Groter
Afstand
Smal Breed
Begin-/eindtype
Doorvoeren Stikken
cc “Als de begin-/eindpunten voor het naaien zijn gewijzigd” op pagina 330
Verbindingspunten
Deze naai-eigenschap is alleen beschikbaar wanneer u een tekstpatroon hebt geselecteerd.
cc “Verbindingspuntposities selecteren in een tekstpatroon” op pagina 116
328
Menu’s/functies en referentie
Naai-eigenschappen
E/V-steek
Selecteer de E-steek of de V-steek.
E-steek
1 Interval
Smal Breed
2 Steekbreedte
Kort Lang
3 Steeklengte
Smal Breed
Aantal keren omstikken
Geef op hoe vaak de lijn wordt genaaid.
1 keer 5 keer
Aantal steken
Geef op hoe vaak elke steek wordt genaaid.
1 keer 3 keer
Opstelling
Verbindingspunten
Deze naai-eigenschap is alleen beschikbaar wanneer u een tekstpatroon hebt geselecteerd.
cc “Verbindingspuntposities selecteren in een tekstpatroon” op pagina 116
V-steek
1 Interval
Smal Breed
2 Steekbreedte
Kort Lang
3 Steeklengte
Smal Breed
Aantal keren omstikken
Met de V-steek worden de lijn en de
steken hetzelfde aantal keer genaaid.
1 keer 5 keer
Opstelling
Verbindingspunten
Deze naai-eigenschap is alleen beschikbaar wanneer u een tekstpatroon hebt geselecteerd.
cc “Verbindingspuntposities selecteren in een tekstpatroon” op pagina 116
1
2
3
12
3
329
Naai-eigenschappen
Kettingsteek
Open borduurwerk
Steektype
Driehoekig Ruitvormig
Afmeting
Kleiner Groter
Tijd
1 keer 6 keer
Opstelling
Begin-/eindtype
Doorvoeren Stikken
cc “Als de begin-/eindpunten voor het naaien zijn gewijzigd” op pagina 330
Verbindingspunten
Deze naai-eigenschap is alleen beschikbaar wanneer u een tekstpatroon hebt geselecteerd.
cc “Verbindingspuntposities selecteren in een tekstpatroon” op pagina 116
Gedeelten niet
snijden
Geef hier aan of er gedeelten van de snijlijn niet
moeten worden gesneden.
Dit voorkomt dat de stof verschuift tijdens het
snijden.
Als dit ingesteld op [Aan], knipt u deze
gedeelten met een schaar nadat de stap met
het snijden is voltooid.
Uit Aan
Gebruiken
Selecteer [Alleen snijden] voor netter
gesneden randen, bijvoorbeeld bij een opgezet
lapje. Selecteer [Snijden om rand van stof te
bedekken] wanneer de rand wordt geborduurd,
zoals bijvoorbeeld bij een applicatie.
Alleen snijden
Snijden om rand van
stof te bedekken
330
Menu’s/functies en referentie
Naai-eigenschappen
Als de begin-/eindpunten voor het naaien zijn gewijzigd
Als de begin-/eindpunten van lijn naaien met de motiefsteek, stamsteek, chenillesteek of kettingsteek zijn
gewijzigd of geoptimaliseerd, selecteert u een instelling voor [Begin-/eindtype] bij de lijnnaai-eigenschappen.
cc “Begin-/eindtype” op pagina 326 en “Begin/eindpunten, het middenpunt en referentiepunt van een
steekpatroon verplaatsen” op pagina 50
Als [Doorvoeren] is geselecteerd bij [Begin-/eindtype], worden verspringende steken toegevoegd aan het
begin of het einde van patroonstiksels (met een motiefsteek, stamsteek, chenillesteek of kettingsteek). Als
[Rijgen] is geselecteerd bij [Begin-/eindtype], worden stiksteken langs het pad ingevoegd aan het begin van
en tussen patroonstiksels.
a
Nadat u het begin-/eindtype hebt gewijzigd, controleert u het stiksel met de steeksimulator.
cc “Het stiksel controleren in de steeksimulator” op pagina 80
Borduurpatronen waarvan het begin-/eindtype van lijn naaien met de motiefsteek is gewijzigd of
geoptimaliseerd in een eerdere toepassing dan versie 8, worden geopend of geïmporteerd met deze
instelling opgegeven als verspringende steken.
Voordat de begin-/eindpunten worden gewijzigd
Wanneer het beginpunt wordt verplaatst
Overspringende
steek
Rijgsteek
Het pad dat wordt
genaaid
Doorvoeren
Rijgen
Beginpunt/eindpunt
Beginpunt
Eindpunt
Eindpunt
Beginpunt
331
Naai-eigenschappen
Gebiednaai-eigenschappen
Welke eigenschappen beschikbaar zijn, hangt af van het naaitype dat u hebt geselecteerd.
cc “Naai-eigenschappen opgeven” op pagina 54
Satijnsteek
Met
versteviging
Schakel het selectievakje in om naaien met versteviging op te geven en geef vervolgens instellingen op
voor de volgende eigenschappen.
Geef op welk soort versteviging wordt genaaid.
Voor tekstpatronen of vormpatronen met
meerdere naairichtingslijnen
Voor vormpatronen met een enkele
naairichtingslijn
Voor gebieden in Design Center
[Dichtheid]
Selecteer [Dicht], [Gemiddeld] of [Licht] als dichtheid voor de versteviging.
Dichtheid
Grof Fijn
[Kleurverloop]
Onder de volgende omstandigheden kunt u dit niet
opgeven.
De naairichting is ingesteld op [Variabel].
Tekstpatroon
Wanneer een gevederde rand wordt opgegeven
Klik op [Patroon] om het kleurverloop van het
patroon in te stellen.
cc
“Kleurverloop/mengeffect maken” op pagina 47
Uit Aan
Richting
U kunt dit niet opgeven voor een tekstpatroon.
[Handmatig]: hiermee naait u onder een vaste
hoek.
Sleep of selecteer een waarde om de hoek
op te geven. U kunt geen waarde opgeven voor
de hoek als er meerdere naairichtingslijnen zijn.
[Handmatig]
[Automatisch]: hiermee wordt de naairichting
automatisch gevarieerd volgens de vorm van het
gebied.
[Automatisch]
Halve steek
Schakel het selectievakje in om halve steek op te
geven.
U kunt dit niet opgeven wanneer de naairichting is
ingesteld op [Handmatig] en er slechts één
naairichtingslijn is.
Uit
Aan
Alleen straal
Alleen gebied (enkele laag
zigzagvormige steken)
Alleen gebied (enkele laag
pipingsteken)
Straal en gebied (enkele laag
zigzagvormige steken)
Alleen gebied (dubbele laag
zigzagvormige steken en
pipingsteken)
Enkel
Dubbel
Enkel
Dubbel
De dichtheid aan de
binnenzijde is hoog.
De dichtheid van het
stiksel is gelijkmatiger.
332
Menu’s/functies en referentie
Naai-eigenschappen
Stik-
steekroute
De instelling Binnen het vlak is niet beschikbaar
wanneer het selectievakje
[Kleurverloop]
is
ingeschakeld.
Onder de volgende omstandigheden kunt u dit niet opgeven.
De naairichting is ingesteld op [Automatisch].
Tekstpatronen
Wanneer een gevederde rand wordt opgegeven
Binnen het vlak
Langs de omtrek
Over de omtrek
Trekcom-
pensatie
Verleng het naaigebied in de naairichting om te
voorkomen dat het patroon tijdens het naaien samentrekt.
Geen compensatie
Grootste compensatie
Verbindings-
punten
Deze naai-eigenschap is alleen beschikbaar wanneer u een tekstpatroon hebt geselecteerd.
cc “Verbindingspuntposities selecteren in een tekstpatroon” op pagina 116
Gevederde
rand
Geef de stikselrand
op waarop u de
gevederde rand
wilt toepassen.
Klik op om het dialoogvenster [Bladeren]
weer te geven. Selecteer het gewenste patroon in
de lijst met patronen die wordt weergegeven.
Deze naai-eigenschap is alleen beschikbaar
wanneer u een vormpatroon hebt geselecteerd.
Verder kunt u deze eigenschap onder de
volgende omstandigheden niet selecteren.
Wanneer een kleurverloop wordt opgegeven
Wanneer de naairichting is ingesteld op
[Automatisch]
Wanneer overlapping van twee kleurgebieden
wordt opgegeven
Bovenkant van patroon
Voor <patroon11>
Onderkant van patroon
Voor <patroon18>
Alleen bovenrand
Alleen onderrand
Boven- en onderrand
Geef de breedte van de
gevederde rand op
Kort Lang
Instellingen voor gevederde rand niet
opgegeven
Instellingen voor gevederde rand
opgegeven
333
Naai-eigenschappen
Vulsteek
Programmeerbare vulsteek (Geprog. vulsteek)
Met
versteviging
cc “Satijnsteek” op pagina 331
Dichtheid
Richting
Steektype
Geef de vorm op van de terugkerende uiteinden van het
stiksel.
U kunt dit niet opgeven wanneer de naairichting is
ingesteld op [Automatisch].
Halve steek
cc “Halve steek” op pagina 331 en “Stiksteekroute” op pagina 332
Stiksteekroute
Steeklengte
van de
stopsteek
Geef de lengte van één steek op.
Kort Lang
Frequentie
0% 50%
Trekcom-
pensatie
cc “Trekcompensatie” op pagina 332
Verbindings-
punten
Deze naai-eigenschap is alleen beschikbaar wanneer u een tekstpatroon hebt geselecteerd.
cc “Verbindingspuntposities selecteren in een tekstpatroon” op pagina 116
Gevederde
rand
cc “Gevederde rand” op pagina 332
Met versteviging
cc “Gebiednaai-eigenschappen” op pagina 331 en 332
Dichtheid
Richting
Halve steek
Stiksteekroute
Trekcompensatie
Verbindingspunten
Deze naai-eigenschap is alleen beschikbaar wanneer u een tekstpatroon hebt
geselecteerd.
cc “Verbindingspuntposities selecteren in een tekstpatroon” op pagina 116
Gevederde rand
cc “Gevederde rand” op pagina 332
b
cc “Satijnsteek” onder “Gebiednaai-eigenschappen” op pagina 331
334
Menu’s/functies en referentie
Naai-eigenschappen
Programmeerbare vulsteek
Klik op om het dialoogvenster [Bladeren] weer te geven. Selecteer een map en
selecteer vervolgens het gewenste patroon (PAS-bestand) in de lijst met patronen die wordt
weergegeven.
Geef de patroongrootte op. U kunt het
patroon vergroten of verkleinen terwijl de
hoogte-breedteverhouding behouden blijft.
Kleiner Groter
1 Hoogte
(verticale
lengte)
Geef de hoogte van het
patroon op.
Kort
Lang
2 Breedte
(horizontale
lengte)
Geef de breedte van het
patroon op.
Kort
Lang
Verhouding
behouden
Wanneer deze optie is geselecteerd, blijft de lengte/breedte-verhouding van het patroon behouden.
Richting
Verschui-
ving
rij 0%
Rij 50% Kolom 50%
kolom
Basis voor naaien
Schakel het selectievakje in om basiseigenschappen voor naaien op te geven en geef
vervolgens instellingen op voor de volgende eigenschappen.
Steektype
Geef de vorm op van de terugkerende
uiteinden van het stiksel.
U kunt dit niet opgeven wanneer de
naairichting is ingesteld op
[Automatisch].
Steeklengte van
de stopsteek
Geef de lengte van één steek op.
Kort
Lang
Frequentie
0% 50%
1
2
45°
315°
90°
135°
180°
225°
270°
Gebied waarop de reliëf- of
graveereffecten worden
toegepast
Dit gebied wordt genaaid met de
steekinstellingen die zijn opgegeven voor de
basis van de programmeerbare vulsteek.
Dit gebied wordt genaaid met de steekinstellingen
die zijn opgegeven door het patroonbestand.
Patroon
335
Naai-eigenschappen
Opmerkingen bij programmeerbare vulsteken en stempels
Bij sommige instellingen van naaitype en patroonrichting van een programmeerbare vulsteek of stempel,
worden lijnen niet genaaid.
Met Realistisch voorbeeld kunt u precies bekijken hoe het steekpatroon wordt genaaid. Om een beter idee van
het resultaat te krijgen, kunt u een paar tests maken met verschillende instellingen.
Voorbeelden van programmeerbare vulsteken:
cc “De weergave van het borduurontwerp wijzigen” op pagina 78 en “Programmable Stitch Creator”
op pagina 258
Voorbeeld 1
Steekrichting: 45° (standaard)
Voorbeeld 2
Steekrichting: 90°
Voorbeeld 3
Steekrichting: 0°
336
Menu’s/functies en referentie
Naai-eigenschappen
Pipingsteek
Er worden steken gemaakt die door de lengte van blokken lopen.
Richting
U kunt dit niet opgeven voor patronen
met meerdere naairichtingslijnen.
Geef de volgende instellingen op als de motiefsteek niet wordt gebruikt.
Dichtheid
Grof Fijn
Steeklengte
Geef de lengte van één steek op.
Kort Lang
Frequentie Geef de verschuiving in de steken op.
0% 50%
Gebruik motief
Schakel het selectievakje in om een motiefsteek in het patroon te gebruiken en geef
vervolgens instellingen op voor de volgende eigenschappen.
Motief
cc “Motief Steek” onder “Gebiednaai-eigenschappen” op pagina 337
Patroon1/Patroon2
cc “Motief Steek” onder “Lijnnaai-eigenschappen” op pagina 326
Patroon en grootte
van de
motiefsteekpatronen
H-opstelling
V-opstelling
H-verschuiving
cc “Motief Steek” onder “Gebiednaai-eigenschappen” op pagina 337
V-verschuiving
H-afstand
V-afstand
Rij verschuiving
Steeklengte
45°
315°
90°
135°
180°
225°
270°
337
Naai-eigenschappen
Motief Steek
Motief
Selecteer het patroon dat moet worden gebruikt
voor de motiefsteek.
[Alleen Patroon 1]
[Alleen Patroon 2]
[Patronen 1 en 2]
Patroon1/Patroon2 Geef instellingen op voor beide patronen.
Patroon en grootte
van de
motiefsteekpatronen
Verhouding
behouden
cc “Motief Steek” onder “Lijnnaai-eigenschappen” op pagina 326
H-opstelling
V-opstelling
H-verschuiving
(
horizontale
afstand)
0,0 mm 2,5 mm
V-verschuiving
(verticale afstand)
0,0 mm 2,5 mm
H-afstand
(
horizontale
afstand)
Smal Breed
V-afstand
(verticale afstand)
Smal Breed
Richting
Rij verschuiving
Kleiner Groter
Steeklengte
cc “Motief Steek” onder “Lijnnaai-eigenschappen” op pagina 326
45°
315°
90°
135°
180°
225°
270°
338
Menu’s/functies en referentie
Naai-eigenschappen
Kruissteek
Concentrische cirkelsteek, radiaalsteek en spiraalsteek
Voor meer bijzonderheden over de verplaatsing van het middenpunt van de concentrische cirkelsteek en de
radiaalsteek, zie “Het middenpunt en referentiepunt van een steekpatroon verplaatsen” op pagina 51.
Stippelsteek
Afmeting
Kleiner Groter
Herhaling steken
Enkel Drievoudig
Dichtheid
Concentrische cirkelsteek grof
Radiaalsteek grof
Spiraalsteek grof
Concentrische cirkelsteek fijn
Radiaalsteek fijn
Spiraalsteek fijn
Steeklengte Geef de lengte van één steek op.
Kort Lang
Steeklengte
Geef de lengte van één steek op.
U kunt dit niet opgeven als de motiefsteek
wordt gebruikt.
Kort
De bochten zijn
vloeiender.
Lang
De bochten zijn
hoekiger.
Afstand
Smal
Het patroon is fijner.
Breed
Het patroon is grover.
Gebruik motief
Schakel het selectievakje in om een motiefsteek in het patroon te gebruiken en geef
vervolgens instellingen op voor de volgende eigenschappen.
Patroon en grootte van
de
motiefsteekpatronen
cc “Motief Steek” onder “Lijnnaai-eigenschappen” op pagina 326
H-opstelling
V-opstelling
Verschuiving
Afstand
Steeklengte
339
Naai-eigenschappen
Netstructuursteek
Zigzagnetstructuursteek
Patroon
Geef het patroon op dat moet worden
gebruikt voor de netstructuursteek.
Afstand
Fijn
Het patroon is fijner.
Grof
Het patroon is grover.
Richting
cc “Motief Steek” onder “Gebiednaai-eigenschappen” op pagina 337
Patroon
Geef het patroon op dat moet worden
gebruikt voor de zigzagnetstructuursteek.
Met versteviging
Schakel het selectievakje in om naaien met
versteviging op te geven.
Off On
Zigzagsteekbreedte
cc “Zigzagsteek” onder “Lijnnaai-eigenschappen” op pagina 325
Dichtheid
cc “Zigzagsteek” onder “Lijnnaai-eigenschappen” op pagina 325
Afstand
Fijn
Het patroon is fijner.
Grof
Het patroon is grover.
H-verschuiving
cc “Motief Steek” onder “Gebiednaai-eigenschappen” op pagina 337
V-verschuiving
cc “Motief Steek” onder “Gebiednaai-eigenschappen” op pagina 337
Richting
cc “Motief Steek” onder “Gebiednaai-eigenschappen” op pagina 337
340
Menu’s/functies en referentie
Lettertypelijst
Lettertypelijst
Tekst
Nr.
Naam
lettertype
Tekstvoorbeelden
Min.
grootte
001 Serif 01
10 mm
(0,39 inch)
002 Script 01
10 mm
(0,39 inch)
003 Gothic 01
10 mm
(0,39 inch)
004 Serif 02
10 mm
(0,39 inch)
005 Script 02
10 mm
(0,39 inch)
006 Serif 03
8 mm
(0,31 inch)
007 Block 01
9 mm
(0,35 inch)
008 Block 02
10 mm
(0,39 inch)
009 Gothic 02
10 mm
(0,39 inch)
010 Block 03
10 mm
(0,39 inch)
011 Decorative 01
10 mm
(0,39 inch)
012 Block 04
10 mm
(0,39 inch)
013 Block 05
9 mm
(0,35 inch)
014 Script 03
10 mm
(0,39 inch)
015 Decorative 02
20 mm
(0,79 inch)
016 Decorative 03
10 mm
(0,39 inch)
017 Script 04
10 mm
(0,39 inch)
018 Gothic 03
10 mm
(0,39 inch)
019 Script 05
10 mm
(0,39 inch)
020 Block 06
9 mm
(0,35 inch)
021 Gothic 04
10 mm
(0,39 inch)
022 Decorative 04
10 mm
(0,39 inch)
023 Decorative 05
8 mm
(0,31 inch)
024 Gothic 05
10 mm
(0,39 inch)
025 Decorative 06
10 mm
(0,39 inch)
026 Gothic 06
10 mm
(0,39 inch)
027 Block 07
10 mm
(0,39 inch)
028 Gothic 07
10 mm
(0,39 inch)
029
Brussels
Demi Outline
10 mm
(0,39 inch)
030
Calgary
MediumItalic
10 mm
(0,39 inch)
031 Istanbul
10 mm
(0,39 inch)
032 Los Angeles
10 mm
(0,39 inch)
033 Saipan
10 mm
(0,39 inch)
034 San Diego
10 mm
(0,39 inch)
035
Sicilia Light
Italic
10 mm
(0,39 inch)
036 Alaska
10 mm
(0,39 inch)
037 Bayern Book
10 mm
(0,39 inch)
038 Belgium
10 mm
(0,39 inch)
039 Bengal
10 mm
(0,39 inch)
040 Bergen
10 mm
(0,39 inch)
041
Berlin
Regular
10 mm
(0,39 inch)
Nr.
Naam
lettertype
Tekstvoorbeelden
Min.
grootte
341
Lettertypelijst
042
Bermuda
Script
10 mm
(0,39 inch)
043 Blackstone
10 mm
(0,39 inch)
044 BR-OCRA
10 mm
(0,39 inch)
045
Brougham
Bold
9 mm
(0,35 inch)
046
Brougham
Condensed
Extra Bold
9 mm
(0,35 inch)
047 Brunei
10 mm
(0,39 inch)
048
Brussels
Light
10 mm
(0,39 inch)
049 Cairo
10 mm
(0,39 inch)
050
Calgary
BoldItalic
10 mm
(0,39 inch)
051
Calgary
BoldItalic LS
10 mm
(0,39 inch)
052 Canberra
10 mm
(0,39 inch)
053 Connecticut
10 mm
(0,39 inch)
054 Cordoba
10 mm
(0,39 inch)
055 Cyprus
10 mm
(0,39 inch)
056 Equador
9 mm
(0,35 inch)
057
Epsom
Expanded
9 mm
(0,35 inch)
058 Epsom
10 mm
(0,39 inch)
059
Firenze Bold
Expanded
10 mm
(0,39 inch)
060
Florida
Medium
8 mm
(0,31 inch)
061
Frankfurt
Bold
9 mm
(0,35 inch)
062
Frankfurt
Medium
10 mm
(0,39 inch)
063 Germany
10 mm
(0,39 inch)
064 BR Symbol
10 mm
(0,39 inch)
Nr.
Naam
lettertype
Tekstvoorbeelden
Min.
grootte
065 Haiti
9 mm
(0,35 inch)
066
Helsinki
Narrow Bold
10 mm
(0,39 inch)
067 Hungary
10 mm
(0,39 inch)
068 Jakarta
10 mm
(0,39 inch)
069 Jawa
10 mm
(0,39 inch)
070 Kentucky
10 mm
(0,39 inch)
071
Kingston
Regular
10 mm
(0,39 inch)
072
Letter Gothic
Bold
10 mm
(0,39 inch)
073 Lillehammer
10 mm
(0,39 inch)
074
Liverpool
Italic
10 mm
(0,39 inch)
075 Maryland
10 mm
(0,39 inch)
076 Miami Roman
9 mm
(0,35 inch)
077 Montreal
10 mm
(0,39 inch)
078 Panama Bold
8 mm
(0,31 inch)
079
Princeton
Italic
10 mm
(0,39 inch)
080 Riesa
10 mm
(0,39 inch)
081 Salamanca
10 mm
(0,39 inch)
082
Seattle
BoldItalic
10 mm
(0,39 inch)
083 Sofia Bold
9 mm
(0,35 inch)
084 Helsinki
10 mm
(0,39 inch)
085
Tennessee
ExtraBold
10 mm
(0,39 inch)
086 Themes
10 mm
(0,39 inch)
087 Tianjin
10 mm
(0,39 inch)
Nr.
Naam
lettertype
Tekstvoorbeelden
Min.
grootte
342
Menu’s/functies en referentie
Lettertypelijst
088 Tirol
10 mm
(0,39 inch)
089 US Roman
10 mm
(0,39 inch)
090 Venezia
10 mm
(0,39 inch)
091 Vermont
10 mm
(0,39 inch)
092 Wellington
10 mm
(0,39 inch)
093
Künstler-
schreibschrift
10 mm
(0,39 inch)
094
Tom s
Handwritten
10 mm
(0,39 inch)
095 Luedickital
10 mm
(0,39 inch)
096 Atranta Book
10 mm
(0,39 inch)
097 Atranta Demi
10 mm
(0,39 inch)
098 Montana
10 mm
(0,39 inch)
099
Base 900
Sans Heavy
Italic
10 mm
(0,39 inch)
100
Base
Monospace
Wide Bold
10 mm
(0,39 inch)
101
Blockhead
Alphabet
Darkside
15 mm
(0,59 inch)
102
Dalliance
Roman
10 mm
(0,39 inch)
103
Dalliance
Script
10 mm
(0,39 inch)
104
Dogma Script
Bold
10 mm
(0,39 inch)
105
Elliotts Apollo
Venus
Dioxide
10 mm
(0,39 inch)
106
Exocet
Medium
13 mm
(0,51 inch)
107
Los Feliz Bold
Italic
9 mm
(0,35 inch)
108
Mason Serif
Bold
12 mm
(0,47 inch)
109
Matrix Inline
Extra Bold
17 mm
(0,67 inch)
Nr.
Naam
lettertype
Tekstvoorbeelden
Min.
grootte
110
Modula
Outlined
19 mm
(0,75 inch)
111
Modula
Round Serif
Ultra
17 mm
(0,67 inch)
112
Modula Sans
Bold
10 mm
(0,39 inch)
113
Not Caslon
Two
30 mm
(1,18 inch)
114
Remedy
Double
25 mm
(0,98 inch)
115
Sabbath
Black Regular
13 mm
(0,51 inch)
116 Senator Ultra
13 mm
(0,51 inch)
117
Soda Script
Bold
10 mm
(0,39 inch)
118
Suburban
Light
10 mm
(0,39 inch)
119 Totally Gothic
10 mm
(0,39 inch)
120
Vista Sans Alt
Regular
10 mm
(0,39 inch)
Kleine tekst
Nr.
Naam
lettertype
Tekstvoorbeelden Size
01 Utah Bold S
5-6 mm
(0,20-
0,24 inch)
02 Belgium S
5-6 mm
(0,20-
0,24 inch)
03
Calgary
MediumItalic
S
5-6 mm
(0,20-
0,24 inch)
04 Utah SR
3-4 mm
(0,12-
0,16 inch)
05
Calgary
MediumItalic
SR
3-4 mm
(0,12-
0,16 inch)
06 Script 01 SR
4-6 mm
(0,16-
0,24 inch)
07 Block 03 S
5-6 mm
(0,20-
0,24 inch)
Nr.
Naam
lettertype
Tekstvoorbeelden
Min.
grootte
343
Lettertypelijst
08 Block 07 SR
4-6 mm
(0,16-
0,24 inch)
09 Germany S
5-6 mm
(0,20-
0,24 inch)
10 Riesa S
5-6 mm
(0,20-
0,24 inch)
Monogram
Symbool
Naam
lettertype
Tekstvoorbeelden
Diamond
Script
Nr.
Naam
lettertype
Tekstvoorbeelden Size
344
Menu’s/functies en referentie
Problemen oplossen
Problemen oplossen
Als u een probleem ondervindt, kunt u klikken op of [Help] en vervolgens op [Klantondersteuning] in het
menu om de volgende website te bezoeken. Daar vindt u oorzaken en oplossingen voor diverse problemen
en antwoorden op veelgestelde vragen.
Als u een probleem hebt, kunt u de volgende oplossingen raadplegen. Als de voorgestelde oplossingen niet
toereikend zijn voor uw probleem, neemt u contact op met de erkende dealer of met de Brother-klantenservice.
Probleem Waarschijnlijke oorzaak Oplossing Pagina
De software is niet juist
geïnstalleerd.
Er is een bewerking
uitgevoerd die niet in de
installatieprocedure staat
beschreven. (Er is
bijvoorbeeld op Annuleren
geklikt of de “Software
dongle voor PE-DESIGN”
is verwijderd voordat de
procedure was voltooid.)
Volg de aanwijzingen tijdens de
software-installatie om de software juist
te installeren.
Zie “Naslaggids”.
Het bericht “Er is geen software
dongle voor PE-DESIGN
aangesloten. Sluit een software
dongle voor PE-DESIGN aan.”
wordt weergegeven.
De “Software dongle voor
PE-DESIGN
is niet
aangesloten.
Controleer of de “Software dongle voor
PE-DESIGN
in de lijst met
verwisselbare opslagapparaten van uw
computer wordt weergegeven. Als
deze niet wordt weergegeven,
verwijdert u de “Software dongle voor
PE-DESIGN
en sluit u deze opnieuw
aan.
De informatie op de
“Software dongle voor PE-
DESIGN
is beschadigd.
Laat de sleutel in de computer,
verwijder PE-DESIGN 10 en installeer
de software opnieuw.
Bij het uitvoeren van een
upgrade van een oudere
versie wordt het bericht “Kan
geen verbinding maken met
het Internet.” of “Verbinding
met de server kwam niet tot
stand. Wacht even en probeer
dan opnieuw verbinding te
maken.” weergegeven en kan
de upgrade van “Software
dongle voor PE-DESIGN
niet
worden uitgevoerd.
De computer waarop de
“Software dongle voor PE-
DESIGN
op de USB-
poort is aangesloten, kan
geen verbinding maken
met het internet.
De upgrade van “Software dongle voor
PE-DESIGN
kan alleen worden
uitgevoerd als de computer waarop
“Software dongle voor PE-DESIGN
op
de USB-poort is aangesloten
verbinding kan maken met internet. Als
u firewallsoftware gebruik, moet u deze
tijdelijk uitschakelen gedurende de
upgrade. Neem contact op met een
erkende dealer als geen verbinding
met internet kan worden gemaakt.
345
Problemen oplossen
Probleem
Mogelijke oorzaak
Oorzaak Bestandstype Oplossing
De foutmelding “Onverwacht
bestandsformaat.” wordt
weergegeven.
of
Uw borduurpatroon of -
afbeelding kan niet worden
geopend.
Bij het openen van een
borduurpatroon
(knop Toepassing >
[Openen]
)
.pes
De gegevens zijn mogelijk
beschadigd.
.phc (bestandstype van
borduurmachine)
Het bestand kan niet worden
geopend, maar wel
geïmporteerd.
(tab [Beginscherm] >
[Patronen importeren] >
[van bestand])
U kunt het bestand ook
converteren naar het
bestandstype PES en het
vervolgens openen.
Compatibele bestandstypen
van andere fabrikanten
(.dst, .hus, .exp, .pcs, .vip,
.sew, .jef, .csd,
.xxx en .shv)
Het bestand kan niet worden
geopend, maar wel
geïmporteerd.
(tab
[Beginscherm]
>
[Patronen importeren]
>
[van
bestand]
)
U kunt het bestand ook
converteren naar het
bestandstype PES en het
vervolgens openen.
Incompatibele
bestandstypen
Het bestand kan niet worden
gebruikt.
Bij het importeren van
borduurpatronen
(tab [Beginscherm] >
[Patronen importeren] >
[van bestand])
.pes, .phc,
Compatibele bestandstypen
van andere fabrikanten
(.dst, .hus, .exp, .pcs, .vip,
.sew, .jef, .csd,
.xxx en .shv)
De gegevens zijn mogelijk
beschadigd.
Incompatibele
bestandstypen
U kunt het bestand ook
converteren naar een
compatibel bestandstype
zoals PES en het vervolgens
gebruiken.
Bij het openen van een
achtergrondafbeelding
(tab [Afbeelding] >
[Openen])
of bij het openen van een
afbeelding voor Steekwizard
(Automatisch perforeren,
Fotosteek 1 en 2 en
Kruissteek)
.bmp, .tif, .jpg, .wmf, .png,
.eps en .gif
De gegevens zijn mogelijk
beschadigd.
Afbeeldingen in andere
bestandstypen dan
hierboven opgegeven
Het bestand kan niet worden
geopend. Gebruik een
afbeelding in een
bestandstype uit de lijst.
Bij het importeren van een
afbeelding als
borduurpatroon
(tab [Beginscherm] >
[Patronen importeren] > [uit
vectorafbeelding])
.wmf, .emf en .svg
De gegevens zijn mogelijk
beschadigd.
Vectorafbeelding in een
ander bestandstype dan
.wmf, .emf of .svg
Converteer het bestand naar
het bestandstype .wmf, .emf
of .svg en importeer het
nieuwe bestand.
Rasterafbeeldingen (.bmp,
.jpg, enz.)
Deze bestandsindelingen
kunnen momenteel niet
worden geïmporteerd. Open
de bestanden in de
achtergrond en gebruik deze
bestanden om over te
trekken.
346
Menu’s/functies en referentie
Nieuwe functies van PE-DESIGN 10
Nieuwe functies van PE-DESIGN 10
De software dongle voor PE-DESIGN komt in de
plaats van de kaartschrijver als
beveiligingsmechanisme voor PE-DESIGN 10.
(cc p. 7)
U kunt borduurbestanden (PES) weergeven als
miniaturen in de Windows
®
Verkenner.
(cc p. 304)
U kunt meerdere lijnen opgeven om de
naairichtingen van een omtrekpatroon aan te geven.
U kunt naairichtinglijnen toevoegen, verplaatsen,
verwijderen en omkeren, zonder de vorm van het
omtrekpatroon te wijzigen. (
cc
p. 51)
Blokken die zijn opgegeven met de functies voor
Handmatige borduurinstellingen kunt u bewerken
als omtrekpatronen. (cc p. 197)
- Op deze manier kunt u kleurverloop, begin- en
eindpunten, naaien met versteviging en lijn
naaien opgeven voor blokken.
- Bovendien kunt u blokken bewerken met
vormbewerkingsfuncties zoals Overlap
verwijderen/Samenvoegen, de opdrachten
Overlapping van twee kleurgebieden instellen
en Verschuivingslijnen creëren en de
Applicatiewizard.
Er zijn nu meer steekvariaties beschikbaar voor
lijn naaien (Naaitype lijn). (cc p. 329)
- Kettingsteek
- Open borduurwerk
Er zijn nu meer steekvariaties beschikbaar voor
gebied naaien (Naaitype gebied). (cc p. 339)
- Netstructuursteek
- Zigzagnetstructuursteek
De opdracht Naaivolgorde optimaliseren is
toegevoegd. Hiermee past u de naaivolgorde en
begin- en eindpunten aan om het aantal
garenkleurwisselingen en verspringende steken
te beperken. (cc p. 83)
De opdrachten Converteren naar omtrek voor
steekpatronen zijn toegevoegd. Met deze
opdrachten converteert u steekpatronen naar
vormpatronen. (cc p. 76)
De functies om punten te bewerken in
steekpatronen zijn verbeterd.
- Met de opdracht Splitsen bij punt splitst u één
steekpatroon in tweeën. (cc p. 73)
- Met de opdracht Punten verbinden verbindt u
twee steekpatronen tot één. (cc p. 73)
De functies om punten te bewerken in
vormpatronen zijn verbeterd.
- Met de opdracht Splitsen bij punt splitst u één
open vormpatroon in tweeën en één gesloten
vormpatroon in een open patroon. (cc p. 68)
- Met de opdracht Punten verbinden verbindt u
twee vormpatronen tot één patroon, en twee
eindpunten van een open patroon om een
gesloten patroon te maken. (cc p. 69)
De functie Contour splitsen is toegevoegd. Met
deze functie splitst u het deel van het
vormpatroon af dat wordt omsloten door de
opgegeven punten. (cc p. 42)
De opdracht Stofkiezer is toegevoegd. Met deze
opdracht kunt u de huidige instellingen voor naai-
eigenschappen wijzigen in de aanbevolen
instellingen voor het geselecteerde type stof.
(cc p. 17)
De opdracht Matrixkopie is toegevoegd. Met
deze opdracht maakt u kopieën van het
geselecteerde patroon op gelijke afstand van
elkaar. (cc p. 37)
De opdracht Eigenschappen plakken is
toegevoegd. Met deze opdracht kunt u de
k
leu
ren, naaitypen en naai-eigenschappen van
het gekopieerde patroon in het geselecteerde
patroon plakken. (cc p. 55)
U kunt EMF- en SVG-bestanden ook converteren
naar borduurgegevens. (cc p. 93)
Het dialoogvenster Instelling kleurverloop is
verbeterd. U kunt het kleurverloop van patronen
gemakkelijker aanpassen. (cc p. 47)
U kunt patronen als vormpatronen importeren van
Design Center naar Layout & Editing. (cc p. 94)
Nieuw beveiligingsmechanisme
voor PE-DESIGN
Miniaturen van
borduurbestanden weergeven
Verbeterde functies om patronen
te bewerken als omtrekken
Verbeterde functies om
steekvariaties te maken
347
Nieuwe functies van PE-DESIGN 10
•De Wizard voor geborduurde patch is
toegevoegd. Met deze wizard maakt u
satijnsteken en snijlijnen rond het oorspronkelijke
geselecteerde patroon. (cc p. 166)
•De
Wizard voor open borduurwerk
is
toegevoegd. Met deze wizard maakt u gemakkelijk
een open-borduurwerkpatroon. (
cc
p. 169)
De Applicatiewizard is verbeterd. (cc p. 161)
- Deze wizard kunt u gebruiken met
combinatiepatronen die steek- en
tekstpatronen omvatten.
- U kunt met deze wizard ook applicatiepatronen
maken rond het oorspronkelijke geselecteerde
patroon.
De startwizard is verbeterd. Met deze wizard
beschikt u met één klik over de gewenste functies
en bestanden. (cc p. 10)
Functies van de Fotosteek 1 zijn verbeterd.
(cc p. 142)
RichFaces-contextmenu's via klikken met de
rechtermuisknop zijn opgenomen in de
geavanceerde gebruikersinterface. Met deze
menu's kunnen gebruikers de gewenste
opdrachten gemakkelijk vinden.
De functie Richtlijn is toegevoegd. Deze functie
is handig om borduurpatronen uit te lijnen.
(cc p. 19)
De opdracht Genaaide objecten tonen is
toegevoegd. Met deze opdracht kunt u
borduurpatronen tonen of verbergen in de
Ontwerppagina. (cc p. 82)
De opdracht Objecten zonder steken
verbergen is toegevoegd. Met deze opdracht
kunt u kaders met patronen die niet worden
genaaid tonen of verbergen in het deelvenster
naaivolgorde. (cc p. 85)
De functie om begin-/eindpunten te tonen is
verbeterd. Met deze functie kunt u ook de begin-/
eindpunten van de volgende (of vorige) patronen
in de naaivolgorde tonen. (cc p. 50)
U kunt de garenkleurkaart zo instellen dat
Kleurwisselingen wordt getoond, of Aantal
kleuren. (cc p. 88, 97, 255)
Het deelvenster Importeren is verbeterd. In dit
deelvenster kunt u gemakkelijk borduurpatronen
toevoegen aan de Ontwerppagina. (cc p. 13)
De functie Meten is verbeterd. (cc p. 78)
Variaties in lettertype/tekens zijn uitgebreid en
verbeterd. (cc p. 340)
- Het aantal reguliere, ingebouwde
tekstlettertypen is verhoogd tot 120.
- Het aantal ingebouwde lettertypen voor Kleine
tekst is verhoogd tot 10.
- Het aantal symbolen en letters met accenten is
verhoogd voor sommige reguliere ingebouwde
lettertypen.
- De letters voor sommige reguliere ingebouwde
lettertypen zijn verbeterd. Bovendien zijn de
tekenafstand en lettergrootte aangepast.
De gebruikersinterface om lettertypen te
selecteren is aangepast.
- De namen van ingebouwde lettertypen
verschijnen in de selector Lettertype.
(cc p. 107)
- De aanbevolen minimumgrootte van reguliere
ingebouwde lettertypen verschijnt in de selector
Lettertype. (cc p. 107)
- De opdracht Lettertypefilter is toegevoegd.
Met deze opdracht filtert u de lettertypen in de
selector Lettertype zodat de geselecteerde
lettertypen worden vermeld. (cc p. 108)
Het aantal variaties van borduurvoorbeelden is
verhoogd.
Een nieuwe borduurraaminstelling (raam 240 ×
360 mm) is beschikbaar in het dialoogvenster
Ontwerpinstellingen. (*beschikbaarheid
afhankelijk van model borduurmachine.)
(cc
p. 15)
Extra en verbeterde
wizards
Verbeterde
gebruikersinterface, nu
gebruiksvriendelijker
Verbeterde letterfuncties
Andere
348
Index
A
Aantal sprongen ........................................................301
Achtersteek ...............................................................137
Afbeelding naar steek-wizard ............................131, 147
Afbeeldingen
Converteren tot borduurpatronen ...... 131, 132, 147
Formaat aanpassen .......................................... 152
Opslaan .............................................................153
Uitvoeren ........................................................... 153
Vergroten/verkleinen ......................................... 152
Verplaatsen .......................................................152
Afdrukken
Borduurpatronen ................................................. 98
Universele ringen ......................................187
Catalogus ..........................................................255
Gebruiksaanwijzing ...........................................255
Instellingen .......................................................... 96
Voorbeeld ............................................................98
Afdrukstand tekst ...................................................... 112
Afknippen van verspringende steken ....16, 87, 297, 302
Afspatiëring .......................................................109, 114
Applicatie ............................................................48, 161
Applicatiewizard ........................................................161
Auto schuiven .............................................................80
Automatisch perforeren, functie ................................ 132
Parameters automatisch perforeren .................134
Automatisch verbergen ............................................. 299
B
Beeld afstellen ..........................................................148
Beeldtype ..................................................................143
Begin-/eindpunt .........................................................330
Begin/eindpunten
Verplaatsen ......................................................... 50
Beginnersmodus .................................................54, 233
Bestand
Nieuw lijnbeeld ..................................................225
Openen met Layout & Editing ........................... 245
Zoeken ..............................................................251
Bestandskenmerk ..................................................... 253
Bewerken
Garenkleuren ....................................................195
Garenkleurkaarten ............................................194
Gegroepeerde objecten ...................................... 39
Naaivolgorde .......................................................84
Punten ........................................................66, 264
Sjabloon ............................................................ 102
Tekstplaatsing ................................................... 127
Bloempatroon ..............................................................42
Blokgegevens ...........................................................115
Blokken
Converteren naar blokken ...................................75
Geconverteerd uit tekst .....................................115
Blokpatroon .......................................................197, 277
Bogen .......................................................................... 61
Boog ............................................................................ 61
Borduren ...........................................................181, 190
Lapje .................................................................166
Borduureigenschappen voor tekst ....................117, 118
Borduurgebied ..................................................184, 189
Borduurontwerpen splitsen .......................................177
Borduurpatronen
Centreren ............................................................32
Commentaar toevoegen ..................................... 88
Converteren bestandstypen ..............................252
Exporteren ..........................................................95
Gegevens .........................................................253
Groeperen ...........................................................39
Importeren ........................................................245
Indelen ..............................................................243
Openen ............................................................. 245
Uitlijnen ...............................................................32
Universele ringen .............................................. 184
Afdrukken ..................................................187
Van afbeeldingen ...................................... 132, 147
Weergeven .......................................................244
Borduurpatronen exporteren .......................................95
Borduurpatronen groeperen ........................................39
Borduurpatronen indelen ..........................................243
C
Centreren ....................................................................32
Chenillesteek ....................................................320, 327
Cirkel ...........................................................................61
Cirkelkopie ..................................................................35
Cirkels .........................................................................61
Combineren
Patroonkleuren ...................................................83
Concentrische cirkelsteek .................................321, 338
Middenpunt .........................................................51
Controleren
Naaivolgorde .......................................................82
Stiksel .................................................................80
Converteren
Bestandstype borduurpatronen ........................ 252
In blokken stikken ...............................................75
In vormen stikken ................................................75
Tekst naar blokken ...........................................115
Tekst naar omtrekpatroon .................................115
Tekst naar steken .............................................115
Tekstpatroon naar steek ..................................... 71
Vormpatroon naar steek ..................................... 71
CSV ...................................................................128, 194
D
Decoratief patroon ......................................................38
Deelvenster Kleur ....................................................... 12
Deelvenster Naai-eigenschappen ...............................14
Deelvenster Naaivolgorde ...........................................12
Deelvenster Teksteigenschappen ............................... 12
Design Center ...................................................211, 312
Design Database ..............................................240, 315
Dialoogvenster Distributeur .......................................206
Draad ..........................................................................61
Drievoudige steek .....................................................325
DST ...................................................................252, 301
Dupliceren ...................................................................25
E
E/V-steek .......................................................... 320, 328
Eenheid .....................................................................230
Eenheid, maat ............................................................. 20
349
Index
Effen weergave ........................................................... 78
Eigenschappen
Gebiednaai-eigenschappen .............................. 331
Lijnnaai-eigenschappen .................................... 325
Naai-eigenschappen ........................................... 54
Tekst van tekstplaatsing ................................... 127
Teksteigenschappen ........................................ 107
Eigenschappen ontwerp ....................................... 12, 88
Eigenschappen ontwerppagina ............ 14, 18, 183, 227
EMF ............................................................................ 93
Expertmodus ....................................................... 54, 233
F
Font Creator ...................................................... 274, 318
Formaat aanpassen
Afbeeldingen ..................................................... 152
Formaat van patronen aanpassen ...... 32, 264, 269, 287
Fotosteek 1 ............................................................... 139
Kleur ................................................................. 139
Opties ............................................................... 143
Parameters ....................................................... 142
Fotosteek 2 ............................................................... 144
Kleur ................................................................. 146
Parameters ....................................................... 146
Functie Link (Verbinding) .................................. 204, 250
Functie Tekstplaatsing ...................................... 124, 127
G
Garenkleuren
Bewerken .......................................................... 195
Gebruikerlijst ..................................................... 195
Kaarten bewerken ............................................ 194
Kaarten verwijderen .......................................... 193
Nieuwe kleuren maken ..................................... 194
Nieuwe kleurkaarten ......................................... 192
Toevoegen aan kaarten .................................... 194
Totaal kleuren ..................................................... 88
Verwijderen uit kaart ......................................... 195
Volgorde ........................................................... 195
Garenkleurkaart ................................................ 142, 146
Garenkleurkaart gebruiker ........................................ 192
Geavanceerde steekwizard ...................................... 147
Gebied naaien .................................................... 49, 232
Gebiedskleur, knop ................................................... 232
Gebruikte garenkleuren ............................................ 146
Geconverteerd uit tekst ............................................. 116
Gedokt ...................................................................... 299
Geleidelijn ................................................................... 19
Gesloten paden .......................................................... 64
Graveereffect .............................................................. 57
Graveren ................................................................... 259
Grote miniaturen ....................................................... 244
Gum .......................................................................... 213
H
H-afstand .................................................................. 337
Handmatige borduurinstelling ................... 197, 277, 310
Hintweergave ...................................................... 54, 233
H-opstelling ............................................................... 326
Horizontale uitlijning .................................................. 112
H-verschuiving .......................................................... 337
I
Importeren
Achtergrondafbeelding ..................................... 271
Afbeeldingen ............................................. 150, 222
Borduurpatronen ................................... 13, 91, 245
Deelvenster Importeren ...................................... 13
Klembordafbeeldingen .............................. 151, 222
Lijst Tekstplaatsing ........................................... 128
PEM-bestanden ................................................ 222
TWAIN-afbeeldingen ........................................ 151
Uit Design Center ............................................... 94
Van originele kaarten .................................. 92, 250
In blok stikken ............................................................. 75
Instellen vanuit kandidaten ....................................... 143
Invoegen
Steekpunten ....................................................... 72
Invoeren
Van bestand ..................................................... 150
Van Klembord ................................................... 151
Van TWAIN-apparaat ....................................... 151
J
Jumboraam ............................................................... 188
K
Kaartschrijfmodule ............................................ 202, 246
Kettingsteek ...................................................... 320, 329
Klantondersteuning ....................................................... 5
Kleine tekst ............................................................... 118
Kleur wijzigen .................................................... 142, 146
Kleur, knop .......................................................... 46, 232
Kleuroptie .......................................................... 142, 146
Kleurverloop ........................................................ 47, 234
Kleurwisselingen ......................................................... 88
Knop Help ................................................................... 11
Knop Optie .................................................................. 11
Knop Toepassing ........................................................ 11
Knoppen weergavemodus .......................................... 12
Kopiëren
Kopieën schikken ............................................... 35
Naai-eigenschappen ........................................... 55
Kruissteek ......................................................... 321, 338
Kruissteek, functie .................................................... 135
Kruissteekparameters ....................................... 137
L
Layout & Editing .............................................. 9, 90, 307
Lay-out kopie .............................................................. 35
Lettertype, selector ................................................... 107
Lettertypefilter ........................................................... 108
Lettertypelijst ............................................................. 340
Lijnen naaien ...................................................... 49, 232
Lijnkleur, knop ............................................................. 47
Lijnnaai-eigenschappen ............................................ 325
Lijntekeningstadium .................................................. 312
Lijntussenruimte ........................................................ 146
Lijst Tekstplaatsing ........................................... 125, 128
Liniaal ......................................................................... 18
Lint .............................................................................. 11
M
Maat ...................................................................... 20, 78
350
Index
Maateenheden .................................................... 20, 230
Machinetype ............................................... 14, 227, 241
Maken
Nieuwe garenkleurkaart .................................... 193
Nieuwe mappen ................................................ 243
Mappen ..................................................................... 243
Matrixkopie ................................................................. 37
Max. dichtheid ........................................................... 146
Maximum aantal kleuren ................................... 134, 137
Mengeffect .................................................................. 47
Met versteviging ................................................ 325, 331
Middenpunt ................................................................. 51
Miniatuur ........................................................... 244, 304
Modus Motief ............................................................ 266
Modus Vullen/Stempel .............................................. 260
Monogrammen .................................................. 120, 123
Motief Steek .............................................. 321, 326, 337
N
Naai-eigenschappen ................................................... 65
Instellen ...................................................... 54, 217
Kopiëren ............................................................. 55
Naai-eigenschappenbalk .......................................... 232
Naai-instellingenstadium ........................................... 314
Naaioptie ........................................................... 143, 146
Naairichting
Opgeven ............................................................. 51
Programmeerbare vulsteek .............................. 335
Naaitype, selector ............................................... 49, 232
Naaivolgorde ....................................................... 82, 236
Bewerken ............................................................ 84
Optimaliseren ..................................................... 38
Netstructuursteek .............................................. 171, 339
NIET GEDEFINIEERD ................................................ 48
Niet genaaid
Gebied ................................................................ 49
Lijn ...................................................................... 49
Nieuw .......................................................................... 90
Nieuw lijnbeeld .......................................................... 225
Numeriek .................................................................... 34
O
Omklappen ........................................... 26, 34, 156, 228
Omtrek .................................................................. 8, 116
Converteren naar omtrek .................................... 76
Tekst ................................................................. 118
Ongedaan maken ............................................. 214, 298
Online registratie ........................................................... 5
Ontwerpinstellingen ............................................ 14, 227
Ontwerppaginaformaat ................................. 14, 18, 227
Universele ringen .............................................. 183
Open borduurwerk
Functie .............................................................. 173
Netstructuursteek ............................................. 169
Snijden ................................................................ 49
Open paden ................................................................ 64
Openen
Achtergrondafbeelding ..................................... 271
Afbeeldingen ............................................. 150, 222
Borduurpatronen ......................................... 94, 245
Klembordafbeeldingen .............................. 151, 222
Layout & Editing-bestand ................................... 90
Nieuw lijnbeeld ................................................. 222
Nieuw steekpatroon .......................................... 266
Nieuwe figuurhandvatafbeelding ...................... 222
Nieuwe ontwerppagina ....................................... 90
PEM-bestanden ................................................ 222
PES-bestand ...................................................... 90
Steekpatronen .................................................. 260
TWAIN-afbeeldingen ........................................ 151
Opnieuw .................................................................... 298
Opslaan
Afbeeldingen ..................................................... 153
Andere Bestandstypen ....................................... 95
Borduurpatronen ......................................... 95, 237
Lijst Tekstplaatsing ........................................... 128
Sjabloon ............................................................ 104
Steekpatronen .................................................. 272
Optie
Eigenschappen ontwerp ................................... 186
Garenkleurkaart gebruiker bewerken ............... 192
Opties ....................................................................... 300
Optimaliseren
Ringwijziging ............................................. 185, 188
Ovaal .......................................................................... 60
Overbrengen ............................................. 201, 204, 246
Overlap verwijderen .................................................... 40
Overlapping van twee kleurgebieden ................. 39, 235
Annuleren ........................................................... 40
Applicatie .......................................................... 162
Overspringende Steek .............................................. 297
P
Paginakleur naaien ................................................... 143
Pannen ............................................................... 77, 214
Patroon ......................................................................... 8
Patrooninformatie ............................................... 88, 253
Commentaar toevoegen ..................................... 88
Universele ringen .............................................. 186
Pipingsteek ....................................................... 321, 336
Positioneringsvel ....................................................... 179
Potlood ........................................................................ 64
Print en borduur ........................................................ 154
Programmable Stitch Creator ........................... 258, 317
Programmeerbare vulsteek ...................................... 333
Punten
Bewerken .................................................... 66, 264
R
Radiaalsteek ..................................................... 321, 338
Middenpunt ......................................................... 51
Raster ......................................................... 18, 230, 273
Raster tonen ......................................................... 12, 18
Raster uitlijnen ............................................................ 18
Realistisch voorbeeld .................................................. 79
Instellingen ......................................................... 79
Rechthoek ................................................................... 60
Referentievenster ............................................... 81, 228
Regelafstand ............................................................. 110
Reliëf ......................................................................... 259
Reliëfeffect .................................................................. 57
Ringwijziging ............................................................. 185
Rotatiehoek ............................................................... 109
Roteren ......................................................... 33, 34, 228
S
Samenvoegen ............................................................. 41
Satijnsteek ........................................................ 321, 331
Schermkalibratie ......................................................... 19
Selecteren
Alle borduurpatronen .......................................... 31
351
Index
Kleuren ............................................... 71, 143, 146
Naaivlak .............................................................. 16
Patronen ....................................................... 31, 84
Sjabloon (achtergrond) ..................................... 271, 285
Sjabloonwizard ......................................................... 101
Sneltoetsen ............................................................... 301
Snijlijn ......................................................................... 49
Software dongle voor PE-DESIGN ............................... 7
Speciale kleuren ......................................................... 48
Spiegelkopie ............................................................... 35
Spiraalsteek ...................................................... 321, 338
Stadium
In naai-instelling ................................................ 231
Naar figuurhandvat ........................................... 226
Naar lijntekening ............................................... 224
Stadium lijnen bewerken ........................................... 313
Stamsteek ......................................................... 320, 327
Startwizard .................................................................. 10
Statusbalk ................................................................... 12
Steekgegevens splitsen .......................... 42, 73, 74, 216
Steeklengte ............................................................... 143
Steeklengte van de stopsteek ........................... 333, 334
Steekpatronen .............................................................. 8
Opslaan ............................................................ 272
Voorbeeld weergeven ....................................... 272
Steekpunten
Invoegen ............................................................. 72
Verplaatsen ........................................................ 72
Verwijderen ......................................................... 72
Steeksimulator ...................................................... 12, 80
Steken splitsen naar kleur .......................................... 75
Stekenweergave ......................................................... 78
Stempel ............................................................... 58, 236
Steunstof ................................................................... 179
Steunstof bevestigen ................................................ 179
Stiksteek ........................................................... 320, 325
Stippelsteek ...................................................... 321, 338
Stof in ring plaatsen .................................................. 180
SVG ............................................................................ 93
T
Tekenafstand ............................................................ 110
Tekenafstand wijzigen .............................................. 114
Tekenen ...................................................................... 60
Tekst
Converteren naar blokken ................................ 115
Converteren tot contourobject .......................... 116
Eigenschappen TrueType-lettertype instellen
... 110
Instelling tekst op Omtrek zetten ...................... 112
Tekst bewerken ................................................ 106
Tekst invoeren .................................................. 105
Tekst losmaken van omtrek .............................. 113
Teksteigenschappen instellen .......................... 107
Tekst, menu .............................................................. 308
Tekstgrootte, selector ............................................... 109
Tekstpatronen ............................................................... 8
Toegangstoets .......................................................... 299
Trekcompensatie ...................................................... 332
TrueType-lettertype .................................................. 108
U
Uiterlijk van de toepassing ........................................ 300
Uitlijnen
Borduurpatronen ................................................. 32
Uitvoeren
Naar bestand .................................................... 153
Naar Klembord ................................................. 153
Sjabloon ............................................................ 103
Universele ringen ...................................................... 183
USB-kabel ......................................................... 201, 248
USB-medium .................................................... 201, 247
V
V-afstand .................................................................. 337
Vectorafbeeldingen ..................................................... 93
Venster ....................................................................... 11
Verbergen ................................................................. 299
Verbindingspunten ........................................ 69, 73, 116
Vergrendelen .............................................................. 86
Vergroten/verkleinen
Afbeeldingen ..................................................... 152
Verplaatsen
Afbeeldingen ..................................................... 152
Begin/eindpunten ................................................ 50
Borduurpatronen naar midden ............................ 32
Middenpunt ......................................................... 51
Steekpunten ....................................................... 72
Verschuiving ..................................... 109, 114, 326, 334
Verschuivingslijn ......................................................... 44
Verticale uitlijning ...................................................... 112
Verticale verschuiving ............................................... 109
Verwijderen
Garenkleuren van kaart .................................... 195
Garenkleurkaarten ............................................ 193
Naairichtinglijnen ................................................ 53
Punt .................................................................... 67
Voorbeeld weergeven ......................................... 78, 253
Steekpatronen .................................................. 272
Voorbeeldvenster ...................................................... 272
V-opstelling ............................................................... 326
Vormpatronen ............................................................... 8
Vulsteek ............................................................ 321, 333
V-verschuiving .......................................................... 337
W
Waaier ........................................................................ 61
Weergavegrootte ........................................................ 12
Weergeven
Achtergrondafbeelding ..................................... 271
Afbeeldingen ............................................. 152, 230
Borduurpatronen ............................................... 244
Deelvenster Importeren ...................................... 13
Deelvenster Kleur ............................................... 46
Details ............................................................... 244
Grote miniaturen ............................................... 244
Kleine miniaturen .............................................. 244
Werkbalk voor snelle toegang .................... 11, 298, 300
Wijzigen ............................................................ 152, 230
Volgorde garenkleur ......................................... 195
Wizard voor geborduurd lapje ................................... 166
Wizard voor open borduurwerk ................................. 169
WMF ........................................................................... 93
Z
Zigzagnetstructuursteek ........................................... 339
Zigzagsteek ...................................................... 321, 325
Zoeken ...................................................................... 251
Zoeken naar beschikbare updates ............................... 6
Zoomen ....................................................................... 77
Zwevend ................................................................... 298
Ga naar http://support.brother.com voor productondersteuning en antwoorden
op veelgestelde vragen (FAQs).
Dutch
5

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Brother PeDesign10 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Brother PeDesign10 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 36,74 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Brother PeDesign10

Brother PeDesign10 Gebruiksaanwijzing - Deutsch - 353 pagina's

Brother PeDesign10 Gebruiksaanwijzing - English - 353 pagina's

Brother PeDesign10 Gebruiksaanwijzing - Français - 353 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info