810324
7
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/218
Pagina verder
GEBRUIKERSHANDLEIDING
1

Geachte BYD-eigenaar:
Wij danken u voor uw aankoop van een auto afkomstig van BYD. Lees deze handleiding
zorgvuldig door voordat u de auto in gebruik neemt en bewaar deze daarna zorgvuldig.
Deze handleiding bevat nuttige informatie over de werking van de auto en over de veiligheids-
en comfortkenmerken, en zal van pas komen om ten volle van uw rijervaring te genieten.
Als er onderhoud of reparatie nodig is, a.u.b. contact opnemen met de dichtstbijzijnde door
BYD erkende dealer of serviceprovider voor after-sales service van hoge kwaliteit. Zorg ervoor
dat u de onderhoudsinstructies in deze handleiding zorgvuldig opvolgt.
Deze handleiding vormt een integraal onderdeel van het voertuig. Overhandig deze aan de
nieuwe eigenaar bij doorverkoop.
Wij danken u voor uw aankoop van en ondersteuning voor BYD-voertuigen. Wij wensen u een
prettige rijervaring!
BYD Auto Industry Co., Ltd.
November 2021






2

Voertuigcon󽗉guratie en opties
Deze handleiding bevat de meest recente standaard- en optionele kenmerken voor dit
voertuigmodel. Het is mogelijk dat uw auto niet is uitgerust met sommige van de beschreven
kenmerken of functies. Voor speci󽗉eke informatie over de uitrusting verwijzen wij u naar het
betre󽗈ende verkoopmateriaal of neemt u contact op met een door BYD erkende dealer of
serviceprovider waar de auto is gekocht.
Accessoires, reserveonderdelen en modi󽗉caties
Als een onderdeel van het voertuig moet worden vervangen, gebruik dan originele accessoires
en reserveonderdelen.
Wijziging van het voertuig met andere accessoires en reserveonderdelen dan originele BYD-
producten kan de wendbaarheid, veiligheid en duurzaamheid van het voertuig beïnvloeden
en kan in strijd zijn met plaatselijke wetten of voorschriften. Problemen zoals schade aan het
voertuig of zijn prestaties veroorzaakt door ongeoorloofde wijzigingen worden niet gedekt door
de garantie - raadpleeg de garantiehandleiding voor meer informatie over het beleid.
Sloop van het voertuig
Zorg ervoor dat u het voertuig demonteert of sloopt in overeenstemming met de plaatselijke
voorschriften.
Snel zoeken
Deze handleiding is ingedeeld in speci󽗉eke hoofdstukken. Om snel toegang te krijgen tot de
gewenste informatie, kunt u het corresponderende hoofdstuk vinden via de gekleurde balken
aan de rechterrand van de oneven genummerde pagina's (niet van toepassing op alle inhoud).
De inhoudsopgave, de illustratie-index en de gedetailleerde alfabetische index aan het einde
van deze handleiding kunnen helpen om snel toegang te krijgen tot de gezochte informatie.
Markeringen in handleiding
*Alleen van toepassing op sommige modellen.
WAARSCHUWING: Wijst u op eventuele risico's van gemiddeld en hoog niveau. Het
negeren van deze informatie kan ernstig of mogelijk levensgevaarlijk letsel tot gevolg
hebben.
VOORZICHTIG: Wijst u op licht gevaar. Het negeren van deze informatie kan schade
aan het voertuig veroorzaken.
REMINDER: Herinnert u aan hulpinformatie die nuttig kan zijn.
DUURZAAMHEID: Geeft extra details over milieubescherming.
3
Markeringen in illustraties
Geeft het onderdeel aan dat momenteel wordt beschreven.
Geeft de richting van de beweging aan.
Tenzij anders aangegeven, zijn de richtingen (voor, achter, links en rechts) van het
voertuig in deze handleiding onderhevig aan de rijrichting van het voertuig.
Geeft operationele handelingen aan.
Toegang tot de digitale kopie van de gebruikershandleiding*
De digitale kopie kan worden bekeken door te tikken op

op het
touchscreen van de middenconsole.

De digitale kopie van de gebruikershandleiding wordt voortdurend bijgewerkt en
geüpgraded, afhankelijk van de frequentie waarmee de software wordt bijgewerkt. De
digitale versie kan enigszins afwijken van de papieren versie die zich aan boord bevindt.
Relevantie van de gebruikershandleiding
Naarmate BYD-producten worden verbeterd en bijwerkt, zullen de inhoud en illustraties in
deze handleiding ook af en toe worden bijgewerkt. Dergelijke wijzigingen worden niet nader
aangekondigd. Raadpleeg de actuele status van het voertuig.
Duurzaamheid
Als een zuiver elektrisch voertuig is de BYD Tang EV een milieuvriendelijk product. Ga
naar https://reach.bydeurope.com voor de informatie betre󽗈ende de milieuvriendelijke
eigenschappen van het voertuig.
Het is ieders verantwoordelijkheid om het milieu te beschermen. Gebruik dit voertuig op de
juiste manier en voer afval en reinigingsmaterialen af volgens de geldende lokale wetten en
voorschriften.
4
5







Afstandsbedieningssleutel ......................... 18
NFC-sleutelkaart** ....................................... 21

Met de afstandsbedieningssleutel ............ 21

Afstandsbedieningssleutel ......................... 22
Microschakelaar ........................................... 23
NFC-sleutelkaart* ......................................... 23


Opbergruimte in het interieur

Openen/sluiten van bagageruimte ........... 28
Bagageruimteverlichting ............................31
Bagage sjorogen ...........................................31
Bagageruimterolhoes* ................................ 32
Opklapbare derde-rij stoelen* ................... 32
Laden .............................................................33
Dakdrager ...................................................... 33



Handgreep buitenzijde ............................... 36

Verwelkoming exterieur .............................. 36
Interieurbegroeting ....................................377


Instructies voor het rijden met kinderen . . 40
Elektronisch kinderslot ...............................40
Classi󽗉catie van kinderzitjes (niet bij de
auto geleverd) ............................................... 41
Een kinderzitje installeren .......................... 41

Beschermende werking van
veiligheidsgordels ........................................ 43
Juiste zithouding .......................................... 43
Correct gebruik van veiligheidsgordels .... 44
Veiligheidsgordel dragen bij zwangerschap 45
Hoogteverstelling van veiligheidsgordel
voor ................................................................ 46
Gordelvoorspanner ...................................... 46
Veiligheidsgordelverklikker ........................ 47
Veiligheidsgordelsysteem controleren ..... 47
Onderdelen van het
veiligheidsgordelsysteem vervangen ....... 47

Beschrijving van de vermogensstatus ...... 47
Bedieningsknoppen bestuurdersstoel ..... 48
Bediening van de bestuurdersruit ............. 51
Bedieningsknoppen van de buitenspiegels 51
Bedieningsknoppen
achteruitkijkspiegel ..................................... 53
Bedieningsknoppen van het stuurwiel ..... 53
Deuren van binnenuit vergrendelen ......... 57

Stoel verstellen ............................................. 57
Ruitbediening passagierszijde ................... 57

6
Stoel verstellen ............................................. 57
Achterruitenbediening ................................ 58
Tweede rij verlichting .................................. 58
Rijden op de derde rij* ................................ 58
Derde rij stoelen bereiken ........................... 58
Klapstoelen ................................................... 59
Derde rij verlichting...................................... 59

AIRCO ............................................................. 60
Panoramisch zonnedak/Zonwering .......... 64
Zonnekleppen .............................................. 65
Handgreep interieur dak ............................. 66
Smartphone draadloos opladen ............... 66
Stroomvoorziening aan boord ................... 67
USB-poorten ................................................. 68
SD-kaartsleuf ................................................68











Overzicht instrumentencluster .................. 78
Bediening instrumentencluster ................. 80
De helderheid van het instrumentencluster
aanpassen ..................................................... 81
Waarschuwings-/indicatielampjes van het
instrumentencluster .................................... 82

Starten van de auto ...................................... 86
Omschakelen tussen rij- en terreinmodi . . 86
Omschakelen naar stuurhulp .................... 87
Schakelen ...................................................... 88
Elektronische parkeerrem (EPB) ................ 89
Automatisch gestopt houden van de auto (AVH) . . 90

Rem-/gaspedaal ........................................... 91

Buitenlichten ................................................ 91
Grootlichtassistentie (HMA) ........................ 94

Bediening van de ruitenwissers voor ........ 95
Bediening van de achterruitenwisser ....... 96

Intelligente cruisecontrol (ICC)*................. 97
Adaptieve cruisecontrol (ACC) ................... 98
Lane Keeping-systeem (LKS)* ..................102
Lane Departure Warning System (LDWS) 103
Dodehoekdetectie (BSD) ..........................105
Verkeersbordherkenning (TSR)* .............. 107
Voorspellend noodstopsysteem (PEBS) . 108
 
Geïntegreerde rembekrachtiging (IPB) ...111
Airbags ......................................................... 116
Bandenspannings-controlesysteem (TPMS) ..121

Rijden in de mist .........................................122
Rijden in de regen ......................................122
Rijden bij warm weer ................................. 123
Rijden bij koud weer ..................................123
 
Dashcam ...................................................... 124
Camera in de auto ...................................... 125
7
 
Snelheidsdetectie automatische
vergrendeling .............................................. 126
 
 


 
 

 
Ruiten sluiten .............................................. 136
Zonnedak sluiten ....................................... 136
Uitschakelen ...............................................136
 
Automatisch ontgrendelen.......................136
Ontgrendelen met de "ontgrendelings"-
knop ............................................................. 136
Ontgrendeling met de handgreep van het
binnenportier ..............................................137
 
 
 

 
 
Oplaadpoort-vergrendeling ..................... 143

Opladen uit wisselstroomaansluiting met
huishoudelijke oplaadapparatuur .......... 144
Laden van een wisselstroomaansluiting
met oplaadpaallader ................................. 145
Gepland opladen .......................................145
 
 

 

 
Afstandsbedieningssleutel .......................150
Vergrendelen met de microschakelaar ..150
Vergrendelen met de interieurschakelaar
voor de bagageruimteklep ....................... 151
Vergrendelen met de NFC-sleutelkaart* . 151
 
 
Handmatig in-/uitklappen ........................152
Automatisch inklap-/uitklapfunctie ........153

 
Koplampen na het uitstappen ................. 153
Koplampen vóór het instappen ............... 153

 
Onderhoudsschema ..................................156
 
Buitenzijde reinigen ...................................159
Interieurreiniging .......................................160
 
Auto in de was zetten.................................161
Onderhoud van de lak ............................... 161
 
 
Onderhoud van de 12V-accu (Fe-startaccu) ...162
Onderhoud van de hoogspanningsaccu 164
 
Onderhoud van de banden ......................166
8
Onderhoud van het zonnedak ................. 169
Onderhoud aircosysteem .........................169
Ruitenwisserbladen vervangen ............... 170
Anti-corrosiemaatregelen ......................... 171
Langdurig parkeren ...................................172
󽗈 
Openen en sluiten van de voorklep ........ 172
Ruitenwisservloeistof bijvullen ................173
Koelvloeistof controleren .........................173
Remvloeistof controleren .........................174
 
Zekeringen controleren/vervangen ........ 175
Verdeling van de zekeringen ....................176

 
Ontgrendelen/vergrendelen ....................186
Defecte elektrische bagageruimteklep ...187
Wekken van een slapende 12V accu
(Fe-startaccu) ..............................................187
Inschakelen van de alarmknipperlichten ... 188
Bij de auto geleverd gereedschap ........... 188
Dragen van re󽗊ecterend vest ....................189
Gebruik van gevarendriehoek .................. 189
Banden oppompen ...................................189
Lekkage of scheuren van een band .........191
Banden herstellen ......................................191
Starten met startkabels ............................. 192
Noodstart .................................................... 193
Slepen .......................................................... 194
Ondersteuning van het voertuig ............. 196
 
Voertuigbrand .............................................197
Voertuigoverstroming................................ 197
Botsing met het voertuig ..........................198


 

󽗈 

 

 

 
Informatie over het voertuig Voertuig-
identi󽗉catienummer (VIN) ........................204
Voertuignaamplaatje en etiket ................ 204
󽗉 
Voertuigspeci󽗉caties .................................208
Motor ............................................................209
Hoogspanningsaccu .................................. 209
Wielen en banden ......................................210
Remsysteem ................................................211
Vloeistoftypes en gebruik .........................211
KENNISMAKING MET
DE AUTO
01 Exterieur ...............................................10
Interieur ................................................12
10

1Voorklep

5Handgreep buitenzijde

2Ruitenwisser voor


6Portier

3Buitenspiegel


7Koplamp

4Band

8Kapje van sleephaak voor


11
KENNISMAKING MET DE AUTO
01
1Achterruitenwisser


3Oplaadpoort

2Achterlichtcombinatie

4Bagageruimteklep

12

1Lichtschakelaar

7Zijventilatieopening voor

2Linker knop stuurwiel

8Handschoenenvakje

3Instrumentenpaneel

9Ventilatieopening middenvoor


4Rechter knop stuurwiel

10 Gaspedaal

5Ruitenwisserschakelaar

11 Rempedaal

6Touchscreen middenconsole


12 Stuurwiel

13
KENNISMAKING MET DE AUTO
01
1"START/STOP"-knop

8Parkeerremschakelaar

2Infotainmentschakelaar

9 Schakelaar regeneratieve
remmodus

3 Knop automatische airconditioning

10 AVH-knop

4Airconditioning AAN/UIT-knop


11 BSD-knop

5 Knop voorruit-ontdooiingfunctie

12 LKS-knop

6"ECO/SPORT-schakelaar

13 Knop alarmknipperlichten


7Sneeuwmodusknop

14 Schakelpook

14
02 TRIP-
VOORBEREIDING
Inspectie voor het rijden .....................16
16


Voor u gaat rijden, is het raadzaam om:
De banden te controleren om er zeker
van te zijn dat ze niet beschadigd zijn,
dat de spanning niet zichtbaar te laag is
en dat het loopvlak vrij is van vreemde
voorwerpen.
Controleer of de verlichting, ruiten en
achteruitkijkspiegels schoon zijn en niet
geblokkeerd worden.
Controleer of de voor- en
achterruitenwissers normaal
functioneren.
Controleer de onderzijde van het
voertuig op lekkage (met uitzondering
van het condenswater van de
airconditioning).
Controleer de omgeving van het voertuig
om er zeker van te zijn dat er geen
obstakels zijn.
Controleer de SOC-waarde om er zeker
van te zijn dat de hoogspanningsaccu
voldoende opgeladen is.
Controleer het instrumentencluster
om te zorgen dat alle indicatielampjes
correct functioneren.
Controleer de veiligheidsgordel om er
zeker van te zijn dat deze goed werkt.
ONTGRENDELEN
VAN DE AUTO
03 De sleutels begrijpen .......................... 18
Het voertuig localiseren ..................... 21
Ontgrendeling ..................................... 22
18


Deze auto heeft drie verschillende
sleuteltypes:
Afstandsbedieningssleutel
Mechanische sleutel
NFC-sleutelkaart*

Bij de auto worden twee
afstandsbedieningssleutels geleverd. Deze
sleutel bestaat uit een mechanische sleutel
en een nummerplaatje.
1 Afstandsbedieningssleutel
2 Mechanische sleutel
3 Sleutelnummerplaatje
De afstandsbedieningssleutel vergrendelt/
ontgrendelt de auto, opent/sluit de
bagageruimteklep en schakelt de auto op
afstand aan/uit.
De mechanische sleutel zit in de
afstandsbedieningssleutel en kan worden
gebruikt om de auto in geval van nood te
vergrendelen/ontgrendelen.
Het sleutelnummerplaatje wordt gebruikt
om mechanische reservesleutels te
bestellen.

Zorg ervoor dat u de auto op slot doet
en dat u de sleutel bij u hebt als u
weggaat.
Laat niemand zonder toezicht (met
name kinderen) in de auto achter,
aangezien dit tot ongewenste
incidenten kan leiden.

Houd de afstandsbedieningssleutel uit
de buurt van langdurige blootstelling
aan hoge of lage temperaturen,
aangezien het een elektronische
component is. Dergelijke blootstelling
kan de werking nadelig beïnvloeden.
Houd de afstandsbedieningssleutel uit
de buurt van metalen of magnetische
materialen om te voorkomen dat de
werking ervan wordt aangetast.
Bescherm de afstandsbedienings-
sleutel tegen vallen of harde schokken
om schade aan het inwendige daarvan
te voorkomen.
De afstandsbedieningssleutel niet zonder
toestemming demonteren, omdat die
daardoor beschadigd kan raken.
Bewaar de autosleutels op een
veilige plaats. Neem bij verlies van
de afstandsbedieningssleutel zo snel
mogelijk contact op met een door BYD
erkende dealer of serviceprovider om
diefstal te voorkomen.
De zendfrequentie van de sleutel
niet wijzigen, het niet zendvermogen
verhogen (bijvoorbeeld door
frequentieversterkers toe te voegen),
geen externe antenne toevoegen, of
de antenne niet zonder voorafgaande
toestemming vervangen.
Vermijd schadelijke interferentie met
wettige radiocommunicatiediensten
bij het gebruik van de
afstandsbedieningssleutel.
Zodra u wel een interferentie
vaststelt, moet u onmiddellijk
ophouden met het gebruik van de
afstandsbedieningssleutel.
19
ONTGRENDELEN VAN DE AUTO
03

Bezitters van een pacemaker of
de󽗉brillator moeten uit de buurt
te blijven van de antenne van het
PEPS-systeem (Passive Entry &
Passive Start) blijven, aangezien de
elektromagnetische golven dergelijke
apparaten kunnen storen.
Functies van sleutelknoppen

Vergrendelt de auto, lokaliseert de auto en
sluit de ruiten.

Ontgrendelt de auto en opent de ruiten.

Opent en sluit de bagageruimteklep.

Start en schakelt de auto uit.

Wanneer de auto vergrendeld is en
de afstandsbedieningssleutel zich
binnen het detectiebereik bevindt,
knippert het indicatielampje continu.
Het indicatielampje van de
afstandsbedieningssleutel knippert
als de knoppen daarvan worden
ingedrukt.
Mechanische sleutel
Als u de mechanische sleutel wilt
gebruiken, haalt u deze er als volgt uit:
1.
Verschuif de ontgrendelingsbeugel (1),
klap de beugel uit (2) en vervolgens naar
boven (3) om het onderste omhulsel van
de afstandsbedieningssleutel te scheiden.
2. Neem de mechanische sleutel eruit en
schuif de vergrendeling daarvan omhoog
voor gebruik (zie 
).
3. Om de mechanische sleutel op te bergen,
moet u de hierboven beschreven procedure
in omgekeerde volgorde aanhouden.
20

Berg de mechanische sleutel na
gebruik weer zo snel mogelijk in de
afstandsbedieningssleutel op om te
voorkomen dat u deze verliest.
Sleutelnummerplaatje
Bij verlies van de mechanische sleutel,
of als er een reservesleutel moet worden
gemaakt, kunt u de vervaardiging
van een mechanische sleutel met
sleutelnummerplaatje het beste
toevertrouwen aan een door BYD erkende
dealer of serviceprovider.

Bewaar het sleutelnummerplaatje
a.u.b. op een veilige plaats.
Vervangen van het batterijtje van
de afstandsbedieningssleutel
De elektrische lading van het batterijtje
van de afstandsbedieningssleutel neemt
af, zelfs als de sleutel niet wordt gebruikt.
De volgende omstandigheden wijzen erop
dat de elektrische lading bijna op is en
de batterij zo snel mogelijk moet worden
vervangen.
De afstandsbedieningssleutel
functioneert niet goed;
Het detectiegebied van de
afstandsbedieningssleutel is kleiner
geworden;
"Sleutelbatterij leeg" wordt op het
instrumentencluster afgebeeld.
Het batterijtje van de
afstandsbedieningssleutel vervangen:
1. Verwijder de onderschaal.
2. Draai het batterijkapje rechtsom en
verwijder het.
3. Neem het batterijtje eruit.
4. Nadat u het batterijtje hebt vervangen,
volgt u de hierboven beschreven
procedure in omgekeerde volgorde om
het batterijkapje en de onderschaal weer
aan te brengen.

Houd het batterijtje droog tijdens het
vervangen.
Het batterijtje mag bij het aanbrengen
alleen zacht bij de randen worden
beetgepakt. Aanraken van de anode-
en kathodevlakken van het batterijtje
kan de levensduur verkorten.
21
ONTGRENDELEN VAN DE AUTO
03

Bij het plaatsen van het nieuwe
batterijtje moet de anode (+) naar
boven wijzen.
Batterijmodel: CR2032.

Afgedankte batterijtjes op een
milieuvriendelijke manier afvoeren.


Wanneer de afstandsbedieningssleutel
zich binnen 2 meter van de auto bevindt,
zal er continu door zwakke radiogolven
communicatie tussen beide plaatsvinden,
waardoor de elektrische lading van de
sleutel snel minder wordt.
Als de afstandsbedieningssleutel langere
tijd aan krachtige radiogolven wordt
blootgesteld, zal de elektrische lading
sneller verbruikt worden, daarom moet
deze op minstens één meter afstand van de
volgende apparaten worden gehouden:
Televisietoestellen;
PC's;
Smartphone-opladers;
Lantaarnpalen;
Fluorescerende bureaulampen.

De NFC-sleutelkaart vergrendelt en
ontgrendelt het voertuig.

Leg de NFC-sleutelkaart niet op
de oplaadplek als de draadloze
oplaadfunctie van de smartphone is
geactiveerd.
Bevestig de NFC-sleutelkaart
niet aan een voorwerp dat de
elektromagnetische signalen daarvan
kan blokkeren, zoals metalen
behuizingen van mobiele telefoons.
Plaats de NFC-sleutelkaart niet op
een plaats waar deze aan hoge
temperaturen wordt blootgesteld,
zoals op het dashboard.
Voorkom dat de NFC-sleutelkaart
wordt verbogen.
Bewaar de NFC-sleutelkaart niet samen
met andere harde voorwerpen.



Als het voertuig niet kan worden gevonden,
wordt deze functie gebruikt om de locatie
daarvan te bepalen.
Als de auto zich in de anti-diefstalmodus
bevindt en binnen het bereik van het
signaal van de afstandsbedieningssleutel,
drukt u op de vergrendelknop . U hoort
een pieptoon en de richtingaanwijzers van
de auto knipperen om de locatie van de
auto aan te geven.
22

De auto kan ontgrendeld worden met:
Afstandsbedieningssleutel
Microschakelaar
NFC-sleutelkaart*

Ontgrendeling met de mechanische
sleutel is een onconventionele
methode. Voor noodontgrendeling
met de mechanische sleutel
raadpleegt u de 

.
De functie


kan worden
geactiveerd door te tikken op
/


op het touchscreen
van de middenconsole. Nadat deze
functie is geactiveerd, zullen de
buitenspiegels automatisch worden
uitgeklapt wanneer de auto wordt
ontgrendeld.
Als de auto zich in de anti-
diefstalmodus bevindt, worden alle
portieren automatisch vergrendeld en
weer in de antidiefstalmodus gezet,
als geen van de portieren binnen 30
seconden nadat ze zijn ontgrendeld
met de afstandsbedieningssleutel,
microschakelaar, of NFC-sleutelkaart*
wordt geopend.

Met de auto uitgeschakeld, vergrendeld, en
binnen het e󽗈ectieve bereik van het signaal
van de afstandsbedieningssleutel:
Als de ontgrendelknop wordt
ingedrukt, wordt het linker voorportier of
alle portieren tegelijkertijd ontgrendeld,
knipperen de richtingaanwijzers
tweemaal en klappen de buitenspiegels
automatisch uit (als deze functie is
geactiveerd).
»Wanneer de functie "ontgrendelen
portier met afstandsbedieningssleutel"
op het touchscreen van de
middenconsole is ingesteld als "alleen
bestuurderszijde": druk eenmaal
op de ontgrendelingsknop om het
linker voorportier te ontgrendelen;
druk tweemaal om alle portieren te
ontgrendelen.
»Wanneer de functie
"ontgrendelen portier met
afstandsbedieningssleutel" als op het
touchscreen van de middenconsole
"alle portieren" is ingesteld: Druk
eenmaal op de ontgrendelknop om
alle portieren te ontgrendelen.
Houd de ontgrendelingsknop
ingedrukt om de auto te ontgrendelen
en de vier ruiten automatisch te
openen. (De functie



kan
worden geactiveerd door op het
touchscreen van de middenconsole te
tikken op /


).

Het ontgrendelen van de portieren
met de afstandsbedieningssleutel
kan worden ingesteld op


of

door te tikken op /




op het touchscreen van de
middenconsole.
23
ONTGRENDELEN VAN DE AUTO
03

De microschakelaar op de handgrepen van de
voorportieren functioneert wanneer de auto
is vergrendeld, de stroom is uitgeschakeld
en de afstandsbedieningssleutel zich binnen
het activeringsbereik van de voorportieren
bevindt:
Wanneer de microschakelaar
wordt ingedrukt, ontgrendelen alle
portieren zich tegelijk, knipperen de
richtingaanwijzers tweemaal, en klappen
de buitenspiegels uit (als deze functie is
geactiveerd).
Houd de microschakelaar ingedrukt om
de portieren te ontgrendelen en alle
ruiten te sluiten. (De functie


kan
worden geactiveerd door te tikken op
/


op het
touchscreen van de middenconsole).

Als de auto is uitgeschakeld en de NFC-
sleutelkaart op de "NFC"-markering
op de linker buitenspiegel voor wordt
gelegd, ontgrendelen alle portieren
zich tegelijkertijd, knipperen de
richtingaanwijzers twee keer en klappen
de buitenspiegels uit (als deze functie is
geactiveerd).
24
LADEN
04 Kleine voorwerpen ..............................26
Bagage en grote voorwerpen..............28
26

Dit voertuig beschikt over verschillende
ruimtes voor het handig opbergen van
kleine voorwerpen.

Zorg ervoor dat voorwerpen die in
de auto worden bewaard een veilig
rijgedrag niet in de weg staan, vooral
niet bij het optrekken en afremmen.

Let er bij het opbergen van
voorwerpen in de auto vooral op dat
bij geopende 󽗊esjes of blikjes tijdens
het rijden de inhoud kan ontsnappen.


Handschoenenvakje bestuurderszijde
Trek aan de handgreep om het handschoe-
nenvakje van de bestuurder te openen.Duw
het deksel dicht om het te sluiten.

Het handschoenenvakje aan de
bestuurderszijde moet gesloten
blijven als de auto in beweging is,
zodat het veilig rijden niet wordt
belemmerd.
Portierbakken
In het onderste deel van elk portier bevindt
zich een bakje dat kan worden gebruikt
om voorwerpen zoals water󽗊essen in op te
bergen.
Opberggleuf in het portier
Elk passagiersportier is voorzien van een
opbergvak voor kleine voorwerpen.
Handschoenenvakje
Trek aan de hendel om het
handschoenenvakje te openen. Duw het
deksel dicht om het te sluiten.
27
LADEN
04
Bij ingeschakelde auto:
Gaat het lampje van het
handschoenenvakje branden als dit
open is, en gaat uit als het gesloten is.

Houd het handschoenenvakje
gesloten als de auto in beweging is
om letsel te voorkomen.
Bekerhouder voor
Duw de schuifsluiting naar voren om de
voorste bekerhouder te openen.
Duw de schuifsluiting nogmaals naar voren,
zodat deze zich ontgrendelt en terugspringt
om te sluiten.
Middenconsolevakje
Druk op de voorste knop van het klepje van
het middenconsolevakje en draai dit naar
buiten om het te openen.
Duw het klepje van het middenconsolevakje
weer naar binnen om het te sluiten.

Houd het klepje van het
middenconsolevakje gesloten als
de auto in beweging is om letsel te
voorkomen.
Zonnebrillenvak
Druk op het klepje om het te openen, duw
op het klepje om het weer te sluiten.
Opbergvak
De rugleuning van elke voorstoel is
voorzien van een opbergvak om boeken,
tijdschriften, enz. in op te bergen.
28
Opbergvak voor de achterbank
1. Draai de armleuning van de stoel om.
2. Til de klep op om het opbergvak te
openen.
Bekerhouder bij tweede rij zitplaatsen
Druk op de knop om de klep te openen,
duw de klep neer om deze te sluiten.
Bekerhouder bij derde rij zitplaatsen*
Aan elke kant van de stoelen van de derde
rij bevindt zich een bekerhouder.
Kledinghaak
Er zit een kledinghaak aan de
veiligheidshandgreep.

Gebruik de haken niet om andere
voorwerpen dan kleding aan op te
hangen, omdat deze voorwerpen
uitgeworpen kunnen worden
wanneer de gordijnairbag wordt
opgeblazen, of het opblazen ervan
kunnen belemmeren, wat persoonlijk
letsel tot gevolg kan hebben.




Als de auto in de "parkeerstand" staat, kan de
bagageruimte worden geopend of gesloten:
Door de afstandsbedieningssleutel te
gebruiken;
Met een voetbeweging onder de
achterbumper;
Met de inwendige
bagageruimteschakelaar;
De bagageruimte van buitenaf te openen;
De bagageruimte van binnenuit te sluiten;
Als de auto is uitgeschakeld, kan de
bagageruimte van binnenuit worden
geopend. Raadpleeg 

 voor meer informatie.
29
LADEN
04

Zorg er van tevoren voor dat
er voldoende ruimte is om de
bagageruimte veilig te openen.
Openen/sluiten van
de bagageruimte met
afstandsbedieningssleutel
Binnen het bereik van het signaal van de
afstandsbedieningssleutel:
Met de bagageruimte gesloten, drukt
u tweemaal op de bagageruimte
openen/sluiten knop op de
afstandsbedieningssleutel om de
ko󽗈erbak te openen.
Als de bagageruimte is geopend,
drukt u tweemaal op de knop van
de afstandsbedieningssleutel voor
bagageruimte openen/sluiten om deze
te sluiten.
Terwijl de bagageruimteklep open of
dicht gaat, drukt u op de knop voor
bagageruimte openen/sluiten van
de afstandsbedieningssleutel om die
beweging te stoppen. Door nogmaals
op deze knop te drukken, keert de
bagageruimteklep zijn beweging om.
Voetbeweging onder de
achterbumper
Houd de afstandsbedieningssleutel
binnen het detectiebereik (één meter)
en beweeg uw voet onder het midden
van de achterbumper (raak de bumper
niet aan). De bagageruimteklep zal zich
automatisch openen/sluiten wanneer het
voetbewegingssignaal wordt gedetecteerd.
Als het voetbewegingssignaal wordt
gedetecteerd terwijl de bagageruimteklep
open of dicht gaat, stopt de klep met zijn
beweging. Als een ander signaal wordt
gedetecteerd, begint de bagageruimteklep
zijn beweging om te keren.

Bewaar uw evenwicht als u uw voet
beweegt om de sensor te activeren.

Als de afstandsbedieningssleutel
binnen bereik is, kan de
voetbewegingssensor worden
geactiveerd door een mogelijke
beweging achter de auto, of als er
onderhoud wordt uitgevoerd aan
de achterzijde van de auto (bijv.
poetsen).
30

De voetbeweging moet zich onder
het midden van de achterbumper
bevinden om de sensor te activeren.
Als er water of sneeuw op de
achterbumper ligt, kan de
bewegingssensor een vertraagde
reactie vertonen. Zodra het water/
de sneeuw is verdwenen, zal de
bewegingssensor weer normaal
reageren.
Als de bagageruimteklep juist bezig is
zich te sluiten, zal er geen reactie zijn
op de voetbeweging.
Openen/sluiten van de
bagageruimte met de
interieurschakelaar
Als de bagageruimteklep is gesloten, trekt
u aan de schakelaar binnenin om
de bagageruimteklep te openen. Als de
bagageruimteklep bezig is open te gaan,
trekt u nogmaals aan de schakelaar om de
beweging te stoppen.
Wanneer de bagageruimteklep open is,
wordt deze automatisch gesloten door
aan deze schakelaar te trekken en die
langer dan 1 seconde ingedrukt te houden.
Door de schakelaar los te laten, stopt de
beweging van de bagageruimteklep.
Openen van de bagageruimte
van buitenaf
Als de auto niet vergrendeld is, drukt u op
de ontgrendelknop van de bagageruimte-
klep om de bagageruimte te openen.
Als de auto vergrendeld is, drukt u op deze
knop terwijl u de afstandsbedieningssleutel
vasthoudt om de bagageruimte te openen.
Druk tijdens het openen of sluiten van de
bagageruimte op de ontgrendelingsknop
van de bagageruimteklep aan de
buitenzijde om de beweging daarvan
te stoppen. Als u nogmaals op deze
knop drukt, keert de beweging van de
bagageruimteklep zich om.
De bagageruimte van binnenuit sluiten
Als de bagageruimte geopend is, drukt u op
de sluitknop om deze te sluiten.
Terwijl de bagageruimteklep zich sluit,
drukt u op de sluitknop om de beweging
te stoppen. Door nogmaals op deze knop
te drukken keert de beweging van de
bagageruimteklep zich om.
Met de auto uitgeschakeld en alle portieren
31
LADEN
04
gesloten, drukt u op de vergrendelknop
terwijl u de afstandsbedieningssleutel
vasthoudt om de bagageruimteklep te
sluiten en de auto te vergrendelen. De anti-
diefstalmodus wordt ook ingeschakeld.
Hoogte-instellingen van de
bagageruimteklep
Standaard opent de bagageruimteklep zich
tot de maximale hoogte. De hoogte van de
bagageruimteklep kan als volgt worden
ingesteld:
1. Open de bagageruimteklep en stel de
positie in op de gewenste hoogte.
2.
Druk op de sluitknop op de
bagageruimteklep en houd deze ongeveer 3
seconden ingedrukt totdat u een pieptoon
hoort, waarmee wordt aangegeven dat de
openingshoogte van de bagageruimteklep
met succes is ingesteld.

De hoogte van de bagageruimteklep
kan ook worden ingesteld via
het touchscreen op de midden-
console. Selecteer /




op het
touchscreen van de middenconsole
om het openingspercentage van de
bagageruimteklep in te stellen.
Antiklemfunctie van
bagageruimteklep
Als de bagageruimteklep wordt geopend
of gesloten, treedt de antiklemfunctie in
werking als de beweging van die klep door
een grote kracht wordt tegengehouden. Als
dit gebeurt, onderbreekt dit de beweging
van de bagageruimteklep.

De antiklemfunctie niet opzettelijk
activeren.
De antiklemfunctie werkt mogelijk niet
als de bagageruimteklep op het punt
staat zich volledig te sluiten.

Het bagageruimtelampje gaat automatisch
branden als de bagageruimte wordt
geopend.
De bagageruimteverlichting gaat
automatisch uit als de bagageruimte wordt
gesloten.

De bagageruimte is voorzien van spanhaken
om bagage vast te zetten. Om deze haken
te gebruiken, trekt u ze omlaag om bagage
of grote voorwerpen met riemen of een net
vast te zetten.
32

Uitvouwen van de
bagageruimterolhoes
De bagageruimte is voorzien van een
rolhoes voor privacy en om de inhoud
tegen direct zonlicht te beschermen.
Trek aan de handgreep van de rolhoes en
zet de uitstekende pinnen ervan vast in
de uitsparingen aan beide zijden van de
bagageruimte
Verwijderen van de
bagageruimterolhoes
De bagageruimterolhoes kan worden
verwijderd om de ruimte te optimaliseren.
Trek één zijde van de rolhoes naar binnen
en verwijder de rolhoes.
Om deze weer te installeren, volgt u de
verwijderingsinstructies in omgekeerde
volgorde.

Zorg ervoor dat de rolhoes voor de
bagageruimte stevig vastzit.
Geen voorwerpen op de rolhoes van
de bagageruimte leggen.
Voorkom dat kinderen op de rolhoes
klimmen, omdat deze hierdoor kan
beschadigen en lichamelijk letsel kan
veroorzaken.


De rugleuning van de stoelen van de derde
zitrij kan volledig naar voren worden
geklapt om de bagageruimte te vergroten.
De stoelen kunnen als volgt worden
omgeklapt:
1. Druk op de hoofdsteunverstelknop (1) en
duw de hoofdsteun in de laagste stand
(2).
2. Klap de rugleuning van de stoelen in.
33
LADEN
04
Methode 1:
»Trek aan de ontgrendelingslus van de
rugleuning en klap deze in.
Methode 2:
»Trek aan de ontgrendelingshendel van
de rugleuning en klap deze in.
3. Trek aan de ontgrendelingshendel van
de rugleuning om deze uit te klappen.

Let bij het vervoeren van lading op het
volgende:

De bagageruimte moet altijd gesloten
zijn als de auto in beweging is. Doet u
dat niet, dan kan dat leiden tot ernstig
of zelfs levensgevaarlijk letsel.
Overschrijd het maximale gewicht
niet, anders kunnen de rijprestaties
nadelig worden beïnvloed en bestaat
het gevaar van verkeersongevallen,
schade aan het voertuig en
persoonlijk letsel.
Alle bagagestukken moeten stevig in
de bagageruimte worden verankerd,
zodat de rijveiligheid niet in het
geding komt.
Passagiers mogen niet in de
bagageruimte worden vervoerd.

Laad geen zware voorwerpen in de
bagageruimte zonder bescherming,
om schrapen tegen het glas van de
bagageruimteklep en beschadiging
van het verwarmingselement te
voorkomen, wat kan leiden tot
schade aan het ontdooisysteem van
de achterruit.
Plaats zware voorwerpen voorin de
bagageruimte.
Zorg ervoor dat er voldoende ruimte
is om de bagageruimteklep vrij te
openen, voordat u deze opent en
voorwerpen in de bagageruimte legt.

Door voorwerpen op het dak te laden
komt het zwaartepunt van de auto hoger
te liggen, wat het rij- en stuurgedrag van de
auto aanzienlijk beïnvloedt. Bij het laden
van voorwerpen op de dakdrager moeten
de volgende voorschriften in acht worden
genomen.
34

Zorg ervoor dat voorwerpen die op
de dakdrager worden geladen, de
beweging van het zonnedak niet
belemmeren.
Overschrijd de maximale belasting
van de dakdrager en de totale auto
niet.
Verdeel het gewicht van de
voorwerpen gelijkmatig en leg de
zwaarste voorwerpen onderaan.
Voorwerpen stevig vastzetten.
Rijd soepel. Vermijd scherpe bochten
en plotseling optrekken en afremmen.
Er zijn 4 bevestigingspunten op de
dakdrager om een bagagedrager te
monteren.

Wanneer u een bagagedrager op
de dakdrager monteert, dient u de
montage-instructies van de fabrikant
strikt op te volgen.
De maximale belasting die gelijkmatig
over de dakdrager kan worden
verdeeld, bedraagt 50 kg (inclusief het
gewicht van de dakdrager zelf).
VERWELKOMING EN
BEGROETING
05 Portier openen .....................................36
Verwelkoming ......................................36
36


Ontgrendel het voertuig en trek aan de
buitenhandgreep om het portier te openen.


Verlichting en functies exterieur
Bij het ontgrendelen begroet de auto u
door de buitenspiegels open te klappen
en de richtingaanwijzers twee keer te laten
knipperen.

Slimme instapverlichting
Als de auto ontgrendeld is, wordt de
slimme instapverlichting ingeschakeld en
gaat deze na enige tijd automatisch uit.

De

kan
worden ingeschakeld door te tikken
op
/



op het touchscreen
van de middenconsole.
Portierverlichting
De portierverlichting schakelt in als het
portier wordt geopend en schakelt uit als
het wordt gesloten.
37
VERWELKOMING EN INTERACTIE
05

Slimme sfeerverlichting
Als het portier wordt geopend, gaat de
slimme sfeerverlichting in het voertuig
automatisch branden om een comfortabele
sfeer voor het rijden te creëren.
Het volgende kan worden ingesteld door te
tikken op /


op het touchscreen van
de middenconsole:
Sfeerverlichtingskleur
Helderheid van sfeerverlichting
Sfeerverlichting
Interieurverlichting

Druk op de schakelaar om het linker
leeslampje aan/uit te zetten.

Druk op de schakelaar om het rechter
leeslampje aan/uit te zetten.


Druk op de schakelaar om de
interieurverlichting aan of uit te schakelen.

Druk op de schakelaar om de
bedieningsfunctie van het portier te
activeren/deactiveren.
Als deze functie is ingeschakeld:
Gaat de interieurverlichting aan als er
een portier wordt geopend.
Gaat de interieurverlichting uit als alle
portieren gesloten zijn.
Interieurbegroeting
De begroetingsfunctie kan worden
ingeschakeld door te tikken op /

op het touchscreen van de middenconsole.
Als de verwelkomingsfunctie is
ingeschakeld:
Wordt bij uitgeschakelde auto het
stuurwiel ingetrokken als het linker
voorportier wordt geopend en schuift de
bestuurdersstoel naar achteren, wat het
instappen vereenvoudigt.
Als de bestuurder gaat zitten en het
portier sluit, keren het stuurwiel en de
bestuurdersstoel automatisch terug in
hun oorspronkelijke stand.
38
RIJDEN
06 Kindveiligheid ..................................... 40
Veiligheidsgordels .............................. 43
Besturen .............................................. 47
Passagier voorin.................................. 57
Rijden op de tweede rij ...................... 57
Rijden op de derde rij* ....................... 58
Comfort ............................................... 60
40



Het skelet en de spieren van kinderen zijn
nog niet volledig ontwikkeld en daarom zijn
ze kwetsbaarder voor letsel bij een ongeval.
Om het risico op letsel te verminderen,
moet u tijdens het rijden een kinderzitje
gebruiken.
Waarschuwingsetiketten op de zonneklep
van de voorpassagier en op het onderste
gedeelte van de linker- en rechter B-stijl
wijzen u op het gevaar van de airbags voor
de voorpassagier.
Waarschuwingsetiket op zonneklep
voorpassagier
Waarschuwingsetiketten aan de onder-
zijde van de linker en rechter B-stijlen

Het kinderzitje volgens de instructies
van de fabrikant installeren. Als u dit
niet doet, kan een kind ernstig of zelfs
levensgevaarlijk letsel oplopen bij een
noodstop, een uitwijkmanoeuvre of
een ongeval.
Het rijden met een kind op schoot
vervangt de functie van een kinder-
zitje niet. Zonder kinderzitje kan het
kind bij een botsing tegen de voorruit
of een ander deel van het interieur
van de auto botsen.
Om kinderen doeltre󽗈end te bescher-
men, moet u een geschikt kinderzitje
kiezen op grond van de leeftijd, de
lengte en het gewicht van het kind.
Het kind moet ook worden vastgezet
en beschermd door een veiligheids-
gordel of kinderbeveiligingssysteem.

Om te voorkomen dat een kind op de
achterbank per ongeluk de achterportieren
opent, schakelt u het kinderslot in.
Druk op de -knop. Het
knopindicatielampje gaat branden en
meldt dat de kinderslotfunctie is
ingeschakeld. Het openen van
achterportieren vanuit de auto en het
bedienen van achterruiten met
achterruitschakelaars is dan voor beide
portieren uitgeschakeld.
41
RIJDEN
06
󽗉


Kinderzitjes
Kinderzitjes van groep 0 en groep 0+ vallen
onder de categorie kinderzitjes.
Gebruik voor baby's van minder dan 2 jaar
oud en met een gewicht van minder dan 13
kg moet u kinderzitjes gebruiken die ook in
de ligstand verstelbaar zijn.
Peuterzitjes
Onder peuterzitjes vallen kinderzitjes van
groep I.
Voor peuters tot 4 jaar en met een gewicht
tussen 9 en 18 kg moeten peuterzitjes
worden gebruikt die naar voren gericht zijn
of van veiligheidsgordels zijn voorzien.
Hogere zitjes
Tot de hogere zitjes behoren
kinderveiligheidszitjes van groep II en
groep III.
Gebruik voor jonge kinderen tot 12 jaar
en met een gewicht tussen 15 en 36 kg
driepuntsgordels in combinatie met hogere
zitjes.

Kies een geschikt kinderzitje voor uw
kind.
Kinderen die te groot zijn voor een
kinderzitje, moeten op de tweede
zitrij plaatsnemen en hun veiligheids-
gordel goed omdoen.

ISOFIX
42
ISOFIX biedt ankerpunten om het
kinderzitje stevig te verankeren.
De verankeringen bevinden zich in de
zitting van de tweede zitrij.
LATCH
LATCH biedt tuiverankeringen om een
kinderzitje 󽗊exibel vast te zetten.
De tuiverankeringen bevinden zich op de
rugleuning van de stoelen van de tweede
rij.
Installeren van kinderzitje
voorzien van ISOFIX
1. Zet de betre󽗈ende voorstoel in de
voorste stand en verstel de rugleuning
naar voren.
2. Breng het kinderzitje aan op de tweede
zitrij.
3. Maak het onderste
vergrendelingsmechanisme van
het kinderzitje vast aan de ISOFIX-
verankeringen.
4. Probeer het kinderzitje in verschillende
richtingen te duwen en te trekken
om er zeker van te zijn dat het goed
geïnstalleerd is.
5. Reset en verstel de voorstoel.

Als u ISOFIX-verankeringspunten ge-
bruikt, moet u ervoor zorgen dat er
zich geen vreemde voorwerpen in de
buurt bevinden en dat de veiligheids-
gordel niet achter het beveiligingssys-
teem voor het kind blijft haken.
Installeren van kinderzitje
voorzien van LATCH-verankering
1. Zet de hoofdsteun van de tweede rij in de
hoogste stand.
2. Steek de bovenste bevestigingsgordel
van het kinderzitje door de onderkant
van de verhoogde hoofdsteun, maak
deze vast aan de bijbehorende LATCH-
verankering en trek de bovenste
bevestigingsgordel aan.

Laat de hoofdsteun niet zakken, na-
dat u het kinderzitje met LATCH-ver-
ankering hebt geïnstalleerd. Dit is om
te voorkomen dat de hoofdsteun de
bovenste bevestigingsgordel raakt
en maakt dat die los gaat. Door de
loshangende bevestigingsgordel kan
het kinderzitje gaan draaien, wat bij
een aanrijding ernstig letsel tot gevolg
kan hebben.
Sluit niet meerdere bevestigings-
gordels aan op één en dezelfde
LATCH-verankering.
43
RIJDEN
06



De auto, de bestuurder en de passagiers
hebben allemaal kinetische energie als
die in beweging is. De kracht van deze
kinetische energie is afhankelijk van de
snelheid, het lege gewicht van de auto
en het gecombineerde gewicht van alle
inzittenden. Hoe hoger de snelheid en de
gecombineerde massa, hoe sterker de
energie die bij een botsing vrijkomt.
Bij een botsing zullen de inzittenden
die hun veiligheidsgordels niet hebben
omgedaan, als de auto al abrupt tot
stilstand gekomen is, zich naar voren
blijven bewegen met de snelheid waarmee
de auto reed op het moment van de
botsing, waardoor zij ernstig letsel kunnen
oplopen.
Bij een aanrijding waarbij de inzittenden
hun veiligheidsgordel hebben omgedaan,
houden die ze op hun plaats en wordt
zo verhinderd ze dat ze met geweld naar
voren of uit de auto worden geslingerd.
Bovendien bieden veiligheidsgordels
in combinatie met airbags de beste
bescherming, waardoor het aantal
verwondingen bij een aanrijding aanzienlijk
wordt verminderd.

De krachten die op het menselijk
lichaam werken, kunnen tijdens een
botsing hevig zijn, zelfs bij een zeer
lage snelheid van de auto. Inzittenden
die hun veiligheidsgordel niet om-
gedaan hebben, kunnen uit de auto
geslingerd worden, met ernstig letsel
tot gevolg.
Alle inzittenden in de auto moeten hun
veiligheidsgordels goed omdoen. Als
ze dat niet doen, kunnen ze bij een on-
geval met geweld uit de auto worden
geslingerd. Dit veroorzaakt niet alleen
persoonlijk letsel, maar brengt ook de
andere inzittenden in gevaar.

Voor de bestuurder
Een correcte zithouding is bevorderlijk
bij het besturen van de auto en kan
vermoeidheid bij de bestuurder tegengaan.
Om de veiligheid van alle inzittenden te
garanderen en het risico op ongevallen
te verminderen, is het belangrijk dat de
bestuurder de volgende aanpassingen
doorvoert:
De stand van de bestuurdersstoel
aanpassen voor een eenvoudige en
e󽗈ectieve bediening van pedalen en
bedieningsschakelaars.
De rugleuning van de bestuurdersstoel zo
afstellen dat de rug van de bestuurder volledig
op de rugleuning van de stoel aansluit.
De hoofdsteun van de bestuurdersstoel
zo aanpassen dat het hoofd van de
bestuurder zich precies in het midden
van de hoofdsteun bevindt.
De stand van het stuurwiel zo instellen
dat het stuur op de juiste afstand van de
bestuurder staat.
De veiligheidsgordel op de juiste manier
omdoen.
Voorpassagier
Om de veiligheid van de voorpassagier te
garanderen en het risico op ongelukken te
verminderen, moeten de voorpassagiers de
volgende afstellingen maken:
De stand van de voorpassagiersstoel
aanpassen om de passagier op de juiste
afstand van het dashboard te houden.
44
De rugleuning van de passagiersstoel zo
verstellen, dat de rug van de passagier
volledig op de rugleuning aansluit.
De hoofdsteun van de passagiersstoel
zo instellen, dat het hoofd precies in het
midden van de hoofdsteun ligt.
De veiligheidsgordel op de juiste manier
omdoen.

Bij het rijden moeten de voeten van
de voorpassagier in de voetruimte
onder het dashboard uitkomen. Voor-
passagiers mogen geen enkel deel
van hun lichaam uit de auto steken
of zich met voeten en al op hun stoel
nestelen. Dit kan persoonlijk letsel
veroorzaken in geval van een nood-
stop of een ongeval.
Andere passagiers
Om de veiligheid van andere passagiers te
garanderen en het risico op ongelukken te
verminderen, moeten deze passagiers de
volgende aanpassingen maken:
De hoofdsteunen van de tweede en
derde zitrij zo instellen, dat het hoofd
van de passagier zich precies in het
midden van de hoofdsteun bevindt.
Een correcte zithouding aannemen,
zodat de rug van de passagier volledig
op de rugleuning aansluit.
De veiligheidsgordel op de juiste manier
omdoen.

Tijdens het rijden moeten de voeten
van de passagiers in de betreffende
voetruimte voor de tweede en derde
zitrij worden geplaatst. Passagiers
mogen geen enkel deel van hun li-
chaam uit de auto steken of zich met
voeten en al op de stoel nestelen. Dit
kan persoonlijk letsel veroorzaken in
geval van een noodstop of een onge-
val.
Als een kind op de tweede rij zit, moet
een bijbehorend beveiligingssysteem
voor kinderen worden toegepast.
Raadpleeg het hoofdstuk 
.


Correct dragen van
veiligheidsgordels
Alle zitplaatsen in de auto zijn voorzien van
driepuntsgordels. De juiste manier om de
veiligheidsgordel om te doen, kan als volgt
worden gerealiseerd:
1. Neem de juiste zithouding aan.
2. Trek de veiligheidsgordel langzaam en
soepel uit het oprolmechanisme, leg
deze over de borst en de heupen, steek
de tong in de gesp totdat u een "klik"-
geluid hoort.
3. Trek de veiligheidsgordel in de
tegenovergestelde richting en controleer
of deze goed vergrendeld is.
45
RIJDEN
06
4. Pas de positie van de driepuntsgordel
aan.
Trek de schouderriem zo aan, dat
deze diagonaal over de schouder
loopt. Laat het schoudergedeelte van
de gordel niet over de nek lopen of
van de schouder afglijden.
Draag het heupgedeelte van de
veiligheidsgordel zo laag mogelijk
over de heupen.

Elke veiligheidsgordel mag slechts
door één inzittende worden gebruikt.
Deel nooit een veiligheidsgordel met
iemand anders.
Als het heupgedeelte te hoog of te
los zit, kan dit ernstig of zelfs levens-
gevaarlijk letsel bij de bestuurder of
inzittenden veroorzaken, omdat de
gordel bij een ongeval kan afglijden.
Veiligheidsgordels losmaken
1. Houd de veiligheidsgordel vast en druk
op de rode knop van de gesp. De tong
komt er dan automatisch uit.
2. Laat de veiligheidsgordel zich langzaam
oprollen in het oprolmechanisme.

Maak de veiligheidsgordel niet los
tijdens het rijden, of voordat u geheel
tot stilstand bent gekomen, om per-
soonlijk letsel bij een ongeval te voor-
komen.

Zorg ervoor, dat de veiligheidsgordel
zich soepel kan oprollen. Als de
gordel zich niet soepel kan oprollen,
kan het nodig zijn de gordelband uit
te trekken om deze te controleren op
vervorming of verdraaiing.


Zwangere vrouwen moeten niet alleen op
hun eigen leven letten, maar ook op dat
van hun kind. Daarom moeten zwangere
vrouwen tijdens het rijden of als passagier
hun veiligheidsgordel goed om doen.
46
Trek de veiligheidsgordel langzaam en
soepel uit het oprolmechanisme, kruis
deze over de borst en de heupen. Zorg
ervoor, dat het heupgedeelte van de
veiligheidsgordel zo laag mogelijk zit. Het
heupgedeelte van de gordel nooit over de
buikstreek omdoen.

Steek nooit iets tussen de inzittende
en de veiligheidsgordel.


Zowel aan de bestuurders- als aan de
passagierszijde zijn gordelhoogteverstellers
aangebracht om een correcte positie
van de veiligheidsgordel te waarborgen.
Stel de hoogte van de veiligheidsgordel
in en laat het schoudergedeelte van de
veiligheidsgordel ongeveer over het
midden van uw schouder lopen, weg van
het gezicht en de nek.
Stel de hoogte van de veiligheidsgordel als
volgt in:
1. Druk op de ontgrendelingsknop van de
gordelhoogteversteller.
2. Beweeg deze omhoog of omlaag tot de
gewenste hoogte en laat de knop los.
3. Controleer of de gordel is vergrendeld
door te proberen deze te bewegen
zonder de knop in te drukken.

Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
correct is afgesteld en vergrendeld
voordat u gaat rijden. Als u dit niet
doet, kan de veiligheidsgordel bij een
botsing minder goed beschermen.

De voorstoelen en de stoelen van de
tweede zitrij zijn voorzien van gordels met
voorspanners.
Als de auto bij een ernstige frontale
aanrijding betrokken raakt waarbij
aan de activeringsvoorwaarden van
de voorspanner wordt voldaan, trekt
de voorspanner snel een deel van de
veiligheidsgordel in en wordt deze geborgd
om de inzittende verder te beschermen.
De voorspanner beperkt de kracht die de
veiligheidsgordel op het lichaam van de
inzittende uitoefent binnen een bepaald
bereik, om te voorkomen dat de inzittende
letsel oploopt door een te grote kracht op
de gordel.

Gecertificeerde veiligheidsgordels
moeten worden vervangen als de
voorspannerfunctie geactiveerd is ge-
weest.
47
RIJDEN
06

De auto is voorzien van een
veiligheidsgordelverklikker.
Als de auto wordt ingeschakeld, klinkt
er een waarschuwingssignaal als
de veiligheidsgordel van één van de
bezette zitplaatsen in de auto nog niet is
vastgemaakt.


Het veiligheidsgordelsysteem regelmatig
controleren:
Controleer altijd of de
veiligheidsgordelverklikker, de
veiligheidsgordel, de gesp, de
tong, het oprolmechanisme en de
bevestigingsmiddelen normaal
functioneren.
Controleer of het
veiligheidsgordelsysteem los zit of
beschadigd is, en of er voorwerpen zijn
die de normale werking daarvan kunnen
beïnvloeden.
Als de veiligheidsgordel gescheurd of
versleten is, moet u deze onmiddellijk
vervangen.
Houd de veiligheidsgordel schoon en
droog.



Als het veiligheidsgordelsysteem niet
goed functioneert, neem dan voor
reparatie met een door BYD erkende
dealer of serviceprovider contact op. De
betre󽗈ende stoel niet gebruiken voordat de
veiligheidsgordel gerepareerd is.
Zelfs als er bij een ernstig ongeval geen
duidelijke schade aan de veiligheidsgordel
is, moet het airbagsysteem grondig worden
geïnspecteerd en moet de veiligheidsgordel
zo nodig samen met de volledige stoel
worden vervangen.

Zodra het nodig is een veiligheids-
gordel te vervangen, moet een gecer-
tificeerde veiligheidsgordel worden
gebruikt.



Trap, met de afstandsbedieningssleutel in
de auto, op het rempedaal en druk op de
START/STOP-knop om de auto aan/uit te
zetten.
Wordt de
-indicatie op het instrumentencluster
weergegeven. Alle stroomverbruikers van
de auto zijn nu ingeschakeld en de auto is
nu gereed om te rijden.
48


De stoel verstellen
Stel de bestuurdersstoel op een veilige en
comfortabele positie en stand in met de
stoelbedieningsknoppen.

De stoel nooit tijdens het rijden ver-
stellen, om te voorkomen dat u de
controle over de auto verliest.

trek de positieknop heen en weer om
de stoel vooruit of achteruit te kunnen
schuiven.
de hendel voor de
rugleuningverstelling bewegen om de hoek
van de rugleuning aan te passen.

De rugleuning van de stoel nooit meer
dan 30 ° kantelen bij het rijden. Dit
doen kan ernstig letsel veroorzaken in
geval van een aanrijding.
het voorste deel van
de knop voor de bestuurdersstoelpositie
op en neer bewegen om de bolling van het
zitkussen aan te passen.
het achterste deel van
de knop voor de bestuurdersstoelpositie
omhoog en omlaag bewegen om de hoogte
van het zitkussen aan te passen.
49
RIJDEN
06
druk op het
voorste of achterste deel van de knop
om de lendensteun te versterken of
te verzwakken; druk op het bovenste
of onderste deel van de knop om de
lendensteun te verhogen of te verlagen.

De rugleuningcontour van de
voorstoel kan worden gewijzigd. De
steun kan worden aangepast aan
de vorm van de wervelkolom, zodat
de bestuurder en de voorpassagier
correct en comfortabel kunnen zitten.
trek aan de hendel
van de telescopische beensteun onder de
stoel, beweeg de beensteun naar voren/
achteren in de juiste stand en laat deze
vervolgens los.

De stoel moet correct zijn afgesteld,
om ervoor te zorgen dat het rempe-
daal volledig kan worden ingetrapt.
In dit geval moet de zitpositie zo ver
mogelijk naar achteren staan om
comfortabel te kunnen rijden en de
bediening te vereenvoudigen.
Stoelgeheugen

SET 
1
2

Als de auto is ingeschakeld en in de
parkeerstand (Park) staat, stelt u de
stoelgeheugenfunctie als volgt in nadat
u de bestuurdersstoel, de linker/rechter
buitenspiegels en het stuurwiel in de
gewenste stand hebt gezet:
Nadat u op de knop "SET" hebt gedrukt,
drukt u binnen de volgende 3 seconden
op de geheugenknop "1" of "2". De
zoemer zal dan klinken en een melding
"positie ingesteld" zal verschijnen.
Druk gelijktijdig op de "SET" knop en op
de "1" of "2" geheugenknop. De zoemer
klinkt en er verschijnt een prompt met
de tekst "positie ingesteld".
50

Als er een nieuw stoelgeheugen
wordt ingesteld, wordt de vorige
instelling overschreven.

Als de auto in de parkeerstand staat, drukt
u op de geheugenknop "1" of "2" (als de
geheugeninformatie is ingesteld), waarna
de bestuurdersstoel, het stuurwiel en
de buitenspiegels automatisch worden
aangepast aan de in het geheugen
opgeslagen stand en hoek.
Stoelverwarming en -ventilatie
De voorstoelen zijn voorzien van
verwarmings- en ventilatiefuncties.
Om de verwarmings-/ventilatiefunctie in of
uit te schakelen, gaat u naar het menu

of tikt u op de
-knop op de hoofdinterface van het
touchscreen van de middenconsole om
naar


te gaan.
Stoelverwarming bestuurder
Stoelventilatie bestuurder
Stoelverwarming voorpassagier
Stoelventilatie voorpassagier

Zet de verwarming/ventilatie uit
1 Laag
2 Hoog

Ventilatie- en verwarmingsfuncties
kunnen niet tegelijkertijd voor één
stoel worden ingeschakeld.
Verstellen van de hoofdsteun
De hoofdsteunen van de voorstoelen
kunnen in vier standen worden versteld
(omhoog, omlaag, naar voren en naar
achteren).

Trek de hoofdsteun op tot de gewenste
stand (1) en laat los. U hoort een "klik" als
de hoofdsteun zich vergrendelt.

Druk op de verstelknop aan de linkerkant
van de hoofdsteun (5), laat die tot de
gewenste positie (2) zakken, trek deze iets
omhoog en laat de knop los totdat u een
"klik" hoort zodat die zich vergrendelt.

Trek de hoofdsteun in de gewenste stand (3)
en laat deze los. U hoort een "klik" als de
hoofdsteun zich vergrendelt.

Druk op de verstelknop aan de linkerzijde
van de hoofdsteun (5), duw deze in
de gewenste stand (4) en laat de knop
los totdat u het "klik"-geluid van de
vergrendeling hoort.
51
RIJDEN
06

1. Trek de hoofdsteun op tot de hoogste
stand (1).
2. Druk op de verstelknop aan de linkerzijde
van de hoofdsteun (2). Steek tegelijkertijd
een stuk gereedschap met een diameter
van minder dan 2 mm in het gat in de
hoofdsteunbasis (3) en druk dit in om de
hoofdsteun te ontgrendelen.
3. Nadat de hoofdsteun met succes is
ontgrendeld, trekt u deze eruit.


Bediening van de
bestuurdersruit
De ruitbedieningsknoppen zijn geactiveerd
als de auto is ingeschakeld.

Druk op / trek aan de schakelaar op de
betre󽗈ende ruit om deze omhoog/omlaag
in de gewenste stand te zetten.


Druk op/trek aan de schakelaar van de
betre󽗈ende ruit tot in de verste stand en
laat los. De ruit sluit/opent zich nu volledig.
Terwijl de ruit zich automatisch sluit/opent,
drukt u op/trekt u aan de schakelaar om de
beweging te stoppen.

Voordat u de ruiten sluit, moet u er-
voor zorgen dat er geen obstakels zijn
die dit belemmeren, om lichamelijk
letsel te voorkomen.
Anti-inklemfunctie ruit
De anti-inklemfunctie van de ruit wordt
geactiveerd als die bij het sluiten wordt
geblokkeerd. In een dergelijk geval zal de
ruit stoppen en zich automatisch weer tot
op zekere hoogte openen.

De anti-inklemfunctie niet opzettelijk
activeren.

De anti-inklemfunctie werkt mogelijk
niet als de ruit op het punt staat zich
volledig te sluiten.


Voordat u gaat rijden, moeten de
buitenspiegels in de juiste hoek worden
gezet om dode hoeken te verkleinen en de
rijveiligheid te verbeteren.
52
Buitenspiegels afstellen




Als de auto is ingeschakeld, drukt u op
de linker/rechter buitenspiegelknop; het
knopindicatielampje gaat branden. Gebruik
de afstelknoppen om de hoek van de
betre󽗈ende buitenspiegel naar behoefte af
te stellen.

De buitenspiegels nooit tijdens het
rijden verstellen. Dit kan leiden tot
verlies van controle over de auto.

Deze auto is voorzien van
buitenspiegels met een dubbele
kromming die het gezichtsveld
vergroot en de dode hoek verkleint.
Objecten die in de buitenspiegels
worden weergegeven, zijn dichterbij
dan ze lijken.
Buitenspiegels in- en uitklappen
Als de auto is ingeschakeld, drukt u op de
-knop om de buitenspiegels in of uit te
klappen.
Raadpleeg het gedeelte 

voor de bediening van de buitenspiegels.
Buitenspiegelgeheugen
Raadpleeg het gedeelte 

 voor informatie over de
bediening van het buitenspiegelgeheugen.
Verwarmen van de
buitenspiegels
Tik op de -knop in de
klimaatregelingsinterface van het
touchscreen in de middenconsole om de
verwarming van de buitenspiegels en de
achterruitontdooiing in te schakelen.
Als er geen verdere actie wordt
ondernomen nadat de functies zijn
geactiveerd, worden beide functies
automatisch uitgeschakeld nadat ze 15
minuten hebben gewerkt.
53
RIJDEN
06


Achteruitkijkspiegel afstellen
De positie van de
achteruitkijkspiegel naar boven/beneden/
links/rechts afstellen op grond van uw
rijhouding.
Automatische anti-verblinding
Dit voertuig is voorzien van een
automatische antiverblindingsspiegel. De
lens daarvan past de kleur automatisch
aan bij de omgeving. Dit helpt de hinder
van fel licht op uw achteruitkijkspiegel te
verminderen.


Verstellen van het stuurwiel
Verdraai de stelschakelaar (1) om het
stuurwiel uit te kunnen trekken.
Verdraai de verstelschakelaar (2) om het
stuurwiel in te kunnen schuiven.
Verdraai de stelschakelaar (3) om het stuur
omhoog te kantelen.
Verdraai de verstelschakelaar (4) om het
stuurwiel omlaag te kantelen.

Het stuurwiel nooit tijdens het rijden
verstellen, omdat dit kan leiden tot
verlies van controle over de auto.
Stuurwielpositiegeheugen
Raadpleeg het gedeelte 

 voor informatie
over de bediening van de functie
stuurwielpositiegeheugen.
Stuurwielverwarming
De stuurwielverwarming kan worden in-/
uitgeschakeld door op de -knop van de
hoofdinterface van het touchscreen van de
middenconsole te tikken om naar


te gaan.
54
Bedieningsknoppen op het stuurwiel
Knoppen links

Druk op deze knop om het panoramisch zicht aan/uit te zetten.

Druk op deze knop om te schakelen tussen de "landschap-" en "portret-" stand
van het touchscreen op de middenconsole.

Wanneer het ACC-systeem actief is, zet u het systeem op stand-by door deze knop
in te drukken.

Druk op deze knop om het ACC-systeem in of uit te schakelen.

Als het ACC-systeem stand-by staat, zet u deze schakelaar omhoog om het ACC-
systeem in te schakelen en de eerder ingestelde snelheid op te roepen.
Als het ACC-systeem op stand-by staat, zet u deze schakelaar omlaag om het ACC-
systeem te activeren en de huidige snelheid als kruissnelheid in te stellen.

Als het ACC-systeem actief is, drukt u op deze knop om de afstand tot de voorligger
te verkleinen. Deze functie heeft vier niveaus. Elke druk op deze knop verlaagt de
afstand met één niveau.

Als het ACC-systeem actief is, drukt u op deze knop om de afstand tot de voorligger
te vergroten. Deze functie heeft vier niveaus. Elke druk op deze knop verhoogt de
afstand met één niveau.
55
RIJDEN
06
Knoppen in het midden

Druk op de knop om de claxon te laten klinken.
Knoppen rechts

Druk op deze knop om te bellen of om een telefoongesprek te ontvangen (het
geluid van het infotainmentsysteem wordt uitgeschakeld wanneer u belt of een
telefoongesprek ontvangt).
Als het systeem zich in een interface bevindt die niet met Bluetooth is verbonden
en Bluetooth ontkoppeld is, drukt u op deze knop om het systeem te laten
overspringen naar de interface "Bluetooth ontkoppeld". Als Bluetooth wel
verbonden is, drukt u op deze knop om over te schakelen naar de hoofdinterface
voor het kiezen.
Als er een nummer wordt ingevoerd in de kiesinterface, of een item uit de
"Belgeschiedenis" of "Contacten" geselecteerd wordt, drukt u op deze knop om
het kiezen te starten.
Als u zich in de hoofdbelinterface bevindt en Bluetooth verbonden is en er
geen nummer is ingevoerd, drukt u op deze knop om het systeem te laten
overspringen naar de interface "Uitgaande gesprekken" onder de interface
"Oproepgeschiedenis". Druk nogmaals op deze knop om het systeem automatisch
de eerste vermelding in de interface "Uitgaande gesprekken" te laten bellen.

Als er geen menu wordt weergegeven, wordt door het indrukken van deze knop
het menu op het instrumentencluster weergegeven.
Als het menu op het instrumentencluster wordt weergegeven, wordt bij het
indrukken van deze knop de vorige interface weergegeven.
In de "Opladen"-interface drukt u op deze knop om de "Gepland opladen"-
interface te openen.
Druk in de interface "Gepland opladen" op deze knop om de interface te verlaten.
In de interface "Gesprekken via Bluetooth" drukt u op deze knop om het gesprek
te beëindigen.

Druk op de Mode-knop om te schakelen tussen Muziek, Video, enz.
Als het infotainmentsysteem is uitgeschakeld, drukt u op deze knop om het in te
schakelen.
56

In de infotainmentmodus:
Rol op om het volume harder te zetten.
Rol neer om het volume zachter te zetten.
Druk op de rol om het geluid te dempen/het dempen ongedaan te maken.
In de menumodus van het instrumentencluster:
Rol op/neer om het menu aan te passen.
Druk op de rol om het menu naast de huidige optie te openen of om de huidige
instelling te bevestigen.
In de con󽗉guratiemodus van de instrumentencluster voor gepland laden:
Druk op de rol om de huidige instelling te bevestigen.

In radiomodus:
Druk op de -knop om het vorige vooraf opgeslagen radiostation te
selecteren.
Houd de -knop ingedrukt om automatisch naar een radiozender in de
lagere frequentierichting te zoeken.
Druk op de -knop om het volgende vooraf opgeslagen radiostation te
selecteren.
Houd de -knop ingedrukt om automatisch te zoeken naar een radiozender
in de richting van de hogere frequentie.
In muziekspeler via USB/Bluetooth-modi:
Druk op de -knop om het vorige nummer af te spelen (track listing -1).
Druk op de -knop om het vorige item in de "Bluetooth Gesprekshistorie" en
"Contacten" interfaces te selecteren.
Druk op de -knop om het volgende nummer af te spelen (nummerlijst +1).
Druk op de -knop om het volgende item te selecteren in de "Bluetooth
Gesprekshistorie" en "Contacten" interfaces.
In de menumodus van het instrumentencluster:
Druk op de -knop om het menu naar links te draaien.
Druk op de -knop om het menu naar rechts om te schakelen.
In de con󽗉guratiemodus van de instrumentencluster voor gepland laden:
Druk op de -knop om de uren- en minuteninstellingen naar links te
schakelen.
Druk op de -knop om de uren en minuten naar rechts om te schakelen.
57
RIJDEN
06


Druk op de -knop om alle deuren te
vergrendelen.
Zodra de deuren vergrendeld zijn, gaat het
knopindicatielampje branden.


De passagiersstoel voorin beschikt over de
volgende verstelmogelijkheden:
Stoelpositie naar voren en naar achteren
Stoelrugleuning
Lendensteun
Beensteun stoel
De verstelmethode van de passagiersstoel
is identiek aan die van de bestuurdersstoel.
Raadpleeg het gedeelte 

.


De ruitbediening aan de passagierszijde
is identiek aan die van de ruit aan de
bestuurderszijde. Zie het gedeelte 
.



Stoelpositie naar voren en naar
achteren verstellen
1. Trek de verstelknop omhoog.
2. Schuif de stoel heen en weer tot de
gewenste positie en laat de knop
vervolgens los.

Probeer na de voorwaartse/
achterwaartse verstelling de stoel
voor- en achteruit schuiven om te
controleren of deze wel vergrendeld is.
58
Stoelrugleuning instellen
Trek de knop voor instelling van de
rugleuning omhoog, kantel de rugleuning
naar voren/achteren in de gewenste stand
en laat de knop los.
Hoofdsteun instellen

Trek de hoofdsteun op tot de gewenste
stand (1) en laat los.

Druk op de knop voor het verstellen van
de hoogte van de hoofdsteun (3), laat de
hoofdsteun zakken tot de gewenste stand
(2) en laat de knop los.

1. Trek de hoofdsteun op tot de hoogste
stand (1).
2. Druk op de knop voor het verstellen van
de hoogte van de hoofdsteun (3), trek de
hoofdsteun uit (1) en laat de knop los.

Plaats de koppelingen van de hoofdsteun
in de bus met de groef naar voren. Druk op
de knop voor de hoogteverstelling van de
hoofdsteun (3), duw de hoofdsteun in de
juiste stand (2) en laat de knop los.

De bedieningsmethode voor de
achterruiten is identiek aan die van de ruit
aan de bestuurderszijde. Zie het gedeelte

.

Druk op de -knop om de
binnenverlichting aan de betre󽗈ende zijde
aan of uit te zetten.


De toegang voor passagiers op de derde
zitrij, bevindt zich achter de rechterstoel
van de tweede rij:
1. Trek de hendel op de stoelrugleuning
59
RIJDEN
06
omhoog en deze kantelt naar voren.
2. Schuif de stoel naar voren voor
onbelemmerde toegang.
3. Schuif de stoel naar achteren en trek de
rugleuning in de vergrendelde stand.

Als er extra bergruimte nodig is, kunnen de
stoelen op de derde rij worden ingeklapt.
Zie het gedeelte 
.

Druk op de -knop om de
binnenverlichting linksachter aan/uit te
zetten.
Druk op de -knop om de rechter
binnenverlichting aan of uit te zetten.
60


1 AIRCO AAN/UIT 8 Recirculatie
2 Automatische airco 9 Ventilatie
3 Koeling 10 Klimaatregeling bestuurder
4 Maximale Koeling 11 Negatieve ionen mode
5 Twee-zoneregeling 12 Blaasmodus
6 Voorruitontdooier 13 Aanpassing aanjagersnelheid
7 Achteruitontdooier 14
Klimaatregeling voorpassagier
61
RIJDEN
06
Klimaatregeling

1. Start de auto.
2. Druk op de -knop of tik op de
-knop op de klimaatregeling van het
touchscreen in de middenconsole om de
airconditioning in te schakelen.
3. Selecteer de aircomodus.
: Airco-compressor in normaal
koelende modus.
: Airco-compressor
op maximale koelmodus, met hoogste
aanjagersnelheid, en airconditioning
in recirculatie met ventilatieopeningen
op het gezichtsniveau.
: er wordt alleen gewone
lucht uit de ventilatieopeningen
geblazen.
4. Airconditioningtemperatuur afstellen.
Schuif de bedieningsknoppen voor
bestuurder/voorpassagier omhoog/
omlaag of tik op de of -knop
om de temperatuur van de
airconditioning in te stellen.
Een "Hi"-teken geeft aan wanneer
de temperatuur op het maximum is
ingesteld, en een "Lo"-teken geeft
aan wanneer de temperatuur op het
minimum is ingesteld.
: als "DUAL"
oplicht, is de regeling apart per
zone voor bestuurder/voorpassagier
ingeschakeld, en als deze indicatie
uitgaat, zal de temperatuur in beide
zones tegelijk veranderen als deze
wordt aangepast.

Als de bedieningsmodus voor twee
zones is uitgeschakeld, schakelt de
bediening van de klimaatregeling
voor de voorpassagier de modus
automatisch naar DUAL.
5. Afstellen van de circulatiemodus.
alleen interne lucht
circuleert binnen de cabine.
buitenlucht
wordt aangezogen om in de cabine te
circuleren.
6. Afstellen van de blaasmodus.
: lucht wordt op de
voorruit en zijruiten geblazen.
: lucht
wordt op het bovenlichaam van de
bestuurder en de passagiers geblazen.
: lucht wordt
op de voeten van de bestuurder en de
passagiers geblazen.

De blaasstanden kunnen vrij
worden gecombineerd en er kunnen
maximaal drie blaasstanden tegelijk
worden ingeschakeld.
7. Afstellen van aanjagersnelheid.
De aanjagersnelheid kan worden
ingesteld van 1 tot 7. Om de
aanjagersnelheid aan te passen, tikt
u op de betre󽗈ende knop op het
touchscreen.
Tik op de -knop linksonder op
het touchscreen om de snelheid te
verlagen, en op de -knop
rechtsonder om de snelheid te
verhogen.
62
8. Airco uitschakelen.
Druk op de -knop of tik op de
-knop op het touchscreen
"Klimaatregeling" van de
middenconsole om de
airconditioning uit te schakelen.

Druk op de knop "AUTO" of tik op de knop
"AUTO" op de Klimaatregeling op het
touchscreen in de middenconsole om de
automatische regelmodus in te schakelen.
In de automatische regeling past het
aircosysteem automatisch de blaasmodus
en de aanjagersnelheid aan volgens de
ingestelde modus.
: Om de modus

of

te kiezen, tikt u op
/


op het
touchscreen van de middenconsole.
De automatische aircoregeling wordt
uitgeschakeld als:
Airco wordt uitgeschakeld.
De blaasmodus handmatig wordt
gewijzigd.
De aanjagersnelheid wordt handmatig
aangepast.

Als de afstandsbedieningssleutel
zich binnen het detecteerbare
signaalbereik bevindt, houdt u de
afstandsbedieningssleutel buiten de
auto ingedrukt om de auto te starten,
waarna de airconditioning automatisch
wordt ingeschakeld. De airco zal de
temperatuur in de auto automatisch op een
comfortabel niveau brengen, afhankelijk
van de omgevingstemperatuur.
Na het ontgrendelen van de auto of het
openen van het portier keren de instellingen
van de airco automatisch terug naar de
status van voor de laatste uitschakeling.

Als de laadstatus (SOC) minder dan
een bepaalde waarde is, wordt de
op afstand bediende aircofunctie
uitgeschakeld.
Als de temperatuur in de auto de
ingestelde temperatuur van de
airco heeft bereikt, zal de airco met
tussenpozen stoppen met koelen of
verwarmen, wat normaal is.

Als vorst of mist op de voorruit en zijruiten
het zicht bij het rijden belemmerd, kan
de voorruitontdooierfunctie worden
geactiveerd om de voorruit te ontdooien of te
ontwasemen en veilig rijden te garanderen.
Druk op de -knop of tik op de knop
van de interface "Klimaatregeling" van het
touchscreen in de middenconsole om de
ontdooierfunctie voor de voorruit in of uit
te schakelen.

Tik op de -knop op de interface
"Klimaatregeling" van het touchscreen in de
middenconsole om de achterruitverwarming en
-ontdooier en de buitenspiegel-verwarming in
of uit te schakelen.
Als deze functies niet zijn uitgeschakeld, worden
ze na 15 minuten automatisch uitgeschakeld.
63
RIJDEN
06

Raak de achterruit en buitenspiegels
niet aan als de ontdooierfunctie is
ingeschakeld, want ze zullen heet zijn
en kunnen brandwonden veroorza-
ken.

Ventilatieopeningen zijkant voor
Omhoog/omlaag richten om de
luchtstroom aan te passen. Door ze
helemaal omhoog/omlaag te zetten
worden de ventilatieopeningen volledig
geopend/gesloten.
De hoek van de ventilatieopeningen kan
worden aangepast door het middelste
stelplaatje van de ventilatieopening om te
draaien.
Ventilatieopeningen middenvoor
De hoek van de ventilatieopeningen kan
worden aangepast door het middelste
stelplaatje van de ventilatieopening om te
draaien.
Schuif de middelste stelplaat van de
ventilatieopening naar links om de
ventilatieopening te sluiten.
Tweede rij ventilatieopeningen
Omhoog/omlaag richten om de luchtstroom
aan te passen. Door ze helemaal omhoog/
omlaag te zetten worden de ventilatieopeningen
volledig geopend/gesloten.
De hoek van de ventilatieopeningen kan
worden aangepast door het middelste
stelplaatje van de ventilatieopening om te
draaien.

Het luchtzuiveringssysteem reinigt de lucht
die in de cabine wordt gezogen. Het wordt
geactiveerd wanneer de airconditioning
wordt ingeschakeld.
1 PM2.5 detectie
2 Snelle zuivering
3 Negatief ion
4
Buiten PM2.5 waarde en niveaudisplay
5
Binnen PM2.5 waarde en niveaudisplay
PM2.5 detectie
»Bij het inschakelen worden de
PM2.5-waarden voor de binnen- en
buitenlucht gedetecteerd en in real
64
time weergegeven op het touchscreen
van de middenconsole.
Snelle zuivering
»Bij het inschakelen beginnen
de snelreiniger en de negatieve
ionengenerator tegelijkertijd te werken.
»Bij het in-/uitschakelen starten/
stoppen de snelreiniger en
de negatieve-ionengenerator
tegelijkertijd.

Tik op de knop "Airco-instellingen" op de
interface "Klimaatregeling" van het
touchscreen van de middenconsole om de
interface "Aircosysteeminstellingen" te
openen.
In de "Airco-instellingen"-interface kunnen
de volgende functies worden ingesteld:
Ventilatorsnelheid verlagen bij
inkomende gesprekken
Aanjagersnelheid verlagen bij uitgaande
gesprekken
»Als deze functie is geactiveerd, wordt de
aanjagersnelheid van de airconditioning
automatisch verlaagd als er via
Bluetooth wordt getelefoneerd.
Automatische luchthercirculatie tijdens
parkeren
»Als de auto in de parkeerstand
staat, schakelt deze functie de
airconditioning automatisch in de
recirculatiestand.
Automatische regeling
»De automatische airconditioning heeft
de standen Economy en Comfort.
Automatische zuivering
»De automatische zuivering kan worden
in- of uitgeschakeld.


Verschuifbaar te openen/sluiten
panoramisch zonnedak
: Duw de
schuifschakelaar van het zonnedak
omhoog/omlaag (3)/(2) en deze
ingedrukt houden om het zonnedak te
openen/sluiten. De beweging stopt als
de schakelaar wordt losgelaten.
: Het
zonnedak zal automatisch volledig
openen/sluiten wanneer de schakelaar
in de uiterste stand (4)/(1) wordt
geduwd en losgelaten. Door nogmaals
op de schakelaar te drukken wordt de
beweging gestopt.

De zonwering opent zich automatisch
in combinatie met het zonnedak.
Kantelbaar panoramisch zonnedak
65
RIJDEN
06
: Druk zachtjes op
het achterste uiteinde van de schakelaar
van het zonnedak om het te kantelen.
Het zonnedak stopt in de huidige stand
wanneer de schakelaar wordt losgelaten.
: Druk
het achterste uiteinde van de
schuifschakelaar van het zonnedak in de
verste stand en laat los. Het zonnedak
kantelt automatisch tot de volledige
openingshoek.
Zonwering openen/sluiten
: Duw de
schakelaar van het schuifdak omhoog/
omlaag (3)/(2) en houd deze ingedrukt
om de zonwering te openen/sluiten. De
beweging stopt als de schakelaar wordt
losgelaten.
:
De zonwering wordt automatisch
volledig geopend/gesloten wanneer
de schakelaar in de uiterste stand (4)/
(1) wordt geduwd en losgelaten. Door
nogmaals op de schakelaar te drukken
wordt de beweging gestopt.
Zonnedak/zonwering anti-
inklemfunctie
De anti-inklemfunctie wordt geactiveerd
als het zonnedak/de zonwering wordt
geblokkeerd tijdens het sluiten. In dat geval
stopt dit de beweging en trekt het zich
automatisch enigszins in.

Laat niemand zijn hoofd of handen
uit het zonnedak steken.

Als u het zonnedak opent na regen
of sneeuw of nadat de auto is
gewassen, kan er water in de cabine
terechtkomen. Veeg daarom het dak
droog voordat u het in gebruik neemt.
Het openen van het zonnedak als dit
bedekt is met sneeuw of ijs kan het
zonnedak en/of de motor daarvan
beschadigen.

Zonnekleppen gebruiken
De zonnekleppen zijn nuttig om de
bestuurder en de voorpassagier te
beschermen tegen de schittering van direct
zonlicht.
Om de bestuurder en de voorpassagier te
beschermen tegen direct zonlicht dat van
opzij komt, maakt u het vizier los en draait
u het opzij.
66
Opmaakspiegel en verlichting
Op de zonneklep bevindt zich een
opmaakspiegel. Verschuif het klepje om de
spiegel te openen.
De verlichting gaat branden als het
klepje wordt geopend en gaat uit als het
wordt gesloten.

Passagiers kunnen hun evenwicht
bewaren door zich tijdens het rijden
aan de handgrepen van het dak vast te
houden. De handgrepen keren terug in hun
oorspronkelijke positie zodra ze worden
losgelaten.

Hang geen zware voorwerpen aan de
handgrepen.


1. Start de auto.
2. Trek het menu

van
het touchscreen van de middenconsole
naar beneden om het pictogram
Draadloos opladen op te laten lichten.
3. Leg de smartphone op het
antisliprubberkussen in de oplaadzone,
met het scherm naar boven. De
smartphone begint dan automatisch
draadloos op te laden en het
oplaadpictogram wordt weergegeven op
het touchscreen van de middenconsole.
er knippert een groen
pictogram.
: er
knippert een wit pictogram.
4. Schakel na gebruik het draadloos
opladen uit door op het pictogram
Draadloos opladen te tikken in het pull-
down menu Snelle instellingen van het
touchscreen in de middenconsole. Het
pictogram Opladen verdwijnt dan.
67
RIJDEN
06

Gebruik nooit Draadloos opladen bij
het rijden. Als u dat wel doet, kan dat
ongelukken veroorzaken.
Laat uit veiligheidsoverwegingen
geen apparaten onbeheerd opladen.
Eigenaars van een pacemaker of de󽗉-
brillator moeten eerst hun arts raad-
plegen over mogelijke veiligheidspro-
blemen in verband met het gebruik
van draadloos opladen.
Leg geen metalen voorwerpen, zoals
sleutels of ringen, naast de smartpho-
ne tijdens het opladen. Als u dat wel
doet, kan dat ongelukken veroorza-
ken.

Als er een storing optreedt bij
het draadloos opladen van de
smartphone, wordt u aangeraden
contact op te nemen met een
door BYD erkende dealer of
serviceprovider.
Zorg er tijdens het draadloos opladen
voor dat de afstandsbedieningssleutel
meer dan 25 cm van het oplaadgebied
verwijderd is.
Creditcards of andere magnetische
voorwerpen moeten uit de buurt van
het oplaadgebied worden gehouden
om demagnetisatie te voorkomen.
Gebruik geen externe draadloze
oplaadapparatuur.
Geen zware voorwerpen in de
oplaadzone leggen.
Geen smartphone die groter is dan
draadloze oplaadzone proberen op te
laden.
Geen vloeistof in de draadloze
oplaadzone knoeien.
Haal de draadloze oplaadapparatuur
niet uit elkaar en breng er geen
wijzigingen in aan.

Het draadloos opladen van
smartphones is alleen van toepassing
op Qi-gecerti󽗉ceerde smartphones.
Voor de beste resultaten
wordt aanbevolen dat het
oplaadinductiegebied van de
smartphone wordt uitgelijnd met
het midden van het draadloos
oplaadgebied (waar de "Oplaadzone"
wordt weergegeven).
Er kan maar één apparaat tegelijk
worden opgeladen.
Als de telefoonhoes te dik is, is het
mogelijk dat draadloos opladen niet
lukt.
Als de auto over one󽗈enheden
rijdt, kan het draadloos opladen
kortstondig worden onderbroken.
Als een portier wordt gesloten terwijl
een apparaat wordt opgeladen, kan
het opladen kortstondig worden
onderbroken.
Als de auto UIT staat en de bestuurder
de auto verlaat, verschijnt op het
instrumentencluster de melding
"Neem uw telefoon mee".


De auto is voorzien van een 12V-voeding
in het middenconsolevakje en aan de
linkerkant van de bagageruimte.
Boordnet 12V in het middenconsole-
vakje
68
Boordnet 12V in bagageruimte
Open het deksel van de boordnetvoeding
voor gebruik.

Sluit geen elektrische apparaten van
meer dan 120W aan op de 12V-ingang
van de boordvoeding.

Houd het deksel gesloten als de
12V-voeding niet wordt gebruikt, om
mogelijke schade te voorkomen.

De auto is voorzien van USB-poorten in
het middenconsolevakje en onder de
ventilatieopeningen van de stoelen van de
tweede rij.
USB-poorten in het middenconsolevak-
je

opladen en gegevensoverdracht
met elektronische apparaten,
zoals smartphones.
:
alleen opladen van elektronische
apparaten, zoals smartphones.
USB-poorten onder ventilatieope-
ningen achter
De USB-poorten achter kunnen alleen voor
opladen worden gebruikt.

In het middenconsolevakje bevindt zich
een SD-kaartsleuf voor ritregistratie.
De SD-kaart erin steken en deze volledig
indrukken.
De kaart verwijderen door deze in te
drukken en uit te trekken.
69
RIJDEN
06

Het gebruik van een SD-kaart
die niet compatibel is, kan het
infotainmentsysteem van de auto, de
SD-kaart of de gegevens op de SD-
kaart beschadigen.
Gebruik een FAT32-geformatteerde
SD-kaart van meer dan 128G CLASS
10. Het gebruik van andere SD-
kaarten zal de functionaliteit van de
dashcam beïnvloeden.

Als de SD-kaart niet is aangebracht,
een fout vertoont, of er geen leesbaar
bestand wordt aangetro󽗈en, zal een
prompt met de tekst "Eerst micro-
SD plaatsen" op het touchscreen
verschijnen.
70
07 VOORBEREIDING OP
HET RIJDEN
Infotainmentsysteem activeren ..........72
Hoofdinterface .....................................73
Voertuiginstellingen ............................75
Mediacentrum ......................................75
Bluetooth-telefoon ..............................75
Bestandsbeheer ...................................75
72


Het infotainmentsysteem wordt
automatisch ingeschakeld als de auto
wordt gestart.
Druk op de schakelaar van het
infotainmentsysteem of op de knop
"MODE" op het stuurwiel om het
infotainmentsysteem in te schakelen.
Houd de schakelaar ingedrukt om het
uit te schakelen.
Gebaren en reacties
De volgende handelingen kunnen worden
uitgevoerd via het touchscreen op de
middenconsole:
Tikken op
Om een app te openen, een functie
te kiezen of tekens in te voeren, tikt u
gewoon op de bijbehorende knop op het
touchscreen.
Slepen
Om een pictogram naar een nieuwe
positie te verplaatsen, tikt u op het
pictogram, houdt u dit vast en sleept u
het naar de doelpositie.
Schuiven
Schuif het scherm omhoog, omlaag en
zijwaarts in de hoofdinterface of app-interface.
Dubbeltikken
Door te dubbeltikken kunt u inzoomen
om het beeld te vergroten tot volledig
scherm.
Uit elkaar trekken/tegen elkaar drukken
Raak een afbeelding aan en houd deze
met 2 vingers beet. Spreid ze uit elkaar
om in te zoomen. Om uit te zoomen,
knijpt u ze samen.

Raak het infotainmentsysteem niet
aan en bekijk het niet regelmatig
tijdens het rijden. De volledige
aandacht van de bestuurder moet bij
het rijden zijn.
Het volume van de mediaspeler
moet tijdens het rijden redelijk zijn,
zodat de bestuurder eventuele
waarschuwingsgeluiden van buiten
het voertuig kan horen. Doet u dit
niet, dan verhoogt u het risico op
verkeersongevallen.

Haal het infotainmentsysteem niet uit
elkaar en breng er geen wijzigingen
in aan, want dit kan leiden tot
systeemstoringen, brand, elektrische
lekstromen, enz.
Gebruik geen scherpe of gekartelde
harde voorwerpen op het scherm,
aangezien dit het scherm zal
beschadigen.
Gebruik geen reinigingsmiddel om
het scherm schoon te vegen. Reinig
het scherm met een vochtige zachte
doek.

De in deze handleiding afgebeelde
interfaces van het touchscreen in de
middenconsole dienen uitsluitend
ter referentie. De werkelijke weergave
van de auto is doorslaggevend.
Taal instellen
Wanneer de auto is ingeschakeld, tikt u op
/


op het touchscreen van de
middenconsole en stelt u de taal in als
Eenvoudig Chinees of Engels.
73
VOORBEREIDING OP HET RIJDEN
07

Activeer het infotainmentsysteem om naar de hoofdinterface te gaan.
1 Bovenste statusbalk 4 Airconditioning snelkoppelingsbalk
2 Smart card-gebied 5 Bedieningsbalk onder
3 Knop voertuiginstellingen

Toont de tijd, de luchtcondities binnen en buiten het voertuig, Bluetooth, mobiele gegevens,
signaalsterkte en andere informatie.
Tik op de knop om pushmeldingen weer te geven. (Een rode stip geeft aan dat er een
pushmelding is)
74
Naar beneden trekken om het menu Snelle instellingen te openen.
1 Beheer van Wi-Fi, mobiele gegevens, Bluetooth en andere functies.
2Aanpassing van achtergrondverlichting, helderheid van touchscreen en
instrumentencluster, mediaspeler en stemvolume.
3 Beheer van HMA, Opladen, ESC UIT en andere functies.
4 Beheer van de functies Stereo, Nieuwe energie en Viziergordijn.
Tik op het vakje "Bewerken" om de interface te openen voor de bediening van alle knoppen in
gebied 3. Sleep de corresponderende knoppictogrammen om de positie van elke snelkoppeling
aan te passen.
Tik op om Wi-Fi in of uit te schakelen.

kan ook aan/uit gezet worden door te tikken
op /

.
Tik op om "Mobiele gegevens" aan/uit te zetten.

kan aan/uit gezet worden door
te tikken op /

.

Er kunnen drie snelkoppelingskaarten worden ingesteld:
Een smartcard toevoegen:
Om de smartcard te bewerken, houdt u het smartcard pictogram ingedrukt. Het pictogram
voor de smartcard die kan worden toegevoegd, verschijnt onderaan in de interface. Sleep
het naar het smartcard gebied en laat los.
Veranderen van smartcard positie:
Houd één van de smartcard pictogrammen ingedrukt, sleep dit naar de positie van een
ander smartcard pictogram en laat los.
75
VOORBEREIDING OP HET RIJDEN
07

Tik op de knop om de interface
"Voertuiginstellingen" te openen.

Regelt de temperatuur van de
airconditioning, de ventilatiemodus en de
circulatiemodus.
Tik op de knop om de interface
"Klimaatregeling" te openen.

: Keert terug naar de vorige pagina of
sluit de app af.
: Keert terug naar de startpagina.
: Geeft recent geopende apps weer.
: Schakelt tussen "landschap" en
"portret" stand van het middenconsole
touchscreen.
: Weergave van de apps in gesplitst
scherm.
: Schakelt het touchscreen van de
middenconsole uit terwijl de
mediaspeler blijft werken.


Tik op de knop of op de
hoofdinterface van het touchscreen in de
middenconsole om de interface
"Voertuiginstellingen" te openen,
waaronder Nieuwe energie,
Voertuiggezondheid, Voertuiginstellingen,
DiPilot en DiLink.

Tik op de knop op de hoofdinterface
van het touchscreen in de middenconsole
of druk op de knop op het stuurwiel
om naar de interface "Mediacentrum" te
gaan, met onder meer Muziek, Video en
Stereo.

Druk op de knop op de hoofdinterface
van het touchscreen in de middenconsole
of druk op de knop op het stuurwiel
om de interface "Bluetooth-telefoon" te
openen, waaronder Kiezen, Contacten,
Historie en Gemiste gesprekken.

Wanneer er geen Bluetooth-
verbinding is, verschijnt de melding
"Bluetooth is niet verbonden" op
de "Bluetooth Phone"-interface.
Eerst een Bluetooth-apparaat laten
verbinden.
Namen van mobiele apparaten die
ooit verbonden werden, kunnen in
deze interface worden opgeslagen.
Wanneer het aantal opgeslagen
apparaten de bovenste limiet bereikt,
moet één van de namen worden
gewist, voordat een nieuw apparaat
kan worden toegevoegd.

Tik op de knop op de hoofdinterface
van het touchscreen van de middenconsole
om de interface "Bestandsbeheer" te
openen, met onder meer Onlangs gebruikt,
Alle bestanden, Audio, Video en Afbeelding.
76
BESTUREN
08 Kennismaking met het instrumenten-
cluster ...................................................78
Wegrijden uit parkeerplaatsen ...........86
Snelheidscontrole van de auto ...........91
Bediening van het licht ........................91
Bediening ruitenwissers ......................95
Rijhulp ..................................................97
Veiligheidshulp ................................. 111
Rijden bij slechte weersom-standighe-
den ..................................................... 122
Ritregistratie ...................................... 124
10 km/u Snelheids-vergrendeling ... 126
Regeneratief remmen ....................... 126
0-100 km/u: Volgas ervaring ............ 126
78


1 Vermogensmeter 7 Omgevingstemperatuur
2 Tijd 8 Snelheidsmeter
3 Besturings-/terreinmodus 9 Kilometerteller
4 Pookstand 10 Actieradius
5 Intensiteit bij energieregeneratie 11 Informatie weergave gebied
6 Oriëntatie 12 Laadstatus (SOC)
79
08
BESTUREN
Vermogensmeter
Geeft het huidige voertuigvermogen weer.
CHARGE toont het vermogen tijdens
regeneratief remmen.

De kW- (PK-) waarde op de
stroommeter kan negatief zijn,
wat aangeeft dat er energie wordt
gewonnen door regeneratief
remmen.
Druk op /


op het touchscreen van
de middenconsole om

of

te
selecteren als vermogenseenheid.
Tijd
Geeft de huidige tijd weer.

De tijd kan worden ingesteld door
te tikken op /


op het touchscreen van de
middenconsole of kan automatisch
worden gekalibreerd via GPS.
Besturings-/terreinmodus
Als de auto in de ECO/SPORT-modus
staat, verandert de achtergrond van het
instrumentencluster en het touchscreen
op de middenconsole in een bijpassend
thema.
Als de auto in de SNEEUW-modus
staat, verandert de achtergrond van het
instrumentencluster in een bijpassend
thema.

De -indicatie van de SNEEUW-
modus wordt op dezelfde plaats
weergegeven als de indicatie van de
ECO/SPORT-modus.
Versnellingen
Toont de huidige stand van de
versnellingspook.
Intensiteit bij energieregeneratie
Toont de huidige intensiteit van de
energieregeneratie.

De modus

of

kan worden geselecteerd door te
tikken op /


op het
touchscreen van de middenconsole.
Oriëntatie
Toont de huidige rijrichting van de auto.
Buitentemperatuur
Toont de huidige temperatuur buiten de
auto.
Snelheidsmeter
Toont de huidige snelheid van de auto.

Zorg ervoor dat u zich aan alle
verkeersregels houdt.
Kilometerteller
Toont de huidige kilometerstand van de
auto.
ODO/TRIP-knop
80
Druk op de "ODO/TRIP"-knop om te
schakelen tussen ODO, TRIP A en TRIP B. Het
instrumentencluster geeft tegelijkertijd alle
corresponderende kilometerstanden weer.
Als u omschakelt naar TRIP A of TRIP B,
houdt u de knop "ODO/TRIP" ingedrukt om
de overeenkomstige ritinformatie te wissen.
Actieradius
Toont de geschatte rijafstand op basis van
de huidige laadstatus van de accu.

kan
worden ingesteld door te tikken op
/

op het
touchscreen van de middenconsole.
: actieradius wordt
weergegeven op grond van de WLTP-
standaard.
: actieradius wordt
weergegeven op grond van de laadstatus
van de accu en het huidige gemiddelde
energieverbruik.

In de dynamische modus kan de
actieradius die na een volledige
lading wordt weergegeven variëren,
afhankelijk van berekeningen op
grond van het energieverbruik toen
de auto het laatst werd bestuurd.
In de standaardmodus is
de actieradius die op het
instrumentencluster wordt
weergegeven, alleen ter referentie.
De actieradius kan toenemen of
afnemen afhankelijk van het gebruik
van de airconditioning, de rijmodus
en andere omstandigheden.
Informatie weergave gebied
Toont menu's, rij-informatie, storingen, enz.
SOC-indicatie
Toont de ladingstoestand van de
hoogspanningsaccu van 0% tot 100%.
Een blauwe balk geeft aan dat de accu
volledig is opgeladen.
Als de laadstatus (SOC) minder
is dan 10%, wordt een rode balk
weergegeven op de SOC-indicatie in
combinatie met een tekstmelding op het
instrumentencluster die de bestuurder
eraan herinnert om de accu op te laden.

Let goed op de SOC-waarde
van de accu, want onvoldoende
accuvermogen kan problemen met
de rit veroorzaken.


Menu-informatie
Via de "Menu"-interface kan de volgende
informatie worden aangepast:
Snelheidslimietwaarschuwing: past de
snelheidslimiet aan waarbij de auto een
waarschuwing zal geven.
Temperatuur: past de
airconditioningtemperatuur aan.
Aanjagersnelheid: past de
aanjagersnelheid van de airconditioning
aan.
Rij-informatie: geeft de rij-informatie weer.
Thema: schakelt de thema's om.
Acceleratietimer: gaat naar de interface
"Acceleratietimer".
Foutgeschiedenis: geeft foutinformatie
weer.
De auto kan als volgt worden afgesteld:
81
08
BESTUREN
1. Druk op de -knop aan de rechterkant
van het stuurwiel om de "Menu"-interface
te openen.
2. Druk op de of -knop om een
optie uit het menu te selecteren.
3. Verdraai de rechter roller om het menu
aan te passen.
4.
Druk na het aanpassen op de rechter rol
om te bevestigen dat de optie in het menu
is geselecteerd en sluit het menu af.
Rij-informatie
Als er geen informatie over storingen/
operaties op het instrumentencluster wordt
weergegeven, verdraait u de rechter rol om
de interface "Rij-informatie" te selecteren.
De rij-informatie omvat: actieradius,
energiestroomdiagram, gemiddeld
geaccumuleerd energieverbruik,
gemiddelde voertuigsnelheid, rijtijd,
gemiddeld energieverbruik van de
afgelopen 50 km en bandenspanning.

Het gemiddelde energieverbruik over
de afgelopen 10, 25 of 50 km kan
worden bekeken door te tikken op
/


op het
touchscreen van de middenconsole.
Storingsinformatie
Wanneer de auto met een systeem-
of operationele fout krijgt, geeft het
instrumentencluster de operationele
foutmelding weer:
Als er een storingsmelding verschijnt,
kan deze worden geannuleerd door op
de rechter rol te drukken.
Een bedieningsaanwijzing verdwijnt
automatisch na een paar seconden.

Menu's, rij-informatie, storingen
en andere informatie die op het
instrumentencluster worden
weergegeven, variëren afhankelijk
van de voertuigkenmerken.
Controleer de weergave in uw eigen
auto.



Om de helderheid van het
instrumentcluster aan te passen, gaat u
naar het menu

of
tikt u op /


om


te selecteren op
het touchscreen van de middenconsole.
82




Bij het starten van de auto lichten
sommige indicatielampjes of
waarschuwingslampjes korte tijd
op, om aan te geven dat het systeem
een zelfdiagnose uitvoert. Dit is een
normale controle.

Als het indicatielampje voor
de linker richtingaanwijzers
brandt, branden de linker
richtingaanwijzers.
Als het indicatielampje voor
de rechter richtingaanwijzers
brandt, branden de rechter
richtingaanwijzers.
Als het indicatielampje voor
de alarmknipperlichten
brandt, knipperen alle
richtingaanwijzers aan beide
zijden tegelijkertijd.

Als dit brandt, geeft het aan dat
de parkeerlichten voor en achter,
de kentekenplaatverlichting en
bepaalde interieurverlichting is
ingeschakeld.


Als dit brandt geeft het aan dat
de mistachterlichten branden.

Als dit brandt, geeft het
aan dat de automatische
voertuigstopfunctie (AVH) is
ingeschakeld en standby staat.
Als dit brandt, geeft dit aan dat
de AVH-functie is ingeschakeld
en functioneert.

Als dit brandt, geeft dit
aan dat het automatische
noodstopsysteem (AEB)
functioneert.
Als dit brandt, geeft dit aan dat
er storing is in het AEB-systeem.
Parkeer veilig en neem contact
op met een door BYD erkende
dealer of serviceprovider.

Als dit knippert, betekent dit dat
de elektronische parkeerrem
(EPB) is ingeschakeld.
Als het brandt, betekent dit dat
de EPB in werking is.

Als de indicatie brandt,
betekent dit dat de
hellingafdalingsregeling (HDC) is
ingeschakeld.
Als de indicatie knippert, is de
HDC-functie geactiveerd.

Als de indicatie brandt,
betekent dit dat de intelligente
cruisecontrol (ICC) is
ingeschakeld en functioneert.

Als de indicatie brandt,
betekent dit dat het adaptieve
cruisecontrolsysteem (ACC) is
ingeschakeld en functioneert.

Als de indicatie brandt, geeft het
aan dat de auto is ingeschakeld.
83
08
BESTUREN

Als de indicatie brandt, geeft
dit aan dat de auto in de ECO-
modus staat.

Als de indicatie brandt, geeft dit
aan dat de auto in de SPORT-
modus staat.

Als de indicatie brandt, geeft dit
aan dat de auto in de SNEEUW-
modus staat.

Als de indicatie brandt,
geeft dit aan dat het
grootlichtassistentiesysteem
ingeschakeld is en functioneert.

Als de indicatie brandt, geeft
dit aan dat de koplampen op
grootlicht staan.

Als de indicatie brandt, geeft dit
aan dat de snelheidslimiet van
de huidige weg is herkend.

Als de indicatie brandt, geeft dit
aan dat de oplaadconnector is
aangesloten.


Als dit waarschuwingslampje
brandt, geeft het aan
dat het elektronische
stabiliteitscontrolesysteem (ESC)
is uitgeschakeld.
Als dit uitgaat, is het ESC-
systeem ingeschakeld.

Als dit lampje brandt, is er een
storing opgetreden in het ESC-
systeem.
Neem contact
op met
een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.
Als het knippert tijdens het
rijden, geeft het aan dat het ESC-
systeem functioneert.


Als de indicatie brandt, wordt
het rijvermogen van de auto
begrensd.

Als de "START/STOP"-knop
wordt ingedrukt terwijl de
afstandsbedieningssleutel niet
binnen bereik is, gaat deze
indicatie branden en klinkt er
een pieptoon van de zoemer.
De melding: "Sleutel niet
gevonden: bevestigen of de
sleutel binnen bereik is" wordt
op het instrumentencluster
weergegeven. Nadat de
afstandsbedieningssleutel
binnen bereik is gebracht, gaat
deze indicatie uit.
Als de "START/STOP"-knop
wordt ingedrukt terwijl de
afstandsbedieningssleutel
binnen bereik is, gaat
deze indicatie knipperen
om aan te geven dat de
sleutelbatterij bijna leeg is.
Als de batterij van de sleutel
bijna leeg is, dient u de batterij
onmiddellijk te vervangen (zie


) of
over te gaan tot een noodstart
(zie 
).
84


Als dit lampje brandt,
is er een storing in het
antiblokkeersysteem (ABS).
Neem contact op met een
door BYD erkende dealer of
serviceprovider.
Als deze indicatie en het
waarschuwingslampje voor
storing in het parkeersysteem
tegelijk branden, betekent dit
dat het ABS-systeem niet meer
functioneert. Neem contact
op met een door BYD erkende
dealer of serviceprovider.

Als dit lampje brandt, wordt er
een foutmelding weergegeven
in het rij-informatiegebied.
Neem contact op met een
door BYD erkende dealer of
serviceprovider.


Als dit lampje brandt, geeft
dit aan dat het de koplampen
defect zijn. Neem contact op met
een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.

Als het lampje brandt, en
er één of meer cijfers op de
bandenspanningsweergave-
interface van het
instrumentencluster geel
worden, duidt dit op een lage
bandenspanning in één of meer
banden.
Als het lampje gaat branden
of knipperen, terwijl op
het instrumentencluster
de tekst "Controleer
het bandenspannings-
controlesysteem" wordt
weergegeven, en op het display
voor de bandenspanning "---
" wordt gemeld in plaats van
een bijbehorende getalswaarde,
duidt dit op een storing
in het bandenspannings-
controlesysteem (TPMS).

In elk van de
bovengenoemde scenario's
moet u scherpe bochten
en plotseling remmen
vermijden en contact
opnemen met een door
BYD erkende dealer of
serviceprovider.


Als dit lampje brandt, geeft dit
aan dat de DC-DC of de 12V-accu
(startaccu) defect is en dat de
snelheid van de auto begrensd
wordt. Neem contact op met
een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.
85
08
BESTUREN


Als dit lampje brandt, geeft dit
aan dat het remvloeistofpeil laag
is of dat het remsysteem defect is.
Als het remsysteem defect
is, brandt dit indicatielampje
constant, in combinatie met
het bericht "Het remsysteem
a.u.b. controleren" op het
instrumentencluster. Neem
contact op met een door
BYD erkende dealer of
serviceprovider.

Als deze indicatie brandt,
wordt u gewaarschuwd dat
de veiligheidsgordel van de
bestuurder of een passagier niet
is omgedaan.


Als deze indicatie brandt of
knippert, geeft het aan dat het
Supplemental Restraint System
(SRS) defect is. Neem contact
op met een door BYD erkende
dealer of serviceprovider.


Als het lampje brandt, is
de stuurinrichting defect.
Neem contact op met een
door BYD erkende dealer of
serviceprovider.


Als het lampje brandt, geeft
dit aan dat de accu te heet is.
Mocht dit zich voordoen, stop
de auto dan onmiddellijk om
deze te laten afkoelen. Als het
lampje nog steeds brandt nadat
de auto is gestopt en de accu is
afgekoeld, neem dan contact
op met een door BYD erkende
dealer of serviceprovider.

Als dit lampje brandt, geeft dit
aan dat het accusysteem defect
is. Neem contact op met een
door BYD erkende dealer of
serviceprovider.


Als het lampje brandt, geeft dit
aan dat de motorkoelvloeistof
oververhit is. Stop de auto
en laat deze afkoelen. Als de
indicatie nog steeds brandt
nadat de auto is gestopt en
de motor afgekoeld is, neem
dan contact op met een
door BYD erkende dealer of
serviceprovider.
Het knipperende
indicatielampje betekent een
laag koelvloeistofpeil. Vul de
koelvloeistof onmiddellijk bij.


Als dit lampje brandt, geeft dit
aan dat het aandrijfsysteem
defect is. Neem contact op met
een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.


Als dit lampje brandt, betekent
dit dat het motorsysteem defect
is. Neem contact op met een
door BYD erkende dealer of
serviceprovider.


Als het lampje brandt, geeft dit
aan dat de motor oververhit
is. Stop de auto en laat deze
afkoelen. Als de indicatie nog
steeds brandt nadat de auto is
gestopt en de motor afgekoeld
is, neem dan contact op met
een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.
86



Normaal starten
1. Stap in de auto terwijl u de
afstandsbedieningssleutel bij u heeft.
2. Zorg ervoor dat de handrem is
aangetrokken en dat de auto in de
parkeerstand staat.
3. Trap het rempedaal in en druk op de
"START/STOP"-knop. De indicatie die
op het instrumentencluster brandt, geeft
aan dat de auto met succes is gestart.

Niet op de "START/STOP"-knop
drukken terwijl de auto rijdt, om
ongelukken door het uitschakelen van
het aandrijfsysteem te voorkomen.
Starten op afstand
U kunt de auto ook op afstand starten met
de afstandsbedieningssleutel.
Als de afstandsbedieningssleutel zich
binnen het detecteerbare signaalbereik
bevindt, houdt u de -knop voor starten
op afstand buiten de auto ingedrukt om de
auto te starten.
Starten met de NFC-sleutelkaart*
1. Gebruik de NFC-sleutelkaart om de auto
te ontgrendelen.
2. Trap het rempedaal in en druk op de
"START/STOP"-knop. De indicatie die
op het instrumentencluster brandt, geeft
aan dat de auto met succes is gestart.

De auto kan worden gestart binnen
10 minuten nadat de NFC-sleutelkaart
is gebruikt.
Noodstart
De auto maakt een noodstart
mogelijk als het batterijtje van de
afstandsbedieningssleutel bijna leeg is. Zie

.


Verschillende rijmodi zorgen voor
verschillende rijervaringen. Kies de
gewenste rijmodus.
87
08
BESTUREN
ECO/SPORT-modus
Zet de verstelbare knop naar voren om de
ECO-modus in te schakelen.
Trek de verstelbare knop naar achteren om
de SPORT-modus in te schakelen.

Nadat de rijmodus is
ingeschakeld, brandt het ECO/
SPORT-indicatielampje en
verandert de achtergrond van
het instrumentencluster en het
touchscreen op de middenconsole
tegelijkertijd.
De ECO-modus biedt een betere
actieradius dan de SPORT-modus.
SNEEUW-modus
Als u op gras, sneeuw, ijs of grind rijdt,
wordt de SNEEUW-modus aanbevolen.
Druk op de SNEEUW-modusknop om deze
modus in/uit te schakelen.
Als de SNEEUW-modus is ingeschakeld,
verandert de achtergrond van het
instrumentencluster in de SNEEUW-modus
en brandt de indicatie SNEEUW-modus
op het instrumentencluster.


Tik op
/


op het
touchscreen van de middenconsole om de
Stuurhulpmodi te selecteren.
: Vermindert de inspanning
die nodig is om het stuur te draaien. De
auto stuurt eenvoudiger bij het rijden en
parkeren.
: Vergroot de inspanning die nodig
is om het stuur te draaien. Bij het rijden
met hogere snelheden voelt de auto
responsiever aan.

Voor een beter rijcomfort wordt
aanbevolen om de stuurhulpmodus
in te stellen voordat u gaat rijden.
Als de auto in de SNEEUW-modus
staat, kan de stuurhulpmodus
niet worden aangepast. De
stuurhulpmodus die voorafgaat aan
het inschakelen van de SNOW-modus
wordt standaard gebruikt.
88

Versnellingen

Deze mag pas worden ingeschakeld nadat
de auto geheel tot stilstand is gekomen.

Deze versnelling kan worden ingeschakeld
om tijdelijk te parkeren.

Zorg ervoor dat u de handrem
aantrekt of het rempedaal intrapt als
de auto tijdelijk in Neutraal wordt
geparkeerd. Anders kan de auto in
beweging komen en een ongeluk
veroorzaken.
Om ongelukken te voorkomen, mag u
de auto niet in de neutrale (N) stand
laten rollen.

Deze versnelling is ingeschakeld voor
normaal rijden.
Knoppen voor de
versnellingsstand

Druk op de knop "ONTGRENDELEN" om
de parkeerstand (Park) te verlaten of in de
achteruit (Reverse) te zetten.

Druk op deze knop als de auto stilstaat.
Schakelen


Trap het rempedaal in en duw de
schakelpook in de gewenste richting nadat
de auto geheel tot stilstand is gekomen.
Als de schakelpook wordt losgelaten, keert
deze automatisch terug in de middenstand.
89
08
BESTUREN

Trap op het rempedaal en druk op
versnellingsknop "P" nadat de auto geheel
tot stilstand is gekomen.

Als de auto is ingeschakeld en in
rijden (Drive) of achteruit (Reverse)
staat met een snelheid van 3 km/u of
minder, schakelt deze automatisch in
Park als het linker voorportier wordt
geopend.
Als de snelheid van de auto minder
dan of gelijk is aan 3 km/u, kan de
auto ook in de gewenste versnelling
worden geschakeld door de
schakelpook in de corresponderende
richting te duwen.


Gebruik de EPB-schakelaar om de
elektronische parkeerrem aan of uit te
schakelen.

Het EPB-systeem oefent afhankelijk
van een bepaalde helling een
constante kracht uit om de auto
te parkeren. Als de auto na het
parkeren op een helling begint af te
glijden, verhoogt het EPB-systeem
automatisch de remkracht.
EPB inschakelen
: Trap op het
rempedaal als de auto stilstaat en trek
de EPB-schakelaar omhoog. De
EPB-indicatie op het
instrumentencluster knippert en blijft
vervolgens constant branden.
: Nadat de auto
geheel tot stilstand is gekomen, wordt de
EPB automatisch ingeschakeld als u de
stroom uitschakelt door op de knop "START/
STOP" te drukken of als u de parkeerstand
inschakelt. De EPB-indicatie op het
instrumentencluster knippert en blijft
vervolgens constant branden.

De EPB moet ingeschakeld zijn als u
parkeert.
De knipperende EPB-indicatie
lampje meldt dat de EPB werkt.
Probeer het rempedaal op een helling
niet los te laten om wegglijden te
voorkomen. Laat het rempedaal pas
los als de EPB-indicatie constant
brandt.
Als de auto op een helling wegglijdt
nadat de EPB is ingeschakeld, moet
u het rempedaal intrappen, de auto
op een vlakke weg te parkeren en
onmiddellijk contact opnemen met
een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.

Motorgeluid bij het in- en
uitschakelen van de EPB is normaal.
90
EPB uitschakelen
: Als de auto
niet in de parkeerstand staat en de EPB
is ingeschakeld, trapt u op het
rempedaal en de EPB-schakelaar. De
EPB-indicatie gaat uit en op het
instrumentencluster verschijnt de tekst
"Parkeerrem uitgeschakeld".

: Als de auto
op een helling van minder dan 10 graden
is geparkeerd, trapt u op het rempedaal
en schakelt u van de parkeerstand (Park)
of neutraal (Neutral) naar rijden (Drive) of
achteruit (Reverse) om de EPB
automatisch vrij te geven. De EPB-
indicatie gaat uit en op het
instrumentencluster verschijnt de tekst
"Parkeerrem uitgeschakeld".


Het AVH-systeem kan er automatisch voor
zorgen dat de auto stil blijft staan. Als de
auto stilstaat terwijl het aandrijfsysteem
werkt, vooral als u voor een verkeerslicht
staat of op een drukke weg rijdt, hoeft de
bestuurder met AVH niet voortdurend het
rempedaal in te trappen of de parkeerrem
in te schakelen met de EPB-schakelaar.
Voorwaarden om AVH in te
schakelen
Het AVH-systeem kan worden ingeschakeld als:
De bestuurder de veiligheidsgordel heeft
omgedaan en alle portieren gesloten zijn;
De auto is ingeschakeld.
AVH in-/uitschakelen
Nadat aan alle bovenstaande voorwaarden
is voldaan, drukt u op de AVH-knop om
AVH in te schakelen. Het indicatielampje
van de schakelaar gaat dan branden. Op
dat moment staat de AVH-functie op stand-
by en brandt ook de AVH-indicatie op het
instrumentencluster (wit).
Druk nogmaals op de AVH-knop om de
functie uit te schakelen.
Nadat de auto volledig tot stilstand is
gekomen door het rempedaal in te trappen,
is de AVH-functie ingeschakeld en branden
zowel de remlichten als het derde remlicht,
en brandt de groene AVH-indicatie op
het instrumentencluster. U kunt het
rempedaal vervolgens loslaten.
Na 10 minuten in werking te zijn geweest,
schakelt de AVH-functie terug naar
stand-by en wordt de EPB automatisch
ingeschakeld.
Om de AVH-functie los te laten en weer in
stand-by te zetten, trapt u het gaspedaal in
en schakelt u de parkeerstand (Park) in of
trekt u de EPB-schakelaar omhoog.
Rijden bij lage snelheden
Met AVH in stand-by:
Als u in de parkeerstand (Park) schakelt,
treedt de AVH-functie in werking als de
auto langzaam rijdt. Bij het achteruit
rijden met lage snelheid of het vooruit
rijden met lage snelheid, wordt de AVH-
functie uitgeschakeld om een soepele
91
08
BESTUREN
beweging van de auto bij lage snelheden
te bevorderen.
Zodra de auto met lage snelheid rijdt,
wordt de AVH-functie uitgeschakeld
door op de AVH-knop te drukken of de
snelheid van de auto te verhogen tot
meer dan 10 km/u.

Als de AVH-functie is ingeschakeld
(groene indicatie) en de auto niet
kan worden geparkeerd vanwege een
ernstige EPB-storing, verschijnt op het
instrumentencluster "A.u.b. het ESP-
systeem controleren". De bestuurder
moet de auto overnemen omdat de
AVH-functie de druk gedurende 2
seconden handhaaft, waarna de druk
wordt losgelaten.



1 Rempedaal
2 Gaspedaal

Geen voorwerpen in de voetenruimte
van de bestuurder leggen om
ongevallen door belemmering van de
pedalen te voorkomen.
Controleer voor het wegrijden
of alle pedalen volledig kunnen
worden ingetrapt en of ze zonder
belemmering terugveren.
De bestuurder moet autovriendelijke
schoenen dragen die hem in staat
stellen de pedalen te voelen.

Het vaak intrappen en langdurig
ingetrapt houden van het rempedaal
kan tot oververhitting van de remmen
en tijdelijk verlies van remkracht
leiden. Het kan ook tot overmatige
slijtage aan de remblokken en een
langere remweg aanleiding geven.


Gebruik van het licht

92
Draai de eindknop van de combischakelaar
in deze stand om alle lichten uit te
schakelen (behalve de dagrijlichten).

Als de eindknop van de combischakelaar in
deze stand staat, worden de parkeerlichten
en het dimlicht automatisch aan-
of uitgeschakeld afhankelijk van de
lichtomstandigheden.

De lichtsensor bevindt zich aan
de bovenzijde van de voorruit. Als
deze sensor wordt geblokkeerd, is
het mogelijk dat de parkeerlichten
en het dimlicht niet automatisch
worden aan- of uitgeschakeld door
de automatische verlichtingsfunctie.

Draai de eindknop van de combischakelaar
in deze stand om de parkeerlichten,
het zijlicht voor, het zijlicht achter, de
kentekenplaatverlichting achter, bepaalde
achterlichten, enz. in te schakelen.

Draai de eindknop van de combischakelaar
in deze stand om het dimlicht en de
parkeerlichten in te schakelen.


Draai de mistlichtknop in de -stand om
de lichten voor alle weersomstandigheden
standaard uit te schakelen.
Deze functie is niet actief.

Schakel het dimlicht in en draai vervolgens
de mistlampknop in de -stand om de
mistachterlichten in te schakelen.

: Door de
combischakelaar in stand "1" te zetten
en los te laten, gaat de richtingaanwijzer
aan de betre󽗈ende kant continu
knipperen, waarbij de schakelaar van
de combischakelaar niet automatisch
terugkeert. Nadat het stuurwiel is
teruggekeerd, keert de combischakelaar
automatisch terug.
: Als u de
combischakelaar in stand "2" zet en
loslaat, knippert de richtingaanwijzer aan
de betre󽗈ende zijde 3 keer, waarna de
combischakelaar automatisch terugkeert.
93
08
BESTUREN

Schakel het dimlicht in en duw de
combischakelaar van het stuurwiel af om
het grootlicht in te schakelen.

Trek de combischakelaar naar het stuurwiel
toe om een inhaalsignaal te geven. Laat
deze schakelaar los om deze automatisch
in de oorspronkelijke stand terug te laten
keren. Om aan te geven dat u wilt inhalen,
trekt u herhaaldelijk aan de schakelaar om
het grootlicht te laten knipperen.

Met ingeschakeld dimlicht draait u aan het
stuurwiel en schakelt u de bochtverlichting
in, of u schakelt in de achteruit om de
bochtverlichting in te schakelen.

Als de auto wordt ingeschakeld met
uitgeschakeld dimlicht, gaan de
dagrijlichten automatisch branden.
Als het dimlicht wordt ingeschakeld of de
auto van aan naar uit wordt geschakeld,
gaan de dagrijlichten automatisch uit.
Automatisch uit
De functie automatisch uitschakelen kan
worden ingeschakeld als:
1. De parkeerlichten of het dimlicht zijn
ingeschakeld;
2. De auto schakelt van aan naar uit.
Als deze functie is ingeschakeld:
Als het portier linksvoor wordt gesloten,
gaan alle brandende lichten na 10
seconden automatisch uit.
Als het portier linksvoor wordt geopend,
wordt de nog brandende verlichting na
10 minuten automatisch uitgeschakeld.
Koplamphoogteverstelling
Als het dimlicht is ingeschakeld, tikt u op


op het touchscreen
van de middenconsole om de verticale
hoek die de lichtbundel van de koplampen
maakt aan te passen.
94

 

Eén persoon in de
bestuurdersstoel
De bestuurder, plus één
passagier op de voorste
rij
De bestuurder, één
passagier op de voorste
rij, alle zitplaatsen tot het
verst naar achteren bezet
0~2
Alle zitplaatsen bezet 0~3
Alle zitplaatsen bezet,
plus een gelijkmatig
verdeelde lading
(berekend op basis
van het technisch
toelaatbare maximum in
beladen toestand) in de
bagageruimte
0~2,5
Bestuurder, plus een
gelijkmatig verdeelde
lading (berekend op
basis van het technisch
toelaatbare maximum bij
beladen toestand) in de
bagageruimte
0,5~3
De geadviseerde aanpassingen kunnen
afwijken bij andere beladingstoestanden
van de auto. Er kan worden gekozen voor
tussentijdse aanpassingen.


Het HMA-systeem maakt gebruik van een
multifunctionele videocontroller op de
voorruit om de actuele rijomstandigheden
te bepalen en schakelt, zo nodig,
automatisch om tussen grootlicht en
dimlicht.
Inschakelen van HMA
Druk op /

of ga naar
het menu

op het
touchscreen van de middenconsole om

in te schakelen.
HMA activeren
Draai de eindknop van de combischakelaar
in de -stand. Als de rijsnelheid hoger is
dan 35 km/u en aan de nodige
verlichtingsvoorwaarden is voldaan, wordt
HMA automatisch ingeschakeld. Het maakt
ook automatische omschakeling tussen
grootlicht en dimlicht mogelijk, afhankelijk
van de actuele rijomstandigheden.

Als de HMA is ingeschakeld, brandt
de HMA-indicatie op het
instrumentencluster.
HMA uitschakelen
HMA kan worden uitgeschakeld door:
De eindknop van de combischakelaar uit
de -stand draaien;
Druk op /

of ga naar
het menu

op het
touchscreen van de middenconsole om

uit te schakelen.
Handmatig inschakelen van grootlicht.
Voorwaarden voor het
tegenhouden van de HMA
HMA wordt tegengehouden als:
De voertuigsnelheid onder de 35 km/u
blijft;
95
08
BESTUREN
Mistlampen/richtingaanwijzers
ingeschakeld zijn of de auto een bocht
maakt in een noodgeval.
Systeembeperkingen
Het is mogelijk dat het HMA per ongeluk
in werking wordt gesteld of in sommige
omstandigheden niet in werking wordt
gesteld. In dat geval moet de bestuurder
zelf de lichten naar behoren bedienen.
Als de auto rijdt op een weg met slecht
verlichte verkeersdeelnemers (bijv.
voetgangers, 󽗉etsen, enz.), spoor- of
waterwegen in de buurt, of wilde dieren.
Als de voorruit bedekt is met mist of vuil
of wordt geblokkeerd door stickers of
ornamenten.
Als de auto rijdt in een omgeving met
sterke re󽗊ectie (bijv. verkeersborden op
snelwegen, plassen op het wegdek, enz.)

Contact opnemen met een door BYD
erkende dealer of serviceprovider om
de sensoren te kalibreren.




Zet de ruitenwisserschakelaar naar voren of
naar achteren in de betre󽗈ende stand. De
ruitenwisserbewegingen zullen als volgt zijn:

In deze stand bewegen de ruitenwissers
voor zich snel met een ingestelde
frequentie.

In deze stand bewegen de ruitenwissers
voor zich langzaam met een ingestelde
frequentie.

Tik op /


op het
touchscreen van de middenconsole
om


.
In deze stand werken de ruitenwissers
automatisch op basis van regendetectie als
de functie Automatische Ruitenwissers is
ingeschakeld.
In deze stand gaan de ruitenwissers in de
intervalstand als de functie Automatische
ruitenwissers is uitgeschakeld.
In de automatische wissermodus: Draai
aan de stelschakelaar om de automatische
wisfrequentie in te stellen.
In de intervalmodus: draai de
stelschakelaar om de intervalfrequentie in
te stellen.
96

In deze stand zijn de ruitenwissers voor
uitgeschakeld.

Als u de schakelaar in deze stand zet en
vasthoudt, bewegen de ruitenwissers voor
langzaam met een vaste frequentie. Laat de
schakelaar los om de wissers te stoppen.
Als u de schakelaar in deze stand zet en
loslaat, stoppen de ruitenwissers voor na
één keer wissen.
Ruitensproeiers
Trek de ruitenwisserschakelaar omhoog en
houd deze vast. De ruitensproeiers van de
voorruit zullen tijdens de wisbewegingen
water op de voorruit sproeien. Laat de
schakelaar los om de werking van de
ruitensproeiers te stoppen, gevolgd door 3
wisbewegingen. Een paar seconden later
volgt nog een wisbeweging.


Draai de eindknop van de
ruitenwisserschakelaar naar voren of naar
achteren in de corresponderende stand. De
wisserbewegingen zullen zijn:

Draai de eindknop van de wisserschakelaar
in deze stand en laat los. De knop keert
terug in zijn oorspronkelijke stand en de
ruitensproeiers van de achterruit geven
eenmaal een waterstraal, terwijl er 4 keer
wordt gewist.

In deze stand is de achterruitenwisser uit.

In deze stand werkt de achterruitenwisser
met een vaste frequentie en staan de
ruitensproeiers uit.

In deze stand zijn zowel de ruitenwisser als
de ruitensproeiers actief.
97
08
BESTUREN

Voordat u de ruitenwissers gebruikt,
moet u alle ijs of sneeuw op de
voorruit verwijderen en controleren
of de wisserbladen niet vastgevroren
zijn en aan de voorruit vastzitten.
De ruitenwisserbladen regelmatig
controleren en onderhouden. Doet u
dit niet, dan verkort u de levensduur.
Om schade aan de voorruit en de
ruitenwisserbladen te voorkomen,
mag u de ruitenwissers niet gebruiken
op een droge voorruit of als er geen
sproeiervloeistof in de tank zit.


De intelligente cruisecontrol (ICC)
is een systeem dat de adaptieve
cruisecontrol (ACC) combineert met het
rijstrookbewakingssysteem (lane keeping
system of LKS). ICC biedt bestuurders
assistentie bij de voertuigbeheersing
overlangs en overdwars, bij snelheden van
0 tot 150 km/u. Het ontlast de bestuurder
en creëert een veilige, comfortabele
rijomgeving.
ICC inschakelen
Tik op /

of ga naar het
menu "Snelle instellingen op het
touchscreen van de middenconsole om

in te schakelen, waarna er
een prompt op het scherm verschijnt.

Het ICC-systeem onthoudt standaard
de aan/uit-status van deze functie
tijdens de vorige rijcyclus.
Met ICC aan, ACC ingeschakeld en
voertuigsnelheid tussen 0-60 km/u:
Als er herkenbare rijstrookmarkeringen
aan de linker- en rechterkant van de
auto zijn:
Zal de auto in het midden van de
rijstrook rijden, ongeacht of er een
doelvoertuig voor rijdt of niet.
Als de auto van een weg met duidelijke
rijstrookmarkeringen overgaat
naar een weg met onduidelijke
rijstrookmarkeringen of zonder
rijstrookmarkeringen:
Zal de auto de voorligger volgen en
kleine zijwaartse bewegingen maken als
er een doelvoertuig wordt gevolgd.
Als er geen doelvoertuig wordt
gevolgd, zal de ICC worden afgeremd en
blijft alleen de ACC actief.
Met ICC aan, ACC ingeschakeld en
voertuigsnelheid tussen 60-150 km/u:
Als er herkenbare rijstrookmarkeringen
aan de linker- en rechterkant van de
auto zijn:
Zal de auto in het midden van de
rijstrook rijden, ongeacht of er een
doelvoertuig voor rijdt of niet.
Als de auto van een weg met duidelijke
rijstrookmarkeringen overgaat
naar een weg met onduidelijke
rijstrookmarkeringen of zonder
rijstrookmarkeringen:
ICC wordt afgeremd en alleen de
ACC blijft actief, ongeacht of er een
doelvoertuig wordt gevolgd of niet.
98

ICC dient als rijhulpsysteem en niet
als autonoom rijsysteem. Bestuurders
moeten de auto daarom altijd zelf
onder controle houden en nooit hun
handen voor langere tijd van het stuur
halen. Gebeurt dit wel, dan kan de
bestuurder gedwongen worden het
stuur over te nemen en wordt de ICC
uitgeschakeld.
De prestaties van het ICC-
systeem kunnen nadelig worden
beïnvloed door het weer, de
verlichting, de zichtbaarheid van
rijstrookmarkeringen, enz.
Er moeten voorzorgsmaatregelen
worden genomen bij het gebruik van
ACC en LKS.

De adaptieve cruisecontrol (ACC)
is gebaseerd op de conventionele
cruisecontrol en werd ontworpen om de
snelheid van de auto actief te regelen.
Dit gebeurt via radarsensoren die de
afstand en snelheid van de auto ten
opzichte van de voorligger detecteren voor
automatisch volgen tijdens het cruisen.
ACC kan automatisch schakelen tussen
cruisecontrol met vaste snelheid en follow-
up cruisecontrol, afhankelijk van het feit of
er een voorligger is.
ACC inschakelen
Druk op de ACC- -knop op het
stuurwiel om de ACC in te schakelen. Als de
functie is ingeschakeld, gaat het ACC-
indicatielampje (wit) op het
instrumentencluster branden.
ACC activeren
Als de ACC is ingeschakeld:
Als er een kruissnelheid is ingesteld,
duwt u de linker knop op het stuurwiel
omhoog om de snelheid te hervatten die
de laatste keer dat de ACC werd verlaten,
eerder was ingesteld.
Als er geen kruissnelheid is ingesteld,
trekt u de linker knop op het stuurwiel
omlaag om de huidige snelheid in
te stellen als de kruissnelheid. De
kruissnelheid kan worden ingesteld
tussen 30-150 km/u. Als de huidige
snelheid niet binnen dit bereik ligt, stelt
ACC de kruissnelheid automatisch in op
30 km/u of 150 km/u, afhankelijk van de
huidige snelheid.
Nadat ACC is geactiveerd, zal de auto zich
met de vaste kruissnelheid voortbewegen
en automatisch de afstand tot het
voorliggende doelvoertuig regelen.
ACC kan worden geactiveerd als:
EPB is losgelaten;
De auto in Drive staat;
Alle portieren gesloten zijn;
De veiligheidsgordel van de bestuurder
is omgedaan;
ESC is ingeschakeld maar niet
geactiveerd;
99
08
BESTUREN
Het rempedaal ingetrapt is als de
voertuigsnelheid 0 km/u is; Het
rempedaal niet is ingetrapt als de
snelheid van de auto tussen 0 km/u en
150 km/u ligt;
Er wordt geen foutmelding
voertuignetwerkcommunicatie
weergegeven op het
instrumentencluster;
AEB is niet geactiveerd.
Instellen van de kruissnelheid en
het tijdsinterval
Als de ACC is geactiveerd, volgt u
de onderstaande procedure om de
kruissnelheid en de volgafstand in te
stellen:
: Duw de
linkerknop op het stuurwiel omhoog om de
snelheid met 5 km/u te verhogen. Trek de
knop omlaag om de snelheid met 5 km/u
te verlagen.
In stand-by onthoudt ACC de laatst
ingestelde kruissnelheid voor dezelfde
rijcyclus.
: ACC past
automatisch de volgafstand aan op grond
van de huidige kruissnelheid. De
volgafstand kan ook worden verkleind door
op de -knop te drukken of worden
vergroot door op de -knop op het
stuurwiel te drukken.
Er zijn 4 volgafstandniveaus. Op elk
niveau is de volgafstand recht evenredig
met de voertuigsnelheid; hoe hoger
de voertuigsnelheid, hoe groter de
volgafstand.
Actieve versnelling/vertraging
terwijl ACC is geactiveerd
Als ACC is geactiveerd, trapt u het
gaspedaal in om de voertuigsnelheid te
verhogen. Als het nodig is om een nieuwe
kruissnelheid in te stellen, trekt u de linker
combischakelaar op het stuurwiel omlaag
om de huidige snelheid in te stellen als
de nieuwe kruissnelheid. Als geen verdere
actie wordt ondernomen, hervat de auto de
vorige kruissnelheid nadat het gaspedaal is
losgelaten.
Als de voertuigsnelheid meer dan 150 km/u
bedraagt of als het gaspedaal langer dan 15
minuten ononderbroken wordt ingedrukt,
wordt ACC automatisch uitgeschakeld.
De bestuurder moet ACC dan opnieuw
activeren.
Als het rempedaal wordt ingedrukt terwijl
ACC is geactiveerd, zal de auto vertragen en
zal ACC automatisch worden uitgeschakeld.
ACC moet opnieuw worden geactiveerd
nadat het rempedaal is losgelaten.
Volgen naar stop/start
Met ACC kan de auto de voorligger
volgen tot stilstand onder normale
rijomstandigheden.
Als de stoptijd minder dan 3 seconden
bedraagt, kan de auto de voorligger
volgen om automatisch te starten.
Als de stoptijd tussen 3 seconden en 3
minuten ligt, moet ACC opnieuw worden
geactiveerd door het gaspedaal in te
trappen of door op de ACC- -knop te
drukken.
Als de stoptijd meer dan 3 minuten
bedraagt, wordt ACC automatisch
uitgeschakeld en wordt EPB automatisch
ingeschakeld.
ACC deactiveren
Het deactiveren van ACC betekent dat het
wordt uitgeschakeld om van de actieve
status in stand-by te gaan.
ACC wordt gedeactiveerd als:
Het rempedaal wordt ingetrapt;
100
De ACC-deactiverings- -knop op het
stuurwiel wordt ingedrukt;
De auto sneller rijdt dan 150 km/u.
ACC uitschakelen
Om ACC volledig uit te schakelen, drukt u
op de ACC- -knop wanneer ACC is
ingeschakeld.

ACC is een systeem dat
uitsluitend bedoeld is om het
comfort te verhogen, en niet
zozeer een veiligheidssysteem,
een obstakeldetector of een
waarschuwingssysteem voor
botsingen.
ACC is bedoeld om de bestuurder
te helpen, niet om die te vervangen.
De bestuurder moet te allen tijde
de controle over de auto behouden
volgens de verkeersregels en blijft
ook volledig verantwoordelijk voor de
auto.
De bestuurder moet de afstand
tot voorliggers aanpassen en ACC
verstandig instellen, afhankelijk
van de verkeersstromen en de
weersomstandigheden (bijv. regen,
mist, enz.). Nadat ACC verstandig is
ingesteld, moet de bestuurder ervoor
blijven zorgen dat de auto op ieder
moment kan worden afgeremd om
tot stilstand te komen.
ACC is geschikt voor gebruik op
snelwegen en wegen in goede
omstandigheden, maar niet voor
gebruik op complexe stadswegen of
bergwegen.
Als de bestuurder het gas- of
rempedaal intrapt terwijl ACC actief
is, wordt de auto weer door de
bestuurder overgenomen. Maar de
afstandscontrolefunctie van ACC
wordt niet geactiveerd.
ACC kan niet worden geactiveerd als
ESC niet is ingeschakeld.

De ACC reageert alleen in speciale
omstandigheden op stilstaande of
langzaam bewegende objecten (bijv.
󽗉etsen of voetgangers, enz.).
De ACC kan voetgangers en
tegenliggers niet herkennen.
De ACC staat slechts beperkt remmen
toe en kan geen noodstop uitvoeren.
Als een voorligger plotseling remt
(noodstop), kan het zijn dat ACC niet
of te traag reageert, waardoor er te
laat wordt geremd. In dit geval zal de
bestuurder geen overnameverzoek
ontvangen.
Als de auto een bocht in- of uitrijdt,
kan de doelselectie vertraagd of
verstoord zijn. In dit geval remt de
auto mogelijk niet zoals verwacht of
remt deze te laat.
In sommige gevallen (bijvoorbeeld
als een voorligger langzaam rijdt
ten opzichte van de auto, te snel
van rijstrook verandert of een te
korte veiligheidsafstand aanhoudt),
heeft de ACC onvoldoende tijd om
de relatieve snelheid te verlagen.
In dergelijke gevallen moet de
bestuurder op de juiste manier
reageren. De ACC kan onder dergelijke
omstandigheden geen geluids- of
visueel alarm geven.
In scherpe bochten (bijv. bochtige
wegen) kan, als gevolg van
beperkingen in het zicht van de
voertuigsensoren, de informatie
over een voorligger enkele seconden
verloren gaan, waardoor de auto met
ACC zal gaan versnellen.
Als de auto te dicht bij een
aangrenzende rijstrook rijdt of een
ander voertuig op een aangrenzende
rijstrook te dicht bij de rijstrook rijdt
van de auto, kan de ACC remmen in
reactie op het betre󽗈ende voertuig.
101
08
BESTUREN

Als een ander voertuig overgaat naar
de rijstrook van de auto en binnen
het detectiebereik van de radar
komt, zal het worden herkend als
een doelvoertuig en zal een reactie
worden ontvangen. In dat geval kan
er geforceerd of pas laat worden
geremd.
Tijdens het volgen van een voorligger
tot stilstand, kan de ACC het uiteinde
van de voorligger niet identi󽗉ceren
en zal in plaats daarvan in zeer
zeldzame gevallen het lagere uiteinde
identi󽗉ceren (bijv. de achteras van
een vrachtwagen met hoog chassis of
de bumper van een voertuig). Als dit
gebeurt, is de ACC niet in staat om een
correcte remafstand te garanderen en
moet de bestuurder waakzaam blijven
en bereid zijn om op elk moment te
remmen.
Als de ACC wordt geactiveerd terwijl
de auto stilstaat, zal het elk stilstaand
obstakel voor de auto identi󽗉ceren
als een voertuig. Dit zal de auto dan
stilhouden om een veilige start te
garanderen en mogelijke botsing
met het stilstaande doel, veroorzaakt
door een onverwachte start, te
vermijden. Deze functie kan echter
niet alle obstakels identi󽗉ceren, zodat
de bestuurder ervoor moet zorgen
dat er zich geen obstakels of andere
verkeersdeelnemers voor de auto
bevinden.
Radarsensoren kunnen worden
beïnvloed door trillingen of botsingen,
waardoor de ACC-prestaties in het
gedrang komen. Mocht dit zich
voordoen, neem dan contact op
met een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.

Radarsensoren zijn geïnstalleerd
in het voorste gedeelte van de
auto. Vervuilende sto󽗈en die het
gezichtsveld blokkeren, zullen de
verwachte functies verstoren. De ACC
wordt uitgeschakeld als sneeuw zich
ophoopt en de sensor volledig bedekt.
Als de ACC is uitgeschakeld, wordt
de bestuurder daarvan op de hoogte
gesteld via het instrumentencluster.
Verwijder op dat moment de
verontreinigingen en start de auto
opnieuw, of rijd over een normale
weg gedurende een bepaalde afstand
om de systeemfuncties weer normaal
te laten functioneren.
Als de auto langere tijd onder speciale
wegomstandigheden rijdt, zoals een
ronde parkeerplaats of een tunnel,
kan de radar korte tijd niet goed
werken als gevolg van beperkingen
in zijn detectiemogelijkheden. In dat
geval kan de bestuurder de functie
herstellen door de auto opnieuw
te starten of door gedurende een
bepaalde afstand over een normale
weg te rijden.
Structurele aanpassingen aan de auto
(zoals het verlagen van het chassis
of het veranderen van de voorste
kentekenplaatlijst) kunnen de ACC-
prestaties in gevaar brengen.
Metalen voorwerpen zoals rails of
metalen platen kunnen interfereren
de radar storen en ervoor zorgen dat
deze niet goed functioneert.
In sommige omstandigheden
kan de detectie worden
aangetast of vertraagd. Als de
radarre󽗊ectiedoorsnede van het
doelwit te klein is (bijv. een 󽗉ets,
wagen of voetganger), bestaat het
risico dat de ACC niet in staat is de
afstand tot het doelwit te bepalen,
wat resulteert in een trage of geen
reactie op deze doelen. Bovendien
kan de detectie worden beïnvloed
door ruis of elektromagnetische
interferentie, wat vertraging of storing
tot gevolg heeft. Als deze situaties
zich voordoen, moet de bestuurder
de snelheid van de auto beheersen.
102

Als de afstand tussen de auto en het
voorliggende voertuig te klein is, zal
de ACC het voorliggende voertuig niet
als het doelwit kunnen identi󽗉ceren.
In dat geval moet de bestuurder de
controle over de auto behouden.
Gebruik het ACC-systeem niet bij het
rijden op wegen met slecht zicht,
hellingen, meerdere bochten of
gladde wegen (zoals besneeuwde,
beijzelde, natte of drassige gedeelten).

Neem contact op met een door BYD
erkende dealer of serviceprovider om
de radarsensoren te kalibreren als:
»Radarsensoren verwijderd zijn
geweest;
»Vier wielen opnieuw zijn uitgelijnd
vanwege slecht sporen;
»Er een aanrijding plaatsvindt;
»De prestaties van het ACC-
systeem afnemen of het
instrumentencluster een
systeemafwijking aangeeft.


Het LKS detecteert rijstrookmarkeringen
voor de auto via de multifunctionele
videocontroller op de voorruit. Als de
snelheid van de auto hoger is dan 60 km/
u, houdt LKS de auto op de rijstrook door
het stuursysteem te regelen, waardoor de
bestuurder wordt ontlast en het comfort en
de rijervaring worden verbeterd.
LKS inschakelen
Druk op de LKS- -knop om het LKS in
te schakelen. Op het instrumentencluster
verschijnt de melding "Instelling
rijstrookassistentie geslaagd, de functie
wordt ingeschakeld als de snelheid hoger is
dan 60 km/u".

Standaard onthoudt het LKS wat de
aan/uit-status van deze functie was
bij de vorige rijcyclus.
LKS activeren
Als het LKS de rijstrooklijn detecteert, zal
het de stuurinrichting bedienen om de auto
binnen de huidige rijstrook te houden.
LKS deactiveren
Het LKS kan worden gedeactiveerd door:
Door aan het stuurwiel te draaien,
of door de richtingaanwijzers of de
alarmknipperlichten aan te zetten;
Het sterk versnellen of vertragen van
de auto of het snel draaien van het
stuurwiel tijdens het rijden;
Als het LKS detecteert dat de bestuurder
het stuurwiel gedurende 15 seconden
niet heeft vastgehouden terwijl het
actief is, wordt een zonder-handen-
waarschuwing gegeven en verschijnt op
het instrumentencluster de melding "LKS
uitgeschakeld, stuurwiel vasthouden".
Als de handen van de bestuurder op dat
moment van het stuurwiel blijven, wordt
LKS uitgeschakeld.
103
08
BESTUREN
LKS uitschakelen
Als het LKS is ingeschakeld, drukt u op de
LKS- -knop om het uit te schakelen.

Het LKS is niet bestemd voor
autonoom rijden. Het is ontworpen
om de bestuurder te assisteren in
plaats van te vervangen. Onjuist
gebruik of nalatigheid kan leiden
tot verkeersongevallen en zelfs
ernstig persoonlijk letsel. Daarom
moet de bestuurder nog steeds
zijn ogen op de weg en op de
verkeersomstandigheden gericht
houden. Het stuur altijd met beide
handen vasthouden, wees klaar
om de auto op elk moment over
te nemen, houd de auto binnen
de juiste rijstrook en blijf alert
om ongevallen te voorkomen. De
bestuurder moet altijd de volledige
verantwoordelijkheid voor de
rijveiligheid dragen.
LKS is alleen geschikt voor gebruik
op verharde wegen die in goede staat
verkeren en goed gemarkeerd zijn.
Let op de relevante informatie op het
scherm van het instrumentencluster
en bedien de auto zoals vereist.
De snelheid van de auto moet
worden aangepast aan het zicht, de
weersomstandigheden, de toestand
van de weg en het verkeer, en er moet
voldoende afstand tot de voorligger
worden gehouden.
Als het LKS onverwacht wordt
uitgeschakeld vanwege scherpe
bochten, hellingen, onduidelijke
rijstrookmarkeringen of te brede
of te smalle rijstroken, zijn de
veranderende rijstrookmarkeringen
op het instrumentencluster de enige
informatie voor de bestuurder over
het uitgeschakelde LKS.

Het LKS kan rijstrookmarkeringen
niet altijd goed herkennen en kan
soms inferieure wegdekken, bepaalde
wegconstructies of andere objecten
verwarren met rijstrookmarkeringen.
Als dit mocht gebeuren, moet het LKS
onmiddellijk worden uitgeschakeld.
Als het gedeelte van de voorruit waar
de multifunctionele videocontroller
zich bevindt, vuil is, verschijnt
er een tekstmelding op het
instrumentencluster met de tekst
"Slimme camera's niet van toepassing
vanwege omgevingsbeperkingen".
Als dit gedeelte beschadigd is, kan
de LKS-functionaliteit ernstig zijn
aangetast.
Overmatige bandenslijtage of een te
lage bandenspanning kan de LKS-
prestaties verslechteren.
Als de auto in een bocht van de
rijstrook afwijkt, is het mogelijk
dat er geen speciale melding voor
gedeactiveerd LKS wordt gegeven.
Rijd voorzichtig.
Als er een ruwe overgang op de
rijstrookmarkeringen is, kan het
stuurwiel 󽗊ink gaan draaien. Rijd
voorzichtig.
Als de rijstrookmarkeringen zich
dicht bij de stoeprand bevinden, kan
de multifunctionele videocontroller
heen en weer bewegen om de
rijstrookmarkeringen en de stoeprand
te identi󽗉ceren, waardoor het
stuurwiel heen en weer gaat draaien.
Rijd voorzichtig.
Het is mogelijk dat LKS op een
regenachtige of besneeuwde
dag of op een modderig wegdek
rijstrookmarkeringen onjuist herkent
of niet herkent, waardoor de
rijveiligheid in het geding komt. Het
activeren van LKS wordt in dergelijke
gevallen afgeraden.


104
Het LDWS (rijstrookoverschrijdingswaars
chuwingssysteem) detecteert de voorste
rijstrookmarkeringen met behulp van
een multifunctionele videocontroller. Als
de voertuigsnelheid meer dan 60 km/
u bedraagt en de bestuurder onbewust
van zijn rijstrook afwijkt, zal het LDWS de
bestuurder waarschuwen.
LDWS inschakelen
Open het menu

en tik op /



op het
touchscreen van de middenconsole
om

in te schakelen. Op het
instrumentencluster verschijnt de melding
"Instelling rijstrookassistentie geslaagd, de
functie wordt ingeschakeld als de snelheid
hoger is dan 60 km/u".

Normaal onthoudt LDWS de aan/
uit-status van deze functie tijdens de
vorige rijcyclus.
LDWS instellen
Druk op /



op het
touchscreen van de middenconsole om de
LDWS-waarschuwingsmodi in te stellen:
: Spraak, trilling,
beide.
Werkingsstatus LDWS
Als het LDWS is ingeschakeld,
worden rijstrookmarkeringen op het
instrumentencluster weergegeven.
 
Grijs Rijstrookmarkeringen zijn niet
geïdenti󽗉ceerd.
Groen Rijstrookmarkeringen zijn
geïdenti󽗉ceerd.
Rood
De auto is afgeweken terwijl de
bestuurder niet actief van rijstrook
veranderde. Op dat moment
geeft de auto een alarm af zoals
ingesteld, en de bestuurder wordt
verzocht snel een koerscorrectie
uit te voeren.
LDWS uitschakelen
Ga naar het menu

en tik op /


op
het touchscreen van de middenconsole om
het uit te schakelen.
Systeembeperkingen
LDWS kan in complexe verkeerssituaties
rijstrookmarkeringen onjuist detecteren of
niet detecteren, en functioneert mogelijk
niet of aanzienlijk slechter als:
Het zicht slecht is door sneeuw, regen,
mist, enz;
De voorruit vuil en mistig is of er zich
een voorwerp voor de multifunctionele
videocontroller bevindt;
Verblinding wordt veroorzaakt door
direct zonlicht, re󽗊ecties van opgehoopt
105
08
BESTUREN
water op het wegdek, binnenkomende
voertuigen op de tegenoverliggende
rijstrook, enz;
Er plotselinge veranderingen zijn in de
omgevingshelderheid, bijvoorbeeld bij
het in- en uitrijden van tunnels;
Rijstrookmarkeringen in de schaduw van
isolatiestroken onherkenbaar zijn;
De overgang tussen weg en bermgras,
aarde of stoeprand enz. onherkenbaar
is.

Als de bestuurder de richtingaanwijzer
aanzet en van rijstrook wisselt, zal
LDWS worden tegengehouden.
LDWS kan worden tegengehouden
als de bestuurder op de
rijstrookmarkeringen rijdt of als de
rijstrookmarkeringen onherkenbaar,
te dun, versleten, onscherp of bedekt
met vuil/sneeuw zijn.
LDWS kan worden gehinderd als de
rijstrook te breed of te smal is, het
aantal rijstroken groter of kleiner
wordt, de rijstrookmarkeringen tijdelijk
veranderen (zoals bij op- of afritten
van snelwegen) of de lay-out van de
rijstrookmarkeringen ingewikkeld is.
LDWS kan worden gehinderd als
de auto op een steile helling of
bochtige weg rijdt, de afstand tot de
voorligger te klein is of de voorligger
de rijstrookmarkeringen blokkeert.
LDWS kan worden gehinderd als de
auto over grote hobbels rijdt, sterk
optrekt of afremt, of als de bestuurder
het stuurwiel te snel draait.
Elementen die het zicht op de
multifunctionele videocontroller
en de normale werking van het
systeem kunnen beïnvloeden zijn:
gebarsten of gekleurde voorruit,
extra verduisteringsfolie die tegen
de regels ingaan, lichtre󽗊ecterende
voorwerpen die op het dashboard zijn
geplaatst, enz.

Het gezichtsveld van de
multifunctionele videocontroller
mag niet worden geblokkeerd door
voorwerpen of te lijden hebben onder
sterke lichtintensiteitswisselingen.
Anders zal het LDWS zichzelf
uitschakelen. Het LDWS kan
automatisch zijn taak hervatten als het
gezichtsveld weer normaal is. Als de
functie niet automatisch wordt hervat,
graag contact opnemen met een door
BYD erkende dealer of serviceprovider.

Het wordt aanbevolen om het LDWS
uit te schakelen tijdens het rijden:
»Op agressieve wijze;
»In barre weersomstandigheden;
»Door slechte weggedeelten.

De BSD omvat dodehoekbewaking,
zijassistent, waarschuwing voor
overstekend verkeer achter, waarschuwing
voor botsing achter en waarschuwing
voor geopend portier. Dit maakt gebruik
van radarsensoren om de actuele
verkeerssituatie te bepalen en vraagt de
bestuurder zo nodig aandacht te besteden
aan de rijveiligheid.
BSD inschakelen
106
Druk op de BSD-knop of trek het menu

naar beneden of tik op
/

op het touchscreen van de
middenconsole om

in
te schakelen. Als de functie is ingeschakeld,
gaat de BSD-indicatie op het
instrumentencluster branden.

De BSD onthoudt standaard wat de
aan/uit-status van deze functie was
bij de vorige rijcyclus.
Dodehoekdetectie (BSD)
Als de radarsensoren detecteren dat er
zich een voertuig in de dode hoek van een
buitenspiegel bevindt als de auto met een
snelheid van meer dan 30 km/u rijdt, gaat
het alarmindicatielampje op de betre󽗈ende
buitenspiegel branden. Als op dat moment
de richtingaanwijzers aan dezelfde zijde
branden, gaat het waarschuwingslampje
op de betre󽗈ende buitenspiegel knipperen
om de bestuurder te waarschuwen voor
mogelijk gevaar als hij of zij toch van
rijstrook wil wisselen.
Zijwaartse hulp
Als de radarsensoren detecteren dat er een
voertuig snel nadert vanaf de volgende
rijstrook terwijl de auto sneller rijdt dan
30 km/u, gaat het waarschuwingslampje
op de betre󽗈ende buitenspiegel branden.
Als op dat moment de richtingaanwijzers
aan dezelfde zijde branden, gaat het
waarschuwingslampje op de betre󽗈ende
buitenspiegel knipperen om de bestuurder
te waarschuwen voor mogelijk gevaar als
hij of zij toch van rijstrook wil wisselen.
Waarschuwing voor kruisend
verkeer achter (RCTA)
Het RCTA-systeem maakt gebruik van
radarsensoren om bewegende voertuigen
aan de linker- en rechterkant te detecteren
als de auto achteruitrijdt en waarschuwt
de bestuurder voor een risico op een
aanrijding.
Als het RCTA vaststelt dat er een
aanrijding dreigt met voertuigen die
tijdens het achteruitrijden van de linker-
en rechterzijde naderen, knippert het
waarschuwingslampje op de betre󽗈ende
buitenspiegel om de bestuurder te
waarschuwen voor mogelijk gevaar als hij
verder achteruitrijdt en om hem eraan te
herinneren voorzichtig te rijden.
Waarschuwing voor aanrijding
achter (RCW)
Als de radarsensoren een snel naderend
achterop komend voertuig detecteren en er
een aanrijdingsrisico bestaat terwijl de auto
zelf met een snelheid van meer dan 5 km/
u rijdt, gaan de richtingaanwijzer op het
instrumentencluster en de alarmlichten op
beide buitenspiegels branden en knipperen
om de bestuurder eraan te herinneren
voorzichtig te rijden.
Waarschuwing bij opening
portier (DOW)
Als het portier wordt geopend terwijl de
auto in de parkeerstand staat, maakt DOW
gebruik van de radarsensoren achter om
doelen op korte afstand achter en opzij
van de auto te identi󽗉ceren en slaat het
systeem alarm via de DOW-indicatie op de
buitenspiegels om mogelijke ongevallen te
voorkomen.
BSD uitschakelen
Als de BSD is ingeschakeld, drukt u op de
BSD-knop of
gaat u naar het menu

of tikt u op /


op het touchscreen van de
middenconsole om het uit te schakelen.
107
08
BESTUREN
Systeembeperkingen
In sommige gevallen kan BSD worden
beïnvloed of vertraagd. Mogelijke scenario's
omvatten, maar zijn niet beperkt tot:
Achteropkomende voertuigen
veranderen op het laatste moment van
rijstrook;
Detectie van achteropkomende
voertuigen wordt vertraagd in scherpe
bochten, opritten of andere situaties;
Een achteropkomend voertuig rijdt met
een snelheid van meer dan 80 km/u ten
opzichte van de auto;
Het doelvoertuig wordt geblokkeerd;
De radarre󽗊ectiedwarsdoorsnede van
het doelvoertuig is te klein (bijv. 󽗉etsen,
e-bikes, enz.);
De draaicirkel is te klein, of de auto rijdt
in/uit een bocht;
Ongunstige weersomstandigheden,
zoals regen, sneeuw, enz.

De BSD kan de bestuurder assisteren
bij het controleren van de dode
hoek in de linker- en rechterspiegel,
maar komt niet in de plaats van
de subjectieve waarneming en het
oordeel van de bestuurder tijdens
het rijden. De bestuurder moet op de
juiste manier rijden door te allen tijde
de controle over de auto te behouden,
en is volledig verantwoordelijk voor
de veiligheid van de auto.
Als een doelvoertuig snel van achteren
nadert, is het mogelijk dat het BSD
niet op tijd een waarschuwing geeft.
De bestuurder moet ervoor zorgen
dat het BSD normaal functioneert
en zorgen dat de geïnstalleerde
radarsensoren in goede conditie
blijven. Oppervlakken die bedekt
zijn met modder, sneeuw of andere
obstakels moeten zo snel mogelijk
worden schoongemaakt.

Als irrelevante doelen aan de
achterzijde of achter de auto (bijv.
grote reparatieborden langs de
weg, grote reclameborden langs
de weg, re󽗊ectoren in tunnels en
andere objecten met een grote
re󽗊ectiedoorsnede) per abuis worden
gedetecteerd als doelvoertuigen, zal
de BSD een waarschuwing geven.
De radarsensoren kunnen worden
beïnvloed door trillingen of botsingen,
waardoor de BSD-prestaties in het
gedrang komen. Mocht dit zich
voordoen, neem dan contact op
met een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.

TSR kan automatisch
snelheidsbeperkingsborden op de weg
herkennen. Als er borden worden herkend,
gaat het de TSR-indicatie op het
instrumentencluster branden om de
bestuurder eraan te herinneren dat hij zijn
snelheid onder controle moet houden.
TSR inschakelen
Ga naar het menu

en tik op /

op het
touchscreen van de middenconsole om
󽗋

in te schakelen.

Standaard onthoudt TSR de aan/uit-
status van deze functie tijdens de
vorige rijcyclus.
108
TSR activeren
Als het systeem een verkeersbord herkent
voor de huidige weg nadat TSR is
ingeschakeld, wordt het bord op het
instrumentencluster weergegeven in de
vorm van een indicatielampje (bijv. ). Als
de huidige snelheid van de auto de
maximumsnelheid met meer dan 5 km/u
overschrijdt, knippert het indicatielampje
om de bestuurder eraan te herinneren zo
snel mogelijk af te remmen tot een juiste
snelheid.
TSR uitschakelen
Ga naar het menu

en
tik op /

op het touchscreen
van de middenconsole om het uit te
schakelen.

Als een verkeersbord door TSR is
herkend, gaat het TSR-indicatielampje
uit nadat de auto een bepaalde
afstand heeft afgelegd. Daarom moet
de bestuurder de snelheid van de
auto binnen een redelijke marge
houden.
TSR wordt alleen gebruikt om
bestuurders te herinneren
aan verkeersborden en is niet
bedoeld als vervanging voor
het beoordelingsvermogen van
bestuurders met betrekking tot
informatie over snelheidsbeperkingen
op de weg. De bestuurder is onder
alle omstandigheden volledig
verantwoordelijk voor de veiligheid
van de auto.

De TSR kan alleen volledig
functioneren als de verkeersborden
met snelheidslimieten duidelijk
zichtbaar zijn. Verkeersborden
met snelheidslimieten kunnen
onherkenbaar zijn of verkeerd
herkend worden als ze
»niet aan de voorschriften voldoen;
»verschoten, re󽗊ecterend of
vervaagd zijn
»zich in een bocht bevinden;

»onder een verkeerde hoek zijn
geplaatst
»geheel of gedeeltelijk geblokkeerd
zijn;
»te ver van de auto staan of te hoog
zijn aangebracht;
»op het wegdek zijn aangebracht.
»Slecht zicht (bijv. regen,
sneeuw, stof, nevel, nachtelijke
omstandigheden).
»Cameralenzen lichten op bij fel
licht of als de lichtintensiteit
plotseling verandert.
»Het voorruitgedeelte rond de
cameralenzen kan vervuild,
beschadigd of geblokkeerd zijn.
»De auto kan te dicht op een
voorligger rijden, waardoor de
cameradetectie wordt gehinderd.
»De auto kan te langzaam rijden
voor goede detectie.


PEBS (Predictive Emergency Braking
System) omvat voorspellende
botswaarschuwing (PCW) en automatische
noodstopfunctie (AEB). Als het PEBS een
risico op een botsing met voertuigen,
voetgangers of andere voorwerpen voor de
auto detecteert, geeft het een geluids- en
visueel alarm om de bestuurder eraan te
herinneren dat deze moet ingrijpen. PEBS
remt ook in noodgevallen en kan zelfs AEB
toepassen in ernstige noodgevallen, om
de bestuurder te helpen een aanrijding te
voorkomen of letsel te beperken.
109
08
BESTUREN
Voorspellende
botswaarschuwing (PCW)
Tik op /


op het touchscreen
van de middenconsole om


in of uit te schakelen.
Met PCW ingeschakeld:
:Als de auto
met een snelheid van meer dan 65 km/
u gedurende langere tijd te dicht bij een
ander voorliggend voertuig rijdt, geeft
PCW een veiligheidsafstandalarm af,
in combinatie met de AEB-indicatie
die oplicht op het instrumentencluster
om de bestuurder te waarschuwen voor
onvoldoende volgafstand.
: Als de rijsnelheid 30-150 km/
u bedraagt en het PCW-systeem bepaalt
dat er een risico op een aanrijding met de
voorligger bestaat, wordt er een geluids-
en visueel vooralarm gegeven. De AEB-
indicatie op het instrumentencluster
gaat branden en de zoemer gaat piepen.
De bestuurder moet onmiddellijk de
nodige maatregelen nemen om een
veilige volgafstand te bewaren.
: Als de rijsnelheid 30-150 km/
u bedraagt en de bestuurder niet de juiste
acties onderneemt zodra het vooralarm
gaat, wordt het risico op een aanrijding
groter. Het systeem geeft een visueel
en voelbaar waarschuwingssignaal
en de AEB-indicatie knippert op
het instrumentencluster, eventueel
vergezeld van korte geluidssignalen
om de bestuurder te waarschuwen dat
hij moet remmen. De bestuurder moet
onmiddellijk de nodige maatregelen
nemen om een veilige volgafstand te
bewa
ren.
AEB
Tik op
/


op het touchscreen
van de middenconsole om


in of uit te schakelen.
Als de bestuurder niet reageert op het
noodalarm en de situatie verder escaleert,
schakelt het systeem over naar de AEB-
modus. Het systeem zal binnen zijn
mogelijkheden remkracht uitoefenen
om de gevolgen van de aanrijding te
voorkomen of te beperken.
Als de bestuurder tijdens een noodsituatie
heeft geremd, maar de remkracht
onvoldoende is, zal het remsysteem de
maximale remkracht leveren om de gevolgen
van de aanrijding te voorkomen of te
beperken.
Systeembeperkingen
Het PEBS kan worden beïnvloed of falen
als:
De auto rijdt in omstandigheden met
regen, sneeuw, mist, overmatig spatten
of verblinding, waarbij het systeem
wordt blootgesteld aan direct zonlicht,
of waarbij de lichtomstandigheden sterk
variëren;
De sensoren vuil, beslagen, beschadigd
of geblokkeerd zijn;
De radar slecht functioneert door
interferentie van andere radarbronnen
(bijv. sterke radarre󽗊ecties in
parkeergarages met meerdere
verdiepingen).
In complexe verkeerssituaties kan het PEBS
mogelijk niet correct reageren als:
Voetgangers of voertuigen zich te snel
binnen het radar detectiebereik bewegen;
Voetgangers door andere objecten
worden geblokkeerd;
110
Het pro󽗉el van voetgangers niet kan
worden onderscheiden tegen de
achtergrond;
Voetgangers (die bijv. speciale kleding
dragen of door voorwerpen worden
geblokkeerd) kunnen niet worden
gedetecteerd;
De auto in een krappe bocht rijdt.

PEBS garandeert niet dat aanrijdingen
onder alle omstandigheden kunnen
worden vermeden, en kan voertuigen
en voetgangers onder complexe
verkeersomstandigheden niet altijd
duidelijk identi󽗉ceren. Het PEBS kan
onnodig alarm geven of remmen als
ten gevolge van putdeksels in de weg,
stalen platen of verkeersborden.
Rijd veilig en houd de verkeerssituatie
in de gaten. In geen geval mag AEB
worden gebruikt als vervanging voor
normaal remmen.
AEB kan alleen worden geactiveerd
als de rijsnelheid hoger is dan 4 km/u.
Er kan niet worden gegarandeerd dat
AEB onder alle werkomstandigheden
nauwkeurig in werking zal treden. Rijd
daarom voorzichtig.
AEB werkt niet volledig als ESC
is uitgeschakeld of als het ESC-
storingslampje brandt.
Vertrouw niet te veel op het PEBS,
want dat kan ongelukken en zelfs
ernstig persoonlijk letsel veroorzaken.
PEBS is slechts een hulpmiddel
voor de bestuurder. De bestuurder
blijft er zelf verantwoordelijk voor
de juiste afstand tot de voorligger te
bewaren en de snelheid van de auto
altijd onder controle te houden. De
bestuurder moet waakzaam zijn bij
het remmen en sturen als dat nodig
is. De bestuurder moet steeds de
controle over de auto behouden en
de volledige verantwoordelijkheid
voor veilig rijden dragen.

Als de PCW een waarschuwing geeft,
moet de bestuurder op grond van
de actuele verkeerssituatie snelheid
minderen, afremmen of aan het stuur
draaien om obstakels te ontwijken.
Er wordt een waarschuwing gegeven
als het voorliggende voertuig
gedurende langere tijd op de voet
wordt gevolgd. Als de voorligger
plotseling remt, kan een aanrijding
niet worden vermeden.
Als de bestuurder bij een noodalarm
overeenkomstige maatregelen heeft
genomen (bijv. het stuurwiel draaien
en het gas- of rempedaal intrappen),
zal PCW niet doorgaan met de
activering van AEB.

Als de auto onder bijzondere
wegomstandigheden rijdt, zoals
op een ronde parkeerplaats
of in een tunnel, kunnen de
radarsensoren gedurende langere
tijd te maken krijgen met tijdelijke
detectiestoringen. Als dit zich
voordoet, kan de bestuurder de
functie herstellen door de auto
opnieuw te starten of door gedurende
een bepaalde afstand over een
normale weg te rijden.
Als het oppervlak van de
radarsensoren of de multifunctionele
videocontroller vuil is of bedekt
is met vreemde voorwerpen,
verschijnt op het scherm van het
instrumentencluster een melding
("Vuil of vreemde voorwerpen op
het oppervlak kunnen sensorstoring
veroorzaken") en moeten vreemde
voorwerpen op het sensoroppervlak
op verzoek worden verwijderd. Als de
sensoren defect zijn, zijn zowel PCW
als AEB niet beschikbaar. Nadat de
storing is verholpen, worden ze weer
normaal.
Als AEB wordt geactiveerd, zal het
rempedaal moeilijk in te drukken zijn
en kan de bestuurder een "sissend"
geluid horen doordat er in korte tijd
een aanzienlijke hydraulische druk
nodig is om de rem te bedienen.
111
08
BESTUREN

Het PEBS treedt alleen in werking
als alle portieren gesloten zijn en de
veiligheidsgordels zijn omgedaan.
Onder de volgende omstandigheden
zal het PEBS niet worden geactiveerd:
»Een portier is opengelaten of
staat op een kier terwijl de auto in
beweging is;
»Een veiligheidsgordel niet is
omgedaan of losgegaan is terwijl
de auto in beweging is;
»De bestuurder trapt het rempedaal
diep in;
»De bestuurder trapt het gaspedaal
hard in;
»De bestuurder trapt tijdens het
rijden vaak afwisselend het
gaspedaal en het rempedaal in.
Het PEBS kan niet altijd optimaal
functioneren als:
»De voorbumper door een ongeval
of om andere redenen sterk is
geraakt;
»De banden niet goed opgepompt
of overmatig versleten zijn;
»Er verschillende banden zijn
gemonteerd;
»Er sneeuwkettingen om de banden
zitten;
»Er een kleine reserveband of
noodreparatiegereedschap voor
banden wordt gebruikt.
Neem contact op met een door BYD
erkende dealer of serviceprovider om
de radarsensoren te kalibreren als:
»Radarsensoren verwijderd zijn
geweest;
»Vier wielen opnieuw zijn uitgelijnd
vanwege slecht sporen;
»Er een aanrijding plaatsvindt;
»De prestaties van het
PEBS verslechteren of het
instrumentencluster geeft een
systeemafwijking aan.



De geïntegreerde rembekrachtiging (IPB)
zorgt voor de rembekrachtiging van de
auto, afhankelijk van de remvraag van de
bestuurder. Het kan ook geavanceerde
regelfuncties bieden zoals ABS, EBD, TCS,
VDC, CST en CRBS om de stabiliteit en het
comfort van de auto te verbeteren, evenals
de regeneratieve reme󽗋ciëntie.
Antiblokkeersysteem (ABS)
1 Zonder ABS
2 Met ABS
ABS helpt te voorkomen dat de wielen
blokkeren of doorslippen bij een noodstop
of wanneer met de auto op natte of gladde
wegen wordt gereden, zodat de besturing
onder controle blijft.
112

ABS is niet bedoeld om de remweg
van de auto te verkorten. Zorg ervoor
dat u een veilige afstand houdt tot uw
voorligger. Het is mogelijk dat de auto
een langere remweg nodig heeft dan
een auto zonder ABS als:
»De auto op een modderige weg
of een weg bedekt met grind of
sneeuw rijdt;
»De auto met sneeuwkettingen rijdt;
»De auto op een hobbelige weg rijdt;
»De auto op een one󽗈en weg of een
weg met veel kuilen rijdt.
ABS werkt mogelijk niet e󽗈ectief als:
»De griplimiet van de banden wordt
overschreden (bijv. bij gebruik
van te versleten banden op een
besneeuwde weg);
»De auto met hoge snelheid op een
gladde weg rijdt.

Als zowel het waarschuwingslampje
storing parkeersysteem en het
ABS-waarschuwingslampje
gaan branden, moet u de auto
meteen veilig te parkeren en
onmiddellijk contact op te nemen
met een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.
Het ABS werkt niet als het
waarschuwingslampje storing
brandt.
Het ABS kan de tijd of afstand die
nodig is om te remmen niet bekorten,
het helpt alleen bij het regelen van de
besturing wanneer er wordt geremd.
Bewaar daarom altijd een veilige
afstand tot andere voertuigen.

Het ABS kan slippen als gevolg
van een plotselinge verandering
van richting niet voorkomen,
bijv. als u probeert het stuurwiel
snel te draaien of plotseling van
rijstrook te veranderen. Houd
tijdens het rijden altijd een veilige
snelheid aan, ongeacht de weg- of
weersomstandigheden.
Bij het rijden op sponsachtige of
one󽗈en wegen (bijv. wegen bedekt
met grind of sneeuw) kan het zijn dat
voertuigen zonder ABS een langere
remweg nodig hebben dan die
met ABS. Mocht dit zich voordoen,
vertraag dan en bewaar een grotere
afstand tot andere voertuigen.

Als het ABS-systeem in werking
treedt, is het normaal dat het
rempedaal trilt.
Elektronische
stabiliteitscontrole (ESC)
Het ESC-systeem bepaalt de intentie
van de bestuurder aan de hand van de
stuurwielhoek, de voertuigsnelheid
en andere informatie en vergelijkt
deze voortdurend met de werkelijke
rijomstandigheden. Als de auto van zijn
normale rijroute afwijkt (bijv. slippen),
corrigeert ESC dit door remkrachten op de
overeenkomstige wielen uit te oefenen.
113
08
BESTUREN
1 Zonder ESC
2 Met ESC
Als de auto begint te oversturen (d.w.z.
wegglijden), zal ESC remkrachten
uitoefenen op het voorwiel aan de
buitenzijde van de bocht. Als de auto
begint te ondersturen (d.w.z. een te grote
draaicirkel heeft), zal ESC remkrachten
uitoefenen op het achterwiel aan de
binnenzijde van de bocht. Voertuigen die
niet met ESC zijn uitgerust, kunnen van de
normale rijroute afwijken als zich een slip
voordoet. Voertuigen die zijn voorzien van
ESC kunnen worden gecorrigeerd op basis
van de hoeveelheid slip om routeafwijking
te voorkomen.

ESC wordt standaard ingeschakeld als de
auto wordt gestart, en het
waarschuwingslampje ESC UIT op het
instrumentencluster uit is.
Als ESC is uitgeschakeld, tikt u op /

of trekt u naar het menu


op het touchscreen van
de middenconsole om

uit te
schakelen.
Nadat ESC handmatig is uitgeschakeld,
wordt het automatisch ingeschakeld als de
snelheid van de auto hoger is dan 80 km/u.
Nadat ESC handmatig is uitgeschakeld,
wordt het automatisch ingeschakeld als de
auto opnieuw wordt gestart.

Als er bij het starten van de auto op een
helling gevaar bestaat voor slippen of
achteruitrijden, of als een van de
aangedreven wielen stationair draait terwijl
ESC is ingeschakeld, knippert het
waarschuwingslampje voor ESC-fouten
, om aan te geven dat ESC is ingeschakeld
en functioneert.

Tik op /

of ga naar het menu

om

in te
schakelen. Nadat ESC is uitgeschakeld,
gaat het ESC UIT
waarschuwingslampje op het
instrumentencluster branden.

Onjuiste bandenspeci󽗉caties of
aanpassingen aan de ophanging
brengen de rijveiligheidssystemen in
gevaar en kunnen ESC-storingen tot
gevolg hebben.
Als er verschillende banden op de
auto zijn gemonteerd, werken ABS en
ESC niet.
Neem contact op met een door BYD
erkende dealer of serviceprovider
voor informatie over het vervangen
van banden of wielen.

Als de auto vast komt te zitten in
sneeuw of modder, kan ESC het
vermogen van de aandrij󽗊ijn naar de
wielen toe verminderen. Als dit zich
voordoet, is het raadzaam ESC uit te
schakelen om de auto los te krijgen.
Als ESC functioneert, zal
het niet onmiddellijk het
uitschakelcommando "OFF"
uitvoeren als het wordt
uitgeschakeld. In plaats daarvan voert
hij het "OFF" uitschakelcommando
pas uit nadat de actieve
interventiecontrole is voltooid.
ESC zorgt voor de stabiliteit van de
auto en de aandrijfkracht. Schakel
het niet uit als dat niet nodig is.
Elektronische
remkrachtverdeling (EBD)
Als de auto remt, zal EBD automatisch de
verhouding van de remkrachtverdeling
van de voor- en achteras aanpassen om
114
de remwerking en de stabiliteit met ABS te
verbeteren.
Tractiecontrolesysteem (TCS)
Het TCS voorkomt dat de aangedreven
wielen doorslippen tijdens het accelereren
door het motorvermogen te verminderen.
Zo nodig zal het TCS remkracht uitoefenen
om te verhinderen dat de aandrijfwielen
doorslippen. Onder ongunstige
rijomstandigheden zorgt het TCS ervoor
dat de auto gemakkelijker kan starten,
optrekken en hellingopwaarts rijden.

Als de auto op een natte en
gladde weg rijdt, is het mogelijk
dat het TCS niet in staat is de
rijrichting te controleren en aan de
vermogensvereisten te voldoen, ook
al is het systeem functioneel.
Voertuigdynamiekcontrole (VDC)
Als de rijdende auto plotseling een bocht
maakt, zal het VDC-systeem de intentie van
de bestuurder vaststellen aan de hand van
de stuurwielhoek en de voertuigsnelheid
en die informatie voortdurend vergelijken
met de huidige voertuigomstandigheden.
Als de auto afwijkt van de normale
rijroute, zal VDC correcties uitvoeren door
remkrachten op de overeenkomstige
wielen uit te oefenen om de bestuurder te
helpen de controle te behouden in geval
van slippen, en de koersstabiliteit van de
auto te handhaven.
Hydraulische remassistentie
(HBA)
Als de bestuurder het rempedaal snel
intrapt, kan HBA vaststellen dat de auto
in een noodsituatie verkeert en zal het
de remdruk snel tot de maximale waarde
opvoeren. Het ABS zal dan sneller worden
geactiveerd om de remafstand te verkorten.
Brake Override System (BOS)
Met het BOS kan de bestuurder de auto tot
stilstand brengen door het rempedaal in te
trappen, zelfs als hij het gaspedaal intrapt.
Hill Descent Control (HDC)
HDC maakt gebruik van actief remmen
om bij lage snelheden te helpen
hellingopwaarts en -afwaarts rijden. Als
HDC actief is, wordt het ABS geactiveerd
zodra de wielen voldoende slippen om het
in werking te stellen, om te helpen bij het
veilig en soepel afdalen van een helling of
het achteruitrijden.

Ga naar het menu

op
het touchscreen van de middenconsole en
tik op om HDC in of uit te schakelen.
Als HDC is ingeschakeld, brandt deze
knop blauw en brandt het
indicatielampje voor HDC AAN op
het instrumentencluster.
Als HDC is ingeschakeld, knippert het
indicatielampje voor HDC AAN het
instrumentencluster.
Als HDC is uitgeschakeld, dooft het
indicatielampje voor HDC AAN op
het instrumentencluster.

In sommige speciale gevallen, zoals
bij het afdalen van een lange helling,
kan HDC tijdelijk niet beschikbaar
zijn vanwege oververhitting van de
remmen. HDC wordt pas hervat als de
remmen zijn afgekoeld.
115
08
BESTUREN

HDC wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer de snelheid
van de auto hoger is dan 65 km/u.
HDC werkt binnen een bereik van
ongeveer 11-38 km/u. Binnen dit
bereik kan het gas- of rempedaal
worden ingedrukt of losgelaten om
de voertuigsnelheid aan te passen.
Gecontroleerde vertraging voor
parkeerrem (CDP)
Als de EPB-schakelaar omhoog wordt
getrokken, treedt CDP in werking en remt
de auto met een constante vertraging (de
vertraging bedraagt 0,4 g als alleen de EPB-
schakelaar omhoog wordt getrokken en
0,8 g als de EPB-schakelaar omhoog wordt
getrokken en tegelijkertijd het rempedaal
wordt ingetrapt) totdat de auto tot stilstand
komt. Als de EPB wordt losgelaten, stopt
CDP met functioneren.
Hill Hold Control (HHC)
Als de auto op een helling wordt gestart,
kan HHC de remdruk gedurende 1 seconde
in stand houden om te voorkomen dat
de auto naar achteren glijdt nadat het
rempedaal is losgelaten.

Als de auto op een steile helling wordt
gestart, kan de auto gaan slippen.
Vertrouw daarom nooit alleen op
HHC. Wees gericht op veilig rijden.
Remschijf wissen (BDW)
Als de ruitenwisserschakelaar wordt
ingeschakeld of regendruppels worden
gedetecteerd door de regensensoren,
oefent IPB een kleine remdruk uit op de
vier remmen zodat de remblokken contact
maken met de remschijven. De water󽗉lm
op de remschijven wordt dan verwijderd
om de reactietijd van de remmen te
verminderen en de remweg te verkorten.

Zolang het systeem regendruppels
detecteert of het ruitenwissersignaal
AAN staat, wordt de remschijf met
bepaalde tussenpozen regelmatig
schoongeveegd om de veiligheid te
verbeteren.
Coöperatief regeneratief
remsysteem (CRBS)
Het CRBS-systeem combineert het
regeneratieve remkoppel van de motor
en het hydraulische remkoppel om het
door de bestuurder vereiste remkoppel te
vormen. Als de bestuurder het rempedaal
intrapt, werken het motorenergie-
regeneratiekoppel en het hydraulische
remkoppel continu samen om aan de
nodige rembehoeften te voldoen.
Elektronische remoplading (EBP)
EBP bewaakt de status van het gaspedaal
via het IPB-systeem om vooraf druk op te
bouwen voor het remsysteem, zodat de
responstijd van het remsysteem wordt
bekort en de rijveiligheid wordt verbeterd.
Rolbewegingsinterventie (RMI)
Wanneer de auto een bocht maakt, bepaalt
de RMI of er een kantelrisico bestaat door
de beweging van de auto te controleren. Als
er een risico wordt gedetecteerd, wordt er
op een of meer wielen geremd om de auto
af te remmen en te voorkomen dat deze
over de kop slaat.
Comfortstop (CST)
CST integreert de functies
rempedaalverstelling en comfortstop om
een comfortabelere rijervaring te bieden.
:de
rempedaalstand wordt gebruikt om aan te
passen hoe de bestuurder het rempedaal
aan zijn voet voelt. Veranderingen in
de intrapdiepte van het rempedaal als
functie van de vertraging van de auto
variëren afhankelijk van de verschillende
rempedaalmodi.
116
Tik op /


op het
touchscreen van de middenconsole om de
rempedaalaanpassingsmodus in te stellen
als

of

.
:bij het afremmen
en stoppen in normale situaties worden
de veerweg en de impact bij het afremmen
verminderd door de remdruk van alle vier
de remmen te regelen om de auto soepel
tot stilstand te brengen.
Tik op /


op het
touchscreen van de middenconsole om de

in of uit te schakelen.
Akoestisch voertuigwaar-
schuwingssysteem (AVAS)
Om incidenten te voorkomen, geeft de
auto bij lage snelheden een akoestische
waarschuwing om omliggende
voetgangers, 󽗉etsers, bestuurders, enz. te
waarschuwen.
Druk op /


op het
touchscreen van de middenconsole om

in te stellen als

of

.
Als de auto in de achteruit staat, klinkt er
een continu waarschuwingsgeluid.
Als de auto in de rijstand (Drive) staat:
Als de voertuigsnelheid van 0 km/
u tot 20 km/u is, dan wordt het
waarschuwingsgeluid luider naarmate
de voertuigsnelheid toeneemt.
Als de rijsnelheid meer dan 20
tot 30 km/u bedraagt, wordt het
waarschuwingsgeluid zachter naarmate
de rijsnelheid toeneemt.
Als de rijsnelheid hoger is dan 30 km/u, stopt
het waarschuwingsgeluid automatisch.

Beschermingsfunctie van
airbags
Wanneer de auto een zware botsing
ondergaat die mogelijk letsel bij de
bestuurder en/of passagiers kan
veroorzaken, worden de airbags snel
geactiveerd en opgeblazen. Airbags en
veiligheidsgordels werken samen om het
risico op ernstig letsel van inzittenden bij
een ongeval te beperken.
Zorg ervoor dat u de onderstaande
voorzorgsmaatregelen zorgvuldig leest en
opvolgt.

Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
correct zijn omgedaan.
Onjuist beschermde baby's,
peuters en jonge kinderen kunnen
ernstig of zelfs levensbedreigend
letsel oplopen door het afgaan
van de airbag. Kinderen moeten
goed worden beschermd met
kinderbeveiligingsmiddelen.
Plaats, installeer of steek niets in de
airbagzones van het dashboardpaneel
of het stuurwiel. Als u dat wel doet,
kunnen deze voorwerpen bij het
uitklappen van de frontale airbags
op de inzittenden terechtkomen, wat
ernstig en mogelijk levensgevaarlijk
letsel kan veroorzaken.
Gebruik geen stoelaccessoires die
het afgaan van de zij-airbags van de
voorstoelen kunnen belemmeren
en systeemstoringen of onbedoeld
afgaan kunnen veroorzaken, wat
kan leiden tot ernstig en mogelijk
levensgevaarlijk letsel.
117
08
BESTUREN

Hang geen kleerhangers of andere
harde voorwerpen aan het dak of de
dakgrepen. Deze voorwerpen kunnen
worden uitgeworpen wanneer de
gordijnairbag wordt geactiveerd, wat
kan leiden tot ernstig en mogelijk
levensbedreigend letsel.
Raak geen onderdelen van de airbag
onmiddellijk na het afgaan daarvan
aan om brandwonden te voorkomen.
Als inzittenden moeite hebben met
ademhalen na het afgaan van de
airbag, open dan het portier of het
raam voor ventilatie, of verlaat de
auto nadat u zich ervan vergewist dat
de omgeving veilig is. Was eventuele
resten zo snel mogelijk af om
huidirritatie te voorkomen.

De plek waar de onderdelen van
de airbag zich bevinden niet slaan
en er geen overmatige kracht op
uitoefenen, omdat dit ertoe kan
leiden dat de airbag defect raakt of
wordt opgeblazen.
Neem contact op met een door BYD
erkende dealer of serviceprovider als
een airbag beschadigd is.
Frontale airbags van de
voorstoelen
De airbags van de voorstoelen zijn in het
stuurwiel en in het dashboardpaneel
aangebracht en gemarkeerd met het
opschrift "AIRBAG".
Bij een frontale aanrijding die voldoet aan
de noodzakelijke voorwaarden voor het
afgaan van de frontale airbags, klappen
de frontale airbags uit om het hoofd en de
borst van de inzittenden te beschermen.
Zijairbags voorstoelen
De zijairbags van de voorstoelen zijn
geïnstalleerd in de zijkant van de
rugleuningen van de bestuurders- en
passagiersstoel en zijn gemarkeerd met het
opschrift "AIRBAG".
Bij een aanrijding van opzij die voldoet
aan de noodzakelijke voorwaarden voor
het afgaan van de zijairbags, klappen
de zijairbags uit om de inzittenden te
beschermen.
Gordijnairbags
De gordijnairbags zijn links en rechts bij
het dak gemonteerd en voorzien van het
opschrift "CURTAIN AIRBAG".
118
Bij een matige tot ernstige zijdelingse
aanrijding van de auto die voldoet aan
de noodzakelijke voorwaarden voor het
afgaan van de gordijnairbags, klappen
de gordijnairbags aan de zijkant uit om
de hoofden van de inzittenden te helpen
beschermen.
Afgaan van de airbag
Bij een aanrijding zijn de voertuigsnelheid
en de hoek van de aanrijding de
doorslaggevende factoren voor het afgaan
van de airbag. Er wordt ook rekening
gehouden met het type ongeval, obstakels
en andere factoren.
Als de airbags uitklappen:
De airbag wordt met zeer hoge snelheid
uitgeklapt (opgeblazen) en kan lichte
krassen en brandwonden veroorzaken.
De airbag produceert een hard geluid en
spuit een poederachtige substantie.
De airbagzones en de airbags kunnen
zeer heet worden.
De voorruit kan breken.
De HV-stroomtoevoer van de auto wordt
automatisch onderbroken.
De auto wordt automatisch ontgrendeld.
De alarmknipperlichten gaan branden.
:
De voorzijde van de auto de grond raakt na
het passeren van een diepe kuil;
De auto een stoeprand of andere
uitstekende objecten raakt;
de voorzijde van de auto de grond raakt als
de auto bergafwaarts rijdt;
de auto een zijdelingse aanrijding met een
ander voertuig ondergaat.
119
08
BESTUREN
:
De auto een betonnen kolom, boom of een
ander lang en slank voorwerp raakt;
De auto het onderste gedeelte van de
achterzijde van een vrachtwagen raakt;
De auto een kop-staartbotsing ondergaat
met een ander voertuig;
De auto omrolt;
De auto een muur of een ander voertuig
raakt op een ander deel dan de voorkant;
Een ander deel van de auto dan de cabine
een zijdelingse aanrijding ondergaat;
120
Een zijde van de auto een schuine botsing
ondergaat;
De auto een paal langs de weg raakt.
Waarschuwingslampje SRS
Als de auto wordt ingeschakeld, voert
het systeem een zel󽗉nspectie uit. Het
waarschuwingslampje voor storing van het
SRS-systeem brandt een paar seconden
en gaat dan automatisch uit, om aan te
geven dat het SRS-systeem functioneert.
Als het storingswaarschuwingslampje na
het inschakelen niet dooft of tijdens het
rijden blijft branden, in combinatie met een
tekstmelding op het instrumentencluster,
geeft dit aan dat het SRS-systeem defect is.

Neem contact op met een door BYD
erkende dealer of serviceprovider als
het SRS-systeem is uitgevallen.
SRS controleren
Controleer het SRS-systeem regelmatig.
Controleer of het waarschuwingslampje
voor SRS-storing normaal functioneert.
Controleer de airbag op krassen, barsten
of andere beschadigingen.
Controleer of er voorwerpen in het
uitklappad van de airbag zijn geplaatst,
gemonteerd of geplakt.
Onderdelen van het SRS-
systeem vervangen
Lees en volg de onderstaande
voorzorgsmaatregelen bij het vervangen
van onderdelen van het SRS-systeem.

De airbag kan maar één keer worden
uitgeklapt.
Wijzig het SRS-systeem niet,
demonteer het niet en gooi het niet
weg.

Het wordt aanbevolen contact op te
nemen met een door BYD erkende
dealer of serviceprovider voor
onderhoud of vervanging van het
SRS-systeem als:
»Een airbag is afgegaan;
121
08
BESTUREN

»De voorkant van de auto
beschadigd of vervormd is, of de
auto een ongeval heeft gehad dat
onvoldoende is om de frontale
airbags van de voorstoelen te doen
afgaan;
»De portieren en de omgeving
daarvan zijn beschadigd of
vervormd, of de auto een ongeval
heeft gehad dat onvoldoende
is om de zij-airbags en de
gordijnairbags te doen afgaan.


TPMS verzamelt steeds actuele informatie
over de bandenspanning en -temperatuur
via de sensoren die in de wielen zijn
ingebouwd. Als er afwijkingen worden
gedetecteerd, gaat het
waarschuwingslampje voor de
bandenspanningsfout branden.
Bandspanningsweergave
Als er geen bandenspanningsfout wordt
weergegeven op het instrumentencluster,
kan de bandenspanningsinformatie
worden opgevraagd in het menu van het
instrumentencluster - rij-informatie. De
bandenspanningsinformatie omvat:
: huidige real-time
bandenspanning van elke band.
:huidige real-time
temperatuur van elke band.
Waarschuwingsinformatie
Als het TPMS een lage bandenspanning of
een hoge bandentemperatuur detecteert,
brandt het waarschuwingslampje voor een
bandenspanningsfout op het
instrumentencluster en verschijnt er een
melding die de relevante foutinformatie
bevat.
 

Het waarschuwingslampje
blijft branden en de
bandenspanningswaarde
wordt in geel weergegeven.
Lage banden-
spanning
Het waarschuwingslampje
blijft branden nadat het
heeft geknipperd en de
bandenspanningswaarde
wordt weergegeven als een
abnormaal signaal.
Abnormaal
signaal
Het waarschuwingslampje
blijft branden nadat het
heeft geknipperd en de
bandenspanningswaarde
wordt weergegeven als
een abnormaal signaal.
Tegelijkertijd verschijnt er een
tekstmelding met de tekst
"Controleer het TPMS".
Systeemfout
: controleer
de betre󽗈ende band op lekkage en
vul die bij tot de juiste spanning (zie
󽗉
󽗉).
: Neem contact op
met een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.
: Neem contact op met een
door BYD erkende dealer of serviceprovider.
Als het waarschuwingslampje van de
bandenspanningsfout op het
instrumentencluster brandt, kan het
volgende worden gedaan:
:druk op de rechter rol op
het stuurwiel om het alarm te annuleren.
Als de storing niet is verholpen, geeft het
instrumentencluster de alarminformatie
weer bij de volgende keer dat de auto
wordt gestart.
122

:draai aan de rechterrol op het
stuurwiel om de waarschuwingsgegevens
over de bandenspanning van elke band te
controleren.

Om ongelukken te voorkomen,
mag u niet doorrijden als het
waarschuwingslampje voor
bandenspanningsfout brandt.

Neem contact op met een door BYD
erkende dealer of serviceprovider
als de banden of sensoren moeten
worden vervangen of de banden moet
worden gewisseld.
Neem contact op met een door BYD
erkende dealer of serviceprovider in
geval van een TPMS-storing.




Lees en volg de onderstaande
voorzorgsmaatregelen bij het rijden in
mistige omstandigheden.

Controleer het verlichtingssysteem
van de auto, zoals de
combinatieverlichting voor en achter
en de mistachterlichten, voordat
u gaat rijden, om ongevallen en
persoonlijk letsel te voorkomen.
Mist zorgt voor slecht zicht, wat
de kans op verkeersongevallen
aanzienlijk verhoogt. Het wordt
geadviseerd om op mistige dagen
minder te gaan rijden.

Schakel de mistlampen in en
controleer de snelheid van de auto
bij het rijden in mist. Claxonneer zo
nodig om voetgangers en andere
voertuigen te waarschuwen.
Als u een claxon van een ander
voertuig hoort, claxonneer dan
onmiddellijk om aan te geven waar
uw auto zich bevindt.
Probeer in het midden van de straat te
rijden en rijd niet langs de kant van de
straat om botsingen met geparkeerde
voertuigen te voorkomen.
Alvorens te rijden op mistige dagen,
moeten alle lichten van de auto
grondig worden gecontroleerd.
Tijdens het rijden moeten de
mistachterlichten, de parkeerlichten
en het dimlicht worden ingeschakeld.
Dit verhoogt de zichtbaarheid en
maakt het mogelijk voertuigen,
voetgangers en de toestand op de
weg beter waar te nemen, en helpt
andere weggebruikers op uw eigen
voertuig waar te nemen.
Trap het gaspedaal niet te hard in
en laat het niet snel los. Rem niet
plotseling en draai niet scherp aan
het stuur. Om de snelheid van de
auto onder controle te houden, laat u
eerst het gaspedaal langzaam los en
trapt u vervolgens voorzichtig op het
rempedaal om een kop-staartbotsing
te voorkomen.

Houd de snelheid van de auto
onder controle en houd u aan alle
plaatselijke verkeersregels.


Houd de snelheid van de auto onder
controle. Regenweer zorgt voor slecht
zicht en gladde wegen, waardoor het
risico op verkeersongevallen en letsel
sterk toeneemt.
123
08
BESTUREN

Trap het gaspedaal niet te hard in
en laat het niet snel los. Rem niet
plotseling en draai niet scherp aan
het stuur. Om de snelheid van de auto
onder controle te houden, laat u eerst
het gaspedaal langzaam los en trapt u
vervolgens het rempedaal lichtjes in.
Plotseling remmen, accelereren en
scherpe bochten op gladde wegen
kunnen ertoe leiden dat de auto in
aquaplaning terechtkomt en u de
controle daarover verliest. Zorg dat u
voorzichtig rijdt.
Maak bij regen de buitenspiegels
schoon of zet de spiegelverwarming
aan om dode hoeken te voorkomen.
Schakel de mistlampen en het
dimlicht in.
Als zware regen- of onweersbuien de
auto verhinderen vooruit te komen,
parkeer dan veilig op een plaats waar
geen overstromingsgevaar bestaat.
Schakel de alarmknipperlichten in.

Na de regen moet de auto zo snel
mogelijk worden schoongemaakt om
te voorkomen dat zuur regenwater de
lak aantast.
Alvorens over met water doordrenkte
weggedeelten te rijden, moet de
diepte ervan worden vastgesteld. De
waterdiepte van een weggedeelte
mag niet meer bedragen dan de
hoogte van de onderrand van de
carrosserie van de auto.
Trap het rempedaal lichtjes in
nadat u een ondergelopen stuk
weggereden bent om te controleren
of de remmen normaal functioneren.
Als de remblokken nat zijn, zal de
remwerking duidelijk afnemen.


Draag geen slippers of hoge hakken
om te rijden. In de zomer stijgt
de bandenspanning naarmate de
temperatuur stijgt, waardoor de kans
op een klapband toeneemt.
Controleer bij het parkeren of er geen
gevaarlijke of brandbare materialen
rond de auto liggen.
Vermijd blootstelling van de auto aan
intens zonlicht tijdens het warme
seizoen, en vervoer geen ontvlambare
of explosieve sto󽗈en zoals aanstekers,
papierresten, sto󽗈en speelgoed,
parfums, enz. in de auto.


Controleer tijdens het
koude seizoen zorgvuldig de
veiligheidsvoorzieningen van de auto,
zoals stuur, remmen, verlichting,
dashboard, claxon, ruitenwissers, enz.
Na sneeuwval zijn de wegen glad.
Houd een stabiele snelheid aan en
maak geen snelle bewegingen zoals
plotseling optrekken, remmen en
sturen. Accelereer rustig en houd
de auto op een gemiddelde tot lage
snelheid.
Start en accelereer voorzichtig om
slippen en zijdelings wegglijden te
voorkomen.
Controleer de conditie van de
12V-accu (Fe-startaccu) regelmatig en
houd deze volledig opgeladen.
Houd wat reservegereedschap gereed
voor gebruik in geval van nood. Deze
kunnen bestaan uit: sneeuwkettingen,
ruitenkrabbers, zandzakken, en
noodknipperlichten.
124

Parkeer op een plek waar geen
sneeuw of water ligt, om te
voorkomen dat water bevriest en de
wielen tegenhoudt.
Leg een houten plaat onder de
banden om ze tegen sneeuw te
beschermen.
Vermijd parkeren onder bomen om
schade door vallend ijs te voorkomen.
Til als u de auto ergens heeft
geparkeerd de ruitenwisserarm op om
te voorkomen dat deze vastvriest aan
de voorruit, wat scheuren of schade
aan de wissermotor kan veroorzaken.
Sneeuwkettingen gebruiken
Monteer sneeuwkettingen op de voor- en
achterwielen voordat u gaat rijden onder
zware omstandigheden, zoals besneeuwde
of beijzelde wegen.

Sneeuwkettingen moeten paarsgewijs
op de voor- en achterwielen worden
gemonteerd.
Rijd nooit harder dan 30 km/u of
dan de voor de sneeuwkettingen
voorgeschreven snelheid, afhankelijk
van welke lager is. Rijd niet te snel,
versnel niet, vertraag niet en neem
geen scherpe bochten.
Gebruik het rempedaal op de juiste
manier bij het afremmen. Plotseling
remmen op besneeuwde of beijzelde
wegen zal de auto doen slippen,
driften of wegglijden. Houd een
veilige afstand tot de voorligger aan
en trap het rempedaal licht in als
dat nodig is. Houd er rekening mee
dat de sneeuwkettingen die op de
banden zijn gemonteerd voor de juiste
hoeveelheid wrijving kunnen zorgen,
maar slippen niet geheel kunnen
voorkomen.
Het gebruik van sneeuwkettingen
die niet aan de speci󽗉caties voldoen,
heeft een nadelige invloed op de
prestaties en de veiligheid van de
auto.

Sneeuwkettingen nooit op een droge
ondergrond gebruiken. Verwijder de
sneeuwkettingen zodra het wegdek
ijs- of sneeuwvrij is.

Plaatselijke voorschriften opvolgen
alvorens sneeuwkettingen aan te
brengen.


Interface Inleiding
1
Real-time beelden, afspeellijst en
instellingen kunnen worden geschakeld.
2
Video-opname, foto's maken en video
vergrendelen zijn beschikbaar.
3
Beelden aan de voorzijde van de auto
kunnen worden weergegeven.
125
08
BESTUREN
Real-time beeld

1. Installeer een SD-kaart.
2. Druk op de -knop op de
hoofdinterface van het touchscreen van
de middenconsole om de dashcam-
interface te openen.
3. Selecteer de video-opnameknop
in de functiemenubalk om het
dashcamsysteem te laten beginnen met
het steeds opnemen van beelden die zich
aan de voorzijde bevinden.
4. Tik nogmaals op de video-opnameknop
om de video-opname te stoppen.
Opgenomen video's kunnen in de
afspeellijst worden bekeken.

De auto is niet voorzien van een SD-
kaart; die moet u zelf aanscha󽗈en
en installeren. (Zie 
).

Tik op de -knop op de dashcam-
interface om foto's te maken. Het systeem
zal foto's nemen van de beelden aan de
voorzijde van de auto en deze opslaan op
de SD-kaart.

Tik op de -knop op de dashcam-
interface om de eerste 20 seconden tot de
laatste 10 seconden van de momenteel
opgenomen video's te vergrendelen.
Vergrendelde video's kunnen worden
bekeken door te tikken op


op het touchscreen
van de middenconsole.

Vergrendelde video's worden niet
overschreven.
Afspeellijst
Opgenomen reisvideo's, vergrendelde
video's en gemaakte foto's kunnen worden
bekeken.
Instellingen
De tijdsduur van de video-opname, de
opnameresolutie en het wissen van
gegevens kunnen worden ingesteld.

Eenmaal gewiste gegevens kunnen
niet worden hersteld. Denk twee keer
na voordat u gegevens verwijdert.

De camera in de auto wordt voor sommige
apps gebruikt als deze via het touchscreen
op de middenconsole moeten worden
opgeroepen. De afdekking van de
cameralens kan worden gesloten als deze
niet nodig is.
126

Om privacyredenen is de camera
in de auto uitgeschakeld en alleen
ingeschakeld als dat nodig is via het
touchscreen in de middenconsole.





Als de snelheid van de auto hoger is dan
ongeveer 10 km/u, worden alle portieren
automatisch vergrendeld.


Deze auto is voorzien van de regeneratief
remmen modus, die gebruik maakt
van een elektromotor om de kinetische
energie, die door de auto tijdens het
remmen of uitrollen wordt gegenereerd,
om te zetten in elektrische energie. Deze
energie wordt vervolgens opgeslagen in de
hoogspanningsaccu, wat de actieradius van
de auto vergroot.
Bedieningsmethode
Als de auto is ingeschakeld, duwt of trekt
u aan de energie-regeneratieknop om
de grotere of standaard regeneratieve
remmodus te selecteren. Na het instellen
zal de instrumentencluster de ingestelde
modus weergeven.
U kunt ook het menu

openen of op /


tikken om

of

te kiezen als regeneratieve
remmodus.

Als het AEB-systeem wordt
geactiveerd of het rempedaal snel tot
een bepaalde diepte wordt ingetrapt,
zal de auto eerst remmen en zal er
geen energie worden gewonnen door
het regeneratief remmen.


Volgas kan worden bereikt als:
De laadstatus van de
hoogspanningsaccu 95% of hoger is;
De auto in de SPORT-modus
staat. (Zie 

.).
Roep de versnellingstimer-interface
op in de menu-informatie. (Zie


.)

Houd rekening met alle relevante
veiligheidsmaatregelen wanneer u
deze functie gebruikt.
Controleer voordat u met deze functie
gaat rijden of de banden-, rem-
en andere functies van de auto in
optimale staat zijn.
Gebruik deze functie niet bij slecht
zicht (bijv. stof, nevel en 's nachts).
127
08
BESTUREN

Gebruik deze functie niet op gladde,
besneeuwde, modderige of met water
ondergelopen wegen, noch op gras,
zand, enz.
Gebruik deze functie niet op wegen
met complexe verkeerssituaties (bijv.
op kruispunten, met voetgangers of
andere verkeersdeelnemers).
Gebruik deze functie niet voordat u
volledig vertrouwd bent met de auto,
om ongelukken te voorkomen.
128
PARKEREN
09 Buitenspiegel automatisch kantelen 130
Parkeerhulp ....................................... 130
Panoramische weergave .................. 131
130



Als deze functie is ingeschakeld, kantelen
beide buitenspiegels automatisch omlaag
bij het achteruitrijden om het zicht op de
onderzijde aan beide kanten van de auto te
verbeteren.
Bedieningsmethode
De functie

kan
worden in- of uitgeschakeld als de auto
ingeschakeld is, door op het touchscreen
van de middenconsole te tikken op
/


.
Als u de auto in zijn "Achteruit" zet zullen,
als deze functie is geactiveerd, beide
buitenspiegels automatisch in een vooraf
ingestelde hoek omlaagklappen.

Het Parkeerhulpsysteem werd ontworpen
om te helpen bij het achteruitrijden door 8
radarsensoren aan de voor- en achterzijde
van de auto te benutten. Tijdens het
parkeren geeft het parkeerhulpsysteem
de afstand tussen de auto en een obstakel
weer, door middel van beelden die worden
weergegeven op het touchscreen in de
middenconsole en piepsignalen om te
waarschuwen voor objecten in de buurt.
Bedieningsmethode
De

kan worden
in- of uitgeschakeld door op /


te tikken of door in het menu

op het touchscreen
van de middenconsole

te
selecteren.
Het Parkeerhulpsysteem schakelt
automatisch in als de auto in de
achteruit gezet wordt.

Bij het achteruitrijden wordt op
het touchscreen automatisch de
"Panoramische weergave"-interface
weergegeven.
Als het achteruitrijden ophoudt, keert
het scherm naar het vorige beeld
terug.
Sensorpositie en detectiebereik
 

Beide voorkanten 600
Middenvoor 1200
Beide achterkanten 600
Middenachter 1200
131
09
PARKEREN
Functionerende status

 
~700-1200 Langzaam
~300-700 Snel
~0-300 Constant
~300-600 Snel
~0-300 Constant
Als u met een snelheid van minder dan 10
km/h rijdt, terwijl het parkeerhulpsysteem
is ingeschakeld, hoort u een pieptoon als
de sensor een obstakel binnen zijn bereik
detecteert.
Het geluidssignaal versnelt naarmate de
auto het obstakel nadert. Als de afstand
binnen ca. 0,3 m ligt, verandert het piepen
in een constante toon. Op dit punt moet
het voertuig stoppen om een botsing te
voorkomen.
Systeembeperkingen
Het systeem detecteert mogelijk geen
obstakels als:
Sensoren bedekt worden door of er
vreemde voorwerpen op bevestigd zijn.
Obstakels kunnen draden, hekken,
touwtjes of andere kleine voorwerpen zijn.
Obstakels zijn scherp re󽗊ecterende of
kegelvormige objecten.
Obstakels zijn katoen, sneeuw,
radiogolven absorberende materialen,
voorwerpen waarvan het oppervlak
geen detectiesignalen weerkaatst,
of kunnen gedragen kleding zijn met
dergelijke kenmerken.
Er tegelijk een ultrasoon geluid
van dezelfde frequentie is, zoals
metaallawaai, lawaai van gasemissie
onder hoge druk, claxongeluid dat tegen
de sensor klinkt, enz.
Het achteruitrijden op een helling
plaatsvindt.
Het rijden op gras of hobbelige wegen
plaatsvindt.
Het rijden onder slechte
weersomstandigheden plaatsvindt.

Het parkeerhulpsysteem dient
alleen ter oriëntatie en kan niet
garanderen dat alle obstakels
onder alle omstandigheden worden
gedetecteerd. Controleer bij het
parkeren altijd de omgeving.
Laat geen water onder hoge druk of
stoom in direct contact komen met de
sensoren als u de auto wast, aangezien
dit
de sensoren kan beschadigen.


Het Panoramische weergavesysteem
legt levensechte beelden rondom de
auto vast met vier camera's die aan de
buitenzijde zijn geplaatst. Een speci󽗉ek
algoritme bouwt het panoramische
beeld op en geeft het weer op het
touchscreen in de middenconsole. De
omgeving van het voertuig wordt in real
time weergegeven en de dode hoeken
worden verkleind. Deze functie maakt
het ook mogelijk de bewegingen van het
voertuig te voorspellen met behulp van de
stuurwielhoek, de grootte van het voertuig
en andere parameters. Deze informatie
wordt vervolgens geïntegreerd in de
panoramische weergave om de bestuurder
te helpen de huidige omstandigheden
beter te begrijpen en veilig te rijden.
132
Panoramische weergave in-/
uitschakelen
Druk op de -knop, links op het
stuurwiel, om het Panoramische
weergavesysteem in of uit te schakelen.
Als u in Drive schakelt, schakelt het
Panoramische weergavesysteem
automatisch in.
Bij het schakelen naar Drive en/of het
inschakelen van de linker/rechter
richtingaanwijzer, wordt het
panoramische weergavesysteem
automatisch ingeschakeld. De


-functie kan worden
ingeschakeld door te tikken op
/


op het touchscreen van de
middenconsole.
Wanneer het Parkeerhulpsysteem wordt
geactiveerd, wordt het Panoramische
weergavesysteem automatisch
ingeschakeld. De


functie kan
worden ingeschakeld door te tikken op
/


op het touchscreen van de
middenconsole.
Als de auto de snelheidslimiet
overschrijdt, wordt het Panoramische
weergavesysteem automatisch
uitgeschakeld.
Tik op de knop op het beginscherm
om de interface Panoramische weergave
te openen.
Interface

De weergaven schakelen om van voor naar
achter, links en rechts van de auto in de
Panoramische weergavemodus, of door het
menu in te stellen.

Tik op de weergavepictogrammen
in deze interface, en de individuele
corresponderende weergaven worden
getoond in het beeldgebied.

De real-time weergave buiten het voertuig
onder een ingestelde hoek kan in dit gebied
worden weergegeven.

De status van het voertuig en de kijkhoek
in het bovenaanzichtgebied en het
beeldgebied kunnen worden ingesteld.
Omschakeling kijkhoek

Bij het schakelen naar Drive:
De beeldweergave schakelt automatisch
naar het vooraanzicht.
Bij het inschakelen van de linker
richtingaanwijzer schakelt het getoonde
beeld automatisch naar het beeld van
het linker voorwiel.
Bij het inschakelen van het rechter
richtingaanwijzer, schakelt het
133
09
PARKEREN
weergegeven beeld automatisch naar
het rechter voorwiel.
Als u de auto in de Achteruit zet, schakelt
de beeldweergave automatisch naar het
achteraanzicht.

Tik op het pictogram Kijkhoek om de
betre󽗈ende kijkhoekmodus te openen.
Tik op de knop om de
3D-panoramische weergavemodus te
openen. In de 3D-modus kunt u het
voertuigbeeld aanraken en slepen of
rechtsonder op het pictogram van de
kijkhoek tikken om tussen de verschillende
kijkhoeken te schakelen.

Tik op de knop om het
Parkeerhulpsysteeem in of uit te schakelen.
Als deze functie is ingeschakeld, geeft het
beeld een waarschuwing weer wanneer
het voertuig een obstakel nadert. Zie het
hoofdstuk  .

Tik op de knop of op het
Bovenaanzichtgebied om over te schakelen
tussen de fysieke voertuigmodus en de
transparante voertuigmodus.
In de transparante voertuigmodus kan
het wegdek onder het voertuig worden
bekeken in het bovenaanzichtgebied.

Vertrouw nooit op de
Panoramaweergave tijdens het rijden,
aangezien deze functie geen real-time
beeldvorming mogelijk maakt en de
beeldinterface de omgeving onder het
voertuig niet volledig kan weergeven.
Functie-instellingen

Druk op "Schakelaar" om de kleur van de
voertuigcarrosserie in de weergave te wijzigen.

Als deze functie is ingeschakeld
zullen, bij het rijden met een snelheid
van minder dan 10 km/u met
ingeschakeld parkeerhulpsysteem, het
parkeerhulpsysteem en het panoramische
weergavesysteem automatisch worden
ingeschakeld als de sensor een obstakel in
het detectiebereik detecteert.
134

Als u deze functie activeert, wordt
het Panoramische weergavesysteem
automatisch ingeschakeld wanneer u in
Drive schakelt en/of de richtingaanwijzer
inschakelt.

Aangezien het Panoramische
weergavesysteem gebruik maakt van
groothoek 󽗉sheye-camera's, kunnen
objecten op het beeldscherm vervormd
lijken.
Het Panoramische weergavesysteem
is uitsluitend bedoeld als hulp bij het
parkeren/rijden. Controleer altijd de
omgeving tijdens het parkeren/rijden
om ongelukken te voorkomen.
Gebruik het panoramische
weergavesysteem alleen als de
buitenspiegels volledig uitgeklapt en de
portieren gesloten zijn.
Bestuurders moeten meerdere
benaderingen gebruiken om de
afstand tussen de auto en objecten
te beoordelen, aangezien objecten
die op de "Panoramische weergave"-
interface worden weergegeven
mogelijk verschillen van hoe ze
werkelijk zijn, vooral wanneer de auto
dichter bij objecten komt.

De camera's zijn geïnstalleerd op
de grille aan de voorzijde, onder
de linker- en rechterbuitenspiegels
en boven de kentekenplaat aan de
achterzijde. Zorg ervoor, dat er niets
voor de camera's in de weg zit.
Laat geen water onder hoge druk of
stoom in direct contact komen met de
cameras als u de auto wast, aangezien
dit de sensoren kan beschadigen.

Als de auto wordt gestart en het
infotainmentsysteem nog niet
volledig is geactiveerd, reageert de
displayinterface van "Panoramische
weergave" vertraagd of knippert
het scherm telkens als de startknop
van "Panoramische weergave"
wordt ingedrukt of als de auto in
zijn achteruit wordt gezet. Dit is het
normale inschakelproces van de
camera's en vormt geen reden tot
bezorgdheid.
Als het voertuig langzaam rijdt,
kan het beeld onder het voertuig
en het beeld buiten het voertuig
scheefgetrokken zijn, doordat de
transparante panoramische weergave
wordt beïnvloed door veranderingen
in de snelheid van het voertuig of
door frequent remmen.
UITSTAPPEN
10 Klaarmaken voor het uitstappen ..... 136
Ontgrendeling van binnenuit........... 136
Uitstaphulp........................................ 137
Na het uitstappen ............................. 137
Alarm ruit/zonnedak open ............... 137
136



Raadpleeg het gedeelte 
.

Zie het hoofdstuk 
.


1. Trap het rempedaal in, stop de auto en
druk op de versnellingspook in "P" om
naar Parkeren te schakelen.
2. Druk op de "START/STOP"-knop om uit te
schakelen.

1. Trap het rempedaal in, stop de auto en
druk op de versnellingspook in "P" om
naar Parkeren te schakelen.
2. Houd de Startknop van de
afstandsbediening ingedrukt om de auto
van buitenaf uit te schakelen.

Wanneer de elektronische parkeerrem
(EPB) niet automatisch in werking
treedt als u Parkeren inschakelt, a.u.b.
contact opnemen met een door BYD
erkende dealer of serviceprovider.




Als de auto wordt uitgeschakeld, worden
alle portieren automatisch ontgrendeld.


Druk op de -knop om alle portieren te
ontgrendelen.
10
UITSTAPPEN
137




Trek aan de interieurhandgreep om het
betre󽗈ende portier te ontgrendelen.
Nogmaals aan de interieurhandgreep
trekken om het portier te openen.

Aan de interieurhandgreep trekken om het
betre󽗈ende portier te openen.

Als het kinderslot is geactiveerd,
kunnen achterportieren niet
worden geopend door aan de
interieurhandgrepen te trekken.

Wanneer de auto is ingeschakeld, tikt u op
/


op het touchscreen van de
middenconsole om de gewenste modus te
selecteren.
Als deze functie is ingeschakeld, wordt
het stuurwiel ingetrokken en schuift de
bestuurdersstoel naar achteren zodra
de auto is uitgeschakeld en het portier
linksvoor geopend wordt, wat het
uitstappen vereenvoudigt.


Als de auto is uitgeschakeld en het
portier linksvoor wordt geopend, klinkt
er een pieptoon en wordt de melding
"Ruiten/zonnedak opengelaten" op de
instrumentengroep weergegeven als er een
ruit of het zonnedak is opengelaten.
138
OPLADEN
11 Instructies voor het opladen ............ 140
Oplaadpoort ...................................... 143
Opladen uit wisselstroom-aansluiting ....144
Gelijkstroom-opladen ......................146
Slim opladen ..................................... 146
Compatibiliteit van voertuig en op-
laad-infrastructuur ........................... 147
140


Voorzorgsmaatregelen bij het
opladen
Kinderen moeten onder toezicht staan
wanneer ze zich in de buurt van een
aangesloten oplaadapparaat bevinden.
Het voertuig in een veilige omgeving
opladen (uit de buurt van vuur of
warmtebronnen).
Inspectie en procedure vóór het
opladen:
»Controleer of er geen afwijkingen
zijn met de voedingsapparatuur, de
oplaadconnector, de oplaadpoort,
de adapter, enz. zoals kabelslijtage,
corrosie van de poort, scheuren van
het omhulsel of vreemde sto󽗈en in de
poort.
»Niet opladen als de metalen
aansluiting van de stroomstekker/
uitgang of de laadconnector/poort
beschadigd is of los zit als gevolg van
roest of corrosie. Neem contact op
met een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.
»Als er duidelijke vlekken of vocht
op de stekker/het stopcontact of de
oplaadstekker/-poort zitten, deze
dan afvegen met een droge, schone
doek om er zeker van te zijn dat de
verbinding droog en schoon is.
Gebruik alleen gecerti󽗉ceerde
oplaadapparatuur die speciaal voor
elektrische voertuigen is ontworpen:
»Probeer de oplaadapparatuur niet
zelf te wijzigen, te demonteren of
te onderhouden. Er zitten geen
onderdelen in die door de gebruiker
kunnen worden gerepareerd.
»Niet-gecerti󽗉ceerde producten zijn ten
strengste verboden.
Om schade aan de oplaadapparatuur te
voorkomen:
»Niet op de oplaadapparatuur slaan
en deze niet blootstellen aan vallen of
botsingen om mechanische schade te
voorkomen.
»De oplaadapparatuur niet blootstellen
aan hitte.
Als de laadstatusbalk (SOC) op het
instrumentenpaneel rood gekleurd is,
betekent dit dat de accu bijna leeg is. Het
voertuig onmiddellijk opladen. Als u dit
niet doet, dan kan dit de acculevensduur
bekorten en de rijervaring in gevaar brengen.
Om veiligheidsredenen wordt
aanbevolen het voertuig uit te schakelen
voordat u het oplaadt.
Apparatuur nooit met natte handen
bedienen om het risico op elektrische
schokken te verkleinen.
De oplaadconnector vóór het opladen
insteken:
»Zorg ervoor dat er zich geen vreemde
voorwerpen in de oplaadconnector
en de oplaadpoort bevinden, en dat
het beschermkapje tegen elektrische
schokken van de oplaadconnector
aansluiting niet los zit of vervormd is.
»Terwijl u de oplaadconnector
vasthoudt, richt u deze op de
oplaadpoort en duwt u deze naar
binnen. Controleer of deze goed is
ingestoken.
Als er iets afwijkt aan het voertuig of de
oplaadapparatuur bij het opladen, moet
u dit onmiddellijk stoppen en contact
opnemen met een door BYD erkende
dealer of serviceprovider.
Voer tijdens het opladen geen reparaties
of tests uit aan het voertuig.
Tijdens het opladen moeten de volgende
voorzorgsmaatregelen worden genomen
om schade te voorkomen:
»Niet met de oplaadconnector
schudden. Dit kan de oplaadpoort van
het voertuig beschadigen.
»Gezien het risico op blikseminslag
wordt het afgeraden de auto tijdens
onweer op te laden.
Voorzorgsmaatregelen tijdens het
opladen:
11
OPLADEN
141
»Om een goede stroomtoevoer tijdens
het opladen te garanderen, wordt het
afgeraden om elektrische apparaten
met een hoog vermogen - zoals de
airconditioner - van het voertuig in te
schakelen.
»Het wordt aanbevolen het voertuig
tijdens het opladen op een
geventileerde plaats te parkeren.
Gebruik de driehoekige haak van de
oplaadadapter: hang de haak na het
opladen op om beschadiging van de
oplaadkabel te voorkomen.
Het oplaadsysteem stopt automatisch
als de accu volledig is opgeladen.
Om het opladen te onderbreken,
moet u eerst de voedingsapparatuur
uitschakelen voordat u de
oplaadadapter loskoppelt.
Het uittrekken van de oplaadconnector
na het opladen:
»Stop het opladen en ontgrendel de
oplaadconnector.
»Houd de oplaadconnector vast en trek
deze er horizontaal uit.
»Trek de oplaadconnector er niet met
geweld uit als de vergrendeling van
de oplaadpoort is geactiveerd. Als
u dat wel doet, kan de oplaadpoort
beschadigd raken.
Nadat de oplaadconnector is
afgekoppeld, brengt u de beschermkap
van de oplaadpoort weer aan en sluit u
het klepje van de poort.
Zorg ervoor dat de oplaadapparatuur
is afgekoppeld voordat u de auto
inschakelt.
Als de auto gedurende een langere
periode (meer dan een maand) niet in
gebruik is geweest, wordt aanbevolen
deze voordat u gaat rijden volledig op te
laden om de levensduur van de accu te
verlengen. Tevens wordt aanbevolen het
voertuig één keer per maand op te laden
wanneer het niet in gebruik is.
Mocht worden gedetecteerd dat de accu
te warm of te koud is, dan activeert het
systeem automatisch de functie "accu
koelen of verwarmen".
Als de koel- of verwarmingsfunctie van
de accu is geactiveerd, is het normaal
dat de oplaadtijd iets wordt vertraagd en
dat de lading iets toeneemt.
De tijd die nodig is om de accu volledig
op te laden varieert afhankelijk van de
oplaadmodus, SOC, accutemperatuur,
servicetijd, omgevingstemperatuur en
andere omstandigheden.
Als het klepje van de oplaadpoort
bevroren is en niet kan worden geopend,
gebruik dan warm water om het te
openen, maar forceer het openen niet.
De auto bij warm weer opladen in een
koele en geventileerde ruimte.

Wanneer het klepje van de
oplaadpoort is vergrendeld, mag u
het niet forceren om het te openen.
Als de beschermkap van de
oplaadpoort volledig open staat, mag
u het klepje van de oplaadpoort niet
sluiten.
Oplaadmodus
Om te voorkomen dat de accu leegraakt
en de rijervaring verslechtert, is het zeer
belangrijk dat u tijdig oplaadt en de
benodigde SOC-waarde inschat voordat u
gaat rijden.
Het voertuig beschikt over de volgende
oplaadmodi:
Gepland opladen (Laad het voertuig
regelmatig op een geplande oplaadtijd)
Onmiddellijk opladen (het opladen
begint onmiddellijk nadat de
oplaadconnector is aangesloten of
bediend)

De modus Gepland laden
ondersteunt alleen opladen via
wisselstroomaansluiting.
142
Oplaadapparatuur


1 Oplaadconnector
2 Oplaadstekker
3 Oplaadkabel
4 Oplaadadapter

1 Oplaadstekker van de auto
2 Oplaadkabel
3
Oplaadstekker van de paal
Oplaadstatus aanduiding

  
Flits Verbinding maken
voor opladen
AAN Gepland opladen
Flits Opladen
AAN Opladen voltooid
AAN Fout tijdens opladen

De oplaadconnector kan niet
worden ontkoppeld als het
oplaadindicatielampje geel knippert
of continu brandt.
11
OPLADEN
143

  
AAN Ingeschakeld
AAN Oplaadapparatuur
aangesloten
Flits Opladen
AAN Opladen voltooid
Flits Overspanning of
onderspanning
AAN Fout tijdens opladen

De oplaadpoort bevindt zich rechts,
achterin de auto.
Ontgrendel de auto, druk op de achterste
rand van het oplaadpoortklepje om de
oplaadpoort te openen.
Breng de beschermkap van de oplaadpoort
aan.

Zorg ervoor dat de beschermkap
van de oplaadpoort is aangebracht
voordat u het klepje sluit.


Dit voertuig is uitgerust met een
oplaadpoortvergrendeling om te
voorkomen dat de oplaadconnector wordt
weggenomen. Het wordt aanbevolen deze
functie te activeren.
Oplaadpoortvergrendeling
activeren
144
Tik op /

op het
touchscreen van de middenconsole om de
functie

te
activeren.
Als de oplaadconnector eruit moet worden
getrokken terwijl deze functie is
geactiveerd, drukt u tweemaal op de
ontgrendelingsknop van de
afstandsbedieningssleutel om de
connector eruit te trekken.
Deactiveren van de
vergrendeling van de
oplaadpoort
De vergrendeling van de oplaadpoort
wordt automatisch gedeactiveerd wanneer
de auto wordt ontgrendeld.
Als de oplaadconnector niet naar
buiten komt vanwege een storing in
de oplaadpoortvergrendeling, kan
deze handmatig worden ontgrendeld.
Raadpleeg het gedeelte 

.

Het wordt aanbevolen de
vergrendeling van de oplaadpoort
tijdens het opladen te activeren.






Opladen met huishoudelijke
oplaadapparatuur:
1. Inschakelen.
Steek de stekker van de
huishoudelijke oplader in het
stopcontact.
2. Open het klepje van de oplaadpoort
en verwijder de beschermkap van de
langzame oplaadpoort.
3. Steek de oplaadstekker in de
oplaadpoort.
4. Bevestig de aansluiting:
Het oplaadconnector indicatielampje
van het instrument brandt.
Het oplaadpoortindicatielampje
knippert groen.
Het indicatielampje van de
oplaadadapter knippert groen.
5. Als het opladen klaar is, drukt u
tweemaal op de ontgrendelknop
van de afstandsbedieningssleutel en
trekt u de oplaadconnector eruit.
6. Haal de oplaadconnector uit het
stopcontact.
7. Plaats de beschermkap van de
oplaadpoort terug en sluit de klep.
8. Pak de oplader en berg deze op de juiste
manier op.
11
OPLADEN
145



1. Open het klepje van de oplaadpoort
en verwijder de beschermkap van de
wisselstroom-oplaadpoort.
2. Steek de oplaadstekker van het voertuig
in de oplaadpoort.
3. Steek de oplaadstekker van de
oplaadpaal in de ontlaadpoort.
4. Schakel de oplaadpaal in.
Schakel de oplaadpaal in door
de bedieningsinstructies van de
oplaadpaal te volgen.
5. Bevestig de aansluiting:
Het oplaadconnector indicatielampje
van het instrument brandt.
Het oplaadpoortindicatielampje
knippert groen.
6. Beëindig het opladen.
Schakel de oplaadpaal uit door
de bedieningsinstructies van de
oplaadpaal te volgen.
7. Trek de oplaadstekker van de oplaadpaal
uit het stopcontact.
8. Druk tweemaal op de ontgrendelknop
van de afstandsbedieningssleutel
om de oplaadstekker te ontkoppelen.
9. Plaats de beschermkap van de
oplaadpoort terug en sluit de klep.
10. Pak de oplader en berg deze op de
juiste manier op.

De bovenstaande methode is voor
algemeen gebruik bestemd en kan
enigszins verschillen afhankelijk
van de gebruikte oplaadpaal. Volg
de speci󽗉eke instructies van de
oplaadpaal.

Het instrument geeft weer: “Herinnering:
IGN UIT, houd ingedrukt om oplaadtijd
in te stellen" als de oplaadconnector wordt
aangesloten of het voertuig uitgeschakeld
wordt. Plan het opladen als volgt:
1. Open het klepje van de oplaadpoort
en verwijder de beschermkap van de
wisselstroom-oplaadpoort.
2. Steek de oplaadstekker in de
oplaadpoort.
3. Inschakelen.
Methode 1: Steek de stekker van
de huishoudelijke oplader in het
stopcontact.
Methode 2: Schakel de oplaadpaal in
volgens de bedieningsinstructies.
4. Starttijd van het opladen instellen.
Houd de -knop aan de
rechterkant van het stuurwiel
ingedrukt om de interface voor het
instellen van de Geplande Oplaadtijd
te openen.
Druk op / aan de rechterkant
van het stuurwiel om te schakelen
tussen uren of minuten.
Rechterrol op het stuurwiel op en
neer rollen om de starttijd voor
gepland opladen in te stellen.
Druk op de rechterrol op het stuurwiel
om de starttijd te bevestigen.
5. Nadat de oplaadtijd is gepland, toont het
instrument de aftelinterface "Gepland
opladen".
146
6. Beëindig het opladen.
Methode 1: trek de stekker uit het
stopcontact.
Methode 2: schakel de oplaadpaal uit
volgens de bedieningsinstructies.
7. Druk tweemaal op de ontgrendelknop
van de afstandsbedieningssleutel
om de oplaadstekker te ontkoppelen.
8. Plaats de beschermkap van de
oplaadpoort terug en sluit de klep.
9. Pak de oplader en berg deze op de juiste
manier op.

De oplaadstekker kan worden
aangesloten voor of na het instellen
van de geplande oplaadtijd, maar niet
na de geplande tijd voor het starten
van het opladen.
De geplande oplaadfunctie kan niet
worden gebruikt als de SOC lager is
dan 15%.


Opladen in de gelijkstroom-modus:
1. Open het klepje van de oplaadpoort en
verwijder de twee beschermkapjes.
2. Steek de oplaadconnector erin.
3. Schakel de oplaadpaal in.
Schakel de oplaadpaal in volgens de
bedieningsinstructies.
4. Bevestig de aansluiting:
Het oplaadconnector indicatielampje
van het instrument brandt.
Het oplaadpoortindicatielampje
knippert groen.
5. Beëindig het opladen.
Schakel de oplaadpaal uit volgens de
bedieningsinstructies.
6. Druk tweemaal op de ontgrendelknop
van de afstandsbedieningssleutel
om de oplaadstekker te ontkoppelen.
7. Plaats de beschermkap van de
oplaadpoort terug en sluit de klep.
8. Pak de oplader en berg deze op de juiste
manier op.

De bovenstaande methode is voor
algemeen gebruik bestemd en kan
enigszins verschillen afhankelijk
van de gebruikte oplaadpaal. Volg
de speci󽗉eke instructies van de
oplaadpaal.

Om stroomverlies van de 12V-accu (Fe-
startaccu) te voorkomen, wordt de slimme
oplaadfunctie geactiveerd en wordt
de stroom van de hoogspanningsaccu
ingeschakeld om deze op te laden
als tegelijkertijd aan alle volgende
voorwaarden wordt voldaan:
De voorklep is gesloten.
Het voertuig is uitgeschakeld.
De accu mag worden ontladen.
12V accu laadstatus (SOC) is onder de
gespeci󽗉ceerde limiet
11
OPLADEN
147

Wanneer het voertuig gedurende een
langere periode inactief is geweest,
kan de functie voor slim opladen
worden geactiveerd.
De stroom voor slim opladen is
afkomstig van de hoogspanningsaccu
van het voertuig, waardoor de SOC
van de accu kan dalen.


Tijdens het opladen bij lage temperaturen
(lager dan 5° C) wordt het systeem voor
thermisch beheer van de accu automatisch
geactiveerd om een optimale temperatuur
en oplaadprestatie te garanderen.
Tijdens het opladen in de AC-modus
activeert u het thermisch beheersysteem
van de accu via het touchscreen op de
middenconsole om de accu warm te
houden. Het systeem schakelt over op
de accuverwarmingsmodus nadat het
opladen is voltooid, dus houd de laadpaal
aangesloten, want deze zal het thermische
managementsysteem van de accu
inschakelen en de accu tot 18 uur lang warm
houden. Deze functie moet van geval tot
geval worden geactiveerd.

Als de omgevingstemperatuur
hoger is dan 5℃ , zal het thermische
beheersysteem van de accu niet in
werking treden.
Als het opladen via de
wisselstroomaansluiting om welke
reden dan ook wordt onderbroken
voordat het voertuig volledig is
opgeladen, vindt er geen thermisch
beheer van de accu plaats.



De volgende etiketten conform DIN
EN 17186 geven informatie over of de
plaatselijke stroomvoorziening geschikt
is voor het voertuig. De etiketten
bevinden zich op de oplaadcontactdoos
van het voertuig, onderdelen van
de lokale oplaadinfrastructuur
(oplaadstation, contactdoos) en op de
oplaadkabel. De etiketten verwijzen naar
gestandaardiseerde oplaadsystemen
volgens DIN EN 62196.
C L
148
VERGRENDELING
12 Vergrendeling van buitenaf .............. 150
Anti-diefstalalarm ............................. 151
Buitenspiegels in- en uitklappen ..... 152
Verlichting na het verlaten van
& voor het instappen ........................ 153
150


Het voertuig kan worden vergrendeld met:
Afstandsbedieningssleutel;
Microschakelaar;
Interieurschakelaar bagageruimteklep;
NFC-sleutelkaart*.

Vergrendelen met de mechanische
sleutel is een onconventionele
manier van vergrendelen.
Raadpleeg voor noodvergrendeling
met de mechanische sleutel
het hoofdstuk 

!
De functie


kan worden geactiveerd
door te tikken op /



op het touchscreen
van de middenconsole. Nadat de
functie is geactiveerd, klappen de
buitenspiegels automatisch in
wanneer de auto van buitenaf wordt
vergrendeld.
Als de bestuurder de auto probeert
te vergrendelen terwijl een portier
of de voorklep niet gesloten is,
hoort u een pieptoon, knipperen de
richtingaanwijzers niet en klappen
de buitenspiegels niet in (als de
functie Automatisch inklappen van
de spiegels is ingeschakeld), wat
betekent dat het vergrendelen is
mislukt.
Controleer of de auto met succes is
vergrendeld door te controleren of
alle ruiten en het zonnedak gesloten
zijn.

Als de auto UIT staat, met alle portieren
en de voorklep gesloten, en de
afstandsbedieningssleutel binnen bereik.
Druk op de -knop om alle portieren
gelijktijdig te vergrendelen. De
richtingaanwijzers knipperen eenmaal
en de buitenspiegels klappen
automatisch in (als de functie
Automatisch inklappen van de
buitenspiegels is ingeschakeld).
Houd de vergrendelknop ingedrukt om
de auto te vergrendelen en alle ruiten
automatisch te sluiten. (Om de functie


te activeren, tikt u op
/


op
het touchscreen van de middenconsole).


151
VERGRENDELING
12
De microschakelaar kan worden gebruikt
wanneer de auto uitgeschakeld is en alle
portieren en de voorklep gesloten zijn.
Loop met de afstandsbedieningssleutel
naar de activeringszone van de portieren
links/rechtsvoor en:
Druk op de microschakelaar op
de portierhandgreep om alle
portieren tegelijk te vergrendelen.
De richtingaanwijzers knipperen
eenmaal en de buitenspiegels
klappen automatisch in (als de
functie Automatisch inklappen van de
buitenspiegels is ingeschakeld).
Houd de microschakelaar ingedrukt om
de auto te vergrendelen en alle ruiten
automatisch te sluiten. (Om de functie


te activeren,
tikt u op
/



op het
touchscreen van de middenconsole).



Als de auto UIT staat, met de bagageruimte
geopend, maar alle portieren en de
voorklep gesloten zijn, loopt u met de
afstandsbedieningssleutel naar achteren
en drukt u op de knop om de
bagageruimte te sluiten en de auto te
vergrendelen. De richtingaanwijzers
knipperen eenmaal en de buitenspiegels
klappen automatisch in (als de functie
Automatisch inklappen van de
buitenspiegels is ingeschakeld).


Als de auto UIT staat en alle portieren en
de voorklep gesloten zijn, plaatst u de
NFC-sleutelkaart op het "NFC"-merkteken
op de linker buitenspiegel om alle
portieren tegelijkertijd te vergrendelen. De
richtingaanwijzers knipperen eenmaal en
de buitenspiegels klappen automatisch in
(als de functie Automatisch inklappen van
de buitenspiegels is ingeschakeld).

Als de auto in de anti-diefstalalarmmodus
staat, gaat de claxon en knipperen de
richtingaanwijzers als er een portier of de
bagageruimteklep wordt geopend.
Activeren van het anti-
diefstalalarm
1. Zorg ervoor dat de auto UIT staat.
2. Laat alle inzittenden de auto verlaten.
3. Vergrendel de auto. Het indicatielampje
van het anti-diefstalalarm blijft
10 seconden aan tot het anti-
diefstalalarmsysteem automatisch
geactiveerd is en het indicatielampje
gaat knipperen.
152

Loop weg van de auto zodra het
indicatielampje van het anti-
diefstalsysteem begint te knipperen.
Triggering van het anti-
diefstalalarm
Het anti-diefstalalarm wordt getriggerd als:
Een portier, de bagageruimteklep
of voorklep wordt ontgrendeld
zonder gebruik te maken van de
afstandsbedieningssleutel of de NFC-
sleutelcard*.
Anti-diefstalalarm overslaan
Het anti-diefstalalarm wordt overgeslagen
als:
De auto wordt ontgrendeld met de
afstandsbedieningssleutel;
De auto wordt ontgrendeld met de
microschakelaar;
De auto wordt ontgrendeld met de NFC-
sleutelkaart*;
De bagageruimte wordt geopend met de
afstandsbedieningssleutel;
De auto wordt gestart met de
afstandsbedieningssleutel.

Breng geen wijzigingen aan in het
anti-diefstalalarmsysteem aangezien
dit kan leiden tot systeemstoringen.



Om de buitenspiegels handmatig in te
klappen, trekt u eraan.
Duw in de tegenovergestelde richting om
ze uit te klappen.

Zorg ervoor dat u de buitenspiegels
uitklapt voordat u gaat rijden.

Klap de buitenspiegels niet te
vaak handmatig in. Als u dat wel
doet, kan het interne elektrische
inklapmechanisme beschadigd raken
en kan de automatisch inklapfunctie
storingen gaan vertonen.
153
VERGRENDELING
12


Wanneer de auto is ingeschakeld, kan het

worden in- of uitgeschakeld door op het
touchscreen van de middenconsole op
/


te tikken:
De buitenspiegels klappen automatisch
in wanneer het voertuig is vergrendeld.
De buitenspiegels klappen automatisch
uit wanneer de auto wordt ontgrendeld.





Wanneer deze functie is geactiveerd en aan
de juiste gebruiksvoorwaarden is voldaan,
blijven de koplampen gedurende een
vooraf ingestelde periode branden nadat
de auto is vergrendeld.
Bedieningsmethode
1. Als de auto is ingeschakeld, tikt u op
/


op het touchscreen
van de middenconsole om de

in te
schakelen en de tijd in te stellen dat de
verlichting blijft branden.
2. Draai de eindknop van de
combischakelaar in de stand , of
.
3. Wanneer de auto UIT en vergrendeld
is, blijven de koplampen branden
gedurende de vooraf ingestelde duur als
de buitenverlichting gedimd is.


Wanneer deze functie is geactiveerd en aan
de juiste gebruiksvoorwaarden is voldaan,
blijven de koplampen automatisch
gedurende een ingestelde periode branden.
Bedieningsmethode
1. Als de auto is ingeschakeld, tikt u op
/


op het touchscreen
van de middenconsole om de

in te
schakelen en de tijd in te stellen dat de
verlichting blijft branden.
2. Draai de eindknop van de
lichthendelschakelaar in de stand ,
of .
3. Wanneer de auto UIT en niet vergrendeld
is, blijven de koplampen gedurende
de ingestelde tijd branden als de
buitenverlichting zwak is.
154
ONDERHOUD
13 Regelmatig onderhoud .................... 156
Reinigen van de auto ........................ 159
Onderhoud van de buitenzijde ........ 161
Onderhoud van het interieur ........... 162
Accu-onderhoud ............................... 162
Ander onderhoud ............................. 166
Vloeisto󽗈en bijvullen ........................ 172
Zekeringen vervangen ...................... 175
156









          

          
Controleer of de bouten van het
chassis goed vastzitten IIIIIIIII I
Rempedaal en EPB-schakelaar
controleren IIIII
Remblokken en remschijven
controleren IIIIIIIII I
Leidingen en slangen van remsysteem
controleren IIIII
Geleidebout van remklauw
controleren IIIII
Stuur en trekstang controleren IIIII
Stofhoes van aandrijfas controleren IIIII
Kogelpen en stofhoes controleren IIIII
Voor- en achterwielophanging
controleren IIIII
Banden en bandenspanning
controleren (inclusief TPMS) IIIIIIIII I
Uitlijning van voor- en achterwielen
controleren IIIII
Banden roteren (Controle van
bandenspanning en toestand van
de banden tenminste eenmaal per
maand)
RIRIRIRIR I
Wiellagers op speling controleren IIIII
Controleer het koelvloeistofpeil in
het hulpreservoir van de accu en de
motorkoelvloeistof
IIIIIIIII I
Koelvloeistof van aandrijfmotor
vervangen
Om de 4 jaar of ieder 100.000 km vervangen, afhankelijk van
wat het eerste optreedt
157
13
ONDERHOUD VAN DE AUTO







          

          
Remvloeistof controleren I I I I I I I I I I
Remvloeistof vervangen Om de 2 jaar of ieder 40.000km vervangen, afhankelijk van
wat het eerste optreedt
Voertuigmodule DTC controleren
(wissen na registratie) IIIIIIIII I
Draaimomenten van de
hoogspanningsaccubak,
beschermplaat, bumperstang en
montagepunten controleren
IIIIIIIII I
Tandwielolie van reductor vervangen.
Voor de eerste keer vervangen na 24 maanden of 40.000 km,
afhankelijk van wat het eerste optreedt. Daarna elke volgende
24 maanden of 48.000 km vervangen, afhankelijk van wat het
eerst optreedt
Controleren op lekkages of
one󽗈enheden in de aandrij󽗊ijn IIIIIIIII I
Controleren op losse
hoogspanningskabelboom of
connectoren
IIIIIIIII I
Controleren op vervorming
of olievlekken in de
cosmetische onderdelen van de
hoogspanningsmodule
IIIIIIIII I
Controleren van elke laadconnector
op vreemde voorwerpen of
brandplekken
IIIIIIIII I
Vervangen van de koelvloeistof van
de hoogspanningsaccu
Voor de eerste keer vervangen na 2 jaar of 40.000 km,
afhankelijk van wat het eerste optreedt. Daarna elke volgende
2 jaar of 100.000 km vervangen, afhankelijk van wat het eerste
optreedt
Actief kool󽗉lter met hoog rendement
controleren IIIIIIIII I
Controleer de PM2.5 sneltester
󽗉lterzeef IIIIIIIII I
Controleren of gloeilampen en LED's
goed branden IIIIIIIII I
Controleren of de dimfunctie van de
koplampen normaal functioneert I I I I I I I I I I
158







          

          
Controleren of er vreemde
voorwerpen of afslijpsporen op het
EPS-aansluitpunt zijn
IIIIIIIII I
Controleren of de EPS-connector
loszit of de aansluitpennen zijn
afgesleten
IIIIIIIII I
Controleren van de EPS-ECU op
corrosie IIII I
Controleren of de software van de
voertuigmodule is bijgewerkt IIIIIIIII I
Controleren op sporen
van waterinsijpeling op
hoogspanningscomponenten
IIIIIIIII I
Controleren van het koppel van de
contramoer van de ruitenwisserarm IIIIIIIII I

I: Controleren, zo nodig bijstellen of vervangen.
: Onderhoudspunten moeten worden toegevoegd voor belangrijke
onderhoudsomstandigheden.
R: Vervangen.
Voor belangrijke onderhoudsomstandigheden moeten onderhoudsonderdelen worden
toegevoegd volgens het onderhoudsschema. Belangrijke onderhoudsomstandigheden zijn:
Veelvuldige blootstelling aan stof en zoute lucht.
Veelvuldig rijden op hobbelige, one󽗈en, natte of bergachtige wegen.
Rijden bij extreme temperaturen (onder het vriespunt of boven 35° C) gedurende langere
periodes.
Veelvuldig gebruik van remmen en noodstops.
Vaak trekken van aanhangwagens.
Auto's die voor commerciële doeleinden worden gebruikt.

Bij de formulering van de onderhoudspunten, -tijden of -frequenties wordt ervan
uitgegaan dat de auto wordt gebruikt als een regelmatig vervoermiddel voor passagiers
en goederen, zonder dat het laadvermogen wordt overschreden.
Om ervoor te zorgen dat de auto in optimale omstandigheden rijdt en dat de kans op
eventuele storingen wordt verkleind, wordt aanbevolen het onderhoud volgens schema
uit te voeren.
159
13
ONDERHOUD VAN DE AUTO


Zorg ervoor dat de auto op normale wijze
wordt gewassen.
Afbladderende lak of corrosie van
carrosserie- of andere onderdelen kan
gemakkelijk optreden als de auto niet
tijdig wordt gewassen na het rijden in de
volgende omstandigheden:
Langs de kust;
Over wegdekken waar gestrooid is om
bevriezing tegen te gaan
;
Op wegdekken met koolteer, hars of
dode insecten;
In een omgeving met veel rook, koolas,
stof, ijzervijlsel of chemicaliën;
Als de auto overmatig vuil, sto󽗋g of
modderig is.
Handmatig wassen van de auto
Wacht tot de auto voldoende is afgekoeld
in de schaduw voordat u die wast.
1. Al het loszittende vuil, modder, zout of
zuren van de onderzijde en de wielkasten
afspoelen.
2. Reinig de auto met een neutraal
wasmiddel, dat is gemengd volgens de
instructies van de fabrikant. Veeg de auto
voorzichtig van boven naar beneden af in
de richting van de waterstroom met een
zachte doek die in het reinigingsmiddel
is gedompeld. De auto niet horizontaal of
in een cirkelvormige beweging afvegen.
3. Reinig de banden met speciale sponzen
en borstels.
4. Grondig afspoelen.
5. Watervlekken met een absorberende
doek afvegen. Niet te veel kracht zetten
bij het vegen om beschadiging van het
lakoppervlak te voorkomen.
6. Gebruik een blower om eventueel
opgehoopt water in de spleten van de
auto te drogen, zoals portierrubbers,
zijspiegels, afdekplaten van
oplaadpoorten en koplampen.

Voorkom handletsel bij het reinigen
van de onderzijde of het chassis.

Gebruik geen alkalisch waspoeder,
zeepwater, wasmiddelen,
antiwaxmiddelen of vluchtige sto󽗈en
(benzine, kerosine of oplosmiddel)
om de auto te reinigen.
Als u de combinatielampen reinigt,
mag u het uitwendige daarvan
niet afvegen met chemische
oplosmiddelen, zoals benzine of
alcohol. Als u dat wel doet, zal het
uitwendige van de combinatielamp
barsten.
Het wordt aanbevolen om auto's die
in kustgebieden of sterk vervuilde
gebieden rijden, vaker te wassen.
Gebruik geen messen of benzine om
aangekoekt vuil van de carrosserie
van de auto te verwijderen. Plastic
sierstrips e.d. raken gemakkelijk
aangetast door chemicaliën of
slijtage. Als er chemicaliën op de
decoratieve strips e.d. zijn gespat,
reinig deze dan onmiddellijk met
middelen die bedoeld zijn voor het
reinigen daarvan, en controleer of ze
beschadigd zijn. Als dit het geval is,
vervang ze dan zo snel mogelijk.
Gebruik geen schurende
reinigingsmiddelen om de bumper te
schrobben.
Als u water onder hoge druk gebruikt
om het chassis van de auto te
reinigen, houd de waterdruk dan op
een gemiddeld tot laag niveau en
blijf met het water uit de buurt van
eventuele elektrische connectoren.
Voor het reinigen van gepolijste
metalen onderdelen moet een
koolstofhoudend reinigingsmiddel
worden gebruikt en moeten de
onderdelen ter bescherming
regelmatig in de was worden gezet.
160

De auto moet worden gereinigd
in gecerti󽗉ceerde autowasstraten,
om te voorkomen dat schadelijke
chemicaliën in het milieu
terechtkomen.
Automatisch wassen van de auto
Sommige soorten borstels, onge󽗉lterd
water of procedures in gemechaniseerde
wasstraten kunnen krassen of schade aan
de lak veroorzaken en de duurzaamheid en
glans ervan verminderen.
Raadpleeg het personeel van de wasstraat
voor u de auto laat wassen, zodat u de
veiligste wasprocedure kunt kiezen.

Houd rekening met het volgende als u het
interieur van de auto reinigt.

Maak de onderdelen van de airbag
niet nat, omdat dit kan leiden tot
storingen of defecten aan de airbag,
met ernstig of zelfs levensgevaarlijk
letsel als gevolg.
Gebruik geen polijstmiddel om het
dashboard schoon te maken. Anders
kan het dashboard in de voorruit gaan
re󽗊ecteren en het gezichtsveld van de
bestuurder belemmeren.

Geen vloeistof in het interieur
spatten, want dat kan storingen in de
elektrische onderdelen veroorzaken.
Mocht er per ongeluk vloeistof in het
interieur terecht komen, veeg dit dan
onmiddellijk op.
Als er schoonmaakmiddelen
moeten worden gebruikt, lees dan
zorgvuldig de gebruiksaanwijzing
en volg deze nauwkeurig op.
Vermijd het gebruik van chemicaliën
zoals kerosine, alcohol, benzine,
enz. of zuur-base oplossingen die
verkleuring, vervuiling of afbladderen
van de interieurafwerking kunnen
veroorzaken.
Reinigen van het dashboardpa-
neel en andere interieurdecora-
ties
Veeg het dashboardpaneel voorzichtig
schoon met een vochtige, schone, zachte
doek.
Gebruik geen messen of andere
scherpe voorwerpen om vuil van de
interieurafwerking te verwijderen.
Gebruik geen borstels om de
interieurafwerking te reinigen.
Veeg niet met te veel kracht, want dit kan
de interieurafwerking beschadigen.
Gebruik zo mogelijk milde, neutrale
reinigingsmiddelen en vermijd sterke
reinigingsmiddelen of ontvettende zeep.
Maak de interieurafwerking niet nat tijdens
het reinigen.
Reinigen van leder
Als lederen oppervlakken van auto's
gedurende langere tijd niet worden
onderhouden of gereinigd, kunnen ze
vochtig worden, gaan schimmelen, dof
worden, uitdrogen, verouderen, enz.
Daarom moeten ze zorgvuldig worden
onderhouden en voorzichtig worden
gebruikt.
Veeg stof op leren oppervlakken af met een
vochtige zachte doek. Als een grondigere
reiniging nodig is, kunnen professionele
161
13
ONDERHOUD VAN DE AUTO
lederreinigingsproducten worden
gebruikt. Na het reinigen kunt u het leder
droogwrijven of vanzelf laten drogen.
Gebruik geen gewone
reinigingsmiddelen (zoals waspoeder en
schoonmaakmiddelen) om leer te reinigen,
omdat dit het oppervlak kan beschadigen
en corrosie of verkleuring kan veroorzaken.
Knoppen en schakelaars reini-
gen
Gebruik een kleine zachte borstel om
knoppen en schakelaars te reinigen.
Ruiten reinigen
Gebruik voor het reinigen van glas een
zachte doek en een speciale glasreiniger.
Gebruik nooit iets schurends om glas
schoon te maken. Wees voorzichtig met de
draadjes van de achterruitverwarming.
Reinigen van veiligheidsgordels
Gebruik voor het reinigen van
veiligheidsgordels een spons of
zachte doek, gedrenkt in neutraal
zeepwater of warm water. Controleer de
veiligheidsgordel regelmatig op overmatige
slijtage of krassen.

Wacht tot de veiligheidsgordel
helemaal droog is voordat u die
laat oprollen, anders kan het
oprolmechanisme beschadigd raken.
Vloerbedekking reinigen
Reinig de vloerbedekking met een
schuimreiniger van hoge kwaliteit.
Verwijder stof met een stofzuiger en
schrob de vloerbedekking in cirkelvormige
bewegingen met een spons of borstel
gedrenkt in schuimreiniger.
Gebruik geen water om corrosie van de
carrosserie van de auto te voorkomen en
houd de vloerbedekking zo droog mogelijk.



Om de lak glanzend te houden, is het aan
te bevelen de carrosserie van de auto
regelmatig te polijsten en in de was te
zetten.
In de was zetten wordt aanbevolen als
de lak van de carrosserie niet langer
waterafstotend is.
De auto moet grondig gereinigd en gedroogd
worden voordat u deze in de was zet.
Als de lak intensief aan water blootgesteld
wordt en er zich geen druppels vormen
maar het water op het oppervlak blijft
liggen, moet de carrosserie van de auto
opnieuw in de was worden gezet.

Voor het behoud van een goede lakconditie
moet aandacht worden besteed aan het
volgende:
De auto zo snel mogelijk afspoelen
nadat het geregend heeft. Door de
concentratie van zuren in het regenwater
kunnen er geleidelijk vlekken op de lak
ontstaan.
Gebruik bij het wassen van de auto
speciale schoonmaakmiddelen in plaats
van waspoeder, zeep of wasmiddelen
met een hoog alkalisch gehalte, die voor
andere doeleinden worden gebruikt
om te voorkomen dat het voor het
behoud van een optimale lakconditie
noodzakelijke vet wordt verwijderd en
dat de lak vroegtijdig veroudert.
Als u met de auto naar een
autowasplaats gaat, moet u zich ervan
vergewissen dat het personeel geen
wasverwijderend middel gebruikt.
Gebruik een schone en zachte doek of
spons om de auto te reinigen en zorg
ervoor dat er geen schurende korrels op
zitten. Gebruik geen droge doek, droge
handdoek of droge spons om de auto te
162
reinigen, om krassen te voorkomen. Veeg
voorzichtig van boven naar beneden
in de richting van de waterstroom en
veeg de auto niet horizontaal of in een
draaiende beweging schoon.
Verwijder snel groter wordende of sterk
bijtende vervuilingen (zoals asfalt en
vogelpoep) en reinig deze met speciale
reinigingsmiddelen. Gebruik geen
messen of benzine om ze te verwijderen,
aangezien deze het lakoppervlak
beschadigen.
Raak de lak niet aan met vette handen
en schrob niet met een vettige doek.
Plaats geen met chemicaliën vervuilde
gereedschappen of doeken op de
carrosserie van de auto om ongewenste
chemische reacties te voorkomen.
Als er geen duidelijke krassen op de lak
zitten, mag u de lak niet overspuiten om
te voorkomen dat de kleur van de lak
niet consistent is of slecht overvloeit.
Vermijd sterke schokken, stoten
of krassen op de laklaag. Als het
lakoppervlak littekens vertoont,
ingedeukt is of afbladdert, neem dan zo
snel mogelijk contact op met een door
BYD erkende dealer of serviceprovider
voor reparatie.
Reinig verchroomde metalen onderdelen
met koolstofreiniger en zet ze ter
bescherming regelmatig in de was.
Gebruik een reinigingsmiddel van
goede kwaliteit om de carrosserie te
reinigen. Niet te hard wrijven bij het in
de was zetten om beschadiging van het
lakoppervlak te voorkomen.
Zet de lak af en toe in de was en neem
contact op met een door BYD erkende
dealer of serviceprovider voor regelmatig
onderhoud (eens in de drie maanden),
zodat de lak zijn glans terugkrijgt.


Interieuronderhoud moet volgen
op interieurreiniging. Nadat de
interieurreiniging is voltooid, kan het
interieuronderhoud als volgt worden
uitgevoerd:
Nadat het dashboardpaneel is
gereinigd, moet een laag beschermende
was worden aangebracht om de
veroudering ervan en die van andere
kunststof onderdelen te vertragen en de
levensduur daarvan te verlengen.
Lederen oppervlakken kunnen met
speciale lederwas worden ingespoten en
vervolgens met een droge doek worden
afgenomen.
Ruiten kunnen worden besproeid met
glascoatingproducten om beslaan
bij regen of sneeuw of in de winter te
voorkomen.
Onderhoud de portierrubbers regelmatig
met een rubberonderhoudsmiddel
om ze soepel en in goede conditie te
houden.



Controleren van de accu
Controleer het oppervlak van de 12V-accu
(Fe-startaccu) en de min- en pluspolen
regelmatig om er zeker van te zijn dat ze
niet loszitten of verroest zijn.
1 Anode
2 Kathode
163
13
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Controleer het uiterlijk van de 12V-accu (Fe-
startaccu) op scheuren en bolling. Neem
contact op met een door BYD erkende
dealer of serviceprovider als u een afwijking
constateert.
Vervangen van de 12V-accu
(Fe-startaccu)
De 12V-accu (Fe-startaccu) moet worden
vervangen door een andere van hetzelfde
model en met dezelfde speci󽗉caties.
Het wordt aanbevolen contact op te
nemen met een door BYD erkende dealer
of serviceprovider om deze te laten
vervangen.

De 12V accu (Fe-startaccu) recyclen
in overeenkomstig de plaatselijke
voorschriften.
Voorzorgsmaatregelen bij het
gebruik en onderhoud van de
12V accu (Fe-startaccu)
Lees en neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht bij het
gebruik en onderhoud van de 12V-accu (Fe-
startaccu).

Als u de klemmen van de 12V-accu
(Fe-startaccu) verwijdert, zorg er
dan voor dat u eerst de minklem
verwijdert. Als de plusklem tijdens
het verwijderen in contact komt
met metaal in de omgeving, kunnen
er vonken en zelfs brand ontstaan,
en bestaat er een groot risico op
elektrische schokken, met ernstig of
zelfs levensgevaarlijk letsel tot gevolg.

Schakel alle elektrische verbruikers
van de auto uit voordat u de 12V-accu
(Fe-startaccu) weer inschakelt.
Sluit eerst de plusklem en dan pas
de minklem aan. De 12V-accu (Fe-
startaccu) niet in de verkeerde
volgorde aansluiten, want dat kan
brand veroorzaken.
De 12V-accu (Fe-startaccu) moet uit
de buurt van warmtebronnen en open
vuur worden gehouden, en er moet
tijdens het opladen en het gebruik
goed worden geventileerd. Doet u dit
niet, dan kan dit leiden tot brand of
persoonlijk letsel.
Controleer regelmatig of de
poolklemmen van de 12V-accu (Fe-
startaccu) stevig vastzitten en goed
contact maken.
De 12V-accu (Fe-startaccu) heeft
een ingebouwd energiebeheer.
De 12V-accu (Fe-startaccu) niet
zonder toestemming demonteren of
repareren, om schade of persoonlijk
letsel te voorkomen.

Voorkom het overmatig laden
van de Fe-startaccu of langdurige
stroomuitval.
Voorkom langdurige ontlading met
zware stroom van de 12V-accu (Fe-
startaccu).
De 12V-accu (Fe-startaccu) moet
stevig op de auto zijn geïnstalleerd
om trillingen te vermijden.
Oxiden en sulfaten afkomstig van
accuklemmen van 12V-accu (Fe-
startaccu) polen moeten snel worden
gereinigd en er moet vet worden
aangebracht om te voorkomen er
opnieuw corrosie optreedt.
Startaccu's moeten worden met
professioneel gereedschap worden
opgeladen. Haal ze er niet uit en ga
ze niet opladen zonder toestemming.
164

12V-accu (Fe-startaccu) kan alleen
normaal worden gebruikt na
communicatie met de auto. Zorg voor
de juiste aansluiting en bedrading.
Zorg er bij het reinigen van de
12V-accu (Fe-startaccu) voor, dat er
geen vloeistof in terecht kan komen.

De 12V-accu (Fe-startaccu) heeft een
ingebouwd relais en het is normaal
dat het relais bij het starten van de
auto aantrekt.


De hoogspanningsaccu vormt de
krachtbron van de auto en kan
herhaaldelijk worden opgeladen.
De hoogspanningsaccu kan worden
opgeladen via een externe stroombron.
Als de auto remt of uitrolt, kan de
hoogspanningsaccu ook worden
opgeladen door regeneratief te remmen.
De hoogspanningsaccu bevindt zich onder
de vloer van de auto. Zorg er tijdens het
rijden voor dat de hoogspanningsaccu niet
wordt geraakt of onder water gaat.
Aangezien de elektrochemische
eigenschappen van de accu worden
beïnvloed, is het ter bescherming van
de accu normaal dat de auto onder de
volgende omstandigheden bepaalde
prestatieverschillen vertoont:
De regeneratieve remprestaties van de
auto verzwakken als de laadstatus (SOC)
van de hoogspanningsaccu hoog is en
worden beter als de SOC laag is. In dit
tijdsbestek is er een overgangsfase naar
betere regeneratieve remprestaties.
Als de laadstatus van de
hoogspanningsaccu hoog is, zal deze
omschakelen op druppelmodus en
zal de oplaadtijdsduur bij de paal
langer zijn. De geschatte resterende
opladingstijdsduur die op het
instrumentencluster afgebeeld wordt,
zal ook een afwijking vertonen.
Als de laadstatus van de
hoogspanningsaccu gering is, zullen
ook de acceleratieprestaties van de auto
minder zijn.
Het is normaal dat oplaadcapaciteit
van de hoogspanningsaccu afneemt en
dat de oplaadtijdsduur langer wordt
bij hoge of lage temperaturen. Als
dit zich voordoet, wordt aanbevolen
om oplaadapparatuur met een hoog
vermogen te gebruiken voor snelladen.
Rijden bij extreme temperaturen kan de
vermogensprestaties verzwakken.
Bij lage temperaturen zal de beschikbare
laadstatus van de hoogspanningsaccu
afnemen naarmate de temperatuur
daalt.
Onder normale omstandigheden met
hoogspanningsaccu's wordt de actieradius
beïnvloed door de volgende factoren:
Rijgewoonten: goede rijgewoonten
kunnen de actieradius vergroten.
Wegomstandigheden: rijden bij slechte
wegomstandigheden zal de actieradius
bekorten.
Temperatuur: Rijden bij lage
temperaturen zal de actieradius
bekorten.
Benutting van elektrische verbruikers: Als
de airconditioning wordt ingeschakeld
bij het rijden, zal dit de actieradius
verminderen.
De beschikbare laadstatus (SOC) zal
afnemen naarmate de levensduur van
het auto toeneemt.
165
13
ONDERHOUD VAN DE AUTO

Het is ten strengste verboden de
hoogspanningsaccu te demonteren,
te modi󽗉ceren of voor andere
doeleinden te gebruiken.
Zorg ervoor, dat de
hoogspanningsaccu uit de buurt van
vuurbronnen wordt gehouden om
brand of explosie te voorkomen.
Spuit, vertrap, stoot of beschadig de
hoogspanningsaccu niet om lekkage,
brand of explosie van bijtende
chemicaliën te voorkomen.
Het is ten strengste verboden
om de plus- of minpolen van de
hoogspanningsaccu met blote
handen aan te raken.
Het is ten strengste verboden de
hoogspanningsaccu te verpletteren,
te doorboren of te verbranden.
Als de hoogspanningsaccu ernstig
mechanisch beschadigd raakt en de
interne hoogspanningscomponenten
bloot komen te liggen, bestaat er
ernstig gevaar voor zware verbranding
of elektrische schokken, wat kan
leiden tot ernstig persoonlijk letsel en
milieuvervuiling.
Lekkage van elektrolyt uit de
hoogspanningsaccu kan brand
veroorzaken.
Als de elektrolyt van de
hoogspanningsaccu in contact komt
met de huid of de ogen, moet u het
betre󽗈ende gedeelte onmiddellijk
met overvloedig water wassen en
onmiddellijk een arts raadplegen.
Recycling van de hoogspan-
ningsaccu
Als de auto eraan toe is om
gesloopt te worden, recycleert u de
hoogspanningsaccu overeenkomstig de
plaatselijke voorschriften.
Gebruik van de hoogspannings-
accu
Het wordt aanbevolen de auto te gebruiken
bij temperaturen tussen -10~40° C, en de
accu tijdig op te laden in geval van een
lage laadstatus om voldoende actieradius
en optimale acceleratieprestaties te
garanderen.
Stel de auto niet langer dan 24 uur
achtereen bloot aan temperaturen boven
40° C of onder -30° C.
Als de auto gedurende langere tijd bij
relatief lage omgevingstemperaturen
moet worden geparkeerd, zoek dan naar
plaatsen met relatief hogere temperaturen,
zoals verwarmde garages of warmere
ondergrondse garages.
Vermijd tijdens het rijden veelvuldig
en plotseling optrekken en afremmen
en rijd op vlakke en droge wegen.
Schakel zo nodig elektrische verbruikers
met een hoog vermogen, zoals het
airconditioningsysteem, uit of pas
de temperatuur ervan aan om het
stroomverbruik te verminderen en zo de
actieradius te vergroten.
Aangezien de laadstatus die op het
instrumentencluster wordt weergegeven,
kan afwijken van de werkelijke waarde, wordt
aanbevolen de auto volledig op te laden als
deze voor het eerst wordt gebruikt of opnieuw
wordt gebruikt nadat deze langere tijd heeft
stilgestaan.
Om de hoogspanningsaccu optimaal te
houden, moet deze regelmatig (ten minste
eenmaal per week) volledig worden opgeladen.
Onder extreme rijomstandigheden (zoals
plotseling en voortdurend versnellen of
vertragen) zal, als de temperatuur van de
hoogspanningsaccu te hoog is, de
ontlaadcapaciteit geleidelijk afnemen, wat
normaal is. Als de accutemperatuur blijft
stijgen, gaat het waarschuwingslampje
voor hoge accutemperaturen op het
instrumentencluster branden. Mocht
dit zich voordoen, neem dan contact op
met een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.
Als de laadstatus (SOC) van de
hoogspanningsaccu abnormaal stijgt of
daalt, moet u contact opnemen met een
door BYD erkende dealer of serviceprovider.
Als de hoogaspanningsaccu
langzaam opwarmt, zal het
temperatuurcontrolesysteem gedurende
166
een korte rijperiode geen al te duidelijke
e󽗈ecten vertonen, waardoor het
stroomverbruik toeneemt en de actieradius
afneemt. Na een langere rijperiode zal
de accutemperatuur natuurlijk stijgen,
waardoor het minder noodzakelijk
wordt om de accu op te warmen. Om
de rijervaring te verbeteren, wordt het
temperatuurcontrolesysteem van de accu
hoofdzakelijk gebruikt om de laadprestaties
bij lage temperatuur te garanderen.
Neem in geval van nood de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht:

Maak geen direct contact met de
hoogspanningsaccu om persoonlijk
letsel te voorkomen.
Neem zo spoedig mogelijk contact op
met een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.
Als de hoogspanningsaccu beschadigd
is en er vloeistof lekt, vermijd dan
direct contact met deze vloeisto󽗈en.
Als de vloeisto󽗈en wel in contact
komen met huid of ogen, moet u het
getro󽗈en gedeelte met voldoende water
wassen en onmiddellijk medische hulp
inroepen.
Als de auto in brand vliegt, blust u
het vuur met een overmaat aan water
en gebruikt u geen blusmiddelen op
waterbasis.

Om de veiligheid van de
hoogspanningsaccu te verzekeren, moet
de auto tijdens het parkeren uit de buurt
worden gehouden van ontvlambare
sto󽗈en, explosieven, warmtebronnen
en gevaarlijke chemicaliën.
De auto moet uit de buurt van
warmtebronnen worden geparkeerd en
lange blootstelling aan zonlicht moet
worden vermeden om de levensduur
van de hoogspanningsaccu te
verlengen.
De gebruiker mag zelf geen
accukoelvloeistof bijvullen. Dit mag
alleen worden uitgevoerd bij door BYD
erkende dealers of serviceproviders.


Om de veiligheid te garanderen, moeten
het type en de maat van de banden
overeenstemmen met de speci󽗉caties
van de auto. Het pro󽗉el en de spanning
van de banden moeten steeds worden
gecontroleerd.
Bandenspanning
De bandenspanningswaarden voor de
betre󽗈ende auto's vindt u op de sticker op
de linker B-stijl.
Op het instrumentencluster kan
worden gecontroleerd of de huidige
bandenspanningswaarden normaal
zijn. Zie 
.

Een te lage bandenspanning verergert
de doorbuiging van de band. Door
oververhitting kunnen banden gaan
scheuren. Een te hoge of te lage
bandenspanning versnelt de slijtage
van de banden, vermindert de
stabiliteit van de auto en verhoogt het
risico op verkeersongevallen.

Als u de bandenspanning controleert,
mag de band niet warm zijn. De
bandenspanning zal stijgen naarmate
de temperatuur stijgt, waardoor deze
iets boven de opgegeven spanning
komt te liggen. In dit geval is het niet
nodig de druk te verlagen.
Houd het gewicht van passagiers
en bagage in evenwicht, vermijd
hellingen en pas de spanning aan bij
de belading van de auto.
Zorg ervoor dat u het ventieldopje
weer aanbrengt, nadat u de
bandenspanning hebt gecontroleerd.
167
13
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Verborgen schade
Schade aan banden en velgen is vaak
verborgen. Abnormale trillingen van de
auto of slingeren tijdens het rijden wijzen
erop dat de banden beschadigd kunnen
zijn. Als het vermoeden bestaat dat de
banden beschadigd zijn, verminder dan
onmiddellijk de snelheid en stop om de
schade te controleren. Als er geen schade
wordt geconstateerd, neem dan zo snel
mogelijk contact op met een door BYD
erkende dealer of serviceprovider voor een
inspectie.
Voorzorgsmaatregelen om scha-
de aan wielen te voorkomen
Als u over een stoeprand of een dergelijk
obstakel rijdt, moet de hoek van de band zo
recht mogelijk zijn en de snelheid zo laag
mogelijk.
Onderwerp de banden aan een regelmatige
controle op beschadigingen (bijv. breuk,
slijtage, vervorming, uitstulping, enz.).
Verwijder regelmatig eventuele steentjes in
het pro󽗉el.
Nieuwe banden en wielen
De maat, het belastingsbereik, de nominale
snelheid het pro󽗉el van nieuwe banden
moeten gelijk zijn aan die van de originele
banden.
Probeer niet slechts één band te vervangen,
maar vervang ten minste twee banden
tegelijk aan dezelfde as. Combineer
geen banden van verschillende maten of
types, en combineer geen zomerbanden,
winterbanden of vierseizoenenbanden.
Winterbanden en zomerbanden

Winterbanden hebben een goede grip
op besneeuwde wegen. Het speciale
rubberen pro󽗉el maakt dat de band minder
gevoelig is voor lage temperaturen en een
uitstekend remvermogen heeft, wat de
rijveiligheid ten goede komt.
Het wordt aanbevolen winterbanden te
gebruiken als de temperatuur lager dan 7°C
wordt of als de auto op besneeuwde en
beijzelde wegen rijdt.
Gebruik radiale winterbanden die voor deze
auto zijn toegelaten en dezelfde afmetingen,
belasting en nominale snelheid hebben als de
originele banden.
Het pro󽗉el van de winterbanden moet
diep genoeg zijn (de pro󽗉eldiepte mag niet
minder dan 4 mm bedragen, anders wordt
de toepasbaarheid in de winter beperkt).
Controleer de bandenspanning na
montage.

Het zomerseizoen is over het algemeen
regenachtiger, zodat de pro󽗉eldiepte van
de band rechtstreeks van invloed is op
de rijveiligheid. Er is een groot risico op
aquaplaning wanneer de pro󽗉eldiepte van
zomerbanden minder dan 3 mm bedraagt.

Winter- en zomerbanden zijn ontworpen
voor speci󽗉eke rijomstandigheden in hun
overeenkomstige seizoenen. Het wordt
aanbevolen om winter- en zomerbanden
te gebruiken in de betre󽗈ende seizoenen.
Anders kan de grip en het remvermogen
verslechteren.
Als zomerbanden worden gebruikt in zeer
koude weersomstandigheden, kunnen er
scheurtjes ontstaan, wat kan leiden tot
beschadiging van de band, meer lawaai van
de band en verlies van balans.
De tractie kan afnemen, het weglawaai
kan toenemen en de levensduur van
het loopvlak kan op droog wegdek
korter worden. Let na het wisselen naar
winterbanden op de veranderingen in de
controle over en het remmen van de auto.
De maximumsnelheid van winterbanden
is relatief laag, dus overschrijd de
maximumsnelheid niet.
Als de temperatuur boven de 7° C komt,
moeten de banden snel worden vervangen
door zomerbanden of vierseizoenenbanden
om de rijveiligheid en de prestaties te
waarborgen.
Levensduur van de banden
De levensduur van de banden hangt af van
de bandenspanning, de rijgewoonten en de
montageomstandigheden.
168
Controleren op bandenslijtage
Er zijn slijtindicaties aangebracht in het
loopvlak van banden.
: Slijtage in deze positie geeft aan dat de
banden een slecht antislipeigenschappen
hebben.
TWI: Slijtage tot deze positie geeft aan dat
de banden vervangen moeten worden.
Bandenrotatie
1 Niet richtinggebonden bandenrotatie.
2Richtinggebonden rotatie van de
banden.
Om ongelijkmatige slijtage van de
banden te voorkomen en de levensduur
te verlengen, moeten de banden
volgens het onderhoudsschema
worden geroteerd. Maak uzelf na het
roteren van de banden vertrouwd met
de uitlijning van de vier wielen en het
bandenspanningscontrolesysteem en stel
de bandenspanning af op het aangegeven
bereik (zie 


Wielbalans
De wielen van elk nieuwe auto zijn
dynamisch gebalanceerd, maar ze kunnen
tijdens het rijden door diverse invloeden uit
balans raken.
Ongebalanceerde wielen verergeren de
slijtage en de invloed op het stuursysteem
en de banden, dus moeten ze opnieuw
dynamisch worden gebalanceerd.
Elk wiel moet opnieuw dynamisch worden
uitgebalanceerd nadat de banden zijn
gerepareerd of nieuwe banden zijn
gemonteerd.
Wieluitlijning
Een verkeerde uitlijning van de wielen
leidt tot ongelijkmatige en overmatige
slijtage van de banden, wat de rijveiligheid
in het gedrang brengt. Neem in geval
van ongelijkmatige en overmatige
bandenslijtage zo snel mogelijk contact
op met een door BYD erkende dealer
of serviceprovider om de uitlijning te
controleren. Vierwieluitlijning is vereist in
de volgende situaties:
Rijprestaties zijn abnormaal, zoals
afwijking;
Onderdelen van de wielophanging zijn
verwijderd of vervangen;
Banden aan één zijde zijn versleten.
Zel󽗊erend
Neem na het vervangen of roteren van
banden contact op met een door BYD
erkende dealer of serviceprovider om de
gegevens met het diagnoseapparaat bij te
werken.
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik van banden
Lees en neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht bij het
gebruik en onderhoud van banden.
169
13
ONDERHOUD VAN DE AUTO

Tijdens de eerste 500 km hebben
nieuwe banden mogelijk geen
optimale grip, dus moeten
bestuurders voorzichtig rijden met
matige snelheid om ongelukken te
voorkomen.
Gebarsten of lekkende banden
kunnen gemakkelijk ernstige
verkeersongevallen veroorzaken.
Gebruik geen banden die ouder zijn
dan 6 jaar.
In geen geval mogen oude wielen en
banden van onbekende oorsprong
worden gebruikt. Als u dat wel doet,
kan de bestuurder de controle over de
auto verliezen en verkeersongevallen
veroorzaken.

Stel banden niet bloot aan
chemicaliën, olie, vet of remvloeistof.
In geval van abnormale trillingen
of afwijkingen van de auto tijdens
het rijden, onmiddellijk stoppen en
controleren of de banden beschadigd
zijn.
Onvoldoende grip van banden
die niet ingereden of te veel
afgesleten zijn, heeft direct invloed
op de remprestaties. Neem bij
ongelijkmatige en overmatige
bandenslijtage zo snel mogelijk
contact op met een door BYD erkende
dealer of serviceprovider.


Veeg stof of zand van de buitenste
afdichtstrip van het zonnedak af met
een natte doek en maak daarbij geen
krassen, want dat verslechtert de
afdichting.
Veeg stof of zand van de spuitgietrand
van het zonnedak af met een natte doek
en maak geen krassen op de afdichtstrip,
want dat vermindert de afdichtende
werking.
Maak de voorkant van het zonnedak
regelmatig schoon om stof, zand,
bladeren en ander vuil te verwijderen.
Dit voorkomt dat het afvoeropening
verstopt raakt en zorgt voor een goede
afwatering.
Reinig de geleiderails aan beide zijden
en de voorgoot regelmatig om stof, zand,
bladeren en ander vuil te verwijderen
om te voorkomen dat het afvoergat
verstopt raakt.
Als u de auto wast, moet u voorkomen
dat u een hogedrukspuit rechtstreeks op
de afdichtstrip richt. Dit zal niet alleen de
afdichtstrip vervormen of beschadigen,
maar kan er ook toe leiden dat water in
de auto sijpelt.
In de winter kan het zonnedak
gemakkelijk bevriezen. Als het onder
dergelijke omstandigheden wordt
geopend, kunnen de afdichtstrip of
andere onderdelen van het zonnedak
beschadigd raken. De auto moet eerst
worden voorverwarmd en het HVAC-
systeem moet worden ingeschakeld
om het smelten van sneeuw en ijs
te versnellen. Open het zonnedak
pas nadat de auto een bepaalde
temperatuur heeft bereikt.
Open het zonnedak niet volledig op
extreem hobbelige wegen, aangezien
de sterke trillingen vervorming van
de bijbehorende onderdelen kunnen
veroorzaken en mogelijk de motor
kunnen beschadigen. Bovendien mag
het zonnedak niet worden geopend als
het regent of als de auto wordt gereinigd.

De airco is een gesloten systeem, en alle
belangrijke onderhoudswerkzaamheden
moeten worden uitgevoerd door
vakmensen van een door BYD erkende
dealer of serviceprovider.
Het volgende kan worden gedaan om een
e󽗈ectieve werking van het aircosysteem te
garanderen:
170

Als het airconditioningsysteem
gereviseerd wordt, moet het
onderhoudsstation zorgen voor het
gebruik van koudemiddel recycling
apparatuur.
Controleer de verdamper en
condensor van de airconditioning
regelmatig. Verwijder alle
opgehoopte bladeren, insecten
en stof van het oppervlak. Deze
afzettingen belemmeren de
luchtstroom en verminderen het
koelende e󽗈ect.
Als het koelende e󽗈ect van het
airconditioningsysteem niet
optimaal is, neem dan contact op
met een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.

In koude maanden wordt aanbevolen
de airconditioning eenmaal per week
gedurende ten minste 10 minuten
aan te zetten om het koudemiddel in
de unit te laten circuleren.

Het koudemiddel overeenkomstig de
plaatselijke voorschriften afvoeren.


Controleer de toestand van de
ruitenwisserbladen voor en achter
ten minste eens per zes maanden op
scheurtjes, verharding, enz. Als u een
van deze zaken vaststelt, moeten de
wisserbladen worden vervangen. Als u dit
niet doet, ontstaan er na verloop van tijd
strepen of krassen.
Vervangen van ruitenwisserblad voor
1. Zet de auto aan.
2. Tik op / >


op het
touchscreen van de middenconsole om
de functie


te activeren. De
ruitenwisser voor beweegt zich
automatisch naar de reparatiepositie.
3. Til de wisserarm op.
4. Druk op de vergrendeling van het
wisserblad (1), houd de gesp van het
wisserblad vast en trek het wisserblad (2)
naar buiten.
5. Volg dezelfde procedure in omgekeerde
volgorde om het nieuwe wisserblad in
de wisserarm aan te brengen en vast te
zetten.
6. Leg de wisserarm voorzichtig op de
voorruit.
7. Tik op / >


op het
touchscreen van de middenconsole om
de functie


te activeren.
171
13
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Ruitenwisserblad achter vervan-
gen
1. Zet de auto aan.
2. Tik op / >


op het
touchscreen van de middenconsole om
de functie


te activeren. De
ruitenwisser achter beweegt zich
automatisch in de reparatiestand.
3. Til de wisserarm op.
4. Til de wisserarm iets op, druk op het
wisserblad (1), en verwijder wisserblad
(2).
5. Volg dezelfde procedure in omgekeerde
volgorde om het nieuwe wisserblad te
installeren, en leg de wisserarm weer
voorzichtig op de achterruit.
6. Tik op /


op het
touchscreen van de middenconsole om
de functie

uit te schakelen. De ruitenwisser achter
loopt automatisch naar de
uitgangspositie.

Bedek na het optillen van de
wisserarm de ruit met iets zachts,
zoals een handdoek, om beschadiging
van de ruit te voorkomen in het geval
de wisserarm plotseling valt.
Het wisserblad niet verbuigen.

Deze auto heeft een e󽗈ectieve
anticorrosiebescherming ondergaan. Om
het risico van corrosie te verminderen,
moeten echter de volgende maatregelen
worden genomen:
De auto regelmatig wassen. Regelmatig
wassen kan de auto schoon houden en
corrosie voorkomen.
»Als de auto in de winter over wegen
rijdt bestrooid met zoute of alkalische
middelen, of als de gebruiker aan
zee woont, wordt aanbevolen de
auto minstens eenmaal per maand
zorgvuldig schoon te maken om
corrosie te verminderen.
»Vermijd connectoren en elektrische
onderdelen als u het chassis en de
wielkast van de auto met water onder
hoge druk reinigt.
»Zorg ervoor dat er na de winter geen
reinigingschemicaliën, zoals middelen
voor het ontdooien van sneeuw op het
chassis van de auto achterblijven.
Controleer de carrosserielak en sierstrips
e.d.
»Als er fragmenten of scheurtjes in
de lak worden aangetro󽗈en, neem
dan contact op met een door BYD
erkende dealer of serviceprovider voor
reparatie om corrosie te voorkomen.
Houd het interieur van de auto droog.
»Vocht en stof hopen zich gemakkelijk
op onder het tapijt. Regelmatige
controle onder het tapijt is
noodzakelijk om ervoor te zorgen dat
het daar droog, schoon en vrij van
corrosie blijft.
»Producten zoals chemicaliën,
172
wasmiddelen, kunstmest, zout, enz.
moeten in de juiste verpakkingen
worden gehouden. Als er gemorst of
gelekt wordt, moeten de verpakkingen
onmiddellijk schoongemaakt en droog
gehouden worden.
Probeer de auto in een volledig
geventileerde garage of op een
beschutte plaats te parkeren. Vermijd
parkeren op vochtige, niet-geventileerde
plaatsen.
Het wordt aanbevolen de integriteit
van de onderste waslaag regelmatig
te controleren. In geval van een
beschadiging moet de beschadigde plek
opnieuw in de was worden gezet om
corrosie te voorkomen.
De gedemonteerde
bevestigingsmiddelen moeten bij
het onderhoud van de auto in de was
worden gezet.
Vermijd bij het aanbrengen van was de
hoogspanningskabelbomen, rubberen
bussen, kabelboomconnectoren en
hoogspanningskabelpoorten van de
accu.

Als de auto voor langere tijd (meer dan een
maand) moet worden geparkeerd, moeten
de volgende voorbereidingen worden
uitgevoerd:
Controleer voor het parkeren of de
laadstatus van de hoogspanningsaccu
tussen 25% en 40% is.
Het wordt aanbevolen om het
onderhoud één keer per maand uit
te voeren. De hoogspanningsaccu
moet eerst volledig worden opgeladen
via wisselstroom druppellading en
vervolgens weer tot 25%-40% ontladen
worden voordat u de auto parkeert.
De auto in een droge, goed geventileerde
omgeving en uit de buurt van
warmtebronnen parkeren.
De carrosserie van de auto grondig
reinigen en drogen.
Het interieur van de auto reinigen om
er zeker van te zijn dat het tapijt en de
interieurbekleding geheel droog zijn.
De ruit aan één zijde een beetje
openzetten (bij parkeren binnenshuis).
De kathode (-) van de 12V-accu (Fe-
startaccu) ontkoppelen.
Het ruitenwisserblad op een handdoek
of doek zetten, zodat dit niet in contact
komt met de voorruit.
De carrosserie van de auto bedekken
met een poreus materiaal zoals een
hoes van katoen. Hoezen uit niet-poreus
materiaal, zoals plastic, kunnen vocht
vasthouden en de lak aantasten.
De auto zo mogelijk geregeld starten (bij
voorkeur één keer per maand).
Als de auto meer dan drie maanden
geparkeerd heeft gestaan, controleer
dan eerst of het instrumentencluster een
alarm weergeeft voordat u de auto weer
gebruikt. Als dit het geval is, neem dan
contact op met een door BYD erkende
dealer of serviceprovider.




Voorklep openen
1. Trek de handgreep voor het openen
van de voorklep twee keer achter elkaar
omhoog, waarna de voorklep openklapt.
173
13
ONDERHOUD VAN DE AUTO
2. Til de voorklep tot een bepaalde
hoogte op en laat deze los. Deze wordt
automatisch tot de maximumhoogte
geopend.
Sluiten van de voorklep
Sluit de motorkap en maak hem volledig
vergrendeld.

De motorkap niet hard dichtdoen of
indrukken, anders kan de motorkap
beschadigd raken.
Controleer voor het rijden of de
motorkap volledig gesloten is.


De ruitensproeiervloeistof controleren.
Als deze laag staat, moet u deze bijvullen
(zie 

).

Voeg geen supplementen toe aan de
ruitensproeiervloeistof, omdat deze
vlekken of afzetting van andere sto󽗈en
kunnen veroorzaken, waardoor het
zicht nadelig wordt beïnvloed.
Als de ruitensproeiervloeistof in
contact komt met huid of ogen, het
betre󽗈ende gedeelte onmiddellijk
met overvloedig water wassen en
onmiddellijk medische hulp inroepen.

Meng de vloeistof voor het wassen
van de voorruit niet met andere
reinigingsmiddelen. Hierdoor kan de
sproeier van de voorruit verstopt raken.

1 Hulpmotor koelvloeistoftankje.
2 Hulpaccu koelvloeistoftankje.
1. Open de voorklep en verwijder het
rechter afdekpaneel.
2. Als de auto is afgekoeld, controleert
u of het koelvloeistofpeil van de
hulpkoelvloeistoftank zich tussen de
markeringslijnen "MAX" (maximumpeil
op de schaalverdeling) en "MIN"
(minimumpeil op de schaalverdeling)
bevindt.
3. Als het vloeistofpeil lager is dan "MIN",
174
moet u de koelvloeistof bijvullen zodat
het peil tussen de markeringslijnen
"MAX" en "MIN" komt te staan (zie


).

Raak de extra koelvloeistoftank niet
aan en verwijder de vuldop niet als de
auto heet is.
Koelvloeistof moet in gemarkeerde
verpakkingen worden bewaard
en buiten het bereik van kinderen
worden gehouden.
Als de koelvloeistof in contact
komt met huid of ogen, moet het
betre󽗈ende gedeelte onmiddellijk
met een overmaat aan water worden
gewassen en onmiddellijk medische
hulp worden ingeroepen.

Het gebruik van een niet door de
fabrikant goedgekeurde koelvloeistof
kan het koelsysteem beschadigen.

Afgewerkte koelvloeistof moet
worden afgevoerd overeenkomstig de
plaatselijke voorschriften.

De remvloeistof controleren:
1. Open de voorklep en verwijder de
middenafdekplaat.
2. Controleer of het remvloeistofpeil
zich tussen de markeringslijnen "MAX"
(maximumpeil op de schaalverdeling)
en "MIN" (minimumpeil op de
schaalverdeling) bevindt.
3. Als het vloeistofpeil lager is dan "MIN",
vul dan de voorgeschreven remvloeistof
bij zodat het vloeistofpeil tussen de
markeringsstreepjes "MAX" en "MIN" staat
(zie 

).

Remvloeistof moet worden bewaard
in gemerkte verpakkingen en buiten
het bereik van kinderen worden
gehouden.
Als remvloeistof in contact komt
met huid of ogen, onmiddellijk
wassen met overvloedig water en
onmiddellijk medische hulp inroepen.

De remvloeistof niet met de lak in
contact laten komen. Gebeurt dit
toch, was het er dan onmiddellijk af.
Het gebruik van een niet door de
fabrikant goedgekeurde remvloeistof
kan het remsysteem beschadigen.
Het wordt aanbevolen de
remvloeistof te laten vervangen bij
een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.

Afgewerkte remvloeistof moet
worden afgevoerd overeenkomstig de
plaatselijke voorschriften.
175
13
ONDERHOUD VAN DE AUTO



Als elektrische componenten in de
auto niet functioneren kan dat worden
veroorzaakt door een doorgebrande
zekering. Controleer de zekeringendoos
zo snel mogelijk en vervang de zekering zo
nodig.

Geen zekeringen met andere
speci󽗉caties of een andere oplossing
dan een zekering gebruiken. Als u
dat wel doet, worden elektrische
onderdelen beschadigd en kan er
brand ontstaan.
Deze auto is voorzien van drie
zekeringendozen: één in het
voorcompartiment, één in het dashboard
en één in het achtercompartiment.
Plaats van de zekeringendozen
Zekeringendoos voorcompartiment
De zekeringendoos van het
voorcompartiment bevindt zich aan de
linkerzijde daarvan.
Zekeringendoos dashboard
De zekeringendoos van het dashboard
bevindt zich in de afdekplaat onder het
dashboard.
Zekeringendoos achtercompartiment
De zekeringendoos van het
achtercompartiment bevindt zich in het
linker gedeelte van de bagageruimte.
176

Verdeling van zekeringendozen in het voorcompartiment
  
F01 - -
F02 - -
F03 - -
F04 - -
F05 - -
F06 - -
F07 10 ABTMP (Adaptieve pomp voor thermisch beheer van de accu)
F08 10 Aircomodule
F09 7,5 BMC (Accubeheercontroller)
177
13
ONDERHOUD VAN DE AUTO
  
F10 5 Accuverwarming
F11 10 DMC (Aandrijfmotorcontroller)
F12 10 DMC-pomp
F13 60 IPB (Geïntegreerde rembekrachtiging)
F14 40 Aanjager
F15 - -
F16 - -
F17 15 Claxon
F18 - -
F19 - -
F20 5 CDU (Bidirectionele boordlader en DC-DC en stroomdistributie-
eenheid)
F21 10 FL_R (Koplamp_rechts)
F22 - -
F23 - -
F24 - -
F25 15 WSH (Ruitensproeiermotor)
F26 - -
F27 - -
F28 - -
F29 - -
F30 - -
F31 - -
F32 - -
F33 - -
178
  
F34 - -
F35 5 Boost DC
F36 - -
F37 - -
F38 10 FL_L (Koplamp_links)
F39 60 IPB (Geïntegreerde rembekrachtiging)
F40 - -
F41 20 VTOV (Voertuig naar voertuig)
F42 - -
F43 25 FR WIP (Ruitenwisser voor)
F44 - -
F45 - -
F46 - -
F47 - -
F48 200 Accu
F49 60 FAN
F50 100 R-EPS (Elektronische stuurbekrachtiging)
F51 80 IEC (Zekeringen- en relaisdoos dashbord)
F52 80 TEC (Zekeringen- en relaisdoos bagageruimte)
K01 - -
K02 - -
K03 - IG4
K04 - -
K05 - -
K06 - -
179
13
ONDERHOUD VAN DE AUTO
  
K07 - IG3
K08 - VTOV (Voertuig naar voertuig)
K09 - -
K10 - -
K11 - -
K12 - -
Verdeling van dashboard zekeringendozen
  
1 - -
2 30 BCM (Body Control Module)
3 10 AIRCO
180
  
4 20 Deurvergrendeling
5 5 Stop (Remlichtschakelaar)
6 7,5 Schakelaar BAT
7 10 Deur ECU
8 5 Meter (cluster)
9 20 S/ROOF (Zonnedakmotor)
10 5 NFC
11 - -
12 10 DLC (Datalink-aansluiting)
13 20 Multimedia
14 - -
15 - -
16 15 STR Kolom (Stuurkolom)
17 7,5 DOME (Binnenverlichting)
18 30 P/SEAT FR (Passagiersstoel rechtsvoor)
19 30 P/SEAT FL (Passagiersstoel linksvoor)
20 20 FL Portier (Portierraammotor linksvoor)
21 40 PWR Window (Elektrisch bediende ruit)
22 - -
23 - -
24 5 ABS/ESP/IPB
25 5 EPS (Elektronische stuurbekrachtiging)
26 10 SRS (Supplemental Restraint System)
27 15 SW Heater (Stuurwielverwarming)
28 5 Meter IG1 (Cluster IG1)
181
13
ONDERHOUD VAN DE AUTO
  
29 5 ADAS
30 15 P/SEAT ECU (Bestuurdersstoel ECU)
31 7,5 Shift
32 20 FR Portier (Ruitmotor portier rechtsvoor)
33 20 RL Portier (Ruitmotor portier linksachter)
34 20 RR Portier (Ruitmotor portier rechtsachter)
35 - -
36 - -
37 7,5 Schakelaar IG1
38 5 EPB ECU
39 7,5 PM2.5
40 - -
41 - -
42 - -
43 - -
44 - -
45 7,5 USB
46 15 Backup PWR
47 - -
K2-1 - IG1-relais
K2-2 - ACC-relais
K2-3 - -
K2-4 - -
182
Verdeling van de zekeringendozen in het achtercompartiment
  
F8/1 - -
F8/2 - -
F8/3 7,5 MIR HTR (Buitenspiegelverwarming)
F8/4 40 DEF (Ontdooier)
F8/5 30 EPB (Elektronische parkeerrem)
F8/6 30 EPB (Elektronische parkeerrem)
F8/7 20 Externe versterker
F8/8 - -
F8/9 - -
F8/10 - -
183
13
ONDERHOUD VAN DE AUTO
  
F8/11 20 BD-ECU (Controller voor bagageruimteklep)
F8/12 10 ECU BAT (+30 voor controller)
F8/13 5 I-KEY (Intelligente sleutel)
F8/14 10 Laaddopvergrendeling
F8/15 5 Oplaadlamp
F8/16 10 R-Tail (Omtrekverlichting achter/ Laadstatusindicator)
F8/17 7,5
RR FOG/B-Lamp (Mistlicht rechtsachter / Achteruitrijlicht)
F8/18 7,5 DC-oplaadlampje
F8/19 10 R-HAZ (Alarmknipperlicht achter)
F8/20 20 ACC
F8/21 15 Peutervergrendeling
F8/22 15 Backup PWR (Reservestroomvoorziening)
F8/23 - -
F8/24 - -
F8/25 - -
F8/26 - -
F8/27 - -
F8/28 - -
F8/29 - -
F8/30 - -
F8/31 - -
F8/32 - -
F8/33 - -
F8/34 15 RR WIP (Achterruitwisser)
F8/35 30 R-aanjager (Achteraanjager)
Kk-1 - RR WIP-relais (Achterruitwisser-relais)
K8-1 - DEF-relais (Ontdooier-relais)
K8-2 - Reserverelais
184
NOODGEVALLEN
14 Noodsituatie voor de eigenaar ........ 186
Redding ............................................. 197
186




Als het centrale vergrendelingssysteem,
de sleutel van de afstandsbediening,
of de NFC-sleutelkaart* uitvalt, kan de
mechanische sleutel worden gebruikt
om het portier in geval van nood te
vergrendelen/ontgrendelen.


Trek de handgreep van het linker
voorportier tot aan de aanslag omhoog,
steek de mechanische sleutel in het
sleutelgat, draai deze om en trek de sleutel
eruit.
: Draai de mechanische
sleutel rechtsom.
: Draai de mechanische
sleutel linksom.
Als u het linker voorportier na het
ontgrendelen nog wilt openen, trekt u
nogmaals aan de hendel.

Stop de mechanische sleutel na
gebruik zo snel mogelijk terug in de
afstandsbedieningssleutel.
Als het portier met de mechanische
sleutel wordt ontgrendeld in de
antidiefstalalarmmodus, dan gaat het
alarm af.

:
1. Ontgrendel het linker voorportier en ga in
de auto zitten.
2. Trek aan de binnenhandgreep om het
betre󽗈ende portier te ontgrendelen, en
trek er nogmaals aan om het te openen.
:
1. Steek de mechanische sleutel in de
afgebeelde positie, draai de sleutel
rechtsom tot deze verticaal staat
(de witte schuifknop staat in de
vergrendelingsstand) en trek de sleutel
uit het slot.
2. Sluit de deur om te vergrendelen.

Nadat het portier vergrendeld is,
trekt u aan de handgreep van het
buitendeur om te bevestigen dat het
portier met succes is vergrendeld.
187
14
NOODGEVALLEN
De bagageruimte ontgrendelen
in een noodgeval
Als de portieren en de bagageruimte in
geval van nood niet van binnenuit kunnen
worden geopend, kan de bagageruimteklep
als volgt worden ontgrendeld:
1. Rugleuning van de tweede of derde
zitrij (indien aanwezig) omklappen om
toegang te krijgen tot de bagageruimte.
2. Open de afdekking van de
gereedschapskit in de bagageruimte en
neem deze eruit.
3. Trek aan de noodhendel en duw de
bagageruimteklep open.
Ontgrendelen van de
oplaadpoort in een noodgeval
Als de vergrendeling van de oplaadpoort
niet werkt en de oplaadconnector niet
kan worden uitgetrokken, volg dan de
onderstaande stappen:
1. Open de achterklep.
2. Trek de afdekking van de rechter
armsteun met kracht naar buiten.
3. Trek aan het noodontgrendelingskoord
om te ontgrendelen.


Als er een storing of defect in het elektrisch
bediende bagageruimteklep is opgetreden,
kan het volledig handmatig sluiten daarvan
de functionaliteit ervan herstellen. Als
het probleem aanhoudt, neemt u contact
op met een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.


Als de auto langere tijd geparkeerd
staat, kan de 12V-accu (Fe-startaccu)
in de slapende modus terechtkomen.
In deze modus kan de sleutel van de
afstandsbediening niet worden gebruikt om
de auto te lokaliseren of te vergrendelen/
ontgrendelen.
188
Als de 12V-accu (Fe-startaccu) zich in de
slapende modus bevindt, brengt u de
sleutel van de afstandsbediening naar de
activeringszone van het linker voorportier,
drukt u tweemaal op de microschakelaar
op de handgreep om de 12V-accu
(Fe-startaccu) te wekken, de auto te
ontgrendelen en normaal te gebruiken.

Als de bovenstaande handeling de
auto niet kan wekken, wijst dit erop
dat de laadstatus van de 12V-accu (Fe-
startaccu) wellicht uitgeput is. Neem
contact op met een door BYD erkende
dealer of serviceprovider.


De alarmknipperlichten moeten branden
om andere weggebruikers te waarschuwen
en het risico van verkeersongevallen te
verminderen wanneer:
De auto defect is;
De auto zich achteraan een 󽗉le bevindt;
De auto een aanhangwagen trekt of zelf
gesleept wordt;
Het zicht slecht is bij regenachtig weer of
mist.
De alarmknipperlichten kunnen
worden in-/uitgeschakeld met de
alarmknipperlichtschakelaar in te drukken.
Als de alarmknipperlichten zijn
ingeschakeld, knipperen de
richtingaanwijzers en de indicatielampjes
van beide richtingaanwijzers op het
instrumentencluster.

Als de alarmknipperlichten niet
functioneren, moeten andere
maatregelen worden genomen
om anderen te waarschuwen. De
genomen maatregelen moeten
voldoen aan de plaatselijke
verkeersregels.


1 Gevarendriehoek;
2 Re󽗊ecterend vest;
189
14
NOODGEVALLEN
3Verwijderingsklem voor
wielmoerkapje;
4 Luchtpomp;
5 Lekdichtend middel voor de banden;
6 Sleephaak.

Om de verschillende noodsituaties zo
goed mogelijk aan te pakken, moet u
weten hoe de in de auto aanwezige
gereedschappen worden gebruikt en
waar ze zich bevinden.
Na gebruik moet het gereedschap
worden schoongemaakt,
teruggeplaatst en stevig vastgezet.
󽗊

Als het ooit nodig is de auto te verlaten om
storingen te controleren of te verhelpen,
haal dan het re󽗊ecterende vest uit de
gereedschapskist en draag het alvorens dit
te doen. Dit zal anderen waarschuwen.

Een beschadigd of vuil vest moet zo
snel mogelijk worden vervangen.


De gevarendriehoek is opgeborgen in de
gereedschapskist. Haal deze eruit en klap
deze uit voor het gebruik.

De gevarendriehoek moet worden
gebruikt in overeenstemming met de
plaatselijke verkeersregels.

Als de bandenspanning laag wordt, kan de
luchtpomp worden gebruikt om de band
snel op te pompen.
1 Drukmeter;
2 Koppeling;
3 Stroomstekker;
190
4 Aan/uit-knop;
5 Afdekking lekdichtend middel.

Parkeer de auto op een vlakke
en veilige plaats als u een band
oppompt.
Haal de luchtpomp niet uit elkaar en
breng er geen wijzigingen in aan.

De luchtpomp werkt alleen met 12V
gelijkstroomvoeding. Geen andere
voedingsspanningen gebruiken.
De luchtpomp mag niet langer
dan 10 minuten ononderbroken
functioneren.
Houd water en stof uit de buurt als u
de luchtpomp gebruikt.
Oppompmethode
1. De auto op een vlakke en veilige plaats
parkeren en het ventieldopje van de
band losdraaien.
2. Schroef de koppeling van de luchtpomp
op het ventiel van de band. Er zal een
zacht geluid van ontsnappende lucht
uit het ventiel komen, wat aangeeft
dat de lucht gecirculeerd wordt. Blijf
schroeven totdat u geen lucht meer
hoort weglekken.
3. Steek de voedingsstekker in de
boordvoedingsaansluiting.
Er is een stroomaansluiting in de
bagageruimte en een andere in het
middenconsolevakje.
4. Start de auto.
5. Zet de luchtpomp aan en begin met
oppompen.
6. Let op de drukveranderingen die op de
drukmeter te zien zijn. Schakel de pomp
uit als de vereiste luchtdruk bereikt is
(zie het hoofdstuk 
󽗉).
7. Schroef de koppeling van de luchtpomp
los en draai het ventieldopje van de band
er weer op.
8. Trek de stekker van de luchtpomp uit het
stopcontact en zet de pomp weer in de
gereedschapskist.
191
14
NOODGEVALLEN


Als een band tijdens het rijden scheurt
of lekt, houdt u het stuurwiel met beide
handen stevig vast en probeert u te
voorkomen dat de auto uit de koers
raakt. Trap het rempedaal licht in om af te
remmen, zodat de auto rechtuit kan blijven
rijden. Rijd langzaam naar een veilige plaats
en stop. Vervang de band of neem contact
op met een hulpdienst als dat nodig is.

Als u banden op een openbare
weg repareert of vervangt, zet
dan de alarmknipperlichten aan,
draag het re󽗊ecterende vest en
plaats de gevarendriehoek op een
geschikte plaats achter de auto, zoals
aangegeven in de plaatselijke wet- en
regelgeving.

Rijd niet door met lekke banden,
aangezien dit de banden ernstig kan
beschadigen.



Er een spijker in het loopvlak is gekomen
die de lekke band veroorzaakt.
Het lek in het loopvlak is kleiner dan 6
mm.

Het lekdichtende middel voor banden
is licht ontvlambaar en schadelijk
voor de gezondheid. Open vuur
moet worden vermeden en roken is
verboden tijdens het gebruik van het
lekdichtende middel. Voorkom dat
het lekdichtende middel in contact
komt met huid, ogen en kleding.
Buiten het bereik van kinderen
bewaren.
Als het lekdichtende middel in contact
komt met de huid of de ogen, moet
het betre󽗈ende deel onmiddellijk met
overvloedig water worden gewassen
en moet onmiddellijk een arts worden
geraadpleegd.
Als er een allergische reactie wordt
waargenomen na contact met het
lekdichtende middel voor de banden,
onmiddellijk een arts raadplegen.
Bandenreparatie
1. Parkeer de auto op een vlakke en veilige
plaats, draai de plaats van het lek zo
dicht mogelijk bij de grond en verwijder
het ventieldopje.
2. Verwijder het snelheidslimietlabel van de
zijkant van de luchtpomp en plaats deze
in het zicht op het stuurwiel.
3. Verwijder de sluiting van de inlaat van
het lekdichtende middel en spuit dit in
de inlaat.
192

Het lekdichtende middel voor de
banden moet voor gebruik goed
geschud worden.
4. Schroef de connector van de luchtpomp
in het ventiel van de band.
5. Steek de voedingsstekker in de
boordvoedingsaansluiting.
6. Start de auto.
7. Zet de luchtpomp aan en start de
bandenreparatie.
8. Lees de bandenspanningsmeter op de
luchtpomp af.

Als de bandenspanning tussen 180
en 320 kPa bedraagt, onmiddellijk
de stekker van de luchtpomp uit het
stopcontact halen. Rijd binnen 1
minuut maximaal 10 km met de auto
met een snelheid van minder dan 80
km/u, zodat het lekdichtende middel
zich gelijkmatig door de band kan
verdelen.
Als de bandenspanning niet binnen
10 minuten tot 180 kPa is opgelopen,
moet u de luchtpomp uitzetten en
contact opnemen met een door BYD
erkende dealer of serviceprovider.
9. Rijd na de bandenreparatie korte
tijd met de auto en stop dan om de
bandenspanning opnieuw te controleren.
Als de bandenspanning meer dan
220 kPa bedraagt, moet u met een
snelheid van minder dan 80 km/u naar
de dichtstbijzijnde serviceprovider
rijden.
Als de bandenspanning tussen
130-220 kPa bedraagt, spuit u het
lekdichtende middel in de band en
leest u de bandenspanningsmeter op
de luchtpomp opnieuw af.
Als de bandenspanning geen 130 kPa
bereikt, moet u contact opnemen
met een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.

Reparatie van een beschadigde
band met behulp van de kit met
het lekdichtende middel is maar
een tijdelijke oplossing voor
noodgevallen. Neem direct contact
op met een door BYD erkende dealer
of serviceprovider om de band zo
snel mogelijk te vervangen. Breng
onderhoudsmonteurs ervan op de
hoogte dat het lekdichtende middel
in de band zit.
Vermijd plotseling optrekken of
bochten nemen met hoge snelheden.
Niet harder dan 80 km/u rijden. Stop
met rijden als er sterke trillingen,
onstabiele rijprestaties of lawaai
optreden als de auto rijdt.
Vervang afdichtmiddel als de
houdbaarheid bijna verlopen is
(raadpleeg het etiket op de bus voor
de vervaldatum).
Na reparatie van een band met de
set van het lekdichtende middel is
het raadzaam een nieuwe band aan
te scha󽗈en bij een door BYD erkende
dealer of serviceprovider.

Als uw auto niet wil starten omdat de
12V-accu (Fe-startaccu) bijna leeg is, pro-
beert u het dan eens als volgt:
1. Open de voorklep. (Zie 

)
2. Verwijder de linker afdekplaat
3. Sluit één uiteinde van de rode anode (+)
kabel aan op de anode (+) pool van de
12V accu van de auto met een lege accu
(Fe-startaccu).
193
14
NOODGEVALLEN
4. Sluit het andere uiteinde van de rode
anode (+) kabel aan op de anode (+) pool
van de elektrische accu van het reddende
voertuig.
5. Sluit het ene uiteinde van de zwarte
kathode (-) kabel aan op de kathode
(-) pool van de accu van het reddende
voertuig.
6. Sluit het andere uiteinde van de zwarte
kathode (-) kabel aan op het massapunt
van de auto met lege accu (een schoon
en ongelakt metalen deel).
7. Start eerst het reddende voertuig, en
probeer pas na een tijdje om de auto met
de lege accu weer te starten.
8. Nadat die auto weer gestart is,
onderbreekt u de stroomtoevoer van
het reddende voertuig, ontkoppel de
startkabels in omgekeerde volgorde van
hun aansluiting en berg ze op.
9. Breng de voorklep links aan en sluit de
voorklep.

Als de startkabels in de verkeerde
volgorde worden aangesloten of
ontkoppeld, bestaat het risico van
kortsluiting, wat kan leiden tot schade
aan de auto of persoonlijk letsel.
Om kortsluiting bij het starten van
een voertuig met startkabels te
voorkomen, mogen de klemmen
van de startkabels elkaar of enig
ander geleidend materiaal dan de
bijbehorende accupolen niet raken.

Als uw auto na herhaalde pogingen
niet wil starten, neem dan contact op
met een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.
De nominale spanning van de
accu van het reddende voertuig
moet tijdens het starten met
hulpstartkabels 12V bedragen.

Als de batterijspanning van
afstandsbedieningssleutel te laag is, kan de
auto nog steeds als volgt gestart worden:
1. Leg de afstandsbedieningssleutel in de
buurt van het -pictogram op het
hulpinstrumentencluster (in de
bekerhouder voor).
194
2. Trap het rempedaal in en druk op de
"START/STOP" knop om de auto te
starten.

Als de afstandsbedieningssleutel
door de lege batterij niet meer
functioneert, moet u de batterij
zo snel mogelijk vervangen (zie
het hoofdstuk 

).

Als de auto moet worden weggesleept,
neem dan contact op met een door BYD
erkende dealer of serviceprovider of met
een gespecialiseerd sleepbedrijf.
Er moet een oprijwagen worden gebruikt.

De voor- en achterwielen moeten
van de grond zijn als de auto wordt
gesleept.
Installeren van de sleephaak
1. Neem de sleephaak uit de
gereedschapsset.
2. Trek het kapje open.
3. Steek de sleephaak in de
sleephaakopening, draai deze rechtsom
goed vast.
195
14
NOODGEVALLEN
Installeren van de trekhaak*
Trekhaak
Voor het trekken van een wagen, caravan,
boot, enz. kan aan de achterzijde van de
auto een trekhaak worden geïnstalleerd.
Laadvermogen:
 

75 kg x 5
inzittenden
(voorste
twee rijen)
60 kg
(model
met zeven
zitplaatsen,
neer-
klapbare
stoelen op
de derde
rij)
Trekbeperking:
 

Maximale
verticale
belasting
van de
trekhaak:
80 kg
1500 kg
(eenassige
aan-
hanger);
750 kg
(onge-
remde
aanhanger)
196

Zorg ervoor dat accessoires zoals de
trekhaak en veiligheidsketting(en)
goed aangesloten en stevig bevestigd
zijn.
Zorg ervoor dat alle geladen lading
goed vastzit en gelijkmatig verdeeld is.
Doet u dit niet, dan kan dit leiden tot
verkeersongevallen, voertuigschade
en persoonlijk letsel.
Bij het trekken van een lege of
beladen aanhanger, moet u uw
snelheid verminderen en scherpe
bochten of plotseling remmen
vermijden, omdat dit kan leiden tot
verkeersongevallen, schade aan de
auto en persoonlijk letsel.

Trek geen aanhanger met een lading
die zwaarder is dan het aangegeven
trekvermogen van de trekhaak.
Het laadvermogen van de auto moet
worden aangehouden, als er een
trekhaak wordt gebruikt om een
aanhanger te trekken of te beladen.
Een getrokken aanhanger of de
lading daarop kan uw gezichtsveld
belemmeren. Stel de achter- en
zijspiegels goed af voor een beter
zicht.
Houd een grotere afstand tot
voorliggers aan als u een al of niet
beladen aanhanger trekt.
De auto wordt langer als u een
aanhanger trekt met al of geen lading.
Daarom moeten ruimere bochten
worden genomen om te voorkomen
dat de gesleepte lading stoepranden,
verkeersborden, bomen of andere
objecten raakt.
De auto niet op een helling parkeren
als u een lege of beladen aanhanger
trekt.

Als de installatie van een trekhaak
noodzakelijk is, kunt u zich wenden
tot een door BYD erkende dealer of
serviceprovider.
Volg de plaatselijke wetten en
voorschriften voor de installatie van
de trekhaak.
Parkeer de auto op een vlakke en
veilige plaats als u de aanhanger
of geladen lading aankoppelt of
loskoppelt.
Het slepen van een al of niet beladen
aanhanger vermindert de actieradius.


Om het voertuig op te tillen of op te
krikken, mag de hefarm of krik alleen
worden geplaatst op het hefpunt dat
in de bovenstaande afbeelding wordt
aangegeven.
Om de veiligheid te waarborgen, dient u op
de volgende punten te letten voordat u het
voertuig optilt of opkrikt:
Parkeer het voertuig op een stevige en
vlakke ondergrond.
Het voertuig uitschakelen, en alle
passagiers in het voertuig laten
uitstappen.
Plaats bij het opkrikken van het voertuig
een stopblok voor het voorwiel of achter
het achterwiel om wegglijden van het
voertuig te voorkomen.
197
14
NOODGEVALLEN

Plaats de hefarm of de krik niet
op de plaats waar de accu onder
hoogspanning staat.
Als u het voertuig optilt of opvijzelt,
moet u ervoor zorgen dat het optillen
stevig gebeurt, anders kan dit schade
aan het voertuig en persoonlijk letsel
veroorzaken.
Als u het voertuig met een krik
opkrikt, mag er zich geen enkel deel
van het menselijk lichaam onder het
voertuig bevinden.


Volg de onderstaande stappen als de auto
in brand vliegt:
Schakel de auto uit.
Zoek een poederblusser in de buurt.
Als het vuur klein is en zich langzaam
verspreidt, blus het dan met een
poederblusser en bel zo snel mogelijk de
politie en reddingsdiensten.
Als het vuur groot is en zich snel
verspreidt, houdt u een veilige afstand
tot de auto en belt u zo snel mogelijk de
politie en reddingsdiensten.

Neem na het blussen van de brand
contact op met een door BYD erkende
dealer of serviceprovider voor verdere
afhandeling. Raak de auto na een
brand niet aan om ongevallen zoals
elektrische schokken en brandwonden
te voorkomen.
Blus branden met gespeci󽗉ceerde
typen brandblussers. Proberen een
brand te blussen met water of andere
brandblussers kan een elektrische
schok veroorzaken.
Om brand in de auto e󽗈ectief te voorkomen,
moet u de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht nemen:
Plaats geen brandbare of explosieve
materialen in de auto.
Breng geen wijzigingen aan in de
bedrading van de auto en installeer geen
extra elektrische apparaten.
Ga regelmatig naar een door BYD
erkende dealer of serviceprovider voor
inspectie en onderhoud.
Het wordt aanbevolen de auto te
voorzien van brandblussers en te
begrijpen hoe deze worden gebruikt.
Zorg er bij het parkeren van de auto
(vooral in de zomer) voor dat er geen
brandbare materialen (bijv. hooi,
droge takken en bladeren of stro, enz.)
onder de auto liggen, aangezien deze
brandgevaarlijk zijn.

Als u vermoedt dat er water in de auto is
gekomen nadat u door een overstroomd
gebied hebt gereden, volg dan de
onderstaande stappen:
Rijd weg van het overstroomde gebied
en parkeer veilig. Controleer of er water
in de auto zit en zo ja, verwijder dit dan
zo snel mogelijk.
Als de auto het gebied niet kan verlaten,
schakel het dan uit en ontkoppel zo
mogelijk de pluspool van de 12V-accu
(Fe-startaccu).
Neem onmiddellijk contact op met
een door BYD erkende dealer of
serviceprovider voor onmiddellijke
assistentie.
Als de auto ernstig overstroomd is,
moeten alle inzittenden onmiddellijk
naar een veilige plaats worden
geëvacueerd.
198

Schakel de auto nooit in als het
per ongeluk in het water valt of
overstroomd raakt als gevolg van
weersomstandigheden of andere
oorzaken. Dit kan een ongeval of
ernstige schade aan de auto tot
gevolg hebben.

Volg in geval van een aanrijding de
onderstaande stappen:
Als de omstandigheden het toelaten,
controleert u visueel of de bak van de
hoogspanningsaccu gescheurde randen
heeft en of er zichtbaar vloeistof uit lekt.
Schakel de auto uit en ontkoppel de
pluspool van de 12V-accu (Fe-startaccu)
zo mogelijk.
Neem onmiddellijk contact op met
een door BYD erkende dealer of
serviceprovider voor onmiddellijke
assistentie.
Acculekkage
Blijf in geval van acculekkage uit de buurt
van de auto of de lekkende accu en neem
contact op met een door BYD erkende
dealer of serviceprovider voor noodhulp.

Raak lekkende accu's niet aan. Blijf uit
de buurt van de auto of de lekkende
accu.

Gooi gelekte sto󽗈en niet in het water,
de bodem of andere omgevingen.
DATAVERGARING EN
VERWERKING
15
Verwerking van voertuiggegevens .... 200
Permanente overdracht van het
voertuig aan derden en O󽗈-Line
modus .................................................. 201
Onthulling van persoonsgegevens aan
autoriteiten ......................................... 202
Uw rechten inzake gegevensbescher-
ming ..................................................... 202
200


In dit gedeelte vindt u belangrijke
informatie over hoe persoonsgegevens
worden vergaard en verwerkt
wanneer u een BYD-voertuig
gebruikt. Voor een meer gedetailleerd
overzicht over gegevensverwerking,
gegevensbescherming en de rechten van de
persoon wiens gegevens het betreft, a.u.b.
de huidige versie van ons privacybeleid
voor het betre󽗈ende voertuig raadplegen
op de BYD-website www.bydauto.eu.


Bij het gebruik van het voertuig wordt
informatie in het voertuig vergaard. Dit
omvat gegevens zoals die welke door
voertuigsensoren of regeleenheden worden
vergaard of doorgegeven en die nodig zijn
voor de veilige werking van uw voertuig.
In sommige gevallen worden de gegevens
gebruikt om het rijden te ondersteunen
(rijhulpsystemen) of om een speci󽗉eke
comfort- of infotainmentfunctie mogelijk
te maken. De persoonsgegevens die
worden vergaard en verwerkt, omvatten
voornamelijk gegevens die zich in het
voertuig zelf bevinden, gegevens met
betrekking tot diensten op afstand, en
andere gegevens, zoals hieronder nader
gespeci󽗉ceerd.
Data aan boord van het voertuig

Tijdens de werking van het voertuig
worden diverse gegevens over de
status van het voertuig (bijv. snelheid,
acculaadniveau, remsysteem) of de
omgeving (bijv. afstandssensoren,
regensensor, temperatuursensoren)
vergaard en verwerkt. Deze gegevens
worden gewoonlijk niet opgeslagen, maar
er zijn controllers, sensoren of andere
componenten in het voertuig geïnstalleerd
die dergelijke gegevens registreren,
bijvoorbeeld om onderhoudsvereisten,
foutmeldingen of andere informatie vast
te leggen. De voertuiggegevens worden
alleen opgeslagen in de apparatuur in het
voertuig, maar kunnen via de wettelijk
vereiste OBD ("On Board Diagnostics")
interface worden uitgelezen, bijvoorbeeld
door een door BYD erkende dealer of
serviceprovider of andere derden.
Indien deze toegang plaatsvindt tijdens
het onderhoud van het voertuig, kan de
informatie ook worden doorgegeven
aan technici van BYD Europe voor
kwaliteitsborging, productdefectrapporten
of veri󽗉catie van claims van klanten.
Data voor diensten op afstand

Uw voertuig beschikt over diensten voor
bewaking op afstand. Deze omvatten
diensten voor bewaking op afstand,
zoals diagnose op afstand en over-the-
air (OTA) updates en upgrades voor
beveiligings- en veiligheidsdoeleinden
(afhankelijk van uw goedkeuring). Deze
bewakingsdiensten dienen de volgende
doelen: levering van onze diensten aan u
(ondersteuning/diagnostiek op afstand),
productontwikkeling en beveiliging/
openbare veiligheid.
Afhankelijk van het land waar u woont en
de con󽗉guratie van het automodel kan voor
de bovengenoemde doeleinden diverse
voertuiginformatie aan BYD Europe worden
doorgegeven, waaronder informatie over
de locatie van de auto, de voertuigstatus,
zoals energieverbruik, voertuigsnelheid,
versnellingsstand, vermogensmodus, ESP-
status, stuursysteemstatus, accustatus,
aandrij󽗊ijnstatus en algemene status van
de voertuigprestaties.
Andere

Afhankelijk van de con󽗉guratie van uw
voertuig, kunt u zelf gegevens toevoegen
aan het infotainmentsysteem daarvan.
Afhankelijk van de con󽗉guratie gaat
het bijvoorbeeld om mediagegevens
voor het afspelen van 󽗉lms op het
Infotainmentsysteem, adresgegevens
bij gebruik van het navigatiesysteem
of gegevens voor het gebruik van
onlinediensten. Afhankelijk van de
con󽗉guratie van uw voertuig is het ook
mogelijk om er bepaalde individuele
instellingen in of aan uit te voeren. Als deze
gegevens in het voertuig zijn opgeslagen,
kunt u ze op elk moment wissen. Als deze
201
15
DATAVERGARING EN VERWERKING
gegevens aan derden worden doorgegeven
(omdat u inhoud van derden gebruikt, met
name als onderdeel van online diensten),
heeft BYD Europe hier geen controle over.

Afhankelijk van de con󽗉guratie van uw
voertuig kunnen mobiele apparaten
worden aangesloten en bediend via het
infotainmentsysteem daarvan. Het kan
nodig zijn dat het scherm of de audio van
het apparaat via het infotainmentsysteem
wordt weergegeven/afgespeeld of ernaar
wordt doorgestuurd. Aanvullende gegevens
zoals positie- of voertuiginformatie
kunnen via toepassingen worden
doorgegeven voor gebruik in bepaalde
navigatiesystemen, communicatie of
andere diensten van derden. Het speci󽗉eke
type gegevensverwerking hangt af van de
respectieve functie en wordt gecontroleerd
door de gebruiker of door derden, zoals
de aanbieder van de toestellen of de
overeenkomstige diensten.


Afhankelijk van de voertuigcon󽗉guraties
kunt u het internet raadplegen voor
bepaalde functies of diensten van BYD
Europe via de netapparaten van het
voertuig infotainmentsysteem. BYD Europe
is niet aansprakelijk voor de diensten
verleend door derden. In dergelijke
gevallen dient u informatie over het gebruik
van gegevens in te winnen bij de aanbieder
van de betre󽗈ende onlinedienst.


Uw voertuig is uitgerust met een aantal
camera's/sensoren. De reden hiervoor is dat
sommige voertuigfuncties vereisen dat het
traject van het voertuig wordt gedetecteerd
en beoordeeld, wat plaatsvindt door
camera's die objecten in de omgeving
daarvan detecteren (bijv. obstakels). De
beelden worden doorgestuurd naar de
respectieve controlemodule voor verdere
analyse die nodig is om de systemen te
bedienen. Sommige beelden worden enkel
vluchtig verwerkt (RAM), andere kunnen
worden opgeslagen, afhankelijk van de
uitrusting van het voertuig.
Het voertuig kan zijn uitgerust met een
naar buiten gerichte camera (OFC) die
kan worden gebruikt om beelden van
de omgeving te maken (dashcam). Het
voertuig kan ook zijn uitgerust met een
naar binnen gerichte camera (IFC) die
kan worden gebruikt om beelden van
het interieur daarvan te maken. Beide
videobeelden worden in het voertuig
opgeslagen. U bent zelf verantwoordelijk
om de wetten van uw woonplaats te
controleren als u de camera inschakelt.
Wees u bewust van de wettelijke vereisten
voordat u de OFC of de IFC inschakelt (in
sommige landen is voor IFC toestemming
nodig en andere landen beperken het
gebruik van OFC voor dashcam doeleinden,
bijvoorbeeld).
Ga voor meer details over camera-
opties naar 
 van deze
gebruikershandleiding.



󽗈
Bij een permanente overdracht van
het voertuig, bijv. als u uw voertuig
tweedehands heeft aangeschaft, of als
het voertuig door een andere persoon
aan u is overgedragen voor permanent
gebruik, moet er rekening mee gehouden
worden dat alle personalisatie-/
gebruikersinstellingen via het
infotainmentsysteem (bijv. adressenlijst,
navigatiesysteem enz.) toegankelijk
kunnen zijn voor de nieuwe gebruiker. U
kunt deze instellingen resetten naar de
fabrieksinstellingen door te tikken op
/

 op het
touchscreen van de middenconsole.
202
U kunt ook de communicatie van uw
voertuig met de BYD-dataserver en de
verwerking van voertuiggerelateerde en
persoonlijke gegevens beperken door het
voertuig in de o󽗌inemodus te zetten
Tik op om Wi-Fi uit te schakelen. 
 kan ook worden uitgeschakeld door te
tikken op /  op
het touchscreen van de middenconsole.
Tik op om mobiele data uit te schakelen.
 kan worden uitgeschakeld door
te tikken op /  op het
touchscreen van de middenconsole.



BYD onthult uw persoonsgegevens alleen
aan derden voor zover dit wettelijk is
toegestaan of u hiermee hebt ingestemd.
Afhankelijk van de toepasselijke
wetgeving kunnen overheidsinstanties
echter gemachtigd zijn om gegevens
van voertuigen uit te lezen (bijv. zo
kunnen gegevens van de airbagregelunit
worden uitgelezen om een ongeval op
te helderen). Indien door de wet vereist,
kan BYD verplicht zijn om op verzoek
gegevens beschikbaar te stellen aan
overheidsinstellingen in uw land, bijv. in
geval van een onderzoek naar criminele
handelingen.



BYD heeft groot respect voor de
vertrouwelijkheid van persoonsgegevens
van klanten, en houdt zich aan
alle wetgeving op het gebied van
gegevensbescherming, vooral de General
Data Protection Regulation (GDPR) en alle
plaatselijke wetgeving. Volgens deze wetten
hebben eigenaars speci󽗉eke rechten als
hun persoonsgegevens worden verwerkt:
Bij de gegevens betrokken personen
hebben het recht op informatie en
toegang, op recti󽗉catie, wissen van
persoonsgegevens ('recht om vergeten te
worden') en het recht om bezwaar te maken
tegen de verwerking van persoonsgegevens
of om deze te beperken (of om eerder
gegeven toestemming in te trekken, evenals
het recht op gegevensoverdraagbaarheid).
Deze rechten kunnen in sommige gevallen
worden beperkt - bijvoorbeeld als wij
kunnen aantonen dat wij een wettelijke
verplichting hebben om uw gegevens
te verwerken, of als de verstrekking van
de informatie aan u zou leiden tot de
openbaarmaking van persoonsgegevens
over iemand anders, of als wij wettelijk niet
in staat zijn om die informatie te onthullen.
In sommige gevallen kan dit inhouden dat
wij de gegevens kunnen bewaren, zelfs als
u uw toestemming intrekt.
Ga voor meer informatie
over gegevensverwerking,
gegevensbescherming en alle rechten die
u hebt, a.u.b. naar ons privacybeleid dat te
vinden is op de BYD-website www.bydauto.
eu.
VOERTUIG-
INFORMATIE
16 Voertuiginformatie ........................... 204
󽗉
 
 
Speci󽗉caties ...................................... 208
󽗉 
 
 
 
 
󾘥󾘮 
204



󽗉
VIN-positie
Het VIN is de unieke identi󽗉catiecode van
een voertuig.
Het VIN is afgedrukt op een etiket onder de
passagiersstoel voorin.
VIN-samenstelling
Het VIN bestaat uit 17 karakters en omvat
informatie over het voertuig zoals het land
van oorsprong, de fabrikant, het modeljaar,
de voertuigkenmerkcode, enz.
Het gebruiken van een
Diagnoseapparaat om VIN te
lezen
De OBD-poort bevindt zich aan de linker
onderzijde van het dashboard. Een speciaal
diagnose-apparaat, wanneer verbonden
met de OBD-poort, kan het VIN, de
voertuigstatus en andere gegevens lezen.


Typeplaatje fabrikant
Het typeplaatje van de fabrikant bevindt
zich aan de onderkant van de rechter B-stijl.
Vijfzitsmodel
205
VOERTUIGINFORMATIE
16
Model met zeven zitplaatsen
Het fabriekslabel bevindt zich aan de
onderzijde van de linker B-stijl.
Motormodel en -nummer
Het model en het nummer van de voorste
aandrijfmotor staan op de behuizing van de
voorste aandrijfmotor gegraveerd.
De model- en nummeretiketten van de
vooraandrijfmotor zijn aan de binnenzijde
van de voorklep geplakt.
Het model en het nummer van de
achteraandrijfmotor zijn op de behuizing
van de achteraandrijfmotor gegraveerd.
De type- en nummeretiketten van
de achteraandrijfmotor zijn op de
bagageruimteklep geplakt.
206
Voertuigetiketten
De voertuigetiketten omvatten een
waarschuwingsetiket voor airbags,
een waarschuwingsetiket voor de
koelventilator, een waarschuwingsetiket
voor hoogspanningsonderdelen, enz. Lees
de instructies op alle etiketten en volg ze
op.
Waarschuwingsetiket zij-airbag
Het waarschuwingsetiket voor de zij-airbag
is aan de onderkant van beide B-stijlen
geplakt.
Waarschuwingsetiket voorairbag
Het waarschuwingsetiket voor de
voorairbag is op de rechter zonneklep
geplakt.
Bandenspanningsetiket
Het bandenspanningsetiket is aan de
onderzijde van de linker B-stijl geplakt.
Lucht󽗉lteretiket
Het lucht󽗉lteretiket is aan de binnenkant
van het dashboardkastje geplakt.
Accu-positie-indicatie-etiket
Het etiket met de aanduiding van de
accupositie is aan de binnenzijde van de
voorklep geplakt.
207
VOERTUIGINFORMATIE
16
Waarschuwingsetiketten voor het bij-
vullen van koelmiddel en koelventilator
De waarschuwingsetiketten voor het
bijvullen van koelmiddel en koelventilator
zijn aan de binnenkant van de voorklep
geplakt.
Oplaadindicator en herinneringsetiket-
ten
De etiketten voor het
oplaadindicatielampje en de herinnering
zijn aan de binnenkant van het klepje van
de oplaadpoort aangebracht.
Etiket voor het openen van bagage-
ruimteklep
Het etiket voor het openen van het
bagageruimteklep is op het deel boven
de knop voor het openen van het
bagageruimteklep aangebracht.
Waarschuwingsetiketten voor hoog-
spanningscomponenten
De waarschuwingsetiketten voor
hoogspanningsonderdelen zoals de
motorcontroller zijn op hun behuizing
geplakt.
Etiket voor openen voorklep
Het etiket voor het openen van de voorklep
is aan de onderkant van de linker A-stijl
aangebracht.
208
󽗉
󽗉
 
Model TANG EV
Totale afmetingen (mm)
Lengte 4870
Breedte 1950
Hoogte 1725
Wiel loopvlak (mm)
Voor 1650
Achter 1630
Wielbasis (mm) 2820
Overhang voor/achter (mm) 985/1065
Leeg gewicht (kg) 2489
Asbelasting (leeg gewicht) (kg)
Voor 1183
Achter 1306
Bruto gecombineerd gewicht (GCWR) (kg) 3060 3060
Asbelasting (GCWR) (kg)
Voor 1264 1291
Achter 1769 1769
Minimale bodemvrijheid bij volle belasting
(mm) 150
Minimale draaidiameter (m) 11,8
Topsnelheid (km/h) 180
Maximale hellingshoek (%) 50
WLTP rijbereik (km) 400
Elektrische actieradius WLTP stad (km) 528
WLTP stroomverbruik (Wh/km) 238
Benaderingshoek (° ) 22
Vertrekhoek (° ) 20
Zitplaatscapaciteit (inzittenden) 5* 7*
209
VOERTUIGINFORMATIE
16

 
Motormodel TZ200XSN (voor) TZ200XSE (achter)
Type aandrijfmotor PMSM PMSM
Type aandrijving Aandrijving op alle
wielen (AWD)
Aandrijving op alle
wielen (AWD)
Nominaal vermogen (kW) 65 65
Nominaal toerental (omw/min) 6000 6000
Nominaal koppel (N-m) 135 130
Piekvermogen (kW) 180 200
Piektoerental (omw/min) 15500 15500
Piekkoppel (N-m) 330 350

 
Model PA4
Accutype Lithium-ijzerfosfaataccu
Nominale spanning (V) 640
Nominaal vermogen (Ah) 135
Koelmodus Koeling met koelvloeistof
210

 
Banden 265/40R22
255/50R20*
Standaard bandenspanning (kPa)
260
290 (achterwielen voor meer
dan 4 inzittenden)
Vier-
wiel-
uitlijning
Voorwiel toespoor 0±2mm
Camber voorwiel -0,48±0,75
Fuseepen casterhoek van voorwiel 2,78±0,75
Fuseepen hellingshoek van voorwiel 11,13±0,75
Achterwielcamber -0,75±0,75
Toespoor achterwiel 3±2mm
Wielbalans (g) <10
211
VOERTUIGINFORMATIE
16

 
Type bedrijfsremsysteem Hydraulisch dubbel circuit,
X-patrooncircuit
Type parkeerremsysteem EPB
Redelijke
bedrijfsgrens
van
remblokken
Totale dikte van remblok
voorrem (mm) 9,85
Toelaatbare slijtagedikte van
remblok voorrem (mm) 2,75~9,85 (dikte na slijtage)
Totale dikte van de voorste
remschijf (mm) 34
Toelaatbare slijtagedikte van
voorste remschijf (mm) 32~34 (dikte na slijtage)
Totale dikte van remblok
achterrem (mm) 11,1
Toelaatbare slijtagedikte van
remblok achterrem (mm) 3~11,1 (dikte na slijtage)
Totale dikte van remschijf
achterrem (mm) 30
Toegestane slijtagedikte van
remschijf achterrem (mm) 28~30 (dikte na slijtage)
󾘥󾘮
 󽗉 
Remvloeistof BASF DOT 4 1154±15ml
Koelmiddel R-1234yf 720±20g
Koelmiddel voor thermisch
beheerssysteem van de accu -40℃ vriespunt 5,0±0,2L
Motorkoelvloeistof (Arteco) Havoline XLC
50_50 9,3±0,2L
Ruitensproeiervloeistof
-30℃ ethanol
2 l
Versnellingsbakolie
Voor Castrol ON D2 0,85±0,1L
Achter Castrol ON D2 0,95±0,1L
212
213
Achterruitenbediening ......... 58
Adaptieve cruisecontrol (ACC) .
98
Afstandsbedieningssleutel . 18,
22, 150
Airbags .................................116
AIRCO .................................... 60
Alarm ruit/zonnedak open .137
Anti-corrosiemaatregelen ...171
Anti-diefstalalarm ...............151
Auto in de was zetten ..........161
Automatisch gestopt houden
van de auto (AVH) ................. 90
Automatisch inklap-/
uitklapfunctie ......................153
Automatisch ontgrendelen . 136
Bagage sjorogen ................... 31
Bagageruimterolhoes* ......... 32
Bagageruimteverlichting ..... 31
Banden herstellen .............. 191
Banden oppompen ............ 189
Bandenpech/Lekkage ........ 191
Bandenspannings-
controlesysteem (TPMS) .... 121
Bediening instrumentencluster 80
Bediening van de
achterruitenwisser ............... 96
Bediening van de
bestuurdersruit .................... 51
Bediening van de ruitenwissers
voor ....................................... 95
Bedieningsknoppen
achteruitkijkspiegel .............53
Bedieningsknoppen
bestuurdersstoel .................. 48
Bedieningsknoppen van de
buitenspiegels ...................... 51
Bedieningsknoppen van het
stuurwiel ............................... 53
Beschermende werking van
veiligheidsgordels ................ 43
Beschrijving van de
vermogensstatus .................. 47
Bestandsbeheer ...................75
Bij de auto geleverde
gereedschappen ................ 188
Bluetooth-telefoongesprek .75
Botsing met het voertuig ... 197
Buitenlichten ........................ 91
Buitenspiegel automatisch
kantelen .............................. 130
Buitenzijde reinigen ........... 159
Camera in de auto ...............125
Classi󽗉catie van kinderzitjes
(niet bij de auto geleverd) .... 41
Compatibiliteit van voertuig en
oplaadinfrastructuur ..........147
Correct gebruik van
veiligheidsgordels ................ 44
Dakdrager ............................. 33
Dashcam ..............................124
De helderheid van het
instrumentencluster
aanpassen ............................ 81
214
Defecte elektrische
bagageruimteklep ...............187
Derde rij stoelen bereiken .... 58
Derde rij verlichting ............. 59
Deuren van binnenuit
vergrendelen ........................ 57
Dodehoekdetectie (BSD) ....105
Dragen van re󽗊ecterend vest 189
Een kinderzitje installeren ... 41
Elektronisch kinderslot ........ 40
Elektronische parkeerrem
(EPB) ..................................... 89
Exterieur ............................... 10
Gebruik van gevarendriehoek . 189
Geïntegreerde
rembekrachtiging (IPB) ...... 111
Gelijkstroom-opladen ........ 146
Gepland opladen ............... 145
Gordelvoorspanner .............. 46
Grootlichtassistentie (HMA) . 94
Handgreep buitenzijde ........ 36
Handgreep interieur dak .....66
Handmatig in-/uitklappen . 152
Hoofdinterface .....................73
Hoogspanningsaccu .......... 209
Hoogteverstelling van
veiligheidsgordel voor ......... 46
I
nformatie over het voertuig Voertuig-
identi󽗉catiennummer
(VIN) ..........204
Infotainmentsysteem activeren 72
Inschakelen van de
alarmknipperlichten ................188
Inspectie voor het rijden ............16
Instructies voor het opladen ...140
Instructies voor het rijden met
kinderen .....................................40
Intelligente cruisecontrol (ICC)* 97
Interieur ......................................12
Interieurbegroeting ...................37
Interieurreiniging .....................160
Juiste zithouding ................. 43
0-100 km/u: Volgas ervaring..126
Klapstoelen .......................... 59
Koelvloeistof controleren ...173
Koplampen na het uitstappen 153
Koplampen vóór het instappen 153
Laden van een
wisselstroomaansluiting met
oplaadpaallader ................. 145
Laden .................................... 33
Lane Departure Warning
System (LDWS) ................... 104
Lane Keeping-systeem (LKS)* . 102
Langdurig parkeren............ 172
215
Mediacentrum ...................... 75
Met de
afstandsbedieningssleutel .. 21
Microschakelaar ................... 23
Motor ...................................209
NFC-sleutelkaart .................. 23
NFC-sleutelkaart* ................. 21
Noodstart.............................193
Omschakelen naar stuurhulp .87
Omschakelen tussen rij- en
terreinmodi .......................... 86
Onderdelen van het
veiligheidsgordelsysteem
vervangen ............................. 47
Onderhoud aircosysteem ...169
Onderhoud van de 12V-accu
(Fe-startaccu) ......................162
Onderhoud van de banden . 166
Onderhoud van de
hoogspanningsaccu ............164
Onderhoud van de lak ........161
Onderhoud van het interieur 162
Onderhoud van het zonnedak 169
Onderhoudsschema ...........156
Ontgrendelen met de
"ontgrendelings"-knop .......136
Ontgrendelen/vergrendelen . 186
Ontgrendeling met
de handgreep van het
binnenportier ......................137
Ontgrendeling ...................... 22
Onthulling van
persoonsgegevens aan
autoriteiten .........................202
Opbergruimte in het interieur . 26
Openen en sluiten van de
voorklep ..............................172
Openen/sluiten
bagageruimteklep ................ 28
Opklapbare derde-rij stoelen* 32
Oplaadpoortvergrendeling . 143
Opladen uit
wisselstroomaansluiting
met huishoudelijke
oplaadapparatuur ...............144
Overzicht instrumenten-
cluster ................................... 78
Panoramisch zonnedak/
Zonwering ............................ 64
Panoramische weergave .....131
Parkeerhulp .........................130
Permanente overdracht van
het voertuig aan derden en
O󽗈-Line modus ....................201
Regeneratief remmen .........126
Rem-/gaspedaal ................... 91
Remsysteem ........................211
Remvloeistof controleren ...174
Rijden bij koud weer ...........123
Rijden bij warm weer ..........123
Rijden in de mist ..................122
Rijden in de regen ...............122
Ruitbediening passagierszijde 57
Ruiten sluiten ......................136
216
Ruitenwisserbladen vervangen 170
Ruitenwisservloeistof bijvullen 173
Schakelen ............................. 88
SD-kaartsleuf ........................ 68
Slepen ................................. 194
Slim opladen ...................... 146
Smartphone draadloos
opladen ................................ 66
Snelheidsdetectie automatische
vergrendeling ........................ 126
Starten met startkabels ..... 192
Starten van de auto .............. 86
Stoel verstellen ..................... 57
Stroomvoorziening aan boord 6 7
Tweede rij verlichting .......... 58
Uitschakelen ........................136
Uitstaphulp ..........................137
USB-poorten ......................... 68
Uw rechten inzake
gegevensbescherming ........202
Veiligheidsgordel dragen bij
zwangerschap ...................... 45
Veiligheidsgordelsysteem
controleren ........................... 47
Veiligheidsgordelverklikker . 47
Verdeling van de zekeringen . 176
Vergrendelen met de
interieurschakelaar voor de
bagageruimteklep ...............151
Vergrendelen met de
microschakelaar ..................150
Vergrendelen met de NFC-
sleutelkaart* ........................151
Verkeersbordherkenning
(TSR)* ...................................107
Verwelkoming exterieur ....... 36
Verwerking van
voertuiggegevens ................200
Vloeistoftypes en gebruik ...211
Voertuigbrand .....................196
Voertuiginstellingen ............. 75
Voertuignaamplaatje en etiket 204
Voertuigoverstroming .........197
Voertuigspeci󽗉caties ..........208
Voorspellend
noodstopsysteem (PEBS) ...108
Waarschuwings-/
indicatielampjes van het
instrumentencluster ............ 82
Wekken van een slapende 12V
accu (Fe-startaccu) ..............187
Wielen en banden .............. 210
Zekeringen controleren/
vervangen ........................... 175
Zonnedak sluiten ...............136
Zonnekleppen ...................... 65
Uitgavedatum:
11
.2022
NL_V2
7

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw BYD Tang - 2021 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van BYD Tang - 2021 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 161.99 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van BYD Tang - 2021

BYD Tang - 2021 Gebruiksaanwijzing - Deutsch - 218 pagina's

BYD Tang - 2021 Gebruiksaanwijzing - English - 218 pagina's

BYD Tang - 2021 Gebruiksaanwijzing - Français - 218 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info