810316
44
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/226
Pagina verder
1
Voorwoord
Bedankt dat u voor BYD heeft gekozen. Lees deze handleiding zorgvuldig door en bewaar
deze voor toekomstig gebruik om het voertuig beter te kunnen gebruiken en
onderhouden.
Speciale instructies: BYD Auto Industry Co., Ltd. raadt u aan om het voertuig te gebruiken,
onderhouden en repareren in overeenstemming met deze handleiding en om originele
reserveonderdelen te kiezen. Het gebruik van niet-originele reserveonderdelen in het
voertuig of om het voertuig aan te passen zal de prestaties van het hele voertuig
beïnvloeden, met name de veiligheid en duurzaamheid ervan. Schade aan het voertuig en
prestatieproblemen die hierdoor worden veroorzaakt, vallen niet onder de garantie.
Daarnaast kunnen aanpassingen aan het voertuig ook in strijd zijn met nationale wet- en
regelgeving en lokale overheidsvoorschriften.
Nogmaals bedankt dat u voor BYD heeft gekozen. Uw waardevolle opmerkingen en
suggesties zijn welkom. Geef uw juiste contactgegevens op om te profiteren van betere
diensten. Als de informatie wijzigt, neem dan tijdig contact op met een erkende BYD-dealer
of -garage om de informatie in het systeem bij te werken. U wordt ook geadviseerd om
aandacht te besteden aan de relevante nationale wet- en regelgeving en lokale
beleidslijnen, en het voertuig zo snel mogelijk te registreren; anders kan de
voertuigregistratie mislukken.
Let op de symbolen “HERINNERING”, “VOORZICHTIG” en “WAARSCHUWING” in deze
handleiding en volg de instructies zorgvuldig op om letsel of schade te voorkomen. Deze
symbolen worden als volgt gedefinieerd:
HERINNERING
Items die in acht moeten worden genomen om het onderhoud te vergemakkelijken.
VOORZICHTIG
Items die in acht moeten worden genomen om schade aan het voertuig te
voorkomen.
WAARSCHUWING
Items die in acht moeten worden genomen om de persoonlijke veiligheid te
waarborgen.
is een veiligheidsmarkering om een handeling aan te geven die niet mag worden
uitgevoerd of een gebeurtenis die niet mag plaatsvinden.
De beschrijvingen gemarkeerd met het sterretje (*) in deze handleiding zijn specifiek
voor sommige modelconfiguraties en zijn alleen van toepassing wanneer het voertuig
deze configuraties heeft. De gebruikte foto is genomen van één van deze configuraties.
2
Als er een verschil is met het voertuig dat u heeft gekocht, raadpleeg dan het
daadwerkelijke voertuig.
Deze handleiding zal u naar verwachting helpen het product correct te gebruiken en
geeft geen beschrijving van de configuratie en softwareversie van dit product. Raadpleeg
voor meer informatie over de productconfiguratie en softwareversie het contract (indien
van toepassing) met betrekking tot dit product. U kunt het ook aan de dealer vragen die
het product aan u heeft verkocht.
Duurzaamheid
Als puur elektrisch personenvoertuig is BYD DOLPHIN een milieuvriendelijk product. Ga
naar https://reach.bydeurope.com voor informatie over hoe het voertuig het milieu
beschermt.
Het is ieders verantwoordelijkheid om het milieu te beschermen. Gebruik dit voertuig op
de juiste wijze en voer alle afval en schoonmaakmiddelen af volgens de lokale wet- en
regelgeving.
Contact met ons
Als u hulp of verduidelijking nodig heeft over beleid of procedures, neem dan contact op
met het klantrelatiecentrum.
E-mail: Bydautoservice@byd.com
Bel 00800-10203000 voor 24/7 pechhulp of de klantenservice (maandag-zaterdag 9.00-
18.00 uur).
Auteursrecht © BYD Auto Industry Co., Ltd. Alle rechten voorbehouden.
Geen enkel deel van dit document mag worden gereproduceerd of overgedragen in
welke vorm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van BYD Auto Industry Co., Ltd.
Alle rechten voorbehouden
3
Overzicht van BYD DOLPHIN
Als puur elektrisch personenvoertuig is BYD DOLPHIN een milieuvriendelijk product. De
integratie van zijn dragende carrosserie met de hoogspanningsaccu zorgt voor de
veiligheid van de accu en het hele voertuig.
Het voertuig wordt aangedreven door elektromotoren in verschillende
werkomstandigheden en heeft daarom nul emissies.
Omdat het voertuig puur elektrisch is, heeft het binnen en buiten een zeer laag
geluidsniveau, wat zorgt voor een uitzonderlijke rijervaring die ongeëvenaard is door welk
brandstofvoertuig dan ook.
De veiligheid van het high-voltage systeem is een prioriteit in het voertuigontwerp, zodat
bestuurder en passagiers bij een aanrijding beschermd zijn.
De accucontrole-eenheid bewaakt voortdurend de hoogspanningsaccu. De eenheid past
de output aan op basis van de spanning, stroom en andere prestatie-indicatoren van elke
accucel. Hierdoor worden problemen met de prestaties van de accu, zoals overladen,
overladen en oververhitting, voorkomen. Dit zorgt ervoor dat de accu’s altijd onder ideale
omstandigheden werken.
4
5
Index van afbeeldingen
Buitenkant....................................... 10
Dashboard ....................................... 11
Interieur .......................................... 12
Deuren ............................................. 13
Veiligheid
Veiligheidsgordels .......................... 16
Veiligheidsgordels .............................. 16
Gebruik van veiligheidsgordels ........ 17
Airbags ............................................. 19
Airbags ................................................. 19
Airbags voor bestuurder en passagier
voorin ................................................... 20
Zijairbags voor de stoel voorin ......... 21
Zijgordijnairbag .................................. 22
Voorwaarden en
voorzorgsmaatregelen voor het
activeren van airbags ......................... 22
Kinderbeveiligingssystemen ......... 27
Kinderbeveiligingssystemen ............. 27
Antidiefstalsysteem* ..................... 32
Antidiefstalsysteem* .......................... 32
Gegevens- verzameling en -
verwerking ...................................... 33
Gegevensverzameling en -verwerking
.............................................................. 33
Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel ...................... 40
Instrumentenpaneel .......................... 40
Indicatoren instrumentenpaneel ..... 41
Werking van de controller
Deuren en sleutels .......................... 52
Sleutels ................................................ 52
Deuren vergrendelen en ontgrendelen
.............................................................. 55
Slim toegangs- en startsysteem ....... 60
Kinderbeveiligingsslot ....................... 62
Stoelen ............................................. 62
Voorzorgsmaatregelen voor stoelen 62
Voorstoelen aanpassen ..................... 63
Opklapbare achterbank ..................... 64
Hoofdsteunen ..................................... 64
Stuurwiel .......................................... 66
Schakelaars op stuurwiel .................. 66
Stuurwiel afstellen ............................. 69
Schakelaars ...................................... 69
Lichtschakelaars ................................. 69
Wisserschakelaar ............................... 72
Schakelaars bestuurdersdeur ........... 74
Zijruiten ............................................... 76
Schakelaar kilometerteller ................ 76
Schakelaars voor
bestuurdersassistentie ...................... 76
Airbagschakelaar voor passagiers ... 77
Noodoproep (emergency call, e-call) 78
Alarmlichtschakelaar ......................... 80
Zonwering* ......................................... 80
Schakelaar interieurverlichting ........ 80
Gebruik en rijden
Opladen/ontladen ........................... 84
Instructies voor opladen ................... 84
Opladen ............................................... 88
6
Antidiefstalvergrendeling laadpoort 95
Ontladen ............................................. 96
Accu .................................................. 98
Hoogspanningsaccu .......................... 98
Laagspanningsaccu (12 V) .............. 101
Voorzorgsmaat-regelen voor gebruik
......................................................... 103
Inrijdperiode ..................................... 103
Aanhangwagen trekken .................. 104
Veiligheidsmaatregelen bij het rijden
............................................................ 104
Bagage dragen ................................. 104
Rijden in water .................................. 105
Brandpreventie ................................ 106
Energie besparen en levensduur van
het voertuig verlengen .................... 108
Starten en rijden ........................... 109
Starten van het voertuig ................. 109
Rijden ................................................. 110
Schakelbediening ............................. 111
Elektronische parkeerrem (Electronic
Parking Brake, EPB) ......................... 112
Automatische stilstand voertuig
(Automatic Vehicle Hold, AVH) ........ 115
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
............................................................ 117
Bestuurders-assistentie ............... 118
Adaptieve cruisecontrol (ACC) ........ 118
Intelligente cruisecontrol (ICC) ....... 123
Waarschuwing aankomende botsing
(Predictive Collision Warning, PCW) en
automatische noodrem (Automatic
Emergency Braking, AEB) ................ 126
Waarschuwing kruisend verkeer
voorzijde (Front Cross Traffic Alert,
FCTA) en remmen bij kruisend verkeer
voorzijde (Front Cross Traffic Braking,
FCTB) .................................................. 129
Verkeersbord-herkenning (Traffic Sign
Recognition, TSR) ............................. 131
Intelligente snelheidsregeling
(Intelligent Speed Limit Control, ISCL)
........................................................... 132
Grootlicht-hulp (High Beam Assist,
HMA) .................................................. 134
Hulp bij verlaten van rijstrook (Lane
Departure Assist, LDA) .................... 135
Hulp bij aanhouden van vluchtstrook
(Emergency Lane Keeping Assist, ELKA)
........................................................... 137
Dode hoek-hulp (Blind Spot Assist, BSA)
........................................................... 139
Waarschuwing bestuurdersaandacht
(Driver Attention Warning, DAW) ... 142
Detectie van aanwezigheid kinderen
(Child Presence Detection, CPD) .... 142
Bewaking van bandenspanning ..... 143
Akoestisch voertuigwaarschuwings-
systeem (Acoustic Vehicle Alerting
System, AVAS) ................................... 145
Panoramisch weergavesysteem .... 146
Parkeerhulpsysteem ........................ 148
Systeem voor veilig rijden ............... 151
Andere hoofdfuncties ...................157
Achteruitkijkspiegel interieur ......... 157
Zijspiegels ......................................... 157
Wissers .............................................. 158
Sneeuwkettingen ............................. 159
Apparaten in het voertuig
Airco-systeem ................................162
Airco................................................... 162
Ventilatieopeningen ........................ 166
Opbergvakken ...............................166
7
Deurbakken ....................................... 166
Factuurvak ......................................... 166
Centraal opslagcompartiment in
dashboard ......................................... 166
Handschoenenvak ............................ 167
Opbergvak middenconsole ............. 167
Bekerhouder ..................................... 167
Brilhouder* ....................................... 168
Zak aan rugleuning .......................... 168
Overige uitrusting ........................ 169
Zonneklep .......................................... 169
Steungrepen ..................................... 169
USB-poorten ...................................... 169
SD-kaartsleuf*................................... 170
12V hulpvoeding ............................... 170
Draadloze telefoonoplader* ........... 170
Vrachtafdekking ............................... 172
Haak ................................................... 173
Raambreker ...................................... 173
Infotainment-systeem ................. 174
Touchscreen voor infotainment ..... 174
Widgets .............................................. 175
Taalinstelling ..................................... 175
BYD Assistant .................................... 176
Onderhoud
Onderhouds-informatie ............... 178
Onderhoudscyclus en items ............ 178
Regelmatig onderhoud ................ 182
Regelmatig onderhoud .................... 182
Bescherming tegen corrosie ........... 182
Tips voor verfonderhoud ................. 183
Buitenkant reinigen ......................... 184
Binnenkant reinigen ........................ 185
Zelfonderhoud ............................... 187
Zelfonderhoud .................................. 187
Opslag voertuig ................................ 189
Motorkap ........................................... 190
Koelsysteem ...................................... 190
Remsysteem ..................................... 191
Sproeier ............................................. 191
Aircosysteem .................................... 192
Wisserbladen .................................... 192
Banden .............................................. 193
Zekeringen ........................................ 196
Wanneer er storingen
optreden
Wanneer er storingen optreden . 204
Als de smartkey-batterij leeg is ...... 204
Nooduitschakelsysteem .................. 204
Handelwijze bij brand in/aan het
voertuig ............................................. 205
Handelwijze bij acculekkage ........... 205
Als het voertuig moet worden gesleept
............................................................ 206
Als een band leeg raakt ................... 207
Specificaties
Voertuiggegevens ......................... 212
Voertuiggegevens ............................ 212
Informatie ...................................... 215
Voertuigidentificatie ........................ 215
Waarschuwingslabels ...................... 216
Montagepositie transponder .......... 217
Verklaringen van conformiteit ... 218
Smartkey ........................................... 218
8
Afkortingen
Afkortingen ................................... 222
9
10
Index van afbeeldingen
Buitenkant
1
Kofferdeksel P57
5
Band P193
2
Wisser P72
6
Elektrische zijspiegel P157
3
Klep van oplaadpoort P95
7
Combinatielicht P69
4
Deuren P55
8
Motorkap P190
Koelsysteem P190
Sproeier P192
Remvloeistof
P191
Zekeringdoos voor onder de motorkap
P198
11
Dashboard
1
7
Schakelaars voor
bestuurdersassistentie P76
Schakelbediening P111
2
AAN/UIT-knop van airco P162
3
8
Oplaadpoort P169
4
9
Schakelaar voor elektronische
parkeerrem (EPB) P112
Schakelaar voor Automatic Vehicle
Hold (AVH) P115
Schakelaar voor elektronische
stabiliteitsregelaar P151
5
6
10
12V-voedingsuitgang P170
11
Factuurvak P166
12
Hendel voor motorkap P190
12
Interieur
1
Stoel P62
5
Schakelaar voor elektronische
stabiliteitsregelaar P151
2
Schakelaar voor elektronische
parkeerrem (EPB) P112
6
Schakelaar voor Automatic Vehicle
Hold (AVH) P115
3
Opbergvak middenconsole P167
7
Draadloze telefoonoplader* P170
4
Bekerhouder P167
13
Deuren
1
Deurgreep binnenzijde P55
3
Deurvak P166
2
Factuurvak P166
4
Schakelaars bestuurdersdeur P74
Schakelaar raamvergrendeling P75
Centrale vergrendeling
P76
Schakelaars zijspiegels P157
14
01
VEILIGHEID
Veiligheidsgordels ..............................16
Airbags .................................................19
Kinderbeveiligingssystemen .............27
Antidiefstalsysteem* ..........................32
Gegevens- verzameling en
-verwerking ..........................................33
16
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels
Studies hebben aangetoond dat het
juiste gebruik van veiligheidsgordels
het aantal slachtoffers bij noodstops,
plotselinge stuurbewegingen of
aanrijdingen aanzienlijk kan
verminderen. Lees de volgende
informatie zorgvuldig door en neem
deze strikt in acht.
VOORZICHTIG
Zorg ervoor dat de
veiligheidsgordels altijd zijn
vastgemaakt wanneer het
voertuig in beweging is.
Controleer voordat u gaat rijden
of alle inzittenden goed zijn
vastgemaakt om ernstig of
dodelijk letsel bij een noodstop
of een aanrijding te voorkomen.
De veiligheidsgordels zijn
voornamelijk ontworpen voor
volwassenen en zijn niet bedoeld
voor kinderen. Zorg ervoor dat u
een geschikt
kinderbeveiligingssysteem kiest
op basis van de leeftijd en
grootte van uw kind (zie P26).
Als een veiligheidsgordel
beschadigd is of niet goed werkt,
neem dan onmiddellijk contact
op met een erkende BYD-dealer
of -garage voor controle en
afhandeling. Gebruik tot die tijd
de bijbehorende stoel niet.
BYD benadrukt met klem dat alle
inzittenden altijd hun
veiligheidsgordels moeten
vastmaken terwijl ze in het voertuig
zitten. Als u dit niet doet, neemt het
risico op letsel toe bij een ongeval.
Het wordt aanbevolen om kinderen
op de achterbank te laten zitten en
altijd veiligheidsgordels en geschikte
kinderzitjes te gebruiken. Bij een
noodstop of een aanrijding kunnen
onbeschermde kinderen ernstig
gewond raken en dit kan hun leven
in gevaar brengen. Laat kinderen
ook niet op iemands schoot zitten
tijdens de rit. Hierdoor worden de
kinderen niet voldoende beschermd.
Functie van
vergrendelingsmechanisme
veiligheidsgordels
Wanneer de bestuurder een scherpe
bocht maakt of plotseling remt, bij
een botsing of wanneer de
inzittende te snel naar voren leunt,
wordt de veiligheidsgordel
automatisch vergrendeld. Dit is om
de inzittende effectief tegen te
houden en te beschermen.
Wanneer het voertuig rijdt, worden
de veiligheidsgordels uitgetrokken
en ingetrokken terwijl de inzittenden
langzaam en rustig bewegen, zodat
de inzittenden vrij kunnen bewegen.
Als de veiligheidsgordel blokkeert als
gevolg van plotseling uitrollen, trek
dan aan de gordelband om rolbare
speling te creëren om de
veiligheidsgordel uit te trekken.
Functie spanner en krachtbegrenzer
Wanneer er een zware frontale
aanrijding plaatsvindt en aan de
activeringsvoorwaarden van de
gordelspanner is voldaan, trekt de
gordelspanner snel een deel van de
veiligheidsgordel op en vergrendelt
deze om de bescherming van de
inzittende te verbeteren. De
krachtbegrenzer beperkt de kracht van
het vastzetten van de veiligheidsgordel
op het lichaam van de inzittende tot op
zekere hoogte om letsel bij de
17
01
VEILIGHEID
inzittende als gevolg van een te grote
vasthoudkracht te voorkomen.
Gebruik van
veiligheidsgordels
1. Stellen van de positie af van de
stoel en de hoek van de rugleuning
(zie P63).
2. Pas de positie van de
driepuntsgordel aan.
Blijf in de juiste zithouding zitten en
trek de schoudergordel diagonaal
over de hele schouder uit zonder dat
deze de nek raakt of van de
schouder glijdt. Plaats de
heupgordel zo laag mogelijk rond de
heup.
VOORZICHTIG
De schoudergordel moet het
midden van de schouder kruisen.
De veiligheidsgordel moet ver
van de nek zijn en mag niet van
de schouder glijden. Anders kan
hij niet goed functioneren in
geval van noodremmen of een
ongeval en kan hij zelfs ernstig
letsel veroorzaken.
De heupgordel moet zo laag
mogelijk over de heup worden
geplaatst om letsel te voorkomen
dat wordt veroorzaakt door het
VOORZICHTIG
drukken tegen de buik in geval
van een ongeval.
De veiligheidsgordel moet strak
tegen het lichaam zitten voor een
betere bescherming.
3. Steek de vergrendeling in de gesp
totdat deze vastklikt en trek hem
vervolgens terug om te controleren
of hij stevig vastzit. Maak de riem
niet vast terwijl enig deel van de
riem gedraaid is.
4. Ontgrendel de veiligheidsgordel.
Druk op de rode ontgrendelknop op
de gesp. De vergrendelingsplaat
springt eruit en de veiligheidsgordel
wordt automatisch ingetrokken. Als
de veiligheidsgordel niet soepel en
automatisch wordt ingetrokken, trek
de riem dan uit en controleer of deze
is gedraaid.
18
HERINNERING
Voor een normale werking van
de veiligheidsgordel voor de
achterbank moet u ervoor zorgen
dat de vergrendeling ervan
tijdens het gebruik in de
bijbehorende gesp wordt
gestoken. De bestuurder moet de
inzittenden eraan herinneren om
de veiligheidsgordels op de juiste
manier te dragen.
De bestuurder moet ervoor
zorgen dat alle inzittenden
veiligheidsgordels dragen
voordat met het voertuig wordt
gereden.
VOORZICHTIG
Eén veiligheidsgordel is voor
slechts één passagier. Laat niet
meerdere inzittenden (inclusief
kinderen) één veiligheidsgordel
delen.
Vermijd reizen met de rugleuning
te ver naar achteren. De
veiligheidsgordel beschermt het
beste wanneer de rugleuning
rechtop staat.
Zorg ervoor dat de
veiligheidsgordel of de
veergrendel/gesp niet tussen de
deur komt; anders kan de
veiligheidsgordel beschadigd
raken.
Controleer de veiligheidsgordels
regelmatig op insnijdingen,
slijtage, loszitten en andere
afwijkingen. Als er een probleem
wordt gevonden, neem dan
contact op met een erkende BYD-
dealer of -garage voor controle
en afhandeling. Gebruik tot die
tijd de bijbehorende stoel niet.
VOORZICHTIG
Verwijder, demonteer of wijzig de
veiligheidsgordels niet zonder
toestemming.
Laat de veiligheidsgordels na een
ongeval controleren bij een
erkende BYD-dealer of -garage.
De bijbehorende
veiligheidsgordels en
pyrotechnische
heupgordelspanners* moeten
worden vervangen als de
gordelspannerfunctie
geactiveerd is geweest.
Gebruik een goedgekeurd model
wanneer u de veiligheidsgordel
vervangt.
Vervang bij een ernstig ongeval,
ongeacht of de veiligheidsgordel
zichtbaar beschadigd is, deze
samen met de stoelconstructie
en controleer het airbagsysteem
grondig.
Zwangere vrouwen moeten ook
hun veiligheidsgordel goed
vastmaken. Zorg er met name
voor dat u de heupgordel zo laag
mogelijk over de heup plaatst om
ernstig letsel te voorkomen.
Steek geen vreemde voorwerpen
zoals munten en clips in de gesp,
omdat deze een goede
verbinding tussen de
vergrendeling en de gesp
verhinderen.
Herinnering veiligheidsgordel
Als een inzittende niet is vastgeklikt
nadat het voertuig is gestart, krijgt u
visuele en akoestische alarmen. Deze
blijven afgaan totdat de bijbehorende
veiligheidsgordel goed is vastgemaakt.
19
01
VEILIGHEID
Indicator herinnering
veiligheidsgordel
Deze indicator knippert als de
veiligheidsgordel van een stoel niet
is vastgemaakt.
Weergave van de stoel van de niet-
bevestigde veiligheidsgordel
De indicator voor de stoel met niet-
bevestigde veiligheidsgordel licht op.
Herinnering veiligheidsgordel voor
passagier voorin
Als de veiligheidsgordel van de
bestuurder of passagier voorin niet
is vastgeklikt nadat het contact is
ingeschakeld, gaan de indicator van
de herinnering veiligheidsgordel en
de indicator van de betreffende stoel
branden. Als de veiligheidsgordel
tijdens het rijden niet wordt
vastgemaakt, wordt naast de
herinneringsindicator een hoorbaar
alarm gegeven om de bestuurder en
de inzittende te waarschuwen.
Herinnering veiligheidsgordel voor
passagier achterin
Als het contact is ingeschakeld en er
geen veiligheidsgordel voor de
achterbank is vastgeklikt, gaan de
indicator van de herinnering
veiligheidsgordel en de indicator van
de betreffende stoel branden. Als het
voertuig in beweging is en alleen de
achterbank is beladen met
inzittenden die de gordel niet
hebben vastgemaakt, brandt alleen
de indicator voor herinnering
veiligheidsgordel en klinkt er geen
akoestisch alarm.
Wanneer de bestuurder, de
passagier voorin en de passagiers
achterin zijn vastgeklikt, gaan de
indicator voor
herinnering veiligheidsgordel en alle
indicatoren voor de bijbehorende
stoelen, uit.
HERINNERING
Neem in het geval van een
afwijking of functiestoring
contact op met een door BYD
geautoriseerde dealer of garage.
Gebruik de bijbehorende stoel
niet totdat de functies weer
normaal zijn.
Zorg er tijdens het rijden voor dat
alle inzittenden hun
veiligheidsgordels goed hebben
vastgemaakt om ernstig of
dodelijk letsel bij een noo
dstop of
bij een aanrijding te voorkomen.
Airbags
Airbags
Het airbagsysteem maakt deel uit
van het extra beveiligingssysteem en
is ook een aanvulling op de
veiligheidsgordels. Wanneer het
voertuig betrokken is bij een
ernstige aanrijding en het
airbagsysteem voldoet aan de
activeringsvoorwaarden, worden
relevante airbags snel geactiveerd
en bieden ze, samen met
veiligheidsgordels, extra
bescherming voor het hoofd en de
borst van de inzittenden. Dit
vermindert de kans op persoonlijk
letsel of zelfs overlijden.
Airbags zijn onderverdeeld in voor-
en zij-types, afhankelijk van het
type botsing. De airbags aan de
voorkant omvatten een airbag voor
de bestuurder en een airbag voor de
passagier voorin, terwijl zijairbags
bestaan uit airbags aan de zijkant,
airbags tussen de stoelen in en
gordijnairbags.
20
Als integraal onderdeel van het
passieve
veiligheidsbeschermingssysteem van
het voertuig vervangt het
airbagsysteem geen
veiligheidsgordels en moet het
worden gebruikt in combinatie met
veiligheidsgordels om de
bescherming te maximaliseren.
HERINNERING
De inzittenden moeten in de
juiste houding zitten om de
bescherming van de
veiligheidsgordels en het
airbagsysteem te maximaliseren.
Demonteer of monteer
airbagcomponenten niet zonder
toestemming.
Gebruik geen stoelhoezen,
omdat deze bij een ongeval de
activering van de airbag aan de
betreffende zijde beperken.
Plaats niets tussen de zijairbag
en de inzittende.
Oefen geen overmatige kracht
uit op de zijkant van stoelen die
zijn uitgerust met zijairbags.
Zelfs als de airbagmodule na een
aanrijding niet is geactiveerd en
de gordelspanner de
veiligheidsgordel niet heeft
vergrendeld, kan de
elektronische regeleenheid (ECU)
van de airbag worden gecodeerd
om de inzittenden tegen gevaar
te beschermen. Neem contact op
met een erkende BYD-dealer of
garage voor inspectie.
Airbags voor bestuurder
en passagier voorin
Dit voertuig is uitgerust met airbags
voor bestuurders en passagiers voorin.
Wanneer de elektronische regeleenheid
van het airbagsysteem tijdens het
rijden een matige tot ernstige botsing
aan de voorkant detecteert en aan de
triggervoorwaarden wordt voldaan,
worden de airbags geactiveerd.
Activering van airbag voorin
Bij middelzware tot zware frontale
botsingen detecteert een sensor een
abrupte vertraging en stuurt een
signaal naar de elektronische
regeleenheid om de airbags voorin
te activeren.
Bij een frontale botsing houdt de
veiligheidsgordel het onderlichaam
en de romp van de inzittende op hun
plaats. De airbag beschermt het
hoofd en de borst van de inzittende.
Wanneer de ernst van de impact de
activeringsdrempel van de airbag
niet behaalt, bieden
veiligheidsgordels voldoende
bescherming.
De airbag voorin loopt onmiddellijk
na het opblazen leeg, zonder dat dit
het zicht van de bestuurder en het
vermogen om het stuurwiel of
andere bedieningselementen te
bedienen beïnvloedt.
21
01
VEILIGHEID
De airbag wordt binnen een
duizendste van een seconde
geactiveerd.
Er klinkt een luid geluid wanneer de
airbag in werking treedt. Het zal
geen letsel veroorzaken, maar het
kan tinnitus of tijdelijke doofheid
veroorzaken.
Er kan een stofwolk van het
oppervlak van de airbag loskomen
wanneer de airbag wordt
geactiveerd. Hoewel dergelijk
poeder niet giftig is, kunnen
personen met
ademhalingsproblemen tijdelijk
ongemak ervaren.
De airbag voor passagiers voorin
wordt bediend met de schakelaar
van de airbag voor passagiers. Zie
P69 voor meer informatie.
Zijairbags voor de stoel
voorin
Het voertuig is uitgerust met zijairbags
voor de linker- en rechtervoorstoelen
(geïnstalleerd in de buitenranden van
de rugleuningen van de voorste stoelen
en gemarkeerd met “AIRBAG”, zoals
weergegeven in de afbeelding).
Wanneer tijdens het rijden een
middelzware tot ernstige aanrijding
van opzij wordt gedetecteerd en aan
de activeringsvoorwaarden is
voldaan, wordt de zijairbag
geactiveerd om de borstkas van de
inzittende te beschermen.
Over het algemeen wordt bij een
zijdelingse aanrijding alleen de
airbag aan de getroffen zijde
geactiveerd.
Als de botsing aan de
passagierszijde plaatsvindt, wordt de
airbag aan de passagierszijde
geactiveerd, zelfs als er geen
passagier op de stoel zit.
Voor een optimale bescherming van
de zijairbags moeten de inzittenden
hun veiligheidsgordels hebben
vastgemaakt en rechtop tegen de
rugleuning zitten.
Zijairbag tussen de voorstoelen:
Het voertuig dat u heeft gekocht is
uitgerust met een airbag voorin
tussen de voorstoelen (geïnstalleerd
in de binnenrand van de rugleuning
van de bestuurder en gemarkeerd
met “AIRBAG”, zoals weergegeven in
de afbeelding).
Wanneer tijdens het rijden een
middelzware tot zware frontale of
zijdelingse botsing wordt
gedetecteerd en aan de
activeringsvoorwaarden wordt
voldaan, wordt de zijairbag tussen
de voorstoelen geactiveerd om het
hoofd en de schouders van de
bestuurder en de passagier voorin te
beschermen.
22
Als de botsing aan de zijde van de
passagier voorin plaatsvindt, wordt
de zijairbag tussen de voorstoelen
geactiveerd, zelfs als er geen
passagier op de stoel zit.
Voor een optimale bescherming van
de zijairbag van de bestuurder
tussen de voorstoelen in, moet de
inzittende de veiligheidsgordel
hebben vastgemaakt en rechtop
zitten.
In een voertuig uitgerust met
zijairbags in de stoel:
Voorkom dat de rugleuningen nat
worden. Als ze nat worden door
regen of spatten, werkt het
zijairbagsysteem mogelijk niet goed.
Bedek of vervang de hoezen van de
rugleuning niet zelf. Ongeschikte
rugleuningbhoezen kunnen de
activering van de airbag
verhinderen.
Zijgordijnairbag
Het voertuig is uitgerust met
gordijnairbags voor de linker en
rechter voorstoelen (geïnstalleerd op
de kruising van de zijbekleding van
de carrosserie en het plafond en
gemarkeerd met “AIRBAG” op de
bekleding van de A-pijler, B-pijler en
C-pijler, zoals weergegeven in de
afbeelding).
Wanneer tijdens het rijden een
middelzware tot zware aanrijding
van opzij wordt gedetecteerd en aan
de activeringsvoorwaarden wordt
voldaan, wordt de zijgordijnairbag
geactiveerd om het hoofd van de
inzittende aan de kant van de
botsing te beschermen.
HERINNERING
Over het algemeen wordt bij een
zijdelingse aanrijding alleen de
airbag aan de getroffen zijde
geactiveerd.
Voor een optimale bescherming
van de gordijnairbag moet de
inzittende zijn veiligheidsgordel
hebben vastgemaakt en rechtop
zitten.
Voorwaarden en
voorzorgsmaatregelen
voor het activeren van
airbags
Omstandigheden voor het activeren
van airbags
Omstandigheden voor het activeren
van airbags: In het geval van een
voertuigbotsing wordt bepaald of
een airbag wordt geactiveerd door
factoren zoals de hoeveelheid
botsenergie, het type ongeval, de
botshoek, obstakels en snelheid van
het voertuig. Het airbagsysteem kan
worden geactiveerd bij speciale
botsingen.
Het airbagsysteem werkt niet altijd
bij een ongeval en zal over het
algemeen niet worden geactiveerd
bij een lichte frontale aanrijding,
aanrijding van achteren of over de
kop slaan. In dit geval worden de
bestuurder en passagiers
beschermd door hun goed
vastgemaakte veiligheidsgordels.
23
01
VEILIGHEID
Determinanten van activering van
het airbagsysteem: De beslissing
wordt genomen door de
vertragingscurve, gegenereerd
tijdens de botsing en verkregen door
de ECU, en de ingestelde waarde te
vergelijken. Als signalen, zoals de bij
de aanrijding gegenereerde en
gemeten vertragingscurve, lager zijn
dan de respectieve
referentiewaarden die vooraf zijn
ingesteld in de elektronische
regeleenheid, wordt het
airbagsysteem niet geactiveerd. Zelfs
niet als het voertuig bij het ongeval
mogelijk ernstig is vervormd.
De elektronische regeleenheid van
het BYD-airbagsysteem is ingesteld
met overwegingen van algemeen
misbruik en wegomstandigheden.
Vanwege de toenemende
veranderingen in oorzaken en
vormen van botsingen met
voertuigen, dient u voor uw
veiligheid deze
gebruikershandleiding strikt te
volgen, het voertuig op de juiste
manier te gebruiken en verkeerd
gebruik te voorkomen. Anders is er
geen garantie dat de airbags hun
verwachte effect bereiken.
Gevallen waarin airbags kunnen
worden geactiveerd
De neus van het voertuig raakt de
grond bij het kruisen van een diepe
groef in het wegdek.
Het voertuig raakt een hobbel of
stoeprand.
De neus van het voertuig raakt de
grond als hij een steile helling afgaat.
Eén kant van het voertuig wordt
geraakt door een ander voertuig.
Gevallen waarin airbags mogelijk
niet worden geactiveerd
Het voertuig raakt een betonnen
kolom, boom of andere dunne
voorwerpen.
24
Het voertuig schuift onder een
vrachtwagen of een ander groot
voertuig.
De achterzijde van het voertuig wordt
geraakt door een ander voertuig.
Het voertuig slaat over de kop.
Het voertuig raakt een muur of een
voertuig aan een andere zijde dan de
voorzijde.
Andere delen dan het
passagierscompartiment wordt
zijdelingse gebotst.
De zijkant van het voertuig wordt
diagonaal geraakt.
De zijkant van het voertuig raakt een
zuilvormig object.
25
01
VEILIGHEID
WAARSCHUWING
Airbags zijn ontworpen voor
specifieke modellen. Wijzigingen
aan de ophanging, bandenmaat,
bumpers, chassis en in de fabriek
uitgeruste apparaten kunnen een
nadelige invloed hebben op het
airbagsysteem. Gebruikers
mogen geen onderdelen van het
airbagsysteem op andere
automodellen gebruiken. Als u
dit wel doet, kan het
airbagsysteem defect raken.
Bestuurders moeten een afstand
van minimaal 25 cm tussen hun
borst en het stuurwiel
aanhouden, zodat het systeem
de bestuurder zo goed mogelijk
kan beschermen.
Maak uw veiligheidsgordel vast
en neem een goede zithouding
aan terwijl het voertuig in
beweging is. Als de
veiligheidsgordel niet is
vastgemaakt, als de inzittende
naar voren leunt of niet goed zit,
kan het activeren van de airbag
het risico op letsel vergroten.
Plak geen stickers en bedek of
versier niet de afdekking van het
stuurwiel, de rechterkant van het
dashboard of het oppervlak van
de A-, B- en C-pijlers. Reinig deze
oppervlakken met een droge of
WAARSCHUWING
vochtige doek, zonder te veel
druk uit te oefenen.
Een kind mag niet op de
passagiersstoel voorin zitten en
mag ook niet op de schoot van
een passagier voorin zitten, om
ernstig letsel of zelfs een ongeval
als gevolg van het activeren van
de airbag te voorkomen.
Er mogen geen accessoires, zoals
telefoonhouders, bekers,
asbakken, worden geïnstalleerd
op airbaghoezen of binnen hun
actiebereik. Anders verhoogt de
activatie van de airbag het risico
op letsel bij een ongeval.
Zijairbags en zijgordijnairbags
worden snel geactiveerd met
hoge krachten. Inzittenden
mogen tijdens het rijden niet
tegen de deuren van voertuigen
met deze airbags leunen. Als u
dit niet in acht neemt, kan dit
leiden tot ernstig letsel of zelfs
levensbedreigend zijn.
Plaats geen andere accessoires
of items binnen het actiebereik
van gordijnairbags, inclusief bij
de voorruit, zijportierruit, de
bekleding van de A-pijler,
plafond, B-pijler, C-pijler en
handgrepen. Wanneer de
zijgordijnairbag wordt
geactiveerd, worden de
accessoires of items door de
kracht van de gordijnairbag
weggeslingerd. Of de
zijgordijnairbag wordt mogelijk
niet normaal geactiveerd, wat
kan leiden tot ernstig letsel en
kan zelfs levensgevaarlijk zijn.
26
WAARSCHUWING
Zorg er bij het overdragen van de
auto aan een nieuwe eigenaar
voor dat u alle documenten van
het voertuig doorgeeft.
Wijzig of vervang stoelen of
bekledingen van stoelen met
zijairbags niet. Deze
veranderingen kunnen normale
ontplooiing van zijairbags
belemmeren en daardoor leiden
tot falen van het airbagsysteem.
ook kan het leiden tot
onbedoelde ontplooiing van
zijairbags, met ernstig letsel of
gevaar voor uw leven tot gevolg.
Demonteer of repareer niet de
bekleding van de A-pijler, het
plafond, de B-pijler of de C-pijler,
die zijgordijnairbags bevatten.
Deze veranderingen kunnen
leiden tot falen van het
airbagsysteem of het per ongeluk
activeren van gordijnairbags, wat
ernstig letsel kan veroorzaken of
zelfs levensbedreigend kan zijn.
Wijzig geen enkel onderdeel van
het airbagsysteem, ook geen
bijbehorend label. Het wordt
aanbevolen dat elke handeling
aan de airbags wordt uitgevoerd
door een door BYD
geautoriseerde dealer of garage.
Airbags kunnen slechts
eenmalige bescherming tegen
ongevallen bieden. Zodra de
airbag geactiveerd of beschadigd
is, moet het airbagsysteem
worden vervangen.
Volg de veiligheidsvoorschriften
en -procedures met betrekking
tot het verwijderen van
onderdelen van het voertuig of
het airbagsysteem.
WAARSCHUWING
Het airbagsysteem heeft een
sterke anti-interferentie en anti-
storingsweerstand tegen
elektromagnetische velden
eromheen. Maar gebruik het
voertuig niet in een
elektromagnetische omgeving
boven het door de staat
goedgekeurde bereik om
ongevallen te voorkomen.
Het airbagsysteem van dit
voertuig is ontworpen met
volledige aandacht voor
veelvoorkomend foutief gebruik
en de wegomstandigheden. Om
ongelukken te voorkomen, moet
u voorkomen dat er iets tegen de
onderkant van het voertuig stoot
of dat er ruw wordt gereden in
slechte wegomstandigheden.
Het airbagsysteem van dit
voertuig is volledig geverifieerd
om naadloos aan te sluiten bij
het originele kabelboomsysteem
van het voertuig. Elke aanpassing
of wijziging van de kabelboom
kan ertoe leiden dat de airbags
onder normale omstandigheden
per ongeluk worden geactiveerd
of niet worden geactiveerd bij
een aanrijding.
Het wordt aanbevolen dat u
onmiddellijk contact opneemt met
een door BYD erkende dealer of
garage als één van de volgende
situaties zich voordoet:
De airbag is ontplooid.
Het waarschuwingslampje van
de airbag gaat ineens branden op
het instrumentenpaneel.
27
01
VEILIGHEID
Er is een botsing aan de voorkant
van het voertuig (gemarkeerd
gebied op de afbeelding), maar de
voorste airbags worden niet
geactiveerd.
De afdekking van de airbag is
gekrast, gebarsten of anderszins
beschadigd.
Airbags moeten worden verwijderd,
gedemonteerd, geïnstalleerd of
gerepareerd.
Zijairbags en gordijnairbags zijn
geactiveerd.
Tijdens een ongeval is een botsing
tegen een voertuigdeur niet
voldoende om de airbag te
activeren.
Het oppervlak van de stoel met een
zijairbag is bekrast, gebarsten of
beschadigd.
Decoratieve (voerings)onderdelen bij
A-pijler met ingebouwde
gordijnairbags, dakbalk en C-pijler
zijn bekrast, gebarsten of
beschadigd.
Kinderbeveiligings
systemen
Kinderbeveiligingssyste
men
Kinderbeveiligingssystemen bieden uw
kind een goede bescherming bij een
ongeval.
Lees voor de veiligheid van het kind de
instructies bij het kinderzitje en in deze
handleiding aandachtig door voordat u
een kinderzitje installeert.
WAARSCHUWING
Zet een kind nooit op uw schoot
tijdens een rit in het voertuig.
Er moet een geschikt
kinderbeveiligingssysteem
worden gebruikt voor uw kind.
Volg de instructies die bij het
kinderbeveiligingssysteem zijn
geleverd en die in deze
handleiding staan om er zeker
van te zijn dat het
kinderbeveiligingssysteem
correct in het voertuig is
geïnstalleerd.
28
WAARSCHUWING
Nadat het
kinderbeveiligingssysteem van
de stoel is losgekoppeld, moet u
dit veilig in uw voertuig
opbergen.
Het niet opvolgen van de
instructies die bij het
kinderbeveiligingssysteem zijn
geleverd en in deze handleiding
staan, kan leiden tot letsel en
zelfs overlijden van uw kind bij
een ongeval.
Kinderen moeten een geschikt
kinderbeveiligingssysteem gebruiken
wanneer ze in het voertuig reizen.
Kinderen moeten comfortabel en veilig
zitten. Zorg ervoor dat het
kinderbeveiligingssysteem correct is
geplaatst, gemonteerd en gebruikt.
Belangrijke overwegingen bij het
kiezen van een
kinderbeveiligingssysteem
Het kinderbeveiligingssysteem is het
juiste type en de juiste maat voor het
kind.
Het kinderbeveiligingssysteem is het
juiste type en de juiste maat voor de
zitpositie.
Het kinderbeveiligingssysteem moet
voldoen aan de ECE R44/R129-norm.
Airbagschakelaar voor passagiers
De schakelaar bevindt zich aan de
passagierszijde van het dashboard
en is toegankelijk wanneer de deur
van de passagier open is.
Zie P69 voor meer informatie.
WAARSCHUWING
Installeer nooit een naar
achteren gericht
kinderbeveiligingssysteem op de
passagiersstoel voorin als de
airbag ingeschakeld is.
Verankeringen
kinderbeveiligingssysteem
Passagiersstoel voorin
De passagiersstoel voorin is
uitgerust met ISOFIX/i-Size-
verankeringen. De
verankeringslocaties worden
geïdentificeerd door een markering
(zie afbeelding) op de rugleuning,
direct boven de bijbehorende
verankeringen.
De passagiersstoel voorin is
uitgerust met bevestigingspunten
aan de achterkant.
29
01
VEILIGHEID
WAARSCHUWING
Wanneer een top tether-riem
moet worden gebruikt met het
kinderbeveiligingssysteem, zorg
er dan voor dat de riem door het
gat in de hoofdsteun wordt
geleid voordat u de riem
bevestigt en aanspant aan het
verankeringspunt aan de
onderkant van de stoel.
Buitenste zitplaatsen achterin
De buitenste zitplaatsen achterin zijn
uitgerust met ISOFIX/i-Size-
verankeringen.
De verankeringslocaties worden
geïdentificeerd door een markering
(zie afbeelding) op de rugleuning,
direct boven de bijbehorende
verankeringen.
VOORZICHTIG
De verankeringen bevinden zich
in de ruimte tussen het zitkussen
en de rugleuning.
De zitplaatsen achterin zijn uitgerust
met tether strap-verankeringen aan
de achterkant.
Het gebruik van een top tether-
verankeringspunt met een
kinderbeveiligingssysteem is alleen
in bepaalde markten toegestaan.
WAARSCHUWING
Als het kinderbeveiligingssysteem
dat op een buitenste zitplaats
achterin is geïnstalleerd een top
tether heeft, verwijder dan de
vrachtafdekking om toegang te
krijgen tot de top tether-
verankering.
Laat een kind nooit op de
vrachtafdekking klimmen, anders
kan schade aan de
vrachtafdekking optreden of kan
het kind letsel oplopen of zelfs
overlijden.
Kinderbeveiligingssystemen
installeren
Volg altijd de onderstaande
instructies bij gebruik van een
kinderbeveiligingssysteem op de
passagiersstoel voorin:
Gebruik nooit een naar achteren
gericht kinderbeveiligingssysteem
op de passagiersstoel voorin als de
airbag voor de passagier
ingeschakeld is. De airbag moet
onmiddellijk worden ingeschakeld
nadat het naar achteren gerichte
kinderbeveiligingssysteem van de
passagiersstoel voorin is
losgekoppeld.
Zet de passagiersstoel voorin zo
nodig naar achteren, zodat er geen
30
contact is tussen het kind en het
interieur van het voertuig.
Indien nodig kan de rugleuning van
de passagiersstoel voorin zo worden
afgesteld dat deze stevig contact
maakt met het
kinderbeveiligingssysteem.
Zorg er bij
kinderbeveiligingssystemen met de
geleidebevestiging van de gordel
aan de hoofdsteun van het
kinderzitje voor dat de
geleidebevestiging naar voren is
gericht of in lijn is met de bovenste
verankering van de veiligheidsgordel
op de B-pijler van het voertuig.
Wanneer een naar voren gericht
kinderbeveiligingssysteem wordt
gebruikt op de passagiersstoel
voorin, zorg er dan voor dat de stoel
volledig naar achteren is geplaatst,
weg van de ingeschakelde airbag.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
knikvrij door de geleidebevestiging
loopt en niet over de rand van de
geleidebevestiging wordt gebogen.
Volg altijd de onderstaande
instructies wanneer u een
kinderbeveiligingssysteem op een
achterbank gebruikt:
Wanneer het
kinderbeveiligingssysteem op een
van de zitplaatsen op de achterbank
is geïnstalleerd, kunnen de stoelen
voorin naar voren worden versteld
om ervoor te zorgen dat het kind de
voorstoelen niet raakt. Ondertussen
kan de hoek van de rugleuning
voorin ook worden aangepast om
meer ruimte te creëren.
De hoofdsteun kan worden
aangepast of zelfs worden
verwijderd om ervoor te zorgen dat
het kinderbeveiligingssysteem veilig
tegen de rugleuning kan worden
bevestigd.
Wanneer een
kinderbeveiligingssysteem geen
rugleuning heeft, mag u de
hoofdsteun nooit uit het voertuig
verwijderen en in de vergrendelde
stand zetten.
Als de top tether wordt gebruikt op
een buitenste zitplaats op de tweede
zitrij, leid deze dan aan de
buitenkant van elke
hoofdsteunstang.
Als het kinderbeveiligingssysteem
dat op een buitenste zitplaats
achterin is geïnstalleerd een top
tether heeft, verwijder dan de
vrachtafdekking om toegang te
krijgen tot de top tether-
verankering. Berg de hoes veilig op
in uw voertuig.
Lees voor meer installatie-instructies
de instructies die bij uw
kinderbeveiligingssysteem zijn
geleverd.
Details over de installatie van het
kinderbeveiligingssysteem:
Bestuurdersstoel
Passagiersstoel voorin
Zitplaats achterin links
Zitplaats achterin midden
Zitplaats achterin rechts
31
01
VEILIGHEID
Zitpositie
1
2
3 b) 4 b) 5 b)
Airbag
passagier
voorin
ingeschakeld
a)
Airbag
passagier
voorin
uitgescha-
keld
a)
Zitpositie
geschikt voor
universele
riem
(Ja/Nee)
X
Ja
Alleen naar
voren gericht
Ja Ja Ja Ja
i-Size-
zitplaats
(Ja/Nee)
X
Ja
Alleen naar
voren gericht
Ja Ja Nee Ja
Zitpositie
geschikt voor
laterale
bevestiging
X Nee Nee Nee Nee Nee
(L1/L2/Nee)
Grootst
geschikte
achterwaarts
gerichte
bevestiging
(R1/R2X/R2
/R3/Nee)
X Nee R1/R2X/R2/
R3
R1/R2X/R2/
R3 Nee R1/R2X/R2/
R3
Grootst
geschikte
voorwaarts
gerichte
bevestiging
(F2X/F2/F3
/Nee)
X F2X /F2/F3 F2X /F2/F3 F2X /F2/F3 Nee F2X /F2/F3
Grootst
geschikte
boosterbeves
-tiging
(B2/B3/Nee)
X B2/B3 B2/B3 B2/B3 B2/B3 B2/B3
a) Indien nodig kan de stoel naar voren of naar achteren worden versteld en kan de
hoek van de rugleuning worden versteld.
32
b) Indien nodig kan de hoofdsteun worden aangepast of zelfs worden verwijderd. De
voorstoelen kunnen worden aangepast om ervoor te zorgen dat het kind er niet mee in
contact komt.
X: stoelstand die niet geschikt is voor het
installeren van een
kinderbeveiligingssysteem van deze
gewichtsgroep
Aanbevolen
kinderbeveiligingssystemen:
Groepering van het postuur van het kind
volgens de ECE R129-norm
Postuur kind
(cm)
Fabrikant Kinderbeveiligingssysteem Opmerking
40-83 Maxi-Cosi Pebble 360 Riem
76-105 Britax Römer Trifix 2 i-Size ISOFIX en riem
100-150 Britax Römer Kidfix i-Size a) ISOFIX en riem
a)
: Zorg ervoor dat u de veiligheidsgordel bevestigt via SecureGuard en XP-PAD.
Groepering van het postuur van het kind volgens de ECE R44-norm
Gewicht kind
(kg) Fabrikant Kinderbeveiligingssysteem Opmerking
22-36 Graco Booster Basis Riem
40-83 cm
76-105 cm
100-150 cm
22-36 kg
Antidiefstalsysteem
*
Antidiefstalsysteem*
Als het voertuig in de antidiefstalmodus
staat, klinkt er een alarm en knipperen
de richtingaanwijzers wanneer een
deur wordt geopend.
Antidiefstalsysteem inschakelen
1. Schakel het contact uit.
33
01
VEILIGHEID
2. Laat alle inzittenden uit het voertuig
stappen.
3. Sluit alle deuren. De
antidiefstalindicator brandt constant
wanneer alle deuren vergrendeld
zijn. Het antidiefstalsysteem wordt
binnen acht seconden automatisch
ingeschakeld. Wanneer het systeem
is ingeschakeld, begint het
antidiefstalindicator te knipperen.
4. U kunt het voertuig achterlaten
nadat u heeft bevestigd dat de
indicator begint te knipperen. Omdat
het ontgrendelen van de deur vanuit
het voertuig het systeem activeert,
mag er nooit iemand in het voertuig
blijven met het systeem
ingeschakeld.
Het alarm activeren
Het systeem activeert het alarm in
een van de volgende situaties:
Bij het openen van een
willekeurige deur, de
kofferruimte of
motorkap zonder gebruik te
maken van de sleutelloze
toegangsfunctie van de
smartkey.
Het voertuig wordt
ingeschakeld zonder de
Smartkey-startfunctie te
gebruiken.
Antidiefstal UIT
Het antidiefstalalarm kan worden
gestopt door:
De deur ontgrendelen met een
geldige smartkey.
Gebruik van een NFC (Near
Field Communication) om het
voertuig te ontgrendelen.
Gebruik van de
microschakelaar om het
voertuig te ontgrendelen.
Gebruik van een geldige
smartkey om de kofferruimte
op afstand te ontgrendelen.
Het voertuig op afstand
starten met een geldige
smartkey.
Drukken op de START/STOP-
knop in het voertuig terwijl u
een geldige smartkey bij u
heeft.
WAARSCHUWING
Breng geen wijzigingen of
toevoegingen aan het
antidiefstalsysteem aan.
Dergelijke wijzigingen kunnen
ertoe leiden dat het systeem niet
goed werkt.
Antidiefstalindicator*
Wanneer het antidiefstalsysteem is
ingeschakeld, brandt de
antidiefstalindicator acht seconden
lang continu.
Gegevens-
verzameling en
-verwerking
Gegevensverzameling
en -verwerking
34
Dit gedeelte geeft u belangrijke
informatie over hoe
persoonsgegevens worden
verzameld en verwerkt wanneer u
een BYD-voertuig gebruikt.
Lees voor een gedetailleerder
overzicht van gegevensverwerking,
gegevensbescherming en rechten
van betrokkenen de huidige versie
van het privacybeleid voor het
voertuig dat beschikbaar is op het
infotainmentsysteem (Vehicle
Settings [Voertuiginstellingen]
System Settings
[Systeeminstellingen]
More
[ Meer]
Privacy Policy
[Privacybeleid]).
Dit voertuig is uitgerust met een
gegevensrecorder gebeurtenissen
(Event Data Recording, EDR) dat
voldoet aan de Europese
regelgeving.
Een gegevensrecorder
gebeurtenissen registreert
voornamelijk gegevens in het geval
van een ongeval of bijna-ongeval
(bijvoorbeeld het activeren van een
airbag of het raken van een obstakel
langs de weg) om de werking van
het voertuigsysteem te helpen
begrijpen, zoals:
Snelheid voertuig.
Staat van de bandenspanning.
Systeemstatus Adaptieve
cruisecontrol (ACC).
Of de veiligheidsgordel is
vastgemaakt.
Het voertuig registreert de gegevens
alleen bij een ongeval of wanneer
een bijna-ongeval een bepaalde
omvang bereikt. De
gegevensrecorder gebeurtenissen
registreert geen gegevens tijdens
het normale rijden met het voertuig.
De gegevens die door de
gegevensrecorder
gebeurtenissen worden
geregistreerd, geven inzicht in de
staat van de
veiligheidsgerelateerde systemen
van het voertuig wanneer zich
een ongeval voordoet, zodat
relevante partijen het ongeval
kunnen analyseren.
De gegevens van de
gegevensrecorder
gebeurtenissen moeten worden
geopend en gelezen door
speciale apparatuur. BYD maakt
uw persoonsgegevens alleen
bekend aan derden als dit
wettelijk is toegestaan of als u
ermee heeft ingestemd. Naast de
voertuigfabrikant kunnen ook
externe instanties met
professionele apparatuur (zoals
overheidsinstanties) de gegevens
van de gegevensrecorder
gebeurtenissen lezen als ze
toegang hebben tot de
gegevensrecorder
gebeurtenissen en apparatuur
van het voertuig (ze kunnen
bijvoorbeeld de gegevens van de
SRS-controle-eenheid lezen om
het ongeval te onderzoeken).
Verwerking van voertuiggegevens
Gegevens worden verzameld
wanneer het voertuig wordt
gebruikt, zoals gegevens die worden
verzameld of verzonden door
voertuigsensoren of regeleenheden,
die nodig zijn voor de veilige werking
van uw voertuig.
In sommige gevallen worden de
gegevens gebruikt om het rijden te
ondersteunen (systemen voor
bestuurdersassistentie) of om een
specifieke comfort- of
infotainmentfunctie mogelijk te
maken.
35
01
VEILIGHEID
Persoonsgegevens die worden
verzameld en verwerkt, omvatten
voornamelijk voertuiggegevens,
gegevens met betrekking tot
diensten op afstand en andere
gegevens, zoals hieronder nader
gespecificeerd.
Gegevens in het voertuig
Bedieningsgegevens
Wanneer het voertuig wordt
gebruikt, worden verschillende
voertuigstatusgegevens (bijv.
snelheid, accuniveau en
remsysteem) of omgevingsgegevens
(bijv. afstandssensoren en
temperatuur) verzameld en
verwerkt.
Deze gegevens worden meestal niet
opgeslagen, maar er zijn
regeleenheden, sensoren of andere
componenten in het voertuig
geïnstalleerd die dergelijke
gegevens registreren, bijvoorbeeld
om onderhoudsvereisten,
foutmeldingen of andere informatie
vast te leggen.
De voertuiggegevens worden alleen
opgeslagen in de apparatuur in het
voertuig, maar kunnen worden
uitgelezen via de wettelijk vereiste
OBD-interface (“On Board
Diagnostics”), bijvoorbeeld door een
door BYD erkende dealer of
dienstverlener of andere derden.
In het geval dat deze toegang
plaatsvindt tijdens het onderhoud
van het voertuig, kan de informatie
ook worden verzonden naar BYD-
technici voor kwaliteitsborging,
productdefectmeldingen of
verificatie van klantclaims.
Gegevens gerelateerd aan diensten
op afstand
Diensten voor monitoring op afstand
Het voertuig beschikt over
monitoringsdiensten op afstand.
Deze omvatten monitoringsdiensten
op afstand zoals diagnose op
afstand en over-the-air (OTA)
updates en upgrades voor
beveiligings- en
veiligheidsdoeleinden (onder
voorbehoud van goedkeuring van de
eigenaar).
Deze monitoringsdiensten dienen de
volgende doeleinden:
dienstverlening
(ondersteuning/diagnose op
afstand), productontwikkeling en
beveiliging of openbare veiligheid.
Afhankelijk van het land en de
instelling kan verschillende
voertuiginformatie worden
verzonden naar het datacenter van
BYD in de overeenkomstige markt
voor de bovengenoemde
doeleinden, waaronder
voertuiglocatie-informatie,
voertuigstatus, zoals
energieverbruik, voertuigsnelheid,
versnellingspositie,
vermogensmodus, status van
elektronische stabiliteitsregelaar,
stuursysteem, accu, aandrijflijn en
algemene voertuigprestatie.
Overig
Infotainmentsysteem
Afhankelijk van de
voertuigconfiguratie kunnen de
gebruikers zelf gegevens aan het
infotainmentsysteem toevoegen,
zoals mediagegevens voor het
afspelen van video op het
infotainmentsysteem,
adresgegevens voor gebruik in het
navigatiesysteem of gegevens voor
gebruik in online diensten.
Afhankelijk van de
voertuigconfiguratie kunnen ook
36
individuele instellingen in en over
het voertuig worden ingevoerd.
Gegevens die in het voertuig zijn
opgeslagen, kunnen op elk moment
worden verwijderd.
BYD heeft geen controle over
gegevens die aan derden worden
overgedragen (door het gebruik van
inhoud van derden, met name als
onderdeel van online diensten).
Integratie van mobiele apparaten
Afhankelijk van de
voertuigconfiguraties is het internet
toegankelijk voor bepaalde functies
of BYD-diensten via de
netwerkapparaten van het
infotainmentsysteem van het
voertuig.
Het kan nodig zijn dat het scherm of
de audio van het apparaat wordt
weergegeven of afgespeeld via het
infotainmentsysteem of ernaar
wordt verzonden.
Aanvullende gegevens zoals
positionering of voertuiginformatie
kunnen worden verzonden via
toepassingen voor gebruik in
bepaalde navigatiesystemen,
communicatie of andere diensten
van derden.
Het specifieke type
gegevensverwerking is afhankelijk
van de respectieve functie en wordt
beheerd door de gebruiker of
derden, zoals de leverancier van de
apparaten of bijbehorende diensten.
Internettoegang en verbonden
diensten
Afhankelijk van de
voertuigconfiguraties is het internet
toegankelijk voor bepaalde functies
of BYD-diensten via de
netwerkapparaten van het
infotainmentsysteem van het
voertuig.
BYD is niet aansprakelijk voor
dergelijke diensten die door een
andere partij worden geleverd.
In dergelijke gevallen kunt u
informatie over het gebruik van
gegevens verkrijgen van de
aanbieder van de betreffende online
dienst.
Opname van camerabeelden of
bewaking van het omliggende
gebied
Uw voertuig is uitgerust met een
aantal camera's of sensoren.
De reden hiervoor is dat sommige
voertuigfuncties vereisen dat het
pad van het voertuig wordt
gedetecteerd en beoordeeld, wat
wordt gedaan door camera's die
objecten in de omgeving van het
voertuig detecteren (bijv. obstakels).
De beelden worden naar de
betreffende besturingsmodule
verzonden voor verdere analyses die
nodig zijn om de systemen te
bedienen.
Sommige beelden worden alleen op
vluchtige basis (RAM) verwerkt,
andere kunnen worden opgeslagen,
afhankelijk van de
voertuiguitrusting.
Het voertuig kan zijn uitgerust met
een naar buiten gerichte camera
(outward-facing camera, OFC) die
kan worden gebruikt om beelden
van de omgeving te maken
(dashcam).
Het voertuig kan ook zijn uitgerust
met een naar binnen gerichte
camera (inward-facing camera, IFC),
die kan worden gebruikt om beelden
in het voertuig te maken.
Zowel OFC- als IFC-beelden worden
opgeslagen.
37
01
VEILIGHEID
U bent verantwoordelijk voor het
controleren van de wetgeving van
uw land als u de camera aanzet.
Houd rekening met de
overeenkomstige wetgeving voordat
u uw OFC of IFC inschakelt (in
sommige landen is bijvoorbeeld
toestemming vereist voor het
gebruik van IFC en in andere landen
is OFC strikt beperkt tot dashcam-
doeleinden).
Zie het gedeelte “Panoramisch
weergavesysteem” in deze
handleiding voor meer informatie
over de camera.
Permanente voertuigoverdracht
naar derden en offline modus
In het geval van een permanente
overdracht van het voertuig, d.w.z.
tweedehandsvoertuig of
voertuigoverdracht door een derde
partij voor permanent gebruik, moet
worden opgemerkt dat alle
personalisatie- of
gebruikersinstellingen die via het
infotainmentsysteem worden
gemaakt (bijv. adreslijst,
navigatiesysteem, enz.) toegankelijk
kunnen zijn voor de nieuwe
eigenaar.
U kunt ook de communicatie van uw
voertuig met de BYD-gegevensserver
en de verwerking van
voertuiggerelateerde en
persoonsgegevens beperken door
het voertuig in de offline modus te
zetten.
Tik op het touchscreen voor
infotainment om Wi-Fi uit te
schakelen.
Dit kan ook worden gedaan door te
tikken op System Settings
(Systeeminstellingen) Internet
WLAN Off (Uit).
Openbaarmaking van
persoonsgegevens aan autoriteiten
BYD maakt uw persoonsgegevens
alleen bekend aan derden als dit
wettelijk is toegestaan of als u ermee
heeft ingestemd.
Afhankelijk van de toepasselijke
wetgeving kunnen
overheidsinstanties echter worden
gemachtigd om gegevens van
voertuigen uit te lezen (bijv.
gegevens kunnen worden gelezen
van de airbagcontrole-eenheid om
een ongeval te onderzoeken).
Indien wettelijk vereist, kan BYD ook
verplicht zijn om op verzoek
gegevens bekend te maken aan
overheidsinstanties in uw land,
bijvoorbeeld bij het onderzoek naar
een strafbaar feit.
Uw rechten op
gegevensbescherming
BYD heeft respect voor de privacy
van klanten en voldoet strikt aan alle
wetgeving inzake
gegevensbescherming, met name de
Algemene Verordening
Gegevensbescherming (AVG) en
toepasselijke lokale wetgeving.
Volgens deze wetten hebben
eigenaren specifieke rechten
wanneer hun persoonsgegevens
worden verwerkt:
Betrokkenen hebben het recht op
informatie en toegang, op
rectificatie, verwijdering van
persoonsgegevens (“recht om te
worden vergeten”) en het recht
om bezwaar te maken tegen de
verwerking van
persoonsgegevens of deze te
beperken (of om de eerder
gegeven toestemming in te
trekken, evenals het recht op
gegevensportabiliteit).
38
Deze rechten kunnen in sommige
gevallen beperkt zijn. Als we
bijvoorbeeld kunnen aantonen dat
we een wettelijke verplichting
hebben om uw gegevens te
verwerken, of als het verstrekken
van de informatie aan u
persoonsgegevens over een andere
persoon zou vrijgeven, of als we
wettelijk zijn verhinderd om die
informatie bekend te maken.
In sommige gevallen kan dit
betekenen dat we de gegevens
kunnen bewaren, zelfs als u uw
toestemming intrekt.
Ga voor meer informatie over
gegevensverwerking,
gegevensbescherming en eventuele
rechten die u heeft naar de nieuwste
versie van het Privacybeleid dat
beschikbaar is op het
infotainmentsysteem (Vehicle
Settings [Voertuiginstellingen]
System Settings
[Systeeminstellingen]
More
[Meer]
Privacy Policy
[Privacybeleid]).
02
INSTRUMENTENPANEEL
Instrumentenpaneel .......................... 40
40
Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel
1
Tijd
6
Kilometerstand
2
Vermogensmeter
7
Resterende actieradius
3 Snelheidsmeter 8 Versnellingsstatus
4
Laadstatus
9
Gemiddelde snelheid
5
Buitentemperatuur
10
Regeneratief remmen
41
02
INSTRUMENTENPANEEL
Indicatoren instrumentenpaneel
Indicator richtingaanwijzer
Indicator stadslichten
Indicator groot licht Normale modus
Indicator OK
Indicator status adaptieve
cruisecontrol*
Indicator automatische
stilstand voertuig stilstand
voertuig (vast grijs wanneer
automatische stilstand
voertuig in stand-bymodus
staat)
Waarschuwingslampje limiet
rijvermogen
Indicator hoofdalarm Waarschuwingslampje Smartkey
Waarschuwingslampje ABS-
fout
Waarschuwingslampje
elektronische
stabiliteitsregelaar UIT
Waarschuwingslampje
elektronische
stabiliteitsregelaar-fout
Waarschuwingslampje
bandenspanning-fout
Waarschuwingslampje
bestuurdersaandacht
Indicator of
waarschuwingslampje detectie
van aanwezigheid kinderen*
Indicator mistachterlicht
Waarschuwingslampje
parkeersysteemfout
Waarschuwingslampje
stuursysteemfout
Indicator herinnering
veiligheidsgordel
Indicator oververhitting
motorkoelvloeistof
Indicator voor oplaadconnectie
van hoogspanningsaccu
Waarschuwingslampje voor
systeemfout laagspanning
Waarschuwingslampje
oververhitting
hoogspanningsaccu
Waarschuwingslampje fout
hoogspanningsaccu
Waarschuwingslampje fout
aandrijflijn
42
Waarschuwingslampje
oververhitting motor
Waarschuwingslampje Airbag-
fout
Indicator elektronische
parkeerrem
Beschrijving van
waarschuwingslampjes of
indicatoren
Waarschuwingslampje
Smartkey
Als de sleutel niet in het voertuig is
wanneer u op de START/STOP-knop
drukt, gaat dit waarschuwingslampje
een paar seconden branden, klinkt
er een pieptoon en wordt het bericht
“Geen sleutel gedetecteerd, bevestig
of de sleutel in het voertuig is”
weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Als u op de START/STOP-knop drukt
terwijl er zich een elektronische
smartkey in het voertuig bevindt die
overeenkomt met het model, gaat
dit waarschuwingslampje niet
branden. Het voertuig kan nu
worden gestart.
Als het waarschuwingslampje
knippert nadat u op de START/STOP-
knop heeft gedrukt, betekent dit dat
de batterij van de sleutel bijna leeg
is.
Als de sleutel zich niet in het voertuig
bevindt, vraagt het
instrumentenpaneel: “Geen sleutel
gedetecteerd, bevestig of de sleutel
in het voertuig is”.
Waarschuwingslampje ABS-
fout
Dit waarschuwingslampje gaat
branden als het contact aan is. Als
het remsysteem
(antiblokkeersysteem, ABS) goed
werkt, gaat het lampje binnen enkele
seconden uit. Daarna, als het
systeem een storing heeft, gaat het
lampje weer branden totdat de fout
is verholpen.
Wanneer het waarschuwingslampje
voor een ABS-fout brandt (en het
waarschuwingslampje voor
parkeersysteem-fout uit is), blijft het
remsysteem werken, terwijl het
antiblokkeersysteem dat niet doet.
Wanneer het waarschuwingslampje
voor een ABS-fout brandt (en het
waarschuwingslampje voor
parkeersysteem-fout uit is), worden
de wielen geblokkeerd bij een
noodstop of remmen op een gladde
weg, aangezien het ABS-systeem niet
werkt.
Als één van de volgende situaties
zich voordoet, betekent dit dat er
een storing is in componenten die
door het waarschuwingslichtsysteem
worden bewaakt. Neem in dat geval
zo snel mogelijk contact op met een
door BYD erkende dealer of garage
voor voertuiginspectie.
Dit waarschuwingslampje gaat
niet branden of brandt constant
wanneer het contact is
ingeschakeld.
Dit waarschuwingslampje gaat
aan tijdens het rijden.
43
02
INSTRUMENTENPANEEL
HERINNERING
Een waarschuwingslampje dat
tijdens het gebruik kort oplicht,
duidt niet op een probleem.
Als het waarschuwingslampje
voor een ABS-fout nog brandt
terwijl het waarschuwingslampje
van het remsysteem brandt,
parkeer het voertuig dan
onmiddellijk op een veilige
plaats. Het wordt aanbevolen om
contact op te nemen met een
door BYD erkende dealer of
garage. In dit geval, als de
remmen worden geactiveerd, zal
het antiblokkeersysteem niet
werken en zal het voertuig
extreem instabiel worden.
Als zowel de ABS-indicator als de
indicator voor het remsysteem gaan
branden en de elektronische
parkeerrem (electronic parking
brake, EPB) volledig is losgelaten, is
ook het remkrachtverdelingssysteem
van de voor- en achterwielen defect.
Waarschuwingslampje
bandenspanning-fout
Dit waarschuwingslampje gaat
branden als het contact aan is. Het
wordt binnen enkele seconden
uitgeschakeld als het
bandenspanningscontrolesysteem
goed werkt. Als het systeem uitvalt,
gaat dit waarschuwingslampje weer
branden.
Wanneer het waarschuwingslampje
voor bandenspanning gaat branden
of knippert, wordt de melding
“Controleer
TPMS” (bandenspanningscontrolesys
teem) weergegeven op het
instrumentenpaneel en wordt de
bandenspanning weergegeven als “--
-”, wat aangeeft dat het
bandenspanningssysteem defect is.
Wanneer de
bandenspanningswaarde “Geen
signaal” weergeeft, betekent dit dat
het bandenspanningssignaal op
deze locatie mogelijk gestoord is of
dat het
bandenspanningscontrolesysteem
beschadigd is.
Wanneer het waarschuwingslampje
voor de storing in de
bandenspanning ononderbroken
brandt en een of meer waarden geel
worden op het
bandenspanningsscherm op het
instrumentenpaneel, is er sprake van
een te lage bandenspanning bij een
bepaalde band. Wanneer de
temperatuurwaarde van een of meer
banden geel wordt, geeft dit aan dat
de bandentemperatuur te hoog is.
In het geval van een van de
bovenstaande situaties wordt
aanbevolen om zo snel mogelijk
contact op te nemen met een door BYD
erkende dealer of garage voor
inspectie.
Waarschuwingslampje
elektronische
stabiliteitsregelaar
Dit waarschuwingslampje gaat
branden nadat het voertuig is
gestart. Als de elektronische
stabiliteitsregelaar (electronic
stability control, ESC) goed werkt,
gaat het lampje binnen een paar
seconden uit. Als de elektronische
stabiliteitsregelaar defect is, gaat dit
lampje weer branden totdat de fout
is verholpen.
Als het waarschuwingslampje voor
de elektronische
stabiliteitsregelaar tijdelijk knippert
terwijl het voertuig in beweging is,
44
geeft dit aan dat de elektronische
stabiliteitsregelaar werkt.
Wanneer het waarschuwingslampje
voor de elektronische
stabiliteitsregelaar gaat branden (en
het waarschuwingslampje voor ABS-
fout en het waarschuwingslampje
voor het parkeersysteem uit is),
heeft de elektronische
stabiliteitsregelaareen storing, maar
blijven het antiblokkeersysteem en
het remsysteem normaal werken.
Wanneer het waarschuwingslampje
voor de elektronische
stabiliteitsregelaar gaat branden (en
het waarschuwingslampje voor ABS-
fout en het waarschuwingslampje
voor het parkeersysteem uit is),
werkt de elektronische
stabiliteitsregelaar niet. Dit betekent
dat het voertuig extreem onstabiel is
bij scherpe bochten of wanneer de
bestuurder uitwijkt voor obstakels
op de weg.
Als één van de volgende situaties
zich voordoet, betekent dit dat er
een storing is in componenten die
door het waarschuwingslichtsysteem
worden bewaakt. Neem in dat geval
zo snel mogelijk contact op met een
door BYD erkende dealer of garage
voor voertuiginspectie.
Dit waarschuwingslampje blijft uit
(zelfcontrole niet uitgevoerd)
nadat het voertuig is gestart.
Dit waarschuwingslampje brandt
constant tijdens het rijden.
HERINNERING
Een waarschuwingslampje dat
tijdens het gebruik kort oplicht,
duidt niet op een probleem.
Als het waarschuwingslampje
voor de elektronische
stabiliteitsregelaar blijft branden
HERINNERING
terwijl de waarschuwingslampjes
voor het antiblokkeersysteem en
het remsysteem branden, stop
het voertuig dan onmiddellijk op
een veilige plaats en neem
contact op met een door BYD
erkende dealer of garage. Dit
komt omdat remmen op dit
moment het voertuig extreem
onstabiel kan maken en het
remsysteem helemaal niet werkt.
Waarschuwingslampje
elektronische
stabiliteitsregelaar UIT
Wanneer de schakelaar ESC
OFF wordt ingedrukt, moet dit
waarschuwingslampje blijven
branden en zal de elektronische
stabiliteitsregelaar niet werken.
Wanneer de ESC OFF-schakelaar
opnieuw wordt ingedrukt, moet dit
waarschuwingslampje uitgaan en
hervat de elektronische
stabiliteitsregelaar zijn normale
werking.
HERINNERING
Terwijl het ESC OFF-
waarschuwingslampje brandt,
moet de bestuurder alert blijven
en op een lagere snelheid blijven
rijden bij het nemen van een
scherpe bocht en bij het uitwijken
voor een obstakel op de weg,
omdat het remmen op dit
moment het voertuig onstabiel
kan maken, gezien de storing van
de elektronische
stabiliteitsregelaar.
Waarschuwingslampje limiet
rijvermogen
45
02
INSTRUMENTENPANEEL
Wanneer het niveau van de
hoogspanningsaccu laag is en het
motorvermogen beperkt is, gaat dit
waarschuwingslampje branden en
wordt aanbevolen om onmiddellijk
contact op te nemen met een door
BYD erkende dealer of garage.
Indicator hoofdalarm
Als dit indicatielampje gaat branden,
controleer dan de foutmelding of
waarschuwing op het
instrumentenpaneel.
Indicator of
waarschuwingslampje
detectie van aanwezigheid
kinderen*
Indicator detectie van aanwezigheid
kinderen*: Als de detectie van
aanwezigheid kinderen (child
presence detection, CPD) is
uitgeschakeld, brandt het
indicatielampje continu en duurt de
herinnering dat het systeem UIT
staat vijf seconden. Tik op ON (Aan)
of Delay (Vertragen). Het
indicatielampje gaat uit en detectie
van aanwezigheid kinderen is
ingeschakeld.
Waarschuwingslampje detectie van
aanwezigheid kinderen*: Als de
herinnering voor storing van
detectie van aanwezigheid
kinderen vijf seconden duurt en het
indicatielampje brandt, geeft dit aan
dat het detectiesysteem van
aanwezigheid kinderen niet werkt.
Het wordt aanbevolen om het
voertuig naar een door BYD erkende
dealer of garage te brengen voor
inspectie.
Waarschuwingslampje
bestuurdersaandacht*
Het systeem voor waarschuwing
bestuurdersaandacht (driver
attention warning, DAW) beoordeelt
de mate van vermoeidheid van de
bestuurder aan de hand van de
bedrijfsstatus van het voertuig. De
bestuurder wordt gewaarschuwd
volgens de evaluatieresultaten om
de rijveiligheid te garanderen.
Indicator herinnering
veiligheidsgordel
Als het contact is ingeschakeld en
een passagier op de stoelen voorin
of de achterbank de
veiligheidsgordel niet
heeft vastgeklikt, gaat de indicator
herinnering veiligheidsgordel
branden. Deze blijft aan totdat de
veiligheidsgordel wordt
vastgemaakt.
Waarschuwingslampje
Airbag-fout
Als het contact is ingeschakeld, gaat
dit waarschuwingslampje aan en
gaat het na een paar seconden uit
als het airbagsysteem goed werkt.
Dit waarschuwingslampje wordt
gebruikt om de elektronische
regeleenheid van de airbag,
botssensoren, het opblaasapparaat,
de waarschuwingslampjes, de
aansluitingen en de voeding te
bewaken.
Als één van de volgende situaties
zich voordoet, betekent dit dat er
een storing is in componenten die
door het waarschuwingslichtsysteem
worden bewaakt. Neem in dat geval
zo snel mogelijk contact op met een
door BYD erkende dealer of garage
voor voertuiginspectie.
Wanneer het contact is
ingeschakeld, blijft dit
waarschuwingslampje uit of
brandt het continu nadat het
contact is ingeschakeld.
Dit waarschuwingslampje gaat
aan tijdens het rijden.
46
Waarschuwingslampje
parkeersysteemfout
Wanneer het remvloeistofpeil laag is
en het remsysteem defect is, gaat dit
waarschuwingslampje branden. Als
een van de volgende
omstandigheden zich voordoet,
parkeer het voertuig dan
onmiddellijk op een veilige plaats.
Het wordt aanbevolen om contact op
te nemen met een door BYD erkende
dealer of garage.
Dit waarschuwingslampje gaat
branden wanneer het contact is
ingeschakeld en het
remvloeistofpeil laag is.
HERINNERING
Wanneer het remvloeistofpeil
laag is, parkeert u het voertuig
omdat het gevaarlijk is om verder
te rijden.
Dit waarschuwingslampje brandt
continu, hoewel na het starten van
het voertuig het remvloeistofpeil en
de werking van de elektronische
parkeerrem normaal is (de
elektronische parkeerrem wordt
normaal ingeschakeld en losgelaten
en het bericht “Controleer de
elektronische parkeerrem” wordt
niet weergegeven).
Foutwaarschuwingslampjes voor
parkeerrem en ABS gaan
tegelijkertijd aan.
HERINNERING
Een waarschuwingslampje dat
tijdens het gebruik kort oplicht,
duidt niet op een probleem.
Waarschuwingslampje
stuursysteemfout
Als het stuursysteem defect is,
brandt dit waarschuwingslampje
continu. Het wordt aanbevolen om
het voertuig naar een door BYD
erkende dealer of garage te brengen
voor inspectie.
HERINNERING
Het stuursysteem is uitgerust
met een elektromotor om de
kracht te verminderen die nodig
is om het stuurwiel te draaien.
Bij het draaien van het stuurwiel
kan er een geluid worden
gehoord van de draaiende
motor. Dit geeft niet aan dat de
motor defect is.
Draai het stuur niet langer dan
vijf seconden in de uiterste stand,
anders wordt de
temperatuurbeveiliging
geactiveerd en raakt het
stuursysteem beschadigd of
wordt het sturen zwaar.
Als u het stuurwiel regelmatig heeft
gedraaid terwijl het voertuig lange
tijd op zijn plaats blijft, kan het
moeilijk worden om het stuurwiel te
draaien, zelfs als het
waarschuwingslampje niet gaat
branden. Dit is geen fout.
Om oververhitting van het
stuursysteem te voorkomen,
wordt het
stuurbekrachtigingseffect
verminderd als het stuurwiel vaak
wordt gedraaid terwijl het
voertuig lange tijd stilstaat.
Hierdoor wordt het stuurwiel
moeilijk te draaien. Verminder in
dit geval de stuurbewegingen of
schakel het voertuig uit. Het
systeem herstelt zich binnen 10
minuten.
47
02
INSTRUMENTENPANEEL
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje van
het stuursysteem gaat branden,
parkeer het voertuig dan
onmiddellijk veilig en neem
contact op met een door BYD
erkende dealer of garage.
Waarschuwingslampje voor
systeemfout laagspanning
Als dit waarschuwingslampje
aangaat tijdens het rijden, geeft dit
aan dat er een probleem is met de
laagspanningsvoeding. Schakel
apparaten zoals airco, ventilator en
radio uit en zet het voertuig
onmiddellijk aan de kant als het
veilig is om dit te doen. Het wordt
aanbevolen om zo snel mogelijk
contact op te nemen met een door
BYD erkende dealer of garage voor
hulp.
Het opladen en ontladen stopt
wanneer dit waarschuwingslampje
gaat branden.
Wanneer dit waarschuwingslampje
gaat branden en tijdens het rijden
constant blijft branden, wordt de
snelheid van het voertuig beperkt.
Dit lampje wordt gebruikt om te
waarschuwen voor de bedrijfsstatus
van de gelijkstroommodule en de
laagspanningsaccumodule wanneer
het voertuig niet wordt opgeladen of
ontladen.
Waarschuwingslampje fout
aandrijflijn
Als de aandrijflijn uitvalt, gaat dit
waarschuwingslampje branden.
Als één van de volgende situaties
zich voordoet, betekent dit dat er
een storing is in componenten die
door het waarschuwingslichtsysteem
worden bewaakt. Neem in dat geval
zo snel mogelijk contact op met een
door BYD erkende dealer of garage
voor voertuiginspectie.
Dit waarschuwingslampje brandt
constant wanneer het contact
wordt ingeschakeld.
Dit waarschuwingslampje gaat
aan tijdens het rijden.
VOORZICHTIG
Probeer niet met het voertuig te
rijden wanneer het
waarschuwingslampje brandt.
Neem zo snel mogelijk contact op
met een door BYD erkende
dealer of garage om het
probleem te controleren.
Waarschuwingslampje
oververhitting
hoogspanningsaccu
Als dit waarschuwingslampje brandt,
geeft dit aan dat de temperatuur van
de hoogspanningsaccu te hoog is en
dat het voertuig moet worden
gestopt om af te koelen. Wanneer
het waarschuwingslampje knippert,
wordt aanbevolen het voertuig
onmiddellijk veilig te stoppen en het
voertuig zo snel mogelijk te verlaten.
De hoogspanningsaccu kan onder de
volgende bedrijfsomstandigheden
oververhit raken:
Lang op een helling rijden bij
warm weer
Lange periode van stop-and-go
verkeer, frequente snelle
acceleratie, frequent hard
remmen of langdurig rijden
zonder pauze.
Waarschuwingslampje fout
hoogspanningsaccu
48
Dit waarschuwingslampje gaat
branden als het contact net is
ingeschakeld. Als het
hoogspanningsaccusysteem goed
werkt, gaat dit waarschuwingslampje
na enkele seconden uit. Daarna gaat
het lampje weer branden als het
systeem uitvalt. Het wordt
aanbevolen om zo snel mogelijk
contact op te nemen met een door
BYD erkende dealer of garage voor
inspectie.
Als een van de volgende situaties
zich voordoet, betekent dit dat er
fouten zijn in de componenten die
door het waarschuwingslichtsysteem
worden bewaakt. In dat geval wordt
aanbevolen om zo snel mogelijk
contact op te nemen met een door
BYD erkende dealer of garage voor
voertuiginspectie.
Dit waarschuwingslampje brandt
continu wanneer het contact is
ingeschakeld.
Dit waarschuwingslampje brandt
continu of gaat af en toe aan
tijdens het rijden.
Indicator oververhitting
motorkoelvloeistof
Als dit indicatielampje continu
brandt, geeft dit aan dat de
temperatuur van de
motorkoelvloeistof te hoog is.
Parkeer het voertuig op een veilige
plaats totdat deze indicator uitgaat.
Andere foutprompts voor
instrumentenpaneel
Het instrumentenpaneel kan de
volgende foutmeldingen weergeven.
Behandel ze zoals aanbevolen.
49
02
INSTRUMENTENPANEEL
Symbool Foutprompt Reactie
Controleer het opladen aan
boord systeem
Het ingebouwde laadsysteem is defect.
Controleer in dit geval de laadaansluiting en
sluit de laadapparatuur opnieuw aan. Neem
contact op met een door BYD erkende dealer
of garage als de fout aanhoudt.
Fout in voertuignetwerk,
neem veilig contact op met
BYD-service.
Het voertuig kan worden losgekoppeld van
het gegevensnetwerk. Parkeer het voertuig in
dit geval onmiddellijk op een veilige plaats en
neem contact op met een door BYD erkende
dealer of garage.
Vermogen elektronisch
voertuig beperkt
De werking van het elektronisch voertuig is
beperkt. Neem onmiddellijk contact op met
een door BYD geautoriseerde dealer of
garage.
Controleer alstublieft de
koplamp
De koplamp is defect. Neem in dat geval
contact op met een door BYD geautoriseerde
dealer of garage.
Geavanceerd
bestuurdersassistentiesystee
m is beperkt*
De waarschuwing voetgangersbotsing en
automatische noodrem zijn defect. Parkeer in
dit geval het voertuig en neem contact op met
een door BYD erkende dealer of garage.
Geavanceerd
bestuurdersassistentiesystee
m is beperkt*
Het dodehoek-hulpsysteem is defect. Parkeer
in dit geval het voertuig en neem contact op
met een door BYD erkende dealer of garage.
Geavanceerd
bestuurdersassistentiesystee
m is beperkt*
Het hulpsysteem bij verlaten van rijstrook is
defect. Parkeer in dit geval het voertuig en
neem contact op met een door BYD erkende
dealer of garage.
Intelligente camera is niet
beschikbaar vanwege slechte
omstandigheden*
De intelligente camera is onbruikbaar.
Controleer of het gezichtsveld van de camera
op de voorruit wordt geblokkeerd door
vreemde voorwerpen of beslagen is. Neem als
dat niet het geval is contact op met een door
BYD geautoriseerde dealer of garage.
Controleer de versnelling*
De schakelcontroller is defect. Parkeer in dit
geval het voertuig onmiddellijk en neem
contact op met een door BYD erkende dealer
of garage.
03
WERKING VAN DE
CONTROLLER
Deuren en sleutels ..............................52
Stoelen .................................................62
Stuurwiel ..............................................66
Schakelaars ..........................................69
52
Deuren en sleutels
Sleutels
Smartkey
Vergrendel of ontgrendel alle deuren
door op de microschakelaar van de
bestuurdersdeur te drukken terwijl u de
elektronische smartkey draagt.
Knoppen op de sleutel helpen u bij het
op afstand vergrendelen of
ontgrendelen van deuren, het openen
van de kofferruimte en het starten van
het voertuig.
Indicator
Vergrendelingsknop
Ontgrendelingsknop
Ontgrendelingsknop kofferruimte
Start/Stop-knop
Mechanische sleutel
WAARSCHUWING
De smartkey bevat een
knoopbatterij.
De knoopbatterij in de smartkey
is gevaarlijk en zowel nieuwe als
gebruikte batterijen moeten te
allen tijde uit de buurt van
kinderen worden gehouden.
WAARSCHUWING
Als een lithiumknoopbatterij
wordt ingeslikt of in een
lichaamsdeel wordt geplaatst,
kan deze binnen twee uur of
minder ernstig of dodelijk letsel
veroorzaken.
Raadpleeg onmiddellijk een arts
als vermoed wordt dat de batterij
is ingeslikt of in enig
lichaamsdeel is geplaatst.
VOORZICHTIG
De elektronische smartkey is een
elektronisch onderdeel. Om
schade aan de elektronische
smartkey te voorkomen, dienen
de volgende instructies in acht te
worden genomen:
Stel de smartkey niet bloot
aan hoge temperaturen, zoals
op het dashboard.
Demonteer de smartkey niet
zonder toestemming.
Laat de smartkey geen andere
objecten raken of vallen.
Dompel de sleutel niet onder
in water en reinig hem niet in
een ultrasonic scrubber.
Plaats geen smartkeys bij
apparaten die
elektromagnetische golven
uitzenden, zoals de mobiele
telefoon.
Bevestig geen voorwerpen
(zoals een metalen afdichting)
die elektromagnetische
golfsignalen blokkeren
wanneer u de kaart gebruikt.
53
03
WERKING VAN DE CONTROLLER
VOORZICHTIG
U kunt een reservesleutel voor
hetzelfde voertuig registreren.
Neem in dat geval
onmiddellijk contact op met
een geautoriseerde BYD-
dealer of -garage.
Als de elektronische smartkey de
deur niet binnen de normale
afstand kan bedienen, of als het
controlelampje van de sleutel
dim of uit is:
Controleer op radiostations
in de buurt of radiozenders
op luchthavens die de
normale werking van
elektronische slimme sleutels
verstoren.
De batterij van de smartkey is
mogelijk leeg. Controleer de
batterij in de elektronische
smartkey. Het wordt
aanbevolen om zo snel
mogelijk contact op te nemen
met een door BYD erkende
dealer of garage voor
inspectie.
Als de smartkey verloren gaat,
neem dan zo snel mogelijk
contact op met een erkende BYD-
dealer of -garage om diefstal of
ongevallen te voorkomen.
U mag niet de
transmissiefrequentie zelf
wijzigen, het zendvermogen
(inclusief extra
transmissiefrequentieversterker)
verhogen, de externe
detectieantenne aansluiten of
overschakelen naar andere
zenddetectieantennes.
Genereer geen schadelijke
interferentie met legale
radiocommunicatiediensten
wanneer u de smartkey gebruikt.
VOORZICHTIG
Zodra er interferentie is
gevonden, stopt u onmiddellijk
met het gebruik van de smartkey
en neemt u maatregelen om de
interferentie te elimineren
voordat u deze verder gebruikt.
Het gebruik van micropower
radioapparatuur moet vrij zijn
van interferentie van alle
radiodiensten of van straling van
apparaten voor industriële,
wetenschappelijke en medische
toepassingen.
Gebruik het niet in de buurt van
vliegtuigen of luchthavens.
Mensen bij wie een pacemaker of
defibrillator is geïmplanteerd,
moeten uit de buurt blijven van
de detectieantennes van
intelligente toegangs- en
startsystemen, aangezien
elektromagnetische golven het
normale gebruik van dergelijke
apparaten kunnen beïnvloeden.
Naast mensen bij wie een
pacemaker of defibrillator is
geïmplanteerd, dienen ook
gebruikers van andere
elektronische medische
apparaten de fabrikant te
raadplegen over het gebruik van
apparaten die werken met
elektromagnetische golven.
Elektromagnetische golven
kunnen onbekende gevolgen
hebben voor het gebruik van
dergelijke medische
hulpmiddelen.
Draag bij het verlaten van het
voertuig altijd uw sleutel bij u en
sluit het voertuig af. Laat nooit
iemand (vooral kinderen) alleen
in het voertuig.
54
Mechanische sleutel
Gebruik de mechanische sleutel (in de
smartkey) om de bestuurdersdeur te
vergrendelen of ontgrendelen. Druk op
de knop “PUSH” en steek de
mechanische sleutel terug in de
smartkey wanneer deze niet in gebruik
is.
De mechanische sleutel verwijderen
Druk op de “PUSH”-knop op de
smartkey en verwijder de mechanische
sleutel in de richting aangegeven
door .
Druk op de knop “PUSH” en steek de
mechanische sleutel terug in de
smartkey wanneer deze niet in
gebruik is.
Mechanisch sleutelnummerplaatje
Het nummer van de mechanische
sleutel staat aangegeven op het
plaatje. Als de sleutel verloren gaat
of bijgemaakt moet worden, gebruik
dan het sleutelnummer om deze bij
te laten maken bij een erkende BYD-
dealer of -garage.
HERINNERING
Het nummer van de mechanische
sleutel staat aangegeven op het
plaatje. Bewaar dit plaatje op een
veilige plaats. Bewaar het niet in
het voertuig.
Het wordt aanbevolen om het
sleutelnummer te noteren en het
plaatje op een veilige plaats te
bewaren.
NFC-sleutelkaart
Plaats de NFC-sleutelkaart bij de
markering op de zijspiegel van de
bestuurder om alle deuren te
ontgrendelen/vergrendelen wanneer
het voertuig wordt uitgeschakeld.
VOORZICHTIG
NFC-sleutelkaart is een
elektronisch product. De
volgende instructies moeten
worden opgevolgd om
functiestoring van of schade aan
de kaart te voorkomen:
Plaats de NFC-kaart niet in het
oplaadgebied wanneer de
draadloze oplader is
ingeschakeld.
55
03
WERKING VAN DE CONTROLLER
VOORZICHTIG
Bevestig bij gebruik van de
NFC-kaart geen voorwerpen
(zoals een metalen afdichting
of metalen telefoonhoesje) die
elektromagnetische golven
kunnen blokkeren.
Leg de NFC-kaart niet op een
plaats die wordt blootgesteld
aan hoge temperaturen, zoals
op het dashboard.
Buig de kaart niet met kracht.
Plaats de kaart niet bij andere
harde voorwerpen.
NFC-sleutelkaarten maken
gebruik van near-field-
communicatietechnologie, die
volledig moet worden aangepast
aan het doel, dus het is
noodzakelijk om de kaart in de
juiste positie te plaatsen.
De identificatieafstand van de
kaart is 1-2 cm.
Het kan nodig zijn om de kaart
in contact te brengen met het
aangewezen gebied van de
zijspiegel voor een succesvolle
identificatie.
Identificatie kan één tot twee
seconden duren.
De NFC-smartcard is een sleutel
die voor het voertuig is
geconfigureerd op basis van de
methode near-field-
communication. Om de veiligheid
van het voertuig te garanderen,
moet u er voorzichtig mee
omgaan. Als het verloren gaat,
wordt aanbevolen om naar een
erkende BYD-dealer of -garage te
gaan voor het blokkeren van de
verloren kaart en het opnieuw
configureren.
Deuren vergrendelen en
ontgrendelen
Vergrendelen/ontgrendelen met
mechanische sleutel
Til de deurgreep van de
bestuurdersdeur omhoog, steek de
sleutel in het slotgat en draai hem.
Ontgrendelen: Draai de sleutel
linksom.
Trek na het ontgrendelen met de
mechanische sleutel deze eruit en
trek aan de deurgreep buiten om
de deur te openen.
Vergrendelen: Draai de sleutel
rechtsom.
Sluit de bestuurdersdeur, zorg
ervoor dat deze gelijk ligt met of
lager is dan de linker achterdeur,
druk op de deur en draai de
sleutel rechtsom om te
vergrendelen.
Openen met deurgreep aan de
binnenkant
Wanneer het voertuig ontgrendeld
is, trekt u eenmaal aan de deurgreep
om de deur vanuit de binnenkant
van het voertuig te openen.
Wanneer het voertuig is
vergrendeld, trekt u tweemaal aan
de deurgreep om de deur vanuit de
binnenkant van het voertuig te
openen.
56
WAARSCHUWING
Laat kinderen niet met de
deurgreep spelen, om te
voorkomen dat de deur tijdens
het rijden opengaat.
Als er kinderen in het voertuig
zitten, zorg er dan voor dat u de
kinderbeveiligingsslot inschakelt.
VOORZICHTIG
Aangezien dit voertuig is
uitgerust met een
kinderbeveiligingsslot, kunnen de
achterportieren alleen worden
geopend met de
binnenhandgreep wanneer het
kinderslot is uitgeschakeld.
Vergrendelen/ontgrendelen/vinden
met voertuig met smartkey
De draadloze afstandsbediening
wordt gebruikt om alle deuren op
korte afstand te ontgrendelen of te
vergrendelen en om extra functies
uit te voeren.
Druk in het actieve gebied op de
bijbehorende knop op de
geregistreerde smartkey om alle
portieren te vergrendelen of
ontgrendelen.
Vergrendelen
Wanneer alle deuren en de
motorkap gesloten zijn, drukt u op
de vergrendelknop om alle deuren te
vergrendelen. De richtingaanwijzers
knipperen eenmaal. Controleer of
alle deuren goed vergrendeld zijn.
Als een deur niet gesloten is,
knipperen de richtingaanwijzers niet
en klinkt het alarm eenmaal.
Als het contact niet is uitgeschakeld,
knipperen de richtingaanwijzers niet
en klinkt het alarm eenmaal.
Ontgrendelen
Druk op de ontgrendelknop om alle
deuren tegelijkertijd te
ontgrendelen. De richtingaanwijzers
knipperen tweemaal.
Als u alle deuren met de smartkey
ontgrendelt, zelfs als er geen deur
wordt geopend, blijft de
binnenverlichting 15 seconden aan
en gaat dan uit.
In de antidiefstalmodus opent u een
deur binnen 30 seconden na het
ontgrendelen met de smartkey,
anders worden alle deuren
automatisch weer vergrendeld.
Zelfs als u de vergrendel- of
ontgrendelknop ingedrukt houdt,
wordt het vergrendelen of
ontgrendelen niet herhaald. U moet
de knop loslaten en opnieuw
indrukken.
57
03
WERKING VAN DE CONTROLLER
Ramen laten zakken
Houd de ontgrendelknop op de
smartkey ingedrukt om de vier
vensters omlaag te brengen.
De kofferruimte ontgrendelen met
smartkey
Druk tweemaal op de
ontgrendelingsknop van de
kofferruimte op de smartkey. De
richtingaanwijzers knipperen tweemaal.
Sleutelfunctie anti-vergeten
Als de sleutel in het voertuig of in
de kofferbak wordt geplaatst met
het voertuig vergrendeld, wordt
het voertuig automatisch
ontgrendeld en knippert het twee
keer als u de kofferruimte sluit.
Het voertuig vinden
Wanneer het voertuig in de
antidiefstalmodus staat, drukt u op
de vergrendelknop. Het voertuig laat
een lange pieptoon horen en de
richtingaanwijzers knipperen 15
keer. Gebruik deze functie om het
voertuig te lokaliseren wanneer het
niet gevonden kan worden.
Wanneer het voertuig in de
autozoekmodus staat, drukt u
nogmaals op de vergrendelknop.
Het voertuig gaat naar de volgende
zoekmodus.
Deuren ontgrendelen/vergrendelen
met de microschakelaar
Vergrendelen
Druk, met het contact uitgeschakeld
en deuren gesloten maar niet
vergrendeld, op de microschakelaar
op de deurgreep van de voordeur.
Alle deuren worden tegelijkertijd
vergrendeld en de richtingaanwijzers
knipperen eenmaal.
Als het contact niet is uitgeschakeld,
knipperen de richtingaanwijzers niet
en klinkt het alarm eenmaal.
Als een portier, de motorkap of de
kofferruimte niet gesloten is, worden
de gesloten deuren nog steeds
vergrendeld door op de
microschakelaar te drukken, maar
klinkt de claxon één keer en
knipperen de richtingaanwijzers niet.
Ontgrendelen
Wanneer de deuren vergrendeld zijn,
drukt u op de microschakelaar op de
deurgreep van de voordeur terwijl u
de smartkey draagt. Alle deuren
ontgrendelen en richtingaanwijzers
knipperen twee keer.
In de antidiefstalmodus opent u
binnen 30 seconden na het activeren
van de ontgrendelfunctie een deur,
anders worden alle deuren
automatisch weer vergrendeld.
Het indrukken van de
microschakelaar werkt niet als:
Dit wordt uitgevoerd terwijl een
deur wordt geopend of gesloten.
58
De sleutel in het voertuig is.
Ramen laten zakken
Houd de microschakelaar op de
deurgreep van de voordeur ingedrukt
om de deur te ontgrendelen en het
raam te openen.
HERINNERING
Als de smartkey zich te dicht bij
een deurgreep of raam aan de
buitenkant bevindt, is het
mogelijk dat de toegangsfunctie
niet kan worden geactiveerd.
De functie van het
openen/sluiten van het raam
door de microschakelaar in te
drukken en ingedrukt te houden
kan worden in- of uitgeschakeld
in touchscreen voor infotainment
Vehicle Settings
(Voertuiginstellingen)
Locks
(Sloten) op het touchscreen voor
infotainment. (De configuratie
van uw voertuig kan anders zijn.)
Ontgrendelen van de kofferruimte
met microschakelaar
Druk met het voertuig vergrendeld
op de achterste microschakelaar
terwijl u een geldige sleutel bij u
draagt om de kofferruimte te
ontgrendelen.
Druk met het voertuig ontgrendeld
op de achterste microschakelaar om
de kofferruimte te openen.
Vergrendelen/ontgrendelen met
NFC-sleutelkaart
Houd de NFC-kaart dicht bij het NFC-
teken op de zijspiegel aan de
bestuurderszijde.
Deuren vergrendelen:
Met het contact uitgeschakeld en alle
portieren gesloten maar niet
vergrendeld, plaatst u de NFC-
sleutelkaart dicht bij de NFC-
markering op de zijspiegel aan de
bestuurderszijde om tegelijkertijd
alle portieren te vergrendelen. De
richtingaanwijzers knipperen
eenmaal.
Deuren ontgrendelen:
Plaats in de antidiefstalmodus de
NFC-sleutelkaart dicht bij de NFC-
markering op de zijspiegel aan de
bestuurderszijde om tegelijkertijd
alle portieren te ontgrendelen. De
richtingaanwijzers knipperen
tweemaal.
Wanneer de antidiefstalmodus is
geactiveerd, opent u een deur
binnen 30 seconden na het
ontgrendelen met de NFC-kaart,
anders worden alle deuren
automatisch weer vergrendeld.
Na het ontgrendelen van deuren
met de NFC-kaart wordt gedurende
10 minuten toestemming gegeven
voor gebruikersactivering. Deze
toestemming wordt ingetrokken
wanneer het contact wordt
uitgeschakeld.
De NFC-sleutelkaart dicht bij de NFC-
markering op de zijspiegel aan de
bestuurderszijde plaatsen werkt niet
als:
Dit wordt uitgevoerd terwijl de
deur geopend of gesloten is.
Het contact niet is uitgeschakeld.
VOORZICHTIG
De toestemming voor het zonder
sleutel starten duurt maximaal
10 minuten.
59
03
WERKING VAN DE CONTROLLER
Noodontgrendeling kofferruimte van
binnenuit
1. Verwijder het toegangsklepje van
het slot van de kofferruimte van het
dekselbekledingspaneel.
2. Trek aan de hendel om de
kofferruimte te ontgrendelen.
HERINNERING
Wanneer het voertuig is
uitgeschakeld, kan de klep van de
kofferbak in geval van nood van
binnenuit worden ontgrendeld.
Vergrendelen/ontgrendelen met
centrale vergrendeling
Het voertuig vergrendelen of
ontgrendelen met de centrale
vergrendeling
Zie P76.
Deuren automatisch vergrendelen of
ontgrendelen
Alle deuren worden automatisch
vergrendeld bij voertuigsnelheden
boven 8 km/h.
Druk op de START/STOP-knop om
het contact uit te schakelen.
Vervolgens worden alle deuren
automatisch ontgrendeld.
Alle deuren tegelijkertijd
vergrendelen/ontgrendelen
Als de auto niet in de
antidiefstalmodus staat, gaat de
achtergrondverlichting van de
centrale vergrendelingsknop aan als
de auto is vergrendeld en gaat uit als
de auto is ontgrendeld.
Door op de centrale
vergrendelingsknop te drukken,
worden alle portieren vergrendeld,
zodat elke poging om een portier
van buitenaf te openen mislukt. Trek
nu aan de binnendeurgreep om een
portier te ontgrendelen en trek een
tweede keer om het te openen.
HERINNERING
Alle portieren worden
automatisch ontgrendeld bij een
krachtige botsing, afhankelijk van
de intensiteit van de botsing en
het type ongeval.
Voertuigvergrendeling voor
noodgevallen met mechanische
sleutel
Wanneer de centrale vergrendeling
niet werkt, gebruikt u de sleutel om
de noodvergrendelingsknoppen van
de passagiersportieren te draaien
om deze deuren te vergrendelen
(draai de linker deurknop met de
klok mee; draai de rechter deurknop
tegen de klok in) en sluit vervolgens
de deuren. Sluit ten slotte de
bestuurdersdeur af met de
mechanische sleutel. Nu zijn alle
60
voertuigdeuren vergrendeld en
onmogelijk te openen met de
buitenste deurgrepen.
Om de deuren te ontgrendelen,
ontgrendelt u eerst de
bestuurdersdeur met de
mechanische sleutel, gaat u
vervolgens het voertuig binnen en
trekt u aan de binnenste deurgrepen
van andere deuren. Om deze te
openen, trekt u aan de buitenste
deurgrepen of trekt u weer aan de
binnenste handgrepen.
HERINNERING
Voorkom dat overmatige kracht
de sleutel vervormt of breekt
tijdens de operatie.
Slim toegangs- en
startsysteem
Toegang
Gebruik de smartkey om de
voertuigdeuren te ontgrendelen of te
vergrendelen (zie P56 of P60.)
Starten
Druk met de smartkey in het voertuig
op het rempedaal en de START/STOP-
knop om het voertuig te starten. (Zie
P108.)
Antenne posities
Binnenantenne
Buitenantenne
Actief gebied
De functies van het slimme toegangs-
en startsysteem gaan alleen werken
wanneer de geregistreerde smartkey
zich binnen het actieve gebied bevindt.
Actief gebied van de
toegangsfunctie: ongeveer 1 meter van
de voordeurgreep en de schakelaar
voor de kofferruimte.
Actief gebied van de startfunctie: in
de cabine.
Als er zich een andere smartkey in de
buurt van de smartkey van dit voertuig
bevindt, kan het ontgrendelen langer
duren dan normaal, wat normaal is.
HERINNERING
In de volgende situatie werkt het
slim toegangs- en startsysteem
mogelijk niet normaal:
61
03
WERKING VAN DE CONTROLLER
HERINNERING
Er is een sterk elektromagnetisch
veld in de buurt, zoals tv-torens,
elektriciteitscentrales en
omroepstations.
De smartkey wordt meegedragen
met een communicatieapparaat,
zoals een portofoon of mobiele
telefoon.
De smartkey staat in contact met
of wordt bedekt door een
metalen object.
er wordt te snel aan de
deurgreep getrokken.
De smartkey bevindt zich te dicht
bij de deurgreep.
Een andere draadloze
afstandsbedieningsfunctie wordt
in de buurt gebruikt.
Wanneer de smartkey-batterij
leeg is.
De smartkey bevindt zich in de
buurt van
hoogspanningsapparatuur of
apparatuur die geluid
produceert.
De smartkey wordt samen met
een andere smartkey of een
ander radiogolfuitzendapparaat
gedragen.
Zelfs binnen het actieve gebied
werkt de smartkey mogelijk niet
goed op bepaalde locaties,
bijvoorbeeld op het dashboard,
in het handschoenenvak of op de
vloer.
Als het slimme toegangssysteem niet
goed werkt en het onmogelijk is om
het voertuig binnen te gaan, kan de
mechanische sleutel worden
gebruikt om het bestuurdersportier
te vergrendelen/ontgrendelen, of
kan de draadloze afstandsbediening
worden gebruikt om alle portieren te
vergrendelen/ontgrendelen.
Door op de start/stop-knop te
drukken, wordt de startfunctie
mogelijk niet ingeschakeld vanwege:
Storing van smartkey. Als het
waarschuwingslampje van de
smartkey gaat branden en er een
bericht (“De batterij van de
smartkey is bijna leeg. Vervang
de batterij zo snel mogelijk”)
wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel, is de batterij
van de sleutel mogelijk leeg.
Als het slim toegangs- en
startsysteem niet goed werkt
vanwege systeemstoringen, breng
dan alle smartkeys naar een erkende
BYD-dealer of -garage voor
reparatie.
Accuvermogen besparen
De smartkey communiceert met het
voertuig, zelfs als het voertuig niet
rijdt. Laat de smartkey daarom niet
in het voertuig of binnen twee meter
van het voertuig liggen.
Als u lange tijd sterke
elektromagnetische golven
ontvangt, loopt de batterij van de
smartkey snel leeg. De smartkey
moet op ten minste één meter
afstand van de volgende apparaten
worden gehouden:
Tv's
PC's
Draadloze telefoonopladers
Elektroliers
Fluorescerende bureaulampen
62
Kinderbeveiligingsslot
Kinderbeveiligingssloten zijn
ontworpen om te voorkomen dat
kinderen op de achterbank per ongeluk
achterdeuren openen. Dergelijke
vergrendelingen bevinden zich aan de
zijkanten van de linker- en
rechterachterdeuren.
Ontgrendelen
Vergrendelen
De deur kan niet vanuit het voertuig
worden geopend terwijl de
vergrendeling vergrendeld is. Om deze
deur te openen, gebruikt u de
deurgreep aan de buitenkant.
VOORZICHTIG
Voordat u gaat rijden, vooral
wanneer een kind in het voertuig
zit, moet u ervoor zorgen dat de
deuren gesloten zijn en dat het
kinderbeveiligingsslot is
ingeschakeld.
Het juiste gebruik van
veiligheidsgordels en het
activeren van het
kinderbeveiligingsslot helpt
voorkomen dat de bestuurder en
passagiers bij een ongeval uit het
voertuig worden gegooid en
voorkomt ook dat een deur per
ongeluk wordt geopend.
Stoelen
Voorzorgsmaatregelen
voor stoelen
Stel de bestuurdersstoel zo af dat de
pedalen, het stuurwiel en de
bedieningsknoppen van het
dashboard allemaal binnen
handbereik van de bestuurder zijn.
De meest effectieve bescherming
tijdens het rijden is om de
rugleuning rechtop te houden, altijd
goed tegen de rugleuning aan te
zitten en de veiligheidsgordel in de
juiste positie te zetten.
Beveilig uw bagage op de juiste
manier om te voorkomen dat deze
slipt of beweegt. Bagage in het
voertuig mag niet hoger zijn dan
rugleuningen.
WAARSCHUWING
Zitten op een gevouwen
rugleuning of op vracht is
verboden. Onjuiste zitpositie of
onjuist bevestigde
veiligheidsgordels kunnen leiden
tot ernstig persoonlijk letsel in
geval van noodstops of een
botsing.
Plaats geen voorwerpen onder
de stoelen. De bestuurder kan de
controle over het voertuig
verliezen omdat items die daar
zijn geplaatst het
vergrendelingsmechanisme van
de stoel beïnvloeden of per
ongeluk de hendel voor het
verstellen van de stoelpositie
omhoog duwen, waardoor de
stoel plotseling beweegt.
63
03
WERKING VAN DE CONTROLLER
WAARSCHUWING
Plaats bij het afstellen van de
stoel uw hand niet onder de stoel
of in de buurt van de
bedieningsonderdelen, om te
voorkomen dat deze wordt
geplet.
Leun na het afstellen van de
rugleuning achterover om te
bevestigen dat de rugleuning
vergrendeld is. Als het niet
volledig vergrendeld is, kan er
persoonlijk letsel optreden bij
een ongeval of tijdens
noodstops.
Leg de rugleuning niet plat
tijdens het besturen of meerijden
in het voertuig. Omdat de
schouderriem van de
veiligheidsgordel niet goed aan
uw lichaam is bevestigd, kunnen
u en uw passagiers de riem bij
een ongeval raken, wat ernstig
letsel aan uw nek o
f andere delen
van het lichaam kan veroorzaken.
Of u kunt ook uit de buikriem
glijden, wat leidt tot andere
ernstige verwondingen.
Stel de stoel niet af terwijl het
voertuig in beweging is, omdat
onvoorspelbare stoelbeweging
op dit moment kan leiden tot
verlies van controle over het
voertuig.
Rijd niet met het voertuig totdat
de inzittenden goed op hun
plaats zitten.
HERINNERING
Maak de veiligheidsgordels niet
vast voordat de stoel is afgesteld.
Laat een stoel tijdens het
afstellen niet tegen een
passagier of de bagage botsen.
Voorstoelen aanpassen
Elektrisch verstelbare voorstoel
inclusief zitpositieverstelling,
kussenhoogteverstelling* en
rugleuningverstelling. Kies de volgende
methoden op basis van de feitelijke
configuratie van uw voertuig.
Schakelaar voor het afstellen van de
stoelstand
Beweeg deze schakelaar heen en
weer om de stoel naar achteren of
naar voren te schuiven.
Beweeg de achterkant van de
schakelaar omhoog of omlaag om
de hoogte van het zitkussen aan te
passen.
Schakelaar voor het afstellen van de
hoek van de rugleuning
Beweeg deze schakelaar naar voren
of naar achteren om de hoek van de
rugleuning aan te passen.
64
HERINNERING
Als u de schakelaar loslaat, wordt
de zitting in deze stand gestopt.
Plaats niets onder de stoel,
omdat dit de werking van de
stoel kan verhinderen.
Verwarmingssysteem
Schakel het verwarmingssysteem in
of uit in het touchscreen voor
infotainment A/C-
sneltoets bedieningselementen
voor stoelverwarming.
U heeft ook toegang tot de
stoelverwarmingsinstellingen in het
vervolgkeuzemenu op de
startpagina van het
infotainmentsysteem.
Aanpassing van de verwarming
Tik op het touchscreen voor
infotainment op de
verwarmingsknoppen van de stoel
om een verwarmingsniveau te
selecteren: 1 of 2.
Deze functie is altijd uitgeschakeld
wanneer het voertuig net is gestart.
Verwarming van de achterruit en
zijspiegels
Schakel de verwarming van de
achterruit en zijspiegels in of uit met
de verwarmingsschakelaar voor de
achterruit en zijspiegels.
Opklapbare achterbank
Trek aan de riem aan de achterbank om
de bank neer te klappen.
HERINNERING
Klap de achterbank op en
neer met een gemiddelde
snelheid. Klap de rugleuningen
niet te snel op of neer om schade
aan of niet werken van de
achterbank en de
veiligheidsgordels te voorkomen.
Duw bij het omhoog zetten van
een achterbank niet hard tegen
de rugleuning; anders is de
rugleuning voorgespannen en
onmogelijk te ontgrendelen.
Controleer bij het omhoog zetten
van een rugleuning of de
gesppositie juist is om de
gereserveerde opening op de
stoel bloot te leggen.
Klap de bank niet neer wanneer
de vergrendeling van de
veiligheidsgordel in de gesp is
gestoken.
Hoofdsteunen
Hoofdsteunen achterbank
1. Een hoofdsteun omhoog zetten
65
03
WERKING VAN DE CONTROLLER
Til de hoofdsteun in de richting van de
hoofdsteunstang op totdat deze in de
juiste positie staat en laat hem dan los
totdat u een vergrendelingsgeluid
hoort.
2. Een hoofdsteun laten zakken
Druk op de afstelknop van de
hoofdsteun, laat de hoofdsteun in de
juiste positie zakken en laat vervolgens
de knop los.
3. Een hoofdsteun verwijderen
Houd de afstelknop van de hoofdsteun
ingedrukt, verwijder de hoofdsteun en
laat de knop los.
4. Een hoofdsteun plaatsen
Steek de kopsteunstang in de stangbus
met de groeven naar voren gericht.
Druk op de afstelknop van de
hoofdsteun, dus de hoofdsteun
neerwaarts in de juiste positie en laat
vervolgens de knop los.
HERINNERING
Hoofdsteunen beschermen de
inzittenden van het voertuig
tegen hoofd- en nekletsel. Stel de
hoofdsteun zo af dat het midden
ervan is uitgelijnd met de
achterkant van uw hoofd voor
maximale bescherming. Stel de
hoofdsteun in op de juiste positie
op basis van uw werkelijke
lengte.
Lijn bij het aanpassen van de
hoogte van de hoofdsteun de
HERINNERING
bovenkant van het oor van de
inzittende uit met de middenlijn
van de hoofdsteun.
Controleer na het afstellen van
de hoofdsteun of deze op zijn
plaats is vergrendeld.
Rijd niet met het voertuig zonder
hoofdsteunen.
Bevestig geen voorwerpen aan
de hendel van de hoofdsteun.
66
Stuurwiel
Schakelaars op stuurwiel
1
Panoramische weergave
8
Bellen
2
Scherm-modus
9
Spraakherkenning
3
Cruisecontrolschakelaar of +/Reset
of /Set
10
Rechts
4
Afstand +
11
Modus
5
Hendel
12
Scrollen-knop
6
Afstand -
13
Instrumentenpaneel/Terug
7
Intelligente cruisecontrol
14
Links
De audiobedieningsschakelaar werkt
wanneer het contact is ingeschakeld.
Knoppen aan de linkerkant
67
03
WERKING VAN DE CONTROLLER
Panoramische weergave
Schakelt de panoramische weergave
uit als deze al in de panoramische
weergavemodus staat, of aan als
deze niet in de panoramische
weergavemodus staat.
Scherm-modus
Schakelt tussen de liggende en
staande modus van de touchscreen
van het infotainmentsysteem.
+/Reset
Activeert het adaptieve cruisecontrol
(ACC)-systeem en gebruikt de vorige
systeeminstellingen.
ACC-schakelaar
Schakelt het adaptieve cruisecontrol-
systeem in of uit.
-/Set
Stelt de huidige snelheid in op de
beoogde cruisesnelheid.
Afstand +
Vergroot de afstand met één stap
wanneer de ACC-functie is
ingeschakeld. Er zijn in totaal vier
stappen beschikbaar.
Afstand -
Vermindert de afstand tot het
voertuig voor u met één stap
wanneer de ACC-functie is
ingeschakeld. Er zijn in totaal vier
stappen beschikbaar.
Intelligente cruisecontrol
Schakelt intelligente cruisecontrol in
of uit.
HERINNERING
Voor instructies over het gebruik
van de cruisecontrol, zie P118 .
Knoppen aan de rechterkant
Scrollen-knop
Het volume van het
infotainmentsysteem aanpassen
wanneer het instrumentenpaneel
zich niet in de menumodus bevindt:
Rol de knop omhoog om het
volume te verhogen.
Rol de knop omlaag om het
volume te verlagen.
Druk op de knop om het geluid te
dempen.
Wanneer het instrumentenpaneel in
de menumodus staat:
Rol de knop omhoog om de
menu-items van het bovenste
niveau-2 of niveau-3 te
selecteren.
Rol de knop omlaag om de menu-
items van lagere niveau-2 of -3
lager te selecteren.
Druk op de knop om naar het
menu op het volgende niveau te
gaan of bevestig de huidige
instelling.
VOORZICHTIG
Het infotainmentsysteem wordt
gedempt zodra het
instrumentenpaneel is ingesteld
op de menumodus. Om het
volume van het
infotainmentsysteem aan te
passen, verlaat u eerst het
instrumentenpaneelmenu.
Links/rechts
Wanneer het infotainmentsysteem in
de radiomodus staat:
Druk op de knop om het
vorige radiostation te selecteren.
68
Druk op de knop om het
volgende radiostation te
selecteren.
Wanneer het infotainmentsysteem
zich in USB/Bluetooth-
muziek/muziek-app van
derden/andere modi bevindt:
Druk op de knop om het
vorige nummer af te spelen
(tracknummer - 1).
Druk op de knop om een
nummer omhoog te selecteren in
het Bluetooth
telefoongeschiedenis- of
telefoonboekscherm.
Druk op de knop om het
volgende nummer af te spelen
(tracknummer +1).
Druk op de knop om een
nummer omlaag te selecteren in
het Bluetooth
telefoongeschiedenis- of
telefoonboekscherm.
Wanneer het instrumentenpaneel in
de menumodus staat:
Druk op de knop om naar het
menu niveau-1 en de
bijbehorende submenu's aan de
linkerkant te gaan.
Druk op de knop om naar het
menu niveau-1 en de
bijbehorende submenu's aan de
rechterkant te schakelen.
Bellen
Druk op deze knop om een oproep
te plaatsen of te ontvangen. (Het
audiosysteem wordt tegelijkertijd
gedempt.)
Wanneer er momenteel een
Bluetooth-niet-gerelateerd scherm
wordt weergegeven, drukt u op deze
knop om over te schakelen naar het
telefoonselectiescherm als Bluetooth
is losgekoppeld, of naar het
belscherm als Bluetooth is
gekoppeld.
Nadat u een telefoonnummer heeft
ingevoerd in het scherm Dial (Bellen)
of een nummer heeft geselecteerd in
het scherm Oproepenlogboek of
Contactpersonen, drukt u op deze
knop om het nummer te kiezen.
Wanneer Bluetooth is verbonden,
maar er geen telefoonnummer is
ingevoerd op het scherm Diel
(Bellen), drukt u op deze knop om
naar het scherm Oproepenlogboek
te gaan. Druk nogmaals op deze
toets om het eerst gekozen nummer
in de belgeschiedenis te bellen.
Spraakherkenning
Druk op deze knop voor het
touchscreen voor infotainment om
naar het spraakherkenningsscherm
te gaan.
Druk nogmaals op deze knop om
een spraakopdracht opnieuw in te
voeren.
Instrumentenpaneel/Terug
Wanneer het instrumentenpaneel
zich niet in de menumodus bevindt,
drukt u op
Instrumentenpaneel/Terug om het
instrumentenpaneelmenu weer te
geven.
Wanneer het instrumentenpaneel
zich in de menumodus bevindt,
drukt u op deze knop om terug te
keren naar het scherm op het
bovenste niveau of om het menu te
verlaten als er geen scherm op een
hoger niveau is.
Als u belt via de Bluetooth-interface,
drukt u erop om het gesprek te
beëindigen.
69
03
WERKING VAN DE CONTROLLER
Modus
Een modus selecteren: Druk op de
modusknop om te schakelen tussen
media-apps, randapparatuur en
vooraf geïnstalleerde audio-/video-
apps van derden.
Claxon
Druk op de claxonknop om te
claxoneren en laat los om te stoppen
met claxoneren.
VOORZICHTIG
Vermijd het te lang indrukken
van de claxon, omdat de claxon
dan beschadigd kan raken.
HERINNERING
Neem de verkeerswetgeving in
acht en gebruik de claxon
wanneer echt nodig.
Stuurwiel afstellen
Om de positie van het stuurwiel aan te
passen, houdt u het vast en doet u het
volgende:
Duw de stelhendel van het stuurwiel
omlaag, stel het stuurwiel in de
gewenste stand af en zet de hendel
vervolgens terug in de
oorspronkelijke stand.
WAARSCHUWING
Stel het stuur tijdens het rijden
nooit af, omdat dit een risico op
verminderde controle over het
voertuig met zich meebrengt,
wat tot ongelukken kan leiden.
Beweeg het stuur na het afstellen
op en neer om te controleren of
het goed vergrendeld is.
Instellingen stuurmodus met
elektrische ondersteuning
Het gevoel van stuurbekrachtiging
varieert van persoon tot persoon,
net als de evaluatie en behoeften
voor dit gevoel.
Ga op het touchscreen voor
infotainment naar Vehicle
Settings (Voertuiginstellingen)
Smart Chassis (Slimme chassis)
Steering mode (Stuurwielmodus)
om te kiezen voor Comfort of Sport.
HERINNERING
Het is raadzaam de
stuurbekrachtiging in de
sportmodus te zetten als het
stuur licht aanvoelt wanneer het
voertuig op hoge snelheid rijdt.
Schakelaars
Lichtschakelaars
Zet de lichtschakelaar op om alle
lampen uit te schakelen, behalve voor
dagverlichting.
70
Automatische verlichting
Zet de lichtschakelaar op . De
carrosseriecontrolemodule registreert
de helderheidsgegevens van de
lichtintensiteitssensor om de
positielichten en het dimlicht
automatisch in of uit te schakelen.
Positielichten
Zet de lichtschakelaar op om de
positielichten in te schakelen.
Dimlicht
Zet de lichtschakelaar op om de
dimlicht in te schakelen.
Mistlichten achterzijde
Zet de lichtschakelaar op en draai
de mistlichtknop op , om de
mistachterlichten in te schakelen.
Groot licht
Zet de lichtschakelaar op en duw de
lichtschakelaarhendel omlaag (weg van
het stuur) om het grootlicht in te
schakelen.
Inhaallicht
Trek de hendel van de lichtschakelaar
(naar het stuur) om het inhaallicht in te
schakelen. Laat de hendel van de
lichtschakelaar los om deze
71
03
WERKING VAN DE CONTROLLER
automatisch te resetten. Het inhaallicht
gaat uit.
Richtingaanwijzers
Duw de lichthendel omhoog om een
bocht naar rechts aan te geven. De
rechter richtingaanwijzer en de
bijbehorende indicator op het
instrumentenpaneel knipperen.
Trek de hendel naar beneden om
een bocht naar links aan te geven.
De linker richtingaanwijzer en de
bijbehorende indicator op het
instrumentenpaneel knipperen.
Eenmaal ingeschakeld, blijven de
richtingaanwijzers knipperen, zelfs
nadat de hendel is losgelaten. Ze
worden uitgeschakeld nadat de
bocht is voltooid. Afhankelijk van de
gewoonte van de bestuurder wordt
de richtingaanwijzer gereset nadat
het voertuig onder bepaalde
extreme omstandigheden draait.
Automatisch licht uit
Voorwaarden voor het activeren van
de automatische
lichtuitschakelfunctie: Om deze
functie te activeren, zet u de
lichtschakelaar op of en
schakelt u het voertuig uit.
Wanneer de functie is geactiveerd,
gaan de koplampen en positielichten
na 10 seconden uit als de
bestuurdersdeur wordt gesloten.
Wanneer de functie is geactiveerd,
gaan de koplampen en positielichten
na 10 minuten uit als de
bestuurdersdeur open is.
Nadat de lichten automatisch zijn
uitgeschakeld en de lichtstatus
verandert, gaan deze lichten aan in
de nieuwe status. Als nog steeds aan
de voorwaarden voor het activeren
van de automatische
uitschakelfunctie wordt voldaan,
wordt de functie weer geactiveerd.
Uitschakelen van de functie
Automatisch licht uit: Wanneer het
voertuig is ingeschakeld, is de
automatische uitschakelfunctie
uitgeschakeld en kan de
lichtschakelaar normaal worden
bediend.
Wanneer de automatische
uitschakelfunctie de lichten heeft
uitgeschakeld en de
antidiefstalmodus is geactiveerd,
gaan de lichten automatisch weer
aan als u de antidiefstalfunctie
deactiveert. Als het
bestuurdersportier gesloten blijft,
gaan de lichten na 10 seconden weer
uit. Maar als een deur open is, wordt
het licht binnen 10 minuten
uitgeschakeld.
Verlichtingsvertraging
Volg-mij-naar-huis-koplamp:
De verlichtingsvertraging is
standaard 10 seconden en kan
worden ingesteld op het
touchscreen voor infotainment.
Als de lichtschakelaar is ingesteld
72
op , of wanneer u het
voertuig uitschakelt, vier deuren
vergrendelt en het voertuig
verlaat, blijven de bijbehorende
lichten nog 10 seconden branden
(of de ingestelde periode).
Koplampen voor het binnengaan:
De verlichtingsvertraging is
standaard 10 seconden en kan
worden ingesteld op het
touchscreen voor infotainment.
Als de lichtschakelaar is ingesteld
op , of wanneer u het
voertuig ontgrendelt en nadert,
blijven de bijbehorende lichten 10
seconden branden (of de
ingestelde tijdsperiode).
U kunt de vertraging instellen in het
touchscreen voor infotainment
Vehicle Settings
(Voertuiginstellingen)
Ambient
Light (Sfeerlicht).
Hoogte van de koplamp aanpassen
Wanneer het dimlicht is ingeschakeld,
tikt u op het touchscreen voor
infotainment op Vehicle
Settings (Voertuiginstellingen)
Ambient Light (Sfeerlicht) Adjust
headlicht height (Pas de hoogte van
de koplampen aan) om de verticale
bundelhoek van de koplampen aan te
passen.
Voorwaarden voor laden Aanbevolen lichtniveau
Eén persoon op de bestuurdersstoel
0~2
De bestuurder, plus één passagier op de stoel voorin
Alle stoelen bezet 0~2
Alle stoelen bezet, plus een gelijkmatig verdeelde lading
(berekend op basis van het technisch toelaatbare
maximum beladen) in de kofferruimte
1~3
Bestuurder, plus een gelijkmatig verdeelde lading
(berekend op basis van de technisch toelaatbare maximale
belading) in de kofferruimte
1~3
De laadomstandigheden van het
voertuig kunnen verschillen. Pas
dienovereenkomstig aan.
Wisserschakelaar
De hendel wordt gebruikt om de
ruitenwissers en sproeier te
bedienen. Het heeft vijf modi:
: Hoge snelheid
: Lage snelheid
: Intermitterend
: Stop
: Puntsgewijs wissen
73
03
WERKING VAN DE CONTROLLER
Om een modus te selecteren, duwt u
de hendel omhoog of omlaag.
Bij lage- en hogesnelheidsmodi
werkt de wisser continu.
Als u de hendel vanuit de stand
omlaag trekt, wordt de puntsgewijze
wismodus geactiveerd, die op lage
snelheid veegt zolang deze omlaag
wordt getrokken. Eenmaal
losgelaten, keert het terug naar de
positie.
De INT-knop bepaalt de
frequentie waarmee de
intermitterende modus wordt
gewist.
Sproeier voor voorruit
Om de voorruit schoon te maken,
trekt u de hendel van de
wisserschakelaar naar achteren
(naar het stuur) zodat de sproeier
wasvloeistof spuit terwijl de wissers
werken.
Als de hendel minder dan één
seconde wordt aangetrokken, vegen
de wissers eenmaal na de huidige
handeling. Als de tijd langer is dan
één seconde, vegen de wissers twee
keer.
Achterruitwisser en sproeier*
Zet de wisserschakelaar op om de
achterruitwisser te activeren. Zet
deze op om de wisser te stoppen.
Zet de wisserschakelaar op om de
ruitenwisser achter en de sproeier
tegelijkertijd te activeren.
Zet de wisserschakelaar op en
laat deze los. De wisser werkt twee
keer nadat de wasvloeistof is
gespoten.
74
HERINNERING
Controleer en reinig de
wisserbladen regelmatig.
Start de wissers niet wanneer de
regen net begint, omdat de
voorruit niet kan worden
gereinigd en regenwater
gemengd met zand en stof uw
zicht onmiddellijk kan vervagen.
Dit zal de rijveiligheid
beïnvloeden.
Gebruik reinigingsmiddel voor
glas. Het gebruik van water of
een ander soort reinigingsmiddel
kan de sproeimotor beschadigen.
Als de kofferruimte open of niet
volledig gesloten is, zal de
wisserschakelaar de achterwisser
niet besturen totdat de klep
gesloten is.
VOORZICHTIG
Vanwege verschillen in
voertuiguitrusting variëren de
specifieke details van de
wisserfunctie per voertuig.
Schakelaars
bestuurdersdeur
Schakelaar elektrisch raam
De raambedieningsschakelaar aan
de bestuurderszijde bevat vier
knoppen om de ramen van
respectievelijk vier portieren
omhoog of omlaag te laten gaan.
Druk op een schakelaar om het
venster omlaag te rollen.
Trek aan een schakelaar om het
raam omhoog te rollen.
Automatische bediening
Omlaag rollen: Druk een schakelaar
naar de tweede positie en laat los.
Het bijbehorende raam rolt
automatisch naar beneden.
Omhoog rollen: Trek een schakelaar
naar de tweede positie en laat los.
Het bijbehorende raam wordt
automatisch omhoog gerold*.
Om het raam half te stoppen, drukt
u de schakelaar voorzichtig in de
tegenovergestelde richting.
Handmatige bediening
Omlaag rollen: Druk de schakelaar
naar de eerste positie en laat deze
niet los. Het bijbehorende raam
wordt handmatig omlaag gerold.
Omhoog rollen: Trek de schakelaar
naar de eerste positie en laat deze
niet los. Het bijbehorende raam
wordt handmatig omhoog gerold.
Vertragingsfunctie
Nadat het voertuig is uitgeschakeld
en de voordeuren niet open zijn,
hebben de vier raamschakelaars een
vertragingsperiode van 10 minuten.
Gedurende deze periode kunnen de
ramen nog steeds worden gesloten
en geopend. Als een van de
voordeuren tijdens deze periode
wordt geopend, wordt de
vertragingsfunctie geannuleerd en
kunnen de schakelaars niet langer
75
03
WERKING VAN DE CONTROLLER
worden gebruikt om de ramen te
bedienen.
WAARSCHUWING
Voordat u een elektrisch raam
sluit, moet u ervoor zorgen dat
de handen van de gebruikers niet
op het glas van het raam worden
geplaatst. Het afklemmen van
handen of vingers kan leiden tot
ernstig letsel.
Anti-inklemmingsfunctie*
De anti-inklemmingsfunctie voorkomt
automatisch dat het raam sluit en trekt
het een bepaalde afstand terug als er
een obstructie wordt gedetecteerd
terwijl het raam sluit.
Initialisatie van anti-
inklemmingsfunctie*
Als de laagspanningsaccu wordt
losgekoppeld terwijl een raam wordt
gesloten of geopend, werken de
automatische raamsluitfunctie en
anti-inklemmingsfunctie niet meer.
Initialiseer in dit geval de instellingen
als volgt:
Trek de raamschakelaar omhoog
en houd deze vast zodat het
raamglas de bovenste positie
bereikt en daar 0,5 seconden
vastloopt.
Als het raam bij modellen die zijn
uitgerust met de functie voor
sluiten met één druk op de knop
dicht bij de bovenste afdichtstrip
van het raam komt en de
bovenste raamrand enige
weerstand ondergaat, gaat het
raam weer naar beneden om
beknelling te voorkomen.
VOORZICHTIG
Als de anti-inklemmingsfunctie te
vaak wordt geactiveerd, kan de
oververhittingsbeveiliging van de
motor van de regelaar worden
geactiveerd.
Activeer de anti-
inklemmingsfunctie niet
opzettelijk door enig
lichaamsdeel tussen het raam te
duwen.
De anti-inklemmingsfunctie
werkt mogelijk niet als een object
tussen het raam zit wanneer het
bijna volledig is gesloten.
Het wordt aanbevolen om
contact op te nemen met een
erkende BYD-dealer of -garage
voor onderhoud als de
automatische sluitfunctie of anti-
inklemmingsfunctie van de
ramen niet normaal werkt.
Schakelaar raamvergrendeling
Druk op de
venstervergrendelingsschakelaar. De
rode indicator voor
venstervergrendeling gaat aan.
Alleen de schakelaars aan de
bestuurderszijde kunnen worden
gebruikt om vier ramen te
openen/sluiten; de raamschakelaars
op de achterste rij zijn
gedeactiveerd.
Druk de schakelaar een tweede keer
in. De rode indicator voor
raamvergrendeling gaat uit en het
raam werkt weer voor de achterste
rij.
76
Centrale vergrendeling
De bestuurdersdeur is uitgerust met
elektrische
deurvergrendelingsschakelaars om alle
deuren te vergrendelen of te
ontgrendelen.
Vergrendelen
Druk op de centrale
vergrendelingsknop. Alle deuren zijn
vergrendeld en de rode indicator voor
de vergrendeling licht op.
Ontgrendelen
Druk op de centrale
ontgrendelingsknop. Alle deuren zijn
ontgrendeld en de rode indicator voor
de vergrendeling gaat uit.
Zijruiten
Schakelaars passagiersraam
Wanneer het contact is ingeschakeld,
gebruikt u de schakelaars rechtsvoor
en achter om de betreffende ramen te
bedienen.
Schakelaar
kilometerteller
Druk op de kilometertellerschakelaar
om te schakelen tussen “Total
Mileage” (Totale kilometerstand) -
“Mileage 1” (Kilometerstand 1) -
“Mileage 2” (Kilometerstand 2) -
“Total Mileage” (Totale
kilometerstand). De schakelstatus
wordt overeenkomstig weergegeven
op het instrumentenpaneel.
Houd “Mileage 1” (Kilometerstand
1) en “Mileage 2” (Kilometerstand 2)
ingedrukt om de kilometerinformatie
te wissen.
Schakelaars voor
bestuurdersassistentie
Modusschakelaars
U kunt het wieltje omhoog of omlaag
scrollen om te schakelen tussen de
modi NORMAL, ECO en SPORT.
77
03
WERKING VAN DE CONTROLLER
Ecologie, behoud, optimalisatie
(Ecology, conservation, optimization,
ECO): gemiddeld voertuigvermogen,
comfortabele bestuur- en rijervaring
en een betere economie.
Normaal (NORMAL):
standaardinstellingenmodus, de
standaard rijconditie.
Sport (SPORT): Het voertuig heeft
goede vermogensprestaties, maar
de acceleratieprestaties zijn
verminderd bij lage laadstatus, of te
hoge of lage temperaturen.
Schakelaar sneeuwmodus
U kunt het wieltje omhoog/omlaag
scrollen om de sneeuwmodus te
openen/verlaten.
Deze modus wordt aanbevolen
op vrij sterke oppervlakken
bedekt met gladde materialen
zoals gras, sneeuw, ijs of grind.
De sneeuwmodus optimaliseert de
trek-, rij- en manipulatiefuncties in
gladde omstandigheden en het
gaspedaal wordt met voorzichtigheid
geselecteerd.
VOORZICHTIG
Het uitschakelen van het
elektronische stabiliteitsregelaar-
systeem kan helpen als de
motorprestaties in zachte
sneeuwomstandigheden worden
aangetast door de activering van
dynamische stabiliteitscontrole.
Het elektronische
stabiliteitsregelaar-systeem moet
opnieuw worden gestart nadat
de omstandigheden weer
normaal zijn.
Regeneratieve remknop
Scroll het wieltje omhoog of omlaag om
te schakelen tussen standaard en hoge
regeneratieve remmodi.
Airbagschakelaar voor
passagiers
De airbag voorin kan worden
gedeactiveerd als de auto is
uitgerust met een schakelaar voor
de airbag voor passagiers.
De schakelaar bevindt zich aan de
passagierszijde van het dashboard
en is toegankelijk wanneer de deur
van de passagier open is.
78
De indicator van de airbag voor de
passagier voorin bevindt zich op het
plafond.
Controleer of de schakelaar in de
gewenste stand staat.
Schakel de airbag voor de passagier
voorin in of uit volgens het gebruik
van de passagiersstoel voorin:
Wanneer de schakelaar op AAN
staat, wordt de airbag voor de
passagier voorin geactiveerd. De
indicator “PASSENGER AIRBAG”
(Passagiersairbag) van de
passagier voorin brandt continu
bij “ON” (Aan) en gaat
branden, en “OFF” (Uit) en
zijn uit. De passagiersairbag
voorin ontplooit bij een matige
tot ernstige botsing die voldoet
aan de noodzakelijke
ontplooiingsvoorwaarden.
Wanneer de schakelaar op UIT
staat, wordt de airbag voor de
passagier voorin gedeactiveerd.
De indicator “PASSENGER
AIRBAG” (Passagiersairbag)
brandt continu bij “ON” (Aan) en
zijn uit, en “OFF” (Uit) en
zijn aan. De
passagiersairbag voorin ontplooit
niet bij een matige tot ernstige
botsing die voldoet aan de
noodzakelijke
ontplooiingsvoorwaarden.
WAARSCHUWING
Gebruik nooit een naar achteren
gericht kinderzitje op de
passagiersstoel voorin met een
geactiveerde passagiersairbag.
Als u dit niet doet, kan dit leiden
tot ernstig persoonlijk letsel of
overlijden.
Als er een volwassene op de
passagiersstoel voorin zit, moet
de schakelaar van de
passagiersairbag op “ON” (Aan)
worden gezet om de
passagiersairbag voorin
ingeschakeld te houden.
Als de passagiersairbag voorin
ingeschakeld blijft wanneer de
passagiersairbagschakelaar uit
staat, neem dan onmiddellijk
contact op met een erkende BYD-
dealer of -garage.
VOORZICHTIG
Om schade aan het
airbagsysteem te voorkomen,
mag de PAB-schakelaar alleen
worden bediend wanneer het
contact is uitgeschakeld.
Het is de verantwoordelijkheid
van de bestuurder om te
bevestigen dat de PAB-
schakelaar zich in de juiste
positie bevindt voor de passagier
die op de passagiersstoel voorin
zit.
Noodoproep (emergency
call, e-call)
Indicator voor E-call status
SOS-knop
79
03
WERKING VAN DE CONTROLLER
E-Call verwijst naar emergency call
(noodoproep). Door de SOS-knop
gedurende 1 seconde ≤t≤10
seconden ingedrukt te houden,
wordt het E-call-systeem handmatig
geactiveerd en door de knop
gedurende 10-20 seconden
ingedrukt te houden, niet.
Als u een noodoproep per ongeluk
een noodoproep start en wilt
annuleren, drukt u binnen vijf
seconden nogmaals op de SOS-knop.
Het E-call-systeem wordt
automatisch geactiveerd in geval van
activering van de airbag of de
detectie van een ernstige botsing.
Wanneer het systeem wordt
geactiveerd, wordt automatisch een
noodoproep geplaatst en wordt
standaardinformatie doorgegeven
aan een antwoordpunt voor
openbare veiligheid.
VOORZICHTIG
De SOS-knop wordt beschouwd
als kortgesloten (knop zit vast) als
u de SOS-knop langer dan 20
seconden ingedrukt houdt. In dat
geval kan de e-call niet
handmatig worden geactiveerd.
De gebelde noodoproep kan niet
handmatig worden geannuleerd.
Het e-call-systeem begint met de
terugbeltijd van 60 minuten
nadat het gesprek is opgehangen
door het antwoordpunt voor
openbare veiligheid of 10 keer
achter elkaar niet is beantwoord.
Status LED-indicator Piepen
Contact uit of E-call
systeemstoring Uit \
Zelfcontrolemodus
inschakelen
Snel knipperend - 2 Hz \
Contact aan en zelfcontrole
geslaagd
Vast aan als de zelfcontrole is
geslaagd \
E-Call verbinden Knipperend - 1 Hz Een pieptoon
E-call verbonden Knipperend - 1 Hz Een pieptoon
E-call beëindigd Vast aan
Twee pieptonen nadat E-
call is beëindigd
Terugbeltijd (standaard 60
minuten)
Zeer langzaam knipperend -
0,2 Hz \
80
Alarmlichtschakelaar
Scroll het wiel één keer omhoog
en omlaag. Alle richtingaanwijzers en
hun indicatoren beginnen te knipperen.
Scroll nogmaals omhoog of
omlaag om het knipperen te stoppen.
Zonwering*
De zonwering openen
Houd de knop voor het openen van
de zonwering ingedrukt om de
zonwering handmatig te openen.
Laat de knop halverwege los om de
zonwering te stoppen.
Laat de knop voor het openen van de
zonwering onmiddellijk na het
indrukken los. De zonwering wordt
automatisch geopend. Druk
knop of halverwege in om de
zonwering te laten stoppen.
De zonwering sluiten
Houd de sluitknop voor de
zonwering ingedrukt om de
zonwering handmatig te sluiten. Laat
de knop halverwege los om de
zonwering in de huidige positie te
stoppen.
Als de zonwering is geïnitialiseerd,
wordt de zonwering automatisch
gesloten als u de knop voor het
sluiten van de
zonwering onmiddellijk na het
aanraken loslaat. Raak de of
knop halverwege aan om de
zonwering op de huidige positie te
laten stoppen.
VOORZICHTIG
Vermijd bij het openen of sluiten
van de zonwering van het
schuifdak krachtig contact met
het gordijn om schade te
voorkomen.
Schakelaar
interieurverlichting
Raak in een willekeurige contactstatus
de afdekking van de interieurverlichting
voorin aan om de verlichting in te
schakelen.
Configuratie 1
81
03
WERKING VAN DE CONTROLLER
Configuratie 2
HERINNERING
Als in een willekeurige
energiemodus van het voertuig
de schakelaar wordt aangeraakt
terwijl een portier openstaat,
gaan de interieurverlichting
branden en schakelen tussen
hoge en lage helderheid.
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
Opladen/ontladen .............................. 84
Accu ...................................................... 98
Voorzorgsmaat-regelen voor gebruik103
Starten en rijden ............................... 109
Bestuurders-assistentie ................... 118
Andere hoofdfuncties ...................... 157
84
Opladen/ontladen
Instructies voor opladen
Laadapparatuur gebruikt
hoogspanningsstroom. Het is
minderjarigen verboden het voertuig
op te laden of de laadapparatuur
aan te raken. Houd ze uit de buurt
van het voertuig tijdens het opladen.
Het opladen kan van invloed zijn op
medische of geïmplanteerde
elektronische apparaten. Raadpleeg
de fabrikant van het apparaat
voordat u het oplaadt.
Laad het voertuig op in een relatief
veilige omgeving en vermijd opladen
in vochtige gebieden of gebieden
met vuur of warmtebronnen.
Bescherm de laadapparatuur
tegen contact met water op
regenachtige dagen.
Voordat u oplaadt:
Zorg ervoor dat de
voedingsapparatuur, de
oplaadconnector, de oplaadpoort
en het oplaadaansluitapparaat
vrij zijn van defecten, zoals
kabelslijtage, verroeste poorten,
gebarsten behuizingen of
vreemde voorwerpen in de
poorten.
Laad het voertuig niet op
wanneer de stekker, het
stopcontact of de metalen
aansluitpunten van de
laadconnector of poort loszitten
of beschadigd zijn door roest of
corrosie.
Als de oplaadconnector, -poort, -
stekker of -aansluiting zichtbaar
vuil of vochtig is, veegt u deze af
met een droge en schone doek
om ervoor te zorgen dat de
aansluiting droog en schoon is.
Gebruik laadapparatuur die voldoet
aan de lokale normen.
Wijzig, demonteer of repareer de
laadapparatuur en bijbehorende
poorten niet om een storing of
brand te voorkomen.
Gebruik geen laadapparatuur die
niet voldoet aan de
veiligheidsnormen of die
potentiële veiligheidsrisico's met
zich meebrengt. Laat kinderen de
oplaadapparatuur niet gebruiken
en houd dieren uit de buurt van
het voertuig tijdens het opladen.
Zorg ervoor dat uw handen goed
droog zijn voordat u oplaadt.
Als er tijdens het opladen iets
abnormaals in het voertuig of de
laadapparatuur wordt aangetroffen,
stop dan onmiddellijk en neem
contact op met een erkende BYD-
dealer of -garage.
Neem altijd de volgende
voorzorgsmaatregelen voor het
opladen in acht om schade aan het
voertuig te voorkomen:
Schud de oplaadconnector niet,
anders kan de oplaadpoort van
het voertuig beschadigd raken.
Laad het voertuig waar mogelijk
niet op tijdens onweer, met het
risico op blikseminslag.
Open de motorkap niet voor
onderhoud tijdens het opladen.
Koppel de laadapparatuur na het
opladen niet los met natte handen of
terwijl u op een nat oppervlak staat.
Controleer voordat u gaat rijden
of de laadapparatuur is
losgekoppeld van de laadpoort.
Compatibiliteit van voertuig en
laadinfrastructuur
85
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
De labels bevinden zich op de
laadaansluiting van het voertuig,
onderdelen van de lokale
laadinfrastructuur (laadstations en
stopcontacten) en op de laadkabel.
De labels verwijzen naar
gestandaardiseerde laadsystemen in
overeenstemming met DIN EN
62196.
Voorzorgsmaatregelen bij het
opladen
Wanneer de laadstatus-balk op het
instrumentenpaneel rood wordt, is
de hoogspanningsaccu bijna leeg.
Laad het onmiddellijk op, anders
wordt de levensduur van de
hoogspanningsaccu verkort.
Modus 2 opladen betekent opladen
met een AC-oplaadconnector die
voldoet aan de lokale normen.
Gebruik een speciale AC-kabel en
stopcontact die voldoen aan de
lokale normen. Het doel van het
gebruik van een speciale kabel is om
de kabel te beschermen tegen uitval
als gevolg van het breken van de
kabel of het opladen van hoog
vermogen van de
hoogspanningsaccu. Het gebruik van
een andere kabel dan speciale kabels
kan de juiste werking van andere
apparaten op de kabel beïnvloeden.
Voorkomen van schade aan de
laadapparatuur
(voorzorgsmaatregelen voor het
opladen van apparatuur):
Voorkom dat de laadapparatuur
mechanische impact ondervindt.
Plaats de laadapparatuur niet in
de buurt van verwarmingen of
andere warmtebronnen.
Voordat u oplaadt:
Zorg ervoor dat de
oplaadconnector en de
oplaadpoort vrij zijn van vreemde
voorwerpen en dat de
beschermkap van de
oplaadconnector niet losraakt of
vervormt.
Houd de oplaadconnector met
één hand vast, lijn de connector
uit met de oplaadpoort en duw
deze naar binnen, waarbij u
ervoor zorgt dat ze goed zijn
aangesloten.
Wanneer het opladen is voltooid:
Stop eerst met opladen en zorg
ervoor dat de oplaadpoort
ontgrendeld is.
Trek met één hand aan de
connector.
Forceer de laadconnector er niet
uit terwijl de laadpoort
vergrendeld is, anders kan de
laadpoort beschadigd raken.
Voorzorgsmaatregelen:
De airco kan normaal worden
gebruikt terwijl het voertuig
wordt opgeladen. Om het
laadvermogen te garanderen,
wordt aanbevolen om de airco
niet in te schakelen.
Het wordt aanbevolen dat
niemand in het voertuig blijft
tijdens het opladen.
Het wordt aanbevolen om het
voertuig tijdens het opladen in
een geventileerde ruimte te
parkeren.
Het voertuigsysteem stopt
automatisch met opladen wanneer
de hoogspanningsaccu volledig is
86
opgeladen. De oplaadpoort is
uitgerust met een elektronisch slot.
Ontgrendel het voordat u de
laadapparatuur loskoppelt.
Schakel de lader uit voordat u de
oplaadconnector loskoppelt om het
opladen te stoppen. Haal in modus 2
de laadconnector en vervolgens de
stekker uit het stopcontact.
Wanneer het opladen is voltooid en
de oplaadconnector is losgekoppeld,
moet u ervoor zorgen dat de dop en
het klepje van de oplaadpoort
gesloten zijn, anders kunnen water
of vreemde materialen de poort
binnendringen en het normale
gebruik beïnvloeden.
Controleer voordat u het voertuig
start of de laadapparatuur is
losgekoppeld. Het
vergrendelingsmechanisme kan de
laadapparatuur en het voertuig
beschadigen als het voertuig wordt
gestart met de laadconnector onjuist
geplaatst.
Accutemperaturen die te laag of te
hoog zijn, kunnen de laadprestaties
van het voertuig nadelig
beïnvloeden.
Het temperatuurregelsysteem kan
de laadcapaciteit van de accu bij lage
temperaturen verbeteren. Vanwege
capaciteitsbeperkingen van
laadpalen wordt de laadtijd
verlengd, wordt de verwarmingstijd
langer en neemt het stroomverbruik
van verwarming toe. Dit zijn normale
fenomenen.
Voor sneller DC-laden bij lage
temperaturen wordt opladen vanaf
lage laadstatus aanbevolen, omdat
de laadstroom door de lage
accutemperatuur klein is voor
voertuigen met een hoge laadstatus
in omgevingen met lage
temperaturen.
Om uw ervaring te verbeteren,
wordt aanbevolen om het voertuig
onmiddellijk na gebruik op te laden,
omdat de accu relatief heet is en
betere laadprestaties heeft.
Het inschakelen van de airco tijdens
het opladen bij lage temperatuur
kan de prestaties van het
regelsysteem accutemperatuur en
de laadprestaties beïnvloeden.
Het is normaal dat wanneer het
regelsysteem accutemperatuur
werkt tijdens het opladen, het
laadvermogen dat op het
instrumentenpaneel wordt
weergegeven tijdelijk kan fluctueren.
Voordat het opladen voltooid is,
wordt de accunivellering geactiveerd
voor een langere levensduur van de
accu en dus kan de oplaadtijd langer
zijn.
In het geval van DC-opladen met
hoog vermogen bij hoge
temperaturen, kunnen de prestaties
van het regelsysteem
accutemperatuur worden beïnvloed
door de airconditioning in het
passagierscompartiment en kunnen
de oplaadprestaties afnemen, wat
resulteert in een langere oplaadtijd.
Om de laadefficiëntie te garanderen,
wordt aanbevolen om de airco
tijdens het opladen uit te schakelen.
Wanneer de verwarmings- of
koelfunctie tijdens het opladen is
ingeschakeld, is het normaal dat
zowel de laadtijd als het
stroomverbruik iets toenemen.
Tijdens het laden kan de accukoeling
starten en werken de compressor,
ventilator en andere componenten
indien nodig. Het is normaal dat er
wat geluid onder de motorkap is.
Tijdens het opladen wordt de
geschatte resterende tijd tot volledig
opladen weergegeven op het
87
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
instrumentenpaneel. Het is normaal
dat de resterende tijd tot volledig
opladen enigszins kan variëren,
afhankelijk van de temperaturen,
laadstatus en laadvoorzieningen.
Als de deur van de oplaadpoort
bevroren is door het weer of om
andere redenen, forceer hem dan
niet open.
HERINNERING
Als de oplaadconnector niet kan
worden verwijderd na het
ontgrendelen, probeer dan nog
een paar ontgrendelpogingen.
Als dat niet werkt, probeer dan
het ontgrendelen in een
HERINNERING
noodgeval. Zie voor de
bedieningsprocedure
“Ontgrendelen van de laadpoort
in noodgevallen” in
“Antidiefstalvergrendeling van de
oplaadpoort”.
Om de oplaadpoort na DC-laden
te ontgrendelen, drukt u
tweemaal binnen drie seconden
op de ontgrendelknop om de
handeling te laten slagen.
Zie de oplaadinstructies voor
specifieke voorzorgsmaatregelen
voor het opladen.
Algemene probleemoplossing bij het opladen
Storing Mogelijke oorzaak Oplossing
De oplader is
aangesloten,
het opladen
start, maar
de accu
wordt niet
opgeladen.
De hoogspanningsaccu
is volledig opgeladen.
Het voertuigsysteem stopt automatisch met
opladen wanneer de hoogspanningsaccu
volledig is opgeladen.
De temperatuur van de
hoogspanningsaccu is
te hoog of te laag.
Zet het voertuig in een omgeving met de juiste
temperatuur en laad het op wanneer de
temperatuur normaal wordt.
Overladen van de
laagspanningsaccu. Vervang de laagspanningsaccu.
Oplaadapparatuur
faalt.
Als is vastgesteld dat de stroomindicator van het
oplaadapparaat correct werkt of dat er geen
andere ongebruikelijke indicaties zijn, vervang
dan het oplaadapparaat of neem contact op met
de leverancier van het oplaadapparaat.
De voertuigdisplay
faalt.
Controleer of er een storingsmelding van het
oplaadsysteem op het instrumentenpaneel staat
en stop het opladen. Het wordt aanbevolen om
contact op te nemen met een door BYD erkende
dealer of garage.
Het opladen
stopt
halverwege.
Netstroomuitval Het opladen wordt automatisch opnieuw gestart
wanneer het elektriciteitsnet is hersteld.
Oplaadkabel is niet
goed aangesloten.
Controleer of de oplaadaansluitkabel niet losjes
is aangesloten.
88
Oplaadaansluitschakela
ar is ingedrukt.
Als de oplaadaansluitschakelaar wordt
ingedrukt, stopt het opladen. De
oplaadaansluiting moet opnieuw worden
aangesloten om te beginnen met opladen.
De temperatuur van de
hoogspanningsaccu is
te hoog.
Het opladen stopt automatisch als het
waarschuwingslampje voor oververhitting van
de hoogspanningsaccu op het
instrumentenpaneel gaat branden. Laad het
voertuig op wanneer de accutemperatuur weer
normaal is.
Voertuig of laadpaal
faalt.
Als er een storingsmelding is voor de laadpaal of
het voertuig, is het raadzaam om contact op te
nemen met een door BYD geautoriseerde dealer
of garage.
Opladen
Controleer voor het opladen:
Controleer het oplaadapparaat
op afwijkingen zoals gebarsten
behuizing, versleten kabel,
roestige stekker of vreemde
materialen.
Laad niet op wanneer de
oplaadaansluiting niet stevig
meer is.
Zorg ervoor dat de poort vrij is
van vloeistoffen of vreemde
voorwerpen en dat de metalen
aansluitingen niet roestig of
gecorrodeerd zijn.
In elk van deze gevallen niet
opladen. Anders kan persoonlijk
letsel optreden als gevolg van
kortsluiting of elektrische schokken.
Mode 2-oplaadkabel gebruiken
1. Apparatuur
Sluit het voertuig aan op een
stopcontact dat voldoet aan de
lokale normen om het voertuig op te
laden.
Er moet een stopcontact voor
huishoudelijk gebruik worden
gebruikt dat voldoet aan de lokale
normen om schade aan de leiding of
trippen als gevolg van opladen met
hoog vermogen te voorkomen, wat
het normale gebruik van andere
apparaten kan beïnvloeden.
Deze Mode 2-oplaadkabel bevat een
stekker (conform de lokale normen),
een oplaadconnector, een regelkast
en een oplaadkabel. De stekker
wordt aangesloten op een standaard
stopcontact en de oplaadconnector
op de oplaadpoort van het voertuig.
Oplaadtijd: Raadpleeg het bericht
over de oplaadtijd op het
instrumentenpaneel.
WAARSCHUWING
Zie “Oplaadinstructies” voor
veiligheidswaarschuwingen voor
opladen.
De hoogst toegestane
bedrijfstemperatuur voor het
product is 50°C. Bewaar het
product op een koele en droge
plaats wanneer het niet in
gebruik is.
89
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
WAARSCHUWING
Plaats de apparatuur tijdens het
opladen niet in de kofferbak,
onder de voorkant van het
voertuig of in de buurt van de
banden.
Voorkom bij gebruik van de
apparatuur dat deze door het
voertuig wordt overreden, valt of
wordt vertrapt.
Laat de apparatuur nooit vallen
en trek nooit rechtstreeks aan de
kabel. Wees voorzichtig bij het
verplaatsen van de apparatuur.
Het is ten strengste verboden om
de oplaadapparatuur en de
bijbehorende poorten te
wijzigen, te demonteren of te
repareren.
Het wordt afgeraden om extra
draad of adapter of connector te
gebruiken. Als een extra adapter
nodig is, kies dan een geschikte
kabeldiameter (≥1,5 mm²) en de
adapter- of connectorparameters
moeten voldoen aan de
vereisten.
Gebruik de oplaadapparatuur
nooit als de stekkerdooskabel
van het huishouden zacht wordt,
als de kabel van de
laadconnector versleten is, als de
isolatielaag gebarsten is of in
geval van andere schade.
Gebruik de apparatuur nooit
wanneer de laadconnector,
stekker of stekkerdoos is
losgekoppeld of gebroken, of als
er tekenen zijn van
oppervlaktebeschadiging.
Open en sluit de deur van de
laadpoort niet herhaaldelijk om
storingen te voorkomen. Het
WAARSCHUWING
aanbevolen tijdsinterval voor het
openen en sluiten van de
poortdeur is ten minste één
seconde.
VOORZICHTIG
De oplaadkabel mag tijdens het
opladen niet in een spiraal
worden geplaatst, omdat dit de
warmteafvoer beïnvloedt.
Zie de oplaadinstructies voor
specifieke voorzorgsmaatregelen
voor het opladen.
HERINNERING
Het wordt aanbevolen om
contact op te nemen met een
erkende BYD-dealer of -garage of
lokale elektricien om een
geschikte voeding te selecteren
volgens de vereisten van de
laadapparatuur.
Aardingsinstructies voor
laadapparatuur: De apparatuur
moet goed geaard zijn. In geval
van storing of schade aan de
apparatuur zorgt de
aardingskabel voor een minimale
impedantie voor de ontlading
van het circuit en vermindert zo
het risico op elektrische
schokken.
De apparatuur wordt geleverd
met een aardingskabel die het
aardingspunt verbindt met dat
van de stekker, die moet
overeenkomen met een correct
geïnstalleerd en goed geaard
stopcontact.
90
2. Opladen
Terwijl de voertuigdeuren
ontgrendeld en bij voorkeur
uitgeschakeld zijn, drukt u op de klep
van de oplaadpoort om deze te
openen.
Open de dop van de oplaadpoort en
zorg ervoor dat er geen obstakels
zijn tussen de kop van de
oplaadconnector en het uiteinde van
de oplaadaansluiting.
HERINNERING
Open de deur van de
oplaadpoort niet met kracht
wanneer deze vergrendeld is.
Als de deur van de oplaadpoort
bevroren is door het weer of om
andere redenen, forceer hem
dan niet open.
Sluit de voedingsaansluiting aan:
Steek de Mode 2-oplaadkabel in
een stopcontact.
De voertuigpoort aansluiten:
Steek de oplaadconnector correct
in de poort.
Nadat de oplaadconnector is
aangesloten, licht de indicator
voor de oplaadaansluiting op het
instrumentenpaneel op.
HERINNERING
Forceer de connector niet met
kracht terwijl de elektrische
vergrendeling is ingeschakeld.
Tijdens het oplaadproces worden de
oplaadparameters en het
oplaadteken weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Op dit moment kunt u het
opladen plannen op het
touchscreen voor infotainment.
Zie “Laden met reservering” voor
het configuratieproces.
HERINNERING
Tijdens het opladen wordt de
geschatte resterende tijd tot
volledig opladen weergegeven
op het instrumentenpaneel of
het touchscreen voor
infotainment. Het is normaal dat
de resterende tijd tot volledig
opladen enigszins kan variëren,
afhankelijk van de temperaturen,
laadstatus en laadvoorzieningen.
Het opladen met reservering kan
niet worden gebruikt als de accu
te laag is.
3. Opladen stoppen
Het opladen beëindigen:
Het opladen eindigt automatisch
wanneer het voertuig volledig is
opgeladen.
Koppel de oplaadpoort los:
91
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
Als het antidiefstalslot is
gedeactiveerd, drukt u op de
mechanische knop van de
laadconnector of trekt u de
laadconnector eruit.
Als het antidiefstalslot actief is,
drukt u op de ontgrendelknop op
de sleutel of drukt u op de
microschakelaar van de
deurgreep (wanneer de sleutel
zich in de buurt bevindt) en trekt
u vervolgens de laadconnector
eruit.
HERINNERING
Om het voertuig te ontgrendelen,
drukt u op de ontgrendelknop op
de sleutel (bij het opladen van
het voertuig met uitgeschakeld
contact) of drukt u op de
microschakelaar op de
deurgreep (wanneer de sleutel
zich in de buurt bevindt).
Ontgrendel het voertuig om de
antidiefstalslot uit te schakelen
voordat u de laadaansluiting
eruit trekt. De connector moet
binnen 30 seconden worden
uitgetrokken, anders wordt de
poort weer vergrendeld.
U kunt de antidiefstalslot
activeren op het touchscreen
voor infotainment, zoals
beschreven in het deel
“Antidiefstalvergrendeling van de
oplaadpoort” in dit hoofdstuk.
Als de oplaadconnector niet kan
worden verwijderd na het
ontgrendelen, probeer dan nog
een paar ontgrendelpogingen.
Als dat niet werkt, probeer dan
het ontgrendelen in een
noodgeval. Zie voor de
bedieningsprocedure
“Ontgrendelen van de laadpoort
in noodgevallen” in
HERINNERING
“Antidiefstalvergrendeling van de
oplaadpoort”.
Als de antidiefstalmodus van de
oplaadpoort is gedeactiveerd en
u de oplaadconnector niet
rechtstreeks uit kunt trekken,
probeer dan het voertuig te
ontgrendelen en opnieuw te
trekken.
Koppel de stekker los.
Sluit de dop van de oplaadpoort en
de poortdeur.
Bewaar de laadapparatuur op de
juiste wijze.
HERINNERING
Sluit de klep van de laadpoort
niet wanneer de poortdop
volledig open is.
WAARSCHUWING
Laat de Mode 2-oplaadkabel
nooit vallen en trek er nooit
direct aan. Wees voorzichtig bij
het verplaatsen van de
apparatuur. Bewaar de
apparatuur na gebruik op een
koele plaats.
92
AC-laadpalen gebruiken
1. Apparatuur
Enkelfasige AC-laadbox*
Gebruik een normconforme
huishoudelijke oplaadbox.
Raadpleeg de
gebruikershandleiding van de
laadapparatuur voor het gebruik
ervan en volg de
bedieningsstappen.
De enkelfasige AC-laadbox
bestaat uit een laadbox, een
laadconnector en een
aansluitkabel. Zie de
gebruikershandleiding van de
laadbox voor informatie over de
stroomonderbreker en de
noodstopschakelaar.
Enkelfasige AC-laadpaal
Laad het voertuig op met een AC-
laadpaal op een openbare plaats.
Oplaadtijd: Raadpleeg het bericht
over oplaadtijd op het
instrumentenpaneel of het
infotainmentsysteem.
2. Opladen
Ontgrendel het voertuig en open de
klep van de oplaadpoort:
Sluit de dop van de oplaadpoort
en de poortdeur (zie de
instructies voor het modus 2-
opladen).
De voertuigpoort aansluiten:
Steek de laadconnector in de
poort en zorg ervoor dat deze
goed vastzit.
Instellingen voor opladen:
Voor AC-laadpalen of -boxen met
authenticatie, swipe de kaart of
scan de QR-code. Zie de
gebruikershandleiding voor het
opladen van de laadpaal of box
voor meer informatie.
Het indicatielampje van de
oplaadaansluiting gaat branden
op het instrumentenpaneel.
Tijdens het laadproces geeft het
instrumentenpaneel relevante
laadparameters en het laadteken
weer.
3. Opladen stoppen
Het opladen beëindigen:
Het opladen eindigt automatisch
wanneer de vroege stoptijd is
verstreken of het opladen is
voltooid.
Koppel de oplaadpoort los:
Koppel los volgens de instructies
voor opladen in modus 2.
Sluit de klep van de AC-oplaadpoort
(zie instructies voor opladen in
modus 2).
Berg de apparatuur op de juiste
wijze op.
Als u een AC-oplaadpaal of -doos
gebruikt, plaatst u de
laadconnector op de daarvoor
bestemde locatie in de laadpaal
of -doos.
DC-laadpalen gebruiken
1. Apparatuur
Laad het voertuig op met behulp van
een DC-laadpaal op een openbare
plaats, die meestal bij een specifiek
laadstation is geïnstalleerd.
Oplaadtijd: Raadpleeg het bericht
over de oplaadtijd op het
instrumentenpaneel.
Specificaties van de apparatuur:
Controleer de instructies voor de
oplader.
93
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
2. Opladen
DC-laden wordt bereikt door het
voertuig via de connector aan te sluiten
op een DC-lader.
Ontgrendel de klep van de laadpoort
en open vervolgens de poortdeur en
de dop.
De voertuigpoort aansluiten:
Steek de laadconnector in de
poort en vergrendel deze.
Bedien de laadapparatuur om te
beginnen met opladen.
Het indicatielampje van de
oplaadaansluiting gaat
branden op het instrumentenpaneel.
Tijdens het laadproces geeft het
instrumentenpaneel relevante
laadparameters en het laadteken
weer.
3. Opladen stoppen
Het opladen beëindigen:
Het opladen eindigt automatisch
wanneer de vroege stoptijd is
verstreken of het opladen is
voltooid.
Koppel de oplaadpoort los:
Verwijder de oplaadconnector.
Druk tweemaal binnen drie
seconden op de ontgrendelknop
of druk op de microschakelaar op
de deurgreep om het opladen te
stoppen.
Wanneer het opladen van de DC-
laadpaal is voltooid, organiseert u de
laadapparatuur en slaat u de
laadconnector op de juiste plaats op.
Plaats de dop van de DC-
oplaadpoort terug en sluit de
poortdeur.
HERINNERING
Sluit de klep van de laadpoort
niet wanneer de poortdop
volledig open is.
VOORZICHTIG
Als de oplaadconnector niet kan
worden verwijderd na het
ontgrendelen, probeer dan nog
een paar ontgrendelpogingen.
Als dat niet werkt, probeer dan
het ontgrendelen in een
noodgeval. Zie voor de
bedieningsprocedure
“Ontgrendelen van de laadpoort
in noodgevallen” in
“Antidiefstalvergrendeling van de
oplaadpoort”.
Om de oplaadpoort na DC-laden
te ontgrendelen, drukt u
tweemaal binnen drie seconden
op de ontgrendelknop om de
handeling te laten slagen.
Zie de oplaadinstructies voor
specifieke voorzorgsmaatregelen
voor het opladen.
WAARSCHUWING
Raadpleeg de oplaadinstructies
voor veiligheidswaarschuwingen
voor opladen.
94
Intelligent opladen
Dit model is voorzien van de
intelligente oplaadfunctie. Het is niet
nodig om de minpool van de
laagspanningsaccu los te koppelen
wanneer het voertuig voor een lange
periode wordt geparkeerd.
Wanneer de besturingsmodule van
de linkerbehuizing detecteert dat de
laagspanningsaccu te laag is, kan de
laagspanningsaccu worden
opgeladen door de
hoogspanningsaccu.
HERINNERING
Wanneer het voertuig lange tijd
stil zal staan, kan de functie voor
slim opladen worden
geactiveerd, wat normaal is en
geen voertuigstoring.
De stroom voor slim opladen
komt van de hoogspanningsaccu,
dus het is normaal dat er een
laadstatus-afname wordt
opgemerkt wanneer het voertuig
wordt ingeschakeld.
Om overladen van
hoogspanningsaccu's als gevolg
van slim opladen te voorkomen,
is slim opladen niet beschikbaar
wanneer het voertuig een lage
laadstatus heeft. Parkeer niet
lang in een lage laadstatus en
laad het voertuig op tijd op.
Laden met reservering
De oplaadmodus kan worden
ingesteld op het
infotainmentsysteem. Om de
instelling te openen:
Tik op het touchscreen voor
infotainment op New
Energy (Nieuwe energie). Het
scherm voor het laden met
reservering wordt weergegeven.
Sluit het scherm laden met
reservering af door op de knop
Terug of Home te tikken.
Instellingenscherm
Schakelaar laden met reservering
Oplaadtijd
Herhaal cyclus
Instellingen
De standaard fabrieksinstelling is om
het voertuig onmiddellijk op te
laden. Dat wil zeggen dat laden met
reservering is uitgeschakeld.
Om het opladen te plannen, zet u
het laden met reservering AAN ,
stelt u de starttijd van het opladen
in en herhaal cyclus en slaat u
vervolgens de instellingen op.
Nadat de reservering met succes is
ingesteld en u de oplaadconnector
aansluit of op de knop drukt om het
voertuig uit te schakelen tijdens de
oplaadwachtperiode, wordt u via het
touchscreen voor infotainment
eraan herinnerd dat het laden met
reservering is ingesteld. Schakel zo
nodig over naar direct opladen.
U kunt op het pictogram voor het
instellen van laden met
reservering tikken om de
waarschuwing dat de
oplaadconnector is aangesloten en
de waarschuwing voor het
uitschakelen uit te schakelen in
95
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
de waarschuwing voor laden met
reservering.
VOORZICHTIG
De functie laden met reservering
is alleen ontwikkeld voor BYD's
trage AC-
laadapparatuur. Schakel
deze functie uit wanneer u trage
AC-laadapparatuur gebruikt die
niet door BYD is gecertificeerd.
Anders kan gepland of
onmiddellijk opladen mislukken
als gevolg van geen reactie van
de apparatuur, wat resulteert in
een lage laadstatus of zelfs een
laag voltage van de
hoogspanningsaccu.
HERINNERING
De optie voor direct opladen op
het herinneringsscherm is alleen
geldig voor de huidige
reservering. Om alle
reserveringen te annuleren,
schakelt u reservering voor
opladen uit op het
overeenkomstige
instellingenscherm.
In het geval van een bijna lege
accu wordt het voertuig tot het
minimumniveau opgeladen
voordat het geplande opladen
begint. Tijdens dit proces geeft
het infotainmentsysteem nog
steeds herinneringsberichten
voor het uitschakelen en het
aansluiten van de
oplaadconnector, en wordt een
gerelateerd bericht weergegeven
in het onderste deel van het
instrumentenpaneel.
HERINNERING
De instelling voor planning is
ongeldig voor DC-opladen. Het
opladen begint onmiddellijk
nadat een DC-oplaadconnector*
is aangesloten.
Antidiefstalvergrendelin
g laadpoort
Om te voorkomen dat de
laadconnector wordt gestolen, heeft de
laadpoort van dit voertuig een
antidiefstalsysteem tijdens het opladen
en ontladen. De antidiefstalfunctie is
standaard uitgeschakeld. Om de functie
in te schakelen, gaat u naar het
touchscreen voor infotainment
New Energy (Nieuwe energie)
Charging Settings
(Oplaadinstellingen) en tikt u
vervolgens op Activate (Activeren).
Wanneer de functie is ingeschakeld,
ontgrendelt u het voertuig en
koppelt u de oplaadconnector tijdens
het opladen op de volgende
manieren los:
Druk op de ontgrendelingsknop
op de smartkey om te
ontgrendelen.
Druk op de microschakelaar
naast de buitenste deurgreep van
de bestuurder om deze te
ontgrendelen.
Druk op de centrale
ontgrendelknop onder het
bestuurdersraam om te
ontgrendelen.
96
VOORZICHTIG
Haal de stekker binnen 30
seconden na het ontgrendelen
uit het stopcontact, anders wordt
deze weer vergrendeld.
Wanneer de antidiefstalmodus is
uitgeschakeld, wordt de
elektrische vergrendeling van de
laadpoort automatisch
ontgrendeld zodra het opladen is
gestopt. Wanneer de
antidiefstalmodus is
ingeschakeld, moet het voertuig
eerst worden ontgrendeld.
Noodontgrendeling van de
oplaadpoort
Als de elektrische vergrendeling
uitvalt en de oplaadconnector niet
kan worden losgekoppeld, probeer
dan de oplaadconnector los te
koppelen door de oplaadpoort
handmatig te ontgrendelen.
Open de motorkap. Er bevindt zich
een vergrendeling aan de
binnenkant. Trek aan de
vergrendeling om de laadconnector
te ontgrendelen.
Ontladen
Dit voertuig heeft een functie te
laden voertuig (vehicle to load, V2L).
HERINNERING
De V2L-functie wordt alleen
aanbevolen als laadstatus hoog
is.
De V2L-functie is beperkt
wanneer de laadstatus van het
voertuig laag is.
VOORZICHTIG
Raadpleeg punt 3
(voorzorgsmaatregelen voor
oplaadapparatuur) in
“Voorzorgsmaatregelen bij het
opladen” voor
voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot het gebruik van
het ontladen van
aansluitapparaat*.
Bevestig vóór het lossen de
laadstatus van het voertuig en
schat het resterende rijbereik in.
Controleer voordat u V2L
ontlaadt of de lading is
uitgeschakeld.
97
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
WAARSCHUWING
Raak tijdens het ontladen geen
metalen contactpunt van de
ontlaadbus of de laadpoort van
het voertuig aan.
Stop onmiddellijk met ontladen
als er afwijkingen zijn, zoals
vreemde geur en rook.
Zie “Oplaadinstructies” voor
veiligheidswaarschuwingen voor
opladen.
Bewaar het product op een koele
en droge plaats wanneer het niet
in gebruik is.
Plaats de apparatuur tijdens het
opladen niet in de kofferbak,
onder de voorkant van het
voertuig of in de buurt van de
banden.
Voorkom bij gebruik van de
apparatuur dat deze door het
voertuig wordt overreden, valt of
wordt vertrapt.
Laat de apparatuur nooit vallen
en verplaats deze nooit door
direct aan de kabel aan te
trekken. Wees voorzichtig bij het
verplaatsen van de apparatuur.
Gebruik de oplaadapparatuur
nooit als de kabel van de
stekkerdoos zacht is geworden,
de kabel van de oplaadconnector
versleten is, de isolatielaag
gebarsten is of er andere schade
is ontstaan.
Gebruik de apparatuur nooit als
de ontlaadconnector of
stekkerdoos is losgekoppeld of
kapot is, of als er tekenen zijn van
oppervlakteschade.
Ontladen
Ontladen
Schakel de antidiefstalmodus van het
voertuig uit voordat u gaat ontladen.
Ontgrendel de klepschakelaar van de
laadpoort en open vervolgens de
poortdeur en de dop.
Controleer voor het ontladen:
Zorg ervoor dat de accucapaciteit
van het te ontladen voertuig niet
lager is dan 15%.
Zorg ervoor dat de behuizing van
het V2L-aansluitapparaat niet
gebarsten is en dat de stekker vrij
is van roest of obstructies.
Zorg ervoor dat er geen water of
vreemd materiaal in de
oplaadpoort zit en dat de metalen
aansluitingen niet beschadigd en
vrij van roest of corrosie zijn.
Niet ontladen als de
bovenstaande tweede of derde
conditie wordt gevonden; anders
kan kortsluiting of elektrische
schok leiden tot persoonlijk letsel.
Sluit de ontladingsaansluiting aan:
Sluit het V2L-ontladingsapparaat
aan op de laadpoort. De indicator
van d epower strip licht op
wanneer de strip stroom krijgt en
klaar is voor gebruik.
Het ontladen start:
Nadat de verbinding tot stand is
gebracht, begint de ontlading en
wordt de betreffende informatie
weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Stoppen met ontladen
Stoppen met ontladen:
Koppel de lading los.
98
Afkoppel van de
ontladingsaansluiting:
Haal de stekker van het
ontladingsapparaat uit het
stopcontact.
Sluit de dop van de oplaadpoort
en de poortdeur (zie de
instructies voor het modus 2-
opladen).
Organiseren van de apparatuur:
Sla de apparatuur op de juiste
wijze op wanneer het ontladen is
voltooid.
Accu
Hoogspanningsaccu
Het voertuig wordt gevoed door een
hoogspanningsaccu die herhaaldelijk
kan worden opgeladen en ontladen.
De hoogspanningsaccu wordt
opgeladen door een externe
stroombron of door
energieterugwinning wanneer het
voertuig remt of rolt.
De hoogspanningsaccu bevindt zich
onder de vloer van het voertuig.
Zorg er dus voor dat u deze niet
stoot wanneer u op hobbelige of
oneffen wegen rijdt.
Eigenschappen accu
Het is normaal dat de prestaties van
het voertuig worden beïnvloed door
de elektrochemische eigenschappen
van de accu en de zelfbescherming,
en dit varieert enigszins in de
volgende omstandigheden:
Wanneer de laadstatus hoog is,
kunnen de regeneratieve
remprestaties afnemen.
Het voertuig schakelt bij hoge
laadstatus over naar de
druppellaadmodus. Als de
laadtijd verlengd wordt, is de
geschatte resterende laadtijd die
op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven mogelijk niet
nauwkeurig.
Wanneer de laadstatus laag is,
kan de acceleratie afnemen.
Wanneer de hoogspanningsaccu
bijna leeg is, kan V2L* niet
normaal worden gebruikt. Laad
de accu onmiddellijk op.
Bij hoge of lage temperaturen is
het normaal dat de laad- en
ontlaadmogelijkheden van de
hoogspanningsaccu afnemen en
de laadtijd wordt verlengd. Voor
snel opladen wordt krachtige
laadapparatuur aanbevolen. De
vermogensprestaties kunnen ook
afnemen bij extreme
temperaturen.
Voor opladen bij lage
temperaturen kan het
temperatuurregelsysteem de
laadcapaciteit aanzienlijk
verbeteren. Raadpleeg de
voorzorgsmaatregelen voor
opladen voor meer informatie
over opladen bij lage
temperatuur.
Wanneer het voertuig bij lage
temperaturen wordt gebruikt,
begint het
temperatuurregelsysteem van de
accu de accu te verwarmen om
het rijvermogen en de
ontlaadprestaties te garanderen
en uw rijervaring te verbeteren.
Wanneer het voertuig over korte
afstanden wordt gereden, kan
verwarming ondoeltreffend zijn,
wat het stroomverbruik verhoogt
en het rijbereik vermindert.
99
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
Wanneer de hoogspanningsaccu
normaal is, varieert het rijbereik van
het voertuig met de volgende
factoren:
Rijgewoonten: Het bereik bij
frequente acceleratie of
vertraging is bijvoorbeeld korter
dan dat bij constante snelheden,
en het bereik is korter bij hoge
snelheden dan bij lage
snelheden.
Wegomstandigheden:
Bijvoorbeeld: de actieradius is bij
ruige omstandigheden of op
lange hellingen korter dan bij
normale omstandigheden en op
vlakke wegen.
Luchttemperatuur: Het rijbereik
bij lage temperaturen is korter
dan dat bij
omgevingstemperaturen.
Gebruik van elektrische
apparatuur: De actieradius is
bijvoorbeeld met ingeschakelde
airconditioning korter dan die
met uitgeschakelde
airconditioning.
De bruikbare capaciteit van de
hoogspanningsaccu is lager bij
koud weer en neemt af naarmate
de temperatuur daalt. Als het
voertuig met een hoog
accuniveau wordt opgeladen bij
lage temperaturen, kan de
laadstatus snel naar 100%
springen.
Tips voor gebruik
Het wordt aanbevolen het voertuig
te gebruiken bij temperaturen
tussen -10 °C en 40 °C. Wanneer de
laadstatus laag is, laadt u het
voertuig tijdig op om te zorgen voor
voldoende rijbereik en goede
acceleratieprestaties.
Vermijd rijden in extreme
temperaturen gedurende meer dan
24 uur om langdurige prestaties te
garanderen.
Als het voertuig bij lage
omgevingstemperaturen lange tijd
moet worden gestald, kan het in een
ondergrondse garage of een andere
warmere ruimte worden geplaatst
om het warmteverlies van de accu te
verminderen en de prestaties van
het voertuig op peil te houden.
Frequente en plotselinge acceleratie
of vertraging moet worden
vermeden. Rijd het voertuig op
vlakke en droge wegen. Schakel
indien nodig apparatuur met hoog
vermogen zoals airco uit of pas de
temperatuur van de airco aan om
het stroomverbruik van dergelijke
apparaten te verminderen en het
rijbereik te vergroten.
Opladen met laag vermogen draagt
bij aan de levensduur van
hoogspanningsaccu.
Wanneer het voertuig voor het eerst
of na een lange stationaire periode
wordt gebruikt, is de laadstatus dat
op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven mogelijk niet correct.
Het wordt aanbevolen om het
voertuig eerst volledig op te laden.
Het wordt aanbevolen om het
voertuig regelmatig volledig op te
laden (minstens een keer per week)
en eens in de drie tot zes maanden
volledig op te laden vanaf een bijna
lege accu (laadstatus <10%).
Onder extreme
werkomstandigheden (zoals
frequente plotselinge versnelling of
vertraging) die oververhitting van de
accu veroorzaken, is het normaal dat
de ontladingscapaciteit geleidelijk
afneemt als de temperatuur van de
hoogspanningsaccu te hoog is. Als
de temperatuur van de accu blijft
100
stijgen, gaat het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden. In dat
geval wordt aanbevolen om contact
op te nemen met een erkende BYD-
dealer of -dienstverlener.
Wanneer de laadstatus van de accu
abnormaal toeneemt of afneemt,
wordt aanbevolen om contact op te
nemen met een erkende BYD-dealer
of -garage voor inspectie.
WAARSCHUWING
Let in geval van nood of ongeval op
de volgende waarschuwingen:
Raak de hoogspanningsaccu niet
rechtstreeks aan om persoonlijk
letsel te voorkomen.
Neem zo snel mogelijk contact op
met een erkende BYD-dealer of
garage.
Als de hoogspanningsaccu
beschadigd is en vloeistof lekt,
vermijd dan contact met de
vloeistof. Als het in contact komt
met de huid of ogen, onmiddellijk
met veel water spoelen en
medische hulp zoeken.
Als het voertuig brandt, gebruik
dan speciale brandblussers in
plaats van brandblussers op
waterbasis.
VOORZICHTIG
Om de veiligheid van de
hoogspanningsaccu te
garanderen, moet u het voertuig
uit de buurt van ontvlambare en
explosieve materialen,
ontstekingsbronnen en
verschillende gevaarlijke
chemicaliën houden.
VOORZICHTIG
De beschikbare accucapaciteit
neemt na verloop van tijd af
naarmate het voertuig wordt
gebruikt.
Langdurige blootstelling aan
warmtebronnen en direct
zonlicht kan de levensduur van
de hoogspanningsaccu
verkorten.
Wanneer het voertuig gedurende
een langere periode (meer dan
zeven dagen) niet zal worden
gebruikt, wordt aanbevolen de
laadstatus van de accu op 40%-
60% te houden om de levensduur
te verlengen. Wanneer het
voertuig langer dan drie
maanden niet zal worden
gebruikt, moet de
hoogspanningsaccu volledig
worden opgeladen en vervolgens
om de drie maanden tot 40%-
60% worden ontladen. Anders
kan overladen leiden tot
verminderde prestaties van de
accu of zelfs tot schade. Elke
voertuigstoring of schade die
daardoor wordt veroorzaakt,
wordt niet gegarandeerd.
Als er een botsing is met de
hoogspanningsaccu, neem dan
onmiddellijk contact op met een
erkende BYD-dealer of -garage
voor onderhoud.
De hoogspanningsaccu recyclen
Hoe een NEV te recyclen:
1. Neem het voertuig mee naar de
BYD-recyclingdienstverlener die de
restwaarde van de
hoogspanningsaccu zal beoordelen.
101
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
2. Neem het beoordeelde voertuig mee
naar de recyclingorganisatie om de
hoogspanningsaccu te demonteren.
3. Neem de accu mee naar de
leverancier van de recyclingservice,
die de accu terugkoopt.
WAARSCHUWING
Eigenaren van nieuwe
energieauto's hebben de
verantwoordelijkheid en de
verplichting om afgedankte
hoogspanningsaccu’s over te
dragen aan het recyclingbedrijf.
Iedereen die een gebruikte
hoogspanningsaccu overhandigt
aan een andere organisatie of
persoon, of een
hoogspanningsaccu zonder
toestemming
verwijdert/demonteert, is
aansprakelijk voor eventuele
milieuvervuiling of
veiligheidsincidenten die
daardoor worden veroorzaakt.
Laagspanningsaccu
(12 V)
De laagspanningsaccu van het voertuig
is een ijzeren startaccu. Hij bevindt zich
onder de achterbank, met de
toegangsklep bij de enkel van de
middelste passagier achter. Als de
toegangsklep open is, zijn de negatieve
aansluiting van de laagspanningsaccu
en de negatieve GND-bedrading
zichtbaar.
Om te voorkomen dat de laadstatus
van de laagspanningsaccu te laag
wordt, wordt de intelligente
oplaadfunctie automatisch
geactiveerd wanneer aan de
voorwaarden is voldaan (contact uit,
hoogspanningsaccu ontladen
toegestaan en
laagspanningsaccuniveau onder de
ontwerpwaarde).
Als de accuspanning te laag is, kan
het voertuig mogelijk niet worden
ingeschakeld. Neem in dat geval
onmiddellijk contact op met de
erkende BYD-dealer of -garage.
Nadat het voertuig 3-5 jaar in
gebruik is geweest, wordt
aanbevolen dat het personeel dat
routineonderhoud uitvoert,
controles uitvoert op de
laagspanningsaccu. Dit omvat het
controleren van de accupool op
corrosie en of de accu en de
klemmen stevig zijn bevestigd.
HERINNERING
Het is normaal dat intelligent
opladen met uitgeschakeld
contact een geluid produceert
dat vergelijkbaar is met wanneer
het contact wordt ingeschakeld.
Voer geen
onderhoudswerkzaamheden uit
tijdens intelligent opladen.
Zorg er bij het verlaten van het
voertuig voor dat de deuren
gesloten zijn en dat alle
elektrische apparaten
uitgeschakeld zijn.
Als het voertuig lange tijd moet
worden geparkeerd, koppelt u de
negatieve aansluitkabel los.
VOORZICHTIG
Verwijder bij het controleren van
de laagspanningsaccu eerst de
aardingskabel van de negatieve
aansluiting (-) en sluit deze als
laatste weer aan.
102
VOORZICHTIG
Zorg er bij het reinigen van de
laagspanningsaccu voor dat er
geen vloeistof binnendringt.
WAARSCHUWING
De laagspanningsaccu bevat een
corrosieve oplossing. Demonteer
of repareer de accu niet zonder
toestemming om schade aan de
accu of letsel te voorkomen.
Demonteer de
laagspanningsaccu niet. Elke
organisatie of persoon die dit
doet, draagt de
verantwoordelijkheid voor
milieuvervuiling of ongevallen.
Omdat de laagspanningsaccu
brandbaar en explosief
waterstofgas kan produceren,
moet u gereedschap zodanig
gebruiken dat de accu geen
vonken produceert. Niet roken of
open vuur gebruiken in de buurt
van de laagspanningsaccu.
Vermijd contact van elektrolyten
met ogen, huid of kleding.
Gebruik in dat geval
zuiveringszout om de huid
schoon te maken en veel water
om de ogen te spoelen, en zoek
onmiddellijk medische hulp.
Vermijd contact van de mond
met het elektrolyt.
Houd kinderen uit de buurt van
de laagspanningsaccu.
Het voertuig wekken vanuit een lage
laadstatus
Wekken door de microschakelaar van
de bestuurdersdeur:
De laagspanningsaccu is uitgerust
met de sluimer- of wekfunctie. De
laagspanningsaccu kan na langdurig
parkeren in een inactieve toestand
zijn gekomen. In dat geval kan het
voertuig niet worden gelokaliseerd
of ontgrendeld met de smartkey. Om
het voertuig te activeren, houdt u de
smartkey dicht bij de
bestuurdersdeur en drukt u
tweemaal op de microschakelaar op
de deur. Wanneer het voertuig
ontgrendeld is, kan het normaal
gebruikt worden. Als deze acties het
voertuig niet kunnen activeren, is de
laagspanningsaccu mogelijk leeg.
Wekken door starthulp*:
Als het voertuig niet kan worden
geactiveerd met de microschakelaar,
gebruik dan een 12V-voeding en twee
speciaal ontworpen kabels om het
voertuig te starten.
Positieve aansluiting voor starten
met starthulp: in de
voedingsdistributiebox (power
distribution box, PDB) onder de
motorkap
Negatieve aansluiting voor starthulp:
vergrendeling motorkap
103
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
VOORZICHTIG
Het wordt aanbevolen om de
starthulp te laten uitvoeren
onder begeleiding van
professionals, aangezien de
ruimte voor het bedienen van de
PDB onder de motorkap beperkt
is en er circuitgerelateerde
risico's aanwezig zijn.
WAARSCHUWING
Start nooit een ander voertuig
met starthulp. Dit kan de
laagspanningsaccu beschadigen.
Als de laadstatus van de
laagspanningsaccu te laag is of
als de accu uitvalt, kan starthulp
nodig zijn. Lees zorgvuldig de
starthulpinstructies in deze
handleiding en volg deze strikt
op.
De laagspanningsaccu bevat een
intelligente controlemodule.
Demonteer of beschadig deze
accu niet zonder toestemming,
behalve in noodgevallen, om
schade aan de accu te
voorkomen.
Koppel de negatieve aansluiting
van de laagspanningsaccu los
voordat u
onderdelenvervangingen en
voertuigreparaties uitvoert.
WAARSCHUWING
Reinig de laagspanningsaccu niet
met water, maar veeg deze af
met een doek.
Voorzorgsmaat-
regelen voor
gebruik
Inrijdperiode
Als de aandrijflijn moeilijk te starten
is of vaak stopt met draaien,
inspecteer het voertuig dan
onmiddellijk.
Als de aandrijflijn abnormale
geluiden maakt, stop het voertuig
dan voor inspectie.
Als de aandrijflijn ernstige lekkage
van koelvloeistof en olie heeft, stop
het voertuig dan voor inspectie.
De aandrijflijn moet worden
ingereden. Dit moet bij voorkeur
binnen de eerste 2.000 km in
economische modus gebeuren. Een
constante rijstijl in plaats van een
hoge rijsnelheid wordt aanbevolen.
De volgende praktijken verlengen de
levensduur van het voertuig
effectief:
Zorg ervoor dat u het gaspedaal niet
helemaal indrukt bij het starten en
rijden van het voertuig.
Vermijd te hard rijden.
Houd niet te lang een hoge of
lage snelheid aan.
104
Aanhangwagen trekken
Dit voertuig is ontworpen om
passagiers te vervoeren. Overbelast
hem niet en gebruik hem niet om
andere voertuigen te slepen.
Het slepen van andere voertuigen
heeft een negatieve invloed op de
manoeuvreerbaarheid, prestaties,
remmen, uithoudingsvermogen, rij-
efficiëntie, energieverbruik en
andere aspecten van de prestaties
van het voertuig zelf.
Demonteer de achterbumperbalk
niet zonder toestemming en voeg
geen op de kofferbak gemonteerd
fietsenrek toe. Problemen die zo
worden veroorzaakt, vallen niet
onder de garantie.
Ga naar een erkende BYD-dealer of -
garage voor hardware-upgrade als u
een op de kofferbak gemonteerd
fietsenrek moet toevoegen.
Veiligheid en comfort tijdens het
rijden zijn volledig afhankelijk van
het gebruik van apparatuur en
goede rijgewoonten.
BYD biedt geen gratis garantie voor
de schade of fouten die het gevolg
zijn van slepen voor commerciële
doeleinden.
Veiligheidsmaatregelen
bij het rijden
Rijd niet dronken
Zelfs een kleine hoeveelheid alcohol
kan het vermogen van een bestuurder
om te reageren op veranderingen in de
verkeerssituatie verminderen. Hoe
hoger het alcoholgehalte, hoe minder
responsief de bestuurder zal zijn. Rijd
daarom nooit onder invloed.
Rijd niet te hard
Snelheid is een belangrijke oorzaak van
dodelijke ongevallen. Hogere
snelheden brengen over het algemeen
een hoger risico met zich mee. Zorg
daarom voor een veilige snelheid voor
de weg- en verkeersomstandigheden.
Het voertuig veilig houden om te
rijden
Gebarsten banden en mechanische
storingen zijn uiterst gevaarlijk.
Controleer regelmatig de staat van het
voertuig en voer regelmatig de
gespecificeerde inspecties uit om de
kans op dergelijke storingen te
verkleinen.
VOORZICHTIG
Elke bestuurder moet in het bezit
zijn van een rijbewijs voordat hij
een voertuig mag besturen.
Rijd niet als u vermoeid bent.
Volg altijd de verkeersregels
wanneer u een voertuig bestuurt.
Tijdens het rijden moeten
bestuurders gefocust blijven en
geen niet-gerelateerde
activiteiten uitvoeren, zoals het
beantwoorden van oproepen of
het aanpassen van knoppen.
Bagage dragen
Dit voertuig heeft meerdere
opslagruimtes waarin u gemakkelijk
artikelen kunt bewaren.
Overbelasting of onjuiste opslag kan
de wendbaarheid, stabiliteit en
normale werking van het voertuig
beïnvloeden en de veiligheid ervan
verminderen.
De totale lading van het voertuig
(voertuig + passagiers + bagage)
mag de maximaal toegestane massa
niet overschrijden.
105
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
WAARSCHUWING
Overbelasting en onjuiste opslag
kunnen de stabiliteit en controle
over het voertuig beïnvloeden,
wat kan leiden tot ongevallen.
Neem de maximale
gewichtslimiet en andere
laadrichtlijnen in deze
handleiding in acht.
Neem geen zeer magnetische
voorwerpen mee, want deze
kunnen de bedrijfsfuncties van
het voertuig verstoren.
Artikelen vervoeren in de
passagiersruimte
Alle voorwerpen die bij een
aanrijding naar binnen kunnen
worden geslingerd en daardoor
inzittenden kunnen verwonden,
moeten op de juiste wijze worden
geplaatst en vastgezet.
Zorg ervoor dat voorwerpen die op
de vloer achter de voorstoel zijn
geplaatst niet onder de stoel rollen,
om te voorkomen dat de bestuurder
de pedalen niet kan bedienen of dit
de normale stoelverstelling
beïnvloedt. Stapel items niet op tot
een hoogte die hoger is dan de
rugleuningen van de voorstoelen.
Zorg ervoor dat het handschoenvak
altijd gesloten is tijdens het rijden.
Als het handschoenvak open is,
kunnen de knieën van de inzittende
gewond raken bij een botsing of een
noodstop.
HERINNERING
Wees voorzichtig met
kinderspeelgoed in de cabine,
want deze kunnen een gevaar
vormen in geval van een
noodstop of ongevallen.
Beladen van de kofferruimte
Plaats de bagage gelijkmatig in de
kofferruimte. Leg zwaardere items
onderaan en zo ver mogelijk naar
binnen.
Zet items vast met touwen of riemen
zodat ze niet bewegen tijdens het
rijden. Stapel items niet op een
hoogte die hoger is dan de
rugleuningen.
Rijden in water
Controleer de waterdiepte voordat u
overstroomde gebieden binnenrijdt.
Deze mag de onderrand van het
voertuig niet overschrijden.
Als een overstroomd gebied moet
worden overgestoken, schakelt u de
airco uit en houdt u de acceleratie
stabiel om langzaam over te steken.
Nooit stoppen, achteruitrijden of het
voertuig uitschakelen in
overstroomde gebieden.
106
Druk na het oversteken meerdere
keren op het rempedaal om de
remschijven te drogen en de
remprestaties te herstellen.
Wees voorzichtig bij het rijden door
diep water, want de remmen kunnen
nat worden.
WAARSCHUWING
De aanwezigheid van water,
modder of slib in het remsysteem
kan de remrespons vertragen en
de remafstand verlengen.
Rijd voorzichtig en vermijd
noodstops na het oversteken van
overstroomde gebieden.
De motor zal ernstig beschadigd
raken als deze ondergedompeld
wordt bij het oversteken van een
overstroomd gebied. Dergelijke
schade valt niet onder de
garantie van het voertuig
Andere systemen zoals
transmissie-, rij- en elektrische
systemen kunnen ook ernstig
beschadigd raken bij
onderdompeling. Dergelijke
schade valt ook niet onder de
garantie van het voertuig.
Invloed van het binnendringen van
water in
hoogspanningscomponenten:
Water dat in
hoogspanningscomponenten komt,
wat elektronische apparaten zijn,
mag op geen enkele manier volledig
worden uitgedroogd.
Het binnendringen van water brengt
de isolatie van
hoogspanningscomponenten ernstig
in gevaar, en geleidende stoffen in
water kunnen leiden tot kortsluiting
van hoogspanningscomponenten of
een dergelijk risico in het gehele
hoogspanningssysteem. Dit heeft
een aanzienlijke invloed op de
veiligheid en prestaties van het
voertuig.
Water in
hoogspanningscomponenten
vermindert de beschermingsgraad
en de spanningsbestendigheid, wat
een hoog veiligheidsrisico met zich
meebrengt.
Zorg ervoor dat u een beschutte plek
vindt wanneer u het voertuig oplaadt
op regenachtige dagen. Als het
voertuig in water is ondergedompeld
of als water over de dorpel waadt,
wat kan leiden tot het binnendringen
van water in
hoogspanningscomponenten, neem
dan onmiddellijk contact op met een
geautoriseerde BYD-dealer of -
garage voor testen en
probleemoplossing. Rijd niet op
wegen waar de diepte van het
opgehoopte water de helft van de
banden overschrijdt.
Brandpreventie
Let tijdens het gebruik van het
voertuig op het volgende om brand
op een tijdige en effectieve manier te
voorkomen:
Er zijn geen ontvlambare of
explosieve voorwerpen toegestaan
in het voertuig.
In een voertuig dat in de zomer
aan direct zonlicht wordt
blootgesteld, kan de temperatuur
oplopen tot 60-70 °C. Daarom
kunnen ontvlambare en
explosieve voorwerpen, zoals
aanstekers, reinigingsmiddelen
en parfums, die in het voertuig
zijn opgeslagen, gemakkelijk
brand of zelfs een explosie
veroorzaken.
107
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
Zorg ervoor dat sigaretten grondig
worden gedoofd.
Roken is schadelijk voor uw
gezondheid en kan brand
veroorzaken. Sigaretten die niet
grondig worden gedoofd, kunnen
brand veroorzaken.
Het wordt aanbevolen om naar een
erkende BYD-dealer of -garage te
gaan voor regelmatige
voertuigcontroles.
Controleer regelmatig de
voertuigbedrading,
aansluitingen, kabelbomen,
isolatie en vaste positie. Laat
geïdentificeerde problemen snel
verhelpen.
Plaats de bedrading van het voertuig
niet terug en voeg geen onbevoegd
elektrisch apparaat toe.
De toevoeging van extra
elektrische apparaten, zoals
krachtige audiosystemen en
verlichtingsarmaturen, kan de
kabelboom overbelasten en
oververhitten en het risico op
brand verhogen.
Onjuiste hermontage van
elektrische apparaten of
bedrading kan brand
veroorzaken door
contactweerstand en abnormale
verwarming. Zekeringen of
andere vervangende draden die
de relevante elektrische
classificatie overschrijden, zijn ten
strengste verboden.
Selecteer een geschikte
parkeerlocatie.
Probeer bij het parkeren van het
voertuig blootstelling aan de zon
te vermijden.
Houd een lichte brandblusser in het
voertuig en weet hoe u deze moet
gebruiken.
Om de veiligheid van het voertuig
te garanderen, moet een
brandblusser in het voertuig
worden geïnstalleerd en
regelmatig worden gecontroleerd
en vervangen. U moet ook
vertrouwd raken met het gebruik
van de brandblusser en
voorbereid zijn op eventuele
ongevallen.
Koppel de negatieve kabel van de
laagspanningsaccu los wanneer het
voertuig wordt onderhouden of
gerepareerd.
Neem in geval van brand in het
voertuig tijdig en rustig effectieve
maatregelen om eventuele verliezen
te minimaliseren:
Branden vertonen meestal eerste
waarschuwingssignalen, zoals
abnormale geluiden en geuren
binnen in de het voertuig.
Wanneer u abnormale
omstandigheden constateert,
stopt u onmiddellijk en schakelt u
het voertuig uit. Het is het beste
om het voertuig op een
winddichte plaats te parkeren en
vervolgens de brand te blussen
met behulp van de brandblusser
in het voertuig.
Bel de brandweer op tijd en bel
ook het meldnummer van de
verzekeringsmaatschappij en
vraag de maatschappij om naar
de brandlocatie te komen voor
afhandeling.
Zoek naar het punt waar de
brand begon. Als het
motorcompartiment rookt, open
de motorkap dan niet
onmiddellijk. (Dit laat een grote
hoeveelheid lucht binnen en
veroorzaakt brandverspreiding.
Het gesloten houden van de
motorkap kan het vuur onder
controle houden, zodat het vuur
108
gemakkelijk kan worden geblust).
Richt de brandblusser aan boord
op de brandhaard vanaf de
opening in de motorkap om het
vuur te blussen, of zoek hulp bij
de passerende auto's. Als u meer
brandblussers kunt lenen, opent
u de motorkap om het vuur te
blussen, wanneer u geen
vlammen van buitenaf kunt zien.
Als de brandweer betrokken is,
vraag dan om een
prestatiecertificaat en een
beschrijving van de
brandoorzaak.
Neem na het optreden van het
ongeval tijdig contact op met de
verzekeringsmaatschappij voor
afhandeling na het incident.
HERINNERING
Om verliezen bij een ongeval te
beperken, wordt de aankoop van
een verzekering (brandverlies,
diefstal, enz.) aanbevolen.
Energie besparen en
levensduur van het
voertuig verlengen
Energie besparen is eenvoudig en
gemakkelijk, en helpt de levensduur
van het voertuig te verlengen.
Tips voor het besparen van energie
en reparatiekosten:
1. Regeneratieve reminstelling:
Het voertuig is voorzien van een
energieterugwinningsfunctie. Om de
intensiteit van de terugwinning van
energie in te stellen, gaat u naar het
touchscreen voor infotainment
Vehicle Settings
(Voertuiginstellingen)
Energy
Manager (Energiebeheer). In de
hoge modus voor
energieterugwinning wordt meer
energie teruggewonnen tijdens het
remmen en uitrollen van het
voertuig. Stel deze in op uw
rijgewoonten.
2. Behoud van constante snelheid:
Constante snelheden besparen
energie. Plotselinge acceleratie,
scherpe bochten en noodstops
verhogen het verbruik.
Snelheden moeten constant worden
gehouden in overeenstemming met
de verkeersomstandigheden. Er
wordt extra energie verbruikt telkens
wanneer het gaspedaal wordt
ingedrukt.
De acceleratie moet geleidelijk
verlopen. Vermijd plotseling
opstarten, acceleratie of vertragen.
Voorkom noodremmingen en
daaruit voortvloeiende remslijtage
door voldoende afstand te houden
tot voorliggers en op verkeerslichten
te letten.
Zeer drukke wegen verhogen het
energieverbruik.
Houd matige snelheden op
snelwegen. Hoe hoger de snelheid,
hoe hoger het verbruik. Door de
snelheid van het voertuig binnen het
voordelige snelheidsbereik te
houden, kunt u energie besparen.
3. Verminder de belasting:
Het verbruik is hoger wanneer
airconditioning wordt gebruikt.
Schakel de airco uit om het
stroomverbruik te verminderen.
Gebruik bij gematigde
buitentemperaturen de stand frisse
lucht.
109
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
Overbelast het voertuig niet
onnodig. Overmatige gewichten
verhogen de belasting van het
voertuig, waardoor het
energieverbruik toeneemt.
4. Andere tips:
Zorg ervoor dat de bandenspanning
correct is. Lage bandenspanning
verhoogt het energieverbruik en de
slijtage.
Houd de voorwielen goed uitgelijnd,
rijd niet tegen trottoirbanden en rijd
langzaam op ruw terrein. Een
verkeerde uitlijning van de
voorwielen verhoogt niet alleen de
bandenslijtage, maar verhoogt ook
de belasting van de aandrijflijn en
het stroomverbruik.
Houd de onderkant van het voertuig
schoon en moddervrij. Dit
vermindert het gewicht van het
voertuig en voorkomt corrosie.
HERINNERING
Laat niet uitrollen in neutraal.
Starten en rijden
Starten van het voertuig
In normale gevallen start u het
voertuig als volgt:
Schakel alle lichten en accessoires
uit.
Draag de juiste smartkey bij u.
Druk op de knop START/STOP terwijl
u het rempedaal indrukt.
Het voertuig is rijklaar als de OK-
indicator op het instrumentenpaneel
gaat branden.
Als het voertuig niet kan worden
gestart:
Nadat u op de START/STOP-knop
heeft gedrukt, gaat het
waarschuwingslampje van de
smartkey branden, klinkt er een
pieptoon en wordt het bericht
“No key detected” (Geen sleutel
gedetecteerd) weergegeven op
het instrumentenpaneel. Dit
betekent dat de sleutel zich niet
in het voertuig bevindt of niet kan
worden gedetecteerd als gevolg
van interferentie.
De elektronische smartkey
bevindt zich mogelijk op de vloer
of in de kofferruimte of het
handschoenenkastje.
Om het voertuig in een noodgeval te
starten als het remsignaal niet kan
worden gedetecteerd of onjuist is:
110
Schakel de parkeerrem stevig in.
Schakel alle lichten en accessoires
uit.
Schakel naar “P” of “N”.
De aan/uit-modus is “UIT”.
De elektronische smartkey bevindt
zich in het voertuig.
Houd de START/STOP-knop langer
dan 15 seconden ingedrukt om het
voertuig te starten.
HERINNERING
Raak de aan/uit-knop niet aan
tijdens het rijden.
Starten op afstand
Voordat u begint
1. De aan/uit-modus is “UIT”.
2. De versnellingspook staat op “P”.
3. De snelheid van het voertuig is
minder dan 5 km/h.
Starten op afstand met de
elektronische smartkey
1. Houd de start/stop-knop op afstand
op de elektronische smartkey twee
seconden ingedrukt om de auto te
starten. Nadat het voertuig is
gestart, knipperen de
richtingaanwijzers drie keer.
2. Als er binnen 10 minuten na starten
op afstand geen geldige handeling
plaatsvindt, stopt het voertuig en
wordt het uitgeschakeld en
knipperen de richtingaanwijzers
tweemaal.
3. Houd de start/stop-knop op afstand
op de elektronische smartkey twee
seconden ingedrukt. Het voertuig
wordt uitgeschakeld en de
richtingaanwijzers knipperen twee
keer.
Rijden
Veiligheidscontrole voor het rijden
Buitenkant
Banden: Controleer de
bandenspanning en inspecteer de
banden zorgvuldig op insnijdingen,
beschadigingen, vreemd materiaal,
onregelmatigheden en overmatige
slijtage. Breng het voertuig in geval
van overmatige of ongelijkmatige
bandenslijtage zo snel mogelijk naar
een erkende BYD-dealer of -garage
voor uitlijning van de vier wielen en
relevante inspecties.
Wielmoeren: Zorg ervoor dat alle
moeren zijn aangebracht en
vastgedraaid.
Lekkages: Nadat het voertuig enige
tijd heeft stilgestaan, controleert u
op vloeistofafzettingen eronder.
Deze kunnen wijzen op een lek van
motorolie, koelvloeistof of andere
vloeistoffen. (Het is echter normaal
dat zich een kleine plas water vormt,
veroorzaakt door het aircosysteem.)
Verlichting: controleer of de
koplampen, positielichten,
richtingaanwijzers en alle andere
lichten normaal werken. Controleer
de intensiteit van de koplamp.
111
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
Interieur
Veiligheidsgordels: Controleer of de
veiligheidsgordels goed kunnen
worden vastgemaakt. Controleer of
de veiligheidsgordels niet versleten
of bekrast zijn.
Instrumentenpaneel: Controleer met
name of de onderhoudsindicator, de
verlichting van het
instrumentenpaneel en de ontdooier
goed werken.
Remmen: Controleer of er voldoende
ruimte is om het rempedaal te laten
werken.
Laagspanningsaccu en kabels:
Controleer de connectoren op
corrosie of loszitten en scheuren in
de accubehuizing.
In het motorcompartiment
Reservezekeringen: Controleer of
reservezekeringen van alle nominale
ladingen in de zekeringenkast
beschikbaar zijn.
Koelvloeistofpeil: Controleer of het
koelvloeistofpeil correct is.
Remvloeistofpeil: Controleer of het
remvloeistofpeil correct is.
Controle na starten
Instrumentenpaneel: Controleer of
de onderhoudsindicator en de
snelheidsmeter normaal werken.
Remmen: Controleer in een veilig
gebied of het voertuig recht blijft.
Andere afwijkingen: Controleer op
losse onderdelen, lekkages en
ongebruikelijke geluiden.
Voorbereidingen voor het rijden
Controleer uw omgeving voordat u
in het voertuig stapt.
Pas de zitpositie, de hoek van de
rugleuning, de kussenhoogte*, de
hoogte van de hoofdsteun en de
positie van het stuurwiel aan.
Pas de achteruitkijkspiegel aan de
binnenkant en de zijspiegels aan.
Controleer of alle deuren gesloten
zijn.
Bevestig de veiligheidsgordels.
Schakelbediening
De versnellingsopties zijn gemarkeerd
op de schakelaars van het
instrumentenpaneel, zoals afgebeeld.
“R”: Reverse (Achteruit), alleen
gebruikt wanneer het voertuig
volledig tot stilstand is gekomen.
“N”: Neutral (Neutraal), gebruikt voor
tijdelijke stop. Schakel onder alle
omstandigheden altijd naar “P”
voordat de bestuurder uitstapt.
“D”: Drive (Rijden). Schakel naar “D”
om normaal met het voertuig te
rijden.
“P”: Parking (Parkeren). Druk op deze
knop om het voertuig te parkeren.
De transmissie moet in deze stand
worden gezet wanneer het voertuig
wordt uitgeschakeld of gestart.
Terwijl u het rempedaal indrukt om
het voertuig te starten, kunt u van
“P” naar een andere stand schakelen.
112
VOORZICHTIG
Om schade aan de transmissie te
voorkomen, drukt u pas op de
“P”-knop nadat het voertuig
volledig tot stilstand is gekomen.
WAARSCHUWING
Als de motor is uitgeschakeld,
mag u het voertuig niet laten
rollen nadat het naar “N” is
geschakeld, om ongelukken door
onvoldoende remkracht te
voorkomen.
Wanneer de motor draait en het
voertuig in de “R”- of “D”-
versnelling staat, moet u het
voertuig altijd stoppen door het
rempedaal in te trappen,
aangezien er nog steeds kracht
wordt overgebracht door de
actuator en het voertuig
langzaam kan rijden, zelfs als het
stationair draait.
Als u tijdens het vooruitrijden een
versnelling wilt schakelen, trap
dan niet het gaspedaal in om
ongelukken te voorkomen.
Schakel nooit naar “R” of druk
nooit op de “P”-knop terwijl het
voertuig in beweging is, om
ongelukken te voorkomen.
WAARSCHUWING
Rijd nooit bergafwaarts in “N”,
vooral niet als de motor niet
draait.
Om onbedoelde
voertuigbewegingen te
voorkomen, trekt u de handrem
aan en drukt u op de “P”-knop
zodra het voertuig volledig tot
stilstand is gekomen.
Elektronische
parkeerrem (Electronic
Parking Brake, EPB)
Schakelaar voor de elektronische
parkeerrem
Zorg ervoor dat u de elektronische
parkeerrem elke keer inschakelt
voordat u parkeert en het voertuig
verlaat.
Handmatig inschakelen van
elektronische parkeerrem
Trek de schakelaar van de elektronische
parkeerrem omhoog. De elektronische
parkeerrem oefent een geschikte
parkeerkracht uit en knippert op
het instrumentenpaneel en blijft dan
continu branden, wat aangeeft dat de
elektronische parkeerrem is
ingeschakeld. Het bericht “EPB
113
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
activated” (Elektronische parkeerrem
geactiveerd) wordt ook weergegeven.
VOORZICHTIG
Wanneer knippert, werkt de
elektronische parkeerrem. Als
het voertuig op een helling staat,
laat het rempedaal dan pas los
als continu brandt. Anders
kan het voertuig naar beneden
rijden.
De elektronische parkeerrem
automatisch inschakelen
Het automatisch inschakelen van de
elektronische parkeerrem wanneer
het contact wordt uitgeschakeld
Wanneer het contact wordt
uitgeschakeld, schakelt de
elektronische parkeerrem
automatisch in en licht op het
instrumentenpaneel op.
Automatisch overschakelen naar “P”
Trap het rempedaal in om het
voertuig tot stilstand te brengen en
in de parkeerstand te schakelen. De
elektronische parkeerrem wordt
automatisch ingeschakeld. Laat het
rempedaal niet los totdat de
indicator op het instrumentenpaneel
stopt met knipperen en constant
brandt en het bericht “EPB activated”
(Elektronische parkeerrem
geactiveerd) wordt weergegeven.
VOORZICHTIG
De elektronische parkeerrem
wordt niet automatisch
ingeschakeld als u het contact
onmiddellijk na het indrukken
van de EPB-schakelaar
uitschakelt. Deze functie kan
worden gebruikt om het voertuig
VOORZICHTIG
te slepen of te duwen als het
voertuig pech heeft.
Laat het rempedaal niet vroeg in
het proces los, vooral niet
wanneer het voertuig op een
helling stilstaat, anders kan het
voertuig achteruit rijden.
Deze functie is ontworpen om de
voertuigveiligheid te verbeteren.
Overmatig vertrouwen op of
frequent gebruik van de functie
wordt niet aanbevolen. Zorg er
om veiligheidsredenen voor dat
het voertuig in “P” staat of dat de
elektronische parkeerrem is
ingeschakeld voordat u uitstapt.
Het systeem van de elektronische
parkeerrem voert binnen enkele
seconden na het starten van het
voertuig een zelfcontrole uit. In
dit proces reageert het systeem
niet op een functie.
Handmatig vrijgeven van de
elektronische parkeerrem
Wanneer het voertuig is
ingeschakeld en niet in “P”
(parkeren) is geschakeld, houdt u het
rempedaal en de schakelaar voor de
elektronische parkeerrem ingedrukt
totdat de indicator op het
instrumentenpaneel uitgaat, wat
aangeeft dat de elektronische
parkeerrem is vrijgegeven en een
bericht “EPB released” (Elektronische
parkeerrem vrijgegeven) wordt
weergegeven.
VOORZICHTIG
De “P”-versnelling is de
parkeerversnelling van het
voertuig, wat betekent dat het
voertuig zich in een stabiele
114
VOORZICHTIG
parkeerstatus bevindt, terwijl
elektronische parkeerrem het
belangrijkste parkeersysteem
van het voertuig is. Om de
parkeerveiligheid te garanderen,
schakelt u de elektronische
parkeerrem alleen uit met de
EPB-schakelaar wanneer het
voertuig niet in de “P”-versnelling
staat (parkeerversnelling).
Automatisch vrijgeven van de
elektronische parkeerrem bij het
starten van het voertuig
Terwijl het voertuig geparkeerd
staat, start u het voertuig, houdt u
het rempedaal ingetrapt en schakelt
u van “P” of “N” naar een versnelling
zoals “D” of “R”. De elektronische
parkeerrem wordt automatisch
vrijgegeven, het indicatielampje gaat
uit en het bericht “EPB released”
(Elektronische parkeerrem
vrijgegeven) wordt weergegeven.
VOORZICHTIG
Bij het schakelen moet altijd op
het rempedaal worden gedrukt.
Laat het pedaal pas los nadat de
bedoelde versnelling op het
instrumentenbord wordt
weergegeven.
Wanneer het voertuig is gestart en in
een versnelling zoals “D” of “R” staat,
schakelt u de elektronische
parkeerrem handmatig in en trapt u
het gaspedaal langzaam een beetje
in. De elektronische parkeerrem
wordt automatisch vrijgegeven en
wordt uitgeschakeld met het
bericht “EPB released” (Elektronische
parkeerrem vrijgegeven).
WAARSCHUWING
Gebruik indien mogelijk geen
geforceerd remmen. Gebruik de
noodremfunctie alleen in
extreme gevallen, bijvoorbeeld
wanneer het rempedaal faalt of
geblokkeerd is.
Dit komt omdat de elektronische
parkeerrem de fysieke limiet van
wegadhesie niet kan
overschrijden. Als de
noodremfunctie wordt gebruikt
in bochten, gevaarlijke of drukke
wegen of bij slechte
weersomstandigheden, kan
het voertuig grip verliezen, gaan
slippen of uitbreken.
Als vrijgave van de elektronische
parkeerrem mislukt
Als de handmatige uitschakeling van
de elektronische parkeerrem
mislukt, houdt u de EPB-schakelaar
langer dan twee seconden
ingedrukt. Als de elektronische
parkeerrem kan worden vrijgegeven,
rijd het voertuig dan naar de
dichtstbijzijnde reparatiewerkplaats
om het schakelsignaal van het
rempedaal en de relevante
onderdelen en kabels te controleren.
Als het niet kan worden vrijgegeven,
neem dan onmiddellijk contact op
met een door BYD geautoriseerde
dealer of garage.
Noodremmen wanneer het
rempedaal niet werkt
Wanneer het voertuig in beweging is
en de elektronische
stabiliteitsregelaar functioneel is,
kan beheerst vertragen voor
parkeerrem (controlled deceleration
for parking brake, CDP) worden
gebruikt als de rem vastzit of defect
raakt. Als alleen de elektronische
115
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
parkeerrem is ingeschakeld, is de
remvertraging 0,4 g; als de
elektronische parkeerrem is
ingeschakeld en het rempedaal is
ingetrapt, is de remvertraging 0,8 g.
Vermijd het gebruik van de
elektronische parkeerrem voor
geforceerd remmen, maar activeer
alleen een noodrem in geval van
nood, zoals rempedaalstoringen of
vastlopen.
Indicator voor de elektronische
parkeerrem
Als het voertuig is ingeschakeld en
de elektronische parkeerrem is
ingeschakeld, brandt continu op
het instrumentenpaneel.
Wanneer het voertuig wordt
uitgeschakeld en de elektronische
parkeerrem is ingeschakeld, gaat de
indicator branden en gaat na
ongeveer drie seconden weer uit.
Wanneer het voertuig wordt
ingeschakeld, start het systeem van
de elektronische parkeerrem de
zelfcontrole. gaat branden en
vervolgens binnen ongeveer drie
seconden uit. Als dit niet het geval is,
is de elektronische parkeerrem of
het remsysteem mogelijk defect.
Neem in dat geval onmiddellijk
contact op met een geautoriseerde
BYD-dealer of -garage.
Bedrijfsgeluid van de elektronische
parkeerrem
Motorgeluiden van de elektronische
parkeerrem zijn hoorbaar wanneer
de elektronische parkeerrem wordt
ingeschakeld of vrijgegeven.
Neem onmiddellijk contact op met
een erkende BYD-dealer of -garage
als er een brandlucht of
ongebruikelijke geluiden ontstaan
nadat de noodrem is geactiveerd.
WAARSCHUWING
Om te voorkomen dat het
voertuig in beweging komt, mag
de versnellingspook niet worden
gebruikt om de elektronische
parkeerrem te vervangen bij het
parkeren. De elektronische
parkeerrem moet in plaats
daarvan worden gebruikt en het
voertuig moet in “P”-versnelling
staan.
De schakelaar van de
elektronische parkeerrem mag
niet worden gebruikt wanneer
het voertuig in beweging is.
Wanneer de schakelaar van de
elektronische parkeerrem wordt
in- of uitgeschakeld, moet het
rempedaal worden ingetrapt om
te voorkomen dat het voertuig
gaat rijden en dat de
versnellingspook vervolgens
wordt vergrendeld omdat de
elektronische parkeerrem niet
voldoende parkeerkracht kan
leveren.
Automatische stilstand
voertuig (Automatic
Vehicle Hold, AVH)
Het automatische stilstand voertuig
(AVH) vindt plaats wanneer het voertuig
langere tijd stil moet staan, zoals bij
files op een helling of wachten bij
verkeerslichten. Wanneer aan de
voorwaarden voor stand-by van
automatische stilstand voertuig is
voldaan, wordt de automatische
stilstand voertuig geactiveerd als u het
rempedaal indrukt totdat het voertuig
stopt.
116
Druk op de AVH-schakelaar om
automatische stilstand voertuig in te
schakelen. Een grijze indicator voor
AVH standby wordt weergegeven op
het instrumentenpaneel en wordt
groen wanneer automatische
stilstand voertuig kan worden
ingeschakeld.
Druk nogmaals op de AVH-
schakelaar om de automatische
stilstand voertuig uit te schakelen.
VOORZICHTIG
Door op het gaspedaal te
drukken, naar Parkeren te
schakelen of de elektronische
parkeerrem in te schakelen,
wordt automatische stilstand
voertuig in de stand-by-status
gezet. De automatische stilstand
voertuig wordt ook uitgeschakeld
als niet aan de stand-by
voorwaarden van automatische
stilstand voertuig wordt voldaan.
Standby-voorwaarden voor
automatische stilstand voertuig (aan
alle moet worden voldaan)
Met de AVH-functie ingeschakeld:
De veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
De deur van de bestuurder is
gesloten.
Het voertuig is gestart.
De elektronische stabiliteitsregelaar
heeft geen storing.
VOORZICHTIG
De automatische stilstand
voertuig staat standaard uit
zodra het voertuig is
ingeschakeld. Wanneer
automatische stilstand voertuig
in stand-bymodus staat,
wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Bedrijfsvereisten van automatische
stilstand voertuig (aan alle moet
worden voldaan)
De AVH-functie staat stand-by.
Het rempedaal is ingedrukt om het
voertuig tot stilstand te brengen.
Na het hard indrukken van het
rempedaal is de AVH-functie
geactiveerd en is de AVH-indicator
groen geworden.
Het voertuig vraagt automatisch om
de elektronische parkeerrem 10
minuten na activering van
automatische stilstand voertuig in te
schakelen. Nadat de elektronische
parkeerrem is ingeschakeld, keert de
AVH-functie terug naar de stand-
bymodus.
VOORZICHTIG
Om automatische stilstand
voertuig te activeren, moet aan
alle voorwaarden van de
automatische parkeerfunctie
worden voldaan.
De functie automatische stilstand
voertuig kan niet worden
geactiveerd wanneer het
voertuig in de “R”-versnelling
staat.
117
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
VOORZICHTIG
Wanneer u van “R” naar “D” of “N”
schakelt, gaat het systeem
automatisch in de langzaam
bewegende toestand, waarin
automatische stilstand voertuig is
uitgeschakeld. Wanneer de
snelheid van het voertuig hoger
is dan 10 km/u, wordt de
langzaam rijdende toestand
automatisch verlaten.
Voorzorgsmaatregelen
voor het rijden
Rijd langzaam en voorzichtig over
grindwegen. Rijd niet over scherpe
obstakels om schade aan de banden
te voorkomen.
Vertraag op hobbelige of oneffen
wegen. Anders kan de impact de
wielen ernstig beschadigen.
Vermijd zoveel mogelijk rijden door
overstroomde gebieden.
Vertraag bij het rijden tegen sterke
wind.
Het reinigen van het voertuig of het
rijden door diep water kan de
remmen nat maken. Om de remmen
droog te houden, rijdt u langzaam
en drukt u het rempedaal voorzichtig
in.
Rijd voorzichtig over gladde wegen,
zoals wegen bedekt met ijs, sneeuw
of zand, of oppervlakken zoals natte
keramische tegels of epoxyhars.
Vermijd parkeren op hellingen om te
voorkomen dat het voertuig
achteruit rijdt.
HERINNERING
De accu bevindt zich in het
chassis van het voertuig. Zorg
ervoor dat u geen klappen maakt
tijdens het rijden.
Controleer voordat u gaat rijden
of de elektronische parkeerrem
volledig is vrijgegeven en of de
indicator van de elektronische
parkeerrem uit is.
Laat het voertuig niet met het
contact aan staan.
Vergeet niet om de smartkey bij
u te dragen wanneer u het
voertuig verlaat.
Vertraag wanneer u steile
hellingen afrijdt en rem niet te
vaak om oververhitting van de
schijf te voorkomen, wat de
remprestaties beïnvloedt.
Wees voorzichtig bij het
versnellen of remmen op gladde
wegen. Snel accelereren of
plotseling remmen zorgt ervoor
dat het voertuig kan slippen of
uitbreken.
Zorg ervoor dat geen enkele
inzittende het hoofd of handen
buiten het voertuig steekt, vooral
als het om kinderen gaat.
Grote hoeveelheden water die de
motorruimte binnendringen,
kunnen schade aan het
aandrijfsysteem en elektrische
componenten veroorzaken.
118
WAARSCHUWING
Chauffeurs moeten de veiligheid
van alle inzittenden van het
voertuig waarborgen en hen
laten zien hoe ze de functies van
het voertuig correct moeten
gebruiken.
Voorzorgsmaatregelen voor rijden in
de winter
1. Zorg ervoor dat het koelmiddel
vorstbestendig is.
Gebruik koelvloeistof van
hetzelfde type als oorspronkelijk
werd gebruikt. Vul het koelmiddel
in het koelsysteem op basis van
de omgevingstemperatuur.
Onjuiste koelvloeistof beschadigt
het koelsysteem.
2. Controleer de toestand van de accu
en kabels.
De capaciteit van de
laagspanningsaccu's is lager bij
koud weer, dus ze moeten
volledig opgeladen zijn als de
winter aanbreekt.
3. Vermijd bevriezing van de deur.
Spuit wat dooimiddel of glycerine
in het slotgat om bevriezing te
voorkomen.
4. Gebruik een antivriesvloeistof.
Deze zijn te vinden bij de
geautoriseerde BYD-dealer of -
garage en bij de auto-
onderdelenwinkels.
De verhouding water en antivries
moet voldoen aan de instructies
van de fabrikant.
VOORZICHTIG
Gebruik geen antivries of andere
vervangingsmiddelen als
wasvloeistof, die de lak van het
voertuig kunnen beschadigen.
5. Voorkom dat ijs en sneeuw onder
het spatbord komen.
Sturen is moeilijk als zich ijs of
sneeuw ophoopt onder de
spatborden. Wanneer u in koud
weer rijdt, stop dan van tijd tot
tijd en controleer op sneeuw en
ijs onder de spatborden.
6. Zorg dat er noodhulpmiddelen of -
items beschikbaar zijn als preventie
voor moeilijke wegomstandigheden.
Het is raadzaam om
sneeuwkettingen, ruitenkrabber,
zakken zand en zout, alarmlicht,
een schep en aansluitkabels in
het voertuig te hebben.
Bestuurders-
assistentie
Adaptieve cruisecontrol
(ACC)
Het adaptieve cruisecontrolsysteem
(ACC), een uitbreiding van de
traditionele cruisecontrol, maakt
gebruik van een radar en een
multifunctionele camera om de
relatieve afstand en snelheid van de
voorligger te detecteren, om de
voertuigsnelheid
dienovereenkomstig te regelen. Het
systeem schakelt tussen normale
cruisecontrol en adaptieve
cruisecontrol, afhankelijk van of er
een voertuig voor u rijdt.
119
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
De cruisesnelheid en het tijdsinterval
ten opzichte van de voorligger
kunnen worden ingesteld met
behulp van de cruiseknoppen. U
kunt de snelheid van de
cruisecontrol instellen binnen het
bereik van 30-150 km/u, of een vaste
afstand tot de voorligger instellen
om te cruisen bij snelheden tussen 0
km/u en 150 km/u.
Beschrijving status
Adaptieve cruisecontrol in stand-by:
Na inschakeling staat het
systeem standaard op stand-by
en kan het handmatig worden
geactiveerd. Als het voertuig niet
voldoet aan de
activeringsvoorwaarden, moet
het worden gecontroleerd totdat
aan deze voorwaarden is
voldaan. Op dit moment
wordt (met een variabele
waarde voor de cruisesnelheid)
weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Adaptieve cruisecontrol geactiveerd:
Het systeem is operationeel. Het
handhaaft de ingestelde snelheid
of past automatisch de afstand
aan vanaf het voertuig voor u. Op
dit moment wordt (met een
variabele waarde voor de
cruisesnelheid) weergegeven op
het instrumentenpaneel.
Hogere snelheid:
Wanneer u het gaspedaal intrapt
terwijl adaptieve cruisecontrol
actief is, reageert het voertuig op
uw acceleratie zodat de adaptieve
cruisecontrol tijdelijk wordt
gedeactiveerd totdat u het pedaal
loslaat.
Storing in adaptieve cruisecontrol:
Er is een fout opgetreden in het
systeem. Er kan geen handeling
worden uitgevoerd en de
storingsindicator van de
adaptieve cruisecontrol gaat
branden op het
instrumentenpaneel.
Activeringsvoorwaarde voor de
adaptieve cruisecontrol
De elektronische parkeerrem is
vrijgegeven.
Het voertuig staat in Drive (Rijden).
Het voertuig rolt niet achteruit.
De kofferbak, motorkap en alle
deuren zijn gesloten.
De veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
De elektronische stabiliteitsregelaar
is ingeschakeld, maar nog niet
geactiveerd.
De snelheid van het voertuig is gelijk
aan of minder dan 150 km/h.
Rempedaal wordt ingedrukt bij
snelheid 0, of rempedaal wordt niet
ingedrukt bij snelheden boven 0.
Er is geen melding voor een
communicatiestoring in het
voertuignetwerk op het
instrumentenpaneel.
De automatische noodrem-functie is
niet geactiveerd.
Hoe te gebruiken
Aan/uit-knop van de adaptieve
cruisecontrol
Druk op knop om de adaptieve
cruisecontrol te activeren of uit te
schakelen. (Het systeem staat op
stand-by wanneer aan de
activeringscondities wordt voldaan).
(Door op knop te drukken, stelt
de adaptieve cruisecontrol standaard
120
de huidige snelheid in als
cruisesnelheid. Als de huidige
snelheid lager is dan 30 km/u, wordt
de cruisesnelheid ingesteld op 30
km/u.)
Resetten van de adaptieve
cruisecontrol
Wanneer de adaptieve cruisecontrol
in stand-by staat binnen dezelfde
rijperiode, onthoudt het systeem de
laatste snelheidsinstelling. Duw de
hendel omhoog om terug te
keren naar de opgeslagen snelheid
voordat u het cruisesysteem verlaat.
Doelsnelheid verhogen/verlagen
Als de adaptieve cruisecontrol actief
is, stelt u het voertuig in op een
snelheid binnen het bereik van
30~150 km/u door hendel te
bewegen. Door de hendel telkens
omhoog of omlaag te bewegen,
wordt de doelsnelheid met 5 km/u
verhoogd of verlaagd.
WAARSCHUWING
Houd u strikt aan de lokale
snelheidsbeperkingen, rijd veilig
en niet te hard.
Uitschakelen van de adaptieve
cruisecontrol
Wanneer de adaptieve cruisecontrol
actief is, zorgt het voor de tweede
keer indrukken van knop of het
intrappen van het rempedaal ervoor
dat de adaptieve cruisecontrol in
stand-by gaat.
Voertuigafstand instellen
De bestuurder moet een veilige
voertuigafstand selecteren.
Het systeem past de snelheid van
het voertuig aan om op dezelfde
rijstrook een geschikte afstand tot
het voorliggende voertuig aan te
houden. Door op de
knoppen en op het stuurwiel
te drukken, wordt de
voertuigafstand aangepast aan een
van de vier beschikbare niveaus. Op
elk niveau is de voertuigafstand
recht evenredig met de snelheid van
het voertuig. Hoe sneller de
snelheid, hoe langer de afstand.
Snelheid verhogen/verlagen met
adaptieve cruisecontrol actief
Wanneer de adaptieve cruisecontrol
is geactiveerd, kunt u het gaspedaal
intrappen om vooraf de ingestelde
gewenste cruisesnelheid te bereiken.
Het systeem gaat dan naar de
modus hogere snelheid. Als u bij de
beoogde cruisesnelheid accelereert
zonder andere handelingen uit te
voeren, versnelt het voertuig en
keert het vervolgens terug naar de
beoogde cruisesnelheid nadat het
gaspedaal is losgelaten.
Wanneer u het rempedaal indrukt
terwijl de adaptieve cruisecontrol is
geactiveerd om het voertuig te
vertragen, gaat de adaptieve
cruisecontrol in de stand-bymodus.
Nadat de rem is losgelaten, moet de
adaptieve cruisecontrol opnieuw
worden geactiveerd.
Volgen-tot-stop/start
Gecontroleerd door de adaptieve
cruisecontrol, kan het voertuig
121
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
stoppen wanneer het voorliggende
voertuig onder normale
rijomstandigheden stopt en het
rijden automatisch hervatten door
het voorliggende voertuig te volgen
als de stop minder dan 30 seconden
duurt.
Als het voertuig gedurende een
periode tussen 30 seconden en drie
minuten stopt, trap dan het
gaspedaal in of duw
hendel omhoog om de adaptieve
cruisecontrol weer te activeren.
Beperkingen van het systeem
De voorste mmWave-radars worden
aan de voorkant van het voertuig
geïnstalleerd. Blokkering van het
detectiegebied door
verontreinigingen kan de beoogde
functie verstoren. Met name als de
sensor volledig bedekt is met
sneeuw, schakelt de adaptieve
cruisecontrol uit en geeft dit aan op
het instrumentenpaneel. De
systeemfunctie herstelt zich nadat
de blokkering is verwijderd en het
voertuig opnieuw is gestart of een
tijdje op normale wegen heeft
gereden.
De voorste mmWave-radars kunnen
een tijdelijke functiestoring hebben
door beperkte detectie als het
voertuig gedurende een langere
periode onder speciale
omstandigheden rijdt, zoals
cirkelvormige opritten of tunnels. De
functie kan worden hersteld door
het voertuig opnieuw op te starten
of een tijdje op normale wegen te
rijden.
Het bereiken of verlaten van een
bocht kan de doelselectie vertragen
of verstoren. In dergelijke gevallen
remt het voertuig met adaptieve
cruisecontrol mogelijk niet zoals
verwacht of remt het te laat.
Op wegen met scherpe bochten,
zoals bergwegen, kan de adaptieve
cruisecontrol de voorligger enkele
secondenlang niet zien vanwege
beperkingen in het zicht van de
sensor, waardoor het voertuig met
adaptieve cruisecontrol mogelijk
automatisch accelereert.
Verkeersstroom en
weersomstandigheden, zoals regen
en mist, moeten in acht worden
genomen voor het instellen van de
voertuigafstand in het systeem van
de adaptieve cruisecontrol. Nadat
het systeem van de adaptieve
cruisecontrol correct is ingesteld,
moet de bestuurder kunnen
vertragen totdat het voertuig op
enig moment stopt.
Het systeem van de adaptieve
cruisecontrol is mogelijk niet in staat
stilstaande of langzaam bewegende
objecten te identificeren, zoals
voertuigen, de staart van een file,
tolhuisjes, fietsen of voetgangers. Dit
betekent een risico op een botsing
en vereist dat de bestuurder alert
blijft voor de omgeving.
Het systeem van de adaptieve
cruisecontrol kan geen voetgangers
of tegemoetkomende voertuigen
herkennen.
De adaptieve cruisecontrol kan
slechts beperkt remmen en geen
noodstops maken.
Metalen voorwerpen, zoals rails of
metalen platen die in de wegenbouw
worden gebruikt, kunnen de voorste
mmWave-radars verstoren,
waardoor deze niet goed werken.
De prestaties van voorste mmWave-
radarsensoren kunnen worden
beïnvloed door trillingen of
botsingen. In dat geval wordt
aanbevolen om contact op te nemen
met een erkende BYD-dealer of -
garage.
122
Voorzorgsmaatregelen
De adaptieve cruisecontrol is een
comfortsysteem in plaats van een
veiligheidssysteem, obstakeldetector
of waarschuwingssysteem voor
botsingen. De bestuurder moet het
voertuig te allen tijde onder controle
houden en is volledig
verantwoordelijk voor het voertuig.
De adaptieve cruisecontrol assisteert
in plaats van de rol van de
bestuurder te vervangen. De
bestuurder is verantwoordelijk voor
het naleven van de verkeersregels
en het onder controle houden van
het voertuig.
Om veiligheidsredenen kan de
adaptieve cruisecontrol niet worden
geactiveerd als elektronische
stabiliteitsregelaar is uitgeschakeld.
De adaptieve cruisecontrol is
geschikt voor snelwegen en wegen
in goede staat, niet voor complexe
stedelijke of slingerwegen.
Het is de verantwoordelijkheid van
de bestuurder om afstand te houden
van het voertuig dat voor u ligt. De
voertuigafstand van de adaptieve
cruisecontrol voldoet aan de
minimale afstand die vereist is in de
rijomgevingen in het land.
De controle over het voertuig wordt
overgedragen aan de bestuurder als
het gas- of rempedaal wordt
ingetrapt terwijl de adaptieve
cruisecontrol actief is. Hierdoor kan
het adaptieve cruisecontrol-systeem
geen veilige afstand houden tot de
voorligger.
De adaptieve cruisecontrol reageert
mogelijk niet of traag op een
voorligger die plotseling remt of
stopt, waardoor het risico bestaat
dat er laat wordt geremd. In
dergelijke gevallen zal er geen
verzoek zijn tot overname van de
rijcontrole.
In sommige gevallen, bijvoorbeeld
wanneer de voorligger te langzaam
rijdt, wanneer er te snel van rijstrook
wordt gewisseld of wanneer de
veilige afstand tot de voorligger te
klein is, heeft het systeem niet
voldoende tijd om de relatieve
snelheid te verlagen. In dat geval
moet de reactie van de bestuurder
komen. Het systeem kan niet in alle
gevallen hoorbare of visuele
waarschuwingen geven.
Als de adaptieve cruisecontrol wordt
geactiveerd terwijl het voertuig
stilstaat, identificeert het systeem elk
stilstaand obstakel voor u en houdt
het uw voertuig stil om een veilige
start te garanderen en botsingen te
voorkomen. Deze functie kan echter
niet alle obstakels identificeren, dus
de bestuurder moet alert zijn op de
obstakels aan de voorzijde of andere
verkeersdeelnemers.
Een korte afstand van een
aangrenzende rijstrook (of een
voertuig op een aangrenzende
rijstrook die te dicht bij de rijstrook
van het voertuig met adaptieve
cruisecontrol rijdt) kan ertoe leiden
dat de adaptieve cruisecontrol remt.
Voertuigen die in de rijstrook van het
voertuig met adaptieve cruisecontrol
komen en binnen het detectiebereik
van de voorste mmWave-radars
worden geïdentificeerd als
doelvoertuigen en geven
dienovereenkomstig een reactie, wat
kan leiden tot hard of laat remmen.
Detectie kan in sommige
omgevingen worden beïnvloed of
vertraagd. Als de
radardwarsdoorsnede van het doel
(zoals een fiets, vierwieler of
voetganger) te klein is, is het
systeem mogelijk niet in staat om de
123
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
afstand vast te stellen, wat resulteert
in een late of geen reactie op
dergelijke doelen. In dergelijke
gevallen moet de snelheid van het
voertuig door de bestuurder worden
geregeld. Daarnaast kan de detectie
ook worden beïnvloed of vertraagd
door geluid of elektromagnetische
interferentie.
De adaptieve cruisecontrol kan zich
niet richten op voertuigen met een
te kleine contactverhouding, dus de
bestuurder moet de controle over
het voertuig behouden.
Wanneer het voertuig stopt terwijl
het een voorligger volgt, herkent het
systeem in zeldzame gevallen niet
het uiteinde van het voertuig voor u,
maar het onderste uiteinde van het
doel (bijvoorbeeld de achteras van
een vrachtwagen met een hoog
chassis of een voertuigbumper). In
dergelijke gevallen kan het systeem
geen juiste stopafstand garanderen,
dus moet de bestuurder alert blijven
en klaar zijn om te remmen.
Het wijzigen van de
voertuigstructuur, zoals het verlagen
van het chassis of het wijzigen van
de voorste kentekenplaat, kan
invloed hebben op de adaptieve
cruisecontrol.
Gebruik de adaptieve cruisecontrol
niet wanneer het zicht slecht is of
wanneer u op hellingen,
kronkelende wegen of natte wegen
rijdt (bedekt met ijs of sneeuw, of
een weg die overstroomd is).
De adaptieve cruisecontrol kan niet
worden geactiveerd als speciale
rijmodi* zoals slepen, sneeuw,
modder, zand of terrein zijn
ingeschakeld.
Zorg ervoor dat u in een van de
volgende situaties naar een erkende
BYD-dealer of -garage gaat voor
professionele kalibratie en controle
van de voorste mmWave-radars of
de multifunctionele camera:
De voorste mmWave-radar,
voorbumper of voorruit is
verwijderd.
Er is een wieluitlijning uitgevoerd.
Er is een aanrijding geweest met het
voertuig.
De prestaties van de adaptieve
cruisecontrol zijn verslechterd of het
instrumentenpaneel heeft een
systeemfout veroorzaakt.
WAARSCHUWING
De adaptieve cruisecontrol dient
alleen als rijhulpfunctie, dus de
bestuurder is volledig
verantwoordelijk voor de
rijveiligheid.
Invloed van het weer, de
wegomstandigheden en andere
factoren kan ervoor zorgen dat
de adaptieve cruisecontrol niet
goed werkt.
Gebruik de adaptieve
cruisecontrol op basis van uw
behoeften, verkeer en
wegomstandigheden.
Intelligente
cruisecontrol (ICC)
De intelligente cruise control (ICC)
integreert adaptieve cruisecontrol en
rijstrookcentrering (lane centering
control, LCC). Het helpt het voertuig
zowel in de lengterichting als in de
dwarsrichting onder controle te
houden bij snelheden tussen 0 en
120 km/u om de rijbelasting te
verminderen en een veilige en
comfortabele rijomgeving te bieden.
124
Wanneer de functie is ingeschakeld,
moet de bestuurder altijd het stuur
vasthouden en het voertuig besturen
wanneer dat nodig is.
Assistentie in lengterichting,
aangedreven door de adaptieve
cruisecontrol, houdt het voertuig op
een vaste snelheid of op een vaste
afstand tot de voorligger.
Beschrijving status
Intelligente cruisecontrol in stand-
by:
Na inschakeling staat de
intelligente cruisecontrol
standaard op stand-by en kan het
handmatig worden geactiveerd.
Als het voertuig niet aan de
activeringsvoorwaarden voldoet,
moet het voertuig worden
gecontroleerd totdat aan deze
voorwaarden is voldaan. Op dat
moment
wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Intelligente cruisecontrol
geactiveerd:
De intelligente cruisecontrol is
operationeel. Het handhaaft de
ingestelde snelheid of past
automatisch de afstand aan vanaf
het voertuig voor u. Op dat
moment
wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Storing in intelligente cruisecontrol:
Er is een fout opgetreden in het
systeem. Er kan geen handeling
worden uitgevoerd en de
storingsindicator van de
intelligente
cruisecontrol gaat branden
op het instrumentenpaneel.
Activeringsvoorwaarde voor de
intelligente cruisecontrol
De elektronische parkeerrem is
vrijgegeven.
Het voertuig staat in Drive (Rijden).
Het voertuig rolt niet achteruit.
De kofferbak, motorkap en alle
deuren zijn gesloten.
De veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
De elektronische stabiliteitsregelaar
is ingeschakeld, maar nog niet
geactiveerd.
De snelheid van het voertuig is niet
hoger dan 120 km/h.
Rempedaal wordt ingedrukt bij
snelheid 0, of rempedaal wordt niet
ingedrukt bij snelheden boven 0.
Er is geen melding voor een
communicatiestoring in het
voertuignetwerk op het
instrumentenpaneel.
De automatische noodrem-functie is
niet geactiveerd.
Tweerichtingsrijstrooklijnen zijn
duidelijk en het voertuig bevindt zich
in het midden van de rijstrook.
Hoe te gebruiken
Druk op de knop op het stuur om
de intelligente cruisecontrol te
activeren of te verlaten. (Als de
functie is geactiveerd, wordt
standaard de huidige snelheid
ingesteld als cruisesnelheid. Als de
huidige snelheid lager is dan 30
km/u, wordt de cruisesnelheid
ingesteld op 30 km/u).
Raadpleeg de functiebeschrijving
van de adaptieve cruisecontrol (in
het vorige hoofdstuk) voor het
instellen van de cruisesnelheid en
voertuigafstand.
125
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
U kunt de intelligente cruisecontrol
ook in- of uitschakelen in
ADAS (Geavanceerd
bestuurdersassistentiesysteem)
Intelligent Driving (Intelligent
rijden). (Als de intelligente
cruisecontrol is ingeschakeld op het
touchscreen voor infotainment, kan
het alleen worden uitgeschakeld als
het voertuig in de P-versnelling
staat.) Wanneer het voertuig net is
opgestart, blijft de status van de
intelligente cruisecontrol behouden
voordat de laatste uitschakeling
plaatsvindt.
Voorzorgsmaatregelen
De intelligente cruisecontrol
integreert de adaptieve cruisecontrol
en de rijstrookcentrering. Daarom
moeten de voorzorgsmaatregelen
voor de functie adaptieve
cruisecontrol tijdens het gebruik in
acht worden genomen (zie de vorige
hoofdstukken voor meer informatie).
Wanneer de intelligente
cruisecontrol wordt ingeschakeld en
geactiveerd bij voertuigsnelheden
tussen 0 km/h en 120 km/h:
Als er geen baanlijnen voor u
liggen, wordt de transversale
intelligente cruisecontrol
onderdrukt en werkt alleen
adaptieve cruisecontrol. In dat
geval wordt de
werkstatusindicator van de
intelligente cruisecontrol grijs op
het instrumentenpaneel.
Als de rijstroken voor u duidelijk
en herkenbaar zijn, wordt de
transversale intelligente
cruisecontrol automatisch
geactiveerd. In dat geval geeft de
werkstatusindicator van de
intelligente cruisecontrol de
geactiveerde status op het
instrumentenpaneel weer.
De intelligente cruisecontrol dient als
een rijhulpsysteem in plaats van een
autonoom rijsysteem. De bestuurder
moet altijd de controle over het
voertuig behouden en de handen
mogen het stuurwiel niet te lang
verlaten. Anders wordt het systeem
uitgeschakeld nadat de bestuurder is
gevraagd de besturing over te
nemen.
De intelligente cruisecontrol kan
worden beïnvloed door
weersomstandigheden, verlichting
en duidelijkheid van rijstrooklijnen.
De prestaties nemen aanzienlijk af in
situaties zoals tegenlicht,
zonsondergang, besneeuwde wegen
en ernstig beschadigde wegen.
Gebruik de intelligente cruisecontrol
niet op bochtige wegen met scherpe
bochten, ijzige en gladde bochten, of
onder weersomstandigheden, zoals
dichte mist, zware regenval en zware
sneeuwval, die de detectiewerking
van de voorste mmWave-radars of
de multifunctionele camera kunnen
belemmeren.
Situaties waarin de intelligente
cruisecontrol niet kan worden
gebruikt, zijn onder meer:
De sensor is geblokkeerd.
Het voertuig rijdt onder zware
weersomstandigheden.
Actieve veiligheidsfunctie is
geactiveerd.
Voertuigsnelheid overschrijdt het
opgegeven bereik.
De intelligente cruisecontrol kan
niet worden geactiveerd als
speciale rijmodi* zoals slepen,
sneeuw, modder, zand of terrein
zijn ingeschakeld.
126
WAARSCHUWING
De intelligente cruisecontrol
dient alleen
als rijhulpfunctie, dus
de bestuurder is volledig
verantwoordelijk voor de
rijveiligheid.
Invloed van het weer, de
wegomstandigheden en andere
factoren kan ervoor zorgen dat
de intelligente cruisecontrol niet
goed werkt.
Gebruik de intelligente
cruisecontrol op basis van uw
behoeften, verkeer en
wegomstandigheden.
Waarschuwing
aankomende botsing
(Predictive Collision
Warning, PCW) en
automatische noodrem
(Automatic Emergency
Braking, AEB)
Waarschuwing aankomende botsing
(PCW) en automatische noodrem (AEB)
detecteren voertuigen en voetgangers
vooruit met behulp van een radar en
een multifunctionele camera. Bij het
detecteren van een risico op een
aanrijding geeft het systeem hoorbare
en visuele alarmen om de bestuurder
te waarschuwen en verbetert het de
potentiële remdruk voor een betere
timing. Als het een verhoogd risico op
een aanrijding detecteert, past het
systeem automatisch remdruk toe om
aanrijdingen te voorkomen of de
impact te verminderen.
Hoe te gebruiken
Schakel de waarschuwing
aankomende botsing en
automatische noodrem in of uit in
ADAS (Geavanceerd
bestuurdersassistentiesysteem)
Active Safety (Actieve beveiliging).
Waarschuwing aankomende botsing
geeft alarmen in de vorm van audio,
berichten en intermitterend
remmen.
Wanneer waarschuwing
aankomende botsing is geactiveerd,
knippert of , afhankelijk van
het niveau van de noodsituatie, en er
wordt een melding weergegeven op
het instrumentenpaneel.
Wanneer automatische noodrem
wordt geactiveerd, worden en
een promptbericht weergegeven op
het instrumentenpaneel.
In geval van een storing
wordt weergegeven.
Als u automatische noodrem
handmatig uitschakelt door op
knoppen te drukken,
wordt weergegeven.
Activeringsvoorwaarde voor
waarschuwing aankomende botsing
Deze functie is ingeschakeld in
de voertuiginstellingen.
De snelheid van het voertuig ligt
binnen het bereik van 16 km/u-150
km/u.
Het voertuig staat in Drive (Rijden).
Het voertuig rolt niet achteruit.
Activeringsvoorwaarde voor
automatische noodrem
Deze functie is ingeschakeld in
de voertuiginstellingen.
127
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
De snelheid van het voertuig ligt
binnen het bereik van 4 km/u-150
km/u.
De elektronische parkeerrem is
vrijgegeven.
Het voertuig staat in Drive (Rijden).
Het voertuig rolt niet achteruit.
De kofferbak, motorkap en alle
deuren zijn gesloten.
De veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
De elektronische stabiliteitsregelaar
is ingeschakeld, maar nog niet
geactiveerd.
Beperkingen van het systeem
Detectie kan in sommige
omgevingen worden beïnvloed of
vertraagd. Als de
radardwarsdoorsnede van het doel
(bijvoorbeeld een fiets, driewieler,
vierwieler of gemotoriseerde fiets of
motorfiets) te klein is, is het systeem
mogelijk niet in staat om de afstand
vast te stellen, wat resulteert in late
of geen reactie op die doelen.
Het systeem kan in de volgende
gevallen worden beïnvloed of er kan
geen reactie op worden gegeven:
Op regenachtige, besneeuwde of
mistige dagen, veel opspattend
water of blootstelling aan direct
zonlicht of fel licht, of sterk
wisselende lichtomstandigheden.
Vuile, wazige, beschadigde of
geblokkeerde sensor.
Radarstoring door interferentie
van andere radarbronnen, zoals
sterke radarreflectie in
parkeergarages met meerdere
verdiepingen.
In complex verkeer kan het systeem
mogelijk niet goed reageren op de
volgende omstandigheden:
Voetgangers of voertuigen
komen te snel in het
detectiebereik van de sensor.
Voetgangers worden aan het
zicht onttrokken door andere
objecten.
Voetgangerscontouren zijn niet
te onderscheiden van de
omgeving.
Voetgangers worden niet
gedetecteerd door bijvoorbeeld
bedekking door speciale kleding
of andere materialen.
Het voertuig zit in een scherpe
bocht.
Voorzorgsmaatregelen
De automatische noodrem kan niet
garanderen dat er geen botsingen
zullen zijn. In complex verkeer kan
het systeem niet altijd alle
voertuigen of voetgangers duidelijk
identificeren. Het kan leiden tot
onnodige waarschuwingen of
remacties voor putdeksels, ijzeren
platen of verkeersborden.
Zorg ervoor dat u veilig rijdt en let op
de omgevingsomstandigheden. De
automatische noodrem is in geen
geval een vervanging voor de
normale remwerking.
Vertrouw niet te veel op de
automatische noodrem, omdat dit
kan leiden tot ernstig letsel of
overlijden. Het systeem is slechts
een aanvullend
veiligheidsinstrument. De
bestuurder moet altijd een veilige
afstand houden tot voorliggers, de
snelheid beheersen en klaar zijn om
te remmen of weg te sturen
wanneer dat nodig is. De bestuurder
moet te allen tijde de controle over
128
het voertuig behouden en volledig
verantwoordelijk zijn voor veilig
rijden.
De automatische noodrem wordt
alleen geactiveerd wanneer het
bepaalde snelheden overschrijdt.
Voorzichtig rijden is altijd vereist,
omdat het systeem mogelijk niet
correct wordt geactiveerd.
De automatische noodrem kan niet
normaal werken wanneer de
elektronische stabiliteitsregelaar-
functie is uitgeschakeld of het
storingslampje brandt.
Als de waarschuwing aankomende
botsing een alarm geeft, moet de
bestuurder remmen op basis van de
verkeersomstandigheden om de
snelheid van het voertuig te verlagen
of weg te sturen van obstakels.
Als het voertuig te lang te dicht bij
het voorliggende voertuig rijdt,
wordt er een
veiligheidsafstandswaarschuwing
gegeven. Als de voorligger plotseling
remt, kan een aanrijding
onvermijdelijk zijn.
Het systeem activeert de
automatische noodrem niet wanneer
de bestuurder zich bewust is van een
noodwaarschuwing, maar het
stuurwiel draait, accelereert of remt.
De voorste mmWave-radarsensoren
kunnen een tijdelijke functiestoring
hebben door beperkte detectie als
het voertuig gedurende een langere
periode onder speciale
omstandigheden rijdt, zoals
cirkelvormige opritten of tunnels. De
functie kan worden hersteld door
het voertuig opnieuw op te starten
of een tijdje op normale wegen te
rijden.
Soms zijn de oppervlakken van de
voorste mmWave-radars of de
multifunctionele camera vuil of
geblokkeerd door vreemde
voorwerpen. In dat geval verschijnt
er een melding op het
instrumentenpaneel en zijn zowel
waarschuwing aankomende botsing
als automatische noodrem
uitgeschakeld. De functies zijn weer
bruikbaar nadat de sensor is
gereinigd.
Aangezien de functie ter
bescherming van voetgangers wordt
beperkt door bepaalde fysieke
omstandigheden, moet de
bestuurder onder gevaarlijke
omstandigheden tijdig en effectief
de controle over het voertuig
overnemen.
Het systeem kan voetgangers niet
volledig beschermen of zelfstandig
ongevallen en ernstig letsel
voorkomen.
Onder bepaalde complexe
omstandigheden, zoals op bochtige
wegen, kan de functie ter
bescherming van voetgangers
onnodig waarschuwen of remmen.
Systeemstoring kan leiden tot
verkeerde waarschuwingen of
remmen. Dit kan bijvoorbeeld
worden veroorzaakt door de
verkeerde uitlijning van de voorste
mmWave-radar of multifunctionele
camera.
Het rempedaal wordt harder als de
automatische noodrem wordt
geactiveerd. Er is een grote
hoeveelheid hydraulische druk nodig
om de remklauw in korte tijd te
duwen en er zal een sissend geluid
te horen zijn.
De automatische noodrem wordt
pas geactiveerd nadat alle deuren
zijn gesloten en alle gebruikers de
riemen hebben vastgemaakt. De
automatische noodrem werkt niet
als:
129
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
Niet elke deur is gesloten of een
deur wordt geopend wanneer het
voertuig in beweging is.
De veiligheidsgordel niet is
vastgemaakt of is losgemaakt
wanneer het voertuig in
beweging is.
De bestuurder snel versnelt of
vertraagt of het stuurwiel snel
draait.
Het voertuig in een scherpe bocht
zit.
De systeemprestaties kunnen in de
volgende gevallen afnemen:
Sterke impact op de voorbumper
door ongevallen of andere
oorzaken.
Onjuist opgeblazen of versleten
banden.
Ongekwalificeerde banden
geïnstalleerd.
Sneeuwkettingen geïnstalleerd.
Gebruik van een klein reservewiel
of een reparatiekit voor banden.
Zorg ervoor dat u in een van de
volgende situaties naar een erkende
BYD-dealer of -garage gaat voor
professionele kalibratie van de
voorste mmWave-radar of de
multifunctionele camera:
De voorste mmWave-radar of
multifunctionele camera is
verwijderd.
Toespoor of camber achter is
aangepast tijdens wieluitlijning.
De positie van de voorste
mmWave-radars of de
multifunctionele camera is
veranderd na een botsing.
Probeer de automatische noodrem
niet te testen.
WAARSCHUWING
De waarschuwing aankomende
botsing en de automatische
noodrem dienen alleen als
rijhulpfuncties, dus de
bestuurder is volledig
verantwoordelijk voor de
rijveiligheid.
Invloed van het weer, de
wegomstandigheden en andere
factoren kan ervoor zorgen dat
de waarschuwing aankomende
botsing en automatische
noodrem niet goed werken.
Gebruik de waarschuwing
aankomende botsing en
automatische noodrem op basis
van uw behoeften, verkeer en
wegomstandigheden.
Waarschuwing kruisend
verkeer voorzijde (Front
Cross Traffic Alert, FCTA)
en remmen bij kruisend
verkeer voorzijde (Front
Cross Traffic Braking,
FCTB)
Waarschuwing kruisend verkeer
voorzijde (FCTA) en remmen bij
kruisend verkeer voorzijde (FCTB)
detecteren voertuigen die de weg aan
de voorzijde kruisen via mmWave-
radars aan beide zijden van de
voorbumper om de bestuurder te
waarschuwen en indien nodig te
remmen. Wanneer het systeem bij lage
voertuigsnelheden een risico op een
aanrijding detecteert met een voertuig
dat de weg aan de voorzijde kruist,
geeft het de bestuurder visuele en
akoestische waarschuwingen. Bij een
130
dreigende aanrijding remt het voertuig
automatisch af.
Hoe te gebruiken
Schakel de waarschuwing kruisend
verkeer voorzijde en remmen bij
kruisend verkeer voorzijde in of uit
via het touchscreen voor
infotainment ADAS
(Geavanceerd
bestuurdersassistentiesysteem)
Active Safety (Actieve beveiliging).
Wanneer waarschuwing kruisend
verkeer voorzijde is geactiveerd,
knipperen de
waarschuwingsindicatoren van de
zijspiegel en klinkt er een akoestisch
alarm.
Wanneer remmen bij kruisend
verkeer voorzijde is geactiveerd,
wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel en klinkt er een
akoestisch alarm, waarbij de
automatische noodrem het voertuig
remt.
In geval van een storing van
FCTA/FCTB wordt weergegeven.
Voorzorgsmaatregelen
Hoewel het systeem assistentie biedt
bij het bewaken van de linker- en
rechterkant, kan het de observatie
en het oordeel van de bestuurder
niet vervangen. De bestuurder moet
te allen tijde de controle over het
voertuig houden en correct rijden en
is volledig verantwoordelijk voor het
voertuig.
Wanneer een doelvoertuig met hoge
snelheid van de zijkant nadert, kan
het FCTA/FCTB-systeem mogelijk
geen adequate waarschuwing
geven.
De bestuurder moet zorgen voor de
normale werking van het systeem,
zodat de mmWave-radars aan beide
zijden van de bumper in goede staat
blijven. Vuil, sneeuw of andere
obstakels moeten bijvoorbeeld
onmiddellijk worden verwijderd.
Daarnaast kan de detectie ook
worden beïnvloed of vertraagd door
geluid of elektromagnetische
interferentie.
In sommige omstandigheden is het
moeilijk voor het systeem om de
bestuurder te helpen en kan de
detectie worden beïnvloed of
vertraagd. Mogelijke
omstandigheden omvatten, maar
zijn niet beperkt tot:
Het voertuig dat van de zijkant
komt, verandert plotseling van
rijstrook.
Het doelvoertuig is aan het zicht
onttrokken.
De radardwarsdoorsnede van het
doelvoertuig (bijvoorbeeld een
fiets of elektrische bromfiets) is te
klein.
Het voertuig rijdt onder zware
weersomstandigheden, zoals
regen of sneeuw.
MmWave-radar(s) komen los, zijn
losjes geïnstalleerd of zijn
geblokkeerd.
Het voertuig komt complexe
metalen vangrails of
vergelijkbare
wegomstandigheden tegen.
Het systeem werkt niet wanneer:
Doelen zich buiten het
detectiebereik van de mmWave-
radar bevinden.
FCTA of FCTB is uitgeschakeld.
Voertuig niet in D-versnelling
staat.
Vier deuren open zijn.
131
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
De systeeminitialisatie nog niet
voltooid is.
MmWave-radar(s) storingen
hebben.
Voertuigen die van links- of
rechtsvoor komen, worden te laat
gedetecteerd bij scherpe
bochten, hellingen of andere
instellingen.
De invloed van trillingen of
botsingen op de kalibratie van de
mmWave-radarsensor kan de
systeemprestaties verminderen. Als
dit wordt opgemerkt, neem dan
contact op met een erkende BYD-
dealer of -garage.
WAARSCHUWING
FCTA/FCTB dienen alleen als
rijhulpfuncties, dus de
bestuurder is volledig
verantwoordelijk voor de
rijveiligheid.
Invloed van het weer, de
wegomstandigheden en andere
factoren kunnen ervoor zorgen
dat FCTA/FCTB uitvalt of laat
remt.
Gebruik FCTA/FCTB op basis van
uw behoeften, verkeer en
wegomstandigheden.
Verkeersbord-
herkenning (Traffic Sign
Recognition, TSR)
Het verkeersbordherkenningssysteem
(TSR) identificeert borden met
snelheidslimieten via de
multifunctionele camera en kaart*,
geeft dergelijke borden op de huidige
weg weer op het instrumentenpaneel
en stuurt alarmberichten naar de
bestuurder wanneer de
voertuigsnelheid de gedetecteerde
limiet overschrijdt.
Hoe te gebruiken
Verkeersbordherkenning in- of
uitschakelen in ADAS
(Geavanceerd
bestuurdersassistentiesysteem)
Driving Assist (Rijassistentie)
Traffic Sign Recognition
(Verkeersbordherkenning).
Wanneer het
verkeersbordherkenningssysteem
het huidige verkeersbord
identificeert, wordt weergegeven
op het instrumentenpaneel.
Wanneer de
verkeersbordherkenning niet kan
identificeren of de herkende
snelheidslimietwaarde van
toepassing is op de rijstrook,
wordt weergegeven.
Wanneer de
verkeersbordherkenning
verminderde prestaties ervaart,
wordt weergegeven.
Wanneer de
verkeersbordherkenning minder
goed presteert en niet kan
vaststellen of de herkende
snelheidslimiet van toepassing is op
de rijstrook, wordt weergegeven.
Als de verkeersbordherkenning niet
goed werkt, wordt weergegeven.
Als u de verkeersbordherkenning
handmatig uitschakelt door op
knoppen te drukken,
wordt weergegeven.
De specifieke getallen die in de
indicatoren worden weergegeven,
zijn afhankelijk van de werkelijke
verkeersborden.
132
Voorzorgsmaatregelen
Het
verkeersbordherkenningssysteem
kan alleen snelheidslimietborden
identificeren en regelt de snelheid
niet. De controle over het voertuig
ligt altijd bij de bestuurder. Rij
alstublieft correct.
Borden met een gewichtslimiet die
niet de standaardafmetingen
hebben volgens de nationale
regelgeving, kunnen ten onrechte
worden geïdentificeerd als borden
met een snelheidslimiet.
Als een snelheidsbord onduidelijk,
vervormd, hellend, reflecterend of
gedeeltelijk geblokkeerd of bedekt
is, kan de multifunctionele camera
het bord mogelijk niet of onjuist
identificeren.
De prestaties van de
verkeersbordherkenning zijn
afhankelijk van
weersomstandigheden, verlichting
en zichtbaarheid van borden. Het
systeem kan het bord 's nachts of bij
zonsondergang, in een
regenachtige, mistige, wazige,
besneeuwde of stoffige omgeving
niet of onjuist identificeren, wanneer
er licht van de achterkant van het
voertuig komt of wanneer er een
plotselinge verandering in de
verlichting is.
Als het voertuig betrokken is
geweest bij een aanrijding of als de
sensor van de multifunctionele
camera opnieuw in elkaar is gezet,
ga dan naar een erkende BYD-dealer
of -garage voor sensorkalibratie om
te voorkomen dat de
systeemprestaties worden
beïnvloed.
Als het model beschikbaar is op de
Europese markt, is de herkenning
van files, wegwerkzaamheden en
ongevallen in het verschiet
afhankelijk van een
internetverbinding en ervan
uitgaande dat de herkenning van
deze borden wordt ondersteund.
WAARSCHUWING
De verkeersbordherkenning
dient alleen als rijhulpfunctie, dus
de bestuurder is volledig
verantwoordelijk voor de
rijveiligheid.
Invloed van weer,
wegomstandigheden en andere
factoren kunnen ertoe leiden dat
de verkeersbordherkenning niet
werkt of tot late alarmen leidt.
Gebruik de
verkeersbordherkenning op basis
van uw behoeften, verkeer en
wegomstandigheden.
Intelligente
snelheidsregeling
(Intelligent Speed Limit
Control, ISCL)
De intelligente snelheidsregeling
(ISLC) integreert adaptieve
cruisecontrol en
verkeersbordherkenning. Als het
voertuig te snel rijdt, vraagt het
systeem na activering of de
cruisesnelheid van de adaptieve
cruisecontrol moet worden
aangepast aan de herkende
snelheidslimietwaarde en stelt
vervolgens automatisch de
cruisesnelheid van de adaptieve
cruisecontrol in als bevestigd (door
de snelheidshendel van de
adaptieve cruisecontrol naar
beneden te duwen).
133
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
Deze functie is toegankelijk bij een
snelheidsbereik van 30-150 km/u.
Hoe te gebruiken
Intelligente snelheidsregeling in- of
uitschakelen in ADAS
(Geavanceerd
bestuurdersassistentiesysteem)
Driving Assist (Rijassistentie)
Traffic Sign Recognition
(Verkeersbordherkenning)
Intelligent Speed Limit Control
(Intelligente snelheidsregeling).
Wanneer de
verkeersbordherkenning is
uitgeschakeld, is de ISLC-schakelaar
grijs en onbruikbaar. Intelligente
snelheidsregeling is op dit moment
uitgeschakeld. De ISLC-schakelaar is
bruikbaar nadat de
verkeersbordherkenning weer is
ingeschakeld.
De intelligente snelheidsregeling kan
worden geactiveerd op voorwaarde
dat de adaptieve cruisecontrol actief
is.
Voorzorgsmaatregelen
De intelligente snelheidsregeling
integreert de adaptieve cruisecontrol
en verkeersbordherkenning. Daarom
moeten de voorzorgsmaatregelen
voor de adaptieve cruisecontrol en
verkeersbordherkenning tijdens het
gebruik in acht worden genomen
(zie de vorige hoofdstukken voor
meer informatie).
De intelligente snelheidsregeling is
een rijhulpsysteem, dus de
bestuurder moet het voertuig te
allen tijde onder controle houden.
De prestaties van de intelligente
snelheidsregeling zijn afhankelijk
van weersomstandigheden,
verlichting en zichtbaarheid van
borden. Het systeem kan het bord s
nachts of bij zonsondergang, bij
regen, mist, nevel, sneeuw of stof,
wanneer er licht van de achterkant
van het voertuig komt of wanneer er
een plotselinge verandering in de
verlichting is, het bord niet of onjuist
identificeren.
De intelligente snelheidsregeling
integreert de adaptieve cruisecontrol
en verkeersbordherkenning. Daarom
moeten de voorzorgsmaatregelen
voor adaptieve cruisecontrol en
verkeersbordherkenning tijdens het
gebruik worden opgevolgd.
WAARSCHUWING
De intelligente snelheidsregeling
dient als rijhulpfunctie, dus de
bestuurder is volledig
verantwoordelijk voor de
rijveiligheid.
Invloed van weer,
wegomstandigheden en andere
factoren kunnen ertoe leiden dat
de intelligente snelheidsregeling
niet werkt of tot late alarmen
leidt.
Gebruik de intelligente
snelheidsregeling op basis van
uw behoeften, verkeer en
wegomstandigheden.
134
Grootlicht-hulp (High
Beam Assist, HMA)
Grootlicht-hulp (HMA) beoordeelt de
rijomstandigheden met behulp van de
multifunctionele camerasensor en
activeert of deactiveert het grootlicht
automatisch bij een voertuigsnelheid
van meer dan 35 km/u.
Beschrijving status
Grootlicht-hulp in stand-by:
Wanneer de functie is
ingeschakeld maar nog niet is
geactiveerd,
wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Grootlicht-hulp geactiveerd:
Als de functie is ingeschakeld en
u de lichtschakelaar in de stand
automatische verlichting zet, het
licht voldoet aan de voorwaarden
en de voertuigsnelheid hoger is
dan 35 km/u,
wordt weergegeven.
Storing in grootlicht-hulp:
Grootlicht-hulp heeft een storing
en wordt weergegeven.
Hoe te gebruiken
Grootlicht-hulp in- of uitschakelen in
ADAS (Geavanceerd
bestuurdersassistentiesysteem)
Driving Assist (Rijassistentie).
Wanneer het voertuig wordt gestart,
gaat het systeem standaard naar de
vorige instellingen.
Als de functie is ingeschakeld en u de
lichtschakelaar in de automatische
stand zet, het licht voldoet aan de
voorwaarden en de voertuigsnelheid
hoger is dan 35 km/u, schakelt het
systeem automatisch tussen dimlicht
en grootlicht op basis van de huidige
rijomgeving.
Voorzorgsmaatregelen
De grootlicht-hulp is een hulpfunctie
voor lichtregeling. Hoewel het wordt
aanbevolen om het systeem bij hoge
voertuigsnelheden te gebruiken, kan
het systeem de bestuurder niet
volledig vervangen. De bestuurder
moet de verkeersregels in acht
nemen en te allen tijde actief
schakelen tussen grootlicht en
dimlicht, afhankelijk van
veranderingen in de toestand van
het wegdek.
Schakelen tussen lichtbundels wordt
onderdrukt als het voertuig zich in
een hoogdynamische toestand
bevindt, bijvoorbeeld wanneer
antiblokkeersysteem of
elektronische stabiliteitsregelaar is
geactiveerd.
Het grootlicht-hulpsysteem schakelt
uit wanneer u mistlampen inschakelt
of richtingaanwijzers aanzet,
ruitenwissers in de
hogesnelheidsmodus zet,
achteruitrijdt of de lichtschakelaar in
een andere stand zet dan
automatisch licht, of wanneer de
omgeving te veel verlicht is.
Zelfs wanneer grootlicht-hulp werkt,
moet de bestuurder reageren op
mogelijke situaties waarin de
grootlicht-hulp per ongeluk wordt
geactiveerd of niet werkt vanwege
onvermijdelijke omgevingsfactoren
en -omstandigheden. Typische
situaties zijn:
De bediening van de
stuurschakelaars om over te
schakelen naar grootlicht heeft
voorrang.
Het weer, zoals mist, regen of
sneeuw, is buitengewoon slecht
om te rijden.
135
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
Er zijn verkeersdeelnemers met
slechte verlichting (zoals
voetgangers en fietsers),
spoorwegen of waterwegen in de
buurt, of wilde dieren op de
wegen.
Er zijn sterk reflecterende
objecten in de buurt, zoals
verkeersborden op snelwegen en
waterreflectie op het wegdek.
De voorruit is vuil, bedekt met
mist of geblokkeerd door stickers
of versieringen.
In het geval van een botsing of als de
sensor opnieuw in elkaar is gezet,
wordt aanbevolen om naar een
erkende BYD-dealer of -garage te
gaan voor sensorkalibratie om te
voorkomen dat de systeemprestaties
worden beïnvloed.
WAARSCHUWING
De grootlicht-hulp dient alleen
als rijhulpfunctie, dus de
bestuurder is volledig
verantwoordelijk voor de
rijveiligheid.
Invloed van het weer, de
wegomstandigheden en andere
factoren kan ervoor zorgen dat
de grootlicht-hulp niet goed
werkt.
Gebruik de grootlicht-hulp op
basis van uw behoeften, verkeer
en wegomstandigheden.
Hulp bij verlaten van
rijstrook (Lane
Departure Assist, LDA)
Waarschuwing bij verlaten van
rijstrook (Lane Departure Warning,
LDW)
De waarschuwing bij verlaten van
rijstrook (LDW) detecteert de
rijstrooklijnen die voor u liggen via een
multifunctionele camera. Wanneer de
voertuigsnelheid 60 150 km/u is en de
bestuurder onbedoeld van de rijstrook
afwijkt, waarschuwt het LDW-systeem
de bestuurder door middel van
stuurwieltrillingen, een geluid en een
melding op het instrumentenpaneel.
Preventie van verlaten van rijstrook
(Lane Departure Prevention, LDP)
De preventie van verlaten van
rijstrook (LDP) detecteert de
rijstrooklijnen die voor u liggen via
een multifunctionele camera. Als de
bestuurder onbewust van de
rijstrook afwijkt bij een
voertuigsnelheid tussen 60 km/h en
150 km/h, waarbij het voertuig op
het punt staat over de rijstrook te
rijden, zal het systeem, indien
geactiveerd, het stuur lichtjes
draaien door tegenkoppel te leveren
via het elektronische
stuurbekrachtigingssysteem (EPS)
om het verlaten van de rijstrook te
voorkomen.
Als de preventie van verlaten van
rijstrook langer dan vijf seconden
wordt geactiveerd, geeft het visuele
en hoorbare alarmen op de vijfde
seconde en gaat het door totdat
deze activering eindigt. Als het
systeem twee keer of meer wordt
geactiveerd binnen een cyclus van
180 seconden, geeft het systeem
onmiddellijk een alarm af. Voor de
derde activering (en eventuele
andere) worden alarmen met ten
minste 12 seconden verlengd.
Hoe te gebruiken
Schakel deze functie in of uit in
ADAS (Geavanceerd
bestuurdersassistentiesysteem)
Driving Assist (Rijassistentie)
136
Lane Support System
(Rijstrookhulpsysteem).
Er zijn drie modi voor waarschuwing
bij verlaten van rijstrook: alleen
akoestisch alarm, alleen
stuurwieltrilling en akoestisch alarm
+ stuurwieltrilling.
Wanneer waarschuwing bij verlaten
van rijstrook of preventie van
verlaten van rijstrook is
ingeschakeld,
wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Indien geactiveerd, geeft
waarschuwing bij verlaten van
rijstrook alarmen (in de vorm van
een hoorbaar alarm, visueel alarm
en trillingen van het stuurwiel). Op
het instrumentenpaneel worden
virtuele rijstrooklijnen aan de kant
waar het voertuig over rijstrooklijnen
rolt rood.
Indien geactiveerd, geeft preventie
van verlaten van rijstrook alarmen
(in de vorm van hoorbare en
zichtbare alarmen). Op het
instrumentenpaneel
knippert twee keer, en virtuele
rijstrooklijnen aan de kant waar het
voertuig over rijstrooklijnen rijdt,
worden groen.
In het geval van een storing
wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Beperkingen van het systeem
In een complexe wegverkeersomgeving
kan de hulp bij verlaten van rijstrook de
rijstrooklijn onjuist detecteren of de
rijstrooklijn niet detecteren. In de
volgende gevallen werkt het systeem
mogelijk niet of worden de prestaties
aanzienlijk aangetast:
Slecht zicht op besneeuwde,
regenachtige of mistige dagen
Vuile of mistige voorruit of
geblokkeerde multifunctionele
camera
Schittering door direct zonlicht,
reflectie of aankomende voertuigen
Plotselinge veranderingen in licht,
zoals wanneer het voertuig een
tunnel binnenrijdt of verlaat
Rijstrooklijnen verduisterd door
boomschaduwen op wegen in direct
zonlicht op zonnige dagen
Niet-identificeerbare weggrens met
gras, grond of stoeprand
Voorzorgsmaatregelen
De waarschuwing bij verlaten van
rijstrook wordt onderdrukt als een
richtingaanwijzer wordt gebruikt en
het voertuig van rijstrook verandert
zoals aangegeven door het
richtingaanwijzer.
De waarschuwing bij verlaten van
rijstrook kan worden onderdrukt als
het voertuig over rijstrooklijnen rijdt,
of rijstrooklijnen onduidelijk, te dun,
versleten, wazig of bedekt met
vuil/sneeuw zijn.
De waarschuwing bij verlaten van
rijstrook kan worden onderdrukt als
de rijstrook te breed of te smal is,
het aantal rijstroken toe- of afneemt,
rijstrookmarkeringen plotseling
veranderen op op- of afritten, of in
situaties met complexe
lijnopstellingen.
De waarschuwing bij verlaten van
rijstrook kan worden onderdrukt op
hellingen of op bochtige wegen
wanneer de auto te dicht bij de
voorligger rijdt of wanneer de
voorligger de rijstrooklijnen aan het
zicht onttrekt.
De waarschuwing bij verlaten van
rijstrook kan worden onderdrukt
wanneer het voertuig schokt, te snel
137
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
versnelt of vertraagt, of een scherpe
bocht neemt.
De werking van het systeem kan
worden beïnvloed als de voorruit
binnen het gezichtsveld van de
multifunctionele camera is
gebarsten, als het glas van de
voorruit is geverfd of gecoat op een
manier die niet voldoet aan de
normen, als er een reflecterend
voorwerp op het dashboard wordt
geplaatst, of als een ander object het
zicht van de camera verstoort.
Test om veiligheidsredenen de
waarschuwing bij verlaten van
rijstrook-functie niet alleen. De
functie wordt onderbroken als de
multifunctionele camera wordt
geblokkeerd door een object of
wordt blootgesteld aan sterk licht.
De functie herstelt zodra de
omstandigheden weer normaal zijn.
Als dit niet het geval is, raden wij u
aan contact op te nemen met een
geautoriseerde BYD-dealer of -
garage.
Het wordt aanbevolen om de
waarschuwing bij verlaten van
rijstrook uit te schakelen onder een
van de volgende omstandigheden:
Rijden in een sportieve stijl
Zware weersomstandigheden
Op oneffen wegen
Situaties waarin rijstrooklijnen
mogelijk niet worden
geïdentificeerd, omvatten, maar zijn
niet beperkt tot:
Onduidelijke rijstrooklijnen
Onvolledige rijstroken
Situaties die herkenningsproblemen
of late functieactivering van de
multifunctionele camera kunnen
veroorzaken, omvatten, maar zijn
niet beperkt tot:
De multifunctionele camera komt
los, is losjes geïnstalleerd of is
geblokkeerd.
Het voertuig rijdt onder extreme
weersomstandigheden, zoals
regen, sneeuw of smog.
De multifunctionele camera is
gedeeltelijk of volledig
geblokkeerd.
WAARSCHUWING
De hulp bij verlaten van rijstrook
dient alleen als rijhulpfunctie, dus
de bestuurder is volledig
verantwoordelijk voor de
rijveiligheid.
Invloed van het weer, de
wegomstandigheden en andere
factoren kan ervoor zorgen dat
de hulp bij verlaten van rijstrook
niet goed werkt.
Gebruik de hulp bij verlaten van
rijstrook op basis van uw
behoeften, verkeer en
wegomstandigheden.
Hulp bij aanhouden van
vluchtstrook
(Emergency Lane
Keeping Assist, ELKA)
De hulp bij aanhouden van vluchtstrook
(ELKA) identificeert rijstrooklijnen die
voor u liggen via een multifunctionele
camera en identificeert voertuigen die
van achteren op de aangrenzende
rijstroken naderen via mmWave-radar
hoek achterzijde. Het treedt in werking
binnen het voertuigsnelheidsbereik van
50 km/u tot 150 km/u wanneer het
voertuig buiten vaste rijstrooklijnen
gaat, op het punt staat een wegrand te
kruisen of het risico loopt in botsing te
138
komen met tegenliggers of voertuigen
die passeren op naastgelegen lijnen.
Het systeem activeert het EPS-systeem
om achteruitkoppel te leveren,
waardoor het voertuig in de huidige
rijstrook blijft.
Hoe te gebruiken
Schakel deze functie in of uit in
ADAS (Geavanceerd
bestuurdersassistentiesysteem)
Driving Assist (Rijassistentie)
Lane Support System
(Rijstrookhulpsysteem).
Wanneer de hulp bij aanhouden van
vluchtstrook actief is, knippert op
het instrumentenpaneel.
In geval van een storing van de hulp
bij aanhouden van vluchtstrook
wordt weergegeven.
Als u de hulp bij aanhouden van
vluchtstrook handmatig uitschakelt
door op knoppen te drukken,
wordt weergegeven.
Beperkingen van het systeem
Het systeem hulp bij aanhouden van
vluchtstrook kan onjuiste of geen
rijstrooklijnen detecteren in complex
verkeer. De volgende situaties
kunnen leiden tot falen of
prestatievermindering van het
systeem:
Slecht zicht op besneeuwde,
regenachtige of mistige dagen
Vuile of mistige voorruit of
geblokkeerde multifunctionele
camera
Schittering door direct zonlicht,
reflectie of aankomende
voertuigen
Plotselinge veranderingen in
licht, zoals wanneer het voertuig
een tunnel binnenrijdt of verlaat
Rijstrooklijnen verduisterd door
boomschaduwen op wegen in
direct zonlicht op zonnige dagen
Niet-identificeerbare weggrens
met gras, grond of stoeprand
Voorzorgsmaatregelen
Situaties waarin rijstrooklijnen
mogelijk niet worden
geïdentificeerd, omvatten, maar zijn
niet beperkt tot:
Voetgangers, dieren en speciale
of vreemd gevormde voertuigen
Onduidelijke of onvolledige
rijstroken
Situaties die kunnen leiden tot een
detectiestoring van de
multifunctionele camera of late
alarmen omvatten, maar zijn niet
beperkt tot:
De multifunctionele camera komt
los, is losjes geïnstalleerd of is
geblokkeerd.
Het voertuig rijdt onder extreme
weersomstandigheden, zoals
regen, sneeuw of smog.
De multifunctionele camera is
gedeeltelijk of volledig
geblokkeerd.
Situaties die kunnen leiden tot een
detectiestoring van de mmWave-
radars of late alarmen omvatten,
maar zijn niet beperkt tot:
MmWave-radar(s) komen los, zijn
losjes geïnstalleerd of zijn
geblokkeerd.
Het voertuig rijdt onder extreme
weersomstandigheden, zoals
regen, sneeuw of smog.
Het voertuig komt bepaalde
metalen vangrails of
vergelijkbare
wegomstandigheden tegen.
139
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
WAARSCHUWING
De hulp bij aanhouden van
vluchtstrook dient alleen als
rijhulpfunctie, dus de bestuurder
is volledig verantwoordelijk voor
de rijveiligheid.
Invloed van het weer, de
wegomstandigheden en andere
factoren kan ervoor zorgen dat
de hulp bij aanhouden van
vluchtstrook niet goed werkt.
Gebruik de hulp bij aanhouden
van vluchtstrook op basis van uw
behoeften, verkeer en
wegomstandigheden.
Dode hoek-hulp (Blind
Spot Assist, BSA)
Het systeem voor dode hoek-hulp
(BSA) omvat de volgende functies:
detectie van dode hoek (blind spot
detection, BSD), waarschuwing
kruisend verkeer achterzijde (rear
cross traffic alert, RCTA), remmen bij
kruisend verkeer achterzijde (rear
cross traffic braking, RCTB),
waarschuwing botsing achterzijde
(rear collision warning, RCW) en
waarschuwing deur open (door open
warning, DOW). Het detecteert de
omgeving achter het voertuig via
mmWave-hoekradars die aan beide
zijden van de achterbumper zijn
geïnstalleerd om de bestuurder
eraan te herinneren veilig te rijden.
Detectie van dode hoek (BSD)*
Als bij voertuigsnelheden tussen 15 en
150 km/u een mmWave-radar op de
hoek achterzijde een voertuig
detecteert in een dode hoek op een
aangrenzende rijstrook of een voertuig
dat snel nadert op de aangrenzende
rijstrook, gaat de indicator op de
overeenkomstige zijspiegel branden.
Als de richtingaanwijzer voor dezelfde
kant op dit moment wordt
ingeschakeld, knippert het alarmlampje
op de zijspiegel om de bestuurder te
waarschuwen voor een risicovolle
baanwijziging.
Waarschuwing kruisend verkeer
achterzijde (RCTA)*
Wanneer het voertuig met een snelheid
van niet meer dan 15 km/h achteruit
rijdt, detecteert het RCTA-systeem de
voertuigen die in de dode hoek achter
rijdt, via de mmWave-radars hoek
achterzijde. Als het systeem vaststelt
dat een van achteren naderend
voertuig een risico op een aanrijding
vormt, knipperen de
waarschuwingsindicatoren van de
zijspiegels en klinkt er een akoestisch
alarm om de bestuurder te
waarschuwen, waardoor de kans op
een aanrijding wordt verkleind.
Remmen bij kruisend verkeer
achterzijde (RCTB)*
Wanneer het voertuig met een snelheid
van niet meer dan 9 km/h achteruit
rijdt, detecteert het RCTB-systeem de
voertuigen die in de dode hoek achter
rijdt, via de mmWave-radars hoek
achterzijde. Als het systeem bepaalt dat
een voertuig dat van achteren nadert
een risico op een botsing vormt, voert
het automatisch noodstops uit.
140
Waarschuwing botsing achterzijde
(RCW)*
Als de mmWave-radar hoek achterzijde
bij voertuigsnelheden tussen 5 en 146
km/u een risico op een aanrijding
detecteren met een voertuig dat te snel
van achteren nadert in de huidige
rijstrook, gaat het
waarschuwingsknipperlicht branden
om de bestuurder in dat voertuig te
waarschuwen voor een mogelijke
botsing.
Waarschuwing deur open (DOW)*
De waarschuwing deur open wordt
gerealiseerd met mmWave-radars hoek
achterzijde die zijn geïnstalleerd aan
beide zijden van de achterbumper.
Wanneer het voertuig stilstaat met de
portieren ontgrendeld, houdt het
systeem de richtingaanwijzers op de
zijspiegels constant aan om de
bestuurder te waarschuwen als
bewegende objecten, zoals fietsen of
auto's, op een aangrenzende rijstrook
van achteren naderen. Tegelijkertijd
wordt er een pictogram weergegeven
op het instrumentenpaneel. Als de
bestuurder op dat moment probeert
het portier te openen, beginnen de
richtingaanwijzers op de zijspiegels te
knipperen en klinkt er een
geluidssignaal.
Bediening cruiseknop
Schakel BSD, RCTA, RCTB, RCW of
DOW in of uit in ADAS
(Geavanceerd
bestuurdersassistentiesysteem)
Active Safety (Actieve beveiliging)
Blind Spot Assist (Dode hoek-
hulp). Wanneer het voertuig wordt
gestart, gaat het systeem standaard
naar de vorige instellingen.
Wanneer het dodehoek-hulpsysteem
is uitgeschakeld, worden er geen
relevante indicatoren weergegeven
op het instrumentenpaneel.
Wanneer het dodehoek-hulpsysteem
stand-by staat en
voertuigomstandigheden, zoals
snelheid of versnellingsstatus, niet
voldoen aan de vereisten van een
functie, wordt weergegeven op
het instrumentenpaneel en wordt
dode hoek-hulp niet geactiveerd.
Als het dodehoek-hulpsysteem niet
goed werkt, wordt weergegeven.
Wanneer het dodehoek-hulpsysteem
actief is, wordt weergegeven, wat
betekent dat de functie is
geactiveerd en op elk moment
alarmen kan activeren.
Voorzorgsmaatregelen
Hoewel het detectie van dode hoek-
systeem hulp biedt bij het bewaken
van dode hoeken van
achteruitkijkspiegels, kan het de
observatie en het oordeel van de
bestuurder niet vervangen. De
bestuurder moet te allen tijde de
controle over het voertuig houden
en correct rijden en is volledig
verantwoordelijk voor het voertuig.
Het detectie van dode hoek-systeem
kan mogelijk geen adequate
waarschuwing geven wanneer
voertuigen met hoge snelheid van
achteren naderen.
De bestuurder moet zorgen voor de
normale werking van het detectie
van dode hoek-systeem, zodat zijn
mmWave-radars hoek achterzijde in
goede staat blijven. Vuil, sneeuw of
andere obstakels moeten
bijvoorbeeld onmiddellijk worden
verwijderd.
Het detectie van dode hoek-systeem
geeft een waarschuwing als niet-
verwante doelen aan de achterkant
141
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
(zoals slagbomen in het werkgebied,
grote reclameborden langs de weg,
reflectoren in tunnels of andere
objecten met een grote
radardwarsdoorsnede) per ongeluk
als voertuigen worden
geïdentificeerd.
Detectie kan in sommige
omgevingen worden beïnvloed of
vertraagd. Als de radardoorsnede
van het doel te klein is (bijvoorbeeld
een fiets, elektrische bromfiets of
voetganger), kan het zijn dat het
systeem geen doelen identificeert,
wat leidt tot valse alarmen.
Daarnaast kan de detectie ook
worden beïnvloed of vertraagd door
geluid of elektromagnetische
interferentie.
Beperkingen van het systeem
In sommige omstandigheden is het
moeilijk voor het systeem om de
bestuurder te helpen en kan de
detectie worden beïnvloed of
vertraagd. Mogelijke
omstandigheden omvatten, maar
zijn niet beperkt tot:
Het voertuig dat van de
achterkant nadert, verandert
plotseling van rijstrook.
Voertuigen die van achteren
komen, worden te laat
gedetecteerd bij scherpe
bochten, hellingen of andere
instellingen.
Het doelvoertuig is aan het zicht
onttrokken.
Voertuigen komen van achteren
met een relatieve snelheid van
meer dan 80 km/u.
Het voertuig bevindt zich in een
te scherpe bocht of gaat een
bocht in of uit.
Het voertuig rijdt onder zware
weersomstandigheden, zoals
regen of sneeuw.
mmWave-radar(s) hoek
achterzijde komen los, zijn losjes
geïnstalleerd of zijn geblokkeerd.
Het voertuig komt bepaalde
metalen vangrails of
vergelijkbare
wegomstandigheden tegen.
Doelen waarop mogelijk niet
wordt gereageerd, omvatten,
maar zijn niet beperkt tot,
voetgangers en dieren.
De omgeving bevat
elektromagnetische interferentie
of andere invloeden.
Trillingen of botsingen die
de sensorkalibratie van mmWave-
radars hoek achterzijde van de
detectie van dode hoek beïnvloeden,
kunnen de systeemprestaties
verminderen. Als dit wordt
opgemerkt, neem dan contact op
met een erkende BYD-dealer of -
garage.
WAARSCHUWING
De dode hoek-hulp dient alleen
als rijhulpfunctie, dus de
bestuurder is volledig
verantwoordelijk voor de
rijveiligheid.
Invloed van het weer, de
wegomstandigheden en andere
factoren kan ervoor zorgen dat
de dode hoek-hulp niet goed
werkt.
Gebruik de dode hoek-hulp op
basis van uw behoeften, verkeer
en wegomstandigheden.
142
Waarschuwing
bestuurdersaandacht
(Driver Attention
Warning, DAW)
Het systeem voor waarschuwing
bestuurdersaandacht (DAW) beoordeelt
de mate van vermoeidheid van de
bestuurder aan de hand van de
bedrijfsstatus van het voertuig. De
bestuurder wordt gewaarschuwd
volgens de evaluatieresultaten om de
rijveiligheid te garanderen.
Hoe te gebruiken
Terwijl het voertuig is ingeschakeld,
stelt u de waarschuwing in via
Driving Assist
(Rijassistentie) Driver Attention
Warning (Waarschuwing
bestuurdersaandacht). Uit
veiligheidsoverwegingen is de instelling
alleen geldig voor de huidige reis en
keert deze terug naar de
standaardmodus voor de volgende reis.
WAARSCHUWING
De bestuurder moet bij
vermoeidheid het voertuig zo
snel mogelijk aan de kant zetten.
VOORZICHTIG
Het bewakingssysteem voor de
bestuurder is slechts een
hulpsysteem en is niet in staat om in
alle situaties effectief te herkennen
en alarm te slaan. Het kan de
subjectieve waarneming en het
oordeel van de bestuurder niet
volledig vervangen. De bestuurder
moet te allen tijde de controle over
het voertuig behouden, alle
verkeerswetten en -voorschriften
naleven en de volledige
VOORZICHTIG
verantwoordelijkheid voor het
voertuig op zich nemen.
Detectie van
aanwezigheid kinderen
(Child Presence
Detection, CPD)
Nadat het voertuig is uitgeschakeld,
wordt de detectie van aanwezigheid
kinderen uitgevoerd als een portier
wordt geopend en vervolgens alle
portieren worden gesloten of
vergrendeld. Als de aanwezigheid van
kinderen wordt gedetecteerd, wordt er
een alarm gegeven in de vorm van
lichtflitsen en getoeter. De airco wordt
kort daarna ingeschakeld. Ontgrendel
of open een deur om het alarm te
annuleren.
Hoe te gebruiken
Open deze functie in ADAS
(Geavanceerd
bestuurdersassistentiesysteem)
Driving Assist (Rijassistentie). Er zijn
drie opties beschikbaar: OFF (Uit), ON
(Aan) en Delay (Vertragen).
Het systeem wordt standaard
telkens ingeschakeld wanneer het
voertuig wordt ingeschakeld.
Tik op OFF (Uit) om het alarm in
deze reis uit te schakelen.
Tik op Delay (Vertragen) om het
alarm te verlengen (voor vijf
minuten) tijdens deze reis.
Tik op het uitroepteken voor meer
informatie.
143
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
Systeemreactie
Als er leven wordt gedetecteerd,
begint het eerste alarm (knipperend
licht en getoeter) binnen 10
seconden en duurt het ongeveer zes
seconden.
Indien niet geannuleerd, escaleert
het alarm (lampje knippert en piept)
binnen 90 seconden en duurt
ongeveer 25 minuten.
De airco wordt drie minuten na de
alarmescalatie ingeschakeld als deze
niet wordt geannuleerd en blijft
ongeveer 30 minuten werken.
WAARSCHUWING
Hoewel lichtflitsen, getoeter, app-
berichten en airconditioning de
schade aan het kind of de
kinderen in het voertuig
verminderen, kunnen ze de
schade niet volledig voorkomen.
Wanneer u een herinnering
ontvangt, controleer dan
onmiddellijk of een kind in het
voertuig is opgesloten om verder
letsel te voorkomen.
VOORZICHTIG
Er kan een verkeerde identificatie
of vals alarm optreden.
Het alarm kan worden gegeven
voor volwassenen, kinderen,
huisdieren of ander
gedetecteerd
leven.
Het alarm kan niet worden
geannuleerd door het voertuig
van de app te ontgrendelen.
Het systeem kan mogelijk geen
alarm activeren of de airco
inschakelen als de laadstatus
laag is. Het wordt aanbevolen om
VOORZICHTIG
het voertuig op een hoge
laadstatus te houden.
Bewaking van
bandenspanning
Directe bewaking van
bandenspanning
Het directe
bandenspanningscontrolesysteem is
een hulpsysteem dat de
bandenspanning in realtime
bewaakt om de veiligheid en het
comfort in het voertuig te
verbeteren en de bandenslijtage en
het energieverbruik als gevolg van
onvoldoende bandenspanning te
verminderen.
Open het instrumentenpaneel-menu
door op de knop op het stuurwiel
te drukken en selecteer vervolgens
het bandenspanningsscherm met de
scroll-knop.
Alarm bandenspanningssysteem
Wanneer de bandenspanning lager
is dan 75% van de standaard
bandenspanning en het systeem in
werking is, gaat het
waarschuwingslampje voor
bandenspanning branden en wordt
de waarde van de bandenspanning
geel. In dat geval wordt aanbevolen
om te controleren op trage
luchtlekkage en de band op te
pompen tot de juiste drukwaarde.
Wanneer de temperatuur van een
band gedurende drie
opeenvolgende minuten hoger is
dan 85°C, geeft het
bandenspanningssysteem een alarm
voor hoge temperatuur en wordt de
temperatuurwaarde van de
144
overeenkomstige band geel. U wordt
dan aangeraden om het voertuig tot
stilstand te brengen en te wachten
tot de bandentemperatuur is
gedaald alvorens verder te rijden.
Als het systeem in werking is en er
een storing optreedt, brandt het
waarschuwingslampje voor een
storing in de bandenspanning na het
knipperen ononderbroken en wordt
het bericht “No signal” (Geen signaal)
of “Please check TPMS” (Controleer
alstublieft het
bandenspanningscontrolesysteem)
weergegeven op het
instrumentenpaneel. Controleer in
dat geval de
bandenspanningbewakingsmodule
en controleer of er een
elektromagnetische bron in de buurt
is. Als het alarm lang aanhoudt,
neem dan contact op met een
erkende BYD-dealer of -garage.
VOORZICHTIG
De bedrijfstijd van de
bandenspanningscontrolemodul
e is gerelateerd aan de dagelijkse
reisafstand en andere factoren.
De bewakingsmodule stuurt
regelmatig bandenspanning en
andere informatie naar het
display. Als de bandenspanning
plotseling daalt of als er een
lekke band is, verzendt de
bewakingsmodule daarom geen
gegevens naar het display tot de
volgende controle. In dit geval
kan het voertuig onbestuurbaar
zijn. Als er een lekke band is en
de bewaking geen informatie
geeft, of als u denkt dat er
bandenproblemen zijn, stop dan
onmiddellijk met rijden in plaats
van te wachten tot het display
een alarmsignaal geeft.
VOORZICHTIG
De verkeerd geïnstalleerde
bewakingsmodule beïnvloedt de
luchtdichtheid van de band. Het
wordt aanbevolen om de
installatie en vervanging van de
drukbewakingsmodule te laten
uitvoeren door professionele
technici van een door BYD
geautoriseerde dealer of garage
in overeenstemming met de
vereisten van de
installatiehandleiding.
Aangezien de bandenspanning
varieert met de lokale
temperaturen, moet u de banden
oppompen of laten leeglopen
volgens de waarden die worden
weergegeven op het
instrumentenpaneel en de
standaardwaarden voor de
bandenspanning.
Het
bandenspanningscontrolesystee
m kan worden verstoord door
niet door BYD goedgekeurde
elektrische accessoires op het
voertuig. Dit is geen storing in
het bandenspanningssysteem.
Het bandenspanningssysteem
moet opnieuw worden
afgestemd na vervanging van de
velgen, reservebanden* of
bandenrotaties. Ga naar een
erkende BYD-dealer of -garage
om de bandenspanning opnieuw
te matchen.
WAARSCHUWING
Als de bandenspanning niet
normaal is, zal het systeem niet
verhinderen dat u met het
voertuig kunt rijden. Daarom
moet het voertuig telkens voor
145
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
WAARSCHUWING
het rijden statisch worden
gestart om te controleren of de
bandenspanning voldoet aan de
voorschriften van de fabrikant.
Zo niet, rijd dan niet met het
voertuig. Anders kan het voertuig
beschadigd raken of kan er
persoonlijk letsel ontstaan.
Als de druk tijdens het rijden
abnormaal blijkt te zijn,
controleer dan onmiddellijk de
bandenspanning. Als het
waarschuwingslampje voor lage
druk gaat branden, vermijd dan
scherpe bochten of noodstops en
verlaag de snelheid van het
voertuig, zet de auto aan de kant
en stop zo snel mogelijk. Rijden
met een lage bandenspanning
kan blijvende schade aan de
banden veroorzaken en de kans
vergroten dat de band kapot
gaat. Ernstige bandenschade kan
leiden tot verkeersongevallen,
met ernstig letsel of overlijden
tot gevolg.
Akoestisch
voertuigwaarschuwings-
systeem (Acoustic
Vehicle Alerting System,
AVAS)
Het akoestisch
voertuigwaarschuwingssysteem (AVAS)
verwijst naar de uitzending van een
waarschuwing naar voetgangers in de
buurt van het voertuig wanneer het
met lage snelheid rijdt.
Bij vooruit rijden:
Het zendvolume neemt toe met
de snelheid van het voertuig in
het bereik van 0 km/u<V≤20
km/u.
Het zendvolume neemt af met
voertuigsnelheid in het bereik van 20
km/h<V≤30 km/h.
Bij snelheden boven de 30 km/u
stopt het uitzendgeluid automatisch.
Het voertuig maakt een continu en
evenwichtig geluid bij het
achteruitrijden.
Hoe te gebruiken
Het systeem is standaard ingeschakeld
in de fabriek. Het akoestisch
voertuigwaarschuwingssysteem heeft
twee geluidsbronnen: standaard en
merk. Dit kan worden ingesteld in het
touchscreen voor infotainment
Vehicle Settings
(Voertuiginstellingen) Notification
(Melding).
WAARSCHUWING
Als het geluid van het akoestisch
voertuigwaarschuwingssysteem
niet hoorbaar is bij het rijden met
lage snelheid, stop het voertuig
dan op een relatief veilige en
rustige plek, open een raam, rijd
vervolgens in de R-versnelling en
controleer of u een hoorbare
waarschuwing kunt horen vanaf
de voorkant van het voertuig. Als
wordt bevestigd dat er geen
geluid is, neem dan contact op
met een erkende BYD-dealer of -
146
WAARSCHUWING
garage om het probleem op te
lossen.
Panoramisch
weergavesysteem
Tik met het contact aan op Vehicle
View (Voertuigweergave) op de
startpagina van het
infotainmentsysteem of druk op de
knop op het stuurwiel om toegang te
krijgen tot de panoramische weergave.
Landschapsmodus:
Tik op de voorkant, achterkant,
rechterkant of linkerkant van het
voertuigpictogram aan de
linkerkant. De weergave van het
geselecteerde gebied wordt
weergegeven in het
beeldgedeelte aan de
rechterkant.
Dubbeltik in de enkele voor- en
achterweergave op het
beeldgedeelte om over te
schakelen naar een 180°-
perspectief dat op volledig
scherm wordt weergegeven.
Tik op het radarpictogram in de
panoramische weergave om de
radarweergave in te schakelen en tik
er opnieuw op om uit te schakelen.
Wanneer de radarweergave is
ingeschakeld, wordt een
waarschuwing weergegeven
wanneer het voertuig een obstakel
nadert.
Portretmodus:
Tik op twee van de voor-, achter-,
rechter- en linkergebieden van
het voertuigpictogram in het
gedeelte linksonder. Weergaven
van de twee geselecteerde
gebieden worden weergegeven
in het beeldgedeelte rechtsboven
en rechtsonder.
Tik op de knop voor het wisselen
van voertuigweergave in de
linkerbenedenhoek om te
schakelen tussen transparante en
niet-transparante
voertuigafbeeldingen.
Nadat het voertuig is gestart,
wordt het beeld van vóór de
laatste uitschakeling
weergegeven op het
transparante panoramische
weergavescherm. De getoonde
vreemde voorwerpen kunnen
afwijken van de werkelijke
voorwerpen aan de onderkant
van de carrosserie en de
omliggende blinde gebieden. De
update van het bodemplaatbeeld
begint pas nadat het voertuig is
gaan rijden en is voltooid
147
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
wanneer het voertuig verder is
gereden dan zijn lengte.
WAARSCHUWING
Het panoramische
weergavesysteem kan een
transparante panoramische
weergave bieden om het beeld
onder het voertuig weer te
geven. Deze functie is alleen
bedoeld om te helpen bij het
observeren van het gebied onder
het voertuig tijdens het
parkeren/rijden. Onderzoek naar
vreemde voorwerpen onder het
voertuig en gevaarlijke situaties
moet op een andere manier
worden uitgevoerd om de
veiligheid van het personeel en
het voertuig te waarborgen.
Wanneer het voertuig met een
lage snelheid rijdt, wordt de
transparante panoramische
weergavefunctie beïnvloed door
snelheidsfluctuaties of meerdere
stops, dus er zal een verkeerde
uitlijning zijn tussen de beelden
onder het voertuig en die buiten
het voertuig.
Het panoramische
weergavesysteem mag alleen
worden gebruikt voor parkeer-
/rijhulp. Het is niet veilig om
alleen op dit systeem te
vertrouwen om het voertuig te
parkeren of te besturen, omdat
er enkele dode hoeken voor en
achter het voertuig zijn. De
omgeving van de auto moet
tijdens het parkeer-/rijproces op
andere manieren worden
geobserveerd, om ongevallen te
voorkomen.
Dit systeem maakt gebruik van
fisheye-camera's met
groothoeklens, waardoor het
object op het scherm enigszins
WAARSCHUWING
vervormd kan lijken in
vergelijking met het
daadwerkelijke object.
Gebruik het panoramisch
weergavesysteem niet als de
zijspiegels niet zijn uitgeklapt. Als
het panoramisch
weergavesysteem wordt gebruikt
voor parkeren/rijden, zorg er dan
voor dat alle autodeuren
gesloten zijn.
De afstand tot een object dat
wordt weergegeven op het
panoramische weergavescherm
kan verschillen van de subjectief
waargenomen afstand, vooral
wanneer het object zich dichter
bij het voertuig bevindt.
Beoordeel de afstand op
verschillende manieren.
Camera's zijn geïnstalleerd boven
de grille, zijspiegels en de
kentekenplaat achter. Zorg
ervoor dat de camera's niet
geblokkeerd worden.
Om te voorkomen dat de
prestaties van de camera worden
beïnvloed, mag u niet
rechtstreeks op de camera's
spuiten wanneer u de carrosserie
van het voertuig wast met water
onder hoge druk. Veeg water of
stof op tijd van de camera.
Bescherm de camera's tegen
impact om schade of storingen te
voorkomen.
Als u na het inschakelen van het
voertuig op de startknop voor
panoramische weergave drukt of
in achteruit schakelt terwijl het
infotainmentsysteem niet
volledig is geactiveerd, wordt de
uitvoer op het scherm met
panoramische weergave
148
WAARSCHUWING
vertraagd weergegeven of gaat
het scherm knipperen. Dit is een
normaal onderdeel van het
inschakelproces van de camera.
Wanneer een of meer camera's in
het systeem niet werken, worden
de bijbehorende weergaven
zwart.
Als er geen camera beschikbaar
is, wordt het bericht “No video
signal detected” (Geen
videosignaal gedetecteerd)
weergegeven.
Parkeerhulpsysteem
Tijdens het parkeren van het
voertuig detecteert het
parkeerhulpsysteem obstakels door
middel van sensoren en waarschuwt
het de bestuurder voor de nabijheid
van obstakels door middel van een
beeld op het touchscreen voor
infotainment* en een
luidsprekeralarm.
Het parkeerhulpsysteem helpt bij
achteruitrijden. Let tijdens het
achteruitrijden op de omgeving
achter en rond het voertuig.
WAARSCHUWING
Met de auto in Drive (Rijden)
stopt de werking van het
parkeerhulpsysteem wanneer de
voertuigsnelheid stijgt tot 11
km/h en hervat wanneer de
voertuigsnelheid daalt tot 10
km/h.
Plaats geen artikelen binnen het
werkbereik van de sensoren.
WAARSCHUWING
Was het sensorgebied niet met
water of stoom om storing van
de sensor te voorkomen.
Schakelaar voor achteruitrijradar
Schakel het achteruitrijradarsysteem
in of uit in het touchscreen voor
infortainment ADAS
(Geavanceerd
bestuurdersassistentiesysteem)
Parking Assistance (Parkeerhulp)
Parking Sensors
(Parkeersensoren).
Wanneer het contact wordt
ingeschakeld en de EPB wordt
losgelaten, wordt het
parkeerhulpsysteem automatisch
ingeschakeld.
Wanneer dit is ingeschakeld, geeft
het systeem een alarm als er
obstakels rond het voertuig worden
gevonden; wanneer dit is
uitgeschakeld, doet het dat niet.
Type sensor
Wanneer de sensor een obstakel
detecteert, wordt het bijbehorende
beeld weergegeven op het
touchscreen voor infotainment*,
afhankelijk van de locatie van het
obstakel en de afstand tot het
voertuig.
Wanneer de bestuurder parallel
parkeert of achteruit parkeert, meet
de sensor de afstand tussen het
voertuig en het obstakel en
communiceert deze informatie via
het touchscreen voor infotainment
en de luidspreker. Wees u bewust
van de omgeving wanneer u dit
systeem gebruikt.
Sensor rechtsvoor*
149
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
Sensor linksvoor*
Sensor rechtsachter
Sensor middenachter
Sensor linksachter
Afstandsweergave-alarm
Wanneer de sensor een obstakel
detecteert, wordt de locatie van het
obstakel en de geschatte afstand tot
het voertuig weergegeven op het
touchscreen voor infotainment en piept
de luidspreker.
Werkvoorbeeld van middensensoren
Geschatte afstand
(mm)
Voorbeeld van
touchscreenweergave Alarmgeluid
Ongeveer 700 tot 1200
Langzaam
Ongeveer 300 tot 700
Snel
Ongeveer 0 tot 300
Continu
Werkvoorbeeld van hoeksensoren
Geschatte afstand
(mm)
Voorbeeld van
touchscreenweergave Alarmgeluid
Ongeveer 300 tot 600
Snel
Ongeveer 0 tot 300
Continu
150
Werkende sensoren en
detectiebereik
Alle sensoren worden geactiveerd bij
achteruitrijden. De afbeelding toont het
detectiebereik van de sensoren.
Sensoren hebben een bereikbeperking,
dus bestuurders moeten de omgeving
controleren voordat ze langzaam
achteruit rijden.
Ongeveer 1,200 mm
Ongeveer 600 mm
Foutmelding
Het uitvallen van het
achteruitrijradarsysteem wordt
aangegeven door een bericht op het
instrumentenpaneel en een pieptoon.
WAARSCHUWING
De sensoren kunnen obstakels
die zich zeer dicht bij het voertuig
bevinden, niet detecteren.
Het parkeerhulpsysteem dient
alleen ter assistentie en is geen
vervanging voor persoonlijk
WAARSCHUWING
oordeel. Zorg ervoor dat u het
voertuig bestuurt op basis van
uw observaties.
Sensoren werken niet goed als
accessoires of andere objecten
binnen hun detectiebereik
worden geplaatst.
In sommige gevallen kan het
systeem niet goed werken en zal
het bepaalde objecten niet
detecteren als het voertuig ze
nadert. Let daarom altijd op de
omgeving van het voertuig.
Vertrouw niet uitsluitend op het
systeem.
Neem zo snel mogelijk contact op
met een erkende BYD-dealer of -
garage voor inspectie in geval
van een foutmelding.
Informatie over de detectiesensoren
Bepaalde voertuigomstandigheden
en -omgevingen kunnen van invloed
zijn op het vermogen van de
sensoren om obstakels nauwkeurig
te detecteren. De nauwkeurigheid
van de detectie kan worden
beïnvloed als:
Er zit vuil, water of vocht op de
sensor.
Er zit sneeuw of vorst op de
sensor.
De sensor is op enigerlei wijze
geblokkeerd.
Het voertuig leunt aanzienlijk
naar één kant of is overbelast.
Het voertuig rijdt over bijzonder
hobbelige wegen, hellingen,
grind of gras.
De sensor is opnieuw geverfd.
151
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
De omgeving is lawaaierig
vanwege getoeter van
voertuigen, motoren,
luchtremmen van grote
voertuigen of andere geluiden
die ultrasone golven produceren.
Er is nog een voertuig met
parkeerhulpsysteem in de buurt.
Het voertuig is uitgerust met een
sleepoog.
De bumper of de sensor is hard
geraakt.
Het voertuig nadert een hoge
stoeprand or zigzag-stoep.
Het voertuig rijdt in de zon of in
de kou.
Het voertuig is uitgerust met een
niet-originele onderste vering.
Behalve zoals hierboven beschreven,
kunnen sensoren mogelijk de
werkelijke afstand niet correct
bepalen vanwege de vorm van het
object.
De vorm en het materiaal van
obstakels kunnen voorkomen dat
sensoren ze detecteren, met name
de volgende:
Elektrische kabels, hekken en
touwen
Katoen, sneeuw en andere
materialen die radiogolven
absorberen
Objecten met scherpe randen en
hoeken
Lage obstakels
Hoge obstakels die naar buiten
gericht zijn in de richting van het
voertuig
Objecten onder de bumper
Objecten dicht bij het voertuig
Personen in de buurt van het
voertuig (afhankelijk van het type
kleding)
Als er een beeld op het touchscreen
voor infotainment* wordt
weergegeven of er een pieptoon
klinkt, kan het zijn dat de sensor een
obstakel detecteert of wordt
gestoord. Als het probleem
aanhoudt, ga dan naar een door BYD
geautoriseerde dealer of garage
voor inspectie.
VOORZICHTIG
Om sensorstoringen te
voorkomen, niet afspoelen of
stoom op het sensorgebied
aanbrengen.
Systeem voor veilig
rijden
Voor een betere rijveiligheid werken de
volgende rijveiligheidssystemen
automatisch op basis van de
rijomstandigheden. Deze systemen
bieden echter alleen ondersteuning en
overmatig vertrouwen op deze
systemen wordt niet aanbevolen.
Intelligent
rembekrachtigingssysteem
Het intelligente
rembekrachtigingssysteem is een
geavanceerd ontkoppeld
elektrohydraulisch remsysteem met
een vacuümbekrachtiger, een
elektronische vacuümpomp en
antiblokkeer- en elektronische
stabiliteitsregelaar-functionaliteit. Het
systeem helpt bij het remmen van het
voertuig op basis van de eisen van de
bestuurder. Het biedt geavanceerde
controlefuncties zoals
antiblokkeersysteem (ABS),
elektronische remkrachtverdeling
152
(EBD), tractieregelingssysteem (TCS),
regeling voertuigdynamiek (VDC),
comfortparkeren (CST), hulp bij
stilstand
bergopwaarts/bergafwaarts (HHC),
hydraulische remhulp (HBA) en
beheerst vertragen voor parkeerrem
(CDP) om de stabiliteit en het comfort
van het voertuig te verbeteren, en om
de efficiëntie van het terugwinnen van
remenergie te verbeteren.
Regeling voertuigdynamiek (Vehicle
Dynamic Control, VDC)
Wanneer het voertuig tijdens het rijden
plotseling draait, bepaalt de regeling
voertuigdynamiek de intentie van de
bestuurder op basis van informatie
zoals de hoek van het stuurwiel en de
snelheid van het voertuig, en vergelijkt
het continu met de werkelijke toestand.
Als het voertuig van de normale
rijstrook afwijkt, corrigeert de regeling
voertuigdynamiek de situatie door de
remmen van de overeenkomstige
wielen in te schakelen om de
bestuurder te helpen het slippen onder
controle te houden en de
richtingsstabiliteit te behouden.
Tractieregelingssysteem (Traction
Control System, TCS)
Het tractieregelingssysteem voorkomt
dat de aandrijfwielen slippen tijdens
het accelereren door het
motorvermogen te verminderen en
oefent zo nodig remkrachten uit om te
voorkomen dat de aandrijfwielen
slippen. Het maakt het voertuig
gemakkelijk te starten met rijden,
accelereren en klimmen onder
ongunstige rijomstandigheden.
WAARSCHUWING
Het tractieregelingssysteem
werkt mogelijk niet effectief in de
volgende situaties:
WAARSCHUWING
Op gladde wegen, zelfs als het
tractieregelingssysteem goed
werkt, kan het mogelijk niet de
richting regelen en voldoen
aan de krachtvereisten.
Rijd niet in omstandigheden
waarin het voertuig zijn
stabiliteit en kracht kan
verliezen.
Hulp bij stilstand
bergopwaarts/bergafwaarts (Hill-
start Hold Control, HHC)
Nadat u het rempedaal heeft
losgelaten, handhaaft de hulp bij
stilstand bergopwaarts/bergafwaarts
de door u opgelegde remdruk
gedurende 1,5 seconde om
achterwaarts wegglijden van het
voertuig te voorkomen.
Hydraulische remhulp (hydraulic
brake assist, HBA)
Wanneer u het rempedaal snel indrukt,
detecteert de hydraulische remhulp dat
het voertuig in een noodsituatie
verkeert. Het verhoogt de remdruk snel
tot het maximum, zodat het
antiblokkeersysteem sneller kan
ingrijpen en de remafstand effectief
kan verkorten.
Beheerst vertragen voor parkeerrem
(Controlled Deceleration for Parking
brake, CDP)
Wanneer u de elektronische
parkeerrem inschakelt, begint de
beheerst vertragen voor parkeerrem-
functie te werken zodat het voertuig
met een constante vertraging remt (0,4
g als de elektronische parkeerrem is
ingeschakeld maar het rempedaal niet
is ingedrukt, en 0,8 g als de
elektronische parkeerrem is
153
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
ingeschakeld en het rempedaal is
ingedrukt) totdat het voertuig stopt. De
functie stopt met werken wanneer de
elektronische parkeerrem wordt
losgelaten.
Bedieningsinstructies voor de
elektronische stabiliteitsregelaar
Het intelligente
rembekrachtigingssysteem heeft de
volgende nieuwe functies in
vergelijking met het originele
elektronische stabiliteitsregelaar-
systeem:
Rembekrachtigingsmodus
De remhulpmodus wordt
gebruikt om het gevoel van het
rempedaal aan te passen. De
relatiecurve tussen de diepte van
het rempedaal en de vertraging
van het voertuig varieert in
verschillende modi, zodat de
bestuurder het pedaalgevoel van
zijn voorkeur kan kiezen.
Pas het gevoel van het rempedaal
aan in het touchscreen voor
infotainment Vehicle
Settings (Voertuiginstellingen)
Driving Comfort (Rijcomfort).
CST
Comfort parkeerfunctie: Wanneer
het voertuig vertraagt om te
stoppen in een niet-noodsituatie,
vermindert het geïntegreerde
remcontrolesysteem de stop-
instant veerhelling en impact
door de remdruk van de vier
remmen te regelen, waardoor de
bestuurder een soepel
stopgevoel krijgt.
Schakel deze functie in of uit in
het touchscreen voor
infotainment Vehicle
Settings (Voertuiginstellingen)
Driving Comfort (Rijcomfort).
Nadat de functie is geactiveerd,
kan de remafstand met 2-5 cm
toenemen. Vergroot de afstand
tot het voertuig of obstakel
dienovereenkomstig voordat u
uw voertuig stopt.
Remschijf drogen
Water op de remschijven verlengt
de remresponstijd. De
remschijfdroogfunctie verwijdert
vocht tijdens het rijden in natte
omgevingen. Dit wordt bereikt
door de rem bij lage druk te
activeren en de remblokken in
contact te houden met de
draaiende remschijven. Er wordt
dus vocht van de schijven
afgeveegd. Wanneer het systeem
regen of natte wegen detecteert,
veegt het de remschijf
herhaaldelijk met bepaalde
tussenpozen schoon.
Werking van de elektronische
stabiliteitsregelaar
Als er kans is op slippen of
terugglijden wanneer het
voertuig op een helling wegrijdt,
of als een van de aandrijfwielen
doordraait, knippert de indicator
voor de elektronische
stabiliteitsregelaar om aan te
geven dat de elektronische
stabiliteitsregelaar werkt.
Elektronische stabiliteitsregelaar
uitschakelen
Als het voertuig vast komt te
zitten in sneeuw of modder, kan
de elektronische
stabiliteitsregelaar het vermogen
van de motor naar de wielen
verminderen, waar het systeem
moet worden uitgeschakeld om
uit de problemen te komen.
Elektronische stabiliteitsregelaar
uitschakelen
154
Druk op de knop ESC OFF
(elektronische stabiliteitsregelaar
uitschakelen) of ga naar
touchscreen voor infotainment
ADAS (Geavanceerd
bestuurdersassistentiesysteem
)
Active safety (Actieve
beveiliging). De elektronische
stabiliteitsregelaar controleert
ook de bedrijfsstatus in realtime.
Als u de elektronische
stabiliteitsregelaar uitschakelt
terwijl het in werking is, voltooit
het de actieve interventiecontrole
in plaats van de het systeem
direct uit te schakelen. De
elektronische stabiliteitsregelaar
wordt pas uitgeschakeld nadat de
interventiecontrole is voltooid.
Sommige functies van het
elektronische stabiliteitsregelaar-
systeem kunnen opnieuw worden
ingeschakeld als u nogmaals op de
ESC OFF-schakelaar drukt of als de
voertuigsnelheid de drempel (80
km/h) overschrijdt. Om te
voorkomen dat de elektronische
stabiliteitsregelaar plotseling wordt
uitgeschakeld, kan de elektronische
stabiliteitsregelaar alleen opnieuw
worden geactiveerd als het zich niet
in een dynamische interventiestatus
van het voertuig bevindt.
Verkeerde werking ESC OFF-
schakelaar
De elektronische
stabiliteitsregelaar wordt als
verkeerd bediend beschouwd als
de ESC OFF-schakelaar langer dan
10 seconden wordt ingedrukt. In
dat geval blijven alle functies van
de elektronische
stabiliteitsregelaar normaal
werken.
De elektronische stabiliteitsregelaar
opnieuw starten nadat het voertuig
is uitgeschakeld
Wanneer het elektronische
stabiliteitsregelaar-systeem is
uitgeschakeld, start het voertuig
automatisch opnieuw op.
Start- en snelheidskoppeling van de
elektronische stabiliteitsregelaar
Als het elektronische
stabiliteitsregelaar-systeem
wordt uitgeschakeld en het
voertuig extreem onstabiel wordt
naarmate de snelheid toeneemt
en de drempel (80 km/h)
overschrijdt, start het
elektronische stabiliteitsregelaar-
systeem vanzelf op.
Met het elektronische
stabiliteitsregelaar-systeem
geactiveerd
Als de foutindicator van de
elektronische
stabiliteitsregelaar knippert, rijd
dan met extra zorg om
ongelukken te voorkomen. Wees
extra voorzichtig wanneer de
indicator knippert.
Met de elektronische
stabiliteitsregelaar uitgeschakeld
Wees voorzichtig wanneer de
elektronische stabiliteitsregelaar
is uitgeschakeld en rijd met
snelheden die geschikt zijn voor
wegomstandigheden. De
elektronische stabiliteitsregelaar
garandeert de stabiliteit van het
voertuig en de drijvende kracht
ervan. Schakel het apparaat nooit
uit, tenzij dit nodig is.
155
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
Banden vervangen
Zorg ervoor dat alle banden van
hetzelfde formaat, merk,
loopvlakpatroon en totale
belasting zijn. Zorg er bovendien
voor dat de banden tot de
aanbevolen druk worden
opgepompt.
Het antiblokkeersysteem en de
elektronische stabiliteitsregelaar
werken niet goed als het voertuig
is uitgerust met verschillende
banden.
Voor meer informatie over het
vervangen van banden of wielen
wordt aanbevolen contact op te
nemen met een erkende BYD-
dealer of -garage.
Omgaan met banden en vering
Het gebruik van een defecte band
of gewijzigde ophanging
beïnvloedt het systeem voor
veilig rijden en kan ertoe leiden
dat het systeem uitvalt.
Remmen ter voorkoming van
meerdere aanrijdingen (Multi-
collision braking)*
Als een ongeval activering van
airbags vereist, schakelt het voertuig
automatisch remmen in.
Snelheidsreductie, samen met
interventie door extra rijsystemen
(elektronische stabiliteitsregelaar en
antiblokkeersysteem), helpt het
voertuig om stabiliteit en rijpositie te
behouden.
Gevarenlichten en remlichten lichten
ook op om tegemoetkomend
verkeer te waarschuwen en verdere
aanrijdingen te voorkomen.
Om de reddingsdienst en het bergen
van voertuigen te ondersteunen,
worden de remmen losgelaten en
gaan de remlichten na het ongeval
uit.
De bestuurder kan het remmen ter
voorkoming van meerdere
botsingen* op elk moment
onderbreken door te accelereren of
te remmen.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Het hydraulisch systeem van het
antiblokkeersysteem heeft twee
gescheiden circuits die elk diagonaal
door het voertuig lopen (linker
voorwielrem verbonden met rechter
achterwielrem). Als één circuit
uitvalt, kunnen twee wielen nog
steeds worden afgeremd.
Het antiblokkeersysteem helpt de
stuurcontrole te behouden door te
voorkomen dat de wielen blokkeren
of slippen wanneer de rem plotseling
of op gladde wegen wordt
ingeschakeld.
Wanneer de voorwielen slippen, is er
geen stuurbediening, wat betekent
dat het voertuig nog steeds vooruit
beweegt, zelfs als het stuurwiel
wordt gedraaid. Het
antiblokkeersysteem helpt
blokkering te voorkomen en de
controle over het stuur te behouden,
aangezien de pulserende rem veel
sneller is dan menselijke reactie.
Pulseer nooit met het rempedaal,
anders kan het antiblokkeersysteem
defect raken. Bij het wegsturen van
gevaar moet er altijd een stevige en
156
constante druk op het rempedaal
worden gehouden om het
antiblokkeersysteem te laten
werken.
Als het antiblokkeersysteem werkt,
trilt het rempedaal, wat geluid kan
veroorzaken. Dit komt omdat het
antiblokkeersysteem de rem snel
pulseert, wat normaal is.
Elektronische remkrachtverdeling
(Electronic Brake Force Distribution,
EBD)
De elektronische remkrachtverdeling
is een hulpfunctie van het
antiblokkeersysteem. Voordat het
antiblokkeersysteem ingrijpt en de
slipsnelheid van het achterwiel hoog
is, past het antiblokkeersysteem de
remdruk van het achterwiel aan voor
een soepelere en meer ideale
remkrachtverdeling.
WAARSCHUWING
Het antiblokkeersysteem kan niet
effectief werken onder de
volgende omstandigheden:
Er worden banden gebruikt
met onvoldoende grip
(bijvoorbeeld overmatig
versleten banden op
besneeuwde wegen).
Het voertuig slipt bij het rijden
met hoge snelheid op gladde
wegen.
Het antiblokkeersysteem is niet
ontworpen om de remweg van
het voertuig te verkorten. Houd
altijd een veilige afstand tot het
voertuig voor u:
Op modderige, zanderige of
besneeuwde wegen.
Op wegen met kuilen of
oneffen wegen.
WAARSCHUWING
Op hobbelige wegen.
VOORZICHTIG
Als het waarschuwingslampje
voor een ABS-fout nog brandt
terwijl het waarschuwingslampje
van het remsysteem brandt,
parkeer het voertuig dan
onmiddellijk op een veilige
plaats. Het wordt aanbevolen om
contact op te nemen met een
door BYD erkende dealer of
garage.
In dit geval, als de remmen
worden geactiveerd, zal het
antiblokkeersysteem niet werken
en zal het voertuig extreem
instabiel worden.
Het antiblokkeersysteem
vermindert niet de tijd en afstand
die nodig zijn om het voertuig te
stoppen. Dit systeem helpt u
alleen bij het sturen tijdens het
remmen. Houd altijd een veilige
afstand tot andere voertuigen.
Het antiblokkeersysteem kan
slippen veroorzaakt door
plotselinge
richtingsveranderingen niet
voorkomen, zoals proberen een
scherpe bocht te maken of
plotseling van rijstrook te
veranderen. Rijd altijd voorzichtig
op een veilige snelheid, ongeacht
de weg- en
weersomstandigheden.
Het antiblokkeersysteem
voorkomt ook geen afname van
de stabiliteit. Bij het remmen in
een noodgeval moet de
besturing matig zijn. Een grote of
scherpe bocht tijdens het rijden
157
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
VOORZICHTIG
kan ertoe leiden dat het voertuig
uitwijkt naar tegemoetkomend
verkeer of van de weg raakt.
Bij het rijden op een zachte of
oneffen ondergrond (zoals grind
of sneeuw) kan een voertuig met
ABS een langere remweg nodig
hebben dan een voertuig zonder
ABS. In dergelijke gevallen moet
u vertragen en een grote afstand
houden tot andere voertuigen.
Andere
hoofdfuncties
Achteruitkijkspiegel
interieur
Handmatige anti-schitteringsfunctie
De achteruitkijkspiegel in het voertuig
kan in twee standen worden ingesteld,
geschikt voor respectievelijk dag en
nacht. De nachtelijke positie vermindert
schittering van voertuigen achter u.
Rijden overdag: draai de
bedieningshendel in stand ,
waarin het zicht in de binnenspiegel
het duidelijkst is.
Rijen in de nacht: draai de
bedieningshendel in stand ,
waardoor de hinder van koplampen
van achteropkomende voertuigen 's
nachts wordt verminderd. Houd er
rekening mee dat deze vermindering
van het verblinden ook de
helderheid van het zicht naar
achteren vermindert.
Achteruitkijkspiegel handmatig
aanpassen
Beweeg de achteruitkijkspiegel
omhoog of omlaag, naar links of naar
rechts naar een geschikte positie.
WAARSCHUWING
Verstel de binnenspiegel niet
tijdens het rijden, aangezien dit
de controle over het voertuig kan
belemmeren, wat kan leiden tot
persoonlijk letsel of overlijden
door ongevallen.
Hang geen zware voorwerpen
aan de binnenspiegel en beweeg
de spiegel niet met veel kracht.
Bij het handmatig verstellen van
de achteruitkijkspiegel mag u de
vastzittende spiegel niet met
kracht verstellen om te
voorkomen dat de spiegel eraf
valt.
Zijspiegels
Schakelaars zijspiegels
158
Gebruik de bijbehorende schakelaars
om de zijspiegels af te stellen om de
zijkanten van het voertuig te zien.
Selectieknoppen voor zijspiegels
Verstelling linkerspiegel
Verstelling rechterspiegel
Instelknoppen voor de zijspiegel
Druk op deze knop om de zijspiegel in
de juiste stand te zetten.
HERINNERING
Als de zijspiegels bevroren raken,
gebruik dan de controller niet en
schraap niet over het oppervlak.
Er moet een ontdooispray
worden gebruikt.
Inklappen van de zijspiegels
Schakel de functie voor automatisch
inklappen van de zijspiegel in of uit in
het touchscreen voor infotainment
External Mirrors (Externe
spiegels).
Druk op de knop om de
zijspiegels elektrisch in te klappen.
Druk nogmaals op de knop om de
spiegels uit te klappen.
Beide zijspiegels klappen
automatisch in wanneer de
antidiefstalfunctie is ingeschakeld en
klappen automatisch uit wanneer de
antidiefstalfunctie is uitgeschakeld.
Wissers
Wisserbladen vervangen
Controleer de ruitenwisserbladen voor
en achter minstens om de zes maanden
of 10.000 km op scheuren of
gedeeltelijke verharding. Vervang de
ruitenwisserbladen wanneer nodig.
Anders krijgt de voorruit strepen of
blijft deze vies na het wissen.
Configuratie 1
1. Trek de ruitenwisserarm aan de
bestuurderszijde omhoog en
vervolgens de andere aan de
passagierszijde.
2. Druk op de
wisservergrendelingsknop.
3. Houd het wisserblad vast en trek het
naar buiten in de aangegeven
richting.
159
04
GEBRUIKEN EN RIJDEN
4. Volg bij het installeren van een
nieuw wisserblad de omgekeerde
procedure.
Configuratie 2
1. Trek de ruitenwisserarm aan de
bestuurderszijde omhoog en
vervolgens de andere aan de
passagierszijde.
2. Zet het achterste wisserblad in de
stand zoals afgebeeld.
3. Druk op de vergrendelknop, duw het
blad in de richting van de pijl totdat
het volledig loskomt van de haak en
draai het om het eruit te halen.
4. Volg bij het installeren van een nieuw
wisserblad de omgekeerde
procedure.
VOORZICHTIG
Ga voorzichtig om met de
wisserbladen. Duw niet op de
wisserarm om het wisserblad
recht op de voorruit te laten slaan.
Buig het wisserblad niet en
belemmer het wisserblad niet
VOORZICHTIG
wanneer het wisserblad in
werking is.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen voor
noodgevallen of gebieden waar ze
wettelijk zijn toegestaan.
Sneeuwkettingen moeten op de
voorwielen worden geïnstalleerd.
Wees voorzichtig bij het besturen
van het voertuig met
sneeuwkettingen op met sneeuw
bedekte wegen. Gebruik dunne
sneeuwkettingen. Sommige
sneeuwkettingen kunnen banden,
wielen, ophangingen en de
carrosserie van het voertuig
beschadigen. De aanbevolen
sneeuwkettingen zijn niet groter dan
6 mm in dikte of diameter, zodat er
voldoende ruimte is tussen de
banden en andere onderdelen in de
wielkas.
Lees de montagetekeningen van de
onderdelen en andere instructies
van de fabrikant van de
sneeuwkettingen zorgvuldig door.
Raadpleeg een erkende BYD-dealer
of -garage waar uw voertuig is
gekocht voordat u sneeuwkettingen
koopt en installeert.
Nadat sneeuwkettingen zijn
geïnstalleerd, moet u ervoor zorgen
dat u met een snelheid van minder
dan 30 km/u op met sneeuw bedekte
wegen rijdt.
Om slijtage van banden en
sneeuwkettingen tot een minimum
te beperken, mag u niet met
sneeuwkettingen op wegen zonder
sneeuw rijden.
160
HERINNERING
De rijsnelheid mag niet hoger zijn
dan 30 km/h of de laagste
snelheidslimiet die is opgegeven
door de fabrikant van de
sneeuwkettingen.
Rijd voorzichtig en let op hobbels,
kuilen en scherpe bochten
waardoor het voertuig kan
stuiteren.
Vermijd bij voertuigen met
sneeuwkettingen scherpe
bochten of remmen met
vergrendelde wielen en vertraag
het voertuig voordat u een bocht
ingaat om ongelukken als gevolg
van verlies van controle te
voorkomen.
Als u een abnormaal geluid hoort
van de sneeuwketting, betekent
dit dat de ketting in contact kan
komen met
voertuigcomponenten zoals
ophanging, carrosserie of
remleidingen. Stop in dit geval
het voertuig onmiddellijk voor
inspectie.
05
APPARATEN IN
HET VOERTUIG
Airco-systeem ................................... 162
Opbergvakken .................................. 166
Overige uitrusting ............................ 169
Infotainment-systeem ..................... 174
162
Airco-systeem
Airco
Automatisch
Voorruitontdooier
Airco AAN/UIT
HERINNERING
Activering airco op afstand:
U kunt de airco inschakelen
met behulp van de smartkey
of de BYD Cloud Service-app
om van tevoren een
comfortabele omgeving in het
voertuig te creëren.
163
05
APPARATEN IN HET VOERTUIG
1 Instelling van de airco 9
Ontdooier voor achterruit en
zijspiegels
2 Stoelverwarming 10 Circulatiemodus
3 Bedieningsinterface van de airco 11 Ventilator
4 Airco aan/uit 12 Temperatuurregeling bestuurder
5 Automatische modus
13 Temperatuurregeling passagier
voorin
6 Koeling
7 Max. koeling 14 Luchtverdeling
8 Voorruitontdooier 15 Afstelling ventilatorsnelheid
Automatische modus
Tik op deze knop om de
compressorstatus, ventilatorsnelheid
en luchtuitlaatmodus automatisch
aan te passen. De knopindicator (op
het schakelbedieningspaneel) licht
op.
Wanneer de ventilatorsnelheid,
luchtuitlaatmodus of
compressorstatus is ingesteld, wordt
de volautomatische regelmodus
gedeactiveerd, maar andere functies
blijven in de automatische modus.
Airco aan/uit
Wanneer de airco aanstaat, drukt u
op deze knop om de airco uit te
schakelen.
Wanneer de airco is uitgeschakeld,
drukt u op deze knop om de airco in
te schakelen.
Regeling ventilatorsnelheid
Tik op de gekozen stand. Hoe meer
balken oplichten, hoe sneller de
ventilatorsnelheid.
Voorruitontdooier
Tik op deze knop om naar de
ontdooimodus voor de voorruit te
gaan, waarbij lucht naar de voorruit
en zijruiten wordt verspreid. Tik
nogmaals op deze knop om deze
modus te verlaten.
Als u op deze knop tikt, wordt het
ontdooien en ontwasemen van de
voorruit geactiveerd en wordt de
airco ingeschakeld.
Temperatuurregeling
Om de temperatuur te
verhogen/verlagen, tikt u op de pijl
omhoog/omlaag op het scherm, of
raakt u het
temperatuurweergavegebied aan en
veegt u vervolgens naar
beneden/omhoog.
“Lo” of “Hi” (Laag of hoog) wordt
weergegeven wanneer de
temperatuur is ingesteld op de
laagste of hoogste stand.
Max. koeling
Tik op deze knop om de maximale
koelregeling te activeren. De
temperatuur is ingesteld op “LO”
(Laag), de ventilatorsnelheid is
ingesteld op het maximum, de
recirculatiemodus is geactiveerd en
de lucht blaast op gezichtsniveau.
164
Tik nogmaals op deze knop om af te
sluiten.
Koeling
Tik op deze knop om de airco in te
schakelen. Het pictogram licht op en
de koeling begint. Tik nogmaals op
deze knop om de airco uit te
schakelen. Het pictogram gaat uit.
Circulatiemodus
Tik op deze knop om over te
schakelen naar de
recirculatiemodus. Tik er nogmaals
op om over te schakelen naar de
frisseluchtmodus.
Wanneer de functie “automatische
recirculatie bij parkeren” is
ingeschakeld, wordt de
recirculatiemodus automatisch
ingeschakeld nadat u naar “P”
schakelt om de luchtkwaliteit in het
voertuig te waarborgen en te
voorkomen dat de uitlaatgassen het
voertuig binnendringen.
Achterruitontdooier
Tik op deze knop om de achterruit
en de zijspiegels op te warmen en te
ontdooien. De functie wordt
automatisch gedeactiveerd na 15
minuten inactiviteit van de
bijbehorende knop. Tik nogmaals op
deze knop om de functie uit te
schakelen.
Deze functie is niet bedoeld voor het
drogen van regendruppels of het
smelten van sneeuw.
WAARSCHUWING
Raak de zijspiegels niet aan
wanneer de achterruitontdooier
is geactiveerd, omdat hun
oppervlakken heet zullen zijn.
VOORZICHTIG
Let er bij het reinigen van de
binnenkant van de achterruit op
dat u geen krassen maakt op of
schade toebrengt aan
verwarmingsdraden of
connectoren.
Om te voorkomen dat de
laagspanningsaccu ontlaadt,
schakelt u de achterruitontdooier
uit wanneer de motor draait.
Ventilator
Tik op deze knop om de
aircoventilatieregeling te activeren.
De uitgeblazen lucht is natuurlijke
lucht.
Tik nogmaals op deze knop om de
aircoventilatie te deactiveren en naar
de AUTO-modus te gaan.
Luchtverdeling
Tik op een pictogram op het
touchscreen voor infotainment om
de bijbehorende
luchtverdelingsmodus te selecteren.
U kunt meerdere standen (maximaal
drie) tegelijkertijd inschakelen met
behulp van het touchscreen.
1. De lucht stroomt naar het gezicht.
2. De lucht stroomt naar de voorruit
en zijramen.
3. De lucht stroomt naar de voeten.
165
05
APPARATEN IN HET VOERTUIG
Voorzorgsmaatregelen voor gebruik
Om het interieur snel af te koelen na
langdurige blootstelling aan zonlicht,
rijdt u een paar minuten met de
ramen open om warme lucht af te
voeren en de koeling van de
airconditioning te versnellen.
Om de koeling te versnellen, stelt u
de temperatuur in op “Lo” (Laag) en
gebruikt u de recirculatiemodus
enkele minuten.
Zorg ervoor dat het
luchtinlaatrooster voor de voorruit
niet geblokkeerd is (bijvoorbeeld
door bladeren of sneeuw).
Vermijd het blazen van koele lucht
op de voorruit bij vochtig weer. Het
temperatuurverschil binnen en
buiten kan leiden tot beslaan van de
voorruit.
Houd de ruimte onder de
voorstoelen vrij om de luchtcirculatie
te verbeteren.
Laat bij koud weer de ventilator één
minuut op hoge snelheid draaien om
sneeuw of vocht uit de inlaatopening
te verwijderen en beslaan te
verminderen.
Gebruik de recirculatiemodus voor
een paar minuten voor snelle
opwarming bij koud weer en schakel
over naar de frisseluchtmodus om
beslaan te voorkomen nadat de
cabine is opgewarmd.
Sluit alle ramen in stoffige of
winderige rijomstandigheden,
schakel de recirculatiemodus in en
schakel de airco in.
Druk in de verwarmingsmodus op de
bedieningsknop van de compressor
om de knop te laten oplichten (de
compressor aanzetten), wat de
vochtigheid van de luchtstroom kan
verminderen.
In de ventilatiemodus zuigt het
systeem de natuurlijke wind van
buitenaf aan. Dit is geschikt voor de
lente en herfst.
HERINNERING
Aircogeur:
Het is normaal dat er een
vochtige en schimmelachtige
geur ontstaat net nadat de
airco is ingeschakeld. Tijdens
de werking van de auto-airco
blijft er vaak condensatie
achter in de verdamper en de
natte verdamper kan
gemakkelijk ongefilterd
lichaamszweet, rook, enz. in
het voertuig absorberen.
Condensatie die niet droog
wordt geblazen maakt het
donkere en vochtige
verdamperoppervlak gevoelig
voor schimmel, wat zeer
waarschijnlijk onaangename
geuren veroorzaakt door
langdurige fermentatie.
Zo voorkomt u aircogeuren:
Schakel de airco uit en
ventileer met natuurlijke lucht
voordat u parkeert om de lucht
in het voertuig relatief droog te
houden.
Inspecteer, reinig of vervang
het filter regelmatig.
166
HERINNERING
Probeer de cabine schoon en
fris te houden.
Als de geur aanhoudt nadat
geurpreventiemethoden zijn
gebruikt, wordt aanbevolen om
contact op te nemen met een
erkende BYD-dealer of -garage
voor reparatie.
Om geuren van de airco te
verminderen, kan de aircoblazer,
als deze al is ingeschakeld, nog
een tijdje blijven werken nadat het
voertuig is uitgeschakeld en
vergrendeld. Dat komt omdat het
gecondenseerde water op het
oppervlak van de verdamper
moet worden gedroogd om
schimmelfermentatie te
voorkomen. Het is normaal dat de
aircoblazer automatisch start
wanneer u het voertuig
vergrendelt. U hoeft zich er geen
zorgen over te maken.
Ventilatieopeningen
Gebruik de afstelknop om de
ventilatorsnelheid of de hoek van de
luchtuitlaat aan te passen. Verplaats de
instelknop naar hun uiterste stand om
de luchtuitlaat te sluiten.
Opbergvakken
Deurbakken
Elke deur heeft een deurvak voor het
opbergen van drankflessen of kleine
artikelen.
Factuurvak
Het bevindt zich op het dashboard
aan de bestuurderszijde en wordt
gebruikt om facturen, visitekaartjes
en soortgelijke voorwerpen in op te
bergen.
Centraal
opslagcompartiment in
dashboard
Deze bevindt zich in het midden van
het dashboard.
167
05
APPARATEN IN HET VOERTUIG
Handschoenenvak
Trek aan de handgreep om het
handschoenenvak te openen.
Duw het deksel omhoog om het te
sluiten.
HERINNERING
Houd het handschoenenvak
tijdens het rijden gesloten om het
risico op letsel bij een ongeval of
noodstop te verkleinen.
Opbergvak
middenconsole
Bevindt zich onder het centrale
opbergvak van het dashboard en
voor de middenconsole. Open het
deksel om de ruimte te gebruiken.
Onder de middenconsole.
Achter de middenconsole.
Bekerhouder
Bekerhouder voorstoelen
De bekerhouder voorin bevindt zich in
het vak in de middenconsole.
168
VOORZICHTIG
Start of rem het voertuig niet
plotseling wanneer de
bekerhouders worden gebruikt
om morsen of brandwonden te
voorkomen.
Plaats geen geopende beker of
niet goed dichtgedraaide
drankfles in de bekerhouder, om
te voorkomen dat er vloeistof
wordt gemorst tijdens het rijden
of het openen of sluiten van een
portier.
Om veilig te kunnen rijden, is het
de bestuurder ten strengste
verboden om tijdens het rijden de
beker uit de bekerhouder te halen
of in de bekerhouder te plaatsen.
Bekerhouder achterbank
Draai de armsteun van de achterbank
naar beneden om de bekerhouder te
gebruiken.
VOORZICHTIG
Wanneer u de bekerhouder
gebruikt, mag u de auto niet
plotseling starten of afremmen
om te voorkomen dat er vloeistof
wordt gemorst en u of andere
passagiers hierdoor verbranden.
Plaats geen geopende beker of
niet goed dichtgedraaide
drankfles in de bekerhouder, om
te voorkomen dat er vloeistof
wordt gemorst bij het openen en
sluiten van de portieren en tijdens
het rijden.
Om veilig te kunnen rijden, is het
de bestuurder ten strengste
verboden om tijdens het rijden de
beker uit de bekerhouder te halen
of in de bekerhouder te plaatsen.
Brilhouder*
Trek de brilhouder naar beneden om
de bril op te bergen.
Zak aan rugleuning
Er zijn rugleuningzakken aan de
achterkant van de voorstoelen voor
het opbergen van tijdschriften,
kranten of soortgelijke voorwerpen.
169
05
APPARATEN IN HET VOERTUIG
Overige uitrusting
Zonneklep
Zonneklep
Make-upspiegel
Om zonlicht van voren tegen te
houden, trekt u de zonneklep naar
beneden.
Om zijdelings zonlicht tegen te
houden, trekt u de zonneklep uit de
vaste steun en draait u de zonneklep
naar de zijruit.
Op de zonnekleppen van de
bestuurder en passagier voorin zijn
make-upspiegels gemonteerd. Om
bij de make-upspiegel te komen,
trekt u de zonneklep naar beneden
en klapt u de spiegelklep open. Het
indicatielampje van de make-
upspiegel gaat branden. Het
indicatielampje gaat uit wanneer u
de spiegelklep sluit of de
zonneklep dichtklapt.
HERINNERING
Correct gebruik van de zonneklep
verbetert de rijveiligheid en het
rijcomfort.
Steungrepen
Trek de steungreep omlaag voor
gebruik. De hendel keert terug naar
zijn oorspronkelijke positie wanneer
deze wordt losgelaten.
VOORZICHTIG
Hang geen zware voorwerpen aan
de steungrepen.
USB-poorten
Voorin
USB-oplaadpoort
USB-datatransmissiepoort
170
Achterin
SD-kaartsleuf*
Boven het opbergvak in de
middenconsole Voor dit
infotainmentsysteem kunnen TF-
kaarten (ook wel Micro-SD-kaarten
genoemd), tot 128 GB en minimaal
Class 10 en FAT32), worden gebruikt
om gegevens zoals video's en liedjes uit
te lezen.
VOORZICHTIG
Incompatibele kaarten worden
mogelijk niet herkend of gelezen
door het infotainmentsysteem.
Plaats de kaart correct.
12V hulpvoeding
Het wordt gebruikt voor accessoires
met een werkspanning van 12V DC
en een werkstroom van niet meer
dan 10A.
De 12V hulpvoeding is alleen
beschikbaar als het contact is
ingeschakeld. Til het klepje op om
het te gebruiken.
VOORZICHTIG
Om te voorkomen dat zekeringen
doorbranden, mag het
stroomverbruik niet hoger zijn dan
12V/120W van de totale
voertuigbelasting.
Om te voorkomen dat de
laagspanningsaccu leegraakt, mag
de 12V hulpvoeding niet gedurende
lange tijd worden gebruikt wanneer
de aandrijfmotor niet draait.
Als de 12V hulpvoeding niet in
gebruik is, sluit u het klepje. Steek
geen ander voorwerp dan een
geschikte stekker in het 12V
laadpunt en laat geen vloeistof in
het laadpunt komen, omdat dit kan
leiden tot elektrische storingen.
Draadloze
telefoonoplader*
De oplader laadt telefoons op zonder
kabelaansluiting via
elektromagnetische inductiegolf.
Schuif het snelmenu op het
infotainmentsysteem omlaag om het
pictogram voor draadloos opladen te
laten oplichten.
171
05
APPARATEN IN HET VOERTUIG
Plaats na het starten van het
voertuig een smartphonescherm in
het gebied voor draadloos opladen
om de draadloze oplader te
activeren.
De draadloze oplader uitschakelen:
Schuif op het touchscreen voor
infotainment het snelmenu naar
beneden en tik op het pictogram
voor draadloos opladen. Het
indicatielampje gaat uit en de
draadloze oplaadfunctie is
uitgeschakeld.
De draadloze oplader werkt alleen
met Qi-gecertificeerde telefoons.
Plaats kaarten met chips, zoals
bankkaarten, niet tussen het
telefoonhoesje en de telefoon tijdens
het opladen om te voorkomen dat ze
verbranden.
VOORZICHTIG
Zorg ervoor dat je smartkey zich
op meer dan 25 cm afstand van de
draadloze oplader bevindt
wanneer het draadloze
opladersysteem actief is.
Plaats geen munten, metalen
sleutels, metalen ringen of andere
voorwerpen die metaal bevatten
in het gebied van de draadloze
oplader samen met de telefoon
om storingen of zelfs ongelukken
te voorkomen.
Plaats er geen zware voorwerpen
op om schade aan het
VOORZICHTIG
laadgedeelte te voorkomen. Als
het draadloze opladersysteem van
de telefoon defect is en niet goed
werkt, wordt aanbevolen om
contact op te nemen met een
erkende BYD-dealer of -garage.
BYD aanvaardt geen enkele
verantwoordelijkheid voor
problemen die worden
veroorzaakt door foutief gebruik.
Als het product wordt
gedemonteerd of gewijzigd, wordt
de gratis garantie beëindigd.
Laat om veiligheidsredenen geen
onbeheerde telefoon achter die in
het voertuig wordt opgeladen.
Om veiligheidsredenen dient u
tijdens het rijden de oplaadstatus
van de telefoon niet te
controleren.
Als tijdens het opladen een
metalen voorwerp wordt
gevonden tussen het apparaat en
het rubberen kussentje van de
oplader, verwijder het metalen
voorwerp dan niet met blote
handen om brandwonden te
voorkomen.
Het midden van de telefoonspoel
moet worden uitgelijnd met het
midden van de draadloze oplader
(aangegeven met tekst in het
laadgebied), anders kan het
opladen mislukken.
Voorkom dat vloeistof in contact
komt met het laadgebied. De
draadloze oplader werkt niet goed
als er water in de draadloze
oplader komt via de opening rond
de rubberen mat.
Het opladen kan stoppen bij hoge
temperaturen en wordt hervat
zodra de temperatuur daalt.
172
VOORZICHTIG
BYD doet geen toezeggingen voor
problemen die worden
veroorzaakt door externe
draadloze oplaadspoelen. Wees
voorzichtig met het gebruik.
HERINNERING
Er kan slechts één telefoon tegelijk
worden opgeladen.
Een telefoonhoesje dat te dik is,
kan het opladen verhinderen.
Op hobbelige wegen kan het
opladen van de draadloze telefoon
met tussenpozen stoppen en
vervolgens hervatten.
Probeer ervoor te zorgen dat het
oppervlak waarop een mobiele
telefoon wordt geplaatst parallel
is aan de laadmodule. Als de
telefoon uit het gebied van de
draadloze oplader komt en stopt
met opladen, plaats de telefoon
dan terug.
Als de telefoon niet goed kan
worden opgeladen, zorg er dan
voor dat er zich geen vreemde
voorwerpen in het gebied van de
draadloze oplader bevinden, of
wacht tot het gebied van de
draadloze oplader is afgekoeld
voordat u het opnieuw probeert.
Als het nog steeds onmogelijk is
om de telefoon op te laden, neem
dan contact op met een erkende
BYD-dealer of -garage.
Als de telefoon na het
uitschakelen nog steeds wordt
opgeladen en het
bestuurdersportier wordt
geopend, geeft het
instrumentenpaneel een
alarmsignaal en wordt gedurende
HERINNERING
vijf seconden het bericht “Please
take your cell phone with you”
(Neem alstublieft uw mobiele
telefoon mee) weergegeven.
Vrachtafdekking
De vrachtafdekking wordt gebruikt
voor privacy en bescherming tegen
direct zonlicht.
Klik de twee gegroefde
zijkanten van de vrachtafdekking
aan beide kanten in de daarvoor
bestemde openingen in de C-pijler
en bevestig vervolgens het trekkoord
van de hoes .
Doe het omgekeerde om de
afdekking te verwijderen.
WAARSCHUWING
Zorg er bij het installeren van de
vrachtafdekking voor dat deze
stevig is geïnstalleerd.
Plaats geen voorwerpen op de
vrachtafdekking.
Laat een kind nooit op de
vrachtafdekking klimmen, anders
kan schade aan de vrachtafdekking
optreden of kan het kind letsel
oplopen of zelfs overlijden.
173
05
APPARATEN IN HET VOERTUIG
Haak
De haak kan 180° worden gedraaid.
Hang alleen voorwerpen van minder
dan 3 kg aan de haak.
VOORZICHTIG
Hang geen zware voorwerpen aan
de haak om schade aan de haak te
voorkomen.
Raambreker
Bij het opbergvak onder het
middenconsolevakje is een raambreker
geplaatst. Als hulpinstrument voor
noodevacuatie is het ontworpen om
door een raamglas te breken voor een
gemakkelijkere ontsnapping in een
noodsituatie, zoals brand of
onderdompeling.
Een raam breken
1. Bepaal welk raam u moet breken.
Omdat er op voorruiten een
speciale schokbestendige laag zit,
kiest u voor een zijruit, die is
makkelijker kapot te krijgen.
Zorg ervoor dat u op de hoek van
het raam slaat om de tijd voor het
breken te minimaliseren.
2. Breek het glas.
Richt de raambreker op de hoek
van het raam en druk hard op de
onderkant. Als het glas niet
beschadigd is, blijf dan op
dezelfde plek drukken totdat het
glas gebroken is.
3. Verwijder het gebroken glas.
Het glas valt er mogelijk niet
helemaal uit nadat het is
gebroken. Klop het eruit met de
raambreker.
Als het glas een film heeft, schop
er dan doorheen.
4. Ontsnap uit het voertuig.
Wanneer er voldoende ruimte is
om te ontsnappen, verlaat u
onmiddellijk het voertuig en
brengt u zich in veiligheid.
De raambreker gebruiken
1. Verwijder de bescherming van de
raambreker .
2. Lijn het bovenkant van de
raambreker uit met een hoek van
het zijraam.
3. Druk op het uiteinde van de
raambreker.
174
HERINNERING
De raambreker is alleen voor
gebruik in noodgevallen. Verwijder
het in andere gevallen nooit om
verlies te voorkomen.
Vermijd glassnijwonden bij het
breken van het raam.
Infotainment-
systeem
Touchscreen voor
infotainment
Wanneer het contact is ingeschakeld,
wordt het beginscherm gedurende
enkele seconden weergegeven en
begint het infotainmentsysteem te
werken. Om infotainmentfuncties zoals
apps en internetoproepen beter te
ervaren, moet het systeem na
netwerkverbinding worden gebruikt.
Touchscreen voor infotainment
Scroll-knop
Wanneer het infotainmentsysteem al
is gestart, drukt u op de knop om de
audio uit te schakelen, druk een
tweede keer om de audio in te
schakelen. Houd de knop drie
seconden ingedrukt om het
infotainmentsysteem opnieuw op te
starten.
Scroll omhoog om het volume hoger
te zetten of omlaag om het volume
lager te zetten. Volume varieert van
0 tot 39. Er wordt een
demppictogram weergegeven
wanneer het volume 0 is.
WAARSCHUWING
Gebruik geen krachtige
omvormer in het voertuig, omdat
dit het infotainmentsysteem kan
beschadigen.
Formatteer of root het apparaat
niet zonder toestemming, anders
zal het infotainmentsysteem of
het voertuig defect raken.
Voor de rijveiligheid wordt het
gebruik van landschapsweergave
aanbevolen tijdens het rijden.
VOORZICHTIG
Om schade aan het touchscreen
te voorkomen:
Raak het scherm voorzichtig
aan. Als er geen reactie is,
verwijder dan uw vinger van
175
05
APPARATEN IN HET VOERTUIG
VOORZICHTIG
het scherm en raak het
opnieuw aan.
Reinig het scherm met een
zachte, vochtige doek. Gebruik
geen reinigingsproducten.
Het touchscreen gebruiken
Wanneer de
schermtemperatuur laag is,
kan het weergegeven beeld
donkerder zijn of kan het
systeem iets langzamer
werken dan normaal.
Het scherm kan donker of
moeilijk te zien zijn wanneer u
een zonnebril draagt. Verander
in dat geval de kijkhoek of zet
de zonnebril af.
De touchscreen-knoppen die
grijs worden weergegeven,
kunnen niet worden bediend.
De hier getoonde touchscreen-
interface is alleen ter referentie.
Widgets
Wanneer het infotainmentsysteem
wordt gestart, wordt het
widgetscherm automatisch
weergegeven, voornamelijk met de
bovenste statusbalk,
voertuiginstellingen, airco,
navigatiebalk en widgetvenster.
Zoals afgebeeld:
Het widgetscherm bevat drie kleine
aanpasbare vensters:
1. Een widget toevoegen: Houd het
widgetpictogram dat u wilt
vervangen ingedrukt om het
bewerkbaar te maken. Het
widgetpictogram dat u kunt
toevoegen, wordt onderaan het
scherm weergegeven. Sleep het
gewenste widgetpictogram naar de
gewenste positie en laat het los.
2. Een widget verwijderen: Tik op het
widgetpictogram dat u wilt
verwijderen en houd het vast, sleep
het naar het verwijderpictogram
bovenaan de pagina en laat het
vervolgens los.
3. Widgetpositie wijzigen: Houd een
widgetpictogram ingedrukt, sleep
het naar de positie van een andere
widget en laat het vervolgens los.
Snelkoppeling: Schuif de bovenste
statusbalk omlaag. Het
snelkoppelingsscherm wordt
weergegeven, inclusief
snelkoppelingen naar WiFi, Mobiele
data, Bluetooth, Dempen, Hotspot, Sc
reenshot, Externe
locatie, Helderheid en andere
voertuigbedieningen.
Taalinstelling
Wanneer het voertuig is
ingeschakeld, stelt u de taal in op
Vereenvoudigd Chinees of Engels in
het touchscreen voor infotainment
System Settings
(Systeeminstellingen) More
(Meer) Language (Taal).
176
BYD Assistant
BYD Assistant is een intelligente
spraakassistent die reageert op uw
spraakopdrachten, zoals het aanvragen
van navigatie, het afspelen van
muziek/radio/DAB, bellen en het
bedienen van apparaten in het
voertuig.
BYD Assistent wakker maken:
Druk op het stuurwiel op
de knop .
Tik op het touchscreen voor
infotainment op .
Het ontwaak-woord: “Hi, BYD.”
Uw spraakinstructie kan na het
ontwaken worden herkend.
Geef eventuele instructies.
Voorbeelden zijn: “Go home”
(shortcut locaties ingesteld), “Play
music”, “Make a
call” (contactgegevens en
Bluetooth-connectie zijn vereist),
“Set the temperature to 23°C”, of
“Turn on the seat ventilation for
the driver”. BYD Assistant voert
vervolgens de herkende
instructie uit.
06
ONDERHOUD
Onderhouds-informatie .................. 178
Regelmatig onderhoud ................... 182
Zelfonderhoud ................................. 187
178
Onderhouds-
informatie
Onderhoudscyclus en
items
Onderhoudsplan
Het onderhoudsplan is ontworpen
om stabiel rijden, het verminderen
van storingen, veilig en voordelig
rijden te garanderen.
Bestuurders kunnen het
onderhoudsplan raadplegen voor
geplande onderhoudsintervallen,
afhankelijk van de kilometerstand of
het tijdsinterval, afhankelijk van wat
zich het eerst voordoet.
Voor achterstallige onderhoudsitems
moet hetzelfde tijdsinterval worden
gebruikt voor onderhoud.
Rubberen slangen (voor systemen
zoals airco-, verwarmings- en
remsystemen) moeten worden
gecontroleerd door professionele
technici volgens het
onderhoudsschema.
Dit zijn bijzonder belangrijke
onderhoudsitems waarvan de
onderhoudsintervallen in het
onderhoudsschema worden
vastgelegd. Slangen met enige
slijtage of schade moeten
onmiddellijk worden vervangen.
Het onderhoudsschema vermeldt
alle onderhoudsitems die nodig zijn
om het voertuig te allen tijde in
optimale staat te houden.
Het wordt aanbevolen om het
onderhoud uit te voeren in
overeenstemming met de normen
en specificaties van BYD Auto
Industry Co., Ltd. en door een
plaatselijke erkende BYD-dealer of -
garage.
Het onderhoudsschema vermeldt de
onderhoudspunten en reistijd of
afstand op basis van de
veronderstelling dat het voertuig
wordt gebruikt als een normaal
vervoermiddel om passagiers en
goederen te vervoeren die de
laadlimiet van het voertuig niet
overschrijden.
VOORZICHTIG
Voer regelmatig onderhoud aan
het voertuig uit volgens de
vereisten in de BYD Auto
“Garantie- en
onderhoudshandleiding”.
Vereisten van onderhoudsschema
Het voertuig moet worden
onderhouden volgens het reguliere
onderhoudsschema.
Als het voertuig voornamelijk onder
een of meer van de volgende speciale
omstandigheden wordt gebruikt,
moeten bepaalde onderhoudsitems
mogelijk vaker worden uitgevoerd.
Wegomstandigheden
Modderige, zanderige of
besneeuwde wegen.
Stoffige wegen
Rijomstandigheden
Gebruik van een aanhangwagen,
caravan of dakrek
Onderhoudsschema
Onderhoud van het voertuig wordt
uitgevoerd op basis van de kilometers
of maanden, afhankelijk van wat zich
het eerst voordoet.
179
06
ONDERHOUD
Item Interval
Chassis-schroeven Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en aandraaien,
en vervang beschadigde exemplaren tijdig.
Rempedaal en schakelaar
voor elektronische
parkeerrem
Na 12 maanden of 20.000 km voor het eerst controleren,
en elke 24 maanden of 40.000 km daarna, of elke 12
maanden of 20.000 km in zware rijomstandigheden.
Remfrictieblok en -schijf Elke 12 maanden of 20.000 km controleren.
Remleidingen en slangen
Na 12 maanden of 20.000 km voor het eerst controleren,
en elke 24 maanden of 40.000 km daarna, of elke 12
maanden of 20.000 km in zware rijomstandigheden.
Geleidepen van
remklauwconstructie Elke 24 maanden of 40.000 km controleren.
Stuurwiel en trekstang
Na 12 maanden of 20.000 km voor het eerst controleren,
en elke 24 maanden of 40.000 km daarna, of elke 12
maanden of 20.000 km in zware rijomstandigheden.
Behuizing aandrijfas
Na 12 maanden of 20.000 km voor het eerst controleren,
en elke 24 maanden of 40.000 km daarna, of elke 12
maanden of 20.000 km in zware rijomstandigheden.
Kogelpen en boot
Na 12 maanden of 20.000 km voor het eerst controleren,
en elke 24 maanden of 40.000 km daarna, of elke 12
maanden of 20.000 km in zware rijomstandigheden.
Voor- en
achterwielophangingen
Na 12 maanden of 20.000 km voor het eerst controleren,
en elke 24 maanden of 40.000 km daarna, of elke 12
maanden of 20.000 km in zware rijomstandigheden.
Conditie en druk van
banden, incl.
Bandenspanningscontrole-
systeem (TPMS)
Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
Uitlijning voor- en
achterwiel
Na 12 maanden of 20.000 km voor het eerst controleren,
en elke 24 maanden of 40.000 km daarna, of elke 12
maanden of 20.000 km in zware rijomstandigheden.
Rotatie van banden Controleer de bandenspanning en staat minstens één
keer per maand en roteer de banden om de 10.000 km.
Deurrem
Controleer het elke 12 maanden of 20.000 km. Verwijder
stof van de trekstang met een natte, zachte doek, breng
0,3-0,8 g vet aan op de trekstang, de geklonken
verbindingen en de roterende as en vervang tijdig
beschadigde onderdelen.
Speling wiellagers
Na 12 maanden of 20.000 km voor het eerst controleren,
en elke 24 maanden of 40.000 km daarna, of elke 12
maanden of 20.000 km in zware rijomstandigheden.
180
Item Interval
Koelmiddelpeil in
expansietank
Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
Aandrijfmotor koelvloeistof
Vervang de langwerkende koelvloeistof met organisch
zuur om de vier jaar of na 100.000 km, afhankelijk van wat
zich het eerst voordoet.
Remvloeistof Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
Remvloeistof Vervang het om de twee jaar of 40.000 km.
DTC's voertuigmodule (te
wissen na opname)
Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
Hoogspanningsaccubak,
bescherming, slagstang en
koppelpunt (QH)
Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
Capaciteit accupack Test en kalibreer het om de zes maanden of 72.000 km.
Tandwielolie in transmissie Vervang hem voor het eerst na 24 maanden of 40.000 km
en daarna om de 24 maanden of 48.000 km.
Lekkages of stoten in de
aandrijflijn
Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
Losse
hoogspanningskabelbomen
en connectoren
Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
Vervorming van of
olievlekken op de
hoogspanningsmodule
Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
Vreemde materialen op of
ablatie van
oplaadconnectorinterface
Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
HEPA-filter*
Elke 12 maanden of 20.000 km controleren, afhankelijk
van wat zich het eerst voordoet, en vervang het indien
nodig. In zware rijomstandigheden moet u deze om de zes
maanden controleren en zo nodig vervangen.
Lichten en LED-verlichting Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
Dimmen van koplampen Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
Initiële neerwaartse
kanteling van dimlicht
Kalibreer het om de 10.000 km.
Vreemde materialen op of
ablatie van het EPS GND-
punt
Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
181
06
ONDERHOUD
Item Interval
Loszitten van de EPS-
connector en ablatie van de
connectorpen
Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
Corrosie van EPS ECU Controleer het voor het eerst na 12 maanden of 20.000 km
en daarna om de 24 maanden of 40.000 km.
Vreemde materialen of
corrosie op verbindingen
tussen de EPS ECU en de
motor*
Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
Software-update
voertuigmodule (indien van
toepassing bijwerken)
Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
Waadsporen op
hoogspanningsonderdelen
Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
Aanhaalmoment borgmoer
van wisserarm
Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
Slijtage van de
schokdemperhuls op de
aanslagbout van het
motorkapscharnier
Elke 12 maanden of 20.000 km controleren en vervang
beschadigde onderdelen tijdig.
Vergrendeling en
bevestigingen van
motorkap
Elke 12 maanden controleren.
Opmerking: Vervang bij het controleren van onderdeel 1 de chassisonderdelen tijdig als
er abnormale schade wordt aangetroffen.
HERINNERING
Om de hoogspanningsaccu in
optimale conditie te houden,
dient u het voertuig regelmatig
volledig op te laden en te
ontladen (minstens elke zes
maanden of 72.000 km,
afhankelijk van wat zich het eerst
voordoet) voor zelfkalibratie van
de accu. U kunt ook contact
opnemen met een erkende BYD-
dealer of -garage voor
capaciteitstesten en kalibratie.
Zware rijomstandigheden zijn onder
meer:
Regelmatig rijden in stoffige
gebieden of frequente blootstelling
aan zoute lucht.
Regelmatig rijden op hobbelige,
modderige of bergwegen.
Rijden bij koud weer.
Regelmatig en plotseling remmen.
Frequent gebruik van een
aanhangwagen.
Gebruik als taxi.
Rijden in drukke stedelijke gebieden
bij temperaturen boven 32°C
gedurende meer dan 50% van de
totale reistijd.
Rijden met snelheden boven 120
km/u bij temperaturen boven 30°C
182
gedurende meer dan 50% van de
totale reistijd.
Frequente overbelasting.
Regelmatig
onderhoud
Regelmatig onderhoud
Let op de prestaties van het voertuig,
geluidsveranderingen en visueel
bewijs dat aangeeft dat onderhoud
vereist is. In elk van de volgende
omstandigheden moet het voertuig
mogelijk worden aangepast of
gerepareerd. in de volgende
gevallen wordt u aangeraden het
voertuig zo snel mogelijk naar een
erkende BYD-dealer of -garage te
brengen:
Motorstart produceert ongewone
geluiden.
Koelvloeistof blijft oververhit,
stagneert of lekt.
De motor loopt vast en
produceert onverwacht geluid.
De motor draait met overmatige
trillingen.
De motor start niet.
Elektrisch samenstel lekt olie.
Elektrisch samenstel geeft geuren
af.
Kracht neemt aanzienlijk af.
Er lekt water onder het voertuig
(condensaat van airco is
normaal).
De band loopt leeg, de banden
maken overmatig lawaai bij
bochten, of de bandenslijtage is
ongelijk.
Het voertuig trekt naar één kant
wanneer u recht op een vlakke
ondergrond rijdt.
Beweging van de
ophangingseenheid leidt tot
ongewone geluiden.
Verlies van remeffect,
sponsgevoel op het rempedaal of
koppelingspedaal, pedaal raakt
bijna de grond, of voertuig trekt
tijdens het remmen naar één
kant.
De temperatuur van de
motorkoelvloeistof blijft hoog.
De accucapaciteit neemt
aanzienlijk af.
Hoge accutemperatuur of
oververhittingsbeveiliging blijft
bestaan, of er is geen
vermogensafgifte.
HERINNERING
Rijd niet verder met een voertuig
dat niet is geïnspecteerd, omdat
dit kan leiden tot ernstige schade
aan het voertuig en persoonlijk
letsel.
Bescherming tegen
corrosie
De meest voorkomende oorzaken
van voertuigcorrosie zijn:
De onderkant van het voertuig is
bedekt met zout, stof of vocht.
Het voertuig of sommige onderdelen
ervan worden lange tijd blootgesteld
aan hoge vochtigheid en hoge
temperatuur.
De verflaag of onderlaag is gekrast
door een kleine botsing of door
stenen en grind.
183
06
ONDERHOUD
De volgende regels moeten in acht
worden genomen om corrosie van
het voertuig te voorkomen:
Was het voertuig regelmatig.
Als u in de winter op zoute wegen
rijdt of in kustgebieden woont,
moet u het voertuig minstens één
keer per maand wassen en het
chassis en de wieldop reinigen
met een hogedrukwaterstraal of
stoom om corrosie te
verminderen. Was het chassis
grondig na de winter.
Controleer de verf en afwerkingen
van het voertuig.
Elk krasje of scheurtje in de verf
moet onmiddellijk worden
gerepareerd om corrosie te
voorkomen. Als er fragmenten of
barsten loskomen van het
metalen oppervlak, is het
raadzaam om voor reparatie naar
een door BYD geautoriseerde
dealer of garage te gaan.
Controleer het interieur van het
voertuig.
Vocht- en stofophoping onder het
tapijt kan corrosie veroorzaken.
Controleer regelmatig de
onderkant van tapijten om er
zeker van te zijn dat deze
gebieden droog zijn.
Er moet speciale aandacht
worden besteed aan het vervoer
van chemicaliën,
reinigingsmiddelen, meststoffen,
zout en andere stoffen in het
voertuig. Dergelijke stoffen
moeten in geschikte containers
worden bewaard voor vervoer.
Als er gemorst of gelekt wordt,
onmiddellijk schoonmaken en
droog houden.
Gebruik spatborden.
Spatborden beschermen
voertuigen in zoute gebieden of
op grindwegen. Hoe groter en
dichter bij de grond, hoe beter.
Parkeer in een goed geventileerde
en droge omgeving.
Tips voor verfonderhoud
Voer geen secundair schilderwerk uit
als er geen duidelijke krassen op de
afwerking zijn, om mismatch of
kleurincompatibiliteit te voorkomen.
Wanneer het voertuig gedurende
een lange periode niet wordt
gebruikt, moet het in een garage of
op een goed geventileerde plaats
worden geparkeerd en moet een
speciale carrosseriehoes in de winter
worden gebruikt. Kies een
schaduwrijke plek om tijdelijk te
parkeren.
Voorkom sterke schokken, stoten of
krassen op de verf. Als de verf
bekrast of gedeukt is of loslaat, moet
deze op tijd worden gerepareerd, bij
voorkeur door een professionele
auto-bodyshop.
Raak de verf niet aan met een vettige
hand of doek. Plaats geen vettig
gereedschap en wrijf niet met
organische oplosmiddelen op de
carrosserie van het voertuig om
chemische reacties te voorkomen.
Het voertuig moet eenmaal per
maand worden gewaxt of telkens
wanneer de waterbestendigheid van
het voertuig achteruitgaat en moet
om de drie maanden naar een
professionele autowasstraat worden
gebracht voor onderhoud.
Kwalitatief hoogwaardige lak en wax
moeten worden gebruikt. Als de lak
van de carrosserie erg verweerd is,
gebruik dan naast de wax ook een
autopoetsmiddel. Volg de instructies
184
en voorzorgsmaatregelen van de
fabrikant zorgvuldig op. De
chroomafwerking moet worden
gepolijst en gewaxt, evenals de
geverfde afwerking.
VOORZICHTIG
De plastic bumper moet worden
verwijderd als het voertuig
opnieuw moet worden gespoten
en geparkeerd in een spuit- en
waswerkplaats met hoge
temperaturen, omdat hoge
temperaturen de bumper zullen
beschadigen.
Buitenkant reinigen
Het voertuig moet tijdig worden
gereinigd onder de volgende
omstandigheden, die kunnen leiden
tot afbladderen van de verflaag of
corrosie van de carrosserie en
onderdelen van het voertuig:
Rijden langs de kust.
Rijden op een weg met antivries.
Rijden op wegen bedekt met
koolteer.
Hars, uitwerpselen van vogels of
karkassen van insecten zitten vast
op het voertuig.
Rijden in gebieden met een grote
hoeveelheid rook, roet, stof,
ijzervijlen of chemicaliën.
Het voertuig is zichtbaar vervuild
door stof of modder.
Na het regenen.
Handmatig wassen van voertuigen
Voordat u het voertuig wast, parkeert u
het in de schaduw en wacht u tot het
voldoende is afgekoeld.
1. Spuit los vuil af, inclusief alle modder
of strooizout aan de onderkant van
het voertuig en op wielkassen.
2. Was het voertuig met neutrale
middelen, waarvan het mengen
moet worden uitgevoerd volgens de
instructies van de fabrikant. Week
een zachte doek met
reinigingsoplossing en neem het
voertuig voorzichtig af in de richting
van de waterstroom. Veeg niet met
een cirkelvormige beweging of
horizontaal.
3. Goed afspoelen. Opgedroogd
wasmiddel vormt vlekken. Spoel alle
onderdelen goed af na het wassen
van het voertuig bij warm weer.
4. Droog het voertuig af met een
schone, zachte doek om te
voorkomen dat er watervlekken
achterblijven. Wrijf niet te hard en
oefen geen overmatige kracht uit op
de verf om krassen te voorkomen.
HERINNERING
Gebruik geen alkalisch
waspoeder, zeepwater,
wasmiddelen, wax
verwijderingsmiddelen of
vluchtige substanties (benzine,
kerosine of oplosmiddelen).
Veeg bij het reinigen van de
combinatielampen het oppervlak
niet af met chemische
oplosmiddelen zoals benzine,
alcohol, lakverdunner, verdunner
en tetrachloorkoolstof. Als u dit
wel doet, kunnen de behuizingen
van de combinatielampen
barsten.
Het wordt aanbevolen om
voertuigen die in kustgebieden of
zwaar vervuilde gebieden reizen
eenmaal per dag te wassen.
185
06
ONDERHOUD
HERINNERING
Gebruik geen schrapers of
benzine om hard vuil van de
carrosserie van het voertuig te
verwijderen. De plastic
wielafwerking wordt gemakkelijk
beschadigd door organisch
materiaal. Als er organisch
materiaal op de afwerking van
het voertuig spat, verwijdert u dit
met water en controleert u of de
afwerking beschadigd is. Vervang
elke ernstig beschadigde plastic
wielafwerking tijdig. Anders kan
de afwerking tijdens het
bewegen van het voertuig van
het wiel vallen en een ongeval
veroorzaken.
Gebruik geen schurende
reinigingsmiddelen om de
bumper te schrobben.
Reinig gepolijste metalen
onderdelen met koolstofreiniger
en was ze regelmatig voor
bescherming.
Wassen van voertuigen in een
wasstraat
Let bij het kiezen van een automatische
autowasservice op bepaalde soorten
borstels, ongefilterd spoelwater of
machinespecifieke spoelprocedures die
krassen op de verf kunnen veroorzaken
en de glans en duurzaamheid kunnen
beïnvloeden, vooral donkere kleuren.
Voordat u het voertuig wast, kunt u het
beste contact opnemen met het
personeel van de autowasstraat om te
begrijpen welke wasprocedures het
veiligst zijn voor de verfafwerking.
Binnenkant reinigen
HERINNERING
Voorkom directe waterspatten op
het dashboard of de vloer tijdens
het wassen van het voertuig,
omdat deze elektrische storingen
kunnen veroorzaken.
Was de vloer van het voertuig
niet.
Tapijt
Maak tapijten schoon met een goed
schuimwasmiddel.
Gebruik een stofzuiger om zoveel
mogelijk stof te verwijderen. Er
kunnen verschillende soorten
schuimreinigingsmiddelen worden
gebruikt. Sommige zitten in
spuitbussen en de andere zijn
poeders of vloeistoffen, die bij
vermenging met water schuim
produceren. Reinig de tapijten met
een met schuim doordrenkte spons
of een borstel, en schrob in
cirkelvormige bewegingen.
Gebruik geen gewoon water en
houd de tapijten zo droog mogelijk.
Veiligheidsgordels
De veiligheidsgordels kunnen
worden gereinigd met neutraal
zeepwater of lauw water.
Schrob de veiligheidsgordels met
een spons of zachte doek. Controleer
de veiligheidsgordels op overmatige
slijtage, scheuren of
snijmarkeringen.
VOORZICHTIG
Reinig de veiligheidsgordels niet
met vlekkenverwijderaar of
bleekmiddel, om ze niet te
verzwakken.
186
VOORZICHTIG
Gebruik de veiligheidsgordels
pas als ze droog zijn.
Deuren en ramen
Deuren en ramen kunnen met elk
gewoon wasmiddel worden
gereinigd.
Controleer de deurremmen
regelmatig. Als een deurremhendel
wordt aangetroffen met zichtbare
stofophoping, veegt u deze af met
een natte, zachte doek.
VOORZICHTIG
Let er bij het reinigen van de
binnenkant van het achterraam
op dat u de verwarmingsdraad
en de connector niet bekrast of
beschadigt.
Bedieningspaneel airco,
autoluidsprekers, dashboard,
bedieningspaneel en schakelaars
Reinig het bedieningspaneel van de
airco, de autoluidsprekers, het
dashboard, het bedieningspaneel en
de schakelaars met een natte, zachte
doek.
Veeg het stof voorzichtig af met een
schone, zachte doek die is gedrenkt
in lauw water.
VOORZICHTIG
Gebruik geen organische stoffen
(bijvoorbeeld oplosmiddelen,
kerosine, alcohol en benzine) of
zure of alkalische oplossingen.
Deze chemicaliën kunnen
verkleuring, vlekken of schilfering
veroorzaken.
VOORZICHTIG
Controleer alstublieft dat het te
gebruiken wasmiddel of
polijstmiddel de bovenstaande
stoffen niet bevat.
Als een nieuw vloeibaar
wasmiddel wordt gebruikt, mag
u het niet op de binnenkant van
het voertuig spatten, omdat het
de bovenstaande stoffen kan
bevatten. Als er gemorst wordt,
maak het dan onmiddellijk
grondig schoon.
Leer
Leren afwerkingen kunnen worden
gereinigd met een neutraal
wasmiddel voor wol.
Gebruik een zachte doek met een
neutrale reinigingsoplossing om het
stof af te vegen en veeg vervolgens
het resterende reinigingsmiddel
grondig af met een schone, natte
doek.
Als het leer nat wordt, veeg het dan
af met een schone, zachte doek en
droog het aan de lucht op een koele,
geventileerde plaats.
Voor vragen over het reinigen van
voertuigen kunt u contact opnemen
met een plaatselijke erkende BYD-
dealer of -garage.
VOORZICHTIG
Als vuil niet kan worden
verwijderd met een neutraal
reinigingsmiddel, reinig het dan
met een reinigingsmiddel dat
geen organische oplosmiddelen
bevat.
Reinig leer niet met organisch
materiaal zoals vluchtige olie,
alcohol, benzine, zuur of alkali,
187
06
ONDERHOUD
VOORZICHTIG
omdat dit verkleuring
veroorzaakt.
Reinig het leer niet met een nylon
borstel of een synthetische
vezeldoek, omdat deze krassen
kunnen veroorzaken op de fijne
patronen op het leeroppervlak.
Schimmel kan groeien op vuile
leren afwerkingen. Er moet
speciale zorg worden betracht
om olievlekken te voorkomen, en
afwerkingen moeten altijd
schoon worden gehouden.
Langdurige blootstelling aan
zonlicht zorgt ervoor dat leer
hard wordt of krimpt, dus het
voertuig moet op een
schaduwrijke en koele plaats
worden geparkeerd, vooral in de
zomer.
Plaats bij warm weer geen
voorwerpen van vinyl of was op
de afwerkingen, aangezien deze
bij hoge temperaturen aan leer
kunnen blijven plakken.
Onjuiste reiniging van lederen
afwerkingen kan verkleuring of
vlekken veroorzaken.
Zelfonderhoud
Zelfonderhoud
Voorzorgsmaatregelen voor
zelfonderhoud
Als er onderhoud moet worden
uitgevoerd door de eigenaar, volg
dan de juiste stappen die in dit
hoofdstuk zijn gespecificeerd.
Onjuist en onvolledig onderhoud
heeft invloed op het goede gebruik
van het voertuig.
In dit gedeelte staan alleen
instructies over eenvoudige
onderhoudshandelingen die door de
eigenaar kunnen worden uitgevoerd.
Er zijn echter veel items die moeten
worden uitgevoerd door
gekwalificeerde technici met speciaal
gereedschap.
Er moet speciale aandacht worden
besteed aan het onderhouden van
voertuigen om onopzettelijk letsel te
voorkomen. Let op het volgende:
VOORZICHTIG
Pas op voor kortsluitingen,
omdat sommige circuits en
voertuigcomponenten een hoge
stroom of spanning hebben.
Als het koelmiddel overstroomt,
veeg het dan af met een droge
doek of tissue om schade aan
onderdelen of voertuiglak te
voorkomen.
Als de remvloeistof overstroomt,
spoel het dan met water af om
schade aan onderdelen of
voertuiglak te voorkomen.
Zorg er bij het vervangen van de
wisserbladen voor dat de wissers
geen krassen op het glazen
oppervlak veroorzaken.
Controleer voordat u de
motorkap sluit of er gereedschap
of een doek in het
motorcompartiment achterblijft.
Draag bij het werken in of onder
het voertuig altijd een
veiligheidsbril om uw ogen te
beschermen tegen
wegspringende of vallende
188
VOORZICHTIG
voorwerpen of opspattende
vloeistof.
Wees voorzichtig bij het vullen
van de remvloeistof, omdat deze
de huid of ogen kan
beschadigen. Als uw huid of
ogen worden blootgesteld aan
remvloeistof, spoel dan
onmiddellijk met schoon water.
Roep onmiddellijk medische hulp
in als het ongemak aanhoudt.
Controles
De volgende items moeten worden
gecontroleerd op basis van gebruik of
gespecificeerde kilometerstand:
Koelmiddelpeil - Het koelmiddelpeil
in het expansievat moet elke keer bij
opladen worden gecontroleerd.
Ruitensproeiervloeistof - De
resterende hoeveelheid
ruitensproeiervloeistof in de
tank moet maandelijks worden
gecontroleerd. Wanneer
ruitensproeiervloeistof vaak wordt
gebruikt, moet het vloeistofpeil elke
keer bij opladen worden
gecontroleerd.
Voorruitwisser - Controleer de
wissers maandelijks. Als de wisser
niet werkt, controleer deze dan op
slijtage, barsten of andere schade.
Remvloeistofpeil - Controleer het peil
maandelijks.
Rempedaal - Controleer of het
rempedaal goed werkt.
Schakelaar van elektronische
parkeerrem - Controleer of de
schakelaar werkt.
Laagspanningsaccu - Controleer
maandelijks de staat van de accu en
controleer op corrosie.
Airco-systeem - Controleer de
werking van airco-eenheden
wekelijks.
Banden - Controleer de
bandenspanning maandelijks.
Controleer de loopvlakslijtage en of
er vreemde voorwerpen ingesloten
zijn.
Ontdooiers voor de voorruit -
Controleer maandelijks de
ontdooier-opening.
Lichten - Controleer maandelijks de
staat van de koplampen,
positielichten, achterlichten, hoog
gemonteerd remlicht,
richtingaanwijzers,
mistachterlichten, remlichten en
kentekenverlichting.
Deuren - Controleer of het deksel
van de kofferbak en alle andere
deuren (inclusief achterdeuren) vrij
geopend en veilig vergrendeld
kunnen worden.
Claxon - Controleer of de claxon
goed werkt.
HERINNERING
Er bestaat een risico op schade of
ongevallen als het voertuig lange
tijd zonder inspectie wordt
gereden.
Lichten
Afstelling koplamp
De koplampen zijn uitgelijnd voordat
het voertuig wordt afgeleverd. Als
het voertuig vaak zware lading
draagt, moeten de koplampen
mogelijk opnieuw worden uitgelijnd.
Het wordt aanbevolen om de
koplampen te laten uitlijnen door
een erkende BYD-dealer of -garage.
189
06
ONDERHOUD
Beslaan van lichten
Combinatielampen, achterlichten en
richtingaanwijzers op de zijspiegels
kunnen beslaan na zware regen of
reiniging. Dit is vergelijkbaar met
condensatie op het zijraam tijdens
regen. Het is geen probleem voor uw
voertuig.
De verlichting is een relatief
afgesloten en nauwe ruimte. De
temperatuur wordt erg hoog
wanneer ze branden (de behuizing
en de reflector kunnen gemakkelijk
verbranden en vervormen), dus ze
hebben warmteafvoer nodig. Er zijn
warmteafvoergaten op de behuizing
van de lichten voor convectie. Hoe
groter het temperatuurverschil, hoe
actiever de convectie is. Tijdens de
convectie komt het vocht in de lucht
onvermijdelijk in een lamp. Factoren
zoals blootstelling aan zonlicht,
convectie en verwarming van de
lamp kunnen ervoor zorgen dat het
vocht in de lucht bij lage
temperaturen gemakkelijk in nevel
of waterdruppeltjes op het
lampoppervlak condenseert. Dit
veroorzaakt het beslaan van de
lichten.
WAARSCHUWING
De koplamp wordt zeer heet
wanneer deze brandt. Vet, zweet
of krassen op het oppervlak van
het lampglas veroorzaken
oververhitting en breken van de
gloeilamp.
HERINNERING
Als er vocht in de koplamp en in
de richtingaanwijzer op de
zijspiegels komt, kan dit te wijten
zijn aan een hoge
luchtvochtigheid of een
HERINNERING
aanzienlijk temperatuurverschil
tussen het voertuig en de
omgeving. Schakel in dat geval
de koplamp of de
richtingaanwijzer in tijdens het
rijden. Het vocht verdampt na
een korte rijperiode.
Als er zich aanzienlijke
waterophoping in de lampen zit,
wordt aanbevolen om het
voertuig voor onderhoud naar
een erkende BYD-dealer of -
garage te rijden.
Opslag voertuig
Als het voertuig lange tijd (meer dan
een maand) moet worden
geparkeerd, moeten de volgende
voorbereidingen worden getroffen.
Een goede voorbereiding helpt
degradatie te voorkomen en zorgt
dat het voertuig eenvoudig gebruikt
kan blijven worden. Parkeer het
voertuig indien mogelijk binnen.
Laad het voertuig op tijd op.
Reinig en droog de buitenzijde
grondig.
Reinig het interieur van het voertuig
om ervoor te zorgen dat tapijten en
matten volledig droog zijn.
Laat de parkeerrem los en zet de
schakelhendel in de parkeerstand.
Open één raam enigszins (als het
voertuig binnen wordt geparkeerd).
Koppel de negatieve aansluiting van
de laagspanningsaccu los.
Plaats een opgevouwen handdoek of
doek onder de voorste wisserarm
om contact met de voorruit te
voorkomen.
190
Om het plakken te verminderen,
brengt u siliconensmeermiddel aan
op alle deurafdichtingen en
carrosseriewas op het geverfde
oppervlak waar de deurafdichtingen
samenkomen.
Bedek de carrosserie van het
voertuig met een ademende hoes
van een “ademend materiaal”, zoals
katoen. Niet-ademende materialen,
zoals plastic, kunnen vochtopbouw
veroorzaken en de verf beschadigen.
Start het voertuig indien mogelijk
regelmatig (bij voorkeur eenmaal
per maand). Als het voertuig een jaar
of langer is geparkeerd, ga dan naar
een erkende BYD-dealer of -garage
voor uitgebreid onderhoud.
Motorkap
Motorkap openen
1. Trek tweemaal aan de hendel links
onder het dashboard. De motorkap
ontgrendelt en opent een beetje.
2. De motorkap openen: Til de kap
omhoog en ondersteun hem met de
draagstang.
3. De motorkap sluiten: Laat de
motorkap zakken tot ongeveer 30
centimeter boven het voorrooster en
laat hem los, zodat de val hem
vergrendelt.
4. Controleer na het sluiten van de
motorkap of de vergrendeling goed
vergrendeld is.
HERINNERING
Zorg ervoor dat de motorkap
gesloten en stevig vergrendeld is.
Anders kan de motorkap tijdens
het rijden plotseling opengaan,
wat een ongeval kan
veroorzaken.
Forceer de motorkap niet omlaag
en laat hem niet los vanuit een
hoge positie.
Koelsysteem
Het vloeistofniveau moet tussen de
markeringslijnen maximum (MAX) en
minimum (MIN) van het expansievat
liggen.
Het koelmiddel moet altijd dezelfde
specificatie hebben als het origineel,
zonder mengsel toe te voegen.
Verschillende merken en soorten
koelvloeistof mogen niet worden
gemengd.
191
06
ONDERHOUD
Koelvloeistof moet worden bijgevuld
tot de MAX-lijn als het niveau onder
de MIN-lijn ligt. Controleer het
koelsysteem op lekkage.
HERINNERING
Als u het koelvloeistofexpansievat
opent terwijl de motor nog niet
volledig is afgekoeld, kan er
koelvloeistof naar buiten spuiten,
met ernstige brandwonden tot
gevolg.
Accukoelvloeistof kan verkleuren
bij blootstelling aan sterke
ultraviolette stralen, zoals zonlicht.
Als de motorkap moet worden
geopend tijdens het gebruik en
onderhoud van het voertuig, moet
direct zonlicht worden vermeden.
De prestatieparameters van
koelmiddel veranderen niet nadat
het is verkleurd en normaal
gebruik wordt niet beïnvloed.
VOORZICHTIG
Voeg geen roestwerende
middelen of andere additieven
toe aan het koelsysteem, omdat
deze mogelijk niet compatibel
zijn met het koelmiddel of de
motoronderdelen.
Voordat u de dop van het
reservoir opent, moet u ervoor
zorgen dat de motor, de
elektronische
hoogspanningsbesturing, het
koelmiddelreservoir en de
radiateur zijn afgekoeld.
Het wordt aanbevolen om naar
een geautoriseerde BYD-dealer
of -garage te gaan voor het
bijvullen van het speciale type
koelvloeistof.
Remsysteem
Controleer maandelijks het niveau in
de vloeistoftank en ververs de
remvloeistof volgens de rijtijd en
kilometerstand zoals aangegeven in
het onderhoudsschema.
Zorg ervoor dat u de remvloeistof
gebruikt met dezelfde specificaties
als de originele remvloeistof, en
verschillende soorten remvloeistof
mogen niet worden gemengd.
Het niveau in de vloeistoftank moet
tussen de markeringen “MAX
(maximumniveau) en “MIN
(minimumniveau) liggen.
Als het niveau onder de MIN-
markering ligt, controleer dan of het
remsysteem lekt en de
remwrijvingsblokken versleten zijn.
Sproeier
Controleer bij normaal gebruik
minimaal maandelijks het
vloeistofpeil van het
ruitensproeierreservoir.
Als de ruitensproeier vaak wordt
gebruikt, moet het niveau van het
sproeierreservoir vaker worden
gecontroleerd.
Er moet hoogwaardige
ruitensproeiervloeistof worden
toegevoegd om vlekverwijdering te
verbeteren en bevriezing bij koud
weer te voorkomen.
192
Gebruik bij het bijvullen van de
ruitensproeiervloeistof een schone
doek gedrenkt in de
ruitensproeiervloeistof om het
ruitenwisserblad schoon te maken.
Dit helpt om het wisserblad in goede
staat te houden.
VOORZICHTIG
Schenk geen azijn-
wateroplossing in het
ruitensproeiervloeistofreservoir.
Het wordt aanbevolen om
gecertificeerde
ruitensproeiervloeistof te
gebruiken.
Aircosysteem
Het airconditioningsysteem is een
gesloten systeem en alle belangrijke
onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd door
professionals van een door BYD
geautoriseerde dealer of garage.
De volgende praktijken helpen
ervoor te zorgen dat het
airconditioningsysteem effectief
werkt.
Controleer de radiator en de
aircocondensor regelmatig.
Verwijder bladeren, insecten en
stof van de voorkant van het
aircosysteem. Deze afzettingen
belemmeren de luchtstroom en
verminderen het koeleffect.
Schakel in koude maanden de
airco gedurende ten minste 10
minuten eenmaal per week in om
de smeerolie in de
koudemiddelunit te laten
circuleren.
Als het koelrendement van de airco
afneemt, ga dan naar een erkende
BYD-dealer of -garage voor
onderhoud.
VOORZICHTIG
Wanneer het aircosysteem wordt
onderhouden, moet het
onderhoudsstation een
koudemiddelrecyclingsysteem
gebruiken. Dergelijke systemen
recyclen koelmiddel om
milieuvervuiling te voorkomen
die wordt veroorzaakt door het
rechtstreeks lozen van
koelmiddel.
Wisserbladen
Het wisserblad, gemaakt van
synthetisch rubber, is een kwetsbaar
onderdeel. Verschillende soorten
onderhoud van het voertuig en
gebruiksgewoonten van bestuurders
kunnen de wisserbladen beschadigen.
Neem daarom het volgende in acht om
de levensduur van de bladen en de
rijveiligheid te garanderen:
Gebruik geen wisserblad om ijs van
het oppervlak van de voorruit te
wissen. Gebruik hiervoor een
ijskrabber.
Wis het oppervlak van de voorruit
niet als het vuil, vettig of wasachtig
is.
193
06
ONDERHOUD
Houd het oppervlak van de voorruit
schoon. Wis geen stof, zand,
insecten of vreemde voorwerpen op
het oppervlak van de voorruit.
Tijdens het poetsen van het voertuig
met wax en het onderhoud van de
carrosserieverf is het niet nodig om
wax op de voorruit te gebruiken,
omdat de waxlaag licht reflecteert bij
slecht licht, waardoor de zichtlijn en
rijveiligheid worden beïnvloed. Na
het gebruik van wax op het voertuig
spoelt u het wisserblad met gewoon
water af en gebruikt u een speciale
waxreiniger voor de voorruit om de
waxlaag op de voorruit te
verwijderen.
Was de bladen niet rechtstreeks met
een harde waterstraal om te
voorkomen dat overmatige
waterdruk de bladen beschadigt.
Onderhoudsregels
Reinig de voorruit en het blad
regelmatig (bij voorkeur eenmaal
per week of eenmaal per twee
weken).
Veeg de wisser regelmatig schoon
(bij voorkeur eenmaal per dag of
eenmaal per twee dagen). Zorg dat
de voorruit volledig nat is, voordat u
een wisserblad gebruikt om de
voorruit schoon te vegen. (Als het
niet regent, moet eerst wasvloeistof
op de ruit worden gespoten).
Reinig de voorruit met een speciale
ruitensproeiervloeistof.
Verwijder modder en dode insecten
meteen met een doek van de
voorruit.
Als er beschadigingen op de voorruit
zijn ontstaan door grind, moet er
tijdig onderhoud worden gepleegd.
(Het wordt aanbevolen om
harsproducten voor
voorruitreparatie te gebruiken en de
voorruit te vervangen als de
beschadigingen te groot of te veel
zijn.)
Vervang de wisserbladen regelmatig,
bij voorkeur eenmaal per zes
maanden.
Zet bij het reinigen van de voorruit
de wisserarm van tevoren omhoog.
De specifieke werkwijze is als volgt:
1. Tik op het touchscreen voor
infotainment op Vehicle health
(Voertuigstatus) Overhaul
(Revisie) om onderhoud van de
voorruitenwisser mogelijk te
maken. De wisser wordt omlaag
gedraaid.
2. Pak het bovenste uiteinde van de
wisserarm vast en til voorzichtig
de wisserarm en het blad op.
Banden
Om veilig te kunnen rijden, moeten
banden geschikt zijn voor het
voertuig, met een goed profiel en
een standaard bandenspanning.
WAARSCHUWING
Het gebruik van banden met
overmatige slijtage of
onvoldoende of juist overmatige
druk kan leiden tot ongelukken,
ernstig letsel of overlijden.
Volg alle instructies in deze
handleiding met betrekking tot
bandenspanning en onderhoud.
Vullen van banden
Houd de banden goed opgepompt
voor de beste combinatie van
wendbaarheid, levensduur van het
loopvlak en rijcomfort.
194
Banden die te zacht zijn, kunnen
ongelijkmatige bandenslijtage
veroorzaken, de bestuurbaarheid en
het energieverbruik beïnvloeden en
zijn gevoelig voor lekkage door
oververhitting.
Te harde banden verminderen het
rijcomfort en zijn gevoelig voor
schade door oneffen wegen. In
ernstige gevallen vormt het risico op
een klapband een ernstige
bedreiging voor de veiligheid van het
hele voertuig. Te harde banden
slijten ook ongelijkmatig, wat de
levensduur van de banden
beïnvloedt.
Als de banden koud zijn, kunt u
beslissen of u de bandenspanning
wilt bijvullen volgens de
bandenspanningwaarden die op het
instrumentenpaneel worden
weergegeven.
De bandenspanning moet worden
gemeten terwijl de banden op
omgevingstemperatuur zijn. Dit
betekent dat er minimaal drie uur na
het stoppen gemeten moet worden.
Als u met het voertuig moet rijden
voordat de bandenspanning is
gemeten, kunnen banden bij
omgevingstemperatuur nog steeds
worden gemeten zolang de
afgelegde afstand niet meer dan 1,6
km bedraagt.
Het is normaal dat de gemeten
bandenspanning bij warme
banden (na een rit van meerdere
kilometers) 30-40 kPa (0,3~0,4 bar)
hoger is dan wanneer de banden
koud zijn. Laat in dat geval de
banden niet leeglopen om de
gespecificeerde aflezing van de
koude bandenspanning te
verkrijgen, anders zal de
bandenspanning te laag zijn.
HERINNERING
Het label met de aanbevolen
bandenspanning (geplakt op het
portierframe aan de
bestuurderszijde) geeft de
aanbevolen koude
bandenspanning aan.
Tubeless banden hebben een
zelfdichtende functie wanneer ze
lek raken. Aangezien de band
meestal erg langzaam leegloopt
door het lek, moet u, zodra de
band druk begint te verliezen,
zorgvuldig zoeken naar de plaats
van het lek.
Controles
Controleer bij het controleren van de
bandenspanning de banden op
schade, doorboring van vreemde
voorwerpen en slijtage.
Vervang de band als u bobbels of
schade aan het loopvlak of de
zijkant vaststelt. Banden moeten
worden vervangen als een van de
gevallen zich voordoet.
Vervang de band als er barsten
op de zijkant zitten of als de stof
of het koord zichtbaar is.
Vervang de banden wanneer er
overmatige loopvlakslijtage is.
Bandenprofielen zijn gegoten met
slijtvlakken. Wanneer het loopvlak
gelijk is met de slijtvlakken, is de
195
06
ONDERHOUD
dikte minder dan 1,6 mm. Banden
die zo versleten zijn, hebben een erg
slechte grip op nat wegdek.
Banden met versleten slijtvlakken
ondervinden ernstig prestatieverlies
en moeten daarom worden
vervangen.
Onderhoud
Naast een goede bandenspanning
helpt een goede wieluitlijning ook
om de slijtage van het loopvlak te
verminderen.
Als ongelijkmatige bandenslijtage
wordt geconstateerd, ga dan naar
een geautoriseerde BYD-dealer of -
garage en controleer de
wieluitlijning.
Hoewel het voertuig in de fabriek is
uitgebalanceerd, moet het na een
tijdje rijden opnieuw worden
uitgebalanceerd.
Als er een soort continue trilling is bij
hoge voertuigsnelheden, maar niet
bij lage voertuigsnelheden, ga dan
naar een erkende BYD-dealer of -
garage voor bandencontrole.
Als een band gerepareerd is, zorg er
dan voor dat deze weer in balans is.
Voer na het monteren van een
nieuwe band of het vervangen van
een nieuw wiel altijd een
bandenbalancering uit.
VOORZICHTIG
Onjuiste wielbalancers kunnen
losraken en eraf vallen, waardoor
het voertuig of objecten in de
omgeving beschadigd raken
tijdens het rijden met het
voertuig.
Onjuiste wielbalancers
beschadigen de aluminium
velgen van het voertuig. Daarom
VOORZICHTIG
wordt aanbevolen om originele
wielbalancers te gebruiken.
Rotatie van banden
Om banden hetzelfde te laten slijten
en hun levensduur te verlengen,
wordt aanbevolen om de banden
regelmatig te wisselen en ook
vierwieluitlijning, inspectie en
afstelling uit te voeren.
Roteer de banden niet wanneer een
reservewiel voor het voertuig wordt
gebruikt.
Bij aankoop van vervangende
banden kan het zijn dat sommige
banden “directioneel” zijn, die slechts
in één richting kunnen worden
gedraaid. Als directionele banden
worden gebruikt, kunnen alleen de
voor- en achterwielen worden
verwisseld bij bandenrotatie.
Zoals afgebeeld:
Niet-directionele banden en
wielen.
Directionele banden en
wielen.
Ga na het vervangen van de banden
langs bij een garage voor het
afstemmen van de bandenspanning.
Banden en wielen vervangen
196
Originele banden maximaliseren de
prestaties en bieden tegelijkertijd de
beste combinatie van wendbaarheid,
rijcomfort en levensduur.
Het wordt aanbevolen om banden te
laten vervangen met originele
banden door een geautoriseerde
BYD-dealer of -garage.
Vervanging van banden met
verschillende afmetingen,
wegbereiken, nominale snelheden
en maximale koude bandenspanning
(gemarkeerd op de bandzijde) of
gemengd gebruik van radiaalbanden
en diagonaalbanden kan het
remvermogen, de aandrijfkracht
(grondadhesie) en
stuurnauwkeurigheid verminderen.
Ongeschikte banden beïnvloeden de
wendbaarheid en stabiliteit van het
voertuig en kunnen tot ongelukken
leiden.
Vervang niet slechts één band;
anders heeft dit ernstige gevolgen
voor de wendbaarheid van het
voertuig.
Het antiblokkeersysteem werkt door
de wielsnelheid te vergelijken.
Gebruik bij het vervangen van een
band een band van dezelfde
afmeting als de originele band. De
afmeting en structuur van de band
hebben invloed op de wielsnelheid
en kunnen leiden tot
ongecoördineerde werking van het
systeem.
Als het wiel moet worden vervangen,
zorg er dan voor dat de specificaties
van het nieuwe wiel overeenkomen
met die van het originele wiel.
Nieuwe wielen zijn verkrijgbaar bij
erkende BYD-dealers of -garages.
Raadpleeg een erkende BYD-dealer
of -garage voordat u de wielen
vervangt.
HERINNERING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht om
een goede wendbaarheid en controle
van het voertuig te garanderen.
Combineer geen radiaalbanden,
schuine gordelbanden of
diagonaalbanden op het
voertuig.
Gebruik geen banden met
andere afmetingen dan de
afmetingen die door de fabrikant
worden aanbevolen.
Zekeringen
Alle voertuigcircuits zijn voorzien van
zekeringen om kortsluiting of
overbelasting te voorkomen. Deze
zekeringen zijn respectievelijk in de
PDB’s onder de motorkap en in het
dashboard gemonteerd, die voorzien
zijn van zekeringlabels die de link van
zekeringen met elektrische
componenten aangeven.
De zekeringen onder de motorkap
bevinden zich linksachter in het
motorcompartiment. Om het te
openen, verwijdert u eerst de
afwerking en drukt u op de
vergrendeling.
197
06
ONDERHOUD
De dashboardzekering onder de
bestuurderszijde bevindt zich aan de
linkerkant van het dashboard. Haal
de onderkant van het dashboard uit
elkaar om de zekering te
controleren.
Vervanging van doorgebrande
zekeringen door zekeringen met een
hogere stroomsterkte kan de kans
op schade aan het elektrische
systeem aanzienlijk vergroten.
Als er geen reservezekering van
dezelfde stroomsterkte is, gebruik
dan in plaats daarvan een zekering
met een lagere stroomsterkte.
HERINNERING
Gebruik geen zekeringen met
een stroomsterkte hoger dan de
nominale stroomwaarde of een
andere oplossing om de
zekeringen te vervangen, omdat
dit ernstige schade of zelfs brand
kan veroorzaken.
Als een zekering doorbrandt,
wordt aanbevolen om de
zekering te laten controleren of
te vervangen bij een erkende
BYD-dealer of -garage.
198
PDB-naamplaatje onder de motorkap
Nr. Ampère (A) Beschermd onderdeel of
circuit
F1 60 PTC3
F2 - -
F3 - -
F4 - -
F5 - -
F6 - -
F7 - -
F8 - -
F9 15 HV alles-in-één regelaar
F10 15 Linker combinatie koplamp
F11 15 Rechter combinatie koplamp
F12 7.5 Compressor
199
06
ONDERHOUD
Nr. Ampère (A) Beschermd onderdeel of
circuit
F13 10
Elektrisch geregelde
koelwaterpomp
F14 - -
F15 5
Geïntegreerde module voor
thermisch beheer
F16 60 PTC2
F17 - -
F18 30 PTC1
F19 - -
F20 7.5 Rechter dagverlichting
F21 30 Voorruitenwisser
F22 30 Achterruitontdooier
F23 15 Hulpvoeding
F24 15 USB
F25 10 USB
F26 - -
F27 15 Hulpvoeding
F28 15 USB
F29 - -
F30 60
Elektronische
stabiliteitsregelaar
F31 20 Stroomvoorziening bij slepen
F32 - -
F33 15 HV alles-in-één regelaar
F34 15 Stuurwielverwarming
F35 5 Rear body control module
F36 5 Versnellingspook paneel
F37 7.5 ETC
F38 10 Aanvullend veiligheidssysteem
F39 5 Geavanceerd
bestuurdersassistentiesysteem
200
Nr. Ampère (A) Beschermd onderdeel of
circuit
F40 - -
F41 5 EPS
F42 5
Elektronische
stabiliteitsregelaar
F43 - -
F44 60
Elektronische
stabiliteitsregelaar
F45 40 Ventilator
F46 - -
F47 - -
F48 10 Achterruitwisser
F49 200 Accu
F50 70 CEPS
F51 - -
F52 60 Elektrische ventilator
F53 - -
201
06
ONDERHOUD
Dashboard PDB-naamplaatje
Nr. Ampère (A) Beschermd onderdeel of
circuit
01 30 Universele controller
02 30 Stroomvoorziening bij slepen
03 5 Remlichtschakelaar
04 10 Diagnose poort
05 5 Instrumentenpaneel
06 10 Alcohol interlock
07 5 Versnellingspook paneel
08 20 Infotainmentsysteem
09 15 Externe versterker
10 10
Geavanceerd
bestuurdersassistentiesysteem
11 7.5 Combinatie schakelaar
12 30 Rear body control module
13 30 Rear body control module
202
Nr. Ampère (A) Beschermd onderdeel of
circuit
14 10 CCS
15 20 Linker voorruit
16 20 Rechter voorruit
17 20 Linker achterruit
18 20 Rechter achterruit
19 5 Noodoproep
20 7.5 Draadloze oplader
21 30 Elektrische stoel linksvoor
22 30 Elektrische stoel rechtsvoor
23 - -
24 - -
25 - -
26 - -
27 - -
28 - -
29 - -
30 - -
31 - -
HERINNERING
Zekeringsampère (zoals de ampère
van de zekering van het
infotainmentsysteem) kan per
voertuigconfiguratie verschillen.
Onderhoud en vervanging moeten
gebaseerd zijn op de feitelijke
configuratie.
07
WANNEER ER
STORINGEN
OPTREDEN
Wanneer er storingen optreden .... 204
204
Wanneer er
storingen
optreden
Als de smartkey-batterij
leeg is
Als het indicatielampje van de smartkey
niet knippert en het voertuig niet kan
worden gestart met de startfunctie, is
de batterij van de smartkey mogelijk
leeg. Het wordt aanbevolen om zo snel
mogelijk contact op te nemen met een
erkende BYD-dealer of -garage voor het
vervangen van de batterij. In dit geval
kunt u het voertuig starten in de
stroomloze modus.
VOORZICHTIG
Stel de sleutel niet bloot aan
hoge temperaturen.
Bescherm de sleutel tegen
impact.
Houd de sleutel uit de buurt van
magnetische velden.
Als de portieren zijn vergrendeld
en de auto in de
antidiefstalmodus staat, houdt u
de sleutel uit de buurt van de
auto, aangezien de automatische
kaartzoekfunctie van de auto de
laagspanningsaccu zal laten
leeglopen.
1. Gebruik de mechanische sleutel om
het voertuig te ontgrendelen.
2. Trap het rempedaal in en druk op de
START/STOP-knop. Het smartkey-
waarschuwingslampje gaat branden
en de luidspreker in het voertuig
geeft een pieptoon.
3. Houd de elektronische smartkey
binnen 30 seconden na de pieptoon
van de luidspreker in de buurt van
het symbool voor de stroomloze
modus. Vervolgens gaat het
smartkey-waarschuwingslampje uit
en kan het voertuig binnen 5
seconden worden gestart.
Nooduitschakelsysteem
Het nooduitschakelsysteem wordt
geactiveerd en het
hoogspanningssysteem wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer
aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
De airbags ontplooien niet na een
frontale botsing.
Er is een aanrijding aan de
achterkant.
Het voertuigsysteem is defect.
De OK-indicator gaat uit als een van
de bovenstaande situaties zich
voordoet.
Het activeren van het
nooduitschakelsysteem bij de
genoemde soorten aanrijdingen
minimaliseert het risico op
verwondingen of ongevallen.
Het voertuigsysteem kan niet in de
OK-status worden gezet zodra het
nooduitschakelsysteem is
geactiveerd. In dat geval wordt
aanbevolen om contact op te nemen
205
07
WANNEER ER STORINGEN OPTREDEN
met een erkende BYD-dealer of -
garage voor hulp. Het systeem wordt
onmiddellijk uitgeschakeld, zelfs als
het contact is ingeschakeld. Neem zo
snel mogelijk contact op met een
erkende BYD-dealer of -garage.
Handelwijze bij brand
in/aan het voertuig
Ga in geval van brand als volgt om met
het voertuig, afhankelijk van de
werkelijke situatie:
1. Schakel het contact uit en verlaat het
voertuig.
2. Als de brand klein en langzaam is,
gebruik dan een droge
poederbrandblusser om de brand te
blussen en roep onmiddellijk hulp in,
op voorwaarde dat de persoonlijke
veiligheid is gewaarborgd.
3. Als de brand groot is en snel groeit,
blijf dan uit de buurt van het
voertuig en bel de brandweer,
informeer hen dat het voertuig is
uitgerust met een
hoogspanningsaccu en wacht op
redding.
VOORZICHTIG
Draag geïsoleerde
handschoenen tijdens het
demonteren van het voertuig.
Gebruik het juiste type
brandblussers. Water of onjuiste
brandblussers kunnen
elektrische schokken
veroorzaken.
In het geval van andere speciale
omstandigheden die vliegende
projectielen veroorzaken (zoals
interieurstrips en glas): blijf uit de
buurt van het voertuig en vraag
VOORZICHTIG
een erkende BYD-dealer of -
garage om hierbij te assisteren.
Handelwijze bij
acculekkage
Als er na een aanrijding acculekkage,
een scherpe geur in het voertuig,
zichtbare zuurstroom uit het voertuig
of rook bij de accupack is:
1. Schakel het contact uit en koppel de
laagspanningsaccu los als de
omstandigheden het toelaten.
2. Neem contact op met een erkende
BYD-dealer of -garage en de
brandweer om hen te informeren
dat het voertuig is uitgerust met een
hoogspanningsaccu en wacht op
redding.
Als er een aanrijding plaatsvindt
Ga in geval van een aanrijding als volgt
om met het voertuig, afhankelijk van de
werkelijke situatie:
1. Schakel het contact uit en koppel de
laagspanningsaccu los als de
omstandigheden het toelaten.
2. Bel onmiddellijk een erkende BYD-
dealer of -garage voor hulp.
3. Voer een eenvoudige inspectie uit,
indien de omstandigheden dit
toelaten: Controleer of een rand van
de hoogspanningsaccubak
gebarsten is en of er duidelijke
vloeistof uitstroomt.
Schade aan
hoogspanningscomponenten is
niet in alle gevallen
identificeerbaar. Hanteer
beschadigde onderdelen niet en
206
raak ze niet aan met sieraden of
andere metalen voorwerpen.
Als de huid in contact komt met
gelekte vloeistof, was de huid dan
onmiddellijk gedurende 10-15
minuten met veel water. Als er
nog steeds enig ongemak is,
breng dan 2,5%
calciumgluconaatzalf aan of week
de huid in een 2% tot 2,5%
calciumgluconaatoplossing. Als
de aandoening niet beter wordt
of als het ongemak aanhoudt,
zoek dan onmiddellijk medische
hulp.
Raak de oranje
hoogspanningskabels of andere
hoogspanningscomponenten niet
aan. Alleen geautoriseerd
reparatiepersoneel mag werken
aan hoogspanningssystemen.
Beschadig, wijzig of demonteer
de oranje hoogspanningskabels
niet en koppel ze niet los van het
hoogspanningsnet.
Informeer de brandweermannen
en het reddingspersoneel dat het
voertuig is uitgerust met een
hoogspanningsaccu.
WAARSCHUWING
Raak geen gemorste vloeistof
aan en blijf uit de buurt van een
lekkend voertuig of
hoogspanningsaccu.
Gooi de gelekte vloeistof niet
weg in het water, de bodem of
een andere omgeving.
Het voertuigsysteem werkt met
hoogspanningsgelijkstroom. Het
genereert veel warmte voor en
na het opstarten van het voertuig
en wanneer het voertuig wordt
WAARSCHUWING
uitgeschakeld. Let op hoge druk
en hoge temperaturen.
Demonteer, verplaats of wijzig
geen componenten van de
hoogspanningsaccu en
aansluitkabels, omdat de
aansluitingen ervan ernstige
brandwonden of elektrische
schokken kunnen veroorzaken en
kunnen leiden tot persoonlijk
letsel of overlijden. De oranje
kabels maken deel uit van de
hoogspanningskabelboom.
Gebruikers mogen het
hoogspanningssysteem van het
voertuig niet zelf repareren. Als
reparatie nodig is, wordt
aanbevolen om naar een erkende
BYD-dealer of -garage te gaan
voor reparatie.
De transpondersleutel en
onderdelen van de auto die
onder hoogspanning staan,
kunnen personen met medische
apparaten beïnvloeden en
schade toebrengen.
Als het voertuig moet
worden gesleept
Als het voertuig moet worden gesleept,
wordt aanbevolen om contact op te
nemen met een erkende BYD-dealer of
-garage, een professionele sleepdienst
of de organisatie waar u zich bij heeft
aangesloten voor pechhulp.
207
07
WANNEER ER STORINGEN OPTREDEN
WAARSCHUWING
Het voertuig mag niet door
andere voertuigen worden
voortgetrokken met alleen
touwen of kettingen.
Veelvoorkomende bergingsmethoden
zijn:
Berging met flatbed
Wanneer het voertuig defect is en
moet worden gesleept, is een
flatbed de beste keuze. Er kan
schade optreden als de
voorwielen de grond raken.
Sleepoog
Het montagepunt van het sleepoog van
het voertuig wordt weergegeven in de
afbeelding.
1. Wrik het open met een
kruisschroevendraaier.
2. Plaats het sleepoog in de
sleepopening.
HERINNERING
Het wordt afgeraden het voertuig
met een sleepoog te slepen. U
kunt beter contact opnemen met
een professionele sleepdienst of
de organisatie waar u lid van bent
voor pechhulp.
Alleen het sleepoog in het
voertuig kan worden gebruikt.
Anders zal uw voertuig
beschadigd raken.
Sleep het voertuig niet vanaf de
achterkant met vier wielen op de
grond, om schade aan het
voertuig te voorkomen.
Als een band leeg raakt
In het geval van een lekke band,
vertraagt u, houdt u het voertuig
recht en rijdt u van de drukke weg
naar een veilige plek.
Parkeer op een stevige, vlakke
ondergrond en vermijd
snelwegsplitsingen.
Schakel de elektronische parkeerrem
in en druk op de knop “P”.
Schakel het voertuig uit en zet het
alarmknipperlicht aan.
Zorg ervoor dat alle passagiers uit
het voertuig stappen en vraag hen
om naar een veilige plek te gaan uit
de buurt van druk verkeer.
208
Om slippen te voorkomen, zet u het
voertuig vast door de band
diagonaal tegen de lekke band te
wiggen.
VOORZICHTIG
Rijd niet verder met een lekke
band. Zelfs een korte afstand
rijden kan te ernstige schade aan
de band veroorzaken.
Gereedschappen in het voertuig
Gereedschappen in het voertuig
worden opgeslagen in een
gereedschapskist onder de flap van de
kofferruimte.
Deze omvatten:
waarschuwingsdriehoek, reflecterend
vest, verwijderingsklem voor de
wielmoer, bandenreparatieset en
sleepoog.
Gevarendriehoek
Reflecterend vest
Verwijderingsklem wielmoerkap
Automatische bandenreparatiekit
Sleepoog
De gevarendriehoek plaatsen
HERINNERING
Denk er bij het parkeren voor
reparatie aan om de rode
gevarendriehoek richting
tegemoetkomende voertuigen te
plaatsen, op 100-200 meter
afstand van het voertuig. Berg na
de reparatie de gevarendriehoek
op voor toekomstig gebruik.
De gevarendriehoek wordt gebruikt om
voertuigen te waarschuwen die van
achteren komen en om aanrijdingen als
gevolg van hoge snelheid of te laat
remmen te voorkomen.
De gevarendriehoek gebruiken:
1. Haal de gevarendriehoek uit de
doos.
2. Maak de uiteinden aan elkaar vast
om een driehoek te vormen.
3. Monteer de steunen zoals
afgebeeld.
Automatische afdichtmiddel voor
banden
Het afdichtmiddel voor banden
wordt gebruikt om kleine lekken af
te dichten, met name sneden in het
loopvlak of perforaties. Het is slechts
een noodoplossing om naar het
dichtstbijzijnde servicecentrum te
rijden, en alleen voor korte
noodritten, zelfs als de band niet
leeg is.
209
07
WANNEER ER STORINGEN OPTREDEN
WAARSCHUWING
De bandenreparatieset kan
hoogstens gaten repareren die
zich in het loopvlak van de band
bevinden en een diameter
hebben van minder dan 6 mm.
Gebruik de kit niet op lekken met
grotere diameters of op andere
locaties op de band, maar bel in
plaats daarvan de hulp van de
wegenwacht.
Afdichtmiddel voor banden is
zeer ontvlambaar en schadelijk
voor de gezondheid. Neem de
nodige voorzorgsmaatregelen
om brand te voorkomen en
contact met huid, ogen en
kleding te vermijden. Uit de buurt
van kinderen houden. De damp
niet inademen.
In geval van contact met het
afdichtmiddel voor banden:
Als het afdichtmiddel voor
banden in contact komt met de
huid of in de ogen komt, spoel
het betreffende lichaamsdeel dan
onmiddellijk grondig met veel
schoon water.
Verontreinigde kleding
onmiddellijk uittrekken.
In geval van een allergische
reactie onmiddellijk medische
hulp inroepen.
Als het afdichtmiddel voor
banden per ongeluk wordt
ingeslikt, spoel de mond dan
grondig en drink onmiddellijk
veel water. Geen braken
opwekken, maar onmiddellijk
medische hulp inroepen.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding die is meegeleverd met
het afdichtmiddel voor banden, of
scan de QR-code op de handleiding
om de bedieningsvideo te bekijken.
HERINNERING
Het gebruik van afdichtmiddel
voor banden voor beschadigde
banden is slechts een
noodreparatiemethode. Ga naar
een professioneel
onderhoudscentrum om de band
zo snel mogelijk te vervangen.
Neem contact op met een
erkende BYD-dealer of -garage
en informeer de
onderhoudstechnicus dat er
afdichtmiddel voor banden is
gebruikt.
Vermijd snelle acceleratie en
snelle bochten.
Houd u aan de
maximumsnelheid voor het
voertuig van 80 km/h. Rijd niet
verder als er sterke trillingen, rij-
instabiliteit of geluid optreden
terwijl het voertuig rijdt.
Wanneer de
houdbaarheidsdatum van het
afdichtmiddel voor banden bijna
verloopt (zie het etiket op de bus
voor de exacte datum), vervang
het dan door een nieuw
exemplaar.
Na gebruik van de
bandenreparatieset wordt
aanbevolen om nieuw
afdichtmiddel voor banden te
kopen bij een erkende BYD-
dealer of -garage.
08
SPECIFICATIES
Voertuiggegevens ............................ 212
Informatie ......................................... 215
Verklaringen van conformiteit ....... 218
Voertuiggegevens
Voertuiggegevens
Afmetingen
Lengte (mm) 4290
Breedte (mm, exclusief zijspiegels) 1770
Hoogte (mm) 1570
Wielbasis (mm) 2700
Voorste track (mm) 1530
Achterste track (mm) 1530
Vooroverbouw (mm) 830
Achteroverhang (mm) 760
Benaderingshoek (°) 16
Vertrekhoek (°) 23
Massa van voertuig
Leeggewicht (kg) 1658
Belasting vooras (kg) 894
Belasting achteras (kg) 764
Max. toegestane totale massa (kg) 2068
Voorasbelasting bij max. toegestane totale massa
(kg) 1021
Achterasbelasting bij max. toegestane totale massa
(kg) 1047
Aantal inzittenden (personen) 5
Aandrijfmotor
Model TZ200XSQ
Type
Synchrone motor met permanente
magneet
Type aandrijving 2WD
Nominaal vermogen/snelheid/koppel
(kW/rpm/Nm)
65/4433/140
213
08
SPECIFICATIES
Piekvermogen/snelheid/koppel
(kW/rpm/Nm)
150/16000/310
Verbruik en vermogensprestaties
Stroomverbruik per 100 km onder uitgebreide
werkomstandigheden
(kWh/100 km)
15,9 (WLTC)
Max. ontwerpsnelheid (km/u) 160
Max. gradeerbaarheid (%) 30
Wielen en banden
Bandenspecificatie 205/50R17
Bandendruk (kPa) 250
Eis dynamische wielbalans (g) ≤10
Wieluitlijningswaarden (bij leeggewicht)
Voorste camber (°) -0,82±0,75
Voorste toe-in (mm) 1,3±1,82
Kingpin hellingshoek (°) 11,3±0,75
Kingpin zwenkwielhoek (°) 3,16±0,75
Achterste camber (°) -1,07±0,5 (verbinding met vier staven)
Achterste toe-in (mm) 1,56±3,56 (verbinding met vier staven)
Remsysteem
Vrije slag van rempedaal (mm) 1~5
Dikte remschijf voor (mm) 23~25
Dikte remschijf achter (mm) 10~12
Voorste wrijvingsplaatdikte (mm) 2,5~8
Achterste wrijvingsplaatdikte (mm) 2~6,5
Hoogspanningsaccu
Type Lithium-ijzerfosfaataccu
Nominale capaciteit (Ah) 150
Stoelen
Voorstoelen
Voorwaarts en achterwaarts
bewegende ruimtes
(kussendiepte gemeten)
70 mm naar voren vanaf de
verste schuifrailslag
Rugleuninghoek
(kussendiepte gemeten) 25°
Normale
gebruiksomstandigheden
van rugleuningen
Ontwerppositie: 24°
voorwaarts en 50°
achterwaarts; schuifrail: 190
mm voorwaarts en 70 mm
achterwaarts;
schuifrailhelling: 4,
Achterbank
Voorwaarts en achterwaarts
bewegende ruimtes
(kussendiepte gemeten)
Geen schuifrail
Rugleuninghoek
(kussendiepte gemeten) 27°
Normale
gebruiksomstandigheden
van rugleuningen
27°, vast en niet verstelbaar
Vloeistof
Transmissie-olie Castrol BOT384
Hoeveelheid transmissieolie (ml) 600±50
Remvloeistof HZY6
Hoeveelheid remvloeistof (ml) 1100±100
Type motorkoelvloeistof Glycol organisch zuur koelmiddel:
Bevriespunt antivries: -40 °C
Hoeveelheid motorkoelvloeistof (L) 3,3±0,2
Koelmiddel airco R1234yf
Hoeveelheid aircokoelmiddel (g) 1000±20
215
08
SPECIFICATIES
Informatie
Voertuigidentificatie
Voertuigidentificatienummer (VIN)
Bevestigd op de versnellingsbak
Bevestigd op de VIN-sleuf op de
bovenste afdekking van de
dwarsdrempel van de voorruit
Bevestigd op het middelste metalen
oppervlak boven de achterklepruit
Bevestigd op het metalen oppervlak
in de linker benedenhoek van de linker
voordeur
Bevestigd op het metalen oppervlak
van de linker achterwielkas
Bevestigd op het metalen oppervlak
aan de binnenkant van de linker
achterdeurdrempel
Bevestigd op het metalen oppervlak
in de motorkap
Bevestigd op het metalen oppervlak
aan de bovenrand van de
voorbumperbalk
Het voertuigidentificatienummer is
gegraveerd op de onderste balk van de
passagiersstoel voorin.
Opmerking: Na het aansluiten van de
VDS is het VIN te vinden in de
rechterbovenhoek van het scherm voor
het betreffende model. Raadpleeg voor
meer informatie de
gebruikshandleiding van de VDS.
Naamplaatje voertuig
Het typeplaatje van het voertuig is
bevestigd aan het metalen oppervlak
onder de rechter B-pijler en bevat de
volgende informatie: Bedrijfsnaam,
merk, land van fabricage,
voertuigmodel, zitcapaciteit, bouwjaar
en -maand, aandrijfmotormodel,
piekvermogen van aandrijfmotor,
nominale spanning van
hoogspanningsaccusysteem, nominale
capaciteit van
hoogspanningsaccusysteem,
voertuigidentificatienummer en
maximaal toegestane totale massa.
Model en serienummer van
aandrijfmotor
Gegraveerd aan de onderkant van
de behuizing van de aandrijfmotor.
Waarschuwingslabels
Label voor aircosysteem en
koelventilator
Label accupositie
Waarschuwingslabels voor zij-airbags
zijn bevestigd onder de borgringen van
de linker en rechter B-pijler.
Het waarschuwingslabel van de airbag
bevindt zich op het zonneklep van de
passagier voorin.
Het bandenspanningslabel is bevestigd
aan het onderste deel van de borgring
van de linker B-pijler.
217
08
SPECIFICATIES
Het herinneringslabel voor de
losgekoppelde oplaadconnector is aan
de binnenkant van de AC-
oplaadpoortklep bevestigd.
Het label van het kinderbeveiligingsslot
is gegraveerd op het metalen oppervlak
op de linker- en rechterachterdeur.
Montagepositie
transponder
De montagepositie van de transponder
bevindt zich rechtsboven op de
voorruit.
VOORZICHTIG
Overlap niet met het glazen frame
of andere voorwerpen bij het
bevestigen van het elektronische
logo.
Verklaringen van conformiteit
Smartkey
Oezbekistan
Model: D0-92
EU-landen
Model: D0-92
Brazilië
Model: D0-92
Deze apparatuur heeft geen recht op
bescherming tegen schadelijke
interferentie en mag geen interferentie
veroorzaken aan naar behoren
geautoriseerde systemen.
FCC-ID: 2A5DH-DAEA-92
De Verenigde Staten
Model: D0-315
Japan
Model: D0-315
219
Numeriek
12v hulpvoeding ...................... 170
A
Aanhangwagen trekken ......... 104
Achteruitkijkspiegel handmatig
aanpassen ................................. 157
Airbags ........................................ 19
Airco AAN/UIT .......................... 162
Alarmlichtschakelaar ................. 80
Als de smartkey-batterij leeg is203
Als een band leeg raakt .......... 207
Als het voertuig moet worden
gesleept .................................... 206
Antidiefstalsysteem* ................. 32
Automatische stilstand voertuig
(AVH) ......................................... 115
B
Bagage dragen ........................ 104
Banden ...................................... 193
Bandenspanningscontrole ..... 143
Bedieningsinterface van de airco
..................................................... 162
Bekerhouder ............................ 167
Bescherming tegen corrosie .. 182
Binnenkant reinigen ................ 185
Brandpreventie ........................ 106
Buitenkant reinigen ................. 183
D
Detectie van aanwezigheid
kinderen (CPD) ........................ 142
Dode hoek-hulp (BSA) ............ 139
Draadloze telefoonoplader* .. 170
E
Elektronische smartkey ............. 52
Energie besparen en levensduur
van het voertuig verlengen .... 107
G
Gegevensverzameling en -
verwerking .................................. 34
Grootlicht-hulp (HMA) ............. 134
H
Handelwijze bij acculekkage ... 205
Handelwijze bij brand in/aan het
voertuig ..................................... 205
Handmatig vrijgeven van de
elektronische parkeerrem ...... 112
Handschoenenvak ................... 167
Hoogspanningsaccu .................. 98
Hulp bij aanhouden van
vluchtstrook (ELKA) ................. 137
I
Indicator en waarschuwingslampje
...................................................... 40
Inrijdperiode ............................. 103
Inschakeling van remmen in
aankomende noodsituatie (PEB)
..................................................... 126
Intelligente cruisecontrol (ICC) 123
intelligente snelheidsregeling
(ISLC) ......................................... 132
K
Kilometerteller schakelaar ........ 76
Kinderbeveiligingsslot ............... 62
Kinderbeveiligingssysteem
installeren ................................... 29
Kinderbeveiligingssysteem ....... 27
Koelmiddel ................................ 190
L
Laagspanningsaccu (12 V) ...... 101
Laden met reservering .............. 94
Lichtschakelaars ......................... 69
M
Modusschakelaar
bestuurdersassistentie ............. 76
Montagepositie transponder . 217
Motorkap openen .................... 190
N
Noodoproep (E-call) .................. 78
Nooduitschakelsysteem .......... 204
O
Onderhoud van het aircosysteem
167
Onderhoud van het voertuig . 182
Onderhoudsplan ........................ 78
Ontladingsapparaat* ................ 96
Oplaadmethode ......................... 88
Oplaadpoorten ......................... 169
P
Panoramisch weergavesysteem145
R
Remvloeistof ............................. 191
Rijden in water ......................... 105
S
Schakelaar elektrisch raam ...... 74
Schakelaar interieurverlichting 80
Schakelaar voor de elektronische
parkeerrem ............................... 112
Schakelaar zonneklep* ............. 80
Schakelaars op stuurwiel .......... 66
Schakelaars passagiersraam .... 75
Schakelaars zijspiegels ............ 157
Schakelbediening .................... 111
Sneeuwkettingen ..................... 158
Sproeier ..................................... 192
Starten van het voertuig ......... 108
Steungrepen .............................. 169
Stoelinformatie ........................... 62
Stuurwiel handmatig afstellen . 68
T
Tips voor verfonderhoud ........ 183
Toegang ...................................... 60
Touchscreen voor infotainment173
V
Veiligheidsgordels gebruiken ... 16
Veiligheidsgordels .................... 185
Veiligheidswaarschuwingen voor
opladen ........................................ 84
Ventilatieopeningen van de airco .
141
Vereist onderhoudsschema ... 178
Vergrendelen/ontgrendelen met
mechanische sleutel .................. 55
Vergrendelen/ontgrendelen/vinde
n met voertuig met smartkey ... 56
Verkeersbordherkenning (TSR) 131
Voertuigidentificatienummer (VIN)
.................................................... 215
Voorstoelen aanpassen ............. 63
Voorwaarden en
voorzorgsmaatregelen voor het
activeren van airbags ................ 22
Voorzorgsmaatregel
voertuigopslag ......................... 189
Voorzorgsmaatregelen tijdens het
rijden .......................................... 117
Vrachtafdekking ....................... 172
W
Waarschuwing
bestuurdersaandacht (DAW) . 142
Waarschuwing kruisend verkeer
voorzijde FCTA) en remmen bij
kruisend verkeer voorzijde (FCTB)
..................................................... 129
Waarschuwingslabels .............. 216
Weergave instrumentenpaneel 40
221
Wisserbladen ............................. 193
Wisserschakelaar ....................... 72
Z
Zak aan rugleuning .................. 168
Zekeringen ................................. 196
Zelfonderhoud .......................... 187
Zijgordijnairbag .......................... 22
Zonneklep .................................. 169
Afkortingen
Afkorting Volledig uitgeschreven Afkorting Volledig uitgeschreven
ECU
Elektronische
regeleenheid
ABS Antiblokkeersysteem
AUTO Automatisch ACC Adaptieve cruisecontrol
USB Universele seriële bus ECO Economisch
NORMAL Normaal SPORT Sport
SOC Laadstatus AVH Automatic Vehicle Hold
EPB Elektronische
parkeerrem PCW Waarschuwing
aankomende botsing
AEB Automatische noodrem BSD Detectie van dode hoek
RCTA
Waarschuwing kruisend
verkeer achterzijde DOW
Waarschuwing deur
open
TPMS Bandenspanningscontro
lesysteem ESC Elektronische
stabiliteitsregelaar
VDC
Regeling
voertuigdynamiek
TCS Tractieregelingssysteem
HHC Hill-start Hold Control HBA Hydraulische remhulp
CDP Beheerst vertragen voor
parkeerrem HDC Hulp bij bergafwaarts
rijden
PM2.5 Luchtzuiveringssysteem MAX Maximum
MIN Minimum VIN Voertuigidentificatienum
mer
223
44

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

BYD-Dolphin
  • Als er achterin iemand blijft zitten met de smartkey bij zich, gaat het alarm toch af na enige tijd, hoe dit vermijden ? Gesteld op 19-4-2024 om 17:01

    Reageer op deze vraag Misbruik melden

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw BYD Dolphin bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van BYD Dolphin in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 6.88 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van BYD Dolphin

BYD Dolphin Snelstart handleiding - Nederlands - 24 pagina's

BYD Dolphin Gebruiksaanwijzing - English - 192 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info