Advisor Advanced Installatie- en Programmeerhandleiding 11
- In geval van een vaste aansluiting dient er een aparte groep gebruikt te
worden.
- Soepele aders, welke aangesloten worden op de netspanningconnector,
mogen niet vertind worden.
• Vermijd draadlussen in de centrale en leid kabels zodanig dat ze niet op of
onder de printplaat liggen. Het gebruik van kabel-bandjes dient de voorkeur
en verbetert de netheid en de aansluitingen worden hierdoor meer
overzichtelijk in de behuizing.
• De batterij die bij deze eenheid wordt gebruikt, moet gemaakt zijn van
materialen uit een goede brandwerendheidsklasse (HB of beter).
• Ieder spanningscircuit, direct verbonden via relaiscontacten in de centrale of
via externe relais contacten die via de centrale worden aangestuurd, dienen
van een zogenaamd SELV (Safety Extra-low Voltage) spanningscircuit
voorzien te zijn.
- Hulprelais die de netspanning schakelen mogen niet in het panel
gemonteerd zijn.
- Pas altijd een diode toe (bijv.4001) over de spoel van een hulprelais i.v.m.
de tegen EMK (alleen bij gelijkspanning).
- Pas altijd deugdelijke relais toe met voldoende isolatie tussen contacten en
spoel.
- De kabellengte voor de verbinding van de LC open collector uitgangen mag
niet langer zijn dan 30 m. Gebruik voor grotere afstanden uitbreidingen van
de relaisuitgangen (bijvoorbeeld de ATS624 Vier-relaismodule).
• De minimumafstand tussen ingebouwde apparatuur bedraagt 50 mm (tussen
de ventilatieopeningen van de apparatuur).
• Gebruik deze eenheden uitsluitend in een schone omgeving en niet in
vochtige lucht. Omgeving specificaties worden weergegeven in “Specificaties”
op pagina 25.
• Het aanbevolen aanhaalmoment voor de paneelaansluitingen is 0,3 tot
0,4 N·m. Dit aanhaalmoment is niet afhankelijk van de AWG (dikte) van de
gebruikte draden. Een waarde van 0,4 N·m is tevens het maximum
toelaatbare aanhaalmoment voor deze connector.