469081
382
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/383
Pagina verder
iWork
Gebruikershandleiding
voor formules en
functies
Apple Inc.
K
© 2009 Apple Inc. Alle rechten voorbehouden.
Volgens de auteursrechtelijke bepalingen mag deze
handleiding niet zonder schriftelijke toestemming
van Apple geheel of gedeeltelijk worden gekopieerd.
Het gebruik van dit product is onderworpen aan de
voorwaarden van de licentieovereenkomst in dit pakket.
Het Apple logo is een handelsmerk van Apple Inc., dat is
gedeponeerd in de Verenigde Staten en andere landen.
Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van
Apple is het niet toegestaan het via het toetsenbord op
te roepen Apple logo (Option + Shift + K) te gebruiken
voor commerciële doeleinden.
Deze handleiding is met uiterste zorg samengesteld.
Apple aanvaardt geen aansprakelijkheid voor druk- of
typefouten.
Apple
1 Innite Loop
Cupertino, CA 95014-2084
408-996-1010
www.apple.com
Apple, het Apple logo, iWork, Keynote, Mac, Mac OS,
Numbers en Pages zijn handelsmerken van Apple Inc.,
die zijn gedeponeerd in de Verenigde Staten en andere
landen.
Adobe en Acrobat zijn handelsmerken of gedeponeerde
handelsmerken van Adobe Systems Incorporated in de
Verenigde Staten en/of andere landen.
Andere in deze handleiding genoemde bedrijfs-
of productnamen zijn handelsmerken van de
desbetreende bedrijven. Producten van andere
fabrikanten worden alleen genoemd ter informatie.
Dit betekent niet dat deze producten door Apple
worden aanbevolen of door Apple zijn goedgekeurd.
Apple aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid met
betrekking tot de betrouwbaarheid van deze producten.
N019-1588 08/2009
11 Voorwoord: iWork-formules en -functies
13 Hoofdstuk 1: Werken met formules in tabellen
13 De elementen van formules
15 Snel berekeningen uitvoeren in Numbers
16 Werken met vooraf gedenieerde snelle formules
17 Zelf formules aanmaken
23 Formules verwijderen
23 Naar cellen verwijzen in formules
28 Werken met operatoren in formules
29 De tekenreeksoperator en de jokers
30 Formules en berekende waarden kopiëren of verplaatsen
31 Alle formules in een spreadsheet bekijken
32 Elementen van formules zoeken en vervangen
33 Hoofdstuk 2: Overzicht van iWork-functies
33 Algemene informatie over functies
34 Syntaxiselementen en termen in functiedenities
37 Waardetypen
42 Overzicht van functiecategorieën
42 Voorbeelden uit de Help plakken
44 Hoofdstuk 3: Datum- en tijdfuncties
44 Overzicht van datum- en tijdfuncties
46 DATUM
47 DATUMVERSCHIL
49 DATUMWAARDE
49 DAG
50 DAGNAAM
51 DAGEN360
52 ZELFDE.DAG
53 LAATSTE.DAG
53 UUR
54 MINUUT
3
Inhoudsopgave
4 Inhoudsopgave
55 MAAND
56 MAANDNAAM
56 NETTO.WERKDAGEN
57 NU
58 SECONDE
58 TIJD
59 TIJDWAARDE
60 VANDAAG
61 WEEKDAG
62 WEEKNUMMER
63 WERKDAG
64 JAAR
64 JAAR.DEEL
66 Hoofdstuk 4: Duurfuncties
66 Overzicht van duurfuncties
67 TIJDSDUUR.N.DAGEN
68 TIJDSDUUR.N.UUR
68 TIJDSDUUR.N.MILLISECONDEN
69 TIJDSDUUR.N.MINUTEN
70 TIJDSDUUR.N.SECONDEN
70 TIJDSDUUR.N.WEKEN
71 TIJDSDUUR
72 VERWIJDER.TIJDSDUUR
74 Hoofdstuk 5: Technische functies
74 Overzicht van technische functies
75 GRONDTAL.N.GETAL
76 BESSEL.J
77 BESSEL.Y
78 BIN.N.DEC
79 BIN.N.HEX
80 BIN.N.OCT
81 CONVERTEREN
82 Conversie-eenheden die worden ondersteund
86 DEC.N.BIN
87 DEC.N.HEX
87 DEC.N.OCT
88 DELTA
89 FOUTFUNCTIE
90 FOUT.COMPLEMENT
90 GROTER.DAN
91 HEX.N.BIN
Inhoudsopgave 5
92 HEX.N.DEC
93 HEX.N.OCT
94 GETAL.N.GRONDTAL
95 OCT.N.BIN
96 OCT.N.DEC
97 OCT.N.HEX
99 Hoofdstuk 6: Financiële functies
99 Overzicht van nanciële functies
103 SAMENG.RENTE
105 SAMENG.RENTE.V
107 OBL.DUUR
109 OBL.AANG.DUUR
110 COUP.DAGEN.BB
112 COUP.DAGEN
113 COUP.DAGEN.VV
114 COUP.AANTAL
115 CUM.RENTE
117 CUM.HOOFDSOM
119 DB
121 DDB
123 DISC
124 EFFECT
125 TW
127 RENTEPERCENTAGE
128 IBET
130 IR
132 ISBET
133 GIR
135 NOMINALE.RENTE
136 NPER
138 NHW
139 BET
141 PBET
143 PRIJS
144 PRIJS.DISCONTO
146 PRIJS.VERVALDAG
147 HW
150 RENTE
152 OPBRENGST
153 LIN.AFSCHR
154 SYD
155 VDB
6 Inhoudsopgave
157 RENDEMENT
158 REND.DISCONTO
160 REND.VERVAL
162 Hoofdstuk 7: Logische functies en informatiefuncties
162 Overzicht van de logische functies en informatiefuncties
163 EN
164 ONWAAR
165 ALS
167 ALS.FOUT
168 ISLEEG
168 ISFOUT
169 IS.EVEN
170 IS.ONEVEN
171 NIET
172 OF
173 WAAR
174 Hoofdstuk 8: Numerieke functies
174 Overzicht van numerieke functies
177 ABS
178 AFRONDEN.BOVEN
179 COMBINATIES
180 EVEN
181 EXP
181 FACULTEIT
182 DUBBELE.FACULTEIT
183 AFRONDEN.BENEDEN
184 GGD
185 INTEGER
186 KGV
187 LN
188 LOG
188 LOG10
189 REST
190 AFRONDEN.N.VEELVOUD
191 MULTINOMIAAL
192 ONEVEN
193 PI
194 MACHT
195 PRODUCT
195 QUOTIENT
196 ASELECT
Inhoudsopgave 7
197 ASELECTTUSSEN
198 ROMEINS
199 AFRONDEN
200 AFRONDEN.NAAR.BENEDEN
201 AFRONDEN.NAAR.BOVEN
203 POS.NEG
203 WORTEL
204 WORTEL.PI
204 SOM
205 SOM.ALS
207 SOMMEN.ALS
209 SOMPRODUCT
209 KWADRATENSOM
210 SOM.X2MINY2
211 SOM.X2PLUSY2
212 SOM.XMINY.2
212 AFKAPPEN
215 Hoofdstuk 9: Verwijzingsfuncties
215 Overzicht van verwijzingsfuncties
216 ADRES
218 BEREIKEN
218 KIEZEN
219 KOLOM
220 KOLOMMEN
220 HORIZ.ZOEKEN
222 HYPERLINK
222 INDEX
225 INDIRECT
226 ZOEKEN
227 VERGELIJKEN
228 AFSTAND
230 RIJ
230 RIJEN
231 TRANSPONEREN
232 VERT.ZOEKEN
235 Hoofdstuk 10: Statistische functies
235 Overzicht van statistische functies
240 GEM.DEVIATIE
241 GEMIDDELDE
242 GEMIDDELDEA
243 GEMIDDELDE.ALS
8 Inhoudsopgave
245 GEMIDDELDEN.ALS
247 BETA.VERD
248 BETA.INV
248 BINOMIALE.VERD
250 CHI.KWADRAAT
250 CHI.KWADRAAT.INV
251 CHI.TOETS
253 BETROUWBAARHEID
254 CORRELATIE
255 AANTAL
256 AANTALARG
258 AANTALLEEG
259 AANTAL.ALS
260 AANTALLEN.ALS
262 COVARIANTIE
263 CRIT.BINOM
264 DEV.KWAD
264 EXPON.VERD
265 F.VERDELING
266 F.INVERSE
267 VOORSPELLEN
268 INTERVAL
270 GAMMA.VERD
270 GAMMA.INV
271 GAMMA.LN
272 MEETK.GEM
273 HARM.GEM
273 SNIJPUNT
274 GROOTSTE
276 LIJNSCH
277 Extra grootheden
279 LOG.NORM.INV
280 LOG.NORM.VERD
280 MAX
281 MAXA
282 MEDIAAN
283 MIN
284 MINA
285 MODUS
286 NEG.BINOM.VERD
287 NORM.VERD
288 NORM.INV
288 STAND.NORM.VERD
Inhoudsopgave 9
289 STAND.NORM.INV
290 PERCENTIEL
291 PERCENT.RANG
292 PERMUTATIES
293 POISSON
294 KANS
296 KWARTIEL
297 RANG
298 RICHTING
299 KLEINSTE
301 NORMALISEREN
301 STDEV
303 STDEVA
305 STDEVP
306 STDEVPA
308 T.VERD
309 T.INV
309 T.TOETS
310 VAR
312 VARA
314 VARP
315 VARPA
317 Z.TOETS
319 Hoofdstuk 11: Tekstfuncties
319 Overzicht van tekstfuncties
321 TEKEN
322 OPSCHONEN
323 CODE
324 SAMENVOEGEN
324 EURO
325 GELIJK
326 VIND.ALLES
327 VAST
328 LINKS
329 LENGTE
329 KLEINE.LETTERS
330 DEEL
331 BEGINLETTERS
332 VERVANGEN
332 HERHALING
333 RECHTS
334 VIND.SPEC
10 Inhoudsopgave
336 SUBSTITUEREN
337 T
337 SPATIES.WISSEN
338 HOOFDLETTERS
339 WAARDE
340 Hoofdstuk 12: Trigonometrische functies
340 Overzicht van trigonometrische functies
341 BOOGCOS
342 BOOGCOSH
342 BOOGSIN
343 BOOGSINH
344 BOOGTAN
345 BOOGTAN2
346 BOOGTANH
347 COS
348 COSH
348 GRADEN
349 RADIALEN
350 SIN
351 SINH
352 TAN
353 TANH
354 Hoofdstuk 13: Aanvullende voorbeelden en onderwerpen
354 Overzicht van aanvullende voorbeelden en onderwerpen
355 Veelgebruikte argumenten in nanciële functies
363 De juiste functie voor het berekenen van de tijdswaarde van geld kiezen
368 Voorbeeld van een aossingsschema voor een lening
371 Aanvullende informatie over afronden
373 Logische functies en informatiefuncties combineren
375 Voorwaarden opgeven en werken met jokers
377 Voorbeeld met enquêteresultaten
11
iWork biedt meer dan tweehonderdvijftig functies waarmee
u eenvoudig statistische, nanciële, technische en andere
berekeningen kunt uitvoeren. Met de ingebouwde
functiekiezer kunt u snel informatie over functies opvragen
en ze aan formules toevoegen.
Als u een functie wilt gebruiken, typt u het isgelijkteken in een lege tabelcel. De
formule-editor wordt dan automatisch geopend. Kies vervolgens 'Voeg in' > 'Functie' >
'Toon functiekiezer'.
Deze gebruikershandleiding bevat uitgebreide instructies voor het schrijven van
formules en het gebruik van functies. Naast deze handleiding kunt u ook andere
informatiebronnen raadplegen.
Voorwoord
iWork-formules en -functies
12 Voorwoord iWork-formules en -functies
Ingebouwd helpsysteem
Alle informatie die in deze gebruikershandleiding staat, is ook te vinden in het
ingebouwde helpsysteem, dat gemakkelijk doorzoekbaar is en altijd op uw computer
beschikbaar is. U kunt de helpinformatie bij de formules en functies in iWork
eenvoudig openen via het menu 'Help' van een iWork-programma. In Numbers, Pages
of Keynote kiest u 'Help' > 'iWork-formules en -functies Help'.
iWork-website
Het laatste nieuws en informatie over iWork vindt u op www.apple.com/nl/iwork.
Ondersteuningswebsite
Voor uitgebreide informatie over het oplossen van problemen kunt u terecht op
www.apple.com/nl/support/iwork.
Hulpinformatie
In de iWork-programma's is hulpinformatie (een korte beschrijving) beschikbaar voor
de meeste onderdelen die u op het scherm ziet. U toont de hulpinformatie door de
aanwijzer enkele seconden op een onderdeel te plaatsen.
Video's met oefeningen op het internet
Op www.apple.com/nl/iwork/tutorials vindt u video's waarin wordt uitgelegd hoe u
veelvoorkomende taken kunt uitvoeren in Keynote, Numbers en Pages. Wanneer u
een iWork-programma voor het eerst opent, verschijnt een bericht met een koppeling
naar deze oefeningen op het internet. U kunt deze video's op elk gewenst moment
bekijken door 'Help' > 'Video-oefeningen' te kiezen in Keynote, Numbers of Pages.
13
Dit hoofdstuk bevat informatie over de manier waarop u
met behulp van formules berekeningen in tabelcellen kunt
uitvoeren.
De elementen van formules
Een formule zorgt ervoor dat een berekening wordt uitgevoerd en dat het resultaat
wordt getoond in de cel waarin u de formule hebt geplaatst. Een cel die een formule
bevat, wordt een formulecel genoemd.
U kunt bijvoorbeeld een formule toevoegen aan de onderste cel in een kolom
om de waarden op te tellen van alle bovenliggende cellen. Als de waarden in de
bovenliggende cellen veranderen, wordt de waarde in de formulecel automatisch
bijgewerkt.
Met een formule wordt een berekening uitgevoerd op basis van specieke waarden
die u opgeeft. De waarden die u als onderdeel van de formule opgeeft, kunnen
getallen of tekstwaarden (constanten) zijn. Dit kunnen ook waarden in andere
tabelcellen zijn. Dergelijke waarden voegt u met behulp van celverwijzingen aan de
formule toe. In formules worden operatoren en functies gebruikt om berekeningen uit
te voeren op basis van de waarden die u hebt opgegeven:
 Operatoren zijn symbolen voor het uitvoeren van rekenkundige bewerkingen,
vergelijkingen of bewerkingen met tekenreeksen. Deze symbolen voegt u aan
formules toe om aan te geven welke bewerking u wilt uitvoeren. Met het symbool
+ worden bijvoorbeeld waarden bij elkaar opgeteld en met het symbool = worden
twee waarden vergeleken om te bepalen of ze gelijk zijn.
=A2 + 16: Een formule waarin een operator wordt gebruikt om twee waarden bij
elkaar op te tellen.
=: Elke formule moet hiermee beginnen.
A2: Een celverwijzing. 'A2' verwijst naar de tweede cel van de eerste kolom.
+: Een rekenkundige operator waarmee de voorafgaande waarde bij de volgende
waarde wordt opgeteld.
1
Werken met formules in tabellen
16: Een numerieke constante.
 Functies zijn vooraf gedenieerde, benoemde bewerkingen zoals SOM en
GEMIDDELDE. Als u een functie wilt gebruiken, voert u de naam van de functie in en
voert u tussen de haakjes na de naam de vereiste argumenten in. Met argumenten
geeft u de waarden op die door de functie worden gebruikt als de bewerkingen
worden uitgevoerd.
=SOM(A2:A10): Een formule waarin de functie SOM wordt gebruikt om de waarden
in een bereik van cellen (negen cellen in de eerste kolom) bij elkaar op te tellen.
A2:A10: Een celverwijzing die verwijst naar de waarden in cel A2 tot en met A10.
Informatie over Raadpleeg
Meteen de som, het gemiddelde, de minimum-
of maximumwaarde en de telling van waarden
in geselecteerde cellen tonen en de formule
waarmee deze waarden zijn verkregen,
desgewenst bewaren in Numbers
“Snel berekeningen uitvoeren in
Numbers” (pagina 15 )
Snel een formule toevoegen waarmee de
som, het gemiddelde, de minimum- of
maximumwaarde, de telling of het product van
waarden in geselecteerde cellen wordt getoond
Werken met vooraf gedenieerde snelle
formules (pagina 16)
Hulpmiddelen en technieken voor het aanmaken
en wijzigen van formules in Numbers
“Formules toevoegen en bewerken met de
formule-editor” (pagina 18)
“Formules toevoegen en bewerken met de
formulebalk” (pagina 19 )
“Functies aan formules toevoegen (pagina 20)
“Formules verwijderen” (pagina 23)
Hulpmiddelen en technieken voor het aanmaken
en wijzigen van formules in Pages en Keynote
“Formules toevoegen en bewerken met de
formule-editor” (pagina 18)
De honderden functies in iWork en voorbeelden
van het gebruik van deze functies voor nanciële,
technische, statistische en andere berekeningen
'Help' > 'iWork-formules en -functies Help'
'Help' > 'iWork-gebruikershandleiding voor
formules en functies'
Verschillende typen celverwijzingen toevoegen
aan een formule in Numbers
“Naar cellen verwijzen in formules” (pagina 23)
“Formules aanmaken en bewerken met behulp
van de muis en het toetsenbord” (pagina 25)
“Onderscheid maken tussen absolute en relatieve
celverwijzingen” (pagina 27)
14 Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen
Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen 15
Informatie over Raadpleeg
Werken met operatoren in formules “Rekenkundige operatoren (pagina 28)
Vergelijkingsoperatoren (pagina 28)
“De tekenreeksoperator en de jokers” (pagina 29)
Formules of de berekende waarden naar andere
tabelcellen kopiëren of verplaatsen
“Formules en berekende waarden kopiëren of
verplaatsen (pagina 30)
Formules en formule-elementen zoeken in
Numbers
Alle formules in een spreadsheet
bekijken” (pagina 31)
“Elementen van formules zoeken en
vervangen” (pagina 32)
Snel berekeningen uitvoeren in Numbers
Linksonder in het Numbers-venster kunt u de resultaten van algemene berekeningen
met waarden in twee of meer geselecteerde tabelcellen bekijken.
Snel een berekening uitvoeren
1 Selecteer twee of meer cellen in een tabel. De cellen hoeven niet aangrenzend te zijn.
De resultaten van de berekeningen die met de waarden in deze cellen worden
uitgevoerd, worden direct linksonder in het venster weergegeven.
De resultaten linksonder zijn
gebaseerd op de waarden in
deze twee geselecteerde
cellen.
'som': toont de som van de numerieke waarden in de geselecteerde cellen.
'gemid.': toont het gemiddelde van de numerieke waarden in de geselecteerde cellen.
min: toont de kleinste numerieke waarde in de geselecteerde cellen.
max: toont de grootste numerieke waarde in de geselecteerde cellen.
'aantal': toont het aantal numerieke waarden en de datum- en tijdwaarden in de
geselecteerde cellen.
Lege cellen en cellen die andere typen waarden bevatten dan de waarden die
hierboven worden genoemd, worden in de berekeningen genegeerd.
2 Selecteer andere cellen om direct andere berekeningen uit te voeren.
Als u een bepaalde berekening erg handig vindt en in de tabel wilt opnemen, kunt
u deze als een formule aan een lege tabelcel toevoegen. Hiertoe sleept u eenvoudig
som, gemiddelde of een van de andere berekeningen linksonder in het venster naar
een lege cel. De cel hoeft zich niet in dezelfde tabel te bevinden als de cellen die in de
berekeningen zijn gebruikt.
Werken met vooraf gedenieerde snelle formules
U kunt snel een eenvoudige berekening met waarden in een reeks aangrenzende
tabelcellen uitvoeren door de gewenste cellen te selecteren en een snelle formule
toe te voegen. In Numbers gebruikt u hiervoor het venstermenu 'Functie' in de
knoppenbalk. In Keynote en Pages gebruikt u het venstermenu 'Functie' in het paneel
'Opmaak' van het infovenster 'Tabel'.
'Som': berekent de som van de numerieke waarden in de geselecteerde cellen.
'Gemiddelde': berekent het gemiddelde van de numerieke waarden in de
geselecteerde cellen.
'Minimum': toont de kleinste numerieke waarde in de geselecteerde cellen.
'Maximum': toont de grootste numerieke waarde in de geselecteerde cellen.
'Aantal': toont het aantal numerieke waarden en de datum- en tijdwaarden in de
geselecteerde cellen.
'Product': vermenigvuldigt alle numerieke waarden in de geselecteerde cellen.
U kunt ook 'Voeg in' > 'Functie' kiezen en vervolgens een optie uit het submenu
kiezen.
Lege cellen en cellen die andere typen waarden bevatten worden genegeerd.
Manieren om snel een formule toe te voegen:
Om specieke waarden in een kolom of rij te gebruiken, selecteert u de cellen met de m
waarden. Klik in Numbers op 'Functie' in de knoppenbalk en kies een berekening uit
het venstermenu. Kies in Keynote of Pages 'Voeg in' > 'Functie' en kies vervolgens een
optie uit het submenu.
16 Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen
Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen 17
Als de cellen in dezelfde kolom staan, wordt het resultaat in de eerste lege cel onder
de geselecteerde cellen geplaatst. Als er geen lege cel is, wordt een rij toegevoegd
waarin het resultaat wordt weergegeven. U kunt de formule weergeven door op de cel
te klikken.
Als de cellen in dezelfde rij staan, wordt het resultaat in de eerste lege cel rechts van
de geselecteerde cellen geplaatst. Als er geen lege cel is, wordt een kolom toegevoegd
waarin het resultaat wordt weergegeven. U kunt de formule weergeven door op de cel
te klikken.
Als u m alle waarden in de normale cellen van een kolom wilt gebruiken, klikt u eerst
op de koptekstcel of verwijzingslabel van de kolom. Klik vervolgens in Numbers op
'Functie' in de knoppenbalk en kies een berekening uit het venstermenu. Kies in
Keynote of Pages 'Voeg in' > 'Functie' en kies vervolgens een optie uit het submenu.
Het resultaat wordt in een voettekstrij geplaatst. Als de tabel geen voettekstrij heeft,
wordt er één toegevoegd. U kunt de formule weergeven door op de cel te klikken.
Als u m alle waarden in een rij wilt gebruiken, klikt u eerst op de koptekstcel of
verwijzingslabel van de rij. Klik vervolgens in Numbers op 'Functie' in de knoppenbalk
en kies een berekening uit het venstermenu. Kies in Keynote of Pages 'Voeg in' >
'Functie' en kies vervolgens een optie uit het submenu.
Het resultaat wordt in een nieuwe kolom geplaatst. U kunt de formule weergeven
door op de cel te klikken.
Zelf formules aanmaken
Hoewel er allerlei snelle manieren zijn om formules voor eenvoudige berekeningen
toe te voegen (raadpleeg “Snel berekeningen uitvoeren in Numbers op pagina 15 en
Werken met vooraf gedenieerde snelle formules op pagina 16), kunt u nauwkeuriger
werken wanneer u de hulpmiddelen voor formules gebruikt.
Informatie over Raadpleeg
Een formule toevoegen met de formule-editor “Formules toevoegen en bewerken met de
formule-editor” (pagina 18)
Een formule toevoegen met de aanpasbare
formulebalk in Numbers
“Formules toevoegen en bewerken met de
formulebalk” (pagina 19 )
Vanuit de formule-editor of formulebalk
snel functies en formules toevoegen met de
functiekiezer
“Functies aan formules toevoegen (pagina 20)
Een formule met fouten opsporen “Fouten en waarschuwingen bij formules
afhandelen (pagina 22)
Formules toevoegen en bewerken met de formule-editor
U kunt ook de formule-editor gebruiken in plaats van een formule rechtstreeks
in de formulebalk te bewerken (zie “Formules toevoegen en bewerken met de
formulebalk” op pagina 19). De formule-editor bevat een tekstveld met de formule.
Celverwijzingen, operatoren, functies en constanten die u aan een formule toevoegt,
worden in de formule-editor als volgt weergegeven:
Alle formules moeten
beginnen met het
isgelijkteken.
De optelfunctie.
Celverwijzingen op
basis van de celnaam.
Een verwijzing naar een
bereik van drie cellen.
De aftrekoperator.
Manieren om de formule-editor te gebruiken:
Om de formule-editor te openen, gaat u als volgt te werk: m
Selecteer een tabelcel en typ vervolgens het isgelijkteken (=). Â
Klik in Numbers dubbel op een tabelcel die een formule bevat. In Keynote en Pages Â
kunt u de tabel selecteren en vervolgens dubbel klikken op een tabelcel die een
formule bevat.
Selecteer in Numbers een tabelcel, klik op de knop 'Functie' in de knoppenbalk en Â
kies 'Formule-editor' uit het venstermenu.
Selecteer in Numbers een tabelcel en kies vervolgens 'Voeg in' > 'Functie' > Â
'Formule-editor'. In Keynote en Pages kiest u 'Formule-editor' uit het venstermenu
'Functie' in het paneel 'Opmaak' van het infovenster 'Tabel'.
Selecteer een cel die een formule bevat en druk vervolgens op Option + Return. Â
Wanneer de formule-editor wordt geopend, wordt deze op de geselecteerde cel
weergegeven. U kunt de formule-editor echter verplaatsen.
Hiervoor plaatst u de aanwijzer op de linkerkant van de formule-editor. Wanneer de m
aanwijzer in een handje verandert, sleept u om de formule-editor te verplaatsen.
Een formule stelt u als volgt samen: m
Om een operator of constante aan het tekstveld toe te voegen, plaatst u het Â
invoegpunt en typt u de gewenste gegevens. Met behulp van de pijltoetsen kunt u
het invoegpunt in het tekstveld verplaatsen. Raadpleeg “Werken met operatoren in
formules op pagina 28 voor meer informatie over operatoren die u kunt gebruiken.
Opmerking: Als in een formule een operator vereist is en u geen operator hebt
toegevoegd, wordt automatisch de operator '+' ingevoegd. Indien nodig kunt u de
operator '+' selecteren en een andere operator typen.
Om celverwijzingen aan het tekstveld toe te voegen, plaatst u het invoegpunt en Â
volgt u de aanwijzingen in “Naar cellen verwijzen in formules” op pagina 23.
Om functies aan het tekstveld toe te voegen, plaatst u het invoegpunt en volgt u de Â
aanwijzingen in “Functies aan formules toevoegen op pagina 20.
18 Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen
Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen 19
Om een element uit het tekstveld te verwijderen, selecteert u het element en drukt u m
op de Delete-toets.
Om de wijzigingen te accepteren, drukt u op de Return- of Enter-toets of klikt u op de m
accepteerknop in de formule-editor. U kunt ook buiten de tabel klikken.
Om de formule-editor te sluiten zonder de wijzigingen te accepteren, drukt u op de
Esc-toets of klikt u op de annuleerknop in de formule-editor.
Formules toevoegen en bewerken met de formulebalk
In Numbers kunt u met de formulebalk, die zich onder de opmaakbalk bevindt,
een formule voor een geselecteerde cel aanmaken of wijzigen. Celverwijzingen,
operatoren, functies of constanten die u aan een formule toevoegt, worden als volgt
weergegeven.
Manieren om de formulebalk te gebruiken:
Om een formule toe te voegen of te bewerken, selecteert u de cel en typt of wijzigt u m
de formule-elementen in de formulebalk.
Elementen voegt u als volgt aan een formule toe: m
Om een operator of constante toe te voegen, plaatst u het invoegpunt in de Â
formulebalk en typt u de gewenste gegevens. Met behulp van de pijltoetsen kunt
u het invoegpunt verplaatsen. Raadpleeg “Werken met operatoren in formules” op
pagina 28 voor meer informatie over operatoren die u kunt gebruiken.
Als in een formule een operator vereist is en u geen operator hebt toegevoegd,
wordt automatisch de operator '+' ingevoegd. Indien nodig kunt u de operator '+'
selecteren en een andere operator typen.
Om celverwijzingen aan de formule toe te voegen, plaatst u het invoegpunt en Â
volgt u de aanwijzingen in “Naar cellen verwijzen in formules” op pagina 23.
Om functies aan de formule toe te voegen, plaatst u het invoegpunt en volgt u de Â
aanwijzingen in “Functies aan formules toevoegen op pagina 20.
Om formule-elementen groter of kleiner in de formulebalk weer te geven, kiest u een m
optie uit het venstermenu 'Tekstgrootte formule' boven de formulebalk.
Om de formulebalk zelf groter of kleiner te maken, sleept u de greep helemaal rechts
in de formulebalk omhoog of omlaag of klikt u dubbel op de greep om de formule
automatisch passend te maken.
Om een element uit de formule te verwijderen, selecteert u het element en drukt u op m
de Delete-toets.
Om de wijzigingen te bewaren, drukt u op de Return- of Enter-toets of klikt u op de m
accepteerknop boven de formulebalk. U kunt ook buiten de formulebalk klikken.
Als u uw wijzigingen niet wilt bewaren, klikt u op de annuleerknop boven de
formulebalk.
Functies aan formules toevoegen
Een functie is een vooraf gedenieerde, benoemde bewerking (zoals SOM en
GEMIDDELDE) waarmee u een berekening kunt uitvoeren. Een functie kan een van de
elementen of het enige element van een formule zijn.
Er zijn verschillende functiecategorieën, van nanciële functies voor het berekenen
van rentepercentages, investeringswaarden, enzovoort, tot statistische functies voor
het berekenen van gemiddelden, waarschijnlijkheden, standaarddeviaties, enzovoort.
Voor meer informatie over de functiecategorieën in iWork, de bijbehorende functies en
vele voorbeelden van het gebruik daarvan kiest u 'Help' > 'iWork-formules en -functies
Help' of 'Help' > 'iWork-gebruikershandleiding voor formules en functies'.“Algemene
informatie over functies”
20 Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen
Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen 21
U kunt een functie in het tekstveld van de formule-editor of in de formulebalk (alleen
in Numbers) typen, maar u kunt ook met behulp van de functiekiezer eenvoudig een
functie aan een formule toevoegen.
Selecteer een functie
om de bijbehorende
informatie weer te
geven.
Hier kunt u zoeken naar een
functie.
Hiermee voegt u de
geselecteerde functie in.
Selecteer een categorie
om de functies in deze
categorie weer te geven.
Linkerpaneel: Hier worden de functiecategorieën weergegeven. Selecteer een
categorie om de bijbehorende functies weer te geven. De meeste categorieën
bevatten groepen verwante functies. De categorie Alle bevat alle functies,
weergegeven in alfabetische volgorde. De categorie Recent bevat de tien functies die u
als laatste via de functiekiezer hebt ingevoegd.
Rechterpaneel: Hier worden de functies zelf weergegeven. Selecteer een functie om
informatie over de functie weer te geven en deze desgewenst aan een formule toe te
voegen.
Onderste paneel: Hier wordt uitgebreide informatie weergegeven over de functie die
u hebt geselecteerd.
Een functie toevoegen via de functiekiezer
1 Plaats het invoegpunt in de formule-editor of formulebalk (alleen in Numbers) op de
plaats waar u de functie wilt toevoegen.
Opmerking: Als in een formule een operator voor of na een functie vereist is en u geen
operator hebt toegevoegd, wordt automatisch de operator '+' ingevoegd. Indien nodig
kunt u de operator '+' selecteren en een andere operator typen.
2 In Pages en Keynote kiest u 'Voeg in' > 'Functie' > 'Toon functiekiezer' om de
functiekiezer te openen. In Numbers kunt u de functiekiezer op de volgende manieren
openen:
Klik op de knop voor de functiekiezer in de formulebalk. Â
Klik op de knop 'Functie' in de knoppenbalk en kies vervolgens 'Toon functiekiezer'. Â
Kies 'Voeg in' > 'Functie' > 'Toon functiekiezer'. Â
Kies 'Weergave' > 'Toon functiekiezer'. Â
3 Selecteer een functiecategorie.
4 Kies een functie door er dubbel op te klikken. U kunt ook een functie selecteren en
vervolgens op 'Voeg functie in' klikken.
5 Vervang in de functie in de formule-editor of formulebalk alle plaatsaanduidingen voor
argumenten door waarden.
De hulpinformatie voor het
uitgifte-argument wordt weergegeven
wanneer u de muisaanwijzer boven de
plaatsaanduiding houdt.
Plaatsaanduidingen voor
optionele argumenten zijn
lichtgrijs.
Klik hier voor een lijst met
geldige waarden.
Een korte omschrijving van de waarde van een argument weergeven: Plaats de
aanwijzer op de plaatsaanduiding voor het argument. Informatie over het argument is
ook beschikbaar in het venster van de functiekiezer.
Een waarde voor een willekeurige plaatsaanduiding voor een argument
opgeven: Klik op de plaatsaanduiding voor het argument en typ vervolgens een
constante of voeg een celverwijzing toe. (Raadpleeg “Naar cellen verwijzen in
formules op pagina 23 voor instructies.) Als de plaatsaanduiding voor een argument
een lichtgrijze kleur heeft, is de bijbehorende waarde optioneel.
Een waarde opgeven voor een plaatsaanduiding voor een argument waarbij
een driehoekje wordt getoond: Klik op het driehoekje en kies een waarde uit het
venstermenu. Als u informatie over een waarde in het venstermenu wilt bekijken,
plaatst u de aanwijzer op de waarde. Selecteer 'Functie-informatie' om helpinformatie
over de functie weer te geven.
Fouten en waarschuwingen bij formules afhandelen
Als een formule in een tabelcel onvolledig is, ongeldige celverwijzingen bevat of
anderszins onjuist is, of als een importbewerking een fout in een cel veroorzaakt,
wordt in Numbers en Pages een symbool in de cel weergegeven. Een blauw
driehoekje in de linkerbovenhoek van een cel geeft aan dat er een of meer
waarschuwingen zijn. Een rood driehoekje in het midden van een cel betekent dat de
formule een fout bevat.
22 Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen
Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen 23
Foutberichten en waarschuwingen weergeven
Klik op het symbool. m
Er verschijnt een berichtvenster waarin de fout of waarschuwing wordt vermeld.
Als u wilt dat in Numbers een waarschuwing wordt weergegeven wanneer een
formule naar een lege cel verwijst, kiest u 'Numbers' > 'Voorkeuren' en schakelt u in
het paneel 'Algemeen' het aankruisvak 'Toon waarschuwingen als formules naar lege
cellen verwijzen' in. Deze optie is niet beschikbaar in Keynote en Pages.
Formules verwijderen
U kunt formules die aan een cel zijn gekoppeld snel verwijderen indien u deze niet
meer wilt gebruiken.
Een formule uit een cel verwijderen
1 Selecteer de cel.
2 Druk op de Delete-toets.
Als u in Numbers de formules in een spreadsheet wilt bekijken, zodat u gemakkelijker
kunt bepalen welke onderdelen u wilt verwijderen, kiest u 'Weergave' > 'Toon
formulelijst'.
Naar cellen verwijzen in formules
Alle tabellen hebben verwijzingslabels. Dit zijn de rijnummers en kolomkopteksten.
In Numbers zijn de verwijzingslabels altijd zichtbaar wanneer de tabel de focus heeft,
bijvoorbeeld wanneer een cel in de tabel is geselecteerd. In Keynote en Pages worden
verwijzingslabels alleen weergegeven wanneer een formule binnen een tabelcel is
geselecteerd. In Numbers zien de verwijzingslabels er als volgt uit:
De verwijzingslabels zijn de grijze vakken boven aan de kolommen en links van de
rijen waarin de kolomletters (bijvoorbeeld "A") en rijnummers (bijvoorbeeld "3")
staan. In Keynote en Pages zien de verwijzingslabels er ongeveer hetzelfde uit als in
Numbers.
Met celverwijzingen kunt u de cellen aanduiden waarvan u de waarden in formules
wilt gebruiken. In Numbers kunnen de cellen zich in dezelfde tabel bevinden als de cel
met de formule, of in een andere tabel op hetzelfde of een ander werkblad.
Celverwijzingen zien er niet altijd hetzelfde uit. De notatie is afhankelijk van
verschillende factoren, bijvoorbeeld of de celtabel kopteksten bevat, of naar één of
meerdere cellen wordt verwezen, enzovoort. Hieronder vindt u een overzicht van de
mogelijke notaties van celverwijzingen.
Verwijzing Notatie Voorbeeld
Een willekeurige cel in de tabel
met de formule
De letter van de
verwijzingslabel, gevolgd
door het nummer van de
verwijzingslabel voor de cel
C55 verwijst naar de 55
e
rij van
de derde kolom.
Een cel in een tabel met een rij
en een kolom met koptekst
De naam van de kolom, gevolgd
door de naam van de rij
2006 Omzet verwijst naar een
cel waarvan de rij de koptekst
'2006' en de kolom de koptekst
'Omzet' bevat.
Een cel in een tabel met
meerdere rijen of kolommen
met koptekst
De koptekst met kolommen of
rijen waarnaar u wilt verwijzen
Als de koptekst '2006' doorloopt
over twee kolommen ('Omzet'
en 'Kosten'), verwijst 2006 naar
alle cellen van de kolommen
'Omzet' en 'Kosten'.
Een celbereik Een dubbele punt (:) tussen de
eerste en laatste cel van het
bereik en verwijzingslabels om
de cellen aan te duiden
B2:B5 verwijst naar vier cellen in
de tweede kolom.
Alle cellen in een rij De naam van de rij of
rijnummer:rijnummer
1:1 verwijst naar alle cellen in de
eerste rij.
Alle cellen in een kolom De letter of naam die de kolom
aanduidt
C verwijst naar alle cellen in de
derde kolom.
Alle cellen in een bereik van
rijen
Een dubbele punt (:) tussen
het nummer of de naam van
de eerste en laatste rij van het
bereik
2:6 verwijst naar alle cellen in
vijf rijen.
Alle cellen in een bereik van
kolommen
Een dubbele punt (:) tussen de
letter of de naam van de eerste
en laatste kolom van het bereik
B:C verwijst naar alle cellen in de
tweede en derde kolom.
Een cel in een andere tabel op
hetzelfde werkblad (alleen in
Numbers)
Als de celnaam uniek is binnen
het werkblad, is alleen de
celnaam benodigd; anders de
tabelnaam gevolgd door twee
keer een dubbele punt (::) en
dan de celaanduiding
Tabel 2::B5 verwijst naar cel
B5 van de tabel met de naam
'Tabel 2'. Tabel 2::Inschrijving
2006 verwijst naar de naam van
een cel.
24 Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen
Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen 25
Verwijzing Notatie Voorbeeld
Een cel in een tabel op een
ander werkblad (alleen in
Numbers)
Als de celnaam uniek is binnen
het werkblad, is alleen de
celnaam benodigd; anders
de naam van het werkblad
gevolgd door twee keer een
dubbele punt (::), de tabelnaam,
nogmaals twee keer een
dubbele punt en dan de
celaanduiding
Werkblad 2::Tabel 2::Inschrijving
2006 verwijst naar een cel in
de tabel met de naam 'Tabel 2'
op het werkblad met de naam
'Werkblad 2'.
In Numbers kunt u de naam van de tabel of het werkblad weglaten als de gebruikte
celnamen slechts één keer in het werkblad voorkomen.
Wanneer u in Numbers verwijst naar een cel die deel uitmaakt van een koptekstrij of
-kolom die meerdere rijen of kolommen omvat, gebeurt het volgende:
De naam van de koptekstcel die zich het dichtst bij de cel met de verwijzing Â
bevindt wordt gebruikt. Als een tabel bijvoorbeeld twee koptekstrijen heeft waarbij
B1 'Hond' en B2 'Kat' bevat, wordt, wanneer u een formule met 'Hond' bewaart, in
plaats daarvan 'Kat' gebruikt.
Als 'Kat' echter ook in een andere koptekstcel in de spreadsheet voorkomt, blijft Â
'Hond' behouden.
Raadpleeg “Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het
toetsenbord” hieronder voor informatie over het toevoegen van celverwijzingen
aan formules. Raadpleeg Onderscheid maken tussen absolute en relatieve
celverwijzingen” op pagina 27 voor informatie over absolute en relatieve
celverwijzingen. Deze zijn van belang bij het kopiëren en verplaatsen van formules.
Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het
toetsenbord
U kunt celverwijzingen in een formule typen of ze invoegen met behulp van de muis
of toetscombinaties.
Manieren om celverwijzingen in te voegen:
Om een celverwijzing op te geven met behulp van het toetsenbord, plaatst u het m
invoegpunt in de formule-editor of formulebalk (alleen in Numbers) en gaat u op een
van de volgende manieren te werk:
Om naar één cel te verwijzen, drukt u op de Option-toets en gebruikt u vervolgens Â
de pijltoetsen om de gewenste cel te selecteren.
Om naar een bereik van cellen te verwijzen, selecteert u de eerste cel van het Â
gewenste bereik en houdt u vervolgens Shift + Option ingedrukt totdat u de laatste
cel van het gewenste bereik hebt geselecteerd.
In Numbers kunt u naar cellen in een andere tabel op een ander of hetzelfde Â
werkblad verwijzen door eerst de gewenste tabel te selecteren. Hiertoe drukt u
op Option + Command + Page Down om vooruit door de tabellen te navigeren
of op Option + Command + Page Up om achteruit door de tabellen te navigeren.
Nadat u de gewenste tabel hebt geselecteerd, houdt u de Option-toets nog steeds
ingedrukt, maar laat u de Command-toets los en selecteert u met de pijltoetsen de
gewenste cel of het gewenste cellenbereik (met Shift + Option).
Om de absolute en relatieve kenmerken van een celverwijzing op te geven nadat u Â
deze hebt ingevoegd, klikt u op de ingevoegde verwijzing en drukt u op Command
+ K om de verschillende opties te tonen. Raadpleeg “Onderscheid maken tussen
absolute en relatieve celverwijzingen” op pagina 27 voor meer informatie.
Om een celverwijzing op te geven met behulp van de muis, plaatst u het invoegpunt m
in de formule-editor of formulebalk (alleen in Numbers) en doet u het volgende in de
tabel van de formulecel of, alleen in Numbers, in een andere tabel op hetzelfde of een
ander werkblad:
Om naar één cel te verwijzen, klikt u op de gewenste cel. Â
Om naar alle cellen in een kolom of rij te verwijzen, klikt u op de verwijzingslabel Â
van de kolom of rij.
Om naar een bereik van cellen te verwijzen, klikt u op een cel in het gewenste Â
bereik en sleept u naar boven, naar beneden, naar links of naar rechts om het
celbereik aan te passen.
Om de absolute en relatieve kenmerken van een celverwijzing op te geven, klikt Â
u op het driehoekje naast de ingevoegde verwijzing en kiest u een optie uit
het venstermenu. Raadpleeg Onderscheid maken tussen absolute en relatieve
celverwijzingen” op pagina 27 voor meer informatie.
In Numbers worden de ingevoegde celverwijzingen aangeduid met namen in plaats
van verwijzingslabels, tenzij in het paneel 'Algemeen' van de Numbers-voorkeuren
het aankruisvak 'Gebruik namen van koptekstcellen als verwijzingen' is uitgeschakeld.
In Keynote en Pages worden de ingevoegde celverwijzingen aangeduid met namen
in plaats van verwijzingslabels als de cellen waarnaar wordt verwezen een koptekst
bevatten.
Om een celverwijzing te typen, plaatst u het invoegpunt in de formule-editor m
of formulebalk (alleen in Numbers) en voegt u de celverwijzing toe in een van
de notaties die worden beschreven in het onderwerp “Naar cellen verwijzen in
formules op pagina 23.
26 Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen
Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen 27
Wanneer u een celverwijzing typt die de naam van een koptekstcel (in alle
programma's), de naam van een tabel (alleen in Numbers) of de naam van een
werkblad (alleen in Numbers) bevat, verschijnt nadat u drie tekens hebt getypt een
lijst met suggesties. Dit gebeurt alleen als de getypte tekens met een of meer namen
in het werkblad overeenkomen. U kunt een keuze maken uit de lijst of doorgaan met
typen. Als u in Numbers de suggesties van namen wilt uitschakelen, kiest u 'Numbers'
> 'Voorkeuren' en schakelt u het aankruisvak 'Gebruik namen van koptekstcellen als
verwijzingen' in het paneel 'Algemeen' uit.
Onderscheid maken tussen absolute en relatieve celverwijzingen
Met behulp van absolute en relatieve celverwijzingen kunt u aangeven welke cel moet
worden aangeduid als de formule gekopieerd of verplaatst wordt.
Een relatieve celverwijzing (A1): Wanneer de formule wordt verplaatst, blijft deze
ongewijzigd. Als de formule echter wordt geknipt of gekopieerd en vervolgens wordt
geplakt, wordt de celverwijzing aangepast zodat de positie ervan ten opzichte van de
formulecel gelijk blijft. Als bijvoorbeeld een formule in C4 de celverwijzing 'A1' bevat
en deze formule naar C5 wordt gekopieerd, wordt de verwijzing in C5 'A2'.
Een celverwijzing met absolute rij- en kolomcomponenten ($A$1): Als de
formule wordt gekopieerd, blijft de celverwijzing hetzelfde. Een absolute rij- of
kolomcomponent wordt aangeduid met een dollarteken ($). Als bijvoorbeeld een
formule in C4 de celverwijzing '$A$1' bevat en deze formule naar C5 of D5 wordt
gekopieerd, blijft de celverwijzing in C5 of D5 '$A$1'.
Een celverwijzing met een absolute rijcomponent (A$1): De kolomcomponent is
relatief en wordt mogelijk aangepast, omdat deze afhankelijk is van de plaats van de
formulecel. Wanneer een formule in C4 de celverwijzing 'A$1' bevat en deze formule
naar D5 wordt gekopieerd, wordt de celverwijzing in D5 'B$1'.
Een celverwijzing met een absolute kolomcomponent ($A1): De rijcomponent is
relatief en wordt mogelijk aangepast, omdat deze afhankelijk is van de plaats van de
formulecel. Als bijvoorbeeld een formule in C4 de celverwijzing '$A1' bevat en deze
formule naar C5 of D5 wordt gekopieerd, wordt de celverwijzing in C5 en D5 '$A2'.
Manieren om aan te geven of de componenten van celverwijzingen absoluut zijn:
Typ de celverwijzing in een van de notaties die hierboven worden beschreven. m
Klik op het driehoekje van een celverwijzing en kies een optie uit het venstermenu. m
Selecteer een celverwijzing en druk op Command + K om de verschillende opties te m
tonen.
Werken met operatoren in formules
Met operatoren in formules kunt u rekenkundige bewerkingen uitvoeren en waarden
met elkaar vergelijken:
Met  rekenkundige operatoren worden rekenkundige bewerkingen (zoals optellen en
aftrekken) uitgevoerd, waarvan het resultaat numeriek is. Raadpleeg “Rekenkundige
operatoren op pagina 28 voor meer informatie.
Met  vergelijkingsoperatoren vergelijkt u twee waarden. Het resultaat is WAAR of
ONWAAR. Raadpleeg “Vergelijkingsoperatoren op pagina 28 voor meer informatie.
Rekenkundige operatoren
Met rekenkundige operatoren kunt u berekeningen uitvoeren in formules.
Berekening Rekenkundige operator Voorbeeld van formule als
A2 de waarde '20' en B2 de
waarde '2' bevat
Twee waarden optellen + (plusteken) A2 + B2 retourneert 22.
De ene waarde van de andere
aftrekken
– (minteken) A2 – B2 retourneert 18.
Twee waarden
vermenigvuldigen
* (sterretje) A2 * B2 retourneert 40.
De ene waarde door de andere
delen
/ (schuine streep naar rechts) A2 / B2 retourneert 10.
De ene waarde tot de macht
van de andere verheen
^ (dakje) A2 ^ B2 retourneert 400.
Een percentage berekenen % (procentteken) A2% retourneert 0,2, dat wordt
weergegeven als 20%.
Als u een reeks gebruikt met een rekenkundige operator levert dat een fout op. 3 +
hallo is bijvoorbeeld geen correcte rekenkundige bewerking.
Vergelijkingsoperatoren
Met vergelijkingsoperatoren kunt u twee waarden in formules vergelijken.
Vergelijkingsoperatoren retourneren altijd de waarde WAAR of ONWAAR.
Vergelijkingsoperatoren kunnen ook worden gebruikt om de voorwaarden voor
bepaalde functies samen te stellen. Zie "Voorwaarde" in de tabel “Syntaxiselementen
en termen in functiedenities op pagina 34
28 Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen
Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen 29
Vergelijking Vergelijkingsoperator Voorbeeld van formule als
A2 de waarde '20' en B2 de
waarde '2' bevat
Bepalen of twee waarden gelijk
zijn
= A2 = B2 retourneert ONWAAR.
Bepalen of twee waarden
ongelijk zijn
<> A2 <> B2 retourneert WAAR.
Bepalen of de eerste waarde
groter is dan de tweede
> A2 > B2 retourneert WAAR.
Bepalen of de eerste waarde
kleiner is dan de tweede
< A2 < B2 retourneert ONWAAR.
Bepalen of de eerste waarde
groter is dan of gelijk is aan de
tweede
>= A2 >= B2 retourneert WAAR.
Bepalen of de eerste waarde
kleiner is dan of gelijk is aan de
tweede
<= A2 <= B2 retourneert ONWAAR.
Reeksen hebben een hogere waarde dan getallen. hallo > 5 levert bijvoorbeeld WAAR
op.
WAAR en ONWAAR kunnen met elkaar worden vergeleken, maar niet met getallen of
reeksen. WAAR > ONWAAR en ONWAAR < WAAR, omdat WAAR als 1 en ONWAAR als
0 wordt geïnterpreteerd. WAAR = 1 retourneert ONWAAR en WAAR = "bepaaldetekst"
retourneert ONWAAR.
Vergelijkingsoperatoren worden voornamelijk gebruikt in functies als ALS, waarbij
twee waarden worden vergeleken en waarbij op basis van het resultaat van de
vergelijking (WAAR of ONWAAR) verdere bewerkingen worden uitgevoerd. Kies
voor meer informatie over dit onderwerp 'Help' > 'iWork-formules en -functies Help'
of 'Help' > 'iWork-gebruikershandleiding voor formules en functies'.“Voorwaarden
opgeven en werken met jokers”
De tekenreeksoperator en de jokers
De tekenreeksoperator kan in formules worden gebruikt, terwijl jokers in voorwaarden
kunnen worden gebruikt.
Berekening Te gebruiken
tekenreeksoperator of joker
Voorbeelden:
Tekenreeksen of de inhoud van
cellen samenvoegen
& "abc"&"def" retourneert
"abcdef"
"abc"&A1 retourneert "abc2" als
cel A1 de waarde 2 bevat.
A1&A2 retourneert "12" als cel
A1 de waarde 1 bevat en cel A2
de waarde 2 bevat.
Eén teken zoeken ? "ea?" vindt elke tekenreeks die
met "ea" begint en exact één
extra teken bevat.
Een willekeurig aantal tekens
zoeken
* "*ed" vindt een tekenreeks met
een willekeurige lengte die op
"ed" eindigt.
Letterlijk naar een joker zoeken ~ "~?" vindt het vraagteken in
plaats van een willekeurig teken.
Raadpleeg “” op pagina 375 voor meer informatie over het gebruik van jokers in
voorwaarden.
Formules en berekende waarden kopiëren of verplaatsen
Technieken voor het kopiëren en verplaatsen van cellen die aan een formule zijn
gekoppeld:
Om de berekende waarde uit een formulecel te kopiëren maar niet de formule zelf, m
selecteert u de cel, kiest u 'Wijzig' > 'Kopieer', selecteert u de cel waarnaar u de waarde
wilt verplaatsen en kiest u vervolgens 'Wijzig' > 'Plak waarden'.
Om een formulecel of een cel waarnaar een formule verwijst te kopiëren of te m
verplaatsen, volgt u de aanwijzingen in 'Cellen kopiëren en verplaatsen' in Numbers
Help of de Numbers-gebruikershandleiding.
Als u in Numbers met een grote tabel werkt en u de formule naar een cel wilt
verplaatsen die niet zichtbaar is, selecteert u de cel, kiest u 'Wijzig' > 'Markeer voor
verplaatsing', selecteert u de andere cel en kiest u vervolgens 'Wijzig' > 'Verplaats'. Als
bijvoorbeeld in cel D1 de formule =A1 staat en u dezelfde formule naar cel X1 wilt
verplaatsen, selecteert u D1, kiest u 'Wijzig' > 'Markeer voor verplaatsing'. Vervolgens
selecteert u X1 en kiest u 'Wijzig' > 'Verplaats'. De formule =A1 verschijnt in cel X1.
Een formulecel kopiëren of verplaatsen: Wijzig indien nodig de celverwijzingen zoals
in “Onderscheid maken tussen absolute en relatieve celverwijzingen op pagina 27
wordt beschreven.
30 Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen
Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen 31
Een cel verplaatsen waarnaar een formule verwijst: De celverwijzing in de formule
wordt automatisch bijgewerkt. Als een formule bijvoorbeeld naar A1 verwijst en u A1
naar D95 verplaatst, wordt de celverwijzing in de formule gewijzigd in D95.
Alle formules in een spreadsheet bekijken
In Numbers kunt u een lijst van alle formules in een spreadsheet weergeven door
'Weergave' > 'Toon formulelijst' te kiezen of door op de knop voor de formulelijst in de
knoppenbalk te klikken.
'Locatie': geeft aan op welk werkblad en in welke tabel de formule zich bevindt.
'Resultaten': de huidige waarde die met de formule wordt berekend.
'Formule': de formule.
Manieren om de formulelijst te gebruiken:
Om de cel te zien waarin een formule is opgenomen, klikt u op de formule. De tabel m
wordt boven het venster met de formulelijst weergegeven en de formulecel wordt
geselecteerd.
Om de formule te bewerken, klikt u er dubbel op. m
Om de grootte van het venster met de formulelijst te wijzigen, sleept u de m
selectiegreep in de rechterbovenhoek omhoog of omlaag.
Om formules te zoeken die een bepaald element bevatten, typt u het element in het m
zoekveld en drukt u op de Return-toets.
Elementen van formules zoeken en vervangen
In Numbers kunt u het venster 'Zoeken en vervangen' gebruiken om in alle formules in
een werkblad naar elementen te zoeken en deze desgewenst te wijzigen.
Manieren om het venster 'Zoeken en vervangen' te openen:
Kies 'Wijzig' > 'Zoek' > 'Toon zoekkolom' en klik vervolgens op 'Zoek en vervang'. m
Kies 'Weergave' > 'Toon formulelijst' en klik vervolgens op 'Zoek en vervang'. m
'Zoek': typ het element (celverwijzing, operator, functie, enzovoort) waarnaar u wilt
zoeken.
'In': kies 'Alleen formules' uit dit venstermenu.
'Identieke hoofdletters/kleine letters': schakel dit aankruisvak in om alleen elementen
te zoeken waarvan de hoofdletters en kleine letters exact overeenkomen met de tekst
die u in het zoekveld hebt getypt.
'Hele woorden': schakel dit aankruisvak in om alleen elementen te zoeken die volledig
overeenkomen met de tekst die u in het zoekveld hebt getypt.
'Vervang': hier kunt u desgewenst tekst typen die de inhoud van het zoekveld moet
vervangen.
'Herhaal zoekactie': schakel dit aankruisvak in om door te gaan met zoeken nadat de
volledige spreadsheet is doorzocht.
'Volgende' of 'Vorige': Klik op een van deze knoppen om naar de volgende of vorige
vindplaats van de zoektekst te gaan. Als een element wordt gevonden, wordt de
formule-editor geopend en wordt de formule met het element daarin getoond.
'Vervang alles': klik op deze knop om de zoektekst overal waar deze wordt gevonden
te vervangen door de vervangende tekst.
'Vervang': klik op deze knop om de zoektekst op de huidige locatie te vervangen door
de vervangende tekst.
'Vervang en zoek': klik op deze knop om de zoektekst op de huidige locatie te
vervangen en naar de volgende vindplaats van de zoektekst te gaan.
32 Hoofdstuk 1 Werken met formules in tabellen
33
Dit hoofdstuk bevat informatie over de functies die u in
iWork kunt gebruiken.
Algemene informatie over functies
Een functie is een vooraf gedenieerde bewerking die u in formules kunt opnemen
om berekeningen en bewerkingen uit te voeren in tabelcellen.
iWork bevat functies die u vele mogelijkheden bieden. U kunt bijvoorbeeld
veelvoorkomende wiskundige of nanciële bewerkingen uitvoeren, celwaarden
ophalen op basis van een zoekactie, tekenreeksen bewerken of de huidige datum
en tijd weergeven. Elke functie heeft een naam die wordt gevolgd door een of meer
tussen haakjes geplaatste argumenten. Met deze argumenten geeft u de waarden op
die voor de functie nodig zijn.
De onderstaande formule bevat bijvoorbeeld een functie genaamd SOM met één
argument: een reeks cellen waarmee de waarden in rij 2 tot 10 van kolom A worden
opgeteld.
=SOM(A2:A10)
Het aantal en de soorten argumenten verschillen per functie. Het aantal argumenten
voor elke functie en beschrijvingen daarvan vindt u in het alfabetische overzicht in
“Overzicht van functiecategorieën op pagina 42. Bij de beschrijvingen vindt u ook
aanvullende informatie en voorbeelden van elke functie.
2
Overzicht van iWork-functies
Informatie over functies
Informatie over Raadpleeg
De syntaxis van functiedenities “Syntaxiselementen en termen in
functiedenities op pagina 34
Typen argumenten die u in functies kunt
gebruiken
“Waardetypen” op pagina 37
Functiecategorieën zoals duurfuncties en
statistische functies
“Overzicht van functiecategorieën op pagina 42.
De functies zijn in alfabetische volgorde in elke
categorie opgenomen.
Argumenten die vaak in nanciële functies
worden gebruikt
Veelgebruikte argumenten in nanciële
functies” op pagina 355
Aanvullende voorbeelden en onderwerpen Overzicht van aanvullende voorbeelden en
onderwerpen” op pagina 354
Syntaxiselementen en termen in functiedenities
Functies bestaan uit specieke syntaxiselementen en termen.
Term of symbool Betekenis
tekst in hoofdletters Functienamen worden altijd in hoofdletters
getoond. Bij het invoeren van functienamen kunt
u echter hoofdletters en kleine letters gebruiken.
haakjes Functieargumenten moeten tussen haakjes
worden geplaatst. De haakjes zijn vereist, hoewel
in enkele gevallen het laatste afsluitende haakje
automatisch wordt toegevoegd.
cursieve tekst Cursieve tekst geeft aan dat u de argumentnaam
moet vervangen door een waarde die in de
functie wordt gebruikt om een resultaat te
berekenen. Elk argument heeft een waardetype,
bijvoorbeeld 'getal', 'datum-tijd' of 'tekenreeks'.
Raadpleeg Waardetypen” op pagina 37 voor
meer informatie over waardetypen.
34 Hoofdstuk 2 Overzicht van iWork-functies
Hoofdstuk 2 Overzicht van iWork-functies 35
Term of symbool Betekenis
komma's en puntkomma's In de syntaxisbeschrijvingen van functies worden
in het Nederlands puntkomma's gebruikt om
argumenten van elkaar te scheiden. Als in
Systeemvoorkeuren in het paneel 'Taal en tekst'
(Mac OS X versie 10.6 of hoger) of in het paneel
'Landinstellingen' (eerdere versies van Mac OS
X) een komma als decimaal scheidingsteken is
ingesteld, moet u een puntkomma gebruiken om
argumenten van elkaar te scheiden.
ellips (…) Een argument dat door een ellips wordt gevolgd,
kan een onbeperkt aantal keren worden
herhaald. Eventuele beperkingen worden in de
argumentdenitie beschreven.
matrix Een matrix is een reeks waarden die door een
functie wordt gebruikt of geretourneerd.
matrixconstante Een matrixconstante is een reeks waarden tussen
accolades ({}) die rechtstreeks in de functie wordt
getypt. Bijvoorbeeld {1, 2, 5, 7} of {"12/31/2008",
"3/15/2009", "8/20/2010"}.
matrixfunctie Enkele functies, die "matrixfuncties" worden
genoemd, retourneren een matrix met waarden
in plaats van één waarde. Deze functies worden
doorgaans gebruikt om waarden voor een
andere functie te leveren.
Booleaanse uitdrukking Een Booleaanse uitdrukking is een expressie
die de Booleaanse waarde WAAR of ONWAAR
retourneert.
Term of symbool Betekenis
constante Een constante is een waarde die rechtstreeks
in de formule wordt opgegeven en die geen
functies aanroept of verwijzingen bevat. In de
formule =SAMENVOEGEN("poes", "jes") zijn 'poes'
en 'jes' bijvoorbeeld constanten.
modaal argument Een modaal argument is een argument dat
één van verschillende opgegeven waarden kan
hebben. Modale argumenten bevatten meestal
informatie over het type berekening dat met
de functie moet worden uitgevoerd of over het
gegevenstype dat de functie moet retourneren.
Als een modaal argument een standaardwaarde
heeft, wordt deze in de argumentbeschrijving
genoemd.
voorwaarde Een voorwaarde is een expressie die
vergelijkingsoperatoren, constanten, de
tekenreeksoperator & en verwijzingen kan
bevatten. De inhoud van de voorwaarde moet
zodanig zijn dat wanneer de voorwaarde wordt
vergeleken met een andere waarde, dit resulteert
in de Booleaanse waarde WAAR of ONWAAR.
Raadpleeg Voorwaarden opgeven en werken
met jokers” op pagina 375 voor meer informatie
en voorbeelden.
36 Hoofdstuk 2 Overzicht van iWork-functies
Hoofdstuk 2 Overzicht van iWork-functies 37
Waardetypen
Een functieargument heeft een type, dat aangeeft welk type informatie het argument
kan bevatten. Functies retourneren ook een waarde van een bepaald type.
Waardetype Beschrijving
één of meer van Een argument van het type 'één of meer van' kan
een Booleaanse waarde of een datum-tijd-, duur-,
getal- of tekenreekswaarde zijn.
Booleaans Een Booleaanse waarde is een logische waarde
WAAR (1) of ONWAAR (0) of een verwijzing
naar een cel die een logische waarde WAAR
of ONWAAR bevat of retourneert. Hoewel een
Booleaanse waarde meestal het resultaat van een
Booleaanse uitdrukking is, kan een Booleaanse
waarde ook rechtstreeks als argument van een
functie of als celinhoud worden opgegeven. Een
Booleaanse waarde wordt vaak gebruikt om te
bepalen welke uitdrukking door de functie ALS
moet worden geretourneerd.
verzameling Een argument dat als verzameling is gedenieerd
kan een verwijzing naar een enkel bereik
van tabelcellen zijn, een matrixconstante of
een matrix die door een matrixfunctie wordt
geretourneerd. Een argument dat als verzameling
is gedenieerd heeft een extra kenmerk dat
aanduidt welke waardetypen het argument kan
bevatten.
Waardetype Beschrijving
datum-tijd Dit is een datum-tijdwaarde of een verwijzing
naar een cel met een datum-tijdwaarde in een
notatie die door iWork wordt ondersteund.
Wanneer u een datum-tijdwaarde in een functie
typt, moet u deze tussen aanhalingstekens
plaatsen. Hoewel u ervoor kunt kiezen om in
een cel alleen een datum of tijd weer te geven,
bestaan alle datum-tijdwaarden uit zowel een
datum als een tijd.
Hoewel datums doorgaans rechtstreeks als
tekenreeksen kunnen worden ingevoerd
(bijvoorbeeld als "31-12-2010"), is het verstandiger
de functie DATUM te gebruiken. Bij gebruik
van de functie DATUM bent u er namelijk van
verzekerd dat de datum consistent wordt
geïnterpreteerd, ongeacht de datumnotatie die
in Systeemvoorkeuren is geselecteerd (zoek
op 'datumnotatie' in het Systeemvoorkeuren-
venster).
38 Hoofdstuk 2 Overzicht van iWork-functies
Hoofdstuk 2 Overzicht van iWork-functies 39
Waardetype Beschrijving
duur Een duur is een tijdsduur of een verwijzing naar
een cel die een tijdsduur bevat. Duurwaarden
bestaan uit weken (w of weken), dagen (d of
dagen), uren (u of uren), minuten (m of minuten),
seconden (s of seconden) en milliseconden
(ms of milliseconden). Bij het invoeren van een
duurwaarde kunt u uit twee notaties kiezen.
De eerste notatie bestaat uit een getal gevolgd
door een tijdsperiode (bijvoorbeeld u voor uren),
eventueel gevolgd door een spatie. Deze notatie
wordt voor andere tijdsperioden herhaald. U
kunt de afkorting voor de periode gebruiken
(bijvoorbeeld 'u' voor uren) of u kunt de
volledige naam typen ('uren'). '12u 5d 3m' duidt
bijvoorbeeld een tijdsduur van 12 uren, 5 dagen
en 3 minuten aan. U hoeft de tijdsperioden
niet in volgorde op te geven en spaties zijn
niet vereist. '5d 5u' is gelijk aan '5u5d'. Als u de
tekenreeks rechtstreeks in een formule typt, moet
u deze tussen aanhalingstekens plaatsen, dus
"12u 5d 3m".
U kunt een duur ook invoeren als een reeks
getallen die met een dubbele punt van elkaar
worden gescheiden. In deze notatie moet u
ook het argument voor seconden invoeren,
gevolgd door een decimaalteken en het aantal
milliseconden. (Het aantal milliseconden kan 0
zijn.) Op deze manier wordt verwarring tussen
een duurwaarde en een datum-tijdwaarde
voorkomen. '12:15:30,0' duidt bijvoorbeeld
een duur aan van 12 uren, 15 minuten en 30
seconden, terwijl '12:15:30' een tijd aanduidt.
'5:00,0' duidt een duur van precies 5 minuten aan.
Als u de tekenreeks rechtstreeks in een functie
typt, moet u deze tussen aanhalingstekens
plaatsen, dus "12:15:30,0" of "5:00,0". Als
opmaakinstellingen voor de cel zijn opgegeven
om de duur in een bepaalde notatie te tonen,
worden de eenheden van de duur op basis van
deze notatie geïnterpreteerd en hoeft u geen
milliseconden op te geven.
lijst Een lijst is een door komma's gescheiden reeks
andere waarden. Bijvoorbeeld: =KIEZEN(3, "1e",
"tweede", 7, "laatste"). In sommige gevallen
staat de lijst tussen een extra paar haakjes.
Bijvoorbeeld =BEREIKEN((B1:B5, C10:C12)).
Waardetype Beschrijving
modaal Een modale waarde is een enkele waarde (vaak
een getal) die een bepaalde modus van een
modaal argument aanduidt. 'Modaal argument'
wordt gedenieerd in Syntaxiselementen en
termen in functiedenities op pagina 34.
getal Een getalswaarde is een getal, een numerieke
uitdrukking of een verwijzing naar een cel
die een numerieke uitdrukking bevat. Als de
acceptabele waarden van een getal beperkt
zijn (als het getal bijvoorbeeld groter moet zijn
dan 0), wordt dit in de argumentbeschrijving
aangegeven.
bereikwaarde Een bereikwaarde is een verwijzing naar één
bereik van cellen (dit kan ook één cel zijn).
Een bereikwaarde heeft een extra kenmerk
dat de waardetypen denieert die u kunt
gebruiken. Deze informatie maakt deel uit van de
argumentbeschrijving.
40 Hoofdstuk 2 Overzicht van iWork-functies
Hoofdstuk 2 Overzicht van iWork-functies 41
Waardetype Beschrijving
verwijzing Dit is een verwijzing naar één cel of een bereik
van cellen. Als het bereik uit meerdere cellen
bestaat, worden de begin- en eindcel met
een dubbele punt van elkaar gescheiden.
Bijvoorbeeld =AANTAL(A3:D7).
Tenzij de celnaam binnen alle tabellen uniek is,
moet de verwijzing de tabelnaam bevatten als
naar een cel in een andere tabel wordt verwezen.
Bijvoorbeeld =Tabel 2::B2. Tussen de tabelnaam
en celverwijzing moet twee keer een dubbele
punt worden geplaatst (::).
Als de tabel op een ander werkblad staat,
moet ook de naam van het werkblad worden
opgenomen, tenzij de celnaam binnen
alle werkbladen uniek is. Bijvoorbeeld
=SOM(Werkblad 2::Tabel 1::C2:G2). Tussen de
werkbladnaam, tabelnaam en celverwijzing moet
twee keer een dubbele punt worden geplaatst.
Sommige functies die een bereik accepteren
kunnen worden toegepast op een bereik dat
meerdere tabellen omvat. Stel dat u een bestand
hebt geopend met één werkblad dat drie
tabellen bevat (Tabel 1, Tabel 2, Tabel 3). Cel C2
van elke tabel bevat het getal 1. Met de formule
=SOM(Tabel 1:Tabel 2 :: C2) wordt de waarde van
cel C2 in alle tabellen tussen Tabel 1 en Tabel 2
opgeteld. Het resultaat is dus 2. Wanneer u Tabel
3 in de navigatiekolom tussen Tabel 1 en Tabel 2
sleept, retourneert de functie de waarde 3, omdat
nu de waarde van cel C2 in alle drie de tabellen
wordt opgeteld. (Tabel 3 bevindt zich immers
tussen Tabel 1 en Tabel 2.)
tekenreeks Een tekenreeks bestaat uit nul of meer tekens
of een verwijzing naar een cel die een of meer
tekens bevat. De tekens kunnen alle afdrukbare
tekens zijn, inclusief getallen. Wanneer u een
tekenreekswaarde in een formule typt, moet u
deze tussen aanhalingstekens plaatsen. Als de
tekenreekswaarde op de een of andere manier
is beperkt (als de tekenreeks bijvoorbeeld
een datum moet aanduiden), wordt dit in de
argumentbeschrijving aangegeven.
Overzicht van functiecategorieën
Er zijn verschillende categorieën functies. Er zijn bijvoorbeeld functies waarmee
u berekeningen op datum-tijdwaarden kunt uitvoeren, logische functies die een
Booleaanse waarde (WAAR of ONWAAR) retourneren en andere functies waarmee u
nanciële berekeningen kunt uitvoeren. De verschillende functiecategorieën worden
in verschillende hoofdstukken beschreven.
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
“Overzicht van duurfuncties” op pagina 66
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
“Overzicht van de logische functies en informatiefuncties” op pagina 162
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
“Overzicht van verwijzingsfuncties” op pagina 215
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
“Overzicht van trigonometrische functies” op pagina 340
Voorbeelden uit de Help plakken
U kunt de meeste voorbeelden uit de Help rechtstreeks in een tabel of, in Numbers,
in een leeg werkgebied kopiëren en plakken. Er zijn twee groepen voorbeelden die
u uit de Help kunt kopiëren en in een tabel kunt plakken. De eerste groep bestaat uit
afzonderlijke voorbeelden. Deze voorbeelden beginnen altijd met een isgelijkteken (=).
De Help voor de functie UUR bevat bijvoorbeeld twee van zulke voorbeelden.
42 Hoofdstuk 2 Overzicht van iWork-functies
Hoofdstuk 2 Overzicht van iWork-functies 43
Als u een van deze voorbeelden wilt gebruiken, selecteert u de tekst vanaf het
isgelijkteken tot het einde van het voorbeeld.
Wanneer de tekst is gemarkeerd, kunt u deze kopiëren en in een willekeurige tabelcel
plakken. In plaats van de selectie te kopiëren en te plakken, kunt u de selectie ook
vanuit het voorbeeld naar een cel in een tabel slepen.
De tweede groep voorbeelden die u uit de Help kunt kopiëren bestaat uit
voorbeeldtabellen. Hieronder ziet u de voorbeeldtabel voor SAMENG.RENTE.
Als u een voorbeeldtabel wilt gebruiken, selecteert u alle cellen in de voorbeeldtabel,
inclusief de eerste rij.
Wanneer de tekst is gemarkeerd, kunt u deze kopiëren en vervolgens in elke gewenste
tabelcel of in een leeg werkgebied in een Numbers-werkblad plakken. Voor deze
groep voorbeelden kunt u de methode slepen-en-neerzetten niet gebruiken.
44
De datum- en tijdfuncties geven u de mogelijkheid met
datums en tijden te werken. Met deze functies kunt u
bijvoorbeeld berekenen hoeveel werkdagen er tussen twee
datums liggen of bepalen wat de naam van de weekdag is
waarop een bepaalde datum zal vallen.
Overzicht van datum- en tijdfuncties
iWork bevat de volgende datum- en tijdfuncties die u in combinatie met tabellen kunt
gebruiken.
Functie Beschrijving
“DATUM” (pagina 46) De functie DATUM combineert afzonderlijke
waarden voor jaar, maand en dag en retourneert
een datum-tijdwaarde. Hoewel datums
doorgaans rechtstreeks als tekenreeksen kunnen
worden ingevoerd (bijvoorbeeld als "31-12-
2010"), is het verstandiger de functie DATUM te
gebruiken. Bij gebruik van de functie DATUM
bent u er namelijk van verzekerd dat de datum
consistent wordt geïnterpreteerd, ongeacht
de datumnotatie die in Systeemvoorkeuren is
geselecteerd (zoek op 'datumnotatie' in het
Systeemvoorkeuren-venster).
DATUMVERSCHIL (pagina 47) De functie DATUMVERSCHIL retourneert het
aantal dagen, maanden of jaren tussen twee
datums.
“DATUMWAARDE” (pagina 49) De functie DATUMWAARDE converteert
een tekenreeks die een datum aangeeft en
retourneert een datum-tijdwaarde. Deze functie
is toegevoegd voor de compatibiliteit met andere
spreadsheetprogramma's.
3
Datum- en tijdfuncties
Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties 45
Functie Beschrijving
“DAG” (pagina 49) De functie DAG retourneert de dag van de
maand voor een bepaalde datum-tijdwaarde.
“DAGNAAM” (pagina 50) De functie DAGNAAM retourneert de naam van
de dag voor een datum-tijdwaarde of getal. Dag
1 is zondag.
“DAGEN360” (pagina 51 ) De functie DAGEN360 retourneert het aantal
dagen tussen twee datums op basis van een
kalender met twaalf maanden van 30 dagen en
360 dagen per jaar.
ZELFDE.DAG (pagina 52) De functie ZELFDE.DAG retourneert de datum
een aantal maanden voor of na een opgegeven
datum.
LAATSTE.DAG (pagina 53) De functie LAATSTE.DAG retourneert de datum
een aantal maanden voor of na een opgegeven
datum die de laatste dag van de maand is.
“UUR” (pagina 53) De functie UUR retourneert het uur uit een
datum-tijdwaarde.
“MINUUT (pagina 54) De functie MINUUT retourneert de minuten uit
een datum-tijdwaarde.
“MAAND” (pagina 55) De functie MAAND retourneert de maand uit een
datum-tijdwaarde.
“MAANDNAAM” (pagina 56) De functie MAANDNAAM retourneert de naam
van de maand op basis van een getal. Maand 1
is januari.
“NETTO.WERKDAGEN” (pagina 56) De functie NETTO.WERKDAGEN retourneert het
aantal werkdagen tussen twee datums. Dagen
in het weekend en andere opgegeven datums
worden niet tot de werkdagen gerekend.
“NU” (pagina 57) De functie NU retourneert de huidige datum-
tijdwaarde van de klok van de computer.
“SECONDE” (pagina 58) De functie SECONDE retourneert de seconden uit
een datum-tijdwaarde.
TIJD” (pagina 58) De functie TIJD converteert afzonderlijke
waarden voor uren, minuten en seconden naar
een datum-tijdwaarde.
TIJDWAARDE” (pagina 59) De functie TIJDWAARDE retourneert de tijd op
basis van een bepaalde datum-tijdwaarde of
tekenreeks en toont deze als decimaal deel van
een 24-uurs dag.
VANDAAG” (pagina 60) De functie VANDAAG retourneert de huidige
systeemdatum. De tijd is ingesteld op 12:00 AM.
Functie Beschrijving
“WEEKDAG” (pagina 61) De functie WEEKDAG retourneert een getal dat
de dag van de week voor een bepaalde datum
aanduidt.
“WEEKNUMMER (pagina 62) De functie WEEKNUMMER retourneert het
nummer van de week in het jaar voor een
bepaalde datum.
“WERKDAG” (pagina 63) De functie WERKDAG retourneert de datum van
het opgegeven aantal werkdagen voor of na
een bepaalde datum. Dagen in het weekend en
specieke datums die u hebt opgegeven worden
niet tot de werkdagen gerekend.
JAAR” (pagina 64) De functie JAAR retourneert het jaar uit een
datum-tijdwaarde.
JAAR.DEEL (pagina 64) De functie JAAR.DEEL zoekt het deel van een
jaar dat overeenkomt met het aantal hele dagen
tussen twee datums.
DATUM
De functie DATUM combineert afzonderlijke waarden voor jaar, maand en dag
en retourneert een datum-tijdwaarde. Hoewel datums doorgaans rechtstreeks
als tekenreeksen kunnen worden ingevoerd (bijvoorbeeld als "31-12-2010"), is het
verstandiger de functie DATUM te gebruiken. Bij gebruik van de functie DATUM bent
u er namelijk van verzekerd dat de datum consistent wordt geïnterpreteerd, ongeacht
de datumnotatie die in Systeemvoorkeuren is geselecteerd (zoek op 'datumnotatie' in
het Systeemvoorkeuren-venster).
DATUM(jaar; maand; dag)
 jaar: Het jaar dat moet worden opgenomen in de geretourneerde waarde. jaar is
een getalswaarde. De waarde wordt niet geconverteerd. Wanneer u 10 opgeeft,
wordt het jaar 10 gebruikt, niet het jaar 1910 of 2010.
 maand: De maand die moet worden opgenomen in de geretourneerde waarde.
maand is een getal in het bereik van 1 tot en met 12.
 dag: De dag die moet worden opgenomen in de geretourneerde waarde. dag is
een getalswaarde in het bereik van 1 tot en met het aantal dagen van de maand.
Voorbeelden
Als A1 2014 bevat, A2 11 bevat en A3 10 bevat:
retourneert =DATUM(A1; A2; A3) 10 nov 2014 (weergegeven op basis van de celnotatie die is
ingesteld).
retourneert =DATUM(A1; A3; A2) 11 okt 2014.
retourneert =DATUM(2012; 2; 14) 14 feb 2012.
46 Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties
Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties 47
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
TIJDSDUUR” op pagina 71
TIJD” op pagina 58
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
DATUMVERSCHIL
De functie DATUMVERSCHIL retourneert het aantal dagen, maanden of jaren tussen
twee datums.
DATUMVERSCHIL(begindatum; einddatum; rekenmethode)
 begindatum: De begindatum. begindatum is een datum-tijdwaarde.
 einddatum: De einddatum. einddatum is een datum-tijdwaarde.
 rekenmethode: Geeft aan hoe het tijdsverschil wordt uitgedrukt en hoe datums in
verschillende jaren of maanden worden verwerkt.
"D": Telt het aantal dagen tussen de begin- en de einddatum.
"M": Telt het aantal maanden tussen de begin- en de einddatum.
"J": Telt het aantal jaren tussen de begin- en de einddatum.
"MD": Telt het aantal dagen tussen de begin- en einddatum, waarbij maanden en
jaren worden genegeerd. Er wordt aangenomen dat de maand van de einddatum
gelijk is aan de maand van de begindatum. Als de begindag na de einddag valt,
begint de telling vanaf de einddag alsof deze in de voorgaande maand valt. Het jaar
van de einddatum wordt voor de controle op schrikkeljaren gebruikt.
"JM": Telt het aantal hele maanden tussen de begin- en einddatum, waarbij het jaar
wordt genegeerd. Als de beginmaand/-dag voor de eindmaand/-dag valt, worden
de datums geteld alsof ze in hetzelfde jaar vallen. Als de beginmaand/-dag na de
eindmaand/-dag valt, worden de datums geteld alsof ze in opeenvolgende jaren
vallen.
"JD": Telt het aantal dagen tussen de begin- en einddatum, waarbij het jaar wordt
genegeerd. Als de beginmaand/-dag voor de eindmaand/-dag valt, worden de
datums geteld alsof ze in hetzelfde jaar vallen. Als de beginmaand/-dag na de
eindmaand/-dag valt, worden de datums geteld alsof ze in opeenvolgende jaren
vallen.
Voorbeelden
Als A1 de datum-tijdwaarde 4/6/88 bevat en A2 de datum-tijdwaarde 10/30/06 bevat:
retourneert =DATUMVERSCHIL(A1;A2;"D") 6781, het aantal dagen tussen 6 april 1988 en 30 oktober
2006.
retourneert =DATUMVERSCHIL(A1;A2;"M") 222, het aantal hele maanden tussen 6 april 1988 en 30
oktober 2006.
retourneert =DATUMVERSCHIL(A1;A2;"J") 18, het aantal hele jaren tussen 6 april 1988 en 30
oktober 2006.
retourneert =DATUMVERSCHIL(A1;A2;"MD") 24, het aantal dagen tussen de zesde dag van een maand
en de dertigste dag van dezelfde maand.
retourneert =DATUMVERSCHIL(A1;A2,"JM") 6, het aantal maanden tussen april en de daaropvolgende
oktobermaand in een willekeurig jaar.
retourneert =DATUMVERSCHIL(A1;A2;"JD") 207, het aantal dagen tussen 6 april en 30 oktober
daaropvolgend in een willekeurig jaar.
retourneert =DATUMVERSCHIL("06-04-1988";NU();"J") & " jaren; " & DATUMVERSCHIL("06-04-
1988";NU();"JM") & " maanden; en " & DATUMVERSCHIL("06-04-1988";NU();"MD") & " dagen" de huidige
leeftijd van een persoon die op 6 april 1988 is geboren.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DAGEN360” op pagina 51
“NETTO.WERKDAGEN” op pagina 56
“NU” op pagina 57
JAAR.DEEL op pagina 64
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
48 Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties
Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties 49
DATUMWAARDE
De functie DATUMWAARDE converteert een tekenreeks die een datum aangeeft en
retourneert een datum-tijdwaarde. Deze functie is toegevoegd voor de compatibiliteit
met andere spreadsheetprogramma's.
DATUMWAARDE(datum-tekst)
 datum-tekst: De datumtekenreeks die moet worden omgezet. datum-tekst is
een tekenreekswaarde. Dit moet een datum tussen aanhalingstekens of een
datum-tijdwaarde zijn. Als datum-tekst geen geldige datum is, wordt een fout
geretourneerd.
Voorbeelden
Als cel B1 de datum-tijdwaarde 2 augustus 1979 06:30:00 en cel C1 de tekenreeks 16-10-2008 bevat:
retourneert =DATUMWAARDE(B1) 2 aug 1979. De waarde wordt als datumwaarde beschouwd als
andere formules naar deze cel verwijzen. De geretourneerde waarde wordt weergegeven in de
celnotatie die is gedenieerd. Als de celnotatie is ingesteld op 'Automatisch', wordt de datumnotatie
gebruikt die in Systeemvoorkeuren is opgegeven (zoek op 'datumnotatie' in het Systeemvoorkeuren-
venster).
retourneert =DATUMWAARDE(C1) 16 okt 2008.
retourneert =DATUMWAARDE("12/29/1974") 29 dec 1979.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DATUM” op pagina 46
TIJD” op pagina 58
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
DAG
De functie DAG retourneert de dag van de maand voor een bepaalde datum-
tijdwaarde.
DAG(datum)
 datum: De datum die de functie moet gebruiken. datum is een datum-tijdwaarde.
De tijdaanduiding wordt door deze functie genegeerd.
Voorbeelden
=DAG("4/6/88 11:59:22 PM") retourneert 6.
=DAG("5/12/2009") retourneert 12.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DAGNAAM” op pagina 50
“UUR” op pagina 53
“MINUUT op pagina 54
“MAAND” op pagina 55
“SECONDE” op pagina 58
JAAR” op pagina 64
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
DAGNAAM
De functie DAGNAAM retourneert de naam van de dag voor een datum-tijdwaarde of
getal. Dag 1 is zondag.
DAGNAAM(dagnummer)
 dagnummer: De gewenste dag van de week. dagnummer is een datum-tijdwaarde
of een getalswaarde in het bereik van 1 tot en met 7. Als dagnummer een decimaal
deel bevat, wordt dat genegeerd.
Voorbeelden
Als B1 de datum-tijdwaarde 2 augustus 1979 06:30:00 bevat, C1 de tekenreeks 16-10-2008 bevat en
D1 6 bevat:
retourneert =DAGNAAM(B1) donderdag.
retourneert =DAGNAAM(C1) donderdag.
retourneert =DAGNAAM(D1) vrijdag.
retourneert =DAGNAAM("12/29/1974") zondag.
50 Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties
Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties 51
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DAG” op pagina 49
“MAANDNAAM” op pagina 56
WEEKDAG” op pagina 61
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
DAGEN360
De functie DAGEN360 retourneert het aantal dagen tussen twee datums op basis van
een kalender met twaalf maanden van 30 dagen en 360 dagen per jaar.
DAGEN360(begindatum; einddatum; gebruik-euro-methode)
 begindatum: De begindatum. begindatum is een datum-tijdwaarde.
 einddatum: De einddatum. einddatum is een datum-tijdwaarde.
 gebruik-euro-methode: Een optionele waarde die aangeeft of de NASD-methode
of Europese methode moet worden gebruikt voor datums die op de 31e van een
maand vallen.
NASD-methode (0, ONWAAR of weggelaten): Gebruikt de NASD-methode voor
datums die vallen op de 31e van een maand.
EURO-methode (1 of WAAR): Gebruikt de Europese methode voor datums die
vallen op de 31e van een maand.
Voorbeelden
=DAGEN360("12/20/2008"; "3/31/2009") retourneert 101d.
=DAGEN360("2/27/2008"; "3/31/2009";0) retourneert 394d.
=DAGEN360("2/27/2008"; "3/31/2009";1) retourneert 393d omdat de Europese berekeningsmethode
wordt gebruikt.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
DATUMVERSCHIL op pagina 47
“NETTO.WERKDAGEN” op pagina 56
JAAR.DEEL op pagina 64
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
ZELFDE.DAG
De functie ZELFDE.DAG retourneert de datum een aantal maanden voor of na een
opgegeven datum.
ZELFDE.DAG(begindatum; maandverschil)
 begindatum: De begindatum. begindatum is een datum-tijdwaarde.
 maandverschil: Het aantal maanden voor of na de begindatum. maandverschil
is een getalswaarde. Een negatief maandverschil duidt een aantal maanden voor
de begindatum aan, een positief maandverschil duidt een aantal maanden na de
begindatum aan.
Voorbeelden
=ZELFDE.DAG("1/15/2000"; 1) retourneert 15-2-2000, de datum één maand later.
=ZELFDE.DAG("1/15/2000"; -24) retourneert 15-1-1998, de datum 24 maanden eerder.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
LAATSTE.DAG op pagina 53
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
52 Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties
Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties 53
LAATSTE.DAG
De functie LAATSTE.DAG retourneert de datum een aantal maanden voor of na een
opgegeven datum die de laatste dag van de maand is.
LAATSTE.DAG(begindatum; maandverschil)
 begindatum: De begindatum. begindatum is een datum-tijdwaarde.
 maandverschil: Het aantal maanden voor of na de begindatum. maandverschil
is een getalswaarde. Een negatief maandverschil duidt een aantal maanden voor
de begindatum aan, een positief maandverschil duidt een aantal maanden na de
begindatum aan.
Voorbeelden
=LAATSTE.DAG("5/15/2010"; 5) retourneert 31 okt 2010, de laatste dag van de maand vijf maanden na
mei 2010.
=LAATSTE.DAG("5/15/2010"; -5) retourneert 31 dec 2009, de laatste dag van de maand vijf maanden
voor mei 2010.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
ZELFDE.DAG op pagina 52
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
UUR
De functie UUR retourneert het uur uit een datum-tijdwaarde.
UUR(tijd)
 tijd: De tijd die de functie moet gebruiken. tijd is een datum-tijdwaarde. De
datumaanduiding wordt door deze functie genegeerd.
Opmerkingen
Het uur wordt in 24-uursnotatie geretourneerd (0 is middernacht, 23 is 11 uur 's Â
avonds).
Voorbeelden
=UUR(NU()) retourneert het huidige uur.
=UUR("4/6/88 11:59:22 AM") retourneert 11.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DAG” op pagina 49
“MINUUT op pagina 54
“MAAND” op pagina 55
“SECONDE” op pagina 58
JAAR” op pagina 64
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
MINUUT
De functie MINUUT retourneert de minuten uit een datum-tijdwaarde.
MINUUT(tijd)
 tijd: De tijd die de functie moet gebruiken. tijd is een datum-tijdwaarde. De
datumaanduiding wordt door deze functie genegeerd.
Voorbeeld
=MINUUT("4/6/88 11:59:22") retourneert 59.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DAG” op pagina 49
“UUR” op pagina 53
“MAAND” op pagina 55
54 Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties
Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties 55
“SECONDE” op pagina 58
JAAR” op pagina 64
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
MAAND
De functie MAAND retourneert de maand uit een datum-tijdwaarde.
MAAND(datum)
 datum: De datum die de functie moet gebruiken. datum is een datum-tijdwaarde.
De tijdaanduiding wordt door deze functie genegeerd.
Voorbeeld
=MAAND("6 april 1988 11:59:22 AM") retourneert 4.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DAG” op pagina 49
“UUR” op pagina 53
“MINUUT op pagina 54
“MAANDNAAM” op pagina 56
“SECONDE” op pagina 58
JAAR” op pagina 64
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
MAANDNAAM
De functie MAANDNAAM retourneert de naam van de maand op basis van een getal.
Maand 1 is januari.
MAANDNAAM(maandnummer)
 maandnummer: De gewenste maand. maandnummer is een getalswaarde in het
bereik van 1 tot en met 12. Als maandnummer een decimaal deel bevat, wordt dat
genegeerd.
Voorbeelden
=MAANDNAAM(9) retourneert september.
=MAANDNAAM(6) retourneert juni.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DAGNAAM” op pagina 50
“MAAND” op pagina 55
WEEKDAG” op pagina 61
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
NETTO.WERKDAGEN
De functie NETTO.WERKDAGEN retourneert het aantal werkdagen tussen twee datums.
Dagen in het weekend en andere opgegeven datums worden niet tot de werkdagen
gerekend.
NETTO.WERKDAGEN(begindatum; einddatum; datums-weglaten)
 begindatum: De begindatum. begindatum is een datum-tijdwaarde.
 einddatum: De einddatum. einddatum is een datum-tijdwaarde.
56 Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties
Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties 57
 datums-weglaten: Een optionele verzameling datums die niet moeten worden
meegeteld. datums-weglaten is een verzameling datum-tijdwaarden.
Voorbeeld
=NETTO.WERKDAGEN("11/01/2009"; "11/30/2009"; {"11/11/2009";"11/26/2009"}) retourneert 19d, het
aantal werkdagen in november 2009 als dagen in het weekend en de twee vrije dagen die zijn
opgegeven niet worden meegerekend.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
DATUMVERSCHIL op pagina 47
“DAGEN360” op pagina 51
WERKDAG” op pagina 63
JAAR.DEEL op pagina 64
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
NU
De functie NU retourneert de huidige datum-tijdwaarde van de klok van de computer.
NU()
Opmerkingen
De functie NU heeft geen argumenten. U moet de haakjes echter toevoegen: =NU(). Â
Voorbeeld
=NU() retourneert 4 oktober 2008 10:47 als het bestand op 4 oktober 2008 om 10:47 wordt
bijgewerkt.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
VANDAAG” op pagina 60
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
SECONDE
De functie SECONDE retourneert de seconden uit een datum-tijdwaarde.
SECONDE(tijd)
 tijd: De tijd die de functie moet gebruiken. tijd is een datum-tijdwaarde. De
datumaanduiding wordt door deze functie genegeerd.
Voorbeeld
=SECONDE("4/6/88 11:59:22") retourneert 22.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DAG” op pagina 49
“UUR” op pagina 53
“MINUUT op pagina 54
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
TIJD
Met de functie TIJD converteert u afzonderlijke waarden voor uren, minuten en
seconden naar een datum-tijdwaarde.
TIJD(uren; minuten; seconden)
 uren: Het aantal uren dat moet worden opgenomen in de geretourneerde waarde.
uren is een getalswaarde. Als uren een decimaal deel bevat, wordt dat genegeerd.
58 Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties
Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties 59
 minuten: Het aantal minuten dat moet worden opgenomen in de geretourneerde
waarde. minuten is een getalswaarde. Als minuten een decimaal deel bevat, wordt
dat genegeerd.
 seconden: Het aantal seconden dat moet worden opgenomen in de
geretourneerde waarde. seconden is een getalswaarde. Als seconden een decimaal
deel bevat, wordt dat genegeerd.
Opmerkingen
U kunt voor de uren, minuten en seconden grotere waarden opgeven dan Â
respectievelijk 24, 60 en 60. Als de uren, minuten en seconden opgeteld meer dan
24 uur zijn, wordt hiervan telkens 24 uur afgetrokken tot de waarde minder dan 24
uur is.
Voorbeelden
=TIJD(12; 0; 0) retourneert 12:00.
=TIJD(16; 45; 30) retourneert 4:45 PM.
=TIJD(0; 900; 0) retourneert 3:00 PM.
=TIJD(60; 0; 0) retourneert 12:00.
=TIJD(4,25; 0; 0) retourneert 4:00.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DATUM” op pagina 46
“DATUMWAARDE” op pagina 49
TIJDSDUUR” op pagina 71
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
TIJDWAARDE
De functie TIJDWAARDE retourneert de tijd op basis van een bepaalde datum-
tijdwaarde of tekenreeks en toont deze als decimaal deel van een 24-uurs dag.
TIJDWAARDE(tijd)
 tijd: De tijd die de functie moet gebruiken. tijd is een datum-tijdwaarde. De
datumaanduiding wordt door deze functie genegeerd.
Voorbeelden
=TIJDWAARDE("4/6/88 12:00") retourneert 0,5 (12 uur 's middags is in feite een halve dag).
=TIJDWAARDE("12:00:59") retourneert 0,5007 (afgerond op vier decimalen achter de komma).
=TIJDWAARDE("9:00 pm") retourneert 0,875 (21:00 uur, of 9:00 pm, gedeeld door 24).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
VANDAAG
De functie VANDAAG retourneert de huidige systeemdatum. De tijd is ingesteld op
12:00 AM.
VANDAAG()
Opmerkingen
De functie VANDAAG heeft geen argumenten. U moet de haakjes echter toevoegen: Â
=VANDAAG().
Telkens wanneer u uw bestand opent of wijzigt, wordt de weergegeven datum Â
bijgewerkt.
U kunt de functie NU gebruiken om de datum van vandaag en het actuele tijdstip Â
op te halen, zodat zowel de huidige datum als het actuele tijdstip in de cel worden
weergegeven.
Voorbeeld
=VANDAAG() retourneert 6 april 2008 als de functie op 6 april 2008 wordt uitgevoerd.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“NU” op pagina 57
60 Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties
Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties 61
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
WEEKDAG
De functie WEEKDAG retourneert een getal dat de dag van de week voor een
bepaalde datum aanduidt.
WEEKDAG(datum; eerste-dag)
 datum: De datum die de functie moet gebruiken. datum is een datum-tijdwaarde.
De tijdaanduiding wordt door deze functie genegeerd.
 eerste-dag: Een optionele waarde die aangeeft hoe dagen worden genummerd.
zondag is 1 (1 of weggelaten): Zondag is de eerste dag (dag 1) van de week en
zaterdag is dag 7.
maandag is 1 (2): Maandag is de eerste dag (dag 1) van de week en zondag is dag
7.
maandag is 0 (3): Maandag is de eerste dag (dag 0) van de week en zondag is dag
6.
Voorbeelden
=WEEKDAG("6 april 1988"; 1) retourneert 4 (woensdag, de vierde dag als er wordt geteld vanaf
zondag als dag 1).
=WEEKDAG("6 april 1988") retourneert dezelfde waarde als in het vorige voorbeeld (als het argument
'type-getal' niet is opgegeven, wordt nummeringstype 1 gebruikt).
=WEEKDAG("6 april 1988"; 2) retourneert 3 (woensdag, de derde dag als er wordt geteld vanaf
maandag als dag 1).
=WEEKDAG("6 april 1988"; 3) retourneert 2 (woensdag, de tweede dag als er wordt geteld vanaf
maandag als dag 0).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DAGNAAM” op pagina 50
“MAANDNAAM” op pagina 56
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
WEEKNUMMER
De functie WEEKNUMMER retourneert het nummer van de week in het jaar voor een
bepaalde datum.
WEEKNUMMER(datum; eerste-dag)
 datum: De datum die de functie moet gebruiken. datum is een datum-tijdwaarde.
De tijdaanduiding wordt door deze functie genegeerd.
 eerste-dag: Een optionele waarde die aangeeft of een week op zondag of op
maandag moet beginnen.
zondag is 1 (1 of weggelaten): Zondag is de eerste dag (dag 1) van de week en
zaterdag is dag 7.
maandag is 1 (2): Maandag is de eerste dag (dag 1) van de week en zondag is dag
7.
Voorbeeld
=WEEKNUMMER("7/12/2009";1) retourneert 29.
=WEEKNUMMER("7/12/2009";2) retourneert 28.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DAG” op pagina 49
“UUR” op pagina 53
“MINUUT op pagina 54
“MAAND” op pagina 55
“SECONDE” op pagina 58
JAAR” op pagina 64
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
62 Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties
Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties 63
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
WERKDAG
De functie WERKDAG retourneert de datum van het opgegeven aantal werkdagen
voor of na een bepaalde datum. Dagen in het weekend en specieke datums die u
hebt opgegeven worden niet tot de werkdagen gerekend.
WERKDAG(datum; werkdagen; datums-weglaten)
 datum: De datum die de functie moet gebruiken. datum is een datum-tijdwaarde.
De tijdaanduiding wordt door deze functie genegeerd.
 werkdagen: Het aantal werkdagen voor of na de gegeven datum. werkdagen is een
getalswaarde. Gebruik een positief getal als de gewenste datum na de datum moet
liggen en een negatief getal als de gewenste datum voor de datum moet liggen.
 datums-weglaten: Een optionele verzameling datums die niet moeten worden
meegeteld. datums-weglaten is een verzameling datum-tijdwaarden.
Voorbeeld
=WERKDAG("11/01/2009"; 20; {"11/11/2009";"11/26/2009"}) retourneert 1 dec 2009, de werkdag 20
dagen na 01-11-2009 als dagen in het weekend en de twee vrije dagen die zijn opgegeven niet
worden meegerekend.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“NETTO.WERKDAGEN” op pagina 56
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
JAAR
De functie JAAR retourneert het jaar uit een datum-tijdwaarde.
JAAR(datum)
 datum: De datum die de functie moet gebruiken. datum is een datum-tijdwaarde.
De tijdaanduiding wordt door deze functie genegeerd.
Voorbeelden
=JAAR("6 april 2008") retourneert 2008.
=JAAR(NU()) retourneert 2009 als deze functie wordt uitgevoerd op 4 juni 2009.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DAG” op pagina 49
“UUR” op pagina 53
“MINUUT op pagina 54
“MAAND” op pagina 55
“SECONDE” op pagina 58
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
JAAR.DEEL
Met de functie JAAR.DEEL zoekt u het deel van een jaar dat overeenkomt met het
aantal hele dagen tussen twee datums.
JAAR.DEEL(begindatum; einddatum; dagen-basis)
 begindatum: De begindatum. begindatum is een datum-tijdwaarde.
 einddatum: De einddatum. einddatum is een datum-tijdwaarde.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
64 Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties
Hoofdstuk 3 Datum- en tijdfuncties 65
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
Voorbeelden
=JAAR.DEEL("12/15/2009"; "6/30/2010";0) retourneert 0,541666667.
=JAAR.DEEL("12/15/2009"; "6/30/2010";1) retourneert 0,539726027.
=JAAR.DEEL("12/15/2009"; "6/30/2010";2) retourneert 0,547222222.
=JAAR.DEEL("12/15/2009"; "6/30/2010";3) retourneert 0,539726027.
=JAAR.DEEL("12/15/2009"; "6/30/2010";4) retourneert 0,541666667.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
DATUMVERSCHIL op pagina 47
“DAGEN360” op pagina 51
“NETTO.WERKDAGEN” op pagina 56
“Overzicht van datum- en tijdfuncties” op pagina 44
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
66
Met duurfuncties kunt u werken met tijdsperioden. Met deze
functies kunt u verschillende tijdsperioden, bijvoorbeeld
uren, dagen en weken, naar andere tijdsperioden
converteren.
Overzicht van duurfuncties
iWork bevat de volgende duurfuncties die u in combinatie met tabellen kunt
gebruiken.
Functie Beschrijving
TIJDSDUUR.N.DAGEN” (pagina 67) Met de functie TIJDSDUUR.N.DAGEN converteert
u een duurwaarde naar een aantal dagen.
TIJDSDUUR.N.UUR” (pagina 68) Met de functie TIJDSDUUR.N.UUR converteert u
een duurwaarde naar een aantal uren.
TIJDSDUUR.N.MILLISECONDEN (pagina 68) Met de functie TIJDSDUUR.N.MILLISECONDEN
converteert u een duurwaarde naar een aantal
milliseconden.
TIJDSDUUR.N.MINUTEN” (pagina 69) Met de functie TIJDSDUUR.N.MINUTEN
converteert u een duurwaarde naar een aantal
minuten.
TIJDSDUUR.N.SECONDEN” (pagina 70) Met de functie TIJDSDUUR.N.SECONDEN
converteert u een duurwaarde naar een aantal
seconden.
TIJDSDUUR.N.WEKEN” (pagina 70) Met de functie TIJDSDUUR.N.WEKEN converteert
u een duurwaarde naar een aantal weken.
4
Duurfuncties
Hoofdstuk 4 Duurfuncties 67
Functie Beschrijving
TIJDSDUUR” (pagina 71) De functie TIJDSDUUR combineert verschillende
waarden voor weken, dagen, uren, minuten,
seconden en milliseconden en retourneert een
duurwaarde.
VERWIJDER.TIJDSDUUR (pagina 72) De functie VERWIJDER.TIJDSDUUR evalueert
een bepaalde waarde en retourneert het
bijbehorende aantal dagen (als het om een
duurwaarde gaat) of de opgegeven waarde. Deze
functie is toegevoegd voor de compatibiliteit
met andere spreadsheetprogramma's.
TIJDSDUUR.N.DAGEN
Met de functie TIJDSDUUR.N.DAGEN converteert u een duurwaarde naar een aantal
dagen.
TIJDSDUUR.N.DAGEN(duur)
 duur: De tijdsduur die moet worden omgezet. duur is een duurwaarde.
Voorbeelden
=TIJDSDUUR.N.DAGEN("2w 3d 2u 10m 0s 5ms") retourneert 17,09027784.
=TIJDSDUUR.N.DAGEN("10:0:13:00:05,500") retourneert 70,5417302.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
TIJDSDUUR.N.UUR” op pagina 68
TIJDSDUUR.N.MILLISECONDEN op pagina 68
TIJDSDUUR.N.MINUTEN” op pagina 69
TIJDSDUUR.N.SECONDEN” op pagina 70
TIJDSDUUR.N.WEKEN” op pagina 70
“Overzicht van duurfuncties” op pagina 66
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
TIJDSDUUR.N.UUR
Met de functie TIJDSDUUR.N.UUR converteert u een duurwaarde naar een aantal uren.
TIJDSDUUR.N.UUR(duur)
 duur: De tijdsduur die moet worden omgezet. duur is een duurwaarde.
Voorbeelden
=TIJDSDUUR.N.UUR("2w 3d 2u 10m 0s 5ms") retourneert 410,1666681.
=TIJDSDUUR.N.UUR("10:0:13:00:05,500") retourneert 1693,001528.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
TIJDSDUUR.N.DAGEN” op pagina 67
TIJDSDUUR.N.MILLISECONDEN op pagina 68
TIJDSDUUR.N.MINUTEN” op pagina 69
TIJDSDUUR.N.SECONDEN” op pagina 70
TIJDSDUUR.N.WEKEN” op pagina 70
“Overzicht van duurfuncties” op pagina 66
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
TIJDSDUUR.N.MILLISECONDEN
Met de functie TIJDSDUUR.N.MILLISECONDEN converteert u een duurwaarde naar een
aantal milliseconden.
TIJDSDUUR.N.MILLISECONDEN(duur)
 duur: De tijdsduur die moet worden omgezet. duur is een duurwaarde.
Voorbeelden
=TIJDSDUUR.N.MILLISECONDEN("2w 3d 2u 10m 0s 5ms") retourneert 1476600005.
=TIJDSDUUR.N.MILLISECONDEN("10:0:13:00:05,500") retourneert 6094805500.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
68 Hoofdstuk 4 Duurfuncties
Hoofdstuk 4 Duurfuncties 69
TIJDSDUUR.N.DAGEN” op pagina 67
TIJDSDUUR.N.UUR” op pagina 68
TIJDSDUUR.N.MINUTEN” op pagina 69
TIJDSDUUR.N.SECONDEN” op pagina 70
TIJDSDUUR.N.WEKEN” op pagina 70
“Overzicht van duurfuncties” op pagina 66
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
TIJDSDUUR.N.MINUTEN
Met de functie TIJDSDUUR.N.MINUTEN converteert u een duurwaarde naar een aantal
minuten.
TIJDSDUUR.N.MINUTEN(duur)
 duur: De tijdsduur die moet worden omgezet. duur is een duurwaarde.
Voorbeelden
=TIJDSDUUR.N.MINUTEN("2w 3d 2u 10m 0s 5ms") retourneert 24610,0000833333.
=TIJDSDUUR.N.MINUTEN("10:0:13:00:05,500") retourneert 101580,091666667.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
TIJDSDUUR.N.DAGEN” op pagina 67
TIJDSDUUR.N.UUR” op pagina 68
TIJDSDUUR.N.MILLISECONDEN op pagina 68
TIJDSDUUR.N.SECONDEN” op pagina 70
TIJDSDUUR.N.WEKEN” op pagina 70
“Overzicht van duurfuncties” op pagina 66
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
TIJDSDUUR.N.SECONDEN
Met de functie TIJDSDUUR.N.SECONDEN converteert u een duurwaarde naar een
aantal seconden.
TIJDSDUUR.N.SECONDEN(duur)
 duur: De tijdsduur die moet worden omgezet. duur is een duurwaarde.
Voorbeelden
=TIJDSDUUR.N.SECONDEN("2w 3d 2u 10m 0s 5ms") retourneert 1476600,005.
=TIJDSDUUR.N.SECONDEN("10:0:13:00:05,500") retourneert 6094805,5.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
TIJDSDUUR.N.DAGEN” op pagina 67
TIJDSDUUR.N.UUR” op pagina 68
TIJDSDUUR.N.MILLISECONDEN op pagina 68
TIJDSDUUR.N.MINUTEN” op pagina 69
TIJDSDUUR.N.WEKEN” op pagina 70
“Overzicht van duurfuncties” op pagina 66
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
TIJDSDUUR.N.WEKEN
Met de functie TIJDSDUUR.N.WEKEN converteert u een duurwaarde naar een aantal
weken.
70 Hoofdstuk 4 Duurfuncties
Hoofdstuk 4 Duurfuncties 71
TIJDSDUUR.N.WEKEN(duur)
 duur: De tijdsduur die moet worden omgezet. duur is een duurwaarde.
Voorbeelden
=TIJDSDUUR.N.WEKEN("2w 3d 2u 10m 0s 5ms") retourneert 2,44146826223545.
=TIJDSDUUR.N.WEKEN("10:0:13:00:05,500") retourneert 10,0773900462963.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
TIJDSDUUR.N.DAGEN” op pagina 67
TIJDSDUUR.N.UUR” op pagina 68
TIJDSDUUR.N.MILLISECONDEN op pagina 68
TIJDSDUUR.N.MINUTEN” op pagina 69
TIJDSDUUR.N.SECONDEN” op pagina 70
“Overzicht van duurfuncties” op pagina 66
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
TIJDSDUUR
De functie TIJDSDUUR combineert verschillende waarden voor weken, dagen, uren,
minuten, seconden en milliseconden en retourneert een duurwaarde.
TIJDSDUUR(weken; dagen; uren; minuten; seconden; milliseconden)
 weken: Een waarde die het aantal weken voorstelt. weken is een getalswaarde.
 dagen: Een optionele waarde die het aantal dagen voorstelt. dagen is een
getalswaarde.
 uren: Een optionele waarde die het aantal uren voorstelt. uren is een getalswaarde.
 minuten: Een optionele waarde die het aantal minuten voorstelt. minuten is een
getalswaarde.
 seconden: Een optionele waarde die het aantal seconden voorstelt. seconden is een
getalswaarde.
 milliseconden: Een optionele waarde die het aantal milliseconden voorstelt.
milliseconden is een getalswaarde.
Opmerkingen
Een argument met de waarde 0 mag worden weggelaten, maar als u daarna Â
waarden wilt toevoegen, moet u wel het scheidingsteken toevoegen. =TIJDSDUUR(;
;12;3) retourneert bijvoorbeeld een duurwaarde van 12u 3m (12 uur en 3 minuten).
U kunt negatieve waarden gebruiken. =TIJDSDUUR(0; 2; -24) retourneert Â
bijvoorbeeld een duur van 1 dag (2 dagen min 24 uren).
Voorbeelden
=TIJDSDUUR(1) retourneert 1w (1 week).
=TIJDSDUUR(;;1) retourneert 1u (1 uur).
=TIJDSDUUR(1,5) retourneert 1w 3d 12u (1 week, 3 dagen, 12 uren of 1,5 week).
=TIJDSDUUR(3; 2; 7; 10; 15,3505) retourneert 3w 2d 7u 10m 15s 350ms (3 weken, 2 dagen, 7 uren, 10
minuten, 15 seconden, 350 milliseconden).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DATUM” op pagina 46
TIJD” op pagina 58
“Overzicht van duurfuncties” op pagina 66
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
VERWIJDER.TIJDSDUUR
De functie VERWIJDER.TIJDSDUUR evalueert een bepaalde waarde en retourneert
het bijbehorende aantal dagen (als het om een duurwaarde gaat) of de
opgegeven waarde. Deze functie is toegevoegd voor de compatibiliteit met andere
spreadsheetprogramma's.
VERWIJDER.TIJDSDUUR(een-waarde)
 een-waarde: Een waarde. een-waarde kan elk willekeurig waardetype bevatten.
72 Hoofdstuk 4 Duurfuncties
Hoofdstuk 4 Duurfuncties 73
Opmerkingen
Als  een-waarde een duurwaarde is, is het resultaat gelijk aan het resultaat van
TIJDSDUUR.N.DAGEN. In alle andere gevallen wordt een-waarde geretourneerd.
Deze functie kan automatisch worden ingevoegd wanneer een Â
Numbers '08-document wordt geüpgraded of een Excel- of Appleworks-document
wordt geïmporteerd. De functie wordt verwijderd als het bestand wordt bewaard
als Numbers '08- of Excel-document.
Voorbeelden
=VERWIJDER.TIJDSDUUR("1w") retourneert 7, een week uitgedrukt in dagen.
=VERWIJDER.TIJDSDUUR(12) retourneert 12, omdat waarden die geen duurwaarden zijn worden
geretourneerd.
=VERWIJDER.TIJDSDUUR ("abc") retourneert "abc".
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van duurfuncties” op pagina 66
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
74
Met technische functies kunt u veelvoorkomende technische
waarden berekenen en waarden naar een andere numerieke
basis converteren.
Overzicht van technische functies
iWork bevat de volgende technische functies die u in combinatie met tabellen kunt
gebruiken.
Functie Beschrijving
GRONDTAL.N.GETAL (pagina 75) Met de functie GRONDTAL.N.GETAL converteert u
een getal met het opgegeven grondtal naar een
getal met grondtal 10.
BESSEL.J (pagina 76) De functie BESSEL.J retourneert de Besselfunctie
J
n
(x) voor een geheel getal.
BESSEL.Y (pagina 77) De functie BESSEL.Y retourneert de Besselfunctie
Y
n
(x) voor een geheel getal.
“BIN.N.DEC” (pagina 78) Met de functie BIN.N.DEC converteert u een
binair getal naar een decimaal getal.
“BIN.N.HEX” (pagina 79) Met de functie BIN.N.HEX converteert u een
binair getal naar een hexadecimaal getal.
“BIN.N.OCT (pagina 80) Met de functie BIN.N.OCT converteert u een
binair getal naar een octaal getal.
“CONVERTEREN” (pagina 81) Met de functie CONVERTEREN converteert u een
getal in een bepaalde maateenheid naar een
getal in een andere maateenheid.
“DEC.N.BIN” (pagina 86) Met de functie DEC.N.BIN converteert u een
decimaal getal naar een binair getal.
“DEC.N.HEX” (pagina 87) Met de functie DEC.N.HEX converteert u een
decimaal getal naar een hexadecimaal getal.
5
Technische functies
Hoofdstuk 5 Technische functies 75
Functie Beschrijving
“DEC.N.OCT (pagina 87) Met de functie DEC.N.OCT converteert u een
decimaal getal naar een octaal getal.
DELTA (pagina 88) Met de functie DELTA bepaalt u of twee waarden
exact gelijk zijn.
“FOUTFUNCTIE” (pagina 89) De functie FOUTFUNCTIE retourneert de
foutfunctie die tussen twee waarden is
geïntegreerd.
FOUT.COMPLEMENT (pagina 90) De functie FOUT.COMPLEMENT retourneert
de complementaire foutfunctie die tussen
een bepaalde ondergrens en oneindigheid is
geïntegreerd.
“GROTER.DAN” (pagina 90) Met de functie GROTER.DAN bepaalt u of een
waarde groter is dan of gelijk is aan een andere
waarde.
“HEX.N.BIN” (pagina 91) Met de functie HEX.N.BIN converteert u een
hexadecimaal getal naar een binair getal.
“HEX.N.DEC” (pagina 92) Met de functie HEX.N.DEC converteert u een
hexadecimaal getal naar een decimaal getal.
“HEX.N.OCT (pagina 93) Met de functie HEX.N.OCT converteert u een
hexadecimaal getal naar een octaal getal.
GETAL.N.GRONDTAL (pagina 94) Met de functie GETAL.N.GRONDTAL converteert u
een getal met grondtal 10 naar een getal met het
opgegeven grondtal.
“OCT.N.BIN” (pagina 95) Met de functie OCT.N.BIN converteert u een
octaal getal naar een binair getal.
“OCT.N.DEC” (pagina 96) Met de functie OCT.N.DEC converteert u een
octaal getal naar een decimaal getal.
“OCT.N.HEX” (pagina 97) Met de functie OCT.N.HEX converteert u een
octaal getal naar een hexadecimaal getal.
GRONDTAL.N.GETAL
Met de functie GRONDTAL.N.GETAL converteert u een getal met het opgegeven
grondtal naar een getal met grondtal 10.
GRONDTAL.N.GETAL(conversietekenreeks; grondtal)
 conversietekenreeks: De tekenreeks die het om te zetten getal voorstelt.
conversietekenreeks is een tekenreekswaarde. Deze tekenreeks mag alleen cijfers en
letters bevatten die van toepassing zijn op het grondtal van het getal dat wordt
geconverteerd.
 grondtal: Het huidige grondtal van het getal dat wordt omgezet. grondtal is een
getalswaarde in het bereik van 1 tot en met 36.
Opmerkingen
Deze functie retourneert een getalswaarde en kan worden gebruikt in een formule Â
die andere getalswaarden bevat. In sommige andere spreadsheetprogramma's
wordt een tekenreekswaarde geretourneerd.
Voorbeelden
=GRONDTAL.N.GETAL("3f"; 16) retourneert 63.
=GRONDTAL.N.GETAL(1000100; 2) retourneert 68.
=GRONDTAL.N.GETAL("7279"; 8) retourneert een fout, omdat het cijfer 9 ongeldig is in een getal met
grondtal 8.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BIN.N.DEC” op pagina 78
“HEX.N.DEC” op pagina 92
GETAL.N.GRONDTAL op pagina 94
“OCT.N.DEC” op pagina 96
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
BESSEL.J
De functie BESSEL.J retourneert de Besselfunctie J
n
(x) voor een geheel getal.
BESSEL.J(een-x-waarde; n-waarde)
 een-x-waarde: De x-waarde waarvoor de functie wordt geëvalueerd. een-x-waarde
is een getalswaarde.
 n-waarde: De volgorde van de functie. n-waarde is een getalswaarde groter dan of
gelijk aan 0. Als n-waarde een decimaal deel bevat, wordt dat genegeerd.
76 Hoofdstuk 5 Technische functies
Hoofdstuk 5 Technische functies 77
Voorbeelden
=BESSEL.J(25; 3) retourneert 0,108343081061509.
=BESSEL.J(25; 3,9) retourneert ook 0,108343081061509, omdat het decimale deel van n-waarde wordt
genegeerd.
=BESSEL.J(-25; 3) retourneert -0,108343081061509.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
BESSEL.Y op pagina 77
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
BESSEL.Y
De functie BESSEL.Y retourneert de Besselfunctie Y
n
(x) voor een geheel getal.
BESSEL.Y(pos-x-waarde; n-waarde)
 pos-x-waarde: De positieve x-waarde waarvoor de functie wordt geëvalueerd. pos-
x-waarde is een getalswaarde groter dan 0.
 n-waarde: De volgorde van de functie. n-waarde is een getalswaarde groter dan of
gelijk aan 0. Als n-waarde een decimaal deel bevat, wordt dat genegeerd.
Opmerkingen
Deze vorm van de Besselfunctie wordt ook wel de Neumannfunctie genoemd. Â
Voorbeelden
=BESSEL.Y(25; 3) retourneert 0,117924850396893.
=B=ESSEL.Y(25; 3,9) retourneert ook 0,117924850396893, omdat het decimale deel van n-waarde
wordt genegeerd.
=BESSEL.Y(-25; 3) retourneert een fout, omdat negatieve waarden en nulwaarden niet zijn
toegestaan.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
BESSEL.J op pagina 76
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
BIN.N.DEC
Met de functie BIN.N.DEC converteert u een binair getal naar een decimaal getal.
BIN.N.DEC(binaire-tekenreeks; conversielengte)
 binaire-tekenreeks: De tekenreeks die het om te zetten getal voorstelt. binaire-
tekenreeks is een tekenreekswaarde. Deze tekenreeks mag alleen de cijfers 0 en 1
bevatten.
 conversielengte: Een optionele waarde die de minimale lengte van het
geretourneerde getal aangeeft. conversielengte is een getalswaarde in het bereik
van 1 tot en met 32. Als u dit argument niet opgeeft, wordt de waarde 1 gebruikt.
Als u dit argument opgeeft, worden indien nodig nullen aan het begin van de
resultaatwaarde geplaatst, zodat de lengte hiervan overeenkomt met de lengte van
conversielengte.
Voorbeelden
=BIN.N.DEC("1001") retourneert 9.
=BIN.N.DEC("100111"; 3) retourneert 039.
=BIN.N.DEC(101101) retourneert 45.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BIN.N.HEX” op pagina 79
“BIN.N.OCT op pagina 80
“DEC.N.BIN” op pagina 86
“HEX.N.DEC” op pagina 92
“OCT.N.DEC” op pagina 96
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
78 Hoofdstuk 5 Technische functies
Hoofdstuk 5 Technische functies 79
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
BIN.N.HEX
Met de functie BIN.N.HEX converteert u een binair getal naar een hexadecimaal getal.
BIN.N.HEX(binaire-tekenreeks; conversielengte)
 binaire-tekenreeks: De tekenreeks die het om te zetten getal voorstelt. binaire-
tekenreeks is een tekenreekswaarde. Deze tekenreeks mag alleen de cijfers 0 en 1
bevatten.
 conversielengte: Een optionele waarde die de minimale lengte van het
geretourneerde getal aangeeft. conversielengte is een getalswaarde in het bereik
van 1 tot en met 32. Als u dit argument niet opgeeft, wordt de waarde 1 gebruikt.
Als u dit argument opgeeft, worden indien nodig nullen aan het begin van de
resultaatwaarde geplaatst, zodat de lengte hiervan overeenkomt met de lengte van
conversielengte.
Opmerkingen
Voor deze functie wordt gebruikgemaakt van de twee-complement-notatie, die is Â
gebaseerd op 32 bits. Daarom zijn negatieve getallen altijd acht cijfers lang.
Voorbeelden
=BIN.N.HEX("100101") retourneert 25.
=BIN.N.HEX("100111"; 3) retourneert 027.
=BIN.N.HEX(101101) retourneert 2D.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BIN.N.DEC” op pagina 78
“BIN.N.OCT op pagina 80
“DEC.N.HEX” op pagina 87
“HEX.N.BIN” op pagina 91
“OCT.N.HEX” op pagina 97
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
BIN.N.OCT
Met de functie BIN.N.OCT converteert u een binair getal naar een octaal getal.
BIN.N.OCT(binaire-tekenreeks; conversielengte)
 binaire-tekenreeks: De tekenreeks die het om te zetten getal voorstelt. binaire-
tekenreeks is een tekenreekswaarde. Deze tekenreeks mag alleen de cijfers 0 en 1
bevatten.
 conversielengte: Een optionele waarde die de minimale lengte van het
geretourneerde getal aangeeft. conversielengte is een getalswaarde in het bereik
van 1 tot en met 32. Als u dit argument niet opgeeft, wordt de waarde 1 gebruikt.
Als u dit argument opgeeft, worden indien nodig nullen aan het begin van de
resultaatwaarde geplaatst, zodat de lengte hiervan overeenkomt met de lengte van
conversielengte.
Opmerkingen
Voor deze functie wordt gebruikgemaakt van de twee-complement-notatie, die is Â
gebaseerd op 32 bits. Daarom zijn negatieve getallen altijd elf cijfers lang.
Voorbeelden
=BIN.N.OCT("10011") retourneert 23.
=BIN.N.OCT("100111"; 3) retourneert 047.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BIN.N.HEX” op pagina 79
“DEC.N.OCT op pagina 87
“HEX.N.OCT op pagina 93
“OCT.N.BIN” op pagina 95
“BIN.N.DEC” op pagina 78
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
80 Hoofdstuk 5 Technische functies
Hoofdstuk 5 Technische functies 81
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
CONVERTEREN
Met de functie CONVERTEREN converteert u een getal in een bepaalde maateenheid
naar een getal in een andere maateenheid.
CONVERTEREN(conversiegetal; van-eenheid; naar-eenheid)
 conversiegetal: Het getal dat moet worden omgezet. conversiegetal is een
getalswaarde.
 van-eenheid: De huidige eenheid van het getal dat wordt omgezet. van-eenheid is
een tekenreekswaarde. Dit moet een van de genoemde constanten zijn.
 naar-eenheid: De nieuwe eenheid van het getal dat wordt omgezet. naar-eenheid is
een tekenreekswaarde. Dit moet een van de genoemde constanten zijn.
Opmerkingen
De mogelijke waarden van  van-eenheid en naar-eenheid zijn opgenomen in tabellen
die u na de voorbeelden vindt (“Conversie-eenheden die worden ondersteund” op
pagina 82). De tabellen zijn op basis van categorieën ingedeeld. Als de waarde
wordt ingevoerd in een cel waarnaar wordt verwezen (en dus niet rechtstreeks in de
functie wordt getypt), zijn de aanhalingstekens die in de tabellen zijn toegevoegd
niet vereist. De hoofdletters en kleine letters zijn van groot belang en moeten exact
worden overgenomen.
Voorbeelden
=CONVERTEREN(9; "lbm"; "kg") retourneert 4,08233133 (9 pound is ongeveer 4,08 kilogram).
=CONVERTEREN(26,2; "mi"; "m") retourneert 42164,8128 (26,2 mijl is ongeveer 42.164,81 meter).
=CONVERTEREN(1; "tsp"; "ml") retourneert 4,92892159375 (1 theelepel is ongeveer 4,9 milliliter).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
Conversie-eenheden die worden ondersteund
Gewicht en massa
Eenheid Constante
Gram "g" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Slug "sg"
Pound (Engels gewichtsstelsel) "lbm"
U (atoomgewicht) "u" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Ounce (Engels gewichtsstelsel) "ozm"
Afstand
Eenheid Constante
Meter "m" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Mijl "mi"
Zeemijl "Nmi"
Inch "in"
Foot "ft"
Yard "yd"
Angstrom "ang" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Pica (1/6 inch, Postscript Pica) "Pica"
Duur
Eenheid Constante
Jaar "yr"
Week "wk"
Dag "day"
82 Hoofdstuk 5 Technische functies
Hoofdstuk 5 Technische functies 83
Eenheid Constante
Uur "hr"
Minuut "mn"
Seconde "sec" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Snelheid
Eenheid Constante
Mijl per uur "mi/h"
Mijl per minuut "mi/mn"
Meter per uur "m/h" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Meter per minuut "m/mn" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Meter per seconde "m/s" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Feet per minuut "ft/mn"
Feet per seconde "ft/s"
Knoop "kt"
Druk
Eenheid Constante
Pascal "Pa" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Atmosfeer "atm" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Millimeter kwikkolom "mmHg" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Kracht
Eenheid Constante
Newton "N" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Dyne "dyn" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Pound "lbf"
Energie
Eenheid Constante
Joule "J" (kan in combinatie met metrieke voorvoegsels
worden gebruikt)
Erg "e" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Thermodynamische calorie "c" (kan in combinatie met metrieke voorvoegsels
worden gebruikt)
Calorie (internationale tabel) "cal" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Elektronvolt "eV" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Paardenkrachtuur "HPh"
Wattuur "Wh" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Foot-pound "b"
BTU "BTU"
Macht
Eenheid Constante
Paardenkracht "HP"
Watt "W" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Magnetisme
Eenheid Constante
Tesla "T" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Gauss "ga" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
Temperatuur
Eenheid Constante
Graden Celsius "C"
Graden Fahrenheit "F"
Graden Kelvin "K" (kan in combinatie met metrieke
voorvoegsels worden gebruikt)
84 Hoofdstuk 5 Technische functies
Hoofdstuk 5 Technische functies 85
Inhoud
Eenheid Constante
Theelepel "tsp"
Eetlepel "tbs"
Ounce "oz"
Kop "cup"
Pint (VS) "pt"
Pint (UK) "uk_pt"
Quart "qt"
Gallon "gal"
Liter "l" (kan in combinatie met metrieke voorvoegsels
worden gebruikt)
Metrieke voorvoegsels
Eenheid Constante Vermenigvuldiger
exa "E" 1E+18
peta "P" 1E+15
tera "T" 1E+12
giga "G" 1E+09
mega "M" 1E+06
kilo "k" 1E+03
hecto "h" 1E+02
deca "e" 1E+01
deci "d" 1E-01
centi "c" 1E-02
milli "m" 1E-03
micro "u" of "µ" 1E-06
nano "n" 1E-09
pico "p" 1E-12
femto "f" 1E-15
atto "a" 1E-18
Opmerkingen
Deze voorvoegsels kunnen alleen worden gebruikt in combinatie met de metrieke Â
constanten "g", "u", "m", "ang", "sec", "m/h", "m/mn", "m/s", "Pa", "atm", "mmHg", "N",
"dyn", "J", "e", "c", "cal", "eV", "Wh", "W", "T", "ga", "K" en "l".
DEC.N.BIN
Met de functie DEC.N.BIN converteert u een decimaal getal naar een binair getal.
DEC.N.BIN(decimale-tekenreeks; conversielengte)
 decimale-tekenreeks: De tekenreeks die het om te zetten getal voorstelt. decimale-
tekenreeks is een tekenreekswaarde. Deze tekenreeks mag alleen de cijfers 0 tot en
met 9 bevatten.
 conversielengte: Een optionele waarde die de minimale lengte van het
geretourneerde getal aangeeft. conversielengte is een getalswaarde in het bereik
van 1 tot en met 32. Als u dit argument niet opgeeft, wordt de waarde 1 gebruikt.
Als u dit argument opgeeft, worden indien nodig nullen aan het begin van de
resultaatwaarde geplaatst, zodat de lengte hiervan overeenkomt met de lengte van
conversielengte.
Voorbeelden
=DEC.N.BIN(100) retourneert 01100100.
=DEC.N.BIN("1001"; 12) retourneert 001111101001.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BIN.N.DEC” op pagina 78
“DEC.N.HEX” op pagina 87
“DEC.N.OCT op pagina 87
“HEX.N.BIN” op pagina 91
“OCT.N.BIN” op pagina 95
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
86 Hoofdstuk 5 Technische functies
Hoofdstuk 5 Technische functies 87
DEC.N.HEX
Met de functie DEC.N.HEX converteert u een decimaal getal naar een hexadecimaal
getal.
DEC.N.HEX(decimale-tekenreeks; conversielengte)
 decimale-tekenreeks: De tekenreeks die het om te zetten getal voorstelt. decimale-
tekenreeks is een tekenreekswaarde. Deze tekenreeks mag alleen de cijfers 0 tot en
met 9 bevatten.
 conversielengte: Een optionele waarde die de minimale lengte van het
geretourneerde getal aangeeft. conversielengte is een getalswaarde in het bereik
van 1 tot en met 32. Als u dit argument niet opgeeft, wordt de waarde 1 gebruikt.
Als u dit argument opgeeft, worden indien nodig nullen aan het begin van de
resultaatwaarde geplaatst, zodat de lengte hiervan overeenkomt met de lengte van
conversielengte.
Voorbeelden
=DEC.N.HEX(100) retourneert 64.
=DEC.N.HEX("1001"; 4) retourneert 03E9.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BIN.N.HEX” op pagina 79
“DEC.N.BIN” op pagina 86
“DEC.N.OCT op pagina 87
“HEX.N.DEC” op pagina 92
“OCT.N.HEX” op pagina 97
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
DEC.N.OCT
Met de functie DEC.N.OCT converteert u een decimaal getal naar een octaal getal.
DEC.N.OCT(decimale-tekenreeks; conversielengte)
 decimale-tekenreeks: De tekenreeks die het om te zetten getal voorstelt. decimale-
tekenreeks is een tekenreekswaarde. Deze tekenreeks mag alleen de cijfers 0 tot en
met 9 bevatten.
 conversielengte: Een optionele waarde die de minimale lengte van het
geretourneerde getal aangeeft. conversielengte is een getalswaarde in het bereik
van 1 tot en met 32. Als u dit argument niet opgeeft, wordt de waarde 1 gebruikt.
Als u dit argument opgeeft, worden indien nodig nullen aan het begin van de
resultaatwaarde geplaatst, zodat de lengte hiervan overeenkomt met de lengte van
conversielengte.
Voorbeelden
=DEC.N.OCT(100) retourneert 144.
=DEC.N.OCT("1001"; 4) retourneert 1751.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BIN.N.OCT op pagina 80
“DEC.N.BIN” op pagina 86
“DEC.N.HEX” op pagina 87
“HEX.N.OCT op pagina 93
“OCT.N.DEC” op pagina 96
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
DELTA
Met de functie DELTA bepaalt u of twee waarden exact gelijk zijn. Bij deze functie
wordt uitgegaan van exacte gelijkheid. Ter vergelijking: bij de operator "=" wordt
uitgegaan van gelijkheid op basis van de tekenreeks.
DELTA(vergelijken-van; vergelijken-met)
 vergelijken-van: Een getal. vergelijken-van is een getalswaarde.
88 Hoofdstuk 5 Technische functies
Hoofdstuk 5 Technische functies 89
 vergelijken-met: Een getal. vergelijken-met is een getalswaarde.
Opmerkingen
DELTA retourneert 1 (WAAR) als  vergelijken-van exact gelijk is aan vergelijken-met,
anders wordt 0 (ONWAAR) geretourneerd.
Voorbeelden
=DELTA(5; 5) retourneert 1 (WAAR).
=DELTA(5; -5) retourneert 0 (ONWAAR).
=DELTA(5; 5,000) retourneert 1 (WAAR).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“GROTER.DAN” op pagina 90
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
FOUTFUNCTIE
De functie FOUTFUNCTIE retourneert de foutfunctie die tussen twee waarden is
geïntegreerd.
FOUTFUNCTIE(onder; boven)
 onder: De ondergrens of -limiet. onder is een getalswaarde.
 boven: Een optioneel argument dat de bovenlimiet of -grens aangeeft. boven is een
getalswaarde. Als u boven weglaat, wordt de waarde 0 gebruikt.
Opmerkingen
Deze functie wordt ook wel de foutfunctie van Gauss genoemd. Â
Voorbeelden
=FOUTFUNCTIE(0; 1) retourneert 0,842700792949715.
=FOUTFUNCTIE(-1; 1) retourneert 1,68540158589943.
=FOUTFUNCTIE(1; 8) retourneert 0,157299207050285.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
FOUT.COMPLEMENT op pagina 90
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
FOUT.COMPLEMENT
De functie FOUT.COMPLEMENT retourneert de complementaire foutfunctie die tussen
een bepaalde ondergrens en oneindigheid is geïntegreerd.
FOUT.COMPLEMENT(onder)
 onder: De ondergrens of -limiet. onder is een getalswaarde.
Voorbeelden
=FOUT.COMPLEMENT(-1) retourneert 1,84270079294971.
=FOUT.COMPLEMENT(1) retourneert 0,157299207050285.
=FOUT.COMPLEMENT(12) retourneert 1,3562611692059E-64.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“FOUTFUNCTIE” op pagina 89
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
GROTER.DAN
Met de functie GROTER.DAN bepaalt u of een waarde groter is dan of gelijk is aan een
andere waarde. Bij deze functie wordt uitgegaan van exacte gelijkheid. Ter vergelijking:
bij de operator "=" wordt uitgegaan van gelijkheid op basis van de tekenreeks.
90 Hoofdstuk 5 Technische functies
Hoofdstuk 5 Technische functies 91
GROTER.DAN(vergelijken-getal; drempelwaarde)
 vergelijken-getal: Het getal dat moet worden vergeleken. vergelijken-getal is een
getalswaarde.
 drempelwaarde: De grootte van de stap. drempelwaarde is een getalswaarde.
Opmerkingen
GROTER.DAN retourneert 1 (WAAR) als  vergelijken-getal groter is dan of gelijk is aan
drempelwaarde, anders wordt 0 (ONWAAR) geretourneerd.
Voorbeelden
=GROTER.DAN(-4; -5) retourneert 1 (WAAR), omdat -4 groter is dan -5.
=GROTER.DAN(4; 5) retourneert 0 (ONWAAR), omdat 4 kleiner is dan 5.
=GROTER.DAN(5; 4) retourneert 1 (WAAR), omdat 5 groter is dan 4.
=GROTER.DAN(20; 20) retourneert 1 (WAAR), omdat 20 gelijk is aan 20.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
DELTA op pagina 88
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
HEX.N.BIN
Met de functie HEX.N.BIN converteert u een hexadecimaal getal naar een binair getal.
HEX.N.BIN(hex-tekenreeks; conversielengte)
 hex-tekenreeks: De tekenreeks die het om te zetten getal voorstelt. hex-tekenreeks
is een tekenreekswaarde. Deze tekenreeks mag alleen de cijfers 0 tot en met 9 en de
letters A tot en met F bevatten.
 conversielengte: Een optionele waarde die de minimale lengte van het
geretourneerde getal aangeeft. conversielengte is een getalswaarde in het bereik
van 1 tot en met 32. Als u dit argument niet opgeeft, wordt de waarde 1 gebruikt.
Als u dit argument opgeeft, worden indien nodig nullen aan het begin van de
resultaatwaarde geplaatst, zodat de lengte hiervan overeenkomt met de lengte van
conversielengte.
Opmerkingen
Voor deze functie wordt gebruikgemaakt van de twee-complement-notatie, die is Â
gebaseerd op 32 bits. Daarom zijn negatieve getallen altijd 32 cijfers lang.
Voorbeelden
=HEX.N.BIN("F"; 8) retourneert 00001111.
=HEX.N.BIN("3F") retourneert 0111111.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BIN.N.HEX” op pagina 79
“HEX.N.DEC” op pagina 92
“HEX.N.OCT op pagina 93
“OCT.N.BIN” op pagina 95
“DEC.N.BIN” op pagina 86
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
HEX.N.DEC
Met de functie HEX.N.DEC converteert u een hexadecimaal getal naar een decimaal
getal.
HEX.N.DEC(hex-tekenreeks; conversielengte)
 hex-tekenreeks: De tekenreeks die het om te zetten getal voorstelt. hex-tekenreeks
is een tekenreekswaarde. Deze tekenreeks mag alleen de cijfers 0 tot en met 9 en de
letters A tot en met F bevatten.
 conversielengte: Een optionele waarde die de minimale lengte van het
geretourneerde getal aangeeft. conversielengte is een getalswaarde in het bereik
van 1 tot en met 32. Als u dit argument niet opgeeft, wordt de waarde 1 gebruikt.
Als u dit argument opgeeft, worden indien nodig nullen aan het begin van de
resultaatwaarde geplaatst, zodat de lengte hiervan overeenkomt met de lengte van
conversielengte.
92 Hoofdstuk 5 Technische functies
Hoofdstuk 5 Technische functies 93
Voorbeelden
=HEX.N.DEC("F"; 3) retourneert 015.
=HEX.N.DEC("3F") retourneert 63.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BIN.N.DEC” op pagina 78
“DEC.N.HEX” op pagina 87
“HEX.N.BIN” op pagina 91
“HEX.N.OCT op pagina 93
“OCT.N.DEC” op pagina 96
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
HEX.N.OCT
Met de functie HEX.N.OCT converteert u een hexadecimaal getal naar een octaal getal.
HEX.N.OCT(hex-tekenreeks; conversielengte)
 hex-tekenreeks: De tekenreeks die het om te zetten getal voorstelt. hex-tekenreeks
is een tekenreekswaarde. Deze tekenreeks mag alleen de cijfers 0 tot en met 9 en de
letters A tot en met F bevatten.
 conversielengte: Een optionele waarde die de minimale lengte van het
geretourneerde getal aangeeft. conversielengte is een getalswaarde in het bereik
van 1 tot en met 32. Als u dit argument niet opgeeft, wordt de waarde 1 gebruikt.
Als u dit argument opgeeft, worden indien nodig nullen aan het begin van de
resultaatwaarde geplaatst, zodat de lengte hiervan overeenkomt met de lengte van
conversielengte.
Opmerkingen
Voor deze functie wordt gebruikgemaakt van de twee-complement-notatie, die is Â
gebaseerd op 32 bits. Daarom zijn negatieve getallen altijd elf cijfers lang.
Voorbeelden
=HEX.N.OCT("F"; 3) retourneert 017.
=HEX.N.OCT("4E") retourneert 116.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BIN.N.OCT op pagina 80
“DEC.N.OCT op pagina 87
“HEX.N.BIN” op pagina 91
“HEX.N.DEC” op pagina 92
“OCT.N.HEX” op pagina 97
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
GETAL.N.GRONDTAL
Met de functie GETAL.N.GRONDTAL converteert u een getal met grondtal 10 naar een
getal met het opgegeven grondtal.
GETAL.N.GRONDTAL(decimale-tekenreeks; grondtal; conversielengte)
 decimale-tekenreeks: De tekenreeks die het om te zetten getal voorstelt. decimale-
tekenreeks is een tekenreekswaarde. Deze tekenreeks mag alleen de cijfers 0 tot en
met 9 bevatten.
 grondtal: Het nieuwe grondtal van het getal dat wordt omgezet. grondtal is een
getalswaarde in het bereik van 1 tot en met 36.
 conversielengte: Een optionele waarde die de minimale lengte van het
geretourneerde getal aangeeft. conversielengte is een getalswaarde in het bereik
van 1 tot en met 32. Als u dit argument niet opgeeft, wordt de waarde 1 gebruikt.
Als u dit argument opgeeft, worden indien nodig nullen aan het begin van de
resultaatwaarde geplaatst, zodat de lengte hiervan overeenkomt met de lengte van
conversielengte.
94 Hoofdstuk 5 Technische functies
Hoofdstuk 5 Technische functies 95
Voorbeelden
=GETAL.N.GRONDTAL(16; 16) retourneert 10.
=GETAL.N.GRONDTAL(100; 32; 4) retourneert 0034.
=GETAL.N.GRONDTAL(100;2) retourneert 1100100.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
GRONDTAL.N.GETAL op pagina 75
“DEC.N.BIN” op pagina 86
“DEC.N.HEX” op pagina 87
“DEC.N.OCT op pagina 87
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
OCT.N.BIN
Met de functie OCT.N.BIN converteert u een octaal getal naar een binair getal.
OCT.N.BIN(octaal-tekenreeks; conversielengte)
 octaal-tekenreeks: De tekenreeks die het om te zetten getal voorstelt. octaal-
tekenreeks is een tekenreekswaarde. Deze tekenreeks mag alleen de cijfers 0 tot en
met 7 bevatten.
 conversielengte: Een optionele waarde die de minimale lengte van het
geretourneerde getal aangeeft. conversielengte is een getalswaarde in het bereik
van 1 tot en met 32. Als u dit argument niet opgeeft, wordt de waarde 1 gebruikt.
Als u dit argument opgeeft, worden indien nodig nullen aan het begin van de
resultaatwaarde geplaatst, zodat de lengte hiervan overeenkomt met de lengte van
conversielengte.
Opmerkingen
Voor deze functie wordt gebruikgemaakt van de twee-complement-notatie, die is Â
gebaseerd op 32 bits. Daarom zijn negatieve getallen altijd 32 cijfers lang.
Voorbeelden
=OCT.N.BIN(127;8) retourneert 01010111.
=OCT.N.BIN(15) retourneert 01101.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BIN.N.OCT op pagina 80
“DEC.N.BIN” op pagina 86
“HEX.N.BIN” op pagina 91
“OCT.N.DEC” op pagina 96
“OCT.N.HEX” op pagina 97
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
OCT.N.DEC
Met de functie OCT.N.DEC converteert u een octaal getal naar een decimaal getal.
OCT.N.DEC(octaal-tekenreeks; conversielengte)
 octaal-tekenreeks: De tekenreeks die het om te zetten getal voorstelt. octaal-
tekenreeks is een tekenreekswaarde. Deze tekenreeks mag alleen de cijfers 0 tot en
met 7 bevatten.
 conversielengte: Een optionele waarde die de minimale lengte van het
geretourneerde getal aangeeft. conversielengte is een getalswaarde in het bereik
van 1 tot en met 32. Als u dit argument niet opgeeft, wordt de waarde 1 gebruikt.
Als u dit argument opgeeft, worden indien nodig nullen aan het begin van de
resultaatwaarde geplaatst, zodat de lengte hiervan overeenkomt met de lengte van
conversielengte.
Voorbeelden
=OCT.N.DEC(127;4) retourneert 0087.
=OCT.N.DEC(15) retourneert 13.
96 Hoofdstuk 5 Technische functies
Hoofdstuk 5 Technische functies 97
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BIN.N.DEC” op pagina 78
“DEC.N.OCT op pagina 87
“OCT.N.BIN” op pagina 95
“OCT.N.HEX” op pagina 97
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
OCT.N.HEX
Met de functie OCT.N.HEX converteert u een octaal getal naar een hexadecimaal getal.
OCT.N.HEX(octaal-tekenreeks; conversielengte)
 octaal-tekenreeks: De tekenreeks die het om te zetten getal voorstelt. octaal-
tekenreeks is een tekenreekswaarde. Deze tekenreeks mag alleen de cijfers 0 tot en
met 7 bevatten.
 conversielengte: Een optionele waarde die de minimale lengte van het
geretourneerde getal aangeeft. conversielengte is een getalswaarde in het bereik
van 1 tot en met 32. Als u dit argument niet opgeeft, wordt de waarde 1 gebruikt.
Als u dit argument opgeeft, worden indien nodig nullen aan het begin van de
resultaatwaarde geplaatst, zodat de lengte hiervan overeenkomt met de lengte van
conversielengte.
Opmerkingen
Voor deze functie wordt gebruikgemaakt van de twee-complement-notatie, die is Â
gebaseerd op 32 bits. Daarom zijn negatieve getallen altijd acht cijfers lang.
Voorbeelden
=OCT.N.HEX(127;4) retourneert 0057.
=OCT.N.HEX(15) retourneert 0D.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BIN.N.HEX” op pagina 79
“DEC.N.HEX” op pagina 87
“HEX.N.OCT op pagina 93
“OCT.N.BIN” op pagina 95
“OCT.N.DEC” op pagina 96
“Overzicht van technische functies” op pagina 74
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
98 Hoofdstuk 5 Technische functies
99
Met nanciële functies kunt u met cashows, afschrijvingen
op activa, annuïteiten en investeringen werken. U kunt
bijvoorbeeld het jaarlijkse afschrijvingsbedrag op activa, de
rente op een investering of de huidige prijs van een obligatie
berekenen.
Overzicht van nanciële functies
iWork bevat de volgende nanciële functies die u in combinatie met tabellen kunt
gebruiken.
Functie Beschrijving
“SAMENG.RENTE” (pagina 103) Met de functie SAMENG.RENTE berekent u de
opgebouwde rente die aan de aankoopprijs
van een waardepapier wordt toegevoegd en
aan de verkoper wordt uitgekeerd wanneer de
periodieke rente van het waardepapier wordt
betaald.
“SAMENG.RENTE.V” (pagina 105) Met de functie SAMENG.RENTE.V berekent
u de totale opgebouwde rente die aan de
aankoopprijs van een waardepapier wordt
toegevoegd en aan de verkoper wordt uitbetaald
als de rente alleen wordt uitgekeerd op de
vervaldatum van het waardepapier.
OBL.DUUR (pagina 107) Met de functie OBL.DUUR berekent u het
gewogen gemiddelde van de huidige waarde
van de cashows voor een aangenomen
nominale waarde van € 100.
6
Financiële functies
Functie Beschrijving
OBL.AANG.DUUR (pagina 109) Met de functie OBL.AANG.DUUR berekent u
het aangepaste gewogen gemiddelde van de
huidige waarde van de cashows voor een
aangenomen nominale waarde van € 100.
“COUP.DAGEN.BB” (pagina 110 ) De functie COUP.DAGEN.BB retourneert
het aantal dagen tussen het begin van de
coupontermijn waarin de stortingsdatum valt en
de stortingsdatum.
“COUP.DAGEN” (pagina 11 2 ) De functie COUP.DAGEN retourneert het
aantal dagen in de coupontermijn waarin de
stortingsdatum valt.
“COUP.DAGEN.VV” (pagina 11 3 ) De functie COUP.DAGEN.VV retourneert het
aantal dagen tussen de stortingsdatum en
het einde van de coupontermijn waarin de
stortingsdatum valt.
COUP.AANTAL (pagina 114 ) De functie COUP.AANTAL retourneert het aantal
coupons dat nog moet worden betaald tussen de
stortingsdatum en de vervaldatum.
“CUM.RENTE” (pagina 11 5 ) De functie CUM.RENTE retourneert het totale
rentebedrag van betalingen voor een lening of
annuïteit in een gekozen periode, gebaseerd
op vaste periodieke betalingen en een vast
rentepercentage.
“CUM.HOOFDSOM” (pagina 11 7 ) De functie CUM.HOOFDSOM retourneert de
totale hoofdsom van betalingen voor een lening
of annuïteit in een gekozen periode, gebaseerd
op vaste periodieke betalingen en een vast
rentepercentage.
“DB” (pagina 11 9 ) De functie DB retourneert het
afschrijvingsbedrag op activa voor een
opgegeven periode met behulp van de vaste
degressieve afschrijvingsmethode.
“DDB” (pagina 121 ) De functie DDB retourneert het
afschrijvingsbedrag op activa, gebaseerd op een
opgegeven afschrijvingssnelheid.
100 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 101
Functie Beschrijving
“DISC” (pagina 12 3 ) De functie DISC retourneert het jaarlijkse
discontopercentage van een verdisconteerd
waardepapier waarvoor geen rente wordt
betaald.
“EFFECT (pagina 12 4 ) De functie EFFECT retourneert het eectieve
jaarlijkse rentepercentage op basis van het
nominale jaarlijkse rentepercentage en het aantal
betalingstermijnen per jaar.
TW (pagina 12 5 ) De functie TW retourneert de toekomstige
waarde van een investering op basis van een
reeks periodieke cashows (betalingen met een
vast bedrag en een vast interval) en een vast
rentepercentage.
“RENTEPERCENTAGE” (pagina 127 ) De functie RENTEPERCENTAGE retourneert
het eectieve jaarlijkse rentepercentage van
een waardepapier waarvoor alleen op de
vervaldatum rente wordt betaald.
“IBET (pagina 12 8 ) De functie IBET retourneert het rentegedeelte
van een opgegeven betaling voor een lening
of annuïteit, gebaseerd op vaste periodieke
betalingen en een vast rentepercentage.
“IR” (pagina 13 0 ) De functie IR retourneert de interne rentabiliteit
voor een investering, gebaseerd op een reeks
mogelijk onregelmatige cashows die met gelijke
tijdsintervallen plaatsvinden.
“ISBET (pagina 132) De functie ISBET retourneert het rentegedeelte
van een opgegeven betaling voor een lening
of annuïteit, gebaseerd op vaste periodieke
betalingen en een vast rentepercentage. Deze
functie is opgenomen om compatibiliteit
te bieden met tabellen die uit andere
spreadsheetprogramma's worden geïmporteerd.
“GIR” (pagina 133) De functie GIR retourneert de aangepaste interne
rentabiliteit van een investering, gebaseerd op
een reeks mogelijk onregelmatige cashows
die met gelijke tijdsintervallen plaatsvinden.
De rentevergoeding voor positieve cashows
kan verschillen van de rentevergoeding voor
negatieve cashows.
NOMINALE.RENTE (pagina 135 ) De functie NOMINALE.RENTE retourneert het
nominale jaarlijkse rentepercentage op basis van
het eectieve jaarlijkse rentepercentage en het
aantal betalingstermijnen per jaar.
Functie Beschrijving
“NPER” (pagina 136) De functie NPER retourneert het aantal
betalingsperioden voor een lening of annuïteit
op basis van een reeks periodieke cashows
(betalingen met een vast bedrag en een vast
interval) en een vast rentepercentage.
“NHW” (pagina 138) De functie NHW retourneert de huidige
nettowaarde van een investering, gebaseerd op
een reeks mogelijk onregelmatige cashows die
met gelijke tijdsintervallen plaatsvinden.
“BET (pagina 13 9 ) De functie BET retourneert de vaste periodieke
betaling voor een lening of annuïteit op basis van
een reeks periodieke cashows (betalingen met
een vast bedrag en een vast interval) en een vast
rentepercentage.
“PBET (pagina 141) De functie PBET retourneert de hoofdsom
van een opgegeven betaling voor een lening
of annuïteit, gebaseerd op vaste periodieke
betalingen en een vast rentepercentage.
“PRIJS” (pagina 143) De functie PRIJS retourneert de prijs van een
waardepapier waarvoor periodiek rente wordt
betaald per € 100 aossingswaarde (nominale
waarde).
“PRIJS.DISCONTO” (pagina 144) De functie PRIJS.DISCONTO retourneert de
prijs van een verdisconteerd waardepapier
waarvoor geen rente wordt betaald per € 100
aossingswaarde (nominale waarde).
PRIJS.VERVALDAG (pagina 146) De functie PRIJS.VERVALDAG retourneert de
prijs van een waardepapier waarvoor alleen op
de vervaldatum rente wordt betaald per € 100
aossingswaarde (nominale waarde).
“HW” (pagina 147) De functie HW retourneert de huidige waarde
van een investering of annuïteit, gebaseerd op
een reeks periodieke cashows (betalingen met
een vast bedrag en een vast interval) en een vast
rentepercentage.
“RENTE” (pagina 150) De functie RENTE retourneert het
rentepercentage van een investering, lening of
annuïteit, gebaseerd op een reeks periodieke
cashows (betalingen met een vast bedrag en
een vast interval) en een vast rentepercentage.
102 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 103
Functie Beschrijving
“OPBRENGST (pagina 152) De functie OPBRENGST retourneert de
vervalwaarde van een waardepapier waarvoor
alleen op de vervaldatum rente wordt betaald.
LIN.AFSCHR (pagina 15 3 ) De functie LIN.AFSCHR retourneert het
afschrijvingsbedrag op activa voor één periode
volgens de lineaire afschrijvingsmethode.
“SYD” (pagina 154) De functie SYD retourneert het
afschrijvingsbedrag op activa voor een
opgegeven periode volgens de methode van de
som van de jaar-eenheden.
VDB” (pagina 15 5) De functie VDB retourneert het
afschrijvingsbedrag op activa voor een
opgegeven periode op basis van een opgegeven
afschrijvingssnelheid.
“RENDEMENT (pagina 15 7) De functie RENDEMENT retourneert het eectieve
jaarlijkse rentepercentage van een waardepapier
waarvoor periodiek rente wordt betaald.
“REND.DISCONTO” (pagina 158) De functie REND.DISCONTO retourneert het
eectieve jaarlijkse rentepercentage van een
verdisconteerd waardepapier waarvoor geen
rente wordt betaald.
REND.VERVAL (pagina 160) De functie REND.VERVAL retourneert het
eectieve jaarlijkse rentepercentage van
een waardepapier waarvoor alleen op de
vervaldatum rente wordt betaald.
SAMENG.RENTE
Met de functie SAMENG.RENTE berekent u de opgebouwde rente die aan de
aankoopprijs van een waardepapier wordt toegevoegd en aan de verkoper wordt
uitgekeerd wanneer de periodieke rente van het waardepapier wordt betaald.
SAMENG.RENTE(uitgifte; eerste; stortingsdatum; jaarlijkse-rente; nominale-waarde;
frequentie; dagen-basis)
 uitgifte: De oorspronkelijke uitgiftedatum van het waardepapier. uitgifte is een
datum-tijdwaarde. Dit moet de vroegste datum zijn die u opgeeft.
 eerste: De datum van de eerste rentebetaling. eerste is een datum-tijdwaarde. Deze
datum moet na uitgifte liggen.
 stortingsdatum: De datum waarop wordt verkocht. stortingsdatum is een datum-
tijdwaarde. De datum waarop wordt verkocht valt meestal een of meer dagen na de
handelsdatum.
 jaarlijkse-rente: De jaarlijkse couponrente of genoteerde jaarlijkse rente van het
waardepapier. jaarlijkse-rente is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal
getal (bijvoorbeeld 0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%)
opgeven.
 nominale-waarde: De nominale waarde of vervalwaarde van het waardepapier.
nominale-waarde is een getalswaarde. Als u deze waarde weglaat (als u wel een
puntkomma of komma, maar geen waarde opgeeft), wordt voor nominale-waarde
de waarde 1000 gebruikt.
 frequentie: Het aantal couponbetalingen per jaar.
jaarlijks (1): Eén betaling per jaar.
halfjaarlijks (2): Twee betalingen per jaar.
elk kwartaal (4): Vier betalingen per jaar.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
Opmerkingen
Als  stortingsdatum voor eerste ligt, retourneert deze functie de opgebouwde
rente vanaf de uitgifte. Als stortingsdatum na eerste ligt, retourneert deze functie
de opgebouwde rente vanaf de couponbetalingsdatum die het dichtst voor
stortingsdatum ligt.
Gebruik de functie SAMENG.RENTE.V voor een waardepapier waarvoor alleen op de Â
vervaldatum rente wordt betaald.
Voorbeeld 1
Stel dat u de aanschaf overweegt van het hypothetische waardepapier waarvan de waarden
hieronder worden beschreven. Er wordt aangenomen dat de stortingsdatum voor de eerste
coupondatum valt.
Met de functie SAMENG.RENTE kunt u het opgebouwde rentebedrag bepalen dat aan de aanschaf-/
verkoopprijs wordt toegevoegd. Het resultaat van de functie is € 38,06. Dit is de opgebouwde rente
vanaf de uitgiftedatum tot de stortingsdatum.
104 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 105
uitgifte eerste stortingsdatum jaarlijkse-
rente
nominale-
waarde
frequentie dagen-basis
=SAMENG.
RENTE (B2;
C2; D2; E2; F2;
G2; H2)
12/14/2008 07/01/2009 05/01/2009 0.10 1000 2 0
Voorbeeld 2
Stel dat u de aanschaf overweegt van het hypothetische waardepapier waarvan de waarden
hieronder worden beschreven. Er wordt aangenomen dat de stortingsdatum na de eerste
coupondatum valt.
Met de functie SAMENG.RENTE kunt u het opgebouwde rentebedrag bepalen dat aan de aanschaf-/
verkoopprijs wordt toegevoegd. Het resultaat van de functie is ongeveer € 20,56. Dit is de
opgebouwde rente vanaf de direct voorafgaande couponbetalingsdatum tot de stortingsdatum.
uitgifte eerste stortingsdatum jaarlijkse-
rente
nominale-
waarde
frequentie dagen-basis
=SAMENG.
RENTE (B2;
C2; D2; E2; F2;
G2; H2)
12/14/2008 07/01/2009 09/15/2009 0.10 1000 2 0
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“SAMENG.RENTE.V op pagina 105
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
SAMENG.RENTE.V
Met de functie SAMENG.RENTE.V berekent u de totale opgebouwde rente die aan
de aankoopprijs van een waardepapier wordt toegevoegd en aan de verkoper
wordt uitbetaald als de rente alleen wordt uitgekeerd op de vervaldatum van het
waardepapier.
SAMENG.RENTE.V(uitgifte; stortingsdatum; jaarlijkse-rente; nominale-waarde; dagen-
basis)
 uitgifte: De oorspronkelijke uitgiftedatum van het waardepapier. uitgifte is een
datum-tijdwaarde. Dit moet de vroegste datum zijn die u opgeeft.
 stortingsdatum: De datum waarop wordt verkocht. stortingsdatum is een datum-
tijdwaarde. De datum waarop wordt verkocht valt meestal een of meer dagen na de
handelsdatum.
 jaarlijkse-rente: De jaarlijkse couponrente of genoteerde jaarlijkse rente van het
waardepapier. jaarlijkse-rente is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal
getal (bijvoorbeeld 0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%)
opgeven.
 nominale-waarde: De nominale waarde of vervalwaarde van het waardepapier.
nominale-waarde is een getalswaarde. Als u deze waarde weglaat (als u wel een
puntkomma of komma, maar geen waarde opgeeft), wordt voor nominale-waarde
de waarde 1000 gebruikt.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
Opmerkingen
Gebruik de functie SAMENG.RENTE voor een waardepapier waarvoor periodiek Â
rente wordt betaald.
Voorbeeld
Stel dat u de aanschaf overweegt van het hypothetische waardepapier waarvan de waarden
hieronder worden beschreven. Voor dit waardepapier wordt alleen op de vervaldatum rente betaald.
Met de functie SAMENG.RENTE.V kunt u het opgebouwde rentebedrag bepalen dat aan de
aanschaf-/verkoopprijs wordt toegevoegd. Het resultaat van de functie is ongeveer € 138,06. Dit is de
opgebouwde rente vanaf de uitgiftedatum tot de stortingsdatum.
uitgifte stortingsdatum jaarlijkse-rente nominale-waarde dagen-basis
=SAMENG.
RENTE.V(B2; C2;
D2; E2; F2)
12/14/2007 05/01/2009 0.10 1000 0
106 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 107
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“SAMENG.RENTE” op pagina 103
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
OBL.DUUR
De functie OBL.DUUR retourneert het gewogen gemiddelde van de huidige waarde
van de cashows voor een aangenomen nominale waarde van € 100.
OBL.DUUR(stortingsdatum; vervaldatum; jaarlijkse-rente; jaarlijks-rendement; frequentie;
dagen-basis)
 stortingsdatum: De datum waarop wordt verkocht. stortingsdatum is een datum-
tijdwaarde. De datum waarop wordt verkocht valt meestal een of meer dagen na de
handelsdatum.
 vervaldatum: De datum waarop het waardepapier vervalt. vervaldatum is een
datum-tijdwaarde. Deze datum moet na stortingsdatum liggen.
 jaarlijkse-rente: De jaarlijkse couponrente of genoteerde jaarlijkse rente van het
waardepapier. jaarlijkse-rente is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal
getal (bijvoorbeeld 0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%)
opgeven.
 jaarlijks-rendement: De jaarlijkse opbrengst van het waardepapier. jaarlijks-
rendement is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal (bijvoorbeeld
0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%) opgeven.
 frequentie: Het aantal couponbetalingen per jaar.
jaarlijks (1): Eén betaling per jaar.
halfjaarlijks (2): Twee betalingen per jaar.
elk kwartaal (4): Vier betalingen per jaar.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
Opmerkingen
Deze functie retourneert een waarde die de Macauley-duur wordt genoemd. Â
Voorbeeld
Stel dat u overweegt hypothetisch waardepapier te kopen. De stortingsdatum is 2 april 2010 en de
vervaldag is 31 december 2015. De couponrente is 5%, wat een rendement van ongeveer 5,284%
oplevert. (Het rendement is berekend met de functie RENDEMENT.) De obligatierente wordt elk
kwartaal uitgekeerd, op basis van feitelijke dagen.
=OBL.DUUR("02-04-2010"; "31-12-2015"; 0,05; 0,05284; 4; 1) retourneert ongeveer 5,0208, de huidige
waarde van de toekomstige cashows (de obligatieduur), op basis van de Macauley-duur. De
cashows bestaan uit de betaalde prijs, de ontvangen rente en de hoofdsom die op de vervaldatum
wordt ontvangen.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
OBL.AANG.DUUR op pagina 109
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
108 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 109
OBL.AANG.DUUR
De functie OBL.AANG.DUUR retourneert het aangepaste gewogen gemiddelde van de
huidige waarde van de cashows voor een aangenomen nominale waarde van € 100.
OBL.AANG.DUUR(stortingsdatum; vervaldatum; jaarlijkse-rente; jaarlijks-rendement;
frequentie; dagen-basis)
 stortingsdatum: De datum waarop wordt verkocht. stortingsdatum is een datum-
tijdwaarde. De datum waarop wordt verkocht valt meestal een of meer dagen na de
handelsdatum.
 vervaldatum: De datum waarop het waardepapier vervalt. vervaldatum is een
datum-tijdwaarde. Deze datum moet na stortingsdatum liggen.
 jaarlijkse-rente: De jaarlijkse couponrente of genoteerde jaarlijkse rente van het
waardepapier. jaarlijkse-rente is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal
getal (bijvoorbeeld 0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%)
opgeven.
 jaarlijks-rendement: De jaarlijkse opbrengst van het waardepapier. jaarlijks-
rendement is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal (bijvoorbeeld
0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%) opgeven.
 frequentie: Het aantal couponbetalingen per jaar.
jaarlijks (1): Eén betaling per jaar.
halfjaarlijks (2): Twee betalingen per jaar.
elk kwartaal (4): Vier betalingen per jaar.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
Opmerkingen
Deze functie retourneert een waarde die de aangepaste Macauley-duur wordt Â
genoemd.
Voorbeeld
Stel dat u overweegt hypothetisch waardepapier te kopen. De stortingsdatum is 2 april 2010 en de
vervaldag is 31 december 2015. De couponrente is 5%, wat een rendement van ongeveer 5,284%
oplevert. (Het rendement is berekend met de functie RENDEMENT.) De obligatierente wordt elk
kwartaal uitgekeerd, op basis van feitelijke dagen.
=OBL.AANG.DUUR("02-04-2010"; "31-12-2015"; 0,05; 0,05284; 4; 1) retourneert ongeveer 4,9554, de
huidige waarde van de toekomstige cashows (de obligatieduur), op basis van de Macauley-duur. De
cashows bestaan uit de betaalde prijs, de ontvangen rente en de hoofdsom die op de vervaldatum
wordt ontvangen.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
OBL.DUUR op pagina 107
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
COUP.DAGEN.BB
De functie COUP.DAGEN.BB retourneert het aantal dagen tussen het begin van de
coupontermijn waarin de stortingsdatum valt en de stortingsdatum.
COUP.DAGEN.BB(stortingsdatum; vervaldatum; frequentie; dagen-basis)
 stortingsdatum: De datum waarop wordt verkocht. stortingsdatum is een datum-
tijdwaarde. De datum waarop wordt verkocht valt meestal een of meer dagen na de
handelsdatum.
 vervaldatum: De datum waarop het waardepapier vervalt. vervaldatum is een
datum-tijdwaarde. Deze datum moet na stortingsdatum liggen.
 frequentie: Het aantal couponbetalingen per jaar.
jaarlijks (1): Eén betaling per jaar.
halfjaarlijks (2): Twee betalingen per jaar.
elk kwartaal (4): Vier betalingen per jaar.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
11 0 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 111
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
Voorbeeld
Stel dat u de aanschaf overweegt van het hypothetische waardepapier waarvan de waarden
hieronder worden beschreven.
Met de functie COUP.DAGEN.BB kunt u het aantal dagen vanaf de laatste couponbetalingsdatum
tot de stortingsdatum bepalen. Dit is het aantal dagen voor de berekening van de opgebouwde
rente die aan de aankoopprijs van de obligatie wordt toegevoegd. De functie retourneert de waarde
2, omdat er twee dagen liggen tussen de laatste couponbetalingsdatum 31 maart 2010 en de
stortingsdatum 2 april 2010.
stortingsdatum vervaldatum frequentie dagen-basis
=COUP.DAGEN.BB(B2;
C2; D2; E2; F2; G2)
4/2/2010 12/31/2015 4 1
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“COUP.DAGEN” op pagina 11 2
“COUP.DAGEN.VV” op pagina 11 3
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
COUP.DAGEN
De functie COUP.DAGEN retourneert het aantal dagen in de coupontermijn waarin de
stortingsdatum valt.
COUP.DAGEN(stortingsdatum; vervaldatum; frequentie; dagen-basis)
 stortingsdatum: De datum waarop wordt verkocht. stortingsdatum is een datum-
tijdwaarde. De datum waarop wordt verkocht valt meestal een of meer dagen na de
handelsdatum.
 vervaldatum: De datum waarop het waardepapier vervalt. vervaldatum is een
datum-tijdwaarde. Deze datum moet na stortingsdatum liggen.
 frequentie: Het aantal couponbetalingen per jaar.
jaarlijks (1): Eén betaling per jaar.
halfjaarlijks (2): Twee betalingen per jaar.
elk kwartaal (4): Vier betalingen per jaar.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
Voorbeeld
Stel dat u de aanschaf overweegt van het hypothetische waardepapier waarvan de waarden
hieronder worden beschreven.
Met de functie COUP.DAGEN kunt u het aantal dagen in de coupontermijn van de stortingsdatum
bepalen. De functie retourneert de waarde 91, omdat de coupontermijn van 1 april 2010 tot 30 juni
2010 91 dagen telt.
stortingsdatum vervaldatum frequentie dagen-basis
=COUP.DAGEN(B2; C2;
D2; E2; F2; G2)
4/2/2010 12/31/2015 4 1
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“COUP.DAGEN.BB” op pagina 11 0
“COUP.DAGEN.VV” op pagina 11 3
11 2 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 11 3
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
COUP.DAGEN.VV
De functie COUP.DAGEN.VV retourneert het aantal dagen tussen de stortingsdatum en
het einde van de coupontermijn waarin de stortingsdatum valt.
COUP.DAGEN.VV(stortingsdatum; vervaldatum; frequentie; dagen-basis)
 stortingsdatum: De datum waarop wordt verkocht. stortingsdatum is een datum-
tijdwaarde. De datum waarop wordt verkocht valt meestal een of meer dagen na de
handelsdatum.
 vervaldatum: De datum waarop het waardepapier vervalt. vervaldatum is een
datum-tijdwaarde. Deze datum moet na stortingsdatum liggen.
 frequentie: Het aantal couponbetalingen per jaar.
jaarlijks (1): Eén betaling per jaar.
halfjaarlijks (2): Twee betalingen per jaar.
elk kwartaal (4): Vier betalingen per jaar.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
Voorbeeld
Stel dat u de aanschaf overweegt van het hypothetische waardepapier waarvan de waarden
hieronder worden beschreven.
Met de functie COUP.DAGEN.VV kunt u het aantal dagen tot de volgende couponbetalingsdatum
bepalen. Dit is het aantal dagen tot u de eerste couponbetaling ontvangt. De functie
retourneert 89, omdat er 89 dagen liggen tussen de stortingsdatum 2 april 2010 en de volgende
couponbetalingsdatum 30 juni 2010.
stortingsdatum vervaldatum frequentie dagen-basis
=COUP.DAGEN.VV(B2;
C2; D2; E2; F2; G2)
4/2/2010 12/31/2015 4 1
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“COUP.DAGEN” op pagina 11 2
“COUP.DAGEN.BB” op pagina 11 0
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
COUP.AANTAL
De functie COUP.AANTAL retourneert het aantal coupons dat nog moet worden
betaald tussen de stortingsdatum en de vervaldatum.
COUP.AANTAL(stortingsdatum; vervaldatum; frequentie; dagen-basis)
 stortingsdatum: De datum waarop wordt verkocht. stortingsdatum is een datum-
tijdwaarde. De datum waarop wordt verkocht valt meestal een of meer dagen na de
handelsdatum.
 vervaldatum: De datum waarop het waardepapier vervalt. vervaldatum is een
datum-tijdwaarde. Deze datum moet na stortingsdatum liggen.
 frequentie: Het aantal couponbetalingen per jaar.
jaarlijks (1): Eén betaling per jaar.
halfjaarlijks (2): Twee betalingen per jaar.
11 4 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 11 5
elk kwartaal (4): Vier betalingen per jaar.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
Voorbeeld
Stel dat u de aanschaf overweegt van het hypothetische waardepapier waarvan de waarden
hieronder worden beschreven.
Met de functie COUP.AANTAL kunt u bepalen hoeveel coupons u tussen de stortingsdatum en de
vervaldatum van het waardepapier kunt verwachten. De functie retourneert 23, omdat er tussen
2 april 2010 en 31 december 2015 23 driemaandelijkse couponbetalingsdatums liggen. De eerste
couponbetalingsdatum is 30 juni 2010.
stortingsdatum vervaldatum frequentie dagen-basis
=COUP.AANTAL(B2; C2;
D2; E2; F2; G2)
4/2/2010 12/31/2015 4 1
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
CUM.RENTE
De functie CUM.RENTE retourneert het totale rentebedrag van betalingen voor een
lening of annuïteit in een gekozen periode, gebaseerd op vaste periodieke betalingen
en een vast rentepercentage.
CUM.RENTE(periodieke-rente; aantal-perioden; huidige-waarde; beginperiode;
eindperiode; betalingstijdstip)
 periodieke-rente: Het rentepercentage per periode. periodieke-rente is een
getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal (bijvoorbeeld 0,08) of als
percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%) opgeven.
 aantal-perioden: Het aantal perioden. aantal-perioden is een getalswaarde groter
dan of gelijk aan 0.
 huidige-waarde: De waarde van de oorspronkelijke investering of het bedrag van
de lening of de annuïteit. huidige-waarde is een getalswaarde. Op tijdstip 0 is een
ontvangen bedrag een positief bedrag en een geïnvesteerd bedrag een negatief
bedrag. Het kan bijvoorbeeld gaan om een geleend bedrag (positief) of om de
eerste betaling voor een lijfrentecontract (negatief).
 beginperiode: Eerste periode die in de berekening moet worden opgenomen.
beginperiode is een getalswaarde.
 eindperiode: Laatste periode die in de berekening moet worden opgenomen.
eindperiode is een getalswaarde. Deze waarde moet groter zijn dan 0 en ook groter
dan beginperiode.
 betalingstijdstip: Geeft aan of betalingen aan het begin of aan het einde van elke
periode moeten worden gedaan.
einde (0): Betalingen moeten aan het einde van elke periode worden gedaan.
begin (1): Betalingen moeten aan het begin van elke periode worden gedaan.
Opmerkingen
Als  stortingsdatum voor eerste ligt, retourneert deze functie de opgebouwde
rente vanaf de uitgifte. Als stortingsdatum na eerste ligt, retourneert deze functie
de opgebouwde rente vanaf de couponbetalingsdatum die het dichtst voor
stortingsdatum ligt.
Gebruik de functie SAMENG.RENTE.V voor een waardepapier waarvoor alleen op de Â
vervaldatum rente wordt betaald.
Voorbeelden
Veel mensen die een lening afsluiten betalen in de eerste jaren meer rente dan in de latere jaren.
In dit voorbeeld ziet u hoe groot het verschil tussen de betaalde rente kan zijn. Stel dat u een
hypotheek afsluit met een oorspronkelijk leenbedrag van € 550.000, een rentepercentage van 6% en
een looptijd van 30 jaar.
Met de functie CUM.RENTE kunt u het rentebedrag in een willekeurige periode berekenen. In de
onderstaande tabel is de functie CUM.RENTE gebruikt om het rentebedrag in het eerste jaar (betaling
1 tot en met 12) en het laatste jaar (betaling 349 tot en met 360) van de leningstermijn te bepalen.
De functie retourneert de respectievelijke waarden € 32.816,27 en € 1256,58. In het eerste jaar betaalt
u dus meer dan 26 keer zoveel rente als in het laatste jaar.
11 6 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 11 7
periodieke-
rente
aantal-
perioden
huidige-
waarde
beginperiode eindperiode betalingstijdstip
=CUM.RENTE
(B2; C2; D2; E2;
F2; G2)
=0,06/12 360 =550000 1 12 0
=CUM.RENTE
(B2; C2; D2; E3;
F3; G2)
349 360
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“CUM.HOOFDSOM” op pagina 11 7
“IBET op pagina 12 8
“BET op pagina 139
“PBET op pagina 141
Voorbeeld van een aossingsschema voor een lening op pagina 368
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
CUM.HOOFDSOM
De functie CUM.HOOFDSOM retourneert de totale hoofdsom van betalingen voor een
lening of annuïteit in een gekozen periode, gebaseerd op vaste periodieke betalingen
en een vast rentepercentage.
CUM.HOOFDSOM(periodieke-rente; aantal-perioden; huidige-waarde; beginperiode;
eindperiode; cum-betalingstijdstip)
 periodieke-rente: Het rentepercentage per periode. periodieke-rente is een
getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal (bijvoorbeeld 0,08) of als
percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%) opgeven.
 aantal-perioden: Het aantal perioden. aantal-perioden is een getalswaarde groter
dan of gelijk aan 0.
 huidige-waarde: De waarde van de oorspronkelijke investering of het bedrag van
de lening of de annuïteit. huidige-waarde is een getalswaarde. Op tijdstip 0 is een
ontvangen bedrag een positief bedrag en een geïnvesteerd bedrag een negatief
bedrag. Het kan bijvoorbeeld gaan om een geleend bedrag (positief) of om de
eerste betaling voor een lijfrentecontract (negatief).
 beginperiode: Eerste periode die in de berekening moet worden opgenomen.
beginperiode is een getalswaarde.
 eindperiode: Laatste periode die in de berekening moet worden opgenomen.
eindperiode is een getalswaarde. Deze waarde moet groter zijn dan 0 en groter dan
beginperiode.
 betalingstijdstip: Geeft aan of betalingen aan het begin of aan het einde van elke
periode moeten worden gedaan.
einde (0): Betalingen moeten aan het einde van elke periode worden gedaan.
begin (1): Betalingen moeten aan het begin van elke periode worden gedaan.
Voorbeelden
Bij veel mensen die een lening afsluiten neemt de hoofdsom in de latere jaren sterker af dan in de
beginjaren. In dit voorbeeld ziet u hoe groot het verschil tussen de beginjaren en de latere jaren
kan zijn. Stel dat u een hypotheek afsluit met een oorspronkelijk leenbedrag van € 550.000, een
rentepercentage van 6% en een looptijd van 30 jaar.
Met de functie CUM.HOOFDSOM kunt u de hoofdsombetaling in een willekeurige periode
berekenen. In de onderstaande tabel is de functie CUM.HOOFDSOM gebruikt om de aossing van
de hoofdsom in het eerste jaar (betaling 1 tot en met 12) en het laatste jaar (betaling 349 tot en
met 360) van de leningstermijn te bepalen. De functie retourneert de respectievelijke waarden €
6754,06 en € 38.313,75. In het eerste jaar bedraagt de aossing van de hoofdsom dus slechts zo'n 18%
van de aossing in het laatste jaar.
periodieke-
rente
aantal-
perioden
huidige-
waarde
beginperiode eindperiode betalingstijdstip
=CUM.
HOOFDSOM
(B2; C2; D2; E2;
F2; G2)
=0,06/12 360 =550000 1 12 0
=CUM.
HOOFDSOM
(B2; C2; D2; E3;
F3; G2)
349 360
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“CUM.RENTE” op pagina 11 5
“IBET op pagina 12 8
“BET op pagina 139
11 8 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 11 9
“PBET op pagina 141
Voorbeeld van een aossingsschema voor een lening op pagina 368
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
DB
De functie DB retourneert het afschrijvingsbedrag op activa voor een opgegeven
periode met behulp van de vaste degressieve afschrijvingsmethode.
DB(kosten; restwaarde; duur; afschr-periode; maanden-in-eerste-jaar)
 kosten: De aanschafkosten van de activa. kosten is een getalswaarde groter dan of
gelijk aan 0.
 restwaarde: De restwaarde van de activa. restwaarde is een getalswaarde groter
dan of gelijk aan 0.
 duur: Het aantal perioden waarover de activa worden afgeschreven. duur is een
getalswaarde groter dan 0. duur mag een decimaal deel (een gedeelte achter de
komma) bevatten (bijvoorbeeld 5,5 voor een afschrijvingsduur van vijfenhalf jaar).
 afschr-periode: De periode waarover u de afschrijving wilt berekenen. afschr-
periode is een getalswaarde groter dan 0. Als afschr-periode een decimaal deel (een
gedeelte achter de komma) bevat, wordt dat genegeerd.
 maanden-in-eerste-jaar: Een optioneel argument dat het aantal
afschrijvingsmaanden in het eerste jaar aangeeft. maanden-in-eerste-jaar is een
getalswaarde in het bereik van 1 tot en met 12. Als maanden-in-eerste-jaar een
decimaal deel (een gedeelte achter de komma) bevat, wordt dat genegeerd.
Voorbeeld 1
Een afschrijvingsschema opstellen
Stel dat u activa hebt aangeschaft met kosten van € 1000, een restwaarde van € 100 en een
verwachte levensduur van 4 jaar. Het eerste jaar telt 12 maanden waarin de activa worden
afgeschreven.
Met de functie DB kunt u een afschrijvingstabel maken waarin het afschrijvingsbedrag per jaar wordt
getoond.
kosten restwaarde duur afschr-periode maanden-in-
eerste-jaar
1000 100 4 12
Eerste jaar
(retourneert €
438)
=DB(B2; C2; D2;
E3; F2)
1
Tweede jaar
(retourneert €
246,16)
=DB(B2; C2; D2;
E4; F2)
2
Derde jaar
(retourneert €
138,74)
=DB(B2; C2; D2;
E5; F2)
3
Vierde jaar
(retourneert €
77,75)
=DB(B2; C2; D2;
E6; F2)
4
Voorbeeld 2
Afschrijving voor een gedeelte van het eerste jaar
We gaan uit van dezelfde gegevens als in het eerste voorbeeld, alleen telt het eerste jaar nu minder
dan 12 maanden waarin de activa worden afgeschreven.
kosten restwaarde duur afschr-periode maanden-in-
eerste-jaar
1000 100 4 1
9 maanden
afschrijving
(retourneert €
328,50)
=DB(B2; C2; D2;
E2; F3)
9
6 maanden
afschrijving
(retourneert € 219)
=DB(B2; C2; D2;
E2; F4)
3
3 maanden
afschrijving
(retourneert €
109,50)
=DB(B2; C2; D2;
E2; F5)
6
1 maand
afschrijving
(retourneert €
36,50)
=DB(B2; C2; D2;
E2; F6)
1
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DDB” op pagina 121
LIN.AFSCHR op pagina 153
12 0 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 121
“SYD” op pagina 154
VDB” op pagina 155
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
DDB
De functie DDB retourneert het afschrijvingsbedrag op activa, gebaseerd op een
opgegeven afschrijvingssnelheid.
DDB(kosten; restwaarde; duur; afschr-periode; afschr-factor)
 kosten: De aanschafkosten van de activa. kosten is een getalswaarde groter dan of
gelijk aan 0.
 restwaarde: De restwaarde van de activa. restwaarde is een getalswaarde groter
dan of gelijk aan 0.
 duur: Het aantal perioden waarover de activa worden afgeschreven. duur is een
getalswaarde groter dan 0. duur mag een decimaal deel (een gedeelte achter de
komma) bevatten (bijvoorbeeld 5,5 voor een afschrijvingsduur van vijfenhalf jaar).
 afschr-periode: De periode waarover u de afschrijving wilt berekenen. afschr-
periode is een getalswaarde groter dan 0. Als afschr-periode een decimaal deel (een
gedeelte achter de komma) bevat, wordt dat genegeerd.
 afschr-factor: Een optioneel getal dat het afschrijvingspercentage bepaalt. afschr-
factor is een getalswaarde. Als u dit argument niet opgeeft, wordt 2 (200%, de
"double-declining balance"-methode) gebruikt. Hoe hoger het getal, hoe sneller de
afschrijving verloopt. Als u bijvoorbeeld een afschrijvingssnelheid van anderhalf keer
de lineaire afschrijving wilt gebruiken, geeft u 1,5 of 150% op.
Voorbeelden
Stel dat u activa hebt aangeschaft met kosten van € 1000, een restwaarde van € 100 en een
verwachte levensduur van 4 jaar.
Met de functie DDB kunt u de afschrijving voor verschillende perioden en verschillende
afschrijvingssnelheden bepalen.
kosten restwaarde duur afschr-periode afschr-factor
1000 100 4
Eerste jaar,
"double-declining
balance"-methode
(retourneert €
500)
=DDB(B2; C2; D2; E3;
F3)
1 2
Tweede jaar,
"double-declining
balance"-methode
(retourneert € 250)
=DDB(B2; C2; D2; E4;
F4)
2 2
Derde jaar,
"double-declining
balance"-methode
(retourneert € 125)
=DDB(B2; C2; D2; E5;
F5)
3 2
Vierde jaar, restant
"double-declining
balance"-methode
(retourneert € 25)
=DDB(B2; C2; D2; E6;
F6)
4 2
Eerste jaar,
lineaire methode
(retourneert € 250)
=DDB(B2; C2; D2; E7;
F7)
1 1
Eerste jaar,
"triple-declining
balance"-methode
(retourneert € 750)
=DDB(B2;C2;D2;E8;F8) 3 1
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DB” op pagina 11 9
LIN.AFSCHR op pagina 153
“SYD” op pagina 154
VDB” op pagina 155
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
12 2 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 12 3
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
DISC
De functie DISC retourneert het jaarlijkse discontopercentage van een verdisconteerd
waardepapier waarvoor geen rente wordt betaald.
DISC(stortingsdatum; vervaldatum; prijs; aossingsprijs; dagen-basis)
 stortingsdatum: De datum waarop wordt verkocht. stortingsdatum is een datum-
tijdwaarde. De datum waarop wordt verkocht valt meestal een of meer dagen na de
handelsdatum.
 vervaldatum: De datum waarop het waardepapier vervalt. vervaldatum is een
datum-tijdwaarde. Deze datum moet na stortingsdatum liggen.
 prijs: De prijs van een waardepapier per € 100 nominale waarde. prijs is een
getalswaarde.
 aossingsprijs:De aossingswaarde per € 100 nominale waarde. aossingsprijs is
een getalswaarde groter dan 0. aossingsprijs is het bedrag dat per € 100 nominale
waarde wordt ontvangen. Dit is vaak 100, wat betekent dat de aossingswaarde van
het waardepapier gelijk is aan de nominale waarde ervan.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
Voorbeeld
In dit voorbeeld wordt de functie DISC gebruikt om het jaarlijkse discontopercentage te bepalen van
het hypothetische waardepapier waarvan de waarden hieronder worden beschreven.
Het resultaat van de functie is 5,25%. Dit is het jaarlijkse discontopercentage.
stortingsdatum vervaldatum prijs aossingsprijs dagen-basis
=DISC(B2; C2; D2;
E2; F2)
05/01/2009 06/30/2015 67.64 100 0
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“PRIJS.DISCONTO” op pagina 14 4
“REND.DISCONTO” op pagina 158
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
EFFECT
De functie EFFECT retourneert het eectieve jaarlijkse rentepercentage op basis van
het nominale jaarlijkse rentepercentage en het aantal betalingstermijnen per jaar.
EFFECT(nominale-rente; aantal-perioden-jaar)
 nominale-rente: Het nominale rentepercentage van een waardepapier. nominale-
rente is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal (bijvoorbeeld 0,08)
of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%) opgeven.
 aantal-perioden-jaar: Het aantal betalingstermijnen per jaar. aantal-perioden-jaar is
een getalswaarde groter dan 0.
Voorbeelden
=EFFECT(0,05; 365) retourneert ongeveer 5,13%. Dit is het eectieve jaarlijkse rentepercentage als
dagelijks 5% wordt betaald.
=EFFECT(0,05; 12) retourneert ongeveer 5,12%. Dit is het eectieve jaarlijkse rentepercentage als 5%
per maand wordt betaald.
=EFFECT(0,05; 4) retourneert ongeveer 5,09%. Dit is het eectieve jaarlijkse rentepercentage als 5%
per kwartaal wordt betaald.
=EFFECT(0,05; 2) retourneert ongeveer 5,06%. Dit is het eectieve jaarlijkse rentepercentage als twee
keer per jaar 5% wordt betaald.
=EFFECT(0,05; 1) retourneert ongeveer 5,00%. Dit is het eectieve jaarlijkse rentepercentage als
jaarlijks 5% wordt betaald.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
NOMINALE.RENTE op pagina 135
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
12 4 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 12 5
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
TW
De functie TW retourneert de toekomstige waarde van een investering op basis van
een reeks periodieke cashows (betalingen met een vast bedrag en een vast interval)
en een vast rentepercentage.
TW(periodieke-rente; aantal-perioden; betaling; huidige-waarde; betalingstijdstip)
 periodieke-rente: Het rentepercentage per periode. periodieke-rente is een
getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal (bijvoorbeeld 0,08) of als
percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%) opgeven.
 aantal-perioden: Het aantal perioden. aantal-perioden is een getalswaarde groter
dan of gelijk aan 0.
 betaling: De uitgevoerde betaling of het ontvangen bedrag in elke periode.
betaling is een getalswaarde. In elke periode is een ontvangen bedrag een positief
bedrag en een geïnvesteerd bedrag een negatief bedrag. Het kan bijvoorbeeld
gaan om een maandelijkse betaling voor een lening (negatief) of om de periodieke
betaling voor een annuïteit die wordt ontvangen (positief).
 huidige-waarde: Een optioneel argument dat de waarde van de oorspronkelijke
investering of het bedrag van de lening of annuïteit aangeeft. huidige-waarde is
een getalswaarde. Op tijdstip 0 is een ontvangen bedrag een positief bedrag en
een geïnvesteerd bedrag een negatief bedrag. Het kan bijvoorbeeld gaan om
een geleend bedrag (positief) of om de eerste betaling voor een lijfrentecontract
(negatief).
 betalingstijdstip: Een optioneel argument dat aangeeft of betalingen aan het
begin of aan het einde van elke periode moeten worden gedaan. Bij de meeste
hypotheken en andere leningen moet de eerste betaling aan het einde van de
eerste periode (0) worden gedaan. Dit is de standaardwaarde. De meeste betalingen
voor lease- en huurcontracten en sommige andere typen betalingen moeten aan
het begin van elke periode (1) worden gedaan.
einde (0 of weggelaten): Betalingen moeten aan het einde van elke periode
worden gedaan.
begin (1): Betalingen moeten aan het begin van elke periode worden gedaan.
Opmerkingen
Als u  betaling opgeeft en er geen oorspronkelijke investering is, kunt u huidige-
waarde weglaten.
Voorbeeld 1
Stel dat u een bedrag opzij wilt leggen voor de universitaire opleiding van uw dochter. Ze is net 3
jaar geworden en u verwacht dat ze over 15 jaar naar de universiteit gaat. U kunt nu een bedrag
van € 50.000 op een spaarrekening zetten en vervolgens aan het einde van elke maand € 200 op de
rekening storten. U verwacht dat de jaarlijkse rente op de spaarrekening de komende 15 jaar 4,5%
bedraagt. De rente wordt elke maand uitgekeerd.
Met de functie TW kunt u de verwachte waarde van uw spaartegoed berekenen op het moment dat
uw dochter naar de universiteit gaat. Op basis van de aannamen zou het spaartegoed € 149.553,00
bedragen.
periodieke-rente aantal-perioden betaling huidige-waarde betalingstijdstip
=TW(B2; C2; D2;
E2; F2)
=0,045/12 =15*12 -200 -50000 1
Voorbeeld 2
Stel dat u de kans hebt om een investering te doen. U moet nu € 50.000 investeren in een
verdisconteerd waardepapier en u hoeft verder geen betalingen te doen. Het verdisconteerde
waardepapier vervalt over 14 jaar en heeft een aossingswaarde van € 100.000. Als alternatief kunt u
uw geld ook op uw spaarrekening met een verwachte jaarlijkse rente van 5,25% laten staan.
Een van de manieren om deze kans te evalueren is door te bepalen hoeveel uw € 50.000 aan
het einde van de investeringsperiode op de spaarrekening zou opbrengen en dit bedrag met de
aossingswaarde van het waardepapier te vergelijken.
Met de functie TW kunt u de verwachte toekomstige waarde van het bedrag op uw spaarrekening
bepalen. Op basis van de aannamen zou het spaartegoed € 102.348,03 bedragen. Als uw aannamen
kloppen, kunt u het bedrag dus beter op uw spaarrekening laten staan, omdat de waarde daarvan
over 14 jaar (€ 102.348,03) hoger is dan de aossingswaarde van het waardepapier (€ 100.000).
periodieke-rente aantal-perioden betaling huidige-waarde betalingstijdstip
=TW(B2; C2; D2;
E2; F2)
0.0525 14 0 -50000 1
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“NPER” op pagina 136
“NHW op pagina 138
“BET op pagina 139
“HW op pagina 147
“RENTE” op pagina 150
12 6 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 12 7
“De juiste functie voor het berekenen van de tijdswaarde van geld kiezen op
pagina 363
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
RENTEPERCENTAGE
De functie RENTEPERCENTAGE retourneert het eectieve jaarlijkse rentepercentage
van een waardepapier waarvoor alleen op de vervaldatum rente wordt betaald.
RENTEPERCENTAGE(stortingsdatum; vervaldatum; investeringsbedrag; aossingsprijs;
dagen-basis)
 stortingsdatum: De datum waarop wordt verkocht. stortingsdatum is een datum-
tijdwaarde. De datum waarop wordt verkocht valt meestal een of meer dagen na de
handelsdatum.
 vervaldatum: De datum waarop het waardepapier vervalt. vervaldatum is een
datum-tijdwaarde. Deze datum moet na stortingsdatum liggen.
 investeringsbedrag: Het bedrag dat in het waardepapier is geïnvesteerd.
investeringsbedrag is een getalswaarde groter dan of gelijk aan 0.
 aossingsprijs:De aossingswaarde per € 100 nominale waarde. aossingsprijs is
een getalswaarde groter dan 0. aossingsprijs is het bedrag dat per € 100 nominale
waarde wordt ontvangen. Dit is vaak 100, wat betekent dat de aossingswaarde van
het waardepapier gelijk is aan de nominale waarde ervan.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
Voorbeeld
In dit voorbeeld wordt de functie RENTEPERCENTAGE gebruikt om het eectieve jaarlijkse
rentepercentage te bepalen van het hypothetische waardepapier waarvan de waarden hieronder
worden beschreven. Voor dit waardepapier wordt alleen op de vervaldatum rente betaald. Het
resultaat van de functie is ongeveer 10,85%.
stortingsdatum vervaldatum investeringsbedrag nominale-
waarde
dagen-basis
=RENTEPERCENTAGE(B2;
C2; D2; E2; F2)
05/01/2009 06/30/2015 990.02 1651.83 0
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“OPBRENGST op pagina 152
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
IBET
De functie IBET retourneert het rentegedeelte van een opgegeven betaling voor
een lening of annuïteit, gebaseerd op vaste periodieke betalingen en een vast
rentepercentage.
IBET(periodieke-rente; periode; aantal-perioden; huidige-waarde; toekomstige-waarde;
betalingstijdstip)
 periodieke-rente: Het rentepercentage per periode. periodieke-rente is een
getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal (bijvoorbeeld 0,08) of als
percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%) opgeven.
 periode: De betalingsperiode waarover u het hoofdbedrag of het rentebedrag wilt
berekenen. periode is een getalswaarde groter dan 0.
12 8 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 12 9
 aantal-perioden: Het aantal perioden. aantal-perioden is een getalswaarde groter
dan of gelijk aan 0.
 huidige-waarde: De waarde van de oorspronkelijke investering of het bedrag van
de lening of de annuïteit. huidige-waarde is een getalswaarde. Op tijdstip 0 is een
ontvangen bedrag een positief bedrag en een geïnvesteerd bedrag een negatief
bedrag. Het kan bijvoorbeeld gaan om een geleend bedrag (positief) of om de
eerste betaling voor een lijfrentecontract (negatief).
 toekomstige-waarde: Een optioneel argument dat de waarde van de investering
of de resterende geldwaarde van de annuïteit (positief bedrag), of het saldo van
de lening (negatief bedrag), na de laatste betaling aangeeft. toekomstige-waarde
is een getalswaarde. Aan het einde van de investeringsperiode is een ontvangen
bedrag een positief bedrag en een geïnvesteerd bedrag een negatief bedrag. Het
kan bijvoorbeeld gaan om de ballonbetaling voor een lening (negatief) of om de
restwaarde van een lijfrentecontract (positief). Als u dit argument niet opgeeft,
wordt de waarde 0 gebruikt.
 betalingstijdstip: Een optioneel argument dat aangeeft of betalingen aan het
begin of aan het einde van elke periode moeten worden gedaan. Bij de meeste
hypotheken en andere leningen moet de eerste betaling aan het einde van de
eerste periode (0) worden gedaan. Dit is de standaardwaarde. De meeste betalingen
voor lease- en huurcontracten en sommige andere typen betalingen moeten aan
het begin van elke periode (1) worden gedaan.
einde (0 of weggelaten): Betalingen moeten aan het einde van elke periode
worden gedaan.
begin (1): Betalingen moeten aan het begin van elke periode worden gedaan.
Voorbeeld
In dit voorbeeld wordt de functie IBET gebruikt om, op basis van de onderstaande leningsgegevens,
het rentegedeelte van de eerste betaling in het derde jaar van de leningstermijn (betaling 25) te
bepalen. Het resultaat van de functie is ongeveer € 922,41- (het rentegedeelte van betaling 25 voor
de lening).
periodieke-
rente
periode aantal-
perioden
huidige-
waarde
toekomstige-
waarde
betalingstijdstip
=IBET(B2; C2;
D2; E2; F2; G2)
=0,06/12 25 =10*12 200000 -100000 0
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“CUM.RENTE” op pagina 11 5
“CUM.HOOFDSOM” op pagina 11 7
“BET op pagina 139
“PBET op pagina 141
Voorbeeld van een aossingsschema voor een lening op pagina 368
“De juiste functie voor het berekenen van de tijdswaarde van geld kiezen op
pagina 363
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
IR
De functie IR retourneert de interne rentabiliteit van een investering, gebaseerd op
een reeks mogelijk onregelmatige cashows (betalingen zonder vaste hoogte) die met
gelijke tijdsintervallen plaatsvinden.
IR(owsbereik; schatting)
 owsbereik:Een verzameling met de cashowwaarden. owsbereik is een
verzameling getalswaarden. Inkomsten (inkomende cashow) worden aangeduid
met een positieve waarde, uitgaven (uitgaande cashow) worden aangeduid met
een negatieve waarde. De verzameling moet ten minste één positieve waarde en
ten minste één negatieve waarde bevatten. De cashows moeten in chronologische
volgorde worden opgegeven, met gelijke intervallen (bijvoorbeeld elke maand). Als
in een periode geen cashow plaatsvindt, gebruikt u voor die periode de waarde 0.
 schatting: Een optioneel argument dat de eerste schatting voor het rendement
opgeeft. schatting is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal
(bijvoorbeeld 0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%)
opgeven. Als u dit argument weglaat, wordt 10% gebruikt. Als de standaardwaarde
geen oplossing oplevert, kunt u het met een grotere positieve waarde proberen. Als
dit geen oplossing oplevert, kunt u het met een kleine negatieve waarde proberen.
De minimale waarde die is toegestaan is -1.
Opmerkingen
Als de periodieke cashows gelijk zijn, kunt u de functie NHW gebruiken. Â
13 0 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 131
Voorbeeld 1
Stel dat u een bedrag opzij wilt leggen voor de universitaire opleiding van uw dochter. Ze is net 13
jaar geworden en u verwacht dat ze over vijf jaar naar de universiteit gaat. U hebt nu € 75.000 op
een spaarrekening staan. Daaraan voegt u aan het einde van elk jaar de bonus toe die u van uw
werkgever ontvangt. U verwacht dat de bonus elk jaar toeneemt, zodat u de komende vijf jaar aan
het einde van het jaar respectievelijk € 5000, € 7000, € 8000, € 9000 en € 10.000 kunt storten. U denkt
€ 150.000 nodig te hebben wanneer uw dochter naar de universiteit gaat.
Met de functie IR kunt u het vereiste rentepercentage op de geïnvesteerde bedragen bepalen dat
nodig is om € 150.000 te kunnen sparen. Op basis van de aannamen zou het rentepercentage 5,70%
moeten bedragen.
Oorspronkelijke
storting
Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4 Jaar 5 Vereist
bedrag
=IR(B2:H2) -75000 -5000 -7000 -8000 -9000 -10000 150000
Voorbeeld 2
Stel dat u de kans hebt om in een vennootschap te investeren. De oorspronkelijke investering
bedraagt € 50.000. Omdat de productontwikkeling nog in volle gang is, is aan het einde van
het eerste en tweede jaar een extra investering van respectievelijk € 25.000 en € 10.000 vereist.
In het derde jaar moet het bedrijf zelnancierend zijn, maar worden er nog geen uitkeringen
aan investeerders verwacht. In het vierde en vijfde jaar wordt verwacht dat de investeerders
respectievelijk € 10.000 en € 30.000 zullen ontvangen. Aan het einde van het zesde jaar moet het
bedrijf worden verkocht, waarbij de investeerders naar verwachting € 100.000 zullen ontvangen.
Met de functie IR kunt u de verwachte rentabiliteit van deze investering berekenen. Op basis van de
aannamen bedraagt de rentabiliteit 10,24%.
Oorspronkelijke
storting
Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4 Jaar 5 Opbrengst
verkoop
=IR(B2:H2) -50000 -25000 -10000 0 10000 30000 100000
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“GIR” op pagina 133
“NHW op pagina 138
“De juiste functie voor het berekenen van de tijdswaarde van geld kiezen op
pagina 363
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
ISBET
De functie ISBET retourneert het rentegedeelte van een opgegeven betaling voor
een lening of annuïteit, gebaseerd op vaste periodieke betalingen en een vast
rentepercentage. Deze functie is opgenomen om compatibiliteit te bieden met
tabellen die uit andere spreadsheetprogramma's worden geïmporteerd.
ISBET(jaarlijkse-rente; periode; aantal-perioden; huidige-waarde)
 jaarlijkse-rente: De jaarlijkse couponrente of genoteerde jaarlijkse rente van het
waardepapier. jaarlijkse-rente is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal
getal (bijvoorbeeld 0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%)
opgeven.
 periode: De betalingsperiode waarover u het hoofdbedrag of het rentebedrag wilt
berekenen. periode is een getalswaarde groter dan 0.
 aantal-perioden: Het aantal perioden. aantal-perioden is een getalswaarde groter
dan of gelijk aan 0.
 huidige-waarde: De waarde van de oorspronkelijke investering of het bedrag van
de lening of de annuïteit. huidige-waarde is een getalswaarde. Op tijdstip 0 is een
ontvangen bedrag een positief bedrag en een geïnvesteerd bedrag een negatief
bedrag. Het kan bijvoorbeeld gaan om een geleend bedrag (positief) of om de
eerste betaling voor een lijfrentecontract (negatief).
Opmerkingen
De functie IBET biedt meer mogelijkheden en kan in plaats van ISBET beter worden Â
gebruikt.
Voorbeeld
In dit voorbeeld wordt de functie ISBET gebruikt om, op basis van de onderstaande leningsgegevens,
het rentegedeelte van de eerste betaling in het derde jaar van de leningstermijn (betaling 25) te
bepalen.
Het resultaat van de functie is ongeveer € 791,67- (het rentegedeelte van betaling 25 voor de lening).
periodieke-rente periode aantal-perioden huidige-waarde
=ISBET(B2; C2; D2; E2) =0,06/12 25 =10*12 200000
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“IBET op pagina 12 8
13 2 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 133
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
GIR
De functie GIR retourneert de aangepaste interne rentabiliteit van een investering,
gebaseerd op een reeks mogelijk onregelmatige cashows (betalingen zonder
vaste hoogte) die met gelijke tijdsintervallen plaatsvinden. De rentevergoeding voor
positieve cashows kan verschillen van de rentevergoeding voor negatieve cashows.
GIR(owsbereik; nancieringsrente; herinvesteringsrente)
 owsbereik:Een verzameling met de cashowwaarden. owsbereik is een
verzameling getalswaarden. Inkomsten (inkomende cashow) worden aangeduid
met een positieve waarde, uitgaven (uitgaande cashow) worden aangeduid met
een negatieve waarde. De verzameling moet ten minste één positieve waarde en
ten minste één negatieve waarde bevatten. De cashows moeten in chronologische
volgorde worden opgegeven, met gelijke intervallen (bijvoorbeeld elke maand). Als
in een periode geen cashow plaatsvindt, gebruikt u voor die periode de waarde 0.
 nancieringsrente:Rentepercentage betaald over negatieve cashows (uitgaand).
nancieringsrente is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal
(bijvoorbeeld 0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld
8%) opgeven. Dit is de rente waartegen geïnvesteerde bedragen (negatieve
cashows) kunnen worden genancierd. U kunt hier bijvoorbeeld de kosten van
kapitaalverschang van een bedrijf opgeven.
 herinvesteringsrente: Rente waartegen positieve cashows (inkomend) kunnen
worden geherinvesteerd. herinvesteringsrente is een getalswaarde. U kunt
deze waarde als decimaal getal (bijvoorbeeld 0,08) of als percentage met een
procentteken (bijvoorbeeld 8%) opgeven. Dit is de rente waartegen ontvangen
bedragen (positieve cashows) opnieuw kunnen worden geïnvesteerd. U kunt hier
bijvoorbeeld de rente voor kortetermijninvesteringen van een bedrijf opgeven.
Opmerkingen
De cashows moeten met gelijke tijdsintervallen plaatsvinden. Gebruik de waarde 0 Â
als er in een bepaalde tijdsperiode geen cashow plaatsvindt.
Voorbeeld 1
Stel dat u de kans hebt om in een vennootschap te investeren. De oorspronkelijke investering
bedraagt € 50.000. Omdat de productontwikkeling nog in volle gang is, is aan het einde van
het eerste en tweede jaar een extra investering van respectievelijk € 25.000 en € 10.000 vereist.
In het derde jaar moet het bedrijf zelnancierend zijn, maar worden er nog geen uitkeringen
aan investeerders verwacht. In het vierde en vijfde jaar wordt verwacht dat de investeerders
respectievelijk € 10.000 en € 30.000 zullen ontvangen. Aan het einde van het zesde jaar moet het
bedrijf worden verkocht, waarbij de investeerders naar verwachting € 100.000 zullen ontvangen.
U kunt momenteel geld lenen tegen een rente van 9,00% (nancieringsrente), terwijl de rente op
kortlopende spaarrekeningen 4,25% bedraagt (herinvesteringsrente).
Met de functie IR kunt u de verwachte rentabiliteit van deze investering berekenen. Op basis van de
aannamen bedraagt de rentabiliteit 9,75%.
Oorspronkelijke
storting
Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4 Jaar 5 Opbrengst
verkoop
=GIR (B2:H2;
0,09; 0,0425)
-50000 -25000 -10000 0 10000 30000 100000
Voorbeeld 2
We gaan uit van dezelfde gegevens als in voorbeeld 1, alleen worden de cashows nu niet in
afzonderlijke cellen geplaatst, maar als matrixconstante gedenieerd. De functie GIR ziet er in dat
geval als volgt uit:
=GIR({-50000; -25000; -10000; 0; 10000; 30000; 100000}; 0,09; 0,0425) retourneert ongeveer 9,75%.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“IR” op pagina 13 0
“NHW op pagina 138
“HW op pagina 147
“De juiste functie voor het berekenen van de tijdswaarde van geld kiezen op
pagina 363
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
13 4 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 13 5
NOMINALE.RENTE
De functie NOMINALE.RENTE retourneert het nominale jaarlijkse rentepercentage op
basis van het eectieve jaarlijkse rentepercentage en het aantal betalingstermijnen per
jaar.
NOMINALE.RENTE(eectieve-rente-perc; aantal-perioden-jaar)
 eectieve-rente-perc:Het eectieve rentepercentage van een waardepapier.
eectieve-rente-perc is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal
(bijvoorbeeld 0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%)
opgeven.
 aantal-perioden-jaar: Het aantal betalingstermijnen per jaar. aantal-perioden-jaar is
een getalswaarde groter dan 0.
Voorbeelden
=NOMINALE.RENTE(0,0513; 365) retourneert ongeveer 5,00%. Dit is het nominale
jaarlijkse rentepercentage bij een eectieve rente van 5,13% op basis van een dagelijkse
renteberekeningsmethode.
=NOMINALE.RENTE(0,0512; 12) retourneert ongeveer 5,00%. Dit is het nominale jaarlijkse
rentepercentage bij een eectieve rente van 5,12% op basis van een maandelijkse
renteberekeningsmethode.
=NOMINALE.RENTE(0,0509; 4) retourneert ongeveer 5,00%. Dit is het nominale jaarlijkse
rentepercentage bij een eectieve rente van 5,09% op basis van een driemaandelijkse
renteberekeningsmethode.
=NOMINALE.RENTE(0,0506; 2) retourneert ongeveer 5,00%. Dit is het nominale jaarlijkse
rentepercentage bij een eectieve rente van 5,06% op basis van een halfjaarlijkse
renteberekeningsmethode.
=NOMINALE.RENTE(0,0500; 1) retourneert ongeveer 5,00%. Dit is het nominale
jaarlijkse rentepercentage bij een eectieve rente van 5,00% op basis van een jaarlijkse
renteberekeningsmethode.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“EFFECT op pagina 124
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
NPER
De functie NPER retourneert het aantal betalingsperioden voor een lening of annuïteit
op basis van een reeks periodieke cashows (betalingen met een vast bedrag en een
vast interval) en een vast rentepercentage.
NPER(periodieke-rente; betaling; huidige-waarde; toekomstige-waarde; betalingstijdstip)
 periodieke-rente: Het rentepercentage per periode. periodieke-rente is een
getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal (bijvoorbeeld 0,08) of als
percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%) opgeven.
 betaling: De uitgevoerde betaling of het ontvangen bedrag in elke periode.
betaling is een getalswaarde. In elke periode is een ontvangen bedrag een positief
bedrag en een geïnvesteerd bedrag een negatief bedrag. Het kan bijvoorbeeld
gaan om een maandelijkse betaling voor een lening (negatief) of om de periodieke
betaling voor een annuïteit die wordt ontvangen (positief).
 huidige-waarde: De waarde van de oorspronkelijke investering of het bedrag
van de lening of de annuïteit, opgegeven als een negatief getal. huidige-waarde
is een getalswaarde. Op tijdstip 0 is een ontvangen bedrag een positief bedrag
en een geïnvesteerd bedrag een negatief bedrag. Het kan bijvoorbeeld gaan om
een geleend bedrag (positief) of om de eerste betaling voor een lijfrentecontract
(negatief).
 toekomstige-waarde: Een optioneel argument dat de waarde van de investering
of de resterende geldwaarde van de annuïteit (positief bedrag), of het saldo van
de lening (negatief bedrag), na de laatste betaling aangeeft. toekomstige-waarde
is een getalswaarde. Aan het einde van de investeringsperiode is een ontvangen
bedrag een positief bedrag en een geïnvesteerd bedrag een negatief bedrag. Het
kan bijvoorbeeld gaan om de ballonbetaling voor een lening (negatief) of om de
restwaarde van een lijfrentecontract (positief).
 betalingstijdstip: Een optioneel argument dat aangeeft of betalingen aan het
begin of aan het einde van elke periode moeten worden gedaan. Bij de meeste
hypotheken en andere leningen moet de eerste betaling aan het einde van de
eerste periode (0) worden gedaan. Dit is de standaardwaarde. De meeste betalingen
voor lease- en huurcontracten en sommige andere typen betalingen moeten aan
het begin van elke periode (1) worden gedaan.
einde (0 of weggelaten): Betalingen moeten aan het einde van elke periode
worden gedaan.
begin (1): Betalingen moeten aan het begin van elke periode worden gedaan.
13 6 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 137
Voorbeeld 1
Stel dat u een bedrag opzij wilt leggen voor de universitaire opleiding van uw dochter. U kunt nu een
bedrag van € 50.000 op een spaarrekening zetten en vervolgens aan het einde van elke maand € 200
op de rekening storten. Het verwachte jaarlijkse rentepercentage van de spaarrekening is 4,5%. De
rente wordt maandelijks uitgekeerd. U denkt € 150.000 nodig te hebben wanneer uw dochter naar
de universiteit gaat.
Met de functie NPER kunt u bepalen gedurende hoeveel perioden u de betaling van € 200 moet
verrichten. Op basis van de aannamen zijn hiervoor ongeveer 181 perioden (15 jaar en 1 maand)
vereist.
periodieke-rente betaling huidige-waarde toekomstige-
waarde
betalingstijdstip
=NPER(B2; C2; D2;
E2; F2)
=0,045/12 -200 -50000 150000 1
Voorbeeld 2
Stel dat u het vakantiehuisje van uw oom wilt kopen. U kunt nu een aanbetaling van € 30.000 doen
en u kunt elke maand € 1500 betalen. Uw oom is bereid om u het verschil tussen de verkoopprijs van
€ 200.000 en uw aanbetaling te lenen (het gaat dus om een lening van € 170.000) tegen een jaarlijkse
rente van 7%.
Met de functie NPER kunt u bepalen hoeveel maanden het duurt voordat u de lening van uw
oom hebt afgelost. Op basis van de aannamen zijn hiervoor ongeveer 184 maanden (15 jaar en 4
maanden) vereist.
periodieke-rente betaling huidige-waarde toekomstige-
waarde
betalingstijdstip
=NPER(B2; C2; D2;
E2; F2)
=0,07/12 -1500 170000 0 1
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
TW op pagina 125
“BET op pagina 139
“HW op pagina 147
“RENTE” op pagina 150
“De juiste functie voor het berekenen van de tijdswaarde van geld kiezen op
pagina 363
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
NHW
De functie NHW retourneert de huidige nettowaarde van een investering, gebaseerd
op een reeks mogelijk onregelmatige cashows die met gelijke tijdsintervallen
plaatsvinden.
NHW(periodiek-discontopercentage; cashow; cashow…)
 periodiek-discontopercentage: Het discontopercentage per periode. periodiek-
discontopercentage is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal
(bijvoorbeeld 0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%)
opgeven. periodiek-discontopercentage moet groter zijn dan of gelijk aan 0.
 cashow: Een cashow. cashow is een getalswaarde. Inkomsten (inkomende
cashow) worden aangeduid met een positieve waarde. Uitgaven (negatieve
cashow) worden aangeduid met een negatieve waarde. De cashows moeten met
gelijke tijdsintervallen plaatsvinden.
 cashow…:Optioneel kunnen een of meer extra cashows worden toegevoegd.
Opmerkingen
Voor  periodiek-discontopercentage geldt hetzelfde tijdsinterval als voor de
cashows. Als de cashows bijvoorbeeld maandelijks zijn en het gewenste jaarlijkse
discontopercentage 8% is, moet u periodiek-discontopercentage opgeven als 0,00667
of 0,667% (0,08 gedeeld door 12).
Als de cashows regelmatig plaatsvinden, moet u de functie IR gebruiken. Â
Voorbeeld
Stel dat u de kans hebt om in een vennootschap te investeren. Omdat de productontwikkeling
nog in volle gang is, is aan het einde van het eerste en tweede jaar een extra investering van
respectievelijk € 25.000 en € 10.000 vereist. In het derde jaar moet het bedrijf zelnancierend zijn,
maar worden er nog geen uitkeringen aan investeerders verwacht. In het vierde en vijfde jaar wordt
verwacht dat de investeerders respectievelijk € 10.000 en € 30.000 zullen ontvangen. Aan het einde
van het zesde jaar moet het bedrijf worden verkocht, waarbij de investeerders naar verwachting
€ 100.000 zullen ontvangen. U wilt alleen investeren als het jaarlijks rendement ten minste 10%
bedraagt.
Met de functie NHW kunt u het maximumbedrag van uw eerste investering bepalen. Op basis van de
aannamen bedraagt de huidige nettowaarde € 50.913,43. Als een eerste investering van dit bedrag
of lager is vereist, voldoet deze kans aan uw doelstelling om een jaarlijks rendement van 10% te
behalen.
13 8 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 13 9
periodieke-
rente
Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4 Jaar 5 Opbrengst
verkoop
=NHW(B2;
C2:H2)
0.10 -25000 -10000 0 10000 30000 100000
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“IR” op pagina 13 0
“HW op pagina 147
“De juiste functie voor het berekenen van de tijdswaarde van geld kiezen op
pagina 363
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
BET
De functie BET retourneert de vaste periodieke betaling voor een lening of annuïteit
op basis van een reeks periodieke cashows (betalingen met een vast bedrag en een
vast interval) en een vast rentepercentage.
BET(periodieke-rente; aantal-perioden; huidige-waarde; toekomstige-waarde;
betalingstijdstip)
 periodieke-rente: Het rentepercentage per periode. periodieke-rente is een
getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal (bijvoorbeeld 0,08) of als
percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%) opgeven.
 aantal-perioden: Het aantal perioden. aantal-perioden is een getalswaarde groter
dan of gelijk aan 0.
 huidige-waarde: De waarde van de oorspronkelijke investering of het bedrag van
de lening of de annuïteit. huidige-waarde is een getalswaarde. Op tijdstip 0 is een
ontvangen bedrag een positief bedrag en een geïnvesteerd bedrag een negatief
bedrag. Het kan bijvoorbeeld gaan om een geleend bedrag (positief) of om de
eerste betaling voor een lijfrentecontract (negatief).
 toekomstige-waarde: Een optioneel argument dat de waarde van de investering
of de resterende geldwaarde van de annuïteit (positief bedrag), of het saldo van
de lening (negatief bedrag), na de laatste betaling aangeeft. toekomstige-waarde
is een getalswaarde. Aan het einde van de investeringsperiode is een ontvangen
bedrag een positief bedrag en een geïnvesteerd bedrag een negatief bedrag. Het
kan bijvoorbeeld gaan om de ballonbetaling voor een lening (negatief) of om de
restwaarde van een lijfrentecontract (positief). Als u dit argument niet opgeeft,
wordt de waarde 0 gebruikt.
 betalingstijdstip: Een optioneel argument dat aangeeft of betalingen aan het
begin of aan het einde van elke periode moeten worden gedaan. Bij de meeste
hypotheken en andere leningen moet de eerste betaling aan het einde van de
eerste periode (0) worden gedaan. Dit is de standaardwaarde. De meeste betalingen
voor lease- en huurcontracten en sommige andere typen betalingen moeten aan
het begin van elke periode (1) worden gedaan.
einde (0 of weggelaten): Betalingen moeten aan het einde van elke periode
worden gedaan.
begin (1): Betalingen moeten aan het begin van elke periode worden gedaan.
Voorbeeld
In dit voorbeeld wordt de functie BET gebruikt om de vaste betaling te bepalen voor de lening met
de waarden die hieronder worden beschreven.
Het resultaat van de functie is € 1610,21-. Dit is de vereiste vaste betaling voor deze lening (de waarde
is negatief omdat het om een uitgaande cashow gaat).
periodieke-rente aantal-perioden huidige-waarde toekomstige-
waarde
betalingstijdstip
=BET(B2; C2; D2;
E2; F2)
=0,06/12 =10*12 200000 -100000 0
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
TW op pagina 125
“IBET op pagina 12 8
“NPER” op pagina 136
“PBET op pagina 141
“HW op pagina 147
“RENTE” op pagina 150
Voorbeeld van een aossingsschema voor een lening op pagina 368
140 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 141
“De juiste functie voor het berekenen van de tijdswaarde van geld kiezen op
pagina 363
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
PBET
De functie PBET retourneert de hoofdsom van een opgegeven betaling voor
een lening of annuïteit, gebaseerd op vaste periodieke betalingen en een vast
rentepercentage.
PBET(periodieke-rente; periode; aantal-perioden; huidige-waarde; toekomstige-waarde;
betalingstijdstip)
 periodieke-rente: Het rentepercentage per periode. periodieke-rente is een
getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal (bijvoorbeeld 0,08) of als
percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%) opgeven.
 periode: De betalingsperiode waarover u het hoofdbedrag of het rentebedrag wilt
berekenen. periode is een getalswaarde groter dan 0.
 aantal-perioden: Het aantal perioden. aantal-perioden is een getalswaarde groter
dan of gelijk aan 0.
 huidige-waarde: De waarde van de oorspronkelijke investering of het bedrag van
de lening of de annuïteit. huidige-waarde is een getalswaarde. Op tijdstip 0 is een
ontvangen bedrag een positief bedrag en een geïnvesteerd bedrag een negatief
bedrag. Het kan bijvoorbeeld gaan om een geleend bedrag (positief) of om de
eerste betaling voor een lijfrentecontract (negatief).
 toekomstige-waarde: Een optioneel argument dat de waarde van de investering
of de resterende geldwaarde van de annuïteit (positief bedrag), of het saldo van
de lening (negatief bedrag), na de laatste betaling aangeeft. toekomstige-waarde
is een getalswaarde. Aan het einde van de investeringsperiode is een ontvangen
bedrag een positief bedrag en een geïnvesteerd bedrag een negatief bedrag. Het
kan bijvoorbeeld gaan om de ballonbetaling voor een lening (negatief) of om de
restwaarde van een lijfrentecontract (positief). Als u dit argument niet opgeeft,
wordt de waarde 0 gebruikt.
 betalingstijdstip: Een optioneel argument dat aangeeft of betalingen aan het
begin of aan het einde van elke periode moeten worden gedaan. Bij de meeste
hypotheken en andere leningen moet de eerste betaling aan het einde van de
eerste periode (0) worden gedaan. Dit is de standaardwaarde. De meeste betalingen
voor lease- en huurcontracten en sommige andere typen betalingen moeten aan
het begin van elke periode (1) worden gedaan.
einde (0 of weggelaten): Betalingen moeten aan het einde van elke periode
worden gedaan.
begin (1): Betalingen moeten aan het begin van elke periode worden gedaan.
Voorbeeld
In dit voorbeeld wordt de functie PBET gebruikt om, op basis van de onderstaande leningsgegevens,
de hoofdsom van de eerste betaling in het derde jaar van de leningstermijn (betaling 25) te bepalen.
Het resultaat van de functie is ongeveer € 687,80- (de hoofdsom van betaling 25 voor de lening).
periodieke-
rente
periode aantal-
perioden
huidige-
waarde
toekomstige-
waarde
betalingstijdstip
=PBET(B2; C2;
D2; E2; F2; G2)
=0,06/12 25 =10*12 200000 -100000 0
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“CUM.RENTE” op pagina 11 5
“CUM.HOOFDSOM” op pagina 11 7
“IBET op pagina 12 8
“BET op pagina 139
Voorbeeld van een aossingsschema voor een lening op pagina 368
“De juiste functie voor het berekenen van de tijdswaarde van geld kiezen op
pagina 363
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
142 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 143
PRIJS
De functie PRIJS retourneert de prijs van een waardepapier waarvoor periodiek rente
wordt betaald per € 100 aossingswaarde (nominale waarde).
PRIJS(stortingsdatum; vervaldatum; jaarlijkse-rente; jaarlijks-rendement; aossingsprijs;
frequentie; dagen-basis)
 stortingsdatum: De datum waarop wordt verkocht. stortingsdatum is een datum-
tijdwaarde. De datum waarop wordt verkocht valt meestal een of meer dagen na de
handelsdatum.
 vervaldatum: De datum waarop het waardepapier vervalt. vervaldatum is een
datum-tijdwaarde. Deze datum moet na stortingsdatum liggen.
 jaarlijkse-rente: De jaarlijkse couponrente of genoteerde jaarlijkse rente van het
waardepapier. jaarlijkse-rente is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal
getal (bijvoorbeeld 0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%)
opgeven.
 jaarlijks-rendement: De jaarlijkse opbrengst van het waardepapier. jaarlijks-
rendement is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal (bijvoorbeeld
0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%) opgeven.
 aossingsprijs:De aossingswaarde per € 100 nominale waarde. aossingsprijs is
een getalswaarde groter dan 0. aossingsprijs is het bedrag dat per € 100 nominale
waarde wordt ontvangen. Dit is vaak 100, wat betekent dat de aossingswaarde van
het waardepapier gelijk is aan de nominale waarde ervan.
 frequentie: Het aantal couponbetalingen per jaar.
jaarlijks (1): Eén betaling per jaar.
halfjaarlijks (2): Twee betalingen per jaar.
elk kwartaal (4): Vier betalingen per jaar.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
Voorbeeld
In dit voorbeeld wordt de functie PRIJS gebruikt om de aankoopprijs te bepalen bij het verhandelen
van het hypothetische waardepapier waarvan de waarden hieronder worden beschreven. Er wordt
periodiek rente voor het waardepapier betaald.
Het resultaat van de functie is € 106,50. Dit is de prijs per € 100 nominale waarde.
stortingsdatum vervaldatum jaarlijkse-
rente
jaarlijks-
rendement
aossingsprijs frequentie dagen-basis
=PRIJS (B2;
C2; D2; E2; F2;
G2; H2)
05/01/2009 06/30/2015 0.065 0.0525 100 2 0
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“PRIJS.DISCONTO” op pagina 14 4
PRIJS.VERVALDAG op pagina 146
“RENDEMENT op pagina 157
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
PRIJS.DISCONTO
De functie PRIJS.DISCONTO retourneert de prijs van een verdisconteerd waardepapier
waarvoor geen rente wordt betaald per € 100 aossingswaarde (nominale waarde).
PRIJS.DISCONTO(stortingsdatum; vervaldatum; jaarlijks-rendement; aossingsprijs;
dagen-basis)
 stortingsdatum: De datum waarop wordt verkocht. stortingsdatum is een datum-
tijdwaarde. De datum waarop wordt verkocht valt meestal een of meer dagen na de
handelsdatum.
 vervaldatum: De datum waarop het waardepapier vervalt. vervaldatum is een
datum-tijdwaarde. Deze datum moet na stortingsdatum liggen.
144 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 145
 jaarlijks-rendement: De jaarlijkse opbrengst van het waardepapier. jaarlijks-
rendement is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal (bijvoorbeeld
0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%) opgeven.
 aossingsprijs:De aossingswaarde per € 100 nominale waarde. aossingsprijs is
een getalswaarde groter dan 0. aossingsprijs is het bedrag dat per € 100 nominale
waarde wordt ontvangen. Dit is vaak 100, wat betekent dat de aossingswaarde van
het waardepapier gelijk is aan de nominale waarde ervan.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
Voorbeeld
In dit voorbeeld wordt de functie PRIJS.DISCONTO gebruikt om de aankoopprijs te bepalen bij
het verhandelen van het hypothetische waardepapier waarvan de waarden hieronder worden
beschreven. Voor het verdisconteerde waardepapier wordt geen rente betaald.
Het resultaat van de functie is ongeveer € 65,98. Dit is de prijs per € 100 nominale waarde.
stortingsdatum vervaldatum disconto aossingsprijs dagen-basis
=PRIJS.DISCONTO
(B2; C2; D2; E2; F2)
05/01/2009 06/30/2015 0.0552 100 0
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“PRIJS” op pagina 143
PRIJS.VERVALDAG op pagina 146
“REND.DISCONTO” op pagina 158
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
PRIJS.VERVALDAG
De functie PRIJS.VERVALDAG retourneert de prijs van een waardepapier waarvoor
alleen op de vervaldatum rente wordt betaald per € 100 aossingswaarde (nominale
waarde).
PRIJS.VERVALDAG(stortingsdatum; vervaldatum; uitgifte; jaarlijkse-rente; jaarlijks-
rendement; dagen-basis)
 stortingsdatum: De datum waarop wordt verkocht. stortingsdatum is een datum-
tijdwaarde. De datum waarop wordt verkocht valt meestal een of meer dagen na de
handelsdatum.
 vervaldatum: De datum waarop het waardepapier vervalt. vervaldatum is een
datum-tijdwaarde. Deze datum moet na stortingsdatum liggen.
 uitgifte: De oorspronkelijke uitgiftedatum van het waardepapier. uitgifte is een
datum-tijdwaarde. Dit moet de vroegste datum zijn die u opgeeft.
 jaarlijkse-rente: De jaarlijkse couponrente of genoteerde jaarlijkse rente van het
waardepapier. jaarlijkse-rente is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal
getal (bijvoorbeeld 0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%)
opgeven.
 jaarlijks-rendement: De jaarlijkse opbrengst van het waardepapier. jaarlijks-
rendement is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal (bijvoorbeeld
0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%) opgeven.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
146 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 147
Voorbeeld
In dit voorbeeld wordt de functie PRIJS.VERVALDAG gebruikt om de aankoopprijs te bepalen bij
het verhandelen van het hypothetische waardepapier waarvan de waarden hieronder worden
beschreven. Voor dit waardepapier wordt alleen op de vervaldatum rente betaald. Het resultaat van
de functie is € 99,002. Dit is de prijs per € 100 nominale waarde.
stortingsdatum vervaldatum uitgifte jaarlijkse-rente jaarlijks-
rendement
dagen-basis
=PRIJS.
VERVALDAG
(B2; C2; D2; E2;
F2; G2)
05/01/2009 06/30/2015 12/14/2008 0.065 0.06565 0
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“PRIJS” op pagina 143
“PRIJS.DISCONTO” op pagina 14 4
REND.VERVAL op pagina 160
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
HW
De functie HW retourneert de huidige waarde van een investering of annuïteit,
gebaseerd op een reeks periodieke cashows (betalingen met een vast bedrag en een
vast interval) en een vast rentepercentage.
HW(periodieke-rente; aantal-perioden; betaling; toekomstige-waarde; betalingstijdstip)
 periodieke-rente: Het rentepercentage per periode. periodieke-rente is een
getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal (bijvoorbeeld 0,08) of als
percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%) opgeven.
 aantal-perioden: Het aantal perioden. aantal-perioden is een getalswaarde groter
dan of gelijk aan 0.
 betaling: De uitgevoerde betaling of het ontvangen bedrag in elke periode.
betaling is een getalswaarde. In elke periode is een ontvangen bedrag een positief
bedrag en een geïnvesteerd bedrag een negatief bedrag. Het kan bijvoorbeeld
gaan om een maandelijkse betaling voor een lening (negatief) of om de periodieke
betaling voor een annuïteit die wordt ontvangen (positief).
 toekomstige-waarde: Een optioneel argument dat de waarde van de investering
of de resterende geldwaarde van de annuïteit (positief bedrag), of het saldo van
de lening (negatief bedrag), na de laatste betaling aangeeft. toekomstige-waarde
is een getalswaarde. Aan het einde van de investeringsperiode is een ontvangen
bedrag een positief bedrag en een geïnvesteerd bedrag een negatief bedrag. Het
kan bijvoorbeeld gaan om de ballonbetaling voor een lening (negatief) of om de
restwaarde van een lijfrentecontract (positief).
 betalingstijdstip: Een optioneel argument dat aangeeft of betalingen aan het
begin of aan het einde van elke periode moeten worden gedaan. Bij de meeste
hypotheken en andere leningen moet de eerste betaling aan het einde van de
eerste periode (0) worden gedaan. Dit is de standaardwaarde. De meeste betalingen
voor lease- en huurcontracten en sommige andere typen betalingen moeten aan
het begin van elke periode (1) worden gedaan.
einde (0 of weggelaten): Betalingen moeten aan het einde van elke periode
worden gedaan.
begin (1): Betalingen moeten aan het begin van elke periode worden gedaan.
Opmerkingen
Voor  periodieke-rente geldt het tijdsinterval van aantal-perioden. Als aantal-perioden
bijvoorbeeld maanden aanduidt en het jaarlijkse rentepercentage 8% is, moet u bij
periodieke-rente de waarde 0,00667 of 0,667% opgeven (0,08 gedeeld door 12).
Als u bij  betaling een waarde opgeeft en er geen resterende investeringswaarde
of contante waarde of geen resterend leningssaldo is, kunt u toekomstige-waarde
weglaten.
Als u  betaling weglaat, moet u een waarde opgeven voor toekomstige-waarde.
Voorbeeld 1
Stel dat u een bedrag opzij wilt leggen voor de universitaire opleiding van uw dochter. Ze is net 3
jaar geworden en u verwacht dat ze over 15 jaar naar de universiteit gaat. U wilt € 150.000 op uw
spaarrekening hebben wanneer uw dochter naar de universiteit gaat. U kunt aan het einde van elke
maand € 200 op de rekening storten. U verwacht dat de jaarlijkse rente op de spaarrekening de
komende 15 jaar 4,5% bedraagt. De rente wordt elke maand uitgekeerd.
Met de functie HW kunt u bepalen welk bedrag u nu op deze spaarrekening moet storten om ervoor
te zorgen dat er € 150.000 op de rekening staat wanneer uw dochter naar de universiteit gaat. Het
resultaat van de functie is € 50.227,88-. Dit is het bedrag dat u, op basis van de aannamen, nu op
de spaarrekening moet storten. (Het resultaat van de functie is negatief omdat een storting op de
spaarrekening een uitgaande cashow is.)
148 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 149
periodieke-rente aantal-perioden betaling toekomstige-
waarde
betalingstijdstip
=HW(B2; C2; D2;
E2; F2)
=0,045/12 =15*12 -200 150000 1
Voorbeeld 2
In dit voorbeeld hebt u de kans om een investering te doen. U kunt nu in een verdisconteerd
waardepapier investeren. Tot de vervaldatum van het waardepapier hoeft u verder niets te betalen
en ontvangt u ook niets. Het verdisconteerde waardepapier vervalt over 14 jaar en heeft een
aossingswaarde van € 100.000. Als alternatief kunt u uw geld ook op uw spaarrekening met een
verwachte jaarlijkse rente van 5,25% laten staan.
Met de functie HW kunt u het maximumbedrag bepalen dat u nu voor het waardepapier moet
betalen om ten minste het rendement van uw spaarrekening te behalen. Op basis van de aannamen
is het maximumbedrag € 48.852,92-. (De functie retourneert een negatieve waarde omdat het om
een uitgaande cashow gaat.)
periodieke-rente aantal-perioden betaling toekomstige-
waarde
betalingstijdstip
=HW(B2; C2; D2;
E2; F2)
0.0525 14 0 100000 1
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
TW op pagina 125
“IR” op pagina 13 0
“NPER” op pagina 136
“BET op pagina 139
“RENTE” op pagina 150
“De juiste functie voor het berekenen van de tijdswaarde van geld kiezen op
pagina 363
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
RENTE
De functie RENTE retourneert het rentepercentage van een investering, lening of
annuïteit, gebaseerd op een reeks periodieke cashows (betalingen met een vast
bedrag en een vast interval) en een vast rentepercentage.
RENTE(aantal-perioden; betaling; huidige-waarde; toekomstige-waarde; betalingstijdstip;
schatting)
 aantal-perioden: Het aantal perioden. aantal-perioden is een getalswaarde groter
dan of gelijk aan 0.
 betaling: De uitgevoerde betaling of het ontvangen bedrag in elke periode.
betaling is een getalswaarde. In elke periode is een ontvangen bedrag een positief
bedrag en een geïnvesteerd bedrag een negatief bedrag. Het kan bijvoorbeeld
gaan om een maandelijkse betaling voor een lening (negatief) of om de periodieke
betaling voor een annuïteit die wordt ontvangen (positief).
 huidige-waarde: De waarde van de oorspronkelijke investering of het bedrag van
de lening of de annuïteit. huidige-waarde is een getalswaarde. Op tijdstip 0 is een
ontvangen bedrag een positief bedrag en een geïnvesteerd bedrag een negatief
bedrag. Het kan bijvoorbeeld gaan om een geleend bedrag (positief) of om de
eerste betaling voor een lijfrentecontract (negatief).
 toekomstige-waarde: Een optioneel argument dat de waarde van de investering
of de resterende geldwaarde van de annuïteit (positief bedrag), of het saldo van
de lening (negatief bedrag), na de laatste betaling aangeeft. toekomstige-waarde
is een getalswaarde. Aan het einde van de investeringsperiode is een ontvangen
bedrag een positief bedrag en een geïnvesteerd bedrag een negatief bedrag. Het
kan bijvoorbeeld gaan om de ballonbetaling voor een lening (negatief) of om de
restwaarde van een lijfrentecontract (positief).
 betalingstijdstip: Een optioneel argument dat aangeeft of betalingen aan het
begin of aan het einde van elke periode moeten worden gedaan. Bij de meeste
hypotheken en andere leningen moet de eerste betaling aan het einde van de
eerste periode (0) worden gedaan. Dit is de standaardwaarde. De meeste betalingen
voor lease- en huurcontracten en sommige andere typen betalingen moeten aan
het begin van elke periode (1) worden gedaan.
einde (0 of weggelaten): Betalingen moeten aan het einde van elke periode
worden gedaan.
begin (1): Betalingen moeten aan het begin van elke periode worden gedaan.
15 0 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 151
 schatting: Een optioneel argument dat de eerste schatting voor het rendement
opgeeft. schatting is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal getal
(bijvoorbeeld 0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%)
opgeven. Als u dit argument weglaat, wordt 10% gebruikt. Als de standaardwaarde
geen oplossing oplevert, kunt u het met een grotere positieve waarde proberen. Als
dit geen oplossing oplevert, kunt u het met een kleine negatieve waarde proberen.
De minimale waarde die is toegestaan is -1.
Voorbeeld
Stel dat u een bedrag opzij wilt leggen voor de universitaire opleiding van uw dochter. Ze is net 3
jaar geworden en u verwacht dat ze over 15 jaar naar de universiteit gaat. U wilt € 150.000 op uw
spaarrekening hebben wanneer uw dochter naar de universiteit gaat. U hebt nu € 50.000 tot uw
beschikking en kunt aan het einde van elke maand € 200 op de rekening storten. U verwacht dat de
jaarlijkse rente op de spaarrekening de komende 15 jaar 4,5% bedraagt. De rente wordt elke maand
uitgekeerd.
Met de functie RENTE kunt u het rentepercentage bepalen dat vereist is om € 150.000 op de
spaarrekening te hebben wanneer uw dochter naar de universiteit gaat. Het resultaat van de functie
is ongeveer 0,377%. Dit is het rentepercentage per maand (omdat aantal-perioden ook in maanden is
opgegeven) dat op basis van de aannamen is vereist. Dit komt overeen met 4,52% per jaar.
aantal-
perioden
betaling huidige-
waarde
toekomstige-
waarde
betalingstijdstip schatting
=RENTE(B2; C2;
D2; E2; F2; G2)
=15*12 -200 -50000 150000 1 =0,1/12
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
TW op pagina 125
“IR” op pagina 13 0
“NPER” op pagina 136
“BET op pagina 139
“HW op pagina 147
“De juiste functie voor het berekenen van de tijdswaarde van geld kiezen op
pagina 363
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
OPBRENGST
De functie OPBRENGST retourneert de vervalwaarde van een waardepapier waarvoor
alleen op de vervaldatum rente wordt betaald.
OPBRENGST(stortingsdatum; vervaldatum; investeringsbedrag; jaarlijkse-rente; dagen-
basis)
 stortingsdatum: De datum waarop wordt verkocht. stortingsdatum is een datum-
tijdwaarde. De datum waarop wordt verkocht valt meestal een of meer dagen na de
handelsdatum.
 vervaldatum: De datum waarop het waardepapier vervalt. vervaldatum is een
datum-tijdwaarde. Deze datum moet na stortingsdatum liggen.
 investeringsbedrag: Het bedrag dat in het waardepapier is geïnvesteerd.
investeringsbedrag is een getalswaarde groter dan of gelijk aan 0.
 jaarlijkse-rente: De jaarlijkse couponrente of genoteerde jaarlijkse rente van het
waardepapier. jaarlijkse-rente is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal
getal (bijvoorbeeld 0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%)
opgeven.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
Voorbeeld
In dit voorbeeld wordt de functie OPBRENGST gebruikt om het bedrag te bepalen dat wordt
ontvangen op de vervaldatum van het hypothetische waardepapier waarvan de waarden hieronder
worden beschreven. Voor dit waardepapier wordt alleen op de vervaldatum rente betaald. Het
resultaat van de functie is € 1651,83. Dit bedrag, dat zowel de hoofdsom als de rente omvat, wordt op
de vervaldatum ontvangen.
152 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 153
stortingsdatum vervaldatum investeringsbedrag jaarlijkse-rente dagen-basis
=OPBRENGST (B2;
C2; D2; E2; F2)
05/01/2009 06/30/2015 990.02 0.065 0
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“RENTEPERCENTAGE” op pagina 127
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
LIN.AFSCHR
De functie LIN.AFSCHR retourneert het afschrijvingsbedrag op activa voor één periode
volgens de lineaire afschrijvingsmethode.
LIN.AFSCHR(kosten; restwaarde; duur)
 kosten: De aanschafkosten van de activa. kosten is een getalswaarde groter dan of
gelijk aan 0.
 restwaarde: De restwaarde van de activa. restwaarde is een getalswaarde groter
dan of gelijk aan 0.
 duur: Het aantal perioden waarover de activa worden afgeschreven. duur is een
getalswaarde groter dan 0. duur mag een decimaal deel (een gedeelte achter de
komma) bevatten (bijvoorbeeld 5,5 voor een afschrijvingsduur van vijfenhalf jaar).
Voorbeeld
=LIN.AFSCHR(10000; 1000; 6) retourneert € 1500. Dit is de afschrijving per jaar van een eigendom met
een oorspronkelijke prijs van € 10.000 dat na zes jaar een geschatte restwaarde van € 1000 heeft.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DB” op pagina 11 9
“DDB” op pagina 121
“SYD” op pagina 154
VDB” op pagina 155
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
SYD
De functie SYD retourneert het afschrijvingsbedrag op activa voor een opgegeven
periode volgens de methode van de som van de jaar-eenheden.
SYD(kosten; restwaarde; duur; afschr-periode)
 kosten: De aanschafkosten van de activa. kosten is een getalswaarde groter dan of
gelijk aan 0.
 restwaarde: De restwaarde van de activa. restwaarde is een getalswaarde groter
dan of gelijk aan 0.
 duur: Het aantal perioden waarover de activa worden afgeschreven. duur is een
getalswaarde groter dan 0. duur mag een decimaal deel (een gedeelte achter de
komma) bevatten (bijvoorbeeld 5,5 voor een afschrijvingsduur van vijfenhalf jaar).
 afschr-periode: De periode waarover u de afschrijving wilt berekenen. afschr-
periode is een getalswaarde groter dan 0. Als afschr-periode een decimaal deel (een
gedeelte achter de komma) bevat, wordt dat genegeerd.
Voorbeelden
=SYD(10000; 1000; 9; 1) retourneert € 1800. Dit is het afschrijvingsbedrag voor het eerste jaar van een
eigendom met een oorspronkelijke prijs van € 10.000 dat na negen jaar een restwaarde van € 1000
heeft.
=SYD(10000; 1000; 9; 2) retourneert € 1600. Dit is het afschrijvingsbedrag voor het tweede jaar.
=SYD(10000; 1000; 9; 8) retourneert € 400. Dit is het afschrijvingsbedrag voor het achtste jaar.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DB” op pagina 11 9
“DDB” op pagina 121
15 4 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 155
LIN.AFSCHR op pagina 153
VDB” op pagina 155
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
VDB
De functie VDB retourneert het afschrijvingsbedrag op activa voor een opgegeven
periode op basis van een opgegeven afschrijvingssnelheid.
VDB(kosten; restwaarde; duur; beginperiode; eindperiode; afschr-factor; geen-
omschakeling)
 kosten: De aanschafkosten van de activa. kosten is een getalswaarde groter dan of
gelijk aan 0.
 restwaarde: De restwaarde van de activa. restwaarde is een getalswaarde groter
dan of gelijk aan 0.
 duur: Het aantal perioden waarover de activa worden afgeschreven. duur is een
getalswaarde groter dan 0. duur mag een decimaal deel (een gedeelte achter de
komma) bevatten (bijvoorbeeld 5,5 voor een afschrijvingsduur van vijfenhalf jaar).
 beginperiode: Eerste periode die in de berekening moet worden opgenomen.
beginperiode is een getalswaarde.
 eindperiode: Laatste periode die in de berekening moet worden opgenomen.
eindperiode is een getalswaarde. Deze waarde moet groter zijn dan 0 en groter dan
beginperiode.
 afschr-factor: Een optioneel getal dat het afschrijvingspercentage bepaalt. afschr-
factor is een getalswaarde. Als u dit argument niet opgeeft, wordt 2 (200%, de
"double-declining balance"-methode) gebruikt. Hoe hoger het getal, hoe sneller de
afschrijving verloopt. Als u bijvoorbeeld een afschrijvingssnelheid van anderhalf keer
de lineaire afschrijving wilt gebruiken, geeft u 1,5 of 150% op.
 geen-omschakeling: Een optionele waarde die aangeeft of de afschrijving
overschakelt naar de lineaire methode.
omschakeling (0, ONWAAR of weggelaten): Schakelt over naar de lineaire methode
in het jaar dat de lineaire afschrijving de afschrijving volgens de degressieve
methode overschrijdt.
geen omschakeling (1, WAAR): Schakelt niet over naar de lineaire methode.
Opmerkingen
 beginperiode is de periode vóór de eerste periode die u in de berekening wilt
opnemen. Als u de eerste periode wilt gebruiken, geeft u bij beginperiode de waarde
0 op.
Als u de afschrijving voor alleen de eerste periode wilt bepalen, geeft u bij Â
eindperiode de waarde 1 op.
Voorbeelden
Stel dat u activa hebt aangeschaft met kosten van € 11.000,00, een restwaarde van € 1000,00 en
een verwachte levensduur van 5 jaar. U wilt de activa afschrijven op basis van de degressieve
afschrijvingsmethode met een waarde van 1,5 (150%).
=VDB(11000; 1000; 5; 0; 1; 1,5; 0) retourneert € 3300. Dit is de afschrijving voor het eerste jaar.
=VDB(11000; 1000; 5; 4; 5; 1,5; 0) retourneert € 1386,50. Dit is de afschrijving voor het vijfde (laatste)
jaar wanneer de lineaire afschrijving wordt gebruikt als deze groter is dan de afschrijving op basis
van de degressieve methode.
=VDB(11000; 1000; 5; 4; 5; 1,5; 1) retourneert € 792,33. Dit is de afschrijving voor het vijfde (laatste) jaar
als altijd de degressieve afschrijvingsmethode wordt gebruikt (geen-omschakeling is WAAR).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“DB” op pagina 11 9
“DDB” op pagina 121
LIN.AFSCHR op pagina 153
“SYD” op pagina 154
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
15 6 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 157
RENDEMENT
De functie RENDEMENT retourneert het eectieve jaarlijkse rentepercentage van een
waardepapier waarvoor periodiek rente wordt betaald.
RENDEMENT(stortingsdatum; vervaldatum; jaarlijkse-rente; prijs; aossingsprijs; frequentie;
dagen-basis)
 stortingsdatum: De datum waarop wordt verkocht. stortingsdatum is een datum-
tijdwaarde. De datum waarop wordt verkocht valt meestal een of meer dagen na de
handelsdatum.
 vervaldatum: De datum waarop het waardepapier vervalt. vervaldatum is een
datum-tijdwaarde. Deze datum moet na stortingsdatum liggen.
 jaarlijkse-rente: De jaarlijkse couponrente of genoteerde jaarlijkse rente van het
waardepapier. jaarlijkse-rente is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal
getal (bijvoorbeeld 0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%)
opgeven.
 prijs: De prijs van een waardepapier per € 100 nominale waarde. prijs is een
getalswaarde.
 aossingsprijs:De aossingswaarde per € 100 nominale waarde. aossingsprijs is
een getalswaarde groter dan 0. aossingsprijs is het bedrag dat per € 100 nominale
waarde wordt ontvangen. Dit is vaak 100, wat betekent dat de aossingswaarde van
het waardepapier gelijk is aan de nominale waarde ervan.
 frequentie: Het aantal couponbetalingen per jaar.
jaarlijks (1): Eén betaling per jaar.
halfjaarlijks (2): Twee betalingen per jaar.
elk kwartaal (4): Vier betalingen per jaar.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
Voorbeeld
In dit voorbeeld wordt de functie RENDEMENT gebruikt om het jaarlijkse rentepercentage te bepalen
van het hypothetische waardepapier waarvan de waarden hieronder worden beschreven. Er wordt
periodiek rente voor het waardepapier betaald.
Het resultaat van de functie is ongeveer 5,25%.
stortingsdatum vervaldatum jaarlijkse-
rente
prijs aossingsprijs frequentie dagen-basis
=RENDEMENT
(B2; C2; D2; E2;
F2; G2; H2)
05/01/2009 06/30/2015 0.065 106.50 100 2 0
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“PRIJS” op pagina 143
“REND.DISCONTO” op pagina 158
REND.VERVAL op pagina 160
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
REND.DISCONTO
De functie REND.DISCONTO retourneert het eectieve jaarlijkse rentepercentage van
een verdisconteerd waardepapier waarvoor geen rente wordt betaald.
REND.DISCONTO(stortingsdatum; vervaldatum; prijs; aossingsprijs; dagen-basis)
 stortingsdatum: De datum waarop wordt verkocht. stortingsdatum is een datum-
tijdwaarde. De datum waarop wordt verkocht valt meestal een of meer dagen na de
handelsdatum.
 vervaldatum: De datum waarop het waardepapier vervalt. vervaldatum is een
datum-tijdwaarde. Deze datum moet na stortingsdatum liggen.
158 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 159
 prijs: De prijs van een waardepapier per € 100 nominale waarde. prijs is een
getalswaarde.
 aossingsprijs:De aossingswaarde per € 100 nominale waarde. aossingsprijs is
een getalswaarde groter dan 0. aossingsprijs is het bedrag dat per € 100 nominale
waarde wordt ontvangen. Dit is vaak 100, wat betekent dat de aossingswaarde van
het waardepapier gelijk is aan de nominale waarde ervan.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
Voorbeeld
In dit voorbeeld wordt de functie REND.DISCONTO gebruikt om het eectieve jaarlijkse
rentepercentage te bepalen van het hypothetische waardepapier waarvan de waarden hieronder
worden beschreven. Voor het verdisconteerde waardepapier wordt geen rente betaald.
Het resultaat van de functie is ongeveer 8,37%. Dit is het jaarlijkse rentepercentage bij een prijs van
ongeveer € 65,98 per € 100 nominale waarde.
stortingsdatum vervaldatum prijs aossingsprijs dagen-basis
=REND.DISCONTO
(B2; C2; D2; E2; F2)
05/01/2009 06/30/2015 65.98 100 0
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“PRIJS.DISCONTO” op pagina 14 4
“RENDEMENT op pagina 157
REND.VERVAL op pagina 160
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
REND.VERVAL
De functie REND.VERVAL retourneert het eectieve jaarlijkse rentepercentage van een
waardepapier waarvoor alleen op de vervaldatum rente wordt betaald.
REND.VERVAL(stortingsdatum; vervaldatum; uitgifte; jaarlijkse-rente; prijs; dagen-basis)
 stortingsdatum: De datum waarop wordt verkocht. stortingsdatum is een datum-
tijdwaarde. De datum waarop wordt verkocht valt meestal een of meer dagen na de
handelsdatum.
 vervaldatum: De datum waarop het waardepapier vervalt. vervaldatum is een
datum-tijdwaarde. Deze datum moet na stortingsdatum liggen.
 uitgifte: De oorspronkelijke uitgiftedatum van het waardepapier. uitgifte is een
datum-tijdwaarde. Dit moet de vroegste datum zijn die u opgeeft.
 jaarlijkse-rente: De jaarlijkse couponrente of genoteerde jaarlijkse rente van het
waardepapier. jaarlijkse-rente is een getalswaarde. U kunt deze waarde als decimaal
getal (bijvoorbeeld 0,08) of als percentage met een procentteken (bijvoorbeeld 8%)
opgeven.
 prijs: De prijs van een waardepapier per € 100 nominale waarde. prijs is een
getalswaarde.
 dagen-basis: Een optioneel argument dat het aantal dagen per maand en per jaar
aangeeft dat wordt gebruikt voor de berekeningen.
30/360 (0 of weggelaten): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de
NASD-methode voor datums die op de 31e van een maand vallen.
werkelijk/werkelijk (1): Werkelijke dagen in elke maand, werkelijke dagen in elk
jaar.
werkelijk/360 (2): Werkelijke dagen in elke maand, 360 dagen in een jaar.
werkelijk/365 (3): Werkelijke dagen in elke maand, 365 dagen in een jaar.
30E/360 (4): 30 dagen in een maand, 360 dagen in een jaar, met de Europese
methode voor datums die op de 31e van een maand vallen (Europees 30/360).
Voorbeeld
In dit voorbeeld wordt de functie REND.VERVAL gebruikt om het eectieve jaarlijkse rentepercentage
te bepalen van het hypothetische waardepapier waarvan de waarden hieronder worden beschreven.
Voor dit waardepapier wordt alleen op de vervaldatum rente betaald. Het resultaat van de functie is
6,565%.
160 Hoofdstuk 6 Financiële functies
Hoofdstuk 6 Financiële functies 161
stortingsdatum vervaldatum uitgifte jaarlijkse-rente prijs dagen-basis
=REND.VERVAL
(B2; C2; D2; E2;
F2; G2)
05/01/2009 06/30/2015 12/14/2008 0.065 99.002 0
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
PRIJS.VERVALDAG op pagina 146
“RENDEMENT op pagina 157
“REND.DISCONTO” op pagina 158
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
162
Met de logische functies en informatiefuncties kunt u de
inhoud van cellen evalueren en vaststellen hoe de celinhoud
of formuleresultaten moeten worden geïnterpreteerd of
verwerkt.
Overzicht van de logische functies en informatiefuncties
iWork bevat de volgende logische functies en informatiefuncties die u in combinatie
met tabellen kunt gebruiken.
Functie Beschrijving
“EN” (pagina 163) De functie EN retourneert WAAR als alle
argumenten waar zijn en ONWAAR als dat niet
het geval is.
“ONWAAR” (pagina 164) De functie ONWAAR retourneert de Booleaanse
waarde ONWAAR. Deze functie is opgenomen
om compatibiliteit te bieden met tabellen die
uit andere spreadsheetprogramma's worden
geïmporteerd.
ALS (pagina 165) De functie ALS retourneert een van twee
waarden, afhankelijk van de vraag of een
opgegeven uitdrukking wordt geïnterpreteerd als
de Booleaanse waarde WAAR of ONWAAR.
ALS.FOUT (pagina 167) De functie ALS.FOUT retourneert een door
u opgegeven waarde als een opgegeven
uitdrukking resulteert in een fout. Anders wordt
het resultaat van de uitdrukking geretourneerd.
ISLEEG (pagina 168) De functie ISLEEG retourneert WAAR als de
opgegeven cel leeg is. Anders wordt ONWAAR
geretourneerd.
“ISFOUT (pagina 168) De functie ISFOUT retourneert WAAR als een
opgegeven uitdrukking resulteert in een fout en
ONWAAR als dat niet het geval is.
7
Logische functies en
informatiefuncties
Hoofdstuk 7 Logische functies en informatiefuncties 163
Functie Beschrijving
“IS.EVEN” (pagina 169) De functie IS.EVEN retourneert WAAR als de
waarde even (deelbaar door 2 zonder rest) is en
ONWAAR als dat niet het geval is.
“IS.ONEVEN” (pagina 170) De functie IS.ONEVEN retourneert WAAR als de
waarde oneven (niet deelbaar door 2 zonder rest)
is en ONWAAR als dat niet het geval is.
“NIET (pagina 171 ) De functie NIET retourneert de tegengestelde
waarde van de Booleaanse waarde van een
opgegeven uitdrukking.
“OF” (pagina 172) De functie OF retourneert WAAR als een
argument waar is en ONWAAR als dat niet het
geval is.
“WAAR” (pagina 173 ) De functie WAAR retourneert de Booleaanse
waarde WAAR. Deze functie is opgenomen
om compatibiliteit te bieden met tabellen die
uit andere spreadsheetprogramma's worden
geïmporteerd.
EN
De functie EN retourneert WAAR als alle argumenten waar zijn en ONWAAR als dat niet
het geval is.
EN(toetsuitdrukking; toetsuitdrukking…)
 toetsuitdrukking: Een uitdrukking. toetsuitdrukking kan elke gewenste inhoud
hebben, zolang de uitdrukking kan worden beoordeeld als een Booleaanse
uitdrukking. Als de uitdrukking resulteert in een getal, wordt het getal 0
geïnterpreteerd als ONWAAR en elk ander getal als WAAR.
 toetsuitdrukking…:Optioneel kunnen een of meer extra uitdrukkingen worden
toegevoegd.
Opmerkingen
De functie EN komt overeen met de logische conjunctieoperator die in de wiskunde Â
en de logica wordt gebruikt. Met deze functie wordt eerst elke toetsuitdrukking
geëvalueerd. De functie EN retourneert WAAR als alle opgegeven uitdrukkingen
worden geïnterpreteerd als WAAR en de functie retourneert ONWAAR als dat niet
het geval is.
Voorbeelden
=EN(WAAR; WAAR) retourneert WAAR omdat beide argumenten waar zijn.
=EN(1; 0; 1; 1) retourneert ONWAAR omdat een van de argumenten de numerieke waarde 0 is, die
wordt geïnterpreteerd als ONWAAR.
=EN(A5>60; A5<=100) retourneert WAAR als cel A5 een getal tussen 61 en 100 bevat, en retourneert
ONWAAR als dat niet het geval is.
De volgende twee ALS-functies retourneren dezelfde waarde:
=ALS(B2>60; ALS(B2<=100; WAAR; ONWAAR); ONWAAR)
=ALS(EN(B2>60; B2<=100); WAAR; ONWAAR)
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
ALS op pagina 165
“NIET op pagina 171
“OF” op pagina 172
Voorwaarden opgeven en werken met jokers” op pagina 375
“Opmerkingen toevoegen op basis van celinhoud” op pagina 373
Logische functies en informatiefuncties combineren op pagina 373
“Overzicht van de logische functies en informatiefuncties” op pagina 162
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
ONWAAR
De functie ONWAAR retourneert de Booleaanse waarde ONWAAR. Deze functie
is opgenomen om compatibiliteit te bieden met tabellen die uit andere
spreadsheetprogramma's worden geïmporteerd.
ONWAAR()
Opmerkingen
De functie ONWAAR heeft geen argumenten. U moet echter wel de haakjes Â
opnemen: =ONWAAR().
164 Hoofdstuk 7 Logische functies en informatiefuncties
Hoofdstuk 7 Logische functies en informatiefuncties 165
In plaats van met de functie ONWAAR kunt u de Booleaanse waarde ONWAAR Â
ook opgeven door eenvoudig ONWAAR (of onwaar) te typen in een cel of functie-
argument.
Voorbeelden
=ONWAAR() retourneert de Booleaanse waarde ONWAAR.
=EN(1;ONWAAR()) retourneert de Booleaanse waarde ONWAAR.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
WAAR” op pagina 173
“Overzicht van de logische functies en informatiefuncties” op pagina 162
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
ALS
De functie ALS retourneert een van twee waarden, afhankelijk van de vraag of een
opgegeven uitdrukking wordt geïnterpreteerd als de Booleaanse waarde WAAR of
ONWAAR.
ALS(als-uitdrukking; als-waar; als-onwaar)
 als-uitdrukking: Een logische uitdrukking. als-uitdrukking kan elke gewenste
inhoud hebben, zolang de uitdrukking kan worden beoordeeld als een Booleaanse
uitdrukking. Als de uitdrukking resulteert in een getal, wordt het getal 0
geïnterpreteerd als ONWAAR en elk ander getal als WAAR.
 als-waar: De waarde die wordt geretourneerd als de uitdrukking WAAR is. als-
waar kan elk waardetype bevatten. Wanneer dit argument wordt weggelaten
(puntkomma maar geen waarde), wordt 0 geretourneerd.
 als-onwaar: Een optioneel argument dat de waarde aangeeft die wordt
geretourneerd als de uitdrukking ONWAAR is. als-onwaar kan elk waardetype
bevatten. Wanneer dit argument wordt weggelaten (puntkomma maar geen
waarde), wordt 0 geretourneerd. Wanneer dit argument volledig wordt weggelaten
(geen puntkomma na als-onwaar) en als-uitdrukking wordt geïnterpreteerd als
ONWAAR, wordt ONWAAR geretourneerd met de functie ALS.
Opmerkingen
Wanneer  als-uitdrukking wordt geïnterpreteerd als de Booleaanse waarde WAAR,
retourneert de functie de uitdrukking als-waar. Anders retourneert de functie de
uitdrukking als-onwaar.
 als-waar en als-onwaar kunnen extra ALS-functies bevatten (geneste ALS-functies).
Voorbeelden
=ALS(A5>=0; "Niet-negatief"; "Negatief") retourneert de tekst "Niet-negatief" als cel A5 een getal
bevat dat groter dan of gelijk aan nul is of een niet-numerieke waarde is. Als cel A5 een waarde bevat
die kleiner is dan 0, retourneert de functie "Negatief".
=ALS(ALS.FOUT(OF(IS.EVEN(B4+B5);IS.ONEVEN(B4+B5); ONWAAR);); "Alle getallen"; "Niet alle getallen")
retourneert de tekst "Alle getallen" wanneer zowel cel B4 als cel B5 een getal bevat. Anders wordt
de tekst "Niet alle getallen" geretourneerd. Dit wordt bepaald door te controleren of de som van
de twee cellen even of oneven is. Als de cel geen getal bevat, retourneren de functies EVEN en
ONEVEN een fout en wordt ONWAAR geretourneerd met de functie ALS.FOUT. Anders wordt WAAR
geretourneerd omdat EVEN of ONEVEN resulteert in WAAR. Als B4 of B5 geen getal of Booleaanse
waarde bevat, retourneert de functie ALS de uitdrukking als-onwaar ("Niet alle getallen"). Anders
retourneert de functie de uitdrukking als-waar ("Alle getallen").
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“EN” op pagina 163
“NIET op pagina 171
“OF” op pagina 172
Voorwaarden opgeven en werken met jokers” op pagina 375
“Fouten als gevolg van deling door nul voorkomen op pagina 374
“Opmerkingen toevoegen op basis van celinhoud” op pagina 373
Logische functies en informatiefuncties combineren op pagina 373
“Overzicht van de logische functies en informatiefuncties” op pagina 162
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
166 Hoofdstuk 7 Logische functies en informatiefuncties
Hoofdstuk 7 Logische functies en informatiefuncties 167
ALS.FOUT
De functie ALS.FOUT retourneert een door u opgegeven waarde als een opgegeven
uitdrukking resulteert in een fout. Anders wordt het resultaat van de uitdrukking
geretourneerd.
ALS.FOUT(een-uitdrukking; als-fout)
 een-uitdrukking: Een uitdrukking die getoetst moet worden. een-uitdrukking kan
elk waardetype bevatten.
 als-fout: De waarde die wordt geretourneerd als een-uitdrukking resulteert in een
fout. als-fout kan elk waardetype bevatten.
Opmerkingen
Met ALS.FOUT kunt u fouten in een formule afhandelen. Als u bijvoorbeeld werkt Â
met gegevens waarin 0 een geldige waarde is voor cel D1, resulteert de formule
=B1/D1 in een fout (deling door nul). U kunt deze fout voorkomen met een formule
als =ALS.FOUT(B1/D1; 0). Hiermee wordt het resultaat van de deling geretourneerd
als D1 niet nul is en wordt 0 geretourneerd als D1 wel nul is.
Voorbeelden
Als B1 een getal is en D1 resulteert in 0, geldt het volgende:
=ALS.FOUT(B1/D1;0) retourneert 0 omdat deling door nul resulteert in een fout.
=ALS(ISFOUT(B1/D1);0;B1/D1) komt overeen met het voorbeeld van ALS.FOUT hierboven, alleen
worden nu twee functies gebruikt: ALS en ISFOUT.
=ALS(ALS.FOUT(OF(IS.EVEN(B4+B5);IS.ONEVEN(B4+B5); ONWAAR);); "Alle getallen"; "Niet alle getallen")
retourneert de tekst "Alle getallen" wanneer zowel cel B4 als cel B5 een getal bevat. Anders wordt
de tekst "Niet alle getallen" geretourneerd. Dit wordt bepaald door te controleren of de som van
de twee cellen even of oneven is. Als de cel geen getal bevat, retourneren de functies EVEN en
ONEVEN een fout en wordt ONWAAR geretourneerd met de functie ALS.FOUT. Anders wordt WAAR
geretourneerd omdat EVEN of ONEVEN resulteert in WAAR. Als B4 of B5 geen getal of Booleaanse
waarde bevat, retourneert de functie ALS de uitdrukking als-onwaar ("Niet alle getallen"). Anders
retourneert de functie de uitdrukking als-waar ("Alle getallen").
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
ISLEEG op pagina 168
“ISFOUT op pagina 168
“Overzicht van de logische functies en informatiefuncties” op pagina 162
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
ISLEEG
De functie ISLEEG retourneert WAAR als de opgegeven cel leeg is. Anders wordt
ONWAAR geretourneerd.
ISLEEG(cel)
 cel: Een verwijzing naar een enkele tabelcel. cel is een verwijzing naar één cel die
een willekeurige waarde kan bevatten of leeg kan zijn.
Opmerkingen
Met deze functie wordt WAAR geretourneerd als de cel helemaal leeg is. Anders Â
wordt ONWAAR geretourneerd. Als de cel een spatie of een niet-afdrukbaar teken
bevat, wordt ONWAAR geretourneerd, zelfs al lijkt de cel leeg te zijn.
Voorbeelden
Als tabelcel A1 leeg is en cel B2 de waarde 100 bevat, geldt het volgende:
=ISLEEG(A1) retourneert WAAR.
=ISLEEG(B2) retourneert ONWAAR.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
ALS.FOUT op pagina 167
“ISFOUT op pagina 168
“Opmerkingen toevoegen op basis van celinhoud” op pagina 373
Logische functies en informatiefuncties combineren op pagina 373
“Overzicht van de logische functies en informatiefuncties” op pagina 162
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
ISFOUT
De functie ISFOUT retourneert WAAR als een opgegeven uitdrukking resulteert in een
fout en ONWAAR als dat niet het geval is.
168 Hoofdstuk 7 Logische functies en informatiefuncties
Hoofdstuk 7 Logische functies en informatiefuncties 169
ISFOUT(een-uitdrukking)
 een-uitdrukking: Een uitdrukking die getoetst moet worden. een-uitdrukking kan
elk waardetype bevatten.
Opmerkingen
Vaak kunt u beter de functie ALS.FOUT gebruiken. De functie ALS.FOUT biedt Â
dezelfde functionaliteit als ISFOUT, maar met deze functie kunt u fouten niet alleen
identiceren, maar ook onderscheppen.
Voorbeelden
Als B1 een getal bevat en D1 resulteert in 0, geldt het volgende:
=ALS(ISFOUT(B1/D1);0;B1/D1) retourneert 0 omdat deling door nul resulteert in een fout.
=ALS.FOUT(B1/D1;0) komt overeen met het vorige voorbeeld, alleen wordt nu slechts één functie
gebruikt.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
ALS.FOUT op pagina 167
ISLEEG op pagina 168
“Overzicht van de logische functies en informatiefuncties” op pagina 162
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
IS.EVEN
De functie IS.EVEN retourneert WAAR als het opgegeven getal even (deelbaar door 2
zonder rest) is en ONWAAR als dat niet het geval is.
IS.EVEN(getal)
 getal: Een getal. getal is een getal.
Opmerkingen
Als  getal bestaat uit tekst, retourneert de functie een fout. Als getal overeenkomt
met de Booleaanse waarde WAAR (de waarde 1), retourneert de functie ONWAAR.
Als getal overeenkomt met de Booleaanse waarde ONWAAR (de waarde 0),
retourneert de functie WAAR.
Voorbeelden
=IS.EVEN(2) retourneert WAAR.
=IS.EVEN(2,75) retourneert WAAR.
=IS.EVEN(3) retourneert ONWAAR.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“IS.ONEVEN” op pagina 170
“Overzicht van de logische functies en informatiefuncties” op pagina 162
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
IS.ONEVEN
De functie IS.ONEVEN retourneert WAAR als het opgegeven getal oneven (niet
deelbaar door 2 zonder rest) is en ONWAAR als dat niet het geval is.
IS.ONEVEN(getal)
 getal: Een getal. getal is een getalswaarde.
Opmerkingen
Als  getal bestaat uit tekst, retourneert de functie een fout. Als getal overeenkomt
met de Booleaanse waarde WAAR (de waarde 1), retourneert de functie WAAR. Als
getal overeenkomt met de Booleaanse waarde ONWAAR (de waarde 0), retourneert
de functie ONWAAR.
Voorbeelden
=IS.ONEVEN(3) retourneert WAAR.
=IS.ONEVEN(3,75) retourneert WAAR.
=IS.ONEVEN(2) retourneert ONWAAR.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“IS.EVEN” op pagina 169
“Overzicht van de logische functies en informatiefuncties” op pagina 162
17 0 Hoofdstuk 7 Logische functies en informatiefuncties
Hoofdstuk 7 Logische functies en informatiefuncties 171
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
NIET
De functie NIET retourneert de tegengestelde waarde van de Booleaanse waarde van
een opgegeven uitdrukking.
NIET(een-uitdrukking)
 een-uitdrukking: Een uitdrukking die getoetst moet worden. een-uitdrukking kan
elke gewenste inhoud hebben, zolang de uitdrukking kan worden beoordeeld als
een Booleaanse uitdrukking. Als de uitdrukking resulteert in een getal, wordt het
getal 0 geïnterpreteerd als ONWAAR en elk ander getal als WAAR.
Voorbeelden
=NIET(0) retourneert WAAR omdat 0 wordt geïnterpreteerd als ONWAAR.
=OF(A9; NIET(A9)) retourneert altijd WAAR omdat A9 of de tegengestelde waarde altijd waar is.
=NIET(OF(ONWAAR; ONWAAR)) retourneert WAAR omdat geen van de argumenten van de logische
OF waar is.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“EN” op pagina 163
ALS op pagina 165
“OF” op pagina 172
“Overzicht van de logische functies en informatiefuncties” op pagina 162
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
OF
De functie OF retourneert WAAR als een argument waar is en ONWAAR als dat niet het
geval is.
OF(een-uitdrukking; een-uitdrukking…)
 een-uitdrukking: Een uitdrukking die getoetst moet worden. een-uitdrukking kan
elke gewenste inhoud hebben, zolang de uitdrukking kan worden beoordeeld als
een Booleaanse uitdrukking. Als de uitdrukking resulteert in een getal, wordt het
getal 0 geïnterpreteerd als ONWAAR en elk ander getal als WAAR.
 een-uitdrukking…:Optioneel kunnen een of meer extra te toetsen uitdrukkingen
worden toegevoegd.
Opmerkingen
De functie OF komt overeen met de logische disjunctieoperator of inclusieve Â
disjunctieoperator die in de wiskunde en de logica wordt gebruikt. Met deze functie
wordt eerst elke uitdrukking geëvalueerd. De functie OF retourneert WAAR als een
van de opgegeven uitdrukkingen wordt geïnterpreteerd als WAAR en de functie
retourneert ONWAAR als dat niet het geval is.
Als een uitdrukking numeriek is, wordt de waarde 0 geïnterpreteerd als ONWAAR en Â
elke waarde die niet nul is, als WAAR.
OF wordt vaak in combinatie met de functie ALS gebruikt wanneer er meerdere Â
voorwaarden in een functie moeten worden opgenomen.
Voorbeelden
=OF(A1+A2<100; B1+B2<100) retourneert ONWAAR als de totalen van de aangegeven cellen beide
groter zijn dan of gelijk zijn aan 100 en WAAR als ten minste één van de totalen kleiner is dan 100.
=OF(5; 0; 6) retourneert WAAR omdat ten minste één argument niet gelijk is aan nul.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“EN” op pagina 163
ALS op pagina 165
“NIET op pagina 171
Voorwaarden opgeven en werken met jokers” op pagina 375
“Opmerkingen toevoegen op basis van celinhoud” op pagina 373
Logische functies en informatiefuncties combineren op pagina 373
“Overzicht van de logische functies en informatiefuncties” op pagina 162
Waardetypen op pagina 37
17 2 Hoofdstuk 7 Logische functies en informatiefuncties
Hoofdstuk 7 Logische functies en informatiefuncties 173
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
WAAR
De functie WAAR retourneert de Booleaanse waarde WAAR. Deze functie
is opgenomen om compatibiliteit te bieden met tabellen die uit andere
spreadsheetprogramma's worden geïmporteerd.
WAAR()
Opmerkingen
De functie WAAR heeft geen argumenten. U moet echter wel de haakjes opnemen: Â
=WAAR().
In plaats van met de functie WAAR kunt u de Booleaanse waarde WAAR ook Â
opgeven door eenvoudig WAAR (of waar) te typen in een cel of functie-argument.
Voorbeelden
=WAAR() retourneert de Booleaanse waarde WAAR.
=EN(1; WAAR()) retourneert de Booleaanse waarde WAAR.
=EN(1; WAAR) geeft exact dezelfde uitkomst als het vorige voorbeeld.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“ONWAAR” op pagina 164
“Overzicht van de logische functies en informatiefuncties” op pagina 162
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
174
Met de numerieke functies kunt u veelgebruikte wiskundige
waarden berekenen.
Overzicht van numerieke functies
iWork bevat de volgende numerieke functies die u in combinatie met tabellen kunt
gebruiken.
Functie Beschrijving
ABS” (pagina 177 ) De functie ABS retourneert de absolute waarde
van een getal of duur.
AFRONDEN.BOVEN” (pagina 178) Met de functie AFRONDEN.BOVEN wordt een
getal naar boven afgerond op het dichtstbijzijnde
veelvoud van een opgegeven factor.
“COMBINATIES” (pagina 179) De functie COMBINATIES retourneert het aantal
verschillende manieren waarop u een aantal
onderdelen in groepen van een bepaalde grootte
kunt combineren, waarbij de volgorde binnen de
groepen wordt genegeerd.
“EVEN” (pagina 180) Met de functie EVEN rondt u een getal naar
boven af op het dichtstbijzijnde even getal.
“EXP” (pagina 181) De functie EXP retourneert e (het grondtal
van natuurlijke logaritmen) verheven tot de
opgegeven macht.
FACULTEIT (pagina 181) De functie FACULTEIT retourneert de faculteit van
een getal.
8
Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 175
Functie Beschrijving
DUBBELE.FACULTEIT (pagina 182) De functie DUBBELE.FACULTEIT retourneert de
dubbele faculteit van een getal.
AFRONDEN.BENEDEN” (pagina 183) Met de functie AFRONDEN.BENEDEN rondt u een
getal naar beneden af op het dichtstbijzijnde
veelvoud van een opgegeven factor.
“GGD” (pagina 184) De functie GGD retourneert de grootste
gemeenschappelijke deler van een reeks getallen.
“INTEGER” (pagina 185) De functie INTEGER retourneert het
dichtstbijgelegen gehele getal dat kleiner is dan
of gelijk is aan een getal.
“KGV (pagina 186) De functie KGV retourneert het kleinste
gemeenschappelijke veelvoud van een reeks
getallen.
LN (pagina 187) De functie LN retourneert de natuurlijke
logaritme van een getal, ofwel de macht waartoe
e moet worden verheven om het getal te
verkrijgen.
LOG (pagina 188) De functie LOG retourneert de logaritme van een
getal op basis van het opgegeven grondtal.
LOG10 (pagina 188) De functie LOG10 retourneert de logaritme met
grondtal 10 van een getal.
“REST (pagina 189) De functie REST retourneert de rest van een
deling.
AFRONDEN.N.VEELVOUD (pagina 190) Met de functie AFRONDEN.N.VEELVOUD rondt u
een getal af op het dichtstbijzijnde veelvoud van
een opgegeven factor.
MULTINOMIAAL (pagina 191) De functie MULTINOMIAAL retourneert de
gesloten vorm van de multinomiale coëciënt
van de opgegeven getallen.
“ONEVEN” (pagina 192) Met de functie ONEVEN rondt u een getal naar
boven af op het dichtstbijzijnde oneven getal.
“PI” (pagina 193) De functie PI retourneert een benadering van π
(pi), de verhouding van de omtrek van een cirkel
tot de diameter.
“MACHT” (pagina 19 4) De functie MACHT retourneert een getal dat tot
de opgegeven macht is verheven.
“PRODUCT (pagina 195) De functie PRODUCT retourneert het product van
een of meer getallen.
Functie Beschrijving
“QUOTIENT (pagina 195) De functie QUOTIENT retourneert het quotiënt
van twee getallen als geheel getal.
ASELECT (pagina 19 6) De functie ASELECT retourneert een willekeurig
getal dat groter is dan of gelijk is aan 0 en kleiner
is dan 1.
ASELECTTUSSEN (pagina 197) De functie ASELECTTUSSEN retourneert een
willekeurig geheel getal uit het opgegeven
bereik.
“ROMEINS” (pagina 198) Met de functie ROMEINS converteert u een getal
naar Romeinse cijfers.
AFRONDEN” (pagina 199) De functie AFRONDEN retourneert een getal dat
is afgerond op het opgegeven aantal cijfers.
AFRONDEN.NAAR.BENEDEN” (pagina 200) De functie AFRONDEN.NAAR.BENEDEN
retourneert een getal dat met het opgegeven
aantal cijfers naar beneden is afgerond.
AFRONDEN.NAAR.BOVEN” (pagina 201) De functie AFRONDEN.NAAR.BOVEN retourneert
een getal dat met het opgegeven aantal cijfers
naar boven is afgerond.
“POS.NEG” (pagina 203) De functie POS.NEG retourneert 1 wanneer het
opgegeven getal positief is, -1 wanneer het getal
negatief is en 0 wanneer het getal 0 is.
WORTEL (pagina 203) De functie WORTEL retourneert de
vierkantswortel van een getal.
WORTEL.PI (pagina 204) De functie WORTEL.PI retourneert de
vierkantswortel van een getal vermenigvuldigd
met π (pi).
“SOM” (pagina 204) De functie SOM retourneert de som van een
verzameling getallen.
SOM.ALS (pagina 205) De functie SOM.ALS retourneert de som van een
verzameling getallen die aan een opgegeven
voorwaarde voldoen.
SOMMEN.ALS (pagina 207) De functie SOMMEN.ALS retourneert de som van
de cellen in een verzameling als de testwaarden
voldoen aan de opgegeven voorwaarden.
“SOMPRODUCT (pagina 209) De functie SOMPRODUCT retourneert de som
van de producten van corresponderende getallen
in een of meer bereiken.
“KWADRATENSOM” (pagina 209) De functie KWADRATENSOM retourneert de som
van de kwadraten van een verzameling getallen.
17 6 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 177
Functie Beschrijving
“SOM.X2MINY2” (pagina 210) De functie SOM.X2MINY2 retourneert de
som van het verschil tussen de kwadraten
van corresponderende waarden in twee
verzamelingen.
SOM.X2PLUSY2 (pagina 211 ) De functie SOM.X2PLUSY2 retourneert de
som van de kwadraten van corresponderende
waarden in twee verzamelingen.
“SOM.XMINY.2” (pagina 212 ) De functie SOM.XMINY.2 retourneert de
som van de kwadraten van de verschillen
tussen corresponderende waarden in twee
verzamelingen.
AFKAPPEN” (pagina 212 ) Met de functie AFKAPPEN kapt u een getal af op
een opgegeven aantal cijfers.
ABS
De functie ABS retourneert de absolute waarde van een getal of duur.
ABS(getal-duur)
 getal-duur: Een getalswaarde of duurwaarde. getal-duur bestaat uit een
getalswaarde of duurwaarde.
Opmerkingen
Het resultaat van ABS is een positief getal of 0. Â
Voorbeelden
=ABS(A1) retourneert 5 als cel A1 de waarde 5 bevat.
=ABS(8-5) retourneert 3.
=ABS(5-8) retourneert 3.
=ABS(0) retourneert 0.
=ABS(A1) retourneert 0 als cel A1 leeg is.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
AFRONDEN.BOVEN
Met de functie AFRONDEN.BOVEN wordt een getal naar boven afgerond op het
dichtstbijzijnde veelvoud van een opgegeven factor.
AFRONDEN.BOVEN(getal-voor-afronding; veelvoudfactor)
 getal-voor-afronding: Het getal dat moet worden afgerond. getal-voor-afronding is
een getalswaarde.
 veelvoudfactor: Het getal dat moet worden gebruikt om het gesloten veelvoud
vast te stellen. veelvoudfactor is een getalswaarde en moet hetzelfde teken hebben
als getal-voor-afronding.
Voorbeelden
=AFRONDEN.BOVEN(0,25; 1) retourneert 1.
=AFRONDEN.BOVEN(1,25; 1) retourneert 2.
=AFRONDEN.BOVEN(-1,25; -1) retourneert -2.
=AFRONDEN.BOVEN(5; 2) retourneert 6.
=AFRONDEN.BOVEN(73; 10) retourneert 80.
=AFRONDEN.BOVEN(7; 2,5) retourneert 7,5.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“EVEN” op pagina 180
AFRONDEN.BENEDEN” op pagina 183
“INTEGER” op pagina 185
AFRONDEN.N.VEELVOUD op pagina 190
“ONEVEN” op pagina 192
AFRONDEN” op pagina 199
AFRONDEN.NAAR.BENEDEN” op pagina 200
AFRONDEN.NAAR.BOVEN” op pagina 201
AFKAPPEN” op pagina 212
Aanvullende informatie over afronden op pagina 371
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
17 8 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 179
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
COMBINATIES
De functie COMBINATIES retourneert het aantal verschillende manieren waarop u een
aantal onderdelen in groepen van een bepaalde grootte kunt combineren, waarbij de
volgorde binnen de groepen wordt genegeerd.
COMBINATIES(totaal-onderdelen; groepsgrootte)
 totaal-onderdelen: Het totale aantal onderdelen. totaal-onderdelen is een
getalswaarde groter dan of gelijk aan 0. Als totaal-onderdelen een waarde achter de
komma bevat (een decimaal), wordt het argument genegeerd.
 groepsgrootte: Het aantal onderdelen dat in elke groep is gecombineerd.
groepsgrootte is een getalswaarde groter dan of gelijk aan 0. Als groepsgrootte een
waarde achter de komma bevat (een decimaal), wordt het argument genegeerd.
Opmerkingen
Combinaties zijn niet hetzelfde als permutaties. De volgorde van de onderdelen in Â
een groep worden bij combinaties genegeerd, maar bij permutaties niet. (1; 2; 3) en
(3; 2; 1) bijvoorbeeld zijn dezelfde combinatie, maar twee unieke permutaties. Als u
het aantal permutaties wilt weten in plaats van het aantal combinaties, gebruikt u
de functie PERMUTATIES.
Voorbeelden
=COMBINATIES(3; 2) retourneert 3, het aantal unieke groepen dat u kunt aanmaken als u begint met
3 onderdelen en ze per 2 groepeert.
=COMBINATIES(3,2; 2,3) retourneert 3. Het gedeelte achter de komma wordt niet meegenomen.
Zowel =COMBINATIES(5; 2) als =COMBINATIES(5; 3) retourneert 10.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“PERMUTATIES op pagina 292
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
EVEN
Met de functie EVEN rondt u een getal naar boven af op het dichtstbijzijnde even
getal.
EVEN(getal-voor-afronding)
 getal-voor-afronding: Het getal dat moet worden afgerond. getal-voor-afronding is
een getalswaarde.
Opmerkingen
Als u naar een oneven getal wilt afronden, moet u de functie ONEVEN gebruiken. Â
Voorbeelden
=EVEN(1) retourneert 2.
=EVEN(2) retourneert 2.
=EVEN(2,5) retourneert 4.
=EVEN(-2,5) retourneert -4.
=EVEN(0) retourneert 0.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
AFRONDEN.BOVEN” op pagina 178
AFRONDEN.BENEDEN” op pagina 183
“INTEGER” op pagina 185
AFRONDEN.N.VEELVOUD op pagina 190
“ONEVEN” op pagina 192
AFRONDEN” op pagina 199
AFRONDEN.NAAR.BENEDEN” op pagina 200
AFRONDEN.NAAR.BOVEN” op pagina 201
AFKAPPEN” op pagina 212
Aanvullende informatie over afronden op pagina 371
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
180 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 181
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
EXP
De functie EXP retourneert e (het grondtal van natuurlijke logaritmen) verheven tot de
opgegeven macht.
EXP(exponent)
 exponent: De macht waartoe e moet worden verheven. exponent is een
getalswaarde.
Opmerkingen
EXP en LN zijn in mathematisch opzicht inverses over het domein waar LN is Â
gedenieerd, maar vanwege de drijvende-komma-afronding is het mogelijk dat
EXP(LN(x)) niet precies x oplevert.
Voorbeeld
=EXP(1) retourneert 2,71828182845905, een benadering van e.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
LN op pagina 187
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
FACULTEIT
De functie FACULTEIT retourneert de faculteit van een getal.
FACULTEIT(fact-getal)
 fact-getal: Een getal. fact-getal is een getalswaarde groter dan of gelijk aan 0.
Eventuele decimalen in fact-getal worden genegeerd.
Voorbeelden
=FACULTEIT(5) retourneert 120, oftewel 1 * 2 * 3 * 4 * 5.
=FACULTEIT(0) retourneert 1.
=FACULTEIT(4,5) retourneert 24. De decimaal 5 wordt genegeerd en de faculteit 4 wordt berekend.
=FACULTEIT(-1) retourneert een fout; het getal mag niet negatief zijn.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
DUBBELE.FACULTEIT op pagina 182
MULTINOMIAAL op pagina 191
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
DUBBELE.FACULTEIT
De functie DUBBELE.FACULTEIT retourneert de dubbele faculteit van een getal.
DUBBELE.FACULTEIT(fact-getal)
 fact-getal: Een getal. fact-getal is een getalswaarde groter dan of gelijk aan –1. Een
waarde in het bereik –1 tot 1 levert 1 op. Eventuele decimalen in fact-getal worden
genegeerd.
Opmerkingen
De dubbele faculteit voor een even geheel getal is het product van alle even gehele Â
getallen die kleiner zijn dan of gelijk zijn aan het opgegeven gehele getal en die
groter zijn dan of gelijk zijn aan 2. De dubbele faculteit voor een oneven geheel
getal is het product van alle oneven gehele getallen die kleiner zijn dan of gelijk zijn
aan het opgegeven gehele getal en die groter zijn dan of gelijk zijn aan 1.
182 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 183
Voorbeelden
=DUBBELE.FACULTEIT(4) retourneert 8, het product van 2 en 4.
=DUBBELE.FACULTEIT(4,7) retourneert 8, het product van 2 en 4. De decimaal (7) wordt genegeerd.
=DUBBELE.FACULTEIT(10) retourneert 3840, het product van 2, 4, 6, 8 en 10.
=DUBBELE.FACULTEIT(1) retourneert 1, aangezien alle getallen tussen –1 en 1 de waarde 1 opleveren.
=DUBBELE.FACULTEIT(-1) retourneert 1, aangezien alle getallen tussen –1 en 1 de waarde 1
opleveren.
=DUBBELE.FACULTEIT(7) retourneert 105, het product van 1, 3, 5 en 7.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
FACULTEIT op pagina 181
MULTINOMIAAL op pagina 191
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
AFRONDEN.BENEDEN
Met de functie AFRONDEN.BENEDEN rondt u een getal naar beneden af op het
dichtstbijzijnde veelvoud van een opgegeven factor.
AFRONDEN.BENEDEN(getal-voor-afronding; factor)
 getal-voor-afronding: Het getal dat moet worden afgerond. getal-voor-afronding is
een getalswaarde.
 factor: Het getal dat moet worden gebruikt om het gesloten veelvoud vast te
stellen. factor is een getalswaarde. Dit argument moet hetzelfde teken hebben als
getal-voor-afronding.
Voorbeelden
=AFRONDEN.BENEDEN(0,25; 1) retourneert 0.
=AFRONDEN.BENEDEN(1,25; 1) retourneert 1.
=AFRONDEN.BENEDEN(5; 2) retourneert 4.
=AFRONDEN.BENEDEN(73; 10) retourneert 70.
=AFRONDEN.BENEDEN(-0,25; -1) retourneert 0.
=AFRONDEN.BENEDEN(9; 2,5) retourneert 7,5.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
AFRONDEN.BOVEN” op pagina 178
“EVEN” op pagina 180
“INTEGER” op pagina 185
AFRONDEN.N.VEELVOUD op pagina 190
“ONEVEN” op pagina 192
AFRONDEN” op pagina 199
AFRONDEN.NAAR.BENEDEN” op pagina 200
AFRONDEN.NAAR.BOVEN” op pagina 201
AFKAPPEN” op pagina 212
Aanvullende informatie over afronden op pagina 371
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
GGD
De functie GGD retourneert de grootste gemeenschappelijke deler van een reeks
getallen.
GGD(getalswaarde; getalswaarde…)
 getalswaarde: Een getal. getalswaarde is een getalswaarde. Bij een decimaal getal
wordt het gedeelte achter de komma genegeerd.
 getalswaarde...: Optioneel kunnen een of meer extra getallen worden toegevoegd.
Opmerkingen
De grootste gemeenschappelijke deler is het grootste gehele getal waardoor elk Â
getal zonder rest kan worden gedeeld.
184 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 185
Voorbeelden
=GGD(8; 10) retourneert 2.
=GGD(99; 102; 105) retourneert 3.
=GGD(34; 51) retourneert 17.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“KGV” op pagina 186
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
INTEGER
De functie INTEGER retourneert het dichtstbijgelegen gehele getal dat kleiner is dan of
gelijk is aan een getal.
INTEGER(getal-voor-afronding)
 getal-voor-afronding: Het getal dat moet worden afgerond. getal-voor-afronding is
een getalswaarde.
Voorbeelden
=INTEGER(1,49) retourneert 1.
=INTEGER(1,50) retourneert 1.
=INTEGER(1,23456) retourneert 1.
=INTEGER(1111,222) retourneert 1111.
=INTEGER(-2,2) retourneert -3.
=INTEGER(-2,8) retourneert -3.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
AFRONDEN.BOVEN” op pagina 178
“EVEN” op pagina 180
AFRONDEN.BENEDEN” op pagina 183
AFRONDEN.N.VEELVOUD op pagina 190
“ONEVEN” op pagina 192
AFRONDEN” op pagina 199
AFRONDEN.NAAR.BENEDEN” op pagina 200
AFRONDEN.NAAR.BOVEN” op pagina 201
AFKAPPEN” op pagina 212
Aanvullende informatie over afronden op pagina 371
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
KGV
De functie KGV retourneert het kleinste gemeenschappelijke veelvoud van een reeks
getallen.
KGV(getalswaarde; getalswaarde…)
 getalswaarde: Een getal. getalswaarde is een getalswaarde.
 getalswaarde...: Optioneel kunnen een of meer extra getallen worden toegevoegd.
Opmerkingen
Het kleinste gemeenschappelijke veelvoud, ook wel kleinste gemene veelvoud of Â
k.g.v. genoemd, is het kleinste gehele getal dat een veelvoud is van de opgegeven
getallen.
Voorbeelden
=KGV(2; 3) retourneert 6.
=KGV(34; 68) retourneert 68.
=KGV(30; 40; 60) retourneert 120.
=KGV(30,25; 40,333; 60,5) retourneert 120 (het gedeelte achter de komma wordt genegeerd).
KGV(2; -3) geeft een fout als resultaat (negatieve getallen zijn niet toegestaan).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
186 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 187
“GGD” op pagina 184
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
LN
De functie LN retourneert de natuurlijke logaritme van een getal, ofwel de macht
waartoe e moet worden verheven om het getal te verkrijgen.
LN(pos-getal)
 pos-getal: Een positief getal. pos-getal is een getalswaarde die groter moet zijn dan
0.
Opmerkingen
EXP en LN zijn in mathematisch opzicht inverses over het domein waar LN is Â
gedenieerd, maar vanwege de drijvende-komma-afronding is het mogelijk dat
=LN(EXP(x)) niet precies x oplevert.
Voorbeeld
=LN(2,71828) retourneert ongeveer 1, de macht waartoe e moet worden verheven om 2,71828 te
produceren.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“EXP” op pagina 181
LOG op pagina 188
LOG.NORM.INV op pagina 279
LOG.NORM.VERD op pagina 280
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
LOG
De functie LOG retourneert de logaritme van een getal op basis van het opgegeven
grondtal.
LOG(pos-getal; grondtal)
 pos-getal: Een positief getal. pos-getal is een getalswaarde die groter moet zijn dan
0.
 grondtal: Een optionele waarde die het grondtal van de logaritme aangeeft.
grondtal is een getalswaarde die groter moet zijn dan 0. Als grondtal 1 is, is er sprake
van een deling door nul en treedt er een fout op. Als u grondtal weglaat, wordt de
waarde 10 gebruikt.
Voorbeelden
=LOG(8; 2) retourneert 3.
=LOG(100; 10) en LOG(100) retourneren beide 2.
=LOG(5,0625; 1,5) retourneert 4.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
LOG10 op pagina 188
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
LOG10
De functie LOG10 retourneert de logaritme met grondtal 10 van een getal.
LOG10(pos-getal)
 pos-getal: Een positief getal. pos-getal is een getalswaarde die groter moet zijn dan
0.
188 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 189
Opmerkingen
Gebruik de functie LOG om de logaritme voor een ander grondtal dan 10 te vinden. Â
Voorbeelden
=LOG10(1) retourneert 0.
=LOG10(10) retourneert 1.
=LOG10(100) retourneert 2.
=LOG10(1000) retourneert 3.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
LN op pagina 187
LOG op pagina 188
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
REST
De functie REST retourneert de rest van een deling.
REST(deeltal; deler)
 deeltal: Een getal dat moet worden gedeeld door een ander getal. deeltal is een
getalswaarde.
 deler: Een getal waardoor een ander getal moet worden gedeeld. deler is een
getalswaarde. Als u de waarde 0 opgeeft, is er sprake van een deling door nul en
treedt er een fout op.
Opmerkingen
Het teken van het resultaat komt overeen met dat van de deler. Â
Bij de verwerking van REST(a; b) wordt er een getal r toegevoegd waardoor a = bk + Â
r ontstaat, waarbij r een waarde is tussen 0 en b, en k een geheel getal is.
REST(a;b) is gelijk aan a–b*INT(a/b). Â
Voorbeelden
=REST(6; 3) retourneert 0.
=REST(7; 3) retourneert 1.
=REST(8; 3) retourneert 2.
=REST(-8; 3) retourneert 1.
=REST(4,5; 2) retourneert 0,5.
=REST(7; 0,75) retourneert 0,25.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“QUOTIENT op pagina 195
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
AFRONDEN.N.VEELVOUD
Met de functie AFRONDEN.N.VEELVOUD rondt u een getal af op het dichtstbijzijnde
veelvoud van een opgegeven factor.
AFRONDEN.N.VEELVOUD(getal-voor-afronding; factor)
 getal-voor-afronding: Het getal dat moet worden afgerond. getal-voor-afronding is
een getalswaarde.
 factor: Het getal dat moet worden gebruikt om het gesloten veelvoud vast te
stellen. factor is een getalswaarde. Dit argument moet hetzelfde teken hebben als
getal-voor-afronding.
Voorbeelden
=AFRONDEN.N.VEELVOUD(2; 3) retourneert 3.
=AFRONDEN.N.VEELVOUD(4; 3) retourneert 3.
=AFRONDEN.N.VEELVOUD(4,4999; 3) retourneert 3.
=AFRONDEN.N.VEELVOUD(4,5; 3) retourneert 6.
=AFRONDEN.N.VEELVOUD(-4,5; 3) retourneert een fout.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
19 0 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 191
AFRONDEN.BOVEN” op pagina 178
“EVEN” op pagina 180
AFRONDEN.BENEDEN” op pagina 183
“INTEGER” op pagina 185
“ONEVEN” op pagina 192
AFRONDEN” op pagina 199
AFRONDEN.NAAR.BENEDEN” op pagina 200
AFRONDEN.NAAR.BOVEN” op pagina 201
AFKAPPEN” op pagina 212
Aanvullende informatie over afronden op pagina 371
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
MULTINOMIAAL
De functie MULTINOMIAAL retourneert de multinomiale coëciënt van de opgegeven
getallen. Hiertoe wordt de verhouding tussen de faculteit van de som van de
opgegeven getallen en het product van de faculteiten van de opgegeven getallen
bepaald.
MULTINOMIAAL(niet-neg-getal; niet-neg-getal…)
 niet-neg-getal: Een getal. niet-neg-getal is een getalswaarde die groter moet zijn
dan of gelijk zijn aan 0.
 niet-neg-getal...: Optioneel kunnen een of meer extra getallen worden toegevoegd.
Voorbeelden
=MULTINOMIAAL(2) retourneert 1. De faculteit van 2 is 2. Het product van 1 en 2 is 2. De verhouding
van 2:2 is 1.
=MULTINOMIAAL(1; 2; 3) retourneert 60. De faculteit van de som van 1, 2 en 3 is 720. Het product van
de faculteiten van 1, 2 en 3 is 12. De verhouding van 720:12 is 60.
=MULTINOMIAAL(4; 5; 6) retourneert 630630. De faculteit van de som van 4, 5 en 6 is 1,30767E+12.
Het product van de faculteiten van 4, 5 en 6 is 2073600. De verhouding van 1,30767E+12:2073600 is
630630.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
FACULTEIT op pagina 181
DUBBELE.FACULTEIT op pagina 182
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
ONEVEN
Met de functie ONEVEN rondt u een getal naar boven af op het dichtstbijzijnde
oneven getal.
ONEVEN(getal-voor-afronding)
 getal-voor-afronding: Het getal dat moet worden afgerond. getal-voor-afronding is
een getalswaarde.
Opmerkingen
Gebruik de functie EVEN om af te ronden op een even getal. Â
Voorbeelden
=ONEVEN(1) retourneert 1.
=ONEVEN(2) retourneert 3.
=ONEVEN(2,5) retourneert 3.
=ONEVEN(-2,5) retourneert -3.
=ONEVEN(0) retourneert 1.
192 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 193
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
AFRONDEN.BOVEN” op pagina 178
“EVEN” op pagina 180
AFRONDEN.BENEDEN” op pagina 183
“INTEGER” op pagina 185
AFRONDEN.N.VEELVOUD op pagina 190
AFRONDEN” op pagina 199
AFRONDEN.NAAR.BENEDEN” op pagina 200
AFRONDEN.NAAR.BOVEN” op pagina 201
AFKAPPEN” op pagina 212
Aanvullende informatie over afronden op pagina 371
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
PI
De functie PI retourneert een benadering van π (pi), de verhouding van de omtrek van
een cirkel tot de diameter.
PI()
Opmerkingen
De functie PI heeft geen argumenten. U moet echter wel de haakjes typen: =PI(). Â
PI retourneert een benadering van pi met een precisie van 15 decimalen. Â
Voorbeelden
=PI() retourneert 3,14159265358979.
=SIN(PI()/2) retourneert 1, de sinus van π/2 radialen of 90 graden.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“COS” op pagina 347
“SIN” op pagina 350
TAN” op pagina 352
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
MACHT
De functie MACHT retourneert een getal dat tot de opgegeven macht is verheven.
MACHT(getal; exponent)
 getal: Een getal. getal is een getalswaarde.
 exponent: De macht waartoe het opgegeven getal moet worden verheven.
exponent is een getalswaarde.
Opmerkingen
De functie MACHT geeft hetzelfde resultaat als de operator ^: =MACHT(x; y) Â
retourneert hetzelfde resultaat als =x^y.
Voorbeelden
=MACHT(2; 3) retourneert 8.
=MACHT(2; 10) retourneert 1024.
=MACHT(0,5; 3) retourneert 0,125.
=MACHT(100; 0,5) retourneert 10.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
19 4 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 195
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
PRODUCT
De functie PRODUCT retourneert het product van een of meer getallen.
PRODUCT(getalswaarde; getalswaarde…)
 getalswaarde: Een getal. getalswaarde is een getalswaarde.
 getalswaarde...: Optioneel kunnen een of meer extra getallen worden toegevoegd.
Opmerkingen
Lege cellen in de opgegeven waarden worden genegeerd en hebben geen invloed Â
op het resultaat.
Voorbeelden
=PRODUCT(2; 4) retourneert 8.
=PRODUCT(0,5; 5; 4; 5) retourneert 50.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“SOM” op pagina 204
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
QUOTIENT
De functie QUOTIENT retourneert het quotiënt van twee getallen als geheel getal.
QUOTIENT(deeltal; deler)
 deeltal: Een getal dat moet worden gedeeld door een ander getal. deeltal is een
getalswaarde.
 deler: Een getal waardoor een ander getal moet worden gedeeld. deler is een
getalswaarde. Als u de waarde 0 opgeeft, is er sprake van een deling door nul en
treedt er een fout op.
Opmerkingen
Als het deeltal of de deler negatief is (maar niet beide), is het resultaat negatief. Als Â
het teken van zowel het deeltal als de deler hetzelfde is, is het resultaat positief.
Alleen het gehele deel van het quotiënt wordt geretourneerd. Het breukdeel (de Â
rest) wordt genegeerd.
Voorbeelden
=QUOTIENT(5; 2) retourneert 2.
=QUOTIENT(5,99; 2) retourneert 2.
=QUOTIENT(-5; 2) retourneert -2.
=QUOTIENT(6; 2) retourneert 3.
=QUOTIENT(5; 6) retourneert 0.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“REST op pagina 189
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
ASELECT
De functie ASELECT retourneert een willekeurig getal dat groter is dan of gelijk is aan
0 en kleiner is dan 1.
ASELECT()
Opmerkingen
De functie ASELECT heeft geen argumenten. U moet echter wel de haakjes typen: Â
=ASELECT().
Telkens als u een waarde wijzigt in de tabel, wordt er een nieuw willekeurig getal Â
gegenereerd dat groter is dan of gelijk is aan 0 en kleiner is dan 1.
19 6 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 197
Voorbeeld
=ASELECT() retourneert bijvoorbeeld 0,217538648284972, 0,6137690856, 0,0296026556752622 en
0,4684193600 na vier hernieuwde berekeningen.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
ASELECTTUSSEN op pagina 197
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
ASELECTTUSSEN
De functie ASELECTTUSSEN retourneert een willekeurig geheel getal uit het
opgegeven bereik.
ASELECTTUSSEN(onder; boven)
 onder: De ondergrens of -limiet. onder is een getalswaarde.
 boven: De bovengrens of -limiet. boven is een getalswaarde.
Opmerkingen
Telkens als u een waarde wijzigt in de tabel, wordt er een nieuw willekeurig getal Â
gegenereerd tussen de ingestelde onder- en bovenlimiet.
Voorbeeld
=ASELECTTUSSEN(1; 10) retourneert bijvoorbeeld 8, 6, 2, 3 en 5 na vijf hernieuwde berekeningen.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
ASELECT op pagina 196
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
ROMEINS
Met de functie ROMEINS converteert u een getal naar Romeinse cijfers.
ROMEINS(arabisch-cijfer; romeins-stijl)
 arabisch-cijfer: Het Arabische cijfer dat u wilt omzetten. arabisch-cijfer is een
getalswaarde in het bereik 0 tot 3999.
 romeins-stijl: Een optionele waarde die bepaalt hoe strikt de klassieke regels voor
het vormen van Romeinse cijfers worden toegepast.
strikt (0 of WAAR, of weggelaten): de meest strenge klassieke regels gebruiken.
Wanneer een kleiner getal voor een groter getal wordt geplaatst om aan te geven
dat het kleinere getal van het grotere wordt afgetrokken, moet het kleinere getal
een veelvoud van tien zijn en mag het grotere getal maximaal tien keer zo groot
zijn. Op deze manier wordt 999 weergegeven als CMXCIX, maar niet als LMVLIV.
een gradatie versoepelen (1): betekent dat de strenge klassieke regels één gradatie
soepeler worden toegepast. Wanneer een kleiner getal voor een groter getal wordt
geplaatst, hoeft het kleinere getal geen veelvoud van tien te zijn en wordt de regel
voor de relatieve grootte met één cijfer uitgebreid. Op deze manier wordt 999
weergegeven als LMVLIV, maar niet als XMIX.
twee gradaties versoepelen (2): betekent dat de klassieke regels twee gradaties
soepeler worden toegepast. Wanneer een kleiner getal voor een groter getal wordt
geplaatst, wordt de regel voor de relatieve grootte uitgebreid met twee cijfers. Op
deze manier wordt 999 weergegeven als XMIX, maar niet als VMIV.
drie gradaties versoepelen (3): betekent dat de klassieke regels drie gradaties
soepeler worden toegepast. Wanneer een kleiner getal voor een groter getal wordt
geplaatst, wordt de regel voor de relatieve grootte uitgebreid met drie cijfers. Op
deze manier wordt 999 weergegeven als VMIV, maar niet als IM.
vier gradaties versoepelen (4 of ONWAAR): betekent dat de klassieke regels vier
gradaties soepeler worden toegepast. Wanneer een kleiner getal voor een groter
getal wordt geplaatst, wordt de regel voor de relatieve grootte uitgebreid met vier
cijfers. Op deze manier wordt 999 weergegeven als IM.
19 8 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 199
Voorbeelden
=ROMEINS(12) retourneert XII.
=ROMEINS(999) retourneert CMXCIX.
=ROMEINS(999; 1) retourneert LMVLIV.
=ROMEINS(999; 2) retourneert XMIX.
=ROMEINS(999; 3) retourneert VMIV.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
AFRONDEN
De functie AFRONDEN retourneert een getal dat is afgerond op het opgegeven aantal
decimalen.
AFRONDEN(getal-voor-afronding; decimalen)
 getal-voor-afronding: Het getal dat moet worden afgerond. getal-voor-afronding is
een getalswaarde.
 decimalen: Het aantal cijfers dat u wilt behouden ten opzichte van het
decimaalteken. cijfers is een getalswaarde. Een positief getal geeft het aantal
cijfers (decimale plaatsen) rechts van de decimale komma weer dat moet worden
behouden. Een negatief getal geeft het aantal cijfers links van de decimale komma
weer dat moet worden vervangen door nullen (het aantal nullen aan het einde van
het getal).
Voorbeelden
=AFRONDEN(1,49; 0) retourneert 1.
=AFRONDEN(1,50; 0) retourneert 2.
=AFRONDEN(1,23456; 3) retourneert 1,235.
=AFRONDEN(1111,222; -2) retourneert 1100.
=AFRONDEN(-2,2; 0) retourneert -2.
=AFRONDEN(-2,8; 0) retourneert -3.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
AFRONDEN.BOVEN” op pagina 178
“EVEN” op pagina 180
AFRONDEN.BENEDEN” op pagina 183
“INTEGER” op pagina 185
AFRONDEN.N.VEELVOUD op pagina 190
“ONEVEN” op pagina 192
AFRONDEN.NAAR.BENEDEN” op pagina 200
AFRONDEN.NAAR.BOVEN” op pagina 201
AFKAPPEN” op pagina 212
Aanvullende informatie over afronden op pagina 371
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
AFRONDEN.NAAR.BENEDEN
De functie AFRONDEN.NAAR.BENEDEN retourneert een getal dat met het opgegeven
aantal cijfers naar beneden is afgerond.
AFRONDEN.NAAR.BENEDEN(getal-voor-afronding; decimalen)
 getal-voor-afronding: Het getal dat moet worden afgerond. getal-voor-afronding is
een getalswaarde.
 decimalen: Het aantal cijfers dat u wilt behouden ten opzichte van het
decimaalteken. cijfers is een getalswaarde. Een positief getal geeft het aantal
cijfers (decimale plaatsen) rechts van de decimale komma weer dat moet worden
behouden. Een negatief getal geeft het aantal cijfers links van de decimale komma
weer dat moet worden vervangen door nullen (het aantal nullen aan het einde van
het getal).
200 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 201
Voorbeelden
=AFRONDEN.NAAR.BENEDEN(1,49; 0) retourneert 1.
=AFRONDEN.NAAR.BENEDEN(1,50; 0) retourneert 1.
=AFRONDEN.NAAR.BENEDEN(1,23456; 3) retourneert 1,234.
=AFRONDEN.NAAR.BENEDEN(1111,222; -2) retourneert 1100.
=AFRONDEN.NAAR.BENEDEN(-2,2; 0) retourneert -2.
=AFRONDEN.NAAR.BENEDEN(-2,8; 0) retourneert -2.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
AFRONDEN.BOVEN” op pagina 178
“EVEN” op pagina 180
AFRONDEN.BENEDEN” op pagina 183
“INTEGER” op pagina 185
AFRONDEN.N.VEELVOUD op pagina 190
“ONEVEN” op pagina 192
AFRONDEN” op pagina 199
AFRONDEN.NAAR.BOVEN” op pagina 201
AFKAPPEN” op pagina 212
Aanvullende informatie over afronden op pagina 371
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
AFRONDEN.NAAR.BOVEN
De functie AFRONDEN.NAAR.BOVEN retourneert een getal dat met het opgegeven
aantal cijfers naar boven is afgerond.
AFRONDEN.NAAR.BOVEN(getal-voor-afronding; decimalen)
 getal-voor-afronding: Het getal dat moet worden afgerond. getal-voor-afronding is
een getalswaarde.
 decimalen: Het aantal cijfers dat u wilt behouden ten opzichte van het
decimaalteken. cijfers is een getalswaarde. Een positief getal geeft het aantal
cijfers (decimale plaatsen) rechts van de decimale komma weer dat moet worden
behouden. Een negatief getal geeft het aantal cijfers links van de decimale komma
weer dat moet worden vervangen door nullen (het aantal nullen aan het einde van
het getal).
Voorbeelden
=AFRONDEN.NAAR.BOVEN(1,49; 0) retourneert 2.
=AFRONDEN.NAAR.BOVEN(1,50; 0) retourneert 2.
=AFRONDEN.NAAR.BOVEN(1,23456; 3) retourneert 1,235.
=AFRONDEN.NAAR.BOVEN(1111,222; -2) retourneert 1200.
=AFRONDEN.NAAR.BOVEN(-2,2; 0) retourneert -3.
=AFRONDEN.NAAR.BOVEN(-2,8; 0) retourneert -3.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
AFRONDEN.BOVEN” op pagina 178
“EVEN” op pagina 180
AFRONDEN.BENEDEN” op pagina 183
“INTEGER” op pagina 185
AFRONDEN.N.VEELVOUD op pagina 190
“ONEVEN” op pagina 192
AFRONDEN” op pagina 199
AFRONDEN.NAAR.BENEDEN” op pagina 200
AFKAPPEN” op pagina 212
Aanvullende informatie over afronden op pagina 371
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
202 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 203
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
POS.NEG
De functie POS.NEG retourneert 1 wanneer het argument positief is, -1 wanneer het
argument negatief is en 0 wanneer het argument 0 is.
POS.NEG(getal)
 getal: Een getal. getal is een getalswaarde.
Voorbeelden
=POS.NEG(2) retourneert 1.
=POS.NEG(0) retourneert 0.
=POS.NEG(-2) retourneert -1.
=POS.NEG(A4) retourneert -1 als cel A4 -2 bevat.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
WORTEL
De functie WORTEL retourneert de vierkantswortel van een getal.
WORTEL(getal)
 getal: Een getal. getal is een getalswaarde.
Voorbeelden
=WORTEL(16) retourneert 4.
=WORTEL(12,25) retourneert 3,5, de vierkantswortel van 12,25.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
WORTEL.PI
De functie WORTEL.PI retourneert de vierkantswortel van een getal nadat het is
vermenigvuldigd met π (pi).
WORTEL.PI(niet-neg-getal)
 niet-neg-getal: Een niet-negatief getal. niet-neg-getal is een getalswaarde die groter
moet zijn dan of gelijk zijn aan 0.
Voorbeelden
=WORTEL.PI(5) retourneert 3,96332729760601.
=WORTEL.PI(8) retourneert 5,013256549262.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
SOM
De functie SOM retourneert de som van een verzameling getallen.
SOM(getal-datum-duur; getal-datum-duur…)
 getal-datum-duur: Een waarde. getal-datum-duur bestaat uit een getalswaarde, een
datum-/tijdwaarde of een duurwaarde.
204 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 205
 getal-datum-duur...: Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden
toegevoegd. Als u getal-datum-duur meerdere keren opgeeft, moet u steeds
hetzelfde type gebruiken.
Opmerkingen
Er is één situatie waarin alle waarden niet van hetzelfde type hoeven te zijn. Als u Â
één datum-/tijdwaarde opgeeft, worden alle getalswaarden geïnterpreteerd als
het aantal dagen en worden alle getallen en duurwaarden opgeteld bij de datum-/
tijdwaarde.
Datum-/tijdwaarden kunnen niet bij elkaar worden opgeteld en er is dus ook maar Â
één datum-/tijdwaarde toegestaan (zie boven).
U kunt de waarden rechtstreeks, als verwijzingen naar cellen of als verwijzingen Â
naar reeksen cellen opgeven.
Voorbeelden
=SOM(A1:A4) telt de getallen in vier cellen bij elkaar op.
=SOM(A1:D4) telt de getallen in een vierkante reeks van 16 cellen bij elkaar op.
=SOM(A1:A4; 100) telt de getallen in vier cellen plus het getal 100 bij elkaar op.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“PRODUCT op pagina 195
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
SOM.ALS
De functie SOM.ALS retourneert de som van een verzameling getallen die aan een
opgegeven voorwaarde voldoen.
SOM.ALS(toetswaarden; voorwaarde; somwaarden)
 toetswaarden: De verzameling met de waarden die moeten worden getoetst.
toetswaarden is een verzameling waarden van een willekeurige type.
 voorwaarde: Een uitdrukking die resulteert in een logisch WAAR of ONWAAR.
voorwaarde is een uitdrukking die elke gewenste inhoud kan hebben, zolang het
resultaat van de vergelijking van voorwaarde met een waarde in toetswaarden kan
worden uitgedrukt als de Booleaanse waarde WAAR of ONWAAR.
 somwaarden: Een optionele verzameling met de getallen waarvan de som
moet worden berekend. somwaarden is een verzameling bestaande uit getals-,
datum-/tijd- of duurwaarden. Dit argument moet dezelfde dimensies hebben als
toetswaarden.
Opmerkingen
Als u  somwaarden weglaat, is de standaardwaarde toetswaarden.
Hoewel  toetswaarden elk type waarde kan bevatten, moet u in de meeste gevallen
waarden van hetzelfde type gebruiken.
Als u  somwaarden weglaat, moet toetswaarden in de meeste gevallen alleen getals-
of duurwaarden bevatten.
Voorbeelden
Gegeven wordt de onderstaande tabel.
=SOM.ALS(A1:A8; "<5") retourneert 10.
=SOM.ALS(A1:A8; "<5"; B1:B8) retourneert 100.
=SOM.ALS(D1:F3; "=c"; D5:F7) retourneert 27.
=SOM.ALS(B1:D1; 1) en =SOM.ALS(B1:D1; SOM(1)) retourneren hetzelfde, namelijk de som van alle
instanties van 1 binnen het bereik.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
GEMIDDELDE.ALS op pagina 243
GEMIDDELDEN.ALS op pagina 245
AANTAL.ALS op pagina 259
AANTALLEN.ALS op pagina 260
SOMMEN.ALS op pagina 207
206 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 207
Voorwaarden opgeven en werken met jokers” op pagina 375
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
SOMMEN.ALS
De functie SOMMEN.ALS retourneert de som van de cellen in een verzameling als de
testwaarden voldoen aan de opgegeven voorwaarden.
SOMMEN.ALS(somwaarden; toetswaarden; voorwaarde; toetswaarden…; voorwaarde…)
 somwaarden: Een verzameling met de waarden waarvan de som moet worden
berekend. somwaarden is een verzameling bestaande uit getals-, datum-/tijd- of
duurwaarden.
 toetswaarden: Een verzameling met waarden die moeten worden getoetst.
toetswaarden is een verzameling waarden van een willekeurige type.
 voorwaarde: Een uitdrukking die resulteert in een logisch WAAR of ONWAAR.
voorwaarde is een uitdrukking die elke gewenste inhoud kan hebben, zolang het
resultaat van de vergelijking van voorwaarde met een waarde in toetswaarden kan
worden uitgedrukt als de Booleaanse waarde WAAR of ONWAAR.
 toetswaarden...: Optioneel kunnen een of meer extra te toetsen verzamelingen
worden toegevoegd. Elke verzameling toetswaarden moet direct worden gevolgd
door een uitdrukking met een voorwaarde. Dit patroon van toetswaarden;
voorwaarde kan zo vaak als nodig worden herhaald.
 voorwaarde...: Een uitdrukking die volgt op een optionele verzameling
toetswaarden en resulteert in een logisch WAAR of ONWAAR. Elke verzameling
toetswaarden moet worden gevolgd door een voorwaarde. Deze functie heeft dus
altijd een oneven aantal argumenten.
Opmerkingen
Voor alle combinaties van toetswaarden en voorwaarden wordt de Â
overeenkomende (dezelfde positie binnen het bereik of de matrix) cel of waarde
getoetst aan de voorwaarde. Als aan alle voorwaarden wordt voldaan, wordt de
overeenkomende cel of waarde in somwaarden opgenomen in de som.
Alle matrices moeten dezelfde grootte hebben. Â
Voorbeelden
De volgende tabel bevat informatie over een aantal zendingen van een bepaald artikel. Elke zending
wordt gewogen en krijgt de classicatie 1 of 2. De datum van de zending wordt ook genoteerd.
=SOMMEN.ALS(A2:A13,B2:B13,"=1",C2:C13,">=12/13/2010",C2:C13,"<=12/17/2010") retourneert 23, het
aantal ton van het artikel dat in de week van 17 december is verzonden en dat is geclassiceerd met
een "1".
=SOMMEN.ALS(A2:A13,B2:B13,"=2",C2:C13,">=12/13/2010",C2:C13,"<=12/17/2010") retourneert 34, het
aantal ton van het artikel dat in dezelfde week is verzonden, maar dan met de classicatie "2".
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
GEMIDDELDE.ALS op pagina 243
GEMIDDELDEN.ALS op pagina 245
AANTAL.ALS op pagina 259
AANTALLEN.ALS op pagina 260
SOM.ALS op pagina 205
Voorwaarden opgeven en werken met jokers” op pagina 375
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
208 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 209
SOMPRODUCT
De functie SOMPRODUCT retourneert de som van de producten van
corresponderende getallen in een of meer bereiken.
SOMPRODUCT(bereik; bereik…)
 bereik: Een celbereik. bereik is een verwijzing naar een celbereik met waarden van
een willekeurig type. Als bereik een tekenreekswaarde of Booleaanse waarde bevat,
worden deze genegeerd.
 bereik...: Optioneel kunnen een of meer extra celbereiken worden toegevoegd. De
bereiken moeten allemaal even groot zijn.
Opmerkingen
Met de functie SOMPRODUCT vermenigvuldigt u de corresponderende getallen Â
in elk bereik, waarna de som van de afzonderlijke producten wordt opgeteld. Als u
maar één bereik opgeeft, retourneert SOMPRODUCT de som van dat bereik.
Voorbeelden
=SOMPRODUCT(3; 4) retourneert 12.
=SOMPRODUCT({1; 2}; {3; 4}) = 3 + 8 = 11.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
KWADRATENSOM
De functie KWADRATENSOM retourneert de som van de kwadraten van een
verzameling getallen.
KWADRATENSOM(getalswaarde; getalswaarde…)
 getalswaarde: Een getal. getalswaarde is een getalswaarde.
 getalswaarde...: Optioneel kunnen een of meer extra getallen worden toegevoegd.
Opmerkingen
U kunt de getallen rechtstreeks, als verwijzingen naar cellen of als verwijzingen naar Â
reeksen cellen opgeven.
Voorbeelden
=KWADRATENSOM(3; 4) retourneert 25.
=KWADRATENSOM(A1:A4) telt de kwadraten van de lijst van vier getallen bij elkaar op.
=KWADRATENSOM(A1:D4) telt de kwadraten van de 16 getallen in het celbereik bij elkaar op.
=KWADRATENSOM(A1:A4; 100) telt de kwadraten van de getallen in vier cellen plus 100 bij elkaar op.
=WORTEL(KWADRATENSOM(3; 4)) retourneert 5, waarbij de stelling van Pythagoras wordt toegepast
om de lengte te berekenen van de langste zijde van een driehoek waarvan de andere twee zijden
respectievelijk lengte 3 en 4 hebben.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
SOM.X2MINY2
De functie SOM.X2MINY2 retourneert de som van het verschil tussen de kwadraten
van corresponderende waarden in twee verzamelingen.
SOM.X2MINY2(set-1-waarden; set-2-waarden)
 set-1-waarden: De eerste verzameling waarden. set-1-waarden is een verzameling
getalswaarden.
 set-2-waarden: De tweede verzameling waarden. set-2-waarden is een verzameling
getalswaarden.
Voorbeeld
Gegeven wordt de onderstaande tabel.
=SOM.X2MINY2(A1:A6;B1:B6) retourneert –158, de som van het verschil tussen de kwadraten van de
waarden in kolom A en de kwadraten van de waarden in kolom B. De formule voor het eerste verschil
is A1
2
– B1
2
.
210 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 2 11
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
SOM.X2PLUSY2
De functie SOM.X2PLUSY2 retourneert de som van de kwadraten van
corresponderende waarden in twee verzamelingen.
SOM.X2PLUSY2(set-1-waarden; set-2-waarden)
 set-1-waarden: De eerste verzameling waarden. set-1-waarden is een verzameling
getalswaarden.
 set-2-waarden: De tweede verzameling waarden. set-2-waarden is een verzameling
getalswaarden.
Voorbeeld
Gegeven wordt de onderstaande tabel.
=SOM.X2PLUSY2(A1:A6;B1:B6) retourneert 640, de som van de kwadraten van de waarden in kolom A
en de kwadraten van de waarden in kolom B. De formule voor de eerste som is A1
2
+ B1
2
.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
SOM.XMINY.2
De functie SOM.XMINY.2 retourneert de som van de kwadraten van de verschillen
tussen corresponderende waarden in twee verzamelingen.
SOM.XMINY.2(set-1-waarden; set-2-waarden)
 set-1-waarden: De eerste verzameling waarden. set-1-waarden is een verzameling
getalswaarden.
 set-2-waarden: De tweede verzameling waarden. set-2-waarden is een verzameling
getalswaarden.
Voorbeeld
Gegeven wordt de onderstaande tabel.
=SOM.XMINY.2(A1:A6;B1:B6) retourneert 196, de som van de kwadraten van de waarden in kolom A
en de kwadraten van de waarden in kolom B. De formule voor de eerste som is A1 – B1
2
.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
AFKAPPEN
Met de functie AFKAPPEN kapt u een getal af op een opgegeven aantal cijfers.
212 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
Hoofdstuk 8 Numerieke functies 213
AFKAPPEN(getal; decimalen)
 getal: Een getal. getal is een getalswaarde.
 decimalen: Een optionele waarde die het aantal cijfers aangeeft dat u wilt
behouden ten opzichte van het decimaalteken. cijfers is een getalswaarde. Een
positief getal geeft het aantal cijfers (decimale plaatsen) rechts van de decimale
komma weer dat moet worden behouden. Een negatief getal geeft het aantal cijfers
links van de decimale komma weer dat moet worden vervangen door nullen (het
aantal nullen aan het einde van het getal).
Opmerkingen
Als u  decimalen weglaat, wordt de waarde 0 gebruikt.
Voorbeelden
=AFKAPPEN(1,49, 0) retourneert 1.
=AFKAPPEN(1,50, 0) retourneert 1.
=AFKAPPEN(1,23456, 3) retourneert 1,234.
=AFKAPPEN(1111,222, -2) retourneert 1100.
=AFKAPPEN(-2,2, 0) retourneert -2.
=AFKAPPEN(-2,8, 0) retourneert -2.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
AFRONDEN.BOVEN” op pagina 178
“EVEN” op pagina 180
AFRONDEN.BENEDEN” op pagina 183
“INTEGER” op pagina 185
AFRONDEN.N.VEELVOUD op pagina 190
“ONEVEN” op pagina 192
AFRONDEN” op pagina 199
AFRONDEN.NAAR.BENEDEN” op pagina 200
AFRONDEN.NAAR.BOVEN” op pagina 201
Aanvullende informatie over afronden op pagina 371
“Overzicht van numerieke functies” op pagina 174
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
214 Hoofdstuk 8 Numerieke functies
215
Met verwijzingsfuncties kunt u gegevens opzoeken in
tabellen en ophalen uit cellen.
Overzicht van verwijzingsfuncties
iWork bevat de volgende verwijzingsfuncties die u in combinatie met tabellen kunt
gebruiken.
Functie Beschrijving
ADRES” (pagina 216) Met de functie ADRES kunt u een tekenreeks
met een celadres samenstellen op basis van
afzonderlijke aanduidingen voor rij, kolom en
tabel.
“BEREIKEN” (pagina 218) De functie BEREIKEN retourneert het aantal
celbereiken waarnaar de functie verwijst.
“KIEZEN” (pagina 218) De functie KIEZEN retourneert een waarde uit
een verzameling waarden op basis van een
opgegeven indexwaarde.
KOLOM (pagina 219) De functie KOLOM retourneert het
kolomnummer van de kolom die de opgegeven
cel bevat.
KOLOMMEN (pagina 220) De functie KOLOMMEN retourneert het aantal
kolommen in het opgegeven celbereik.
“HORIZ.ZOEKEN” (pagina 220) De functie HORIZ.ZOEKEN retourneert een
waarde uit een reeks rijen door de waarden in
de bovenste rij te gebruiken om een kolom te
kiezen en een rijnummer te gebruiken om een rij
te kiezen binnen die kolom.
9
Verwijzingsfuncties
Functie Beschrijving
HYPERLINK (pagina 222) Met de functie HYPERLINK maakt u een klikbare
koppeling aan voor het openen van een
webpagina of een nieuw e-mailbericht.
“INDEX” (pagina 222) De functie INDEX retourneert de waarde in de cel
op het snijpunt van de opgegeven rij en kolom
binnen een celbereik.
“INDIRECT (pagina 225) De functie INDIRECT retourneert de inhoud van
een cel of bereik waarnaar wordt verwezen met
een adres dat bestaat uit een tekenreeks.
“ZOEKEN” (pagina 226) Met de functie ZOEKEN wordt de opgegeven
zoekwaarde gezocht in de zoekreeks, waarna de
waarde in de cel met dezelfde relatieve positie uit
een tweede reeks wordt weergegeven.
VERGELIJKEN (pagina 227) De functie VERGELIJKEN retourneert de positie
van een waarde in een bereik.
AFSTAND” (pagina 228) De functie AFSTAND retourneert een celbereik
dat het opgegeven aantal rijen en kolommen is
verwijderd van de opgegeven basiscel.
“RIJ” (pagina 230) De functie RIJ retourneert het rijnummer van de
rij die de opgegeven cel bevat.
“RIJEN” (pagina 230) De functie RIJEN retourneert het aantal rijen in
het opgegeven celbereik.
TRANSPONEREN” (pagina 231) De functie TRANSPONEREN retourneert een
verticaal celbereik als een horizontaal celbereik,
of omgekeerd.
VERT.ZOEKEN” (pagina 232) De functie VERT.ZOEKEN retourneert een waarde
uit een reeks kolommen door de waarden in de
linkerkolom te gebruiken om een rij te kiezen en
een kolomnummer te gebruiken om een kolom
te kiezen binnen die rij.
ADRES
Met de functie ADRES kunt u een tekenreeks met een celadres samenstellen op basis
van afzonderlijke aanduidingen voor rij, kolom en tabel.
ADRES(rij; kolom; adrestype; adresstijl; tabel)
 rij: Het rijnummer van het adres. rij is een getalswaarde in het bereik 1 tot 65.535.
 kolom: Het kolomnummer van het adres. kolom is een getalswaarde in het bereik 1
tot 256.
 adrestype: Een optionele waarde die aangeeft of de rij- en kolomnummers relatief
of absoluut zijn.
216 Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties
Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties 217
alle absoluut (1 of weggelaten): Rij- en kolomverwijzingen zijn absoluut.
rij absoluut, kolom relatief (2): Rijverwijzingen zijn absoluut en kolomverwijzingen
zijn relatief.
rij relatief, kolom absoluut (3): Rijverwijzingen zijn relatief en kolomverwijzingen
zijn absoluut.
alle relatief (4): Rij- en kolomverwijzingen zijn relatief.
 adresstijl: Een optionele waarde die de adresstijl aangeeft.
A1 (WAAR, 1 of weggelaten): In de adresnotatie moeten kolommen worden
aangeduid met letters en rijen met cijfers.
R1C1 (ONWAAR): De adresnotatie wordt niet ondersteund, wat leidt tot een fout.
 tabel: Een optionele waarde die de naam van de tabel aangeeft. tabel is een
tekenreekswaarde. Als de tabel zich in een ander werkblad bevindt, moet u ook
de naam van het werkblad opgeven. Als u tabel weglaat, wordt de huidige tabel in
het huidige werkblad gebruikt (dat wil zeggen, de tabel waarin de functie ADRES
voorkomt).
Opmerkingen
De adresstijl R1C1 wordt niet ondersteund. Dit modale argument kan alleen worden Â
opgegeven voor compatibiliteit met andere spreadsheetprogramma's.
Voorbeelden
=ADRES(3; 5) resulteert in het adres $E$3.
=ADRES(3; 5; 2) resulteert in het adres E$3.
=ADRES(3; 5; 3) resulteert in het adres $E3.
=ADRES(3; 5; 4) resulteert in het adres E3.
=ADRES(3; 3; ;; "Blad 2 :: Tabel 1") resulteert in het adres Blad 2 :: Tabel 1 :: $C$3.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van verwijzingsfuncties” op pagina 215
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
BEREIKEN
De functie BEREIKEN retourneert het aantal celbereiken waarnaar de functie verwijst.
BEREIKEN(bereiken)
 bereiken: De bereiken die de functie moet tellen. bereiken is een lijstwaarde. U kunt
één bereik opgeven of verschillende bereiken, gescheiden door een komma en
tussen haakjes, bijvoorbeeld BEREIKEN((B1:B5, C10:C12)).
Voorbeelden
=BEREIKEN(A1:F8) retourneert 1.
=BEREIKEN(C2:C8 B6:E6) retourneert 1.
=BEREIKEN((A1:F8, A10:F18)) retourneert 2.
=BEREIKEN((A1:C1, A3:C3, A5:C5)) retourneert 3.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van verwijzingsfuncties” op pagina 215
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
KIEZEN
De functie KIEZEN retourneert een waarde uit een verzameling waarden op basis van
een opgegeven indexwaarde.
KIEZEN(index; waarde; waarde…)
 index: De index van de waarde die moet worden geretourneerd. index is een
getalswaarde die groter moet zijn dan 0.
 waarde: Een waarde. waarde kan uit elk type waarde bestaan.
 waarde...: Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden toegevoegd.
Voorbeelden
=KIEZEN(4; "maandag"; "dinsdag"; "woensdag"; "donderdag"; "vrijdag"; "zaterdag"; "zondag")
retourneert donderdag, de vierde waarde in de lijst.
=KIEZEN(3; "1ste"; "tweede"; 7; "laatste") retourneert 7, de derde waarde in de lijst.
218 Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties
Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties 219
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van verwijzingsfuncties” op pagina 215
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
KOLOM
De functie KOLOM retourneert het kolomnummer van de kolom die de opgegeven cel
bevat.
KOLOM(cel)
 cel: Een optionele verwijzing naar één tabelcel. cel is een waarde die verwijst naar
een cel die een waarde kan bevatten of leeg kan zijn. Als u cel weglaat, zoals in
=KOLOM(), retourneert de functie het kolomnummer van de cel die de formule
bevat.
Voorbeelden
=KOLOM(B7) retourneert 2, het absolute kolomnummer van kolom B.
=KOLOM() retourneert het kolomnummer van de cel die de functie bevat.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“INDEX” op pagina 222
“RIJ” op pagina 230
“Overzicht van verwijzingsfuncties” op pagina 215
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
KOLOMMEN
De functie KOLOMMEN retourneert het aantal kolommen in het opgegeven celbereik.
KOLOMMEN(bereik)
 bereik: Een celbereik. bereik is een verwijzing naar een celbereik met waarden van
een willekeurig type.
Opmerkingen
Als u een hele tabelrij als  bereik selecteert, retourneert KOLOMMEN het totaal aantal
kolommen in de rij. Dit aantal verandert zodra u de tabel groter of kleiner maakt.
Voorbeelden
=KOLOMMEN(B3:D10) retourneert 3, het aantal kolommen in het bereik (kolommen B, C en D).
=KOLOMMEN(5:5) retourneert het totaal aantal kolommen in rij 5.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“RIJEN” op pagina 230
“Overzicht van verwijzingsfuncties” op pagina 215
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
HORIZ.ZOEKEN
De functie HORIZ.ZOEKEN retourneert een waarde uit een reeks rijen door de
waarden in de bovenste rij te gebruiken om een kolom te kiezen en een rijnummer te
gebruiken om een rij te kiezen binnen die kolom.
HORIZ.ZOEKEN(zoeken-naar; rijenbereik; retourneren-rij; bijna-gelijk)
 zoeken-naar: De waarde waarnaar moet worden gezocht. zoeken-naar kan uit elk
type waarde bestaan.
 rijenbereik: Een celbereik. rijenbereik is een verwijzing naar een celbereik met
waarden van een willekeurig type.
 retourneren-rij: Het rijnummer waaruit de waarde moet worden geretourneerd.
retourneren-rij is een getalswaarde die groter moet zijn dan of gelijk zijn aan 1 en die
kleiner moet zijn dan of gelijk zijn aan het aantal rijen in het opgegeven bereik.
220 Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties
Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties 221
 bijna-gelijk: Een optionele waarde die aangeeft of een exacte overeenkomst is
vereist.
bijna gelijk (WAAR, 1 of weggelaten): Als er geen exacte overeenkomst is, wordt
de kolom met de grootste waarde in de bovenste rij geselecteerd die kleiner is dan
de gezochte waarde. Bij zoeken-naar kunt u geen jokers gebruiken.
precies gelijk (ONWAAR of 0): Retourneert een fout als er geen exacte
overeenkomst is. Bij zoeken-naar kunt u jokers gebruiken.
Opmerkingen
HORIZ.ZOEKEN vergelijkt een zoekwaarde met de waarden in de bovenste rij Â
van het opgegeven bereik. Tenzij een exacte overeenkomst gewenst is, wordt de
kolom geselecteerd met de grootste waarde in de bovenste rij die kleiner is dan
de zoekwaarde. Vervolgens wordt de waarde uit de opgegeven rij in die kolom
geretourneerd door de functie. Als een exacte overeenkomst gewenst is en de
zoekwaarde niet voorkomt in de bovenste rij, retourneert de functie een fout.
Voorbeelden
Gegeven wordt de onderstaande tabel.
=HORIZ.ZOEKEN(20; A1:E4; 2) retourneert "E".
=HORIZ.ZOEKEN(39; A1:E4; 2) retourneert "E".
=HORIZ.ZOEKEN("M"; A2:E4; 2) retourneert "dolor".
=HORIZ.ZOEKEN("C"; A2:E3; 2) retourneert "lorem".
=HORIZ.ZOEKEN("blandit"; A3:E4; 2) retourneert "5".
=HORIZ.ZOEKEN("C"; A2:E4; 3; WAAR) retourneert "1".
=HORIZ.ZOEKEN("C"; A2:E4; 3; ONWAAR) geeft een fout omdat de waarde niet kan worden gevonden
(er is geen exacte overeenkomst).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“ZOEKEN” op pagina 226
VERGELIJKEN op pagina 227
VERT.ZOEKEN” op pagina 232
Voorwaarden opgeven en werken met jokers” op pagina 375
“Overzicht van verwijzingsfuncties” op pagina 215
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
HYPERLINK
Met de functie HYPERLINK maakt u een klikbare koppeling aan voor het openen van
een webpagina of een nieuw e-mailbericht.
HYPERLINK(url; koppelingstekst)
 url: Een standaard-URL (universal resource locator). url is een tekenreekswaarde die
een URL (Universal Resource Locator) bevat die op de juiste manier is opgemaakt.
 koppelingstekst: Een optionele waarde die aangeeft welke tekst een koppeling is
waarop kan worden geklikt in de cel. koppelingstekst is een tekenreekswaarde. Als u
dit argument weglaat, wordt url gebruikt als de koppelingstekst.
Voorbeelden
=HYPERLINK("http://www.apple.com"; "Apple") resulteert in een koppeling met de tekst Apple
waarmee de standaardwebbrowser wordt geopend met de hoofdpagina van Apple.
=HYPERLINK("mailto:iemand@ergens.com?subject=Oerteaanvraag"; "Verzoek om oerte") resulteert
in een koppeling met de tekst Verzoek om oerte waarmee het e-mailprogramma wordt geopend dat
standaard is ingesteld en er een nieuw bericht wordt geadresseerd aan iemand@ergens.com met als
onderwerp Oerteaanvraag.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van verwijzingsfuncties” op pagina 215
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
INDEX
De functie INDEX retourneert de waarde in de cel op het snijpunt van de opgegeven
rij en kolom binnen een celbereik of een matrix.
222 Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties
Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties 223
INDEX(bereik; rij-index; kolomindex; bereikindex)
 bereik: Een celbereik. bereik kan waarden van elk type bevatten. U kunt voor bereik
één bereik opgeven of verschillende bereiken, gescheiden door een komma en
tussen haakjes. Bijvoorbeeld: ((B1:B5, C10:C12)).
 rij-index: Het rijnummer van de waarde die moet worden geretourneerd. rij-index
is een getalswaarde die groter moet zijn dan of gelijk zijn aan 0 en die kleiner moet
zijn dan of gelijk zijn aan het aantal rijen in bereik.
 kolomindex: Een optionele waarde die het kolomnummer van de te retourneren
waarde aangeeft. kolomindex is een getalswaarde die groter moet zijn dan of gelijk
zijn aan 0 en die kleiner moet zijn dan of gelijk zijn aan het aantal kolommen in
bereik.
 bereikindex: Een optionele waarde die het bereiknummer van de te retourneren
waarde aangeeft. bereikindex is een getalswaarde die groter moet zijn dan of gelijk
zijn aan 1 en die kleiner moet zijn dan of gelijk zijn aan het aantal bereiken in bereik.
Als dit argument niet wordt opgegeven, wordt 1 gebruikt.
Opmerkingen
U kunt INDEX gebruiken om de waarde op te vragen op het opgegeven snijpunt Â
van een tweedimensionaal bereik van waarden. Stel dat het bereik B2:E7 de
waarden bevat. =INDEX(B2:D7; 2; 3) resulteert dan in de waarde op het snijpunt van
de tweede rij en de derde kolom (de waarde in cel D3).
U kunt verschillende bereiken opgeven door deze tussen haakjes te zetten. Met Â
=INDEX((B2:D5,B7:D10); 2; 3; 2) retourneert bijvoorbeeld de waarde op het snijpunt
van de tweede kolom en de derde rij in het tweede bereik (de waarde in cel D8).
U kunt de functie INDEX gebruiken om een matrix van één rij of één kolom te Â
retourneren voor een andere functie. In dit geval is het argument rij-index of
kolomindex vereist, maar kunt u het andere argument weglaten. =SOM(INDEX(B2:D5;
; 3)) retourneert bijvoorbeeld de som van de waarden in de derde kolom (cel D2 tot
en met D5). =GEMIDDELDE(INDEX(B2:D5; 2)) retourneert dan het gemiddelde van de
waarden in de tweede rij (cel B3 tot en met D3).
INDEX kan de waarde retourneren (of "opvragen") uit elke matrix die het resultaat Â
is van een matrixfunctie (een functie die een matrix van waarden oplevert in
plaats van één waarde). De functie INTERVAL retourneert een matrix van waarden,
gebaseerd op opgegeven intervallen. =INDEX(INTERVAL($A$1:$F$5; $B$8:$E$8); 1)
levert dan de eerste waarde op in de matrix die het resultaat is van de opgegeven
functie INTERVAL. =INDEX(INTERVAL($A$1:$F$5; $B$8:$E$8); 5) retourneert de vijfde
waarde in de matrix.
De locatie in het bereik of de matrix kunt u opgeven door aan te geven hoeveel Â
rijen naar beneden en hoeveel kolommen naar rechts de cel zich bevindt ten
opzichte van de linkerbovenhoek van het bereik of de matrix.
Tenzij INDEX wordt opgegeven zoals in het derde voorbeeld hierboven, mag u  rij-
index niet weglaten. Als u kolomindex weglaat, wordt hiervoor de waarde 1 gebruikt.
Voorbeelden
Gegeven wordt de onderstaande tabel.
=INDEX(B2:D5;2;3) retourneert 22, de waarde in de tweede rij en de derde kolom (cel D3).
=INDEX((B2:D5;B7:D10); 2; 3; 2) retourneert "f", de waarde in de tweede rij en de derde kolom in het
tweede bereik (cel D8).
=SOM(INDEX(B2:D5; ; 3)) retourneert 90, de som van de waarden in de derde kolom (cel D2 tot en
met D5).
=GEMIDDELDE(INDEX(B2:D5; 2)) retourneert 12, het gemiddelde van de waarden in de tweede rij (cel
B3 tot en met D3).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
KOLOM op pagina 219
“INDIRECT op pagina 225
AFSTAND” op pagina 228
“RIJ” op pagina 230
“Overzicht van verwijzingsfuncties” op pagina 215
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
224 Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties
Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties 225
INDIRECT
De functie INDIRECT retourneert de inhoud van een cel of bereik waarnaar wordt
verwezen met een adres dat als tekenreeks is opgegeven.
INDIRECT(adrestekenreeks; adresstijl)
 adrestekenreeks: Een tekenreeks die een celadres voorstelt. adrestekenreeks is een
tekenreekswaarde.
 adresstijl: Een optionele waarde die de adresstijl aangeeft.
A1 (WAAR, 1 of weggelaten): In de adresnotatie moeten kolommen worden
aangeduid met letters en rijen met cijfers.
R1C1 (ONWAAR): De adresnotatie wordt niet ondersteund, wat leidt tot een fout.
Opmerkingen
Het opgegeven adres kan ook een bereikverwijzing zijn, zoals "A1:C5", en niet Â
alleen een verwijzing naar een bepaalde cel. Als u de functie op deze manier
gebruikt, retourneert INDIRECT een matrix die u als argument kunt doorgeven
aan een andere functie of die direct kan worden gelezen met de functie INDEX.
=SOM(INDIRECT(A1:C5; 1)) retourneert bijvoorbeeld de som van de waarden in de
cellen waarnaar wordt verwezen met de adressen in cel A1 tot en met C5.
De adresstijl R1C1 wordt niet ondersteund. Dit modale argument kan alleen worden Â
opgegeven voor compatibiliteit met andere spreadsheetprogramma's.
Voorbeeld
Als cel A1 de waarde 99 bevat en cel A20 de waarde A1,
retourneert =INDIRECT(A20) de waarde 99, de inhoud van cel A1.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“INDEX” op pagina 222
“Overzicht van verwijzingsfuncties” op pagina 215
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
ZOEKEN
Met de functie ZOEKEN wordt de opgegeven zoekwaarde gezocht in de zoekreeks,
waarna de waarde in de cel met dezelfde relatieve positie uit een tweede reeks wordt
weergegeven.
ZOEKEN(zoeken-naar; zoeklocatie; resultaatwaarden)
 zoeken-naar: De waarde waarnaar moet worden gezocht. zoeken-naar kan uit elk
type waarde bestaan.
 zoeklocatie: De verzameling met de waarden waarin moet worden gezocht.
zoeklocatie is een verzameling waarden van een willekeurig type.
 resultaatwaarden: Een optionele verzameling met de waarde die op basis van de
zoekopdracht moet worden geretourneerd. resultaatwaarden is een verzameling
waarden van een willekeurig type.
Opmerkingen
Meestal wordt zowel  zoeklocatie als resultaatwaarden gebruikt in de functie en
worden deze argumenten opgegeven als meerdere kolommen of meerdere
rijen, maar niet beide (eendimensionaal). Om compatibiliteit met andere
spreadsheetprogramma's te garanderen, kunt u voor zoeklocatie verschillende
kolommen en verschillende rijen opgeven (tweedimensionaal) en resultaatwaarden
weglaten.
Als  zoeklocatie tweedimensionaal is en resultaatwaarden is opgegeven, wordt de
bovenste rij of linkerkolom doorzocht, afhankelijk van het element dat meer cellen
bevat, en wordt de corresponderende waarde uit resultaatwaarden geretourneerd.
Als  zoeklocatie tweedimensionaal is en resultaatwaarden is weggelaten, wordt
de corresponderende waarde in de laatste rij (als het aantal kolommen in het
bereik groter is) of de laatste kolom (als het aantal rijen in het bereik groter is)
geretourneerd.
Voorbeelden
Gegeven wordt de onderstaande tabel.
=ZOEKEN("C"; A1:F1; A2:F2) retourneert 30.
=ZOEKEN(40; A2:F2; A1:F1) retourneert D.
=ZOEKEN("B"; A1:C1; D2:F2) retourneert 50.
=ZOEKEN("D";A1:F2) retourneert 40, de waarde in de laatste rij die overeenkomt met "D".
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
226 Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties
Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties 227
“HORIZ.ZOEKEN” op pagina 220
VERGELIJKEN op pagina 227
VERT.ZOEKEN” op pagina 232
“Overzicht van verwijzingsfuncties” op pagina 215
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
VERGELIJKEN
De functie VERGELIJKEN retourneert de positie van een waarde in een bereik.
VERGELIJKEN(zoeken-naar; zoeklocatie; vergelijkingsmethode)
 zoeken-naar: De waarde waarnaar moet worden gezocht. zoeken-naar kan uit elk
type waarde bestaan.
 zoeklocatie: De verzameling met de waarden waarin moet worden gezocht.
zoeklocatie is een verzameling waarden van een willekeurig type.
 vergelijkingsmethode: Een optionele waarde de aangeeft hoe de
waardevergelijking wordt uitgevoerd.
zoek grootste waarde (1 of weggelaten): De cel zoeken met de grootste waarde
die kleiner is dan of gelijk is aan zoekwaarde. Bij zoeken-naar kunt u geen jokers
gebruiken.
zoek waarde (0): De eerste cel zoeken met een waarde die precies gelijk is aan
zoekwaarde. Bij zoeken-naar kunt u jokers gebruiken.
zoek kleinste waarde (–1): De cel zoeken met de kleinste waarde die groter is dan
of gelijk is aan zoekwaarde. Bij zoeken-naar kunt u geen jokers gebruiken.
Opmerkingen
De functie VERGELIJKEN werkt alleen in een bereik dat deel uitmaakt van één rij of Â
kolom. U kunt de functie niet gebruiken om te zoeken in een tweedimensionale
verzameling.
De celnummering begint met 1 bij de bovenste cel voor verticale reeksen en bij Â
de linkercel voor horizontale reeksen. Zoekbewerkingen worden van boven naar
beneden of van links naar rechts uitgevoerd.
Tijdens het zoeken naar tekst, wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofdletters Â
en kleine letters.
Voorbeelden
Gegeven wordt de onderstaande tabel.
=VERGELIJKEN(40; A1:A5) retourneert 4.
=VERGELIJKEN(40; E1:E5) retourneert 1.
=VERGELIJKEN(35; E1:E5; 1) retourneert 3 (30 is de grootste waarde kleiner dan of gelijk aan 35).
=VERGELIJKEN(35; E1:E5; -1) retourneert 1 (40 is de kleinste waarde groter dan of gelijk aan 35).
=VERGELIJKEN(35; E1:E5; 0) levert een fout op (er kan geen exacte overeenkomst worden gevonden).
=VERGELIJKEN("lorem"; C1:C5) retourneert 1 ("lorem" komt voor in de eerste cel van het bereik).
=VERGELIJKEN("*x";C1:C5;0) retourneert 3 ("lorex", dat eindigt op "x", komt voor in de derde cel van
het bereik).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“ZOEKEN” op pagina 226
Voorwaarden opgeven en werken met jokers” op pagina 375
“Overzicht van verwijzingsfuncties” op pagina 215
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
AFSTAND
De functie AFSTAND retourneert een celbereik dat het opgegeven aantal rijen en
kolommen is verwijderd van de opgegeven basiscel.
AFSTAND(basis; rij-afstand; kolomafstand; rijen; kolommen)
 grondtal: Het adres van de cel op basis waarvan de afstand wordt berekend.
grondtal is een referentiewaarde.
 rij-afstand: Het aantal rijen vanaf de basiscel naar de doelcel. rij-afstand is een
getalswaarde. 0 betekent dat de doelcel in dezelfde rij als de basiscel staat. Een
negatieve waarde betekent dat de doelcel in een rij boven de basiscel staat.
228 Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties
Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties 229
 kolomafstand: Het aantal kolommen vanaf de basiscel naar de doelcel.
kolomafstand is een getalswaarde. 0 betekent dat de doelcel in dezelfde kolom als
de basiscel staat. Een negatieve waarde betekent dat de doelcel in een kolom links
van de basiscel staat.
 rijen: Een optionele waarde die het aantal rijen aangeeft dat moet worden
geretourneerd, te beginnen met de locatie ten opzichte van de basis.rijen is een
getalswaarde.
 kolommen: Een optionele waarde die het aantal kolommen aangeeft dat moet
worden geretourneerd, te beginnen met de locatie ten opzichte van de basis.
kolommen is een getalswaarde.
Opmerkingen
U kunt AFSTAND gebruiken om een matrix door te geven aan een andere functie. Â
Stel dat u in A1, A2 en A3 respectievelijk de basiscel, het aantal rijen en het aantal
kolommen hebt ingevoerd die u in de som wilt opnemen. U kunt dan de som
bepalen met de instructie =SOM(AFSTAND(INDIRECT(A1);0;0;A2;A3)).
Voorbeelden
=AFSTAND(A1; 5; 5) retourneert de waarde in cel F6 (de cel 5 kolommen rechts van cel A1 en 5 rijen
onder cel A1).
=AFSTAND(G33; 0; -1) retourneert de waarde in de cel links van G33 (de waarde in F33).
=SOM(AFSTAND(A7; 2; 3; 5; 5)) retourneert de som van de waarden in cel D9 tot en met H13 (het
bereik van vijf rijen en vijf kolommen dat twee rijen rechts van cel A7 en drie kolommen onder cel A7
begint).
Stel dat u de volgende waarden hebt ingevoerd: 1 in cel D7, 2 in cel D8, 3 in cel D9, 4 in cel E7, 5 in cel
E8 en 6 in cel E9.
Wanneer u =OFFSET(D7;0;0;3;1) invoert in cel B6, wordt een fout geretourneerd, omdat de 3 rijen en
1 kolom die worden geretourneerd (het bereik D7:D9) niet één snijpunt met B6 hebben (er zijn er
geen).
Wanneer u =OFFSET(D7;0;0;3;1) invoert in cel D4, wordt een fout geretourneerd, omdat de 3 rijen en
1 kolom die worden geretourneerd (het bereik D7:D9) niet één snijpunt met B6 hebben (er zijn er
drie).
Wanneer u =OFFSET(D7;0;0;3;1) invoert in cel B8, wordt 2 geretourneerd, omdat de 3 rijen en 1 kolom
die worden geretourneerd (het bereik D7:D9) één snijpunt met B8 hebben (cel D8, die 2 bevat).
Wanneer u =OFFSET(D7:D9;0;1;3;1) invoert in cel B7, wordt 4 geretourneerd, omdat de 3 rijen en 1
kolom die worden geretourneerd (het bereik E7:E9) één snijpunt met B7 hebben (cel E7, die 4 bevat).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
KOLOM op pagina 219
“RIJ” op pagina 230
“Overzicht van verwijzingsfuncties” op pagina 215
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
RIJ
De functie RIJ retourneert het rijnummer van de rij die de opgegeven cel bevat.
RIJ(cel)
 cel: Een optionele verwijzing naar één tabelcel. cel is een waarde die verwijst naar
een cel die een waarde kan bevatten of leeg kan zijn. Als u cel weglaat, zoals in
=RIJ(), retourneert de functie het rijnummer van de cel die de formule bevat.
Voorbeelden
=RIJ(B7) retourneert 7, dus rijnummer 7.
=RIJ() retourneert het absolute rijnummer van de cel met de functie.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
KOLOM op pagina 219
“INDEX” op pagina 222
“Overzicht van verwijzingsfuncties” op pagina 215
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
RIJEN
De functie RIJEN retourneert het aantal rijen in het opgegeven celbereik.
RIJEN(bereik)
 bereik: Een celbereik. bereik is een verwijzing naar een celbereik met waarden van
een willekeurig type.
230 Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties
Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties 231
Opmerkingen
Als u een hele tabelkolom als  bereik selecteert, retourneert RIJEN het totaal aantal
rijen in de kolom. Dit aantal verandert zodra u de tabel groter of kleiner maakt.
Voorbeelden
=RIJEN(A11:D20) retourneert 10 (het aantal rijen van 11 tot en met 20).
=RIJEN(D:D) retourneert het totaal aantal rijen in kolom D.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
KOLOMMEN op pagina 220
“Overzicht van verwijzingsfuncties” op pagina 215
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
TRANSPONEREN
De functie TRANSPONEREN retourneert een verticaal celbereik als een horizontaal
celbereik, of omgekeerd.
TRANSPONEREN(bereikmatrix)
 bereikmatrix: De verzameling met de waarden die moeten worden
getransponeerd. bereikmatrix is een verzameling waarden van een willekeurig type.
Opmerkingen
TRANSPONEREN retourneert een matrix met de getransponeerde waarden. Het Â
aantal rijen in deze matrix is gelijk aan het aantal kolommen in het oorspronkelijke
bereik en het aantal kolommen aan het aantal rijen in het oorspronkelijke bereik.
De waarden in deze matrix kunnen worden vastgesteld ("gelezen") met de functie
INDEX.
Voorbeelden
Gegeven wordt de onderstaande tabel.
rij/kolom A B C D E
1 5 15 10 9 7
2 11 96 29 11 23
3 37 56 23 1 12
=INDEX(TRANSPONEREN($A$1:$E$3);1;1) retourneert 5, de waarde in rij 1, kolom 1 van het
getransponeerde bereik (was rij 1, kolom A van de oorspronkelijke matrix).
=INDEX(TRANSPONEREN($A$1:$E$3);1;2) retourneert 11, de waarde in rij 1, kolom 2 van het
getransponeerde bereik (was rij 2, kolom A van het oorspronkelijke bereik).
=INDEX(TRANSPONEREN($A$1:$E$3);1;3) retourneert 37, de waarde in rij 1, kolom 3 van het
getransponeerde bereik (was rij 3, kolom A van het oorspronkelijke bereik).
=INDEX(TRANSPONEREN($A$1:$E$3);2;1) retourneert 15, de waarde in rij 2, kolom 1 van het
getransponeerde bereik (was rij 1, kolom B van het oorspronkelijke bereik).
=INDEX(TRANSPONEREN($A$1:$E$3);3;2) retourneert 29, de waarde in rij 3, kolom 2 van het
getransponeerde bereik (was rij 2, kolom C van het oorspronkelijke bereik).
=INDEX(TRANSPONEREN($A$1:$E$3);4;3) retourneert 1, de waarde in rij 4, kolom 3 van het
getransponeerde bereik (was rij 3, kolom D van het oorspronkelijke bereik).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van verwijzingsfuncties” op pagina 215
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
VERT.ZOEKEN
De functie VERT.ZOEKEN retourneert een waarde uit een reeks kolommen door de
waarden in de linkerkolom te gebruiken om een rij te kiezen en een kolomnummer te
gebruiken om een kolom te kiezen binnen die rij.
VERT.ZOEKEN(zoeken-naar; kolommenbereik; retourneren-kolom; bijna-gelijk)
 zoeken-naar: De waarde waarnaar moet worden gezocht. zoeken-naar kan uit elk
type waarde bestaan.
 kolommenbereik: Een celbereik. bereik is een verwijzing naar een celbereik met
waarden van een willekeurig type.
232 Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties
Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties 233
 retourneren-kolom: Een getal dat het relatieve kolomnummer voorstelt van de
cel waaruit de waarde moet worden geretourneerd. retourneren-kolom is een
getalswaarde. De linkerkolom van het bereik is kolom 1.
 bijna-gelijk: Een optionele waarde die bepaalt of een exacte overeenkomst is
vereist.
bijna gelijk (WAAR, 1 of weggelaten): Als er geen exacte overeenkomst is, wordt
de kolom met de grootste waarde in de bovenste rij geselecteerd die kleiner is dan
de gezochte waarde. Bij zoeken-naar kunt u geen jokers gebruiken.
precies gelijk (ONWAAR of 0): Retourneert een fout als er geen exacte
overeenkomst is. Bij zoeken-naar kunt u jokers gebruiken.
Opmerkingen
VERT.ZOEKEN vergelijkt een zoekwaarde met de waarden in de linkerkolom Â
van het opgegeven bereik. Tenzij een exacte overeenkomst gewenst is, wordt
de rij geselecteerd met de grootste waarde in de linkerkolom die kleiner is dan
de zoekwaarde. Vervolgens wordt de waarde uit de opgegeven kolom in die rij
geretourneerd door de functie. Als een exacte overeenkomst gewenst is en de
zoekwaarde niet voorkomt in de linkerkolom, retourneert de functie een fout.
Voorbeelden
Gegeven wordt de onderstaande tabel.
=VERT.ZOEKEN(20; B2:E6; 2) retourneert E.
=VERT.ZOEKEN(21; B2:E6; 2) retourneert E.
=VERT.ZOEKEN("M"; C2:E6; 2) retourneert dolor.
=VERT.ZOEKEN("blandit"; D2:E6; 2) retourneert 5.
=VERT.ZOEKEN(21; B2:E6; 2; ONWAAR) retourneert een fout omdat geen enkele waarde in de
linkerkolom exact overeenkomt met 21.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“HORIZ.ZOEKEN” op pagina 220
“ZOEKEN” op pagina 226
VERGELIJKEN op pagina 227
Voorwaarden opgeven en werken met jokers” op pagina 375
“Overzicht van verwijzingsfuncties” op pagina 215
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
234 Hoofdstuk 9 Verwijzingsfuncties
235
Statistische functies bieden een groot aantal maatstaven en
statistische technieken waarmee u gegevensverzamelingen
kunt bewerken en analyseren.
Overzicht van statistische functies
iWork bevat de volgende statistische functies die u in combinatie met tabellen kunt
gebruiken.
Functie Beschrijving
“GEM.DEVIATIE” (pagina 240) De functie GEM.DEVIATIE retourneert het
gemiddelde van het verschil (deviatie) van
een verzameling getallen ten opzichte van het
rekenkundige gemiddelde.
GEMIDDELDE (pagina 241) De functie GEMIDDELDE retourneert het
(rekenkundige) gemiddelde van een verzameling
getallen.
GEMIDDELDEA (pagina 242) De functie GEMIDDELDEA retourneert het
(rekenkundige) gemiddelde van een verzameling
waarden, met inbegrip van tekst en Booleaanse
waarden.
GEMIDDELDE.ALS (pagina 243) De functie GEMIDDELDE.ALS retourneert het
(rekenkundige) gemiddelde van de cellen in
een bereik die aan een opgegeven voorwaarde
voldoen.
GEMIDDELDEN.ALS (pagina 245) De functie GEMIDDELDEN.ALS retourneert
het (rekenkundige) gemiddelde van de cellen
in een verzameling die aan alle opgegeven
voorwaarden voldoen.
“BETA.VERD (pagina 247) De functie BETA.VERD retourneert de waarde
voor de cumulatieve beta-verdeling.
10
Statistische functies
Functie Beschrijving
“BETA.INV” (pagina 248) De functie BETA.INV retourneert de inverse van
de opgegeven waarde voor de cumulatieve beta-
verdeling.
BINOMIALE.VERD (pagina 248) De functie BINOMIALE.VERD retourneert de
binomiale verdeling van de opgegeven vorm.
“CHI.KWADRAAT (pagina 250) De functie CHI.KWADRAAT retourneert de
eenzijdige kans van de chi-kwadraatverdeling.
“CHI.KWADRAAT.INV” (pagina 250) De functie CHI.KWADRAAT.INV retourneert
de inverse van de eenzijdige kans van de chi-
kwadraatverdeling.
“CHI.TOETS” (pagina 2 51 ) De functie CHI.TOETS retourneert de waarde van
de chi-kwadraatverdeling voor de opgegeven
gegevens.
“BETROUWBAARHEID” (pagina 253) De functie BETROUWBAARHEID retourneert
een waarde voor het aanmaken van een
statistisch betrouwbaarheidsinterval voor een
steekproef uit een populatie met een bekende
standaarddeviatie.
CORRELATIE (pagina 254) De functie CORRELATIE retourneert de correlatie
tussen twee verzamelingen met behulp van
lineaire regressie-analyse.
AANTAL (pagina 255) De functie AANTAL retourneert het aantal
argumenten dat getallen, numerieke
uitdrukkingen of datums bevat.
AANTALARG (pagina 256) De functie AANTALARG retourneert het aantal
argumenten dat niet leeg is.
AANTALLEEG (pagina 258) De functie AANTALLEEG retourneert het aantal
lege cellen in een bereik.
AANTAL.ALS (pagina 259) De functie AANTAL.ALS retourneert het aantal
cellen in een bereik dat aan een opgegeven
voorwaarde voldoet.
AANTALLEN.ALS (pagina 260) De functie AANTALLEN.ALS retourneert het
aantal cellen in een of meer bereiken dat aan
de opgegeven voorwaarden voldoet (één
voorwaarde per bereik).
236 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 237
Functie Beschrijving
“COVARIANTIE” (pagina 262) De functie COVARIANTIE retourneert de
covariantie van twee verzamelingen.
“CRIT.BINOM (pagina 263) De functie CRIT.BINOM retourneert de kleinste
waarde waarvoor de cumulatieve binomiale
verdeling groter dan of gelijk aan een opgegeven
waarde is.
“DEV.KWAD” (pagina 264) De functie DEV.KWAD retourneert de som van de
kwadraten van de deviaties van een verzameling
getallen ten opzichte van het rekenkundige
gemiddelde.
“EXPON.VERD” (pagina 264) De functie EXPON.VERD retourneert de
exponentiële verdeling van de opgegeven vorm.
F.VERDELING (pagina 265) De functie F.VERDELING retourneert de
F-kansverdeling.
“F.INVERSE” (pagina 266) De functie F.INVERSE retourneert de inverse van
de F-kansverdeling.
VOORSPELLEN (pagina 267) De functie VOORSPELLEN retourneert de
voorspelde y-waarde voor een opgegeven
x-waarde op basis van steekproefwaarden met
behulp van lineaire regressie-analyse.
INTERVAL (pagina 268) De functie INTERVAL retourneert een matrix die
aangeeft hoe vaak gegevenswaarden in een
intervalwaardebereik voorkomen.
“GAMMA.VERD” (pagina 270) De functie GAMMA.VERD retourneert de gamma-
verdeling in de opgegeven vorm.
“GAMMA.INV” (pagina 270) De functie GAMMA.INV retourneert de inverse
van de cumulatieve gamma-verdeling.
GAMMA.LN (pagina 271) De functie GAMMA.LN retourneert de natuurlijke
logaritme van de gamma-functie, G(x).
“MEETK.GEM” (pagina 272) De functie MEETK.GEM retourneert het
meetkundige gemiddelde.
“HARM.GEM” (pagina 273) De functie HARM.GEM retourneert het
harmonische gemiddelde.
“SNIJPUNT (pagina 273) De functie SNIJPUNT retourneert het y-snijpunt
van de optimale lijn voor een verzameling met
behulp van lineaire regressie-analyse.
“GROOTSTE” (pagina 274) De functie GROOTSTE retourneert de op n-1 na
grootste waarde in een verzameling. De grootste
waarde wordt geclassiceerd als nummer 1.
Functie Beschrijving
LIJNSCH (pagina 276) De functie LIJNSCH retourneert een matrix met
de grootheden voor een rechte lijn die het best
past bij de opgegeven gegevens, met behulp van
de methode van de kleinste kwadraten.
LOG.NORM.INV (pagina 279) De functie LOG.NORM.INV retourneert de inverse
van de cumulatieve logaritmische normale
verdeling van x.
LOG.NORM.VERD (pagina 280) De functie LOG.NORM.VERD retourneert de
logaritmische normale verdeling.
“MAX” (pagina 280) De functie MAX retourneert het grootste getal in
een verzameling.
“MAXA (pagina 281) De functie MAXA retourneert het grootste getal
in een verzameling waarden die ook tekst en
Booleaanse waarden kan bevatten.
“MEDIAAN” (pagina 282) De functie MEDIAAN retourneert de
mediaanwaarde in een verzameling getallen.
De mediaanwaarde is de middelste waarde in
de betekenis dat de helft van de getallen in de
verzameling kleiner dan de mediaanwaarde is en
de andere helft groter dan de mediaanwaarde is.
“MIN” (pagina 283) De functie MIN retourneert het kleinste getal in
een verzameling.
“MINA (pagina 284) De functie MINA retourneert het kleinste getal
in een verzameling waarden die ook tekst en
Booleaanse waarden kan bevatten.
“MODUS” (pagina 285) De functie MODUS retourneert de meest
voorkomende waarde in een verzameling
getallen.
“NEG.BINOM.VERD” (pagina 286) De functie NEG.BINOM.VERD retourneert de
negatieve binomiale verdeling.
“NORM.VERD” (pagina 287) De functie NORM.VERD retourneert de normale
verdeling van de opgegeven functievorm.
“NORM.INV” (pagina 288) De functie NORM.INV retourneert de inverse van
de cumulatieve normale verdeling.
“STAND.NORM.VERD (pagina 288) De functie STAND.NORM.VERD retourneert de
normale standaardverdeling.
“STAND.NORM.INV” (pagina 289) De functie STAND.NORM.INV retourneert
de inverse van de cumulatieve normale
standaardverdeling.
PERCENTIEL (pagina 290) De functie PERCENTIEL retourneert de waarde
binnen een verzameling die correspondeert met
een bepaald percentiel.
238 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 239
Functie Beschrijving
“PERCENT.RANG” (pagina 291) De functie PERCENT.RANG retourneert de
positie van een waarde in de rangorde van een
verzameling als percentage van de verzameling.
“PERMUTATIES” (pagina 292) De functie PERMUTATIES retourneert het aantal
permutaties voor een opgegeven aantal objecten
dat uit het totale aantal objecten kan worden
geselecteerd.
“POISSON” (pagina 293) De functie POISSON retourneert de kans op een
speciek aantal voorvallen met behulp van de
Poissonverdeling.
“KANS” (pagina 294) De functie KANS retourneert de kans van een
reeks waarden als u de afzonderlijke kans van
elke waarde kent.
KWARTIEL (pagina 296) De functie KWARTIEL retourneert de waarde
voor het opgegeven kwartiel van een bepaalde
verzameling.
“RANG” (pagina 297) De functie RANG retourneert het rangnummer
van een getal binnen een getallenbereik.
“RICHTING” (pagina 298) De functie RICHTING retourneert de richting
van de optimale lijn voor een verzameling met
behulp van lineaire regressie-analyse.
KLEINSTE (pagina 299) De functie KLEINSTE retourneert de op n-1 na
kleinste waarde in een bereik. De kleinste waarde
krijgt rangnummer 1.
NORMALISEREN (pagina 301) De functie NORMALISEREN retourneert een
genormaliseerde waarde uit een verdeling
die wordt gekenmerkt door een opgegeven
gemiddelde en standaarddeviatie.
“STDEV (pagina 301) De functie STDEV retourneert de
standaarddeviatie (een spreidingsmaat) van een
verzameling waarden op basis van de (zuivere)
steekproefvariantie.
“STDEVA (pagina 303) De functie STDEVA retourneert de
standaarddeviatie (een spreidingsmaat) van
een verzameling waarden die ook tekst en
Booleaanse waarden kan bevatten, op basis van
de (zuivere) steekproefvariantie.
“STDEVP” (pagina 305) De functie STDEVP retourneert de
standaarddeviatie (een spreidingsmaat) van een
verzameling waarden op basis van de (ware)
populatievariantie.
Functie Beschrijving
“STDEVPA (pagina 306) De functie STDEVPA retourneert de
standaarddeviatie (een spreidingsmaat) van
een verzameling waarden die ook tekst en
Booleaanse waarden kan bevatten, op basis van
de (ware) populatievariantie.
T.VERD” (pagina 308) De functie T.VERD retourneert de kans voor de
Student T-verdeling.
T.INV” (pagina 309) De functie T.INV retourneert de t-waarde (een
functie van de kans en de vrijheidsgraden) van
de Student T-verdeling.
T.TOETS” (pagina 309) De functie T.TOETS retourneert de kans die
samenhangt met een Student T-toets op basis
van de t-verdelingsfunctie.
VAR (pagina 310 ) De functie VAR retourneert de (zuivere)
steekproefvariantie (een spreidingsmaat) van een
verzameling waarden.
VARA (pagina 312 ) De functie VARA retourneert de (zuivere)
steekproefvariantie (een spreidingsmaat) van een
verzameling waarden, met inbegrip van tekst en
Booleaanse waarden.
VARP” (pagina 314) De functie VARP retourneert de (ware)
populatievariantie (een spreidingsmaat) van een
verzameling waarden.
VARPA (pagina 315 ) De functie VARPA retourneert de (ware)
populatievariantie (een spreidingsmaat) van een
verzameling waarden, met inbegrip van tekst en
Booleaanse waarden.
“Z.TOETS” (pagina 317 ) De functie Z.TOETS retourneert de eenzijdige
kansverdelingswaarde van de Z-toets.
GEM.DEVIATIE
De functie GEM.DEVIATIE retourneert het gemiddelde van het verschil (deviatie) van
een verzameling getallen ten opzichte van het rekenkundige gemiddelde.
GEM.DEVIATIE(getal-datum-duur; getal-datum-duur…)
 getal-datum-duur: Een waarde. getal-datum-duur is een getalswaarde, een datum-/
tijdwaarde of een duurwaarde.
 getal-datum-duur…:Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden
toegevoegd. Als u meerdere getal-datum-duur-waarden opgeeft, moeten alle
waarden van hetzelfde type zijn.
240 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 241
Opmerkingen
Met de functie GEM.DEVIATIE wordt de som van de getallen gedeeld door het aantal Â
getallen om het gemiddelde te berekenen. Het verschil (de absolute waarde) tussen
het gemiddelde en elk getal wordt opgeteld en gedeeld door het aantal getallen.
Als  getal-datum-duur datum-/tijdwaarden bevat, wordt een duurwaarde
geretourneerd.
Voorbeelden
=GEM.DEVIATIE(2; 2; 2; 4; 4; 4) retourneert 1.
=GEM.DEVIATIE(2; 2; 2; 2; 3; 3; 3; 3; 4; 4; 4; 4) retourneert 0,6666667.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
GEMIDDELDE
De functie GEM.DEVIATIE retourneert het gemiddelde van het verschil (deviatie) van
een verzameling getallen ten opzichte van het rekenkundige gemiddelde.
GEMIDDELDE(getal-datum-duur; getal-datum-duur…)
 getal-datum-duur: Een waarde. getal-datum-duur is een getalswaarde, een datum-/
tijdwaarde of een duurwaarde.
 getal-datum-duur…:Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden
toegevoegd. Als u meerdere getal-datum-duur-waarden opgeeft, moeten alle
waarden van hetzelfde type zijn.
Opmerkingen
Met de functie GEMIDDELDE wordt de som van de getallen gedeeld door het aantal Â
getallen.
Als een cel waarnaar wordt verwezen een tekenreekswaarde of een Booleaanse Â
waarde bevat, wordt deze waarde genegeerd. Als u tekenreekswaarden en
Booleaanse waarden in de berekening van het gemiddelde wilt opnemen, kunt u de
functie GEMIDDELDEA gebruiken.
U kunt een verwijzing naar één cel of naar een celbereik als argument voor de Â
functie opgeven.
Voorbeelden
=GEMIDDELDE(4; 4; 4; 6; 6; 6) retourneert 5.
=GEMIDDELDE(2; 2; 2; 2; 3; 3; 3; 3; 4; 4; 4; 4) retourneert 3.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
GEMIDDELDEA op pagina 242
GEMIDDELDE.ALS op pagina 243
GEMIDDELDEN.ALS op pagina 245
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
GEMIDDELDEA
De functie GEMIDDELDEA retourneert het (rekenkundige) gemiddelde van een
verzameling waarden, met inbegrip van tekst en Booleaanse waarden.
GEMIDDELDEA(waarde; waarde…)
 waarde: Een waarde. waarde kan elk waardetype bevatten.
 waarde…:Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden toegevoegd. Alle
numerieke waarden moeten van hetzelfde type zijn. U kunt geen combinatie van
getallen, datums en duurwaarden opgeven.
Opmerkingen
Als een cel waarnaar wordt verwezen een tekenreekswaarde bevat, wordt hieraan Â
de waarde 0 toegewezen. Aan de Booleaanse waarde ONWAAR wordt de waarde 0
toegewezen en aan de Booleaanse waarde WAAR wordt de waarde 1 toegewezen.
U kunt een verwijzing naar één cel of naar een celbereik als argument voor de Â
functie opgeven.
242 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 243
Als de verzameling alleen getallen bevat, retourneert de functie GEMIDDELDEA Â
hetzelfde resultaat als de functie GEMIDDELDE, waarbij cellen die geen getallen
bevatten worden genegeerd.
Voorbeelden
=GEMIDDELDEA(A1:A4) retourneert 2,5 als de cellen A1 t/m A4 de waarden 4, a, 6, b bevatten. De
tekstwaarden worden geteld als 0 in de som van 10 en opgenomen in de telling van waarden (4). Ter
vergelijking: met =GEMIDDELDE(A1:A4) worden de tekstwaarden volledig genegeerd voor de som
van 10, worden 2 waarden geteld en wordt een gemiddelde van 5 berekend.
=GEMIDDELDEA(A1:A4) retourneert 4 als de cellen A1 t/m A4 de waarden 5, a, WAAR, 10 bevatten. De
tekstwaarden worden als 0 geteld en WAAR wordt als 1 geteld voor de som van 16 en een telling van
4 waarden.
=GEMIDDELDEA(A1:A4) retourneert 0,25 als de cellen A1 t/m A4 de waarden ONWAAR, ONWAAR,
ONWAAR, WAAR bevatten. Elke ONWAAR wordt als 0 geteld en WAAR wordt als 1 geteld voor de som
van 1 en een telling van 4 waarden.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
GEMIDDELDE op pagina 241
GEMIDDELDE.ALS op pagina 243
GEMIDDELDEN.ALS op pagina 245
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
GEMIDDELDE.ALS
De functie GEMIDDELDE.ALS retourneert het (rekenkundige) gemiddelde van de cellen
in een bereik die aan een opgegeven voorwaarde voldoen.
GEMIDDELDE.ALS(toetswaarden; voorwaarde; gem-waarden)
 toetswaarden: Een verzameling met waarden die moeten worden getoetst.
toetswaarden is een verzameling die elk type waarde kan bevatten.
 voorwaarde: Een uitdrukking die resulteert in een logisch WAAR of ONWAAR.
voorwaarde is een uitdrukking die elke gewenste inhoud kan hebben, zolang het
resultaat van de vergelijking van voorwaarde met een waarde in toetswaarden kan
worden uitgedrukt als de Booleaanse waarde WAAR of ONWAAR.
 gem-waarden: Een optionele verzameling met de waarden waarvan het
gemiddelde moet worden berekend. gem-waarden is een verwijzing naar één
celbereik of een matrix met alleen getallen, numerieke uitdrukkingen of Booleaanse
waarden.
Opmerkingen
Elke waarde wordt vergeleken met  voorwaarde. Als de waarde aan de voorwaarde
voldoet, wordt de corresponderende waarde in gem-waarden opgenomen in het
gemiddelde.
 gem-waarden en toetswaarden (indien opgegeven) moeten dezelfde grootte
hebben.
Als  gem-waarden wordt weggelaten, worden de waarden van toetswaarden
gebruikt.
Als  gem-waarden wordt weggelaten of overeenkomt met toetswaarden, mag
toetswaarden alleen getallen, numerieke uitdrukkingen of Booleaanse waarden
bevatten.
Voorbeelden
Gegeven wordt de onderstaande tabel.
=GEMIDDELDE.ALS(A2:A13; "<40"; D2:D13) retourneert ongeveer 57429, het gemiddelde inkomen van
mensen die jonger dan veertig jaar zijn.
=GEMIDDELDE.ALS(B2:B13; "=F"; D2:D13) retourneert 62200, het gemiddelde inkomen van vrouwen
(aangegeven met "F" in kolom B).
=GEMIDDELDE.ALS(C2:C13; "S"; D2:D13) retourneert 55800, het gemiddelde inkomen van
ongehuwden (aangegeven met "S" in kolom C).
=GEMIDDELDE.ALS(A2:A13; ">=40"; D2:D13) retourneert 75200, het gemiddelde inkomen van mensen
die veertig jaar of ouder zijn.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
GEMIDDELDE op pagina 241
244 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 245
GEMIDDELDEA op pagina 242
GEMIDDELDEN.ALS op pagina 245
Voorwaarden opgeven en werken met jokers” op pagina 375
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
GEMIDDELDEN.ALS
De functie GEMIDDELDEN.ALS retourneert het (rekenkundige) gemiddelde van de
cellen in een opgegeven bereik als een of meer bereiken voldoen aan een of meer
verwante voorwaarden.
GEMIDDELDEN.ALS(gem-waarden; toetswaarden; voorwaarde; toetswaarden…;
voorwaarde…)
 gem-waarden: Een verzameling met de waarden waarvan het gemiddelde moet
worden berekend. gem-waarden is een verwijzing naar één celbereik of een matrix
met alleen getallen, numerieke uitdrukkingen of Booleaanse waarden.
 toetswaarden: Een verzameling met waarden die moeten worden getoetst.
toetswaarden is een verzameling die elk type waarde kan bevatten.
 voorwaarde: Een uitdrukking die resulteert in een logisch WAAR of ONWAAR.
voorwaarde is een uitdrukking die elke gewenste inhoud kan hebben, zolang het
resultaat van de vergelijking van voorwaarde met een waarde in toetswaarden kan
worden uitgedrukt als de Booleaanse waarde WAAR of ONWAAR.
 toetswaarden…:Optioneel kunnen een of meer extra verzamelingen met te
toetsen waarden worden toegevoegd. Elke verzameling toetswaarden moet direct
worden gevolgd door een voorwaarde. Dit patroon van toetswaarden; voorwaarde
kan zo vaak worden herhaald als nodig is.
 voorwaarde…:Een uitdrukking die volgt op een optionele verzameling
toetswaarden en resulteert in een logisch WAAR of ONWAAR. Omdat elke
verzameling toetswaarden moet worden gevolgd door één voorwaarde, heeft deze
functie altijd een oneven aantal argumenten.
Opmerkingen
Voor elke combinatie van  toetswaarden en voorwaarde wordt de corresponderende
waarde (met dezelfde positie in het bereik of de matrix) vergeleken met de
voorwaardelijke toets. Als aan alle voorwaarden wordt voldaan, wordt de
corresponderende waarde in gem-waarden opgenomen in het gemiddelde.
 gem-waarden en alle toetswaarden-verzamelingen moeten dezelfde grootte hebben.
Voorbeelden
Gegeven wordt de onderstaande tabel.
=GEMIDDELDEN.ALS(D2:D13;A2:A13;"<40";B2:B13;"=M") retourneert 56000, het gemiddelde inkomen
van mannen (aangegeven met "M" in kolom B) die jonger dan veertig jaar zijn.
=GEMIDDELDEN.ALS(D2:D13;A2:A13;"<40";B2:B13;"=M";C2:C13;"=S") retourneert 57000, het
gemiddelde inkomen van ongehuwde mannen (aangegeven met "S" in kolom C) die jonger dan
veertig jaar zijn.
=GEMIDDELDEN.ALS(D2:D13;A2:A13;"<40";B2:B13;"=M";C2:C13;"=M") retourneert 55000, het
gemiddelde inkomen van gehuwde mannen (aangegeven met "M" in kolom C) die jonger dan
veertig jaar zijn.
=GEMIDDELDEN.ALS(D2:D13;A2:A13;"<40";B2:B13;"=F") retourneert ongeveer 59333, het gemiddelde
inkomen van vrouwen (aangegeven met "F" in kolom B) die jonger dan veertig jaar zijn.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
GEMIDDELDE op pagina 241
GEMIDDELDEA op pagina 242
GEMIDDELDE.ALS op pagina 243
Voorwaarden opgeven en werken met jokers” op pagina 375
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
246 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 247
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
BETA.VERD
De functie BETA.VERD retourneert de waarde voor de cumulatieve beta-verdeling.
BETA.VERD(x-waarde; alfa; beta; x-onder; x-boven)
 x-waarde: De x-waarde waarvoor de functie wordt geëvalueerd. x-waarde is een
getalswaarde die tussen 0 en 1 ligt.
 alfa: Een van de vormparameters van de verdeling. alfa is een getalswaarde groter
dan 0.
 beta: Een van de vormparameters van de verdeling. beta is een getalswaarde groter
dan 0.
 x-onder: Een optionele onderlimiet of -grens voor de opgegeven x-waarde of
kansverdeling. x-onder is een getalswaarde kleiner dan of gelijk aan de opgegeven
x-waarde of kansverdeling. Als dit argument niet wordt opgegeven, wordt de
waarde 0 gebruikt.
 x-boven: Een optionele bovenlimiet of -grens voor de opgegeven x-waarde of
kansverdeling. x-boven is een getalswaarde groter dan of gelijk aan de opgegeven
x-waarde of kansverdeling. Als dit argument niet wordt opgegeven, wordt 1
gebruikt.
Voorbeelden
=BETA.VERD(0,5; 1; 2; 0,3; 2) retourneert 0,221453287197232.
=BETA.VERD(1; 1; 2; 0; 1) retourneert 1.
=BETA.VERD(0,1; 2; 2; 0; 2) retourneert 0,00725.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BETA.INV op pagina 248
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
BETA.INV
De functie BETA.INV retourneert de inverse van de opgegeven waarde voor de
cumulatieve beta-verdeling.
BETA.INV(kansverdeling; alfa; beta; x-onder; x-boven)
 kansverdeling: Een kansverdeling die bij de verdeling hoort. kansverdeling is een
getalswaarde groter dan 0 en kleiner dan 1.
 alfa: Een van de vormparameters van de verdeling. alfa is een getalswaarde groter
dan 0.
 beta: Een van de vormparameters van de verdeling. beta is een getalswaarde groter
dan 0.
 x-onder: Een optionele onderlimiet of -grens voor de opgegeven x-waarde of
kansverdeling. x-onder is een getalswaarde kleiner dan of gelijk aan de opgegeven
x-waarde of kansverdeling. Als dit argument niet wordt opgegeven, wordt de
waarde 0 gebruikt.
 x-boven: Een optionele bovenlimiet of -grens voor de opgegeven x-waarde of
kansverdeling. x-boven is een getalswaarde groter dan of gelijk aan de opgegeven
x-waarde of kansverdeling. Als dit argument niet wordt opgegeven, wordt 1
gebruikt.
Voorbeelden
=BETA.INV(0,5; 1; 2; 0,3; 2) retourneert 0,797918471982869.
=BETA.INV(0,99; 1; 2; 0; 1) retourneert 0,9.
=BETA.INV(0,1; 2; 2; 0; 2) retourneert 0,391600211318183.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BETA.VERD” op pagina 247
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
BINOMIALE.VERD
De functie BINOMIALE.VERD retourneert de binomiale verdeling van de opgegeven
vorm.
248 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 249
BINOMIALE.VERD(aantal-geslaagd; experimenten; slagingskans; vormtype)
 aantal-geslaagd: Het aantal geslaagde experimenten of toetsen. aantal-geslaagd
is een getalswaarde groter dan of gelijk aan 1 is en kleiner dan of gelijk aan
experimenten.
 experimenten: Het totale aantal experimenten of toetsen. experimenten is een
getalswaarde groter dan of gelijk aan 0.
 slagingskans: De kans van slagen voor elk experiment of elke toets. slagingskans is
een getalswaarde groter dan of gelijk aan 0 is en kleiner dan of gelijk aan 1.
 vormtype: Een waarde die aangeeft welke vorm van de exponentiële functie moet
worden gebruikt.
cumulatieve vorm (WAAR of 1): Retourneert de waarde van de cumulatieve
verdelingsfunctievorm (dat het opgegeven aantal of minder geslaagde pogingen of
voorvallen zullen plaatsvinden).
kansmassavorm (ONWAAR of 0): Retourneert de waarde van de
kansdichtheidsfunctievorm (dat precies het opgegeven aantal geslaagde pogingen
of voorvallen zal plaatsvinden).
Opmerkingen
De functie BINOMIALE.VERD is geschikt voor vraagstukken met een vast aantal Â
onafhankelijke experimenten waarbij de kans van slagen constant is en elk
experiment alleen kan slagen of mislukken.
Voorbeelden
=BINOMIALE.VERD(3; 98; 0,04; 1) retourneert 0,445507210083272 (cumulatieve verdelingsvorm).
=BINOMIALE.VERD(3; 98; 0,04; 0) retourneert 0,201402522366024 (kansmassavorm).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“CRIT.BINOM op pagina 263
“NEG.BINOM.VERD” op pagina 286
“PERMUTATIES op pagina 292
“KANS” op pagina 294
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
CHI.KWADRAAT
De functie CHI.KWADRAAT retourneert de eenzijdige kans van de chi-
kwadraatverdeling.
CHI.KWADRAAT(niet-neg-x-waarde; vrijheidsgraden)
 niet-neg-x-waarde: De waarde waarvoor de functie wordt geëvalueerd. niet-neg-x-
waarde is een getalswaarde groter dan of gelijk aan 0.
 vrijheidsgraden: Vrijheidsgraden. vrijheidsgraden is een getalswaarde groter dan of
gelijk aan 1.
Voorbeelden
=CHI.KWADRAAT(5; 2) retourneert 0,0820849986238988.
=CHI.KWADRAAT(10; 10) retourneert 0,440493285065212.
=CHI.KWADRAAT(5; 1) retourneert 0,0253473186774683.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“CHI.KWADRAAT.INV” op pagina 250
“CHI.TOETS” op pagina 2 51
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
CHI.KWADRAAT.INV
De functie CHI.KWADRAAT.INV retourneert de inverse van de eenzijdige kans van de
chi-kwadraatverdeling.
CHI.KWADRAAT.INV(kansverdeling; vrijheidsgraden)
 kansverdeling: Een kansverdeling die bij de verdeling hoort. kansverdeling is een
getalswaarde groter dan 0 en kleiner dan 1.
 vrijheidsgraden: Vrijheidsgraden. vrijheidsgraden is een getalswaarde groter dan of
gelijk aan 1.
250 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 251
Voorbeelden
=CHI.KWADRAAT.INV(0,5; 2) retourneert 1,38629436111989.
=CHI.KWADRAAT.INV(0,1; 10) retourneert 15,9871791721053.
=CHI.KWADRAAT.INV(0,5; 1) retourneert 0,454936423119572.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“CHI.KWADRAAT op pagina 250
“CHI.TOETS” op pagina 2 51
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
CHI.TOETS
De functie CHI.TOETS retourneert de waarde van de chi-kwadraatverdeling voor de
opgegeven gegevens.
CHI.TOETS(werkelijke-waarden; verwachte-waarden)
 werkelijke-waarden: De verzameling met de werkelijke waarden. werkelijke-
waarden is een verzameling met getalswaarden.
 verwachte-waarden: De verzameling met de verwachte waarden. verwachte-
waarden is een verzameling met getalswaarden.
Opmerkingen
De waarde van de vrijheidsgraden voor de geretourneerde waarde is het aantal rijen Â
in werkelijke-waarden min 1.
Elke verwachte waarde wordt berekend door de som van de rij te vermenigvuldigen Â
met de som van de kolom, en de uitkomst te delen door het eindtotaal.
Voorbeeld
Gegeven wordt de onderstaande tabel.
=CHI.TOETS(A2:B6;A9:B13) retourneert 5,91020074984668E-236.
Elke verwachte waarde wordt berekend door de som van de rij te vermenigvuldigen met de som van
de kolom, en de uitkomst te delen door het eindtotaal. De formule voor de eerste verwachte waarde
(cel A9) is =SOM(A$2:B$2)*SOM($A2:$A6)/SOM($A$2:$B$6). Deze formule kan worden uitgebreid tot
cel B9. Vervolgens kunnen de formules in A9:B9 worden uitgebreid tot A13:B13 om alle verwachte
waarden te berekenen. De resulterende formule voor de laatste verwachte waarde (cel B13) is
=SOM(B$2:C$2)*SOM($A6:$A11)/SOM($A$2:$B$6).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“CHI.KWADRAAT op pagina 250
“CHI.KWADRAAT.INV” op pagina 250
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
252 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 253
BETROUWBAARHEID
De functie BETROUWBAARHEID retourneert een waarde voor het aanmaken van een
statistisch betrouwbaarheidsinterval voor een steekproef uit een populatie met een
bekende standaarddeviatie.
BETROUWBAARHEID(alfa; stdev; steekproefgrootte)
 alfa: De kans dat de werkelijke populatiewaarde buiten het interval ligt. alfa
is een getalswaarde groter dan of gelijk aan 1. Alfa wordt verkregen door het
betrouwbaarheidsinterval af te trekken van 1.
 stdev: De standaardafwijking van de populatie. stdev is een getalswaarde groter
dan 0.
 steekproefgrootte: De grootte van de steekproef. steekproefgrootte is een
getalswaarde groter dan 0.
Opmerkingen
Hierbij wordt aangenomen dat de waarden in de steekproef een normale distributie Â
hebben.
Voorbeelden
=BETROUWBAARHEID(0,05; 1; 10) retourneert 0,62. Als het gemiddelde van de steekproefwaarde 100
is, is er een kans van 95% dat de populatiewaarde binnen het bereik 99,38-100,62 valt.
=BETROUWBAARHEID(0,1; 1; 10) retourneert 0,52. Als het gemiddelde van de steekproefwaarde 100 is,
is er een kans van 90% dat de populatiewaarde binnen het bereik 99,48-100,52 valt.
=BETROUWBAARHEID(0,05; 1; 20) retourneert 0,44.
=BETROUWBAARHEID(0,05; 1; 30) retourneert 0,36.
=BETROUWBAARHEID(0,05; 1; 40) retourneert 0,31.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“STDEV op pagina 301
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
CORRELATIE
De functie CORRELATIE retourneert de correlatie tussen twee verzamelingen met
behulp van lineaire regressie-analyse.
CORRELATIE(y-waarden; x-waarden)
 y-waarden: De verzameling met de afhankelijke y-waarden. y-waarden is een
verzameling die getalswaarden, datum-/tijdwaarden of duurwaarden kan bevatten.
Alle waarden moeten van hetzelfde type zijn.
 x-waarden: De verzameling met de onafhankelijke x-waarden. x-waarden is een
verzameling die getalswaarden, datum-/tijdwaarden of duurwaarden kan bevatten.
Alle waarden moeten van hetzelfde type zijn.
Opmerkingen
 y-waarden en x-waarden moeten dezelfde grootte hebben.
Als de verzamelingen tekstwaarden of Booleaanse waarden bevatten, worden deze Â
waarden genegeerd.
Voorbeeld
In dit voorbeeld wordt met de functie CORRELATIE bepaald hoe nauw de prijs van stookolie (kolom
A) samenhangt met de temperatuur waarop deze hypothetische huiseigenaar de thermostaat heeft
ingesteld.
=CORRELATIE(A2:A11; B2:B11) retourneert ongeveer -0,9076, wat aangeeft dat er een nauwe correlatie
bestaat (hoe hoger de prijs, hoe lager de thermostaat).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“COVARIANTIE” op pagina 262
Voorbeeld met enquêteresultaten op pagina 377
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
254 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 255
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
AANTAL
De functie AANTAL retourneert het aantal argumenten dat getallen, numerieke
uitdrukkingen of datums bevat.
AANTAL(waarde; waarde…)
 waarde: Een waarde. waarde kan elk waardetype bevatten.
 waarde…:Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden toegevoegd.
Opmerkingen
Als u elke cel wilt tellen die een willekeurig type waarde bevat (ofwel elke cel die Â
niet leeg is), moet u de functie AANTALARG gebruiken.
Voorbeelden
Aan de hand van de tabel in dit voorbeeld worden alle varianten van de functie AANTAL
geïllustreerd. De gegevens hebben geen betekenis, maar geven wel duidelijk aan welke typen
argumenten worden geretourneerd door elke variant van de functie AANTAL.
=AANTAL(A1:E1) retourneert 5, omdat alle argumenten numeriek zijn.
=AANTAL(A2:E2) retourneert 0, omdat geen van de argumenten numeriek is.
=AANTAL(A3:E3) retourneert 3, omdat de laatste twee cellen niet numeriek zijn.
=AANTAL(A4:E4) retourneert 0, omdat de argumenten de logische waarden WAAR en ONWAAR zijn,
die niet als numeriek worden beschouwd.
=AANTAL(A5:E5) retourneert 2, omdat er drie cellen leeg zijn.
=AANTAL(2; 3; A5:E5; SOM(A1:E1); "A"; "b") retourneert 5, omdat de argumenten 2 en 3 getallen zijn,
het bereik A5:E5 2 getallen bevat, de functie SOM 1 getal retourneert en de laatste twee argumenten
bestaan uit tekst en niet uit numerieke waarden (in totaal 5 numerieke argumenten).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
AANTALARG op pagina 256
AANTALLEEG op pagina 258
AANTAL.ALS op pagina 259
AANTALLEN.ALS op pagina 260
Voorbeeld met enquêteresultaten op pagina 377
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
AANTALARG
De functie AANTALARG retourneert het aantal argumenten dat niet leeg is.
AANTALARG(waarde; waarde…)
 waarde: Een waarde. waarde kan elk waardetype bevatten.
 waarde…:Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden toegevoegd.
Opmerkingen
Als u alleen cellen of argumenten wilt tellen die getallen of datums bevatten, moet Â
u de functie AANTAL gebruiken.
256 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 257
Voorbeelden
Aan de hand van de tabel in dit voorbeeld worden alle varianten van de functie AANTAL
geïllustreerd, met inbegrip van AANTALARG. De gegevens hebben geen betekenis, maar geven
wel duidelijk aan welke typen argumenten worden geretourneerd door elke variant van de functie
AANTAL.
=AANTALARG(A1:E1) retourneert 5, omdat alle cellen een argument bevatten (alle cellen bevatten
numerieke waarden).
=AANTALARG(A2:E2) retourneert 5, omdat alle cellen een argument bevatten (alle cellen bevatten
tekstwaarden).
=AANTALARG(A3:E3) retourneert 5, omdat alle cellen een argument bevatten (een tekstwaarde of
een numerieke waarde).
=AANTALARG(A4:E4) retourneert 5, omdat alle cellen een argument bevatten (WAAR of ONWAAR).
=AANTALARG(A5:E5) retourneert 2, omdat er drie cellen leeg zijn.
=AANTALARG(2; 3; A5:E5; SOM(A1:E1); "A"; "b") retourneert 7, omdat de argumenten 2 en 3 getallen
zijn, het bereik A5:E5 2 cellen bevat die niet leeg zijn, de functie SOM 1 getal retourneert, en "A" en
"b" tekstuitdrukkingen zijn (in totaal 7 argumenten).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
AANTAL op pagina 255
AANTALLEEG op pagina 258
AANTAL.ALS op pagina 259
AANTALLEN.ALS op pagina 260
Voorbeeld met enquêteresultaten op pagina 377
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
AANTALLEEG
De functie AANTALLEEG retourneert het aantal lege cellen in een bereik.
AANTALLEEG(bereik)
 bereik: Een celbereik. bereik is een verwijzing naar één celbereik, dat waarden van
elk type kan bevatten.
Voorbeelden
Aan de hand van de tabel in dit voorbeeld worden alle varianten van de functie AANTAL
geïllustreerd, met inbegrip van AANTALLEEG. De gegevens hebben geen betekenis, maar geven
wel duidelijk aan welke typen argumenten worden geretourneerd door elke variant van de functie
AANTAL.
=AANTALLEEG(A1:E1) retourneert 0, omdat het bereik geen lege cellen bevat.
=AANTALLEEG(A2:E2) retourneert 0, omdat het bereik geen lege cellen bevat.
=AANTALLEEG(A5:E5) retourneert 3, omdat het bereik drie lege cellen bevat.
=AANTALLEEG(A6:E6) retourneert 5, omdat het bereik alleen lege cellen bevat.
=AANTALLEEG(A1:E6) retourneert 8, omdat het bereik acht lege cellen bevat.
=AANTALLEEG(A1:E1; A5:E5) retourneert een fout, omdat bij AANTALLEEG slechts één bereik als
argument kan worden opgegeven.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
AANTAL op pagina 255
AANTALARG op pagina 256
AANTAL.ALS op pagina 259
AANTALLEN.ALS op pagina 260
Voorbeeld met enquêteresultaten op pagina 377
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
258 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 259
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
AANTAL.ALS
De functie AANTAL.ALS retourneert het aantal cellen in een bereik dat aan een
opgegeven voorwaarde voldoet.
AANTAL.ALS(toetsmatrix; voorwaarde)
 toetsmatrix: De verzameling met de waarden die moeten worden getoetst.
toetsmatrix is een verzameling die elk type waarde kan bevatten.
 voorwaarde: Een uitdrukking die resulteert in een logisch WAAR of ONWAAR.
voorwaarde is een uitdrukking die elke gewenste inhoud kan hebben, zolang het
resultaat van de vergelijking van voorwaarde met een waarde in toetsmatrix kan
worden uitgedrukt als de Booleaanse waarde WAAR of ONWAAR.
Opmerkingen
Elke  toetsmatrix-waarde wordt vergeleken met voorwaarde. Als de waarde aan de
voorwaarde voldoet, wordt de waarde opgenomen in de telling.
Voorbeelden
Aan de hand van de tabel in dit voorbeeld worden alle varianten van de functie AANTAL
geïllustreerd, met inbegrip van AANTAL.ALS. De gegevens hebben geen betekenis, maar geven
wel duidelijk aan welke typen argumenten worden geretourneerd door elke variant van de functie
AANTAL.
=AANTAL.ALS(A1:E1; ">0") retourneert 5, omdat alle cellen in het bereik een waarde bevatten groter
dan nul.
=AANTAL.ALS(A3:E3; ">=100") retourneert 3, omdat alle drie de getallen groter zijn dan 100 en in de
vergelijking de twee tekstwaarden worden genegeerd.
=AANTAL.ALS(A1:E5; "=amet") retourneert 2, omdat de toetstekenreeks "amet" twee keer in het
bereik voorkomt.
=AANTAL.ALS(A1:E5; "=*t") retourneert 4, omdat het bereik vier tekenreeksen bevat die eindigen op
de letter "t".
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
AANTAL op pagina 255
AANTALARG op pagina 256
AANTALLEEG op pagina 258
AANTALLEN.ALS op pagina 260
Voorwaarden opgeven en werken met jokers” op pagina 375
Voorbeeld met enquêteresultaten op pagina 377
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
AANTALLEN.ALS
De functie AANTALLEN.ALS retourneert het aantal cellen in een of meer bereiken dat
aan de opgegeven voorwaarden voldoet (één voorwaarde per bereik).
AANTALLEN.ALS(toetswaarden; voorwaarde; toetswaarden…; voorwaarde…)
 toetswaarden: Een verzameling met waarden die moeten worden getoetst.
toetswaarden is een verzameling die elk type waarde kan bevatten.
 voorwaarde: Een uitdrukking die resulteert in een logisch WAAR of ONWAAR.
voorwaarde is een uitdrukking die elke gewenste inhoud kan hebben, zolang het
resultaat van de vergelijking van voorwaarde met een waarde in toetswaarden kan
worden uitgedrukt als de Booleaanse waarde WAAR of ONWAAR.
 toetswaarden…:Optioneel kunnen een of meer extra verzamelingen met te
toetsen waarden worden toegevoegd. Elke verzameling toetswaarden moet direct
worden gevolgd door een voorwaarde. Dit patroon van toetswaarden; voorwaarde
kan zo vaak worden herhaald als nodig is.
 voorwaarde…:Een uitdrukking die volgt op een optionele verzameling
toetswaarden en resulteert in een logisch WAAR of ONWAAR. Omdat elke
verzameling toetswaarden moet worden gevolgd door één voorwaarde, heeft deze
functie altijd een oneven aantal argumenten.
Opmerkingen
Elke waarde in  toetswaarden wordt vergeleken met de corresponderende
voorwaarde. Als de waarden in elke verzameling aan de corresponderende
voorwaarden voldoen, wordt het aantal verhoogd met 1.
260 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 261
Voorbeelden
Gegeven wordt de onderstaande tabel.
=AANTALLEN.ALS(A2:A13;"<40";B2:B13;"=M") retourneert 4, het aantal mannen (aangegeven met "M"
in kolom B) dat jonger dan veertig jaar is.
=AANTALLEN.ALS(A2:A13;"<40";B2:B13;"=M";C2:C13;"=S") retourneert 2, het aantal ongehuwde
mannen (aangegeven met "S" in kolom C) dat jonger dan veertig jaar is.
=AANTALLEN.ALS(A2:A13;"<40";B2:B13;"=M";C2:C13;"=M") retourneert 2, het aantal gehuwde mannen
(aangegeven met "M" in kolom C) dat jonger dan veertig jaar is.
=AANTALLEN.ALS(A2:A13;"<40";B2:B13;"=F") retourneert 3, het aantal vrouwen (aangegeven met "F"
in kolom B) dat jonger dan veertig jaar is.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
AANTAL op pagina 255
AANTALARG op pagina 256
AANTALLEEG op pagina 258
AANTAL.ALS op pagina 259
Voorwaarden opgeven en werken met jokers” op pagina 375
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
COVARIANTIE
De functie COVARIANTIE retourneert de covariantie van twee verzamelingen.
COVARIANTIE(steekproef-1-waarden; steekproef-2-waarden)
 steekproef-1-waarden: De verzameling met de eerste verzameling
steekproefwaarden. steekproef-1-waarden is een verzameling met getalswaarden.
 steekproef-2-waarden: De verzameling met de tweede verzameling
steekproefwaarden. steekproef-2-waarden is een verzameling met getalswaarden.
Opmerkingen
De twee matrices moeten dezelfde grootte hebben. Â
Als de matrices tekstwaarden of Booleaanse waarden bevatten, worden deze Â
waarden genegeerd.
Als de twee verzamelingen identiek zijn, is de covariantie gelijk aan de Â
populatievariantie.
Voorbeeld
In dit voorbeeld wordt met de functie COVARIANTIE bepaald hoe nauw de prijs van stookolie (kolom
A) samenhangt met de temperatuur waarop deze hypothetische huiseigenaar de thermostaat heeft
ingesteld.
=COVARIANTIE(A2:A11; B2:B11) retourneert ongeveer -1,6202, wat aangeeft dat er een correlatie
bestaat (hoe hoger de prijs, hoe lager de thermostaat).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
CORRELATIE op pagina 254
Voorbeeld met enquêteresultaten op pagina 377
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
262 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 263
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
CRIT.BINOM
De functie CRIT.BINOM retourneert de kleinste waarde waarvoor de cumulatieve
binomiale verdeling groter dan of gelijk aan een opgegeven waarde is.
CRIT.BINOM(experimenten; slagingskans; alfa)
 experimenten: Het totale aantal experimenten of toetsen. experimenten is een
getalswaarde groter dan of gelijk aan 0.
 slagingskans: De kans van slagen voor elk experiment of elke toets. slagingskans is
een getalswaarde groter dan of gelijk aan 0 is en kleiner dan of gelijk aan 1.
 alfa: De kans dat de werkelijke populatiewaarde buiten het interval ligt. alfa is
een getalswaarde die kleiner dan of gelijk aan 1 is. Alfa wordt verkregen door het
betrouwbaarheidsinterval af te trekken van 1.
Voorbeeld
=CRIT.BINOM(97; 0,05; 0,05) retourneert 2, gebaseerd op 97 experimenten, waarbij elk experiment
een slagingskans van 5% heeft en het betrouwbaarheidsinterval 95% is (alfa van 5%).
=CRIT.BINOM(97; 0,25; 0,1) retourneert 19, gebaseerd op 97 experimenten, waarbij elk experiment een
slagingskans van 25% heeft en het betrouwbaarheidsinterval 90% is (alfa van 10%).
=CRIT.BINOM(97; 0,25; 0,05) retourneert 17, gebaseerd op 97 experimenten, waarbij elk experiment
een slagingskans van 25% heeft en het betrouwbaarheidsinterval 95% is (alfa van 5%).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
BINOMIALE.VERD op pagina 248
“NEG.BINOM.VERD” op pagina 286
“PERMUTATIES op pagina 292
“KANS” op pagina 294
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
DEV.KWAD
De functie DEV.KWAD retourneert de som van de kwadraten van de deviaties van een
verzameling getallen ten opzichte van het rekenkundige gemiddelde.
DEV.KWAD(getalswaarde; getalswaarde…)
 getalswaarde: Een getal. getalswaarde is een getalswaarde.
 getalswaarde…:Optioneel kunnen een of meer extra getallen worden toegevoegd.
Opmerkingen
Met de functie DEV.KWAD wordt de som van de getallen gedeeld door het aantal Â
getallen om het (rekenkundige) gemiddelde te berekenen. Het verschil (de absolute
waarde) tussen het gemiddelde en elk getal wordt gekwadrateerd en opgeteld, en
het totaal wordt geretourneerd.
Voorbeeld
=DEV.KWAD(1; 7; 19; 8; 3; 9) retourneert 196,833333333333.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“STDEV
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
EXPON.VERD
De functie EXPON.VERD retourneert de exponentiële verdeling van de opgegeven
vorm.
EXPON.VERD(niet-neg-x-waarde; lambda; vormtype)
 niet-neg-x-waarde: De waarde waarvoor de functie wordt geëvalueerd. niet-neg-x-
waarde is een getalswaarde groter dan of gelijk aan 0.
 lambda: De parameterwaarde. lambda is een getalswaarde groter dan 0.
264 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 265
 vormtype: Een waarde die aangeeft welke vorm van de exponentiële functie moet
worden gebruikt.
cumulatieve vorm (WAAR of 1): Retourneert de waarde van de cumulatieve
verdelingsfunctievorm.
kansdichtheidsvorm (ONWAAR of 0): Retourneert de waarde van de
kansdichtheidsfunctievorm.
Voorbeelden
=EXPON.VERD(4; 2; 1) retourneert 0,999664537372097 (cumulatieve verdelingsvorm).
=EXPON.VERD(4; 2; 0) retourneert 0,000670925255805024 (kansdichtheidsvorm).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
LOG.NORM.VERD op pagina 280
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
F.VERDELING
De functie F.VERDELING retourneert de F-kansverdeling.
F.VERDELING(niet-neg-x-waarde; v-g-teller; v-g-noemer)
 niet-neg-x-waarde: De waarde waarvoor de functie wordt geëvalueerd. niet-neg-x-
waarde is een getalswaarde groter dan of gelijk aan 0.
 v-g-teller: De vrijheidsgraden die worden gebruikt als de teller. v-g-teller is een
getalswaarde groter dan of gelijk aan 1. Bij een decimaal getal wordt het gedeelte
achter de komma genegeerd.
 v-g-noemer: De vrijheidsgraden die worden gebruikt als de noemer. v-g-noemer
is een getalswaarde groter dan of gelijk aan 1. Bij een decimaal getal wordt het
gedeelte achter de komma genegeerd.
Opmerkingen
De F-verdeling wordt ook wel de F-verdeling van Snedecor of de Fisher-Snedecor- Â
verdeling genoemd.
Voorbeelden
=F.VERDELING(0,77; 1; 2) retourneert 0,472763488223567.
=F.VERDELING(0,77; 1; 1) retourneert 0,541479597634413.
=F.VERDELING(0,77; 2; 1) retourneert 0,627455805138159.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“F.INVERSE” op pagina 266
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
F.INVERSE
De functie F.INVERSE retourneert de inverse van de F-kansverdeling.
F.INVERSE(kans; v-g-teller; v-g-noemer)
 kans: Een kansverdeling die bij de verdeling hoort. kans is een getalswaarde groter
dan 0 en kleiner dan of gelijk aan 1.
 v-g-teller: De vrijheidsgraden die worden gebruikt als de teller. v-g-teller is een
getalswaarde groter dan of gelijk aan 1. Bij een decimaal getal wordt het gedeelte
achter de komma genegeerd.
 v-g-noemer: De vrijheidsgraden die worden gebruikt als de noemer. v-g-noemer
is een getalswaarde groter dan of gelijk aan 1. Bij een decimaal getal wordt het
gedeelte achter de komma genegeerd.
Voorbeelden
=F.INVERSE(0,77; 1; 2) retourneert 0,111709428782599.
=F.INVERSE(0,77; 1; 1) retourneert 0,142784612191674.
=F.INVERSE(0,77; 2; 1) retourneert 0,34331253162422.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
F.VERDELING op pagina 265
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
266 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 267
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
VOORSPELLEN
De functie VOORSPELLEN retourneert de voorspelde y-waarde voor een opgegeven
x-waarde op basis van steekproefwaarden met behulp van lineaire regressie-analyse.
VOORSPELLEN(x-getal-datum-duur; y-waarden; x-waarden)
 x-getal-datum-duur: De x-waarde waarvoor de functie een voorspelde y-waarde
moet retourneren. x-getal-datum-duur is een getalswaarde, een datum-/tijdwaarde
of een duurwaarde.
 y-waarden: De verzameling met de afhankelijke y-waarden. y-waarden is een
verzameling die getalswaarden, datum-/tijdwaarden of duurwaarden kan bevatten.
Alle waarden moeten van hetzelfde type zijn.
 x-waarden: De verzameling met de onafhankelijke x-waarden. x-waarden is een
verzameling die getalswaarden, datum-/tijdwaarden of duurwaarden kan bevatten.
Alle waarden moeten van hetzelfde type zijn.
Opmerkingen
Alle argumenten moeten van hetzelfde type zijn. Â
De twee matrices moeten dezelfde grootte hebben. Â
Als u bijvoorbeeld beschikt over gegevens over de rijsnelheid van een voertuig Â
en het brandstofrendement voor elke snelheid, is het brandstofrendement de
afhankelijke variabele (y) en de rijsnelheid de onafhankelijke variabele (x).
U kunt de functies RICHTING en SNIJPUNT gebruiken om de vergelijking te vinden Â
die wordt gebruikt om voorspelde waarden te berekenen.
Voorbeeld
Gegeven wordt de onderstaande tabel.
=VOORSPELLEN(9; A3:F3; A2:F2) retourneert 19.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
CORRELATIE op pagina 254
“COVARIANTIE” op pagina 262
“SNIJPUNT op pagina 273
“RICHTING” op pagina 298
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
INTERVAL
De functie INTERVAL retourneert een matrix die aangeeft hoe vaak gegevenswaarden
voorkomen in een intervalwaardenbereik.
INTERVAL(gegevenswaarden; intervalwaarden)
 gegevenswaarden: Een verzameling met de waarden die moeten worden
geëvalueerd. gegevenswaarden is een verzameling die getalswaarden of datum-/
tijdwaarden bevat. Alle waarden moeten van hetzelfde type zijn.
 intervalwaarden: Een verzameling met de intervalwaarden. intervalwaarden is een
verzameling die getalswaarden of datum-/tijdwaarden bevat. Alle waarden moeten
van hetzelfde type zijn als de waarden in de verzameling gegevenswaarden.
Opmerkingen
Met INTERVAL wordt het aantal waarden in  gegevenswaarden bepaald dat
binnen elk interval valt. Voor de duidelijkheid is het raadzaam de intervalmatrix
in oplopende volgorde te sorteren. Het eerste interval is gelijk aan het aantal
waarden dat kleiner dan of gelijk aan de laagste intervalwaarde is. Alle andere
intervalwaarden, met uitzondering van de laatste intervalwaarde, zijn gelijk aan
het aantal waarden dat groter dan de direct eronder liggende intervalwaarde is en
kleiner dan of gelijk aan de huidige intervalwaarde is. De laatste intervalwaarde is
gelijk aan het aantal gegevenswaarden dat groter dan de hoogste intervalwaarde is.
268 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 269
De functie retourneert waarden in een matrix. U kunt de waarden in de matrix beter Â
leesbaar maken met behulp van de functie INDEX. U kunt de functie INTERVAL
nesten in de functie INDEX: =INDEX(INTERVAL(gegevenswaarden; intervalwaarden); x),
waarbij x het gewenste interval is. Houd er rekening mee dat er één interval meer is
dan het aantal in intervalwaarden.
Voorbeeld
Stel dat de volgende tabel de scores bevat van 30 leerlingen die onlangs een examen hebben
afgelegd. De minimumscore voor een voldoende is 65 en de minimumscores voor de andere
beoordelingen zijn zoals in de tabel wordt aangegeven. Om de formules te vereenvoudigen, wordt
een "F" voorgesteld door 1 en een "A" door 5.
=INDEX(INTERVAL($A$1:$F$5; $B$8:$E$8); B9) retourneert 5, het aantal leerlingen met een "F" (score
van 65 of lager). Deze formule kan worden ingevoerd in cel B10 en vervolgens horizontaal worden
uitgebreid tot cel F10. De resulterende waarden voor scores van "D" tot en met "A" zijn respectievelijk
3, 8, 8 en 6.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“INDEX” op pagina 222
PERCENTIEL op pagina 290
“PERCENT.RANG op pagina 291
KWARTIEL op pagina 296
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
GAMMA.VERD
De functie GAMMA.VERD retourneert de gamma-verdeling in de opgegeven vorm.
GAMMA.VERD(niet-neg-x-waarde; alfa; beta; vormtype)
 niet-neg-x-waarde: De waarde waarvoor de functie wordt geëvalueerd. niet-neg-x-
waarde is een getalswaarde groter dan of gelijk aan 0.
 alfa: Een van de vormparameters van de verdeling. alfa is een getalswaarde groter
dan 0.
 beta: Een van de vormparameters van de verdeling. beta is een getalswaarde groter
dan 0.
 vormtype: Een waarde die aangeeft welke vorm van de exponentiële functie moet
worden gebruikt.
cumulatieve vorm (WAAR of 1): Retourneert de waarde van de cumulatieve
verdelingsfunctievorm.
kansdichtheidsvorm (ONWAAR of 0): Retourneert de waarde van de
kansdichtheidsfunctievorm.
Voorbeelden
=GAMMA.VERD(0,8; 1; 2; 1) retourneert 0,329679953964361 (de cumulatieve verdelingsvorm).
=GAMMA.VERD(0,8; 1; 2; 0) retourneert 0,33516002301782 (de kansdichtheidsvorm).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“GAMMA.INV” op pagina 270
GAMMA.LN op pagina 271
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
GAMMA.INV
De functie GAMMA.INV retourneert de inverse van de cumulatieve gamma-verdeling.
270 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 271
GAMMA.INV(kansverdeling; alfa; beta)
 kansverdeling: Een kansverdeling die bij de verdeling hoort. kansverdeling is een
getalswaarde groter dan 0 en kleiner dan 1.
 alfa: Een van de vormparameters van de verdeling. alfa is een getalswaarde groter
dan 0.
 beta: Een van de vormparameters van de verdeling. beta is een getalswaarde groter
dan 0.
Voorbeelden
=GAMMA.INV(0,8; 1; 2) retourneert 3,2188758248682.
=GAMMA.INV(0,8; 2; 1) retourneert 2,99430834700212.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“GAMMA.VERD” op pagina 270
GAMMA.LN op pagina 271
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
GAMMA.LN
De functie GAMMA.LN retourneert de natuurlijke logaritme van de gamma-functie,
G(x).
GAMMA.LN(pos-x-waarde)
 pos-x-waarde: De positieve x-waarde waarvoor de functie wordt geëvalueerd. pos-
x-waarde is een getalswaarde groter dan 0.
Voorbeelden
=GAMMA.LN(0,92) retourneert 0,051658003497744.
=GAMMA.LN(0,29) retourneert 1,13144836880416.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“GAMMA.VERD” op pagina 270
“GAMMA.INV” op pagina 270
LN op pagina 187
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
MEETK.GEM
De functie MEETK.GEM retourneert het meetkundige gemiddelde.
MEETK.GEM(pos-getal; pos-getal…)
 pos-getal: Een positief getal. pos-getal is een getalswaarde groter dan 0.
 pos-getal…:Optioneel kunnen een of meer extra positieve getallen worden
toegevoegd.
Opmerkingen
Met MEETK.GEM worden de argumenten vermenigvuldigd om een product te Â
verkrijgen. Vervolgens wordt uit het product de wortel getrokken die gelijk is aan
het aantal argumenten.
Voorbeeld
=MEETK.GEM(5; 7; 3; 2; 6; 22) retourneert 5,50130264578853.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
GEMIDDELDE op pagina 241
“HARM.GEM” op pagina 273
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
272 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 273
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
HARM.GEM
De functie HARM.GEM retourneert het harmonische gemiddelde.
HARM.GEM(pos-getal; pos-getal…)
 pos-getal: Een positief getal. pos-getal is een getalswaarde groter dan 0.
 pos-getal…:Optioneel kunnen een of meer extra positieve getallen worden
toegevoegd.
Opmerkingen
Het harmonische gemiddelde is de reciproque waarde van het rekenkundige Â
gemiddelde van de reciproque waarden.
Voorbeeld
=HARM.GEM(5; 7; 3; 2; 6; 22) retourneert 4,32179607109448.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
GEMIDDELDE op pagina 241
“MEETK.GEM” op pagina 272
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
SNIJPUNT
De functie SNIJPUNT retourneert het y-snijpunt van de optimale lijn voor een
verzameling met behulp van lineaire regressie-analyse.
SNIJPUNT(y-waarden; x-getallen)
 y-waarden: De verzameling met de afhankelijke y-waarden. y-waarden is een
verzameling die getalswaarden, datum-/tijdwaarden of duurwaarden kan bevatten.
Alle waarden moeten van hetzelfde type zijn.
 x-getallen: De verzameling met de onafhankelijke x-waarden. x-getallen is een
verzameling met getalswaarden.
Opmerkingen
De twee matrices moeten dezelfde grootte hebben. Â
Als u de richting van de optimale lijn wilt berekenen, moet u de functie RICHTING Â
gebruiken.
Voorbeeld
In dit voorbeeld wordt met de functie SNIJPUNT het y-snijpunt bepaald van de optimale lijn voor
de temperatuur waarop deze hypothetische huiseigenaar de thermostaat heeft ingesteld (de
afhankelijke variabele) op basis van de prijs van stookolie (de onafhankelijke waarde).
=SNIJPUNT(B2:B11; A2:A11) retourneert ongeveer 78, boven de hoogste hypothetische waarde
waarbij de optimale lijn aoopt (hoe hoger de prijs, hoe lager de thermostaat).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“RICHTING” op pagina 298
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
GROOTSTE
De functie GROOTSTE retourneert de op n-1 na grootste waarde in een verzameling.
De grootste waarde wordt geclassiceerd als nummer 1.
274 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 275
GROOTSTE(getal-datum-duur-set; rangorde)
 getal-datum-duur-set: Een verzameling waarden. getal-datum-duur-set is een
verzameling met getals-, datum- of duurwaarden. Alle waarden moeten van
hetzelfde type zijn.
 rangorde: Een getal dat de rangorde in grootte voorstelt van de waarde die u
wilt ophalen. rangorde is een getalswaarde tussen 1 en het aantal waarden in de
verzameling.
Opmerkingen
Met een rangorde van 1 wordt het grootste getal uit de verzameling opgehaald, Â
met 2 wordt het op een na grootste getal opgehaald, enzovoort. Gelijke waarden in
de matrix krijgen dezelfde positie in de rangorde, maar beïnvloeden het resultaat.
Voorbeelden
Stel dat de volgende tabel de cumulatieve scores van 20 leerlingen bevat voor dit semester. (Voor
dit voorbeeld zijn de gegevens op deze manier geordend. In werkelijkheid zouden de gegevens
waarschijnlijk in 20 afzonderlijke rijen zijn ingedeeld.)
=GROOTSTE(A1:E4; 1) retourneert 100, de hoogste cumulatieve score (cel B2).
=GROOTSTE(A1:E4; 2) retourneert 92, de op een na hoogste cumulatieve score (cel C1 of cel C2).
=GROOTSTE(A1:E4; 3) retourneert 92, tevens de op twee na hoogste cumulatieve score omdat deze
score twee keer voorkomt (cel C1 en cel C2).
=GROOTSTE(A1:E4; 6) retourneert 86, de op vijf na hoogste cumulatieve score (de volgorde is 100, 92,
92, 91, 90 en 86).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“RANG” op pagina 297
KLEINSTE op pagina 299
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
LIJNSCH
De functie LIJNSCH retourneert een matrix met de grootheden voor een rechte lijn die
het beste past bij de opgegeven gegevens, op basis van de methode van de kleinste
kwadraten.
LIJNSCH(bekende-y-waarden; bekende-x-waarden; niet-nul-y-snijpunt; meer-grootheden)
 bekende-y-waarden: De verzameling met de bekende y-waarden. bekende-y-
waarden is een verzameling met getalswaarden. Als er slechts één verzameling
bekende x-waarden is, kan bekende-y-waarden een willekeurige grootte hebben.
Als er meerdere verzamelingen bekende x-waarden zijn, kan bekende-y-waarden
bestaan uit één kolom met de waarden of één rij met de waarden, maar niet uit
beide.
 bekende-x-waarden: Een optionele verzameling met de bekende x-waarden.
bekende-x-waarden is een verzameling met getalswaarden. Als dit argument wordt
weggelaten, wordt de verzameling {1, 2, 3…} met dezelfde grootte als bekende-
y-waarden gebruikt. Als er slechts één verzameling bekende x-waarden is, moet
bekende-x-waarden (indien opgegeven) dezelfde grootte hebben als bekende-y-
waarden. Als er meerdere verzamelingen bekende x-waarden zijn, wordt elke rij/
kolom van bekende-x-waarden als één verzameling beschouwd en moet de grootte
van elke rij/kolom overeenkomen met de grootte van de rij/kolom van bekende-y-
waarden.
 niet-nul-y-snijpunt: Een optionele waarde die aangeeft hoe het y-snijpunt
(constante b) moet worden berekend.
normaal (1, WAAR of weggelaten): De waarde van het y-snijpunt (constante b)
moet normaal worden berekend.
forceer nulwaarde (0, ONWAAR): De waarde van het y-snijpunt (constante b) moet
altijd worden gelijkgesteld aan nul.
 meer-grootheden: Een optionele waarde die aangeeft of aanvullende statistische
informatie moet worden geretourneerd.
geen extra grootheden (0, WAAR of weggelaten): Retourneert geen extra
regressiegrootheden in de geretourneerde matrix.
extra grootheden (1, WAAR): Retourneert extra regressiegrootheden in de
geretourneerde matrix.
Opmerkingen
De functie retourneert waarden in een matrix. U kunt de waarden in de matrix beter Â
leesbaar maken met behulp van de functie INDEX. U kunt de functie LIJNSCH nesten
in de functie INDEX: =INDEX(LIJNSCH(bekende-y-waarden; bekende-x-waarden; niet-
nul-y-snijpunt; meer-grootheden); y; x) waarbij y en x de kolomindex en rij-index van
de gewenste waarde zijn.
276 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 277
Als er geen extra grootheden worden geretourneerd (meer-grootheden is
ONWAAR), bevat de geretourneerde matrix één rij. Het aantal kolommen is gelijk
aan het aantal verzamelingen in bekende-x-waarden plus 1. Deze rij bevat de
lijnrichtingen (één waarde voor elke rij/kolom met x-waarden) in omgekeerde
volgorde (de eerste waarde heeft betrekking op de laatste rij/kolom met
x-waarden), gevolgd door de waarde voor b, het snijpunt.
Als er extra grootheden worden geretourneerd (meer-grootheden is WAAR),
bevat de matrix vijf rijen. Raadpleeg “Extra grootheden op pagina 277 voor meer
informatie over de inhoud van de matrix.
Voorbeelden
Stel dat de volgende tabel de scores bevat van 30 leerlingen die onlangs een examen hebben
afgelegd. De minimumscore voor een voldoende is 65 en de minimumscores voor de andere
beoordelingen zijn zoals in de tabel wordt aangegeven. Om de formules te vereenvoudigen, wordt
een "F" voorgesteld door 1 en een "A" door 5.
=INDEX(LIJNSCH(A2:A6; C2:C6; 1; 0); 1) retourneert 0,752707581227437 (de richting van de optimale
lijn).
=INDEX(LIJNSCH(A2:A6; C2:C6; 1; 0); 2) retourneert 0,0342960288808646 (b, het snijpunt).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
Extra grootheden
Dit gedeelte bevat informatie over de extra grootheden die met de functie LIJNSCH
kunnen worden geretourneerd.
In de matrix die de functie LIJNSCH retourneert, kan aanvullende statistische
informatie worden opgenomen. Voor het volgende voorbeeld wordt aangenomen dat
er naast de bekende y-waarden vijf verzamelingen bekende x-waarden zijn. Verder
wordt aangenomen dat de bekende x-waarden zijn ingedeeld in vijf tabelrijen of vijf
tabelkolommen. Op basis van deze veronderstellingen retourneert de functie LIJNSCH
de volgende matrix (waarbij het getal na een x aangeeft naar welke verzameling
x-waarden het onderdeel verwijst):
Rij/kolom 1 2 3 4 5 6
1 richting x5 richting x4 richting x3 richting x2 richting x1 b (y-snijpunt)
2 std-fout x1 std-fout x2 std-fout x3 std-fout x4 std-fout x5 std-fout b
3 det-coëciënt std-fout y
4 F-stat vrijheidsgraden
5 ks-reg ks-resid
Denitiesvandeargumenten
richting x: De richting van de lijn voor deze verzameling bekende x-waarden. De
waarden worden in omgekeerde volgorde geretourneerd. Met andere woorden:
als er vijf verzamelingen bekende x-waarden zijn, wordt de waarde voor de vijfde
verzameling het eerst weergegeven in de geretourneerde matrix.
b: het y-snijpunt voor de bekende x-waarden.
std-fout x: De standaardfout voor de coëciënt voor deze verzameling bekende
x-waarden. De waarden worden in de normale volgorde geretourneerd. Met andere
woorden: als er vijf verzamelingen bekende x-waarden zijn, wordt de waarde voor
de eerste verzameling het eerst weergegeven in de geretourneerde matrix. Dit is
het tegenovergestelde van de manier waarop de waarden voor de richting worden
geretourneerd.
std-fout b: de standaardfout voor de waarde van het y-snijpunt (b).
det-coëciënt:De determinatiecoëciënt. Met deze grootheid worden de geschatte
en de werkelijke y-waarden met elkaar vergeleken. Als de determinatiecoëciënt
1 is, is er geen verschil tussen de geschatte y-waarde en de werkelijke y-waarde. In
dat geval is er sprake van een perfecte correlatie. Als de determinatiecoëciënt 0 is,
is er geen correlatie en is de opgegeven regressievergelijking niet geschikt om een
y-waarde te voorspellen.
std-fout y: de standaardfout voor de schatting van de y-waarde.
F-stat: De waargenomen F-waarde. Met de waargenomen F-waarde kunt u bepalen of
de waargenomen samenhang tussen de afhankelijke en de onafhankelijke variabelen
op toeval berust.
vrijheidsgraden: De vrijheidsgraden. Met behulp van deze grootheid kunt u het
betrouwbaarheidsniveau bepalen.
278 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 279
ks-reg: de regressieve som van de kwadraten.
ks-resid: de residuele som van de kwadraten.
Opmerkingen
Het maakt niet uit of de bekende x-waarden en de bekende y-waarden in rijen of Â
kolommen zijn ingedeeld. In beide gevallen is de geretourneerde matrix ingedeeld
in rijen, zoals de tabel laat zien.
In het voorbeeld wordt aangenomen dat er vijf verzamelingen bekende x-waarden Â
zijn. Als er meer of minder dan vijf verzamelingen zijn, verandert het aantal
kolommen in de geretourneerde matrix (dit aantal is altijd gelijk aan het aantal
verzamelingen bekende x-waarden plus 1), maar blijft het aantal rijen gelijk.
Als er geen extra grootheden in de argumenten van LIJNSCH worden opgegeven, is Â
de geretourneerde matrix gelijk aan de eerste rij.
LOG.NORM.INV
De functie LOG.NORM.INV retourneert de inverse van de cumulatieve logaritmische
normale verdeling van x.
LOG.NORM.INV(kansverdeling; gemiddelde; stdev)
 kansverdeling: Een kansverdeling die bij de verdeling hoort. kansverdeling is een
getalswaarde groter dan 0 en kleiner dan 1.
 gemiddelde: Het gemiddelde van de natuurlijke logaritme, d.w.z. ln
(x)
. gemiddelde
is een getalswaarde die het (rekenkundige) gemiddelde is van ln
(x)
, de natuurlijke
logaritme van x.
 stdev: De standaardafwijking van de populatie. stdev is een getalswaarde groter
dan 0.
Opmerkingen
U kunt LOG.NORM.INV gebruiken wanneer de logaritme van x normaal wordt Â
verdeeld.
Voorbeeld
=LOG.NORM.INV(0,78; 1,7; 2,2) retourneert 29,9289150377259.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
LN op pagina 187
LOG.NORM.VERD op pagina 280
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
LOG.NORM.VERD
De functie LOG.NORM.VERD retourneert de logaritmische normale verdeling.
LOG.NORM.VERD(pos-x-waarde; gemiddelde; stdev)
 pos-x-waarde: De positieve x-waarde waarvoor de functie wordt geëvalueerd. pos-
x-waarde is een getalswaarde groter dan 0.
 gemiddelde: Het gemiddelde van de natuurlijke logaritme, d.w.z. ln
(x)
. gemiddelde
is een getalswaarde die het (rekenkundige) gemiddelde is van ln
(x)
, de natuurlijke
logaritme van x.
 stdev: De standaardafwijking van de populatie. stdev is een getalswaarde groter
dan 0.
Voorbeeld
=LOG.NORM.VERD(0,78; 1,7; 2,2) retourneert 0,187899237956868.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
LN op pagina 187
LOG.NORM.INV op pagina 279
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
MAX
De functie MAX retourneert het grootste getal in een verzameling.
MAX(waarde; waarde…)
 waarde: Een waarde. waarde kan elk waardetype bevatten.
280 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 281
 waarde…:Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden toegevoegd.
Opmerkingen
Als  waarde niet tot een datum of getal leidt, wordt de waarde niet in het resultaat
opgenomen.
Wanneer u de grootste waarde wilt bepalen in een verzameling die elk type waarde Â
kan bevatten, gebruikt u de functie MAXA.
Voorbeelden
=MAX(5; 5; 5; 5; 6) retourneert 6.
=MAX(1; 2; 3; 4; 5) retourneert 5.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“GROOTSTE” op pagina 274
“MAXA op pagina 281
“MIN” op pagina 283
KLEINSTE op pagina 299
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
MAXA
De functie MAXA retourneert het grootste getal in een verzameling waarden die ook
tekst en Booleaanse waarden kan bevatten.
MAXA(waarde; waarde…)
 waarde: Een waarde. waarde kan elk waardetype bevatten.
 waarde…:Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden toegevoegd. Alle
numerieke waarden moeten van hetzelfde type zijn. U kunt geen combinatie van
getallen, datums en duurwaarden opgeven.
Opmerkingen
Aan tekstwaarden en de logische waarde ONWAAR wordt de waarde 0 toegewezen Â
en aan de logische waarde WAAR wordt de waarde 1 toegewezen.
Wanneer u de grootste waarde in een verzameling met alleen getallen of datums Â
wilt bepalen, gebruikt u de functie MAX.
Voorbeelden
=MAXA(1; 2; 3; 4) retourneert 4.
=MAXA(A1:C1), waarbij A1:C1 de waarden -1, -10 en hallo bevat, retourneert 0.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“MAX” op pagina 280
“MINA op pagina 284
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
MEDIAAN
De functie MEDIAAN retourneert de mediaanwaarde in een verzameling getallen. De
mediaanwaarde is de middelste waarde in de betekenis dat de helft van de getallen
in de verzameling kleiner dan de mediaanwaarde is en de andere helft groter dan de
mediaanwaarde is.
MEDIAAN(getal-datum-duur; getal-datum-duur…)
 getal-datum-duur: Een waarde. getal-datum-duur is een getalswaarde, een datum-/
tijdwaarde of een duurwaarde.
 getal-datum-duur…:Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden
toegevoegd. Als u meerdere getal-datum-duur-waarden opgeeft, moeten alle
waarden van hetzelfde type zijn.
Opmerkingen
Als de reeks een even aantal waarden bevat, retourneert de functie MEDIAAN het Â
gemiddelde van de twee middelste waarden.
282 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 283
Voorbeelden
=MEDIAAN(1; 2; 3; 4; 5) retourneert 3.
=MEDIAAN(1; 2; 3; 4; 5; 6) retourneert 3,5.
=MEDIAAN(5; 5; 5; 5; 6) retourneert 5.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
GEMIDDELDE op pagina 241
“MODUS” op pagina 285
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
MIN
De functie MIN retourneert het kleinste getal in een verzameling.
MIN(waarde; waarde…)
 waarde: Een waarde. waarde kan elk waardetype bevatten.
 waarde…:Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden toegevoegd.
Opmerkingen
Als  waarde niet tot een datum of getal leidt, wordt de waarde niet in het resultaat
opgenomen.
Wanneer u de kleinste waarde wilt bepalen in een verzameling die elk type waarde Â
kan bevatten, gebruikt u de functie MINA.
Voorbeelden
=MIN(5; 5; 5; 5; 6) retourneert 5.
=MIN(1; 2; 3; 4; 5) retourneert 1.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“GROOTSTE” op pagina 274
“MAX” op pagina 280
“MINA op pagina 284
KLEINSTE op pagina 299
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
MINA
De functie MINA retourneert het kleinste getal in een verzameling waarden die ook
tekst en Booleaanse waarden kan bevatten.
MINA(waarde; waarde…)
 waarde: Een waarde. waarde kan elk waardetype bevatten.
 waarde…:Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden toegevoegd. Alle
numerieke waarden moeten van hetzelfde type zijn. U kunt geen combinatie van
getallen, datums en duurwaarden opgeven.
Opmerkingen
Aan tekstwaarden en de logische waarde ONWAAR wordt de waarde 0 toegewezen Â
en aan de logische waarde WAAR wordt de waarde 1 toegewezen.
Wanneer u de kleinste waarde in een verzameling met alleen getallen of datums Â
wilt bepalen, gebruikt u de functie MIN.
Voorbeelden
=MINA(1; 2; 3; 4) retourneert 1.
=MINA(A1:C1), waarbij A1:C1 de waarden -1, -10 en hallo bevat, retourneert -10.
=MINA(A1:C1), waarbij A1:C1 de waarden 1, 10 en hallo bevat, retourneert 0.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“MAXA op pagina 281
“MIN” op pagina 283
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
284 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 285
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
MODUS
De functie MODUS retourneert de meest voorkomende waarde in een verzameling
getallen.
MODUS(getal-datum-duur; getal-datum-duur…)
 getal-datum-duur: Een waarde. getal-datum-duur is een getalswaarde, een datum-/
tijdwaarde of een duurwaarde.
 getal-datum-duur…:Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden
toegevoegd. Als u meerdere getal-datum-duur-waarden opgeeft, moeten alle
waarden van hetzelfde type zijn.
Opmerkingen
Als meer dan één getal meerdere keren voorkomt in de argumenten, retourneert Â
MODUS het eerste getal dat meerdere keren voorkomt.
De functie retourneert een fout als geen enkele waarde meer dan één keer Â
voorkomt.
Voorbeelden
=MODUS(5; 5; 5; 5; 6) retourneert 5.
=MODUS(1; 2; 3; 4; 5) retourneert een fout.
=MODUS(2; 2; 4; 6; 6) retourneert 2.
=MODUS(6; 6; 4; 2; 2) retourneert 6.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
GEMIDDELDE op pagina 241
“MEDIAAN” op pagina 282
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
NEG.BINOM.VERD
De functie NEG.BINOM.VERD retourneert de negatieve binomiale verdeling.
NEG.BINOM.VERD(aantal-gefaald; aantal-geslaagd; slagingskans)
 aantal-gefaald: Het aantal mislukkingen. aantal-gefaald is een getalswaarde groter
dan of gelijk aan 0.
 aantal-geslaagd: Het aantal geslaagde experimenten of toetsen. aantal-geslaagd is
een getalswaarde groter dan of gelijk aan 1.
 slagingskans: De kans van slagen voor elk experiment of elke toets. slagingskans is
een getalswaarde groter dan 0 en gelijk aan 1.
Opmerkingen
NEG.BINOM.VERD retourneert de kans dat het opgegeven aantal mislukkingen, Â
aantal-gefaald, optreedt voordat het opgegeven aantal geslaagde pogingen, aantal-
geslaagd optreedt. De constante waarde voor de kans van slagen is slagingskans.
Voorbeeld
=NEG.BINOM.VERD(3; 68; 0,95) retourneert 0,20913174716192.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
BINOMIALE.VERD op pagina 248
“CRIT.BINOM op pagina 263
“PERMUTATIES op pagina 292
“KANS” op pagina 294
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
286 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 287
NORM.VERD
De functie NORM.VERD retourneert de normale verdeling van de opgegeven
functievorm.
NORM.VERD(getal; gemiddelde; stdev; vormtype)
 getal: Het getal dat moet worden geëvalueerd. getal is een getalswaarde.
 gemiddeld: Het gemiddelde van de verdeling. gemiddeld is een getalswaarde die
het bekende (rekenkundige) gemiddelde voor het aantal voorvallen aangeeft.
 stdev: De standaardafwijking van de populatie. stdev is een getalswaarde groter
dan 0.
 vormtype: Een waarde die aangeeft welke vorm van de exponentiële functie moet
worden gebruikt.
cumulatieve vorm (WAAR of 1): Retourneert de waarde van de cumulatieve
verdelingsfunctievorm.
kansdichtheidsvorm (ONWAAR of 0): Retourneert de waarde van de
kansdichtheidsfunctievorm.
Opmerkingen
Als  gemiddelde gelijk is aan 0, stdev gelijk is aan 1 en vormtype gelijk is aan
WAAR, retourneert NORM.VERD dezelfde waarde als de cumulatieve normale
standaardverdeling die STAND.NORM.VERD retourneert.
Voorbeelden
=NORM.VERD(22; 15; 2,5; 1) retourneert 0,997444869669572, de cumulatieve verdelingsvorm.
=NORM.VERD(22; 15; 2,5; 0) retourneert 0,00316618063319199, de kansdichtheidsvorm.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“NORM.INV op pagina 288
“STAND.NORM.VERD” op pagina 288
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
NORM.INV
De functie NORM.INV retourneert de inverse van de cumulatieve normale verdeling.
NORM.INV(kansverdeling; gemiddelde; stdev)
 kansverdeling: Een kansverdeling die bij de verdeling hoort. kansverdeling is een
getalswaarde groter dan 0 en kleiner dan 1.
 gemiddeld: Het gemiddelde van de verdeling. gemiddeld is een getalswaarde die
het bekende (rekenkundige) gemiddelde voor het aantal voorvallen aangeeft.
 stdev: De standaardafwijking van de populatie. stdev is een getalswaarde groter
dan 0.
Opmerkingen
Als  gemiddelde gelijk is aan 0 en stdev gelijk is aan 1, retourneert NORM.INV dezelfde
waarde als de inverse van de cumulatieve normale standaardverdeling die STAND.
NORM.INV retourneert.
Voorbeeld
=NORM.INV(0,89; 15; 2,5) retourneert 18,0663203000915.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“NORM.VERD” op pagina 287
“STAND.NORM.INV” op pagina 289
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
STAND.NORM.VERD
De functie STAND.NORM.VERD retourneert de normale standaardverdeling.
STAND.NORM.VERD(getal)
 getal: Een getal. getal is een getalswaarde.
288 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 289
Opmerkingen
Een normale standaardverdeling heeft een (rekenkundig) gemiddelde van 0 en een Â
standaarddeviatie van 1.
Voorbeeld
=STAND.NORM.VERD(4,3) retourneert 0,999991460094529.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“NORM.VERD” op pagina 287
“STAND.NORM.INV” op pagina 289
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
STAND.NORM.INV
De functie STAND.NORM.INV retourneert de inverse van de cumulatieve normale
standaardverdeling.
STAND.NORM.INV(kansverdeling)
 kansverdeling: Een kansverdeling die bij de verdeling hoort. kansverdeling is een
getalswaarde groter dan 0 en kleiner dan 1.
Opmerkingen
Een normale standaardverdeling heeft een (rekenkundig) gemiddelde van 0 en een Â
standaarddeviatie van 1.
Voorbeeld
=STAND.NORM.INV(0,89) retourneert 1,22652812003661.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“NORM.INV op pagina 288
“STAND.NORM.VERD” op pagina 288
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
PERCENTIEL
De functie PERCENTIEL retourneert de waarde binnen een verzameling die
correspondeert met een bepaald percentiel.
PERCENTIEL(getal-datum-duur-set; percentielwaarde)
 getal-datum-duur-set: Een verzameling waarden. getal-datum-duur-set is een
verzameling met getals-, datum- of duurwaarden. Alle waarden moeten van
hetzelfde type zijn.
 percentielwaarde: De percentielwaarde die u wilt zoeken, liggend tussen 0 en 1.
percentielwaarde is een getalswaarde die als decimaal getal (bijvoorbeeld 0,25) of
als getal met een procentteken (bijvoorbeeld 25%) wordt opgegeven. Deze waarde
moet groter zijn dan of gelijk zijn aan 0 en kleiner zijn dan of gelijk zijn aan 1.
Opmerkingen
Gelijke waarden in de matrix krijgen dezelfde positie in de rangorde, maar Â
beïnvloeden het resultaat.
Voorbeelden
Stel dat de volgende tabel de cumulatieve scores van 20 leerlingen bevat voor dit semester. (Voor
dit voorbeeld zijn de gegevens op deze manier geordend. In werkelijkheid zouden de gegevens
waarschijnlijk in 20 afzonderlijke rijen zijn ingedeeld.)
=PERCENTIEL(A1:E4; 0,90) retourneert 92, de minimale cumulatieve score die nodig is om tot de beste
10% van de klas te behoren (het 90e percentiel).
=PERCENTIEL(A1:E4; 2/3) retourneert 85, de minimale cumulatieve score die nodig is om tot de beste
eenderde van de klas te behoren (2/3 of ongeveer het 67e percentiel).
=PERCENTIEL(A1:E4; 0,50) retourneert 83, de minimale cumulatieve score die nodig is om tot de
beste helft van de klas te behoren (het 50e percentiel).
290 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 291
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
INTERVAL op pagina 268
“PERCENT.RANG op pagina 291
KWARTIEL op pagina 296
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
PERCENT.RANG
De functie PERCENT.RANG retourneert de positie van een waarde in de rangorde van
een verzameling als percentage van de verzameling.
PERCENT.RANG(getal-datum-duur-set; getal-datum-duur; signicantie)
 getal-datum-duur-set: Een verzameling waarden. getal-datum-duur-set is een
verzameling met getals-, datum- of duurwaarden. Alle waarden moeten van
hetzelfde type zijn.
 getal-datum-duur: Een waarde. getal-datum-duur is een getalswaarde, een datum-/
tijdwaarde of een duurwaarde.
 signicantie:Een optionele waarde die het aantal cijfers rechts van het
decimaalteken aangeeft. signicantie is een getalswaarde groter dan of gelijk aan 1.
Als dit argument wordt weggelaten, wordt de standaardwaarde 3 (x,xxx%) gebruikt.
Opmerkingen
Met PERCENT.RANG kunt u de relatieve positie van een waarde in een verzameling Â
evalueren. Met deze functie wordt de positie van een opgegeven getal in de
verzameling bepaald. Als in een opgegeven verzameling bijvoorbeeld tien waarden
kleiner dan het opgegeven getal zijn en tien waarden groter dan het opgegeven
getal zijn, wordt 50% geretourneerd met PERCENT.RANG.
Voorbeeld
=PERCENT.RANG({5; 6; 9; 3; 7; 11; 8; 2; 14}; 10) retourneert 0,813, omdat zeven waarden kleiner zijn dan
10 en slechts twee waarden groter zijn dan 10.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
INTERVAL op pagina 268
PERCENTIEL op pagina 290
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
PERMUTATIES
De functie PERMUTATIES retourneert het aantal permutaties voor een opgegeven
aantal objecten dat uit het totale aantal objecten kan worden geselecteerd.
PERMUTATIES(aantal-objecten; aantal-elementen)
 aantal-objecten: Het totale aantal objecten. aantal-objecten is een getalswaarde
groter dan of gelijk aan 0.
 aantal-elementen: Het aantal elementen dat moet worden geselecteerd uit het
totale aantal objecten in elke permutatie. aantal-elementen is een getalswaarde
groter dan of gelijk aan 0.
Voorbeelden
=PERMUTATIES(25; 5) retourneert 6375600.
=PERMUTATIES(10; 3) retourneert 720.
=PERMUTATIES(5; 2) retourneert 20.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
BINOMIALE.VERD op pagina 248
“CRIT.BINOM op pagina 263
“NEG.BINOM.VERD” op pagina 286
“KANS” op pagina 294
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
292 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 293
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
POISSON
De functie POISSON retourneert de kans op een speciek aantal voorvallen met
behulp van de Poissonverdeling.
POISSON(voorvallen; gemiddelde; vormtype)
 voorvallen: Het aantal voorvallen (aankomsten) waarvoor u de kansverdeling wilt
berekenen. voorvallen is een getalswaarde.
 gemiddeld: Het gemiddelde van de verdeling. gemiddeld is een getalswaarde die
het bekende (rekenkundige) gemiddelde voor het aantal voorvallen aangeeft.
 vormtype: Een waarde die aangeeft welke vorm van de exponentiële functie moet
worden gebruikt.
cumulatieve vorm (WAAR of 1): Retourneert de waarde van de cumulatieve
verdelingsfunctievorm (dat het opgegeven aantal of minder geslaagde pogingen of
voorvallen zullen plaatsvinden).
kansmassavorm (ONWAAR of 0): Retourneert de waarde van de
kansdichtheidsfunctievorm (dat precies het opgegeven aantal geslaagde pogingen
of voorvallen zal plaatsvinden).
Voorbeeld
Bij een gemiddelde van 10, en 8 voorvallen:
=POISSON(8; 10; ONWAAR) retourneert 0,112599.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“EXPON.VERD” op pagina 264
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
KANS
De functie KANS retourneert de kans van een reeks waarden als u de afzonderlijke
kans van elke waarde kent.
KANS(getal-set; kans-waarden; onder; boven)
 getal-set: Een verzameling getallen. getal-set is een verzameling met
getalswaarden.
 kans-waarden: De verzameling met de kansverdelingswaarden. kans-waarden
is een verzameling met getalswaarden. De som van de kansen moet maximaal 1
bedragen. Tekenreekswaarden worden genegeerd.
 onder: De ondergrens of -limiet. onder is een getalswaarde.
 boven: Een optionele bovenlimiet of -grens. boven is een getalswaarde groter dan
of gelijk aan onder.
Opmerkingen
Met de functie KANS worden de kansen opgeteld voor alle waarden in de Â
verzameling die groter dan of gelijk aan de opgegeven ondergrenswaarde zijn en
kleiner dan of gelijk aan de opgegeven bovengrenswaarde zijn. Als boven wordt
weggelaten, retourneert KANS de kans dat één waarde gelijk is aan de opgegeven
ondergrens.
De twee matrices moeten dezelfde grootte hebben. Als een matrix tekst bevat, Â
wordt de tekst genegeerd.
294 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 295
Voorbeelden
Stel dat iemand moet raden welk getal tussen 1 en 10 u in gedachten hebt. Omdat er tien mogelijke
keuzen zijn, zijn de meeste mensen geneigd te denken dat de kans dat u een bepaald getal in
gedachten hebt 0,1 (10%) is, zoals wordt aangegeven in kolom C. Uit onderzoek blijkt echter dat
mensen getallen niet willekeurig kiezen.
Stel dat uit een onderzoek blijkt dat mensen zoals u bepaalde getallen eerder zullen kiezen dan
andere getallen. Deze kansen staan in kolom E.
=KANS(A1:A10; C1:C10; 4; 6) retourneert 0,30, de kans dat de waarde 4, 5 of 6 is als wordt
aangenomen dat getallen willekeurig worden gekozen.
=KANS(A1:A10; E1:E10; 7) retourneert 0,28, de kans dat de waarde 4, 5 of 6 is, gebaseerd op het
onderzoek waaruit blijkt dat getallen niet willekeurig worden gekozen.
=KANS(A1:A10; E1:E10; 4; 6) retourneert 0,20, de kans dat de waarde 7 is, gebaseerd op het onderzoek
waaruit blijkt dat getallen niet willekeurig worden gekozen.
=KANS(A1:A10; C1:C10; 6; 10) retourneert 0,50, de kans dat de waarde groter is dan 5 (tussen 6 en 10)
als wordt aangenomen dat getallen willekeurig worden gekozen.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
BINOMIALE.VERD op pagina 248
“CRIT.BINOM op pagina 263
“NEG.BINOM.VERD” op pagina 286
“PERMUTATIES op pagina 292
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
KWARTIEL
De functie KWARTIEL retourneert de waarde voor het opgegeven kwartiel van een
bepaalde gegevensverzameling.
KWARTIEL(getal-set; kwartielnummer)
 getal-set: Een verzameling getallen. getal-set is een verzameling met
getalswaarden.
 kwartielnummer: Geeft het gewenste kwartiel aan.
kleinste (0): Retourneert de kleinste waarde
eerste (1): Retourneert het eerste kwartiel (25e percentiel).
seconde (2): Retourneert het tweede kwartiel (50e percentiel).
derde (3): Retourneert het derde kwartiel (75e percentiel).
grootste (4): Retourneert de grootste waarde
Opmerkingen
MIN, MEDIAAN en MAX retourneren dezelfde waarde als KWARTIEL wanneer Â
kwartielnummer gelijk is aan respectievelijk 0, 2 en 4.
Voorbeelden
=KWARTIEL({5; 6; 9; 3; 7; 11; 8; 2; 14}; 0) retourneert 2, de kleinste waarde.
=KWARTIEL({5; 6; 9; 3; 7; 11; 8; 2; 14}; 1) retourneert 5, het 25e percentiel of het eerste kwartiel.
=KWARTIEL({5; 6; 9; 3; 7; 11; 8; 2; 14}; 2) retourneert 7, het 50e percentiel of het tweede kwartiel.
=KWARTIEL({5; 6; 9; 3; 7; 11; 8; 2; 14}; 3) retourneert 9, het 75e percentiel of het derde kwartiel.
=KWARTIEL({5; 6; 9; 3; 7; 11; 8; 2; 14}; 0) retourneert 14, de grootste waarde.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
INTERVAL op pagina 268
“MAX” op pagina 280
“MEDIAAN” op pagina 282
“MIN” op pagina 283
PERCENTIEL op pagina 290
“PERCENT.RANG op pagina 291
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
296 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 297
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
RANG
De functie RANG retourneert het rangnummer van een getal binnen een bereik
getallen.
RANG(getal-datum-duur; getal-datum-duur-set; grootste-is-hoog)
 getal-datum-duur: Een waarde. getal-datum-duur is een getalswaarde, een datum-/
tijdwaarde of een duurwaarde.
 getal-datum-duur-set: Een verzameling waarden. getal-datum-duur-set is een
verzameling met getals-, datum- of duurwaarden. Alle waarden moeten van
hetzelfde type zijn.
 grootste-is-hoog: Een optionele waarde die aangeeft of de kleinste of grootste
waarde in de verzameling de rangorde 1 heeft.
grootste is laag (0, WAAR of weggelaten): De grootste waarde in de verzameling
krijgt de rangorde 1.
grootste is hoog (1 of WAAR): De kleinste waarde in de verzameling krijgt de
rangorde 1.
Opmerkingen
Gelijke waarden in de verzameling krijgen dezelfde positie in de rangorde, maar Â
beïnvloeden het resultaat.
Als de opgegeven waarde met geen van de waarden in de verzameling Â
overeenkomt, wordt een fout geretourneerd.
Voorbeelden
Stel dat de volgende tabel de cumulatieve scores van 20 leerlingen bevat voor dit semester. (Voor
dit voorbeeld zijn de gegevens op deze manier geordend. In werkelijkheid zouden de gegevens
waarschijnlijk in 20 afzonderlijke rijen zijn ingedeeld.)
=RANG(30; A1:E4; 1) retourneert 1, omdat 30 de laagste cumulatieve score is en we hebben
opgegeven dat de kleinste waarde rangnummer 1 krijgt.
=RANG(92; A1:E4; 0) retourneert 2, omdat 92 de op een na hoogste cumulatieve score is en we
hebben opgegeven dat de grootste waarde rangnummer 1 krijgt.
=RANG(91; A1:E4; 1) retourneert 4, omdat twee waarden de tweede plaats delen. De volgorde is 100,
92, 92 en 91 en de rangorde is 1, 2, 2 en 4.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“GROOTSTE” op pagina 274
KLEINSTE op pagina 299
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
RICHTING
De functie RICHTING retourneert de richting van de optimale lijn voor een verzameling
met behulp van lineaire regressie-analyse.
RICHTING(y-waarden; x-waarden)
 y-waarden: De verzameling met de afhankelijke y-waarden. y-waarden is een
verzameling die getalswaarden, datum-/tijdwaarden of duurwaarden kan bevatten.
Alle waarden moeten van hetzelfde type zijn.
 x-waarden: De verzameling met de onafhankelijke x-waarden. x-waarden is een
verzameling die getalswaarden, datum-/tijdwaarden of duurwaarden kan bevatten.
Alle waarden moeten van hetzelfde type zijn.
298 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 299
Opmerkingen
De twee verzamelingen moeten dezelfde grootte hebben, anders retourneert de Â
functie een fout.
Als u bijvoorbeeld beschikt over gegevens over de rijsnelheid van een voertuig Â
en het brandstofrendement voor elke snelheid, is het brandstofrendement de
afhankelijke variabele en de rijsnelheid de onafhankelijke variabele.
U kunt de functie SNIJPUNT gebruiken om het y-snijpunt van de optimale lijn te Â
berekenen.
Voorbeeld
In dit voorbeeld wordt met de functie RICHTING de richting bepaald van de optimale lijn voor
de temperatuur waarop deze hypothetische huiseigenaar de thermostaat heeft ingesteld (de
afhankelijke variabele) op basis van de prijs van stookolie (de onafhankelijke waarde).
=RICHTING(B2:B11; A2:A11) retourneert ongeveer -3,2337, wat aangeeft dat de optimale lijn aoopt
(hoe hoger de prijs, hoe lager de thermostaat).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“SNIJPUNT op pagina 273
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
KLEINSTE
De functie KLEINSTE retourneert de op n-1 na kleinste waarde in een bereik. De
kleinste waarde krijgt rangnummer 1.
KLEINSTE(getal-datum-duur-set; rangorde)
 getal-datum-duur-set: Een verzameling waarden. getal-datum-duur-set is een
verzameling met getals-, datum- of duurwaarden. Alle waarden moeten van
hetzelfde type zijn.
 rangorde: Een getal dat de rangorde in grootte voorstelt van de waarde die u
wilt ophalen. rangorde is een getalswaarde tussen 1 en het aantal waarden in de
verzameling.
Opmerkingen
Met een rangorde van 1 wordt het kleinste getal uit de verzameling opgehaald, met Â
2 wordt het op een na kleinste getal opgehaald, enzovoort. Gelijke waarden in de
verzameling krijgen dezelfde positie in de rangorde, maar beïnvloeden het resultaat.
Voorbeelden
Stel dat de volgende tabel de cumulatieve scores van 20 leerlingen bevat voor dit semester. (Voor
dit voorbeeld zijn de gegevens op deze manier geordend. In werkelijkheid zouden de gegevens
waarschijnlijk in 20 afzonderlijke rijen zijn ingedeeld.)
=KLEINSTE(A1:E4; 1) retourneert 30, de laagste cumulatieve score (cel A1).
=KLEINSTE(A1:E4; 2) retourneert 51, de op een na laagste cumulatieve score (cel E1).
=KLEINSTE(A1:E4; 6) retourneert 75, de op vijf na laagste cumulatieve score (de volgorde is 30, 51, 68,
70, 75 en nogmaals 75, waardoor 75 zowel de op vier na laagste als de op vijf na laagste cumulatieve
score is).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“GROOTSTE” op pagina 274
“RANG” op pagina 297
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
300 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 301
NORMALISEREN
De functie NORMALISEREN retourneert een genormaliseerde waarde uit een verdeling
die wordt gekenmerkt door een opgegeven gemiddelde en standaarddeviatie.
NORMALISEREN(getal; gemiddeld; stdev)
 getal: Het getal dat moet worden geëvalueerd. getal is een getalswaarde.
 gemiddeld: Het gemiddelde van de verdeling. gemiddeld is een getalswaarde die
het bekende (rekenkundige) gemiddelde voor het aantal voorvallen aangeeft.
 stdev: De standaardafwijking van de populatie. stdev is een getalswaarde groter
dan 0.
Voorbeeld
=NORMALISEREN(6; 15; 2,1) retourneert –4,28571428571429.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“NORM.VERD” op pagina 287
“NORM.INV op pagina 288
“STAND.NORM.VERD” op pagina 288
“STAND.NORM.INV” op pagina 289
“Z.TOETS” op pagina 317
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
STDEV
De functie STDEV retourneert de standaarddeviatie (een spreidingsmaat) van een
verzameling waarden op basis van de (zuivere) steekproefvariantie.
STDEV(getal-datum-duur; getal-datum-duur…)
 getal-datum-duur: Een waarde. getal-datum-duur is een getalswaarde, een datum-/
tijdwaarde of een duurwaarde.
 getal-datum-duur…:Een of meer extra waarden (minimaal twee waarden zijn
vereist). Alle getal-datum-duur-waarden moeten van hetzelfde type zijn.
Opmerkingen
U kunt de functie STDEV gebruiken als de opgegeven waarden deel uitmaken van Â
een grotere populatie. Als de waarden die u analyseert de gehele verzameling of
populatie omvatten, gebruikt u de functie STDEVP.
Als u tekst of Booleaanse waarden wilt analyseren, kunt u de functie STDEVA Â
gebruiken.
De standaarddeviatie is de vierkantswortel van de variantie die wordt geretourneerd Â
door de functie VAR.
Voorbeeld
Stel dat u een groep leerlingen vijf toetsen hebt laten maken. U hebt vijf willekeurige leerlingen
uitgekozen om de totale populatie leerlingen te vertegenwoordigen (dit is slechts een voorbeeld en
vormt waarschijnlijk geen statistisch geldige methode). Met de functie STDEV kunt u op basis van de
steekproefgegevens bepalen van welke toets de scores de grootste spreiding vertonen.
De resultaten van de functie STDEV zijn ongeveer 22,8035, 24,5357, 9,5026, 8,0747 en 3,3466. Toets
2 vertoont dus de grootste spreiding, op de voet gevolgd door toets 1. De overige drie toetsen
vertonen een kleine spreiding.
Toets 1 Toets 2 Toets 3 Toets 4 Toets 5
Leerling 1 75 82 90 78 84
Leerling 2 100 90 95 88 90
Leerling 3 40 80 78 90 85
Leerling 4 80 35 95 98 92
Leerling 5 90 98 75 97 88
=STDEV(B2:B6) =STDEV(C2:C6) =STDEV(D2:D6) =STDEV(E2:E6) =STDEV(F2:F6)
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“STDEVA op pagina 303
“STDEVP op pagina 305
“STDEVPA op pagina 306
VAR op pagina 310
VARA op pagina 312
VARP op pagina 314
VARPA op pagina 315
302 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 303
Voorbeeld met enquêteresultaten op pagina 377
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
STDEVA
De functie STDEVA retourneert de standaarddeviatie (een spreidingsmaat) van een
verzameling waarden die ook tekst en Booleaanse waarden kan bevatten, op basis van
de (zuivere) steekproefvariantie.
STDEVA(waarde; waarde…)
 waarde: Een waarde. waarde kan elk waardetype bevatten. Alle numerieke waarden
moeten van hetzelfde type zijn. U kunt geen combinatie van getallen, datums en
duurwaarden opgeven.
 waarde…:Een of meer extra waarden (minimaal twee waarden zijn vereist). Alle
numerieke waarden moeten van hetzelfde type zijn. U kunt geen combinatie van
getallen, datums en duurwaarden opgeven.
Opmerkingen
U kunt de functie STDEVA gebruiken als de opgegeven waarden deel uitmaken van Â
een grotere populatie. Als de waarden die u analyseert de gehele verzameling of
populatie omvatten, gebruikt u de functie STDEVPA.
Bij de functie STDEVA wordt aan tekstwaarden en aan de Booleaanse waarde Â
ONWAAR de waarde 0 toegewezen en wordt aan de Booleaanse waarde WAAR
de waarde 1 toegewezen. Lege cellen worden genegeerd. Als u tekstwaarden en
Booleaanse waarden niet wilt analyseren, kunt u de functie STDEV gebruiken.
De standaarddeviatie is de vierkantswortel van de variantie die wordt geretourneerd Â
door de functie VARA.
Voorbeeld
Stel dat u een temperatuursensor hebt geïnstalleerd in Cupertino in Californië. Met de sensor worden
de hoogste temperatuur en de laagste temperatuur voor elke dag geregistreerd. Daarnaast hebt u
bijgehouden op welke dagen u de airconditioning in uw at hebt aangezet. De volgende tabel bevat
de gegevens voor de eerste dagen, die gelden als steekproef voor de populatie hoogste en laagste
temperaturen (dit is slechts een voorbeeld en vormt geen statistisch geldige methode).
=STDEVA(B2:B13) retourneert 24,8271, de spreiding die met STDEVA wordt gemeten op basis van de
steekproef van de hoogste temperaturen voor elke dag.
Deze waarde overschrijdt het werkelijke bereik van de hoogste temperaturen (15 graden) omdat aan
de niet-beschikbare temperatuur de waarde nul wordt toegewezen.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“STDEV op pagina 301
“STDEVP op pagina 305
“STDEVPA op pagina 306
VAR op pagina 310
VARA op pagina 312
VARP op pagina 314
VARPA op pagina 315
Voorbeeld met enquêteresultaten op pagina 377
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
304 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 305
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
STDEVP
De functie STDEVP retourneert de standaarddeviatie (een spreidingsmaat) van een
verzameling waarden op basis van de (ware) populatievariantie.
STDEVP(getal-datum-duur; getal-datum-duur…)
 getal-datum-duur: Een waarde. getal-datum-duur is een getalswaarde, een datum-/
tijdwaarde of een duurwaarde.
 getal-datum-duur…:Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden
toegevoegd. Als u meerdere getal-datum-duur-waarden opgeeft, moeten alle
waarden van hetzelfde type zijn.
Opmerkingen
U kunt de functie STDEVP gebruiken als de opgegeven waarden de totale Â
verzameling of populatie omvatten. Als de waarden die u analyseert deel uitmaken
van een grotere populatie, gebruikt u de functie STDEV.
Als u tekst of Booleaanse waarden wilt analyseren, kunt u de functie STDEVPA Â
gebruiken.
De standaarddeviatie is de vierkantswortel van de variantie die wordt geretourneerd Â
door de functie VARP.
Voorbeeld
Stel dat u een groep leerlingen vijf toetsen hebt laten maken. Uw klas is erg klein en deze groep
vormt de totale populatie leerlingen. Met de functie STDEVP kunt u op basis van de gegevens van
deze populatie bepalen van welke toets de scores de grootste spreiding vertonen.
De resultaten van de functie STDEVP zijn ongeveer 20,3961, 21,9454, 8,49994, 7,2222 en 2,9933. Toets
2 vertoont dus de grootste spreiding, op de voet gevolgd door toets 1. De overige drie toetsen
vertonen een kleine spreiding.
Toets 1 Toets 2 Toets 3 Toets 4 Toets 5
Leerling 1 75 82 90 78 84
Leerling 2 100 90 95 88 90
Leerling 3 40 80 78 90 85
Leerling 4 80 35 95 98 92
Leerling 5 75 82 90 78 84
=STDEVP(B2:B6) =STDEVP(C2:C6) =STDEVP(D2:D6) =STDEVP(E2:E6) =STDEVP(F2:F6)
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“STDEV op pagina 301
“STDEVA op pagina 303
“STDEVPA op pagina 306
VAR op pagina 310
VARA op pagina 312
VARP op pagina 314
VARPA op pagina 315
Voorbeeld met enquêteresultaten op pagina 377
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
STDEVPA
De functie STDEVPA retourneert de standaarddeviatie (een spreidingsmaat) van een
verzameling waarden die ook tekst en Booleaanse waarden kan bevatten, op basis van
de (ware) populatievariantie.
STDEVPA(waarde; waarde…)
 waarde: Een waarde. waarde kan elk waardetype bevatten.
 waarde…:Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden toegevoegd. Alle
numerieke waarden moeten van hetzelfde type zijn. U kunt geen combinatie van
getallen, datums en duurwaarden opgeven.
Opmerkingen
U kunt de functie STDEVPA gebruiken als de opgegeven waarden de totale Â
verzameling of populatie omvatten. Als de waarden die u analyseert deel uitmaken
van een grotere populatie, gebruikt u de functie STDEVA.
306 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 307
Bij de functie STDEVPA wordt aan tekstwaarden en aan de Booleaanse waarde Â
ONWAAR de waarde 0 toegewezen en wordt aan de Booleaanse waarde WAAR
de waarde 1 toegewezen. Lege cellen worden genegeerd. Als u tekstwaarden en
Booleaanse waarden niet wilt analyseren, kunt u de functie STDEVP gebruiken.
De standaarddeviatie is de vierkantswortel van de variantie die wordt geretourneerd Â
door de functie VARPA.
Voorbeeld
Stel dat u een temperatuursensor hebt geïnstalleerd in Cupertino in Californië. Met de sensor worden
de hoogste temperatuur en de laagste temperatuur voor elke dag geregistreerd. Daarnaast hebt
u bijgehouden op welke dagen u de airconditioning in uw at hebt aangezet. Na enkele dagen
raakte de sensor defect. De volgende tabel bevat daarom de totale populatie hoogste en laagste
temperaturen.
=STDEVPA(B2:B13) retourneert 23,7702, de spreiding die met STDEVPA wordt gemeten op basis van
de steekproef van de hoogste temperaturen voor elke dag.
Deze waarde overschrijdt het werkelijke bereik van de hoogste temperaturen (15 graden) omdat aan
de niet-beschikbare temperatuur de waarde nul wordt toegewezen.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“STDEV op pagina 301
“STDEVA op pagina 303
“STDEVP op pagina 305
VAR op pagina 310
VARA op pagina 312
VARP op pagina 314
VARPA op pagina 315
Voorbeeld met enquêteresultaten op pagina 377
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
T.VERD
De functie T.VERD retourneert de kans voor de Student T-verdeling.
T.VERD(niet-neg-x-waarde; vrijheidsgraden; zijden)
 niet-neg-x-waarde: De waarde waarvoor de functie wordt geëvalueerd. niet-neg-x-
waarde is een getalswaarde groter dan of gelijk aan 0.
 vrijheidsgraden: Vrijheidsgraden. vrijheidsgraden is een getalswaarde groter dan of
gelijk aan 1.
 zijden: Het aantal zijden dat moet worden geretourneerd.
één zijde (1): Retourneert de waarde voor een verdeling met één zijde.
twee zijden (2): Retourneert de waarde voor een verdeling met twee zijden.
Voorbeelden
=T.VERD(4; 2; 1) retourneert 0,0285954792089682 voor de verdeling met één zijde.
=T.VERD(4; 2; 2) retourneert 0,0571909584179364 voor de verdeling met twee zijden.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
T.INV” op pagina 309
T.TOETS op pagina 309
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
308 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 309
T.INV
De functie T.INV retourneert de t-waarde (een functie van de kans en de
vrijheidsgraden) van de Student T-verdeling.
T.INV(kansverdeling; vrijheidsgraden)
 kansverdeling: Een kansverdeling die bij de verdeling hoort. kansverdeling is een
getalswaarde groter dan 0 en kleiner dan 1.
 vrijheidsgraden: Vrijheidsgraden. vrijheidsgraden is een getalswaarde groter dan of
gelijk aan 1.
Voorbeeld
=T.INV(0,88; 2) retourneert 0,170940864689457.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
T.VERD” op pagina 308
T.TOETS op pagina 309
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
T.TOETS
De functie T.TOETS retourneert de kans die samenhangt met een Student T-toets op
basis van de t-verdelingsfunctie.
T.TOETS(steekproef-1-waarden; steekproef-2-waarden; zijden; toetstype)
 steekproef-1-waarden: De verzameling met de eerste verzameling
steekproefwaarden. steekproef-1-waarden is een verzameling met getallen.
 steekproef-2-waarden: De verzameling met de tweede verzameling
steekproefwaarden. steekproef-2-waarden is een verzameling met getalswaarden.
 zijden: Het aantal zijden dat moet worden geretourneerd.
één zijde (1): Retourneert de waarde voor een verdeling met één zijde.
twee zijden (2): Retourneert de waarde voor een verdeling met twee zijden.
 toetstype: Het type t-toets dat moet worden uitgevoerd.
gekoppeld (1): Voert een gekoppelde toets uit.
twee-steekproeven-gelijk (2): Voert een toets uit op basis van twee steekproeven
met gelijke varianties (homoscedastisch).
twee-steekproeven-ongelijk (3): Voert een toets uit op basis van twee
steekproeven met ongelijke varianties (heteroscedastisch).
Voorbeelden
=T.TOETS({57; 75; 66; 98; 92; 80}; {87; 65; 45; 95; 88; 79}; 1; 1) retourneert 0,418946725989974 voor een
gekoppelde toets met een verdeling met één zijde.
=T.TOETS({57; 75; 66; 98; 92; 80}; {87; 65; 45; 95; 88; 79}; 2; 1) retourneert 0,837893451979947 voor een
gekoppelde toets met een verdeling met twee zijden.
=T.TOETS({57; 75; 66; 98; 92; 80}; {87; 65; 45; 95; 88; 79}; 1; 2) retourneert 0,440983897602811 voor een
toets op basis van twee steekproeven met gelijke varianties, met een verdeling met één zijde.
=T.TOETS({57; 75; 66; 98; 92; 80}; {87; 65; 45; 95; 88; 79}; 2; 2) retourneert 0,881967795205622 voor een
toets op basis van twee steekproeven met gelijke varianties, met een verdeling met twee zijden.
=T.TOETS({57; 75; 66; 98; 92; 80}; {87; 65; 45; 95; 88; 79}; 1; 3) retourneert 0,441031763311189 voor een
toets op basis van twee steekproeven met ongelijke varianties, met een verdeling met één zijde.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
T.VERD” op pagina 308
T.INV” op pagina 309
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
VAR
De functie VAR retourneert de (zuivere) steekproefvariantie (een spreidingsmaat) van
een verzameling waarden.
VAR(getal-datum; getal-datum…)
 getal-datum: Een waarde. getal-datum is een getalswaarde of een datum-/
tijdwaarde.
310 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 3 11
 getal-datum…:Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden toegevoegd.
Als u meerdere getal-datum-waarden opgeeft, moeten alle waarden van hetzelfde
type zijn.
Opmerkingen
Met de functie VAR wordt de (zuivere) steekproefvariantie berekend door de som Â
van de kwadraten van de varianties van de gegevenspunten te delen door één
minder dan het aantal waarden.
U kunt de functie VAR gebruiken als de opgegeven waarden deel uitmaken van Â
een grotere populatie. Als de waarden die u analyseert de gehele verzameling of
populatie omvatten, gebruikt u de functie VARP.
Als u tekst of Booleaanse waarden wilt analyseren, kunt u de functie VARA Â
gebruiken.
De functie STDEV retourneert de vierkantswortel van de variantie die wordt Â
geretourneerd door de functie VAR.
Voorbeelden
Stel dat u een groep leerlingen vijf toetsen hebt laten maken. U hebt vijf willekeurige leerlingen
uitgekozen om de totale populatie leerlingen te vertegenwoordigen (dit is slechts een voorbeeld en
vormt waarschijnlijk geen statistisch geldige methode). Met de functie VAR kunt u op basis van de
steekproefgegevens bepalen van welke toets de scores de grootste spreiding vertonen.
De resultaten van de functie VAR zijn ongeveer 520,00, 602,00, 90,30, 65,20 en 11,20. Toets 2 vertoont
dus de grootste spreiding, op de voet gevolgd door toets 1. De overige drie toetsen vertonen een
kleine spreiding.
Toets 1 Toets 2 Toets 3 Toets 4 Toets 5
Leerling 1 75 82 90 78 84
Leerling 2 100 90 95 88 90
Leerling 3 40 80 78 90 85
Leerling 4 80 35 95 98 92
Leerling 5 75 82 90 78 84
=VAR(B2:B6) =VAR(C2:C6) =VAR(D2:D6) =VAR(E2:E6) =VAR(F2:F6)
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“STDEV op pagina 301
“STDEVA op pagina 303
“STDEVP op pagina 305
“STDEVPA op pagina 306
VARA op pagina 312
VARP op pagina 314
VARPA op pagina 315
Voorbeeld met enquêteresultaten op pagina 377
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
VARA
De functie VARA retourneert de (zuivere) steekproefvariantie (een spreidingsmaat) van
een verzameling waarden, met inbegrip van tekst en Booleaanse waarden.
VARA(waarde; waarde…)
 waarde: Een waarde. waarde kan elk waardetype bevatten.
 waarde…:Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden toegevoegd. Alle
numerieke waarden moeten van hetzelfde type zijn. U kunt geen combinatie van
getallen, datums en duurwaarden opgeven.
Opmerkingen
Met de functie VARA wordt de (zuivere) steekproefvariantie berekend door de som Â
van de kwadraten van de varianties van de gegevenspunten te delen door één
minder dan het aantal waarden.
U kunt de functie VARA gebruiken als de opgegeven waarden deel uitmaken van Â
een grotere populatie. Als de waarden die u analyseert de gehele verzameling of
populatie omvatten, gebruikt u de functie VARPA.
Bij de functie VARA wordt aan tekstwaarden en aan de Booleaanse waarde ONWAAR Â
de waarde 0 toegewezen en wordt aan de Booleaanse waarde WAAR de waarde
1 toegewezen. Lege cellen worden genegeerd. Als u tekstwaarden en Booleaanse
waarden niet wilt analyseren, kunt u de functie VAR gebruiken.
De functie STDEVA retourneert de vierkantswortel van de variantie die wordt Â
geretourneerd door de functie VARA.
312 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 313
Voorbeeld
Stel dat u een temperatuursensor hebt geïnstalleerd in Cupertino in Californië. Met de sensor worden
de hoogste temperatuur en de laagste temperatuur voor elke dag geregistreerd. Daarnaast hebt u
bijgehouden op welke dagen u de airconditioning in uw at hebt aangezet. De volgende tabel bevat
de gegevens voor de eerste dagen, die gelden als steekproef voor de populatie hoogste en laagste
temperaturen (dit is slechts een voorbeeld en vormt geen statistisch geldige methode).
=VARA(B2:B13) retourneert 616,3864, de spreiding die met VARA wordt gemeten op basis van de
steekproef van de hoogste temperaturen voor elke dag.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“STDEV op pagina 301
“STDEVA op pagina 303
“STDEVP op pagina 305
“STDEVPA op pagina 306
VAR op pagina 310
VARP op pagina 314
VARPA op pagina 315
Voorbeeld met enquêteresultaten op pagina 377
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
VARP
De functie VARP retourneert de (ware) populatievariantie (een spreidingsmaat) van
een verzameling waarden.
VARP(getal-datum; getal-datum…)
 getal-datum: Een waarde. getal-datum is een getalswaarde of een datum-/
tijdwaarde.
 getal-datum…:Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden toegevoegd.
Als u meerdere getal-datum-waarden opgeeft, moeten alle waarden van hetzelfde
type zijn.
Opmerkingen
Met de functie VARP wordt de (ware) populatievariantie (tegengestelde van de Â
(zuivere) steekproefvariantie) berekend door de som van de kwadraten van de
varianties van de gegevenspunten te delen door het aantal waarden.
U kunt de functie VARP gebruiken als de opgegeven waarden de totale verzameling Â
of populatie omvatten. Als de waarden die u analyseert deel uitmaken van een
grotere populatie, gebruikt u de functie VAR.
Als u tekst of Booleaanse waarden wilt analyseren, kunt u de functie VARPA Â
gebruiken.
De functie STDEVP retourneert de vierkantswortel van de variantie die wordt Â
geretourneerd door de functie VARP.
Voorbeeld
Stel dat u een groep leerlingen vijf toetsen hebt laten maken. Uw klas is erg klein en deze groep
vormt de totale populatie leerlingen. Met de functie VARP kunt u op basis van de gegevens van deze
populatie bepalen van welke toets de scores de grootste spreiding vertonen.
De resultaten van de functie VARP zijn ongeveer 416,00, 481,60, 72,24, 52,16 en 8,96. Toets 2 vertoont
dus de grootste spreiding, op de voet gevolgd door toets 1. De overige drie toetsen vertonen een
kleine spreiding.
Toets 1 Toets 2 Toets 3 Toets 4 Toets 5
Leerling 1 75 82 90 78 84
Leerling 2 100 90 95 88 90
Leerling 3 40 80 78 90 85
Leerling 4 80 35 95 98 92
Leerling 5 75 82 90 78 84
=VARP(B2:B6) =VARP(C2:C6) =VARP(D2:D6) =VARP(E2:E6) =VARP(F2:F6)
314 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 315
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“STDEV op pagina 301
“STDEVA op pagina 303
“STDEVP op pagina 305
“STDEVPA op pagina 306
VAR op pagina 310
VARA op pagina 312
VARPA op pagina 315
Voorbeeld met enquêteresultaten op pagina 377
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
VARPA
De functie VARPA retourneert de (ware) populatievariantie (een spreidingsmaat) van
een verzameling waarden, met inbegrip van tekst en Booleaanse waarden.
VARPA(waarde; waarde…)
 waarde: Een waarde. waarde kan elk waardetype bevatten.
 waarde…:Optioneel kunnen een of meer extra waarden worden toegevoegd. Alle
numerieke waarden moeten van hetzelfde type zijn. U kunt geen combinatie van
getallen, datums en duurwaarden opgeven.
Opmerkingen
Met de functie VARPA wordt de (ware) populatievariantie (tegengestelde van de Â
(zuivere) steekproefvariantie) berekend door de som van de kwadraten van de
varianties van de gegevenspunten te delen door het aantal waarden.
U kunt de functie VARPA gebruiken als de opgegeven waarden de totale Â
verzameling of populatie omvatten. Als de waarden die u analyseert deel uitmaken
van een grotere populatie, gebruikt u de functie VARA.
Bij de functie VARPA wordt aan tekstwaarden en aan de Booleaanse waarde Â
ONWAAR de waarde 0 toegewezen en wordt aan de Booleaanse waarde WAAR
de waarde 1 toegewezen. Lege cellen worden genegeerd. Als u tekstwaarden en
Booleaanse waarden niet wilt analyseren, kunt u de functie VAR gebruiken.
De functie STDEVPA retourneert de vierkantswortel van de variantie die wordt Â
geretourneerd door de functie VARPA.
Voorbeeld
Stel dat u een temperatuursensor hebt geïnstalleerd in Cupertino in Californië. Met de sensor worden
de hoogste temperatuur en de laagste temperatuur voor elke dag geregistreerd. Daarnaast hebt
u bijgehouden op welke dagen u de airconditioning in uw at hebt aangezet. Na enkele dagen
raakte de sensor defect. De volgende tabel bevat daarom de totale populatie hoogste en laagste
temperaturen.
=VARPA(B2:B13) retourneert 565,0208, de spreiding die met VARPA wordt gemeten op basis van de
steekproef van de hoogste temperaturen voor elke dag.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“STDEV op pagina 301
“STDEVA op pagina 303
“STDEVP op pagina 305
“STDEVPA op pagina 306
VAR op pagina 310
VARA op pagina 312
VARP op pagina 314
Voorbeeld met enquêteresultaten op pagina 377
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
316 Hoofdstuk 10 Statistische functies
Hoofdstuk 10 Statistische functies 317
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
Z.TOETS
De functie Z.TOETS retourneert de eenzijdige kansverdelingswaarde van de Z-toets.
Z.TOETS(getal-datum-duur-set; getal-datum-duur; stdev)
 getal-datum-duur-set: Een verzameling waarden. getal-datum-duur-set is een
verzameling met getals-, datum- of duurwaarden. Alle waarden moeten van
hetzelfde type zijn.
 getal-datum-duur: Een waarde. getal-datum-duur is een getalswaarde, een datum-/
tijdwaarde of een duurwaarde.getal-datum-duur is de waarde die moet worden
getoetst.
 stdev: Een optionele waarde voor de standaardafwijking van de populatie. stdev is
een getalswaarde groter dan 0.
Opmerkingen
De Z-toets is een statistische toets om te bepalen of het verschil tussen een Â
steekproefgemiddelde en het populatiegemiddelde groot genoeg is om statistisch
signicant te zijn. De Z-toets wordt voornamelijk gebruikt bij gestandaardiseerde
toetsen.
Als stdev wordt weggelaten, wordt de standaarddeviatie voor de steekproef Â
gebruikt.
Voorbeeld
=Z.TOETS({57; 75; 66; 98; 92; 80}; 70; 9) retourneert 0,0147281928162857.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
NORMALISEREN op pagina 301
“Overzicht van statistische functies” op pagina 235
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
318 Hoofdstuk 10 Statistische functies
319
Met behulp van tekstfuncties kunt u met tekenreeksen
werken.
Overzicht van tekstfuncties
iWork bevat de volgende tekstfuncties die u in combinatie met tabellen kunt
gebruiken.
Functie Beschrijving
TEKEN” (pagina 321) De functie TEKEN retourneert het teken dat
overeenkomt met een decimale Unicode-
tekencode.
“OPSCHONEN” (pagina 322) Met de functie OPSCHONEN worden de meest
voorkomende niet-afdrukbare tekens (Unicode-
tekencodes 0 t/m 31) uit tekst verwijderd.
“CODE” (pagina 323) De functie CODE retourneert het decimale
Unicode-codegetal van het eerste teken in een
opgegeven tekenreeks.
“SAMENVOEGEN” (pagina 324) Met de functie SAMENVOEGEN worden
tekenreeksen samengevoegd.
“EURO” (pagina 324) De functie DOLLAR retourneert een tekenreeks
die bestaat uit het dollarbedrag voor het
opgegeven getal.
GELIJK (pagina 325) De functie GELIJK retourneert WAAR als de
argumenttekenreeksen identiek zijn, inclusief het
gebruik van hoofdletters en kleine letters.
11
Tekstfuncties
Functie Beschrijving
VIND.ALLES (pagina 326) De functie VIND.ALLES retourneert de
beginpositie van een tekenreeks binnen een
andere tekenreeks.
VAST” (pagina 327) Met de functie VAST wordt een getal afgerond op
het opgegeven aantal decimalen en wordt het
resultaat weergegeven als een tekenreekswaarde.
LINKS (pagina 328) De functie LINKS retourneert een tekenreeks die
bestaat uit het opgegeven aantal tekens vanaf
het linkeruiteinde van de opgegeven tekenreeks.
LENGTE (pagina 329) De functie LENGTE retourneert het aantal tekens
in een tekenreeks.
KLEINE.LETTERS (pagina 329) De functie KLEINE.LETTERS retourneert een
tekenreeks die volledig uit kleine letters bestaat,
ongeacht of de tekens in de opgegeven
tekenreeks bestaan uit hoofdletters of kleine
letters.
DEEL (pagina 330) De functie DEEL retourneert een tekenreeks die
bestaat uit het opgegeven aantal tekens vanaf de
opgegeven positie in een tekenreeks.
BEGINLETTERS (pagina 331 ) De functie BEGINLETTERS retourneert een
tekenreeks waarvan het eerste teken van elk
woord een hoofdletter is en alle overige tekens
kleine letters zijn, ongeacht of de tekens in de
opgegeven tekenreeks bestaan uit hoofdletters
of kleine letters.
VERVANGEN” (pagina 332) De functie VERVANGEN retourneert een
tekenreeks waarin het opgegeven aantal tekens
is vervangen door een nieuwe tekenreeks.
HERHALING (pagina 332) De functie HERHALING retourneert een
tekenreeks die het resultaat is van het
aangegeven aantal keren herhalen van de
opgegeven tekenreeks.
“RECHTS” (pagina 333) De functie RECHTS retourneert een tekenreeks
die bestaat uit het opgegeven aantal tekens
vanaf het rechteruiteinde van de opgegeven
tekenreeks.
VIND.SPEC” (pagina 334) De functie VIND.SPEC retourneert de beginpositie
van een tekenreeks binnen een andere
tekenreeks. Er wordt geen onderscheid gemaakt
tussen hoofdletters en kleine letters, en jokers
zijn toegestaan.
“SUBSTITUEREN” (pagina 336) De functie SUBSTITUEREN retourneert een
tekenreeks waarin de opgegeven tekens zijn
vervangen door een nieuwe tekenreeks.
320 Hoofdstuk 11 Tekstfuncties
Hoofdstuk 11 Tekstfuncties 321
Functie Beschrijving
T (pagina 337) De functie T retourneert de tekst in een cel.
Deze functie is opgenomen om compatibiliteit
te bieden met tabellen die uit andere
spreadsheetprogramma's worden geïmporteerd.
“SPATIES.WISSEN” (pagina 337) De functie SPATIES.WISSEN retourneert een
tekenreeks die bestaat uit de opgegeven
tekenreeks zonder extra spaties.
HOOFDLETTERS (pagina 338) De functie HOOFDLETTERS retourneert een
tekenreeks die volledig uit hoofdletters bestaat,
ongeacht of de tekens in de opgegeven
tekenreeks bestaan uit hoofdletters of kleine
letters.
“WAARDE” (pagina 339) De functie WAARDE retourneert een
getalswaarde, zelfs als het argument is
opgemaakt als tekst.
TEKEN
De functie TEKEN retourneert het teken dat overeenkomt met een decimale Unicode-
tekencode.
TEKEN(codegetal)
 codegetal: Een getal waarvoor u het overeenkomende Unicode-teken wilt
retourneren. codegetal is een getalswaarde die groter moet zijn dan of gelijk zijn aan
32, kleiner dan of gelijk aan 65.535 en niet gelijk aan 127. Als de waarde een of meer
decimalen bevat, worden deze genegeerd. Teken 32 is het spatieteken.
Opmerkingen
Niet alle Unicode-getallen zijn gekoppeld aan een afdrukbaar teken. Â
U kunt het venster 'Tekens' gebruiken om volledige sets van tekens en de Â
bijbehorende codes te bekijken. Dit venster kunt u openen vanuit het Wijzig-menu.
De functie CODE retourneert de numerieke code voor een bepaald teken. Â
Voorbeelden
=TEKEN(98,6) retourneert "b", een teken dat door de code 98 wordt aangegeven. Het decimale
gedeelte van het getal wordt genegeerd.
=CODE("b") retourneert 98.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“CODE” op pagina 323
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
OPSCHONEN
Met de functie OPSCHONEN worden de meest voorkomende niet-afdrukbare tekens
(Unicode-tekencodes 0 t/m 31) uit tekst verwijderd.
OPSCHONEN(tekst)
 tekst: De tekst waaruit u de niet-afdrukbare tekens wilt verwijderen. tekst kan uit elk
type waarde bestaan.
Opmerkingen
Dit kan handig zijn als tekst die u uit een andere toepassing plakt, ongewenste Â
vraagtekens, spaties, vakken of andere onverwachte tekens bevat.
Er zijn enkele algemene niet-afdrukbare tekens die niet door OPSCHONEN worden Â
verwijderd (de tekencodes 127, 129, 141, 143, 144 en 157). Als u deze tekens wilt
verwijderen, vervangt u met de functie SUBSTITUEREN deze codes door codes uit
het bereik 0–31, waarna u de functie OPSCHONEN toepast.
U kunt de functie SPATIES.WISSEN gebruiken als u extra spaties uit de tekst wilt Â
verwijderen.
Voorbeeld
Stel dat u een tekst uit een ander programma naar cel A1 kopieert. U dacht dat de tekst bestond uit
de letters "a b c d e f", maar in cel A1 wordt "a b c ? ?d e f" weergegeven. U kunt in dat geval met
OPSCHONEN de onverwachte tekens verwijderen:
=OPSCHONEN(A1) retourneert "a b c d e f".
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“SUBSTITUEREN” op pagina 336
“SPATIES.WISSEN” op pagina 337
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
322 Hoofdstuk 11 Tekstfuncties
Hoofdstuk 11 Tekstfuncties 323
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
CODE
De functie CODE retourneert het decimale Unicode-codegetal van het eerste teken in
een opgegeven tekenreeks.
CODE(codetekenreeks)
 codetekenreeks: De tekenreeks waarvoor de Unicode-waarde moet worden
geretourneerd. codetekenreeks is een tekenreekswaarde. Alleen het eerste teken
wordt gebruikt.
Opmerkingen
U kunt het venster 'Tekens' gebruiken om volledige sets van tekens en de Â
bijbehorende codes te bekijken. Dit venster kunt u openen vanuit het Wijzig-menu.
U kunt de functie TEKEN gebruiken voor het tegenovergestelde van de functie Â
CODE: een numerieke code converteren naar een tekstteken.
Voorbeelden
=CODE("A") retourneert 65, de tekencode voor de hoofdletter "A".
=CODE("abc") retourneert 97, de tekencode voor de kleine letter "a".
=CHAR(97) retourneert "a".
=CODE(A3) retourneert 102, de tekencode voor de kleine letter "f".
=CODE("三二一") retourneert 19.977, de decimale Unicode-waarde van het eerste teken.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
TEKEN” op pagina 321
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
SAMENVOEGEN
Met de functie SAMENVOEGEN worden tekenreeksen samengevoegd.
SAMENVOEGEN(tekenreeks; tekenreeks…)
 tekenreeks: Een tekenreeks. tekenreeks is een tekenreekswaarde.
 tekenreeks...: Optioneel kunnen een of meer extra tekenreeksen worden
toegevoegd.
Opmerkingen
Als alternatief voor de functie SAMENVOEGEN kunt u de tekenreeksoperator & Â
gebruiken om tekenreeksen samen te voegen.
Voorbeelden
Als cel A1 Lorem bevat en cel B1 Ipsum, retourneert =SAMENVOEGEN(B1; ", "; A1) "Ipsum, Lorem".
=SAMENVOEGEN("a"; "b";"c") retourneert "abc".
="a"&"b"&"c" retourneert "abc".
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
EURO
De functie EURO retourneert een tekenreeks die bestaat uit het eurobedrag voor het
opgegeven getal.
EURO(getal; decimalen)
 getal: Het getal dat moet worden gebruikt. getal is een getalswaarde.
 decimalen: Een optioneel argument dat het aantal posities rechts of links van
het decimaalteken aangeeft waarop moet worden afgerond. decimalen is een
getalswaarde. De functie VAST maakt gebruik van standaard rekenkundige
afrondingsmethoden; als het meest signicante cijfer dat wordt weggelaten 5 of
hoger is, wordt het resultaat naar boven afgerond. Een negatieve waarde betekent
dat afronding moet plaatsvinden vóór het decimaalteken (bijvoorbeeld afronden op
honderdtallen of duizendtallen).
324 Hoofdstuk 11 Tekstfuncties
Hoofdstuk 11 Tekstfuncties 325
Voorbeelden
=EURO(2323,124) retourneert € 2323,12.
=EURO(2323,125) retourneert € 2323.13.
=EURO(99,554; 0) retourneert € 100.
=EURO(12; 3) retourneert € 12,000.
=EURO(-12; 3) retourneert (€ 12,000), tussen haakjes om een negatieve hoeveelheid aan te geven.
=EURO(123; -1) retourneert € 120.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
VAST op pagina 327
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
GELIJK
De functie GELIJK retourneert WAAR als de argumenttekenreeksen identiek zijn,
inclusief het gebruik van hoofdletters en kleine letters.
GELIJK(tekenreeks-1; tekenreeks-2)
 tekenreeks-1: De eerste tekenreeks. tekenreeks-1 is een tekenreekswaarde.
 tekenreeks-2: De tweede tekenreeks. tekenreeks-2 is een tekenreekswaarde.
Voorbeelden
=GELIJK("toledo"; "toledo") levert WAAR op aangezien alle tekens hetzelfde zijn, evenals het gebruik
van hoofdletters en kleine letters.
=GELIJK("Toledo"; "toledo") levert ONWAAR op aangezien het gebruik van hoofdletters en kleine
letters niet overeenkomt.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
VIND.ALLES op pagina 326
VIND.SPEC” op pagina 334
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
VIND.ALLES
De functie VIND.ALLES retourneert de beginpositie van een tekenreeks binnen een
andere tekenreeks.
VIND.ALLES(zoektekenreeks; brontekenreeks; beginpositie)
 zoektekenreeks: De tekenreeks waarnaar moet worden gezocht. zoektekenreeks is
een tekenreekswaarde.
 brontekenreeks: Een tekenreeks. brontekenreeks is een tekenreekswaarde.
 beginpositie: Een optioneel argument dat de positie in de opgegeven tekenreeks
aangeeft waar de bewerking moet beginnen. beginpositie is een getalswaarde die
groter moet zijn dan of gelijk zijn aan 1 en die kleiner moet zijn dan of gelijk zijn
aan het aantal tekens in brontekenreeks.
Opmerkingen
Voor de zoekopdracht wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine Â
letters en worden spaties meegeteld. Jokers zijn niet toegestaan. Als u jokers in de
zoekopdracht wilt gebruiken of geen onderscheid wilt maken tussen hoofdletters
en kleine letters, moet u de functie VIND.SPEC gebruiken.
Als u het argument  beginpositie opgeeft, kunt u het zoeken naar zoektekenreeks
starten vanaf een positie binnen brontekenreeks in plaats van aan het begin. Dit is
met name handig als de zoektekenreeks op verschillende plaatsen voorkomt binnen
brontekenreeks en u niet de eerste zoektekenreeks wilt vinden. Als u beginpositie
weglaat, wordt de waarde 1 gebruikt.
Voorbeelden
=VIND.ALLES("e"; "hier op aarde") retourneert 3 ("e" is het derde teken in de tekenreeks "hier op
aarde").
=VIND.ALLES("e"; "hier op aarde", 7) retourneert 13 ("e" in aarde is de eerste "e" die wordt gevonden
als wordt gestart vanaf teken 7, de "p" in "op").
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
GELIJK op pagina 325
326 Hoofdstuk 11 Tekstfuncties
Hoofdstuk 11 Tekstfuncties 327
VIND.SPEC” op pagina 334
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
VAST
Met de functie VAST wordt een getal afgerond op het opgegeven aantal decimalen en
wordt het resultaat weergegeven als een tekenreekswaarde.
VAST(getal; decimalen; zonder-punten)
 getal: Het getal dat moet worden gebruikt. getal is een getalswaarde.
 decimalen: Een optioneel argument dat het aantal posities rechts of links van
het decimaalteken aangeeft waarop moet worden afgerond. decimalen is een
getalswaarde. Wanneer wordt afgerond op het opgegeven aantal decimalen,
wordt de volgende methode gebruikt: Als het meest signicante cijfer dat wordt
weggelaten 5 of hoger is, wordt het resultaat naar boven afgerond. Een negatieve
waarde betekent dat afronding moet plaatsvinden vóór het decimaalteken
(bijvoorbeeld afronden op honderdtallen of duizendtallen).
 zonder-punten: Een optioneel argument dat aangeeft of positiescheidingstekens
moeten worden gebruikt in het complete deel van het resulterende getal.
met punten (ONWAAR, 0 of weggelaten): Voegt scheidingstekens voor positie toe
in het resultaat.
zonder punten (WAAR of 1): Geen scheidingstekens voor positie toevoegen aan
het resultaat.
Voorbeelden
=VAST(6789,123; 2) retourneert "6.789,12".
=VAST(6789,123; 1; 1) retourneert "6789,1".
=VAST(6789,123; -2) retourneert "6.800".
=VAST(12,4; 0) retourneert "12".
=VAST(12,5; 0) retourneert "13".
=VAST(4; -1) retourneert "0".
=VAST(5; -1) retourneert "10".
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“EURO” op pagina 324
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
LINKS
De functie LINKS retourneert een tekenreeks die bestaat uit het opgegeven aantal
tekens vanaf het linkeruiteinde van de opgegeven tekenreeks.
LINKS(brontekenreeks; tekenreekslengte)
 brontekenreeks: Een tekenreeks. brontekenreeks is een tekenreekswaarde.
 tekenreekslengte: Een optioneel argument dat de gewenste lengte van de
geretourneerde tekenreeks aangeeft. tekenreekslengte is een getalswaarde die groter
is dan of gelijk is aan 1.
Opmerkingen
Als  tekenreekslengte groter is dan of gelijk is aan de lengte van brontekenreeks, wordt
brontekenreeks geretourneerd.
Voorbeelden
=LINKS("een twee drie"; 2) retourneert "ee".
=LINKS("abc") retourneert "a".
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
DEEL op pagina 330
“RECHTS” op pagina 333
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
328 Hoofdstuk 11 Tekstfuncties
Hoofdstuk 11 Tekstfuncties 329
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
LENGTE
De functie LENGTE retourneert het aantal tekens in een tekenreeks.
LENGTE(brontekenreeks)
 brontekenreeks: Een tekenreeks. brontekenreeks is een tekenreekswaarde.
Opmerkingen
Spaties, cijfers en speciale tekens worden ook meegeteld. Â
Voorbeelden
=LENGTE("12345") retourneert 5.
=LENGTE(" abc def ") retourneert 9, de som van de zes letters plus de spaties aan het begin, in het
midden en aan het einde.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
KLEINE.LETTERS
De functie KLEINE.LETTERS retourneert een tekenreeks die volledig uit kleine letters
bestaat, ongeacht of de tekens in de opgegeven tekenreeks bestaan uit hoofdletters of
kleine letters.
KLEINE.LETTERS(brontekenreeks)
 brontekenreeks: Een tekenreeks. brontekenreeks is een tekenreekswaarde.
Voorbeelden
=KLEINE.LETTERS("HOOFDLETTERS) retourneert "hoofdletters".
=KLEINE.LETTERS("Kleineletters) retourneert "kleineletters".
=KLEINE.LETTERS("ComBiNatie) retourneert "combinatie".
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
BEGINLETTERS op pagina 331
HOOFDLETTERS op pagina 338
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
DEEL
De functie DEEL retourneert een tekenreeks die bestaat uit het opgegeven aantal
tekens vanaf de opgegeven positie in een tekenreeks.
DEEL(brontekenreeks; beginpositie; tekenreekslengte)
 brontekenreeks: Een tekenreeks. brontekenreeks is een tekenreekswaarde.
 beginpositie: De positie in de opgegeven tekenreeks waar de bewerking moet
beginnen. beginpositie is een getalswaarde die groter moet zijn dan of gelijk zijn aan
1 en die kleiner moet zijn dan of gelijk zijn aan het aantal tekens in brontekenreeks.
 tekenreekslengte: De gewenste lengte van de geretourneerde tekenreeks.
tekenreekslengte is een getalswaarde die groter is dan of gelijk is aan 1.
Opmerkingen
Als  tekenreekslengte groter is dan of gelijk is aan de lengte van brontekenreeks, wordt
brontekenreeks geretourneerd, vanaf beginpositie.
Voorbeelden
=DEEL("lorem ipsum dolor sit amet";7; 5) retourneert "ipsum".
=DEEL("1234567890"; 4; 3) retourneert "456".
=DEEL("inkorten"; 5; 20) retourneert "en".
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
LINKS op pagina 328
“RECHTS” op pagina 333
330 Hoofdstuk 11 Tekstfuncties
Hoofdstuk 11 Tekstfuncties 331
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
BEGINLETTERS
De functie BEGINLETTERS retourneert een tekenreeks waarvan het eerste teken van
elk woord een hoofdletter is en alle overige tekens kleine letters zijn, ongeacht of de
tekens in de opgegeven tekenreeks bestaan uit hoofdletters of kleine letters.
BEGINLETTERS(brontekenreeks)
 brontekenreeks: Een tekenreeks. brontekenreeks is een tekenreekswaarde.
Opmerkingen
Een teken na een niet-alfabetisch teken, behalve een aanhalingsteken ('), wordt Â
beschouwd als de eerste letter van een woord. Een letter na een afbreekstreepje
krijgt dus een hoofdletter.
Voorbeelden
=BEGINLETTERS("lorem ipsum") retourneert "Lorem Ipsum".
=BEGINLETTERS("lorem's ip-sum") retourneert "Lorem's Ip-Sum".
=BEGINLETTERS("1a23 b456") retourneert "1A23 B456".
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
KLEINE.LETTERS op pagina 329
HOOFDLETTERS op pagina 338
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
VERVANGEN
De functie VERVANGEN retourneert een tekenreeks waarin het opgegeven aantal
tekens is vervangen door een nieuwe tekenreeks.
VERVANGEN(brontekenreeks; beginpositie; vervangingslengte; nieuwe-tekenreeks)
 brontekenreeks: Een tekenreeks. brontekenreeks is een tekenreekswaarde.
 beginpositie: De positie in de opgegeven tekenreeks waar de bewerking moet
beginnen. beginpositie is een getalswaarde groter dan of gelijk aan 1. Als beginpositie
groter is dan het aantal tekens in brontekenreeks, wordt nieuwe-tekenreeks
toegevoegd aan het einde van brontekenreeks.
 vervangingslengte: Het aantal tekens dat moet worden vervangen.
vervangingslengte is een getalswaarde die groter is dan of gelijk is aan 1. Als
vervangingslengte groter is dan of gelijk is aan de lengte van brontekenreeks, wordt
nieuwe-tekenreeks geretourneerd.
 nieuwe-tekenreeks: De tekst die dient ter vervanging van het te vervangen
gedeelte van de gegeven tekenreeks. nieuwe-tekenreeks is een tekenreekswaarde.
Deze tekenreeks hoeft niet even lang te zijn als de tekst die wordt vervangen.
Voorbeeld
=VERVANGEN("ontvangen sollicitatieformulieren"; 11; 12;"inschrijf") retourneert "ontvangen
inschrijormulieren".
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“SUBSTITUEREN” op pagina 336
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
HERHALING
De functie HERHALING retourneert een tekenreeks die het resultaat is van het
aangegeven aantal keren herhalen van de opgegeven tekenreeks.
HERHALING(brontekenreeks; aantal-herhalingen)
 brontekenreeks: Een tekenreeks. brontekenreeks is een tekenreekswaarde.
332 Hoofdstuk 11 Tekstfuncties
Hoofdstuk 11 Tekstfuncties 333
 aantal-herhalingen: Het aantal malen dat de gegeven tekenreeks moet worden
herhaald. aantal-herhalingen is een getalswaarde die groter is dan of gelijk is aan 0.
Voorbeelden
=HERHALING("*";5) retourneert "*****".
=HERHALING("ha";3) retourneert "hahaha".
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
RECHTS
De functie RECHTS retourneert een tekenreeks die bestaat uit het opgegeven aantal
tekens vanaf het rechteruiteinde van de opgegeven tekenreeks.
RECHTS(brontekenreeks; tekenreekslengte)
 brontekenreeks: Een tekenreeks. brontekenreeks is een tekenreekswaarde.
 tekenreekslengte: Een optioneel argument dat de gewenste lengte van de
geretourneerde tekenreeks aangeeft. tekenreekslengte is een getalswaarde die groter
is dan of gelijk is aan 1.
Opmerkingen
Als  tekenreekslengte groter is dan of gelijk is aan de lengte van brontekenreeks, wordt
brontekenreeks geretourneerd.
Voorbeelden
=RECHTS("een twee drie"; 2) retourneert "ie".
=RECHTS ("abc") retourneert "c".
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
LINKS op pagina 328
DEEL op pagina 330
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
VIND.SPEC
De functie VIND.SPEC retourneert de beginpositie van een tekenreeks binnen een
andere tekenreeks. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine
letters, en jokers zijn toegestaan.
VIND.SPEC(zoektekenreeks; brontekenreeks; beginpositie)
 zoektekenreeks: De tekenreeks waarnaar moet worden gezocht. zoektekenreeks is
een tekenreekswaarde.
 brontekenreeks: Een tekenreeks. brontekenreeks is een tekenreekswaarde.
 beginpositie: Een optioneel argument dat de positie in de opgegeven tekenreeks
aangeeft waar de bewerking moet beginnen. beginpositie is een getalswaarde die
groter moet zijn dan of gelijk zijn aan 1 en die kleiner moet zijn dan of gelijk zijn
aan het aantal tekens in brontekenreeks.
Opmerkingen
Jokers zijn toegestaan in  zoektekenreeks. Gebruik in zoektekenreeks een ?
(vraagteken) of een * (sterretje) als op deze positie in brontekenreeks respectievelijk
een of meer willekeurige tekens mogen staan.
Als u het argument  beginpositie opgeeft, kunt u het zoeken naar zoektekenreeks
starten vanaf een positie binnen brontekenreeks in plaats van aan het begin. Dit is
met name handig als zoektekenreeks op verschillende plaatsen voorkomt binnen
brontekenreeks en u niet de eerste zoektekenreeks wilt vinden. Als u beginpositie
weglaat, wordt de waarde 1 gebruikt.
Als u in de zoekopdracht onderscheid wilt maken tussen hoofdletters en kleine Â
letters, moet u de functie VIND.ALLES gebruiken.
334 Hoofdstuk 11 Tekstfuncties
Hoofdstuk 11 Tekstfuncties 335
Voorbeelden
=VIND.SPEC("ra"; "abracadabra") retourneert 3. De tekenreeks "ra" komt de eerste keer voor op de
derde positie van "abracadabra".
=VIND.SPEC("ra"; "abracadabra"; 5) retourneert 10. De tekenreeks "ra" komt de eerste keer voor op de
tiende positie wanneer de zoekactie begint bij de vijfde positie.
=VIND.SPEC("*card"; "Wildcard") retourneert 1 aangezien het sterretje aan het begin van de
zoektekenreeks overeenkomt met alle tekens vóór "card".
=VIND.SPEC("*cad"; "Wildcard") retourneert een fout, aangezien de tekenreeks "cad" niet bestaat.
=VIND.SPEC("?card"; "Wildcard") retourneert 4 aangezien het vraagteken overeenkomt met het teken
direct vóór "card".
=VIND.SPEC("c*d"; "Wildcard") retourneert 5 aangezien het sterretje overeenkomt met alle tekens
tussen de "c" en de "d".
=VIND.SPEC("~?"; "Wildcard? nr.") retourneert 9 aangezien de tilde betekent dat het volgende teken
(het vraagteken) letterlijk moet worden geïnterpreteerd, niet als een joker, en het vraagteken het
negende teken is.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
GELIJK op pagina 325
VIND.ALLES op pagina 326
Voorwaarden opgeven en werken met jokers” op pagina 375
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
SUBSTITUEREN
De functie SUBSTITUEREN retourneert een tekenreeks waarin de opgegeven tekens
zijn vervangen door een nieuwe tekenreeks.
SUBSTITUEREN(brontekenreeks; bestaande-tekenreeks; nieuwe-tekenreeks; rangnummer)
 brontekenreeks: Een tekenreeks. brontekenreeks is een tekenreekswaarde.
 bestaande-tekenreeks: De tekenreeks binnen de gegeven tekenreeks die moet
worden vervangen. bestaande-tekenreeks is een tekenreekswaarde.
 nieuwe-tekenreeks: De tekst die dient ter vervanging van het te vervangen
gedeelte van de gegeven tekenreeks. nieuwe-tekenreeks is een tekenreekswaarde.
Deze tekenreeks hoeft niet even lang te zijn als de tekst die wordt vervangen.
 rangnummer: Een optionele waarde die het nummer aangeeft van de tekenreeks
die wordt vervangen. rangnummer is een getalswaarde die groter moet zijn dan
of gelijk zijn aan 1. U kunt dit argument ook weglaten. Als de waarde van dit
argument groter is dan het aantal keren dat bestaande-tekenreeks voorkomt binnen
brontekenreeks, worden er geen tekens vervangen. Als u dit argument weglaat,
wordt bestaande-tekenreeks op alle posities binnen brontekenreeks vervangen door
nieuwe-tekenreeks.
Opmerkingen
U kunt enkele tekens, hele woorden of tekenreeksen binnen woorden vervangen. Â
Voorbeelden
=SUBSTITUEREN("a b c d e f"; "b"; "B") retourneert "a B c d e f".
=SUBSTITUEREN("a a b b b c"; "a"; "A"; 2) retourneert "a A b b b c".
=SUBSTITUEREN("a a b b b c"; "b"; "B") retourneert "a a B B B c".
=SUBSTITUEREN("aaabbccc"; "bc"; "BC"; 2) retourneert "aaabbbccc".
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
VERVANGEN” op pagina 332
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
336 Hoofdstuk 11 Tekstfuncties
Hoofdstuk 11 Tekstfuncties 337
T
De functie T retourneert de tekst in een cel. Deze functie is opgenomen om
compatibiliteit te bieden met tabellen die uit andere spreadsheetprogramma's worden
geïmporteerd.
T(cel)
 cel: Een verwijzing naar een enkele tabelcel. cel is een waarde die verwijst naar een
cel die een waarde kan bevatten of leeg kan zijn.
Opmerkingen
Als de cel geen tekenreeks bevat, is het resultaat van de functie een lege tekenreeks. Â
Voorbeelden
Als cel A1 "tekst" bevat en cel B1 leeg is,
retourneert =T(A1) "tekst"
retourneert =T(B1) niets.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
SPATIES.WISSEN
De functie SPATIES.WISSEN retourneert een tekenreeks die bestaat uit de opgegeven
tekenreeks zonder extra spaties.
SPATIES.WISSEN(brontekenreeks)
 brontekenreeks: Een tekenreeks. brontekenreeks is een tekenreekswaarde.
Opmerkingen
SPATIES.WISSEN verwijdert alle spaties voor het eerste teken, alle spaties na het Â
laatste teken, en alle dubbele spaties tussen tekens. Het laat alleen enkele spaties
staan tussen afzonderlijke woorden.
Voorbeeld
=SPATIES.WISSEN(" spaties spaties spaties ") retourneert "spaties spaties spaties" (de spaties aan het
begin en einde zijn verwijderd).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
HOOFDLETTERS
De functie HOOFDLETTERS retourneert een tekenreeks die volledig uit hoofdletters
bestaat, ongeacht of de tekens in de opgegeven tekenreeks bestaan uit hoofdletters of
kleine letters.
HOOFDLETTERS(brontekenreeks)
 brontekenreeks: Een tekenreeks. brontekenreeks is een tekenreekswaarde.
Voorbeelden
=HOOFDLETTERS("a b c") retourneert "A B C".
=HOOFDLETTERS("Eerst") retourneert "EERST".
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
KLEINE.LETTERS op pagina 329
BEGINLETTERS op pagina 331
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
338 Hoofdstuk 11 Tekstfuncties
Hoofdstuk 11 Tekstfuncties 339
WAARDE
De functie WAARDE retourneert een getalswaarde, zelfs als het argument is
opgemaakt als tekst. Deze functie is opgenomen om compatibiliteit te bieden met
tabellen die uit andere spreadsheetprogramma's worden geïmporteerd.
WAARDE(brontekenreeks)
 brontekenreeks: Een tekenreeks. brontekenreeks is een tekenreekswaarde.
Opmerkingen
De functie WAARDE hoeft u nooit te gebruiken in een nieuwe tabel, aangezien Â
getallen in tekstopmaak automatisch worden geconverteerd.
Alleen de tekst met opmaak wordt geconverteerd. Als u bijvoorbeeld de tekenreeks Â
€ 100,001 typt in een cel, worden met de standaardopmaak slechts twee decimalen
weergegeven (€ 100,00). Als u in de functie WAARDE verwijst naar deze cel, wordt
100 geretourneerd (de waarde van de opgemaakte tekst) en niet 100,001.
Als het argument niet kan worden geretourneerd als een getalswaarde (dus geen Â
getal bevat), treedt er een fout op.
Voorbeelden
=WAARDE("22") retourneert het getal 22.
=WAARDE(RECHTS("Het jaar 1953"; 2)) retourneert het getal 53.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“Overzicht van tekstfuncties” op pagina 319
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
340
De trigonometrische functies kunt u gebruiken bij het
werken met hoeken en hoekonderdelen.
Overzicht van trigonometrische functies
iWork bevat de volgende trigonometrische functies die u in combinatie met tabellen
kunt gebruiken.
Functie Beschrijving
“BOOGCOS (pagina 341) De functie BOOGCOS retourneert de inverse
cosinus (boogcosinus) van een getal.
“BOOGCOSH” (pagina 342) De functie BOOGCOSH retourneert de
inverse hyperbolische cosinus (hyperbolische
boogcosinus) van een getal.
“BOOGSIN” (pagina 342) De functie BOOGSIN retourneert de boogsinus
(inverse sinus) van een getal.
“BOOGSINH” (pagina 343) De functie BOOGSINH retourneert de inverse
hyperbolische sinus van een getal.
“BOOGTAN” (pagina 344) De functie BOOGTAN retourneert de inverse
tangens (boogtangens) van een getal.
“BOOGTAN2” (pagina 345) De functie BOOGTAN2 retourneert de hoek van
de lijn die door de oorsprong en het opgegeven
punt loopt, ten opzichte van de positieve x-as.
“BOOGTANH (pagina 346) De functie BOOGTANH retourneert de inverse
hyperbolische tangens van een getal.
“COS (pagina 347) De functie COS retourneert de cosinus van een
hoek die wordt uitgedrukt in radialen.
“COSH (pagina 348) De functie COSH retourneert de hyperbolische
cosinus van een getal.
12
Trigonometrische functies
Hoofdstuk 12 Trigonometrische functies 341
Functie Beschrijving
“GRADEN” (pagina 348) De functie GRADEN retourneert het aantal
graden van een hoek die wordt uitgedrukt in
radialen.
RADIALEN (pagina 349) De functie RADIALEN retourneert het aantal
radialen van een hoek die wordt uitgedrukt in
graden.
“SIN” (pagina 350) De functie SIN retourneert de sinus van een hoek
die wordt uitgedrukt in radialen.
“SINH” (pagina 351) De functie SINH retourneert de hyperbolische
sinus van het opgegeven getal.
TAN” (pagina 352) De functie TAN retourneert de tangens van een
hoek die wordt uitgedrukt in radialen.
TANH (pagina 353) De functie TANH retourneert de hyperbolische
tangens van een opgegeven getal.
BOOGCOS
De functie BOOGCOS retourneert de inverse cosinus (boogcosinus) van een getal.
BOOGCOS(getal)
 getal: Een getal. getal is een getalswaarde in het bereik –1 tot 1.
Opmerkingen bij het gebruik
De functie BOOGCOS retourneert een cosinuswaarde als de corresponderende hoek. Â
De resulterende hoek wordt uitgedrukt in radialen in het bereik 0 tot π (pi). Om de
resulterende hoek weer te geven in graden in plaats van radialen, verwerkt u deze
functie als volgt in de functie GRADEN: =GRADEN(BOOGCOS(getal)).
Voorbeelden
=BOOGCOS(WORTEL(2)/2) retourneert 0,785398163397448, wat ongeveer gelijk is aan π/4.
=BOOGCOS(0,54030230586814) retourneert 1.
=GRADEN(BOOGCOS(,5)) retourneert 60, het aantal graden van een hoek met een cosinus van 0,5.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BOOGCOSH op pagina 342
“COS” op pagina 347
“COSH” op pagina 348
“GRADEN” op pagina 348
“Overzicht van trigonometrische functies” op pagina 340
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
BOOGCOSH
De functie BOOGCOSH retourneert de inverse hyperbolische cosinus (hyperbolische
boogcosinus) van een getal.
BOOGCOSH(getal)
 getal: Een getal. getal is een getalswaarde groter dan of gelijk aan 1.
Voorbeelden
=BOOGCOSH(10,0676619957778) retourneert 3.
=BOOGCOSH(COSH(5)) retourneert 5.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BOOGCOS op pagina 341
“COS” op pagina 347
“COSH” op pagina 348
“Overzicht van trigonometrische functies” op pagina 340
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
BOOGSIN
De functie BOOGSIN retourneert de boogsinus (inverse sinus) van een getal.
342 Hoofdstuk 12 Trigonometrische functies
Hoofdstuk 12 Trigonometrische functies 343
BOOGSIN(getal)
 getal: Een getal. getal is een getalswaarde groter dan of gelijk aan 1.
Opmerkingen bij het gebruik
De functie BOOGSIN retourneert een sinuswaarde als de corresponderende hoek. Â
De resulterende hoek wordt uitgedrukt in radialen, in het bereik -pi/2 tot +pi/2. Om
de resulterende hoek weer te geven in graden in plaats van radialen, verwerkt u
deze functie als volgt in de functie GRADEN: =GRADEN(BOOGSIN(getal)).
Voorbeelden
=BOOGSIN(0,841470985) retourneert 1, de radiaal (ongeveer 57,3 graden) van een hoek met een sinus
van 0,8411470984807897.
=GRADEN(BOOGSIN(0,5)) retourneert 30, het aantal graden van een hoek met een sinus van 0,5.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BOOGSINH” op pagina 343
“GRADEN” op pagina 348
“SIN” op pagina 350
“SINH” op pagina 351
“Overzicht van trigonometrische functies” op pagina 340
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
BOOGSINH
De functie BOOGSINH retourneert de inverse hyperbolische sinus van een getal.
BOOGSINH(getal)
 getal: Een getal. getal is een getalswaarde.
Voorbeelden
=BOOGSINH(27,2899171971277) retourneert 4.
=BOOGSINH(SINH(1)) retourneert 1.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BOOGSIN” op pagina 342
“SIN” op pagina 350
“SINH” op pagina 351
“Overzicht van trigonometrische functies” op pagina 340
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
BOOGTAN
De functie BOOGTAN retourneert de inverse tangens (boogtangens) van een getal.
BOOGTAN(getal)
 getal: Een getal. getal is een getalswaarde.
Opmerkingen bij het gebruik
De functie BOOGTAN retourneert een tangenswaarde als de corresponderende Â
hoek, uitgedrukt in radialen in het bereik –pi/2 tot pi/2. Om de resulterende hoek
weer te geven in graden in plaats van radialen, verwerkt u deze functie als volgt in
de functie GRADEN: =GRADEN(BOOGTAN(getal)).
Voorbeelden
=BOOGTAN(1) retourneert de hoek van 0,785398163 radialen (45 graden), met een tangens van 1.
=GRADEN(BOOGTAN(1)) retourneert 45.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BOOGTAN2” op pagina 345
“BOOGTANH” op pagina 346
“GRADEN” op pagina 348
TAN” op pagina 352
TANH op pagina 353
344 Hoofdstuk 12 Trigonometrische functies
Hoofdstuk 12 Trigonometrische functies 345
“Overzicht van trigonometrische functies” op pagina 340
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
BOOGTAN2
De functie BOOGTAN2 retourneert de hoek van de lijn die door de oorsprong en het
opgegeven punt loopt, ten opzichte van de positieve x-as.
BOOGTAN2(x-punt; y-punt)
 x-punt: De x-coördinaat van het punt waar de lijn doorheen loopt. x-punt is een
getalswaarde.
 y-punt: De y-coördinaat van het punt waar de lijn doorheen loopt. y-punt is een
getalswaarde.
Opmerkingen bij het gebruik
De hoek wordt uitgedrukt in radialen, in het bereik -pi tot +pi. Om de resulterende Â
hoek weer te geven in graden in plaats van radialen, verwerkt u deze functie als
volgt in de functie GRADEN: =GRADEN(BOOGTAN2(x-punt; y-punt)).
Voorbeelden
=BOOGTAN2(1; 1) retourneert 0,78539816 radialen (45 graden), de hoek van een lijnsegment van de
oorsprong naar punt (1; 1).
=GRADEN(BOOGTAN2(5; 5)) retourneert 45.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BOOGTAN” op pagina 344
“BOOGTANH” op pagina 346
“GRADEN” op pagina 348
TAN” op pagina 352
TANH op pagina 353
“Overzicht van trigonometrische functies” op pagina 340
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
BOOGTANH
De functie BOOGTANH retourneert de inverse hyperbolische tangens van een getal.
BOOGTANH(getal)
 getal: Een getal. getal is een getalswaarde groter dan of gelijk aan –1 en kleiner dan
1.
Voorbeelden
=BOOGTANH(0,995054753686731) retourneert 3.
=BOOGTANH(TANH(2)) retourneert 2.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BOOGTAN” op pagina 344
“BOOGTAN2” op pagina 345
TAN” op pagina 352
TANH op pagina 353
“Overzicht van trigonometrische functies” op pagina 340
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
346 Hoofdstuk 12 Trigonometrische functies
Hoofdstuk 12 Trigonometrische functies 347
COS
De functie COS retourneert de cosinus van een hoek die wordt uitgedrukt in radialen.
COS(hoek-in-radialen)
 hoek-in-radialen: Een hoek, uitgedrukt in radialen. hoek-in-radialen is een
getalswaarde. Hoewel u hier elke waarde kunt opgeven, zal het meestal een waarde
uit het bereik –π tot +π (–pi tot +pi) zijn.
Opmerkingen bij het gebruik
Om de resulterende hoek weer te geven in graden in plaats van radialen, verwerkt Â
u deze functie als volgt in de functie GRADEN (om radialen om te zetten in graden):
=GRADEN(COS(hoek-in-radialen)).
Voorbeelden
=COS(1) retourneert 0,540302306, de cosinus van 1 radiaal (ongeveer 57,3 graden).
=COS(RADIALEN(60)) retourneert 0,5, de cosinus van 60 graden.
=COS(PI()/3) retourneert 0,5, π/3 radialen (60 graden).
=COS(PI()) retourneert -1, de cosinus van π radialen (180 graden).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BOOGCOS op pagina 341
“BOOGCOSH op pagina 342
“COSH” op pagina 348
“GRADEN” op pagina 348
“SIN” op pagina 350
TAN” op pagina 352
“Overzicht van trigonometrische functies” op pagina 340
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
COSH
De functie COSH retourneert de hyperbolische cosinus van een getal.
COSH(getal)
 getal: Een getal. getal is een getalswaarde.
Voorbeelden
=COSH(0) retourneert 1.
=COSH(1) retourneert 1,543.
=COSH(5) retourneert 74,21.
=COSH(10) retourneert 11.013,233.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BOOGCOS op pagina 341
“BOOGCOSH op pagina 342
“COS” op pagina 347
“Overzicht van trigonometrische functies” op pagina 340
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
GRADEN
De functie GRADEN retourneert het aantal graden van een hoek die wordt uitgedrukt
in radialen.
GRADEN(hoek-in-radialen)
 hoek-in-radialen: Een hoek, uitgedrukt in radialen. hoek-in-radialen is een
getalswaarde. Hoewel u hier elke waarde kunt opgeven, zal het meestal een waarde
uit het bereik –2π tot +2π (–2 pi tot +2 pi) zijn.
Voorbeelden
=GRADEN(PI()) retourneert 180 (π radialen = 180 graden).
=GRADEN(1) retourneert 57,2957795130823, ongeveer het aantal graden per radiaal.
348 Hoofdstuk 12 Trigonometrische functies
Hoofdstuk 12 Trigonometrische functies 349
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BOOGCOS op pagina 341
“BOOGSIN” op pagina 342
“BOOGTAN” op pagina 344
“BOOGTAN2” op pagina 345
“COS” op pagina 347
“SIN” op pagina 350
TAN” op pagina 352
“Overzicht van trigonometrische functies” op pagina 340
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
RADIALEN
De functie RADIALEN retourneert het aantal radialen van een hoek die wordt
uitgedrukt in graden.
RADIALEN(hoek-in-graden)
 hoek-in-graden: Een hoek, uitgedrukt in graden. hoek-in-graden is een
getalswaarde. Hoewel u hier elke waarde kunt opgeven, zal het meestal een waarde
uit het bereik –360 tot +360 zijn.
Opmerkingen bij het gebruik
Deze functie is handig als u een hoek die in graden wordt uitgedrukt, wilt gebruiken Â
met een van de geometrische standaardfuncties, waarvoor een hoek moet worden
uitgedrukt in radialen. Neem het argument, uitgedrukt in graden, bijvoorbeeld als
volgt op in deze functie: =COS(RADIALEN(hoek-in-graden).
Voorbeelden
=RADIALEN(90) retourneert 1,5708 (90 graden is ongeveer 1,5708 radialen).
=RADIALEN(57,2957795130823) retourneert 1 (1 radiaal is ongeveer 57,296 graden).
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BOOGCOS op pagina 341
“BOOGSIN” op pagina 342
“BOOGTAN” op pagina 344
“BOOGTAN2” op pagina 345
“COS” op pagina 347
“SIN” op pagina 350
TAN” op pagina 352
“Overzicht van trigonometrische functies” op pagina 340
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
SIN
De functie SIN retourneert de sinus van een hoek die wordt uitgedrukt in radialen.
SIN(hoek-in-radialen)
 hoek-in-radialen: Een hoek, uitgedrukt in radialen. hoek-in-radialen is een
getalswaarde. Hoewel u hier elke waarde kunt opgeven, zal het meestal een waarde
uit het bereik –π tot +π (–pi tot +pi) zijn.
Opmerkingen bij het gebruik
Om de resulterende hoek weer te geven in graden in plaats van radialen, verwerkt Â
u deze functie als volgt in de functie GRADEN (om radialen om te zetten in graden):
=GRADEN(SIN(hoek-in-radialen)).
Voorbeelden
=SIN(1) retourneert 0,841470985, de sinus van 1 radiaal (ongeveer 57,3 graden).
=SIN(RADIALEN(30)) retourneert 0,5, de sinus van 30 graden.
=SIN(PI()/2) retourneert 1, de sinus van π/2 radialen (90 graden).
350 Hoofdstuk 12 Trigonometrische functies
Hoofdstuk 12 Trigonometrische functies 351
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BOOGSIN” op pagina 342
“BOOGSINH” op pagina 343
“COS” op pagina 347
“GRADEN” op pagina 348
“SINH” op pagina 351
TAN” op pagina 352
“Overzicht van trigonometrische functies” op pagina 340
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
SINH
De functie SINH retourneert de hyperbolische sinus van het opgegeven getal.
SINH(getal)
 getal: Een getal. getal is een getalswaarde.
Voorbeelden
=SINH(0) retourneert 0.
=SINH(1) retourneert 1,175.
=SINH(5) retourneert 74,203.
=SINH(10) retourneert 11013,233.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BOOGSIN” op pagina 342
“BOOGSINH” op pagina 343
“SIN” op pagina 350
“Overzicht van trigonometrische functies” op pagina 340
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
TAN
De functie TAN retourneert de tangens van een hoek die wordt uitgedrukt in radialen.
TAN(hoek-in-radialen)
 hoek-in-radialen: Een hoek, uitgedrukt in radialen. hoek-in-radialen is een
getalswaarde. Hoewel u hier elke waarde kunt opgeven, zal het meestal een waarde
uit het bereik –pi tot +pi zijn.
Opmerkingen bij het gebruik
De tangens geeft de verhouding aan tussen de sinus en de cosinus. Â
Om de resulterende hoek weer te geven in graden in plaats van radialen, verwerkt Â
u deze functie als volgt in de functie GRADEN (om radialen om te zetten in graden):
=GRADEN(TAN(hoek-in-radialen)).
Voorbeelden
=TAN(1) retourneert 1,557407725, de tangens van 1 radiaal (ongeveer 57,3 graden).
=TAN(RADIALEN(45)) retourneert 1, de tangens van een hoek van 45 graden.
=TAN(3*PI()/4) retourneert -1.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BOOGTAN” op pagina 344
“BOOGTAN2” op pagina 345
“BOOGTANH” op pagina 346
“COS” op pagina 347
“GRADEN” op pagina 348
“SIN” op pagina 350
TANH op pagina 353
“Overzicht van trigonometrische functies” op pagina 340
352 Hoofdstuk 12 Trigonometrische functies
Hoofdstuk 12 Trigonometrische functies 353
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
TANH
De functie TANH retourneert de hyperbolische tangens van een opgegeven getal.
TANH(getal)
 getal: Een getal. getal is een getalswaarde.
Voorbeelden
=TANH(0) retourneert 0.
=TANH(1) retourneert 0,762.
=TANH(5) retourneert 0,999909.
=TANH(10) retourneert 0,999999996.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
“BOOGTAN” op pagina 344
“BOOGTAN2” op pagina 345
“BOOGTANH” op pagina 346
TAN” op pagina 352
“Overzicht van trigonometrische functies” op pagina 340
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Voorbeelden uit de Help plakken op pagina 42
354
Uitgebreide praktijkvoorbeelden en aanvullende
onderwerpen die ervoor zorgen dat u bepaalde complexe
functies nog beter begrijpt.
Overzicht van aanvullende voorbeelden en onderwerpen
De onderstaande tabel bevat verwijzingen naar uitgebreide praktijkvoorbeelden en
aanvullende onderwerpen die ervoor zorgen dat u bepaalde complexe functies nog
beter begrijpt.
Als u een voorbeeld wilt zien of meer wilt
weten over
Leest u deze sectie
Denities en syntaxis van argumenten in
nanciële functies
Veelgebruikte argumenten in nanciële
functies” op pagina 355
Functies voor het berekenen van de tijdswaarde
van geld ("time value of money" of TVM)
“De juiste functie voor het berekenen van de
tijdswaarde van geld kiezen op pagina 363
TVM-functies voor het werken met vaste,
periodieke cashows en vaste rentepercentages
Regelmatige cashows en tijdsintervallen op
pagina 363
TVM-functies voor het werken met variabele en
periodiek wisselende cashows
Onregelmatige cashows en tijdsintervallen op
pagina 365
Functies zoeken die het antwoord kunnen geven
op veelvoorkomende nanciële vragen
“Functies zoeken voor het beantwoorden
van veelvoorkomende nanciële vragen op
pagina 366
Financiële functies gebruiken om een
aossingsschema voor een lening te maken
Voorbeeld van een aossingsschema voor een
lening” op pagina 368
Functies die getallen afronden Aanvullende informatie over afronden op
pagina 371
Krachtige formules samenstellen door logische
functies en informatiefuncties te combineren
Logische functies en informatiefuncties
combineren op pagina 373
Vertrouwd raken met voorwaarden en werken
met jokers in voorwaarden
Voorwaarden opgeven en werken met jokers” op
pagina 375
13
Aanvullende voorbeelden en
onderwerpen
Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen 355
Als u een voorbeeld wilt zien of meer wilt
weten over
Leest u deze sectie
Statistische functies gebruiken voor het
analyseren van de resultaten van een enquête
Voorbeeld met enquêteresultaten” op
pagina 377
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies
Veel verwante nanciële functies bieden ondersteuning voor dezelfde argumenten.
In deze sectie wordt aandacht besteed aan deze argumenten. Er wordt hier geen
informatie gegeven over datumargumenten (uitgifte, vervaldatum en stortingsdatum).
Er wordt evenmin aandacht besteed aan argumenten die maar door één nanciële
functie worden gebruikt.
jaarlijkse-rente
De periodieke rentebetalingen van obligaties en andere rentedragende waardepapieren met
een vast rentepercentage worden bepaald aan de hand van een overeengekomen couponrente
of jaarlijks rentepercentage. Het argument jaarlijkse-rente wordt gebruikt om het jaarlijkse
rentepercentage voor te stellen. Het maakt hierbij niet uit of het in werkelijkheid om couponrente of
een jaarlijks rentepercentage gaat.
Het argument couponrente moet worden opgegeven als een decimaal getal dat de jaarlijkse
couponrente voorstelt. In sommige functies kunt u 0 opgeven voor couponrente (als over het
waardepapier geen periodieke rente wordt betaald), maar couponrente mag geen negatieve waarde
zijn.
Stel dat u een waardepapier hebt met een nominale waarde van € 1.000.000 waarover jaarlijks 4,5%
rente wordt betaald. De waarde van couponrente is dan 0,045. Het argument frequentie voor de
betaling is niet van belang.
jaarlijks-rendement
Obligaties en andere rentedragende waardepapieren en discontopapieren hebben een rendement
dat wordt berekend aan de hand van de couponrente en de huidige waarde van de obligatie.
Het argument jaarlijks-rendement wordt opgegeven als een decimaal getal dat het jaarlijkse
rendement van het waardepapier voorstelt, meestal uitgedrukt als een percentage. De waarde voor
jaarlijks-rendement moet groter zijn dan 0.
Stel dat u overweegt een bepaalde obligatie te kopen. Naarmate de prijs van een obligatie daalt,
stijgt het rendement. Omgekeerd geldt hetzelfde: als de prijs stijgt, daalt het rendement. Uw
tussenpersoon vertelt u dat de couponrente van de obligatie nu 3,25% is en het jaarlijkse rendement
4,5%, gebaseerd op de huidige prijs (de obligatie wordt met een disconto verhandeld). De waarde
van het argument jaarlijks-rendement is dan 0,045.
cashow
Annuïteiten, leningen en investeringen zijn gekoppeld aan cashows. Een van de cashows is het
oorspronkelijk betaalde of ontvangen bedrag, indien van toepassing. Andere cashows bestaan uit
overige ontvangsten of betalingen die op een bepaald moment plaatsvinden.
De waarde van het argument cashow wordt opgegeven als een getal, meestal opgemaakt als een
bedrag. Ontvangen bedragen worden opgegeven als positieve getallen en betaalde bedragen als
negatieve getallen.
Stel dat u een woning wilt kopen, deze een tijd wilt verhuren en vervolgens weer wilt verkopen. De
eerste contante betaling voor het aankopen van de woning (die kan bestaan uit een aanbetaling
en afsluit- en overdrachtskosten), afbetalingen van een lening, kosten voor reparatie en onderhoud,
advertentiekosten en vergelijkbare kosten, worden dan beschouwd als betalingen (negatieve
cashows). Ontvangen huur, belastingvoordelen door de verlaging van andere belastingen en
het bedrag dat wordt ontvangen bij verkoop van de woning, worden beschouwd als ontvangsten
(positieve cashows).
kosten
De eerste kosten van de activa die moeten worden afgeschreven, bestaan meestal uit de
aankoopprijs, inclusief BTW, aeveringskosten en instelkosten. Er kunnen mogelijk bepaalde
belastingvoordelen in mindering worden gebracht op deze kosten.
Het argument kosten wordt opgegeven als een getal, dat meestal is opgemaakt als een bedrag. De
waarde voor kosten moet groter zijn dan 0.
Stel dat u een nieuwe digitale kopieermachine koopt voor uw bedrijf. De aankoopprijs van de
kopieermachine is € 2625 inclusief BTW. De leverancier brengt € 100 in rekening voor aevering en
installatie van het apparaat. De kopieermachine zal naar verwachting 4 jaar worden gebruikt, waarna
de doorverkoopprijs naar schatting € 400 zal bedragen. De waarde voor kosten is dan € 2725.
356 Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen
Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen 357
cum-betalingstijdstip
Zie de beschrijving van betalingstijdstip. Het enige verschil is dat voor functies die cum-
betalingstijdstip ondersteunen, het argument moet worden opgegeven en er geen standaardwaarde
wordt gebruikt als het argument wordt weggelaten.
dagen-basis
Er worden verschillende methoden gehanteerd bij het tellen van het aantal dagen in een maand en
het aantal dagen in een jaar om de rente voor een lening of investering vast te stellen. Het argument
dagen-basis wordt gebruikt om aan te geven hoe het aantal dagen wordt geteld voor een specieke
investering of lening. dagen-basis wordt vaak bepaald door de marktpraktijk en kan afhankelijk
zijn van het type investering. De waarde voor het argument dagen-basis kan ook zijn vastgelegd in
documenten met betrekking tot een lening.
dagen-basis is een modaal argument. De waarde van het argument kan bestaan uit 0, 1, 2, 3 of 4.
 De waarde 0 betekent dat voor het berekenen van de rente elke volle maand uit 30 dagen bestaat
en elk vol jaar uit 360 dagen. Verder wordt de NASD-methode gebruikt voor datums die vallen op
de 31e van een maand. Dit wordt ook wel de methode 30/360 genoemd. 0 (30/360-methode) is de
standaardwaarde.
Als de dagcomponent van de begindatum (bijvoorbeeld de valutadatum) 31 is, wordt hiervoor
in de NASD-methode de 30e gehanteerd. Als de dagcomponent de laatste dag van februari
is, vindt er geen aanpassing plaats en heeft februari in dit geval minder dan 30 dagen. Als de
dagcomponent van de einddatum (bijvoorbeeld de vervaldag) 31 is en de dagcomponent van de
begindatum een datum aangeeft die vóór de 30e van dezelfde maand ligt, wordt de einddatum
gesteld op de eerste dag van de volgende maand. In alle andere gevallen wordt de einddatum
verwerkt als de 30e van dezelfde maand, wat resulteert in 0 dagen.
 De waarde 1 betekent dat het werkelijke aantal dagen wordt gebruikt voor elke volle maand
en het werkelijke aantal dagen voor elk jaar. Dit wordt ook wel de methode werkelijk/werkelijk
genoemd.
 De waarde 2 betekent dat het werkelijke aantal dagen wordt gebruikt voor elke volle maand en
dat elk vol jaar uit 360 dagen bestaat.360 Dit wordt ook wel de methode werkelijk/360 genoemd.
 De waarde 3 betekent dat het werkelijke aantal dagen wordt gebruikt voor elke volle maand en
dat elk vol jaar uit 365 dagen bestaat. Dit wordt ook wel de methode werkelijk/365 genoemd.
 De waarde 4 betekent dat voor het berekenen van de rente elke volle maand uit 30 dagen bestaat
en elk vol jaar uit 360 dagen. Verder wordt de Europese methode gebruikt voor datums die vallen
op de 31e van een maand. Dit wordt ook wel de methode 30E/360 genoemd.
Bij de Europese methode wordt de 31e van een maand altijd op de 30e van dezelfde maand
gesteld. Februari heeft altijd 30 dagen, dus als de laatste dag van februari de 28e is, wordt deze
dag verwerkt als de 30e.
Stel dat u de rente wilt berekenen voor een obligatie die is uitgegeven door een Amerikaans bedrijf.
In de meeste gevallen wordt dan de methode 30/360 gebruikt om de rente te bepalen en dus moet
dagen-basis worden ingesteld op 0, de standaardwaarde. Stel echter dat u de rente wilt berekenen
voor een Amerikaanse schatkistobligatie. Deze obligaties vergoeden meestal rente op basis van
het werkelijke aantal dagen in een maand en het werkelijke aantal dagen in een jaar. Hier moet het
argument dagen-basis dus de waarde 1 hebben.
afschr-factor
In bepaalde formules kan het percentage van vervroegde afschrijving (naast de lineaire afschrijving)
worden opgegeven. Het argument afschr-factor kan worden gebruikt om het gewenste percentage
van de jaarlijkse afschrijving op te geven.
afschr-factor wordt opgegeven als een decimaal getal of als een percentage (met het procentteken).
Stel dat u een nieuwe computer hebt gekocht. Na overleg met uw belastingadviseur bent u tot
de conclusie gekomen dat het acceptabel is de computer versneld af te schrijven. U besluit een
afschrijvingspercentage te gebruiken van 150% van de lineaire afschrijving. De waarde van afschr-
factor is dus 1,5.
afschr-periode
Bepaalde functies retourneren het afschrijvingsbedrag voor een opgegeven periode. Het argument
afschr-periode kunt u gebruiken om deze periode aan te geven.
afschr-periode wordt opgegeven als een getal dat de gewenste afschrijvingsperiode voorstelt, waarbij
de termijn (bijvoorbeeld maandelijks of jaarlijks) van duur moet worden gebruikt.
Stel dat u een nieuwe digitale kopieermachine koopt voor uw bedrijf. De aankoopprijs van de
kopieermachine is € 2625 inclusief BTW. De leverancier brengt € 100 in rekening voor aevering en
installatie van het apparaat. De kopieermachine zal naar verwachting 4 jaar worden gebruikt, waarna
de doorverkoopprijs naar schatting € 400 zal bedragen. Als u de afschrijving voor het derde jaar wilt
bepalen, moet u 3 opgeven voor afschr-periode.
eectieve-rente-perc
Annuïteiten en investeringen hebben een eectief rentepercentage, dat wordt berekend aan de
hand van het nominale percentage (overeengekomen percentage of couponpercentage) en het
aantal rentebetalingen per jaar.
Het argument eectieve-rente-perc wordt opgegeven als een decimaal getal dat groter is dan 0.
Stel dat u een waardepapier hebt met een nominale waarde van € 1.000.000 waarover jaarlijks 4,5%
rente wordt betaald. De uitbetaling vindt ieder kwartaal plaats, wat een eectief rentepercentage
betekent van ongeveer 4,58%. De waarde van eectieve-rente-perc is dan 0,0458. Zie ook de
beschrijving van nominale-rente en aantal-perioden-jaar.
eindperiode
Bepaalde functies retourneren het totaalbedrag of de rente voor een reeks opgegeven betalingen.
Het argument eindperiode kan worden gebruikt om de laatste betaling op te geven die moet worden
opgenomen in de geretourneerde waarde. Zie ook de beschrijving van beginperiode.
Het argument eindperiode wordt opgegeven als een getal dat groter is dan 0.
Stel dat u een huis wilt kopen. De hypotheekverstrekker biedt een hypotheek aan voor een bedrag
van € 200.000, een looptijd van 10 jaar, een jaarlijks rentepercentage van 6,0%, vaste maandelijkse
aossingen van € 1070,45 en een saldo voor hernanciering op de vervaldatum van € 100.000. Als u
wilt weten hoeveel rente u totaal moet betalen in het derde jaar, geeft u 25 op voor beginperiode en
36 voor eindperiode.
schatting
In bepaalde nanciële functies wordt een schatting van het verwachte resultaat gebruikt.
Het argument schatting wordt opgegeven als een decimaal getal. 13% wordt bijvoorbeeld
opgegeven als 0,13. De waarde voor schatting kan negatief zijn, als een verlies wordt verwacht. Als u
schatting niet opgeeft, wordt 0,10 gebruikt als de standaardwaarde.
Als u geen idee hebt over het te verwachten resultaat en de standaardwaarde geen oplossing biedt,
geef dan eerst een hogere positieve waarde op voor schatting. Als dit ook geen resultaat oplevert,
geef dan een lage negatieve waarde op voor schatting.
358 Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen
Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen 359
frequentie
Een investering kan rente opleveren die op een periodieke basis wordt uitbetaald. Het argument
frequentie kunt u gebruiken om aan te geven hoe vaak er rente wordt uitbetaald.
U kunt de waarde 1, 2 of 4 opgeven voor frequentie.
 De waarde 1 betekent dat er jaarlijks (één keer per jaar) rente wordt uitbetaald.
 De waarde 2 betekent dat er halfjaarlijks (twee keer per jaar) rente wordt uitbetaald.
 De waarde 4 betekent dat er ieder kwartaal (vier keer per jaar) rente wordt uitbetaald.
Stel dat u een door een bedrijf uitgegeven obligatie evalueert waarvoor ieder kwartaal rente wordt
uitbetaald. Het argument frequentie heeft dan de waarde 4. Als u echter een overheidsobligatie
evalueert waarvoor twee keer per jaar rente wordt uitbetaald, moet u frequentie instellen op 2.
toekomstige-waarde
Een toekomstige waarde is een cashow die wordt ontvangen of betaald aan het einde van de
investerings- of leningsperiode of de contante waarde die resteert na de laatste betaling.
De waarde van het argument toekomstige-waarde wordt opgegeven als een getal, meestal
opgemaakt als een bedrag. Aangezien toekomstige-waarde een cashow vertegenwoordigt, worden
ontvangen bedragen opgegeven als positieve getallen en betaalde bedragen als negatieve getallen.
Stel dat u een woning wilt kopen, deze een tijd wilt verhuren en vervolgens weer wilt verkopen. De
geschatte toekomstige verkoopprijs kan worden opgegeven met het argument toekomstige-waarde
en is een positief getal. Een ander voorbeeld. Stel dat u een auto least en dat in het leasecontract
is overeengekomen dat u de auto aan het einde van de leasetermijn kunt kopen voor een bepaald
bedrag. De hoogte van dat bedrag kan dan worden opgegeven met het argument toekomstige-
waarde en is een negatief getal. Of stel dat u een hypotheek hebt waarvoor aan het einde van de
looptijd van 10 jaar een aossing ineens moet worden voldaan. De hoogte van deze aossing kan
dan worden opgegeven met het argument toekomstige-waarde en is een negatief getal.
investeringsbedrag
Het eerste bedrag dat wordt geïnvesteerd in een obligatie kan worden opgegeven met het
argument investeringsbedrag.
Het argument investeringsbedrag wordt opgegeven als een getal, dat meestal is opgemaakt als een
bedrag. De waarde voor investeringsbedrag moet groter zijn dan 0.
Stel dat u een obligatie koopt voor € 800. De waarde van investeringsbedrag is dan € 800.
duur
Activa worden afgeschreven gedurende een bepaalde periode, de zogenaamde afschrijvingsperiode
of de verwachte levensduur. In de boekhouding wordt meestal de verwachte levensduur van
activa gebruikt voor afschrijving, terwijl voor andere doeleinden (zoals het invullen van de
belastingaangifte) de afschrijvingsperiode wordt bepaald door regelgeving of gewoonterecht.
Het argument duur wordt opgegeven als een getal dat groter is dan 0.
Stel dat u een nieuwe digitale kopieermachine koopt voor uw bedrijf. De aankoopprijs van de
kopieermachine is € 2625 inclusief BTW. De leverancier brengt € 100 in rekening voor aevering en
installatie van het apparaat. De kopieermachine zal naar verwachting 4 jaar worden gebruikt, waarna
de doorverkoopprijs naar schatting € 400 zal bedragen. De waarde voor duur is dan 4.
nominale-rente
Annuïteiten en investeringen hebben een nominale rente, die wordt berekend aan de hand van het
eectieve rentepercentage en het aantal betalingsperioden per jaar.
Het argument nominale-rente wordt opgegeven als een decimaal getal dat groter is dan 0.
Stel dat u een waardepapier hebt met een nominale waarde van € 1.000.000 waarover jaarlijks 4,5%
rente wordt betaald. De uitbetaling vindt ieder kwartaal plaats, wat een eectief rentepercentage
betekent van ongeveer 4,58%. De waarde van het argument nominale-rente is dan 0,045. Zie ook de
beschrijving van eectieve-rente-perc en aantal-perioden-jaar.
aantal-perioden
Het aantal perioden (aantal-perioden) is het totale aantal perioden van een terugkerende cashow,
de termijn van een lening of de duur van de investeringstermijn.
aantal-perioden wordt opgegeven als een getal dat het gewenste aantal perioden voorstelt,
waarbij de periode (bijvoorbeeld maandelijks of jaarlijks) moet overeenkomen met de periode van
gerelateerde argumenten die door de functie worden gebruikt.
Stel dat u een huis wilt kopen. De hypotheekverstrekker biedt een hypotheek aan voor een bedrag
van € 200.000, een looptijd van 10 jaar, een jaarlijks rentepercentage van 6,0%, vaste maandelijkse
aossingen en een saldo voor hernanciering op de vervaldatum van € 100.000. Het argument
aantal-perioden moet dan worden ingesteld op 120 (12 maandelijkse aossingen gedurende 10
jaar). Of stel dat u spaargeld investeert in een deposito met een looptijd van 5 jaar waarvoor ieder
kwartaal rente wordt vergoed. De waarde van aantal-perioden is dan 20 (4 kwartalen gedurende een
periode van 5 jaar).
aantal-perioden-jaar
De berekening van de eectieve en nominale rentepercentages wordt gebaseerd op het aantal
renteperioden per jaar. Het argument aantal-perioden-jaar kunt u gebruiken om het aantal perioden
op te geven.
Het argument aantal-perioden-jaar wordt opgegeven als een getal dat groter is dan 0.
Stel dat u een depositocerticaat hebt gekocht waarover jaarlijks rente wordt vergoed, die ieder
kwartaal wordt uitbetaald. Als u het eectieve rentepercentage wilt bepalen, moet u 4 opgeven voor
aantal-perioden-jaar. Zie ook de beschrijving van eectieve-rente-perc en nominale-rente.
nominale-waarde
De nominale waarde van een waardepapier is meestal de vervalwaarde.
Het argument nominale-waarde wordt opgegeven als een getal, meestal opgemaakt als een bedrag.
De waarde voor nominale-waarde bestaat vaak uit een getal zoals 100, 1000 of 1.000.000.
Stel dat u overweegt een door een bedrijf uitgegeven obligatie te kopen. Het prospectus voor
de obligatie vermeldt dat elke obligatie wordt uitgegeven met een nominale waarde en een
vervalwaarde (eindwaarde) van € 1000. Het bedrag van € 1000 is dan de waarde voor het argument
nominale-waarde.
betaling
Een betaling is een vaste, periodieke cashow die wordt betaald of ontvangen gedurende de looptijd
van een investering of lening.
Het argument betaling wordt opgegeven als een getal, meestal opgemaakt als een bedrag.
Aangezien betaling een cashow vertegenwoordigt, worden ontvangen bedragen opgegeven als
positieve getallen en betaalde bedragen als negatieve getallen.
De waarde van het argument betaling is vaak samengesteld uit hoofdsom- en rentedelen, maar
omvat doorgaans geen andere bedragen.
Stel dat u een woning wilt kopen, deze een tijd wilt verhuren en vervolgens weer wilt verkopen. Het
bedrag van de maandelijkse hypotheekaossing kan dan worden opgegeven met het argument
betaling en is een negatief getal. Het bedrag van de maandelijkse huurinkomsten kan ook worden
opgegeven met het argument betaling en is een positief getal.
360 Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen
Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen 361
periode
Bepaalde functies retourneren een hoofdsom of rentebedrag voor een opgegeven periode. Het
argument periode kunt u gebruiken om de gewenste periode aan te geven.
Het argument periode wordt opgegeven als een getal dat groter is dan 0.
Stel dat u een huis wilt kopen. De hypotheekverstrekker biedt een hypotheek aan voor een bedrag
van € 200.000, een looptijd van 10 jaar, een jaarlijks rentepercentage van 6,0%, vaste maandelijkse
aossingen van € 1070,45 en een saldo voor hernanciering op de vervaldatum van € 100.000. Als u
wilt weten wat het rentedeel is van de eerste betaling in het derde jaar, geeft u 25 op voor periode,
aangezien het maandelijkse betalingen betreft.
periodiek-discontopercentage
Het discontopercentage is het rentepercentage dat het gewenste rendement voorstelt waarmee een
reeks cashows wordt gewaardeerd (verdisconteerd).
Het argument periodiek-discontopercentage wordt opgegeven als een decimaal (bijvoorbeeld 0,08)
of geclassiceerd met een procentteken (bijvoorbeeld 8%). U moet het argument opgeven met de
periode die voor de cashows wordt gehanteerd. Als de cashows bijvoorbeeld maandelijks zijn en
het gewenste jaarlijkse discontopercentage 8% is, moet u periodiek-discontopercentage opgeven als
0,00667 of 0,667% (0,08 gedeeld door 12).
Stel dat u overweegt een bedrijf over te nemen. U voert dan uiteraard een grondig vooronderzoek
uit, zoals het bepalen van de verwachte maandelijkse cashows en een analyse van de
gevraagde overnameprijs en geschatte toekomstige doorverkoopprijs. Aangezien er ook andere
investeringsmogelijkheden zijn, besluit u dat u het bedrijf alleen wilt overnemen als de netto
cashows minimaal een jaarlijks rentepercentage van 18% vertegenwoordigen. De waarde voor
periodiek-discontopercentage is dan 0,015 (0,18 / 12 aangezien het maandelijkse cashows betreft).
periodieke-rente
In sommige situaties, bijvoorbeeld in het geval van een reeks cashows, een investering of een
lening, kan het nodig zijn het rentepercentage voor elke periode vast te stellen. Dit is mogelijk met
het argument periodieke-rente.
Het argument periodieke-rente wordt opgegeven als een decimaal getal met dezelfde termijn
(bijvoorbeeld maandelijks of jaarlijks) als andere argumenten (aantal-perioden of betaling).
Stel dat u een huis wilt kopen. De hypotheekverstrekker biedt een hypotheek aan voor een bedrag
van € 200.000, een looptijd van 10 jaar, een jaarlijks rentepercentage van 6,0%, vaste maandelijkse
aossingen en een saldo voor hernanciering op de vervaldatum van € 100.000. Het argument
periodieke-rente moet dan worden ingesteld op 0,005 (de jaarrente gedeeld door 12 vanwege de
maandelijkse aossingen). Of stel dat u spaargeld investeert in een deposito met een looptijd van
5 jaar, een jaarlijks nominaal rentepercentage van 4,5% en ieder kwartaal rente-uitbetaling. Het
argument periodieke-rente moet dan worden ingesteld op 0,0125 (de jaarrente gedeeld door 4
vanwege de kwartaalperioden).
huidige-waarde
De huidige waarde vertegenwoordigt een cashow die wordt betaald of ontvangen aan het begin
van een investering of lening.
De waarde van het argument huidige-waarde wordt opgegeven als een getal, meestal opgemaakt
als een bedrag. Aangezien huidige-waarde een cashow vertegenwoordigt, worden ontvangen
bedragen opgegeven als positieve getallen en betaalde bedragen als negatieve getallen.
Stel dat u een woning wilt kopen, deze een tijd wilt verhuren en vervolgens weer wilt verkopen. De
eerste contante betaling voor het aankopen van de woning (die kan bestaan uit een aanbetaling
en afsluit- en overdrachtskosten) wordt dan beschouwd als de huidige-waarde en is een negatief
getal. Het eerste bedrag dat wordt ontvangen voor een lening kan ook een huidige-waarde
vertegenwoordigen en is dan een positieve waarde.
prijs
De aankoopprijs is het bedrag dat wordt betaald voor een obligatie of andere rentedragende
waardepapieren of discontopapieren. De aankoopprijs is niet gekoppeld aan eventuele opgelopen
rente voor het waardepapier.
Het argument prijs wordt opgegeven als een getal dat het bedrag voorstelt dat is betaald per € 100
van de nominale waarde (aankoopprijs / nominale waarde * 100). De waarde voor prijs moet hoger
zijn dan 0.
Stel dat u een obligatie hebt met een nominale waarde van € 1.000.000. Als u oorspronkelijk €
965.000 hebt betaald voor het waardepapier, exclusief eventuele opgelopen rente, is de waarde van
prijs 96,50 (€ 965.000 / € 1.000.000 * 100).
aossingsprijs
Obligaties en andere rentedragende waardepapieren of discontopapieren hebben meestal een
overeengekomen aossingsprijs. Dit is het bedrag dat wordt ontvangen wanneer het waardepapier
vervalt.
Het argument aossingsprijs wordt opgegeven als een getal dat het bedrag voorstelt dat wordt
ontvangen per € 100 van de nominale waarde (aossingsprijs / nominale waarde * 100). Vaak heeft
aossingsprijs de waarde 100, wat betekent dat de aossingsprijs van het waardepapier gelijk is aan
de nominale waarde. De waarde van aossingsprijs moet hoger zijn dan 0.
Stel dat u een obligatie hebt met een nominale waarde van € 1.000.000 en waarvoor u op de
vervaldatum hetzelfde bedrag ontvangt. De waarde voor aossingsprijs is dan 100 (€ 1.000.000 /
€ 1.000.000 * 100) omdat de nominale waarde en de aossingsprijs hetzelfde zijn, iets wat zeer
gebruikelijk is. Stel nu dat de uitgever van deze obligatie voorstelt de obligatie een jaar vóór de
vervaldatum af te kopen voor een bedrag van € 1.025.000. De waarde voor aossingsprijs is in dat
geval 102,50 (€ 1.025.000 / € 1.000.000 * 100).
restwaarde
Activa hebben vaak nog een bepaalde waarde aan het einde van de afschrijvingsperiode of de
verwachte levensduur. Dit wordt de restwaarde genoemd.
Het argument restwaarde wordt opgegeven als een getal, dat meestal is opgemaakt als een bedrag.
De waarde voor restwaarde moet een positief getal zijn groter dan 0.
Stel dat u een nieuwe digitale kopieermachine koopt voor uw bedrijf. De aankoopprijs van de
kopieermachine is € 2625 inclusief BTW. De leverancier brengt € 100 in rekening voor aevering en
installatie van het apparaat. De kopieermachine zal naar verwachting 4 jaar worden gebruikt, waarna
de doorverkoopprijs naar schatting € 400 zal bedragen. De waarde voor restwaarde is dan € 400.
beginperiode
Bepaalde functies retourneren het totaalbedrag of de rente voor een reeks opgegeven betalingen.
Het argument beginperiode kan worden gebruikt om de eerste betaling op te geven die moet
worden opgenomen in de geretourneerde waarde. Zie ook de beschrijving van eindperiode.
Het argument beginperiode wordt opgegeven als een getal dat groter is dan 0.
Stel dat u een huis wilt kopen. De hypotheekverstrekker biedt een hypotheek aan voor een bedrag
van € 200.000, een looptijd van 10 jaar, een jaarlijks rentepercentage van 6,0%, vaste maandelijkse
aossingen van € 1070,45 en een saldo voor hernanciering op de vervaldatum van € 100.000. Als u
wilt weten hoeveel rente u totaal moet betalen in het derde jaar, geeft u 25 op voor beginperiode en
36 voor eindperiode.
362 Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen
Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen 363
betalingstijdstip
Betalingen vinden doorgaans aan het begin of aan het einde van een periode plaats. Gebruik het
argument betalingstijdstip om aan te geven wanneer een betaling plaatsvindt.
betalingstijdstip is een modaal argument. U kunt de waarde 0 of 1 gebruiken.
 De waarde 0 betekent dat de betaling wordt verwerkt alsof deze is ontvangen of betaald aan het
einde van elke periode. 0 is de standaardwaarde.
 De waarde 1 betekent dat de betaling wordt verwerkt alsof deze is ontvangen of betaald aan het
begin van elke periode.
Stel dat u een huis wilt kopen. De hypotheekverstrekker biedt een hypotheek aan voor een bedrag
van € 200.000, een looptijd van 10 jaar, een jaarlijks rentepercentage van 6,0%, vaste maandelijkse
aossingen en een saldo voor hernanciering op de vervaldatum van € 100,000. Het argument
betalingstijdstip moet dan worden ingesteld op 0 (de standaardwaarde), aangezien betalingen aan
het einde van elke maand plaatsvinden. Of stel dat u een huis verhuurt en dat de huurder de huur
op de 1e van elke maand moet betalen. De waarde voor betalingstijdstip is dan 1, aangezien deze
betalingen dan plaatsvinden aan het begin van elke maand.
De juiste functie voor het berekenen van de tijdswaarde van
geld kiezen
Deze sectie bevat aanvullende informatie met betrekking tot de functies die u kunt
gebruiken bij het beantwoorden van vragen over de tijdswaarde van geld. Vragen
ten aanzien van de tijdswaarde van geld (ook wel TVM genoemd) hebben te maken
met cashows gedurende een bepaalde periode en rentepercentages. Deze sectie is
opgesplitst in verschillende onderdelen.
In Regelmatige cashows en tijdsintervallen op pagina 363 worden de TVM-functies
beschreven die kunnen worden gebruikt met regelmatige cashows, regelmatige
tijdsintervallen en vaste rentepercentages.
In Onregelmatige cashows en tijdsintervallen op pagina 365 worden de TVM-
functies beschreven die kunnen worden gebruikt met onregelmatige cashows,
onregelmatige tijdsintervallen of beide.
In Functies zoeken voor het beantwoorden van veelvoorkomende nanciële
vragen op pagina 366 wordt aandacht besteed aan een aantal veelvoorkomende
TVM-problemen (zoals: Welke functie moet ik gebruiken om de rente voor een
spaarrekening te berekenen?). Daarnaast worden in dit onderdeel de functies
beschreven waarmee u deze problemen kunt oplossen.
Regelmatigecashowsentijdsintervallen
De belangrijkste functies voor het werken met regelmatige periodieke cashows
(betalingen van een constant bedrag en alle cashows met constante intervallen) en
vaste rentepercentages zijn met elkaar verwant.
Functie Ondersteunde argumenten
TW (pagina 12 5 ) is de functie die u gebruikt als
u wilt bepalen wat de toekomstige waarde zal
zijn van een reeks cashows. Hierbij spelen ook
andere factoren (zoals het rentepercentage) een
rol. De functie retourneert een oplossing voor het
argument toekomstige-waarde.
periodieke-rente; aantal-perioden; betaling; huidige-
waarde; betalingstijdstip
“NPER” (pagina 136) is de functie die u gebruikt
als u wilt bepalen hoeveel perioden er nodig zijn
voor het afbetalen van een lening of gedurende
hoeveel perioden u een annuïteit ontvangt.
Hierbij spelen ook andere factoren (zoals het
rentepercentage) een rol. De functie retourneert
een oplossing voor het argument aantal-
perioden.
periodieke-rente; betaling; huidige-waarde;
toekomstige-waarde; betalingstijdstip
“BET (pagina 13 9 ) is de functie die u gebruikt als
u wilt bepalen hoe groot het bedrag moet zijn
voor de betaling voor een lening of dat wordt
ontvangen voor een annuïteit. Hierbij spelen ook
andere factoren (zoals het rentepercentage) een
rol. De functie retourneert een oplossing voor het
argument betaling.
periodieke-rente; aantal-perioden; huidige-waarde;
toekomstige-waarde; betalingstijdstip
“HW” (pagina 147) is de functie die u gebruikt
als u wilt bepalen wat de huidige waarde is van
een reeks cashows. Hierbij spelen ook andere
factoren (zoals het rentepercentage) een rol.
De functie retourneert een oplossing voor het
argument huidige-waarde.
periodieke-rente; aantal-perioden; betaling;
toekomstige-waarde; betalingstijdstip
“RENTE” (pagina 150) is de functie die u gebruikt
als u het periodieke rentepercentage voor een
lening of annuïteit wilt bepalen. Hierbij spelen
ook andere factoren een rol, zoals het aantal
afbetalingsperioden van de lening of annuïteit.
De functie retourneert een oplossing voor het
argument periodieke-rente.
aantal-perioden; betaling; huidige-waarde;
toekomstige-waarde; betalingstijdstip; schatting
Zoals blijkt uit deze tabel, retourneren deze TVM-functies elk een oplossing (waarde)
voor een van de vijf belangrijkste argumenten die beschikbaar zijn voor het oplossen
van vragen waarbij regelmatige periodieke cashows en vaste rentepercentages
een rol spelen. Daarnaast kunt u “IBET” (pagina 12 8 ) en “PBET” (pagina 141 ) gebruiken
voor het vaststellen van het rentedeel en de hoofdsom van een bepaalde lening of
annuïteit. De functies “CUM.RENTE” (pagina 11 5 ) en “CUM.HOOFDSOM” (pagina 117 )
zijn geschikt voor het vaststellen van het rentedeel en de hoofdsom van een
aaneengesloten reeks betalingen voor een lening of annuïteit.
364 Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen
Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen 365
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
Onregelmatige cashows en tijdsintervallen op pagina 365
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Onregelmatigecashowsentijdsintervallen
Sommige TVM-problemen hebben te maken met onregelmatige, vaste periodieke
cashows, waarbij de cashows wel met regelmatige tijdsintervallen plaatsvinden
maar de bedragen variëren. Andere problemen worden veroorzaakt doordat cashows
onregelmatige tijdsintervallen hebben.
Functie Ondersteunde argumenten
“IR” (pagina 13 0 ) is de functie die u gebruikt als
u een periodieke rente wilt bepalen die ervoor
zorgt dat de netto huidige waarde van een
reeks mogelijk onregelmatige cashows met
regelmatige tijdsintervallen 0 is. Dit wordt de
interne rentabiliteit genoemd. De functie IR
retourneert een oplossing voor het argument
periodieke-rente.
owsbereik; schatting
Het argument owsbereik bestaat uit een
opgegeven reeks cashows die impliciet een
betaling, een huidige-waarde en een toekomstige-
waarde kan bevatten.
“GIR” (pagina 133) is de functie die u gebruikt als
u een periodieke rente wilt bepalen die ervoor
zorgt dat de netto huidige waarde van een
reeks mogelijk onregelmatige cashows met
regelmatige tijdsintervallen 0 is. Het verschil
tussen GIR en IR is dat met deze functie positieve
en negatieve cashows tegen een verschillend
percentage kunnen worden verdisconteerd.
Dit wordt de gewijzigde interne rentabiliteit
genoemd. De functie GIR retourneert een
oplossing voor het argument periodieke-rente.
owsbereik; nancieringsrente; herinvesteringsrente
Het argument owsbereik bestaat uit een
opgegeven reeks cashows die impliciet een
betaling, een huidige-waarde en een toekomstige-
waarde kan bevatten.
nancieringsrente en herinvesteringsrente zijn
specieke gevallen van een periodieke-rente.
“NHW” is de functie die u gebruikt als u de
huidige waarde wilt bepalen van een reeks
mogelijk onregelmatige cashows met
regelmatige tijdsintervallen. Dit wordt de netto
huidige waarde genoemd. De functie NHW
retourneert een oplossing voor het argument
huidige-waarde.
periodieke-rente; cashow; cashow…
Het argument cashow; cashow...bestaat uit
een of meer cashows die impliciet een betaling,
huidige-waarde en een toekomstige-waarde
kunnen bevatten.
Verwante onderwerpen
Verwante functies en meer informatie:
Regelmatige cashows en tijdsintervallen op pagina 363
Veelgebruikte argumenten in nanciële functies op pagina 355
Overzicht van nanciële functies op pagina 99
Waardetypen op pagina 37
“De elementen van formules” op pagina 13
“Formules aanmaken en bewerken met behulp van de muis en het toetsenbord” op
pagina 25
Functies zoeken voor het beantwoorden van veelvoorkomende
nanciëlevragen
In deze sectie worden enkele veelvoorkomende vragen besproken en wordt
aangegeven welke nanciële functie u kunt gebruiken om een antwoord te
krijgen. De oplossingen zijn bedoeld voor algemene nanciële vragen. Raadpleeg
Regelmatige cashows en tijdsintervallen op pagina 363,Onregelmatige cashows
en tijdsintervallen op pagina 365 en Voorbeeld van een aossingsschema voor een
lening” op pagina 368voor een meer geavanceerd gebruik van de nanciële functies.
Gewenste informatie Aanbevolen functie
Spaargeld
Het eectieve rentepercentage voor een
investerings- of spaarrekening waarover
periodiek rente wordt betaald
“EFFECT (pagina 12 4 )
De waarde van een depositocerticaat op de
vervaldatum
TW (pagina 12 5 ). De waarde van het argument
betaling is 0.
Het nominale rentepercentage voor een
depositocerticaat waarvoor de uitgever de
"eectieve rente" heeft gepubliceerd
NOMINALE.RENTE (pagina 135 )
Het aantal jaren voordat een bepaald bedrag is
gespaard, op basis van maandelijkse stortingen
op een spaarrekening
“NPER” (pagina 136). De waarde voor huidige-
waarde is het bedrag dat bij aanvang wordt
gestort. Deze waarde kan 0 zijn.
Het bedrag dat elke maand moet worden
gespaard om na een aantal jaren over een
bepaald spaarbedrag te beschikken
“BET (pagina 13 9 ). De waarde voor huidige-
waarde is het bedrag dat bij aanvang wordt
gestort. Deze waarde kan 0 zijn.
366 Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen
Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen 367
Gewenste informatie Aanbevolen functie
Leningen
Het bedrag aan betaalde rente voor een lening
gedurende het derde jaar
“CUM.RENTE” (pagina 11 5 )
Het bedrag van de hoofdsom voor een lening
gedurende het derde jaar
“CUM.HOOFDSOM” (pagina 11 7 )
Het bedrag aan rente dat is opgenomen in de
36e aossing
“IBET (pagina 12 8 )
Het bedrag van de hoofdsom dat is opgenomen
in de 36e aossing
“PBET (pagina 141)
Obligatie-investeringen
Het rentebedrag dat moet worden opgeteld bij
de aankoopprijs van een obligatie
“SAMENG.RENTE” (pagina 103) of “SAMENG.
RENTE.V” (pagina 105)
Het aantal couponbetalingen tussen de
aankoopdatum en de vervaldatum van een
obligatie
COUP.AANTAL (pagina 114 )
Het jaarlijkse discontopercentage voor
een obligatie die met een disconto op de
aossingsprijs en zonder rentevergoeding wordt
verkocht (wordt wel een "nulcouponobligatie"
genoemd)
“DISC” (pagina 12 3 )
Het jaarlijkse eectieve rentepercentage voor
een obligatie die alleen op de vervaldatum rente
uitbetaalt (geen periodieke betalingen, maar wel
een couponrente)
“RENTEPERCENTAGE” (pagina 127 )
De verwachte aankoopprijs van een obligatie die
periodiek rente uitbetaalt, van een obligatie die
met een disconto wordt verkocht en die geen
rente vergoedt, en van een obligatie die alleen
op de vervaldatum rente uitbetaalt
“PRIJS” (pagina 143),PRIJS.
DISCONTO” (pagina 144) en “PRIJS.
VERVALDAG (pagina 146)
Het bedrag dat wordt ontvangen voor een
obligatie die alleen op de vervaldatum rente
uitbetaalt (geen periodieke betalingen, maar wel
een couponrente), inclusief opgelopen rente
“OPBRENGST (pagina 152)
Het eectieve jaarlijkse rentepercentage van een
obligatie die periodiek rente uitbetaalt, van een
obligatie die met een disconto wordt verkocht en
die geen rente vergoedt, en van een obligatie die
alleen op de vervaldatum rente uitbetaalt
“RENDEMENT (pagina 15 7), “ REND.
DISCONTO” (pagina 158) en “REND.
VERVAL (pagina 160)
Afschrijving
Het periodieke afschrijvingsbedrag van activa
berekenen met behulp van de vaste degressieve
afschrijvingsmethode.
“DB” (pagina 11 9 )
Gewenste informatie Aanbevolen functie
De periodieke afschrijving van activa berekenen
met behulp van afschrijving op basis van de
boekwaarde, zoals afschrijving op basis van een
verdubbeld vast percentage van de boekwaarde
“DDB” (pagina 121 )
De periodieke afschrijving van activa berekenen
door lineaire afschrijving
LIN.AFSCHR (pagina 15 3 )
De periodieke afschrijving van activa berekenen
met behulp van de methode van de som van de
jaar-eenheden
“SYD” (pagina 154)
De totale afschrijving van activa gedurende een
bepaalde periode berekenen met behulp van
afschrijving op basis van de boekwaarde
VDB” (pagina 15 5)
Voorbeeld van een aossingsschema voor een lening
In dit voorbeeld worden de functies IBET, PBET en BET gebruikt om een
aossingsschema te maken. De resultaten die worden geretourneerd door IBET, PBET
en BET zijn gerelateerd. Dit wordt ook aangetoond in het voorbeeld.
368 Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen
Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen 369
Het schema samenstellen
Stel dat u een aossingsschema wilt maken voor alle termijnen van een lening met een eerste
hoofdsom van € 50.000, een looptijd van 2 jaar, een jaarlijks rentepercentage van 7% en een
verschuldigd saldo op de einddatum van € 30.000. Het eerste deel van het aossingsschema (met de
aangegeven formules) kunt u dan als volgt samenstellen:
Toelichting
In cel B6 wordt de functie BET gebruikt om het bedrag van de maandelijkse betalingen te berekenen.
Dit bedrag bestaat uit het totaal aan rente en hoofdsom voor elke maand (bijvoorbeeld C9 + D9),
zoals weergegeven in F9.
In cel C9 en cel D9 worden respectievelijk de functies IBET en PBET gebruikt om voor elke
maandelijkse betaling het rentedeel en het hoofdsomdeel te berekenen. Het resultaat van IBET is
hetzelfde als BET – PBET. Omgekeerd levert PBET hetzelfde resultaat op als BET – IBET.
Het voltooide aossingsschema
Om het schema in te vullen, moet het bereik A10:A11 worden geselecteerd, waarna de selectie moet
worden uitgebreid tot A32 om alle 24 perioden van de lening op te nemen. Vervolgens moet C9:F9
worden geselecteerd en worden uitgebreid tot C32:F32 om de formules te voltooien. Hieronder ziet u
het volledige aossingsschema, samengesteld met behulp van de formules uit de vorige tabel.
Afsluitende opmerkingen
Als de waarden die worden geretourneerd door IBET (kolom C) en PBET (kolom D) bij elkaar worden
opgeteld, krijgt u elke maand het BET dat wordt berekend in cel B6 (zoals weergegeven in kolom F).
De uiteindelijke resterende hoofdsom, zie cel E32, is € 30.000, zoals opgegeven voor balloon in cel B4.
370 Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen
Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen 371
Aanvullende informatie over afronden
iWork ondersteunt diverse functies voor het afronden van getallen. In deze sectie
worden deze functies kort vergeleken.
Actie Functie Opmerkingen
Een getal
naar boven
afronden op het
dichtstbijzijnde
veelvoud van een
opgegeven getal.
AFRONDEN.BOVEN” (pagina 178) De afronding vindt plaats in stappen,
bijvoorbeeld het dichtstbijzijnde
veelvoud van 10. Er wordt naar boven
afgerond, dus =AFRONDEN.BOVEN(0,4;
1) levert 1 op en =AFRONDEN.
BOVEN(-0,4; -1) levert -1 op.
Een getal
naar boven
afronden op het
dichtstbijzijnde
even getal.
“EVEN” (pagina 180) Er wordt afgerond op het
dichtstbijzijnde getal dat door twee
kan worden gedeeld. Er wordt naar
boven afgerond, dus =EVEN(0,4) levert
2 op en =EVEN(-0,4) levert -2 op.
Een getal
naar beneden
afronden op het
dichtstbijzijnde
veelvoud van een
opgegeven getal.
AFRONDEN.BENEDEN” (pagina 183) De afronding vindt plaats in stappen,
bijvoorbeeld het dichtstbijzijnde
veelvoud van 10. Er wordt naar
beneden afgerond, dus =AFRONDEN.
BENEDEN(0,4; 1) levert 0 op en
=AFRONDEN.BENEDEN(-0,4; -1) levert
ook 0 op.
Actie Functie Opmerkingen
Een getal
afronden op het
dichtstbijgelegen
gehele getal dat
kleiner is dan of
gelijk is aan het
opgegeven getal.
“INTEGER” (pagina 185) Er wordt afgerond op het
dichtstbijgelegen gehele getal dat
kleiner is dan of gelijk is aan het
opgegeven getal. Het resultaat
van =INTEGER(0,4) is daarom 0. De
instructie =INTEGER(-0,4) levert -1 op.
Een getal
afronden op het
dichtstbijzijnde
veelvoud van een
opgegeven getal.
AFRONDEN.N.VEELVOUD (pagina 190) Er wordt afgerond op het
dichtstbijzijnde veelvoud van een
opgegeven getal. Het verschil met
de functie AFRONDEN.BOVEN is dat
u met die functie naar boven afrondt
op het dichtstbijzijnde veelvoud
van een getal. Het resultaat van
=AFRONDEN.N.VEELVOUD(4; 3) is dan
ook 3, aangezien 4 dichter bij 3 ligt
dan het volgende veelvoud van 3 (6).
=AFRONDEN.BOVEN(4; 3) retourneert 6,
het dichtstbijzijnde veelvoud van 3 als
er naar boven wordt afgerond.
Een getal
naar boven
afronden op het
dichtstbijzijnde
oneven getal.
“ONEVEN” (pagina 192) Er wordt afgerond op het
dichtstbijzijnde getal dat niet
door twee kan worden gedeeld.
Er wordt naar boven afgerond,
dus =ONEVEN(1,4) levert 3 op en
=ONEVEN(-1,4) levert -3 op.
372 Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen
Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen 373
Actie Functie Opmerkingen
Een getal
afronden op
het opgegeven
aantal decimalen.
AFRONDEN” (pagina 199) Een positief getal geeft het aantal
cijfers (decimalen) achter het
decimaalteken aan dat moet worden
opgenomen in het afgeronde getal.
Een negatief getal geeft het aantal
cijfers links van het decimaalteken
aan dat moet worden vervangen
door nullen (het aantal nullen aan het
einde van het getal). De afronding
wordt uitgevoerd op basis van
deze aannamen. Het resultaat van
=AFRONDEN(1125; -2) is dan ook 1100,
terwijl =AFRONDEN(1155; -2) 1200
oplevert. Er wordt naar boven afgerond,
dus =AFRONDEN(-1125; -2) levert -1100
op en =AFRONDEN(-1155; -2) levert
-1200 op.
Een getal
naar beneden
afronden op
het opgegeven
aantal decimalen.
AFRONDEN.NAAR.
BENEDEN” (pagina 200)
Een positief getal geeft het aantal
cijfers (decimalen) achter het
decimaalteken aan dat moet worden
opgenomen in het afgeronde getal.
Een negatief getal geeft het aantal
cijfers links van het decimaalteken
aan dat moet worden vervangen
door nullen (het aantal nullen aan het
einde van het getal). De afronding
wordt uitgevoerd op basis van
deze aannamen. Aangezien er naar
beneden wordt afgerond, levert zowel
=AFRONDEN.NAAR.BENEDEN(1125; -2)
als =AFRONDEN.NAAR.BENEDEN(1155; -2)
1100 op. Het resultaat van
=AFRONDEN.NAAR.BENEDEN(-1125; -2) is 1100,
terwijl =AFRONDEN.NAAR.BENEDEN(-1155; -2)
ook -1100 oplevert.
Actie Functie Opmerkingen
Een getal
naar boven
afronden op
het opgegeven
aantal decimalen.
AFRONDEN.NAAR.BOVEN” (pagina 201) Een positief getal geeft het aantal
cijfers (decimalen) achter het
decimaalteken aan dat moet worden
opgenomen in het afgeronde getal.
Een negatief getal geeft het aantal
cijfers links van het decimaalteken
aan dat moet worden vervangen
door nullen (het aantal nullen aan het
einde van het getal). De afronding
wordt uitgevoerd op basis van
deze aannamen. Aangezien er naar
boven wordt afgerond, levert zowel
=AFRONDEN.NAAR.BOVEN(1125; -2)
als =AFRONDEN.NAAR.BOVEN(1155; -2)
1200 op. Het resultaat van
=AFRONDEN.NAAR.BOVEN(-1125; -2) is 1200,
terwijl =AFRONDEN.NAAR.BOVEN(-1155; -2)
ook -1200 oplevert.
Een getal
afbreken op
het opgegeven
aantal decimalen
AFKAPPEN” (pagina 212 ) Een positief getal geeft het aantal
cijfers (decimalen) achter het
decimaalteken aan dat moet worden
opgenomen in het getal. Een negatief
getal geeft het aantal cijfers links
van het decimaalteken aan dat moet
worden vervangen door nullen (het
aantal nullen aan het einde van het
getal). Extra cijfers worden verwijderd
uit het getal. Het resultaat van
=AFKAPPEN(1125; -2) is dan ook 1100,
terwijl =AFKAPPEN(1155; -2) ook 1100
oplevert.
Logische functies en informatiefuncties combineren
Logische functies en informatiefuncties worden vaak samen gebruikt in een formule.
Hoewel logische functies ook zelfstandig kunnen worden gebruikt, komt dit vrijwel
nooit voor in het geval van informatiefuncties. In deze sectie wordt aan de hand
van enkele geavanceerde voorbeelden toegelicht hoe u krachtige oplossingen kunt
realiseren door logische functies en informatiefuncties te combineren in één formule.
Opmerkingen toevoegen op basis van celinhoud
In dit voorbeeld worden de functies ALS, EN, OF en ISLEEG gebruikt om opmerkingen
toe te voegen aan een tabel op basis van bestaande celinhoud. De functie ALS biedt
zeer veel mogelijkheden, zeker bij gebruik in combinatie met andere logische functies
zoals OF en EN.
374 Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen
Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen 375
Stel dat u docent bent en dat u van een onderwijsassistent een tabel hebt gekregen
met de namen van studenten en de onlangs behaalde tentamenresultaten. U wilt snel
de volgende informatie verzamelen:
Een student is geslaagd, maar moet zich inschrijven voor een speciale studiesessie Â
(score tussen 61 en 75).
Er is een fout geconstateerd in de gegevens (negatieve score, een score hoger dan Â
100 of geen score).
De student heeft het tentamen niet gehaald (score van 60 of lager). Â
Met de onderstaande functies kunt u afzonderlijk antwoord geven op deze vragen.
Door de functies te combineren, kunt u snel alle gewenste informatie aeiden. In
de onderstaande uitdrukkingen wordt ervan uitgegaan dat de naam van de eerste
student in cel A2 staat en de eerste score in cel B2.
Uitdrukking 1
Met =EN(B2>60; B2<=75) wordt er getest op een lage score. Als de score in het bereik 61 tot 75 ligt,
retourneert EN WAAR en moet de student zich aanmelden voor een speciale studiesessie. In alle
andere gevallen levert de functie EN de waarde ONWAAR op.
Uitdrukking 2
Met =OF(ISLEEG(B2); B2<0; B2>100) wordt er gecontroleerd op ongeldige gegevens. De eerste OF-
uitdrukking "ISLEEG(B2)" retourneert WAAR als er geen score is ingevoerd. De tweede uitdrukking
retourneert WAAR als de score negatief is. De derde uitdrukking levert WAAR op als de score hoger is
dan 100. De OR-uitdrukking retourneert WAAR als een van de voorwaarden WAAR is en de gegevens
dus ongeldig zijn. De OR-uitdrukking retourneert ONWAAR als geen van de voorwaarden WAAR is en
de gegevens dus geldig zijn.
Uitdrukking 3
Met =B2<=60 wordt gekeken of een student is gezakt voor het tentamen. De uitdrukking retourneert
WAAR als de score 60 is of lager is dan 60. Dit betekent dat de student is gezakt voor het tentamen.
In alle andere gevallen levert de functie ONWAAR op.
De afzonderlijke functies combineren in een ALS-functie
=ALS(EN(B2>60; B2<=75), "Needs study session"; ALS(OF(ISLEEG(B2); B2<0; B2>100), "Invalid data";
ALS(B2<=60, "Exam failed"; "")))
Als de testuitdrukking (zelfde als Uitdrukking 1 hierboven) in de eerste ALS-instructie WAAR oplevert,
retourneert de functie "Needs study session". In alle andere gevallen wordt ONWAAR geretourneerd
en wordt de tweede ALS-instructie geëvalueerd.
Als de testuitdrukking (zelfde als Uitdrukking 2 hierboven) in de tweede ALS-instructie WAAR
oplevert, retourneert de functie "Invalid data". In alle andere gevallen wordt ONWAAR geretourneerd
en wordt de derde ALS-instructie geëvalueerd.
Als de testuitdrukking (zelfde als Uitdrukking 3 hierboven) in de derde ALS-instructie WAAR oplevert,
retourneert de functie "Exam failed". In alle andere gevallen wordt er een lege uitdrukking ("")
geretourneerd.
Het resultaat van deze gecombineerde functie kan er zo uitzien.
Fouten als gevolg van deling door nul voorkomen
Soms is het niet mogelijk een tabel samen te stellen waarin geen deling door nul
plaatsvindt. Als er echter sprake is van deling door nul, wordt er een foutwaarde
weergegeven in de betreende cel, iets wat meestal niet het gewenste resultaat is. In
deze sectie worden drie methoden beschreven om deze fout te voorkomen.
Voorbeelden
Stel dat cel D2 en E2 elk een getal bevatten. Het is mogelijk dat E2 de waarde 0 bevat. U wilt D2
delen door E2, maar een fout als gevolg van een deling door nul voorkomen. De volgende drie
methoden retourneren 0 als E2 de waarde 0 bevat. In alle andere gevallen wordt het werkelijke
resultaat van D2/E2 geretourneerd.
=ALS(E2=0;0;D2/E2) controleert rechtstreeks of cel E2 de waarde 0 bevat.
=ALS.FOUT(D2/E2;0) retourneert 0 als er een fout optreedt. Deling door nul wordt beschouwd als een
fout.
=ALS(ISFOUT(D2/E2);0;D2/E2) voert een logische test uit om vast te stellen of D2/E2 WAAR is.
376 Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen
Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen 377
Voorwaarden opgeven en werken met jokers
Sommige functies, zoals SOM, worden toegepast op een heel bereik. Andere functies,
zoals SOM.ALS, worden alleen toegepast op de cellen in een bereik die aan een
voorwaarde voldoen. Zo kunt u bijvoorbeeld alle getallen in kolom B bij elkaar
optellen die kleiner zijn dan 5. Hiertoe kunt u =SOM.ALS(B; "<5") opgeven. Het tweede
argument van SOM.ALS wordt een "voorwaarde" genoemd, omdat daarmee cellen
worden genegeerd die niet aan de vereisten voldoen.
Er zijn twee typen functies waarbij voorwaarden worden gebruikt. Het eerste type
omvat functies waarvan de naam eindigt op "ALS" (met uitzondering van de functie
ALS, waarbij geen voorwaarden worden gebruikt; in plaats daarvan wordt daarbij
een expressie gebruikt die WAAR of ONWAAR moet retourneren). In de voorwaarden
van deze functies kunt u numerieke vergelijkingen opgeven, zoals ">5", "<=7" of
"<>2". Wanneer u voor deze functies voorwaarden opgeeft, kunt u ook jokers
gebruiken. Als u bijvoorbeeld het aantal cellen in kolom B wilt tellen die met de letter
"a" beginnen, kunt u =AANTAL.ALS(B; "a*") gebruiken.
De tweede groep functies, zoals HORIZ.ZOEKEN, maakt wel gebruik van voorwaarden,
alleen niet van numerieke voorwaarden. Bij deze functies zijn soms jokers toegestaan.
Functie Numerieke vergelijkingen
toegestaan
Jokers toegestaan
GEMIDDELDE.ALS ja ja
GEMIDDELDEN.ALS ja ja
AANTAL.ALS ja ja
AANTALLEN.ALS ja ja
SOM.ALS ja ja
SOMMEN.ALS ja ja
HORIZ.ZOEKEN nee als exacte overeenkomst wordt
opgegeven
VERGELIJKEN nee als exacte overeenkomst wordt
opgegeven
VERT.ZOEKEN nee als exacte overeenkomst wordt
opgegeven
In deze sectie ziet u voorbeelden van voorwaarden, met en zonder jokers.
Uitdrukking Voorbeeld
">4" betekent elk getal groter dan 4. =AANTAL.ALS(B2:E7; ">4") retourneert het aantal
cellen in het bereik B2:E7 met een waarde die
groter is dan 4.
">=7" betekent elk getal dat groter is dan of
gelijk is aan 7.
=SOM.ALS(B; ">=7") retourneert de som van de
cellen in kolom B die een waarde bevatten die
groter is dan of gelijk is aan 7.
"<=5" in combinatie met ">=15" betekent elk
getal dat gelijk is aan of kleiner is dan 5 of dat
gelijk is aan of groter is dan 15. De getallen 6 tot
en met 14 worden dus niet opgenomen in het
resultaat.
=SOM.ALS(A3:B12;"<=5")+SOM.
ALS(A3:B12;">=15") retourneert de som van
de cellen in het bereik A3:B12 die een waarde
bevatten die gelijk is aan of kleiner is dan 5 of
gelijk is aan of groter is dan 15.
"*ak" betekent elke waarde die eindigt op "ak".
Het sterretje (*) is een aanduiding voor een
willekeurig aantal tekens.
=AANTAL.ALS(B2:E7; "*ak") retourneert het aantal
cellen in het bereik B2:E7 met een waarde die
eindigt op "ak", zoals "bak" en "zak". De waarde
"zakt" wordt niet gevonden met deze uitdrukking.
"~*" betekent dat het sterretje (*) in de
zoekresultaten moet voorkomen. De tilde (~)
geeft aan dat het volgende teken letterlijk moet
worden verwerkt en niet als een joker.
=AANTAL.ALS(E; "~*") retourneert het aantal
cellen in kolom E die een sterretje bevatten.
B2 & "; " & E2 retourneert de inhoud van cellen B2
en E2, gescheiden door een puntkomma en een
spatie.
=B2&"; "&E2 retourneert "Achternaam; Voornaam"
als B2 de waarde "Achternaam" bevat en E2 de
waarde "Voornaam".
"?ip" betekent elke waarde die begint met één
teken gevolgd door "ip".
=AANTAL.ALS(B2:E7; "?ip") retourneert het aantal
cellen in het bereik B2:E7 met een waarde die
begint met een willekeurig teken gevolgd
door "ip", zoals "kip" en "wip". De waarde
"trip" of "kuip" wordt niet gevonden met deze
uitdrukking.
"~?" betekent dat het vraagteken (?) in de
zoekresultaten moet voorkomen. De tilde (~)
geeft aan dat het volgende teken letterlijk moet
worden verwerkt en niet als een joker.
=VIND.SPEC("~?"; B2) retourneert 17 als cel B2
de waarde "Dit is een vraag? Jazeker." bevat,
aangezien het vraagteken het 17e teken is in de
reeks.
"*om?" betekent alle waarden die beginnen met
een willekeurig aantal tekens, gevolgd door "om"
en dan nog één teken.
=AANTAL.ALS(B2:E7; "*om?") retourneert het
aantal cellen in het bereik B2:E7 met een waarde
die begint met een willekeurig aantal tekens,
gevolgd door "om" en nog één teken. Deze
uitdrukking levert woorden op zoals "komt",
"overkomt", "slome" en "nu zijt wellekome".
Woorden zoals "toekomst" (twee tekens na "om")
en "waarom" (geen teken na "om") worden niet
gevonden.
378 Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen
Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen 379
Voorbeeld met enquêteresultaten
In dit voorbeeld komen de verschillende statistische functies samen. Het voorbeeld
is gebaseerd op een hypothetische enquête. Het betreft een korte enquête (slechts
vijf vragen) met een zeer beperkt aantal respondenten (10). Elke vraag kon worden
beantwoord op een schaal van 1 tot en met 5 (om bijvoorbeeld het bereik van "nooit"
tot "altijd") aan te geven. Respondenten hadden ook de mogelijkheid de vraag
onbeantwoord te laten. Elke enquête werd gekoppeld aan een uniek nummer. In de
volgende tabel ziet u de resultaten. Vragen met een antwoord buiten het toegestane
bereik (onjuist) of onbeantwoorde vragen worden met een lege cel aangegeven in de
tabel.
Om een aantal van de statistische functies te kunnen demonstreren, moet u in die
gevallen aannemen dat het controlenummer van elke verzonden enquête een
alfabetisch voorvoegsel bevat en dat de schaal bestond uit A–E in plaats van 1–5. De
tabel zou er dan zo uitzien:
Aan de hand van deze tabel met gegevens en enkele statistische functies van iWork
kunt u informatie verzamelen over de enquêteresultaten. Het voorbeeld is met opzet
zeer beperkt van omvang en de resultaten zullen dus voor de hand liggen. Als het
echter gaat om 50, 100 of meer respondenten en misschien veel meer vragen, zullen
de resultaten niet voor de hand liggen.
Functie en argumenten Beschrijving van resultaat
=CORRELATIE(B2:B11; C2:C11) Hiermee wordt de correlatie tussen vraag 1 en
vraag 2 bepaald door een lineaire regressie-
analyse toe te passen. Correlatie is een meting
van de mate waarin twee variabelen (in dit geval
de antwoorden op enquêtevragen) ten opzichte
van elkaar variëren. Concreet: als een respondent
vraag 1 heeft beantwoord met een hogere (of
lagere) waarde dan het gemiddelde voor vraag
1, heeft de respondent vraag 2 dan eveneens
beantwoord met een hogere (of lagere)
waarde dan het gemiddelde voor vraag 2. In dit
voorbeeld is er sprake van een niet zo goede
correlatie tussen de antwoorden (-0,1732)
=AANTAL(A2:A11) of =AANTALARG(A2:A11) Hiermee wordt het aantal ingestuurde
enquêtes vastgesteld (10). Als de gebruikte
controlenummers niet numeriek zouden zijn,
moet u AANTALARG gebruiken in plaats van
AANTAL.
=AANTAL(B2:B11) of =AANTALARG(B2:B11) Hiermee wordt het totale aantal antwoorden
op de eerste vraag vastgesteld (9). Door deze
formule uit te breiden binnen de rij, kunt u het
totale aantal antwoorden op elke vraag bepalen.
Aangezien alle gegevens numeriek zijn, levert
AANTALARG dezelfde resultaten op. Als echter
de schaal A tot en met E zou zijn gebruikt in
plaats van 1 tot en met 5, moet u AANTALARG
gebruiken om de resultaten samen te vatten.
380 Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen
Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen 381
Functie en argumenten Beschrijving van resultaat
=AANTALLEEG(B2:B11) Hiermee wordt het aantal lege cellen bepaald,
en dus het aantal ongeldige of ontbrekende
antwoorden. Als u deze formule uitbreidt
binnen de rij, zult u zien dat vraag 3 (kolom D)
3 ongeldige of ontbrekende antwoorden heeft.
Dit is voldoende reden om de vraag te bekijken
om te zien of deze misschien controversieel is of
slecht is geformuleerd. Dit is namelijk de enige
vraag met meer dan 1 onjuist of ontbrekend
antwoord.
=AANTAL.ALS(B2:B11; "=5") Hiermee wordt het aantal respondenten
vastgesteld dat een 5 heeft geantwoord op een
bepaalde vraag (in dit geval vraag 1). Als u deze
formule uitbreidt binnen de rij, zult u zien dat
alleen voor vraag 1 en voor vraag 4 het antwoord
5 is geselecteerd. Als de schaal A tot en met E
was gebruikt, had u =AANTAL.ALS(B2:B11; "=E")
moeten gebruiken.
=COVARIANTIE(B2:B11; C2:C11) Hiermee wordt de covariantie tussen vraag 1 en
vraag 2 bepaald. Covariantie is een meting van
de mate waarin twee variabelen (in dit geval de
antwoorden op enquêtevragen) ten opzichte
van elkaar variëren. Concreet: als een respondent
vraag 1 heeft beantwoord met een hogere (of
lagere) waarde dan het gemiddelde voor vraag
1, heeft de respondent vraag 2 dan eveneens
beantwoord met een hogere (of lagere) waarde
dan het gemiddelde voor vraag 2.
Opmerking: COVARIANTIE werkt niet als de
schaal A–E wordt gebruikt, aangezien de functie
numerieke argumenten vereist.
382 Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen
Functie en argumenten Beschrijving van resultaat
=STDEV(B2:B11) of =STDEVP(B2:B11) Hiermee wordt de standaarddeviatie (de mate
van afwijking) bepaald van de antwoorden op
vraag 1. Als u deze formule uitbreidt binnen de
rij, zult u zien dat de antwoorden op vraag 3
de hoogste standaarddeviatie hebben. Als de
resultaten betrekking hebben op antwoorden
van de volledige populatie die wordt
geanalyseerd, in plaats van een steekproef, moet
u STDEVP gebruiken en niet STDEV. STDEV is de
vierkantswortel van VAR.
=VAR(B2:B11) of =VARP(B2:B11) Hiermee wordt de variantie (de mate van
afwijking) bepaald van de antwoorden op vraag
1. Als u deze formule uitbreidt binnen de rij, zult
u zien dat de antwoorden op vraag 5 de laagste
variantie hebben. Als de resultaten betrekking
hebben op antwoorden van de volledige
populatie die wordt geanalyseerd, in plaats van
een steekproef, moet u VARP gebruiken en niet
VAR. VAR is de vierkantswortel van STDEV.
Hoofdstuk 13 Aanvullende voorbeelden en onderwerpen 383
382

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Apple iWork - formules enfuncties bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Apple iWork - formules enfuncties in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 5,24 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info