5NL
– het gazon in geen geval te maaien in de dwarsrichting ten
opzichte van de helling.
6) Ontkoppel het mes bij het oversteken van niet begroeide zones.
7) Gebruik de machine nooit als de beveiligingen beschadigd
zijn, of als de veiligheidssystemen er niet op bevestigd zijn.
8) Wijzig de afstelling van de motor niet en laat het toerental van
de motor niet buitengewoon hoog oplopen. Het gebruik van de
motor met een buitensporig hoge snelheid verhoogt de kans op per-
soonlijk letsel.
9) óórdat de bestuurdersstoel verlaten wordt moet het volgende wor-
den uitgevoerd:
– koppel de messen los en zet het maaidek in de laagste stand;
– zet de versnelling in de vrije stand en trek de handrem aan;
– schakel de motor uit en neem de contactsleutel eruit (voor model-
len met elektrische start).
10) Koppel het mes los, schakel de motor uit en verwijder de
contactsleutel (voor modellen met elektrische start):
– vóór het reinigen of vrijmaken van het windkanaal;
– voordat u de machine controleert, schoonmaakt of eraan werkt;
– nadat u tegen een vreemd voorwerp hebt gestoten. Controleer de
machine op eventuele beschadigingen en voer de nodige reparaties
uit alvorens de motor te starten en de machine opnieuw te gebrui-
ken;
– als de machine op ongewone wijze begint te trillen (peil onmiddel-
lijk naar de oorzaak).
11) Koppel het mes los tijdens het transport en telkens wanneer de
machine niet wordt gebruikt.
12) Schakel de motor uit en ontkoppel het mes:
– alvorens brandstof bij te vullen;
– alvorens de opvangbak voor gras te verwijderen.
13) Neem gas terug alvorens de motor uit te schakelen.
D) ONDERHOUD EN OPSLAG
1) Laat bouten en schroeven vastgedraaid zitten om er zeker van te
zijn dat de machine altijd op een veilige manier gebruiksklaar is.
2) Zet de machine niet met benzine in de tank in een ruimte waar de
benzinedampen met vlammen of vonken in aanraking zouden kunnen
komen.
3) Laat de motor eerst afkoelen vóór het opbergen van de machine in
elke willekeurige ruimte.
4) Om brandgevaar zoveel mogelijk te beperken dienen de motor, de
geluiddemper van de uitlaat, de accubak en de benzinetank vrij
gehouden te worden van gras, bladeren of teveel vet.
5) Controleer de grasopvangbak regelmatig op slijtage of beschadi-
gingen.
6) Uit veiligheidsoverwegingen moeten beschadigde of versleten
onderdelen verwisseld worden.
7) Het legen van de tank dient in de open lucht uitgevoerd te worden.
8) Als de machine opgeborgen of onbeheerd achtergelaten moet
worden, dient het maaidek omlaag gezet te worden.