111
– Rijd met een matige snelheid, en ver-
mijd het “afsnijden“ van bochten.
– Denk eraan dat bergopwaarts inhalen
veel langzamer gaat en dat de weg daar-
om langer vrij moet zijn. Als u wordt inge-
haald terwijl u bergopwaarts rijdt, geef de
passerende auto dan de ruimte.
IN DE WINTER RIJDEN
Als de temperatuur onder 0 °C daalt of
bij sneeuw of ijzel raden wij u het volgen-
de aan:
– Controleer voordat u vertrekt of de
wisserbladen niet vast aan de voorruit zijn
gevroren.
– Verwijder eventuele sneeuw van het
luchttoevoerrooster aan de onderzijde van
de voorruit.
– Blijf niet te lang met een draaiende
motor in diepe sneeuw stilstaan: door de
sneeuw kan de koolmonoxide van het uit-
laatgas in het interieur dringen.
– Zorg dat de remmen en banden in
perfecte conditie zijn.
– Controleer of het reservoir van de ruit
en -koplampsproeiers voldoende antivries
en kalkoplosser bevat.
– Rem bij voorkeur op de motor af en
vermijd bruusk remmen.
– In de winter kan op schijnbaar droge
wegen toch ijs liggen. Let daarom vooral
goed op de delen van de weg die door de
aanwezigheid van bomen of rotsen weinig
zon krijgen, waardoor ijs kan blijven lig-
gen.
BELANGRIJK Rijd om beschadiging
van de banden te voorkomen, met gemon-
teerde sneeuwkettingen geen lange stuk-
ken op sneeuwvrije wegen. In extreme ge-
vallen moet u zeer langzaam rijden en de
sneeuwkettingen verwijderen zodra dat
mogelijk is.
REMMEN
De remmen zijn van essentieel belang
voor de rijveiligheid en dienen dus altijd
perfect te functioneren.
Voor een correct gebruik, een perfecte
werking en een minimale slijtage van het
remsysteem, raden wij u aan de volgende
aanwijzingen op te volgen:
– Laat tijdens het rijden de voet niet on-
nodig op het rempedaal rusten.
– Controleer of de slag van het rempe-
daal niet beperkt wordt door de vloermat-
ten of andere obstakels.
– Controleer regelmatig de werking van
het remsysteem en in ieder geval voor een
lange rit.
– Controleer op het instrumentenpaneel
of het lampje voor te laag remvloeistofni-
veau en aangetrokken handrem
x
goed
werkt: Als het lampje
x
tijdens het rijden
gaat branden en blijft branden, controleer
dan of de handrem niet is aangetrokken.
Als de handrem niet is aangetrokken,
moet de auto onmiddellijk worden gestopt
en het niveau van de remvloeistof worden
gecontroleerd; als het niveau onvoldoende
is, moet het eventuele defect in het rem-
circuit onmiddellijk worden verholpen. Als
het controlelampje
d
gaat branden bij
het intrappen van het rempedaal, dan zijn
de remblokken versleten tot de minimum
toegestane dikte. Laat de remblokken zo
snel mogelijk door de Alfa Romeo-dealer
vervangen.
– Remvloeistof is hygroscopisch (rem-
vloeistof trekt water aan); vervang de rem-
vloeistof iedere twee jaar, onafhankelijk
van het aantal afgelegde kilometers, om
beschadiging ven het remsysteem te voor-
komen.