476859
288
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/302
Pagina verder
ALFA
156
GTA
INSTRUCTIEBOEK
SERVICE
Nr. NL. 60431065 - 1
e
ED.
NL
Alfa156 GTA _Omslag:Alfa156 GTA _Omslag 22-12-09 13:42 Pagina 1
604.31.065 NL
Copyright by Fiat Auto Nederland B.V.
Druknummer 604.31.065NL - 1
e
editie - 01/2002
Gedrukt door Drukkerij Hoogcarspel B.V. Beemster
Alle rechten zijn voorbehouden. Nadruk, zowel geheel als gedeeltelijk, alleen met schriftelijke toestemming
van Fiat Auto S.p.A.
Eindredactie Satiz - Turijn
S E R V I C E
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
MOTOROLIE VERVERSEN (liter)
BRANDSTOFTANK (liter)
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON.
3.2 V6 24V 3.2 V6 24V Selespeed
Periodieke olieverversing
(en filter vervangen) 5,90 5,90
3.2 V6 24V 3.2 V6 24V Selespeed
Inhoud brandstoftank 63 63
Reserve 7 7
WEGWIJS IN UW AUTO
Symbolen .................................................. 4
Alfa Romeo code ......................................... 4
Diefstalalarm .............................................. 9
Start-/contactslot ........................................ 15
Portieren .................................................... 16
Zitplaatsen voor .......................................... 19
Zitplaatsen achter ........................................ 20
Stuurwiel verstellen ..................................... 22
Spiegels verstellen ....................................... 22
Elektrische ruitbediening ............................... 23
Veiligheidsgordels ........................................ 25
Kinderen veilig vervoeren .............................. 31
Gordelspanners ........................................... 38
Airbags voor en zij-airbags ............................ 39
Hendels aan het stuur .................................. 45
Snelheidsregelaar (cruise-control) .................. 50
Instrumentenpaneel ..................................... 53
Instrumenten .............................................. 54
Display Infocenter ........................................ 57
Controle- en waarschuwingslampjes ................ 83
Klimaatregeling ........................................... 97
Airconditioning, automatisch met
gescheiden regeling ..................................... 99
Bedieningsorganen ......................................120
Selespeed versnellingsbak ............................125
Interieuruitrusting ........................................135
Opendak ....................................................142
Bagageruimte .............................................144
Motorkap ...................................................147
Koplampen .................................................149
ABS ...........................................................152
ASR (Antislip Regulation) ..............................154
EOBD-systeem (benzine-uitvoeringen) ............156
Autoradio ....................................................156
Tanken met de Alfa 156 GTA .........................157
Bescherming van het milieu ..........................158
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Starten ......................................................160
Motor uitzetten ...........................................162
Veilig rijden ................................................162
Kostenbesparing en beperking van uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen ..............................166
Economisch en milieubewust rijden .................168
Trekken van aanhangers ...............................169
Winterbanden .............................................170
Sneeuwkettingen ........................................170
Auto langere tijd stallen ................................171
Nuttige accessoires.......................................172
NOODGEVALLEN
Noodstart ...................................................173
Een lekke band ...........................................175
Wiel verwisselen .........................................177
Snelle bandenreparatieset Fix&Go .................180
Een gloeilamp vervangen ..............................185
Defecte buitenverlichting ...............................188
Defecte interieurverlichting ............................198
Een doorgebrande zekering ...........................202
Een lege accu .............................................210
Het slepen van de auto .................................211
Het opkrikken van de auto ............................212
Bij een ongeval ...........................................214
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Geprogrammeerd onderhoud..........................216
Onderhoudsschema .....................................217
Jaarlijks inspectieschema ..............................219
Aanvullende werkzaamheden ........................219
Niveaus controleren ......................................221
Luchtfilter ...................................................227
Pollenfilter met actieve koolstof .....................228
Accu ..........................................................228
Elektronische regeleenheden .........................232
Wielen en banden .......................................233
Rubber slangen ...........................................234
Ruitenwissers ..............................................235
Koplampsproeiers ........................................236
Carrosserie .................................................236
Interieur .....................................................239
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
Portieren ....................................................240
Stoelen ......................................................241
Veiligheidsgordels ........................................243
Achterruitwisser – achterruitsproeier ...............244
Bagageruimte .............................................245
Interieuruitrusting ........................................255
Tanken met de Alfa 156 GTA Sportwagon .......255
Autoradio ....................................................255
Een lekke band ...........................................256
Defecte buitenverlichting ...............................256
Defecte interieurverlichting ............................259
Een doorgebrande zekering ...........................260
TECHNISCHE GEGEVENS
Identificatiegegevens ...................................261
Motorcodes - Carrosserie-uitvoeringen .............263
Motor ........................................................264
Inspuiting ...................................................265
Transmissie..................................................265
Bougies .....................................................266
Remmen.....................................................266
Stuurinrichting .............................................266
Wielen........................................................267
Prestaties....................................................272
Afmetingen .................................................273
Bagageruimte - Gewichten .....................275-276
Vullingstabel................................................277
Smeermiddelen en vloeistoffen ......................278
Brandstofverbruik ........................................280
CO
2
-emissie ................................................282
Radiogolf-afstandsbediening:
ministeriële goedkeuring ...............................283
3.2 V6 24V 3.2 V6 24V Selespeed
Bandenmaat 225/45 ZR17” 91Y 225/45 ZR17” 91Y
205/55 R16” 91W 205/55 R16” 91W
– geringe belading (2 personen) Voor 2,2 Voor 2,2
Achter 2,2 Achter 2,2
– volbeladen Voor 2,5 Voor 2,5
Achter 2,5 Achter 2,5
Reservewiel 4,2 4,2
Als langdurig met zeer hoge snelheden wordt gereden, moet de bandenspanning met 0,3 bar worden verhoogd.
Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.
Alfa156 GTA _Omslag:Alfa156 GTA _Omslag 22-12-09 13:42 Pagina 2
1
Geachte cliënt,
Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen.
Zoals iedere Alfa Romeo is uw
Alfa 156 GTA
ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen.
Dit instructieboekje helpt u snel vertrouwd te raken met de eigenschappen en de werking van uw auto.
De volgende pagina’s bevatten de volledige informatie waarmee u maximaal kunt profiteren van uw
Alfa 156 GTA
. Bovendien
zult u belangrijke aanwijzingen vinden voor uw veiligheid, het in conditie houden van de auto en milieubewust autorijden.
In het boekje “Alfa tot uw dienst“ vindt u het garantiecertificaat, de bijbehorende voor waarden en een overzicht van de speciale aanvullen-
de service voor Alfa Romeo-cliënten
Want wie een Alfa Romeo koopt, koopt niet alleen een auto, maar ook de zekerheid van een uitgebreide ondersteuning en een effic iënte,
snelle en wijdvertakte organisatie.
Wij herinneren u er bovendien aan dat Alfa Romeo hard heeft gewerkt een zeer ambitieus doel te bereiken: 100% recycling. Als uw
Alfa
156 GTA
buiten gebruik wordt gesteld, dan kan deze vrijwel geheel worden gerecycled, omdat voldaan wordt aan de voorwaarden van
het F.A.RE.-project. Dankzij dit project kunnen de Alfa Romeo-dealers uw voertuig milieuvriendelijk (en geheel volgens de wette lijke normen)
buiten gebruik stellen, als u tot de aanschaf van een nieuwe auto overgaat.
Voor de natuur betekent dat een groot voordeel: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig.
Veel leesplezier en een goede reis.
In dit instructieboekje worden alle uitvoeringen van de
Alfa 156 GTA
beschreven. U dient zich aan de informatie te
houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.
2
Bij vragen of problemen op servicegebied dient u zich bij voorkeur te wenden tot de dealer die de auto heeft verkocht, hoewel u voor onder-
houd of reparatie natuurlijk op iedere Alfa Romeo-dealer een beroep kunt doen.
Het boekje “Alfa tot uw dienst“
Bij elke nieuwe auto ontvangt de eigenaar het boekje “Alfa tot uw dienst“, waarin alle diensten zijn omschreven waar u recht op hebt. In het
boekje is ook het garantiecertificaat opgenomen met een complete vermelding van de bijbehorende voorwaarden. Verder treft u in dit boek-
je een schema aan voor het registreren van de uitgevoerde onderhoudsbeurten.
Wij adviseren u de voorgeschreven onderhoudsbeurten tijdig door een Alfa Romeo-dealer te laten uitvoeren. Regelmatig onderhoud is een
essentiële voorwaarde voor een lange levensduur van de diverse mechanische componenten en zorgt ervoor dat uw Alfa Romeo voortdurend
optimale prestaties levert bij een laag brandstofverbruik. Naleving van de onderhoudsvoorschriften is ook vereist om aanspraak op garan-
tie te kunnen maken.
Servicegids
Deze bevat de lijst met Alfa Romeo-dealers. De officiële dealers zijn te herkennen aan borden met het embleem en de naam van Alfa Romeo.
De Alfa Romeo-organisatie in Italië kan ook worden gevonden onder de “A“ van Alfa Romeo in het telefoonboek. Niet alle uitvoeringen, die
in dit instructieboekje worden beschreven, worden in alle landen verkocht. Slechts enkele hier beschreven accessoires worden st andaard op
de auto gemonteerd. Controleer bij uw dealer de lijst met beschikbare accessoires.
3
DE SYMBOLEN IN DIT BOEK
Op deze pagina zijn de symbolen afgebeeld die in dit boekje worden gebruikt om
de aandacht te richten op een bepaald onder werp.
Aanwijzing voor het juiste gedrag,
zodat het gebruik van de auto
zo min mogelijk schade aan het milieu
toebrengt.
Let op: Het niet of gedeeltelijk opvolgen
van deze instructies kan gevaar opleve-
ren voor de inzittenden.
Attentie. Het niet of gedeeltelijk opvolgen
van deze instructies schaadt de conditie
van de auto en zal in veel gevallen ook
de garantie doen vervallen.
VEILIGHEID VAN
DE INZITTENDEN
BESCHERMING VAN
HET MILIEU
CONDITIE
VAN DE AUTO
De teksten, afbeeldingen en technische gegevens in dit boekje zijn gebaseerd
op de stand van zaken bij het ter perse gaan.
In het voortdurende streven de kwaliteit van haar producten te verbeteren, behoudt Alfa Romeo zich het recht voor te allen tijd e,
zonder voorafgaande kennisgeving, wijzigingen in de technische specificatie en de uitrusting door te voeren.
Wendt u voor meer informatie tot een Alfa Romeo-dealer.
WEGWIJS IN UW AUTO
4
ALFA ROMEO CODE
Voor een nog betere bescherming tegen
diefstalpogingen is de auto uitgerust met
een elektronische startblokkering (Alfa
Romeo CODE). Het systeem schakelt auto-
matisch in als de contactsleutel wordt uitge-
nomen. In de handgreep van de sleutels
bevindt zich een elektronisch component,
dat bij het starten van de motor een signaal
ontvangt via een speciale antenne die in het
start-/contactslot is ingebouwd. Dit signaal
wordt omgezet in een gecodeerd signaal en
vervolgens aan de regeleenheid van de Alfa
Romeo CODE gezonden, die, als de code
wordt herkend, het starten van de motor
mogelijk maakt.
DE SLEUTELS
Bij de auto wordt de sleutel (A-fig. 1)
geleverd met uitklapbare metalen baard
met afstandsbediening voor ontgrendeling
van het kofferdeksel en afstandsbediening
voor centrale portiervergrendeling en in-
/uitschakeling van het diefstalalarm
(indien aanwezig).
De sleutel dient voor:
– het start-/contactslot
– de voorportiersloten
– het kofferdekselslot
– het slot van het dashboardkastje
– de afstandsbediening van de centrale
portiervergrendeling
– de afstandsbediening van de koffer-
dekselvergrendeling
– de uitschakeling van de airbag aan de
passagierszijde.
BELANGRIJK Om schade aan de elek-
tronische schakelingen in de sleutels te
voorkomen, mogen de sleutels niet aan
directe zonnestraling worden blootgesteld.
W
W
E
E
G
G
W
W
I
I
J
J
S
S
I
I
N
N
U
U
W
W
A
A
U
U
T
T
O
O
SYMBOLEN
Op of in de nabijheid van enkele onder-
delen van uw Alfa 156 GTA zijn plaat-
jes met een bepaalde kleur aangebracht
met daarop symbolen die uw aandacht
vragen en die voorzorgsmaatregelen aan-
geven die u in acht moet nemen als u met
het betreffende onderdeel te maken krijgt.
fig. 1
A0B0016b
WEGWIJS IN UW AUTO
5
Bij de sleutels wordt een CODE-card
(fig. 2) geleverd waarop de codes van
de sleutels staan aangegeven (zowel de
mechanische als de elektronische voor het
uitvoeren van een noodstart).
De codes op de CODE-card moeten op
een veilige plaats worden opgeborgen,
maar niet in de auto.
Als de auto wordt ver-
kocht, moeten alle sleu-
tels en de CODE-card
overhandigd worden aan de nieu-
we eigenaar.
fig. 2
A0B0010b
Wij raden u aan de elektronische code
van de CODE-card altijd bij u te hebben
omdat deze onmisbaar is voor het uitvoe-
ren van een noodstart.
SLEUTEL MET AFSTANDS -
BEDIENING
De sleutel (fig. 3) is uitgerust met:
– metalen baard (A) die in de hand-
greep van de sleutel kan worden opgebor-
gen
– knopje (B) voor het uitklappen van de
metalen baard
– knopje (C) voor het op afstand ope-
nen/sluiten van de portieren en het in-
/uitschakelen van het diefstalalarm
– lampje (D) dat aangeeft dat de code
naar de ontvanger van het diefstalalarm is
verzonden
– knopje (E) voor het openen op
afstand van het kofferdeksel
De metalen baard (A) van de sleutel
dient voor:
– het start-/contactslot
– de voorportiersloten
– het kofferdekselslot
– het slot van het dashboardkastje
– de sleutelschakelaar voor uitschake-
ling van de airbag aan passagierszijde.
Voor het uitklappen van de metalen
baard moet op het knopje (B) worden
gedrukt.
WEGWIJS IN UW AUTO
6
Druk voor het op afstand ver-/ontgren-
delen van de portieren op het knopje (C).
Als bij auto’s met diefstalalarm het knopje
(C) wordt ingedrukt, wordt ook het dief-
stalalarm in-/uitgeschakeld en knippert
het lampje (D) op de sleutel als de zen-
der de code naar de ontvanger zendt.
Deze code (rolling code) wijzigt telkens
als de zender wordt gebruikt.
BELANGRIJK Als u het knopje (C)
indrukt en het lampje (D) op de sleutel
knippert slechts één keer kort, dan moet
de batterij worden vervangen, zoals hier-
na wordt beschreven.
KOFFERDEKSEL OPENEN
Het kofferdeksel kan, ook bij ingescha-
keld alarm, op afstand worden geopend
door knopje (E-fig.3) in te drukken.
In dat geval worden de omtrekbeveili-
ging en de kofferdekselsensor uitgescha-
keld. Het systeem geeft (behalve bij som-
mige uitvoeringen/bepaalde markten)
twee geluidssignalen (“BIEP“) en de rich-
tingaanwijzers gaan ongeveer 3 seconden
branden.
Als het kofferdeksel weer wordt geslo-
ten, dan worden de functies hersteld. Het
systeem geeft (behalve bij sommige uit-
voeringen/bepaalde markten) twee
geluidssignalen (“BIEP“) en de richting-
aanwijzers gaan ongeveer 3 seconden
branden.
Wees z eer v oorzichtig
bij het bedienen van het
knopje (B), zodat bij het
uitklappen van de metalen baard
geen ver wondingen of beschadi-
gingen worden veroor zaakt.
Bedien het knopje (B) alleen als
de sleutel ver genoeg van het
lichaam (speciaal de ogen) en van
voorwerpen die snel beschadigen
(bijvoorbeeld kledingstukken) is
verwijderd. Laat de sleutel nooit
onbeheerd achter. Hiermee voor-
komt u dat iemand (dit geldt in
het bijzonder voor kinderen) per
ongeluk het knopje (B) bedient.
fig. 3
A0B0046b
Houd voor het inklappen van de metalen
baard in de handgreep het knopje (B-fig.
3) ingedrukt en draai de baard in de rich-
ting van de pijl tot de baard vastklikt.
WEGWIJS IN UW AUTO
7
WERKING (fig. 4)
Iedere keer als u de contactsleutel in
stand STOP zet, dan schakelt de Alfa
Romeo CODE de functies van de elektroni-
sche regeleenheid van de motor uit.
Als u bij het starten van de motor de
sleutel in stand MAR draait, dan stuurt
de regeleenheid van de Alfa Romeo CODE
een code naar de regeleenheid van de
motor die, als de code wordt herkend, de
blokkering van de functies opheft. De
geheime code wordt door de sleutel ver-
zonden en heeft meer dan 4 miljard com-
binaties. De code wordt alleen verzonden
als de regeleenheid van het systeem de
code heeft herkend via een in het start-/
contactslot ingebouwde antenne.
Als de code wordt herkend, gaat het
lampje (A) op het checkpanel kort knip-
peren.
Als de code niet wordt herkend, blijft het
controlelampje (A) branden samen met
het waarschuwingslampje (B).
In dat geval raden wij u aan de sleutel in
stand STOP en vervolgens opnieuw in
stand MAR te draaien; als de motor
geblokkeerd blijft, probeer het dan
opnieuw met de andere geleverde sleu-
tels. Als de motor dan nog niet aanslaat,
voer dan zelf een noodstart uit (zie het
hoofdstuk “Noodgevallen“) of wendt u
tot de Alfa Romeo-dealer.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een
eigen code die in de regeleenheid van het
systeem moet worden opgeslagen. Voor
het opslaan van nieuwe sleutels ( maxi-
maal acht) moet u zich tot de Alfa Romeo-
dealer wenden. Hierbij moeten alle in uw
bezitting zijnde sleutels, de CODE-card,
een identiteitsbewijs en het kentekenbe-
wijs worden meegenomen.
fig. 4
A0B0021b
Als tijdens het opslaan
van een nieuwe sleutelco-
de de reeds opgeslagen
sleutelcodes niet opnieuw wor-
den ingevoerd, worden ze uit het
geheugen gewist, zodat eventu-
eel verloren of gestolen sleutels
niet meer gebruikt kunnen wor-
den voor het starten van de
motor.
WEGWIJS IN UW AUTO
8
BELANGRIJK Het CODE-controlelamp-
je (
¢
) kan gaan branden als de contact-
sleutel in stand MAR staat.
1) Als het lampje gaat branden, bete-
kent dit dat het systeem zichzelf contro-
leert (bijv. bij een vermindering van de
spanning). Zodra de auto stilstaat kan de
systeemtest worden uitgevoerd: zet de
motor uit, draai de contactsleutel in stand
STOP en vervolgens weer in stand
MAR: het lampje gaat branden en moet
na ongeveer 1 seconde doven. Als het
controlelampje blijft branden, dan moet
de gehele procedure herhaald worden,
waarbij de contactsleutel ten minste 30
seconden in stand STOP moet blijven. Als
het lampje blijft branden, dan moet u zich
tot de Alfa Romeo-dealer wenden.
2) Als het controlelampje knippert, bete-
kent dit dat de auto niet beveiligd wordt
door de startblokkering. Wendt u onmid-
dellijk tot een Alfa Romeo-dealer om alle
sleutels in het geheugen te laten opslaan.
BATTERIJ VAN DE SLEUTEL
MET AFSTANDSBEDIENING
VERVANGEN
Als u het knopje (A of C-fig. 5) van de
afstandsbediening indrukt en het lampje
(B) knippert één keer kort of het lampje
op het dashboard (A-fig. 6) blijft con-
stant branden (na uitschakeling), dan
moet de batterij door een nieuwe batterij
van hetzelfde type worden vervangen.
Deze batterij is normaal in de handel ver-
krijgbaar.
Als de sleutel circa 2
seconden in stand MAR
staat en het CODE-contro-
lelampje gaat knipperen, dan zijn
de sleutelcodes niet opgeslagen
en wordt de auto niet door de
Alfa Romeo CODE tegen diefstal
beschermd. W endt u direct tot
een Alfa Romeo-dealer om de
sleutelcodes te laten opslaan.
BELANGRIJK Het systeem wordt
beveiligd door een zekering van 10 A.
Deze bevindt zich in het zekeringenkastje
onder het dashboard (zie de paragraaf
“Een doorgebrande zekering of relais“ in
het hoofdstuk “Noodgevallen“).
fig. 5
A0B0366b
WEGWIJS IN UW AUTO
9
Batterij vervangen (fig. 7):
– klap de metalen baard (A) uit;
– draai de pen (B) en plaats het merk-
teken (bolletje) bij het opschrift
UNLOCK (stand 2);
– verwijder bij inkeping (C) de batterij-
houder (D);
– vervang de batterij (E) en let daarbij
op de juiste polariteit;
– plaats de houder in de sleutel en ver-
grendel de houder door de pen (B) te
draaien en het merkteken bij het opschrift
LOCK (stand 1) te plaatsen.
DIEFSTALALARM
BESCHRIJVING
Het systeem bestaat uit: zender, ontvan-
ger, regeleenheid met sirene, bewegingssen-
soren en een kantelsensor. Het diefstalalarm
wordt bediend door een ontvanger in de
auto en wordt in- en uitgeschakeld met de in
de sleutel ingebouwde afstandsbediening die
een versleutelde variabele code verzendt.
Het diefstalalarm controleert: het onbevoegd
openen van de portieren, kofferdeksel en
motorkap (omtrekbeveiliging), de bediening
van het start-/contactslot, het onderbreken
van de accukabels, het doorknippen van de
kabels van de sleutelschakelaar, de aanwe-
zigheid van bewegende objecten in het inte-
rieur (volumetrische beveiliging), het even-
tueel optillen/kantelen van de auto (bepaal-
de uitvoeringen/markten). Het systeem
bedient ook de centrale portiervergrendeling.
Bovendien kan de volumetrische beveiliging
worden uitgeschakeld.
BELANGRIJK De startblokkering
wordt uitgevoerd door de Alfa Romeo
CODE en wordt automatisch ingeschakeld
als de contactsleutel uit het start-/con-
tactslot wordt genomen.
Lege b atterijen z ijn
schadelijk voor het milieu.
Ze moeten in een batterij-
enbak of chemobox worden
gedeponeerd. V ermijd blootstel-
ling aan open vuur en hoge tem-
peraturen. Houd ze buiten het
bereik van kinderen.
fig. 6
A0B0011b
fig. 7
A0B0047b
WEGWIJS IN UW AUTO
10
AFSTANDSBEDIENING
( fig. 8)
De afstandsbediening is ingebouwd in de
sleutel en voorzien van een knopje (A-
fig. 8) en een lampje (B); met het knop-
je schakelt u de afstandsbediening in en
het lampje knippert als de zender een
code stuurt naar de ontvanger. Deze code
(rolling code) wijzigt telkens als de zen-
der wordt gebruikt.
BELANGRIJK Als u het knopje (A)
indrukt en het lampje (B) knippert slechts
één keer kort, dan moet de batterij wor-
den vervangen, zoals hiervoor is beschre-
ven.
EXTRA SLEUTELS MET
AFSTANDSBEDIENING
BESTELLEN
De ontvanger kan in totaal 5 sleutels
met ingebouwde afstandsbediening her-
kennen. Als u om welke reden dan ook
een nieuwe sleutel met afstandsbediening
nodig hebt, moet u zich tot de Alfa
Romeo-dealer wenden. Hierbij moeten de
CODE-card, een identiteitsbewijs en het
kentekenbewijs worden meegenomen.
ALARM INSCHAKELEN
Richt bij gesloten portieren, kofferdeksel
en motorkap en contactsleutel in stand
STOP of PARK (uitgenomen sleutel) de
sleutel met afstandsbediening in de rich-
ting van de auto. Druk vervolgens op het
knopje (A-fig. 8).
Bij de meeste uitvoeringen geeft het sys-
teem een akoestisch signaal (“BIEP“) en
wordt de portiervergrendeling ingescha-
keld.
Het inschakelen van het alarm wordt
voorafgegaan door een zelfdiagnose
waarin het lampje (A-fig. 9 ) op het
dashboard met verschillende frequenties
knippert. Als het systeem een storing
vindt, dan klinkt nogmaals een akoestisch
waarschuwingssignaal (“BIEP“).
Bewaking
Als na het inschakelen het lampje (A-
fig. 9) op het dashboard gaat knipperen,
dan geeft dit aan dat het systeem de auto
bewaakt.
BELANGRIJK De werking van het
diefstalalarm verschilt per land.
fig. 8
A0B0366b
fig. 9
A0B0011b
WEGWIJS IN UW AUTO
11
Zelfdiagnose en portieren,
motorkap en kofferdeksel con-
troleren
Als u na het inschakelen van het alarm
een tweede “BIEP“ hoort, moet u het sys-
teem uitschakelen, controleren of de por-
tieren, de motorkap en het kofferdeksel
gesloten zijn en vervolgens het systeem
weer inschakelen.
Als de portieren, de motorkap en het
kofferdeksel niet goed gesloten zijn, wor-
den ze niet door het diefstalalarm gecon-
troleerd.
Als bij goed gesloten portieren, motor-
kap en kofferdeksel het geluidssignaal
wordt herhaald, betekent dit dat door de
zelfdiagnose van het systeem een storing
is gesignaleerd in de werking van het sys-
teem. Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.
ALARM UITSCHAKELEN
Druk voor het uitschakelen van het
alarm op het knopje van de sleutel met
afstandsbediening. Het systeem voert de
volgende handelingen uit (met uitzonde-
ring van bepaalde landen):
– de richtingaanwijzers knipperen twee
keer kort
– twee korte geluidssignalen (“BIEP“)
van de sirene
– ontgrendeling van de portieren.
BELANGRIJK Als na uitschakeling
van het systeem het lampje (A-fig. 9)
in de auto blijft branden (maximaal 2
minuten of totdat de sleutel in stand
MAR wordt gezet), moet het volgende
onthouden worden:
–als het lampje constant blijft branden,
betekent dit dat de batterijen van de
afstandsbediening leeg zijn en vervangen
moeten worden;
– als het lampje blijft knipperen, maar
met verschillende intervallen dan die bij
een normale signalering, dan is gepro-
beerd de auto open te breken, waarbij het
aantal keren knipperen de reden van het
alarm aangeeft:
1 x knipperen: rechter voorportier
2 x knipperen: linker voorportier
3 x knipperen: rechter achterportier
4 x knipperen: linker achterportier
5 x knipperen: bewegingssensoren
6 x knipperen: motorkap
7 x knipperen: kofferdeksel
8 x knipperen: losmaken kabels voor
het starten van de
auto
9 x knipperen: losmaken accukabels
of doorknippen kabels
van de sleutelschake-
laar
10 x knipperen: ten minste drie alarm -
oorzaken.
WEGWIJS IN UW AUTO
12
AUTOMATISCHE INSCHA -
KELING VAN HET ALARM
(optional voor bepaalde uitvoe-
ringen/markten)
Als het diefstalalarm niet met de
afstandsbediening is ingeschakeld, dan
wordt het systeem automatisch ingescha-
keld ongeveer 30 seconden nadat de con-
tactsleutel in stand STOP of PARK is
gedraaid en voor de laatste keer één van
de portieren of het kofferdeksel geopend
en weer gesloten is. Als het systeem is
ingeschakeld, gaat het lampje in de auto
knipperen, knipperen de richtingaanwij-
zers twee keer kort en klinken er twee
geluidssignalen (“BIEP“).
U schakelt het alarm uit door het knopje
van de afstandsbediening in te drukken.
Het alarm schakelt zichzelf ook automa-
tisch in als de portieren met de sleutel
worden vergrendeld.
Als het alarm automatisch wordt inge-
schakeld, worden de portieren niet ver-
grendeld.
WANNEER GAAT HET ALARM AF
Bij ingeschakeld systeem, wordt het
alarm in de volgende gevallen geacti-
veerd:
– als één van de portieren, de motorkap
of het kofferdeksel wordt geopend;
– als de accu wordt losgekoppeld of de
voedingskabels van het diefstalalarm of
van de sleutelschakelaar worden losge-
maakt;
– als iets in het interieur komt, bijv. bij
het breken van de ruiten (volumetrische
beveiliging);
– bij een startpoging (contactsleutel in
stand MAR);
– optillen/kantelen van de auto (bepaal-
de uitvoeringen/markten).
Als het alarm in werking treedt, wordt,
afhankelijk van het land, de sirene geacti-
veerd en gaan de richtingaanwijzers knip-
peren (ongeveer 26 seconden). De wijze
waarop het systeem werkt en het aantal
cycli kunnen per land verschillen.
Toch is een maximum aantal cycli voorzien
voor de akoestische en zichtbare signalen.
Na een alarmsignalering schakelt het sys-
teem over naar de normale bewakings-
functie.
ALARM ONDERBREKEN
Druk op het knopje van de afstandsbe-
diening om het alarm te onderbreken of
steek, als de batterij van de afstandsbe-
diening leeg is, de sleutel in het contact-
slot en draai de sleutel in stand MAR.
BELANGRIJK Als de auto langere tijd
niet wordt gebruikt (langer dan drie
weken), is het raadzaam de auto af te
sluiten met de sleutel in het portierslot,
zodat het alarm buiten werking wordt
gesteld.
WEGWIJS IN UW AUTO
13
VOLUMETRISCHE BEVEILIGING
Voor een correcte werking van de bevei-
liging moeten de ruiten en het eventuele
opendak geheel gesloten zijn.
De volumetrische beveiliging kan wor-
den uitgeschakeld (als er bijvoorbeeld die-
ren aan boord zijn) door de volgende han-
delingen snel achter elkaar uit te voeren:
Draai de contactsleutel van stand MAR in
stand STOP en direct daarna weer in
stand MAR en vervolgens opnieuw in
stand STOP. Neem vervolgens de sleutel
uit het slot.
Het lampje in de auto gaat ongeveer 2
seconden branden om de uitschakeling te
bevestigen.
U schakelt de volumetrische beveiliging
weer in door de sleutel in stand MAR te
draaien en de sleutel langer dan 30 secon-
den in deze stand te houden.
Als u bij uitgeschakelde volumetrische
bewaking een elektrische installatie wilt
gebruiken die werkt met de contactsleutel
in stand MAR (bijv. de elektrische ruitbe-
diening), dan moet u de contactsleutel in
stand MAR draaien, de installatie bedie-
nen en de contactsleutel binnen 30 secon-
den weer in stand STOP draaien. Op
deze manier wordt de volumetrische
bewaking niet opnieuw ingeschakeld.
WERKING VAN SIRENE
UITSCHAKELEN
(bepaalde uit-
voeringen/markten)
Als u de werking van de sirene wilt uit-
schakelen, moet u het knopje (A-fig. 10)
van de afstandsbediening 4 seconden inge-
drukt houden tijdens de inschakeling van
het systeem.
Het systeem zendt dan, na de normale
akoestische en zichtbare signalen, een
snelle reeks van 5 “BIEPS“ uit.
Als het systeem opnieuw wordt inge-
schakeld, wordt automatisch de normale
werking van de sirene weer ingeschakeld.
fig. 10
A0B0367b
WEGWIJS IN UW AUTO
14
MINISTERIËLE
GOEDKEURING
In overeenstemming met de wetgeving
in ieder land ten aanzien van radiozend-
apparatuur:
– staan de verschillende typegoedkeu-
ringen vermeld op de laatste pagina’s van
dit boekje, voor het alfabetische register
(voor sommige landen is ook het
betreffende document afgebeeld);
– als voor de landen een zendmachti-
ging verplicht is, dan is de typegoedkeu-
ring op de component vermeld.
(afhankelijk van de uitvoering/markt
kan de code ook zijn aangebracht op de
zender en/of ontvanger).
PORTIEREN MET AFSTANDS -
BEDIENING
VER-/ONTGRENDELEN
Het systeem bestaat uit een ontvanger
in de auto en een in de sleutel ingebouw-
de zender (afstandsbediening) (B-fig.
11).
Voor het ver-/ontgrendelen van de slo-
ten moet u de zender op de auto richten
en tegelijkertijd knopje (C-fig. 11 )
indrukken en loslaten.
Als u knopje (C) van de afstandsbedie-
ning indrukt en het lampje (A) knippert
één keer kort, dan moet u de batterijen
vervangen zoals hiervoor is beschreven.
BELANGRIJK Voor het programmeren
van eventuele extra afstandsbedieningen,
dient u zich tot de Alfa Romeo-dealer te
wenden.
fig. 11
A0B0368b
WEGWIJS IN UW AUTO
15
START-/CONTACTSLOT
CONTACTSLOT
(fig. 12)
De sleutel kan in één van de volgende
vier standen worden gezet:
STOP: motor uit, sleutel uitneem-
baar, startblokkering en stuurslot inge-
schakeld, alle verbruikers uitgeschakeld
behalve enkele die niet via het contactslot
van voedingsspanning worden voorzien
(bijv. waarschuwingsknipperlichten).
MAR: contact aan, startblokkering
uitgeschakeld en alle elektrische systemen
worden van voedingsspanning voorzien.
BELANGRIJK Laat het slot niet in
deze stand staan als de motor is uitge-
schakeld.
AVV: onvergrendelde stand voor het
starten van de motor.
BELANGRIJK Als de motor niet aan -
slaat, dan moet de sleutel eerst in stand
STOP worden gezet en vervolgens
opnieuw een startpoging worden onderno-
men.
Het start-/contactslot is voorzien van
een beveiligingsmechanisme, waardoor
het slot niet in stand AVV kan worden
gezet bij een draaiende motor.
PARK: motor uit, sleutel uitneem-
baar, startblokkering en stuurslot inge-
schakeld, parkeerverlichting automatisch
ingeschakeld.
BELANGRIJK Om de sleutel in stand
PARK te zetten moet de knop (A) op het
contactslot worden ingedrukt.
fig. 12
A0B0020b
Neem altijd de sleutel uit
het c ontactslot a ls d e
auto wordt verlaten, om
onvoorzichtig g ebruik v an d e
bedieningsknoppen t e v oorko-
men. Laat kinderen nooit alleen
achter in de auto. Vergeet niet de
handrem aan te trekken en scha-
kel de eerste versnelling in bij
een helling omhoog of de achter-
uit bij een helling omlaag.
Als het start-/contact-
slot is geforceerd (bijv. bij
een poging tot diefstal)
moet u, voordat u weer met de
auto gaat rijden, de werking van
het slot laten controleren bij een
Alfa Romeo-dealer.
WEGWIJS IN UW AUTO
16
STUURSLOT
Inschakelen:
– zet de sleutel in stand STOP of
PARK, trek de sleutel uit het start-/con-
tactslot en draai het stuur totdat het ver-
grendelt.
Uitschakelen:
– draai het stuur iets heen en weer, ter-
wijl u de sleutel in stand MAR draait.
PORTIEREN
– Draai, om het portier te vergrendelen,
de sleutel in de andere richting.
Achterportieren
– Trek, om het portier te openen (alleen
mogelijk als de knop aan de binnenzijde
(A-fig. 14 ) omhoog staat), aan de
handgreep (A-fig. 15).
– Druk, om het portier te vergrendelen,
de knop (A-fig. 14) in (dit kan ook bij
geopend portier) en sluit het portier.
Verwijder d e sleutel
nooit uit het contactslot
als de auto nog in bewe-
ging is. Bij de eerste stuuruitslag
blokkeert het stuur automatisch.
Dit geldt in alle gevallen, ook als
de auto gesleept wordt.
Controleer voordat u een
portier opent of u dit op
een veilige manier kunt
doen.
VAN BUITENAF ONT-/VER-
GRENDELEN
Voorportieren
– Draai, om het portier te ontgrendelen,
de sleutel (rechtsom bij het bestuurders -
portier en linksom bij het passagierspor-
tier), verwijder de sleutel en druk op de
knop (A-fig. 13).
fig. 13
A0B0023b
fig. 14
A0B0369b
WEGWIJS IN UW AUTO
17
VAN BINNENUIT
OPENEN/SLUITEN
Voorportieren
– Trek, om het portier te openen, aan de
handgreep (B-fig. 16 ), onafhankelijk
van de stand van de knop (A).
– Trek, voor het sluiten van het portier,
het portier dicht; druk vervolgens, om te
voorkomen dat het portier van buitenaf
wordt geopend, de knop (A) in.
Achterportieren
CENTRALE PORTIERVERGREN-
DELING
Met de portiervergrendeling kunnen alle
portieren gelijktijdig worden ver- en ont-
grendeld
De centrale portiervergrendeling werkt
alleen als alle portieren en het kofferdek-
sel zijn gesloten. Als dit niet het geval is,
dan werkt de centrale portiervergrendeling
niet.
Bij bepaalde uitvoeringen/markten
werkt de centrale portiervergrendeling
alleen als alle portieren en het kofferdek-
sel gesloten zijn.
Van buitenaf: sluit de portieren en
draai de sleutel in één van de voorportier-
sloten.
fig. 15
A0B0025b
fig. 16
A0B0024b
fig. 17
A0B0026b
De achterportieren kun-
nen alleen van binnenuit
worden geopend als het
“kinderveiligheidsslot“ is uitge-
schakeld.
– Trek, voor het openen van het portier,
aan de handgreep (B-fig. 17).
– Druk, om het portier te sluiten, de
knop (A) in (dit kan ook bij geopend por-
tier) en sluit het portier.
Als één of meerdere portieren niet goed
gesloten zijn, verschijnen het symbool ´
en een mededeling op het display
Infocenter.
WEGWIJS IN UW AUTO
18
BELANGRIJK Als de brandstofnood-
schakelaar inschakelt, worden alle portie-
ren ontgrendeld en kunnen ongeveer 30
seconden niet worden vergrendeld. Na
deze periode wordt de werking van de
centrale portiervergrendeling weer her-
steld.
KINDERVEILIGHEIDSSLOT
De achterportieren zijn voorzien van een
kinderveiligheidsslot (fig. 18) waardoor
de achterportieren niet van binnenuit kun-
nen worden geopend.
BELANGRIJK Het systeem werkt
alleen bij het betreffende portier.
Het kinderveiligheidsslot kan alleen bij
geopend portier worden ingeschakeld
door het bedieningsmechanisme met de
contactsleutel omhoog of omlaag te
duwen:
stand 1 (mechanisme omhoog) – sys-
teem ingeschakeld (portier vergrendeld);
stand 2 (mechanisme omlaag) – sys-
teem uitgeschakeld (portier kan van bin-
nenuit geopend worden).
Schakel d it s ysteem
altijd in als u kinderen
vervoert.
Schakel het kinderveilig-
heidsslot op beide achter-
portieren in en controleer
of het systeem is ingeschakeld
door aan de handgreep aan de
binnenzijde van het portier te
trekken.
fig. 18
A0B0027b
Van binnenuit: druk bij gesloten
portieren op één van de knoppen (A-fig.
16) op de voorportieren om de centrale
portiervergrendeling in te schakelen.
Met de knop (A-fig. 17) op de ach-
terportieren vergrendelt u uitsluitend het
betreffende portier.
BELANGRIJK Bij de voorportieren kan
de knop (A-fig. 19) niet worden inge-
drukt als het betreffende portier niet goed
is gesloten.
BELANGRIJK Als de portieren centraal
zijn vergrendeld en één van de voorportie-
ren wordt van binnenuit geopend met de
handgreep, dan worden alle portieren ont-
grendeld.
Bij een onderbreking in de elektrische
voeding (doorgebrande zekering, lege
accu, enz.), kunnen de sloten altijd met
de hand worden vergrendeld, zowel van
buitenaf als van binnenuit.
WEGWIJS IN UW AUTO
19
ZITPLAATSEN VOOR
VERSTELLEN
IN LENGTERICHTING
Trek de hendel (A) omhoog en schuif de
stoel naar voren of naar achteren: als u
rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn
en de handen op het stuurwiel steunen.
HOOGTEVERSTELLING
BESTUURDERSSTOEL
Trek, voor het omhoog verplaatsen van
de stoel, de hendel (B) omhoog. Beweeg
de hendel vervolgens (op en neer) totdat
de gewenste zithoogte is bereikt en laat
de hendel los. Duw, voor het omlaag ver-
plaatsen van de stoel, de hendel (B)
omlaag. Beweeg de hendel vervolgens
(op en neer), totdat de gewenste zithoog-
te is bereikt en laat de hendel los.
BELANGRIJK De hoogte kan alleen
worden ingesteld als u op de bestuurders-
stoel zit.
RUGLEUNING ELEKTRISCH
VERSTELLEN
Druk op de knop (D) aan de buitenzijde
van de stoel en laat de knop los als de
gewenst stand is bereikt.
LENDENSTEUN
BESTUURDERSSTOEL
VERSTELLEN
(optional voor bepaalde uitvoe-
ringen/markten)
Draai aan de knop (E) totdat de
gewenste stand is bereikt.
Verstel de stoelen alleen
als de auto stil staat.
Fig. 21: sportstoelen met zij-
airbags.
Laat de hendel los en
controleer of de stoel
goed geblokkeerd is door
naar voren en naar achteren te
schuiven. Als de stoel niet goed
geblokkeerd is, kan deze onver-
wachts verschuiven, waardoor u
de controle over de auto kunt
verliezen.
fig. 19
A0B0406b
WEGWIJS IN UW AUTO
20
STOELVERWARMING
(fig. 20)
U kunt de stoelverwarming in- en uit-
schakelen met de schakelaar (F) aan de
buitenzijde van de stoel
Als de stoelverwarming is ingeschakeld,
gaat het lampje (G) branden.
DOCUMENTENVAKKEN ACHTER
(fig. 21)
De rugleuningen van de voorstoelen zijn
aan de achterzijde voorzien van een docu-
mentenvak.
ZITPLAATS ACHTER
CENTRALE ARMSTEUN
(fig. 22)
Klap de armsteun voor gebruik omlaag
m.b.v. de handgreep (A), zoals aangege-
ven in de afbeelding.
fig. 20
A0B0405b
fig. 21
A0B0311b
fig. 22
A0B0313b
WEGWIJS IN UW AUTO
21
SKILUIK
(optional voor bepaal-
de uitvoeringen/markten)
Het skiluik kan worden gebruikt voor het
vervoer van lange voorwerpen.
Om het skiluik te bereiken, moet u de
armsteun neerklappen, aan de handgreep
(A-fig. 23) van het luikje trekken en
het luikje vervolgens op de armsteun neer-
klappen (fig. 24).
De doorgang kan vergroot worden door
de armsteun te verwijderen: druk bij neer-
geklapte armsteun de twee handgrepen
(B-fig. 25) aan de onderzijde van de
armsteun naar binnen en verwijder de
armsteun. Trek vervolgens aan de hand-
greep van het luikje en klap het neer op
de achterzitting (fig. 26).
HOOFDSTEUNEN
De auto is voorzien van twee hoofdsteu-
nen voor de zijzitplaatsen achter.
U kunt de hoofdsteunen zonodig verwij-
deren. Ga hiervoor als volgt te werk:
– zet de hoofdsteun geheel omhoog;
– druk beide knoppen (A en B-
fig. 27) in en verwijder de hoofdsteun.
fig. 24
A0B0453b
fig. 25
A0B00323b
fig. 26
A0B0324b
fig. 27
A0B0296b
WEGWIJS IN UW AUTO
22
STUURWIEL
VERSTELLEN
De stand van het stuurwiel kan door de
bestuurder zowel axiaal als verticaal wor-
den versteld.
Ontgrendel voor de verstelling de hendel
(A-fig. 28) door de hendel in de rich-
ting van het stuurwiel te trekken.
Zet het stuurwiel in de gewenste stand
en druk de hendel geheel naar voren.
SPIEGELS VERSTELLEN
ACHTERUITKIJKSPIEGEL
De spiegel is voorzien van een beveili-
gingsmechanisme, waardoor de spiegel bij
een krachtige botsing losschiet. Met het
hendeltje (A-fig. 33) kan de spiegel in
twee standen worden gezet: normale
stand of anti-verblindingsstand.
BUITENSPIEGELS
Elektrische verstelling (fig. 30)
– Kies met de keuzeschakelaar (A) de
gewenste spiegel (rechts of links):
Plaats de schakelaar (A) in stand (B)
en druk op de schakelaar voor het verstel-
len van de linker buitenspiegel.
Plaats de schakelaar (A) in stand (D)
en druk op de schakelaar voor het verstel-
len van de rechter buitenspiegel.
– Plaats na het verstellen de schakelaar
(A) terug in de middelste vergrendelstand
(C).
BELANGRIJK Verstellen is alleen
mogelijk als de contactsleutel in stand
MAR staat.
fig. 28
A0B0035b
fig. 29
A0B0022b
fig. 30
A0B0284b
Verstel h et s tuurwiel
alleen als de auto stil-
staat.
WEGWIJS IN UW AUTO
23
Inklappen (fig. 31)
– De spiegel kan (bijv. bij nauwe door-
gangen) worden ingeklapt van stand (A)
in stand (B).
Ontwaseming/ontdooiing
(fig. 32)
De elektrisch verstelbare buitenspiegels
zijn voorzien van verwarmingselementen,
die worden ingeschakeld als de achterruit-
verwarming met de knop (A) wordt inge-
schakeld. Met de elementen worden de
spiegels ontwasemd of ontdooid.
BELANGRIJK De functie is voorzien
van een tijdschakeling, waardoor de func-
tie na enige minuten automatisch wordt
uitgeschakeld.
ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING
VOOR
BELANGRIJK Met de contactsleutel in
stand STOP en voor een maximale duur
van ongeveer 2 minuten of totdat één van
de voorportieren wordt geopend, kunnen
de zijruiten met de hand worden bediend.
Als u rijdt, moeten de
spiegels altijd in stand (A)
staan.
De s piegel a an d e
bestuurderszijde is bol,
waardoor de afstands-
waarneming wordt beïnvloed.
fig. 32
A0B0399b
fig. 31
A0B0370b
WEGWIJS IN UW AUTO
24
Bestuurderszijde (fig. 33-35)
Op het sierpaneel van het portier aan
bestuurderszijde zijn de bedieningsschake-
laars gemonteerd waarmee u, als de con-
tactsleutel in stand MAR staat, de zijrui-
ten bedient:
A – bediening zijruit linksvoor
B – bediening zijruit rechtsvoor
C – bediening zijruit linksachter (indien
aanwezig)
D– bediening zijruit rechtsachter (indien
aanwezig)
E – LOCK – uitschakeling bedienings-
schakelaars voor de ruiten achter (indien
aanwezig) (als de bedieningsschakelaars
zijn uitgeschakeld, staat de schakelaar
omhoog; als de schakelaar opnieuw wordt
ingedrukt, dan kunnen de bedieningsscha-
kelaars achter weer worden gebruikt).
BELANGRIJK De ruit aan de bestuur-
derszijde kan “automatisch“ worden geo-
pend en gesloten. Hiervoor hoeft u de
boven- of onderzijde van de schakelaar
slechts kort te in te drukken, zodat de ruit
geheel opent of sluit: de ruit stopt in de
gewenste stand als u de schakelaar nog-
maals kort aan de boven- of onderzijde
indrukt.
Passagierszijde (fig. 34)
Met de schakelaar (A) kan de ruit aan
de passagierszijde worden bediend.
BELANGRIJK De ruit aan passagiers-
zijde kan alleen “automatisch“ worden
geopend. De werking is gelijk aan de wer-
king van de ruit aan de bestuurderszijde.
ACHTER
De auto is voorzien van elektrische ruit-
bediening achter. De bedieningsschake-
laars zijn gemonteerd op het portier aan
bestuurderszijde (C en D fig. 35) en op
beide achterportieren (A-fig. 36).
Druk, met de contactsleutel in stand
MAR op de schakelaar om de ruit te ope-
nen of trek aan de schakelaar om de ruit
te sluiten.
fig. 33
A0B0031b
fig. 34
A0B0032b
WEGWIJS IN UW AUTO
25
VEILIGHEIDS-
GORDELS
GORDELS VOOR
EN ZIJZITPLAATSEN ACHTER
De auto is voorzien van driepunts-veilig-
heidsgordels (als optional ook voor de
middelste achterpassagier) met rolauto-
maat, waardoor veel bewegingsvrijheid
ontstaat.
De veiligheidsgordels voor zijn voorzien
van elektronisch geregelde gordelspan-
ners. De onderste bevestigingspunten zijn
direct met de stoel verbonden, zodat de
bescherming optimaal is in elke stand van
de stoel.
fig. 35
A0B0033b
fig. 36
A0B0034b
Voor maximale bescher -
ming is het raadzaam om
de rugleuning van de stoel
in een zo recht mogelijke stand te
plaatsen en de gordel zo strak
mogelijk om borst en bekken te dra-
gen. Draag altijd veiligheidsgordels,
zowel voor als achter in de auto.
Rijden zonder veiligheidsgordels
vergroot de kans op ernstig letsel
of een dodelijke afloop bij een onge-
val.
Onzorgvuldig gebruik
van de elektrische ruitbe-
diening kan gevaarlijk
zijn. Controleer voor en tijdens
het bedienen van de ruit altijd of
de passagiers niet ver wond kun-
nen worden door de bewegende
ruiten, hetzij direct door contact
met de ruit, hetzij door voorwer-
pen die door de ruit worden mee-
gesleept of geraakt.
Verwijder altijd de sleu-
tel uit het contactslot als u
de auto verlaat, om te
voorkomen dat een onverwachtse
inschakeling van de elektrische
ruitbediening gevaar oplevert
voor de achtergebleven passa-
giers.
Houd de schakelaar niet
ingedrukt of aangetrok-
ken als de ruit volledig is
geopend of gesloten.
WEGWIJS IN UW AUTO
26
Pak aan de buitenzijde van de stoel de
gesp (A-fig. 37), trek de gordel uit tot-
dat de gesp volledig in de sluiting (B) kan
worden gestoken.
De veiligheidsgordel is goed vergrendeld
als u tijdens het insteken van de gesp in
de sluiting een duidelijke klik hoort. Voor
het losmaken van de gordel moet u op de
knop (C) drukken.
De rolautomaat blokkeert als u de gordel
snel uittrekt, bij hard remmen of bij bot -
singen.
Als de oprolautomaat blokkeert, laat dan
de gordel een stukje teruglopen en trek de
gordel vervolgens weer geleidelijk uit.
Via de rolautomaat wordt de lengte van
de gordel automatisch aangepast aan het
postuur van de drager, waarbij voldoende
bewegingsruimte overblijft.
Als de auto op een steile helling staat,
kan de rolautomaat blokkeren; dit is een
normaal verschijnsel.
HOOGTEVERSTELLING VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS VOOR
Druk tijdens het rijden
niet op de knop (C).
fig. 37
A0B0325b
Begeleid de gordel tij-
dens het teruglopen om te
voorkomen dat de gordel-
band draait.
De v eiligheidsgordels
mogen a lleen w orden
versteld als de auto stil-
staat.
Pas de hoogte van de gordel altijd aan
het postuur van de inzittende aan. Dankzij
deze voorzorgsmaatregel werkt de gordel
beter en is het risico op verwondingen tij-
dens een botsing geringer.
De gordel is goed afgesteld als hij over
de schouder halverwege tussen nek en uit-
einde van de schouder ligt.
Het bovenste bevestigingspunt van de
veiligheidsgordels voor kan in vijf verschil-
lende standen worden gezet. Hierdoor is
de gordel in hoogte verstelbaar.
Druk om de hoogte te regelen op de
knop (A-fig. 38) van het vergrendel-
mechanisme en schuif gelijktijdig de beu-
gel (B) in de gewenste stand.
WEGWIJS IN UW AUTO
27
GEBRUIK VAN DE VEILIG-
HEIDSGORDELS ACHTER
De achterbank is voorzien van driepunts-
veiligheidsgordels met rolautomaat voor
de zijzitplaatsen en een tweepuntsheup-
gordel voor de middelste zitplaats. Op
enkele uitvoeringen kan ook de middelste
zitplaats worden voorzien van een hoofd-
steun en een driepuntsveiligheidsgordel
met rolautomaat, die gelijk is aan de gor-
del van de zijzitplaatsen.
Om verkeerde verbindingen te voorko-
men, passen de gespen van de zijgordels
niet in de sluiting van de middengordel.
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de
rugleuning en leg dan de gordel om.
Als de zitplaatsen achter niet worden
bezet, gebruik dan de uitsparingen in de
rugleuning van de achterbank om de slui-
tingen en de gordels op te bergen.
Controleer na de afstel-
ling altijd of de beugel in
één van de vaste standen
vergrendeld is door bij losgelaten
knop (A-fig. 38) de beugel verder
te drukken zodat het mechanisme
vergrendelt in één van de vaste
standen, als dit nog niet het
geval was.
fig. 38
A0B0029b
fig. 39
A0B0300b
fig. 40
A0B0427b
Voor e en m aximale
bescherming moeten de
gordels a chter wo rden
vastgemaakt, zoals in fig. 39 en
fig. 40 is aangegeven.
WEGWIJS IN UW AUTO
28
HEUPGORDEL VOOR
MIDDELSTE ZITPLAATS
ACHTER
(fig. 41)
Maak de gordel vast door de gesp (A)
in de sluiting (B) te drukken, totdat de
gesp hoorbaar blokkeert.
Stel de gordel af met de klem (D). Trek
aan deel E om de gordel te verkorten en
aan deel F om te verlengen.
Druk, om de gordels los te maken, op de
knop (C).
BELANGRIJK De gordel is correct
afgesteld als de gordel goed aansluit op
het bekken.
ALGEMENE OPMERKINGEN
OVER HET GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
De bestuurder is verplicht zich te houden
aan de wettelijke voorschriften met
betrekking tot het verplichte gebruik van
de veiligheidsgordels (en de inzittenden
erop attent te maken).
Leg de veiligheidsgordel altijd om voor-
dat u vertrekt.
fig. 41
A0B0003b
Voor maximale bescher-
ming is het raadzaam om
de rugleuning van de
stoel in een zo recht mogelijke
stand te plaatsen en de gordel zo
strak mogelijk om borst en bek-
ken te dragen.
Draag altijd veiligheidsgordels,
zowel voor als achter in de auto.
Rijden zonder veiligheidsgordels
vergroot het risico op ernstig let-
sel of een dodelijke afloop bij een
ongeval.
De gordelband mag niet
gedraaid zijn en moet
goed tegen het lichaam
van de inzittende aanliggen. Het
diagonale gordelgedeelte moet
via het midden van de schouder
schuin over de borst liggen. Het
horizontale gordelgedeelte moet
over het bekken fig. 42 en niet
over de buik liggen, zodat wordt
voorkomen dat u tijdens een bot-
sing onder de gordel uitschuift.
Draag geen voor werpen (sie-
raden, gespen, enz.) die een goed
aansluiten van de gordel op het
lichaam verhinderen.
fig. 42
A0B0004b
WEGWIJS IN UW AUTO
29
Als de gordel aan een
zware belasting wordt
blootgesteld (bijvoor-
beeld tijdens een ongeval), dan
moet de gordel samen met de
verankeringen, bevestigingspun-
ten en de gordelspanners worden
vervangen. De gordel kan ver-
zwakt zijn, ook als de schade niet
zichtbaar is.
Iedere gordel dient
slechts ter bescherming
van een enkel persoon.
Gebruik de gordel niet voor een
kind dat bij een volwassene op
schoot zit, waarbij de gordel bei-
den zou moeten beschermen.
Plaats bovendien geen enkel
voorwerp tussen de gordel en het
lichaam van een inzittende.
Bedenk dat achterpassa-
giers die geen gordel dra-
gen tijdens een ernstig
ongeval, niet alleen zelf een ver-
hoogd risico lopen, maar ook
gevaar opleveren voor de inzit-
tenden voor.
fig. 43
A0B0007b
fig. 44
A0B0008b
Het is streng verboden
onderdelen van de veilig-
heidsgordels of gordel-
spanners te demonteren of open
te maken. W erkzaamheden aan
de veiligheidsgordels en gordel-
spanners moeten worden uitge-
voerd door gekwalificeerd perso-
neel. Wendt u altijd tot de Alfa
Romeo-dealer.
WEGWIJS IN UW AUTO
30
Ook vrouwen die in verwachting zijn
moeten een gordel dragen: ook voor hen
(zowel voor de aanstaande moeder als
het kind) is de kans op letsel bij een ern-
stig ongeval groter als ze geen gordel dra-
gen.
Uiteraard moeten zwangere vrouwen
het onderste deel van de gordel meer naar
beneden omleggen, zodat de gordel
onder de buik langs loopt (fig. 44).
HOE U DE VEILIGHEIDS -
GORDELS IN OPTIMALE
STAAT HOUDT
– Zorg dat de gordel goed uitgetrokken
en niet gedraaid is.
– Vervang de gordels na een ongeval,
ook al zijn ze ogenschijnlijk niet bescha-
digd. Vervang de gordels ook als de gor-
delspanners in werking zijn geweest.
– U kunt de gordels met de hand was-
sen met warm water en een neutrale
zeep.Knijp ze uit en laat ze in de schaduw
drogen. Gebruik geen bijtende, blekende
of kleurende middelen. Vermijd het
gebruik van alle chemische producten die
het weefsel kunnen aantasten.
– Voorkom dat vocht in de oprolauto-
maat komt: de werking van de oprolauto-
maten is alleen gegarandeerd, als ze niet
nat zijn geweest.
– Vervang de gordels bij tekenen van
slijtage of beschadigingen.
WEGWIJS IN UW AUTO
31
KINDEREN
VEILIG
VERVOEREN
hebben, onafhankelijk van de
zwaarte van het ongeluk.
Kinderen kunnen op de passa-
giersstoel voor worden ver voerd
bij auto’s die zijn uitgerust met
een uitschakelbare airbag aan
passagierszijde. In dit geval moet
u er absoluut zeker van zijn dat
de airbag is uitgeschakeld (het
waarschuwingslampje
F
op het
checkpanel moet branden) (zie in
de paragraaf “Airbags voor en
zij-airbags“ h et p unt “A irbag
voor a an p assagierszijde“).
Bovendien moet de stoel zo ver
mogelijk n aar ac hteren z ijn
geschoven om te voorkomen dat
het kinderzitje eventueel in aan-
raking komt met het dashboard.
Voor optimale bescherming bij een onge-
val moeten alle inzittenden zittend reizen
en beschermd worden door goedgekeurde
veiligheidssystemen.
Dit geldt met name voor kinderen.
Het hoofd van kleine kinderen is in ver-
houding met de rest van het lichaam gro-
ter en zwaarder dan dat van volwassenen,
terwijl spieren en botstructuur nog niet vol-
ledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten
kleine kinderen door andere systemen
beschermd worden dan door de veilig-
heidsgordels.
ZEER GEV AARLIJK
Monteer absoluut
geen k inderzitje
achterstevoren op de passagiers-
stoel voor als de airbag aan pas-
sagierszijde is ingeschakeld. Als
bij een ongeval de airbag in wer-
king treedt (opblaast), kan dit
ernstig letsel en zelfs de dood tot
gevolg hebben. Wij raden u aan
kinderen altijd op de zitplaatsen
achter te ver voeren, omdat die
plaatsen bij een ongeval de mees-
te bescherming bieden. Als bij een
ongeval de airbag in werking
treedt (opblaast), kan dit ernstig
letsel en zelfs de dood tot gevolg
fig. 45
A0B0001b
WEGWIJS IN UW AUTO
32
De resultaten van het onderzoek over de
optimale bescherming van kleine kinderen
zijn opgenomen in de Europese ECE/R44-
voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De
systemen zijn onderverdeeld in vijf groepen:
Groep 0 - gewicht: 0-10 kg
Groep 0+- gewicht:0-13 kg
Groep 1 gewicht: 9-18 kg
Groep 2 gewicht: 15-25 kg
Groep 3 gewicht: 22-36 kg
Zoals u ziet is er een gedeeltelijke over-
lapping tussen de groepen; daarom zijn er
in de handel systemen verkrijgbaar die
geschikt zijn voor verschillende gewichts-
groepen (fig. 46).
Alle systemen moeten zijn voorzien van de
typegoedkeuring en van een goed vastge-
hecht plaatje met het controlemerk, dat abso-
luut niet mag worden verwijderd.
Kinderen met een gewicht boven 36 kg of
met een lengte van meer dan 1,50 m wor-
den, met betrekking tot de veiligheidssyste-
men, gelijkgesteld met volwassenen en moe-
ten dan ook normaal de veiligheidsgordels
omleggen.
In het Alfa Romeo Lineaccessori-programma
zijn kinderzitjes opgenomen voor elke
gewichtsgroep, die speciaal ontworpen en
ontwikkeld zijn voor de Alfa Romeo-model-
len.
GROEP 0 en 0+
Baby’s tot 13 kg moeten in wiegjes wor-
den vervoerd die achterstevoren zijn
geplaatst (fig. 46), waardoor het ach-
terhoofd wordt gesteund en bij abrupte
snelheidswisselingen de nek niet wordt
belast.
Het wiegje moet op zijn plaats worden
gehouden door de veiligheidsgordel, zoals
in de afbeelding is aangegeven, en het
kind moet op zijn beurt worden
beschermd door de gordel van het wiegje
zelf.
De afbeelding geeft uit-
sluitend richtlijnen voor
de montage. Monteer het
wiegje volgens de instructies die
de fabrikant verplicht is bij te
leveren.
fig. 46
A0B0005b
GROEP 1
Kinderen met een gewicht tussen 9 en
18 kg moeten worden vervoerd in kinder-
zitjes met een kussen (fig. 47), die naar
voren zijn gekeerd, waarbij de veiligheids-
gordel van de auto zowel het kinderzitje
als het kind op zijn plaats moet houden.
De afbeeldingen dienen
slechts ter illustratie van
de montage. Houdt u bij
de montage van het kinder zitje
strikt aan de instructies. De
fabrikant is verplicht deze
instructies bij te leveren.
fig. 47
A0B0006b
WEGWIJS IN UW AUTO
33
GROEP 3
Bij kinderen met een gewicht tussen 22
en 36 kg is de borstomvang van dien aard
dat de kinderen gewoon tegen de rugleu-
ning kunnen steunen en niet meer in een
kinderzitje hoeven te worden vervoerd.
In fig. 49 wordt een voorbeeld gege-
ven van de juiste positie van het kind op
de achterbank.
Kinderen die langer zijn dan 1,50 m
kunnen net zoals volwassenen de veilig-
heidsgordels omleggen.
GROEP 2
Kinderen met een gewicht tussen 15 en
25 kg kunnen direct door de veiligheids-
gordels van de auto worden beschermd.
Kinderen moeten zo in de kinderzitjes
worden geplaatst, dat het diagonale gor-
delgedeelte schuin over de borst en niet
langs de nek ligt. Het horizontale gordel-
gedeelte moet over het bekken en niet
over de buik van het kind liggen (fig.
48).
Er bestaan kinder zitjes
die geschikt zijn voor de
gewichtsgroepen 0 en 1.
Deze kinderzitjes kunnen worden
bevestigd aan de veiligheidsgor-
dels achter en hebben zelf gor-
dels om het kind te beschermen.
Vanwege het gewicht kan het
gevaarlijk zijn als ze verkeerd
worden g emonteerd ( bijvoor-
beeld als een kussen tussen het
kinderzitje en de veiligheidsgor-
dels v an d e a uto w ordt
geplaatst). Houdt u voor de mon-
tage strikt aan de bijgeleverde
instructies.
fig. 48
A0B0002b
fig. 49
A0B0009b
De afbeelding geeft uit-
sluitend r ichtlijnen v oor
de montage. Monteer het
wiegje volgens de instructies die
de fabrikant verplicht is bij te
leveren.
De afbeelding geeft uit-
sluitend r ichtlijnen v oor
de montage. Monteer het
wiegje volgens de instructies die
de fabrikant verplicht is bij te
leveren.
WEGWIJS IN UW AUTO
34
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN KINDERZITJES
De Alfa 156 GT A voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de ver-
schillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabel:
Zitplaatsen achter uitvoeringen Sedan en Sportwagon
Legenda:
U = geschikt voor “Universele“ kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven “groepen“
L= geschikt voor kinderzitjes die speciaal ontworpen zijn voor de vermelde groep. Deze kinderzitjes zijn opgenomen in het Alfa Romeo
Lineaccessori-programma
(*) = op de middelste zitplaats achter met twee-punts veiligheidsgordel (heupgordel) kan geen enkel kinderzitje worden gemonteerd
U
U
U
U
(*)
(*)
(*)
(*)
U
U
U
U
L
L
L
L
tot aan 13 kg
9 -18 kg
15 - 25 kg
22 - 36 kg
Groep Gewicht ZITPLAATS
Voorpassagier Achterpassagier Achterpassagier Achterpassagier
zijkant midden (driepunts- midden (tweepunts-
rolgordel) heupgordel)
Groep 0,0+
Groep 1
Groep 2
Groep 3
WEGWIJS IN UW AUTO
35
4) Controleer of de gordels goed zijn
vastgemaakt door aan de gordelband te
trekken.
5) Ieder veiligheidssysteem is bedoeld
voor slechts één kind: vervoer nooit twee
kinderen in één systeem.
6) Controleer altijd of de gordel niet
langs de nek van het kind loopt.
7) Zorg er tijdens de rit voor dat het
kind geen afwijkende houding aanneemt
of de gordels losmaakt.
8) Vervoer kinderen nooit in uw armen,
ook geen pasgeboren kinderen. Niemand
is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast
te houden.
9)Na een ongeval moet het zitje door
een nieuw exemplaar worden vervangen.
MONTAGEVOORBEREIDING
VOOR “ISOFIX“-
KINDERZITJES
De Alfa 156 GT A is voorbereid
voor de montage van Isofix-kinderzitjes;
een nieuw Europees systeem voor het ver-
voeren van kinderen. Isofix is een extra
mogelijkheid die het gebruik van traditio-
nele kinderzitjes niet uitsluit. Vanwege het
verschillende bevestigingssysteem, moet
het kinderzitje aan de daarvoor bestemde
beugels in de auto worden bevestigd.
Er kan ook een mengvorm worden geko-
zen, een traditioneel kinderzitje links en
een Isofix-kinderzitje rechts. Vanwege de
verschillen in omvang, kunnen op de ach-
terbank maximaal drie traditionele kinder-
zitjes worden gemonteerd en bij de Isofix-
bevestigingen slechts twee. Op de passa-
giersstoel voor kunnen alleen traditionele
kinderzitjes worden gemonteerd.
Hieronder worden de veiligheidsnormen
voor het vervoeren van kinderen aangege-
ven:
1)Plaats het kinderzitje bij voorkeur op
één van de zitplaatsen achter omdat deze
plaatsen bij een ongeval de meeste be-
scherming bieden.
Monteer absoluut geen
kinderzitje op de voorstoel
aan de passagierszijde als
deze is uitgerust met een airbag,
omdat kinderen nooit op de voor-
stoel vervoerd mogen worden.
2) Als de airbag aan passagierszijde bui-
ten werking wordt gesteld, moet altijd
gecontroleerd worden of het betreffende
lampje
F
op het checkpanel brandt.
3) Houdt u bij de montage van het kin-
derzitje strikt aan de instructies. De fabri-
kant is verplicht deze instructies bij te
leveren. Bewaar de instructies samen met
het instructieboekje in de auto. Monteer
geen gebruikte kinderzitjes waarvan de
gebruiksaanwijzingen ontbreken.
WEGWIJS IN UW AUTO
36
fig. 50
Monteer het kinder zitje
alleen als de auto stil-
staat. Het kinder zitje is
op de juiste wijze aan de beugels
bevestigd als u het hoort ver-
grendelen. Houdt u in ieder geval
aan de montage-instructies. De
fabrikant is verplicht deze
instructies bij te leveren.
Het Isofix-kinderzitje is goedgekeurd vol-
gens de Europese ECE-R44/03-voorschrif-
ten.
De Isofix-kinderzitjes worden aan twee
metalen beugels bevestigd, die tussen de
rugleuning en zitting van de achterbank
zijn geplaatst en zichtbaar zijn via de ope-
ningen in de stoelbekleding A-fig. 50.
Het Isofix-kinderzitje is er voor drie
gewichtsgroepen: 0,0+ en 1.
In het Alfa Romeo Lineaccessori-program-
ma is het Isofix-kinderzitje opgenomen. Dit
kinderzitje is geschikt voor kinderen met een
gewicht tot 18 kg, waarbij het zitje in de rij-
richting van de auto moet worden geplaatst,
en voor kinderen met een gewicht tot 13 kg,
waarbij het zitje tegen de rijrichting in moet
worden geplaatst (groep 0, 0+ en 1). Wij
raden u dit kinderzitje aan omdat het speci-
aal voor de Alfa 156 GTA is ontworpen.
A0B0298b
WEGWIJS IN UW AUTO
37
Als het kind groeit en in de gewichts-
groep 1komt, moet het kinderzitje in de rij-
richting worden bevestigd.
Montage kinderzitje
voor groep 1
Ga voor een correcte montage van het
kinderzitje als volgt te werk:
– controleer of de ontgrendelhendel B-
fig. 52 in ruststand (ingeklapt) staat
– plaats de bevestigingshaken C van
het kinderzitje in de bevestigingsbeugels
A
– duw tegen het kinderzitje totdat het
hoorbaar vergrendelt.
Als het Isofix-kinderzitje tegen de rijrich-
ting in wordt geplaatst, moet de passa-
giersstoel voor volledig naar achteren wor-
den geschoven, zodat de rugleuning van
de stoel en het kinderzitje elkaar raken.
Montage kinderzitje
voor groep 0 en 0+
Bij kinderen in de gewichtsgroep 0, 0+
moet het kinderzitje achterstevoren zijn
gekeerd (voor kinderen met een gewicht tot
13 kg) en moet het kind door de gordels
van het wiegje beschermd worden (D-fig.
51).
fig. 51
A0B0400b
fig. 52
A0B0401b
WEGWIJS IN UW AUTO
38
GORDELSPANNERS
Voor een nog effectievere bescherming
zijn de veiligheidsgordels voor voorzien
van gordelspanners.
Dit systeem wordt bij een heftige botsing
door een sensor in werking gesteld en
trekt de gordel enige centimeters aan. Op
deze wijze worden de inzittenden veel
beter op hun plaats gehouden en wordt de
voorwaartse beweging beperkt.
Het blokkeren van de veiligheidsgordel
geeft aan dat de gordelspanner in werking
is geweest; de gordel wordt niet meer
opgerold, ook niet als hij wordt begeleid.
BELANGRIJK Voor een maximale
bescherming door de gordelspanners moet
de veiligheidsgordel zo worden omgelegd
dat hij goed aansluit op borst en bekken.
De gordelspanners treden alleen in wer-
king als de veiligheidsgordels goed in de
sluitingen vergrendeld zijn.
Er kan een beetje rook ontsnappen.
Deze rook is niet schadelijk en duidt niet
op brand.
De gordelspanner behoeft geen enkel
onderhoud of smering. Elke verandering
van de oorspronkelijke staat zal de doel-
matigheid verminderen. Als de gordel-
spanner door extreme natuurlijke omstan-
digheden (overstromingen, zeestormen)
met water en modder in contact is
geweest, dan moet de spanner worden
vervangen.
De gordelspanner werkt
slechts één maal. Als de
gordelspanner heeft
gewerkt, moet u zich tot de Alfa
Romeo-dealer wenden om de
spanner te laten ver vangen. Het
systeem heeft vanaf de produc-
tiedatum een geldigheid van 10
jaar. Na deze periode moet de
gordelspanner worden ver van-
gen.
Werkzaamheden waar-
bij stoten, sterke trillin-
gen of verhitting (maxi-
maal 100°C gedurende ten hoog-
ste 6 uur) optreden, kunnen de
gordelspanners beschadigen of
activeren: bij die omstandigheden
horen niet trillingen die voortge-
bracht worden door een slecht
wegdek of door contacten met
kleine obstakels zoals trottoirs.
Wendt u altijd tot de Alfa Romeo-
dealer.
Het is streng verboden
onderdelen van de veilig-
heidsgordels of gordel-
spanners te demonteren of open
te maken. W erkzaamheden aan
de veiligheidsgordels en gordel-
spanners moeten worden uitge-
voerd door gekwalificeerd perso-
neel. Wendt u altijd tot de Alfa
Romeo-dealer.
WEGWIJS IN UW AUTO
39
AIRBAGS VOOR EN
ZIJ-AIRBAGS
De auto is uitgerust met airbags voor, aan
bestuurderszijde (fig. 53) en aan passa-
gierszijde (fig. 54), zij-airbags (fig. 55)
en headbags (fig. 56).
AIRBAGS VOOR
Beschrijving en werking
De airbag voor (bestuurder en passa-
gier) is een veiligheidsvoorziening die
onmiddellijk in werking treedt bij een fron-
tale botsing.
De airbag bestaat uit een opblaasbaar
luchtkussen dat in een daarvoor bestemde
ruimte is geplaatst:
– in het midden van het stuurwiel aan
bestuurderszijde;
– een luchtkussen met een groter volu-
me boven het dashboardkastje aan passa-
gierszijde.
De airbag voor (bestuurder en passa-
gier) is een veiligheidsvoorziening die
onmiddellijk in werking treedt bij een mid-
delzware frontale botsing.
Bij een ongeval verwerkt een regeleen-
heid de gegevens van een vertragingssen-
sor en zorgt ervoor, indien nodig, dat het
kussen wordt opgeblazen.
Het kussen blaast onmiddellijk op, waar-
door het lichaam van de inzittenden voor
wordt opgevangen en de kans op letsel
beperkt wordt. Direct daarna loopt het
kussen weer leeg.
fig. 53
A0B0396b
fig. 54
A0B0276b
fig. 55
A0B0452b
fig. 56
A0B0277b
WEGWIJS IN UW AUTO
40
De airbag voor (bestuurder en passa-
gier) is geen vervanging voor de veilig-
heidsgordels, maar een aanvulling. Draag
dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is
het dragen van veiligheidsgordels wette-
lijk verplicht in Europa (en in de meeste
landen daarbuiten).
Bij een ongeval kan een inzittende die
geen veiligheidsgordel heeft omgelegd in
contact komen met een airbag die nog
niet volledig opgeblazen is, waardoor de
inzittende minder beschermd wordt.
Bij frontale botsingen worden de inzit-
tenden beschermd door de airbags voor.
Als de airbags niet worden geactiveerd bij
andere soorten botsingen (zijdelingse aan-
rijdingen, botsingen van achter, over de
kop slaan, enz), betekent dit niet dat het
systeem niet goed functioneert.
Bij frontale botsingen tegen snel ver-
vormbare objecten (verkeerspalen,
sneeuw- of ijs-ophopingen, enz), bij aan-
rijdingen van achteren (zoals een aanrij-
ding door een andere auto) en bij zijde-
lingse aanrijdingen door andere auto’s of
tegen veiligheidsbarrières (bijvoorbeeld
tegen de onderkant van de auto of de
vangrail), wordt de airbag niet geacti-
veerd omdat geen enkele aanvullende
bescherming wordt geboden op de veilig-
heidsgordels.
Als de airbag in deze gevallen niet geac-
tiveerd wordt, betekent dit niet dat het
systeem niet goed functioneert.
AIRBAG VOOR AAN
PASSAGIERSZIJDE
De airbag voor aan passagierszijde is
ontwikkeld om de bescherming te verbe-
teren van een inzittende voor met omge-
legde veiligheidsgordel.
Als de airbag volledig opgeblazen is, vult
deze het grootste deel van de ruimte tus-
sen het dashboard en de voorpassagier.
ZEER GEV AAR-
LIJK: De auto is
uitgerust met een
airbag voor aan passagierszijde.
Monteer absoluut geen kinderzit-
je achterstevoren op de passa-
giersstoel voor als de airbag voor
aan passagierszijde is ingescha-
keld. Als bij een ongeval de air-
bag in werking treedt (opblaast),
kan dit ernstig letsel en zelfs de
dood tot gevolg hebben. Als het
kinderzitje alleen op de passa-
giersstoel v oor k an w orden
geplaatst, moet in ieder geval de
airbag aan passagierszijde wor-
den u itgeschakeld. B ovendien
moet de stoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om
te voorkomen dat het kinder zitje
eventueel in aanraking komt het
dashboard. Ook als het niet wet-
telijk verplicht is, raden wij u
aan, voor een optimale bescher-
ming van de volwassenen, de air-
bag onmiddellijk weer in te scha-
kelen zodra geen kinderen meer
vervoerd worden.
WEGWIJS IN UW AUTO
41
AIRBAG VOOR AAN PASSA-
GIERSZIJDE UITSCHAKELEN
Als het absoluut noodzakelijk is een kind
op de passagiersstoel voor te vervoeren,
kan de airbag voor aan passagierszijde
worden uitgeschakeld.
U schakelt de airbag uit door de contact-
sleutel, met het contactslot in stand
STOP, in de daarvoor bestemde sleutel-
schakelaar, rechts van het dashboard, te
steken (fig. 57). De schakelaar is alleen
bereikbaar bij geopend portier.
2) Airbag voor passagierszijde uitge-
schakeld (stand OFF
F
): het waar-
schuwingslampje
F
op het checkpanel
brandt: het is mogelijk om kinderen in
goedgekeurde kinderzitjes op de voorstoel
te vervoeren.
Het waarschuwingslampje
F
op het
checkpanel blijft continu branden, totdat
de airbag aan passagierszijde opnieuw
wordt ingeschakeld.
De uitschakeling van de airbag voor aan
passagierszijde heeft geen invloed op de
werking van de zij-airbags.
De sleutel kan bij geopend portier in
beide standen in de schakelaar worden
gestoken of worden uitgenomen.
ZIJ-AIRBAGS
(SIDE-BAGS - HEADBAGS)
De zij-airbags beschermen de inzitten-
den bij een middelzware zijdelingse aan-
rijding.
Ze bestaan uit twee verschillende, zich
snel opblazende kussens:
– de side-bag is in de rugleuning van de
stoelen voor geplaatst, waardoor het kus-
sen ten opzichte van de inzittende altijd
de optimale positie inneemt, ongeacht de
stand van de stoel;
– de headbag is een “gordijn“-systeem
en bevindt zich in de hemelbekleding aan
de zijkant; de headbag is afgedekt met
een afwerklijst, waardoor het kussen naar
beneden wordt opgeblazen. Deze uitvoe-
ring is ontwikkeld om bescherming te bie-
den aan het hoofd en zorgt ervoor dat de
inzittenden voor en achter tijdens een zij-
delingse botsing maximaal zijn
beschermd, dankzij het grote effectieve
oppervlak.
Bij een zijdelingse aanrijding verwerkt
de centrale regeleenheid de informatie
van een vertragingssensor, en zorgt
ervoor, indien nodig, dat het kussen
opblaast.
Bedien d e s chakelaar
alleen als de motor uit
staat en de contactsleutel
is uitgenomen.
fig. 57
A0B0279b
De sleutelschakelaar (fig. 61 ) heeft
twee standen:
1) Airbag voor passagierszijde ingescha-
keld (stand ON
P
): het waarschuwings-
lampje op het checkpanel brandt niet: het
is absoluut verboden kinderen op de voor-
stoel te vervoeren.
WEGWIJS IN UW AUTO
42
Het kussen blaast onmiddellijk op en vult
de ruimte tussen het portier van de auto
en het lichaam van de inzittenden voor.
Direct daarna loopt het kussen weer leeg.
Bij lichte zijdelingse aanrijdingen (waar-
bij de veiligheidsgordel de inzittende op
zijn plaats houdt), wordt de airbag niet
geactiveerd. Draag dus altijd veiligheids-
gordels. Bij een zijdelingse aanrijding wor-
den de inzittenden op hun plaats gehou-
den en bij zeer zware botsingen wordt
voorkomen dat ze naar voren schieten.
De zij-airbags zijn geen vervanging voor
de veiligheidsgordels, maar een aanvul-
ling. Draag dus altijd veiligheidsgordels.
Bovendien is het dragen van veiligheids-
gordels wettelijk verplicht in Europa (en in
de meeste landen daarbuiten).
De werking van de side-bag en headbags
wordt niet uitgeschakeld als de airbag
voor aan passagierszijde wordt uitgescha-
keld, zoals beschreven in de vorige para-
graaf.
BELANGRIJK De airbags voor en/of
zij-airbags (indien aanwezig) kunnen wor-
den geactiveerd bij zware botsingen of als
de auto aan de onderzijde wordt geraakt,
bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen tre-
den of stoepranden of obstakels op het
wegdek of als de auto terecht komt in
grote gaten of verzakkingen in het weg-
dek.
BELANGRIJK Als de airbag in werking
treedt, ontsnapt een beetje rook. Deze rook
is niet schadelijk en duidt niet op brand;
bovendien kan het oppervlak van het opge-
blazen kussen en het interieur van de auto
bedekt zijn met een laagje poederachtige
stof: dit poeder kan de huid en de ogen irri-
teren. Als u hiermee in aanraking bent
gekomen, moet u zich met neutrale zeep
en water wassen.
BELANGRIJK De inzittende wordt bij
een botsing optimaal door het systeem
beschermd als hij/zij in de juiste positie in
de stoel zit. Hierdoor kan de headbag op
de juiste wijze worden opgeblazen.
Steun niet met het hoofd,
de armen of de ellebogen
tegen het portier, de ruiten
of in het gebied van de headbag
om ver wondingen tijdens het
opblazen te voorkomen.
Steek nooit het hoofd,
de armen of de ellebogen
uit het raam.
BELANGRIJK Als tijdens het rijden het
lampje
¬
gaat branden of het lampje
F
gaat knipperen (storingsmelding), wendt
u dan onmiddellijk tot een Alfa Romeo-
dealer om de storing te laten verhelpen.
De airbag heeft een geldigheid van 10
jaar. Laat na het verstrijken van deze ter-
mijn het systeem door de Alfa Romeo-
dealer vervangen.
WEGWIJS IN UW AUTO
43
BELANGRIJK Na een ongeval waarbij
een of meerdere airbags zijn geactiveerd,
dient u contact op te nemen met de Alfa
Romeo-dealer om de geactiveerde airbags
te laten vervangen en de werking van de
elektrische installatie te laten controleren.
Alle controlewerkzaamheden, reparaties
en vervanging van de airbag moeten door
de Alfa Romeo-dealer worden uitgevoerd.
Aan het einde van de lange levensduur
van uw auto, moet u contact opnemen
met de Alfa Romeo-dealer om het sys-
teem buiten werking te laten stellen.
Bij verkoop van de auto moet de nieuwe
eigenaar op de hoogte gesteld worden
van het gebruik en de instructies. Ook
moet de nieuwe eigenaar het instructie-
boekje ontvangen.
BELANGRIJK Het in werking treden
van de gordelspanners, de airbags voor en
de zij-airbags wordt door de elektronische
regeleenheid bepaald, afhankelijk van het
type ongeval. Als een van deze onderde-
len niet in werking treedt, dan duidt dat
niet op een storing in het systeem.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait, gaat
het lampje
¬
branden. Na
ongeveer 4 seconden moet het
lampje doven. Als het waarschu-
wingslampje niet gaat branden,
constant blijft branden of tijdens
het rijden gaat branden, wendt u
dan onmiddellijk tot een Alfa
Romeo-dealer.
De rugleuningen van de
zitplaatsen voor mogen
niet worden bedekt met
hoezen of kleden.
Rijd altijd met beide han-
den op de stuur wielrand,
zodat bij het in werking
treden van de airbag, het systeem
niet wordt gehinderd door obsta-
kels die ernstig letsel kunnen ver-
oorzaken. Rijd niet met voorover
gebogen lichaam, maar ga goed
rechtop zitten en steun tegen de
rugleuning.
Laat bij diefstal of een
poging tot diefstal, bij
beschadiging of als de
auto bij een overstroming onder
water is geweest, de airbag door
een Alfa Romeo-dealer controle-
ren.
Reis niet met voor wer-
pen op schoot, voor de
borst en houd vooral geen
pijp, potlood, enz. in de mond. Bij
een ongeval waarbij de airbag in
werking treedt, kan dit ernstig
letsel veroorzaken.
WEGWIJS IN UW AUTO
44
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait, gaat
het lampje
F
(met de
schakelaar voor uitschakeling van
airbag voor aan passagierszijde
in stand ON) ongeveer 4 secon-
den branden en ver volgens 4
seconden knipperen, om aan te
geven dat de airbag voor aan
passagierszijde en de zij-airbags
bij een ongeval worden geacti-
veerd. Hierna moet het lampje
doven.
Bedenk dat als de con-
tactsleutel in stand MAR
staat, ook bij uitgezette
motor de airbags geactiveerd
kunnen worden als de auto wordt
aangereden door een andere
auto. Ook bij stilstaande auto
mogen dus absoluut geen kinde-
ren op de voorstoel zitten. Als de
contactsleutel echter in stand
STOP staat, wordt bij een onge-
val geen enkel beveiligingssys-
teem (airbag of gordelspanners)
geactiveerd; als een systeem niet
in werking treedt, betekent dit
niet dat het systeem niet goed
werkt.
De stoelen mogen niet
met water worden afge-
nomen of met stoom wor-
den gereinigd (met de hand of in
een automatisch wasapparaat).
De airbag voor treedt in
werking als de botsing
zwaarder is dan een bot-
sing waarbij alleen de gordel-
spanners worden geactiveerd. Bij
aanrijdingen die tussen die twee
drempelwaarden in liggen, treden
alleen de gordelspanners in wer-
king.
Haak geen harde voor-
werpen aan de kleding-
haakjes en aan de steun-
handgrepen.
De airbag is geen ver-
vanging voor de veilig-
heidsgordels, maar een
aanvulling. De inzittenden wor-
den uitsluitend door de veilig-
heidsgordels beschermd bij fron-
tale botsingen bij lage snelheid,
bij zijdelingse aanrijdingen en als
de auto over de kop slaat. De
gordels moeten dus altijd gedra-
gen worden.
WEGWIJS IN UW AUTO
45
fig. 60
A0B0373b
HENDELS AAN HET
STUUR
De systemen die met de hendels aan het
stuur worden bediend, kunt u alleen bedienen
als de contactsleutel in de stand MAR staat.
HENDEL LINKS
Met de linker hendel bedient u de bui-
tenverlichting, behalve de mistlampen en
mistachterlichten.
Als de buitenverlichting wordt inge schakeld,
gaan ook de instru menten paneelverlichting en
de symbool verlichting van de bedie -
ningsknoppen op het dashboard branden.
Alleen als het contactslot in stand
PARK staat, blijft de buitenverlichting
branden, ongeacht de stand van de draai-
knop.
Verlichting uit (fig. 58)
Als het symbool O op de draaiknop
tegenover het merkstreepje staat, dan is
de buitenverlichting uitgeschakeld.
Buitenverlichting (fig. 59)
De buitenverlichting wordt ingeschakeld
als u de draaiknop van stand O in stand
6
zet.
Tegelijkertijd gaat op het instrumenten-
paneel lampje
3
branden.
Dimlichten (fig. 60)
De dimlichten worden ingeschakeld als u
de draaiknop van stand
6
in stand
2
zet.
Grootlicht (fig. 61)
Als de draaiknop in stand
2
staat, dan
kan worden overgeschakeld tussen dim-
en grootlicht door de hendel naar het
dashboard te drukken (vergrendelde
stand). Op het instrumentenpaneel gaat
het controlelampje
1
branden.
Als vervolgens de hendel naar het stuur-
wiel wordt getrokken, dan dooft het groot-
licht en wordt het dimlicht weer ingescha-
keld.
fig. 58
A0B0371b
fig. 59
A0B0372b
WEGWIJS IN UW AUTO
46
Grootlichtsignaal (fig. 62)
Het grootlichtsignaal kan worden gege-
ven door de hendel naar het stuurwiel te
trekken (onvergrendelde stand) ongeacht
de stand van de draaiknop. Op het instru-
mentenpaneel gaat het controlelampje
1
branden.
BELANGRIJK Het grootlichtsignaal
wordt gegeven met het grootlicht. Om
bekeuringen te vermijden, dient u zich aan
de geldende verkeerswetgeving te hou-
den.
Richtingaanwijzers
(fig. 63)
Plaats de hendel in de (vergrendelde)
stand:
omhoog - de rechter richtingaanwijzers
worden ingeschakeld.
omlaag - de linker richtingaanwijzers
worden ingeschakeld.
Tegelijkertijd gaat op het instrumenten-
paneel één van de controlelampjes (
R
of
E
) branden.
Als het stuurwiel weer in de rechtuit-
stand komt, dan schakelen de richting-
aanwijzers automatisch uit en komt de
hendel weer in de middelste stand.
BELANGRIJK Als u kort richting aan
wilt geven, voor het uitvoeren van een
handeling waarvoor het stuurwiel slechts
weinig hoeft te worden verdraaid, dan
drukt u de hendel iets omhoog of omlaag
zonder dat de hendel vergrendelt. Zodra u
de hendel loslaat, gaat deze automatisch
terug.
fig. 63
A0B0376b
fig. 61
A0B0374b
fig. 62
A0B0375b
WEGWIJS IN UW AUTO
47
HENDEL RECHTS
Met de rechter hendel kunt u de ruiten-
wissers/-sproeiers bedienen. Als de rui-
tensproeiers worden ingeschakeld, dan
worden ook de koplampsproeiers inge-
schakeld (indien aanwezig).
Ruitenwissers - ruitensproeiers
(fig. 64 - 65)
De hendel kan in vijf verschillende stan-
den worden gezet:
A - Ruitenwissers uitgeschakeld.
B - Ruitenwissers wissen met interval.
Draai als de hendel in stand (B) staat,
de draaiknop op (F), waarna u uit vier
intervalstanden kunt kiezen:
= lang interval.
■■ = gemiddeld interval.
■■■ = gemiddeld-kort interval.
■■■■ = kort interval.
C - Langzaam continu wissen.
D - Snel continu wissen.
E - Tussenslag (onvergrendelde stand).
In stand (E) werken de ruitenwissers,
zolang u de hendel met de hand in deze
stand houdt. Als u de hendel loslaat,
springt deze direct weer in stand (A) en
schakelen de ruitenwissers automatisch
uit.
fig. 65
A0B0377b
fig. 64
A0B0250b
WEGWIJS IN UW AUTO
48
“INTELLIGENTE WIS-/WASREGELING“
Als u de hendel naar het stuur trekt
(onvergrendelde stand), schakelen de rui-
tensproeiers in.
Als u de hendel aangetrokken houdt, dan
worden in één beweging de ruitenwissers/-
sproeiers ingeschakeld; de ruitenwissers
schakelen automatisch in als u de hendel
voor bediening van de ruitensproeiers lan-
ger dan een halve seconde aangetrokken
houdt.
De ruitenwissers blijven nog enkele sla-
gen werken, nadat u de hendel loslaat; na
enige seconden volgt nog een “reinigings-
slag“.
Regensensor (fig. 67)
De regensensor (A) (indien aanwezig)
is een elektronische voorziening voor de
ruitenwissers en zorgt ervoor dat de fre-
quentie van de slagen van de ruitenwis-
sers, tijdens het wissen met interval,
automatisch wordt aangepast aan de
hoeveelheid regen op de ruit.
Alle andere door de rechter hendel gere-
gelde functies worden hier niet door beïn-
vloed.
De regensensor schakelt automatisch in
als de rechter hendel in stand (B- fig.
64) wordt geplaatst en heeft een regel-
bereik dat oplopend varieert van uitge-
schakelde ruitenwissers (geen slagen) als
de ruit droog is, tot ruitenwissers die inge-
schakeld worden op de tweede snelheid
(gemiddeld continu wissen) bij hevige
regen.
De gevoeligheid van de regensensor kan
worden ingesteld met de draaiknop (F-
fig. 69):
AUTO = automatische regeling van de
gevoeligheid
lage gevoeligheid
■■
gemiddelde gevoeligheid
■■■
hoge gevoeligheid.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij
ingeschakelde regensensor (hendel in
stand B), werkt het normale reinigings-
programma. Daarna hervat de regensen-
sor zijn normale automatische werking.
Draai de contactsleutel in stand STOP
om de regensensor uit te schakelen. Als
de motor daarna wordt gestart (sleutel in
stand MAR), schakelt de regensensor
opnieuw in als de hendel in stand (B) is
blijven staan.
fig. 66
A0B0374b
fig. 67
A0B0012b
WEGWIJS IN UW AUTO
49
fig. 68
A0B0379b
Als de regensensor op deze wijze
opnieuw wordt ingeschakeld, wordt ten
minste één wisslag uitgevoerd, ook bij
een droge ruit. Hiermee wordt aangege-
ven dat het systeem weer is ingeschakeld.
BELANGRIJK Bij een defect aan de
rechter hendel of de regensensor, moeten
de ruitenwissers, als de rechter hendel in
stand (B) staat, met interval wissen.
De regensensor bevindt zich achter de
achteruitkijkspiegel in het gebied dat be -
streken wordt door de ruitenwissers en
staat in contact met de voorruit. De sensor
levert een signaal aan een elektronische
regeleenheid, die vervolgens de ruitenwis-
sermotor bedient.
Telkens als de motor wordt gestart wordt
de regensensor automatisch verwarmd tot
ongeveer 40°C, zodat eventuele condens
van het meetoppervlak wordt verwijderd
en ijsvorming wordt voorkomen.
De regensensor is in staat om de vol-
gende omstandigheden te herkennen en
zijn gevoeligheid hieraan aan te passen:
– vuil op het controle-oppervlak (zout-
aanslag, vuil, enz.);
– waterstrepen veroorzaakt door versle-
ten wisserrubbers;
– verschil tussen dag en nacht (het zicht
wordt ‘s nachts sterker gehinderd door
vocht op de ruit).
Koplampsproeiers (fig. 68)
Deze treden in werking als u, bij inge-
schakeld dim-/grootlicht, de ruitensproei-
ers inschakelt.
WEGWIJS IN UW AUTO
50
CRUISE-CONTROL
(optional voor
bepaalde uitvoerin-
gen/markten)
ALGEMENE INFORMATIE
De elektronische snelheidsregeling
(CRUISE-CONTROL) maakt het
mogelijk een constante, vooraf ingestelde
snelheid aan te houden, zonder het gas-
pedaal in te trappen. Op deze manier
wordt het rijden, vooral op lange trajec-
ten, minder vermoeiend omdat de inge-
stelde snelheid automatisch gehandhaafd
blijft.
BELANGRIJK Het systeem kan alleen
worden ingeschakeld bij een snelheid
boven de 30 km/h.
Het systeem mag uitsluitend worden
gebruikt, afhankelijk van de snelheid, in
de 4
e
of 5
e
versnelling. Op afdalingen kan
bij ingeschakelde cruise-control de snel-
heid iets oplopen ten opzichte van de
opgeslagen snelheid door de wijziging in
de motorbelasting.
Het systeem schakelt in de volgende
gevallen automatisch uit:
– door het intrappen van het rempedaal;
– door het intrappen van het koppe-
lingspedaal;
– als het ASR in werking treedt;
– als bij de Selespeed versnellingsbak
geschakeld wordt;
– als de snelheid van de auto onder de
vastgestelde limiet komt;
– als geschakeld wordt zonder het kop-
pelingspedaal in te trappen.
BEDIENINGSORGANEN
(fig.
69)
De cruise-control wordt bediend met de
draaiknop ON/OFF (A) de draaiknop
+/– (B) en de drukknop RCL (C).
Draaiknop (A) kan in twee standen wor-
den gezet:
OFF: in deze stand is het systeem uit-
geschakeld;
ON: in deze stand werkt het sys-
teem. Als het systeem begint te werken,
gaat op het checkpanel het controlelamp-
je
Ü
branden.
Met draaiknop (B) kunt u de ingestelde
snelheid van de auto opslaan en aanhou-
den of de ingestelde snelheid verhogen of
verlagen.
Zet draaiknop (B) in stand (+) om de
snelheid op te slaan of om de ingestelde
snelheid te verhogen.
WEGWIJS IN UW AUTO
51
Zet draaiknop (B) in stand () om de
ingestelde snelheid te verlagen.
Telkens als draaiknop (B) wordt bediend,
wordt de snelheid ongeveer 1 km verhoogd
of verlaagd.
Als de draaiknop gedraaid wordt gehou-
den, verandert de snelheid continu. De
nieuwe snelheid wordt automatisch aan-
gehouden.
Met knop RCL (C) kan de opgeslagen
snelheid worden opgeroepen.
BELANGRIJK Als u de contactsleutel
in stand STOP zet of de draaiknop (A)
in stand OFF, dan wordt de opgeslagen
snelheid gewist en het systeem uitgescha-
keld.
Draaiknop (A) kan permanent in stand
ON blijven staan, zonder risico op bescha-
diging van het systeem. Het is echter
raadzaam het systeem uit te schakelen
als het niet gebruikt wordt. Zet de draai-
knop in stand OFF, zodat het per ongeluk
opslaan van snelheden wordt voorkomen.
SNELHEID OPSLAAN
Zet draaiknop (A) in stand ON en ga op
de normale manier met de gewenste snel-
heid rijden. Zet draaiknop (B) ten minste
drie seconden in stand (+) en laat de
knop los. De snelheid van de auto is opge-
slagen en het gaspedaal kan worden los-
gelaten.
De auto blijft vervolgens constant met de
ingestelde snelheid rijden, totdat zich één
van de volgende omstandigheden voor-
doet:
– intrappen rempedaal;
– intrappen koppelingspedaal;
– als het ASR in werking treedt;
– als bij de Selespeed versnellingsbak
geschakeld wordt.
BELANGRIJK Indien nodig (bijvoor-
beeld bij inhalen) kan de snelheid simpel
verhoogd worden door het intrappen van
het gaspedaal. Als u daarna het gaspedaal
loslaat, wordt de opgeslagen snelheid
weer aangehouden.
OPGESLAGEN SNELHEID
OPROEPEN
Als het systeem wordt uitgeschakeld
door bijvoorbeeld het intrappen van het
rem- of koppelingspedaal, kan de opge-
slagen snelheid op de volgende manier
worden opgeroepen:
– geef geleidelijk gas, totdat de snel-
heid ongeveer gelijk is aan de opgeslagen
snelheid;
– schakel de versnelling in die ingescha-
keld was op het moment van het opslaan
van de snelheid (4
e
of 5
e
versnelling);
– druk op de knop RCL (C).
fig. 69
A0B0055b
WEGWIJS IN UW AUTO
52
OPGESLAGEN SNELHEID VER-
HOGEN
De opgeslagen snelheid kan op twee
manieren worden verhoogd:
1) Trap het gaspedaal in en sla de nieu-
we snelheid op (houd draaiknop (B) langer
dan 3 seconden gedraaid).
of
2) Draai draaiknop (B) kort in stand (+):
telkens als de draaiknop wordt gedraaid,
wordt de snelheid iets verhoogd (ongeveer
1 km/h). Als de draaiknop gedraaid wordt
gehouden, verandert de snelheid continu.
Als draaiknop (B) wordt losgelaten, wordt
de bereikte snelheid automatisch opgesla-
gen.
OPGESLAGEN SNELHEID VER-
LAGEN
De opgeslagen snelheid kan op twee
manieren worden verlaagd:
1) Schakel het systeem uit (bijvoor-
beeld door het rempedaal in te trappen)
en sla vervolgens de nieuwe snelheid op
(zet draaiknop (B) ten minste drie secon-
den in stand (+).
2) Houd draaiknop (B) in stand (),
totdat de nieuwe snelheid is bereikt die
automatisch blijft opgeslagen.
OPGESLAGEN SNELHEID WIS-
SEN
De opgeslagen snelheid wordt automa-
tisch gewist als de motor wordt uitgezet of
als u draaiknop (A) in stand OFF zet.
Als de cruise-control tij-
dens het rijden is inge-
schakeld, zet dan nooit de
versnellingspook in de vrijstand.
Het systeem kan alleen
worden ingeschakeld bij
een snelheid boven de 30
km/h.
Schakel de cruise-control
uitsluitend in als de ver-
keersomstandigheden en de
conditie van de weg dit veilig toe-
staan; d.w .z.: op rechte, droge
wegen en autosnelwegen die in
goede conditie verkeren en met een
rustig verkeersbeeld. Schakel het
systeem nooit in de stad of in druk
verkeer in.
Bij een storing of een
afwijkende werking van
de cruise-control, moet
draaiknop (A) in stand OFF wor-
den gezet. Laat het systeem, na
controle van de zekering, zo snel
mogelijk bij een Alfa Romeo-
dealer controleren.
WEGWIJS IN UW AUTO
53
DASHBOARD
1. Uitstroomopeningen aan de zijkant - 2. Luchtroosters voor ontwasemen/ontdooien zijruiten - 3. Luchtroosters boven aan zijkant - 4. Be-
dieningsorganen op stuurwiel voor autoradio (indien aanwezig) - 5. Bedieningshendel buitenverlichting - 6. Snelheidsmeter - 7. Checkpanel -
8. Toerenteller - 9. Bedieningshendel ruitenwissers - 10. Brandstofmeter - 11. Luchtrooster in het midden - 12. Display Infocenter - 13.
Klokje - 14. Koelvloeistoftemperatuurmeter - 15. Autoradio -16. Airbag passagierszijde - 17. Dashboardkastje - 18. Bedieningsorganen voor
de verwarming, ventilatie en airconditioning - 19. Asbak en aansteker - 20. Schakelaar voor waarschuwingsknipperlichten - 21. Start-/con-
tactslot - 22. Hendel voor stuurwielvergrendeling/-ontgrendeling - 23. Airbag bestuurderszijde en claxon - 24. Bedieningshendel cruise-con-
trol (indien aanwezig) - 25. Hendel voor motorkapontgrendeling - 26. Bedieningsorganen: verlichting instrumenten, op nul zetten dagteller
en koplampverstelling
fig. 70
A0B0407b
WEGWIJS IN UW AUTO
A0A0000b
54
INSTRUMENTEN
fig. 71
A. Snelheidsmeter - B. Kilometerteller met display met dubbele teller (totaalstand en dagteller) - C. Checkpanel - D. Toerenteller - E.
Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve - F. Klokje - G. Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te
hoge temperatuur - H. Controle- en waarschuwingslampjes.
WEGWIJS IN UW AUTO
55
TOERENTELLER
Als de wijzernaald in het rode gebied staat,
dan draait de motor met extreem hoge toe-
rentallen. Het is raadzaam deze toerental-
len slechts kort aan te houden.
BELANGRIJK De regeleenheid van de
elektronische inspuiting blokkeert tijdelijk de
toevoer van brandstof als de motor met te
hoge toerentallen draait, waardoor het mo-
torvermogen zal afnemen.
Bij stationair draaiende motor kan de toe-
renteller een geleidelijke of plotselinge toe-
rentalstijging aangeven; dit is normaal en
vindt plaats, bijvoorbeeld, als de aircondi-
tioning of de elektroventilateur inschakelt.
Een langzame wijziging in toerental dient
vooral voor het behoud van de lading van
de accu.
BRANDSTOFMETER MET
WAARSCHUWINGS LAMPJE
VAN DE RESERVEBRANDSTOF
Dit instrument geeft het brandstofniveau
in de tank aan.
Het waarschuwingslampje
ç
geeft aan dat
er nog ongeveer 7 liter brandstof aanwezig
is.
BELANGRIJK Onder bepaalde omstan-
digheden (bijv. bij sterke hellingen) kan de
wijzernaald een hoeveelheid aangeven die
niet overeenkomt met de werkelijke hoe-
veelheid in de tank. Bovendien kunnen wij-
zigingen in het brandstofniveau iets vertraagd
worden aangegeven.
Een elektronisch regelsysteem voorkomt
dat de wijzernaald heen en weer schom-
melt als gevolg van het klotsen van de
brandstof tijdens het rijden.
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR-
METER MET
WAARSCHUWINGS LAMPJE
VOOR TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
Het instrument geeft de temperatuur aan
van de motorkoelvloeistof, zodra de koel -
vloeistoftemperatuur hoger wordt dan on-
geveer 50°C.
Onder normale omstandigheden staat de
wijzernaald ongeveer in het midden van de
schaal. Als de wijzernaald in de buurt komt
van de maximale waarden (rode gebied),
moet gas worden teruggenomen.
Als het waarschuwingslampje
ç
gaat bran-
den (op het display Infocenter verschijnt een
mededeling), dan is de koelvloeistoftempe-
ratuur te hoog; zet de motor uit en wendt u
tot de Alfa Romeo-dealer.
BELANGRIJK De wijzernaald kan ook in
de buurt komen van de maximale waarden
(rode gebied), terwijl u met hoge buiten-
temperaturen langzaam rijdt. Het is in dat
geval raadzaam te stoppen en de motor enke-
le minuten uit te zetten. Rijd vervolgens ver-
der met zo mogelijk een hogere snelheid.
WEGWIJS IN UW AUTO
56
fig. 73
A0B2008i
fig. 72
A0B2107i
DISPLAY INFOCENTER
(fig. 72)
Op het standaardscherm van het display
kan de volgende informatie worden weer-
gegeven:
aan de bovenzijde van het display:
– datum (A);
– buitentemperatuur (B);
in het midden van het display:
– informatie over de Trip Computer (C);
– motorolietemperatuur;
– weergave storingsmeldingen en waar-
schuwingen met bijbehorend symbool
(bijv. mogelijke ijsvorming op de weg
D).
Het standaardscherm blijft actief zolang
er een functie wordt ingeschakeld die op
het display wordt weergegeven (bijv. “Li-
chtsterkteregeling van display Infocenter“).
BELANGRIJK Als een polaroidbril wordt
gedragen kan de leesbaarheid van het dis -
play Infocenter minder zijn.
LICHTSTERKTEREGELING
DISPLAY
INFOCENTER
Met deze functie kan de lichtsterkte (ver-
lagen/verhogen) van het display Infocen-
ter aangepast worden aan de dag of nacht.
Bedien voor het instellen van de gewen-
ste lichtsterkte (dag of nacht), ook als de
auto in beweging is, knop
â
of
ã
en
onthoud het volgende:
– als de buitenverlichting is ingeschakeld,
verschijnt op het display het opschrift LICHT -
STERKTEREG. NACHT (fig. 73)
WEGWIJS IN UW AUTO
57
DISPLAY INFOCENTER
Het display Infocenter kan alle nuttige en
noodzakelijke informatie tijdens de rit weer-
geven:
INFORMATIE OP HET
STANDAARDSCHERM
– Datum (A-fig. 75)
– Buitentemperatuur (B-fig. 75)
Laatst opgeroepen onderdeel van Trip
computer (bijv. Gemiddelde snelheid C-
fig. 75) of motorolietemperatuur
– Weergave storingsmeldingen en waar-
schuwingen met bijbehorend symbool
(bijv. mogelijke ijsvorming op de weg
D-fig. 75)
INFORMATIE OVER
DE AUTO
– Afstand tot volgende servicebeurt
– Informatie Trip computer
Lichtsterkteregeling bedieningsknoppen
Er is ook een menu aanwezig waarin met
de bedieningsknoppen (zie “Bedienings -
knoppen“ op de volgende pagina’s) de vol-
gende instellingen kunnen worden uitge-
voerd:
- als de buitenverlichting niet is inge-
schakeld, verschijnt op het display het op -
schrift LICHTSTERKTEREG. DAG (fig. 74)
Als u toets â indrukt, of ongeveer 5 se-
conden na het uitvoeren van de laatste han-
deling, wordt teruggekeerd naar het scherm
dat hiervoor actief was.
BELANGRIJK Tijdens de weergave van
storingsmeldingen, kan de lichtsterkte van
het display niet ingesteld worden. In deze
situatie wordt het display automatisch maxi-
maal verlicht.
fig. 74
A0B2007i
fig. 75
A0B2107i
WEGWIJS IN UW AUTO
58
Instelmenu
SNELHEIDSLIMIET
In-/uitschakelen van de weergave
(ON/OFF)
– Instellen snelheidslimiet
TRIP B
In-/uitschakelen van de functie
(ON/OFF)
DATUM INSTELLEN/
KLOKJE INSTELLEN
– Dag instellen
– Maand instellen
– Jaar instellen
– Uren instellen
– Minuten instellen
TAAL INSTELLEN
Instellen van de taal waarin de bood-
schappen op het display worden weer-
gegeven
EENHEID INSTELLEN
Keuze uit de volgende eenheden: km
of mijl, °C of °F, l/100 km of km/l
VOLUMEREGELING
WAARSCHUWINGSZOEMER
Instellen van het volume van de ge-
luidssignalen
SNELHEIDLIMIET
WINTERBANDEN
In-/uitschakelen van de functie
(ON/OFF)
Instellen van de snelheidslimiet (160
km/h, 190 km/h of 210 km/h)
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Weergave van de afstand tot de vol-
gende servicebeurt gekoppeld aan de
werkzaamheden van het Geprogram-
meerd Onderhoud
CONTRASTREGELING
DISPLAY
– Instellen van het contrast (meer/min-
der) van het display Infocenter
HERSTEL
“DEFAULT“-WAARDEN
In-/uitschakelen van de functie
(ON/OFF)
MENU VERLATEN
– Menu verlaten
BELANGRIJK Als een polaroidbril wordt
gedragen kan de leesbaarheid van het dis -
play Infocenter minder zijn.
WEGWIJS IN UW AUTO
59
BEDIENINGSKNOPPEN
(fig. 76-77)
Om volledig gebruik te kunnen maken van de informatie die het display Infocenter (met de contactsleutel in stand MAR) kan leveren,
dient u bekend te zijn met de bedieningsknoppen (respectievelijk op de middenconsole en naast de bedieningsorganen van de klimaatrege-
ling en op de linker hendel voor de werking van de Trip computer). De werking wordt hierna beschreven. Wij raden u bovendien aan, voordat
u een handeling uitvoert, dit hoofdstuk helemaal door te lezen.
fig. 76
fig. 77
ã
Toets SET
Korter dan 2 seconden indrukken (impuls), aangegeven met
ä
in de vol-
gende beschrijvingen, om de verschillende schermen van de Trip computer te
doorlopen
Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met
å
in de volgende be-
schrijvingen, om de informatie van de Trip computer op nul te zetten (reset)
voor een nieuwe rit
Knoppen INFO,
â
,
ã
Om de menuschermen en de keuzemogelijkheden van onder naar boven te
doorlopen of om de weergegeven waarde te verhogen
Om de menuschermen en de keuzemogelijkheden van boven naar onder te
doorlopen of om de weergegeven waarde te verlagen
Korter dan 2 seconden indrukken (impuls), aangegeven met
ç
in de volgen-
de beschrijvingen; om de keuze te bevestigen en/of naar het volgende scherm
te gaan of het menu te openen
Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met
é
in de volgende be -
schrijvingen; om de keuze te bevestigen en terug te keren naar het vorige scherm
A0A0013b
A0A0014b
WEGWIJS IN UW AUTO
60
MENU O FF SNELHEID
TRIP B
DATUM
DEFAULTWAARDEN
CONTRAST
WINTERBANDEN
TAAL
EENHEID
ZOEMER
SERVICE
BESCHRIJVING VAN HET MENU
Het menu bestaat uit een aantal functies die “cyclisch“ worden weergegeven. De functies kunnen met de knoppen
â
en
ã
worden
gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen kunt uitvoeren (zie de voorbeelden “TAAL“ en “DATUM“ in onder-
staand schema); zie voor meer informatie “Toegang tot menuscherm“ op de volgende pagina’s.
Dag
Minuten
Maand
Jaar
Uur
ç
English
Nederlands
Espãnol
Français
Deutsch
Italiano
Portoguese
ç
ç
WEGWIJS IN UW AUTO
61
Als op het display een storing wordt weergegeven, zie dan de paragraaf
“Controle- en waarschuwingslampjes“ in dit hoofdstuk.
STARTCONTROLE
Als u de contactsleutel in de stand MAR draait, verschijnt op het display Infocenter de mededeling CHECK BEZIG: de fase, waarin een dia-
gnose wordt uitgevoerd van alle elektronische systemen in de auto, is begonnen; deze fase duurt enkele seconden. Als tijdens deze fase geen
storing wordt gevonden en de motor is gestart, dan verschijnt CHECK OK op het display.
Weergave
standaardscherm
Geen
storingen
aanwezig
Motor
draait?
JA
NEE
of
zie volgende pagina
WEGWIJS IN UW AUTO
62
Het onderhoudsschema voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een
servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf
2.000 km (of 1.240 mijl) of 30 dagen vóór de servicebeurt. Deze informatie wordt elke 200
km (of elke 124 mijl) of om de 3 dagen opnieuw weergegeven. Als u dicht bij de volgende
servicebeurt bent en u de sleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD NA gevolgd door het aantal kilometers of dagen die resteren
tot de volgende servicebeurt. De informatie van het GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD wordt
aangegeven in kilometers (km), mijlen (mijl) of dagen (dd.), afhankelijk van de eerstvolgende
servicebeurt. Als de waarde 0 km of 0 mijl (mijl), of 0 dagen (dd.) wordt bereikt, verschijnt
iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR draait, het opschrift GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD VERVALLEN gevolgd door het aantal kilometers, mijlen of dagen. Wendt u tot de
Alfa Romeo-dealer voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het onderhoudsschema of het
jaarlijks inspectieschema, en voor het op nul zetten van de weergave (reset).
WEGWIJS IN UW AUTO
63
TOEGANG TOT HET MENUSCHERM
Na de STARTCONTROLE kunt u toegang krijgen tot het menuscherm door toets
ç
in te drukken.
Druk op de toetsen
â
en
ã
om in het menu te navigeren.
BELANGRIJK Als gedurende 60 seconden geen handelingen worden uitgevoerd, dan wordt automatisch het menu verlaten en het
vorige scherm weergegeven. In dat geval wordt de laatst gekozen instelling die niet bevestigd is (met knop
ç
), niet opgeslagen. De
handeling moet dus opnieuw worden uitgevoerd.
– Als de auto in beweging is, kan alleen toegang worden verkregen tot een beperkt menu (instellen van SNELHEIDSLIMIET).
– Als de auto stilstaat, kan toegang worden verkregen tot het uitgebreide menu.
In het volgende schema worden de beschreven mogelijkheden weergegeven.
Standaardscherm
Rijdt de auto?
Beperkt
menuscherm
SNELHEID
TRIP B
DATUM
TAAL
EENHEID
ZOEMER
WINTERBANDEN
SERVICE
CONTRAST
DEFAULTWAARDEN
MENU OFF
ç
Zie
STARTCONTROLE
NEE
JA
Uitgebreid menu-
scherm
WEGWIJS IN UW AUTO
64
SNELHEIDSLIMIET (SNELHEID)
Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto worden ingesteld. Als deze snelheid wordt overschreden, klinkt er een akoestisch waar-
schuwingssignaal en verschijnt er een specifieke waarschuwing op het display. De snelheidslimiet kan als volgt worden ingesteld:
Met de knoppen
â
en/of
ã
kunt u de gewenste snelheid instellen. Tijdens het
instellen knippert de waarde op het display. De waarde kan worden ingesteld tussen
0 en 250 km/h of tussen 20 en 155 mph afhankelijk van de ingestelde eenheid
(zie de paragraaf EENHEID KIEZEN hierna). Elke keer als u de knop indrukt (impuls),
wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u het betreffende knopje
ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.
Als u dichtbij de juiste waarde bent, laat u het knopje los en stelt u de exacte waarde
in door het knopje telkens in te drukken en los te laten.
Menuscherm
Terug naar
menuscherm
Terug naar
standaardscherm
Zie STARTCONTROLE en
TOEGANG TOT MENUSCHERM
ç
é
Met knop
â
of
ã
kan worden in- of uitgeschakeld ON/OFF. De
geselecteerde instelling wordt weergegeven.
ç
ç
é
â
ã
â
ã
â
ã
é
WEGWIJS IN UW AUTO
65
Waarschuwing snelheidslimiet overschreden
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, dan verschijnt deze waarschuwing automatisch op het display en klinkt een akoestisch waar-
schuwingssignaal.
Weergavevoorbeeld als de ingestelde waarde gelijk is aan 120 km/h
WEGWIJS IN UW AUTO
66
TRIP B (TRIP B)
Hiermee kan de weergave van de functie TRIP B (dagteller) worden ingeschakeld (ON) of uitgeschakeld (OFF) waarin informatie wordt ge-
geven over een “deeltraject“: AFGELEGDE AFSTAND B, GEMIDDELD VERBRUIK B, GEMIDDELDE SNELHEID B, RIJTIJD B.
Zie voor meer informatie “General Trip -Trip B“
Menuscherm
Terug naar menuscherm
Zie STARTCONTROLE
en TOEGANG TOT MENUSCHERM
Terug naar
standaardscherm
â
ã
â
ã
Met knop
â
of
ã
kan worden in- of
uitgeschakeld ON/OFF.
De geselecteerde instelling wordt weergegeven.
ç
é
ç
é
WEGWIJS IN UW AUTO
67
DATUM INSTELLEN/KLOKJE INSTELLEN
Ga voor het instellen van de datum (jaar - maand - dag) als volgt te werk:
Menuscherm
Terug naar
standaardscherm
â
ã
â
ã
â
ã
â
ã
Elke keer als u knop
â
of
ã
indrukt (impuls), wordt de waarde
een eenheid verhoogd of verlaagd.
Als u het betreffende knopje
ingedrukt houdt, lopen de cijfers
automatisch snel door of terug. Als u
dichtbij de juiste waarde bent, laat u
het knopje los en stelt u de exacte
waarde in door het knopje telkens in
te drukken en los te laten.
Zie STARTCONTROLE en
TOEGANG TOT MENUSCHERM
zie volgende pagina
ç
é
ç
é
ç
é
ç
é
WEGWIJS IN UW AUTO
68
Terug naar menuscherm
â
ã
â
ã
Elke keer als u knop
â
of
ã
indrukt (impuls), wordt de waarde
een eenheid verhoogd of verlaagd.
Als u het betreffende knopje
ingedrukt houdt, lopen de cijfers
automatisch snel door of terug. Als
u dichtbij de juiste waarde bent,
laat u het knopje los en stelt u de
exacte waarde in door het knopje
telkens in te drukken en los te
laten.
Terug naar
standaardscherm
ç
é
ç
é
WEGWIJS IN UW AUTO
69
TAAL INSTELLEN (TAAL)
De berichten op het display kunnen in verschillende talen worden weergegeven (Italiaans, Duits, Engels, Spaans, Frans, Nederlands, Portu-
gees).
Ga voor het instellen van de taal als volgt te werk:
Menuscherm
Terug naar menuscherm
Terug naar
standaardscherm
â
ã
â
ã
Zie STARTCONTROLE en
TOEGANG TOT MENUSCHERM
ç
é
ç
é
WEGWIJS IN UW AUTO
70
EENHEID KIEZEN (EENHEID)
Op het display kunnen de eenheden van de informatie worden ingesteld. Ga voor het kiezen van de eenheden als volgt te werk:
Menuscherm
Terug naar menuscherm
Terug naar
standaardscherm
â
ã
â
ã
â
ã
â
ã
Zie STARTCONTROLE en
TOEGANG TOT MENUSCHERM
ç
é
é
é
é
ç
ç
ç
WEGWIJS IN UW AUTO
71
VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER (ZOEMER)
Het volume van het geluidssignaal (zoemer), dat klinkt als een storing wordt gevonden, kan stapsgewijs worden ingesteld met de knoppen
â
en/of
ã
. Ga voor het uitschakelen (OFF) of het instellen als volgt te werk:
Menuscherm
Terug naar menuscherm
Terug naar
standaardscherm
â
ã
â
ã
Zie STARTCONTROLE
en TOEGANG TOT MENUSCHERM
ç
é
ç
é
WEGWIJS IN UW AUTO
72
SNELHEIDSLIMIET WINTERBANDEN (WINTERBANDEN)
Met deze functie kan een snelheidslimiet worden ingesteld als u met winterbanden rijdt. U kunt een keuze maken uit de volgende waarden:
160 km/h, 190 km/h of 210 km/h (zie paragraaf “Winterbanden“ in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto“).
â
ã
ç
é
Zie STARTCONTROLE
en TOEGANG TOT MENUSCHERM
â
ã
Met knop
â
of
ã
kan worden in- of uitgeschakeld ON/OFF. De
geselecteerde instelling wordt weergegeven.
é
ç
é
ç
Terug naar
standaardscherm
Terug naar
menuscherm
Menuscherm
WEGWIJS IN UW AUTO
73
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD (SERVICE)
Met de functie SERVICE kan worden weergegeven hoeveel kilometer of dagen nog reste-
ren voordat een servicebeurt moet plaatsvinden. Ga voor het raadplegen van deze aanwij-
zingen als volgt te werk:
Menuscherm
Terug naar
menuscherm
Terug naar
standaardscherm
â
ã
Zie STARTCONTROLE
EN TOEGANG TOT MENUSCHERM
ç
ç
é
â
ã
â
ã
âã
ãâ
â
ã
â
ã
â
ã
WEGWIJS IN UW AUTO
74
Het onderhoudsschema voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000
mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt
automatisch als de sleutel in stand MAR, staat, vanaf 2.000 km (of
1.240 mijl) of 30 dagen vóór de servicebeurt. Deze informatie
wordt elke 200 km (of elke 124 mijl) of om de 3 dagen opnieuw
weergegeven. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de sleutel in stand MAR
draait, verschijnt op het display het opschrift GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD NA gevolgd
door het aantal kilometers of dagen die resteren tot de volgende servicebeurt. De informatie
van het GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD wordt aangegeven in kilometers (km), mijlen
(mijl) of dagen (dd.), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Als de waarde 0 km of
0 mijl (mijl), of 0 dagen (dd.) wordt bereikt, verschijnt iedere keer als u de contactsleutel in
stand MAR draait, het opschrift GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD VERVALLEN gevolgd door
het aantal kilometers, mijlen of dagen. Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer voor het uitvoeren
van de werkzaamheden van het onderhoudsschema of het jaarlijks inspectieschema, en voor
het op nul zetten van de weergave (reset).
BELANGRIJK De producten die gebruikt moeten worden voor het geprogrammeerd onderhoud van de auto, aangegeven in het scherm
SERVICE, kunnen aan veranderingen onderhevig zijn. Zie de paragraaf “Smeermiddelen en vloeistoffen” in het hoofdstuk “Technische gege-
vens”.
WEGWIJS IN UW AUTO
75
CONTRASTREGELING DISPLAY (CONTRAST)
Met deze functie kan het contrast worden ingesteld (minder/meer) van het display Infocenter.
Ga voor het instellen als volgt te werk:
Menuscherm
Terug naar menuscherm
Terug naar
standaardscherm
â
ã
â
ã
Zie STARTCONTROLE
en TOEGANG TOT MENUSCHERM
ç
é
ç
é
WEGWIJS IN UW AUTO
76
HERSTEL “DEFAULT“-WAARDEN (DEFAULTWAARDEN)
De volgende functie:
– Bij inschakeling (ON) worden de parameters: Snelheidslimiet, Trip B, Lichtsterkte, Taal, Eenheid temperatuur, Eenheid afstand, Eenheid
verbruik, Zoemer, Winterbanden, Contrast, ingesteld op de waarden die hierna vermeld staan. Snelheidslimiet = 120 km/h, Trip B ON, Licht-
sterkte ON = 4, Lichtsterkte OFF = 1, Taal = Italiaans, Eenheid temperatuur =
°
C, Eenheid afstand = km, Eenheid verbruik = l/100 km,
waarde Zoemer = 2, Winterbanden OFF (waarde ingesteld op160 km/h), waarde contrast = 3
– Bij uitschakeling (OFF) kunnen de waarden van de hiervoor vermelde parameters handmatig worden ingesteld.
Menuscherm
Terug naar menuscherm
Terug naar
standaardscherm
â
ã
â
ã
Zie STARTCONTROLE
EN TOEGANG TOT MENUSCHERM
ç
é
ç
é
WEGWIJS IN UW AUTO
77
MENU VERLATEN (MENU OFF)
Met deze functie kunt u het instelmenu verlaten en terugkeren naar het vorige scherm.
Menuscherm
Terug naar
standaardscherm
â
ã
Zie STARTCONTROLE
en TOEGANG TOT MENUSCHERM
ç
WEGWIJS IN UW AUTO
78
GENERAL TRIP - TRIP B
Met de functie TRIP COMPUTER kan op het display Infocenter informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze functie
bestaat uit GENERAL TRIP, dat betrekking heeft op hele rit van de auto en TRIP B, dat betrekking heeft op een deeltraject. Deze laatste func-
tie vormt een onderdeel (zoals is afgebeeld in de volgende grafiek) van het totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden
gezet.
Met GENERAL TRIP wordt informatie over ACTIERADIUS, AFGELEGDE AFSTAND, GEMIDDELD BRANDSTOFVERBRUIK, HUIDIG BRANDSTOFVERBRUIK, GEMIDDELDE SNELHEID,
RIJTIJD (duur van het gehele traject) en de MOTOROLIETEMPERATUUR gegeven.
Met TRIP B (met automatische reset iedere keer nadat ten minste twee uur verstreken zijn na het uitzetten van de motor), wordt informa-
tie over AFGELEGDE AFSTAND B, GEMIDDELD BRANDSTOFVERBRUIK B, GEMIDDELDE SNELHEID B en de RIJTIJD B (duur van het deeltraject) gegeven.
Procedure voor het begin van een rit (reset)
Als een rit gecontroleerd moet worden m.b.v. GENERAL TRIP, dan moet u vooraf, als de contactsleutel in stand MAR staat, langer dan 2 se-
conden op knop
ã
drukken (zie “Bedieningsknoppen“).
Als u het systeem op nul zet (door knop
ã
langer dan 2 sec. in te drukken) terwijl het scherm van GENERAL TRIP wordt weergegeven, dan
worden ook de gegevens van TRIP B op nul gezet. Als u het systeem op nul zet (door knop
ã
langer dan 2 sec. in te drukken) terwijl het
scherm van TRIP B wordt weergegeven, dan worden alleen de gegevens van TRIP B op nul gezet.
BELANGRIJK De gegevens over de
ACTIERADIUS en het HUIDIGE BRANDSTOFVERBRUIK kunnen niet op nul worden gezet.
Reset TRIP B
Einde deeltraject
Begin nieuw deeltraject
˙
Reset TRIP B
Einde deeltraject
Begin nieuw deeltraject
˙
˙
Reset TRIP B
˙
˙
˙
TRIP B
TRIP B
TRIP B
Einde deeltraject
Begin nieuw deeltraject
Reset TRIP B
Einde deeltraject
Begin nieuw deeltraject
GENERAL TRIP
Reset GENERAL TRIP
Einde rit
Begin nieuwe rit
˙
Reset GENERAL TRIP
Einde rit
Begin nieuwe rit
˙
WEGWIJS IN UW AUTO
79
BELANGRIJK Als de accu losgekoppeld is geweest en weer wordt vastgekoppeld, dan wordt aan het begin van een nieuwe rit de waarde van het
gemiddeld brandstofverbruik ingesteld op de waarde “vooraf ingesteld gemiddeld standaardverbruik“. Deze waarde is gelijk aan 12 liter/100 km.
De informatie van de TRIP COMPUTER wordt in volgorde weergegeven (zie het afgebeelde schema).
Reset GENERAL TRIP en TRIP B behalve Actieradius
en Huidig verbruik (zie de volgende paragraaf RESET
GENERAL TRIP
)
ä
ä
ä
ä
ä
ä
å
ä
å
ä
å
å
å
Zie STARTCONTROLE
en TOEGANG TOT MENUSCHERM
ZIE VOLGENDE
PAGINA
Standaardscherm
ä
= korter dan 2 seconden indrukken
å
= langer dan 2 seconden indrukken
WEGWIJS IN UW AUTO
80
TRIP
B
AAN?
BELANGRIJK Als u op knop â drukt, wordt
automatisch teruggekeerd naar het vorige scherm
ää
å
å
å
å
ää
Alleen reset TRIP B (zie volgende
paragraaf RESET TRIP B)
å
Terug naar
standaardscherm
JA
NEE
TERUG NAAR VORIGE
PAGINA
WEGWIJS IN UW AUTO
81
Na het op nul zetten van TRIP door langer dan 2 seconden op knop
ã
te drukken, verschijnen op het display de volgende functies:
Reset GENERAL TRIP
å
= Reset GENERAL TRIP en TRIP B
(behalve Actieradius en Huidig verbruik)
å
= Alleen reset TRIP B
Reset TRIP B
WEGWIJS IN UW AUTO
82
ACTIERADIUS = Geeft de geschatte afstand aan (uitgedrukt in km of mijlen) die nog kan worden afgelegd met de brandstof in de brandstoftank,
waarbij er van uit wordt gegaan dat het rijgedrag niet verandert. Op het display verschijnt de indicatie
“— gevolgd door:
A) Waarde van actieradius lager dan 50 km (ongeveer 31 mijl) (na de waarschuwing voor beperkte actieradius)
B) Als de auto stilstaat met stationair draaiende motor of in ieder geval als de snelheid van de auto langer dan 5 minuten lager is dan 4 km/h.
AFSTAND TRAJECT = Geeft de door de auto afgelegde afstand aan vanaf het begin van de nieuwe rit (*).
GEMIDDELD VERBRUIK = Geeft het gemiddelde brandstofverbruik op het moment aan en wordt uitgedrukt in l/km of in l/100km, afhankelijk van
de gekozen eenheid.
HUIDIG VERBRUIK = Geeft ongeveer iedere 5 seconden het brandstofverbruik aan. Als de auto stilstaat met stationair draaiende motor of in ieder ge-
val als de snelheid van de auto langer dan 5 minuten lager is dan 4 km/h, verschijnt op het display de indicatie “—“. Het huidige brandstofverbruik
wordt pas weer berekend als de snelheid van de auto hoger of gelijk is aan 4 km/h.
GEMIDDELDE SNELHEID = Geeft de huidige gemiddelde snelheid van de auto aan op basis van de tijd die afgelegd is vanaf het begin van de nieuwe
rit (*)
RIJTIJD = tijd die verstreken is vanaf het begin van de nieuwe rit (*)
(*) NIEUWE RIT: als een “handmatige reset is uitgevoerd door de gebruiker d.m.v. het indrukken van de betreffende knop.
BELANGRIJK GENERAL TRIP wordt automatisch op nul gezet als de Afgelegde Afstand een waarde van 9999,9 km (of mijl) heeft bereikt, als de Rijtijd
een waarde van 99:59 (99 uur en 59 minuten) heeft bereikt of iedere keer na het weer vastkoppelen van de accu.
BELANGRIJK Als er geen informatie is, verschijnt bij alle functies op de TRIP COMPUTER de mededeling “****“ in plaats van de waarde, samen met
de kenmerkende beschrijving van iedere functie. Wanneer de normale werking weer hersteld is, worden de waarden van de functies weer op normale wijze
weergegeven. De waarden die voor de storing werden weergegeven worden niet op nul gezet en er wordt geen nieuwe rit begonnen.
WEGWIJS IN UW AUTO
83
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
ALGEMENE INFORMATIE
Naast de storingsmeldingen die op het display Infocenter worden weergeven, het geluidssignaal (instelbaar) dat u hoort en het gaan
branden van het betreffende lampje (indien aanwezig), verschijnen er specifieke waarschuwingsberichten (bijvoorbeeld: “Bezoek een
werkplaats“, “Zet de motor uit, rijdt niet verder“, enz.). Deze meldingen zijn kort en uit voorzorg en hebben tot doel u er op attent te
maken snel actie te ondernemen als er een storing in de werking van de auto wordt gevonden. Een dergelijke melding moet echter als
een aanvulling worden gezien en niet als alternatief voor de informatie in dit instructieboekje. Wij raden u daarom aan dit instructieboekje
goed door te lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven worden.
BELANGRIJK Bij een storing wordt het display Infocenter maximaal verlicht. Als u op de toets
â
drukt, verdwijnt de storingsmelding en
waarschuwing en blijft het symbool dat betrekking heeft op de storingsmelding rechtsonder op het display weergegeven.
BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het display Infocenter verschijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën: zeer ernstige sto-
ringen en ernstige storingen. De zeer ernstige storingen worden een onbepaalde tijd herhaald, waarbij de weergave die daarvoor op het dis -
play werd aangegeven onderbroken wordt. Iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR zet, wordt de “cyclus“ opnieuw weergegeven,
totdat de oorzaak van de storing is verholpen. Het is bovendien mogelijk de “cyclus“ te onderbreken door toets
â
in te drukken: in dat ge-
val blijft het symbool dat betrekking heeft op de storing rechtsonder op het display weergegeven, totdat de oorzaak van de storing verholpen
is.
Zeer ernstige storingen worden ongeveer 20 seconden weergegeven en verdwijnen daarna. Iedere keer als u de contactsleutel in stand
MAR zet, worden ze opnieuw weergegeven. Als de “signaleringscyclus“ ten einde is (na ongeveer 20 seconden) of als toets
â
wordt in-
gedrukt, wordt het symbool dat betrekking heeft op de storing rechtsonder op het display weergegeven, totdat de oorzaak van de storing
verholpen is.
WEGWIJS IN UW AUTO
84
Lampje op
het instru-
mentenpaneel
Weergave op
het display
x
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU EN/OF AANGETROKKEN HANDREM
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel bran-
den. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden (op het display verschijnen ook een mededeling + symbool) als het
rem vloeistofniveau in het reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door lekka-
ge in het remsysteem en als de handrem bij een rijdende auto wordt aangetrokken.
Als het lampje
x
tijdens het rijden gaat branden (op het display ver-
schijnt ook een mededeling), controleer dan of de handrem niet is aan-
getrokken. Als het lampje blijft branden terwijl de handrem niet is aan-
getrokken (op het display verschijnt ook een mededeling), stop dan onmiddellijk
en wendt u tot een Alfa Romeo-dealer.
d
VERSLETEN REMBLOKKEN (rood)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op het display verschijnen ook een mede-
deling + symbool) als de remblokken voor versleten zijn; laat deze zo snel mogelijk vervangen.
BELANGRIJK Omdat de auto is uitgerust met een slijtage-indicator op de remblokken voor
moet u, als de remblokken worden vervangen, ook de remblokken achter laten controleren.
WEGWIJS IN UW AUTO
85
Lampje op
het instru-
mentenpaneel
Weergave op
het display
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR (rood)
Draai bij een warme motor de dop van het expansiereser voir nooit
los: gevaar voor verbranding.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel bran-
den. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden (op het display verschijnen ook een mededeling + symbool) als de mo-
tor te warm is.
Als het lampje gaat branden moeten de volgende maatregelen worden genomen:
Bij normale rij-omstandigheden: stop de auto, zet de motor uit en controleer of het ni-
veau van de koelvloeistof in het reservoir niet onder het MIN-merkteken staat.
AIs dit wel het geval, wacht dan enkele minuten zodat de motor kan afkoelen, open vervolgens
langzaam en voorzichtig de dop, vul koelvloeistof bij en controleer of de koelvloeistof tussen
het MIN- en MAX-merkteken staat. Controleer ook of er geen vloeistof weglekt. Als bij het star-
ten van de motor het lampje opnieuw gaat branden, wendt u dan tot de Alfa Romeo-dealer.
Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt (bijvoorbeeld
het trekken van een aanhanger bergopwaarts of met volbeladen auto): verlaag de snelheid en
breng, als het lampje blijft branden, de auto tot stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met draaiende mo-
tor en geef iets gas voor een snellere circulatie van de koelvloeistof. Zet vervolgens de motor uit.
Controleer het vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het raadzaam de motor enkele minuten te
laten draaien met iets ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet.
WEGWIJS IN UW AUTO
86
Lampje op
het check -
panel
Weergave op
het display
¬
STORING AIRBAG (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het checkpanel branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat constant branden bij een storing in de
werking van de airbag.
Als het lampje
¬
niet gaat branden, blijft branden of tijdens het rij-
den gaat branden, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot een
Alfa Romeo-dealer.
F
AIRBAG VOOR PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD (geel)
Het lampje
F
op het checkpanel gaat branden als de airbag voor aan passagierszijde met de
sleutelschakelaar wordt uitgeschakeld.
Als de airbag voor aan passagierszijde is ingeschakeld en u zet de contactsleutel in stand MAR,
dan gaat het lampje op het checkpanel branden. Na ongeveer 4 seconden moet het lampje doven.
Een defect lampje
¬
(lampje gedoofd) wordt ook weergegeven door-
dat het lampje voor de uitgeschakelde passagiersairbag voor
F
lan-
ger dan de normale 4 seconden knippert.
Het lampje passagiersairbag voor uitgeschakeld
F
geeft ook even-
tuele storingen van het lampje
¬
aan. Het lampje
F
gaat ook na die
4 seconden knipperen. Zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en
wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.
WEGWIJS IN UW AUTO
87
<
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het checkpanel enkele seconden
branden als de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet is omgelegd.
Lampje op
het check -
panel
Weergave op
het display
v
TE LAGE MOTOROLIEDRUK (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het checkpanel branden. Direct
na het starten van de motor moet het lampje doven.
Als het lampje
v
tijdens het rijden gaat branden (op het display
verschijnen ook een mededeling + symbool), zet dan onmiddellijk de
motor uit en wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.
w
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het checkpanel branden. Direct
na het starten van de motor moet het lampje doven (als de motor draait met stationair toerental,
dan kan dit iets langer duren). Als het lampje blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot de Alfa
Romeo-dealer.
WEGWIJS IN UW AUTO
88
Lampje op
het instru-
mentenpaneel
Weergave op
het display
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN
Op het display verschijnen een mededeling + symbool als één of meer portieren of het koffer-
deksel niet goed gesloten zijn.
WEGWIJS IN UW AUTO
89
Lampje op
het instru-
mentenpaneel
Weergave op
het display
U
STORING IN MOTORMANAGEMENTSYSTEEM EOBD (geel)
Als u onder normale omstandigheden de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op
het instrumentenpaneel branden. Na het starten van de motor moet het lampje doven. Het lampje
gaat eerst branden om de juiste werking ervan aan te geven.
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden (op het display verschijnen ook
een mededeling + symbool):
constant branden - duidt op een defect in het inspuit-/ontstekingssysteem; Dit kan tot gevolg
hebben dat schadelijke uitlaatgasemissie toeneemt, de prestaties verminderen, de auto slechter
gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt.
U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge
snelheid te rijden. Als u te lang doorrijdt met een brandend waarschuwingslampje kan dat schade
veroorzaken. Wendt u zo snel mogelijk tot een Alfa Romeo-dealer.
Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het systeem in het geheugen op-
geslagen;
knipperend - duidt op een mogelijke beschadiging van de katalysator (zie “EOBD“ in dit hoofd-
stuk).
Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zodat de motor met lage toeren-
tallen draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rij-
omstandigheden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen
van het lampje. U dient zo snel mogelijk contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat
niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden, wendt
u dan zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer . De werking van het
lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van
de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
WEGWIJS IN UW AUTO
90
Lampje op
het check -
panel
Weergave op
het display
¢
ALFA ROMEO CODE (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het checkpanel één seconde
knipperen en dooft daarna. Als het lampje, met de contactsleutel in stand MAR, blijft branden,
dan duidt dit op een mogelijke storing: zie “Alfa Romeo CODE“.
BELANGRIJK Als de lampjes
U
en
¢
tegelijk branden, dan duidt dit op een storing in de Al-
fa Romeo CODE.
Als bij een draaiende motor het lampje
¢
knippert, dan wordt de auto niet beveiligd door het
sys teem (zie “Alfa Romeo CODE“ in dit hoofdstuk). Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer om alle
sleutels in het geheugen te laten opslaan.
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR
Op het display verschijnen een mededeling + symbool als de brandstofnoodschakelaar inschakelt.
Als u na het verschijnen van de mededeling een brandstoflucht ruikt
of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet
terug, zodat brand wordt voorkomen.
WEGWIJS IN UW AUTO
91
Lampje op
het instru-
mentenpaneel
Weergave op
het display
De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling (EBD).
Als de lampjes op het instrumentenpaneel
>
en
x
gelijktijdig gaan
branden (op het display verschijnen ook een mededeling + symbool) bij
een draaiende motor, dan kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig
blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de
dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer om het systeem te laten controleren.
Storing in elektronische remdrukverdeling (EBD)
x
>
+
>
DEFECT IN ANTI-BLOKKEERSYSTEEM (ABS) (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel bran-
den. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden (op het display verschijnen ook een mededeling + symbool) als het sys -
teem defect is. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden
van het ABS. In deze situatie is het raadzaam om onder omstandigheden met weinig grip voor -
zichtig te rijden. Wendt u zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer.
WEGWIJS IN UW AUTO
92
Lampje op
het instru-
mentenpaneel
Weergave op
het display
V
ASR – TRACTIEREGELING
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel bran-
den. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden samen met het lampje
op de knop voor uitschakeling van het ASR-systeem (ASR OFF) als het systeem is uitgeschakeld.
Het lampje knippert als het systeem inschakelt, om de bestuurder te waarschuwen dat het sys -
teem zich aanpast aan de grip op het wegdek.
Als het systeem niet handmatig is uitgeschakeld en het lampje op het instrumentenpaneel gaat
branden en op het display verschijnt het opschrift (ASR OFF), dan is het ASR-systeem defect. Wendt
u in dat geval zo snel mogelijk tot de Alfa Romeo-dealer.
W
STORING BUITENVERLICHTING (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel bran-
den. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden als er een storing is in één van de volgende systemen:
– buitenverlichting
– remlichten of bijbehorende zekering
– mistachterlichten
– kentekenplaatverlichting.
De oorzaak van de storing kan zijn: doorbranden van één of meer lampen, doorbranden van de
bijbehorende zekering of een onderbreking in de elektrische verbinding.
WEGWIJS IN UW AUTO
93
Lampje op
het instru-
mentenpaneel
Weergave op
het display
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN
Op het display verschijnen een mededeling + symbool en er klinkt een geluidssignaal als de in-
gestelde snelheidslimiet wordt overschreden (zie “Snelheidslimiet“ in dit hoofdstuk).
RESERVEBRANDSTOF (geel)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als er nog ongeveer 7 liter brandstof in de
tank aanwezig is en de actieradius lager is dan 50 km.
BEPERKTE ACTIERADIUS
De mededeling verschijnt op het display als de actieradius lager is dan 50 km.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Deze weergave verschijnt op het display 2000 km voordat de volgende servicebeurt van het ge-
programmeerd onderhoud moet worden uitgevoerd (iedere 20.000 km) en wordt iedere 200 km
tijdelijk weergegeven als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid.
WEGWIJS IN UW AUTO
94
Lampje op
het instru-
mentenpaneel
Weergave op
het display
R
RICHTINGAANWIJZER LINKS (knipperend) (groen)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt
gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de rechter richtingaanwijzer, als de drukknop voor de
waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
4
5
MISTACHTERLICHTEN (geel)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de mistachterlichten worden ingeschakeld.
MISTLAMPEN VOOR (groen)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de mistlampen voor worden ingeschakeld.
E
RICHTINGAANWIJZER RECHTS (knipperend) (groen)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt
gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de linker richtingaanwijzer, als de drukknop voor de
waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
WEGWIJS IN UW AUTO
95
Lampje op
het instru-
mentenpaneel
Weergave op
het display
1
GROOTLICHT (blauw)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de buitenverlichting wordt ingeschakeld.
3
Ü
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN (
groen
)
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de buitenverlichting of de dimlichten
worden ingeschakeld.
SNELHEIDSREGELING (CRUISE-CONTROL)
(indien aanwezig) (groen)
Het lampje op het checkpanel brandt als de draaiknop van de cruise-control in stand ON staat. In
deze stand werkt het systeem.
WEGWIJS IN UW AUTO
96
Lampje op
het instru-
mentenpaneel
Weergave op
het display
l
RICHTINGAANWIJZERS EVENTUELE AANHANGER
Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omlaag of omhoog wordt gezet en als
de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
MOGELIJK IJSVORMING OP DE WEG
Op het display verschijnen een mededeling + symbool en er klinkt een geluidssignaal als de bui-
tentemperatuur lager wordt dan 3°C. Hierdoor wordt de bestuurder gewaarschuwd voor mogelijke
ijsvorming op de weg.
WEGWIJS IN UW AUTO
97
KLIMAATREGELING
1 Luchtroosters in het midden voor ontwasemen/ontdooien van voorruit - 2 Verstelbare zijroosters boven - 3 Luchtroosters voor ontwase-
men/ontdooien van zijruiten - 4 Verstel- en regelbare uitstroomopeningen aan zijkant - 5 Verstelbaar luchtrooster boven - 6 Verstel- en re-
gelbare luchtroosters in het midden - 7 Luchtroosters in beenruimte voor - 8 Luchtroosters in beenruimte achter - 9 Verstel- en regelbare uit-
stroomopeningen achter
fig. 78
A0A0359b
WEGWIJS IN UW AUTO
98
BOVENSTE LUCHTROOSTER
VERSTELLEN
(fig. 79)
Het rooster kan met de knop worden geo-
pend en gesloten.
= Geheel gesloten.
) = Geheel geopend.
LUCHTROOSTERS IN HET
MIDDEN VERSTELLEN
(fig. 80)
Beide roosters zijn voorzien van een hen-
deltje waarmee de luchtstroom in horizon-
tale richting kan worden afgesteld. De lucht -
opbrengst kan met het wieltje worden
geregeld.
= Geheel gesloten.
( = Geheel geopend.
ZIJROOSTERS BOVEN
VERSTELLEN (fig. 81)
Aan beide uiteinden van het dashboard
bevindt zich een regelbaar luchtrooster (A)
voor de ventilatie in de auto en een vast
luchtrooster (B) voor ontwaseming/ont-
dooiing van de zijruiten.
De luchtopbrengst kan met het wieltje (C)
worden geregeld.
= Geheel gesloten.
) = Geheel geopend.
fig. 79
A0B0015b
fig. 80
A0B0037b
fig. 81
A0B0039b
WEGWIJS IN UW AUTO
99
VERSTELBARE EN REGELBARE
UITSTROOMOPENINGEN
ACHTER
Fig. 82: zitplaatsen voor (aan de uitein-
den van het dashboard)
Fig. 93: zitplaatsen achter (op de tun-
nelconsole tussen de stoelen)
AUTOMATISCHE
AIRCONDITIONING
MET GESCHEIDEN
REGELING
Systeem inschakelen (fig. 94):
– verdraai de ringen van de knoppen om
de gewenste temperatuur in te stellen (be-
stuurderszijde - passagierszijde);
– druk knop
AUTO in.
BELANGRIJK Met de airconditioning
kan de temperatuur voor de bestuurder en
de passagier apart worden ingesteld. Het
maximale temperatuurverschil is 7°C.
BELANGRIJK De aircocompressor kan
alleen werken bij een draaiende motor en
een buitentemperatuur hoger dan 2°C.
fig. 82
A0B0038b
fig. 83
A0B0289b
Bedien voor het regelen van de luchtop-
brengst de hendeltjes (A) voor het ope-
nen/sluiten.
De luchtstroom kan gericht worden door
de uitstroomopening te draaien met de hen-
deltjes.
WEGWIJS IN UW AUTO
100
Om het systeem beter te begrijpen en te
benutten, raden wij u aan om de volgende
pagina’s zorgvuldig te lezen.
De airconditioning maakt
gebruik van het koelmid-
del “R134a“. Bij lekkage
is dit middel niet schadelijk voor
het milieu.
Gebruik in geen geval andere mid-
delen, omdat anders de compo-
nenten van het systeem beschadigd
kunnen worden.
fig. 84
A0B0382b
Bij een buitentemperatuur
onder 2°C werkt de airco-
compressor niet. Het ver-
dient daarom aanbeveling om de
recirculatiefunctie
v
bij lage bui-
tentemperaturen niet te gebruiken,
omdat de ruiten anders snel kun-
nen beslaan.
ALGEMENE INFORMATIE
De auto is uitgerust met een klimaatrege-
ling met gescheiden luchttemperatuurrege-
ling voor bestuurders- en passagierszijde,
die geregeld wordt door een elektronische
regeleenheid. Voor een optimale tempera-
tuurregeling in de twee ruimtes van het in-
terieur, is het systeem uitgerust met een
buitentemperatuursensor, een interieurtem-
peratuursensor en een dubbele zonnestra-
lingssensor.
Bij sommige uitvoeringen is het systeem
voorzien van een wasemsensor direct ach-
ter de achteruitkijkspiegel. Deze sensor kan
een bepaald gebied aan de binnenzijde van
de voorruit “controleren“ en het systeem
automatisch bedienen, zodat wasem wordt
voorkomen of verminderd. Daarvoor voert
het systeem de volgende handelingen uit:
recirculatiefunctie uitschakelen, compres-
sor inschakelen, luchtverdeling naar voor-
ruit, aanjagersnelheid hoog genoeg voor
ontwasemen; als de wasem hardnekkig is,
dan wordt de functie
MAX-DEF inge-
schakeld.
WEGWIJS IN UW AUTO
101
De luchtkwaliteitsensor is
in de luchtstroom voor het
gecombineerd pollenfilter
met actieve koolstof geplaatst en
wordt zo beschermd tegen de pers -
luchtstralen van reinigingsappara-
tuur. Vermeden moet worden dat
het door de ruitenwissers verza-
melde water in aanraking komt
met de sensor zelf: als dit het ge-
val is kan de recirculatiefunctie lan-
ge tijd uitgeschakeld worden.
BELANGRIJK Telkens als de contact-
sleutel in stand MAR wordt gezet of als
knop AUTO wordt ingedrukt, dan wordt de
ontwasemfunctie ingeschakeld. De functie
kan worden onderbroken door het indrukken
van de knoppen: airconditioning, recircula-
tie, luchtverdeling, luchtopbrengst. Hierdoor
wordt het signaal van de wasemsensor on-
derbroken, totdat u opnieuw de knop AU-
TO indrukt of de contactsleutel in stand
MAR zet.
Het systeem is uitgerust met een lucht -
kwaliteitsensor die automatisch de luchtre-
circulatie kan inschakelen om de onaange-
name effecten van vervuilde lucht, tijdens
het rijden in de stad, in de file en in tun-
nels, en door het inschakelen van de rui-
tensproeiers (alcoholgeur), te verminderen.
BELANGRIJK De werking van de lucht -
kwaliteitsensor is ondergeschikt aan de vei-
ligheid; daarom wordt de werking uitge-
schakeld als de compressor wordt uitgezet
of als de buitentemperatuur lager wordt dan
4°C. U kunt de sensor weer inschakelen
door de recirculatieknop
v
in te drukken.
Hierdoor werkt het systeem weer automa-
tisch.
Om een goede werking
van de wasemsensor te
garanderen mogen geen
zelfklevende voor werpen (tol -
vignetten, parkeerschijven, enz.)
in het “controle“-gebied tussen
sensor en voorruit worden aange -
bracht. Bovendien moeten de voor-
ruit en de sensor voorzichtig wor-
den schoongemaakt, waarbij moet
worden voorkomen dat stof of an-
dere ongerechtigheden zich opho-
pen.
WEGWIJS IN UW AUTO
102
De luchtkwaliteit wordt ook geregeld door
een gecombineerd pollenfilter met actieve
koolstof.
De klimaatregeling controleert en regelt
automatisch de volgende parameters en
functies:
– temperatuur ingevoerde lucht in het in-
terieur (gescheiden voor de bestuurders- en
passagierszijde)
– aanjagersnelheid
– luchtverdeling
– in-/uitschakeling recirculatiefunctie
– toestaan in-/uitschakeling aircocom-
pressor.
Het is mogelijk de instelling van de vol-
gende functies handmatig te veranderen:
– aanjagersnelheid
– luchtverdeling
– in-/uitschakeling recirculatiefunctie
– toestaan in-/uitschakeling aircocom-
pressor
– ontdooiing/ontwaseming van de rui-
ten.
De regeling van de functies die niet hand-
matig zijn gewijzigd, blijft automatisch
plaats vinden. De temperatuurregeling van
de lucht naar het interieur vindt altijd auto-
matisch plaats. De temperatuur is afhanke-
lijk van de op het display voor de bestuur-
der en passagier ingestelde waarde.
BELANGRIJK De handmatige instellin-
gen hebben voorrang boven de automati-
sche instellingen en blijven in het geheu-
gen opgeslagen, totdat de gebruiker de
regeling weer overlaat aan het automati-
sche sys teem.
WEGWIJS IN UW AUTO
103
BEDIENINGSORGANEN
(fig. 85)
1 - Draaiknop voor regeling van de inte-
rieurtemperatuur (bestuurderszijde)
2
- Display ingestelde interieurtempera-
tuur (bestuurderszijde)
3 - Draaiknop voor aanjagersnelheid en
uitschakelen systeem
4 - Display ingestelde aanjagersnelheid,
luchtverdeling en weergave uitgeschakelde
luchtverdeling (
OFF
)
5 - Display ingestelde interieurtempera-
tuur (passagierszijde)
6 - Draaiknop voor regeling van de inte-
rieurtemperatuur (passagierszijde)
7 - Drukknop in-/uitschakelen recircula-
tie
v
(handmatig/automatisch)
8 - Drukknop voor instellen luchtverdeling
9 - Drukknop in-/uitschakelen achterruit-
en spiegelverwarming
(
10 - Drukknop in-/uitschakelen maxima-
le ontdooiing/ontwaseming van voorruit en
zijruiten voor, achterruitverwarming en
verwarming buitenspiegels (functie MAX-
DEF -
-
)
11 - Drukknop voor gelijkstellen ingestel-
de temperatuur van passagiers- aan be-
stuurderszijde
MONO
12 - Drukknop in-/uitschakelen airco-
compressor
13 - Interieurtemperatuursensor
14 - Drukknop voor inschakelen automa-
tische werking
AUTO
GEBRUIK VAN DE AUTOMA -
TISCHE AIRCONDITIONING
MET GESCHEIDEN REGELING
(fig. 85)
BELANGRIJK De ringen van de draai -
knoppen zijn niet voorzien van een mecha-
nische aanslag. Als de maximum of mini-
mum waarde is bereikt, dan kunnen de
ringen nog steeds in beide richtingen
draaien.
fig. 85
A0B0056b
WEGWIJS IN UW AUTO
104
Het systeem kan op verschillende manie-
ren worden ingeschakeld, maar aangera-
den wordt te beginnen met het instellen van
de gewenste temperaturen op de dis plays
en vervolgens knop (14) AUTO in te
drukken.
Op deze wijze werkt het systeem geheel
automatisch, zodat zo snel mogelijk de in-
gestelde temperatuur wordt bereikt en de-
ze temperatuur in stand wordt gehouden.
Tijdens de volledig automatische werking
van het systeem kunt u op ieder moment
de ingestelde temperatuur wijzigen: het sys -
teem zal automatisch de eigen instellingen
wijzigen en aanpassen aan de nieuwe ver -
eisten.
BELANGRIJK Het temperatuurverschil
tussen de bestuurders- en passagierszijde
mag maximaal 7°C zijn. Het systeem ac-
cepteert geen grotere verschillen.
De automatische keuzes kunnen handma-
tig met de volgende bedieningsorganen wor-
den aangepast:
– draaiknop (3) regeling aanjagersnelheid
– drukknop (8) voor luchtverdeling
– drukknop (7)
v
in-/uitschakelen re-
circulatie
– drukknop (12)
in-/uitschakelen air-
cocompressor.
Als handmatig één of meer van deze func-
ties worden gekozen, dan gaat het lampje
rechts op knop (14)
AUTO uit.
Als één of meer functies handmatig zijn
ingeschakeld, dan blijft de regeling van de
luchttemperatuur automatisch plaatsvinden
(het lampje links op knop 14
AUTO brandt),
behalve als de compressor niet is inge-
schakeld.
Onder deze omstandigheden kan de lucht -
temperatuur naar het interieur niet lager wor-
den dan de buitentemperatuur; deze situa-
tie wordt aangegeven als de twee lampjes
op knop (14) auto uit zijn en de tempe-
ratuuraanduiding op het display (2) en/of
(5) knipperen.
WEGWIJS IN UW AUTO
105
DRAAIKNOPPEN VOOR
REGELING
LUCHTTEMPERATUUR
(fig. 86)
Als u de ring van knop (1 of 6) rechts-
of linksom draait, wordt de gewenste tem-
peratuur links (knop 1) of rechts (knop 6)
resp. verhoogd of verlaagd. De ingestelde
temperaturen verschijnen op de displays (2)
en (5) onder de betreffende knoppen.
De gescheiden temperatuurregeling wordt
automatisch hervat als u draaiknop (6) be-
dient.
Als u de knop helemaal naar rechts of he-
lemaal naar links draait, tot aan de uiter-
ste waarden HI of LO, wordt respectieve-
lijk de functie van de maximale verwarming
of de maximale koeling ingeschakeld:
fig. 86
A0B0063b
WEGWIJS IN UW AUTO
106
fig. 87
A0B0064b
Functie HI
(maximale verwarming - fig. 87)
Als u op het display een temperatuur ho-
ger dan 32,5°C instelt, wordt deze functie
ingeschakeld, onafhankelijk of de instelling
aan de bestuurders- of passagierszijde of
aan beide zijden plaatsvindt; door deze in-
stelling wordt het systeem niet meer ge-
scheiden geregeld. De functie wordt op bei-
de dis plays aangegeven.
Deze functie kan worden ingeschakeld als
u het interieur zo snel mogelijk wilt verwar-
men, waarbij maximaal van het vermogen
van het systeem gebruik wordt gemaakt.
Deze functie maakt gebruik van de maxi-
male temperatuur van de verwarmings -
vloeistof, terwijl de luchtverdeling naar de
beenruimte en de 4
e
snelheid van de aanja-
ger door het systeem worden ingesteld.
Als deze functie is ingeschakeld zijn alle
handmatige instellingen toegestaan.
Om de functie uit te schakelen moet u de
ring van knop (1) of (6) voor het instel-
len van de temperatuur op een waarde on-
der 32,5°C zetten; op het andere display
wordt 32,5°C weergegeven.
Als u knop (14)
AUTO indrukt, dan geeft
het display een temperatuur aan van 32,5°C
en wordt de temperatuur weer automatisch
geregeld.
WEGWIJS IN UW AUTO
107
Functie LO
(maximale koeling - fig. 88)
Als u op het display een temperatuur on-
der 16,5°C instelt, wordt deze functie in-
geschakeld; deze instelling wordt op beide
displays weergegeven.
Deze functie kan worden ingeschakeld als
u het interieur zo snel mogelijk wilt koe-
len, waarbij maximaal van het vermogen
van het systeem gebruik wordt gemaakt.
De functie onderbreekt de verwarming van
de lucht, schakelt de recirculatiefunctie in
(om te voorkomen dat warme lucht het in-
terieur bereikt), schakelt de aircocompres-
sor in, zet de luchtverdeling in de stand
E
en schakelt de 5
e
snelheid van de aanjager
in.
Als deze functie is ingeschakeld zijn alle
handmatige instellingen toegestaan.
Om de functie uit te schakelen moet u de
ring van knop 1) of (6) voor het instellen
van de temperatuur op een waarde hoger
dan 16,5°C zetten; op het andere display
wordt 16,5°C weergegeven.
fig. 88
A0B0065b
Als u knop (14) AUTO indrukt, geeft het
display een temperatuur aan van 16,5°C en
wordt de temperatuur weer automatisch ge-
regeld.
WEGWIJS IN UW AUTO
108
fig. 89
A0B0066b
DRUKKNOP MONO
VOOR GELIJKSTELLEN
INGESTELDE TEMPERATUREN
(fig. 89)
Als u knop (11)
MONO indrukt, wordt de
temperatuur aan bestuurders- en passagiers -
zijde automatisch gesynchroniseerd, waar-
na u de temperatuur in de twee gedeelten
met de ring van knop (1) aan de bestuur-
derszijde kunt regelen.
Met deze functie kan de temperatuur in
het interieur makkelijk geregeld worden,
als de bestuurder alleen in de auto zit.
De gescheiden temperatuurregeling wordt
automatisch hervat als de passagier de ring
van knop (6) bedient of als knop (11)
MONO wordt ingedrukt.
WEGWIJS IN UW AUTO
109
DRAAIKNOP VOOR
REGELING
AANJAGERSNELHEID
(fig. 90-91)
Als u de ring van knop (3) rechts- of links -
om draait, dan wordt de aanjagersnelheid
hoger of lager en daarmee de hoeveelheid
lucht die naar het interieur wordt gevoerd;
er zijn 16 snelheden mogelijk die worden
aangegeven met een staafdiagram (één
staafje per 3 snelheden). Er worden maxi-
maal 6 staafjes verlicht:
– maximum aanjagersnelheid = alle
staafjes verlicht;
– minimum aanjagersnelheid = één
staafje verlicht.
De aanjager kan alleen worden uitge-
schakeld (geen verlichte staafjes) als u de
aircocompressor hebt uitgeschakeld met
knop (12)
. Om de automatische rege-
ling van de aanjagersnelheid weer in te
schakelen, nadat de snelheid handmatig is
ingesteld, moet u knop (14) AUTO in-
drukken. Als u de ring van knop (3) geheel
linksom draait, dan wordt het systeem uit-
geschakeld. Dit levert de volgende omstan-
digheden op: display (2) uit; display (5)
uit; middelste display (4) uit, het linker
lampje op de recirculatieknop (7)
v
brandt en beide lampjes op knop AUTO ge-
doofd.
BELANGRIJK Knop (7)
v
voor de
recirculatiefunctie kan worden ingedrukt,
waardoor de buitenlucht direct naar het in-
terieur stroomt.
fig. 90
A0B0067b
WEGWIJS IN UW AUTO
110
fig. 91
A0B0068b
Om het systeem weer in te schakelen hoeft
u slechts de ring van knop (3) rechtsom te
draaien, of een willekeurige knop in te
drukken, met uitzondering van knop (7)
voor de recirculatie en knop (9) voor de ach-
terruitverwarming; vervolgens worden alle
hiervoor ingestelde bedrijfsomstandigheden
hersteld.
BELANGRIJK Als de functie
OFF wordt
verlaten, dan werkt de recirculatiefunctie
v
op dezelfde wijze als voor het uitschakelen.
WEGWIJS IN UW AUTO
111
DRAAIKNOP REGELING
LUCHTVERDELING
(fig. 92)
Als u herhaaldelijk knop
MODE (8) indrukt,
dan kunt u handmatig één van de 5 moge-
lijke verdelingen van de lucht naar het inte-
rieur kiezen:
E
Lucht uit de uitstroomopeningen in
het midden en aan de zijkant van het
dash board en de uitstroomopeningen
achter.
Z
E
Lucht uit de luchtroosters in de been-
ruimte (warmere lucht), de uitstroom -
openingen in het midden en aan de
zijkant van het dashboard en de uit-
stroomopening achter (koelere lucht).
Deze luchtverdeling is zeer bruikbaar
in het voor- en najaar bij zonnestra-
ling.
Z
Lucht uit de luchtroosters in de been-
ruimte voor en achter. Met deze lucht -
verdeling kan in een zo kort moge-
lijke tijd de lucht in het interieur
worden verwarmd, omdat warme lu-
cht opstijgt. Dit geeft snel een warm
gevoel bij koude lichaamsdelen.
Q
Lucht uit de luchtroosters in de
beenruimte voor en achter en de
lucht roosters voor ontwaseming/ont-
dooiing van de voorruit en zijruiten
voor. Deze luchtverdeling zorgt voor
een goede verwarming van het inte-
rieur en voorkomt het eventuele be-
slaan van de ruiten.
Q
Lucht uit de luchtroosters voor de
ontdooiing/ontwaseming van de
voorruit en de zijruiten voor.
Voor het hervatten van de automatische
werking van de luchtverdeling na een hand-
matige instelling, moet u knop (14)
AUTO
indrukken.
fig. 92
A0B0069b
Z
WEGWIJS IN UW AUTO
112
DRUKKNOP VOOR TOESTAAN
IN-/UITSCHAKELEN
AIRCOCOMPRESSOR
(fig. 93)
Als u knop (12)
indrukt, wordt de air-
cocompressor ingeschakeld. Bij inge-
schakelde aircocompressor brandt het
lampje op de knop zelf.
Als u de aircocompressor uitschakelt, dan
gaat het lampje op de knoppen (14)
AU-
TO en (12)
uit. Bovendien wordt de
recirculatiefunctie uitgeschakeld (beide
lampjes op knop 7
v
) gaan uit). Hier-
mee wordt voorkomen dat de ruiten be-
slaan. U kunt de recirculatiefunctie weer in-
schakelen door knop 7
v
in te drukken.
fig. 93
A0B0070b
WEGWIJS IN UW AUTO
113
Als de aircocompressor uitgeschakeld is,
dan kan de temperatuur van de lucht naar
het interieur niet lager worden dan de bui-
tentemperatuur; in die situatie knippert de
waarde op het display van de temperatuur
die niet bereikt kan worden en gaat het
linker lampje op knop (14 AUTO
-
fig. 94) uit.
De uitschakeling van de aircocompressor
blijft in het geheugen opgeslagen, ook na
het uitzetten van de motor. De automati-
sche werking van de aircocompressor wordt
automatisch hervat als u knop (12)
in-
drukt (lampje op de knop gaat branden)
of als u knop (14) AUTO indrukt; in het
laatste geval worden de overige handma-
tig ingestelde instellingen uitgeschakeld.
Als de aircocompressor
werkt, dan wordt de lucht
gekoeld en ontvochtigd;
wij raden u daarom aan de com-
pressor altijd ingeschakeld te la-
ten om het beslaan van de ruiten
te voorkomen.
fig. 94
A0B0071b
WEGWIJS IN UW AUTO
114
fig. 95
A0B0072b
DRUKKNOP IN-/UITSCHA KELEN
RECIRCULATIE
v
(fig. 95)
Er zijn drie mogelijkheden:
– automatische regeling; dit wordt aan-
gegeven door een brandend rechter lampje
op de knop;
– handmatig ingeschakeld (recirculatie al-
tijd ingeschakeld); dit wordt aangegeven
door een brandend linker lampje op de knop
(het lampje rechts gaat tegelijkertijd uit);
– handmatig uitgeschakeld (recirculatie
altijd uitgeschakeld met luchttoevoer van
buiten); beide lampjes zijn uit.
Deze drie mogelijkheden kunnen worden
ingeschakeld door meerdere keren op de
recirculatieknop (7)
v
te drukken.
Als de recirculatiefunctie automatisch door
het systeem wordt geregeld, dan blijft het
rechter lampje op recirculatieknop (7)
v
altijd branden en geeft het linker lampje de
werking van de recirculatiefunctie weer:
aan = recirculatiefunctie ingeschakeld;
uit = recirculatiefunctie uitgeschakeld.
Als de recirculatiefunctie handmatig is in-
of uitgeschakeld, dan is het lampje op knop
(14)
AUTO uit.
Bij de automatische werking wordt de re-
circulatie automatisch ingeschakeld, ook
wanneer de luchtkwaliteitssensor de aanwe-
zigheid van vervuilde lucht signaleert, bij-
voorbeeld tijdens het rijden in de stad, in
een file, in tunnels en als de ruitensproeiers
worden ingeschakeld (met de typische al-
coholgeur).
WEGWIJS IN UW AUTO
115
Bij een buitentemperatuur
onder 2°C werkt de airco-
compressor niet. Het ver-
dient daarom aanbeveling om de
recirculatiefunctie
v
bij lage bui-
tentemperaturen niet te gebruiken,
omdat de ruiten anders snel kun-
nen beslaan.
Met de recirculatiefunctie
kan zeer snel de gewenste
temperatuur worden be-
reikt als het systeem “verwarmt“
of “koelt“. Het is echter niet raad-
zaam deze functie handmatig in te
schakelen op regenachtige of kou-
de dagen, omdat dan de ruiten aan
de binnenzijde aanzienlijk sneller
kunnen beslaan, vooral als de air-
conditioning niet is ingeschakeld.
Het verdient aanbeveling
om de recirculatiefunctie in
te schakelen in de file of in
tunnels. Hiermee wordt voorkomen
dat vervuilde lucht het interieur be-
reikt. Het is raadzaam het systeem
niet lang achter elkaar te gebruiken,
omdat anders, vooral als u met
meerdere personen in de auto zit,
de kans aanzienlijk toeneemt dat
de ruiten beslaan.
Bij bepaalde weersom-
standigheden (bijv.: buiten-
temperatuur nabij 0°C) en
als de recirculatie in het interieur
automatisch wordt geregeld, kun-
nen de ruiten beslaan. Druk in dat
geval op de recirculatieknop (7)
v
om de recirculatie handmatig
uit te schakelen (het lampje op de
knop gaat uit) en vergroot even-
tueel de luchtstroom naar de voor-
ruit.
WEGWIJS IN UW AUTO
116
DRUKKNOP AUTO
VOOR AUTOMATISCHE
REGELING
(fig. 96)
Als u knop (14)
AUTO indrukt, regelt
het systeem automatisch de hoeveelheid
en de verdeling van de naar het interieur
toegevoerde lucht en worden alle vooraf-
gaande handmatige instellingen opgehe-
ven.
Dit wordt aangegeven door het branden
van beide lampjes op de betreffende knop.
Als het rechter lampje op knop (14)
AUTO uit is, dan zijn één of meer hand-
matige instellingen uitgevoerd en werkt
het systeem niet meer geheel automatisch
(het linker lampje brandt). De tempera-
tuur wordt altijd automatisch geregeld.
fig. 96
A0B0073b
WEGWIJS IN UW AUTO
117
fig. 97
A0B0074b
DRUKKNOP VOOR
SNEL ONTDOOIEN/ONTWASE-
MEN VAN DE RUITEN VOOR
(
-
functie MAX-DEF) (fig. 97)
Als u knop (10)
-
indrukt, schakelt
de airconditioning automatisch geduren-
de een bepaalde tijd alle functies
in die noodzakelijk zijn voor het snel
ontdooien/ontwasemen van de voorruit
en de zijruiten voor. D.w.z. dat het sys-
teem:
– de aircocompressor inschakelt;
– de eventueel ingeschakelde recircula-
tiefunctie uitschakelt (beide lampjes zijn
uit);
– de maximum luchttemperatuur instelt
(HI) op beide displays (2) en (5);
– de aanjager laat draaien met een
vooraf bepaalde snelheid;
– de luchtstroom naar de luchtroosters
voor de voorruit en de zijruiten voor leidt;
– de achterruit- en (indien aanwezig)
de spiegelverwarming inschakelt.
Als de functie snel ontdooien/ontwase-
men is ingeschakeld, dan brandt het lamp-
je op knop (10)
-
, het lampje op knop
(9)
(
voor de achterruitverwarming en
het lampje op knop (12)
; tegelijkertijd
gaan de lampjes op knop (7)
v
uit.
BELANGRIJK Als de motor nog niet op
bedrijfstemperatuur is, wordt de maximale
snelheid van de aanjager niet direct inge-
schakeld. Hiermee wordt de toevoer van
nog te koude lucht voor de ontwaseming
van de ruiten beperkt.
WEGWIJS IN UW AUTO
118
Als de functie voor maximaal ontwase-
men/ontdooien is ingeschakeld, kunnen
alleen de aanjagersnelheid en de uitscha-
keling van de achterruitverwarming hand-
matig worden geregeld.
Als u opnieuw op een van de volgende
knoppen drukt: (10)
-
, (7)
v
,
(11) MONO, (14) AUTO of (12)
,
schakelt het systeem de functie snel ont-
dooien/ontwasemen uit en worden alle
bedrijfsomstandigheden van voor het
inschakelen van de functie hersteld, inclu-
sief een eventueel ingeschakelde functie.
DRUKKNOP VOOR
ACHTERRUIT- EN
SPIEGELVERWARMING
(
(fig. 98)
Als u knop (9)
(
indrukt, dan worden
de achterruit- en, indien aanwezig, de
spiegelverwarming ingeschakeld.
Het lampje op de knop gaat branden als
deze functie wordt ingeschakeld.
BELANGRIJK Het handmatig in-/uit-
schakelen van de achterruitverwarming
heeft voorrang boven de automatische
inschakeling die door de regeleenheid van
de airconditioning wordt bepaald.
De functie schakelt na ongeveer 20
minuten automatisch uit, of als opnieuw
de knop wordt ingedrukt. De functie wordt
ook uitgeschakeld als u de motor uitzet en
blijft uitgeschakeld als u de motor
opnieuw start.
fig. 98
A0B0075b
WEGWIJS IN UW AUTO
119
BELANGRIJK Het systeem schakelt
automatisch de achterruitverwarming in
als de temperatuur lager wordt dan 3°C.
BELANGRIJK Plak geen stickers of
andere plaatjes op de elektrische weer-
standsdraden aan de binnenzijde van de
achterruit, om beschadiging van de ach-
terruitverwarming te voorkomen.
BELANGRIJK Als u de minkabel van
de accu loskoppelt, moet u, als u de kabel
weer vastkoppelt, ongeveer 2 minuten
wachten voordat u de sleutel draait, zodat
de klimaatregeling de slag van de actu-
atoren goed kan instellen.
GECOMBINEERD POLLENFILTER
MET ACTIEVE KOOLSTOF
Het filter reinigt de lucht mechanisch via
het elektrostatische principe, zodat de in
het interieur ingevoerde lucht gezuiverd is
en geen stofdeeltjes, pollen, enz. bevat.
Door de laag actieve kooldeeltjes aan de
onderzijde van het pollenfilter wordt ook
de concentratie van luchtverontreinigende
bestanddelen verminderd.
Het filter werkt ongeacht de stand van
de luchttoevoer en werkt het best als de
ruiten zijn gesloten.
Laat het filter ten minste één keer per
jaar controleren door de Alfa Romeo-
dealer, bij voorkeur aan het begin van het
zomerseizoen.
Als de auto veel over stoffige wegen of
bij geconcentreerde luchtvervuiling rijdt,
moet het pollenfilter vaker worden gecon-
troleerd en vervangen dan in het onder-
houdsschema staat aangegeven.
Een niet tijdig vervangen
filter kan het rendement
van de klimaatregeling
aanzienlijk beperken. Hierbij is
het mogelijk dat geen lucht meer
uit de uitstroomopeningen en
luchtroosters komt.
WEGWIJS IN UW AUTO
120
WAARSCHUWINGSKNIPPER-
LICHTEN (fig. 100)
Druk voor inschakeling op de knop (A),
ongeacht de stand van de contactsleutel.
Als het systeem is ingeschakeld, knip-
pert het lampje in de schakelaar, werken
de richtingaanwijzers en branden de con-
trolelampjes voor de richtingaanwijzers op
het instrumentenpaneel. Druk de schake-
laar nogmaals in om het systeem uit te
schakelen.
BEDIENINGS-
ORGANEN
KOFFERDEKSEL
ONTGRENDELEN
(fig. 99)
Het kofferdeksel kan van binnenuit wor-
den geopend door aan de hendel (A)
naast de bestuurdersstoel te trekken.
fig. 99
A0B0042b
fig. 100
A0B0036b
Het g ebruik van d e
waarschuwingsknipper-
lichten is afhankelijk van
de wetgeving van het land waar-
in u zich bevindt. Houdt u aan de
voorschriften.
Bedien de hendel voor
het ontgrendelen van het
kofferdeksel niet als de
auto rijdt.
MISTLAMPEN VOOR
(fig. 101)
Druk voor inschakeling op knop (A). De
lampen werken alleen als de buitenver-
lichting is ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje
5
branden.
Als u de contactsleutel in stand STOP
draait, schakelen de mistlampen voor
automatisch uit. De lampen schakelen pas
weer in als na het starten opnieuw op
knop (A) wordt gedrukt.
Druk knop (A) nogmaals in om de mist-
lampen uit te schakelen.
BELANGRIJK Houdt u bij het gebruik
van de mistlampen aan de geldende ver-
keersvoorschriften.
fig. 101
A0B0285b
WEGWIJS IN UW AUTO
121
BRANDSTOFNOODSCHAKE-
LAAR
(fig. 103)
Deze veiligheidsschakelaar springt
omhoog bij een botsing boven een bepaal-
de intensiteit, waardoor de toevoer van
brandstof wordt gestopt en de motor
afslaat.
Als de schakelaar inschakelt, verschijnen
op het display Infocenter een mededeling
+ symbool (zie “Display Infocenter“ in dit
hoofdstuk) en worden de portieren ont-
grendeld.
fig. 103
A0B0327b
LICHTSTERKTEREGELING
INSTRUMENTENPANEEL
(fig. 102)
Druk voor het regelen van de lichtsterkte
van het instrumentenpaneel, bij ingescha-
kelde buitenverlichting, op knop (A).
Telkens als u knop (A) indrukt, wordt
achtereenvolgens één van de drie vastge-
stelde lichtsterktes geselecteerd: laag-
gemiddeld-hoog.
MISTACHTERLICHTEN
(fig. 101)
Druk voor inschakeling op knop (B). De
mistachterlichten werken alleen als het
dimlicht of de mistlampen voor zijn inge-
schakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje
4
branden.
Als u de contactsleutel in stand STOP
draait, schakelen de mistachterlichten
automatisch uit. De lampen schakelen pas
weer in als na het starten opnieuw op
knop (B) wordt gedrukt.
Druk knop (B) nogmaals in om de mist-
achterlichten uit te schakelen.
BELANGRIJK Houdt u bij het gebruik
van de mistachterlichten aan de geldende
verkeersvoorschriften.
fig. 102
A0B0326b
WEGWIJS IN UW AUTO
122
Als u na een ongeval een
brandstofgeur r uikt o f
merkt dat het brandstof-
systeem lekt, druk dan de scha-
kelaar niet weer terug, zodat
brand wordt voorkomen.
Controleer de auto zorgvuldig op brand-
stoflekkage, bijvoorbeeld in de motorruim-
te, onder de auto of in de nabijheid van de
brandstoftank.
Als u geen brandstoflekkage waarneemt
en de auto kan nog verder rijden, druk
dan op knop (A) om de brandstoftoevoer
weer te herstellen.
Draai na een ongeval de contactsleutel
in stand STOP om te voorkomen dat de
accu ontlaadt.
fig. 104
A0B0044b
TANKKLEPJE OPENEN
(fig. 104)
U kunt het tankklepje van binnenuit ont-
grendelen door de voorzijde van de hen-
del (A) omhoog te trekken.
HOOGTEVERSTELLING KOP-
LAMPEN
(fig. 108)
Als de auto is uitgerust met xenonlam-
pen, worden de koplampen elektrisch
afgesteld; de bedieningsknop (A) naast
de stuurwielkolom is dan niet aanwezig.
Als de auto beladen is, moet de hoogte
van de koplampen worden afgesteld.
De bedieningsknop (A) naast de stuur-
wielkolom kan in vier standen worden
gezet die overeenkomen met één van de
onderstaande beladingsgraden:
Stand 0 : 1 of 2 personen op de voor-
stoelen, volle brandstoftank, interieuruit-
rusting (in rijklare staat).
Stand 1: 5 personen.
Stand 2 : 5 personen met volle bagage-
ruimte (ongeveer 50 kg).
Stand 3 : 1 persoon (de bestuurder) en
300 kg in de bagageruimte.
Controleer de afstelling
van de koplampen telkens
als het gewicht van de
lading wijzigt.
fig. 105
A0B0240b
WEGWIJS IN UW AUTO
123
HANDREM
(fig. 106)
De handrem bevindt zich tussen de voor-
stoelen.
U kunt de handrem inschakelen door de
hendel (A) omhoog te trekken, totdat de
auto niet meer kan rollen.
Als de contactsleutel in stand MAR
staat, gaat op het instrumentenpaneel het
waarschuwingslampje
x
branden.
fig. 106
A0B0288b
De auto moet geblok-
keerd zijn als de handrem
enkele tanden is aange-
trokken. Als dit niet het geval is,
laat dan de Alfa Romeo-dealer de
handrem afstellen.
BELANGRIJK De handremhendel (A)
is voorzien van een beveiligingsmechanis-
me. Dit mechanisme voorkomt dat per
ongeluk de handrem wordt uitgeschakeld
als bij aangetrokken hendel de knop (B)
wordt ingedrukt. Voor het uitschakelen
van de handrem moet u daarom niet
alleen de knop (B) indrukken, maar ook
de hendel (A) iets omhoog trekken,
zodat het beveiligingsmechanisme uit-
schakelt. Zet vervolgens de hendel geheel
omlaag.
Handrem uitschakelen:
– trek de hendel (A) iets omhoog en
druk op de knop (B);
– houd de knop ingedrukt en laat de
hendel zakken; het lampje
x
op het in -
strumentenpaneel dooft.
Om onverwachte bewegingen van de
auto te voorkomen, moet bij het bedienen
van de handrem het rempedaal worden
ingetrapt.
WEGWIJS IN UW AUTO
124
VERSNELLINGSPOOK
(fig. 107)
De auto is uitgerust met een handge-
schakelde versnellingsbak met zes ver-
snellingen.
De positie van de afzonderlijke versnel-
lingen is met een symbool op de knop van
de versnellingspook aangegeven.
Trap bij het overschakelen altijd het kop-
pelingspedaal geheel in. Als de achteruit
(R) wordt ingeschakeld, moet de auto
stilstaan.
fig.107
A0B0408b
Om op de juiste wijze te
schakelen, m oet u h et
koppelingspedaal geheel
intrappen. Daarom mag er niets
onder het pedaal liggen dat dit
kan verhinderen: Let erop dat de
vloermatten niet zijn dubbelge-
vouwen en zo de slag van de
pedalen kunnen beperken.
BELANGRIJK De achteruit kan alleen
bij een stilstaande auto worden ingescha-
keld. Wacht bij een draaiende motor en
een geheel ingetrapt koppelingspedaal
minstens drie seconden, voordat u de ach-
teruit inschakelt. Hiermee wordt voorko-
men dat de tandwielen beschadigen.
Laat na het schakelen de
versnellingspook l os.
Door het rijden met één
hand a an d e v ersnellingspook
wordt op het schakelmechanisme
in de versnellingsbak een geringe
kracht u itgeoefend, w aardoor
onnodige slijtage kan ontstaan.
WEGWIJS IN UW AUTO
125
Overschakelen vindt plaats met de selec-
torhendel (A-fig. 108), die slechts één
centrale vergrendelde stand heeft.
Met deze hendel kan worden op- of
teruggeschakeld en/of de achteruit (R)
of de vrijstand (N) worden ingeschakeld.
Op het stuur bevinden zich nog twee
hendels (fig. 109). Met deze hendels
kan, alleen bij een rijdende auto (met een
snelheid boven 0,5 km/h) worden op- of
teruggeschakeld.
SELESPEED
VERSNELLINGSBAK
(optional voor bepaalde uitvoe-
ringen/markten)
De auto kan zijn uitgerust met een elek-
tronisch geregelde mechanische
“Selespeed“ versnellingsbak.
BELANGRIJK Het verdient beslist aan-
beveling om dit hoofdstuk zorgvuldig te
lezen, zodat u Selespeed op de juiste
wijze gebruikt. Hierdoor bent u vanaf het
begin op de hoogte van de juiste hande-
lingen en in staat om deze uit te voeren.
Selespeed bestaat uit een normale
mechanische versnellingsbak, waaraan
een elektronisch geregeld elektrohydrau-
lisch systeem is toegevoegd. Dit systeem
bedient automatisch de koppeling en
regelt het overschakelen.
Het koppelingspedaal ontbreekt; om
weg te rijden hoeft u alleen het gaspedaal
te bedienen.
De versnellingsbak kan op twee manie-
ren worden bediend:
– sequentieel (handmatig), waarbij
de bestuurder direct overschakelt met de
selectorhendel op de middenconsole of de
knoppen op het stuurwiel;
– automatisch CITY, waarbij het sys-
teem beslist over het overschakelen (deze
werking kan worden gekozen met knop
B-fig. 108).
fig. 108
A0B0448b
fig. 109
A0B0455b
WEGWIJS IN UW AUTO
126
SYSTEEM INSCHAKELEN
BELANGRIJK Als u het bestuurders -
portier opent, dan schakelt Selespeed het
hydraulische deel van het systeem in,
zodat het systeem gereed is als de motor
wordt gestart. Deze functie kan worden
waargenomen door het draaien van de
pomp. De functie wordt uitgeschakeld als
na 10 keer openen/sluiten van het por-
tier het systeem niet met de contactsleutel
is ingeschakeld.
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, dan gaan alle onderdelen van het
display (B-fig. 110 ), het waarschu-
wingslampje voor storing in versnellings-
bak (A-fig. 110) en het opschrift CITY
branden. Na ongeveer een seconde wordt
op het display de ingeschakelde versnel-
ling weergegeven (N, 1, 2, 3, 4, 5, 6,
R). Vanaf dat moment kunt u Selespeed
gebruiken om te schakelen.
Tijdens de automatische werking CITY
kan handmatig worden geschakeld met
zowel de selectorhendel als de hendels op
het stuurwiel. De versnellingsbak blijft in
CITY.
De ingeschakelde versnelling (fig.
110) wordt aangegeven op het display
op de toerenteller.
De symbolen op het display, afhankelijk
van de ingeschakelde versnelling, zijn:
N = VRIJ;
1 = EERSTE VERSNELLING;
2 = TWEEDE VERSNELLING;
3 = DERDE VERSNELLING;
4 = VIERDE VERSNELLING;
5 = VIJFDE VERSNELLING;
6 = ZESDE VERSNELLING;
R = ACHTERUIT.
Een waarschuwingslampje (A-fig.
110) en een geluidssignaal waarschu-
wen de bestuurder bij een storing of bij
voor de auto of versnellingsbak kritieke rij-
omstandigheden (bijv. oververhitte koppe-
ling).
Selespeed maakt het gebruik van de
auto aanzienlijk eenvoudiger, vermindert
de vermoeidheid als in de stad wordt gere-
den of als vaak geschakeld moet worden,
en levert tegelijkertijd uitstekende presta-
ties.
fig. 110
A0B0402b
WEGWIJS IN UW AUTO
127
– om terug te schakelen () (fig. 111)
de hendel naar achteren drukken (als de
auto in de zesde versnelling staat, wordt de
vijfde ingeschakeld, in de vijfde wordt de
vierde ingeschakeld en zo verder tot de eer-
ste versnelling).
Om de vrijstand (N) in te schakelen
moet u bij stilstaande auto en ingetrapt
rempedaal de selectorhendel naar rechts
(fig. 112) verplaatsen.
fig. 112
A0B0450b
BELANGRIJK Als na 10 seconden op
het display niet de ingeschakelde versnel-
ling wordt weergegeven of als het waar-
schuwingslampje blijft branden, zet dan de
contactsleutel in stand STOP en wacht tot
het display dooft. Schakel vervolgens het
systeem opnieuw in. Wendt u tot de Alfa
Romeo-dealer als de storing blijft bestaan.
WERKING BIJ STILSTAANDE
MOTOR
BELANGRIJK Voordat u de selector-
hendel gebruikt, moet op het display
beslist de ingeschakelde versnelling (N,
1, 2, 3, 4, 5, 6, R) staan.
Als de motor niet draait en de auto stil-
staat, kunnen alle versnellingen worden
ingeschakeld.
Als de auto stilstaat en het rempedaal is
ingetrapt, kunt u alleen overschakelen met
de selectorhendel op de middenconsole.
Om over te schakelen moet u het rem-
pedaal ingetrapt houden en:
– om op te schakelen (+) (fig. 111) de
hendel “naar voren“ drukken (als de auto
in de eerste versnelling staat, wordt de
tweede ingeschakeld, in de tweede wordt
de derde ingeschakeld en zo verder tot de
zesde versnelling). Als het systeem in de
vrijstand (N) of achteruit (R) staat, dan
wordt de eerste versnelling (1) ingescha-
keld als de hendel naar voren wordt
gedrukt.
fig. 111
A0B0449b
WEGWIJS IN UW AUTO
128
BELANGRIJK Als een versnelling
wordt ingeschakeld, moet de selectorhen-
del onmiddellijk worden losgelaten, nadat
de versnelling is ingeschakeld. Als de hen-
del langer wordt bediend (langer dan 10
seconden), dan schakelt het systeem over
op de automatische werking CITY. Dit
wordt opgeheven als de selectorhendel
wordt losgelaten.
BELANGRIJK Als u de auto parkeert
op een helling en een versnelling wilt
inschakelen om wegrijden te voorkomen,
moet u beslist op het display op de toe-
renteller controleren of de nieuwe versnel-
ling wordt weergegeven en vervolgens
twee seconden wachten voordat het rem-
pedaal wordt losgelaten. Hierdoor heeft
de koppeling de tijd om volledig aan te
grijpen.
fig. 113
A0B0451b
Vanuit elke versnelling (N, 1, 2, 3, 4,
5, 6) en bij stilstaande auto kunt u de
achteruit inschakelen door de selectorhen-
del naar rechts en vervolgens naar achte-
ren (fig. 113) te drukken. Als de auto
rijdt, dan wordt de achteruit niet inge-
schakeld; wacht tot de auto stilstaat en
schakel de achteruit opnieuw in.
MOTOR STARTEN
Als het rempedaal geheel is ingetrapt,
kan de motor gestart worden bij een inge-
schakelde versnelling en als de versnel-
lingsbak in de vrijstand (N) staat.
BELANGRIJK Houd het rempedaal
ingetrapt tijdens het starten. Als het rem-
pedaal herhaaldelijk wordt ingetrapt bij
een afgezette motor, is er meer kracht
vereist. In een dergelijke situatie moet
voor het starten van de motor het rempe-
daal krachtiger worden ingetrapt.
Na het starten schakelt de versnellings-
bak automatisch de vrijstand in, verschijnt
op het display de letter (N) en schakelt
het systeem de werking in, die voor het
uitzetten van de motor was ingeschakeld.
Als de motor niet aan -
slaat en een versnelling is
ingeschakeld, dan klinkt
een g eluidssignaal e n
wordt een mededeling op het
multifunctionele display weerge-
geven om de bestuurder er op te
attenderen dat er mogelijk een
gevaarlijke s ituatie o ntstaat,
omdat de versnellingsbak auto-
matisch i n de vrijsta nd wordt
gezet.
WEGWIJS IN UW AUTO
129
WEGRIJDEN
Bij draaiende motor en stilstaande auto,
kunt u alleen de eerste (1), de tweede
versnelling (2) en/of de achteruit (R)
inschakelen.
De versnellingen kunnen bij ingetrapt
rempedaal alleen met de selectorhendel
op de middenconsole worden ingescha-
keld. De knoppen op het stuurwiel werken
alleen bij een snelheid boven 10 km/h.
BELANGRIJK De achteruit (R) kan
vanuit de volgende versnellingen worden
ingeschakeld: vrij (N), eerste (1) of
tweede (2) versnelling. Als de auto rijdt,
dan wordt de achteruit niet ingeschakeld;
wacht tot de auto stilstaat en schakel de
achteruit (R) opnieuw in.
Als de achteruit wordt ingeschakeld, dan
verschijnt het symbool op het display op
de toerenteller en klinkt een geluidssig-
naal.
MOTOR UITZETTEN EN
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Als u de contactsleutel in stand STOP
draait, gaat de motor uit, maar blijft
Selespeed ingeschakeld totdat de auto
geheel stilstaat; na ongeveer 2 tot 4
seconden nadat de contactsleutel in stand
STOP is gezet, wordt het hydraulische
deel uitgeschakeld en dooft ook de weer-
gave op het display op de toerenteller. Pas
nu is Selespeed uitgeschakeld.
De versnelling die is ingeschakeld op het
moment dat de motor wordt uitgezet,
blijft ingeschakeld.
Als de motor wordt uitgezet met de ver-
snellingsbak in de vrijstand (N), klinkt er
een geluidssignaal om de bestuurder er op
te attenderen dat voor de veiligheid de
eerste versnelling (1) of de achteruit (R)
ingeschakeld moet worden. Zet in dat
geval de contactsleutel in stand MAR en
schakel, bij ingetrapt rempedaal, de eer-
ste versnelling (1) of de achteruit (R) in.
Verlaat de auto NOOIT
als de versnellingsbak in
de vrijstand (N) staat.
Verwijder de contact-
sleutel nooit als de auto
rijdt. Selespeed werkt
niet goed zolang de auto niet stil-
staat. Bovendien blokkeert het
stuurslot bij de eerste stuurbe-
weging.
Het is beslist noodzake-
lijk om het rempedaal
ingetrapt te houden als de
motor wordt uitgezet en
Selespeed uitschakelt: laat het
pedaal pas los als het display op
de toerenteller uit is.
WEGWIJS IN UW AUTO
130
Nadat bij stilstaande
auto is overgeschakeld,
moet u altijd controleren
op het display of de gewenste
versnelling is ingeschakeld, voor-
dat het gaspedaal wordt inge-
trapt.
BELANGRIJKE TIPS
– Houd het rempedaal altijd ingetrapt bij
stilstaande auto en ingeschakelde versnel-
ling; laat het rempedaal pas los als u wilt
wegrijden.
– Zet de versnellingsbak in de vrijstand
als de auto lang stilstaat met een draaien-
de motor.
– Als de auto stilstaat op een helling,
maak dan geen gebruik van het gaspe-
daal om wegrollen te voorkomen; gebruik
hiervoor het rempedaal; gebruik het gas-
pedaal alleen om weg te rijden.
– Rijd alleen weg in de tweede ver-
snelling, als met een zeer lage snelheid
weggereden moet worden.
– Schakel alleen vanuit de achteruit de
eerste versnelling in of omgekeerd, als de
auto geheel stilstaat en het rempedaal is
ingetrapt.
Naarmate het gaspedaal dieper wordt
ingetrapt, is meer koppel beschikbaar om
weg te rijden.
Als het ASR is uitgeschakeld (met de
knop ASR OFF) kan nog sneller worden
weggereden.
BELANGRIJK Als u vanuit de achteruit
(R) de eerste versnelling (1) of vanuit de
vrijstand (N) de eerste versnelling (1)
inschakelt en het inschakelen lukt niet,
dan wordt automatisch de tweede ver-
snelling (2) ingeschakeld.
Dit is geen storing, maar is een onder-
deel van de werking van het systeem. Om
dezelfde reden wordt, als het inschakelen
van de achteruit niet direct lukt, de kop-
peling iets bediend, zodat de achteruit
kan inschakelen; in dat geval wordt de
achteruit (R) iets minder soepel ingescha-
keld.
Voer voor het wegrijden de volgende
handelingen uit:
1) laat het rempedaal los;
2) trap het gaspedaal geleidelijk in.
WEGWIJS IN UW AUTO
131
AUTO STILZETTEN
Om de auto stil te zetten hoeft u slechts
het gaspedaal los te laten en, zo nodig,
het rempedaal in te trappen.
Onafhankelijk van de gekozen versnel-
ling en de ingeschakelde functie
(HANDMATIG of CITY) ontkoppelt
het systeem en wordt er teruggeschakeld.
Als u weer wilt optrekken voordat de
auto geheel stilstaat, is op deze wijze
altijd de meest geschikte versnelling voor
het optrekken ingeschakeld.
Als u de auto tot stilstand brengt, dan
wordt automatisch de eerste versnelling
(1) ingeschakeld.
Hoewel het beslist wordt afgeraden, kan
het door onvoorziene omstandigheden
voorkomen dat bij een afdaling de auto in
de vrijstand (N) staat. Als u vervolgens
een versnelling inschakelt, dan schakelt
het systeem automatisch de versnelling
in, die het meest geschikt is om het
motorkoppel over te brengen naar de wie-
len.
Als u tijdens een afdaling (bij vooruit rij-
dende auto) geen gas geeft, dan bedient
het systeem bij een bepaalde snelheid de
koppeling, zodat gebruikt wordt gemaakt
van de remmende werking van de motor.
Om veiligheidsredenen geeft Selespeed
een geluidssignaal als:
– tijdens het starten een oververhitte
koppeling wordt gesignaleerd; in dat geval
moet u “vlot“ maar gelijkmatig wegrijden
of, als de auto op een helling staat, het
gaspedaal loslaten en de auto met het
rempedaal op zijn plaats houden;
– de auto in een andere richting rijdt dan
de ingeschakelde versnelling, (bijv.: voor-
uit als de achteruit is ingeschakeld); in
deze situatie moet de auto tot stilstand
worden gebracht en bij ingetrapt rempe-
daal de juiste versnelling worden inge-
schakeld.
Eveneens om veiligheidsredenen klinkt
bij stilstaande auto, gestarte motor en
ingeschakelde versnelling (1), (2) of (R)
een geluidssignaal en wordt automatisch
de vrijstand (N) ingeschakeld als:
– het gaspedaal en/of rempedaal gedu-
rende ten minste 3 seconden niet worden
gebruikt;
– het rempedaal langer dan 10 minuten
wordt ingetrapt;
– het bestuurdersportier wordt geopend
en het gas- en rempedaal ten minste 1
seconde niet worden ingetrapt.
WEGWIJS IN UW AUTO
132
fig. 115
A0B0455b
SEQUENTIËLE
WERKING
(HANDMATIG)
Als het systeem HANDMATIG wordt
bediend, dan wordt op het display op de
toerenteller de ingeschakelde versnelling
weergegeven.
Bij deze bedieningswijze ligt de beslis-
sing om over te schakelen bij de bestuur-
der.
Overschakelen kan plaatsvinden met
behulp van:
– de selectorhendel op de middenconso-
le (A-fig. 114);
– de hendels op het stuurwiel (fig.
115); deze kunnen alleen worden
bediend bij een snelheid boven 10 km/h.
De handmatige bediening wordt
ingeschakeld als: – bij ingeschakelde
CITY-functie nogmaals knop CITY
(B-fig. 114) wordt ingedrukt en daar-
mee de hiervoor gekozen functie wordt
uitgeschakeld.
Tijdens overschakelen hoeft het gaspe-
daal niet losgelaten te worden, omdat
Selespeed direct de motor op de volgen-
de wijze bedient:
– verlagen en vervolgens verhogen van
het motorkoppel;
– aanpassen van het toerental aan de
nieuwe versnelling.
fig. 114
A0B0448b
Bij terugschakelen wordt automatisch
het toerental verhoogd, zodat het toeren-
tal is aangepast aan de nieuwe versnel-
ling.
Het systeem kan in de vrijstand (N)
worden gezet bij een snelheid lager dan
0,5 km/h.
De achteruit (R) kan alleen bij een stil-
staande auto worden ingeschakeld.
Als het gaspedaal meer dan 60% van de
totale slag is ingetrapt en bij een toerental
hoger dan 5000 t/min vindt het over-
schakelen sneller plaats.
Als de HANDMATIGE werking is inge-
schakeld, dan zijn er enige voorzienin-
gen/beveiligingen die het rijden makkelij-
ker maken:
WEGWIJS IN UW AUTO
133
STORINGSMELDINGEN
Storingen in de Selespeed versnellingsbak
worden weergegeven door het waarschu-
wingslampje
t
(A-fig. 117 ) op het
instrumentenpaneel.
Als u de contactsleutel in stand MAR
zet en daarmee het systeem inschakelt,
dan moet het lampje continu gedurende 4
seconden branden.
Als het lampje blijft branden, dan is een
storing gevonden in de versnellingsbak;
tegelijkertijd klinkt gedurende 4 seconden
een pulserend geluidssignaal om de
bestuurder op deze situatie te attenderen.
– tijdens het afremmen ontkoppelt het
systeem en wordt automatisch terugge-
schakeld, zodat de juiste versnelling is
ingeschakeld als weer moet worden opge-
trokken; als de auto tot stilstand wordt
gebracht, wordt automatisch de eerste
versnelling (1) ingeschakeld;
– als geschakeld wordt naar een ver-
snelling terwijl de motor niet met het
geschikte toerental draait (te hoog of te
laag), dan wordt de schakelopdracht niet
uitgevoerd;
– als de motor het maximaal toegesta-
ne toerental bereikt en u gas blijft geven
(zonder dat ASR in werking treedt), dan
schakelt het systeem automatisch op;
– als het overschakelen niet direct lukt,
dan probeert het systeem het eerst
opnieuw en, als het nog niet lukt, schakelt
vervolgens de eerstvolgende hogere ver-
snelling in, zodat de auto niet in de vrij-
stand blijft rijden.
BELANGRIJK Het verdient aanbeve-
ling om het overschakelen geheel te laten
voltooien voordat een nieuwe schakelop-
dracht wordt gegeven. Voorkom dat snel
achter elkaar wordt geschakeld.
AUTOMATISCHE
WERKING (CITY)
De automatische werking CITY wordt
ingeschakeld, als u de knop (A-fig.
116) naast de selectorhendel indrukt, of
als u de cruise-control (indien aanwezig)
inschakelt.
Op het display in de toerenteller ver-
schijnt naast de ingeschakelde versnelling
het opschrift CITY.
Het systeem schakelt direct over, afhan-
kelijk van het motortoerental en de mate
waarin het gaspedaal is ingetrapt.
Als u het gaspedaal snel loslaat, dan
schakelt het systeem geen hogere ver-
snelling in, zodat op de motor kan worden
afgeremd.
fig. 116
A0B0447b
fig. 117
A0B0404b
WEGWIJS IN UW AUTO
134
Bij een storing aan de selectorhendel,
schakelt het systeem automatisch de
automatische werking CITY in, zodat de
dichtstbijzijnde Alfa Romeo-dealer bereikt
kan worden en de storing kan worden ver-
holpen.
Bij een storing aan andere componenten
van de versnellingsbak kunnen slechts
enkele versnellingen worden ingescha-
keld: de eerste versnelling (1), de twee-
de versnelling (2) en de achteruit (R).
Als het lampje
t
gaat
knipperen, dient u zich zo
snel mogelijk tot de Alfa
Romeo-dealer te wenden om de
storing te laten verhelpen.
Wendt u bij een storing
van de versnellingsbak zo
snel mogelijk tot de Alfa
Romeo-dealer om het systeem te
laten controleren.
WAARSCHUWINGEN MET
GELUIDSSIGNALEN
De waarschuwingszoemer wordt inge-
schakeld als:
– de achteruit (R) is ingeschakeld;
– de auto wordt stilgezet in de vrijstand
(N); dit signaal wordt gegeven als de con-
tactsleutel in stand STOP wordt
gedraaid;
– tijdens het wegrijden een oververhitte
koppeling wordt gesignaleerd;
– de auto in een andere richting rijdt dan
de ingeschakelde versnelling (bijv.: de
auto rolt vooruit als de achteruit is inge-
schakeld);
– het systeem automatisch de vrijstand
(N) inschakelt nadat:
het gaspedaal en/of rempedaal
gedurende ten minste 3 seconden
niet worden ingetrapt;
het rempedaal langer dan 10 minu-
ten wordt ingetrapt;
het bestuurdersportier wordt geopend
en het gas- en rempedaal ten minste
1 seconde niet worden ingetrapt;
een storing aan de versnellingsbak is
gesignaleerd.
PARKEREN
Om de auto veilig te parkeren moet
beslist de eerste versnelling (1) of de
achteruit (R) worden ingeschakeld. Als u
op een helling parkeert, moet ook de
handrem worden aangetrokken.
Als de motor wordt uitgezet op een hel-
ling bij een ingeschakelde versnelling, dan
is het beslist nodig om te wachten tot
het display op de toerenteller dooft voor-
dat het rempedaal wordt losgelaten.
Hierdoor heeft de koppeling de tijd om
volledig in te schakelen.
Als de versnellingsbak in de vrijstand
(N) staat en u wilt een versnelling inscha-
kelen om te parkeren, dan moet u het sys-
teem inschakelen, het rempedaal intrap-
pen en de versnelling (1) of (R) kiezen.
WEGWIJS IN UW AUTO
135
INTERIEUR-
UITRUSTING
DASHBOARDKASTJE
Het dashboardkastje is voorzien van een
binnenverlichting en een klepje met slot.
Het slot kan worden geopend en gesloten
met de contactsleutel.
Trek aan hendel (A-fig. 118) om het
dashboardkastje te openen.
Als u het kastje opent als de contact-
sleutel in stand MAR staat, dan gaat de
verlichting in het kastje branden (B-fig.
119).
In de klep zit een uitsparing
(C-fig. 119) om een pen of potlood in
te leggen.
fig. 118
A0B0262b
fig. 119
A0B0261b
Rijd niet met geopend
dashboardkastje: hierdoor
kan de voorpassagier ver-
wondingen oplopen bij een onge-
val.
SLEPEN VAN DE AUTO
BELANGRIJK Houdt u bij het slepen
van de auto aan de wettelijke voorschrif-
ten. Controleer of de versnellingsbak in de
vrijstand (N) staat (controleer of de auto
rolt als er tegen wordt geduwd) en sleep
de auto zoals een auto met een handge-
schakelde versnellingsbak (zie het hoofd-
stuk “Noodgevallen“.
Als de versnellingsbak niet in de vrijstand
kan worden gezet, dan mag de auto niet
worden gesleept; wendt u in dat geval tot
de Alfa Romeo-dealer.
Start de motor niet als
de auto wordt gesleept.
WEGWIJS IN UW AUTO
136
HANDGREPEN
(fig. 120)
Bij beide voorportieren is een handgreep
geplaatst.
Bij beide achterportieren is een hand-
greep (A) geplaatst met een kleding-
haakje (B).
fig. 120
A0B0124b
PLAFONDVERLICHTING
De auto is uitgerust met een tijdgescha-
kelde plafondverlichting (voor/achter) die
geleidelijk gaat branden/dooft. De maxi-
male tijd dat de verlichting gaat branden
na het einde van het geleidelijk gaan
branden en het begin van het geleidelijk
doven bedraagt:
1) ongeveer 6 seconden als:
– de portieren handmatig of met de
afstandsbediening worden ontgrendeld
– het bestuurdersportier wordt gesloten
na het instappen om de contactsleutel in
het contactslot te kunnen steken
– de contactsleutel uit het contactslot
wordt genomen
2) gedurende circa 3 minuten na ope-
ning van een portier
BELANGRIJK Met de contactsleutel in
stand STOP of bij het openen van een
portier of het kofferdeksel, gaat de ver-
lichting 15 minuten branden; hierna dooft
de verlichting. Iedere keer als een portier
wordt geopend, schakelt de tijdschakeling
in.
Plafondverlichting voor (fig.
121)
De plafondverlichting bestaat uit twee
lampjes met bijbehorende schakelaar.
Als schakelaar (A) in de middelste stand
(1) staat, dan gaan beide lampjes bran-
den als een portier wordt geopend.
Als de portieren gesloten worden, blijft
de interieurverlichting nog ongeveer 7
seconden branden als hulp tijdens het star-
ten van de motor. De interieurverlichting
dooft als de contactsleutel in stand MAR
wordt gedraaid (bij gesloten portieren).
Als u schakelaar (A) naar links schuift
(stand 0), dan blijven de lampjes altijd uit
(stand OFF).
Als u schakelaar (A) naar rechts schuift
(stand 2), dan blijven beide lampjes altijd
branden.
Met schakelaar (B) worden de lampjes
afzonderlijk ingeschakeld.
fig. 121
A0B0260b
WEGWIJS IN UW AUTO
137
fig. 122
A0B0259b
Als u schakelaar (B) naar links schuift
(stand 1), dan gaat het linker lampje
branden. Als u de schakelaar naar rechts
schuift (stand 2), gaat het rechter lampje
branden.
Als u schakelaar (B) in de middelste
stand schuift (stand 0), dan blijven de
lampjes uit.
BELANGRIJK Controleer voordat u de
auto verlaat of beide schakelaars in de
middelste stand staan. Op deze manier
zullen de lampjes van de plafondverlich-
ting doven na het sluiten van de portieren.
Als u vergeet om een portier te sluiten, zal
na enkele seconden de interieurverlichting
automatisch doven.
Om de interieurverlichting opnieuw in te
schakelen is het voldoende het betreffen-
de portier te sluiten en weer te openen of
om een ander portier te openen.
Verlichting zonneklepspiegel (fig.
122)
Als u de zonneklep naar beneden plaatst,
wordt de spiegelverlichting in de hemel -
bekleding zichtbaar.
Door de verlichting kan het spiegeltje
ook bij weinig licht gebruikt worden.
U bedient de verlichting met schakelaar
(A) en de start-/contactsleutel in stand
MAR.
Plafondverlichting achter
(fig. 123) (uitvoeringen
zonder opendak)
Bij ieder achterportier bevindt zich een
plafondlampje dat automatisch inschakelt
bij het openen van het portier.
De verlichting heeft een tijdschakeling en
de werking is hetzelfde als bij de plafond-
verlichting voor.
De lampjes gaan branden of doven als u
op het rondje van het lampenglas (A)
drukt.
fig. 123
A0B0258b
fig. 124
A0B0257b
WEGWIJS IN UW AUTO
138
Plafondverlichting middenachter
(fig. 124) (alleen uitvoeringen
met opendak)
Het plafondlampje is voorzien van een
schakelaar met drie standen.
Als schakelaar (A) in de middelste stand
(0) staat, gaat het plafondlampje bran-
den als een portier wordt geopend.
De verlichting heeft een tijdschakeling en
de werking is hetzelfde als bij de plafond-
verlichting voor.
Als u de schakelaar naar rechts (stand
1) schuift, blijft de plafondverlichting
altijd gedoofd.
Als u de schakelaar naar links (stand 2)
schuift, blijft de plafondverlichting altijd
branden.
BELANGRIJK Controleer voordat u de
auto verlaat of de schakelaar (A) in de
middelste stand (0) staat. Op deze manier
dooft de plafondverlichting na het sluiten
van de portieren.
ASBAK VOOR
EN AANSTEKER
(fig. 125)
Open het beschermdeksel door erop te
drukken en los te laten.
Druk voor gebruik van de asbak, met de
sleutel in stand MAR, op knop (B); na
enige seconden springt de knop in de
beginstand en is de aansteker klaar voor
gebruik.
De asbak kan uit de houder worden
getrokken om te worden geleegd of
schoongemaakt (A).
De aansteker wordt erg
heet. Gebruik de aanste-
ker voor zichtig en voor-
kom dat hij gebruikt wordt door
kinderen: risico op brand en/of
brandwonden.
Controleer altijd of de
aansteker na het indruk-
ken ook uitschakelt.
Gebruik de asbak niet
als prullenbak: papiertjes
en dergelijke kunnen door
peuken in brand raken.
fig. 125
A0B0256b
WEGWIJS IN UW AUTO
139
ASBAK ACHTER
(fig. 126)
Op iedere achterportier bevindt zich een
asbak (A).
Open de asbak in de richting van de pijl
om deze te gebruiken en druk de lip in om
de asbak te verwijderen.
fig. 126
A0B0255b
fig. 127
A0B0283b
OPBERGVAKKEN OP DE
TUNNELCONSOLE
(fig. 127)
Centraal opbergvak
Op de tunnelconsole, naast de handrem,
bevinden zich te volgende opbergvakjes:
– opbergvakje (A) en (B);
– munthouder (C).
OPBERGVAKKEN
OP HET DASHBOARD
Opbergvak links (fig. 128)
Aan de onderzijde van het dashboard,
links van het stuurwiel, bevindt zich een
opbergvak (A).
fig. 128
A0B0254b
WEGWIJS IN UW AUTO
140
DOCUMENTVAKKEN
OP DE VOORPORTIEREN
(fig. 129)
Op ieder voorportier bevindt zich een
documentenvak (A).
De zonneklep aan de passagierszijde is
bovendien voorzien van het symbool voor
het correct gebruik van kinderzitjes bij de
aanwezigheid van een passagiersairbag
(fig. 131). Zie voor meer informatie de
paragraaf “Airbag voor aan passagierszij-
de“ in dit hoofdstuk.
fig. 130
A0B0252b
fig. 131
A0B0040b
fig. 129
A0B0253b
ZONNEKLEPPEN
Ze kunnen voor de voorruit of voor de
zijruit worden gedraaid.
Op de achterkant van de zonnekleppen
bevindt zich een afsluitbaar spiegeltje (A-
fig. 130), dat verlicht wordt door het
plafondlampje (B).
WEGWIJS IN UW AUTO
141
INBOUWVOORBEREIDING
MOBIELE TELEFOON
(optional
voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Als optional kan de auto zijn uitgerust
met een inbouwvoorbereiding voor een
mobiele telefoon.
De voorbereiding bestaat uit:
– antenne met dubbele functie (autora-
dio + mobiele telefoon);
– aansluit- en voedingskabels met spe-
ciale stekker voor aansluiting van de
handsfree carkit.
De handsfree kit moet u
zelf aanschaffen en
geschikt zijn voor uw
mobiele telefoon.
Laat de installatie van de
mobiele telefoon en de
aansluiting op de inbouw-
voorbereiding in de auto uitslui-
tend door de Alfa Romeo-dealer
uitvoeren. Zo bent u ver zekerd
van het beste resultaat en wordt
voorkomen dat de rijveiligheid in
gevaar wordt gebracht.
EXTRA ACCESSOIRES
BESTELLEN
Als u na aanschaf van uw auto accessoi-
res wilt monteren die constante voeding
nodig hebben (diefstalalarm, handsfree
kit, navigatiesysteem met anti-diefstalsa-
tellietbewaking, enz.), of accessoires die
de elektrische installatie zwaar belasten,
dient u contact op te nemen met de Alfa
Romeo-dealer. Deze kan u de meest
geschikte installaties aanraden en contro-
leren of de elektrische installatie van de
auto geschikt is voor het extra stroomver-
bruik of dat het noodzakelijk is een accu
met een grotere capaciteit te monteren.
Radiozendapparatuur
en autotelefoon
Mobiele telefoons en andere radiozend-
apparaten (bijvoorbeeld 27 mc) mogen
alleen in de auto worden gebruikt als een
aparte antenne aan de buitenkant van de
auto wordt gemonteerd.
WEGWIJS IN UW AUTO
142
Bovendien wordt de zend- en ontvangst-
kwaliteit aanzienlijk beperkt door de iso-
lerende eigenschappen van de carrosserie.
Door het gebruik van een
mobiele telefoon, een 27
mc-zender of gelijksoorti-
ge apparaten in de auto (zonder
buitenantenne) ontstaan elektro-
magnetische velden die, als ze
worden versterkt door de reflec-
tie in het interieur , niet alleen
schadelijk voor de gezondheid van
de inzittenden kunnen zijn, maar
ook storingen in de elektrische
systemen van de auto (zoals de
regeleenheid van het motorma-
nagementsysteem, de regeleen-
heid van het ABS/EBD enz.) kun-
nen veroorzaken. Hierdoor wordt
de veiligheid in gevaar gebracht.
OPENDAK
(optional voor bepaalde uitvoe-
ringen/markten)
Het opendak kan alleen bediend worden
als de contactsleutel in stand MAR staat.
Onzorgvuldig gebruik
van het opendak kan
gevaarlijk zijn. Controleer
voor en tijdens de bediening van
de schakelaar altijd of de passa-
giers niet ver wond kunnen wor-
den door de beweging van het
opendak zelf of door in beweging
gebrachte voorwerpen.
Open het dak niet bij
sneeuw of ijs: het kan
dan beschadigd worden.
Verwijder altijd de con-
tactsleutel uit het contact-
slot als u de auto verlaat,
om te voorkomen dat het open-
dak per ongeluk in beweging
wordt gebracht en zo gevaar kan
opleveren voor de achtergeble-
ven inzittenden.
WEGWIJS IN UW AUTO
143
ACHTERZIJDE OMHOOG
KANTELEN
Het omhoog kantelen (fig. 135 ) is
alleen bij geheel gesloten dak mogelijk
door op de voorzijde (2) van de schake-
laar (A-fig. 136) te drukken.
Druk op de achterzijde (1) van de scha-
kelaar (A-fig. 136) om het dak weer in
horizontale stand te zetten (opendak
gesloten).
fig. 134
A0B0248b
Bedien het opendak
alleen als de auto stil-
staat.
Het opendak is voorzien van een met de
hand verschuifbaar zonnescherm dat het
binnendringen van direct zonlicht verhin-
dert. Het zonnescherm kan met behulp
van een handgreep worden verschoven.
Het zonnescherm wordt meegenomen
door het dak, als het dak geopend wordt.
Als het opendak geheel geopend is, dan is
het zonnescherm geheel achter de hemel-
bekleding geschoven. Als het opendak
wordt gesloten, dan schuift het zonne-
scherm iets uit, zodat de handgreep
bereikbaar is (A-fig. 134).
fig. 133
A0B0249b
OPENEN/SLUITEN
(fig. 132 - 133)
Druk op de achterzijde (1) van de scha-
kelaar (A) om het dak te openen en op
de voorzijde (2) om het dak te sluiten.
Zodra u de schakelaar loslaat, blijft het
dak in de stand staan waarin het zich op
dat moment bevindt.
Bij bepaalde uitvoeringen, blijft het dak
tijdens het openen automatisch in een tus-
senstand (“Comfort“) staan. Deze stand
wordt aanbevolen als u met een matige
snelheid rijdt. U opent het dak volledig
door nogmaals op de achterzijde (1) van
de schakelaar (A) te drukken. Als u het
dak sluit blijft het dak niet in de
“Comfort“-stand staan.
fig. 132
A0B0041b
WEGWIJS IN UW AUTO
144
fig. 135
A0B0247b
BEDIENING IN
NOODGEVALLEN
Als de elektrische bediening niet werkt,
dan kan het opendak ook handmatig wor-
den bediend; ga hiervoor als volgt te
werk:
– licht het rooster bij de door de pijl aan-
gegeven punten op en verwijder het (D-
fig. 136);
– druk de daarvoor bestemde sleutel
(B-fig. 137) (in het dashboardkastje)
in het bedieningsmechanisme van het
opendak (C-fig. 137 ) en draai het
rechtsom om het dak te openen en links-
om om het te sluiten.
fig. 137
A0B0245b
fig. 136
A0B0246b
BELANGRIJK Als het dak handma-
tig is geopend of gesloten, draait u de
sleutel eerst een halve slag terug totdat
u een klik hoort, en pas daarna verwij-
dert u de sleutel.
BAGAGERUIMTE
Het kofferdeksel kan zowel van binnen-
uit (door de betreffende knop op de start-/
contactsleutel in te drukken) als van bui-
tenaf worden geopend.
BELANGRIJK Als het kofferdeksel niet
goed is gesloten, wordt het symbool
´
op
het display Infocenter verlicht (er ver-
schijnt ook een mededeling).
WEGWIJS IN UW AUTO
145
Het kofferdeksel gaat dankzij de gasve-
ren gemakkelijk open.
OPENEN MET
AFSTANDSBEDIENING
(fig.
139)
Het kofferdeksel kan, ook bij ingescha-
keld alarm, op afstand worden geopend
door druktoets (A) in te drukken.
In dat geval worden de omtrekbeveili-
ging en de kofferdekselsensor uitgescha-
keld. Het systeem geeft (behalve bij som-
mige uitvoeringen in enkele landen) twee
geluidssignalen (“BIEP“) en de richting-
aanwijzers gaan ongeveer 3 seconden
branden.
De gasveren zijn zo
afgesteld dat het koffer-
deksel op de juiste wijze
wordt geopend als de klep het
oorspronkelijke gewicht heeft.
Achteraf aangebrachte voor wer-
pen (spoiler, enz.) kunnen de juis-
te werking en de veiligheid in
gevaar brengen.
fig. 139
A0B0291b
Bedien de hendel niet bij
een rijdende auto.
VAN BINNENUIT OPENEN
(fig. 138)
Het kofferdeksel kan van binnenuit wor-
den geopend door aan de hendel (A)
naast de bestuurdersstoel te trekken.
fig. 138
A0B0042b
WEGWIJS IN UW AUTO
146
Als het kofferdeksel weer wordt gesloten,
dan worden de functies hersteld. Het sys-
teem geeft (behalve bij sommige uitvoe-
ringen in enkele landen) twee geluidssig-
nalen (“BIEP“) en de richtingaanwijzers
gaan ongeveer 3 seconden branden.
KOFFERDEKSEL SLUITEN
U sluit het kofferdeksel door het koffer-
deksel te laten zakken en ter hoogte van
het slot te drukken, totdat u de vergren-
deling hoort.
VERLICHTING
BAGAGERUIMTE
(fig. 140)
Als u het kofferdeksel opent, dan gaat
automatisch de verlichting (A) aan de
bovenzijde van de bagageruimte branden.
De verlichting dooft als u het kofferdek-
sel sluit of na enkele minuten (ongeveer
15) als u het kofferdeksel open laat. Als
u in dit laatste geval de verlichting weer
wilt inschakelen, moet u het kofferdeksel
sluiten en vervolgens weer openen.
fig. 140
A0B0000b
fig. 142
A0B0243b
fig. 141
A0B0242b
BAGAGE VASTZETTEN
(fig. 141 - 142)
De vervoerde bagage kan met riemen of
spanbanden worden bevestigd aan de
daarvoor bestemde ringen in de hoeken
van de bagageruimte.
De ringen dienen ook voor het bevesti-
gen van de bagagenetten (die leverbaar
zijn via de Alfa Romeo-dealer).
WEGWIJS IN UW AUTO
147
Als u reservebrandstof in
een jerr ycan wilt ver voe-
ren, dan dient u zich aan
de geldende wetgeving te houden.
Gebruik alleen een goedgekeurde
jerrycan en bevestig deze op de
juiste wijze aan de daar voor
bestemde ringen in de hoeken van
de bagageruimte. Toch zal bij een
ongeval de kans op brand groter
zijn.
MOTORKAP
De hendel voor het openen van de motor-
kap bevindt zich uiterst links onder het
dashboard.
Openen:
– Trek aan de hendel (A-fig. 143)
totdat de motorkap openspringt.
Open de motorkap
alleen als de auto stil-
staat.
VOORZORGSMAATREGELEN
BIJ HET TRANSPORT VAN
BAGAGE
Als u voorwerpen vervoert en u ‘s nachts
rijdt, moet u controleren of de hoogtere-
gelaars op de koplampen in de juiste
stand staan (zie paragraaf “Koplampen“
in dit hoofdstuk). Controleer voor de juis-
te werking van de hoogteregelaars boven-
dien of de lading niet zwaarder is dan in
de gewichtentabel staat aangegeven.
Het maximum laadver-
mogen van de auto mag
nooit overschreden wor-
den (zie hoofdstuk “T echnische
gegevens“). Controleer boven-
dien of de bagageruimte goed
geladen is, om te voorkomen dat
een voorwerp bij bruusk remmen
naar voren schiet en letsel ver-
oorzaakt.
Niet goed vastgezette
bagage kan bij een onge-
luk de passagiers ernstig
verwonden.
Controleer of de armen
van de ruitenwissers
tegen de voorruit aan-
staan voordat u de motorkap
optilt.
WEGWIJS IN UW AUTO
148
– Druk de haak (A-fig. 144) van de
beveiliging omhoog.
– Til de motorkap op.
BELANGRIJK Het optillen van de
motorkap wordt vergemakkelijkt door
twee gasveren. Wij raden u aan deze gas-
veren niet te demonteren en de motorkap
tijdens het optillen te begeleiden.
fig. 143
A0B0049b
GEVAAR - ERNSTIGE VER-
WONDINGEN. Als u contro-
le- of onderhoudswerk-
zaamheden in de motorruimte uit-
voert, moet u er vooral op letten
dat u uw hoofd niet stoot tegen het
uitstekende deel van de motorkap.
Wees bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de
motorruimte voorzichtig
als de motor nog warm is, om
brandwonden te voorkomen. Kom
bij het uitvoeren van werkzaam-
heden in de motorruimte niet in de
buurt van de elektroventilateur
als de motor nog warm is: de elek-
troventilateur kan, ook bij uitge-
schakeld contact, onverwacht
inschakelen. W acht totdat de
motor is afgekoeld.
fig. 144
A0B0048b
Pas op als u sjaals, das-
sen of loszittende kle-
dingstukken draagt: deze
kunnen door de bewegende
onderdelen worden gegrepen.
WEGWIJS IN UW AUTO
149
KOPLAMPEN
KOPLAMPEN
AFSTELLEN
BELANGRIJK Goed afgestelde kop-
lampen zijn belangrijk voor het comfort en
de veiligheid van uzelf en de overige weg-
gebruikers. Bovendien zijn er wettelijke
voorschriften. Voor optimaal zicht en zicht-
baarheid moeten de koplampen op de
juiste wijze zijn afgesteld.
Wendt u voor controle of afstelling tot de
Alfa Romeo-dealer.
KOPLAMPVERSTELLING
(fig. 145)
Als de auto is uitgerust met xenonlam-
pen, worden de koplampen elektrisch
afgesteld; de bedieningsknop (A-fig.
145) naast de stuurwielkolom is dan niet
aanwezig.
Als de auto beladen is, helt hij achter-
over. Het gevolg is dat de lichtbundel van
de koplampen meer naar boven schijnt.
In dit geval is moeten de koplampen
worden afgestemd met de regelknop (A)
naast de stuurkolom.
fig. 145
A0B0240b
Sluiten:
– laat de motorkap tot op ongeveer 20
cm van de motorruimte zakken, laat de
motorkap vallen en controleer of de
motorkap goed is gesloten door de motor-
kap op te tillen. De motorkap mag niet
alleen door de beveiliging vergrendeld
zijn.
Druk in dit laatste geval de motorkap
niet dicht, maar til hem opnieuw op en
herhaal de handeling.
Controleer altijd of de
motorkap goed vergren-
deld is, om te voorkomen
dat deze tijdens het rijden open
gaat.
WEGWIJS IN UW AUTO
150
De regelknop heeft vier standen die
overeenkomen met de onderstaande bela-
dingsgraad:
– stand 0: één of twee personen op de
voorstoelen, volle brandstoftank, interieur-
uitrusting (in rijklare staat);
– stand 1: vijf personen;
– stand 2: vijf personen met volle baga-
geruimte (ongeveer 50 kg);
– stand 3: bestuurder en 300 kg baga-
ge in de bagageruimte.
Controleer de afstelling
van de koplampen telkens
als het gewicht van de
lading wijzigt.
MISTLAMPEN VOOR
AFSTELLEN
De hoogte van de mistlampen voor kan
worden afgesteld met stelschroef (A-fig.
146).
GASONTLADINGSLAMPEN
(optional voor bepaalde uitvoe-
ringen/markten)
De gasontladingslampen (xenonlam-
pen) werken met een spanningsboog. In
plaats van gloeidraad bevatten de lampen
samengeperst xenongas.
De verlichting is aanzienlijk beter dan die
van traditionele lampen, zowel van betreft
de kwaliteit van de verlichting (helderder
licht) als de reikwijdte van het verlichte
gebied.
De voordelen van de betere verlichting
(minder vermoeiend voor de ogen en een
beter orientatievermogen en dus een ver-
hoging van de rijveiligheid) zijn vooral
merkbaar bij slecht weer, mist en/of
onvoldoende verkeerstekens, omdat de
zijkanten van de weg, die meestal donker
zijn, beter verlicht worden.
fig. 146
A0B0239b
Wendt u voor controle of
afstelling t ot d e A lfa
Romeo-dealer.
WEGWIJS IN UW AUTO
151
DIMLICHTEN AFSTELLEN
VOOR VERKEER
LINKS/RECHTS
(alleen uitvoeringen met gasont-
ladingslampen)
Op auto’s die zijn uitgerust met gasont-
ladingslampen (xenonlampen)(optional
voor bepaalde uitvoeringen/markten)
moet, door de hoge lichtopbrengst, als u
van een land waar rechts wordt gereden
naar een land gaat waar links wordt gere-
den of omgekeerd, de afstelling van de
dimlichten worden veranderd voor een
optimale verlichting van de zijkant van de
weg en om verblinding van de tegenlig-
gers te voorkomen.
Laat de controle van het
systeem en eventuele
reparaties uitsluitend
door de Alfa Romeo-dealer uit-
voeren.
Wendt u voor het afstel-
len tot de Alfa Romeo-
dealer.
Als u terugkeert naar
het land van origine, ver-
geet dan niet de dimlich-
ten opnieuw te laten afstellen.
De veel betere verlichting van de zijkan-
ten vergroot de rijveiligheid aanzienlijk
omdat de bestuurder hierdoor andere
weggebruikers aan de zijkanten van de
weg (voetgangers, fietsers en bromfiet-
sers) beter kan opmerken.
Voor het inschakelen van de spannings-
boog is een hoge spanning nodig, terwijl
daarna voor de voeding weinig spanning
vereist is.
De koplampen bereiken de maximale
lichtopbrengst ongeveer 15 seconden na
de inschakeling.
De sterke lichtopbrengst die dit type kop-
lampen levert, vereist het gebruik van een
automatisch systeem dat de afstelling van
de koplampen constant houdt bij remmen,
accelereren of bij het vervoer van lading
en zo het verblinden van tegenliggers ver-
hindert.
Doordat de koplampafstelling door het
elektromechanische systeem automatisch
constant wordt gehouden, is de bedie-
ningsknop voor het afstellen van de kop-
lampen overbodig.
Xenonlampen hebben een zeer lange
levensduur waardoor een eventueel defect
onwaarschijnlijk is.
WEGWIJS IN UW AUTO
152
Als bij een storing niet meer op het anti-
blokkeersysteem kan worden gerekend,
zal de remcapaciteit van de auto absoluut
niet minder zijn.
Als u niet eerder in een auto met ABS
hebt gereden, raden wij u aan het sys-
teem eerst een paar keer uit te proberen
op een glad wegdek. Verlies hierbij de vei-
ligheid niet uit het oog en houdt u aan de
wetgeving van het land waarin u zich
bevindt. Bovendien raden wij u aan de vol-
gende aanwijzingen aandachtig te lezen.
Het voordeel van het ABS ten opzichte
van het traditionele remsysteem is dat de
auto optimaal bestuurbaar blijft, doordat
het blokkeren van de wielen wordt voor-
komen, ook bij een noodstop en in
omstandigheden waarbij de grip op het
wegdek beperkt is.
Het gebruik van het ABS leidt niet altijd
tot een kortere remweg: als bijv. ijs of
verse sneeuw op de weg ligt, kan de rem-
weg langer zijn.
ABS
De auto is uitgerust met een anti-blok-
keersysteem (ABS). Het systeem voor-
komt dat de wielen blokkeren, waardoor
de beschikbare grip optimaal wordt benut
en de auto ook tijdens een noodstop
bestuurbaar en stabiel blijft.
Als het ABS in werking is getreden,
merkt de bestuurder dit aan een trilling in
het rempedaal, die gepaard gaat met enig
geluid.
Dit betekent niet dat de remmen niet
goed functioneren, maar is het signaal dat
het ABS in werking treedt omdat de grip
op de weg verminderd is. Het is daarom
noodzakelijk uw snelheid aan te passen
aan de weg waarop gereden wordt.
Het ABS is een aanvulling op het con-
ventionele remsysteem; bij een storing
schakelt het ABS zichzelf automatisch uit,
waarna alleen het conventionele remsys-
teem werkt.
Het ABS maakt zoveel
mogelijk gebruik van de
beschikbare grip maar
kan deze niet verhogen. Daarom
moet op gladde weggedeelten
altijd voorzichtig worden gereden
en mogen er geen onnodige risi-
co’s worden genomen.
Als het ABS in werking
treedt, betekent dit dat
de grip van de banden op
het wegdek gering is; u dient uw
snelheid te verlagen en aan te
passen aan de beschikbare grip.
Voor het beste gebruik van het anti-blok-
keersysteem, is het raadzaam de volgen-
de aanwijzingen op te volgen:
WEGWIJS IN UW AUTO
153
Wees voorzichtig bij het remmen in
bochten, ook als de auto is voorzien van
ABS.
Het allerbelangrijkste advies is echter het
volgende:
De auto is uitgerust met
een elektronische rem-
drukverdeling (EBD). Als
bij een draaiende motor
de waarschuwingslampjes
>
en
x
gelijktijdig gaan branden (op
het display verschijnen ook een
mededeling + symbool), dan is er
een storing in het EBD-systeem;
in dat geval kunnen bij hard rem-
men de achter wielen vroegtijdig
blokkeren waardoor de auto kan
gaan slippen. Rijd zeer voor zich-
tig naar de dichtstbijzijnde Alfa
Romeo-dealer om het systeem te
laten controleren.
Als het ABS in werking
treedt, merkt u dat aan
een trilling in het rempe-
daal. V erlaag de remdruk niet
maar houd het rempedaal juist
goed ingedrukt; op deze manier
hebt u, afhankelijk van de condi-
tie van het wegdek, de kortste
remweg.
Als u deze aanwijzingen opvolgt, zult u
onder alle omstandigheden de remmen
het beste benutten.
BELANGRIJK Op auto’s die met ABS
zijn uitgerust, mogen uitsluitend door de
fabriek voorgeschreven velgen, banden en
remblokken gemonteerd worden.
Het systeem wordt gecompleteerd met
een elektronische remdrukverdeling EBD
(Electronic Braking Force Distributor), die
via de regeleenheid en de sensoren van het
ABS de prestaties van het remsysteem ver-
hoogt.
Als bij een draaiende
motor alleen het waar-
schuwingslampje
x
voor
te laag remvloeistofniveau gaat
branden (op het display verschij-
nen ook een mededeling + sym-
bool), stop dan onmiddellijk en
raadpleeg een Alfa Romeo-dealer.
Als er vloeistof lekt uit het
hydraulische systeem, wordt de
werking van zowel het conventio-
nele remsysteem als het ABS in
gevaar gebracht.
Bij een storing gaat het
waarschuwingslampje
>
op het instrumentenpa-
neel branden (op het display ver-
schijnen ook een mededeling +
symbool). Rijd met aangepaste
snelheid naar een Alfa Romeo-
dealer om de volledige werking
van het systeem te laten herstel-
len.
WEGWIJS IN UW AUTO
154
ASR-SYSTEEM
(Antislip Regulation)
Het ASR-systeem controleert de trek-
kracht van de auto en grijpt automatisch
in als één of beide aangedreven wielen
dreigen door te slippen.
Afhankelijk van de oorzaak van het
doorslippen, worden twee verschillende
controlesystemen ingeschakeld:
1) Als het doorslippen van beide aange-
dreven wielen wordt veroorzaakt door een
te hoog motorvermogen, vermindert het
ASR het motorvermogen.
2) Als slechts één aangedreven wiel
dreigt door te slippen, zorgt het ASR-sys-
teem ervoor dat het wiel automatisch
wordt afgeremd. Het effect is hetzelfde
als dat van een sperdifferentieel.
Het ASR is vooral nuttig onder de vol-
gende omstandigheden:
– doorslippen van het binnenste wiel in
bochten, door verandering van de wielbe-
lasting of door te felle acceleratie;
– te hoog vermogen naar de wielen,
ook in samenhang met de condities van
het wegdek;
– acceleratie op gladde wegen en bij
sneeuw en ijzel;
– verlies van grip op natte weggedeel-
ten (aquaplaning).
De prestaties van het
systeem vergroten in
principe de actieve veilig-
heid, maar mogen de bestuurder
er niet toe verleiden onnodige en
onverantwoorde risico’ s te
nemen. De rijstijl moet altijd zijn
aangepast aan het wegdek, het
zicht en het verkeer . De verant-
woordelijkheid voor de verkeers-
veiligheid ligt altijd en overal bij
de bestuurder van de auto.
Als bij een draaiende
motor alleen het waar-
schuwingslampje
>
gaat
branden (op het display verschij-
nen ook een mededeling + sym-
bool), dan is er een storing in het
ABS. In dat geval werkt het con-
ventionele remsysteem op de nor-
male manier, terwijl geen gebruik
wordt gemaakt van het antiblok-
keersysteem. Onder deze omstan-
digheden kan ook de werking van
het EBD-systeem verminderen.
Ook in dit geval raden wij u aan
onmiddellijk en zeer voor zichtig
naar de dichtstbijzijnde Alfa
Romeo-dealer te rijden, om het
systeem te laten controleren.
WEGWIJS IN UW AUTO
155
ASR INSCHAKELEN
Het ASR-systeem schakelt automatisch
in als de motor wordt gestart.
Tijdens het rijden kan het systeem wor-
den uit- of ingeschakeld door schakelaar
(A-fig. 147) op de middenconsole in te
drukken.
Als het systeem is uitgeschakeld, bran-
den het lampje
V
op het instrumenten-
paneel en het lampje op de schakelaar en
verschijnt het opschrift ASR OFF op het
display Infocenter. Als het systeem tijdens
het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt
het als de auto opnieuw wordt gestart,
automatisch weer in.
Als met het reservewiel wordt gereden,
dan wordt het ASR uitgeschakeld en gaat
lampje
V
op het instrumentenpaneel
continu branden. Gelijktijdig verschijnt een
mededeling op het display Infocenter.
Voor de juiste werking van het ASR-sys-
teem is het noodzakelijk dat de banden
van alle wielen van hetzelfde merk en
type zijn. De banden moeten in perfecte
conditie en van het voorgeschreven merk
en type zijn, en de voorgeschreven afme-
tingen hebben.
BELANGRIJK Schakel het ASR-sys-
teem uit als u met sneeuwkettingen rijdt:
onder deze omstandigheden levert het
doorslaan van de aangedreven wielen
juist meer trekkracht op.
Storing signaleren in het ASR-
systeem
Bij een storing in het ASR-systeem wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld en
gaat lampje
V
op het instrumentenpa-
neel continu branden. Bovendien ver-
schijnt op het display Infocenter het
opschrift ASR OFF en gaat het lampje op
de knop (A-fig. 147) branden.Als er
een storing is in het ASR-systeem,
gedraagt de auto zich hetzelfde als uit-
voeringen die niet met dit systeem zijn uit-
gerust: toch moet u zich zo snel mogelijk
tot de Alfa Romeo-dealer wenden.
MSR-SYSTEEM (TRACTIEREGE-
LING)
De auto is uitgerust met een in het ASR
geïntegreerd systeem. Als abrupt wordt
overgeschakeld, vermindert dit systeem
het motorkoppel. Hierdoor wordt voorko-
men, vooral als de wielen weinig grip heb-
ben, dat de aangedreven wielen doorslip-
pen, waardoor de stabiliteit van de auto
blijft behouden.
ABD-systeem
Dit systeem, dat geïntegreerd is in het
ASR, moduleert de remdruk op de aange-
dreven wielen en het motorkoppel. Het
ABD is dus vooral nuttig als u op een hel-
ling omhoog rijdt waarbij de wielen aan
een kant van de auto weinig grip hebben
en aan de andere kant veel grip.
fig. 147
A0B0286b
WEGWIJS IN UW AUTO
156
EOBD-SYSTEEM
Het op de auto gemonteerde EOBD-sys-
teem (European On Board Diagnosis) is
conform de EU 98/69-richtlijnen (EURO
3).
Met dit systeem kan een doorlopende
diagnose worden uitgevoerd van die com-
ponenten op de auto die van invloed zijn op
de emissie; bovendien attendeert het sys-
teem de bestuurder door het branden van
het lampje
U
op het instrumentenpaneel
(op het display verschijnen ook een mede-
deling + symbool) op de veroudering van
de betreffende componenten.
Het doel is:
– de werking van het systeem controle-
ren;
– signaleren wanneer door een storing
de emissies boven de wettelijk vastgestel-
de drempelwaarde uitkomen;
– signaleren wanneer het noodzakelijk
is defecte componenten te vervangen.
Het systeem beschikt verder nog over een
diagnosestekker die, als deze verbonden is
met speciale apparatuur, het mogelijk
maakt, de door de regeleenheid opgeslagen
storingscodes en de specifieke parameters
voor de diagnose en werking van de motor,
te lezen. Deze controle kan ook worden
uitgevoerd door de verkeerspolitie.
AUTORADIO
De vast ingebouwde autoradio is uitge-
rust met een CD-speler met parametrische
equalizer. De vormgeving en specificaties
van het systeem zijn aangepast aan het
interieur en sluiten aan bij het ontwerp
van het dashboard. De instructies voor het
gebruik van de autoradio zijn beschreven
in het bijgeleverde supplement.
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait en het
lampje
U
gaat niet
branden of het gaat branden of
knipperen tijdens het rijden (op
het display verschijnen een mede-
deling + symbool), wendt u dan
zo snel mogelijk tot de Alfa
Romeo-dealer. De werking van
het lampje
U
kan met speciale
apparatuur door de verkeerspoli-
tie gecontroleerd worden. Houdt
u aan de wetgeving van het land
waarin u rijdt.
BELANGRIJK Na het verhelpen van
de storing moet de Alfa Romeo-dealer
voor een complete controle van het sys-
teem, tests uitvoeren op een testbank en,
zonodig, een proefrit maken die eventueel
een langere afstand kan omvatten.
WEGWIJS IN UW AUTO
157
TANKEN MET DE
ALFA 156 GTA
Om te voorkomen dat per ongeluk lood-
houdende benzine wordt getankt, heeft
de vulopening van de tank zodanige
afmetingen dat er geen tankpistool voor
loodhoudende benzine kan worden inge-
stoken.
TANKDOP (fig. 148)
U kunt het tankklepje van binnenuit ont-
grendelen door de voorzijde van hendel
(A) omhoog te trekken.
De tankdop (A-fig. 149) is voorzien
van een koord (B) dat aan het klepje (C)
vastzit, om verlies van de dop te voorko-
men.
BELANGRIJK Door de hermetische
afsluiting kan de druk in de tank iets oplo-
pen; daarom is het normaal als u tijdens
het losdraaien van de tankdop een gesis
hoort.
Door de toepassing van
emissiereductiesystemen
in de Alfa 156 GTA mag u
uitsluitend loodvrije benzine tan-
ken met een octaangetal van ten
minste 95 R.O.N.
Tank nooit loodhoudende
benzine omdat hierdoor
de katalysator onherstel-
baar kan beschadigen. Als in de
tank loodhoudende benzine
terecht is gekomen (ook al is dat
zeer weinig), dan MAG DE
MOTOR NIET WORDEN GESTART.
Probeer de benzine in de tank
niet te verdunnen met loodvrije
superbenzine, maar maak de tank
en het brandstofcircuit geheel
leeg.
Een beschadigde kataly-
sator l aat s chadelijke
stoffen in het uitlaatgas
achter, wa ardoor h et m ilieu
wordt vervuild.
fig. 148
A0B0044b
WEGWIJS IN UW AUTO
158
fig. 149
A0B0045b
Kom niet dicht bij de vul-
opening met open vuur of
een brandende sigaret:
brandgevaar.
Houd uw hoofd ook niet dichtbij
de vulopening om te voorkomen
dat u s chadelijke d ampen
inademt.
Vervang de tankdop
zonodig alleen door een
ander exemplaar van het-
zelfde type, anders kan de wer-
king van het benzinedamp-
opvangsysteem in gevaar wor-
den gebracht.
TANKKLEPJE IN GEVAL VAN
NOOD OPENEN
Als het niet lukt het tankklepje met de
hendel (A-fig. 148 ) te openen, trek
dan aan het koordje (A-fig. 150) rechts
in de bagageruimte.
fig. 150
A0B0388b
BELANGRIJK Controleer voordat u de
motor start voor uw eigen veiligheid of het
vulpistool goed in de brandstofpomp is
teruggeplaatst.
BESCHERMING
VAN HET MILIEU
Bij het ontwerp en de productie is niet
alleen rekening gehouden met traditione-
le aspecten, zoals prestaties en veiligheid,
maar is er ook veel aandacht besteed aan
de groeiende milieuproblemen.
De materiaalkeuze en de technische sys-
temen en speciale voorzieningen zijn het
resultaat van inspanningen die er op
gericht zijn om de vervuiling van het
milieu drastisch terug te dringen. Uw auto
voldoet dan ook aan de strengste interna-
tionale milieunormen.
WEGWIJS IN UW AUTO
159
Lambdasondes
De lambdasondes meten de hoeveelheid
zuurstof in het uitlaatgas. De door de
lambdasondes verzonden signalen wor-
den door de regeleenheid van het motor-
managementsysteem gebruikt om het
lucht-/brandstofmengsel te regelen.
Benzinedamp-opvangsysteem
Het is onmogelijk, ook bij stilstaande
motor, benzinedampen te voorkomen.
Daarom “vangt“ dit systeem de dampen
in een speciaal actieve-koolfilter.
Als de motor draait, dan worden deze
dampen afgezogen en verbrand in de
motor.
GEBRUIK VAN MILIEUVRIEN-
DELIJKE MATERIALEN
Geen enkel onderdeel van de auto bevat
asbest. De vulling van de stoelen en de
airconditioning bevatten geen CFK’s
(chloor fluorkoolwaterstoffen), het gas dat
waarschijnlijk de oorzaak is van het gat in
de ozonlaag.
De kleurstoffen en de corrosiewerende
behandeling van de bouten en moeren zijn
niet schadelijk voor het milieu; ze bevatten
dus geen lucht- en bodemverontreinigend
cadmium.
Omdat tijdens de wer-
king de katalysator zeer
warm wordt, verdient het
aanbeveling niet te parkeren
boven brandbare materialen
(papier, brandstof, gras, droge
bladeren, enz.).
EMISSIEREDUCTIESYSTEMEN
Driewegkatalysator
Het uitlaatsysteem is voorzien van een
katalysator, die bestaat uit edelmetaalle-
geringen. De katalysator bevindt zich in
een roestvast stalen houder, die bestand is
tegen hoge bedrijfstemperaturen.
De katalysator zet onverbrande koolwa-
terstoffen, koolmonoxide en stikstofoxi-
den in het uitlaatgas om (ook al zijn deze
dankzij het elektronische motormanage-
mentsysteem, slechts in kleine hoeveelhe-
den aanwezig) in niet schadelijke stoffen.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
160
BELANGRIJK Het gaspedaal mag pas
worden ingetrapt nadat de motor is
gestart.
1) Zorg ervoor dat de handrem is aan-
getrokken.
2) Zet de versnellingspook in de vrij-
stand.
3) Trap het koppelingspedaal geheel in,
zodat de startmotor de tandwielen in de
versnellingsbak niet hoeft aan te drijven.
4) Controleer of elektrische systemen en
verbruikers zijn uitgeschakeld. Let vooral
op systemen die veel vermogen vragen
(bijv. de achterruitverwarming).
5) Draai de contactsleutel in stand
AVV en laat de sleutel los zodra de
motor aanslaat.
6) Als de motor niet aanslaat, moet u de
sleutel terugdraaien in stand STOP en
nogmaals starten.
Het contactslot is voorzien van een her-
startbeveiliging. Als de motor bij de eerste
poging niet aanslaat, moet u de sleutel
terugdraaien in stand STOP en nogmaals
starten.
Het start-/contactslot is voorzien van
een beveiligingsmechanisme, waardoor
het slot niet van stand MAR in AVV kan
worden gezet bij een draaiende motor.
MOTOR
STARTEN
BELANGRIJK De auto is uitgerust met
een elektronische startblokkering. Zie bij
startproblemen “Alfa Romeo CODE“.
C
C
O
O
R
R
R
R
E
E
C
C
T
T
G
G
E
E
B
B
R
R
U
U
I
I
K
K
V
V
A
A
N
N
D
D
E
E
A
A
U
U
T
T
O
O
Het is raadzaam om
gedurende de eerste
gebruiksperiode geen
maximale prestaties van uw auto
te verlangen (bijv. krachtig acce-
lereren, langdurig rijden met hoge
toerentallen en bruusk remmen).
Het is zeer gevaarlijk
om de motor in een afge-
sloten ruimte te laten
draaien. De motor verbruikt
zuurstof en produceert koolmo-
noxide dat zeer giftig is en dode-
lijk kan zijn.
Laat de contactsleutel
niet in stand MAR staan
als de motor stilstaat,
zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
161
Geef niet bruusk gas
vlak voordat de motor
wordt uitgezet. Dit geldt
voor alle motoren, maar in het
bijzonder voor motoren die voor-
zien zijn van een turbocompres-
sor. Gasgeven voordat u de
motor uitzet heeft geen enkel
nut, verspilt brandstof en is zeer
schadelijk voor de lagers in de
turbocompressor.
BELANGRIJK Als de motor afslaat bij
een rijdende auto, kan het CODE-controle-
lampje (
¢
) gaan branden, als de motor
weer wordt gestart. Zet, als dit gebeurt,
de motor uit, start opnieuw bij stilstaande
auto en controleer of het lampje uitgaat.
Als dat niet het geval is, wendt u dan
onmiddellijk tot de Alfa Romeo-dealer.
BELANGRIJK Als de startpoging moei-
zaam verloopt, blijf dan niet langdurig pro-
beren de motor te starten. Hierdoor zou
de katalysator kunnen beschadigen.
Wendt u in dat geval tot de Alfa Romeo-
dealer.
BELANGRIJK Bij de uitvoering met
Selespeed versnellingsbak moet het rem-
pedaal ingetrapt worden gehouden tijdens
het starten. Als het rempedaal herhaalde-
lijk wordt ingetrapt bij een afgezette
motor, is er meer kracht vereist. In een der-
gelijke situatie moet voor het starten van
de motor het rempedaal krachtiger worden
ingetrapt.
MOTOR OPWARMEN
– Rijd rustig weg, laat de motor niet met
hoge toerentallen draaien en trap het gas-
pedaal niet bruusk in.
– Verlang de eerste kilometers geen
maximale prestaties, maar wacht tot de
koelvloeistoftemperatuur 50-60 °C
bedraagt.
MOTOR UITZETTEN
– Laat het gaspedaal los en wacht tot de
motor met stationair toerental draait.
– Draai de contactsleutel in stand
STOP. Hierdoor wordt de motor uitgezet.
BELANGRIJK Het is beter om de
motor na een zware rit even “op adem“
te laten komen. Zet de motor niet onmid-
dellijk uit, maar laat hem even stationair
draaien. Hierdoor kan de temperatuur in
de motorruimte dalen.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
162
NOODSTART
Als de regeleenheid van de Alfa CODE de
via de contactsleutel gezonden code niet
herkent (controlelampje (
¢
) op het
instru mentenpaneel brandt constant) kan
een noodstart worden uitgevoerd met de
code die op de CODE-card vermeld staat.
Zie voor de juiste procedure het hoofd-
stuk “Noodgevallen“.
PARKEREN
Voer voor het parkeren van de auto de
volgende handelingen uit:
– Zet de motor uit.
– Trek de handrem aan.
– Schakel de eerste versnelling in als de
auto op een helling omhoog staat en de
achteruit bij een helling omlaag (gezien
vanuit de rijrichting).
– Zet de voorwielen in een zodanige
stand dat de auto onmiddellijk stopt als de
handremhefboom per ongeluk naar bene-
den wordt gezet.
Probeer auto’ s met
katalysator nooit te star-
ten door ze aan te duwen,
te slepen of van een helling te
laten rijden. Op die wijze kan er
onverbrande benzine in de kata-
lysator terechtkomen, waardoor
deze onherstelbaar zal beschadi-
gen.
Houd er rekening mee
dat de rem- en stuurbe-
krachtiging niet werken
zolang de motor niet is aangesla-
gen, waardoor meer kracht nodig
is voor de bediening van het rem-
pedaal en het stuur.
Laat de contactsleutel
niet in stand MAR staan
als de motor stilstaat,
zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
Laat kinderen nooit
alleen achter in de auto.
Neem de sleutels altijd uit
het contactslot als u de auto ver-
laat en neem de sleutels mee.
VEILIG RIJDEN
Tijdens het ontwerpen van de Alfa
156 GTA heeft Alfa Romeo veel aan-
dacht besteed aan de optimale veiligheid
voor de inzittenden. Desalniettemin blijft
het gedrag van de bestuurder van door-
slaggevende betekenis voor de veiligheid
op de weg.
Hierna vindt u enkele eenvoudige tips en
aanbevelingen om onder diverse omstan-
digheden veilig te rijden Hoewel u de mees-
te natuurlijk al kent, is het toch de moeite
waard ze aandachtig te lezen.
VOOR U WEGRIJDT
– Controleer of de verlichting goed
werkt.
– Zet de stoel, het stuur en de achter-
uitkijkspiegels in de juiste stand.
– Stel de rugleuning zo in dat u rechtop
zit en het hoofd zich zo dicht mogelijk bij
de hoofdsteun bevindt.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
163
Draag altijd veiligheids-
gordels, zowel voorin als
achterin en zorg ervoor dat
kinderen in passende zitjes worden
vervoerd. Rijden zonder veilig-
heidsgordels vergroot het risico op
ernstig letsel of dodelijke afloop bij
een ongeval.
Let op bij de montage
van spoilers, lichtmetalen
velgen en niet standaard
wieldoppen: ze kunnen de venti-
latie van de remmen verminderen
en daarmee hun doelmatigheid
tijdens krachtig en veelvuldig
remmen; bijvoorbeeld tijdens een
steile afdaling.
Rijd niet met voor wer-
pen op de vloer voor de
bestuurdersstoel: tijdens
het remmen kunnen deze tussen
de pedalen komen waardoor het
onmogelijk is te accelereren of te
remmen.
– Controleer of de slag van de pedalen
niet beperkt wordt (door matten, enz.).
– Controleer of eventuele kinderzitjes
(stoeltjes, wiegjes, enz.) goed bevestigd
zijn op de zitplaatsen achter.
– Stuw eventuele bagage zorgvuldig in
de bagageruimte om te voorkomen dat bij
bruusk remmen voorwerpen door het inte-
rieur schieten.
– Gebruik geen zware maaltijden voor
een reis. Een lichte maaltijd draagt ertoe
bij goede reflexen te behouden. Vermijd
vooral het gebruik van alcohol.
Controleer regelmatig:
– bandenspanning en conditie van de
banden;
– niveau van de motorolie;
– niveau van de koelvloeistof en de con-
ditie van het koelsysteem;
– niveau van de remvloeistof;
– niveau van de olie van de stuurbe-
krachtiging;
– niveau van de ruitensproeiervloeistof.
TIJDENS DE RIT
– De eerste regel van veilig rijden is
voorzichtigheid.
– Voorzichtigheid houdt ook in, dat u
alert bent op fouten en onvoorzichtighe-
den van anderen.
– Houdt u altijd strikt aan de geldende
verkeersregels van elk land waarin u rijdt
en houdt u vooral aan de maximum snel-
heden.
– Controleer ook altijd of naast uzelf
ook alle overige inzittenden de veilig-
heidsgordel dragen en dat de kinderen in
passende zitjes worden vervoerd. Dieren
dienen bij voorkeur in een van het interi-
eur afgescheiden gedeelte te worden ver-
voerd.
– Lange reizen moeten in optimale con-
ditie worden gestart.
Rijden onder invloed van
alcohol, verdovende mid-
delen, of bepaalde medi-
cijnen is zeer gevaarlijk voor
uzelf en voor anderen.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
164
– Rijd niet te lang achter elkaar, maar
las pauzes in en gebruik die om een beet-
je te bewegen en weer op krachten te
komen.
– Zorg voor een constante luchtverver-
sing in het interieur.
– Rijd nooit van een helling af met een
afgezette motor: u kunt dan niet op de
motor afremmen en de rem- en stuurbe-
krachtiging werken niet, waardoor meer
kracht nodig is voor de bediening van het
rempedaal en het stuur.
IN HET DONKER RIJDEN
Enkele belangrijke tips voor het rijden in
het donker.
– Rijd extra voorzichtig: rijden in het
donker vergt veel meer concentratie.
– Beperk de snelheid, vooral op onver-
lichte wegen.
– Stop bij de eerste tekenen van slape-
righeid: doorrijden levert gevaar op voor
uzelf en voor anderen. Ga pas weer rijden
na voldoende rust.
– Bewaar een veilige afstand, groter
dan overdag, van de auto’s die voor u rij-
den. Het is moeilijk om de snelheid van
andere auto’s te schatten als alleen de
lichten te zien zijn.
– Controleer of de koplampen goed
staan afgesteld: als ze te laag staan,
wordt uw zicht beperkt en raakt u sneller
vermoeid. Als ze te hoog staan, kunnen
ze andere weggebruikers hinderen.
– Gebruik het grootlicht alleen buiten de
stad en als u zeker weet dat u andere
weggebruikers niet hindert.
– Doof het grootlicht (indien ingescha-
keld) als u een tegenligger ziet en passeer
met dimlicht.
– Houd alle lampen schoon.
Let op de dikte van
eventuele extra vloer-
matten: zelfs een gering
defect in het remsysteem kan tot
gevolg hebben, dat het rempe-
daal dieper dan normaal moet
worden ingetrapt.
Water, ijs en strooizout
op de wegen kunnen zich
afzetten op de remschij-
ven waardoor de gewenste rem-
vertraging iets later wordt
bereikt.
– Let buiten de stad op overstekende
dieren.
MET REGEN RIJDEN
Regen en natte wegen leveren gevaar
op.
Op natte wegen zijn alle manoeuvres
moeilijker, omdat de wrijving tussen de
banden en het wegdek aanzienlijk minder
is. Het gevolg is dat de remweg aanmer-
kelijk langer is en dat de grip op het weg-
dek minder is.
Enkele tips voor het rijden met regen:
– Beperk de snelheid en bewaar een
grotere afstand van de auto’s die voor u
rijden.
– Als het erg hard regent, wordt ook het
zicht beperkt. Ontsteek in dat geval, ook
overdag, het dimlicht, om de zichtbaar-
heid voor anderen te vergroten.
– Rijd niet met hoge snelheid door plas-
sen en houd het stuur stevig vast. Als u
met hoge snelheid door een plas rijdt,
kunt u de controle over de auto verliezen
(“aquaplaning“).
– Zet de bedieningsknoppen van de ven-
tilatie op ontwasemen (zie het hoofdstuk
“Wegwijs in uw auto“), zodat u een goed
zicht houdt.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
165
– Monteer op besneeuwde wegen win-
terbanden of sneeuwkettingen; zie de
betreffende paragrafen in dit hoofdstuk.
– Rem bij voorkeur op de motor af en
vermijd bruusk remmen.
– Vermijd snel optrekken en plotseling
van richting veranderen.
– In de winter kan op schijnbaar droge
wegen toch ijs liggen. Let daarom vooral
goed op de delen van de weg die door de
aanwezigheid van bomen of rotsen weinig
zon krijgen, waardoor ijs kan blijven lig-
gen.
– Houd ruim afstand van de auto’s voor
u.
– Controleer regelmatig de conditie van
de ruitenwisserbladen.
IN DE MIST RIJDEN
– Vermijd, indien mogelijk, het rijden in
dichte mist. Tips bij nevel, mist of kans op
mistbanken:
– Beperk uw snelheid.
– Ontsteek, ook overdag, het dimlicht,
de mistachterlichten en de mistlampen
voor. Gebruik niet het grootlicht.
BELANGRIJK Doof bij stukken met
goed zicht de mistachterlichten om de
weggebruikers achter u niet te hinderen.
– Denk eraan dat mist de wegen ook
nat maakt, waardoor manoeuvres moeilij-
ker uit te voeren zijn en de remweg langer
is.
– Houd ruim afstand van de auto’s voor
u.
– Voorkom zoveel mogelijk abrupte
snelheidswisselingen.
– Vermijd zoveel mogelijk het inhalen
van andere voertuigen.
– Als u plotseling moet stoppen (bij een
defect, door sterke vermindering van het
zicht, enz.), tracht dan toch buiten de rij-
strook te stoppen. Zet vervolgens de waar-
schuwingsknipperlichten aan en, zo moge-
lijk, de dimlichten. Druk in een rustig ritme
op de claxon als u een andere auto denkt
te zien.
IN DE BERGEN RIJDEN
– Rem zoveel mogelijk op de motor af
en rijd in een lage versnelling bergaf-
waarts. Daarmee voorkomt u dat de rem-
men oververhit raken.
– Rijd nooit naar beneden met afgezet-
te motor of met de versnellingspook in de
vrijstand, en absoluut nooit met uitgeno-
men contactsleutel.
– Rijd met een matige snelheid, en ver-
mijd het “afsnijden“ van bochten.
– Denk eraan dat bergopwaarts inhalen
veel langzamer gaat en dat de weg daar-
om langer vrij moet zijn. Als u wordt inge-
haald terwijl u bergopwaarts rijdt, geef de
passerende auto dan de ruimte.
MET SNEEUW EN IJS
RIJDEN
Enkele tips voor het rijden met sneeuw
en ijs:
– Rijd met zeer matige snelheid.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
166
MET ABS RIJDEN
Het ABS is een voorziening op het rem-
systeem dat twee belangrijke voordelen
biedt:
1) Het voorkomt het blokkeren en daar-
mee het slippen van de wielen bij een
noodstop en in omstandigheden waarbij
de grip op het wegdek beperkt is.
2) Het houdt de auto tijdens het rem-
men bestuurbaar. Hierdoor kunt u tijdens
het remmen obstakels ontwijken of van
richting veranderen, mits de grip van de
banden dit toelaat.
Het beste gebruik van ABS:
– Bij een noodstop of bij verminderde
grip voelt u een lichte trilling in het rem-
pedaal: dit is het signaal dat het ABS
werkt. Laat het pedaal niet los, maar blijf
het ingetrapt houden zodat het remsys-
teem continu werkt.
– Het ABS voorkomt het blokkeren van de
wielen, maar verhoogt de grip van de banden
op het wegdek niet. Houd daarom ook met
auto’s met ABS een veilige afstand van de
auto’s die voor u rijden en beperk de snelheid
voor u een bocht inrijdt.
Het ABS dient om de bestuurbaarheid
van de auto te verbeteren, en niet om har-
der te rijden.
KOSTENBESPARING
EN BEPERKING VAN
SCHADELIJKE
UITLAATGASSEN
Hierna volgen enkele nuttige tips, waar-
door de kosten van de auto zo laag moge-
lijk blijven en de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt
wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Doelmatig onderhoud is een beslissende
factor voor een lange levensduur, de beste
prestaties en een zo zuinig mogelijk
gebruik van de auto. Laat daarom tijdig de
in het onderhoudsschema aangegeven
werkzaamheden uitvoeren (zie bougies,
lucht-/brandstoffilter, klepspeling, enz.).
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een
keer per maand, de spanning van de ban-
den. Als de spanning te laag is, wordt de
weerstand groter en neemt het verbruik
toe. Bovendien slijten hierdoor de banden
sneller en verslechtert de wegligging van
de auto, waardoor de veiligheid in gevaar
kan worden gebracht.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen
bagageruimte. Het gewicht van de auto
(vooral in stadsverkeer) en de wieluitlij-
ning hebben grote invloed op het brand-
stofverbruik en de stabiliteit.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
167
Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische installaties alleen
als u ze nodig hebt. De achterruitverwar-
ming, de verstralers, de ruitenwissers en
de aanjager van het ventilatie-/verwar-
mingssysteem vragen veel stroom, waar-
door het brandstofverbruik toeneemt (tot
aan 25% in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel
energie, waardoor de motor zwaar wordt
belast en het brandstofverbruik sterk toe-
neemt (met gemiddeld 20%). Gebruik
wanneer de buitentemperatuur het toelaat
bij voorkeur de functies van het ventilatie-
systeem.
Aërodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aëro-
dynamische accessoires kan de aërodyna-
mica negatief beïnvloeden, waardoor het
brandstofverbruik zal toenemen.
RIJSTIJL
Het starten
Laat de motor als de auto stilstaat, niet
warmdraaien met stationair toerental en ook
niet met een verhoogd toerental: onder deze
omstandigheden warmt de motor veel lang-
zamer op, terwijl het verbruik en de schade-
lijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter
om rustig weg te rijden en geen hoge toe-
rentallen te gebruiken. Op deze manier
warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat
voor een stoplicht of voordat u de motor
afzet. Deze handeling heeft evenals het
overschakelen met tussengas geen enkel
nut. Het kost brandstof en verhoogt de uit-
stoot van schadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het
toelaten de hoogste versnelling. Het
inschakelen van een lage versnelling voor
een snelle acceleratie verhoogt het brand-
stofverbruik. Op dezelfde wijze neemt bij
het oneigenlijke gebruik van een hoge ver-
snelling, het verbruik en de schadelijke uit-
laatgasemissie toe. Bovendien slijt de
motor hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk
toe bij een hogere snelheid: als de snel-
heid wordt verhoogd van 90 naar 120
km/h, neemt het brandstofverbruik met
ongeveer 30% toe. Rijd daarom zoveel
mogelijk met een gelijkmatige snelheid,
vermijd overbodig remmen en optrekken.
Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot
van schadelijke uitlaatgassen. Wij raden u
daarom aan om rustig te rijden en een vei-
lige afstand te bewaren van de auto’s die
voor u rijden, waardoor u tijdig kunt
reageren op gevaarlijke situaties.
Acceleratie
Met vol gas optrekken waarbij de motor
met hoge toerentallen draait, kost veel
brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen. Het is beter
geleidelijk op te trekken en geen maxi-
male toerentallen te gebruiken.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
168
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud star-
ten bereikt de motor niet de optimale
bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet
alleen het brandstofverbruik toe (van 15
tot aan 30% in stadsverkeer) maar ook
de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie
van het wegdek
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij file-
rijden, waarbij overwegend lage versnel-
lingen worden gebruikt, of in de stad waar
zich veel verkeerslichten bevinden, zal het
brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn.
Bochtige trajecten, bergwegen en een
slecht wegdek verhogen eveneens het
brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (spoorweg-
overgangen), is het raadzaam de motor
uit te zetten.
ECONOMISCH
EN MILIEUBEWUST
RIJDEN
Het milieu is een van de uitgangspunten
geweest bij de ontwikkeling van de
Alfa 156 GTA.
Het is niet voor niets dat resultaten van
zijn emissiereductiesystemen boven de gel-
dende normen liggen.
Het milieu heeft recht op maximale aan-
dacht van iedereen.
De automobilist kan door enkele simpele
aanwijzingen op te volgen, voorkomen dat
hij/zij onnodig schade aan het milieu toe-
brengt. Vaak wordt door die aanwijzingen
ook het brandstofverbruik beperkt. Over dit
onderwerp vindt u hierna diverse nuttige
tips, die een geheel vormen met de tips met
het symbool #, die u in de diverse hoofd-
stukken van dit boekje kunt vinden.
We vragen uw aandacht voor al deze tips.
VOORZORGSMAATREGELEN
VOOR HET BEHOUD
VAN DE EMISSIEREDUCTIE -
SYSTEMEN
De correcte werking van deze systemen
is niet alleen belangrijk voor het milieu,
maar ook voor het rendement van de
auto. Het in goede conditie houden van de
systemen is de belangrijkste voorwaarde
voor milieubewust en economisch rijden.
De eerste eis is dat u zich te allen tijde
houdt aan het “geprogrammeerd onder-
houdsschema”. Gebruik uitsluitend lood-
vrije benzine (95 RON).
Als het starten problemen oplevert, blijf
dan niet proberen. Vermijd aanduwen,
aanslepen of rollend starten: al deze han-
delingen kunnen de katalysator beschadi-
gen. Maak bij een noodstart uitsluitend
gebruik van een hulpaccu.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
169
TREKKEN VAN
AANHANGERS
De auto is niet goedgekeurd voor het
trekken van aanhangers.
Als de motor tijdens het rijden “slecht
loopt“, rijd dan zeer rustig zodat de motor
zo min mogelijk wordt belast en wendt u
zo snel mogelijk tot een Alfa Romeo-
dealer.
Als het waarschuwingslampje van de
brandstofreserve brandt, tank dan zo snel
mogelijk. Een laag brandstofniveau kan
een onregelmatige brandstoftoevoer ver-
oorzaken, waardoor de temperatuur van
de uitlaatgassen stijgt; hierdoor kan de
katalysator ernstig beschadigen.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens
testwerkzaamheden, met losgenomen
bougiekabels draaien. Laat de motor voor
vertrek niet warmdraaien met stationair
toerental, behalve als de buitentempera-
turen zeer laag zijn. Maar ook in dit laat-
ste geval moet u de motor niet langer dan
30 seconden laten warmdraaien.
Monteer geen andere
hitteschilden en verwijder
de op de katalysator en
uitlaat gemonteerde schilden
niet.
Spuit geen reinigings- of
beschermingsmiddelen op
de katalysator, de lambda -
sondes en het uitlaatsysteem.
Onder normale bedrijfs -
omstandigheden bereikt
de katalysator hoge tem-
peraturen. Parkeer daarom niet
boven brandbare materialen
(gras, droge bladeren, dennen-
naalden, enz.): brandgevaar.
Het negeren van deze
aanwijzingen kan brand-
gevaar opleveren.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
170
BELANGRIJK Als u winterbanden
gebruikt waarvan de maximum toegestane
snelheid lager is dan de topsnelheid van de
auto (met een marge van 5%), dan dient
u in het interieur van de auto een voor de
bestuurder duidelijk zichtbaar waarschu-
wingsplaatje te plaatsen met de maximum
toegestane snelheid wanneer met die win-
terbanden wordt gereden (overeenkomstig
de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen dezelfde
banden (zelfde merk en profieldiepte) voor
meer veiligheid tijdens het rijden en rem-
men en voor een betere bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden niet
om.
WINTERBANDEN
Deze banden zijn speciaal ontworpen
voor het rijden op sneeuw en ijs en kun-
nen worden gemonteerd in plaats van de
standaard geleverde banden.
Gebruik winterbanden die dezelfde maat
hebben als de standaard gemonteerde
banden.
De Alfa Romeo-dealer kan u adviseren
welke band het meest geschikt is voor het
doel waarvoor u hem wilt gebruiken.
Houdt u voor bandenmaat, de banden-
spanning en de winterbanden exact aan
de aanwijzingen die staan aangegeven in
het hoofdstuk “Technische gegevens“.
De specifieke eigenschappen van winter-
banden verminderen aanzienlijk als de
profieldiepte minder is dan 4 mm.
Vervang ze in dat geval. Door de specifie-
ke eigenschappen van winterbanden zijn
de prestaties onder niet-winterse omstan-
digheden of wanneer er lange afstanden
op de snelweg worden gereden, minder
dan die van de standaard gemonteerde
banden.
Beperk het gebruik van winterbanden tot
die omstandigheden waarvoor ze zijn goed-
gekeurd.
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is
afhankelijk van de voorschriften van het
land waar wordt gereden.
Gebruik sneeuwkettingen waarvan de
dikte boven het profiel maximaal 12 mm
is.
Op banden met maat
225/ 45W R17“ mogen
geen sneeuwkettingen
worden gemonteerd, omdat ze de
veerpoot van de voor wielophan-
ging zouden kunnen raken.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de
voorwielen gemonteerd worden (aange-
dreven wielen).
Wij raden u aan contact op te nemen
met de Alfa Romeo-dealer voordat u
sneeuwkettingen aanschaft of gebruikt.
Controleer na enkele meters rijden of de
kettingen nog goed gespannen zijn.
Bij winterbanden met de
indicatie “Q“ geldt een
maximum snelheid van
160 km/h; bij winterbanden met
de indicatie “T“ geldt een maxi-
mum snelheid van 190 km/h; bij
winterbanden met de indicatie
“H“ geldt een maximum snelheid
van 210 km/h. Deze maximum
snelheden zijn in overeenstem-
ming met de huidige wetgeving.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
171
Houd bij gemon-
teerde sneeuw-
kettingen een
matige snelheid aan; rijd niet har-
der dan 50 km/h. Vermijd kuilen,
stoepranden en andere obstakels
en rijd, om de auto en het weg-
dek niet te beschadigen, geen
lange stukken op sneeuwvrije
wegen.
AUTO LANGERE TIJD
STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de
auto langer dan een maand niet wordt
gebruikt:
– Zet de auto in een overdekte, droge
en zo mogelijk goed geventileerde ruimte.
– Schakel een versnelling in.
– Zorg ervoor dat de handrem is aange-
trokken.
– Maak de gespoten plaatdelen schoon
en behandel ze met een beschermende
was.
– Maak de minkabel () los van de
accu en controleer de acculading.
Gedurende het stallen moet deze controle
iedere drie maanden worden herhaald.
Laad de accu op als de optische meter een
donkere kleur heeft zonder een groen
middenstuk.
BELANGRIJK Schakel het alarm uit
met de afstandsbediening.
– Reinig en conserveer de glimmende
metalen delen met daarvoor geschikte
middelen.
– Smeer de wisserrubbers van de rui-
tenwissers en achterruitwisser in met talk-
poeder en laat ze los van de ruit staan.
– Zet de ruiten een klein stukje open.
– Dek de auto af met een stoffen of een
ademende kunststof hoes. Gebruik geen
dichte plastic hoes, omdat het in en op de
auto aanwezige vocht dan niet kan ver-
dampen.
– Breng de bandenspanning 0,5 bar
boven de normaal voorgeschreven span-
ning en controleer deze regelmatig.
– Als u de accukabels niet loskoppelt
moet de lading iedere maand gecontro-
leerd worden.Laad de accu op als de opti-
sche meter een donkere kleur heeft zon-
der groen middenstuk.
– Tap het koelsysteem van de motor
niet af.
Op het reservewiel kun-
nen geen sneeuwkettin-
gen gemonteerd worden.
Als u een lekke voorband hebt
(aangedreven wiel) en er moet
gebruik worden gemaakt van
sneeuwkettingen, dan kunt u het
noodreservewiel op de achteras
plaatsen en het achter wiel op de
vooras (pas zo snel mogelijk de
bandenspanning aan). Zo hebt u
op de vooras twee normale wie-
len waarop uw sneeuwkettingen
kunt monteren.
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
172
NUTTIGE
ACCESSOIRES
Onafhankelijk van de wettelijk verplich-
tingen, raden wij u aan het volgende aan
boord te hebben (fig. 1):
– verbandtrommel met niet alcoholi-
sche, desinfecterende deppers, steriele
gaascompressen, verbandgaas, pleisters,
enz.;
– een zaklamp;
– een schaar met afgeronde punten;
– werkhandschoenen.
De afgebeelde en beschreven voorwer-
pen zijn opgenomen in het Alfa Romeo
Lineaccessori-programma.
fig. 1
A0B0389b
WEER IN GEBRUIK NEMEN
Als de auto langdurig niet gebruikt is en
u wilt de auto weer in gebruik nemen,
voer dan de volgende handelingen uit:
– Reinig de buitenzijde van de auto niet
droog.
– Controleer visueel op lekkage van
vloeistoffen (olie, rem- en koppelings-
vloeistof, koelvloeistof, enz.).
– Vervang de motorolie en het oliefilter.
Controleer het niveau van:
- rem-/koppelingsvloeistof
- koelvloeistof.
– Controleer het luchtfilter en vervang
het zonodig.
– Controleer de bandenspanning en con-
troleer de banden op beschadigingen,
inkepingen of scheuren. Vervang zonodig
de banden.
– Controleer de conditie van de riemen
in de motor.
– Controleer de acculading en sluit de
minkabel () aan.
– Zet de versnellingspook in de vrij-
stand, start de motor en laat de motor
enige minuten stationair draaien. Trap
hierbij een aantal malen het koppelings-
pedaal in.
Deze handelingen moe-
ten in de openlucht wor-
den uitgevoerd. Het uit-
laatgas bevat koolmonoxide dat
zeer giftig is en dodelijk kan zijn.
NOODGEVALLEN
173
3) Trap het gaspedaal geheel in en houd
het ingetrapt. Het lampje
U
gaat circa acht seconden branden. Zodra
het lampje is gedoofd, moet u het gaspe-
daal loslaten.
4) Het lampje
U
begint te knipperen:
als het lampje evenveel keer heeft geknip-
perd als het eerste cijfer van de code op
uw CODE-card, moet u het gaspedaal
intrappen en ingetrapt houden totdat het
lampje
U
4 seconden heeft gebrand.
Zodra het lampje is gedoofd, moet u het
gaspedaal loslaten.
5) Het lampje
U
gaat weer knipperen:
als het lampje evenveel keer heeft geknip-
perd als het tweede cijfer van de code op
uw CODE-card, moet u het gaspedaal
intrappen en ingetrapt houden.
6) Herhaal deze procedure voor de ove-
rige cijfers van de code op uw CODE-card.
7) Houd bij het laatste cijfer het gaspe-
daal ingetrapt. Het lampje
U
gaat 4
seconden branden. Zodra het lampje is
gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten.
8) Als het lampje
U
ongeveer 4 secon-
den snel gaat knipperen, is de procedure
op de juiste wijze uitgevoerd.
9) Start de motor door de contactsleutel
van stand MAR in stand AVV te draai-
en, zonder de sleutel in stand STOP te
plaatsen.
Als het lampje
U
blijft branden, draai
dan de contactsleutel in stand STOP en
herhaal de procedure vanaf punt 1).
BELANGRIJK Bij elke volgende start-
poging van de motor moet deze noodstart-
procedure worden herhaald. Wij raden u
daarom aan om na het uitvoeren van een
noodstart een Alfa Romeo-dealer te raad-
plegen.
NOODSTART
Als de Alfa Romeo CODE er niet in slaagt
om de startblokkering op te heffen, blij-
ven het controlelampje
¢
en het waar-
schuwingslampje
U
branden en start de
motor niet. Voor het starten van de motor
is het nodig een noodstart uit te voeren.
BELANGRIJK Wij raden u aan om
eerst de instructies goed te lezen, voordat
u de motor op deze wijze start.
Als er tijdens deze noodstartprocedure
een vergissing wordt gemaakt, moet de
contactsleutel in stand STOP worden
gedraaid en de gehele procedure vanaf
het begin (punt 1) worden herhaald.
1) Lees de 5-cijferige elektronische code
die op de CODE-card vermeld staat.
2) Draai de contactsleutel in stand
MAR.
N
N
O
O
O
O
D
D
G
G
E
E
V
V
A
A
L
L
L
L
E
E
N
N
NOODGEVALLEN
174
STARTEN MET EEN
HULPACCU
Als de accu leeg is (bij een accu met opti-
sche zuurweger: donkere kleur zonder
groen in het midden), kan de motor wor-
den gestart met een hulpaccu, die dezelf-
de of een iets grotere capaciteit moet heb-
ben als de lege accu.
Ga als volgt te werk fig. 1:
1) Verwijder het beschermdeksel van de
pluspool op de accu door op de lippen aan
de voorzijde te drukken en verbind de
pluspolen (+ teken nabij de pool) van de
beide accu’s met een startkabel.
2) Sluit een tweede startkabel aan op
de minpool () van de hulpaccu en op de
massakabel
E
op de motor of de versnel-
lingsbak van de auto die gestart moet
worden.
BELANGRIJK Verbind de minklem-
men van de twee accu’s niet direct met
elkaar: eventuele vonken kunnen het
explosieve gas ontsteken dat uit de accu
kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïn-
stalleerd aan boord van een andere auto,
mogen tussen deze auto en de auto met
de lege accu niet per ongeluk metalen
delen met elkaar in verbinding staan.
3) Start de motor.
4) Neem, als de motor draait, de kabels
in de omgekeerde volgorde los.
Als de motor na enkele pogingen niet
aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt
u tot een Alfa Romeo-dealer.
fig. 1
A0B0181b
Gebruik voor een nood-
start beslist nooit een
acculader. De elektroni-
sche systemen kunnen beschadi-
gen; in het bijzonder de regeleen-
heden van de ontsteking en de
inspuiting.
Laat d eze p rocedure
door gespecialiseerd per-
soneel uitvoeren. Onjuiste
handelingen kunnen leiden tot
vonken. De vloeistof in de accu is
giftig en corrosief. V ermijd het
contact met de huid of de ogen.
Kom ook niet dicht bij een accu
met open vuur of een brandende
sigaret en veroorzaak geen von-
ken.
Bij het los- en vastkop-
pelen van de accuklem-
men k unnen e r v onken
ontstaan waardoor de elektroni-
sche systemen kunnen beschadi-
gen. Laat deze werkzaamheden
door g especialiseerd p ersoneel
uitvoeren.
NOODGEVALLEN
175
ROLLEND
STARTEN
EEN LEKKE BAND
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust
met de snelle bandenreparatieset
“Fix&Go“, zie dan de aanwijzingen in de
volgende paragraaf.
ALGEMENE AANWIJZINGEN
Voor het verwisselen van het wiel en
voor het juiste gebruik van de krik en het
reservewiel moeten de onderstaande voor-
zorgsmaatregelen in acht worden geno-
men.
Probeer auto’s nooit te
starten door ze aan te
duwen, te slepen of van
een helling te laten rijden. Op die
wijze kan er onverbrande benzi-
ne in de katalysator terechtko-
men, waardoor deze onherstel-
baar zal beschadigen.
Houd er rekening mee
dat de rem- en de stuur-
bekrachtiging niet werken
zolang de motor niet is aangesla-
gen, waardoor meer kracht nodig
is voor de bediening van het rem-
pedaal en het stuur.
Attendeer het overige
wegverkeer op de stil-
staande auto m.b.v de
waarschuwingsknipperlichten, de
wettelijk verplichte gevarendrie-
hoek, enz.
Tijdens het verwisselen van een
wiel moeten alle inzittenden de
auto hebben verlaten en op een
veilige afstand van het verkeer
wachten, totdat het wiel verwis-
seld is.
Blokkeer de wielen met stenen
of andere voor werpen als de
auto schuin op een helling of op
een slecht wegdek staat.
Start de motor niet als de auto
is opgekrikt.
Als de auto een aanhanger
trekt, ontkoppel dan eerst de
aanhanger en krik dan de auto
op.
NOODGEVALLEN
176
Het reservewiel behoort
bij de auto waarbij het
geleverd is. Gebruik het
reservewiel niet bij andere auto’s
en monteer geen reser vewielen
van andere auto’s.
Als u het gemonteerde velgtype
wilt ver vangen (stalen in plaats
van lichtmetalen of omgekeerd),
moeten tevens alle wielbouten
worden ver vangen door bouten
met een lengte die aangepast is
aan het velgtype.
Het reser vewiel is kleiner dan
de normale wielen en mag uitslui-
tend gebruikt worden om de
dichtstbijzijnde reparatiewerk-
plaats te bereiken, waar de lekke
band gerepareerd kan worden.
Tijdens het gebruik van het reser-
vewiel mag u niet harder dan 80
km/h rijden.
Op het reser vewiel is
een sticker aangebracht
waarop de belangrijkste
aanwijzingen en de beperkingen
staan vermeld met betrekking tot
het gebruik van het reser vewiel.
Deze sticker mag absoluut niet
worden ver wijderd of afgedekt.
Op de sticker staan de volgende
aanwijzingen in vier talen ver-
meld:
ATTENTIE! ALLEEN VOOR TIJDE-
LIJK GEBRUIK! MAXIMAAL 80
km/h! VER VANG ZO SNEL
MOGELIJK DOOR EEN NORMAAL
WIEL. BEDEK DEZE AANWIJZIN-
GEN NIET.
Op het reser vewiel mag nooit
een wieldeksel worden gemon-
teerd.
Bij een gemonteerd reser vewiel
veranderen de rij-eigenschappen
van de auto. Vermijd met vol gas
optrekken, bruusk remmen en
hoge snelheden in de bochten.
Het reser vewiel heeft
een levensduur van maxi-
maal 3000 km. Na deze
afstand moet de band van het
reservewiel ver vangen worden
door een nieuwe band van het-
zelfde type.
Monteer nooit een normale band
op de velg van het reser vewiel.
Laat het verwisselde wiel zo snel
mogelijk repareren en monteren.
Gebruik nooit twee of meer
reservewielen.
Smeer de schroefdraad van de
wielbouten niet met vet in, voor-
dat u ze monteert: de bouten
kunnen loslopen.
De krik dient uitsluitend voor
het verwisselen van een wiel van
de auto waarbij de krik geleverd
is of voor auto’ s van hetzelfde
model. Gebruik de krik niet voor
het opkrikken van andere auto’s.
En beslist nooit voor het uitvoe-
ren van werkzaamheden onder
de auto.
Als de krik niet juist geplaatst
wordt, kan de opgekrikte auto
van de krik vallen.
Op een sticker op de krik is het
maximum hefvermogen aangege-
ven; de krik mag nooit voor een
zwaardere last worden gebruikt.
NOODGEVALLEN
177
WIEL VERWISSELEN
Het is nodig te weten dat:
– De krik 2,100 kg moet wegen.
– De krik geen afstelwerkzaamheden
mag vereisen.
– De krik bij beschadiging vervangen
moet worden door een krik van hetzelfde
type.
– Buiten de slinger geen enkel ander
gereedschap op de krik gemonteerd mag
kunnen worden.
Ga voor het verwisselen van het wiel als
volgt te werk:
– Stop de auto op een plaats waar het
verkeer niet in gevaar wordt gebracht en
in alle veiligheid het wiel kan worden ver-
wisseld. Zet de auto zo mogelijk op een
vlakke en stevige ondergrond.
– Zet de motor uit en trek de handrem
aan.
– Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in.
– Til de bekleding in de bagageruimte
op.
– Draai de blokkeerschroef (handgreep)
(A-fig. 2) los.
– Neem de gereedschaphouder uit (B)
en zet de houder dicht bij het te verwisse-
len wiel.
– Verwijder het reservewiel (C).
fig. 2
A0B0234b
Het reservewiel is niet
geschikt voor de montage
van sneeuwkettingen. Als
u een lekke voorband (aangedre-
ven wiel) hebt en er moet met
sneeuwkettingen worden gere-
den, dan moet u een wiel van de
achteras afhalen en daar voor in
de plaats het reservewiel monte-
ren. Zo hebt u op de vooras twee
normale wielen waarop uw
sneeuwkettingen kunt monteren.
Maak het ventiel absoluut niet
open.
Plaats geen enkel stuk gereed-
schap tussen velg en band.
Controleer regelmatig en her-
stel, indien nodig, de spanning
van de banden en van het reser-
vewiel en houdt u daarbij aan de
waarden die beschreven staan in
het hoofdstuk “T echnische gege-
vens“.
Gebruik voor het monteren van
het reser vewiel uitsluitend de
bouten en de speciale sleutel.
Deze bevinden zich in het zakje in
de reser vewielbak. Als het nor-
male wiel weer wordt gemon-
teerd, gebruik de bouten waar-
mee het normale wiel oorspron-
kelijk gemonteerd was.
NOODGEVALLEN
178
– Draai de wielbouten van het te ver-
wisselen wiel (A-fig. 3) ongeveer één
slag los.
– Verwijder het kapje A-fig. 4 op de
zijskirt, zoals aangegeven in de afbeel-
ding.
– Plaats de krik onder de auto, dichtbij
het te verwisselen wiel.
– Draai met behulp van slinger (A-fig.
5) de krik omhoog, zodat de inkeping
(B-fig. 6) aan de bovenzijde van de krik
om het profiel onder de carrosserie (C-
fig. 6) valt op ongeveer 40 cm van de
wielkuip.
– Draai de slinger en krik de auto op,
totdat het wiel enkele centimeters los van
de grond is.
– Draai de wielbouten (A-fig. 3 )
helemaal los en trek het wiel los.
– Zorg ervoor dat de boutgaten en alle
contactvlakken van het reservewiel
schoon zijn en geen onzuiverheden bevat-
ten, omdat hierdoor na verloop van tijd de
wielbouten kunnen loslopen.
– Monteer het reservewiel, waarbij één
van de gaten (A-fig. 7) over de pen (B-
fig. 7) moet vallen.
– Neem de bouten en de sleutel voor
het monteren van het reservewiel uit het
zakje in reservewielbak.
BELANGRIJK Draai de vijf wielbouten
die specifiek voor het reservewiel zijn,
handvast.
– Laat de auto zakken en verwijder de
krik.
fig. 4
A0B0316b
fig. 3
A0B0315b
fig. 5
A0B0317b
NOODGEVALLEN
179
– Draai de wielbouten stevig vast in de
volgorde die is aangegeven in fig. 8 ,
zonder het wieldeksel te monteren.
NORMALE WIEL
MONTEREN
– Volg de hiervoor beschreven procedu-
re, krik de auto op en demonteer het
reservewiel.
– Draai de centreerpen (A-fig. 9) in één
van de boutgaten in de wielnaaf.
BELANGRIJK Plaats het wiel op de
pen en draai de vijf bouten, waarmee het
normale wiel gemonteerd was, vast.
– Verwijder de centreerpen (A-fig. 9)
en draai de laatste bout vast.
– Laat de auto zakken en verwijder de
krik; draai de wielbouten stevig vast in de
volgorde die hiervoor beschreven is voor
het reservewiel (fig. 7).
BELANGRIJK Door een verkeerde
montage kan het wieldeksel tijdens het rij-
den loslaten.
fig. 8
A0B0227b
fig. 7
A0B0226b
fig. 6
A0B0318b
NOODGEVALLEN
180
Ter afsluiting:
– plaats het verwisselde wiel op de
daarvoor bestemde plek in de bagage-
ruimte;
– druk de krik stevig in de houder om
rammelen tijdens het rijden te voorko-
men;
– berg het gebruikte gereedschap op in
de houder;
– plaats de gereedschaphouder op het
reservewiel en draai de blokkeerschroef
(A-fig. 2) vast.
fig. 9
A0B0228b
De snelle bandenreparatieset is in een daar-
voor bestemde houder in de bagageruimte
geplaatst A-fig. 10.
De reparatieset bevat fig. 11:
gereedschap A voor het verwijderen
van het ventiel;
een compressor B met manometer en
verbindingsstukken;
een bus C met afdichtvloeistof, een
vulbuis en een sticker met het opschrift
“max 80 km/h“. Na het repareren van
het wiel moet deze sticker op een voor de
bestuurder goed zichtbare plaats worden
aangebracht (op het dashboard).
een “tuitje“ D waaraan de vulbuis
kan worden bevestigd.
SNELLE BANDEN-
REPARATIESET
FIX&GO
(optional voor bepaalde uitvoe-
ringen/markten)
Bepaalde uitvoeringen kunnen worden
uitgerust met de snelle bandenreparatie-
set FIX&GO, als vervanging van het
gebruikelijke gereedschap en het reserve-
wiel.
fig. 10
A0B0390b
fig. 11
A0B0332b
NOODGEVALLEN
181
BELANGRIJK Als u een lekke band
krijgt, kan de band gerepareerd worden
als de diameter van het lek niet groter is
dan 4 mm.
In fig. 12 wordt weergegeven:
A gebied van de band dat gerepareerd
kan worden (gaten of scheuren met een
diameter van max. 4 mm);
B gebied dat NIET gerepareerd kan wor-
den.
fig. 12
A0B0333b
Gebruik de reparatieset
niet als de band bescha-
digd is geraakt door het
rijden met lege banden. De ban-
den, vooral de zijkanten, moeten
dan z orgvuldig g econtroleerd
worden.
Het i s n iet m ogelijk
scheuren aan de zijkanten
van de band te repareren.
Bovendien is het p ermanent
dichtkitten van scheuren op het
loopvlak op minder dan 25 mm
van de zijkant van de band niet
gegarandeerd.
OPPOMPEN VAN DE BAND
(fig. 13-14-15-16-17-18-19)
1) Plaats het te repareren wiel met het
ventiel (A) gekeerd, zoals aangegeven in
de afbeelding; trek vervolgens de
handrem aan.
2) Draai de vulbuis (B) op de spuitbus
(C).
3) Draai de ventieldop van de band los
en verwijder het interne onderdeel van het
ventiel met behulp van het gereedschap
(D). Plaats het niet op zand of een vuile
ondergrond.
4) Steek de vulbuis (B) op het ventiel
van de band, houd de spuitbus (C) met
de vulbuis naar beneden gekeerd en druk
vervolgens op de spuitbus zodat de
afdichtvloeistof in de band komt.
fig. 13
A0B0422b
HET IS NOODZAKELIJK TE
WETEN DAT:
De afdichtvloeistof bij buitentemperatu-
ren tussen -30°C en +80°C werkt en niet
geschikt is voor een permanente repara-
tie.
De vloeistof in de band makkelijk met
water kan worden verwijderd.
De afdichtvloeistof geen houdbaarheids-
datum heeft.
De compressor niet lan-
ger dan 20 minuten mag
worden i ngeschakeld.
Gevaar voor oververhitting!
NOODGEVALLEN
182
Bij schade aan de velg
(zodanige vervorming
van het kanaal dat er
lucht wegloopt) of aan de band,
buiten de gebieden die hier voor
zijn aangegeven, kan de band
niet g erepareerd w orden.
Verwijder de eventueel in de
band binnengedrongen voor wer-
pen (schroeven of spijkers) niet.
Attentie! D e s puitbus
bevat p ropyleenglycol;
deze s ubstantie k an
schadelijk zijn en een prikke-
lend/brandend g evoel g even.
Vermijd inslikking en contact met
huid, ogen en kleding; spoel bij
contact onmiddellijk over vloedig
met water . Raadpleeg een arts
bij allergische reacties. Bewaar
de s puitbus i n d e d aarvoor
bestemde ruimte, ver ver wijderd
van warmtebronnen en buiten
het bereik van kinderen.
NOODGEVALLEN
183
5) Draai het interne onderdeel van het
ventiel weer vast met behulp van het
gereedschap (D).
6) Sluit vervolgens met hendeltje (E) de
slang van de compressor (F) op het ven-
tiel van de band aan.
7) Start de motor, sluit de stekker (G)
aan op de aansteker (of 12V-stekker-
doos) en pomp de band op tot de juiste
bandenspanning is bereikt (zie
“Bandenspanning in koude toestand“ in
het hoofdstuk “Technische gegevens“).
Controleer de bandenspanning op de
manometer(H). Voor een nauwkeurige
aflezing moet de compressor worden uit-
geschakeld.
fig. 14
A0B335b
Stop na ongeveer 10 minuten, trek de
handrem aan en controleer opnieuw de
bandenspanning.
fig. 15
A0B0423b
fig. 16
A0B0424b
Als u er niet in slaagt de voorgeschreven
bandenspanning te bereiken, verplaats
dan de auto ongeveer 10 meter naar
voren of naar achteren, zodat de afdicht-
vloeistof in de band verdeeld wordt. Pomp
de band vervolgens weer op.
Als het na deze laatste handeling nog
niet lukt de band op de voorgeschreven
spanning te krijgen, rijdt dan niet verder
maar wendt u tot een Alfa Romeo-dealer.
Als de band op de juiste spanning is
gebracht, vertrek dan onmiddellijk zodat
de afdichtvloeistof gelijkmatig in de band
verdeeld wordt.
Plaats de sticker op een
voor de bestuurder goed
zichtbare plek om aan te
geven dat de band behandeld is
met snelle bandenreparatieset.
Rijd voor zichtig vooral in boch-
ten. Rijd niet harder dan 80
km/h. V ermijd accelereren en
bruusk remmen.
NOODGEVALLEN
184
Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbij-
zijnde Alfa Romeo-dealer om de band te
laten controleren en te repareren of om de
band te laten vervangen.
U moet dan absoluut aangeven dat de
band is gerepareerd met de snelle repara-
tiekit.
fig. 18
A0B0426b
fig. 19
A0B0391b
Als u tijdens het herstel-
len van de bandenspan-
ning er niet in slaagt de
spanning op ten minste 1,8 bar te
brengen, mag niet verder worden
gereden, omdat de band te erg
beschadigd is en de reparatiekit
de vereiste wegligging niet kan
garanderen; wendt u tot de Alfa
Romeo-dealer.
Banden die met de repa-
ratieset b ehandeld z ijn,
kunnen s lechts t ijdelijk
worden gebruikt.
fig. 17
A0B0425b
Als de bandenspanning
onder 1,3 bar is gedaald,
mag niet verder worden
gereden; FIX & GO kan de vereis-
te wegligging niet garanderen
omdat de band te erg beschadigd
is; wendt u tot de Alfa Romeo-
dealer.
Als de bandenspanning ten min-
ste 1,3 bar bedraagt, moet de
juiste bandenspanning worden
hersteld (bij draaiende motor en
aangetrokken h andrem). R ijd
vervolgens zeer voor zichtig ver-
der.
NOODGEVALLEN
185
EEN GLOEILAMP VERVANGEN
Modificaties of repara-
ties aan de elektrische
installatie die niet correct
worden uitgevoerd en waarbij
geen rekening wordt gehouden
met de technische specificaties
van het systeem, kunnen storin-
gen in de werking en zelfs brand
veroorzaken.
Wij raden u aan defecte
gloeilampen, indien moge-
lijk, door de Alfa Romeo-
dealer te laten ver vangen. De
juiste werking en afstelling van
de buitenverlichting zijn van
essentieel belang voor de rijvei-
ligheid en bovendien wettelijk
verplicht.
Halogeenlampen mag u
uitsluitend aanraken op
het metalen gedeelte. Als
u de bol met uw vingers aan-
raakt, zal de lichtopbrengst van
de lamp teruglopen en kan ook de
levensduur beperkt worden. Als u
de bol per ongeluk toch hebt aan-
geraakt, moet u de bol schoon-
wrijven met een doekje met alco-
hol en daarna laten drogen.
Halogeenlampen bevat-
ten gas onder druk. Bij
breuk kunnen er glas -
splinters wegschieten.
Bij auto’s met gasontla-
dingslampen (xenonlam-
pen) moet een defecte
gloeilamp door de Alfa Romeo-
dealer worden vervangen.
NOODGEVALLEN
186
ALGEMENE AANWIJZINGEN
– Als een lampje niet brandt, controleer
dan eerst of de zekering niet doorgebrand
is, voordat u de lamp vervangt.
– Zie voor de plaats van de zekeringen
de paragraaf “Een doorgebrande zeke-
ring“ in dit hoofdstuk.
– Controleer, voordat u een defecte
lamp vervangt, of de contacten niet zijn
geoxideerd.
Vervang een defecte lamp door een
exemplaar van hetzelfde type en vermo-
gen.
– Als u een gloeilamp in de koplamp
hebt vervangen, controleer dan om veilig-
heidsredenen altijd of de afstelling nog
goed is.
TYPEN GLOEILAMPEN
(fig. 20)
Op de auto zijn verschillende typen gloei-
lampen gemonteerd:
A. Glasfittinglampen
Deze zijn voorzien van een klemfit-
ting. Verwijder de lamp door hem
uit de houder te trekken.
B. Gloeilampen met bajonetfit-
ting
Verwijder de lamp uit de houder
door hem iets in te drukken en
linksom te draaien.
C. Buislampen
Verwijder de lamp door hem uit de
veercontacten los te maken.
D. Halogeenlampen
Verwijder de lamp door de borgveer
los te haken.
fig. 20
A0B0233b
NOODGEVALLEN
187
GLOEILAMP
Grootlicht
Dimlichten
Parkeerlichten voor
Mistlampen voor
Richtingaanwijzers voor
Richtingaanwijzers op voorspatbord
Richtingaanwijzers achter
Achterlichten - remlichten
Derde remlicht
Achteruitrijlichten
Mistachterlichten
Kentekenplaatverlichting
Plafondverlichting voor
Bagageruimteverlichting
Plafondverlichting achter
Spiegelverlichting zonneklep
Verlichting dashboardkastje
FIGUUR 20
D
D
B
D
B
A
B
B
B
A
B
B
A
C
C
C
C
VERMOGEN
55W
55W
6W
55W
21W
5W
21W
21W/5W
3,2
21W
21W
5W
10W
10W
5W
5W
5W
TYPE
H1
H7
H6W
H1
PY21W
W5W
P21W
P21/5W
3,2W
P21W
P21W
W5W
C10W
C10W
C5W
C5W
C5W
NOODGEVALLEN
188
DEFECTE BUITEN -
VERLICHTING
KOPLAMPUNITS
In de koplampunits zijn de gloeilampen
voor de richtingaanwijzers, de parkeerver-
lichting/het dimlicht en het grootlicht
gemonteerd.
Verwijder om de gloeilampen voor de
parkeerverlichting/het dimlicht te vervan-
gen het deksel door het linksom te draai-
en.
De lampen zijn op de volgende wijze in
de koplampunit geplaatst fig. 21:
A.Richtingaanwijzers
B.Dimlicht
C. Grootlicht/parkeerlicht
Modificaties of repara-
ties aan de elektrische
installatie die niet correct
worden u itgevoerd e n w aarbij
geen rekening wordt gehouden
met d e t echnische s pecificaties
van het systeem, kunnen storin-
gen in de werking en zelfs brand
veroorzaken.
BELANGRIJK Zie voor het type lamp
en het bijbehorende vermogen de para-
graaf “Een gloeilamp vervangen“ in dit
hoofdstuk.
Monteer na het ver van-
gen van een lamp het
deksel door het rechtsom
te draaien en zorg ervoor dat het
deksel goed vast zit (geborgd).
fig. 22
A0B0392b
fig. 21
A0B0224b
Fig. 22: dimlichten met gasontladings-
lampen
A.Parkeerlicht/grootlicht
B.Dimlicht/richtingaanwijzers
NOODGEVALLEN
189
GASONTLADINGSLAMPEN
VERVANGEN
(optional voor bepaalde uitvoe-
ringen/markten)
Xenonlampen hebben een zeer lange
levensduur waardoor een eventueel defect
onwaarschijnlijk is.
Hierna is de procedure beschreven voor
het vervangen van een xenonlamp.
– Draai de stekker (B-fig.24) van de
xenonlamp een kwart slag linksom, zoals
aangegeven in fig. 25 en trek de stekker
los.
Laat de controle van het
systeem e n e ventuele
reparaties u itsluitend
door de Alfa Romeo-dealer uit-
voeren.
Alle w erkzaamheden
aan de koplampunits voor
moeten worden uitge-
voerd bij uitgeschakelde verlich-
ting en uitgenomen contactsleu-
tel: kans op vonken.
Dimlicht
Gloeilamp vervangen:
– Draai de drie bevestigingsschroeven (B-
fig. 23) los en verwijder het bescherm-
deksel (A).
fig. 23
A0B0348b
fig. 25
A0B0351b
fig. 24
A0B0349b
NOODGEVALLEN
190
– Draai de knop(A-fig. 26) linksom
en verwijder de knop.
– Verwijder de xenonlamp (B-fig.26).
– Plaats de nieuwe lamp, waarbij de
nok in de uitsparing op de zitting moet
vallen.
– Monteer het beschermdeksel op de
juiste wijze (A-fig. 23).
Grootlicht
Gloeilamp vervangen:
– Draai het beschermdeksel (C-fig.
23) linksom, waardoor de gloeilamp van
het grootlicht (A-fig. 24 ) bereikbaar
wordt.
– Maak de stekker (A-fig. 27) los en
verwijder de lamp door de borgveren (B)
in te drukken, zoals aangegeven in de
afbeelding.
– Plaats de nieuwe lamp.
– Monteer het beschermdeksel op de
juiste wijze (C-fig. 23)
fig. 26
A0B0352b
fig. 27
A0B0350b
BELANGRIJK Schakel na het vervan-
gen van de lamp het dimlicht in en con-
troleer of de reflector van de koplamp
beweegt als de koplamp zelf wordt
geplaatst; is dit niet het geval, herhaal
dan de procedure voor het monteren van
de lamp.
Xenonlampen mag u uit-
sluitend aanraken op het
metalen gedeelte. Als u
de bol met uw vingers hebt aan-
geraakt, moet u de bol schoon-
wrijven met een doekje met alco-
hol en laten drogen. Monteer ver-
volgens de lamp.
NOODGEVALLEN
191
RICHTINGAANWIJZERS
VOOR
Gloeilamp (oranje) vervangen:
– Draai de lamphouder (A-fig. 30) en
trek de lamphouder uit de zitting.
– Verwijder de lamp (B-fig. 31) uit de
lamphouder (A-fig. 31) door hem iets in
te drukken en linksom te draaien.
– Vervang de lamp (B-fig. 31).
fig. 30
A0B0225b
Richtingaanwijzers
Gloeilamp vervangen:
– Draai de beschermkap (A-fig. 29)
linksom.
– Draai de lamphouder (B) linksom.
– Verwijder de lamp uit de lamphouder
door hem iets in te drukken en linksom te
draaien.
– Vervang de lamp en monteer de lamp-
houder in de zitting.
fig. 29
A0B0353b
fig. 28
A0B0354b
Buitenverlichting
Gloeilamp vervangen:
– Draai het beschermdeksel (C-fig.
23) linksom, waardoor de gloeilamp van
de buitenverlichting bereikbaar wordt.
– Verwijder de lamp (A-fig. 28) uit de
lamphouder(B) door hem iets in te druk-
ken en linksom te draaien.
– Vervang de lamp en monteer de lamp-
houder (B-fig. 28) in de zitting.
– Monteer het beschermdeksel op de
juiste wijze (C-fig. 23)
NOODGEVALLEN
192
– Monteer de lamphouder (A-fig. 31)
waarbij de lippen van de lamphouder in de
uitsparingen moeten vallen van de lamp -
unit; draai vervolgens de houder rechts -
om.
DIMLICHTEN
(fig. 32)
Gloeilamp vervangen:
– Verwijder het beschermdeksel.
– Maak de stekker (A) los.
– Haak de borgveer van de lamp (B)
los.
fig. 32
A0B0222b
fig. 31
A0B0221b
– Verwijder en vervang de lamp.
– Monteer de nieuwe lamp, waarbij de
lippen op het metalen deel in de uitspa-
ringen van de reflector moeten vallen.
Haak vervolgens de borgveer (B) weer
vast.
– Maak de stekker (A) vast.
– Monteer het beschermdeksel op de
juiste wijze.
MISTLAMPEN VOOR
Gloeilamp vervangen:
– Draai de schroef (A-fig. 33) los en
verwijder het beschermdeksel (B).
– Haak de borgveer (C-fig. 34) los en
maak de stekker (D) los van de lichtunit.
– Draai het deksel (E) linksom en ver-
wijder het.
– Maak de hoofdvoedingskabel (F-fig.
35) los.
– Haak de borgveer (G) los en verwij-
der de lamp.
fig. 33
A0B0319b
NOODGEVALLEN
193
Wendt u voor het afstel-
len v an d e m istlampen
voor tot een Alfa Romeo-
dealer.
Bij een verkeerde
afstelling van de verlich-
ting vermindert de licht-
opbrengst en kunnen bovendien
andere weggebruikers worden
gehinderd. Neem bij twijfel con-
tact op met de Alfa Romeo-dealer
voor het controleren en eventueel
afstellen van de mistlampen voor.
– Monteer de nieuwe lamp, waarbij de
lippen op het metalen deel in de uitspa-
ringen van de reflector moeten vallen.
Haak de borgveer (G-fig. 35) vast.
– Maak de hoofdvoedingskabel (F-fig.
35) vast.
– Monteer het deksel (E-fig. 34) en
sluit de stekker (D-fig. 34) aan op de
lichtunit.
fig. 35
A0B0355b
fig. 34
A0B0328b
PARKEERLICHTEN VOOR
Gloeilamp vervangen:
– Verwijder het beschermdeksel (A-
fig. 36).
– Trek de geklemde lamphouder (B-
fig. 36) los.
– Verwijder de lamp (C-fig. 37) uit de
lamphouder door hem iets in te drukken
en linksom te draaien.
– Vervang de lamp en monteer de lamp-
houder (B-fig. 37) in de zitting.
– Monteer het beschermdeksel op de
juiste wijze (A-fig. 36).
fig. 36
A0B0217b
NOODGEVALLEN
194
RICHTINGAANWIJZERS
OP VOORSPATBORD
Gloeilamp vervangen:
– Druk met de hand het lampenglas in
de richting van de achterzijde van de auto,
zodat de bevestigingsveer (A-fig. 39)
wordt samengedrukt. Maak de voorzijde
los en verwijder de lampunit.
– Draai de lamphouder (B-fig. 40 )
linksom en verwijder het lampenglas (D-
fig. 40).
fig. 39
A0B0219b
GROOTLICHT
(fig. 38)
Gloeilamp vervangen:
– Verwijder het beschermdeksel.
– Haak de borgveer van het lampje A
los.
– Maak de hoofdvoedingskabel (B) los.
– Trek de lamp C uit de houder en ver-
vang de lamp.
– Maak de hoofdvoedingskabel (B)
vast.
fig. 37
A0B0218b
– Plaats de nieuwe lamp, waarbij de lip-
pen op het metalen deel in de uitsparin-
gen van de reflector moeten vallen.
– Haak de borgveer (A) vast.
– Monteer het beschermdeksel op de
juiste wijze.
fig. 38
A0B0223b
NOODGEVALLEN
195
ACHTERLICHTUNITS
In de achterlichtunits zijn de gloeilampen
voor de achteruitrijlichten, de mistachter-
lichten, de richtingaanwijzers, de kente-
kenplaatverlichting, de remlichten en het
derde remlicht gemonteerd.
ACHTERUITRIJLICHTEN
EN MISTACHTERLICHTEN
Gloeilampen vervangen:
– Open het kofferdeksel.
– Draai de bevestigingsschroeven (A of
B-fig. 41 ) van de bekleding van de
bagageruimte los bij de betreffende ach-
terlichtunit.
fig. 41
A0B0211b
Ga voor zichtig te werk
bij het ver wijderen van
de richtingaanwijzerunit
op het voorspatbord zodat de
carrosserie en het lampenglas
niet beschadigd worden.
fig. 40
A0B0220b
– Verwijder de geklemde lamp (C-fig.
40) en vervang de lamp.
–Plaats de lamphouder (B-fig. 40) in
het lampenglas (D-fig. 40) en monteer
de lampunit. Controleer of de bevesti-
gingsveer (A-fig. 39) goed blokkeert.
fig. 42
A0B0212b
– Trek de bekleding omlaag en verwij-
der de achterlichtunit (C-fig. 42) door
de borglippen (B-fig. 42) in te drukken.
– Verwijder en vervang de betreffende
lamp (bolvormig met bajonetfitting) door
de lamp iets in te drukken en linksom te
draaien (fig. 43):
(D) gloeilamp voor achteruitrijlicht
(E) gloeilamp voor mistachterlicht.
NOODGEVALLEN
196
– Verwijder en vervang de betreffende
lamp (bolvormig met bajonetfitting) door
de lamp iets in te drukken en linksom te
draaien (fig. 46).
(C) gloeilamp voor achterlicht/remlicht
(D) gloeilamp voor richtingaanwijzer
achter.
– Monteer de achterlichtunit met behulp
van de borglippen (B-fig. 45).
– Monteer het beschermdeksel (B-fig.
44) met de moeren (A-fig. 44).
fig. 45
A0B0207b
RICHTINGAANWIJZERS
ACHTER/ACHTERLICHTEN/
REMLICHTEN
Gloeilampen vervangen:
– Open het kofferdeksel.
– Draai de 2 bevestigingsmoeren (A-
fig. 44) los en verwijder het bescherm-
deksel (B-fig. 44).
– Verwijder de lamphouder (A-
fig. 45 ) door de borglippen (B-fig.
45) in te drukken.
– Monteer de achterlichtunit met behulp
van de borglippen (B-fig. 42).
– Maak de bekleding in de bagageruim-
te vast met de bevestigingsschroeven.
fig. 43
A0B0213b
fig. 44
A0B0214b
NOODGEVALLEN
197
KENTEKENPLAATVERLICHTING
Gloeilampen vervangen:
– Maak de lichtunit los door met de plat-
te punt van een schroevendraaier de klem-
veer (A-fig. 47) los te haken. Bescherm
hierbij de punt met een zachte doek.
– Verwijder de lichtunit (B-fig. 47).
– Verwijder de lamphouder (C-fig.
48) door hem iets te draaien en vervang
de geklemde lamp (D-fig. 48).
– Monteer de lamphouder (C-fig. 48)
door hem iets te draaien.
– Monteer de lichtunit (B-
fig. 47). Plaats eerst de bevestigingslip-
pen en druk vervolgens op de veerklem
(A-fig. 47).
fig. 46
A0B0208b
fig. 48
A0B0210b
fig. 47
A0B0209b
DERDE REMLICHT
Gloeilampen vervangen:
– Open het kofferdeksel.
– Draai de bevestigingsknoppen (A-
fig. 49 ) los en trek de bekleding
omlaag.
– Draai de knop (B-fig. 50) los en
verwijder de lichtunit.
– Draai de schroeven (C-fig. 51) los.
– Verwijder het lampenglas (D-fig.
52) en vervang de lamp.
fig. 49
A0B0192b
NOODGEVALLEN
198
Controleer t ijdens d e
montage van de plafond-
verlichting of de elektri-
sche bedrading op de juiste wijze
geplaatst is en niet in aanraking
komt met de randen van de pla-
fondverlichting of de borglippen.
fig. 53
A0B0200b
Voer voor het monteren van het plafond-
lampje de handelingen voor het verwijde-
ren in omgekeerde volgorde uit.
– Monteer het lampenglas en maak de
lichtunit vast met de knop (B-fig. 50).
– Maak de bekleding vast met de knop-
pen (A-fig. 49).
DEFECTE INTERIEUR-
VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
Gloeilampen vervangen:
– Maak het plafondlampje (A-fig.
53) op het door de pijl aangegeven punt
los.
– Open het beschermdeksel (B-fig.
54).
– Maak het lampje (C-fig. 54 ) los
door het naar buiten te trekken uit de
veercontacten. Plaats het nieuwe lampje
en controleer of het nieuwe lampje goed
vastzit in de veercontacten.
fig. 51
A0B0205b
fig. 50
A0B0204b
fig. 52
A0B0206b
NOODGEVALLEN
199
PLAFONDVERLICHTING
ACHTER
(behalve uitvoeringen
met opendak)
Gloeilampen vervangen:
– Maak het plafondlampje (A-fig.
55) op het door de pijl aangegeven punt
los.
– Maak het lampje (B-fig. 56) los
door het naar buiten te trekken uit de
veercontacten.
– Plaats het nieuwe lampje en zorg
ervoor dat het lampje goed vastzit in de
veercontacten.
– Monteer het plafondlampje door eerst
de zijde met de stekker te plaatsen en ver-
volgens de andere zijde vast te drukken,
totdat de borglip inklikt.
PLAFONDVERLICHTING
MIDDENACHTER
(alleen uitvoe-
ringen met opendak)
Gloeilamp vervangen:
– Maak het plafondlampje (A-fig.
57) op het door de pijl aangegeven punt
los.
– Verwijder het lampje (B-fig. 58 )
door het naar buiten te trekken en uit de
veercontacten los te maken.
– Plaats het nieuwe lampje en zorg
ervoor dat het lampje goed vastzit in de
veercontacten.
– Monteer het plafondlampje door eerst
de zijde (C-fig. 58) te plaatsen en ver-
volgens de andere zijde vast te drukken,
totdat de borglip inklikt.
fig. 55
A0B0202b
fig. 56
A0B0203b
fig. 54
A0B0201b
NOODGEVALLEN
200
– Verwijder het lampje (B-fig. 60 )
door het lampje naar buiten te trekken en
uit de veercontacten los te maken.
– Plaats het nieuwe lampje en zorg
ervoor dat het lampje goed vastzit in de
veercontacten.
– Monteer de lampunit door deze eerst
aan één zijde in de juiste stand te plaat-
sen en vervolgens de andere zijde aan te
drukken, totdat de borging inklikt.
fig. 59
A0B0198b
fig. 61
A0B0195b
fig. 60
A0B0199b
SPIEGELVERLICHTING
ZONNEKLEP
Gloeilamp vervangen:
– Maak de lampunit (A-fig. 59) op
het door de pijl aangegeven punt los.
fig. 58
A0B0197b
fig. 57
A0B0196b
NOODGEVALLEN
201
VERLICHTING
DASHBOARDKASTJE
Gloeilamp vervangen:
– Verwijder de lampunit door met een
schroevendraaier op lip (A-fig. 61) te
drukken.
– Verwijder de bescherming (B-fig.
62).
– Vervang het geklemde lampje (C-fig.
63).
– Monteer de bescherming (B-fig.
62).
– Monteer de lampunit door deze eerst
aan één zijde in de juiste stand te plaat-
sen en vervolgens de andere zijde aan te
drukken, totdat de borging inklikt.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
Gloeilamp vervangen:
– Open het kofferdeksel.
– Draai de bevestigingsknoppen (A-
fig. 64) en trek de bekleding omlaag.
– Verwijder met een platte schroeven-
draaier de complete verlichtingsunit (A-
fig. 65).
– Vervang het buislampje (B-fig. 66)
door het naar buiten te trekken, plaats het
nieuwe lampje en zorg ervoor dat het
goed in de veercontacten vastzit.
– Monteer de lampunit en controleer of
lippen (C-fig. 66) inklikken.
fig. 62
A0B0194b
fig. 63
A0B0193b
fig. 66
A0B0190b
fig. 65
A0B0191b
fig. 64
A0B0192b
NOODGEVALLEN
202
ALGEMENE INFORMATIE
Het elektrische systeem wordt door
zekeringen (fig. 67) beveiligd: de zeke-
ring brandt door bij een storing of bij onei-
genlijk gebruik van het systeem.
Als een elektrisch onderdeel niet werkt,
controleer dan eerst of de zekering niet is
doorgebrand. De verbindingsstrip mag niet
onderbroken zijn. Is dit wel het geval, dan
moet u de zekering vervangen door een
exemplaar met dezelfde stroomsterkte
(ampère) (zelfde kleur).
(A) - Zekering in goede staat
(B) - Zekering met doorgebrande strip.
Verwijder een zekering met behulp van
het tangetje (C) uit de zekeringenkast.
EEN DOORGEBRANDE ZEKERING
fig. 67
A0B0189b
Vervang een defecte
zekering nooit door ander
materiaal. Gebruik altijd
een zekering met dezelfde kleur.
Vervang een zekering
nooit door een zekering
met een hogere stroom-
sterkte ( ampère); B RANDGE-
VAAR!
Controleer, v oordat u
een zekering vervangt, of
de contactsleutel uit het
contactslot is genomen en alle
stroomgebruikers uit staan en/of
zijn uitgeschakeld.
Als de zekering opnieuw
doorbrandt, wendt u dan
tot de Alfa Romeo-dealer.
Als een hoofdzekering
(MAXI-FUSE of MEGA-
FUSE) doorbrandt, voer
dan g een e nkele r eparatie u it
maar wendt u tot de Alfa Romeo-
dealer.
NOODGEVALLEN
203
De hoofdzekeringen van de Alfa
156 GTA bevinden zich in de motor-
ruimte in een houder op de pluspool van
de accu; de zekeringen zijn bereikbaar
nadat de twee beschermdeksels (fig. 68
en fig. 69) zijn verwijderd.
ZEKERINGEN EN RELAIS IN DE
ZEKERINGENKAST
(fig. 70)
De zekeringen van de belangrijkste syste-
men bevinden zich in een zekeringenkastje
onder het dashboard, links van het stuur.
Ze zijn bereikbaar nadat het paneel (A)
is verwijderd door de lippen (B) in de rich-
ting van de pijl te drukken en de schroef
(C) los te draaien.
A. Relais dimlichten
B.Relais opendak, stoelverwarming,
elektrische ruitbediening achter en elektri-
sche stoelverstelling.
De grafische symbolen die de belangrijk-
ste elektrische componenten aangeven
die door de betreffende zekering worden
beveiligd, zijn op een sticker (fig. 71)
op de binnenzijde van het paneel aange-
bracht (A-fig. 70).
Rechts van de zekeringenkast bevinden
zich enkele reservezekeringen (D-fig.
70). Het is raadzaam om na het vervan-
gen van een zekering de reservevoorraad
weer aan te vullen.
fig. 69
A0B0189b
fig. 68
A0B0188b
fig. 70
A0B0172b
fig. 71
A0B0185b
NOODGEVALLEN
204
ZEKERINGEN OP DE
ZEKERINGENKAST
(fig. 72)
De zekeringen van enkele componenten
zijn gegroepeerd in drie houders op de
hoofdzekeringenkast en bereikbaar nadat
het paneel is verwijderd (A-fig. 70).
ZEKERINGEN EN RELAIS
BEREIKBAAR
VANUIT HET DASHBOARD-
KASTJE
De zekeringen en relais voor enkele sys-
temen die als optional worden geleverd of
standaard aanwezig zijn op bepaalde uit-
voeringen, bevinden zich op een houder
achter het dashboardkastje.
De zekeringen zijn bereikbaar nadat het
geklemde klepje (A-fig. 73) is verwij-
derd.
Voor het bereiken van de zekeringen
moet het dashboardkastje worden verwij-
derd: wendt u hiervoor tot de Alfa Romeo-
dealer.
A. Relais mistlampen voor.
B. Tijdschakeling koplampsproeiers.
fig. 72
A0B0141b
fig. 73
A0B0184b
NOODGEVALLEN
205
ZEKERINGEN EN RELAIS IN
DE MOTORRUIMTE
In de motorruimte, op een houder voor
de accu, bevinden zich enkele afge-
schermde zekeringen en relais (het aantal
is afhankelijk van de uitvoering).
BELANGRIJK De plaats van de zeke-
ringen en relais is afhankelijk van de uit-
voering en het land; het is daarom raad-
zaam, ook in geval van een eventuele sto-
ring, contact op te nemen met de Alfa
Romeo-dealer.
Verwijder de bescherming (A-fig. 74)
om de volgende relais te bereiken (fig.
75):
A. Relais 2
e
snelheid elektroventilateur.
B. Relais 1
e
snelheid elektroventilateur.
C. Relais brandstofpomp.
D. Relais elektronische inspuiting.
E. Relais aircocompressor.
F. Relais 2
e
snelheid elektroventilateur.
fig. 74
A0B0154b
fig. 75
A0B0430b
NOODGEVALLEN
206
Parkeerlicht linksvoor
Parkeerlicht rechtsvoor
Achterlicht links
Achterlicht rechts
Dimlicht links/xenonlampen (indien aanwezig)
Dimlicht rechts/xenonlampen (indien aanwezig)
Grootlicht links
Grootlicht rechts
Cruise-control (indien aanwezig)
Kentekenplaatverlichting links
Kentekenplaatverlichting rechts
Achteruitrijlichten/Autoradio
Mistachterlicht links
Mistachterlicht rechts
Richtingaanwijzers - Waarschuwingsknipperlichten
Mistlampen
Interieurverlichting en verlichting dashboardkastje
BOSE HIFI-SYSTEEM
10A
10A
10A
10A
20A
20A
10A
10A
10A
10A
10A
10A
10A
10A
10A
15A
10A
25A
VERLICHTING ZEKERING AMPÈRE FIGUUR
TABEL
7
6
6
7
8
4
2
1
13
7
6
13
7
6
14
16
12-13
9
70
70
70
70
70
70
70
70
70
70
70
70
70
70
70
72
70
72
NOODGEVALLEN
207
10
11
13
5
4
5
3
7
15
13
15
9
1
4
12
2
15
SYSTEEM/COMPONENTEN ZEKERING AMPÈRE FIGUUR
Ruitenwissers/-sproeiers/Achteruitwisser/Regensensor (indien aanwezig)
Claxon
GSM Box voor Connect/Navigatiesysteem-Diefstalalarm
Elektrische ruitbediening voor
Elektrische ruitbediening linksachter
Elektrische ruitbediening rechtsachter
Portiervergrendeling - Bagageruimteverlichting
Elektrische kofferdekselontgrendeling
Achterruitverwarming
Elektrische spiegelverstelling
Verwarming buitenspiegels
Aansteker/Luchtkwaliteitsensor
Koplampsproeiers
Koplampverstelling
Instrumentenpaneel
Controlelampje grootlicht
Controlelampje achterruitverwarming
20A
20A
10A
30A
20A
20A
20A
30A
30A
10A
30A
15A
20A
10A
10A
10A
30
70A
70
70
70
72
72
70
72
70
70
70
70
73
70
70
70
70
NOODGEVALLEN
208
Autoradio/Diagnosestekker
Diefstalalarm
Extra stekkerdoos in de bagageruimte (Sportwagon-uitvoeringen)
Afstandsbediening
Verlichting bedieningsorganen/Remlichten
Verlichting bedieningsorganen via buitenverlichting
Stoelverwarming/Opendak/Elektrische stoelverstelling
Airbagsysteem
ABS
Alfa Romeo CODE
Klimaatregeling
Elektroventilateur van motorkoelsysteem:
Eerste snelheid
Tweede snelheid
Aanjager van klimaatregeling
Elektronische inspuiting-ontsteking
70
70
72
70
72
72
72
72
69
72
72
71
69
69
69
72
72
72
69
10A
10A
20A
10A
10A
10A
30A
10A (*)
60A
10A (*)
7,5A
15A
40A
40A
40A
7,5A
15A
15A
30A
12
12
10
13
3
6
8
2 (*)
9
11 (*)
13
9
6
7
4
13
14
15
5
SYSTEEM/COMPONENTEN ZEKERING AMPÈRE FIGUUR
NOODGEVALLEN
209
72
72
69
69
69
69
69
7,5A
7,5A
30A
80A
70A
30A
20A
1
12
2
1
3
7
8
SYSTEEM/COMPONENTEN ZEKERING AMPÈRE FIGUUR
Tijdens starten uitgeschakelde verbruikers
Voeding via accu voor Alfa Romeo CODE/Inspuitsysteem
Verbruikers die bij contactsleutel op MAR niet werken
Alle overige systemen en elektrische componenten
Selespeed versnellingsbak
(*) Componenten en stroomsterkte (ampère) afhankelijk van uitvoering/markt. Bij twijfel en vooral bij het vervangen van de zekeringen voor de veilig-
heidssystemen (Airbag, ABS, enz.), verdient het aanbeveling de Alfa Romeo-dealer te raadplegen, die bovendien de oorzaak voor het doorbranden van de
zekering kan vaststellen.
NOODGEVALLEN
210
EEN LEGE ACCU
Wij raden u aan in het hoofdstuk
“Onderhoud van de auto“ de voorzorgs-
maatregelen door te lezen om een lege
accu te voorkomen en om een lange
levensduur van de accu te garanderen.
ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De beschrijving van de
procedure voor het opladen van de accu
dient slechts ter informatie. Wendt u tot
een Alfa Romeo-dealer om deze werk-
zaamheden uit te laten voeren.
We raden u aan de accu langzaam en
met een lage stroomsterkte (ampère)
gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u
de accu langer oplaadt, kan de accu wor-
den beschadigd.
Ga voor het opladen als volgt te werk:
– Maak de minklem () los van de
accu.
– Sluit de kabels van het laadapparaat
aan op de accupolen. Let hierbij op de
polariteit.
– Schakel het laadapparaat in.
– Schakel aan het einde van het opla-
den eerst de acculader uit en koppel dan
de accu los.
– Sluit de minklem () weer aan op de
accu.
De vloeistof in de accu is
giftig en corrosief.
Voorkom contact met de
huid en de ogen. Het opladen van
de accu moet worden uitgevoerd
in een goed geventileerde ruimte,
ver verwijderd van open vuur en
vonkvormende apparaten: brand-
en ontploffingsgevaar.
Probeer een bevroren
accu niet op te laden:
eerst moet de accu ont-
dooid worden, anders loopt u het
risico dat de accu ontploft. Als de
accu bevroren is geweest, moet
worden gecontroleerd of de cellen
niet beschadigd zijn (risico op
kortsluiting) en of de bak geen
scheuren vertoont, waardoor de
giftige en corrosieve vloeistof
kan weglekken.
STARTEN MET EEN
HULPACCU
Zie “Starten met een hulpaccu“ in dit
hoofdstuk.
NOODGEVALLEN
211
HET SLEPEN VAN DE AUTO
Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het
sleepoog bevindt zich in de gereedschap-
houder onder de bekleding van de baga-
geruimte.
Sleepoog bevestigen:
– Verwijder het sleepoog uit de houder.
– Verwijder het geklemd gemonteerde
dekseltje (A) op de voor- (fig. 77) of
achterbumper (fig. 78 ). Gebruik hier-
voor de schroevendraaier met platte punt
en bescherm de punt met een zachte
doek, zodat beschadigingen aan de auto
worden voorkomen.
– Draai het sleepoog geheel op de
schroefdraadpen.
Maak de schroefdraad
zorgvuldig schoon, voor-
dat u het sleepoog op
de schroef draad pen draait.
Controleer, vo ordat d e a uto
wordt gesleept, of het sleepoog
geheel op de schroefdraadpen is
gedraaid.
fig. 77
A0B0331b
fig. 78
A0B0330b
NOODGEVALLEN
212
MET DE BOORDKRIK
Zie de paragraaf “Een lekke band“ in dit
hoofdstuk.
Het is nodig te weten dat:
– de krik 2,100 kg moet wegen,
– de krik geen afstelwerkzaamheden
mag vereisen;
– de krik bij beschadiging vervangen
moet worden door een krik van hetzelfde
type;
– buiten de slinger geen enkel ander
gereedschap op de krik gemonteerd mag
kunnen worden.
HET OPKRIKKEN VAN
DE AUTO
SLEPEN VAN UITVOERINGEN
MET SELESPEED VERSNEL-
LINGSBAK
BELANGRIJK Controleer bij auto’s met
een Selespeed versnellingsbak of de ver-
snellingsbak in de vrijstand (N) staat (con-
troleer of de auto rolt als er tegen wordt
geduwd) en sleep de auto zoals een auto
met een handgeschakelde versnellingsbak,
zoals hiervoor is beschreven.
Als de versnellingsbak niet in de vrijstand
kan worden gezet, dan mag de auto niet
worden gesleept; wendt u in dat geval tot
de Alfa Romeo-dealer.
Start de motor niet als
de auto wordt gesleept.
Draai voor het slepen de
sleutel in stand MAR en
vervolgens in STOP zon-
der de contactsleutel uit het slot
te ver wijderen. Als de contact-
sleutel uit het contactslot wordt
genomen, schakelt automatisch
het stuurslot in waardoor het
onmogelijk wordt de auto te
besturen. Houd er rekening mee
dat de rem- en stuurbekrachti-
ging niet werken zolang de motor
niet is aangeslagen, waardoor
meer kracht nodig is voor de
bediening van het rempedaal en
het stuur. Gebruik voor het sle-
pen geen elastische kabels en rijd
zo gelijkmatig mogelijk.
Controleer tijdens het slepen of
de sleepkabel geen carrosserie-
delen kan beschadigen. Houdt u
bij het slepen van een auto aan
de wettelijke voorschriften. Dit
geldt zowel voor het slepen zelf
als voor het gedrag naar andere
weggebruikers.
NOODGEVALLEN
213
MET DE HEFBRUG OF GARA-
GEKRIK
De auto mag uitsluitend aan de zijkant
worden opgekrikt door de hefarm van de
garagekrik of de hefbrug in het aangege-
ven gebied te plaatsen, op ongeveer 40
cm van de wielkuip (fig. 79).
De krik dient uitsluitend
voor het verwisselen van
een w iel v an d e a uto
waarbij de krik geleverd is of
voor auto’s van hetzelfde model.
Gebruik de krik niet voor het
opkrikken van andere auto’ s. En
beslist nooit voor het uitvoeren
van w erkzaamheden o nder d e
auto.
Als de krik niet juist
geplaatst wordt, kan de
opgekrikte auto van de
krik vallen. Op een sticker op de
krik is het maximum hefvermo-
gen aangegeven; de krik mag
nooit voor een zwaardere last
worden gebruikt.
De a uto m ag w orden
opgekrikt met een werk-
plaatskrik o f d e a rmen
van een hefbrug uitsluitend op de
aangegeven punten (fig. 79).
fig. 79
A0B0394b
NOODGEVALLEN
214
BIJ EEN ONGEVAL
– Het is belangrijk altijd rustig te blijven.
– Als u niet direct bij het ongeval betrok-
ken bent, stopt u dan op een afstand van
ten minste een tiental meters van het
ongeluk.
– Stop bij ongevallen op de snelweg zo
mogelijk in de berm en laat de vlucht-
strook vrij.
– Zet de motor uit en schakel de waar-
schuwingsknipperlichten in.
– Verlicht als het donker is met de kop-
lampen de plaats van het ongeval.
– Wees voorzichtig, voorkom het risico
van een aanrijding.
– Geef het ongeval aan door de geva-
rendriehoek goed zichtbaar en op de wet-
telijk voorgeschreven afstand te plaatsen.
– Waarschuw de hulpinstanties en geef
zo duidelijk mogelijke informatie. Gebruik
op de snelweg de daarvoor bestemde
praatpalen.
– Bij kettingbotsingen is het risico om bij
volgende botsingen betrokken te raken,
vooral bij weinig zicht, groot. Verlaat
onmiddellijk de auto en zoek bescherming
achter de vangrail.
– Probeer bij geblokkeerde portieren de
auto niet te verlaten door de gelaagde
voorruit in te slaan. De zijruiten en de
achterruit kunnen makkelijker worden
ingeslagen.
– Neem bij de betrokken auto’s de con-
tactsleutel uit.
– Als u brandstof of andere chemische
producten ruikt, rook dan niet en doof
sigaretten.
– Gebruik voor het blussen van branden,
zelfs als deze klein zijn, de brandblusser,
een wollen deken, zand of grond. Gebruik
nooit water.
– Als de verlichting van de auto niet
hoeft te worden gebruikt, maak dan de
minklem () los van de accu.
ALS ER GEWONDEN ZIJN
– Blijf altijd bij de gewonde. Ook de per-
sonen die niet direct bij het ongeval
betrokken zijn, zijn verplicht hulp te bie-
den.
– Blijf niet om de gewonde heen staan.
– Stel de gewonde gerust over het tijdig
komen van de hulp. Blijf bij de gewonde
om eventuele paniekaanvallen te vermij-
den.
– Maak of snijd de veiligheidsgordel, die
de gewonde op zijn plaats houdt, los.
– Geef niets te drinken aan de gewon-
de.
– De gewonde mag nooit worden ver-
plaatst behalve in de gevallen die bij het
volgende punt worden behandeld.
– Haal de gewonde uitsluitend uit de
auto bij gevaar voor brand, verdrinking of
naar beneden storten. Als u een gewonde
uit de auto haalt: trek niet aan de lede-
maten, buig nooit het hoofd en houd, voor
zover mogelijk, het lichaam in horizontale
positie.
NOODGEVALLEN
215
VERBANDTROMMEL
(fig. 80)
De verbandtrommel moet ten minste
bevatten:
– steriele gaasdeppers, om de wond te
bedekken en schoon te maken;
– verschillende soorten verband;
– pleisters van verschillende afmetin-
gen;
– hechtpleister;
– een pak hydrofiele watten;
– een flesje jodium;
– een pak zakdoekjes;
– een schaar met afgeronde punten;
– een pincet;
– twee bloedstelpende zwachtels.
Wij raden u aan om naast de verband-
trommel ook een brandblusser en een
deken aan boord te hebben.
Zowel de verbandtrommel als de brand-
blusser zijn opgenomen in het Alfa Romeo
Lineaccessori-programma.
fig. 80
A0B0393b
ONDERHOUD VAN DE AUTO
216
Onthoud echter dat het geprogrammeerd
onderhoud niet volledig toereikend is om
de auto in optimale staat te houden:
zowel in de beginperiode voor de service-
beurt bij 20.000 kilometer als daarna,
tussen twee servicebeurten in, moet regel-
matig wat aandacht aan de auto worden
geschonken. Controleer bijvoorbeeld regel-
matig de bandenspanning en de vloeistof-
niveaus en vul deze laatste zonodig bij.
BELANGRIJK De servicebeurten van
het geprogrammeerd onderhoud zijn door
de fabrikant voorgeschreven. Het niet uit-
voeren van deze servicebeurten kan het
vervallen van de garantie tot gevolg heb-
ben.
De werkzaamheden van het geprogram-
meerd onderhoud kunnen door alle Alfa
Romeo-dealers tegen vaste tarieftijden
worden uitgevoerd.
Eventuele reparaties die nodig blijken tij-
dens het uitvoeren van de diverse inspec-
ties en controles van het geprogrammeerd
onderhoud worden uitsluitend na toestem-
ming van de klant uitgevoerd.
BELANGRIJK Het verdient aanbeve-
ling eventuele kleine defecten onmiddel-
lijk door de Alfa Romeo-dealer te laten ver-
helpen en daarmee niet te wachten tot de
volgende servicebeurt.
GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD
Doelmatig onderhoud is een beslissende
factor voor een lange levensduur, de beste
prestaties en een zo zuinig mogelijk
gebruik van de auto.
Voor deze Alfa Romeo zijn service- en
inspectiebeurten voorgeschreven die om
de 20.000 km moeten worden uitge-
voerd.
BELANGRIJK 2000 km voordat het
onderhoud moet worden uitgevoerd,
wordt de mededeling “GEPROGRAM-
MEERD ONDERHOUD NA“ op het display
Infocenter weergegeven. Deze medede-
ling wordt elke 200 km opnieuw weerge-
geven als de contactsleutel in stand MAR
wordt gezet. Zie voor meer informatie
“Geprogrammeerd onderhoud“ in de para-
graaf “Display Infocenter“ in het hoofd-
stuk “Wegwijs in uw auto“.
O
O
N
N
D
D
E
E
R
R
H
H
O
O
U
U
D
D
V
V
A
A
N
N
D
D
E
E
A
A
U
U
T
T
O
O
ONDERHOUD VAN DE AUTO
217
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel afstellen
Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagage-
ruimte, interieur, dashboardkastje, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren
Werking ruitenwissers/-sproeiers controleren en sproeiermonden afstellen
Stand wisserbladen controleren en wisserbladen op slijtage controleren
Werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken v.d. schijfremmen voor controleren
Remblokken achter op conditie en slijtage controleren (schijfremmen)
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie en bodemplaatbescherming,
uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber slangen van rem- en brandstofsysteem,
rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.)
Getande distributieriem controleren
Poly-V-aandrijfriem visueel controleren
Handrem controleren/afstellen
ONDERHOUDSSCHEMA
20 40 60 80 100 120 140 160 180x 1000 km
●●●●●●●●●
●●●●●●●●●
●●●●●●●●●
●●●●●●●●●
●●●●●●●●●
●●●●
●●●●●●●●●
●●
●●
●●●●
ONDERHOUD VAN DE AUTO
218
20 40 60 80 100 120 140 160 180x 1000 km
Uitlaatgasemissie controleren
Benzinedamp-opvangsysteem controleren
Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (remsysteem, hydraulische koppeling,
stuurbekrachtiging, ruitenwissers, accu, motorkoelsysteem, enz.)
Olie van Selespeed versnellingsbak controleren en eventueel bijvullen
Getande distributieriem (*) en Poly-V-aandrijfriem vervangen
Bougies vervangen
Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)
Olie van handgeschakelde versnellingsbak en differentieel controleren
Motorolie en oliefilter vervangen
Remvloeistof vervangen (of elke 2 jaar)
Stof-/pollenfilter vervangen
(*) Of iedere 3 jaar bij zware gebruiksomstandigheden (koud klimaat, in stadsverkeer met langdurig stationair draaiende motor, stoffige omgeving)
Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers.
●●●●
●●
●●●●●●●●●
●●●●●●●●●
●●●●
●●
●●●●●●●●●
●●●
●●●●●●●●●
ONDERHOUD VAN DE AUTO
219
AANVULLENDE
WERKZAAMHEDEN
Iedere 1000 km of voor een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
– niveau van de motorkoelvloeistof
– niveau van de remvloeistof/vloeistof-
niveau hydraulische koppelingbediening
– niveau van de olie van de stuurbe-
krachtiging
– niveau van de ruiten-/koplampsproei-
ervloeistof
– conditie en spanning van de banden.
Iedere 3000 km het motoroliepeil con-
troleren en eventueel bijvullen.
Gebruik bij voorkeur producten van de
FL Group die speciaal zijn afgestemd op
de Alfa Romeo-modellen (zie
“Vullingstabel“ in het hoofdstuk
“Technische gegevens“).
JAARLIJKS INSPEC-
TIESCHEMA
Voor auto’ s waarmee jaarlijks
minder dan 20.000 km wordt
gereden (bijvoorbeeld ongeveer
10.000 km) is er een jaarlijks
inspectieschema dat het volgende
omvat:
- Banden op conditie en slijtage controle-
ren en bandenspanning eventueel herstel-
len (inclusief het reservewiel)
– Werking verlichting (koplampen, rich-
tingaanwijzers, waarschuwingsknipper-
lichten, bagageruimte, interieur, dash-
boardkastje, waarschuwings-/controle-
lampjes, enz.) controleren
– Werking ruitenwissers/-sproeiers
voor/achter controleren en sproeiermon-
den afstellen
– Stand wisserbladen controleren en
wisserbladen op slijtage controleren
– Remblokken voor (schijfremmen) op
conditie en slijtage controleren
– Visueel de conditie controleren van:
motor, versnellingsbak, aandrijfassen, uit-
laat-, brandstof- en remleidingen, rubber
delen (stofkappen, hoezen, enz.) en rub-
ber slangen van rem- en brandstofsysteem
– Acculading controleren
– Conditie van diverse aandrijfriemen
visueel controleren
– Vloeistofniveaus controleren en even-
tueel bijvullen (motorkoelsysteem, rem-
systeem, ruitensproeiers, accu, enz.)
– Motorolie verversen
– Motoroliefilter vervangen
– Pollenfilter met actieve koolstof ver-
vangen.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
220
BELANGRIJK
Motorolie
Vervang de motorolie vaker dan in het
onderhoudsschema staat aangegeven als
de auto overwegend onder zware bedrijfs -
omstandigheden rijdt, zoals:
– trekken van aanhangers of caravans
– rijden op stoffige wegen
– veel korte ritten (minder dan 7-8 km)
en bij buitentemperaturen onder nul
– veel langdurig stationair draaiende
motor of lange ritten bij lage snelheden
(bijv. bij gebruik als taxi of bij huis-aan-
huis bezorging of als de auto lang stil-
staat).
BELANGRIJK
Luchtfilter
Als de auto over stoffige wegen rijdt,
moet het luchtfilter vaker worden vervan-
gen dan in het onderhoudsschema staat
aangegeven. Raadpleeg bij twijfel over de
vervangingsinterval van motorolie en
luchtfilter in relatie tot het gebruik van de
auto de Alfa Romeo-dealer.
BELANGRIJK
Accu
Wij raden u aan de acculading voor het
begin van de winter te controleren, om
eventuele bevriezing van het elektrolyt te
voorkomen.
Voer deze controle vaker uit als de auto
overwegend voor korte trajecten wordt
gebruikt, of als accessoires zijn gemon-
teerd die permanent, ook bij uitgescha-
keld contact, stroom verbruiken. Dit geldt
in het bijzonder voor achteraf aangebrach-
te accessoires.
Controleer de acculading (elektrolyt)
vaker dan is voorgeschreven in het onder-
houdsschema in dit hoofdstuk, als de auto
wordt gebruikt in warme klimaten of
onder zeer zware bedrijfsomstandighe-
den.
Vertrouw het onderhoud
in principe toe aan de Alfa
Romeo-dealer. Als u toch
zelf onderhoud of kleine repara-
ties verricht, controleer dan of u
over het juiste speciale gereed-
schap en de noodzakelijke origi-
nele Alfa Romeo-onderdelen en
de voorgeschreven bedrijfsvloei-
stoffen beschikt. V oer niet zelf
onderhoudswerkzaamheden uit,
als u daarmee geen er varing
hebt.
BELANGRIJK
Pollenfilter met actieve koolstof
Als de auto veel over stoffige wegen rijdt
of bij geconcentreerde luchtvervuiling,
moet het filter met actieve koolstof vaker
worden vervangen; dit is vooral raadzaam
als een beperking in de capaciteit van de
ventilatie wordt geconstateerd.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
221
fig. 1
NIVEAUS
CONTROLEREN
1 Motorolie - 2 Accu - 3 Remvloeistof - 4
Ruitensproeier-/koplampsproeiervloeistof -
5 Koelvloeistof - 6 Olie van de stuurbe-
krachtiging
Rook nooit tijdens werk-
zaamheden in de motor-
ruimte: er kunnen licht
ontvlambare gassen aanwezig
zijn; brandgevaar.
Let op. T ijdens het bij-
vullen m ogen d e v loei-
stoffen met verschillende
specificaties niet gemengd wor-
den: als de specificaties van de
vloeistoffen verschillen, kan de
auto ernstig beschadigd worden.
A0B0292b
ONDERHOUD VAN DE AUTO
222
MOTOROLIE
Controleer het oliepeil als de auto op een
vlakke ondergrond staat en enige minuten
(circa 5) na het uitzetten van de motor.
Verwijder de oliepeilstok (A) en maak
de peilstok schoon. Plaats de peilstok
geheel terug, verwijder de peilstok en con-
troleer of het niveau tussen het MIN- en
MAX-merkteken op de peilstok staat.
Het verschil tussen het MIN- en MAX-
merkteken komt overeen met ongeveer 1
liter olie.
BELANGRIJK Na het bijvullen van de
olie de motor enkele seconden laten draai-
en, vervolgens de motor uitzetten en na
enige minuten het oliepeil controleren.
Motorolieverbruik
Als richtlijn geldt een maximaal motor -
olieverbruik van ongeveer 400 gram per
1000 km.
De motor van een nieuwe auto moet
nog worden ingereden. Dit betekent dat
het motorolieverbruik pas na de eerste
5000 ÷ 6000 km stabiliseert.
BELANGRIJK Het motorolieverbruik
hangt af van de rijstijl en de gebruiksom-
standigheden van de auto.
Afgetapte motorolie en
gebruikte o liefilters
bevatten s toffen d ie
schadelijk zijn voor het milieu.
Het is raadzaam om het ver ver-
sen van de motorolie en het ver-
vangen van het oliefilter door de
Alfa Romeo-dealer te laten uit-
voeren. De dealer beschikt over
de uitrusting voor het op milieu -
vriendelijke wijze en conform de
wettelijke bepalingen ver werken
van afgewerkte olie en oliefil-
ters.
Als het olieniveau dicht bij of onder het
MIN-merkteken staat, moet via de olie-
vulopening (B) motorolie tot aan het
MAX-merkteken worden bijgevuld.
BELANGRIJK Als het motoroliepeil,
na regelmatige controles, boven het
MAX-niveau blijft, laat dan door de Alfa
Romeo-dealer het juiste niveau her-
stellen.
Wees voor zichtig als u
werkzaamheden i n d e
motorruimte moet ver-
richten en de motor nog
warm is, zodat brandwonden
worden voorkomen. Onthoud dat
bij een warme motor de elektro-
ventilateur a utomatisch k an
inschakelen en verwondingen kan
veroorzaken.
Vul nooit motorolie bij
met andere specificaties
(klasse, viscositeit) dan
de olie waarmee de motor is
gevuld.
Pas op als u sjaals, das-
sen of loszittende kle-
dingstukken draagt: deze
kunnen door de bewegende
onderdelen worden gegrepen.
fig. 2
A0B0169b
ONDERHOUD VAN DE AUTO
223
– maak de ontluchtingsslang los, verwij-
der de dop (A) en controleer of het olie-
peil nabij het MAX -merkteken staat op
de aan de dop bevestigde peilstok;
– als het niveau lager staat dan het
MAX-merkteken, vul dan olie bij tot het
juiste niveau is bereikt;
– draai de dop weer vast, monteer de
ontluchtingsslang op de aansluiting op de
dop en draai de contactsleutel in stand
STOP.
Vul nooit olie bij met
andere specificaties dan
de olie waarmee de ver-
snellingsbak is gevuld.
OLIE VOOR DE SELESPEED
VERSNELLINGSBAK
(fig. 3)
Het oliepeil moet op een vlakke onder-
grond en bij een auto met stilstaande en
koude motor worden gecontroleerd.
Ga als volgt te werk:
– draai de contactsleutel in stand MAR;
Afgewerkte transmissie-
olie bevat stoffen die
schadelijk zijn voor het
milieu. Het is raadzaam om het
verversen van de olie door de
Alfa Romeo-dealer te laten uit-
voeren. De dealer beschikt over
de uitrusting voor het op milieu-
vriendelijke wijze en conform de
wettelijke bepalingen ver werken
van afgewerkte olie.
Wees voor zichtig als u
werkzaamheden i n d e
motorruimte moet ver-
richten en de motor nog
warm is, om brandwon-
den te voorkomen. Onthoud dat
bij een warme motor de elektro-
ventilateur o nverwacht k an
inschakelen: kans op verwonding.
fig. 3
A0B0162b
ONDERHOUD VAN DE AUTO
224
KOELVLOEISTOF
(fig. 4)
OLIE VAN DE STUURBEKRACH-
TIGING (fig. 5)
Controleer of de olie van de stuurbe-
krachtiging nog op het maximale niveau
staat.
De controle moet worden uitgevoerd als
de auto op een vlakke ondergrond staat
en bij een stilstaande koude motor.
Controleer of het niveau nabij het MAX-
merkteken op het reservoir staat of bij het
bovenste merkteken (maximum niveau)
op de peilstok. De peilstok is vast met de
dop van het reservoir verbonden. Als het
olieniveau lager is dan voorgeschreven,
vul dan bij met een van de producten uit
de tabel “Specificaties van de smeermid-
delen en vloeistoffen“ in het hoofdstuk
“Technische gegevens“. Vul als volgt bij:
– Start de motor en wacht tot het olie-
niveau in het reservoir stabiliseert.
Draai b ij e en w arme
motor de dop van het
expansiereservoir nooit
los: gevaar voor verbranding.
Draai, bij een te laag niveau, de dop (A)
van het expansiereservoir los en vul lang-
zaam bij via de vulopening met een
mengsel van 50% gedestilleerd water en
50% PARAFLU11 FOR ALF A
ROMEO van de FL GROUP, totdat het
niveau bij het MAX-merkteken staat.
Het anti-vriesmengsel in het koelsys-
teem beschermt tot een temperatuur van
-40°C.
Het koelsysteem staat
onder druk. V ervang de
dop zonodig alleen door
een exemplaar van hetzelfde
type, anders kan de werking van
het systeem in gevaar worden
gebracht.
Het niveau van de koelvloeistof moet op
een vlakke ondergrond en bij een koude
motor worden gecontroleerd en moet zich
tussen het MIN en MAX-merkteken op
het reservoir bevinden.
fig. 4
A0B0161b
ONDERHOUD VAN DE AUTO
225
BELANGRIJK Wendt u voor onder-
houdswerkzaamheden of eventuele repa-
raties tot een Alfa Romeo-dealer.
– Draai bij draaiende motor het stuur-
wiel een aantal malen naar uiterst rechts
en uiterst links.
– Vul olie bij, totdat het niveau nabij het
MAX-merkteken staat en monteer de
dop.
Voorkom dat de olie van
de stuurbekrachtiging in
contact komt met warme
delen van de motor: de olie is
ontvlambaar.
Het olieverbruik van de
stuurbekrachtiging is zeer
laag; als na het bijvullen
de olie binnen korte tijd weer
moet worden bijgevuld, moet het
systeem door een Alfa Romeo-
dealer op eventuele lekkage wor-
den gecontroleerd.
REM- EN KOPPELINGSVLOEI-
STOF
(fig. 6)
Controleer regelmatig de werking van
het waarschuwingslampje
x
op het
instru mentenpaneel: als u op de dop (B)
van het reservoir (A) (met de contact-
sleutel in stand MAR) drukt, moet het
waarschuwingslampje gaan branden.
fig. 6
A0B0157b
Voorkom, als u de dop
losdraait, contact tussen
de zeer corrosieve vloei-
stof en de lak. Als remvloeistof
wordt gemorst, moet de lak
onmiddellijk met water worden
afgespoeld.
fig. 5
A0B0158b
De rem- en koppelings-
vloeistof is giftig en zeer
corrosief. Als per ongeluk
remvloeistof w ordt g emorst,
moet de lak onmiddellijk worden
gewassen met water en zeep en
daarna met veel water worden
afgespoeld. Bij inslikken dient
onmiddellijk een arts te worden
geraadpleegd.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
226
VLOEISTOF VOOR RUITEN-/
KOPLAMPSPROEIERS (fig.7)
Open de dop (A) en controleer visueel
het vloeistofniveau in het reservoir.
Als de vloeistof bijgevuld moet worden,
gebruik dan een mengsel van water en
TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in
de volgende mengverhouding:
– 30% TUTELA PROFESSIONAL
SC 35 en 70% water in de zomer;
– 50% TUTELA PROFESSIONAL
SC 35 en 50% water in de winter;
– bij temperaturen onder –20°C
TUTELA PROFESSIONAL SC 35
onverdund gebruiken.
fig. 7
A0A0156b
Enkele in de handel ver-
krijgbare ruitensproeier-
vloeistoffen zijn licht ont-
vlambaar. I n d e m otorruimte
bevinden zich warme onderdelen
die bij contact de vloeistof kun-
nen doen ontbranden.
BELANGRIJK De remvloeistof is
hygroscopisch (trekt water aan). Daarom
verdient het aanbeveling, als de auto over-
wegend wordt gebruikt in gebieden met
een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof
vaker te vervangen dan in het onder-
houdsschema staat aangegeven.
Het symbool
π
op het
reservoir geeft aan dat
synthetische remvloeistof
en geen minerale vloeistof moet
worden gebruikt. Het gebruik
van vloeistoffen met andere spe-
cificaties moet absoluut worden
vermeden, omdat de rubbers in
het remsysteem door deze vloei-
stoffen kunnen worden bescha-
digd.
Rijd niet met een leeg
ruitensproeierreservoir:
de r uitensproeiers z ijn
van fundamenteel belang voor
een optimaal zicht.
Gebruik de ruitensproei-
ers niet als het reser voir
leeg is om schade aan de
pompmotor te voorkomen.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
227
LUCHTFILTER
Het luchtfilter is verbonden met de sys-
temen die de luchttemperatuur en lucht-
hoeveelheid meten. Deze sturen elektri-
sche signalen naar de regeleenheid, die
noodzakelijk zijn voor een correct functio-
neren van het inspuitings-/ontstekingssys-
teem.
Voor de juiste werking van de motor,
een laag verbruik en een lage uitstoot van
uitlaatgassen, is het daarom noodzakelijk
dat het luchtinlaatsysteem altijd in perfec-
te conditie is.
De beschrijving van de
procedure voor het ver-
vangen v an h et f ilter
dient s lechts ter i nformatie.
Wendt u tot een Alfa Romeo-
dealer om deze werkzaamheden
uit te laten voeren.
Als het filter niet op de juiste
wijze, zoals hierna is beschreven,
wordt vervangen en als de voor-
zorgsmaatregelen niet in acht
worden genomen, dan kan de
veiligheid tijdens het rijden in
gevaar komen.
Als veel over stoffige
wegen wordt gereden,
moet het filter vaker
worden ver vangen dan in het
onderhoudsschema staat aange-
geven.
Als het filter wordt
gereinigd, kan het bescha-
digd worden, waardoor
ernstige schade aan de motor kan
ontstaan.
fig. 9
A0B0431b
fig. 8
A0B0154b
ONDERHOUD VAN DE AUTO
228
ACCU
De accu is “onderhoudsarm“ en uitge-
rust met een optische meter (A-fig. 11)
voor de controle van het elektrolytniveau
en de acculading.
Onder normale omstandigheden hoeft het
elektrolyt niet bijgevuld te worden met
gedestilleerd water. Daarom moet de juiste
werking ervan regelmatig gecontroleerd
worden m.b.v. de optische meter op het
deksel van de accu. De meter moet een
donkere kleur hebben en een groen mid-
denstuk.
Als de meter daarentegen een heldere
lichte kleur heeft, of donker gekleurd is
zonder groen middenstuk, dient u contact
op te nemen met de Alfa Romeo-dealer.
POLLENFILTER MET
ACTIEVE KOOLSTOF
Het filter filtert de lucht mechanisch en
elektrostatisch als de ruiten zijn gesloten.
Laat het stof-/pollenfilter ten minste één
keer per jaar controleren door de Alfa
Romeo-dealer, bij voorkeur aan het begin
van het zomerseizoen.
Het verdient aanbeveling, als de auto
overwegend wordt gebruikt in stoffige
gebieden, het filter vaker te vervangen
dan in het onderhoudsschema staat aan-
gegeven.
BELANGRIJK Als het gecombineerde
pollenfilter met actieve koolstof niet wordt
vervangen, dan wordt de werking van de
klimaatregeling nadelig beïnvloed.
fig. 11
A0B0147b
fig. 10
A0B0151b
Ga voor het vervangen van het filter als
volgt te werk:
– verwijder de bescherming (A-fig.
8);
– draai de twee door de pijl aangegeven
bouten los en verplaats aan de zijkant de
relaishouder (B-fig. 9);
– verwijder de verbindingsmof als volgt:
– maak de klemmen (A-fig. 10) los,
maak de stekker los van de luchtkwan-
tummeter (C) en verwijder de verbin-
dingsmof (B).
ONDERHOUD VAN DE AUTO
229
Accu’s bevatten zeer
schadelijke stoffen voor
het milieu. Het is raad-
zaam om de accu door de Alfa
Romeo-dealer te laten ver van-
gen. De dealer beschikt over de
uitrusting voor het op milieu-
vriendelijke wijze en conform de
wettelijke bepalingen afvoeren
van de accu.
De vloeistof in de accu is
giftig en corrosief.
Vermijd het contact met
de huid of de ogen. Houd open
vuur en vonkvormende apparaten
verwijderd van de accu: gevaar
voor brand en explosies.
Onoordeelkundige mon-
tage van elektrische
apparatuur kan ernstige
schade toebrengen aan de auto.
Als u na aanschaf van uw auto
accessoires wilt monteren die
constante voeding nodig hebben
(diefstalalarm, autoradio, mobie-
le telefoon, enz.), raden wij u aan
contact op te nemen met de Alfa
Romeo-dealer. Deze kan u de
meest geschikte installaties aan-
raden en controleren of het nood-
zakelijk is een accu met een gro-
tere capaciteit te monteren.
Als u de auto langere tijd
stalt in extreem koude
omstandigheden moet,
om bevriezing te voorkomen, de
accu worden ver wijderd en op
een ver warmde plaats worden
bewaard.
Als de accu werkt met
een zeer laag vloeistofni-
veau, ontstaat onherstel-
bare schade aan de accu en kan
de accu openbarsten.
Bij werkzaamheden aan
de accu of in de buurt van
de accu, moet u uw ogen
altijd beschermen met een specia-
le bril.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
230
– Sluit de kabels van het laadapparaat
aan op de accupolen. Let hierbij op de
polariteit.
– Schakel het laadapparaat in.
– Schakel aan het einde van het opla-
den eerst de acculader uit en koppel dan
de accu los.
– Sluit de minklem () weer aan op de
accu.
BELANGRIJK Schakel het alarm uit
met de afstandsbediening en stel het sys-
teem buiten werking door de sleutelscha-
kelaar in stand “OFF“ te draaien (zie
“Diefstalalarm“ in het hoofdstuk
“Wegwijs in uw auto“).
Helderwitte
kleur
Donkere kleur
zonder groen middenstuk
Donkere kleur
met groen middenstuk
Elektrolyt bijvullen
Accu niet voldoende opgeladen
Niveau elektrolyt
en acculading voldoende
Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer
Accu opladen (wij raden u aan
contact op te nemen met de Alfa
Romeo-dealer)
Geen enkele handeling
ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De beschrijving van de
procedure voor het opladen van de accu
dient slechts ter informatie. Wendt u tot
een Alfa Romeo-dealer om deze werk-
zaamheden uit te laten voeren.
We raden u aan de accu langzaam en
met een lage stroomsterkte (ampère)
gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u
de accu langer oplaadt, kan de accu wor-
den beschadigd.
Ga voor het opladen als volgt te werk:
– Maak de minklem () los van de
accu.
BELANGRIJK Als u de minkabel van
de accu loskoppelt. moet u, voordat u de
kabel weer vastkoppelt, ongeveer 2 minu-
ten wachten voordat u de sleutel draait,
zodat het airconditioningsysteem de slag
van de actuatoren goed kan afstellen.
ACCULADING CONTROLEREN
De acculading kan kwalitatief gecontro-
leerd worden door de kleur van de opti-
sche meter te controleren.
Zie de volgende tabel of de sticker B-
fig. 12 op de accu.
fig. 12
A0B0146b
ONDERHOUD VAN DE AUTO
231
BELANGRIJK Een accu die gedurende
langere tijd minder dan 50% geladen is,
raakt door sulfatering beschadigd.
Hierdoor loopt de capaciteit en het start-
vermogen terug. Ook is de accu dan
gevoeliger voor bevriezing (bij temperatu-
ren onder -10°C). Als u de auto langere
tijd niet gebruikt, zie dan “Auto langere
tijd stallen“ in het hoofdstuk “Correct
gebruik van de auto“.
Probeer een bevroren
accu niet op te laden:
eerst moet de accu ont-
dooid worden, anders loopt u het
risico dat de accu ontploft. Als de
accu bevroren is geweest, moet
worden gecontroleerd of de cellen
niet beschadigd zijn en of de bak
geen scheuren vertoont, waar-
door de giftige en corrosieve
vloeistof kan weglekken.
– Wanneer u de auto parkeert, contro-
leer dan of de portieren, de motorkap en
het kofferdeksel goed gesloten zijn.
Hiermee wordt voorkomen dat de interi-
eurverlichting blijft branden.
– Maak voordat werkzaamheden aan
de elektrische installatie van de auto wor-
den uitgevoerd eerst de minpool van de
accu los.
– Als u na aanschaf van uw auto acces-
soires wilt monteren die constante voe-
ding nodig hebben (diefstalalarm, handsf-
ree mobiele telefoon, navigatiesysteem
met anti-diefstalsatellietbewaking, enz.),
of accessoires die de elektrische installatie
zwaar belasten, raden wij u aan contact
op te nemen met de Alfa Romeo-dealer.
Deze kan u de meest geschikte installaties
uit het Alfa Romeo Lineacccessori- pro-
gramma aanraden en controleren of de
elektrische installatie van de auto geschikt
is voor het extra stroomverbruik of dat het
noodzakelijk is een accu met een grotere
capaciteit te monteren. Enkele van deze
stroomverbruikers blijven continu stroom
verbruiken ook bij een uitgenomen con-
tactsleutel (geparkeerde auto, motor uit-
gezet), waardoor de accu geleidelijk kan
ontladen.
ACCU VERVANGEN
Als de accu vervangen wordt, moet een
originele accu met dezelfde specificaties
worden geïnstalleerd. Als de accu vervan-
gen wordt door een accu met andere spe-
cificaties, vervallen de onderhoudsinterval-
len die in het onderhoudsschema in dit
hoofdstuk staan aangegeven; voor het
onderhoud van de nieuwe accu dient u
zich strikt te houden aan de aanwijzingen
van de fabrikant van de accu.
PRAKTISCHE TIPS OM DE
LEVENSDUUR VAN DE
ACCU TE VERLENGEN
Houdt u, om snel ontladen van de accu
te voorkomen en de levensduur te verlen-
gen, zorgvuldig aan de volgende aanbe-
velingen:
– De klemmen moeten altijd goed zijn
bevestigd.
– Voorkom zoveel mogelijk het gebruik
van stroomverbruikers als de motor uit
staat (autoradio, waarschuwingsknipper-
lichten, parkeerverlichting, enz.).
ONDERHOUD VAN DE AUTO
232
– Controleer de polariteit niet door middel
van vonken.
– Neem de stekkers van de regeleenhe-
den los voor het uitvoeren van laswerk-
zaamheden aan de carrosserie. Verwijder
zonodig de regeleenheid als deze door de
werkzaamheden te warm kan worden.
Modificaties of repara-
ties aan de elektrische
installatie die niet correct
worden uitgevoerd en waarbij
geen rekening wordt gehouden
met de technische specificaties
van het systeem, kunnen storin-
gen in de werking en zelfs brand
veroorzaken.
Als grote stroomverbruikers, zoals ver-
warming van het babyflesje, stofzuiger,
mobiele telefoon, enz. bij uitgezette
motor of als de motor stationair draait
van voedingsspanning worden voorzien,
dan zal de accu sneller ontladen.
BELANGRIJK Als aan boord van de
auto extra systemen moeten worden geïn-
stalleerd, moet goed op de juiste aanslui-
tingen worden gelet. Niet correcte elektri-
sche verbindingen kunnen gevaarlijk zijn,
vooral voor de elementaire elektronische
systemen.
ELEKTRONISCHE
REGELEENHEDEN
Bij een normaal gebruik van de auto zijn
speciale voorzorgsmaatregelen niet nodig.
Het is echter nodig de volgende aanwij-
zingen nauwkeurig op te volgen bij werk-
zaamheden aan de elektrische installatie
of bij een noodstart:
– Zet de motor altijd uit voordat de accu
wordt losgekoppeld.
– Koppel de accu altijd los als de accu
moet worden opgeladen.
– Gebruik bij een noodstart altijd een
hulpaccu en geen acculader.
– Controleer de aansluiting van de polen
en de conditie van de verbinding tussen de
accu en de elektrische installatie.
– Neem de stekkers van de regeleenhe-
den nooit los en sluit ze nooit aan als de
contactsleutel in stand MAR staat.
Accu van
50 Ah
60 Ah
70 Ah
Maximum stroomverbruik
bij stilstaande motor
30 mA
36 mA
42 mA
Het totale energieverbruik van deze acces-
soires (standaard en achteraf gemonteerde
accessoires) moet minder zijn dan 0,6 mA x
Ah (van de accu), zoals in de volgende tabel
staat vermeld:
ONDERHOUD VAN DE AUTO
233
WIELEN EN BANDEN
BANDENSPANNING
De spanning van de banden, inclusief
het reservewiel, moet regelmatig, om de
twee weken en voor een lange rit, worden
gecontroleerd.
De bandenspanning moet bij koude ban-
den worden gecontroleerd.
Tijdens het rijden neemt de bandenspan-
ning toe (een natuurlijk verschijnsel).
Houd er daarom rekening mee, dat bij een
controle of oppompen van warme banden
de spanning 0,3 bar hoger moet zijn dan
de voorgeschreven waarde.
Zie voor de juiste waarde van de banden-
spanning “Wielen“ in het hoofdstuk
“Technische gegevens“.
Een onjuiste bandenspanning veroor-
zaakt een onregelmatige slijtage van de
banden fig.13:
A - Juiste spanning: gelijkmatige slijtage
van het loopvlak.
B - Te lage spanning: te grote slijtage
aan de zijkanten van het loopvlak.
C - Te hoge spanning: te grote slijtage in
het midden van het loopvlak.
Bedenk dat ook de weg-
ligging afhankelijk is van
een juiste bandenspan-
ning.
Door een te lage ban-
denspanning wordt de
band te heet, waardoor
er onherstelbare inwendige scha-
de aan de band kan ontstaan.
fig. 13
A0B0235b
Banden moeten worden vervangen als
de profieldiepte van het loopvlak minder is
dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de
bepalingen van het land waarin u rijdt.
BELANGRIJKE TIPS
Voorkom bruusk remmen, met spinnen-
de wielen optrekken, enz.
Vermijd ook harde contacten tussen ban-
den en stoepranden, kuilen, en andere
obstakels. Het langdurig rijden op een
slecht wegdek kan de banden beschadi-
gen.
Controleer de banden regelmatig op
scheuren in de wangen en bulten of slijt-
plekken op het loopvlak. Als dit het geval
is, wendt u dan onmiddellijk tot de Alfa
Romeo-dealer.
Rijd nooit met een te zwaar beladen
auto. Hierdoor kunnen de banden en de
velgen ernstig beschadigd worden.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
234
fig. 14
A0B0236b
Stop zo snel mogelijk bij een lekke band
en verwissel het wiel om beschadiging
van de band, de velg, de wielophanging
en de stuurinrichting te voorkomen.
Banden verouderen, ook als zij weinig of
nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het loop-
vlak en op de wangen geven aan dat de
band verouderd is. Banden die langer dan
zes jaar onder een auto gemonteerd zijn,
moeten dan ook door een specialist wor-
den gecontroleerd. Dit geldt in het bijzon-
der voor het reservewiel.
Monteer altijd nieuwe banden en nooit
banden, waarvan de herkomst onbekend
is.
De Alfa 156 GTA is voorzien van
tubeless radiaalbanden zonder binnen-
band. In dit type band mag nooit een bin-
nenband worden gemonteerd.
Bij de montage van een nieuwe band
moet ook het ventiel vernieuwd worden.
Om een gelijke slijtage van de banden
op de vooras en de achteras te verkrijgen,
is het raadzaam de banden om de
10.000 ÷ 15.000 km van as te verwis-
selen. Hierbij moeten de banden aan
dezelfde zijde van de auto gemonteerd
blijven, zodat een omkering van de draai-
richting wordt voorkomen.
RUBBER SLANGEN
Houd voor de rubber slangen van het
rem- en brandstofsysteem zeer nauwkeu-
rig de voorschriften aan van het gepro-
grammeerd onderhoudsschema in dit
hoofdstuk. Ozon, hoge temperaturen en
het gedurende langere tijd ontbreken van
vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat
de slangen uitdrogen en scheuren, waar-
door het betreffende systeem gaat lek-
ken. Daarom is zorgvuldige controle nood-
zakelijk.
Verwissel de banden
niet kruiselings, waarbij
de banden van de rechter-
zijde aan de linkerzijde en omge-
keerd worden gemonteerd.
Voer geen lakwerk-
zaamheden uit bij lichtme-
talen velgen die een tem-
peratuur vereisen boven 150°C.
De mechanische eigenschappen
van de wielen kunnen hierdoor in
gevaar worden gebracht.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
235
Ga als volgt te werk:
– Til de wisserarm (A) van de voorruit
en plaats het wisserblad onder een hoek
van 90° ten opzichte van de arm.
– Druk op de lip (B) van de veerklem
en verwijder het wisserblad van de arm
(A).
– Als de veerklem uit het gebogen uit-
einde van de arm verwijderd is, moet het
wisserblad via de opening uit de wisser-
arm worden verwijderd.
– Plaats de nieuwe wisserarm, waarbij
het gebogen uiteinde van de wisserarm
(A) door de opening moet worden gesto-
ken.
– Til het wisserblad omhoog zodat de lip
(B) van de veerklem geblokkeerd wordt
in het gebogen uiteinde van de wisserarm.
– Duw de arm van de ruitenwisser
omlaag.
fig. 15
A0B0432b
Rijden met versleten rui-
tenwisserbladen i s g e -
vaarlijk, omdat ze het
zicht onder extreme atmosferi-
sche omstandigheden aanzienlijk
beperken.
Ruitenwisserbladen
vervangen (fig. 15)
BELANGRIJK De ruitenwisser aan
bestuurderszijde is voorzien van een spoi-
ler die tijdens de rit het contact tussen wis-
ser en ruit verbetert. Controleer voordat
het wisserblad wordt vervangen de stand
van de spoiler. Monteer vervolgens het
nieuwe blad met de spoiler in dezelfde
richting.
RUITENWISSERS
WISSERBLADEN
Maak de wisserbladen regelmatig
schoon met een schoonmaakmiddel; wij
raden TUTELA PROFESSIONAL SC
35 aan.
Vervang de wisserbladen als het rubber
vervormd of versleten is. Het verdient aan-
beveling ten minste een maal per jaar de
wisserbladen te vervangen.
Met enkele simpele voorzorgsmaatrege-
len is het mogelijk beschadigingen van het
rubber te voorkomen.
– Wanneer de temperatuur onder 0°C is
gedaald, moet gecontroleerd worden of er
geen ijs tussen wisserblad en ruit zit:
Maak de wissers zonodig vrij met een
anti-vriesmiddel.
– Verwijder eventueel opgehoopte
sneeuw van de ruit om de wisserbladen te
beschermen en oververhitting van de rui-
tenwissermotor te voorkomen.
– Schakel de ruitenwissers/achterruit-
wisser niet op een droge ruit in.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
236
KOPLAMPSPROEIERS
Controleer regelmatig of de koplamp-
sproeiers schoon en in goede staat zijn
fig. 16.
Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer voor
het afstellen van de ruitensproeierstraal.
CARROSSERIE
BESCHERMING TEGEN
ATMOSFERISCHE INVLOEDEN
De belangrijkste oorzaken van roest zijn:
– luchtverontreiniging
– zoutgehalte in de lucht en luchtvoch-
tigheid (gebieden aan zee, warm en voch-
tig klimaat)
– omgevings-/seizoensinvloeden.
Ook de invloed van schurende elemen-
ten, zoals stoffige omgeving, opwaaiend
zand, modder en steenslag op de lak en
de onderzijde moet niet worden onder-
schat.
Alfa Romeo heeft voor de Alfa 156
GTA de beste technologische oplossin-
gen toegepast om de carrosserie efficiënt
tegen roest te beschermen.
De belangrijkste zijn:
– De toepassing van aangepaste spuit-
technieken en lakproducten die de auto de
benodigde weerstand tegen roest en schu-
rende elementen verlenen.
fig. 16
A0B0379b
BELANGRIJK De wisserbladen heb-
ben afhankelijk van de uitvoering verschil-
lende standen. Houdt u in ieder geval aan
de instructies die vermeld staan op de ver-
pakkingen van de reserveonderdelen die
verkrijgbaar zijn bij de Alfa Romeo-dealer.
RUITENSPROEIERS
Controleer of de straal van de ruiten-
sproeiers voor en de koplampsproeiers
(indien aanwezig) goed is afgesteld en
voldoende kracht heeft.
Controleer als de sproeiers niet goed wer-
ken of de ruitensproeiermonden niet ver-
stopt zijn. Deze kunnen zonodig met een
speld worden doorgeprikt.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
237
TIPS VOOR HET BEHOUD
VAN DE CARROSSERIE
Lak
De lak heeft behalve een esthetische
functie ook een beschermende functie.
Daarom moeten beschadigingen van de
laklaag, zoals krassen, onmiddellijk wor-
den bijgewerkt om roestvorming te voor-
komen.
Het bijwerken dient met de originele lak
te worden uitgevoerd (zie het “Plaatje
met informatie over de carrosserielak“ in
het hoofdstuk “Technische gegevens“).
Het normale onderhoud van de auto
beperkt zich tot wassen, waarbij de fre-
quentie afhankelijk is van het gebruik van
de auto en van de omgeving. Het is raad-
zaam de auto vaker te wassen bij sterke
luchtverontreiniging of bij het rijden over
wegen met strooizout.
Schoonmaakmiddelen
verontreinigen het water.
Daarom moet de auto bij
voorkeur worden gewassen op
een plaats waar het afvalwater
direct wordt opgevangen en
gezuiverd.
De juiste wasmethode:
1) Verwijder de antenne van het dak als
u de auto in een wastunnel wast, om te
voorkomen dat deze beschadigt.
2) Spoel de auto eerst met een water-
straal onder lage druk af.
3) Was de auto met een zachte spons
met een oplossing van neutrale zeep;
spoel daarbij de spons regelmatig uit.
4) Spoel de auto af met schoon water
en droog de auto met warme lucht of een
schone, zachte zeem.
De minder zichtbare delen zoals de ran-
den van de portieren, kofferdeksel en
motorkap en de koplampranden moeten
niet vergeten worden, omdat daar water
kan blijven staan. Het verdient aanbeve-
ling de auto na het wassen niet onmiddel-
lijk binnen te zetten, maar de auto nog
even buiten te laten staan, zodat water-
resten buiten kunnen verdampen.
– Het gebruik van verzinkte (of voorbe-
handelde) plaatdelen met een hoge corro-
siebestendigheid.
– Het aanbrengen van een gespoten
beschermende waslaag op de onderzijde,
in de wielkuipen, in de motorruimte en
verschillende holle ruimtes, met een hoog
beschermend vermogen.
– Het aanbrengen van een beschermen-
de kunststof laag op kwetsbare delen:
onderzijde van de portieren, binnenzijde
van de spatborden, naden, randen, enz.
– Toepassing van “open“ holle ruimtes
om condensvorming te voorkomen en bin-
nendringend water af te voeren, waardoor
roest van binnenuit wordt voorkomen.
CARROSSERIEGARANTIE
Bij de Alfa 156 GTA is de carros-
serie tegen doorroesten van alle originele
componenten van de carrosserie en van
alle dragende delen gegarandeerd. Voor
de specifieke voorwaarden van deze
garantie wordt verwezen naar het boekje
“Alfa tot uw dienst“.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
238
Schoonmaakmiddelen
verontreinigen het water.
Daarom moet de motor-
ruimte bij voorkeur worden uit-
gespoten op een plaats waar het
afvalwater direct wordt opge-
vangen en gezuiverd.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van
de motorruimte moet de contactsleutel in
stand STOP staan en de motor koud zijn.
Controleer na het reinigen of de verschil-
lende beschermingen (rubber kappen,
deksels, enz.) nog op hun plaats zitten en
niet beschadigd zijn.
Was de auto nooit in de zon of als de
motorkap nog warm is: omdat dan de
glans van de lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kunnen op
dezelfde wijze worden gewassen als de
gespoten carrosseriedelen.
Parkeer de auto niet onder bomen, aan-
gezien harsdruppels bij langere inwerking
de lak kunnen beschadigen, waardoor de
kans op roestvorming wordt vergroot.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen die-
nen zo snel en zo goed mogelijk van de
lak verwijderd te worden, omdat door de
agressieve bestanddelen de lak kan
beschadigen.
Ruiten
Gebruik voor het schoonmaken van de
ruiten een daarvoor geschikt schoonmaak-
middel. Gebruik een schone, zachte doek
om krassen en beschadigingen te voorko-
men.
BELANGRIJK Let er bij het schoonma-
ken van de binnenzijde van de achterruit
op, dat de elektrische weerstandsdraden
van de achterruitverwarming niet worden
beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting
van de draden.
Motorruimte
Het verdient aanbeveling de motorruim-
te na het winterseizoen zorgvuldig te
laten uitspuiten. Laat dit verzorgen door
een gespecialiseerd bedrijf.
ONDERHOUD VAN DE AUTO
239
KUNSTSTOF INTERIEURDELEN
Gebruik speciale reinigingsmiddelen om
het visuele effect van de componenten
niet te wijzigen.
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of
benzine om het glas van het instrumen-
tenpaneel schoon te maken.
INTERIEUR
Controleer af en toe of er onder de vloer-
bedekking geen water is blijven staan
(dooiwater van sneeuwresten aan schoe-
nen, lekkende paraplu’s, enz.), waardoor
roestvorming op de bodem veroorzaakt
zou kunnen worden.
Gebruik nooit ontvlam-
bare producten zoals
petroleum of wasbenzine
voor het reinigen van de interi-
eurdelen van de auto. De elektro-
statische lading die tijdens het
reinigen door het wrijven ont-
staat, kan brand veroorzaken.
Bewaar nooit spuitbus-
sen in de auto.
Ontploffingsgevaar.
Spuitbussen mogen niet worden
blootgesteld aan temperaturen
boven 50°C. In de zomer kan de
temperatuur in het interieur ver
boven deze waarde oplopen.
MET LEER BEKLEDE STOELEN
SCHOONMAKEN
– Verwijder droog vuil met een zeem-
leer of een iets vochtige doek, zonder
hard te drukken.
– Dep een vochtige vlek of vet met een
droge en absorberende doek en wrijf daar-
bij niet. Behandel de plek vervolgens met
een doek of zeem bevochtigd met water
en een neutrale zeep. Als de vlek nog niet
verwijderd is, behandel de vlek dan met
een speciaal schoonmaakmiddel, waarbij
de instructies op de verpakking strikt moe-
ten worden opgevolgd.
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of
producten op basis van alcohol.
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
240
A
A
L
L
F
F
A
A
1
1
5
5
6
6
G
G
T
T
A
A
S
S
P
P
O
O
R
R
T
T
W
W
A
A
G
G
O
O
N
N
Van binnenuit openen/sluiten
– Trek, voor het openen van het portier,
aan de handgreep (A-fig. 3).
– Druk, om het portier te vergrendelen,
de knop (B-fig. 3) in (dit kan ook bij
geopend portier) en sluit het portier.
fig. 1
A0B0077b
fig. 2
A0B0078b
fig. 3
A0B0079b
De achterportieren kun-
nen alleen van binnenuit
worden geopend als het
“kinderveiligheidsslot“ is uitge-
schakeld.
PORTIEREN
ACHTERPORTIEREN
Van buitenaf openen en sluiten
– Trek, om het portier te openen (alleen
mogelijk als de knop aan de binnenzijde
(A-fig. 1) omhoog staat), aan de hen-
del (B-fig. 2).
– Druk, om het portier te vergrendelen,
de knop (A-fig. 1) in (dit kan ook bij
geopend portier) en sluit het portier.
In dit hoofdstuk vindt u alle informatie
die betrekking heeft op de Alfa 156
GTA Sportwagon. Het is een
aanvulling op datgene wat al beschreven
is in de voorgaande hoofdstukken van dit
boek.
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
241
KINDERVEILIGHEIDSSLOT
(fig. 4)
De achterportieren zijn voorzien van een
kinderveiligheidsslot (A) waardoor de
achterportieren niet van binnenuit kunnen
worden geopend.
BELANGRIJK Het systeem werkt
alleen bij het betreffende portier.
Het kinderveiligheidsslot kan alleen bij
geopend portier worden ingeschakeld
door het bedieningsmechanisme met de
contactsleutel omhoog of omlaag te
duwen.
ZITPLAATSEN
ZITPLAATSEN ACHTER
Hoofdsteunen
De auto is voorzien van twee hoofdsteu-
nen voor de zijzitplaatsen achter (fig.
5). Bij enkele uitvoeringen kan ook de
middelste zitplaats achter worden voor-
zien van een hoofdsteun (fig. 6).
Voor de hoogteverstelling van de derde
hoofdsteun moet de steun helemaal
omhoog worden geduwd totdat hij blok-
keert.
fig. 4
A0B0080b
fig. 5
A0B0094b
Stand 1 (mechanisme omhoog) =
Systeem ingeschakeld.
Stand 2 (mechanisme omlaag) =
Systeem uitgeschakeld.
BELANGRIJK Houdt u aan de aanwij-
zingen in de paragraaf “Kinder -
veiligheidsslot“ in het hoofdstuk “Wegwijs
in uw Auto“.
Centrale armsteun
Klap de armsteun voor gebruik omlaag,
zoals aangegeven in (fig. 7) m.b.v. de
handgreep (A).
fig. 7
A0B0096b
fig. 8
A0B0097b
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
242
De derde (middelste) hoofdsteun kan
niet worden verwijderd, terwijl de hoofd-
steunen van de zijzitplaatsen achter op de
volgende manier kunnen worden verwij-
derd:
– Trek de hoofdsteunen ongeveer 2 cm
omhoog.
– Druk de knoppen (A en B-fig. 5)
gelijktijdig in en verwijder de hoofdsteu-
nen.
– Houd voor het monteren van de
hoofdsteunen de knoppen (A en B-fig.
5) ingedrukt en steek de steunen geheel
in de openingen.
Onthoud dat de derde
(middelste) h oofdsteun
geheel moet worden uit-
getrokken zodat het hoofd en
niet de nek wordt gesteund.
Alleen in deze positie biedt de
hoofdsteun bescherming, wan-
neer de auto van achteren wordt
aangereden.
fig. 6
A0B0095b
Skiluik
Het skiluik kan worden gebruikt voor het
vervoer van lange voorwerpen.
Om het skiluik te bereiken, moet u de
armsteun neerklappen, aan de handgreep
(A-fig. 8) trekken en het skiluik op de
armsteun (fig. 9) neerklappen.
Op uitvoeringen met een derde hoofd-
steun, moet voordat de armsteun wordt
neergeklapt, de hoofdsteun geheel
omhoog worden getrokken en de stoffen
bescherming worden losgemaakt.
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
243
Het skiluik kan als optional worden uit-
gerust met een hoes voor het vervoeren
van ski’s.
BELANGRIJK Leg de hoes uit in de
auto en steek dan pas de ski’s in de hoes.
Laat na het vervoeren van ski’s de hoes
drogen (als deze nat is), vouw hem ver-
volgens op en plaats hem in het skiluik.
VEILIGHEIDS-
GORDELS
HOOGTEVERSTELLING
VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER
De bovenste bevestigingsbeugel van de
zijveiligheidsgordels achter kan in drie ver-
schillende standen worden gezet.
Pas de hoogte van de gordel altijd aan
het postuur van de inzittende aan. Dankzij
deze voorzorgsmaatregel werkt de gordel
beter en is het risico op verwondingen tij-
dens een botsing geringer.
De gordel is goed afgesteld als hij over
de schouder halverwege tussen nek en uit-
einde van de schouder ligt.
Druk om de hoogte te regelen op de
knop (A-fig. 10) van het vergrendel-
mechanisme en schuif gelijktijdig de beu-
gel (B-fig. 10) in de gewenste stand.
fig. 9
A0B0098b
Controleer na de afstel-
ling altijd of de beugel in
één van de vaste standen
vergrendeld is door bij losgelaten
knop (A-fig. 10) de beugel verder
te drukken zodat het mechanisme
vergrendelt in één van de vaste
standen, als dit nog niet het
geval was.
fig. 10
A0B0099b
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
244
WISSERBLAD
VERVANGEN
(fig. 13)
Het wisserblad van de achterruitwisser
moet samen met de wisserarm vervangen
worden.
Ga als volgt te werk:
– Geef de stand van het wisserblad ten
opzichte van de achterruit aan.
– Til het dopje (A) op, draai de moer
(B) los en verwijder de arm (C).
– Plaats de nieuwe wisserarm in de juis-
te stand en draai de moer zorgvuldig vast.
– Kantel het dopje dicht.
fig. 13
A0B0082b
HEUPGORDEL VAN DE
ZITPLAATS MIDDENACHTER
Als de heupgordel van de zitplaats mid-
denachter niet gebruikt wordt, plaats dan
de gesp (A-fig. 11) in de steun (B-fig.
11) op de rugleuning van de zitplaats
achter.
ACHTERRUITWISSER
ACHTERRUITSPROEIER
WERKING
(fig. 12)
Deze werkt alleen als de contactsleutel
in stand MAR staat.
Draai voor inschakeling van de achter-
ruitwisser de schakelaar (A) in stand
(
.
De achterruitwisser wist met interval.
Als u de bedieningshendel (B) naar
voren duwt, schakelt de achterruitsproeier
in; als u de hendel loslaat schakelt hij
automatisch uit.
Als de achterruitsproeier wordt ingescha-
keld, gaat automatisch ook de achterruit-
wisser enkele seconden werken.
Maak de gesp altijd vast
in de steun als deze niet
gebruikt wordt, om te
voorkomen dat bij een ongeluk de
inzittenden van de auto door de
gesp geraakt kunnen worden.
fig. 11
A0B0100b
fig. 12
A0B0081b
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
245
BAGAGERUIMTE
De achterklep kan, ook bij ingeschakeld
alarm, op afstand worden geopend door
knopje (A-fig. 16) in te drukken.
BELANGRIJK Als de achterklep niet
goed is gesloten, gaat lampje
´
branden
en verschijnt een mededeling op het dis-
play Infocenter.
VAN BINNENUIT OPENEN
(fig. 15)
Trek aan de hendel (A) naast de
bestuurdersstoel om de achterklep van
binnenuit te openen.
fig. 14
A0B0083b
Bedien de hendel voor
het ontgrendelen van de
achterklep alleen als de
auto stilstaat.
fig. 15
A0B0042b
ACHTERRUITSPROEIER
(fig. 14)
Als de ruitensproeier niet werkt, contro-
leer dan eerst het niveau in het ruiten-
sproeiertankje: zie de betreffende para-
graaf in het hoofdstuk “Onderhoud van de
auto“. Controleer vervolgens of de sproei-
ermonden (A) niet verstopt zijn. Deze
kunnen zonodig met een speld worden
doorgeprikt.
De achterklep gaat dankzij de gasveren
gemakkelijk open.
De gasveren zijn zo
afgesteld dat de achter-
klep op de juiste wijze
wordt geopend als de klep het
oorspronkelijke gewicht heeft.
Achteraf aangebrachte voor wer-
pen (spoiler, enz.) kunnen de juis-
te werking en de veiligheid in
gevaar brengen.
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
246
OPENEN MET AFSTANDSBE-
DIENING
(fig. 16)
De achterklep kan, ook bij ingeschakeld
alarm, op afstand worden geopend door
knopje (A) in te drukken.
In dat geval worden de omtrekbeveili-
ging en de achterklepsensor uitgescha-
keld. Het systeem geeft dan (behalve bij
sommige uitvoeringen in enkele landen)
twee geluidssignalen (“BIEP“) en de rich-
tingaanwijzers gaan ongeveer 3 seconden
branden.
ACHTERKLEP SLUITEN
(fig. 17)
Om de achterklep te laten zakken, kunt
u de handgreep (A) aan de binnenzijde
van de klep gebruiken.
fig. 17
A0B0084b
fig. 18
A0B0085b
Als de achterklep weer wordt gesloten,
dan worden de functies hersteld. Het sys-
teem geeft (behalve bij sommige uitvoe-
ringen in enkele landen) twee geluidssig-
nalen (“BIEP“) en de richtingaanwijzers
gaan ongeveer 3 seconden branden.
fig. 16
A0B0291b
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
247
OMKEERBARE VLOERBEDEK-
KING
(fig. 20-21)
Het middelste gedeelte (A-fig. 20 )
van de vloerbedekking is omkeerbaar: de
vloerbedekking kan worden verwijderd,
omgekeerd en weer geplaatst worden
met de zijde (B) naar boven gekeerd.
Steek voor het terugplaatsen van de
vloerbedekking de voorste rand (A-fig.
21) in de zitting op de laadvloer.
BAGAGE VASTZETTEN
(fig. 18-
19)
De vervoerde bagage kan met riemen of
spanbanden worden bevestigd aan de
daarvoor bestemde ringen in de hoeken
van de bagageruimte.
De ringen dienen ook voor het bevesti-
gen van de bagagenetten (die leverbaar
zijn via de Alfa Romeo-dealer).
VOORZORGSMAATREGELEN
BIJ HET
TRANSPORT VAN BAGAGE
Bij uitvoeringen zonder automatische
niveauregeling op de achterwielophanging
moet als u voorwerpen vervoert en u ‘s
nachts rijdt, gecontroleerd worden of de
hoogteregelaars op de koplampen in de
juiste stand staan (zie paragraaf
“Koplampen“ in het hoofdstuk “Wegwijs
in uw auto“). Controleer voor de juiste
werking van de hoogteregelaars boven-
dien of de lading niet zwaarder is dan in
de gewichtentabel staat aangegeven.
fig. 19
A0B0086b
fig. 21
A0B0088b
fig. 20
A0B0087b
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
248
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
(fig. 22-23)
Als u de achterklep opent, dan gaat
automatisch de verlichting (A-fig. 22)
aan de rechterzijde van de bagageruimte
en de verlichting (B-fig. 23) op de rand
van de achterklep branden.
De verlichting (B-fig. 23) verlicht niet
alleen de bagageruimte maar ook de laad-
ruimte.
De verlichting dooft als u de achterklep
sluit of na enkele minuten (ongeveer 15)
als u de achterklep open laat. Als u in dit
laatste geval de verlichting weer wilt
inschakelen, moet u de achterklep sluiten
en vervolgens weer openen.
Het maximum laadver-
mogen van de auto mag
nooit overschreden wor-
den (zie hoofdstuk “T echnische
gegevens“). Controleer boven-
dien of de bagageruimte goed
geladen is, om te voorkomen dat
een voorwerp bij bruusk remmen
naar voren schiet en letsel ver-
oorzaakt.
Niet goed v astgezette
bagage kan bij een onge-
luk de passagiers ernstig
verwonden.
Als u reser vebrandstof
in een jerr ycan wilt ver-
voeren, dan dient u zich
aan de geldende wetgeving te
houden. Gebruik alleen een goed-
gekeurde jerr ycan en bevestig
deze op de juiste wijze aan de
daarvoor bestemde ringen in de
hoeken van de bagageruimte.
Toch zal bij een ongeval de kans
op brand groter zijn.
fig. 22
A0B0089b
fig. 23
A0B0090b
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
249
OPBERGVAKKEN
(fig. 24-25)
Aan de zijkant van de bagageruimte
bevinden zich twee opbergvakken met
een deksel.
Druk voor het openen van het deksel op
de knop (A) en kantel het deksel omlaag.
Bij bepaalde uitvoeringen kan het linker
opbergvak worden uitgerust met een CD-
wisselaar (optional).
STEKKERDOOS
(fig. 26)
Deze bevindt zich links in de bagage-
ruimte.
Voor het gebruik van de 12V-stekker-
doos moet u het dekseltje (A) openen.
De stekkerdoos wordt gevoed als de con-
tactsleutel in stand MAR wordt gedraaid
en kan alleen gebruikt worden voor acces-
soires met een maximum stroomverbruik
van 15A (vermogen 180W).
BAGAGENET
Het net kan op verschillende manieren
worden bevestigd (fig. 30-31-32-
33) in de zittingen (A en B-fig. 27)
aan de voorzijde en de zittingen (C en D-
fig. 28) aan de achterzijde van de baga-
geruimte.
fig. 25
A0B0092b
fig. 24
A0B0091b
Sluit geen accessoires op
de stekkerdoos aan met
een stroomverbruik dat
hoger is dan de aangegeven maxi-
male waarde. Een langdurig
stroomverbruik kan de accu uit-
putten, waardoor de motor niet
meer gestart kan worden.
fig. 26
A0B0093b
fig. 28
A0B0102b
fig. 27
A0B0101b
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
250
Bevestig het net door de haken (A-fig.
29) in de zittingen (B-fig. 29) te ste-
ken en ze omlaag te duwen.
Houd om het net los te haken het beves-
tigingspunt (C-fig. 29 ) ingedrukt en
trek het net omhoog.
ROLHOES VOOR AFDEKKEN
BAGAGERUIMTE
De hoes (A-fig. 34) kan worden opge-
rold en verwijderd.
Verwijder voor het oprollen de twee ach-
terste pennen (B-fig. 35) uit de zittin-
gen.
BELANGRIJK Begeleid de rolhoes bij
het oprollen door de hoes vast te houden
bij de handgreep (C-fig. 34).
fig. 29
A0B0103b
fig. 30
A0B0104b
fig. 32
A0B0106b
fig. 31
A0B0105b
fig. 34
A0B0108b
fig. 33
A0B0107b
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
251
Als u de rolhoes wilt verwijderen, moet u
de hoes oprollen en controleren of ook het
scheidingsnet tussen de bagageruimte en
het interieur van de auto is opgerold (zie de
volgende paragraaf); trek vervolgens de
haken (A-fig. 36) naar achteren. Til de
hoes op en verwijder hem uit de bagage-
ruimte.
Voor het terugplaatsen van de hoes moe-
ten de uiteinden van het rolmechanisme
in de respectievelijke zittingen worden
geplaatst. Zorg dat de bevestigingshaken
naar voren vergrendeld zijn (de groene
symbolen aan de onderkant van de knop-
pen moeten zichtbaar zijn). Rol vervol-
gens de hoes uit door aan de handgreep
(C-fig. 34) te trekken en haak de ach-
terste pennen (B-fig. 35) vast.
BOVENSTE SCHEIDINGSNET
(fig. 37-38)
Het bovenste scheidingsnet tussen de
bagageruimte en het interieur is opgebor-
gen in het rolmechanisme van de rolhoes
(A).
U kunt het net bevestigen door het uit
het rolmechanisme te verwijderen en de
uiteinden in de zittingen (B) vast te
haken.
Haak, voor het oprollen, de uiteinden uit
de zittingen (B) en begeleid het net bij
het oprollen.
Plaats geen voorwerpen
op de hoes om beschadi-
ging te voorkomen.
fig. 35
A0B0109b
Bij een ongeval of plot-
seling r emmen ku nnen
voorwerpen d ie o p d e
hoes geplaatst zijn, naar voren
schieten en de inzittenden ver-
wonden; h et i s r aadzaam h et
scheidingsnet te gebruiken.
fig. 36
A0B0110b
fig. 37
A0B0111b
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
252
ONDERSTE SCHEIDINGSNET
(fig. 39-40) (indien aanwezig)
Het onderste scheidingsnet tussen de
bagageruimte en het interieur is opgebor-
gen in het rolmechanisme onder de zitting
van de rolhoes (A).
U kunt het net bevestigen door het uit
het rolmechanisme te verwijderen en de
haken (B) aan de ringen (C) te bevesti-
gen.
Verwijder voor het oprollen de haken
(B) uit de ringen (C) en begeleid het net
bij het oprollen.
BAGAGERUIMTE
VERGROTEN
Het is mogelijk de bagageruimte te ver-
groten door de deelbare achterbank
gedeeltelijk (1/3 of 2/3) of geheel neer
te klappen.
Verwijder voor een maximale laadruimte
de rolhoes volgens de instructies die in
deze paragraaf vermeld zijn.
Gedeeltelijke vergroting 1/3
(fig. 41)
Als u de linkerzijde van de bagageruimte
vergroot, kunt u twee passagiers op het
rechter gedeelte van de achterbank ver-
voeren.
fig. 38
A0B0112b
fig. 40
A0B0114b
fig. 39
A0B0113b
fig. 41
A0B0115b
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
253
Gedeeltelijke vergroting 2/3
(fig. 42)
Als u de rechterzijde van de bagage-
ruimte vergroot, kunt u een passagier op
het linker gedeelte van de achterbank ver-
voeren.
Maximale vergroting (fig. 43)
Als beide zitplaatsen achter worden neer-
geklapt, is de bagageruimte maximaal
vergroot.
Bagageruimte vergroten
– Zorg dat de sluitingen (A-fig. 44) van
de zijgordels zijn opgeborgen in de respec-
tievelijke uitsparingen op de rugleuning en
de gesp (B-fig. 44) van de heupgordel in
de steun (C-fig. 44) is geplaatst.
– Verwijder het rolmechanisme van de
rolhoes.
– Klap de zittingen naar voren door aan
de handgreep (A-fig. 45) in het midden
van iedere zitting te trekken.
– Verwijder de hoofdsteunen van de zij-
zitplaatsen achter en plaats ze in de daar-
voor bestemde uitsparingen in de zittin-
gen (fig. 46).
– Als de auto is uitgerust met een derde
hoofdsteun voor de zitplaats middenach-
ter, moet deze geheel omlaag worden
gezet.
fig. 43
A0B0117b
fig. 42
A0B0116b
fig. 44
A0B0118b
fig. 45
A0B0119b
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
254
– Ontgrendel de sluiting van de rugleu-
ningen door de handgreep (A-fig. 47)
voor de rechter rugleuning en de hand-
greep (B-fig. 48) voor de linker rugleu-
ning omhoog te trekken.
–Klap de rugleuningen naar voren,
waardoor er een vlakke laadvloer ontstaat
in de bagageruimte.
Zitplaatsen achter in
normale stand zetten
– Zet de rugleuningen weer rechtop en
controleer of deze goed vastgehaakt zit-
ten.
BELANGRIJK De rugleuningen zijn
goed vastgehaakt als de knop (A-fig.
49) naast de handgreep (B-fig. 49) in
de handgreep verzonken is.
– Verwijder de hoofdsteunen en klap
vervolgens de zittingen terug en let er
daarbij op dat de veiligheidsgordels niet in
elkaar gedraaid zitten tussen de rugleu-
ning en de zitting.
– Monteer de hoofdsteunen op de rug-
leuning.
– Monteer het oprolmechanisme met de
rolhoes.
fig. 48
A0B0122b
fig. 47
A0B0121b
fig. 49
A0B0123b
fig. 46
A0B0120b
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
255
TANKEN MET DE
ALFA 156
SPORTWAGON
TANKKLEPJE OPENEN
IN GEVAL VAN NOOD
(fig. 51)
Als de hendel voor het ontgrendelen van
het tankklepje niet werkt, trek dan aan
het noodkoordje (A) rechts in de bagage-
ruimte.
INTERIEUR-
UITRUSTING
HANDGREPEN
(fig. 50)
Bij beide voorportieren is een handgreep
geplaatst.
Bij beide achterportieren is een hand-
greep (A) geplaatst met een kleding-
haakje (B).
fig. 51
A0B0125b
fig. 50
A0B0124b
AUTORADIO
De vast ingebouwde autoradio is uitge-
rust met een CD-speler met parametri-
sche equalizer. De vormgeving en speci-
ficaties van het systeem zijn aangepast
aan het interieur en sluiten aan bij het
ontwerp van het dashboard. De instruc-
ties voor het gebruik van de autoradio
zijn beschreven in het bijgeleverde sup-
plement
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
256
EEN LEKKE BAND
PLAATS VAN GEREEDSCHAP
EN RESERVEWIEL
(fig. 52-53)
Het gereedschap en het reservewiel vindt
u onder de vloerbedekking in de bagage-
ruimte. Deze zijn bereikbaar nadat de vloer-
bedekking is opgetild of verwijderd m.b.v.
de handgreep (A-fig. 52).
fig. 52
A0B0127b
fig. 53
A0B0088b
Draai om de gereedschaphouder (B) uit
te nemen de handgreep (C) los.
Het reservewiel (D) kan worden uitgeno-
men als de gereedschaphouder is verwij-
derd.
Steek voor het terugplaatsen van de
vloerbedekking de voorste rand (A-fig.
53) in de zitting op de laadvloer.
DEFECTE BUITEN -
VERLICHTING
BELANGRIJK Lees voordat u een
gloeilamp vervangt de opmerkingen en de
voorzorgsmaatregelen in het hoofdstuk
“Noodgevallen“.
ACHTERUITRIJLICHTEN EN
MISTACHTERLICHT
Gloeilampen (type B, 21W) vervangen:
– Open de achterklep.
– Verwijder het deksel (A of B-fig.
54) van de betreffende lichtunit aan de
zijkant.
fig. 54
A0B0128b
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
257
– Verwijder de lamphouder (D-
fig. 55) door op de borglippen (E-fig.
55) te drukken.
– Verwijder en vervang de betreffende
lamp (bolvormig met bajonetfitting) door
de lamp iets in te drukken en linksom te
draaien (fig. 57):
(F) gloeilamp voor achteruitrijlicht
(G) gloeilamp voor mistachterlicht.
– Monteer de lamphouder met behulp
van de borglippen (E-fig. 55).
– Plaats het deksel (A of B-fig. 54)
vanaf de buitenzijde en klem het vast.
RICHTINGAANWIJZERS ACH-
TER
ACHTERLICHTEN/REMLICHTEN
Gloeilampen (type B, vermogen richting-
aanwijzers 21W, achterlichten/remlichten
5/21W):
– Open de achterklep.
– Draai de 2 bevestigingsmoeren (A-
fig. 57) los en verwijder het bescherm-
deksel (B-fig. 57).
– Verwijder de lamphouder (A-
fig. 58) door op de borglippen (B-fig.
58) te drukken.
– Verwijder en vervang de betreffende
lamp (bolvormig met bajonetfitting) door
de lamp iets in te drukken en linksom te
draaien (fig. 57):
(C) gloeilamp voor achterlicht/remlicht
(D) gloeilamp voor richtingaanwijzer
achter.
Monteer de lamphouder met behulp van
de borglippen (B-fig. 58).
– Monteer het beschermdeksel (B-fig.
57) met de moeren (A-fig. 57).
fig. 58
A0B0132b
fig. 55
A0B0129b
fig. 57
A0B0131b
fig. 56
A0B0130b
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
258
– Verwijder de lamphouder (C-fig.
61) door hem linksom te draaien en ver-
vang de geklemde lamp (D-fig. 61).
– Monteer de lamphouder (C-fig. 61)
door hem rechtsom te draaien.
– Monteer de lichtunit (B-
fig. 60). Plaats eerst de bevestigingslip-
pen en druk vervolgens op de veerklem
(A-fig. 60).
fig. 61
A0B0135b
fig. 62
A0B0136b
fig. 60
A0B0134b
KENTEKENPLAATVERLICHTING
Gloeilampen (type A, 5W) vervangen:
– Maak de lichtunit los door met de plat-
te punt van een schroevendraaier de klem-
veer (A-fig. 60) los te haken. Bescherm
hierbij de punt met een zachte doek.
– Verwijder de lichtunit (B-fig. 60).
fig. 59
A0B0133b
DERDE REMLICHT
Het derde remlicht is in de achterspoiler
geïntegreerd (fig. 62).
Wendt u voor het vervangen tot de Alfa
Romeo-dealer.
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
259
– Verwijder de lamp (B-fig. 64) door
de lamp naar buiten te trekken en uit de
veercontacten los te maken.
– Plaats de nieuwe lamp tussen de veer-
contacten.
– Monteer het plafondlampje door eerst
de zijde met de stekker te plaatsen en ver-
volgens de andere zijde vast te drukken,
totdat de borglip inklikt.
DEFECTE INTERIEUR-
VERLICHTING
BELANGRIJK Lees voordat u een
gloeilamp vervangt de opmerkingen en de
voorzorgsmaatregelen in het hoofdstuk
“Noodgevallen“.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
Gloeilamp (type C, 10W) vervangen:
– Open de achterklep.
– Maak het plafondlampje(A-fig. 63)
op het door de pijl aangegeven punt los.
ACHTERKLEPVERLICHTING
Gloeilamp (type C, 10W) vervangen:
– Open de achterklep.
– Maak de lichtunit (A-fig. 65) met
een platte schroevendraaier op het aange-
geven punt los.
– Verwijder de lamp (B-fig. 66) door
de lamp naar buiten te trekken en uit de
veercontacten los te maken.
– Plaats de nieuwe lamp tussen de veer-
contacten.
– Monteer de lichtunit en druk deze ver-
volgens vast, totdat de borgveer inklikt.
fig. 64
A0B0138b
fig. 65
A0B0139b
fig. 66
A0B0140b
fig. 63
A0B0137b
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
260
EEN DOORGEBRANDE
ZEKERING
Een zekering specifiek voor de
Sportwagon-uitvoeringen bevindt zich in
de centrale zekeringenhouder op de zeke-
ringen- en relaiskast. De zekering is
bereikbaar nadat het beschermpaneel is
verwijderd.
BELANGRIJK Lees voordat u een
zekering of relais vervangt de opmerkin-
gen en de voorzorgsmaatregelen in het
hoofdstuk “Noodgevallen“.
Systeem/Component Nr. v.d. zekering Ampère Plaats
Extra stekkerdoos in
de bagageruimte
10 20A
fig. 67
fig. 67
A0B0141b
TECHNISCHE GEGEVENS
261
CHASSISNUMMER
Het chassisnummer is ingeslagen in de
motorruimte, naast de bovenste schok-
demperbevestiging rechts en bevat de vol-
gende gegevens:
– type van de auto: ZAR 932000
– chassisnummer.
Op enkele uitvoeringen is het chassis-
nummer gedeeltelijk bedekt door een
bescherming. Om het gehele nummer te
zien, moet de dop linksom worden
gedraaid en de bescherming opgetild.
MOTORNUMMER
Het motornummer is linksachter ingesla-
gen aan de kant van de versnellingsbak.
IDENTIFICATIE-
GEGEVENS
Wij raden u aan om nota te nemen van
de identificatiegegevens. De identificatie-
gegevens zijn op de typeplaatjes ingesla-
gen en bevinden zich op de aangegeven
plaatsen (fig. 1-2):
1 - Typeplaatje met identificatiegege-
vens
2 - Chassisnummer
3 - Plaatje met informatie over de car-
rosserielak
– Sedan-uitvoeringen = fig. 1
– Sportwagon-uitvoeringen = fig. 2
4 - Motornummer.
T
T
E
E
C
C
H
H
N
N
I
I
S
S
C
C
H
H
E
E
G
G
E
E
G
G
E
E
V
V
E
E
N
N
S
S
fig. 1
A0B0057b
fig. 2
A0B0058b
TECHNISCHE GEGEVENS
262
fig. 3
A0B0059b
PLAATJE MET INFORMATIE
OVER DE CARROSSERIELAK
Op de Sedan-uitvoeringen is het plaatje
aangebracht aan de binnenzijde van het
kofferdeksel (3-fig. 1 ). Bij de
Sportwagon-uitvoeringen is het plaatje
rechts aan de binnenzijde van de achter-
klep aangebracht (3-fig. 2). Het plaatje
(fig. 3) bevat de volgende gegevens:
A. Fabrikant van de lak.
B. Kleurbenaming.
C. Kleurcode.
D. Kleurcode voor bijwerken en over-
spuiten.
TYPEPLAATJE MET
IDENTIFICATIEGEGEVENS
Het plaatje (fig. 4) is aangebracht op
de fronttraverse in de motorruimte.
Het typeplaatje bevat de volgende gege-
vens:
A. Nummer nationale typegoedkeu-
ring.
B. Chassisnummer.
C. Maximaal toelaatbare gewichten
volgens de nationale wetgeving.
D. Type en eventuele aanvullende
gegevens.
E. Correctiewaarde voor de uitlaat-
rookgasmeting (alleen JTD-uitvoeringen).
F. Ruimte gereserveerd voor het in -
slaan van de fabrikantnaam.
fig. 4
A0B0076b
TECHNISCHE GEGEVENS
263
Code van de carrosserie-uitvoering
MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN
Motorcode
932A000
932
(Sportwagon-uitvoeringen)
932BXB00 47
932BXB01 49
3.2 V6 24V
3.2 V6 24V Selespeed
(Sedan-uitvoeringen)
932AXB00 46
932AXB01 48
TECHNISCHE GEGEVENS
264
Typecode
Cyclus
Aantal en opstelling cilinders
Boring en slag mm
Cilinderinhoud cm
3
Max. vermogen (EU) kW
pk
bijbehorend toerental min
-1
Max. koppel (EU):
Nm
kgm
bijbehorend toerental min
-1
Bougies
Brandstof
MOTOR
3.2 V6 24V
932A000
Otto
6 in V van 60°
93 x 78
3179
184
250
6200
300
30,6
4800
NGK R PFR6B
Loodvrije
benzine
95 RON
3.2 V6 24V
Selespeed
932A000
Otto
6 in V van 60°
93 x 78
3179
184
250
6200
300
30,6
4800
NGK R PFR6B
Loodvrije
benzine
95 RON
TECHNISCHE GEGEVENS
265
Inspuiting
Ontstekingsvolgorde
Inspuitvolgorde
INSPUITING
Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij
geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de
werking en zelfs brand veroorzaken.
TRANSMISSIE
Versnellingsbak
Koppeling
Aandrijving
3.2 V6 24V
Elektronische inspuiting Multi-Point
1-4-2-5-3-6
3.2 V6 24V Selespeed
Elektronische inspuiting Multi-Point
1-4-2-5-3-6
3.2 V6 24V Selespeed
Elektrohydraulisch bediend met zes versnellingen
vooruit en één versnelling achteruit
Enkelvoudige droge plaat met elektrohydraulische
bediening
Voor
3.2 V6 24V
Met zes gesynchroniseerde versnellingen vooruit en
één gesynchroniseerde versnelling achteruit
Enkelvoudige droge plaat
met hydraulische
bediening
Voor
TECHNISCHE GEGEVENS
266
BOUGIES
Schone en goede bougies met de juiste
warmtegraad zijn van doorslaggevend
belang voor een goede werking van de
motor en een lage uitstoot van schadelijke
stoffen van de motor.
De bougies moeten bij de
kilometerstanden worden
vervangen die in het onder-
houdsschema zijn aange geven.
Gebruik uitsluitend bougies van het
voorgeschreven type: Bougies met
een afwijkende warmtegraad of
waarvan de voorgeschreven
levensduur niet is gegarandeerd,
kunnen motor storingen veroor za-
ken.
REMMEN
Voetrem: – voor
– achter
Handrem
De informatie die de bougie levert aan
een deskundige is een belangrijke bron
voor het opsporen van de storing, ook als
deze niet door de ontsteking wordt ver-
oorzaakt. Het is daarom belangrijk dat bij
storingen in de motorwerking de bougies
worden gecontroleerd door een Alfa
Romeo-dealer.
STUURINRICHTING
Type
Draaicirkel (tussen stoepranden)
3.2 V6 24V
Geventileerde
schijfremmen
Schijfremmen
3.2 V6 24V 3.2 V6 24V Selespeed
Tandheugelstuurhuis.
Hydraulische bekrachtiging met oliereservoir in motorruimte
11,6 m 11,6 m
3.2 V6 24V Selespeed
Geventileerde
schijfremmen
Schijfremmen
Antiblokkeersysteem (ABS) met elektronische remdrukverdeling.
Rembekrachtiger. Waarschuwingslampje versleten remblokken. Milieuvriendelijke remvoeringen.
Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen
TECHNISCHE GEGEVENS
267
WIELEN
Standaarduitrusting
Velgmaat
Bandenmaat
Reserve-
– velgmaat
wiel:
– bandenmaat
Optional
Lichtmetalen velg
Bandenmaat
Winterbanden
(*) Niet geschikt voor sneeuwkettingen
3.2 V6 24V Selespeed
7,5J x 17“ (lichtmetaal)
225/45 ZR17“ 91Y (*)
4J x 16“
T125/80 R16“ 97M
6,5J x 16“
205/55 R16“ 91W
225/45 ZR17“ 91Q (M+S)
3.2 V6 24V
7,5J x 17“ (lichtmetaal)
225/45 ZR17“ 91Y (*)
4J x 16“
T125/80 R16“ 97M
6,5J x 16“
205/55 R16“ 91W
225/45 ZR17“ 91Q (M+S)
TECHNISCHE GEGEVENS
268
Reservewiel
125/80 R15“
4,2
(*) Niet geschikt voor sneeuwkettingen
Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden.
Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,2 bar verhoogd worden.
Bandenmaat
205/55 R16“
voor achter
2,2 2,2
2,5 2,5
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND
Bandenmaat
225/45 ZR17“ (*)
voor achter
2,2 2,2
2,5 2,5
bij geringe belading
bar
(2 personen)
bij volledige belading bar
TECHNISCHE GEGEVENS
269
VELGEN EN BANDEN
Lichtmetalen velg.
Tubeless radiaalbanden.
Op de typegoedkeuring zijn bovendien
alle goedgekeurde banden aangegeven.
BELANGRIJK Als de gegevens in het
instructieboekje afwijken van die van de
typegoedkeuring, dient u zich altijd aan
de gegevens van de typegoedkeuring te
houden.
Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk
dat u zich aan de voorgeschreven afme-
tingen houdt en dat alle wielen zijn voor-
zien van banden van hetzelfde merk en
hetzelfde type.
BELANGRIJK In tubeless banden
mogen geen binnenbanden gebruikt wor-
den.
VERKLARING VAN DE CODE-
RING OP DE BANDEN
(fig. 5)
Hieronder wordt de codering van de ban-
den, die op de banden is aangebracht,
aangegeven en de betekenis van de code-
ring.
De codering kan één van de twee hier-
onder aangegeven vormen hebben.
Beladingsindex (draagvermogen)
60 = 250 kg
61 = 257 kg
62 = 265 kg
63 = 272 kg
64 = 280 kg
65 = 290 kg
66 = 300 kg
67 = 307 kg
68 = 315 kg
69 = 325 kg
70 = 335 kg
71 = 345 kg
72 = 355 kg
73 = 365 kg
74 = 375 kg
75 = 387 kg
76 = 400 kg
77 = 412 kg
78 = 425 kg
79 = 437 kg
80 = 450 kg
81 = 462 kg
82 = 475 kg
83 = 487 kg
84 = 500 kg
85 = 515 kg
86 = 530 kg
87 = 545 kg
88 = 560 kg
89 = 580 kg
90 = 600 kg
91 = 615 kg
92 = 630 kg
93 = 650 kg
94 = 670 kg
95 = 690 kg
96 = 710 kg
97 = 730 kg
98 = 750 kg
99 = 775 kg
100 = 800 kg
101 = 825 kg
102 = 850 kg
103 = 875 kg
104 = 900 kg
105 = 925 kg
106 = 950 kg
Voorbeeld:
225/45 ZR17 91W
of:
205/55 R16“
225 = Nominale breedte (S,
afstand in mm tussen
de flanken).
45 = Hoogte/breedte-verhouding (per-
centage) (H/S).
ZR =Radiaalband voor snelheden
boven 240 km/h.
17 = Diameter van de velg in inch
(Ø).
91 =Beladingsindex (draagvermo-
gen).
W =Maximale snelheid.
TECHNISCHE GEGEVENS
270
Bijvoorbeeld:
7,5 J x 17 H2 ET 43
Maximale snelheid
Q = max. 160 km/h.
R = max. 170 km/h.
S = max. 180 km/h.
T = max. 190 km/h.
U = max. 200 km/h.
H = max. 210 km/h.
V = max. 240 km/h.
W = max. 270 km/h.
Y = max. 300 km/h.
Maximale snelheid bij
winterbanden
Q M + S = max. 160 km/h.
T M + S = max. 190 km/h.
H M + S = max. 210 km/h.
RESERVEWIEL
Geperst stalen velg.
Tubeless band.
In bepaalde landen wordt een reservewiel
met normale afmetingen geleverd.
VERKLARING VAN DE
CODERING OP DE VELGEN
Hieronder fig.5 wordt de codering van
de velgen, die op de velgen is aange-
bracht, aangegeven en de betekenis van
de codering.
fig. 5
A0B0395b
7,5= breedte van de velg in inch (1)
J = velgbedprofiel (velgdeel aan
de zijkanten waarop de band
steunt) (2)
17 = montagediameter in inch
(komt overeen met die van de
band die gemonteerd moet
worden) (3 =
ø)
H2 = vorm en aantal “humps”
(vorm van de velgrand die de
wang van de tubeless band op
zijn plaats houdt)
ET 43=diepte van de velgbolling
(afstand tussen het monta-
gevlak van de velg op de
naaf en het velghart)
TECHNISCHE GEGEVENS
271
– camber
Voorwielen: – caster
– toespoor
Achterwielen:
– camber
– toespoor
WIELUITLIJNING
3.2 V6 24V - 3.2 V6 24V Selespeed
– 0° 50´
3° 15´
–1,2 ± 0,5 mm (per wiel)
– 1° 20´
1,6 ± 0,5 mm (per wiel)
TECHNISCHE GEGEVENS
272
PRESTATIES
SPORTWAGON
-UITVOERINGEN
Maximum snelheid
Acceleratie van 0-100 km/h
Kilometer met staande start
SEDAN
-UITVOERINGEN
Maximum snelheid
Acceleratie van 0-100 km/h
Kilometer met staande start
3.2 V6 24V
250 km/h
6,3 s
25,9 s
3.2 V6 24V
Selespeed
250 km/h
6,3 s
25,9 s
3.2 V6 24V
250 km/h
6,3 s
25,9 s
3.2 V6 24V
Selespeed
250 km/h
6,3 s
25,9 s
TECHNISCHE GEGEVENS
273
AFMETINGEN
fig. 6 Sedan-uitvoeringen
A0B0342b
De afmetingen zijn aangegeven in mm
De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto
TECHNISCHE GEGEVENS
274
fig. 7 Sportwagon-uitvoeringen
De afmetingen zijn aangegeven in mm
De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto
A0B0341b
TECHNISCHE GEGEVENS
275
BAGAGERUIMTE - SEDAN-UITVOERINGEN
GEWICHTEN - SEDAN-UITVOERINGEN
Inhoud (dm
3
)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap en accessoires)
Max. toelaatbaar gewicht (*)
Nuttig laadvermogen
inclusief de bestuurder (**)
(*) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat
deze limieten niet worden overschreden.
(**) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht
daalt.
3.2 V6 24V Selespeed
378
3.2 V6 24V
378
3.2 V6 24V
1410 kg
1910 kg
500 kg
3.2 V6 24V Selespeed
1410 kg
1910 kg
500 kg
TECHNISCHE GEGEVENS
276
GEWICHTEN - SPORTWAGON-UITVOERINGEN
Inhoud (dm
3
)
Inhoud met
neergeklapte
rugleuning achter(dm
3
)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap en accessoires)
Max. toelaatbaar gewicht (*)
Nuttig laadvermogen
inclusief de bestuurder (**)
(*) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat
deze limieten niet worden overschreden.
(**) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht
daalt.
BAGAGERUIMTE - SPORTWAGON-UITVOERINGEN
3.2 V6 24V
360
1180
3.2 V6 24V Selespeed
360
1180
3.2 V6 24V Selespeed
1460 kg
1955 kg
495 kg
3.2 V6 24V
1460 kg
1955 kg
495 kg
TECHNISCHE GEGEVENS
277
VULLINGSTABEL
Brandstoftank: liter
– incl. een reserve van liter
Motorkoelsysteem
liter
Carter en oliefilter liter
Handgeschakelde versnellingsbak/
differentieel liter
Elektrohydraulische actuator
van Selespeed versnellingsbak liter
Reservoir ruitensproeiers
voor en achter: liter
– met koplampsproeiers liter
3.2 V6 24V
63
7
9,2
5,9
2
2,5
5,3
3.2 V6 24V Selespeed
63
7
9,2
5,9
2
0,6
2,5
5,3
Voorgeschreven brandstof
Aanbevolen producten
Loodvrije benzine
met octaangetal van ten minste
95 R.O.N
Mengsel van 50% gedestilleerd water
en PARAFLU
11
FOR ALFA ROMEO
SELENIA RACING
TUTELA CAR
ZC 75 SYNTH
TUTELA CAR CS SPEED
Mengsel van water en
TUTELA
PROFESSIONAL SC 35
TECHNISCHE GEGEVENS
278
SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN
AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES
BELANGRIJK Smeersystemen nooit bijvullen met olie waarvan de specificaties afwijken van de in het systeem aanwezige olie.
Gebruik Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen Aanbevolen smeer- Toepassing
voor een correct functioneren van de auto middelen en vloeistoffen
Smering voor
benzinemotoren
Synthetische motorolie SAE 10W-60
SELENIA RACING
A0B0019b
TECHNISCHE GEGEVENS
279
Gebruik
Vloeistof voor remsysteem
Anti-vries voor radiateur
Vloeistof voor
ruitensproeiers voor/achter en
koplampsproeiers
Aanbevolen smeer -
middelen en vloeistoffen
TUTELA CAR
ZC 75 SYNTH
TUTELA CAR
CS SPEED
TUTELA GI/A
TUTELA MRM 2
TUTELA CAR TOP 4
FOR ALFA ROMEO
PARAFLU11
FOR ALFA ROMEO
TUTELA PROFES-
SIONAL
SC 35
TOEPASSING
MECHANISCHE VERSNEL-
LINGSBAK EN DIFFEREN-
TIEEL
ELEKTROHYDR. ACTUATOR
VOOR BEDIE NING SELESPEED
VERSNELLINGSBAK
HYDRAULISCHE STUUR-
BEKRACHTIGING
HOMOKINETISCHE KOP-
PELINGEN
HYDR. REMSY STEEM EN
KOPPELINGBEDIENING
MOTORKOELSYSTEEM
MENGVERHOUDING:
50% TOT –35°C
ONVERDUND OF MET
WATER GEBRUIKEN
RUITENWISSERS/-
SPROEIERS
Olie en vetten voor
krachtoverbrengingen
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen
voor een correct functioneren van de auto
Synthetische SAE 75W-80 EP olie.
Voldoet aan de specificaties API GL5 en MIL - L - 2105 D LEV.
Olie type “ATF DEXRON III“
Olie type “ATF DEXRON II D LEV“, SAE 10W
Waterafstotend vet op basis van lithiumzepen, indringingsgetal:
NLGI=2, bevat molybdeenbisulfide
Synthetische remvloeistof NHTSA nr. 116 DOT 4, ISO 4925,
SAE J1703 CUNA NC 956-01
Beschermingsmiddel met anti-vries op basis van glycol-monoethyleen voor
koelsysteem, corrosiewerend CUNA NC 956-16
Mengsel van alcoholen en oppervlakte-actieve stoffen CUNA NC 956-II
TECHNISCHE GEGEVENS
280
BRANDSTOFVERBRUIK
Het brandstofverbruik dat in de tabellen
is opgenomen, is gemeten volgens een
vastgestelde testmethode die in EU-nor-
men is vastgelegd.
Het brandstofverbruik is gemeten tij-
dens:
een stadsrit : opgebouwd uit een
koude start gevolgd door een gesimuleer-
de, normale testrit in stadsverkeer;
een rit buiten de stad : hierbij
wordt veelvuldig geaccelereerd in alle ver-
snellingen en wordt een normaal gebruik
van de auto buiten de stad gesimuleerd.
De snelheid varieert tussen de 0 en 120
km/h;
gecombineerd brandstofver-
bruik: hierbij telt de waarde van de
stadsrit mee voor 37% en de waarde van
de testrit buiten de stad voor 63%.
BELANGRIJK Het soort wegdek,
bedrijfsomstandigheden, ver-
keerssituatie, atmosferische
omstandigheden, rijstijl, algemene
conditie van de auto, uitrustings-
niveau, gebruik van de airconditio-
ning, lading van de auto, imperiaal
op het dak en de aanwezigheid
van andere accessoires die de
aërodynamica kunnen beïnvloe-
den, kunnen in de praktijk een
brandstofverbruik opleveren, dat
afwijkt van de resultaten die tij-
dens de hierboven beschreven
tests zijn bereikt (zie
“Kostenbesparing en beperking
van uitstoot van schadelijke uit-
laatgassen“ in het hoofdstuk
“Correct gebruik van de auto“).
TECHNISCHE GEGEVENS
281
SEDAN-UITVOERINGEN
Stadsverkeer
Buitenweg
Gecombineerd
3.2 V6 24V
18,1
8,6
12,1
3.2 V6 24V Selespeed
18,1
8,6
12,1
SPORTWAGON-UITVOERINGEN
Stadsverkeer
Buitenweg
Gecombineerd
3.2 V6 24V
18,4
8,8
12,3
3.2 V6 24V Selespeed
18,4
8,8
12,3
BRANDSTOFVERBRUIK VOLGENS EU 1999/100-NORMEN (liter x 100 km)
TECHNISCHE GEGEVENS
282
CO
2
-EMISSIE
SPORTWAGON-UITVOERINGEN
Waarde (g/km)
3.2 V6 24V
293
3.2 V6 24V Selespeed
293
SEDAN-UITVOERINGEN
Waarde (g/km)
3.2 V6 24V
287
3.2 V6 24V Selespeed
287
De CO
2
-emissie via de uitlaat is gemeten op een gemiddeld gecombineerd traject. De maximale waarden zijn in de onderstaande tabellen
weergegeven.
CO
2
-EMISSIE VOLGENS EU 1999/100-NORMEN (g/km)
TECHNISCHE GEGEVENS
283
RADIOGOLF-AFSTANDSBEDIENING:
MINISTERIËLE GOEDKEURING
Internationale
landencode
A
B
CH
CRO
CY
D
DK
E
F
FIN
GB
GBZ
GR
H
I
Land
Oostenrijk
België
Zwitserland
Kroatië
Cyprus
Duitsland
Denemarken
Spanje
Frankrijk
Finland
Groot-Brittannië
Gibraltar
Griekenland
Hongarije
Italië
Toelatingscode
G131649J CEPT LPD-A
RTT/D/X1491
BAKOM 97.0516.K.P
LPD-041/97
MCW 129/95 5/1997
G131649J CEPT LPD-D
ARL 9741/Telestyrelsen
E D.G./Tel. 07 97 0647
970235PPLO
FI 97080075
12793
12000/120AG
EK550
HB-23879/97
CEPT-LPD I DGPGF/4/2/03/338862/
FO/0002926/29/10/97
TECHNISCHE GEGEVENS
284
Ierland
IJsland
Luxemburg
Noorwegen
Nederland
Portugal
Zweden
Slovenië
TRA 24/5/60/31
IS-2623-00
L2822/10263-01H
N097000419-R
G131649J CEPT LPD-NL
ICP-044TC-97
UE 970090
N832/00
Internationale Land Toelatingscode
landencode
IRL
IS
L
N
NL
P
S
SLO
ALFABETISCH REGISTER
285
A
A
L
L
F
F
A
A
B
B
E
E
T
T
I
I
S
S
C
C
H
H
R
R
E
E
G
G
I
I
S
S
T
T
E
E
R
R
Aansteker ................................. 138
ABD-systeem .............................. 155
ABS .......................................... 152
Accu .......................................... 228
- acculading controleren ............... 230
- opladen .......................... 210-230
- praktische tips om de levensduur te
verlengen ................................ 231
- starten met een hulpaccu ........... 210
- vervangen ............................... 231
Accu opladen .............................. 230
Achterruitsproeier ........................ 244
- ruitensproeier ........................... 245
- wisserblad vervangen ................ 244
Achterruitverwarming .......... 23-118
Achterruitwisser
- inschakelen ............................. 244
- wisserblad vervangen ................ 244
Achteruitrijlichten
- gloeilamp vervangen ................. 195
Afmetingen ........................ 273-274
Afstandsbediening
- batterij vervangen .................... 8
- diefstalalarm ............................ 9
- extra afstandsbedieningen ......... 10
- ministeriële goedkeuring ... 14-283
- ont-/vergrendelen portieren ....... 6
Airbags voor en zij-airbags
- airbag voor passagierszijde ........ 40
- airbags voor ............................ 39
- zij-airbags (sidebags - headbags) 41
- algemene richtlijnen .................. 43
- uitschakelen airbag
voor passagierszijde .................. 41
Airconditioning, automatisch met
gescheiden regeling .................. 99
Alfa 156 GTA Sportwagon ............ 240
Alfa Romeo CODE ........................ 4
Anti-blokkeersysteem (ABS)
- werking en voorzorgsmaatregelen 152
Asbak
- voor ....................................... 138
- achter ..................................... 139
ASR .......................................... 154
Auto langere tijd stallen ............... 171
- weer in gebruik nemen ............. 172
Auto reinigen
- buitenzijde ...................... 236-237
- interieur .................................. 239
- motorruimte ............................ 238
- ruiten ...................................... 238
Autoradio ........................... 156-255
Bagage vervoeren
- bagage vastzetten .................... 146
- voorzorgsmaatregelen
bij het transport van bagage ....... 147
Bagagenetten .................... 249-250
Bagageruimte
- bagage vastzetten .................... 146
- gedeeltelijke vergroting ..... 252-253
- inhoud ............................ 275-276
- kofferdeksel sluiten ................... 146
- maximale vergroting ................. 253
- openen
met afstandsbediening ...... 6-145
- openen van binnenuit ................ 145
- scheidingsnet in bagageruimte
ALFABETISCH REGISTER
286
(boven)...................................... 251
- scheidingsnet in bagageruimte
(onder)...................................... 252
- verlichting ............................... 146
- voorzorgsmaatregelen
bij het transport van bagage ....... 147
Bagageruimteverlichting
- gloeilamp vervangen ................. 201
- instapverlichting........................ 137
Banden
- bandenspanning .............. 233-268
- bandentypes en velgen ............. 267
- sneeuwkettingen ...................... 170
- verklaring van de codering ......... 269
- verwisselen ........... 175-176-177-256
- winterbanden............................ 170
Bandenspanning ......................... 268
Batterij van sleutel
met afstandsbediening vervangen 8
Bedieningsknoppen ..................... 120
Benzinedamp-opvangsysteem........ 159
Bescherming van het milieu .......... 158
Bij een ongeval ........................... 214
- als er gewonden zijn ................. 214
Binnenspiegel (verstellen) ............ 22
Bougies ..................................... 266
Brandstofmeter met waarschuwings-
lampje van de reserve................ 55
Brandstofmeter............................ 55
Brandstofnoodschakelaar .............. 121
Brandstofreserve ......................... 277
Brandstoftank (inhoud) ................ 277
Brandstofverbruik ........................ 280
Buitenspiegels (verstellen).... 22-23
Buitenverlichting
- gloeilamp vervangen achter ....... 196
- gloeilamp vervangen voor .. 191-193
- inschakelen ............................. 45
Carrosserie (reinigen) .......... 236-237
- carrosserie-uitvoeringen.............. 263
Carrosseriegarantie ...................... 237
Carrosserie-uitvoering ................... 261
Centrale portiervergrendeling......... 17
CO2-emissie via de uitlaat............. 282
CODE-card .................................. 5
Controle- en waarschuwingslampjes 83
Correct gebruik van de auto .......... 160
Cruise-control (elektronische
snelheidsregelaar) .................... 50
Dashboardkastje ....................... 135
Derde remlicht
- gloeilamp vervangen ................. 197
Diefstalalarm .............................. 9
- inschakelen ............................. 10
- ministeriële goedkeuring ............ 14
- systeem buiten gebruik stellen ... 13
- uitschakelen ............................ 11
- volumetrische beveiliging ........... 13
Dimlicht (verlichting)
- gloeilamp vervangen ........ 189-192
- inschakelen ............................. 45
Display Infocenter ....................... 57
Documentvakken in portier ........... 140
Dop van brandstoftank.................. 157
Drukknoppen .............................. 59
EBD ......................................... 91
Economisch en milieubewust rijden. 168
Elektrische ruitbediening ............... 23
- achter ..................................... 24
- voor ....................................... 23
Elektronisch diefstalalarm ............. 8
Elektronische regeleenheden ......... 232
ALFABETISCH REGISTER
287
Emissiereductiesystemen .............. 168
EOBD-systeem............................. 156
Fix&Go
(snelle bandenreparatieset) ........ 180
Gewichten................................. 276
Gloeilamp vervangen.................... 185
- algemene aanwijzingen.............. 186
- lamptypen ...................... 186-187
Gordelspanners ........................... 38
Grootlicht (verlichting)
- gloeilamp vervangen ........ 190-194
- inschakelen ............................. 45
Grootlichtsignaal ......................... 46
Handgeschakelde versnellingsbak
- pook ...................................... 124
Handgrepen........................ 136-255
Handremhefboom ....................... 123
Hendels aan het stuur .................. 45
Hoofdsteunen.............................. 21
Identificatiegegevens................... 261
Inbouwvoorbereiding mobiele telefoon
- mobiele telefoon ...................... 141
- zendapparatuur ........................ 141
Inspuiting ................................... 265
Instrumenten .............................. 54
- lichtsterkteregeling ................... 121
Instrumentenpaneel ..................... 53
Intelligente wis-/wasregeling ........ 48
Interieur (reinigen) ...................... 239
Interieuruitrusting ............... 135-255
Interieurverlichting
- bagageruimteverlichting ............ 146
- dashboardkastje- verlichting ....... 135
- instrumentenpaneelverlichting
(lichtsterkte) ........................... 121
- verlichting display infocenter ....... 56
Isofix (kinderzitje) ....................... 35
Jaarlijks inspectieschema ............ 219
Koplampen................................ 149
- gasontladingslampen ................. 150
- koplampen afstellen ................. 149
- koplampverstelling .................... 149
- mistlampen voor afstellen........... 150
Katalysator ................................. 159
Kentekenplaatverlichting
- gloeilamp vervangen ................. 197
Kilometerteller............................. 54
Kinderen veilig vervoeren ............. 31
Kinderveiligheidsslot .................... 17
Kinderzitje Isofix.......................... 35
Kinderzitjes (geschiktheid voor het
vervoer) .................................. 34
Klimaatregeling ........................... 97
Klokje ........................................ 54
Koelvloeistof
- niveau controleren en bijvullen ... 224
- temperatuurmeter en lampje ...... 55
Koelvloeistoftemperatuurmeter ...... 55
Kofferdeksel ............................... 144
- openen
met afstandsbediening ...... 6-145
- openen van binnenuit ................ 145
- openen van buitenaf ................. 6
Koplampen
- koplampverstelling..................... 149
- koplampen afstellen .................. 149
Koplampsproeiers ............... 49-236
Koppeling
- vloeistofniveau controleren
en bijvullen .............................. 225
ALFABETISCH REGISTER
288
Kostenbesparing en beperking van
uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen ........................... 166
Krik
- algemene aanwijzingen.............. 177
- gebruik ................... 177-178-179
Lak (onderhoud) ....................... 237
- plaatje met informatie
over de lakkleur ....................... 262
Lambdasondes ............................ 159
Lichtsterkteregeling
instrumentenpaneel .................. 121
Luchtfilter
- vervangen ............................... 227
Luchtrecirculatie .......................... 114
Luchtroosters ...................... 98-99
Milieu (bescherming) ................ 158
Mistachterlichten
- inschakelen ............................. 121
- gloeilamp vervangen ................. 195
Mistlampen voor
- gloeilamp vervangen ................. 192
- inschakelen ............................. 120
Motor
- chassisnummer ........................ 261
- identificatiecodes ...................... 263
- motorkap openen ..................... 147
- opwarmen................................ 161
- technische gegevens ................. 264
- uitzetten ................................. 161
Motor starten .............................. 160
Motor uitzetten ........................... 161
Motorcodes ................................ 263
Motorkap ................................... 147
Motorkoelsysteem
- koelvloeistoftemperatuurmeter ... 55
- vloeistofniveau controleren
en bijvullen .............................. 224
Motorkoelvloeistoftemperatuur ...... 55
Motorolie
- peil controleren en bijvullen ........ 222
- verbruik .................................. 222
Motorolieverbruik ........................ 222
Motorruimte
- motorkap ................................ 147
- uitspuiten................................. 238
Niveaus controleren ................... 221
- luchtfilter controleren
en vervangen .................. 227-228
- motorkoelvloeistof .................... 224
- motorolie ................................ 222
- olie elektrohydr. actuator
versnellingsbak Selespeed ......... 223
- olie van de stuurbekrachtiging .... 224
- remvloeistof/vloeistofniveau
hydraulische koppelingbediening.. 225
- vloeistof ruiten-/koplampsproeiers 226
Noodgevallen ............................. 173
Noodstart .......................... 162-173
- motor opwarmen ...................... 161
- motor uitzetten ........................ 161
- rollend .................................... 175
- start-/contactslot....................... 15
- starten met een hulpaccu ........... 174
- starten..................................... 160
Nuttige accessoires....................... 172
ALFABETISCH REGISTER
289
Olie van de hydr. stuurbekrachtiging
- niveau controleren en bijvullen ... 224
Olie voor Selespeed versnellingsbak
- peil controleren ........................ 223
Onderhoud
- aanvullende werkzaamheden...... 219
- geprogrammeerd onderhoud ...... 216
- jaarlijks inspectieschema ............ 219
- onderhoudsschema ................... 217
Onderhoud van de auto ................ 216
Onderhoudsschema ..................... 217
Ontwasemen-ontdooien
- achterruit ................................ 23
- buitenspiegels .......................... 23
- voorruit en zijruiten voor............. 117
- achterruit- en spiegelverwarming . 118
- voorruit en zijruiten voor............. 117
Opbergvakken............................. 139
Opendak
- achterzijde omhoog kantelen ..... 143
- bediening in noodgevallen ......... 144
- openen-sluiten ......................... 143
Opkrikken van de auto
- met de garagekrik .................... 213
- met de hefbrug ........................ 213
- met de krik ............................. 212
Plafondverlichting achter..... 137-138
- gloeilamp vervangen ........ 199-200
Plafondverlichting voor.................. 136
- gloeilamp vervangen ................. 198
Pollenfilter met actieve koolstof ..... 228
Portieren
- centraal vergrendelen ................ 17
- ont-/vergrendelen met
afstandsbediening ..................... 6
- van binnenuit openen/sluiten .... 17
- ver-/ontgrendelen van buitenaf .. 16
Prestaties.................................... 272
Radiozendapparatuur
en mobiele telefoon .................. 141
Regensensor ............................... 48
Reinigen en onderhoud
- carrosserie ...................... 236-237
- interieur .................................. 239
- kunststof interieurdelen.............. 239
- met leer beklede stoelen ........... 239
- motorruimte ............................ 238
- ruiten ..................................... 238
- stoffen bekleding ...................... 239
Remlichten (gloeilamp vervangen) . 196
Remmen
- handrem ................................. 123
- technische gegevens ................. 266
- vloeistofniveau
controleren en bijvullen ............. 225
Remvloeistof/vloeistof hydr. koppeling
- niveau controleren en bijvullen ... 225
Richtingaanwijzers
- gloeilamp vervangen achter ....... 196
- gloeilamp vervangen
op voorspatbord........................ 194
- gloeilamp vervangen voor........... 191
- inschakelen ............................. 46
Rolhoes voor afdekken bagageruimte250
Rubber slangen ........................... 234
Ruiten (reinigen) ........................ 238
Ruitensproeiers voor/achter en
koplampsproeiers ..................... 236
Ruitenwissers
- inschakelen ............................. 47
- intelligente wis-/wasregeling ..... 48
- ruitensproeiers ......................... 236
ALFABETISCH REGISTER
290
- vloeistofniveau controleren
en bijvullen .............................. 226
- wisserblad vervangen ................ 235
Selespeed (versnellingsbak) ........ 125
Skiluik........................................ 21
Slepen van de auto ..................... 211
Sleutels...................................... 4
- batterij afstandsbediening vervangen 8
Smeermiddelen en vloeistoffen ..... 278
Sneeuwkettingen ........................ 170
Snelheidsmeter ........................... 54
Spiegelverlichting zonneklep.......... 137
Start-/contactslot ........................ 15
Startblokkering Alfa CODE ............ 4
Starten met een hulpaccu ............. 174
Stekkerdoos................................ 249
Stuurbekrachtiging
- vloeistofniveau
controleren en bijvullen ............. 224
Stuurinrichting
- hendel voor stuurverstelling ........ 22
- technische gegevens ................. 266
Stuurslot .................................... 16
Stuurwielverstelling ..................... 22
Symbolen................................... 3-4
Tanken met de
Alfa 156 GTA.................... 157-255
Tankklepje ................................. 157
- openen in noodgevallen..... 158-255
Technische gegevens ................... 261
Toerenteller................................. 55
Transmissie ................................. 265
Trekken van aanhangers ............... 169
Typeplaatje met identificatiegegevens
van de auto ............................. 262
Verbandtrommel ....................... 215
Veilig rijden ................................ 162
Veiligheidsgordels
- algemene opmerkingen over het
gebruik ................................... 28
- gebruik van de
veiligheidsgordels achter............. 27
- gordelspanners ......................... 38
- heupgordel middenachter .......... 28
- hoogteverstelling
veiligheidsgordels voor ...... 26-243
- kinderen veilig vervoeren ........... 31
- onderhoud................................ 30
- voor en zijzitplaatsen achter ....... 25
Velgen ....................................... 269
- verklaring van de
codering op de velgen................ 270
Ventilatie
- airconditioning, automatisch
met gescheiden regeling ............ 99
Verlichting dashboardkastje
- gloeilamp vervangen ................. 200
Versnellingspook ......................... 124
Verwarming voorstoelen ............... 20
Verwarming
- airconditioning, automatisch met
gescheiden regeling .................. 99
Vloeistof ruiten-/koplampsproeiers
- niveau controleren en bijvullen ... 226
Vloeistoffen (specificaties) ............ 278
Volumetrische beveiliging ............. 13
Vullingstabel................................ 277
Waarschuwingsknipperlichten ..... 120
Wegwijs in uw auto ..................... 4
Wiel verwisselen ......................... 177
- algemene
aanwijzingen ........... 175-176-177
Wielen
ALFABETISCH REGISTER
291
- banden en velgen ..................... 267
- bandenspanning ....................... 268
- belangrijke aanwijzingen ........... 233
- sneeuwkettingen ...................... 170
- uitlijning .................................. 271
- verklaring van bandencodering ... 269
- vervangen ............................... 177
Wieluitlijning .............................. 271
Winter .......................................
- sneeuwkettingen ...................... 170
- winterbanden .................. 170-267
Wisserbladen
- vervangen ............................... 235
Zekeringen
- algemeen ................................ 202
- zekeringen in de motorruimte ..... 205
- zekeringen in de zekeringenkast op de
accupool ................................. 203
- zekeringen in de zekeringenkast op het
dashboard................................ 203
- zekeringen in het dashboardkastje 204
- zekeringentabel ....................... 206
Zitplaatsen achter
- centrale armsteun ..................... 20
- hoofdsteun .............................. 21
- skiluik...................................... 21
Zitplaatsen voor
- afstellen................................... 19
- documentvakken achter ............ 20
- elektrische verwarming ............. 20
Zonnekleppen ............................. 140
292
N
N
O
O
T
T
I
I
T
T
I
I
E
E
S
S
293
294
MOTOROLIE: 35.000 DESKUNDIGEN ADVISEREN SELENIA
De motor van uw auto is door de fabriek
afgeleverd met Selenia-olie.
Bij de werkplaatsen van het Alfa Romeo-
dealernet kunt u Selenia 20K-motorolie
verkrijgen die speciaal is afgestemd op
de eisen van uw motor.
35.000 deskundigen in heel Europa
adviseren Selenia voor een maximale
bescherming en een perfecte werking
van uw motor.
UW MONTEUR ADVISEERT SELENIA
Zorg dat er geen gebruikte olie in het milieu terechtkomt.
WAAROM SELENIA?
De motor van uw auto is in de fabriek gevuld met Alfa Romeo Selenia
20K, de olie voor automobilisten met een sportief hart.
Alfa Romeo Selenia 20K is een olie op synthetische basis die voldoet aan
de zwaarste internationale eisen, waardoor de geavanceerde technische
eigenschappen van uw motor volledig tot hun recht kunnen komen. De olie
garandeert optimale prestaties en een maximale bescherming van de motor
onder de zwaarste bedrijfsomstandigheden. Een belangrijk aspect daarbij is
dat de olie is afgestemd op een gebruiksduur van maximaal 20.000 km
(vandaar de naam 20K).
Alfa Romeo Selenia 20K is geschikt voor moderne multikleppen-benzine-
motoren, met of zonder turbocompressor, en biedt de volgende voordelen:
een vermindering van het brandstofverbruik met maximaal 2%;
een vlotte koude start tot buitentemperaturen van ca. -25
0
C;.
een maximaal smerend vermogen, ook bij zeer zware thermische en
mechanische belastingen;
een optimale werking van de katalysator.
Voor motoren met een hoog specifiek vermogen, die onder uitsproken
sportieve omstandigheden worden gebruikt, adviseren wij olie van het type
SELENIA Racing te gebruiken.
ABSOLUUT LEZEN!
BRANDSTOF TANKEN
Tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON.
MOTOR STARTEN
Motoren met mechanische versnellingsbak: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de ver-
snellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens
de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
Motoren met Selespeed-versnellingsbak: trap het rempedaal volledig in; draai vervolgens de start-/
contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat; de versnellingsbak staat automa-
tisch in de vrij-stand (op het display wordt N aangegeven).
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkeren boven
brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden, enz.).
K
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van
invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.
U
ELEKTRISCHE APPARATUUR
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam
kan ontladen), dient u contact op te nemen met de Alfa Romeo-dealer. Deze kan u de meest geschikte instal-
laties aanraden die de accu niet uitputten.
CODE-CARD
Bewaar de CODE-card op een veilige plaats, niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de
CODE-card altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de
auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekos-
ten laag.
IN HET INSTRUCTIEBOEK…
…vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het onder-
houd van uw auto. Let vooral op de symbolen
"
(veiligheid van de inzittenden),
#
(bescherming van het
milieu) en
â
(conditie van de auto).
Copyright by Fiat Auto Nederland B.V.
Druknummer 604.31.065NL - 1
e
editie - 01/2002
Gedrukt door Drukkerij Hoogcarspel B.V. Beemster
Alle rechten zijn voorbehouden. Nadruk, zowel geheel als gedeeltelijk, alleen met schriftelijke toestemming
van Fiat Auto S.p.A.
Eindredactie Satiz - Turijn
S E R V I C E
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
MOTOROLIE VERVERSEN (liter)
BRANDSTOFTANK (liter)
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON.
3.2 V6 24V 3.2 V6 24V Selespeed
Periodieke olieverversing
(en filter vervangen) 5,90 5,90
3.2 V6 24V 3.2 V6 24V Selespeed
Inhoud brandstoftank 63 63
Reserve 7 7
WEGWIJS IN UW AUTO
Symbolen .................................................. 4
Alfa Romeo code ......................................... 4
Diefstalalarm .............................................. 9
Start-/contactslot ........................................ 15
Portieren .................................................... 16
Zitplaatsen voor .......................................... 19
Zitplaatsen achter ........................................ 20
Stuurwiel verstellen ..................................... 22
Spiegels verstellen ....................................... 22
Elektrische ruitbediening ............................... 23
Veiligheidsgordels ........................................ 25
Kinderen veilig vervoeren .............................. 31
Gordelspanners ........................................... 38
Airbags voor en zij-airbags ............................ 39
Hendels aan het stuur .................................. 45
Snelheidsregelaar (cruise-control) .................. 50
Instrumentenpaneel ..................................... 53
Instrumenten .............................................. 54
Display Infocenter ........................................ 57
Controle- en waarschuwingslampjes ................ 83
Klimaatregeling ........................................... 97
Airconditioning, automatisch met
gescheiden regeling ..................................... 99
Bedieningsorganen ......................................120
Selespeed versnellingsbak ............................125
Interieuruitrusting ........................................135
Opendak ....................................................142
Bagageruimte .............................................144
Motorkap ...................................................147
Koplampen .................................................149
ABS ...........................................................152
ASR (Antislip Regulation) ..............................154
EOBD-systeem (benzine-uitvoeringen) ............156
Autoradio ....................................................156
Tanken met de Alfa 156 GTA .........................157
Bescherming van het milieu ..........................158
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Starten ......................................................160
Motor uitzetten ...........................................162
Veilig rijden ................................................162
Kostenbesparing en beperking van uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen ..............................166
Economisch en milieubewust rijden .................168
Trekken van aanhangers ...............................169
Winterbanden .............................................170
Sneeuwkettingen ........................................170
Auto langere tijd stallen ................................171
Nuttige accessoires.......................................172
NOODGEVALLEN
Noodstart ...................................................173
Een lekke band ...........................................175
Wiel verwisselen .........................................177
Snelle bandenreparatieset Fix&Go .................180
Een gloeilamp vervangen ..............................185
Defecte buitenverlichting ...............................188
Defecte interieurverlichting ............................198
Een doorgebrande zekering ...........................202
Een lege accu .............................................210
Het slepen van de auto .................................211
Het opkrikken van de auto ............................212
Bij een ongeval ...........................................214
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Geprogrammeerd onderhoud..........................216
Onderhoudsschema .....................................217
Jaarlijks inspectieschema ..............................219
Aanvullende werkzaamheden ........................219
Niveaus controleren ......................................221
Luchtfilter ...................................................227
Pollenfilter met actieve koolstof .....................228
Accu ..........................................................228
Elektronische regeleenheden .........................232
Wielen en banden .......................................233
Rubber slangen ...........................................234
Ruitenwissers ..............................................235
Koplampsproeiers ........................................236
Carrosserie .................................................236
Interieur .....................................................239
ALFA 156 GTA SPORTWAGON
Portieren ....................................................240
Stoelen ......................................................241
Veiligheidsgordels ........................................243
Achterruitwisser – achterruitsproeier ...............244
Bagageruimte .............................................245
Interieuruitrusting ........................................255
Tanken met de Alfa 156 GTA Sportwagon .......255
Autoradio ....................................................255
Een lekke band ...........................................256
Defecte buitenverlichting ...............................256
Defecte interieurverlichting ............................259
Een doorgebrande zekering ...........................260
TECHNISCHE GEGEVENS
Identificatiegegevens ...................................261
Motorcodes - Carrosserie-uitvoeringen .............263
Motor ........................................................264
Inspuiting ...................................................265
Transmissie..................................................265
Bougies .....................................................266
Remmen.....................................................266
Stuurinrichting .............................................266
Wielen........................................................267
Prestaties....................................................272
Afmetingen .................................................273
Bagageruimte - Gewichten .....................275-276
Vullingstabel................................................277
Smeermiddelen en vloeistoffen ......................278
Brandstofverbruik ........................................280
CO
2
-emissie ................................................282
Radiogolf-afstandsbediening:
ministeriële goedkeuring ...............................283
3.2 V6 24V 3.2 V6 24V Selespeed
Bandenmaat 225/45 ZR17” 91Y 225/45 ZR17” 91Y
205/55 R16” 91W 205/55 R16” 91W
– geringe belading (2 personen) Voor 2,2 Voor 2,2
Achter 2,2 Achter 2,2
– volbeladen Voor 2,5 Voor 2,5
Achter 2,5 Achter 2,5
Reservewiel 4,2 4,2
Als langdurig met zeer hoge snelheden wordt gereden, moet de bandenspanning met 0,3 bar worden verhoogd.
Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.
Alfa156 GTA _Omslag:Alfa156 GTA _Omslag 22-12-09 13:42 Pagina 2
ALFA
156
GTA
INSTRUCTIEBOEK
SERVICE
Nr. NL. 60431065 - 1
e
ED.
NL
Alfa156 GTA _Omslag:Alfa156 GTA _Omslag 22-12-09 13:42 Pagina 1
288

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Alfa Romeo 156 GTA bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Alfa Romeo 156 GTA in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 9,54 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info