2. Kies bij Weergave-instellingen aanpassen de weergaveoptie die u wilt wijzigen.
3. Zet voor elke weergaveoptie de schuifregelaar voor rasterafbeeldingen of voor vectorafbeeldingen op de gewenste instelling:
Grijs weergevenHiermee tekent u een afbeelding als een grijs vak.
ProxyHiermee tekent u afbeeldingen met de proxyresolutie (72 dpi).
Hoge resolutieHiermee tekent u afbeeldingen met de maximale resolutie die wordt ondersteund door de monitor en de geldende
weergave-instellingen.
4. Zet voor elke weergaveoptie de schuifregelaar voor transparantie op de gewenste instelling:
UitHiermee geeft u geen transparantie-effecten weer.
Lage kwaliteitHiermee geeft u basistransparantie (dekkings- en overvloeimodi) weer. De transparantie-effecten (slagschaduw en
doezelaar) worden met een lage-resolutiebenadering weergegeven.
Opmerking: In deze modus is de pagina-inhoud niet gescheiden van de achtergrond, zodat objecten met een andere overvloeimodus dan
Normaal er mogelijk anders uitzien in andere toepassingen en de uiteindelijke uitvoer.
Normale kwaliteitHiermee geeft u slagschaduwen en doezelaars met lage resolutie weer. Deze modus wordt aanbevolen voor de meeste
toepassingen, tenzij het document veel transparantie of veel transparantie-effecten bevat.
Hoge kwaliteit Kies Hoge kwaliteit om slagschaduwen en doezelaars met een hogere resolutie (144dpi), matte CMYK-oppervlakken en
spread-grenzen weer te geven.
Opmerking: Als u CMYK voor de overvloeiruimte van een document gebruikt en u de modus Voorvertoning overdruk of Soft proof hebt
ingeschakeld, wordt de dekking uitgevoerd in CMYK en niet in RGB. Dit betekent dat gedeeltelijk transparante CMYK-kleuren worden
weergegeven als getinte CMYK-kleuren.
5. Als u anti-aliasing voor tekst, lijnen, vullingen en andere pagina-items wilt weergeven, kiest u Anti-aliasing inschakelen. Als tekst naar
contouren is omgezet, kan anti-aliasing worden toegepast op de resulterende contouren (alleen Mac OS).
6. Als u de tekengrootte zo wilt instellen dat tekst als een grijze balk wordt weergegeven, typt u een waarde bij Tekstsimulatie onder.
7. Klik op OK.
U kunt alle besturingselementen terugzetten op de oorspronkelijke standaardinstellingen door op Standaardinstellingen te klikken.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
85
Kaders, rasters, linialen en hulplijnen
Naar boven
Naar boven
Over kaders in InCopy-bestanden
Maateenheden en linialen wijzigen
Het nulpunt wijzigen
Rasters gebruiken
Liniaalhulplijnen weergeven
Lagen gebruiken
Over kaders in InCopy-bestanden
Net als in Adobe InDesign worden de tekst en de afbeeldingen in InCopy ook in kaders geplaatst. Voor gekoppelde documenten bepaalt InDesign
de plaatsing van de kaders en het ontwerp van een publicatie. U ziet de kaderstructuur van het InDesign-document in de layoutweergave in
InCopy.
Kaders wijzigen
Als er wijzigingen moeten worden aangebracht in de kaders, moet u (of iemand anders van het team) dat doen in het InDesign-document, behalve
als de kaders inline-afbeeldingen bevatten. Alleen kaders met inline-afbeeldingen kunnen worden verplaatst, geschaald, geroteerd of
schuingetrokken. Raadpleeg de documentatie bij het workflowsysteem voor meer informatie.
Tekst met verbindingen
Een lang artikel kan van het ene kader doorlopen in andere kaders die in een bepaalde volgorde met elkaar zijn verbonden. Een artikel met
verbonden kaders begint in een bepaalde paginakolom en kan doorlopen in andere kolommen en op andere pagina's van de publicatie. De
verbindingsvolgorde voor een InCopy-artikel wordt altijd bepaald door de InDesign-gebruiker.
Wanneer u tekst toevoegt aan een artikel met verbonden kaders, loopt het artikel door in de opeenvolgende kaders totdat alle toegewezen kaders
vol zijn.
Stroom van verbonden tekst: originele tekst in verbonden kaders (boven); nadat tekst is toegevoegd aan het eerste kader, loopt de tekst door naar
het tweede kader (onder)
Als de tekst niet in de toegewezen ruimte past, wordt het verborgen gedeelte van het artikel overlopende tekst genoemd.
Maateenheden en linialen wijzigen
InCopy bevat een liniaal met verticale diepte voor het passend maken van tekst in de drukproef- en artikelweergave, en horizontale en verticale
linialen in de layoutweergave voor het meten van layouts. Standaard begint de liniaalmeting linksboven op een pagina of spread. U kunt dit
veranderen door het nulpunt te verplaatsen.
U kunt met diverse standaardmaateenheden werken, deze instellingen op elk gewenst moment wijzigen en tijdelijk de actieve maateenheden
overschrijven door een waarde in te voeren. Bij het wijzigen van maateenheden worden de hulplijnen, rasters en objecten niet verplaatst. Wanneer
de verdeelstreepjes op de liniaal worden verplaatst, zijn deze mogelijk niet meer uitgelijnd met de objecten die op de vorige verdeelstreepjes
waren uitgelijnd.
86
Linialen
A.Verdeelstreepjes met opschriftB.HoofdverdeelstreepjesC.Tussenverdeelstreepjes
U kunt verschillende maatstelsels instellen voor horizontale en verticale linialen. In kranten wordt bijvoorbeeld pica voor horizontale tekst en inch
voor verticale tekst in artikelen gebruikt. Het maatstelsel dat u voor de horizontale liniaal kiest, bepaalt ook de instellingen van de tabs, marges,
inspringingen en andere afstanden. Elke spread heeft een eigen verticale liniaal. Bij alle verticale linialen worden echter de instellingen gebruikt die
u in het gedeelte Eenheden en toenamen van het dialoogvenster Voorkeuren hebt opgegeven.
De standaardmaateenheid voor de linialen is pica (één pica is 12 punten). U kunt de maateenheden van de liniaal wijzigen en bepalen waar de
hoofdverdeelstreepjes op een liniaal moeten staan. Als u bijvoorbeeld de liniaaleenheid voor de verticale liniaal wijzigt in 12 punten, staat er na
elke 12 punten een hoofdverdeelstreepje (mits dit bij de ingestelde vergroting kan worden weergegeven). De labels voor de verdeelstreepjes
gelden ook voor de aangepaste hoofdverdeelstreepjes. Als in hetzelfde voorbeeld 3 op de liniaal staat, is het derde hoofdverdeelstreepje
gemarkeerd, dus 36 punten.
Maateenheden instellen
U kunt aangepaste maateenheden instellen voor de linialen op het scherm en voor gebruik in deelvensters en dialoogvensters. Ook kunt u deze
instellingen op elk gewenst moment wijzigen en tijdelijk de huidige maateenheden overschrijven door een waarde in te voeren.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Eenheden en toenamen (Windows) of InCopy > Voorkeuren > Eenheden en toenamen (Mac OS).
2. Voor Horizontaal en Verticaal kiest u het maatstelsel dat u wilt gebruiken voor de horizontale en verticale afstanden op de linialen, in
dialoogvensters en deelvensters. U kunt ook Aangepast kiezen en de verdeling in punten voor de hoofdverdeelstreepjes op de liniaal
opgeven. Klik op OK.
U kunt de eenheden van de liniaal ook wijzigen door met de rechtermuisknop op een liniaal te klikken (Windows) of Control ingedrukt te
houden en te klikken (Mac OS) en in het contextmenu de gewenste eenheden te selecteren.
Standaardmaateenheden overschrijven
U kunt een andere maateenheid dan de standaardmaateenheid opgeven.
Markeer de ingevoerde waarde in een deelvenster of in een dialoogvenster en typ de nieuwe waarde in een van de notaties uit de volgende
tabel:
Om dit op te geven:Typt u deze tekens na de
waarde:
VoorbeeldenResultaat
Inchesi
in
inch
"
5,25i
5.25 in
5,25inch
5,25”
5 1/4 inch
Millimetersmm48 mm48 millimeter
Centimeterscm12 cm12 centimeter
Pica'sp3p3 pica
Puntenpt
p (vóór het getal)
6 pt
p6
6 punten
Pica's en puntenp (tussen de getallen)3p63 pica, 6 punten
Pixelspx5 px5 pixels
Cicero'sc5c5 cicero
87
Naar boven
Naar boven
Agatesag5 ag5 agate
Het nulpunt wijzigen
Het nulpunt is de positie waar de horizontale en verticale liniaal elkaar snijden. Het nulpunt staat standaard linksboven op de eerste pagina van
elke spread. Dit betekent dat de standaardpositie van het nulpunt altijd gelijk is ten opzichte van een spread, maar niet ten opzichte van het
plakbord.
De X- en Y-coördinaten in het regelpaneel en de deelvensters Info en Transformeren worden ten opzichte van het nulpunt weergegeven. U kunt
het nulpunt verplaatsen om afstanden te meten, om een nieuw referentiepunt voor afstanden in te stellen of om te grote pagina's naast elkaar te
plaatsen. Elke spread heeft standaard één nulpunt linksboven op de eerste pagina, maar u kunt het nulpunt ook op de bindrug plaatsen of voor
elke pagina in een spread een eigen nulpunt opgeven.
Het nulpunt aanpassen
Wanneer u het nulpunt verplaatst, wordt het op alle spreads op dezelfde relatieve positie neergezet. Als u het nulpunt bijvoorbeeld naar de
linkerbovenhoek op de tweede pagina van een paginaspread verplaatst, komt het nulpunt op de tweede pagina van alle andere spreads in dat
document op die plaats te staan.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om het nulpunt te verplaatsen sleept u van het snijpunt van de horizontale en verticale liniaal naar de positie op de layout waar u het nieuwe
nulpunt wilt instellen.
Een nieuw nulpunt bepalen
Om de standaardpositie van het nulpunt opnieuw in te stellen dubbelklikt u op het snijpunt van de horizontale en verticale liniaal .
Om het nulpunt vast te zetten of los te maken, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt en klikt u (Mac OS) op
het nulpunt van de linialen en kiest u in het contextmenu de optie Nulpunt vastzetten.
Het standaardnulpunt wijzigen
Met de instelling Oorsprong in het dialoogvenster Voorkeuren kunt u het standaardnulpunt voor linialen en het bereik van de horizontale liniaal
instellen. Met bereik bepaalt u of de metingen met de liniaal over de pagina, over de volledige spread of, bij spreads van meerdere pagina's, vanuit
het midden van de rug worden uitgevoerd.
Als u de oorsprong van de liniaal instelt op de bindzijde van elke spread, wordt de oorsprong vergrendeld op de rugzijde. U kunt de oorsprong van
een liniaal niet opnieuw plaatsen door dit punt te slepen vanaf het snijpunt van de linialen, tenzij u een andere optie voor de oorsprong kiest.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Eenheden en toenamen (Windows) of InCopy > Voorkeuren > Eenheden en toenamen (Mac OS).
2. Kies een van de volgende opties in het menu Oorsprong van het deelvenster Liniaaleenheden:
Om de oorsprong van de liniaal op de linkerbovenhoek van elke spread in te stellen kiest u Spread. De horizontale liniaal loopt over de
hele spread door.
Om de oorsprong van de liniaal op de linkerbovenhoek van elke pagina in te stellen kiest u Pagina. De horizontale liniaal begint bij elke
pagina in een spread op nul.
Om de oorsprong van de liniaal op het midden van de rug in te stellen, kiest u Rug. De horizontale liniaal meet in negatieve waarden
links van de rug en in positieve waarden rechts van de rug.
De instellingen voor de oorsprong van de horizontale liniaal kunnen ook worden gewijzigd via het contextmenu dat verschijnt wanneer u met de
rechtermuisknop (Windows) of met Control ingedrukt (Mac OS) klikt op de horizontale liniaal.
Rasters gebruiken
In de layoutweergave kunt u een raamwerk van rasters en hulplijnen weergeven (of verbergen) om de positie en de uitlijning van de objecten te
tonen. In de meeste werksituaties stelt een ontwerper in InDesign de rasters en de hulplijnen voor de publicatie in. InCopy-gebruikers zien deze
layouthulpmiddelen nadat een InCopy-artikel wordt gekoppeld aan het InDesign-document.
88
U kunt in InCopy rasters maken. Maar aangezien de InDesign-rasters de instellingen in InCopy overschrijven wanneer de bestanden worden
gekoppeld, is deze functie nuttiger voor zelfstandige documenten die u rechtstreeks vanuit InCopy publiceert.
Deze rasters en hulplijnen zijn niet zichtbaar op afgedrukte of geëxporteerde documenten. Per pagina beschikt u over één reeks linialen en
rasters, maar een hulplijn kan op alle pagina's van een spread of op één pagina worden gebruikt.
Opmerking: Rasters, linialen en hulplijnen zijn niet beschikbaar in de drukproef- en artikelweergave.
Een basislijnraster instellen
Gebruik Rastervoorkeuren om een basislijnraster in te stellen voor het hele document.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Rasters (Windows) of InCopy > Voorkeuren > Rasters (Mac OS).
2. Geef een kleur voor het basislijnraster op door een kleur in het menu Kleur te kiezen. U kunt ook Aangepast in het menu Kleur kiezen.
3. Geef bij Ten opzichte van aan of u het raster aan de bovenkant van de pagina of de bovenmarge van de pagina wilt laten beginnen.
4. Typ om te beginnen een waarde voor de afstand van het raster tot de bovenkant van de pagina of de bovenmarge van de pagina,
afhankelijk van de optie die u hebt gekozen in het menu Ten opzichte van. Als u de verticale liniaal niet goed op dit raster kunt uitlijnen,
voert u eerst de waarde nul in.
5. Geef in het vak Toename bij elke een waarde op voor de afstand tussen de rasterlijnen. In de meeste gevallen voert u hier een waarde in
die gelijk is aan de regelafstand van de platte tekst, zodat de tekstregels perfect op dit raster worden uitgelijnd.
Basislijnraster in documentvenster
A.Eerste rasterlijnB.Toename tussen de rasterlijnen
6. Voer in het vak Weergavedrempel een vergrotingswaarde in waaronder het raster niet meer hoeft te worden weergeven. Geef een grotere
waarde voor de weergavedrempel op als u wilt voorkomen dat er bij een lagere vergrotingswaarde te veel rasterlijnen op het scherm staan.
Het basislijnraster met een vergrotingsfactor onder de weergavedrempel (links) en boven de weergavedrempel (rechts)
7. Klik op OK.
Documentraster instellen
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Rasters (Windows) of InCopy > Voorkeuren > Rasters (Mac OS).
2. Geef een kleur voor het basislijnraster op door een kleur in het menu Kleur te kiezen. U kunt ook Aangepast in het menu Kleur kiezen.
3. Stel de gewenste optie in en klik op OK:
Om het document- en basislijnraster achter alle andere objecten te plaatsen, selecteert u Rasters op achtergrond.
Om het document- en basislijnraster vóór alle andere objecten te plaatsen, schakelt u Rasters op achtergrond uit.
Als u de hulplijnen achter alle andere objecten wilt plaatsen, kiest u Hulplijnen op achtergrond in het contextmenu dat verschijnt wanneer u met
de rechtermuisknop (Windows) of met Control ingedrukt (Mac OS) klikt op een leeg gedeelte van het documentvenster.
Rasters tonen of verbergen
89
Naar boven
Naar boven
Als u het basislijnraster wilt tonen of verbergen, kiest u Weergave > Rasters en hulplijnen > Basislijnraster tonen/verbergen.
Als u het documentraster wilt tonen of verbergen, kiest u Weergave > Rasters en hulplijnen > Documentraster tonen/verbergen.
Liniaalhulplijnen weergeven
Liniaalhulplijnen verschillen van rasters omdat u deze hulplijnen overal op een pagina of een plakbord kunt plaatsen. In InDesign kunt u twee
soorten liniaalhulplijnen maken: paginahulplijnen die uitsluitend op de pagina staan waarop u deze hebt gemaakt, of spreadhulplijnen die op alle
pagina's en het plakbord van een spread met meerdere pagina's staan. U kunt liniaalhulplijnen weergeven als deze voorkomen in het InDesign-
document of het toewijzingsbestand, maar u kunt ze niet maken in InCopy.
Hulplijnen
A.SpreadhulplijnB.Paginahulplijn
Liniaalhulplijnen tonen of verbergen
1. De layoutweergave moet zijn geopend. Klik indien nodig op het tabblad Layoutweergave boven aan het bewerkvenster.
2. Kies Weergave > Rasters en hulplijnen > Hulplijnen tonen/verbergen.
Liniaalhulplijnen achter objecten weergeven
Liniaalhulplijnen worden standaard vóór alle andere hulplijnen en objecten geplaatst. Bepaalde liniaalhulplijnen kunnen echter de weergave van
objecten zoals smalle lijnen belemmeren.
U kunt de instelling Hulplijnen op achtergrond wijzigen om de liniaalhulplijnen voor of achter alle andere objecten weer te geven. Ongeacht de
instelling voor Hulplijnen op achtergrond zullen objecten en liniaalhulplijnen altijd voor de marge- en kolomhulplijnen worden weergegeven.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Hulplijnen en plakbord (Windows) of InCopy > Voorkeuren > Hulplijnen en plakbord (Mac OS).
2. Selecteer Hulplijnen op achtergrond en klik op OK.
Het plakbord en de hulplijnen aanpassen
1. Kies Voorkeuren > Hulplijnen en plakbord in het menu Bewerken (Windows) of in het menu InCopy (Mac OS).
2. Als u de kleur van de marge- of kolomhulplijnen wilt wijzigen, kiest u een vooraf ingestelde kleur in een menu of kiest u Aangepast en geeft
u een kleur op met de kleurkiezer.
3. Als u het plakbord groter of kleiner wilt maken, typt u een waarde bij Minimum verticale verschuiving.
4. Klik op OK.
Lagen gebruiken
Lagen lijken op transparante vellen die boven op elkaar zijn gestapeld. Als een laag geen objecten bevat, is de laag doorzichtig en kunt u de
onderliggende lagen zien.
Alleen InDesign-gebruikers kunnen lagen maken. InCopy-gebruikers kunnen lagen en objecten op lagen tonen of verbergen, en instellingen voor
lagen wijzigen. Als een InDesign-gebruiker meerdere lagen in een document heeft gemaakt, kunt u die lagen in InCopy verbergen. Zo kunt u
bepaalde gebieden met inhoud of bepaalde typen inhoud wijzigen zonder dat dit invloed heeft op andere gebieden met inhoud of typen inhoud. Als
een document bijvoorbeeld langzaam wordt afgedrukt omdat het veel grote afbeeldingen bevat en u alleen de tekst wilt controleren, kunt u alle
niet-tekstlagen verbergen en vervolgens de tekstlaag snel afdrukken.
Extra opmerkingen over lagen:
Objecten op stramienen staan onder aan elke laag. Stramienobjecten staan vóór documentpagina-objecten als de stramienpagina-objecten
op een hogere laag staan.
Lagen gelden voor alle pagina's in een document, inclusief de stramienen. Als u bijvoorbeeld Laag 1 verbergt terwijl u pagina 1 van uw
document bewerkt, wordt deze laag ook op alle andere pagina's verborgen totdat u de laag weer weergeeft.
Lagen tonen of verbergen
90
1. Selecteer Venster > Lagen.
2. Voer in het deelvenster Lagen een van de volgende handelingen uit:
Als u een bepaalde laag wilt verbergen, klikt u op het oogpictogram links van de laagnaam.
Als u een bepaalde laag wilt tonen, klikt u in de ruimte links van de laagnaam.
Klik op een driehoekje naast de naam van de laag om de laagobjecten weer te geven. Klik op het oogpictogram om afzonderlijke
objecten weer te geven of te verbergen.
Als u alle lagen tegelijk wilt tonen of verbergen, kiest u Alle lagen tonen/verbergen in het menu van het deelvenster.
Opmerking: Alleen zichtbare lagen en objecten worden afgedrukt.
Meer Help-onderwerpen
Lagen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
91
InDesign en InCopy
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is alleen beschikbaar in het Engels.
92
Werken met beheerde bestanden
Naar boven
Naar boven
Gedeelde inhoud openen
Inhoud uitchecken
Beheerde bestanden openen (InCopy)
Toewijzingsbestanden bijwerken (InDesign)
Inhoud bijwerken
Uw werk per ongeluk bijwerken
De InDesign-layout bijwerken
Inhoud inchecken
Wijzigingen opslaan (InDesign)
Wijzigingen opslaan (InCopy)
Gedeelde inhoud openen
Alleen InCopy-gebruikers kunnen toewijzingsbestanden (.inca) openen. Als een InCopy-gebruiker een InDesign-bestand met toewijzingen opent,
heeft de gebruiker toegang tot alle beheerde inhoud, ongeacht de toewijzingen.
Ga op een van de volgende manieren te werk.
(InCopy) Kies Bestand > Openen, selecteer een toewijzingsbestand (.icma of .inca) en klik op Openen.
(InDesign of InCopy) Kies Bestand > Openen, selecteer een InDesign-bestand (.indd) met toegewezen inhoud en klik op Openen.
Open een toewijzingspakket. Zie Pakketten ontvangen (InCopy)
De toewijzingsnamen en inhoud worden in het deelvenster Toewijzingen weergegeven.
Inhoud uitchecken
Wanneer u een item hebt uitgecheckt, wordt een verborgen vergrendelingsbestand (.idlk) op het bestandssysteem geplaatst. Zodra de inhoud is
uitgecheckt, hebt u exclusieve controle over de inhoud en kunnen er geen wijzigingen door andere gebruikers worden aangebracht. U kunt alleen
InCopy-inhoud uitchecken. InDesign-documenten met layoutgegevens kunnen niet worden uitgecheckt.
Als u een InDesign-document met een of meer InCopy-inhoudsbestanden wilt sluiten die voor u zijn uitgecheckt, verschijnt er een
waarschuwingsbericht waarin u wordt gevraagd alle inhoud in te checken. Als u het document sluit zonder de inhoudsbestanden in te checken, zijn
ze nog steeds voor u uitgecheckt wanneer u het InDesign-document weer opent. Door het InDesign-document automatisch op te slaan wordt elk
bewerkbaar InCopy-inhoudsbestand opgeslagen.
Inhoud uitchecken (InDesign)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer in de layout de tekst- of afbeeldingskaders die u wilt bewerken, en kies Bewerken > InCopy > Uitchecken.
Selecteer in het deelvenster Toewijzingen de bestanden en kies Uitchecken in het deelvenstermenu.
Wanneer u beschikbare inhoud in InDesign uitcheckt, verschijnt het pictogram Bewerkbaar
in het InDesign-kader. In InCopy staat het pictogram
In gebruik in het InCopy-kader en in het deelvenster Toewijzingen als de toewijzingsbestanden op een lokale server zijn opgeslagen.
Inhoud uitchecken (InCopy)
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als de gewenste inhoud deel uitmaakt van een toewijzing, kiest u Bestand > Openen en selecteert u het toewijzingsbestand (.icma of
.inca).
Als de gewenste inhoud als afzonderlijke bestanden is geëxporteerd, kiest u Bestand > Openen en selecteert u het InCopy-bestand
(.icml of .incx). Als u de layout wilt weergeven zodat u de tekst passend kunt maken, selecteert u het InDesign-document.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om één InCopy-inhoudsbestand uit te checken kiest u Bestand > Uitchecken.
Om alle inhoud in een toewijzing tegelijkertijd uit te checken selecteert u de toewijzing in het deelvenster Toewijzingen en kiest u
Uitchecken in het deelvenstermenu.
93
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Om afzonderlijke items in een toewijzing uit te checken opent u de toewijzingslijst in het deelvenster Toewijzingen, selecteert u een of
meer items en kiest u Uitchecken in het deelvenstermenu.
Het pictogram Bewerkbaar
verschijnt naast het item of de items in het deelvenster Toewijzingen en geeft aan dat de inhoud voor u is
uitgecheckt, zodat u er exclusief mee kunt werken.
3. Als wordt gevraagd de inhoud met wijzigingen bij te werken, klikt u op OK.
Wanneer u beschikbare inhoud in InCopy uitcheckt, staat het pictogram Bewerkbaar
in het InCopy-kader en in het deelvenster Toewijzingen. In
InDesign verschijnt het pictogram In gebruik in het InDesign-kader.
Beheerde bestanden openen (InCopy)
Als u snel tekst wilt invoeren en bewerken, kunt u het beste een beheerd inhoudsbestand (.icml of .incx) rechtstreeks in InCopy in de
artikelweergave openen. U hoeft een afzonderlijk beheerd bestand niet uit te checken om het te bewerken. Dit wordt automatisch door InCopy
gedaan. Wanneer u het bestand opslaat en sluit, wordt de inhoud automatisch door InCopy ingecheckt. De opdrachten voor Opslaan verschillen
wanneer u afzonderlijke bestanden opent.
Toewijzingsbestanden bijwerken (InDesign)
U kunt wijzigingen in toewijzingen handmatig opslaan of wanneer u het geopende document sluit. Het bijwerken van een toewijzingsbestand is de
enige manier om layoutwijzigingen beschikbaar te maken voor InCopy-gebruikers.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u geselecteerde toewijzingen wilt bijwerken, selecteert u deze in het deelvenster Toewijzingen en kiest u Geselecteerde toewijzingen
bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen.
Kies Verouderde toewijzingen bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen om alle verouderde toewijzingen in het huidige
document bij te werken. Alleen verouderde toewijzingen worden bijgewerkt.
Kies Alle toewijzingen bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen om alle toewijzingen in het geopende document bij te werken.
Opmerking: Als een InCopy-gebruiker een toewijzing opent op het moment dat u de toewijzing bijwerkt, staat het pictogram Verouderd
naast
de toewijzing in het InCopy-deelvenster Toewijzingen.
Inhoud bijwerken
Voordat u inhoud gaat bijwerken, moet u eerst aan de hand van de pictogrammen Verouderd in het deelvenster Toewijzingen controleren of u met
de meest actuele inhoud werkt. Wanneer u een InCopy-toewijzingsbestand en de inhoud of afzonderlijke inhoudsbestanden bijwerkt, worden
gegevens van de meest recente bestandssysteemkopie gekopieerd, zodat de versie op uw computer overeenkomt met de versie op het
bestandssysteem. Voor het bijwerken hoeft er niet te worden in- of uitgecheckt en krijgt u geen bewerkrechten. Het bijwerken kan echter
problemen geven als een andere gebruiker uw vergrendeling heeft verwijderd.
Opmerking: Bij het bijwerken van inhoud wordt niet de inhoud bijgewerkt in toewijzingsbestanden die niet zijn geretourneerd.
Een standaard bijwerkworkflow ziet er als volgt uit:
1. De InCopy-gebruiker opent een toewijzingsbestand of checkt een afzonderlijk inhoudsbestand uit en bewerkt de inhoud.
2. De InCopy-gebruiker slaat het inhoudsbestand op, waarmee de kopie op het bestandssysteem wordt bijgewerkt, en gaat verder met werken.
3. De InDesign-gebruiker ziet het pictogram Verouderd
in zowel het deelvenster Toewijzingen als het deelvenster Koppelingen naast de
selectie, en het pictogram In gebruik en het pictogram Tekstinhoud is verouderd of het pictogram Afbeeldingsinhoud is verouderd
in het bijbehorende kader.
Het deelvenster Toewijzingen met de pictogrammen In gebruik en Verouderd (links) en Layout met verouderde inhoud (rechts)
94
Naar boven
Naar boven
4. De InDesign-gebruiker werkt de inhoud bij.
Inhoud tijdens het openen van een beheerd document bijwerken (InDesign)
1. Kies Bestand > Openen, zoek het bestand dat u wilt openen, en klik op Openen.
2. Klik op Ja wanneer wordt gevraagd het document met de gewijzigde inhoud op het bestandssysteem bij te werken.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u de koppelingen in InDesign wilt laten bijwerken, klikt u op Koppelingen automatisch repareren.
Klik op Niet repareren als u de koppelingen handmatig wilt repareren, selecteer vervolgens in het deelvenster Koppelingen het bestand
dat u wilt bijwerken, en kies Koppeling bijwerken in het deelvenstermenu.
Inhoud tijdens werken bijwerken (InDesign)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer de tekst- of afbeeldingskaders in de layout en kies Bewerken > InCopy > Inhoud bijwerken.
Selecteer de tekst- of afbeeldingskaders in het deelvenster Koppelingen en klik op de knop Koppeling bijwerken of kies Koppeling
bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen.
Inhoud tijdens werken bijwerken (InCopy)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik met de invoegpositie in het tekstkader om dit te selecteren en kies Bestand > Inhoud bijwerken.
Selecteer de inhoud in het deelvenster Toewijzingen en klik op de knop Inhoud bijwerken of kies Inhoud bijwerken in het menu van het
deelvenster Toewijzingen.
U kunt inhoud ook bijwerken via het deelvenster Koppelingen.
Uw werk per ongeluk bijwerken
Over het algemeen zijn de bijwerkopdrachten voor uitgecheckte inhoud uitgeschakeld, omdat die inhoud altijd up-to-date is. Er kan zich echter een
ongewenste situatie voordoen als een andere gebruiker de vergrendeling op uitgecheckte inhoud verwijdert (door het vergrendelingsbestand (.idlk)
naar de Prullenbak [Windows] of Prullenmand [Mac OS] te slepen) en de inhoud wijzigt. In dit geval is het mogelijk dat de bijwerkopdrachten weer
beschikbaar worden, zelfs als de inhoud voor u is uitgecheckt. Dit betekent in feite dat twee personen de inhoud op hetzelfde moment kunnen
bewerken. Wanneer de inhoud wordt bijgewerkt, gaat werk verloren. U bereikt de beste resultaten wanneer u de vergrendelingsbestanden niet
verwijdert.
De InDesign-layout bijwerken
InDesign-gebruikers kunnen de layout wijzigen (bijvoorbeeld het formaat of de locatie van tekstkaders van een artikel wijzigen) en de wijzigingen
opslaan terwijl de InCopy-gebruikers de tekst van deze tekstkaders aan het wijzigen zijn. De manier waarop InCopy-gebruikers in een workflow op
een server worden gewaarschuwd over wijzigingen in de layout, hangt af van het feit of zij een toewijzingsbestand hebben geopend of
afzonderlijke inhoudsbestanden hebben uitgecheckt en ook het gekoppelde InDesign-bestand hebben geopend.
Neem het volgende in acht:
Als een InDesign-gebruiker de layout van kaders in een toewijzing wijzigt, moet de gebruiker de toewijzing bijwerken om de
ontwerpwijzigingen voor InCopy-gebruikers beschikbaar te stellen. InDesign werkt toewijzingsbestanden niet automatisch bij wanneer het
document wordt opgeslagen.
Zodra de InDesign-gebruiker de toewijzing op een gedeelde server bijwerkt, staat het pictogram Verouderd naast de toewijzing in het
InCopy-deelvenster Toewijzingen. De InCopy-gebruiker moet het ontwerp bijwerken om de huidige layout te kunnen zien.
Als een InDesign-gebruiker de layout bijwerkt van geëxporteerde inhoud die geen deel uitmaakt van een toewijzing, staat het pictogram
Verouderd naast de naam van het InDesign-document in het deelvenster Toewijzingen en geeft de titelbalk van het document aan dat de
layout verouderd is. InCopy-gebruikers kunnen het actieve InDesign-document bijwerken met de meest recente layout- en stijlwijzigingen.
Het bijwerken van de layout in InCopy is met name handig voor het passend maken van taken, omdat de laatste weergave en regeleinden
zichtbaar zijn in de layout- en drukproefweergaven.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u een toewijzingsbestand hebt geopend en in het deelvenster Toewijzingen, staat het pictogram Verouderd naast de toewijzingsnaam,
klikt u op de knop Ontwerp bijwerken
of kiest u Bestand > Ontwerp bijwerken. Deze opdracht kan niet ongedaan worden gemaakt.
Als u niet werkt met toewijzingsbestanden en u hebt meerdere InDesign-documenten geopend, selecteer dan het document dat u wilt
activeren, en kies Bestand > Ontwerp bijwerken.
95
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Inhoud inchecken
Wanneer u een beheerd inhoudsbestand incheckt, slaat u het op een gedeelde locatie op een bestandssysteem op waar het voor bewerking door
anderen kan worden uitgecheckt. Bij het exporteren van een tekst- of afbeeldingskader vanuit InDesign wordt dit kader meteen ingecheckt.
Ondanks dat een ingecheckt bestand kan worden bewerkt, is dit feitelijk pas bewerkbaar als het is uitgecheckt (tenzij u de inhoud in de
zelfstandige modus in InCopy bewerkt). Bij het inchecken van inhoud is de bewerkfunctie niet meer beschikbaar, maar het bestand wordt niet
gesloten. De inhoud blijft op het scherm staan, maar kan alleen worden gelezen.
Met LiveEdit Workflow-plug-ins worden er geen meerdere versies van een bestand gemaakt. In plaats daarvan worden de bestanden
overschreven wanneer deze worden bijgewerkt in InCopy of InDesign.
Als u met een toewijzingspakket werkt, retourneert of stuurt u het toewijzingspakket door nadat u het hebt ingecheckt.
Beheerde inhoud inchecken (InDesign)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer de inhoud in de layout en kies Bewerken > InCopy > inchecken.
Selecteer in het deelvenster Toewijzingen de inhoud en kies Inchecken in het deelvenstermenu.
Beheerde inhoud inchecken (InCopy)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer de inhoud in de layoutweergave en kies Bestand > Inchecken.
Selecteer in het deelvenster Toewijzingen de inhoud en kies Inchecken in het deelvenstermenu.
Opmerking: U kunt de meest recente wijzigingen ongedaan maken, voordat u de inhoud gaat inchecken.
Wanneer u een bestand incheckt, staat het pictogram Beschikbaar in het tekst- of afbeeldingskader in de InDesign-layout, in de InCopy-
layoutweergave, in het deelvenster Toewijzingen en op de artikelbalk (InCopy).
Wijzigingen opslaan (InDesign)
Als u werkt met inhoud die u hebt uitgecheckt, kunt u de wijzigingen opslaan en het bestandssysteemexemplaar bijwerken.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om de geselecteerde inhoud op te slaan zonder de wijzigingen in het InDesign-document of de gekoppelde bestanden op te slaan selecteert
u de inhoud in de layout en kiest u Bewerken > InCopy > Inhoud opslaan.
Om elk voor u uitgecheckt inhoudsbestand op te slaan kiest u Bestand > Opslaan. Bij deze manier van opslaan worden niet automatisch
toewijzingsbestanden of uitgecheckte inhoudsbestanden in InCopy bijgewerkt. Voor de uitgecheckte bestanden in InCopy staat echter het
pictogram Verouderd
in het deelvenster Toewijzingen.
U slaat het InDesign-document onder een andere naam met koppelingen naar bestaande InCopy-bestanden op door Bestand > Opslaan als
te kiezen. Door deze actie worden de toewijzingen in het InDesign-bestand weergegeven als ontbrekend, totdat ze worden bijgewerkt.
U slaat een kopie van het actieve document op door Bestand > Een kopie opslaan te kiezen. U kunt de kopie een nieuwe naam en locatie
met koppelingen naar bestaande InCopy-bestanden geven.
Wijzigingen opslaan (InCopy)
Ga op een van de volgende manieren te werk:
U slaat het InCopy-bestand onder dezelfde naam en op dezelfde locatie op het bestandssysteem op door Bestand >Inhoud opslaan te
kiezen. Het bestand is nog steeds uitgecheckt.
Als u het InCopy-inhoudsbestand onder een andere naam wilt opslaan, kiest u Bestand > Inhoud opslaan als. Het nieuwe inhoudsbestand
wordt niet in de workflow beheerd. De opdracht Inhoud opslaan als is alleen beschikbaar als u het InCopy-inhoudsbestand (.icml of .incx)
rechtstreeks hebt geopend.
U slaat een kopie van het actieve InCopy-inhoudsbestand op door Bestand > Kopie van inhoud opslaan te kiezen. U kunt de kopie eventueel
onder een andere naam en op een andere plaats opslaan. De opgeslagen kopie wordt niet in de workflow beheerd. De opdracht Kopie van
inhoud opslaan als is alleen beschikbaar als u het InCopy-inhoudsbestand (.icml of .incx) rechtstreeks hebt geopend.
U slaat alle geopende en uitgecheckte InCopy-inhoudsbestanden op door Bestand > Alle inhoud opslaan te kiezen. Hiermee worden alle
bestanden op de huidige locatie opgeslagen. De opdracht Alle inhoud opslaan is alleen beschikbaar als u een toewijzing of InDesign-bestand
hebt geopend.
Meer Help-onderwerpen
96
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
97
Een standaardworkflow met bestandsbeheer
Naar boven
Naar boven
Inhoud delen
Manieren om met inhoud in InCopy te werken
Beheerde bestanden
Aanbevolen werkwijzen voor het gebruik van beheerde bestanden
Voorbeelden van een workflow met beheerde bestanden
Gebruikersidentificatie invoeren
Workflowpictogrammen
Klik op onderstaande koppelingen voor gedetailleerde informatie en instructies.
Inhoud delen
Met de Adobe InCopy LiveEdit Workflow-plug-ins kunnen schrijvers en editors kopij in InCopy maken terwijl ontwerpers tegelijkertijd in Adobe
InDesign de layout maken. Deze workflow bevat containerbestanden, toewijzingen genoemd, voor het samenvoegen van stukken tekst die bij
elkaar horen, gereedschappen voor het blokkeren van bestanden en meldingsgereedschappen voor het delen en bijwerken van bestanden in
InCopy of InDesign via een gezamenlijk netwerk of in gecomprimeerde pakketten die via e-mail kunnen worden verstuurd.
In een workflow op een gezamenlijk netwerk kunnen InDesign-gebruikers tekst en afbeeldingen naar een gedeelde bestandslocatie op een
bestandssysteem exporteren, waar de bestanden beschikbaar zijn voor InCopy-gebruikers die de inhoud willen schrijven en bewerken.
Geselecteerde tekstkaders en afbeeldingskaders worden geëxporteerd naar de toewijzing of geëxporteerd als aparte InCopy-bestanden, waar zij
onderdeel worden van het beheerde proces en aan het InDesign-document worden gekoppeld. Deze gedeelde bestanden worden ook beheerde
bestanden genoemd. Wanneer gebruikers in het toewijzingsbestand of het InDesign-bestand werken dat op een lokale server staat, worden
wijzigingen in de gekoppelde layout of inhoud doorgegeven aan alle gebruikers die deel uitmaken van de workflow voor dat document.
Meerdere InCopy- of InDesign-gebruikers kunnen hetzelfde inhoudsbestand gelijktijdig openen en meerdere InCopy-gebruikers kunnen hetzelfde
toewijzingsbestand gelijktijdig openen. Slechts één gebruiker kan het InCopy-bestand uitchecken voor bewerken. De overige gebruikers kunnen
het bestand alleen lezen. De gebruiker die een beheerd InCopy-bestand uitcheckt, kan zijn of haar werk delen met andere gebruikers door het
bestand op een voor ieder toegankelijke server op te slaan of door het bestand terug te sturen naar de InDesign-gebruiker. In het laatste geval
kunnen andere gebruikers het bestand alleen bewerken als het opnieuw is ingecheckt. Dankzij dit systeem hebben meerdere gebruikers toegang
tot hetzelfde bestand, maar kunnen ze elkaars werk niet overschrijven.
Raadpleeg de InCopy LiveEdit Workflow-handleiding (PDF-bestand) op www.adobe.com/go/learn_liveedit_nl voor meer informatie.
Manieren om met inhoud in InCopy te werken
Inhoud is een tekst die een of meer kaders beslaat, of een geïmporteerde afbeelding. Er zijn vijf manieren waarop met inhoud in InCopy kan
worden gewerkt: een toewijzingsbestand openen, een toewijzingspakket openen, een gekoppeld InCopy-bestand openen, een InDesign-bestand
openen waaraan InCopy-bestanden zijn gekoppeld, of inhoud volledig in InCopy maken.
Toewijzingsbestanden openen die in InDesign zijn gemaakt
InDesign-gebruikers kunnen een toewijzingsbestand maken en aangeven welke inhoud door andere gebruikers mag worden gebruikt. Met deze
methode kan de InDesign-gebruiker samenhangende onderdelen (kop, tekst, illustraties, bijschriften enzovoort) samenvoegen en deze vervolgens
aan verschillende InCopy-gebruikers toewijzen om te schrijven of te redigeren. InCopy-gebruikers openen het toewijzingsbestand en kunnen
alleen die onderdelen bewerken die aan hen zijn toegewezen. In de live layoutweergave zien ze hoe hun bewerkte kopie zich verhoudt tot de
InDesign-layout, zonder dat ze het hele InDesign-document hoeven te openen. Als de layout verandert, moet de InDesign-gebruiker de
toewijzingen bijwerken en de InCopy-gebruikers op de hoogte stellen van de wijzigingen. U kunt toewijzingsbestanden via een server of via
toewijzingspakketten beschikbaar maken.
98
Een InDesign-document (.indd) met een toewijzingsbestand (.icml) dat bestaat uit drie gekoppelde inhoudsbestanden (.incx). De toewijzing en de
onderdelen worden vermeld in het deelvenster Toewijzingen en geopend in InCopy.
Toewijzingspakketten openen
Een workflow met toewijzingspakketten is vooral handig wanneer ontwerpers en schrijvers aan hetzelfde project werken maar geen toegang tot
een lokale server hebben. In een dergelijke situatie kan de InDesign-gebruiker een of meerdere pakketten maken en de gecomprimeerde
bestanden via e-mail naar de desbetreffende InCopy-gebruikers sturen. De InCopy-gebruikers kunnen de toewijzingspakketten openen, de inhoud
bewerken en vervolgens de pakketten terugsturen naar de InDesign-gebruiker die daarop het document bijwerkt.
Gekoppelde InCopy-bestanden openen die zijn geëxporteerd uit InDesign
In bepaalde workflows kunnen InDesign-gebruikers tekst en afbeeldingen exporteren als afzonderlijke bestanden, in plaats van ze samen in een
toewijzingsbestand te plaatsen. Het exporteren van afzonderlijke bestanden is handig als u werkt met afbeeldingen en teksten die niet met elkaar
samenhangen. De InCopy-gebruikers kunnen echter niet zien hoe de inhoud er in de InDesign-inhoud komt uit te zien.
99
Naar boven
Een InDesign-document (.indd) met drie gekoppelde maar niet-toegewezen inhoudsbestanden (.icml) die zijn geopend in InCopy
InDesign-documenten openen waaraan InCopy-bestanden zijn gekoppeld
Als gebruikers van InCopy alle pagina-onderdelen in de context van een complete layout willen zien, kunnen zij het InDesign-document in InCopy
openen en bewerken. Deze benadering kan van pas komen bij het bewerken en passend maken van inhoud als het belangrijk is om de gehele
layout te kunnen bekijken of wanneer er veel artikelen in een document moeten worden bewerkt. Nadat de InCopy-gebruiker de artikelen heeft
bewerkt, kan de InDesign-gebruiker de koppelingen naar de gewijzigde bestanden bijwerken. Als de InDesign-gebruiker de layout wijzigt, wordt de
InCopy-gebruiker daarvan op de hoogte gebracht wanneer het InDesign-document wordt opgeslagen.
Inhoud volledig samenstellen in InCopy
U kunt in InCopy inhoud maken die volledig losstaat van een InDesign-bestand. In deze zelfstandige bestanden kunt u tekst invoeren en tekst
verfraaien door lettertypen en stijlen toe te wijzen en afbeeldingen uit andere toepassingen (zoals Adobe Illustratoren Adobe Photoshop) te
importeren. U kunt ook labels toewijzen voor gebruik in XML. Dit is een handige optie in een workflow waar eerst de inhoud wordt gemaakt en
vervolgens pas wordt opgemaakt. Verder kunt u het tekstgedeelte, het paginaformaat en de afdrukstand instellen en wijzigen voor zelfstandige
InCopy-documenten. Als het artikel later wordt gekoppeld aan een InDesign-document, hebben de instellingen in InDesign echter voorrang boven
de instellingen in InCopy.
Beheerde bestanden
Om een bestand te kunnen beheren moet het aan een toewijzingsbestand worden toegevoegd, vanuit InDesign als InCopy-inhoud worden
geëxporteerd of als InCopy-inhoud in InDesign worden geplaatst. Beheerde bestanden geven beide status en eigendom van inhoud door. Met
beheerde bestanden kunt u:
Artikelen vergrendelen en ontgrendelen om de integriteit van het bestand te behouden.
De InCopy-gebruikers waarschuwen wanneer de gekoppelde InDesign-layout is verouderd.
De gebruiker die met een bestand werkt identificeren.
De gebruikers waarschuwen wanneer een InCopy-inhoudsbestand is verouderd, door iemand anders wordt gebruikt of kan worden bewerkt.
100
Naar boven
Naar boven
Methoden voor het waarschuwen zijn onder andere waarschuwingsberichten, kaderpictogrammen, statuspictogrammen in het deelvenster
Koppelingen en statuspictogrammen in het deelvenster Toewijzingen.
Alleen-lezen bestanden
Zodra een inhoudsbestand wordt beheerd, is dat te allen tijde een alleen-lezen bestand voor alle gebruikers in de workflow, met uitzondering van
degene die het inhoudsbestand heeft uitgecheckt. Door de software wordt een vergrendelingsbestand (.idlk-bestand) gemaakt wanneer een
gebruiker een inhoudsbestand uitcheckt, waardoor alleen die gebruiker het bestand kan bewerken. Alleen-lezen bestanden hebben de volgende
kenmerken:
Een InCopy-gebruiker kan tekst in dergelijke bestanden niet handmatig opmaken. Als er echter teken- of alineastijlen op die tekst zijn
toegepast, kan een InDesign-gebruiker de definitie van die stijlen wijzigen waardoor de opmaak van de tekst wordt gewijzigd, ook als het
bestand aan iemand anders is uitgecheckt. Deze wijzigingen in de stijldefinitie worden in de tekst zichtbaar wanneer de InDesign-gebruiker
het bestand bijwerkt.
Over het algemeen kan een InCopy- en een InDesign-gebruiker geen objecten, zoals tekst en toegepaste stijlen, in vergrendelde InCopy-
inhoud wijzigen. Sommige objecten, zoals teken- en alineastijlen, worden alleen door de inhoud gebruikt. U kunt bijvoorbeeld niet wijzigen
hoe een tekenstijl wordt toegepast op objecten in vergrendelde inhoud, maar wel de tekenstijl zelf, waardoor de vormgeving van de tekst
verandert.
Een InDesign-gebruiker kan behalve de marges en kolommen van de tekstinhoud ook de vorm, locatie en het aantal tekstkaders in het artikel
wijzigen.
Een InDesign-gebruiker kan de geometrie en de opmaak van een afbeeldingskader wijzigen zonder dat hiervoor de afbeelding moet worden
uitgecheckt. Een InCopy-gebruiker kan geen afbeeldingskader of opmaak van het kader wijzigen. Zowel InDesign- als InCopy-gebruikers
moeten echter het afbeeldingskader uitchecken om de afbeelding te kunnen wijzigen (voor bijvoorbeeld roteren of schalen).
Aanbevolen werkwijzen voor het gebruik van beheerde bestanden
Gebruik de volgende werkwijzen om er zeker van te zijn dat u met de meest actuele inhoud werkt en niet het werk van iemand anders overschrijft:
Sla toewijzingsbestanden op een server op waartoe alle leden van het team toegang hebben. Als er teamleden zijn die geen toegang tot een
server hebben, maakt u toewijzingspakketten en stuurt u die pakketten naar de teamleden.
Wanneer u een toewijzing maakt, wordt er een speciale map voor het toewijzingsbestand en de inhoud gemaakt. Gebruik deze
toewijzingsmappen voor het beheren van toewijzings- en inhoudsbestanden. Dit maakt het beheren van gedeelde bestanden in een
werkgroep eenvoudiger en zorgt ervoor dat gebruikers de juiste bestanden openen.
Open in InCopy het toewijzingsbestand in plaats van een afzonderlijk InCopy-artikel. Op die manier kunt u in de drukproefweergave bekijken
of de tekst op de pagina past en in de layoutweergave de layout controleren. Als u inhoud zonder behulp van toewijzingsbestanden
exporteert, kunt u de copyfit en layout alleen controleren door het InDesign-bestand te openen.
Als u een toewijzingsbestand opent, een InDesign-document opent of inhoud in InDesign of InCopy uitcheckt, moeten de kaderranden
zichtbaar zijn (Weergave > Extra's > Kaderranden tonen), zodat u de kaderpictogrammen ziet wanneer deze verschijnen.
Als u in InDesign bestanden uit de workflow moet verwijderen (bijvoorbeeld vanwege een productiedeadline), kunt u deze bestanden
ontkoppelen of een toewijzingspakket annuleren.
Voorbeelden van een workflow met beheerde bestanden
Wanneer u workflowbeheer instelt tussen InCopy en InDesign, kunnen schrijvers en editors documenten samenstellen, herschrijven, uitbreiden en
bewerken op het moment dat ontwerpers de layout voorbereiden. Tot gedeelde workflows behoren het beheren van bestanden op een lokale
server, het delen van bestanden via e-mailpakketten of een willekeurige combinatie van beide.
In deze workflow wordt ervan uitgegaan dat u een standaard InDesign-sjabloon met layoutgeometrie, stijlen en plaatsaanduidingstekst hebt.
Layoutgeometrie omvat pagina-afmetingen en tekst- en afbeeldingskaders. In InCopy worden deze items gebruikt voor een juiste plaatsing van de
gegevens op de pagina.
Workflow met een lokale server
1. Maak in InDesign toewijzingen en voeg er inhoud aan toe.
Hierdoor worden geëxporteerde tekst- en afbeeldingskaders in het beheerde proces samengevoegd, waar InCopy-gebruikers deze kunnen
schrijven en bewerken.
2. Maak de toewijzingsbestanden beschikbaar voor InCopy-gebruikers.
Sla de bestanden op een server op die voor alle workflowgebruikers toegankelijk is.
3. Open het toewijzingsbestand in InCopy, check een artikel of afbeelding uit en bewerk het artikel of de afbeelding.
In InCopy worden de bestanden met inhoud die aan u is toegewezen, weergegeven in het deelvenster Toewijzingen. Als u het bestand op een
lokale server opslaat, worden de wijzigingen in het bestandssysteem opgeslagen en iedereen die met dat document (de InDesign-layout of een
101
Naar boven
Naar boven
ander bestand met beheerde inhoud in het document) werkt, wordt op de hoogte gesteld van de wijzigingen. Deze gebruikers kunnen de inhoud
bijwerken en de laatste wijzigingen bekijken. De inhoud blijft uitgecheckt totdat u deze weer incheckt.
4. Werk in InDesign aan de layout.
InDesign-gebruikers kunnen met de documentlayout werken, of de inhoudsbestanden nu wel of niet in InCopy worden bewerkt. Het document
hoeft hiervoor niet te worden uitgecheckt. Wanneer de InCopy-gebruiker de uitgecheckte inhoud opslaat, kan de InDesign-gebruiker die inhoud
bijwerken in de layout en de laatste revisies bekijken.
5. Ga in InCopy verder met uw werk.
Wanneer u de bewerkingen hebt doorgevoerd, checkt u de inhoud in. Andere gebruikers kunnen de inhoud uitchecken en ermee werken. Als een
gebruiker de layout gelijktijdig in InDesign wijzigt, kunt u de layoutgeometrie tijdens uw werkzaamheden bijwerken en bekijken.
6. Controleer in InDesign of alle inhoud is ingecheckt.
Dankzij de beheerde workflow kunt u zien wie een bestand heeft uitgecheckt. Zodra inhoudsbestanden zijn ingecheckt, kunnen InDesign-
gebruikers de bestanden uitchecken en de layout waar nodig afwerken.
Workflow voor e-mailpakket
1. Maak in InDesign toewijzingspakketten en verzend deze.
Maak toewijzingspakketten en wijs inhoud toe aan de juiste InCopy-gebruikers, en verzend vervolgens de pakketten naar de InCopy-gebruikers.
De pakketbestanden worden automatisch uitgecheckt, zodat conflicten bij het bewerken worden voorkomen.
2. Open het toewijzingsbestand in InCopy, check een artikel of afbeelding uit en bewerk het artikel of de afbeelding.
Wanneer u een toewijzingspakket via e-mail ontvangt, kunt u dubbelklikken op het pakket om dit te openen in InCopy. Wijzigingen die u aanbrengt
in het bestand worden alleen lokaal opgeslagen. Andere gebruikers ontvangen geen bericht als u wijzigingen aanbrengt.
3. Werk in InDesign aan de layout.
InDesign-gebruikers kunnen met de documentlayout werken, of de inhoudsbestanden nu wel of niet in een pakket zijn opgenomen. Het document
hoeft hiervoor niet te worden uitgecheckt. Als u de layout of toewijzingen moet bijwerken, kunt u een bijgewerkt pakket naar de InCopy-gebruikers
sturen.
4. Retourneer het bewerkte pakket in InCopy.
Voer de gewenste bewerkingen uit, check de inhoud in en retourneer het gewijzigde pakket. Andere gebruikers kunnen de inhoud vervolgens
uitchecken, de laatste wijzigingen bekijken en aan het bestand werken.
5. Controleer in InDesign of alle inhoud is ingecheckt.
Dankzij de beheerde workflow kunt u zien wie een bestand heeft uitgecheckt. Nadat de toewijzingspakketten door de andere gebruikers zijn
geretourneerd, worden de artikelen in de toewijzingspakketten ingecheckt. InDesign-gebruikers kunnen de bestanden uitchecken en de layout waar
nodig afwerken.
Gebruikersidentificatie invoeren
Alle gebruikers in de workflow moeten een gebruikersnaam hebben. Deze identificatie geeft aan wie een bepaald bestand heeft uitgecheckt. Deze
informatie kan door de andere gebruikers worden bekeken en is nodig om een bestand voor bewerken te kunnen uitchecken.
Als u al een gebruikersnaam hebt opgegeven en u wilt deze wijzigen, moet u uitgecheckte inhoud inchecken. Als u een gebruikers-id tijdens het
bewerken wijzigt, kunt u uw bevoegdheid voor het bewerken van de uitgecheckte inhoud kwijtraken. De inhoud wordt onder een andere naam
uitgecheckt.
De gebruikers-id is specifiek voor een toepassing. Geen enkele gebruiker kan meerdere gebruikers-id's per toepassing hebben.
Opmerking: De InCopy-functies Notities en Wijzigingen bijhouden gebruiken ook de opgegeven naam om de auteur van een notitie of
bijgehouden wijziging te identificeren.
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Bestand > Gebruiker.
Kies Gebruiker in het menu van het deelvenster Toewijzingen.
2. Typ een unieke naam en klik op OK.
Als u bent vergeten aan de hand van deze methode een gebruikersnaam op te geven, wordt u gevraagd een gebruikersnaam in te voeren
wanneer u uw eerste workflowactie gaat uitvoeren.
Opmerking: Het pop-upmenu Kleur in dit dialoogvenster dient ter identificatie van redactionele notities en bijgehouden wijzigingen. U kunt hier de
gewenste kleur kiezen, maar dit heeft geen effect op wat u in de beheerde workflow doet.
Workflowpictogrammen
102
Pictogrammen kunnen op tekst- en afbeeldingskaders, in het deelvenster Toewijzingen en op de artikelbalk (alleen InCopy) worden weergegeven.
De pictogrammen voor Status bewerken staan naast het beheerde bestand in het deelvenster Koppelingen en het deelvenster Toewijzingen en
geven de inhoudsstatus door. Pictogrammen kunnen worden weergegeven op kaders die een gekoppeld InCopy-artikel bevatten (in de
layoutweergave in zowel InDesign als InCopy). Deze pictogrammen geven de inhoudsstatus door en kunnen worden gebruikt om beheerde en
niet-beheerde inhoud van elkaar te onderscheiden. De bijbehorende gereedschapstip geeft de bewerkstatus en het eigendom aan. U kunt de
kaderpictogrammen alleen weergeven als kaderranden in InDesign en InCopy zichtbaar zijn (Weergave > Extra's > Kaderranden tonen).
Opmerking: (InDesign) Het InDesign-documentvenster moet in de modus Normaal zijn geopend willen de kaderranden zichtbaar zijn. (Klik op de
knop Modus Normaal
linksonder in de gereedschapsset.)
PictogramNaamLocatie
BeschikbaarDeelvenster Toewijzingen (InDesign en
InCopy), tekstkaders en afbeeldingskaders
Wordt gebruikt door [naam]Deelvenster Toewijzingen, tekstkaders en
afbeeldingskaders
BewerkbaarDeelvenster Toewijzingen, tekstkaders en
afbeeldingskaders
Beschikbaar en VerouderdTekst- en afbeeldingskaders
Wordt gebruikt door [naam] en VerouderdTekst- en afbeeldingskaders
Bewerkbaar en VerouderdTekst- en afbeeldingskaders
VerouderdDeelvenster Toewijzingen
Tekstinhoud is verouderdDeelvenster Toewijzingen en tekstkaders
Tekstinhoud is up-to-dateDeelvenster Toewijzingen en tekstkaders
Afbeeldingsinhoud is verouderdDeelvenster Toewijzingen en
afbeeldingskaders
Afbeeldingsinhoud is up-to-dateDeelvenster Toewijzingen en
afbeeldingskaders
Verpakte inhoudDeelvenster Toewijzingen
Opmerking: Het pictogram Verouderd op de pictogrammen Beschikbaar, In gebruik, Bewerkbaar, Tekstinhoud en Afbeeldingsinhoud geeft aan
dat de inhoud verouderd is. Dat wil zeggen, dat de versie in het bestandssysteem nieuwer is dan de versie op de computer.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
103
Inhoud delen
Naar boven
Naar boven
Inhoud vanuit InDesign exporteren
Overzicht van het deelvenster Toewijzingen
Toewijzingsbestanden
Toewijzingen maken en inhoud toevoegen (InDesign)
Inhoud als aparte InCopy-bestanden exporteren (InDesign)
Inhoud vanuit InDesign exporteren
Door inhoud vanuit InDesign naar InCopy te exporteren ontstaat er een koppeling tussen de twee toepassingen. U kunt aan de hand van twee
methoden tekstkaders, afbeeldingskaders en de inhoud van InDesign naar InCopy exporteren:
Maak een containerbestand (*.icma), ook wel een toewijzing genoemd, en voeg verwante groepen documentitems (zoals tekst en
afbeeldingen van een artikel) toe aan de toewijzing, zodat hier gelijktijdig aan kan worden gewerkt. Inhoud in toewijzingen wordt
geëxporteerd als een *.icml-bestand.
Exporteer tekst- en afbeeldingskaders apart (waaronder kaders voor plaatsaanduidingen) met behulp van de menuopdrachten Bewerken >
InCopy > Exporteren. Geëxporteerde inhoud wordt opgeslagen als een .icml-bestand.
Als de inhoud is geëxporteerd, staan er kleine pictogrammen links boven in de geëxporteerde kaders in InDesign en InCopy en in het deelvenster
Toewijzingen. Een koppeling naar het geëxporteerde bestand wordt weergegeven in het deelvenster Koppelingen. Deze pictogrammen geven de
status van beheerde kaders aan en onderscheiden beheerde kaders van kaders die geen deel uitmaken van de workflow. Alle geëxporteerde
inhoud wordt in het deelvenster Toewijzingen weergegeven. Inhoud die wordt geëxporteerd via menuopdrachten, komt in het gedeelte Niet
toegewezen InCopy-inhoud van de lijst in het deelvenster Toewijzingen te staan. Hoewel beide methoden een gecontroleerde verbinding tussen
InCopy-inhoud en een InDesign-document tot stand brengen, zijn toewijzingsbestanden de beste manier van werken.
Door inhoud te exporteren kunnen gebruikers inhoud uitchecken, terwijl de koppeling met het originele InDesign-document behouden blijft. (Deze
koppeling wordt gemaakt vanuit InDesign; u kunt geen koppeling vanuit InCopy maken.)
Nadat de inhoud is geëxporteerd, kunnen de InCopy-gebruikers de paginalayout, stijlen, afbeeldingen, enzovoort, wel bekijken zoals die in het
InDesign-document worden weergegeven, maar niet wijzigen.
Opmerking: Daarnaast kunt u met InCopy tekst of verankerde afbeeldingen maken en vervolgens in InDesign plaatsen.
Overzicht van het deelvenster Toewijzingen
Het belangrijkste hulpmiddel voor het werken met toewijzingen is het deelvenster Toewijzingen (Venster > Toewijzingen in InCopy, Venster >
Redactie > Toewijzingen in InDesign). In het deelvenster Toewijzingen staan de bestanden die zijn geëxporteerd vanuit het actieve InDesign-
document, en geeft een pictogram de status van die bestanden aan. Het menu van het deelvenster Toewijzingen bevat tevens opdrachten voor
het controleren van de importversie en functies voor bestandsbeheer tussen InCopy en InDesign. Wanneer u een toewijzing in InCopy opent,
worden de toewijzingsnaam en de inhoud daarvan in het deelvenster Toewijzingen weergegeven. U kunt deze in het documentvenster selecteren
door te dubbelklikken op tekst- en afbeeldingskaders in het deelvenster Toewijzingen.
Opmerking: Alle inhoud die naar InCopy is geëxporteerd of aan een toewijzing is toegevoegd, wordt ook in het deelvenster Koppelingen
weergegeven. Hoewel u sommige workflowbeheertaken kunt uitvoeren, zoals het uitchecken en inchecken van inhoud, kunt u voor deze taken
beter het deelvenster Toewijzingen gebruiken.
104
Naar boven
Het deelvenster Toewijzingen van InDesign
A.Namen InCopy-inhoudB.Naam InDesign-documentC.Status Toewijzing verouderdD.Status Beschikbaar en Tekst up-to-dateE.Status
In gebruik en Tekst verouderdF.Status Bewerkbaar en Tekst up-to-dateG.Niet toegewezen inhoudH.GebruikersnaamI.Knop Inhoud
bijwerkenJ.Knop Selectie inchecken/uitcheckenK.Knop Nieuwe toewijzingL.Knop Geselecteerde toewijzingen verwijderen/Verwijderen
Het deelvenster Toewijzingen van InCopy
A.Namen InCopy-inhoudB.Status Toewijzing verouderdC.Naam van toewijzingD.Status Beschikbaar en Tekst up-to-dateE.Status In
gebruik en Tekst verouderdF.Status Bewerkbaar en Tekst up-to-dateG.GebruikersnaamH.Knop Ontwerp bijwerkenI.Knop Inhoud
bijwerkenJ.Knop Selectie inchecken/uitchecken
Toewijzingsbestanden
In InDesign worden toewijzingsbestanden gebruikt als containers voor het organiseren van verzamelingen van pagina-items. U kunt bijvoorbeeld
alle items in een artikel (titel, subtitel, kopie, afbeeldingen en bijschriften) selecteren en vervolgens toewijzen aan één InCopy-gebruiker. Door
deze items aan een toewijzing toe te wijzen kunnen InCopy-gebruikers gemakkelijker de inhoud benaderen waarvoor zij verantwoordelijk zijn.
Toewijzingsbestanden (*.icma) worden weergegeven in het bestandssysteem, op de InCopy-artikelbalk en in statusberichten. Alleen InDesign-
gebruikers kunnen toewijzingsbestanden maken en alleen InCopy-gebruikers kunnen deze openen.
Wanneer u een toewijzing maakt, wordt er standaard een map gemaakt op de locatie waar het InDesign-document is opgeslagen. In deze
toewijzingsmap staan de *.icma-toewijzingsbestanden en een inhoudssubmap waarin de geëxporteerde InCopy-artikelbestanden, die onderdeel
zijn van afbeeldingen en andere bronnen, als .icml-bestanden worden opgeslagen. Als de toewijzing is gemaakt, maakt u de projectmap op een
locatie waartoe alle gebruikers toegang hebben, of maakt u een toewijzingspakket en verstuurt u dat pakket naar alle betrokken gebruikers. Als er
inhoud is geëxporteerd voordat er een toewijzing is gemaakt, worden de bestanden op schijf niet naar de inhoudsmap of het toewijzingsbestand
verplaatst.
Toewijzingsbestanden bevatten het volgende:
Koppelingen of aanwijzers naar bijbehorende pagina-items, waaronder kaders voor plaatsaanduidingen. Hiermee kan de InCopy-gebruiker
één bestand in InCopy openen en meerdere pagina-items bewerken.
Transformaties in de afbeeldingen die in de toewijzing voorkomen, zoals verplaatsen, schalen, roteren of schuintrekken.
Paginageometrie, zodat InCopy-gebruikers de layout van het kader kunnen bekijken waarvan zij de inhoud aan het bewerken zijn, zonder dat
het InDesign-bestand hoeft te worden geopend.
Kleurcodering van toegewezen kaders in het document.
105
Naar boven
Afbeelding van een pagina in InCopy met paginageometrie en kleurcodering.
Toewijzingen maken en inhoud toevoegen (InDesign)
Alleen InDesign-gebruikers kunnen toewijzingen maken en er inhoud aan toevoegen. U kunt op verschillende manieren toewijzingen maken. De
methode die u kiest, hangt af van het feit of u inhoud wilt toevoegen op het moment dat u de toewijzing maakt.
Maak lege toewijzingsbestanden. U kunt vanuit het InDesign-document een reeks lege toewijzingen maken die fungeren als sjablonen voor
toekomstige inhoud.
Maak toewijzingen en voeg er tegelijkertijd inhoud aan toe.
Voeg inhoud aan een bestaand toewijzingsbestand toe. U kunt gekoppelde inhoud (tekst en afbeeldingen die al zijn geëxporteerd als
InCopy-inhoud) toevoegen of geselecteerde pagina-items toevoegen die gekoppelde InCopy-inhoud worden. Als een of meer geselecteerde
kaders al InCopy-inhoudsbestanden bevatten en geen enkel kader is deel van een toewijzing, kunt u deze kaders aan een nieuw of
bestaand toewijzingsbestand toevoegen.
De toewijzingsmap die u maakt, wordt standaard opgeslagen in de map waarin het InDesign-document is opgeslagen. U kunt die map vervolgens
op een server plaatsen of een toewijzingspakket maken en versturen.
Opmerking: Voeg geen afbeeldingskaders aan een toewijzing toe als u niet wilt dat InCopy-gebruikers afbeeldingen mogen plaatsen en aan het
kader aanpassen.
Lege toewijzingsbestanden maken (InDesign)
1. Sla in InDesign het document op.
2. Kies Nieuwe toewijzing in het menu van het deelvenster Toewijzingen.
3. Geef in het dialoogvenster Nieuwe toewijzing opties op en klik op OK.
Gelijktijdig toewijzingen maken en inhoud toevoegen (InDesign)
1. Maak in InDesign een document met een of meer tekstkaders, afbeeldingskaders of plaatsaanduidingsitems en sla het document op.
2. Selecteer de tekst- en afbeeldingskaders die u wilt toevoegen.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies in het menu van het deelvenster Toewijzingen de optie Toevoegen aan toewijzing en selecteer Nieuw.
Kies Bewerken > InCopy > [optie] toevoegen aan toewijzing > Nieuw.
4. Geef in het dialoogvenster Nieuwe toewijzing opties op en klik op OK.
Het nieuwe toewijzingsbestand bevat kaders die in het documentvenster zijn geselecteerd.
Inhoud aan bestaande toewijzingen toevoegen (InDesign)
1. Sla het InDesign-document op.
2. Selecteer de tekst- en afbeeldingskaders die u wilt toevoegen.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies in het menu van het deelvenster Toewijzingen de optie Toevoegen aan toewijzing en selecteer de toewijzing.
Sleep inhoud vanuit het gedeelte Niet toegewezen InCopy-inhoud van het deelvenster Toewijzingen naar een bestaande toewijzing.
Selecteer met het gereedschap Selecteren pagina-items en sleep die naar een bestaande toewijzing in het deelvenster Toewijzingen.
Kies Bewerken > InCopy > [optie] toevoegen aan toewijzing en selecteer de toewijzing.
4. Kies Alle toewijzingen bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen om de inhoudsbestanden beschikbaar te maken voor
InCopy-gebruikers.
106
Naar boven
Opmerking: U kunt inhoud alleen aan toewijzingen in hetzelfde document toevoegen. Dezelfde inhoud kan echter naar meerdere documenten
worden geïmporteerd en worden toegevoegd aan een toewijzing in elk van deze documenten.
Opties toewijzingsbestand (InDesign)
Wanneer u een toewijzingsbestand maakt of wijzigt, kunt u de volgende opties instellen:
Naam van toewijzingDe unieke id van de toewijzing in het deelvenster Toewijzingen, bijvoorbeeld "Watersportartikel". Deze naam moet voldoen
aan de conventies van het besturingssysteem voor het benoemen van bestanden.
Toegewezen aanDe unieke id van de gebruiker die is toegewezen aan de bestanden. De gebruikersnaam staat tussen haakjes achter de
toewijzingsnaam in het deelvenster Toewijzingen. Het invoeren van een naam dient alleen ter informatie en geeft de gebruiker geen speciale
rechten of toestemmingen.
KleurGeeft een lijst met kleuren weer voor het toevoegen van een onderscheidende markering aan de kaders van de huidige toewijzing in het
documentvenster, en aan de toewijzingsnamen in het deelvenster Toewijzingen. Door deze kleurcodering zijn kaders van de ene toewijzing te
onderscheiden van kaders van een andere toewijzing en van niet-toegewezen kaders. U schakelt de weergave van deze kleurcodering in of uit
door Weergave > Extra's > Toegewezen kaders verbergen/Toegewezen kaders tonen te kiezen. In InCopy is de kleurcodering alleen in de
layoutweergave zichtbaar.
Opmerking: Als het schakelen tussen de weergave van toegewezen kaders tot onverwachte resultaten leidt, kunnen die kaders voor XML
worden gelabeld en kan de optie Gelabelde kaders tonen (Weergave > Structuur) worden ingeschakeld. U kunt toegewezen kaders en gelabelde
kaders niet tegelijkertijd weergeven.
WijzigenKlik op de knop Wijzigen en geef een locatie voor de toewijzingsmap op. Standaard wordt de toewijzingsmap in dezelfde map gemaakt
als waar het InDesign-bestand is opgeslagen.
Kaders voor plaatsaanduidingenHiermee kunnen InCopy-gebruikers de tekst- en afbeeldingskaders in de toewijzing bekijken en ook de vakken
(of andere vormen) die andere kaders op deze InDesign-pagina's aangeven. Alle kaders en plaatsaanduidingen geven nauwkeurig het formaat, de
vorm en locatie van de InDesign-originelen weer. Kaders voor plaatsaanduidingen zijn lege vormen in het InDesign-document. De optie Kaders
voor plaatsaanduidingen is snel maar biedt minder getrouwheid. In InCopy zijn de kaders voor plaatsaanduidingen alleen zichtbaar in de
layoutweergave. InCopy-gebruikers kunnen kaders voor plaatsaanduidingen niet uitchecken en bewerken.
Toegewezen spreadsHiermee kunnen InCopy-gebruikers alle toegewezen kaders en de inhoud van andere kaders, die geen deel uitmaken van
de toewijzing, op dezelfde spread bekijken. In InCopy kan inhoud in kaders buiten de toewijzing niet worden bewerkt en wordt de inhoud alleen in
de layoutweergave weergegeven.
Alle spreadsExporteert alle inhoud in het InDesign-document naar het toewijzingsbestand. Deze optie biedt de hoogste getrouwheid maar is ook
erg traag, omdat het ontwerp en de layout van elke pagina, ook van de pagina's die niet relevant zijn voor het gedeelte dat door een gebruiker
wordt bewerkt, door het toewijzingsbestand worden weergegeven.
Gekoppelde afbeeldingsbestanden bij opnemen in pakketBij deze optie wordt van elke gekoppelde afbeelding een kopie in het
toewijzingspakket geplaatst. Als u deze optie inschakelt, kunnen InCopy-gebruikers de afbeeldingen bekijken maar wordt het pakketbestand
groter. InCopy-gebruikers kunnen afbeeldingen in een pakket opnemen wanneer zij het pakket retourneren.
Inhoud als aparte InCopy-bestanden exporteren (InDesign)
Als de leden van uw team liever met afzonderlijke bestanden werken dan toewijzingen gebruiken, exporteert u InCopy-inhoud zonder een
toewijzingsbestand te gebruiken. Vergeleken met het maken van één toewijzingsbestand met verwijzingen naar meerdere inhoudsbestanden en
layoutgegevens maakt deze methode een afzonderlijk bestand (.icml) voor elk tekst- of afbeeldingskader dat u in het document opgeeft. Als u de
context wilt weergeven van de inhoud die u bewerkt, moet u ook het gekoppelde InDesign-document (.indd) openen.
Pas het InDesign-document aan zodat het geschikt is voor uw workflow. Als u bijvoorbeeld alle opmerkingen van de editor in één bestand wilt
laten exporteren, maakt u een laag waarop de editor zijn opmerkingen kan toevoegen. Vervolgens kunt u alle inhoud op de geselecteerde laag
exporteren.
Opmerking: Een snelle manier om inhoud als afzonderlijke InCopy-bestanden te exporteren is door geselecteerde kaders met behulp van het
gereedschap Selecteren naar Niet toegewezen InCopy-inhoud in het deelvenster Toewijzingen te slepen.
1. Maak in InDesign een document met een of meer tekstkaders, afbeeldingskaders of plaatsaanduidingsitems.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer het tekst- of afbeeldingskader van een enkel artikel of houd Shift ingedrukt en klik om meerdere kaders te selecteren.
Klik op een invoegpositie in een artikel of selecteer tekst in een tekstkader.
3. Kies Bewerken > InCopy > Exporteren en kies een van de volgende opties:
SelectieExporteert alle geselecteerde tekst- en afbeeldingskaders.
LaagExporteert alle inhoud op de geselecteerde laag.
Alle artikelenExporteert elk artikel dat nog niet is geëxporteerd.
Alle afbeeldingenExporteert elke afbeelding die nog niet is geëxporteerd.
Alle afbeeldingen en artikelenExporteert elk artikel en elke afbeelding die nog niet is geëxporteerd.
Als u alle inhoud in het document exporteert en vervolgens meer tekst- of afbeeldingskaders aan hetzelfde document toevoegt, kunt u tijd
besparen door nieuwe inhoud nogmaals te exporteren met de opdracht Exporteren > Alle artikelen (of Alle afbeeldingen of Alle
afbeeldingen en artikelen). InDesign exporteert alleen de nieuwe inhoud.
107
4. Voer een naam en locatie voor de bestanden in en klik op Opslaan.
De opgegeven bestandsnaam wordt als prefix voor het identificeren van elk geëxporteerd inhoudsbestand in het bestandssysteem gebruikt.
Als u meerdere tekstkaders exporteert, worden de eerste tekens van de tekst automatisch toegevoegd aan de bestandsnaam, bijvoorbeeld
'mijnartikel-Komende fietsevenementen.icml'. Bij meerdere afbeeldingskaders krijgen de bestandsnamen de notatie 'mijnartikel-afbeelding',
'mijnartikel-afbeelding-1', enzovoort. De bestandsnaam wordt in het bestandssysteem, op de InCopy-artikelbalk en in statusberichten
weergegeven.
5. Sla het InDesign-bestand op als daarom wordt gevraagd.
De InCopy-inhoud wordt nu beheerd en kan door andere gebruikers in de workflow worden uitgecheckt en bewerkt.
Gedeelde inhoud wordt net zoals geïmporteerde afbeeldingen in het deelvenster Koppelingen weergegeven. Als u een gedeeld bestand handmatig
verplaatst, kunt u met het deelvenster Koppelingen de koppeling van dat bestand bijwerken.
Wanneer u inhoud exporteert, wordt het pictogram Beschikbaar op het tekstkader (InDesign en InCopy) en in het deelvenster Toewijzingen
(InCopy) weergegeven. Het woord [Bewerken] staat op de artikelbalk (InCopy).
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
108
Uw workflow aanpassen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Inhoud tussen toewijzingen verplaatsen (InDesign)
Toewijzingen verwijderen (InDesign)
Ontbrekende toewijzingsbestanden opnieuw koppelen (InDesign)
Fouten corrigeren
Vergrendelde bestanden overschrijven (InDesign)
Inhoudsbestanden ontkoppelen (InDesign)
InCopy-bestanden in InDesign-documenten plaatsen
Inhoud tussen toewijzingen verplaatsen (InDesign)
InDesign-gebruikers kunnen inhoud tussen bestaande toewijzingen en vanuit het gedeelte Niet toegewezen InCopy-inhoud van het deelvenster
Toewijzingen verplaatsen. U kunt ook een nieuwe toewijzing maken en inhoud daarnaar verplaatsen.
1. Sla het InDesign-document op.
2. Klik in het deelvenster Toewijzingen op de pijl links van de toewijzingsnaam om de inhoud van de toewijzing weer te geven.
3. Selecteer een item in een toewijzing.
4. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Sleep de inhoud van de ene naar een andere toewijzing.
Als u inhoud naar een bestaande toewijzing wilt verplaatsen, kiest u Toevoegen aan toewijzing in het menu van het deelvenster
Toewijzingen en selecteert u de gewenste toewijzing.
Als u tijdens het verplaatsen van inhoud een nieuwe toewijzing wilt maken, kiest u Toevoegen aan toewijzing > Nieuw in het menu van
het deelvenster Toewijzingen en stelt u opties in het dialoogvenster Nieuwe toewijzing in.
5. Kies Alle toewijzingen bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen.
Als de toewijzingslijsten kort zijn, kunt u de inhoudsitems naar en van toewijzingen en de sectie Niet toegewezen InCopy-inhoud slepen.
Toewijzingen verwijderen (InDesign)
Selecteer in het deelvenster Toewijzingen een of meer toewijzingen en kies Toewijzing verwijderen in het deelvenstermenu.
Als u toewijzingen verwijdert, gebeurt het volgende:
De toewijzingsgegevens worden rechtstreeks uit het document verwijderd.
Het toewijzingsbestand wordt uit het bestandssysteem verwijderd.
De toewijzingsnaam wordt uit de lijst verwijderd.
InCopy-inhoud wordt naar het gedeelte Niet toegewezen InCopy-inhoud in het deelvenster Toewijzingen geplaatst.
Opmerking: Als een InCopy-gebruiker een toewijzing heeft geopend maar die toewijzing is in InDesign verwijderd, wordt de InCopy-gebruiker
gewaarschuwd dat de toewijzing is verwijderd. De inhoudsbestanden worden echter niet verwijderd en kunnen zonder gegevensverlies worden
bijgewerkt.
Ontbrekende toewijzingsbestanden opnieuw koppelen (InDesign)
Als u een toewijzingsbestand verplaatst of verwijdert van de schijf en vervolgens het InDesign-document opent waarvan het is gemaakt, weet
InDesign niet meer waar het toewijzingsbestand is opgeslagen. U moet het toewijzingsbestand opnieuw maken zodat InDesign het kan
terugvinden.
Het toewijzingsbestand opnieuw maken op de oorspronkelijke locatie
Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Toewijzingen:
Selecteer de ontbrekende toewijzing (staat in het deelvenster) en kies Geselecteerde toewijzingen bijwerken in het deelvenstermenu.
Kies Alle toewijzingen bijwerken in het deelvenstermenu.
De locatie van een toewijzing wijzigen
109
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Voer de volgende handelingen in het deelvenster Toewijzingen uit om het toewijzingsbestand opnieuw op een nieuwe locatie te maken:
Selecteer de toewijzing en kies Locatie van toewijzing wijzigen in het deelvenstermenu. Geef een locatie en naam voor het nieuwe bestand
op.
Dubbelklik op de naam van de toewijzing. Klik in het dialoogvenster Toewijzingsopties op de knop Wijzigen om een locatie en naam voor het
nieuwe bestand op te geven.
Fouten corrigeren
Als u een fout maakt, kunt u de wijzigingen negeren die zijn gemaakt sinds de laatste keer dat u de opdracht Opslaan hebt gebruikt, en herstelt u
de inhoud van het bestandssysteem.
Omdat in InDesign automatisch elk bewerkbaar InCopy-inhoudsbestand wordt opgeslagen wanneer u het InDesign-document opslaat, herstelt de
opdracht Uitchecken annuleren alleen versies vanaf de laatste keer dat het document is gewijzigd.
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op Bewerken > Ongedaan maken [actie] om de laatste wijziging ongedaan te maken.
Als u alle wijzigingen die u hebt doorgevoerd vanaf het moment dat u het document voor het laatst hebt opgeslagen, ongedaan wilt maken,
klikt u op Bestand > Inhoud herstellen.
Om de wijzigingen ongedaan te maken die zijn aangebracht nadat de versie voor het laatst is opgeslagen, en het vergrendelingsbestand te
verwijderen, selecteert u de inhoud in het deelvenster Toewijzingen en kiest u Uitchecken annuleren in het deelvenstermenu. Deze actie
maakt de inhoud alleen-lezen en beschikbaar voor anderen om uit te checken.
Vergrendelde bestanden overschrijven (InDesign)
Gebruikers realiseren zich waarschijnlijk niet direct wat het effect van hun acties voor anderen in de workflow kan betekenen, en creëren onbewust
situaties waarin conflicten tussen status en eigendom kunnen ontstaan. De InDesign-gebruiker kan conflicten oplossen door een vergrendeld
bestand te ontkoppelen dat door een andere gebruiker is uitgecheckt, en de controle over het bestand in handen te nemen. Bij het ontkoppelen
van een bestand wordt de inhoud in het InDesign-document opgeslagen, maar die inhoud wordt niet meer gedeeld met InCopy.
Inhoudsbestanden ontkoppelen (InDesign)
Indien nodig (bijvoorbeeld vanwege een productiedeadline) kunnen InDesign-gebruikers een inhoudsbestand uit de beheerde workflow en uit het
deelvenster Koppelingen verwijderen door dat bestand te ontkoppelen. Wilt u de inhoud beschikbaar wilt maken voor bewerking, dan moet u de
inhoud met een nieuwe bestandsnaam opnieuw als InCopy-inhoud exporteren. Zo kan het oude vergrendelingsbestand gebruikers niet beletten
het bestand te bewerken.
Opmerking: Door het ontkoppelen van uw eigen uitgecheckte bestand wordt dat bestand uit de workflow verwijderd en wordt het
vergrendelingsbestand van schijf verwijderd. U kunt de inhoud opnieuw exporteren en de bestandsnaam zonder conflict overschrijven.
Als u een InCopy-inhoudsbestand wilt ontkoppelen, selecteert u het bestand (.icml- of .incx-extensie) in het deelvenster Koppelingen en kiest u
Ontkoppelen in het deelvenstermenu. Bij het ontkoppelen wordt de inhoud in het document ingesloten en wordt de koppeling naar het InCopy-
bestand op schijf verwijderd.
Kies Bewerken > Ontkoppelen ongedaan maken om het bestand weer te koppelen.
U kunt ook ontkoppelen door een kader te verwijderen of door een inhoudsbestand opnieuw aan een ander bestand te koppelen via het
InDesign-deelvenster Koppelingen. U kunt ook het artikel selecteren in het deelvenster Toewijzingen en het artikel vervolgens naar de
prullenmand slepen.
InCopy-bestanden in InDesign-documenten plaatsen
Hoewel een standaardworkflow in InDesign begint waar de standaardlayout en plaatsaanduidingen voor de tekst en afbeeldingen worden
opgegeven en naar InCopy worden geëxporteerd, kan een andere workflow worden gestart met een zelfstandig InCopy-inhoudsbestand (.icml of
.incx) dat u in InDesign plaatst met de opdracht Bestand > Plaatsen.
Houd bij het plaatsen van InCopy-inhoudsbestanden in een InDesign-document rekening met het volgende:
StijlenAls er op het InCopy-tekstbestand stijlen zijn toegepast, worden deze toegevoegd aan de InDesign-lijst met stijlen voor het document. Als
een bestaande stijl dezelfde naam heeft als een van de geïmporteerde stijlen, overschrijft InDesign de geïmporteerde stijl met de bestaande stijl.
De aanpassing van de layoutU kunt de standaard layoutgeometrie voor de inhoud in InDesign maken en vervolgens de tekst en stijlen vanuit
een tekstverwerker maken of importeren. (Tekstbestanden die in InCopy zijn geplaatst, worden in het InCopy-document ingesloten en niet
gekoppeld aan een extern bestand.)
Plaatsen/DuplicerenAls u een InCopy-inhoudsbestand meerdere keren plaatst, staat elke instantie van de inhoud in het InDesign-deelvenster
Koppelingen. Al deze instanties worden echter als één inhoudsbestand beheerd. Dit geldt ook voor exacte kopieën van een inhoudsbestand (door
middel van dupliceren).
Opmerking: Als u een gedeelte van de tekst (niet de hele tekst) kopieert naar of plaatst in een beheerd InCopy-inhoudsbestand, resulteert dit in
110
een nieuw inhoudsbestand dat niet is verbonden met het origineel en geen koppeling naar een extern bestand (InCopy of anderszins) bevat. Het
origineel en de geplakte delen kunnen onafhankelijk van elkaar worden bewerkt.
Updates/BeheerZodra een InDesign-document meerdere instanties van een beheerd inhoudsbestand bevat, 'gedragen' deze zich alsof ze zijn
geopend in twee toepassingen. Als u bijvoorbeeld één instantie van het inhoudsbestand vergrendelt, worden alle andere instanties vergrendeld
zodat alleen de uitgecheckte instantie kan worden bewerkt. In dit geval vernieuwt u met de desbetreffende opdracht Bijwerken de overige
(geopende) instanties van de inhoud.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
111
Toewijzingspakketten
Naar boven
Pakketten maken en verzenden (InDesign)
Pakketten ontvangen (InCopy)
Geretourneerde pakketten ontvangen (InDesign)
Pakketten maken en verzenden (InDesign)
Het meest ideale is als alle InDesign- en InCopy-gebruikers toegang hebben tot de server waarop de toewijzingsbestanden worden opgeslagen.
Als echter een of meer gebruikers geen toegang tot de server hebben, kunt u gecomprimeerde toewijzingspakketten maken en naar de gebruikers
versturen. Nadat de InCopy-gebruikers aan de toewijzingen hebben gewerkt, maken zij weer pakketten van deze toewijzingen en sturen die terug
naar de InDesign-gebruiker die deze toewijzingen in het InDesign-document integreert. Pakketbestanden die in InDesign worden gemaakt, hebben
de extensie .icap. De geretourneerde pakketbestanden die in InCopy zijn gemaakt, hebben de extensie .idap.
Er zijn twee opdrachten voor het maken van pakketbestanden: Pakket maken voor Incopy en Pakket en e-mail. Gebruik Pakket maken voor
InCopy als u een gecomprimeerd pakketbestand wilt maken dat u zelf onder de gebruikers wilt verspreiden, en Pakket en e-mail als u een
gecomprimeerd pakketbestand wilt maken dat vervolgens automatisch aan een e-mailbericht wordt toegevoegd.
Opmerking: Verwar een toewijzingspakket niet met de opdracht Bestand > Pakket in InDesign waarmee u een document en de daarbij
behorende elementen kunt bundelen en naar een drukker kunt verzenden.
Een pakket maken en handmatig verspreiden
1. Maak een toewijzing en voeg de inhoud toe die u in het pakket wilt opnemen.
Alleen ingecheckte inhoud kan aan de verpakte toewijzing worden toegevoegd. Als u uitgecheckte inhoud hebt gekozen, wordt u gevraagd
die inhoud eerst in te checken.
2. Selecteer in het deelvenster Toewijzingen de toewijzing en kies Pakket maken voor InCopy in het deelvenstermenu.
3. Geef een naam en locatie op voor het pakketbestand en klik op Opslaan.
U kunt het pakketbestand aan een e-mailbericht toevoegen, het pakketbestand naar een FTP-server uploaden of naar een schijf of een ander
extern medium kopiëren.
Opmerking: Als u na het maken van een pakket Bewerken > Ongedaan maken kiest, wordt het pakket geannuleerd en worden de items in de
toewijzing ontgrendeld. Het pakketbestand wordt daarbij echter niet van de computer verwijderd en het versturen van het e-mailbericht wordt niet
ongedaan gemaakt.
Een pakket maken en per e-mail verzenden (InDesign)
1. Maak een toewijzing en voeg de inhoud toe die u in het pakket wilt opnemen.
Alleen ingecheckte inhoud wordt aan de verpakte toewijzing toegevoegd. Als u uitgecheckte inhoud hebt gekozen, wordt u gevraagd die
inhoud eerst in te checken.
2. Selecteer in het deelvenster Toewijzingen de toewijzing en kies Pakket maken voor InCopy en e-mail in het deelvenstermenu.
Er wordt een gecomprimeerd toewijzingspakket gemaakt dat vervolgens wordt toegevoegd aan het e-mailbericht dat u in uw standaard e-
mailprogramma hebt gemaakt.
Opmerking: Als u een ander e-mailprogramma wilt gebruiken, stelt u dit als het standaard e-mailprogramma in. In de documentatie van het
workflowsysteem vindt u meer informatie.
3. Selecteer de gewenste geadresseerde en voeg desgewenst instructies aan het e-mailbericht toe. Verzend het bericht.
Alle items in de toewijzing worden voor de toegewezen gebruiker uitgecheckt. De inhoud van het pakket is echter niet vergrendeld, dus iedereen
kan het pakket openen en bewerken.
Een pakket annuleren
Soms wordt het pakket dat u hebt verzonden, niet teruggestuurd. Het kan zijn dat het bericht niet is aangekomen of dat de geadresseerde niet
langer aan het project werkt. Als dat zo is, kunt u het pakket annuleren.
1. Selecteer in het deelvenster Toewijzingen de verpakte toewijzing en kies Pakket annuleren in het deelvenstermenu.
2. Klik op OK om het pakket te annuleren.
Als u een pakket annuleert, wordt het pakketbestand niet van de computer verwijderd.
Wanneer een pakket is geannuleerd, kan de inhoud van het pakket worden bewerkt. Houd er rekening mee dat er zich problemen kunnen
112
Naar boven
Naar boven
voordoen wanneer iemand een geannuleerd pakket terugstuurt.
Een pakket bijwerken
Nadat u een pakket hebt gemaakt, kunt u er items aan toevoegen, er items uit verwijderen en het formaat van die items wijzigen.
1. Voeg een of meer artikelen aan de verpakte toewijzing toe, verwijder een of meer artikelen of wijzig het formaat van een of meer artikelen.
2. Selecteer het kanaal in het deelvenster Kanalen en voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Pakket bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen. Geef de naam en locatie van het bestand op. Maak het
bijgewerkte pakket beschikbaar voor gebruikers door het te plaatsen op een server die voor alle medewerkers toegankelijk is of door het
pakket via e-mail naar de desbetreffende gebruikers te sturen. Vergeet de InCopy-gebruikers niet te melden dat het pakket is bijgewerkt.
Kies Pakket en e-mail bijwerken in het menu van het deelvenster Toewijzingen en verstuur het bericht.
Wanneer de InCopy-gebruikers het bijgewerkte pakket openen, wordt alle nieuwe inhoud automatisch aan de toewijzing toegevoegd. De InCopy-
gebruikers kunnen zelf beslissen of de bestaande inhoud wel of niet mag worden overschreven, zodat zij indien nodig vorige versies kunnen
bewaren.
Pakketten ontvangen (InCopy)
U kunt een pakket ontvangen van een InDesign-gebruiker die het pakket heeft gemaakt, of van een InCopy-gebruiker die het pakket naar u heeft
doorgestuurd. Wanneer u een toewijzingsbestand opent, wordt het pakket gedecomprimeerd en wordt de inhoud naar een nieuwe submap in de
map InCopy-toewijzingen gekopieerd.
Een pakket openen (InCopy)
U opent als volgt een InCopy-pakket (.incp of .icap):
Start het pakket vanuit het e-mailprogramma. U kunt het pakket starten door te dubbelklikken op de bijlage.
Zoek het desbetreffende bestand op met de Verkenner of Finder. Dubbelklik op het bestand of sleep het naar het programmapictogram van
InCopy.
(InCopy) Kies Bestand > Openen en dubbelklik op het verpakte toewijzingsbestand.
Kies in InCopy de opdracht Pakket openen in het menu van het deelvenster Toewijzingen en dubbelklik op het pakketbestand.
U kunt de artikelen in het pakket nu bewerken. Wanneer u een artikel gaat bewerken, wordt u gevraagd de inhoud van het kader uit te checken.
Als u het artikel hebt bewerkt, slaat u de inhoud op en retourneert u het pakket of stuurt u het pakket door.
Een pakket retourneren of doorsturen (InCopy)
Nadat u een pakket hebt geopend en bewerkt, kunt u het naar een andere InCopy-gebruiker sturen of het terugsturen naar de InDesign-gebruiker
die het pakket heeft gemaakt. Pakketbestanden die voor andere InCopy-gebruikers zijn gemaakt, hebben de bestandsextensie .icap en de
pakketbestanden die voor InDesign-gebruikers zijn gemaakt en worden geretourneerd, hebben de bestandsextensie .idap.
1. Bewerk de inhoud die u in het pakket wilt opnemen en check die inhoud in.
2. Kies in het menu van het deelvenster Toewijzingen een van de volgende opties:
Doorsturen voor InCopyMaak een pakket voor nog een InCopy-gebruiker. Geef de naam en locatie van het verpakte bestand op en maak
dat bestand vervolgens beschikbaar voor de InCopy-gebruiker.
Doorsturen voor InCopy en e-mailMaak een pakket voor nog een InCopy-gebruiker en verstuur dat pakket via e-mail naar die gebruiker.
Het pakket wordt als een bijlage toegevoegd aan het e-mailbericht dat u in uw standaard e-mailprogramma hebt gemaakt. Geef de
geadresseerde op, voeg instructies toe en verstuur het e-mailbericht.
Retourneren voor InDesignMaak een pakket dat u wilt retourneren naar de InDesign-gebruiker.
Retourneren voor InDesign en e-mailMaak een pakket dat u wilt retourneren naar de InDesign-gebruiker en verstuur dat pakket via e-
mail naar die gebruiker. Het pakket wordt als een bijlage toegevoegd aan het e-mailbericht dat u in uw standaard e-mailprogramma hebt
gemaakt. Geef de geadresseerde op, voeg instructies toe en verstuur het e-mailbericht.
Geretourneerde pakketten ontvangen (InDesign)
U opent als volgt een InDesign-pakket (.indp of .idap):
Start het pakket vanuit het e-mailprogramma. U kunt het pakket starten door te dubbelklikken op de bijlage.
Zoek het desbetreffende bestand op met de Verkenner of Finder. Dubbelklik op het bestand of sleep het naar het programmapictogram van
InDesign.
(InDesign) Kies Bestand > Openen en dubbelklik op het pakketbestand.
Kies in InDesign de opdracht Pakket openen in het menu van het deelvenster Toewijzingen en dubbelklik op het pakketbestand.
113
Bij het openen van het bestand wordt u gevraagd alle koppelingen bij te werken. Als er na het verpakken van de toewijzing een artikel is
gewijzigd, kunt u de inhoud in het InDesign-bestand bijwerken of ontkoppelen. Nadat de artikelen zijn geretourneerd en ingecheckt, kunt u de
inhoud uitchecken en bewerken.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
114
Tekst
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is alleen beschikbaar in het Engels.
115
De synoniemenlijst gebruiken
Naar boven
Naar boven
Over de synoniemenlijst
Woorden in de synoniemenlijst opzoeken
Een woord vanuit het deelvenster Synoniemen invoegen
Over de synoniemenlijst
Met de synoniemenlijst kunt u synoniemen, verwante woorden en antoniemen opzoeken voor woorden die u opgeeft. Als u bijvoorbeeld
“hersenspinsel” opgeeft, verstrekt de synoniemenlijst van InCopy synoniemen als “fictie” en “fabel”, verwante woorden als “bedenksel” en “fantasie”
en antoniemen als “feit”.
Bij het zoeken naar een woord hoeft u zich niet te beperken tot de eerste reeks synoniemen, verwante woorden en antoniemen die u vindt. U kunt
alle voorgestelde woorden opzoeken en de bijbehorende synoniemen, verwante woorden en antoniemen weergeven. U kunt snel teruggaan naar
Metatekens geven een teken of symbool in InDesign weer. Metatekens in het gedeelte Tekst van het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen beginnen
met een caretteken (^) en metatekens in het GREP-gedeelte beginnen met een tilde (~) of een backslash (\). U kunt metatekens typen in het
tabblad Tekst of in het tabblad GREP van het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen.
U kunt tijd besparen tijdens het corrigeren van leestekenfouten door zoekreeksen op te slaan als query's.
Teken:Metateken op het tabblad Tekst:Metateken op het tabblad GREP:
Tabteken^t\t
Einde van alinea^p\r
Geforceerd regeleinde^n\n
Elk paginanummer^#~#
Huidig paginanummer^N~N
Volgend paginanummer^X~X
Vorig paginanummer^V~V
* Elke variabele^v~v
Sectiemarkering^x~x
* Markering verankerd object^a~a
* Markering voetnootverwijzing^F~F
* Indexmarkering^I~I
Opsommingsteken^8~8
Caretteken^^\^
Backslash\\\
Copyright-symbool^2~2
Weglatingsteken^e~e
Tilde~\~
169
Alineasymbool^7~7
Symbool geregistreerd handelsmerk^r~r
Sectiesymbool^6~6
Symbool handelsmerk^d~d
Haakje openen(\(
Haakje sluiten)\)
Accolade openen{\{
Accolade sluiten}\}
Vierkant haakje openen[\[
Vierkant haakje sluiten]\]
Em-streepje^_~_
En-streepje^=~=
Zacht afbreekstreepje^-~-
Vast afbreekstreepje^~~~
Em-spatie^m~m
En-spatie^>~>
Eén derde spatie^3~3
Kwart spatie^4~4
Eén zesde spatie^%~%
Uitlijnspatie^f~f
Haarfijne spatie^|~|
Vaste spatie^s~s
Vaste spatie (vaste breedte)^S~S
Dunne spatie^<~<
Cijferspatie^/~/
Interpunctiespatie^.~.
^ Inhoud op het Klembord, opgemaakt^c~c
^ Inhoud op het Klembord, zonder opmaak^C~C
Alle dubbele aanhalingstekens""
Alle enkele aanhalingstekens''
Rechte dubbele aanhalingstekens^"~"
Dubbele aanhalingstekens openen^{~{
Dubbele aanhalingstekens sluiten^}~}
Recht enkel aanhalingsteken^'~'
Enkel aanhalingsteken openen^[~[
170
Enkel aanhalingsteken sluiten^]~]
Standaard harde return^b~b
Kolomeinde^M~M
Kadereinde^R~R
Pagina-einde^P~P
Oneven-pagina-einde^L~L
Even-pagina-einde^E~E
Handmatig regeleinde^k~k
Rechts ingesprongen tab^y~y
Inspringen tot hier^i~i
Einde geneste stijl^h~h
Non-joiner^j~j
* Variabele voor doorlopende koptekst
(alineastijl)
^Y~Y
* Variabele voor doorlopende koptekst
(tekenstijl)
^Z~Z
* Variabele voor aangepaste tekst^u~u
* Variabele voor laatste paginanummer^T~T
* Variabele voor hoofdstuknummer^H~H
* Variabele voor aanmaakdatum^S~S
* Variabele voor wijzigingsdatum^o~o
* Variabele voor uitvoerdatum^D~D
* Variabele voor bestandsnaam^l (kleine letter L)~l (kleine letter L)
* Willekeurig cijfer^9\d
* Willekeurig teken dat geen cijfer is
\D
* Willekeurige letter^$[\l\u]
* Willekeurig teken^?. (voegt punt in in Wijzigen in)
* Spatie(s) (spatie of tab)^w\s (voegt spatie in in Wijzigen in)
* Willekeurig teken dat geen spatie is
\S
* Elk woordteken
\w
* Willekeurig teken dat geen woordteken
is
\W
* Elke hoofdletter
\u
* Willekeurig teken dat geen hoofdletter is
\U
* Elke kleine letter
\l
* Willekeurig teken dat geen kleine letter
is
\L
171
^ Alle gevonden tekst
$0
Gevonden tekst 1-9
$1 (geeft het nummer van de gevonden
groep aan, zoals $3 voor de derde groep;
groepen staan tussen haakjes)
* Kanji^K~K
* Begin van woord
\<
* Einde van woord
\>
* Woordgrens
\b
* Tegenovergestelde van woordgrens
\B
* Begin van alinea
^
* Einde van alinea [locatie]
$
* Nul of één keer
?
* Nul of meer keren
*
* Eén of meer keren
+
* Nul of één keer (kleinste overeenkomst)
??
* Nul of meer keren (kleinste
overeenkomst)
*?
* Eén of meer keren (kleinste
overeenkomst)
+?
* Subexpressie markeren
( )
* Subexpressie niet markeren
(?: )
* Tekenset
[ ]
* Of
|
* Positieve Lookbehind
(?<= )
* Negatieve Lookbehind
(?<! )
* Positieve Lookahead
(?= )
* Negatieve Lookahead
(?! )
* Onderscheid hoofdletters/kleine letters
ingeschakeld
(?i)
* Onderscheid hoofdletters/kleine letters
uitgeschakeld
(?-i)
* Meerdere regels ingeschakeld
(?m)
* Meerdere regels uitgeschakeld
(?-m)
* Enkele regel ingeschakeld
(?s)
* Enkele regel uitgeschakeld
(?-s)
* Willekeurig alfanumeriek teken
[[:alnum:]]
* Willekeurige letter
[[:alpha:]]
* Willekeurig witruimteteken (spatie of tab)
[[:blank:]]
172
Naar boven
Naar boven
* Willekeurig Control-teken
[[:control:]]
* Willekeurig grafisch teken
[[:grafiek:]]
* Willekeurig afdrukbaar teken
[[:afdrukken:]]
* Willekeurige leestekens
[[:punct:]]
* Willekeurig teken met een code die
hoger is dan 255 (geldt alleen voor
klassen voor brede tekens)
[[:unicode:]]
* Willekeurig hexadecimaal cijferteken 0-9,
a-f, en A-F
[[:xdigit:]]
* Willekeurig teken uit een bepaalde
glyph-set, zoals a, à, á, â, ã, ä, å, A, À, Á,
Â, Ã, Ä en Å
[[=a=]]
* Kan alleen worden ingevoerd in het vak Zoeken naar en niet in het vak Wijzigen in.
^ Kan worden ingevoerd in het vak Wijzigen in, maar niet in het vak Zoeken naar.
Glyphs zoeken en wijzigen
Het gedeelte Glyph van het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen is vooral nuttig voor het vervangen van glyphs met dezelfde Unicode-waarde door
vergelijkbare glyphs, zoals alternatieve glyphs.
In Finding and Changing Glyphs van InDesign Secrets vindt u een duidelijk voorbeeld van het zoeken naar en het wijzigen van glyphs.
1. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen.
2. Geef onder aan het dialoogvenster een bereik op in het menu Zoeken in en klik op pictogrammen om te bepalen of elementen zoals
bijvoorbeeld vergrendelde lagen, stramienpagina's en voetnoten in de zoekopdracht moeten worden opgenomen.
3. Selecteer bij Glyph zoeken de lettertypefamilie en de lettertypestijl waarin de glyph zich bevindt.
In het menu Lettertypefamilie worden alleen de lettertypen weergegeven die op tekst in het huidige document zijn toegepast. Er worden
geen lettertypen weergegeven in ongebruikte stijlen.
4. Voer de glyph die u wilt zoeken op een van de volgende manieren in het vak Glyph in:
Klik op de knop naast het vak Glyph en dubbelklik vervolgens op een glyph in het deelvenster. Dit deelvenster functioneert net zo als het
deelvenster Glyphs.
Kies Unicode of GID/CID en voer de code voor de glyph in.
U kunt de gewenste glyph ook op andere manieren invoeren in het vak Glyph. Selecteer een glyph in het documentvenster en kies
Geselecteerde glyph laden in Zoeken in het contextmenu of selecteer een glyph in het deelvenster Glyphs en kies Glyph laden in Zoeken
in het contextmenu.
5. Voer bij Glyph wijzigen de vervangende glyph in op dezelfde manier als de glyph waarnaar u zoekt.
6. Klik op Zoeken.
7. U hervat het zoeken door te klikken op Volgende zoeken, Wijzigen (om de laatst gevonden glyph te wijzigen), Alles wijzigen (een bericht
geeft het totale aantal wijzigingen aan) of Wijzigen/Zoeken (om de huidige instantie te wijzigen en de volgende instantie te zoeken).
8. Klik op Sluiten.
Lettertypen zoeken en wijzigen
Gebruik de opdracht Lettertype zoeken om lettertypen te zoeken die in het document worden gebruikt en daar een overzicht van te geven. Met
uitzondering van de lettertypen in een geïmporteerde afbeelding kunt u alle lettertypen vervangen door elk ander lettertype dat op het systeem is
geïnstalleerd. U kunt zelfs een lettertype vervangen dat deel uitmaakt van een tekststijl. Belangrijk:
Een lettertypenaam wordt één keer weergegeven voor alle keren dat het lettertype in de opmaak voorkomt, en wordt nogmaals weergegeven
voor elke keer dat het wordt gebruikt in geïmporteerde afbeeldingen. Als een bepaald lettertype bijvoorbeeld drie keer in de opmaak en drie
keer in geïmporteerde afbeeldingen wordt gebruikt, wordt de naam van het lettertype vier keer weergegeven in het dialoogvenster Lettertype
zoeken: één keer voor alle keren dat het in de opmaak is gebruikt en drie keer voor de geïmporteerde afbeeldingen. Als lettertypen niet
volledig in afbeeldingen worden ingesloten, wordt de lettertypenaam mogelijk niet vermeld in het dialoogvenster Lettertype zoeken.
Lettertype zoeken is niet beschikbaar in een artikeleditorvenster.
173
Naar boven
Pictogrammen geven het soort lettertype aan of de omstandigheden waarin het wordt gebruikt, zoals Type 1-lettertypen , geïmporteerde
afbeeldingen
, TrueType-lettertypen , OpenType-lettertypen en ontbrekende lettertypen .
Gebruik de opdracht Tekst > Lettertype zoeken om er zeker van te zijn dat de uitvoer consistent is door een analyse te maken van het
lettertypegebruik op pagina's en in geïmporteerde afbeeldingen. Gebruik de opdracht Bewerken > Zoeken/Wijzigen voor het opzoeken en
wijzigen van specifieke tekstkenmerken, tekens of stijlen.
1. Kies Tekst > Lettertype zoeken.
2. Selecteer een of meer lettertypenamen in de lijst Lettertypen in document.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om naar de eerste instantie van het in de lijst geselecteerde lettertype te zoeken, klikt u op Eerste zoeken. De tekst die gebruikmaakt
van het lettertype wordt weergegeven. De knop Eerste zoeken is niet beschikbaar als het geselecteerde lettertype wordt gebruikt in
geïmporteerde afbeeldingen of als er meerdere lettertypen in de lijst zijn geselecteerd.
Klik op Afbeelding zoeken om een geïmporteerde afbeelding te selecteren waarin een lettertype voorkomt dat in de lijst wordt
aangegeven aan de hand van een pictogram voor geïmporteerde afbeeldingen
. De afbeelding wordt ook weergegeven. De knop
Afbeelding zoeken is niet beschikbaar als het geselecteerde lettertype wordt gebruikt in de opmaak of als er meerdere lettertypen in de
lijst zijn geselecteerd.
4. Klik op Meer info om de details over een geselecteerd lettertype weer te geven. Klik op Minder info om de details te verbergen. Het gebied
Info is leeg als er meerdere lettertypen in de lijst zijn geselecteerd.
Een lettertype kan worden vermeld als onbekend als het bestand van de geselecteerde afbeelding er geen informatie over geeft. Lettertypen
in bitmapafbeeldingen (zoals TIFF-afbeeldingen) worden niet weergegeven in de lijst omdat dit bitmaps zijn en geen tekens.
5. U vervangt het lettertype door in de lijst Vervangen door het gewenste lettertype te selecteren en een van onderstaande handelingen uit te
voeren:
Klik op Wijzigen om één instantie van het geselecteerde lettertype te vervangen. Deze optie is niet beschikbaar als u meerdere
lettertypen hebt geselecteerd.
Klik op Wijzigen/Zoeken om die instantie van het lettertype te wijzigen en de volgende instantie op te zoeken. Deze optie is niet
beschikbaar als u meerdere lettertypen hebt geselecteerd.
Klik op Alles wijzigen om alle instanties van het in de lijst geselecteerde lettertype te vervangen. Als u een alinea- of tekenstijl die het
gezochte lettertype bevat, opnieuw wilt definiëren, selecteert u Stijl opnieuw definiëren wanneer alles wordt gewijzigd.
Als het desbetreffende lettertype niet meer in uw bestand voorkomt, wordt de lettertypenaam verwijderd uit de lijst Lettertypen in document.
Opmerking: Als u lettertypen in geïmporteerde afbeeldingen wilt wijzigen, gebruikt u het programma waarmee de afbeelding oorspronkelijk
is geëxporteerd. Vervolgens vervangt u de afbeelding of werkt u de koppeling bij in het deelvenster Koppelingen.
6. Nadat u op Wijzigen hebt geklikt, klikt u op Volgende zoeken om naar de volgende plaats in het document te zoeken waar het lettertype
voorkomt.
7. Klik op Sluiten.
U kunt het dialoogvenster Lettertype zoeken openen tijdens preflighting van een document. Ga in het dialoogvenster Preflight naar het tabblad
Lettertypen en klik op Lettertype zoeken.
Als u wilt zien in welke systeemmap een lettertype voorkomt, selecteert u het lettertype in het dialoogvenster Lettertype zoeken en kiest u
Tonen in Verkenner (Windows) of Tonen in Finder (Mac OS).
Items zoeken/wijzigen met gebruik van query's
U kunt tekst, objecten en glyphs zoeken en wijzigen met gebruik van of door het samenstellen van een query. Een query is een gedefinieerde
zoek- en wijzigingsbewerking. InDesign beschikt over meerdere vooraf ingestelde query's voor het wijzigen van de leestekenopmaak en voor
andere handige handelingen, zoals het wijzigen van de notatie van telefoonnummers. Als u een query hebt samengesteld en deze opslaat, kunt u
de query steeds weer opnieuw uitvoeren en doorgeven aan anderen.
Zoeken met gebruik van query's
1. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen.
2. Kies een query in de lijst Query.
De query's worden gegroepeerd op type.
3. Geef een zoekbereik op in het menu Zoeken in.
Het zoekbereik wordt niet opgeslagen bij de query.
4. Klik op Zoeken.
5. Als u wilt blijven zoeken, klikt u op Volgende zoeken, Wijzigen (om de laatst gevonden tekst of het laatste leesteken te wijzigen), Alles
wijzigen (een bericht geeft het totale aantal wijzigingen aan) of Zoeken/Wijzigen (om tekst of leestekens te wijzigen en uw zoekopdracht
174
voort te zetten).
Nadat u een zoekquery hebt geselecteerd, kunt u de instellingen aanpassen om de zoekopdracht te verfijnen.
Query's opslaan
Sla een query op in het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen als u de query opnieuw wilt uitvoeren of wilt delen met anderen. De namen van
opgeslagen query's worden weergegeven in de lijst Query in het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen.
1. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen.
2. Selecteer Tekst, GREP of een ander tabblad voor het gewenste type zoekopdracht.
3. Klik onder het menu Zoeken in op pictogrammen om te bepalen of elementen als verborgen lagen, stramienpagina's en voetnoten in de
zoekopdracht worden opgenomen.
Deze elementen worden opgenomen in de opgeslagen query. Het bereik van de zoekopdracht wordt echter niet opgeslagen in de query.
4. Definieer de velden Zoeken naar en Wijzigen in. (Zie Metatekens voor zoeken en Zoeken met GREP-uitdrukkingen.)
5. Klik op de knop Zoekopdracht opslaan in het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen en typ een naam voor de query.
Als u de naam van een bestaande query kiest, wordt u gevraagd of u deze wilt vervangen. Klik op Ja als u de bestaande query wilt bijwerken.
Query's verwijderen
Selecteer de query in de lijst Query en klik op de knop Query verwijderen.
Query's laden
Aangepaste query's worden opgeslagen als XML-bestanden. De namen van aangepaste query's worden weergegeven in de lijst Query in het
dialoogvenster Zoeken/Wijzigen.
Als u een query van iemand hebt gekregen en u wilt de query laden om deze in de lijst Query weer te geven, dient u het querybestand naar de
desbetreffende locatie te kopiëren:
Mac OSGebruikers\[gebruikersnaam]\Bibliotheek\Preferences\Adobe InCopy \[versie]\[taal]\Find-Change Queries\[type query]
Windows XPDocuments and Settings\[gebruikersnaam]\Application Data\Adobe\InCopy \[versie]\[taal]\Find-Change Queries\[type query]
Windows Vista en Windows 7Gebruikers\[gebruikersnaam]\AppData\Roaming\Adobe\InCopy \[versie]\[taal]\Find-Change Queries\[type query]
Meer Help-onderwerpen
Video over zoeken en wijzigen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
175
Voetnoten
Naar boven
Naar boven
Voetnoten maken
Nummering en layout van voetnoot wijzigen
Voetnoten verwijderen
Tekst in voetnoten
Voetnoten maken
Een voetnoot bestaat uit twee gekoppelde delen: het verwijzingsnummer van de voetnoot dat in de tekst wordt weergegeven, en de voetnoottekst
die onder aan de kolom staat. U kunt voetnoten maken of importeren vanuit Word- of RTF-documenten. Voetnoten worden automatisch
genummerd als deze aan een document worden toegevoegd. In elk artikel wordt er opnieuw genummerd. U kunt de nummeringsstijl, vormgeving
en layout van voetnoten bepalen. U kunt geen voetnoten aan tabellen of aan voetnoottekst toevoegen.
De breedte van de voetnoottekst wordt gebaseerd op de breedte van de kolom die de verwijzingsmarkering van de voetnoot bevat. Voetnoten
kunnen niet worden gebruikt voor het bepalen van de ruimte tussen kolommen in een tekstkader.
U kunt in InDesign geen eindnoten maken. In Endnotes in InDesign CS4 geeft Bob Bringhurst echter een alternatief voor het maken van
eindnoten. Eindnoten in omgezette Microsoft Word-documenten worden opgemaakt als tekst, niet als voetnoten.
Op www.adobe.com/go/vid0218_nl vindt u een videodemo over het maken van voetnoten.
1. Plaats het invoegpunt op de plaats waar u het verwijzingsnummer van de voetnoot wilt weergeven.
2. Kies Tekst > Voetnoot invoegen.
3. Typ de voetnoottekst.
Voetnoot aan document toegevoegd
A.VerwijzingsnummerB.Voetnoottekst
Tijdens het typen in de layoutweergave wordt het voetnootgedeelte groter, maar wordt het formaat van het tekstkader niet gewijzigd. Het
voetnootgedeelte kan groter worden tot aan de regel met de voetnootverwijzing. Als dit het geval is, wordt de voetnoot indien mogelijk gesplitst
naar de volgende pagina. Kan de voetnoot niet worden gesplitst en wordt er meer tekst toegevoegd dan in het voetnootgedeelte past, dan wordt
de regel met de voetnootverwijzing naar de volgende pagina verplaatst of er verschijnt een overlooppictogram. In dat geval kunt u het beste de
tekstopmaak wijzigen.
Wanneer de invoegpositie in een voetnoot staat, kiest u Tekst > Naar voetnootverwijzing om terug te keren naar het punt waar u aan het typen
was. Als u deze optie regelmatig gebruikt, kunt u er eventueel een sneltoets voor maken.
Nummering en layout van voetnoot wijzigen
De wijzigingen in de nummering en layout van de voetnoot hebben effect op bestaande en nieuwe voetnoten.
Opmerking: In InCopy kunt u de nummering- en layoutopties in voetnoten alleen wijzigen in op zichzelf staande documenten. De
voetnootinstellingen van een InDesign-document overschrijven alle wijzigingen die u aanbrengt in een gekoppeld (beheerd) bestand in InCopy.
1. Kies Tekst > Opties voetnoten document.
2. Selecteer op het tabblad Nummering en opmaak de opties die het nummeringsschema en de opmaakweergave van het verwijzingsnummer
en de voetnoottekst bepalen.
3. Klik op het tabblad Layout en selecteer de opties die de vormgeving van de voetnootsectie op de pagina bepalen.
4. Klik op OK.
176
Nummerings- en opmaakopties voor voetnoot
De volgende opties worden in het gedeelte Nummering en opmaak in het dialoogvenster Opties voetnoten weergegeven:
NummeringsstijlKies de nummeringsstijl voor nummers van voetnootverwijzing.
Beginnen bijGeef het nummer op dat wordt gebruikt voor de eerste voetnoot in het artikel. Elk artikel in een document begint met hetzelfde
Beginnen bij-nummer. Als u een boek hebt met opeenvolgende paginanummering en dat bestaat uit meerdere documenten, kunt u de
voetnootnummering in elk hoofdstuk laten beginnen met het nummer na het nummer waarmee het laatste hoofdstuk is geëindigd.
De optie Beginnen bij is vooral handig voor documenten in een boek. De voetnoten worden niet doorgenummerd in documenten in een boek.
Nummering opnieuw beginnen op elkeAls de nummering opnieuw moet beginnen in het document, selecteert u deze optie en kiest u Pagina,
Spread of Sectie om op te geven wanneer de voetnootnummering opnieuw moet worden gestart. Sommige nummeringsstijlen, zoals sterretjes (*),
werken het beste als elke pagina opnieuw wordt ingesteld.
Voorvoegsel/achtervoegsel tonen inSelecteer deze optie om voorvoegsels en achtervoegsels in de voetnootverwijzing, de voetnoottekst of
beide weer te geven. Voorvoegsels worden weergegeven vóór het nummer (bijvoorbeeld [1) en achtervoegsels worden weergegeven achter het
nummer (bijvoorbeeld 1]). Deze optie is met name handig voor het plaatsen van voetnoten binnen tekens, zoals [1]. Typ een teken of tekens of
selecteer een optie voor Voorvoegsel en/of Achtervoegsel. Als u speciale tekens wilt invoegen, klikt u op de pictogrammen naast Voorvoegsel en
Achtervoegsel om een menu weer te geven.
Als u vindt dat het verwijzingsnummer van de voetnoot te dicht bij de voorgaande tekst ligt, kunt u de vormgeving verbeteren door een
spatieteken ervoor toe te voegen. U kunt ook een tekenstijl aan het verwijzingsnummer toevoegen.
PositieMet deze optie bepaalt u de vormgeving van het verwijzingsnummer van de voetnoot. Standaard staat deze optie ingesteld op superscript.
Als u het nummer met een tekenstijl wilt opmaken (zoals een tekenstijl met OpenType-superscriptinstellingen), kiest u Normaal toepassen en geeft
u de tekenstijl op.
TekenstijlU kunt een tekenstijl kiezen om het verwijzingsnummer van de voetnoot op te maken. U kunt bijvoorbeeld in plaats van superscript een
tekenstijl gebruiken op een normale positie met een verhoogde basislijn. In het menu staan de beschikbare tekenstijlen uit het deelvenster
Tekenstijlen.
AlineastijlU wilt mogelijk een alineastijl kiezen die de voetnoottekst voor alle voetnoten in het document opmaakt. In het menu staan de
beschikbare alineastijlen uit het deelvenster Alineastijlen. Standaard wordt de stijl [Basisalinea] gebruikt. De stijl [Basisalinea] kan van vormgeving
verschillen met de standaard lettertype-instellingen voor het document.
ScheidingstekenHet scheidingsteken is de spatie die wordt ingevoegd tussen het voetnootnummer en het begin van de voetnoottekst. U wijzigt
het scheidingsteken door eerst het bestaande scheidingsteken te selecteren of te verwijderen en vervolgens een nieuw scheidingsteken te kiezen.
U kunt meerdere tekens opnemen. Gebruik het juiste metateken zoals een ^m voor een em-spatie om spatietekens in te voegen.
Layoutopties voor voetnoot
De volgende opties worden in het gedeelte Layout in het dialoogvenster Opties voetnoten weergegeven:
Minimumruimte vóór eerste voetnootMet deze optie stelt u de minimum hoeveelheid ruimte tussen de onderkant van de kolom en de eerste
voetnootregel in. Gebruik geen negatieve waarde. Een instelling van Ruimte voor wordt in de voetnootalinea genegeerd.
Ruimte tussen voetnotenMet deze optie stelt u de afstand tussen de laatste alinea van een voetnoot en de eerste alinea van de volgende
voetnoot in een kolom in. Gebruik geen negatieve waarde. De waarden voor Ruimte voor/Ruimte na in een voetnootalinea zijn alleen van
toepassing als de voetnoot meerdere alinea's bevat.
Eerste basislijn verschuivenMet deze optie stelt u de afstand in tussen het begin van het voetnootgedeelte (waar de scheidingslijn van de
voetnoot standaard verschijnt) en de eerste regel van de voetnoottekst.
Voetnoten voor einde artikel onder aan tekst plaatsenSelecteer deze optie als de voetnoten van de laatste kolom net onder de tekst in het
laatste kader van het artikel moeten verschijnen. Als deze optie niet is geselecteerd, worden voetnoten in het laatste kader van het artikel onder
aan de kolom weergegeven.
Gesplitste voetnoten toestaanSelecteer deze optie als de voetnoten moeten worden verbroken in een kolom wanneer de voetnoot te groot is
voor de beschikbare voetnootruimte in die kolom. Als splitsen niet is toegestaan, wordt de lijn met het verwijzingsnummer van de voetnoot naar de
volgende kolom verplaatst, of wordt de tekst overgelopen.
Voetnoten worden in een kolom verbroken.
Als Gesplitste voetnoten toestaan is ingeschakeld, kunt u voorkomen dat één voetnoot wordt gesplitst door de invoegpositie in de voetnoottekst
te plaatsen, Opties bijeenhouden in het menu van het deelvenster Alinea te kiezen en vervolgens de opties Regels bij elkaar houden en Alle
regels in alinea te selecteren. Bevat de voetnoot meerdere alinea's, gebruik dan de optie Houden bij volgende _ regels in de eerste alinea van
de voetnoottekst. U kunt Tekst > Afbrekingsteken invoegen > Kolomeinde kiezen om te bepalen waar de voetnoot wordt gesplitst.
Lijn bovenBepaal de locatie en de vormgeving van de scheidingslijn die boven de tekst van de voetnoot wordt weergegeven. Ook boven alle
177
Naar boven
Naar boven
voetnoottekst die in een apart kader wordt vervolgd, wordt een scheidingslijn weergegeven. De geselecteerde opties zijn van toepassing op Eerste
voettekst in kolom of Vervolgvoetnoten, afhankelijk van welke optie in het menu is geselecteerd. Deze opties zijn gelijk aan de opties die u bij het
opgeven van een alinearegel kunt gebruiken. Schakel de optie voor de scheidingslijn uit als u geen scheidingslijn voor de voetnoot wilt gebruiken.
Voetnoten verwijderen
U verwijdert een voetnoot door het verwijzingsnummer van de voetnoot dat in de tekst wordt weergegeven, te deselecteren en vervolgens op
Backspace of Delete te drukken. Als u alleen de voetnoottekst verwijdert, blijven het verwijzingsnummer en de structuur van de voetnoot
behouden.
Tekst in voetnoten
Neem het volgende in acht wanneer u de tekst in voetnoten bewerkt:
Wanneer de invoegpositie in de voetnoottekst staat, wordt met Bewerken > Alles selecteren alle voetnoottekst voor die voetnoot, maar geen
andere voetnoot of tekst geselecteerd.
U kunt met de pijltoetsen door de voetnoten navigeren.
In de drukproef- en artikelweergave kunt u voetnoten samen- of uitvouwen door op het voetnootpictogram te klikken. U kunt alle voetnoten
uit- of samenvouwen door met de rechtermuisknop te klikken (Windows) of Control ingedrukt te houden en te klikken (Mac OS) op een
voetnoot en Alle voetnoten uitvouwen of Alle voetnoten samenvouwen te kiezen.
U kunt teken- en alineaopmaak selecteren en toepassen op voetnoottekst. Daarnaast kunt u ook de vormgeving van het verwijzingsnummer
van de voetnoot selecteren en wijzigen. Het wordt echter aangeraden hiervoor het dialoogvenster Opties voetnoten document te gebruiken.
Wanneer u tekst dat het verwijzingsnummer van de voetnoot bevat, knipt of plakt, wordt de voetnoottekst ook op het klembord geplaatst. Als
u de tekst naar een ander document kopieert, gebruiken de voetnoten in die tekst de kenmerken van de nummering en layoutweergave van
het nieuwe document.
Als u per ongeluk het voetnootnummer aan het begin van de voetnoottekst hebt verwijderd, kunt u dit nummer weer toevoegen door de
invoegpositie aan het begin van de voetnoottekst te plaatsen, met de rechtermuisknop te klikken (Windows) of Control ingedrukt te houden
en te klikken (Mac OS) en vervolgens Speciaal teken invoegen > Markeringen > Voetnootnummer te kiezen.
Tekstomloop heeft geen effect op voetnoottekst.
Als u overschrijvingen en tekenstijlen van een alinea met een verwijzingsmarkering van een voetnoot verwijdert, gaan de kenmerken verloren
van de verwijzingsnummers van de voetnoot die u hebt toegepast in het dialoogvenster Opties voetnoten document.
Meer Help-onderwerpen
Video over het maken van voetnoten
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
178
Glyphs en speciale tekens
Naar boven
Naar boven
Overzicht van het deelvenster Glyphs
Glyphs en speciale tekens invoegen
Aangepaste glyph-sets maken en bewerken
Aanhalingstekens gebruiken
Spatietekens invoegen
Overzicht van het deelvenster Glyphs
U voert glyphs in met gebruik van het deelvenster Glyphs. Aanvankelijk ziet u in dit deelvenster de glyphs in het lettertype waarin de cursor zich
bevindt, maar u kunt een ander lettertype weergeven, een tekststijl in het lettertype weergeven (bijvoorbeeld Light, Regular of Bold) en een subset
weergeven van de glyphs in het lettertype (bijvoorbeeld wiskundige symbolen, cijfers of leestekensymbolen).
Glyphs, deelvenster
A.Een subset van glyphs tonenB.GereedschapstipC.LettertypelijstD.Lettertypestijl
Wanneer u de aanwijzer boven een glyph plaatst, kunt u de CID/GID-waarde, de Unicode-waarde en de naam van de glyph aflezen in een
gereedschapstip.
Het deelvenster Glyphs openen
Kies Tekst > Glyphs of Venster > Tekst en tabellen > Glyphs.
De weergave van het deelvenster Glyphs wijzigen
Klik op de widget links van het woord "Glyphs" in het deelvenster Glyphs om de weergave van het deelvenster te wijzigen. Klik op dit
pictogram om achtereenvolgens de verschillende weergaven te zien: het samengevouwen deelvenster, het volledige deelvenster en het
deelvenster zonder de onlangs gebruikte glyphs.
Klik op de knoppen Inzoomen of Uitzoomen rechtsonder in het deelvenster Glyphs.
Sleep de rechteronderhoek van het deelvenster Glyphs om het formaat van het deelvenster te wijzigen.
De weergegeven glyphs filteren
Voer een van de volgende handelingen uit in de lijst Tonen om te bepalen welke glyphs worden weergegeven in het deelvenster Glyphs:
Kies Hele lettertype om alle glyphs te zien die beschikbaar zijn in het lettertype.
Kies een optie onder Hele lettertype om de lijst te beperken tot een subset van de glyphs. Kies bijvoorbeeld Leestekens om alleen de
leestekenglyphs weer te geven en Wiskundige symbolen om alleen de wiskundige symbolen te kunnen kiezen.
Glyphs sorteren in het deelvenster Glyphs
Kies Op CID / GID of Op Unicode om te bepalen hoe glyphs worden gesorteerd in het deelvenster Glyphs.
179
Glyphs en speciale tekens invoegen
Een glyph is een specifieke vorm van een teken. Zo is in bepaalde lettertypen de hoofdletter A beschikbaar in verschillende vormen, zoals een
sierletter of een kleinkapitaal. Met het deelvenster Glyphs kunt u glyphs in een lettertype opzoeken.
OpenType-lettertypen zoals, Adobe Caslon™ Pro, bevatten meerdere glyphs voor veel standaardtekens. Met het deelvenster Glyphs kunt u
alternatieve glyphs invoegen in uw document. U kunt het deelvenster Glyphs ook gebruiken om OpenType-kenmerken zoals sierletters, golven,
breuken en ligaturen weer te geven en in te voegen.
Speciale tekens invoegen
U kunt algemene tekens invoegen, zoals em- en en-streepjes, symbolen voor geregistreerde handelsmerken en weglatingstekens.
1. Voeg met het gereedschap Tekst een invoegpunt in op de gewenste plaats.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen en selecteer een optie in een van de categorieën in het menu.
Als speciale tekens die u vaak gebruikt, niet in de lijst met speciale tekens staan, kunt u die tekens aan een glyph-set toevoegen.
Een glyph uit een bepaald lettertype invoegen
1. Klik met het gereedschap Tekst om het invoegpunt te plaatsen.
2. Kies Tekst > Glyphs om het deelvenster Glyphs te openen.
3. Om een andere set tekens in het deelvenster Glyphs weer te geven, voert u een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een ander lettertype en een andere tekststijl (indien beschikbaar). Kies Hele lettertype in het menu Tonen. Of kies een van de
OpenType-categorieën als u een OpenType-lettertype hebt geselecteerd.
Kies een aangepaste glyph-set in het menu Tonen. (Zie Aangepaste glyph-sets maken en bewerken.)
4. Schuif door de tekens totdat u de gewenste glyph hebt gevonden. Als u een OpenType-lettertype hebt geselecteerd, kunt u een
pop-upmenu met alternatieve glyphs weergeven door op het glyphvak te klikken en de muisknop ingedrukt te houden.
5. Dubbelklik op het teken dat u wilt invoegen. Het teken verschijnt nu op de tekstinvoegpositie.
Een onlangs gebruikte glyph invoegen
InCopy houdt de 35 laatste verschillende glyphs bij die u hebt ingevoegd en stelt deze beschikbaar bij Recent gebruikt in de eerste rij van het
deelvenster Glyphs (u moet het deelvenster uitbreiden om alle 35 glyphs in de eerste rij te zien).
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Dubbelklik op een glyph bij Recent gebruikt.
Kies Recent gebruikte glyphs in de lijst Tonen om alle onlangs gebruikte glyphs weer te geven in het hoofdgedeelte van het deelvenster
Glyphs en dubbelklik op een glyph.
Onlangs gebruikte glyphs verwijderen
Klik met de rechtermuisknop (Windows®) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op een glyph in het gedeelte Recent gebruikt en kies
vervolgens Glyph verwijderen uit Recent gebruikt als u een onlangs gebruikte glyph wilt verwijderen.
Kies Alle recent gebruikte wissen om alle onlangs gebruikte glyphs te verwijderen.
Een teken vervangen door een alternatieve glyph
Wanneer een teken alternatieve glyphs bevat, wordt dit teken in het deelvenster Glyphs weergegeven met een driehoekje in de
rechterbenedenhoek. U kunt op het teken in het deelvenster Glyphs klikken en de muisknop ingedrukt houden om een pop-upmenu weer te geven
van de alternatieve glyphs, of u kunt alternatieve glyphs weergeven in het deelvenster Glyphs.
Alternatieve glyphs selecteren in een OpenType-lettertype
1. Kies Tekst > Glyphs om het deelvenster Glyphs te openen.
2. Selecteer Alternatieven voor selectie in de lijst Tonen.
3. Selecteer met het gereedschap Tekst een teken in het document.
4. Ga op een van de volgende manieren te werk om het geselecteerde teken in het document te vervangen:
Dubbelklik op een glyph in het deelvenster Glyphs.
Selecteer een glyph in het menu.
180
Naar boven
OpenType-glyphkenmerken weergeven in het deelvenster Glyphs
Het is mogelijk alleen de tekens voor de geselecteerde OpenType-kenmerken weer te geven in het deelvenster Glyphs. U kunt meerdere opties
kiezen in het menu Tonen in het deelvenster Glyphs.
Menuopties in het deelvenster Glyphs weergeven
1. Kies een OpenType-lettertype in de lettertypenlijst in het deelvenster Glyphs.
2. Kies een optie in het menu Tonen.
Het geselecteerde lettertype bepaalt welke opties worden weergegeven. Zie Kenmerken voor OpenType-lettertypen toepassen voor meer
informatie over het toepassen van kenmerken van OpenType-lettertypen. Voor meer informatie over OpenType-lettertypen gaat u naar
www.adobe.com/go/opentype_nl.
Alternatieve glyphs markeren in de tekst
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Compositie (Windows) of InCopy > Voorkeuren > Compositie (Mac OS).
2. Kies Vervangen glyphs en klik op OK. Vervangen glyphs in de tekst worden nu weergegeven in niet-afdrukbaar geel.
Aangepaste glyph-sets maken en bewerken
Een glyph-set is een benoemde verzameling van glyphs uit een of meerdere lettertypen. Als u vaak gebruikte glyphs opslaat in een glyph-set,
hoeft u niet elke keer naar een glyph te zoeken als u er een wilt gebruiken. Glyph-sets zijn niet aan specifieke documenten gekoppeld, maar
worden samen met andere voorkeuren van InDesign opgeslagen in een apart bestand dat gedeeld kan worden.
U kunt bepalen of de lettertypen van glyphs worden onthouden. Het onthouden van lettertypen is bijvoorbeeld nuttig wanneer u met Dingbat-
tekens werkt die niet in andere lettertypen voorkomen. Als het lettertype van een glyph wordt onthouden maar het lettertype ontbreekt, wordt het
vierkantje van de glyph roze weergegeven in het deelvenster Glyphs en het dialoogvenster Glyph-set bewerken. Als het lettertype van een
toegevoegde glyph niet wordt onthouden, verschijnt de letter “u” naast de glyph om aan te geven dat de vormgeving van de glyph wordt bepaald
door de Unicode-waarde van het lettertype.
Een aangepaste glyph-set maken
1. Kies Tekst > Glyphs.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Nieuwe glyph-set in het menu van het deelvenster Glyphs.
Open het contextmenu in het deelvenster Glyphs en kies Nieuwe glyph-set.
3. Voer de naam van de glyph-set in.
4. Kies de volgorde waarin de glyphs aan de glyph-set worden toegevoegd en klik op OK:
Invoegen aan beginElke nieuwe glyph wordt als eerste in de set vermeld.
Toevoegen aan eindeElke nieuwe glyph wordt als laatste in de set vermeld.
Unicode-volgordeAlle glyphs worden vermeld in de volgorde van hun unicode-waarden.
5. Als u glyphs aan de aangepaste set wilt toevoegen, selecteert u onder in het deelvenster Glyphs het lettertype met de glyph, klikt u op de
glyph om deze te selecteren en kiest u de naam van de aangepaste glyph-set in het menu Toevoegen aan glyph-set in het menu van het
181
Naar boven
deelvenster Glyphs.
Een aangepaste glyph-set weergeven
Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Glyphs:
Kies de glyph-set in de lijst Tonen.
Kies Glyph-set weergeven in het menu van het deelvenster Glyphs en kies de naam van de glyph-set.
Aangepaste glyph-sets bewerken
1. Kies Glyph-set bewerken in het menu van het deelvenster Glyph en kies vervolgens de aangepaste glyph-set.
2. Selecteer de glyph die u wilt bewerken, voer een van de volgende handelingen uit en klik op OK:
Selecteer Lettertype bij glyph onthouden als u de glyph aan het lettertype wilt koppelen. Een glyph die het lettertype onthoudt, negeert
het lettertype dat op de geselecteerde tekst in het document is toegepast wanneer de glyph in die tekst wordt ingevoegd. Ook het
lettertype dat in het deelvenster Glyph zelf is opgegeven, wordt genegeerd. Als u deze optie deselecteert, wordt de Unicode-waarde van
het huidige lettertype gebruikt.
Om extra glyphs weer te geven, kiest u een ander lettertype of een andere stijl. Als de glyph niet bij het lettertype is gedefinieerd, kunt u
geen ander lettertype selecteren.
Om een glyph uit de aangepaste glyph-set te verwijderen, kiest u Verwijderen uit set.
Kies een optie bij Invoegvolgorde als u de volgorde wilt wijzigen waarin glyphs aan de set worden toegevoegd. Unicode-volgorde is niet
beschikbaar als Invoegen aan begin of Toevoegen aan einde was geselecteerd toen de glyph-set werd gemaakt.
Glyphs verwijderen uit aangepaste glyph-sets
1. Kies in het deelvenster Glyphs de aangepaste glyph-set in het menu Tonen.
2. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op een glyph en kies Glyph uit set verwijderen.
Aangepaste glyph-sets verwijderen
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Glyph-set verwijderen in het menu van het deelvenster Glyphs.
Kies Glyph-set verwijderen in het contextmenu.
2. Klik op de naam van de aangepaste glyph-set.
3. Klik ter bevestiging op Ja.
Glyph-sets opslaan en laden
Aangepaste glyph-sets worden opgeslagen in bestanden in de map Glyph Sets, een submap van de map Presets. U kunt glyph-setbestanden
kopiëren naar andere computers, zodat andere gebruikers aangepaste glyph-sets kunnen gebruiken. Kopieer glyph-setbestanden van en naar
deze mappen, zodat anderen ze kunnen gebruiken:
Mac OSGebruikers\[gebruikersnaam]\Bibliotheek\Preferences\Adobe InCopy \[versie]\[taal]\Glyph Sets
Windows XPDocuments and Settings\[gebruikersnaam]\Application Data\Adobe\InCopy \[versie]\[taal]\Glyph Sets
Windows Vista en Windows 7Gebruikers\[gebruikersnaam]\AppData\Roaming\Adobe\InCopy \[versie]\[taal]\Glyph Sets
Aanhalingstekens gebruiken
U kunt verschillende aanhalingstekens voor diverse talen opgeven. Deze aanhalingstekens worden alleen weergegeven als de optie Typografische
aanhalingstekens gebruiken is geselecteerd onder Tekst in het dialoogvenster Voorkeuren.
Opgeven welke aanhalingstekens moeten worden gebruikt
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Woordenboek (Windows) of InCopy > Voorkeuren > Woordenboek (Mac OS).
2. Kies een taal in het menu Taal.
3. Voer een van de volgende handelingen uit en klik op OK:
Voor dubbele aanhalingstekens kiest u een paar aanhalingstekens of typt u het paar tekens dat u wilt gebruiken, en klikt u op OK.
Voor enkele aanhalingstekens selecteert u een paar aanhalingstekens of typt u het paar tekens dat u wilt gebruiken, en klikt u op OK.
Rechte aanhalingstekens invoegen
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Aanhalingstekens > Rechte dubbele aanhalingstekens of Recht enkel aanhalingsteken (apostrof).
182
Naar boven
Deselecteer de optie Typografische aanhalingstekens gebruiken in het gedeelte Tekst van het dialoogvenster Voorkeuren en typ het
aanhalingsteken of de apostrof.
Druk op Shift+Ctrl+Alt+' (Windows) of Shift+Command+Option+' (Mac OS) om de voorkeurenoptie Typografische aanhalingstekens gebruiken
in of uit te schakelen.
Het teken dat vaak wordt gebruikt om Engelse voeten, boogminuten of minuten aan te geven is het prime-teken. Het lijkt op een schuine
apostrof. Het teken dat vaak wordt gebruikt om inches, boogseconden of seconden aan te geven is het dubbele prime-teken. Verwar deze
symbolen niet met apostroffen en aanhalingstekens. Sommige lettertypen bevatten de prime- en dubbele prime-tekens. U kunt deze tekens
invoeren met het deelvenster Glyphs. Als het lettertype geen prime- of dubbel prime-teken bevat, voegt u een recht aanhalingsteken in en
maakt u dit cursief.
Spatietekens invoegen
Een spatieteken is een lege spatie tussen tekens. U kunt spatietekens voor allerlei doeleinden gebruiken, bijvoorbeeld om twee woorden aan het
einde van een regel bij elkaar te houden.
1. Voeg met het gereedschap Tekst een invoegpositie in op de plaats waar u een bepaalde spatie wilt invoegen.
2. Kies Tekst > Spatie(s) invoegen en selecteer een van de opties voor spaties (zoals Em-spatie) in het contextmenu.
Er worden symbolen weergegeven voor de spatietekens wanneer u Tekst > Verborgen tekens tonen kiest.
Spatieopties
De volgende opties worden in het menu Tekst > Spatie(s) invoegen weergegeven:
Em-spatie
Even breed als de tekst. In 12-punts tekst is de em-spatie dus 12 punten breed.
En-spatie
Half zo breed als een em-spatie.
Vaste spatie
Even flexibel en breed als de spatie die u invoegt met de spatiebalk, maar de regel wordt bij deze spatie niet afgebroken.
Vaste spatie (vaste breedte)
Een spatie van vaste breedte voorkomt het afbreken van een regel bij de spatie, maar wordt niet versmald of
verbreed in uitgevulde tekst. Een spatie van vaste breedte is hetzelfde als het teken voor de vaste spatie dat in InCopy CS2 werd gebruikt.
Eén derde spatie Net zo breed als één derde van een em-spatie.
Kwart spatie
Net zo breed als één vierde van een em-spatie.
Eén zesde spatie
Net zo breed als één zesde van een em-spatie.
Uitlijnspatie
Lijnt de laatste regel van een volledig uitgelijnde alinea helemaal uit door de regel met spaties op te vullen. (Zie Instellingen voor
uitvulling wijzigen.)
Haarfijne spatie
Net zo breed als 1/24e van een em-spatie.
Dunne spatie
Net zo breed als een achtste van een em-spatie. U kunt aan weerszijden van een em- of en-streepje een dunne spatie
invoegen.
Cijferspatie
Even breed als een getal in het lettertype. Gebruik deze spatie om getallen in financiële tabellen uit te lijnen.
Interpunctiespatie Even breed als het uitroepteken, de punt of puntkomma van het lettertype.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
183
Stijlen
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is alleen beschikbaar in het Engels.
184
Werken met stijlen
Naar boven
Naar boven
Stijlen of stijlgroepen dupliceren
Stijlen groeperen
Stijlen verplaatsen en rangschikken
Stijlen of stijlgroepen dupliceren
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de stijl of stijlgroep in het deelvenster Stijlen en kies Stijl
dupliceren.
In het deelvenster Stijlen wordt een nieuwe stijl of groep weergegeven met dezelfde naam gevolgd door het woord 'kopie'. Als u een groep stijlen
dupliceert, veranderen de namen van de stijlen in de nieuwe groep niet.
U kunt stijlen ook dupliceren door deze naar een andere groep te kopiëren.
Stijlen groeperen
U kunt stijlen indelen door ze in afzonderlijke mappen in de deelvensters Tekenstijlen, Alineastijlen, Objectstijlen, Tabelstijlen en Celstijlen te
groeperen. U kunt zelfs groepen binnen groepen nesten. Stijlen hoeven niet in een groep te staan. U kunt stijlen aan een groep toevoegen of op
het basisniveau van het deelvenster plaatsen.
Een stijlgroep maken
1. Doe het volgende in het deelvenster Stijlen:
Als u de groep op basisniveau wilt maken, deselecteert u alle stijlen.
Als u een groep in een groep wilt maken, selecteert en opent u een groep.
Als u bestaande stijlen in een groep wilt opnemen, selecteert u die stijlen.
2. Kies Nieuwe stijlgroep in het menu van het deelvenster Stijlen of kies Nieuwe groep van stijlen als u de geselecteerde stijlen naar de nieuwe
groep wilt verplaatsen.
3. Voer de naam van de groep in en klik op OK.
4. U verplaatst een stijl naar de groep door de stijl over de stijlgroep te slepen. Wanneer de stijlgroep is gemarkeerd, laat u de muisknop los.
Stijlen naar een groep kopiëren
Wanneer u een stijl naar een andere groep kopieert, worden de stijlen niet aan elkaar gekoppeld. Als u een van beide stijlen bewerkt, veranderen
de kenmerken van de andere stijl niet, ondanks dat de twee stijlen dezelfde naam hebben.
1. Selecteer de stijl of groep die u wilt kopiëren.
2. Kies Kopiëren naar groep in het menu van het deelvenster Stijlen.
3. Selecteer de groep (of het [basis]niveau) waarnaar u de stijlen of groep wilt kopiëren, en klik op OK.
Als er in de groep al stijlen staan met dezelfde naam als de stijlen die worden gekopieerd, wordt de naam van binnenkomende stijlen
gewijzigd.
Stijlgroepen uitvouwen of samenvouwen
U vouwt één groep uit of samen door op het driehoekje naast de groep te klikken.
U vouwt de groep en alle subgroepen van die groep uit of samen door Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt te houden en op het
driehoekje te klikken.
Stijlgroepen verwijderen
Als u een stijlgroep verwijdert, wordt de groep en alles in de groep verwijderd, ook de stijlen en andere groepen.
1. Selecteer de groep die u wilt verwijderen.
2. Kies Stijlgroep verwijderen in het menu van het deelvenster Stijlen en klik op Ja.
3. Geef voor elke stijl in de groep een vervangende stijl op of kies [Geen] en klik op OK.
Als u de vervangende stijl voor alle stijlen wilt gebruiken, selecteert u de optie Op alles toepassen.
185
Naar boven
Wanneer u de vervanging van een stijl annuleert, wordt de groep niet verwijderd. U kunt verwijderde stijlen terughalen door Bewerken >
Ongedaan maken Stijlen verwijderen te kiezen.
Stijlen verplaatsen en rangschikken
De stijlen die u maakt, komen onder in de stijlgroep of het deelvenster te staan.
U sorteert alle groepen en stijlen in groepen alfabetisch door Sorteren op naam in het menu van het deelvenster Stijlen te kiezen.
Als u één stijl wilt verplaatsen, sleept u die stijl naar een andere locatie. Een zwarte lijn geeft aan waarnaar de stijl wordt verplaatst en een
gemarkeerde groepsmap geeft aan dat de stijl aan die groep wordt toegevoegd.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
186
Alinea- en tekenstijlen
Naar boven
Over teken- en alineastijlen
Overzicht van het deelvenster Stijlen
Alinea- en tekenstijlen toevoegen
Stijlen toewijzen aan exportlabels | CC, CS6, CS5.5
Stijlen van Word naar InDesign-stijlen omzetten
Stijlen toepassen
Teken- en alineastijlen bewerken
Teken- of alineastijlen verwijderen
Teken- en alineastijlen overschrijven
Opsommingstekens en nummering naar tekst omzetten
Teken- en alineastijlen zoeken en vervangen
Over teken- en alineastijlen
Een tekenstijl is een verzameling opmaakkenmerken van tekens die u met een enkele opdracht op een geselecteerd stuk tekst kunt toepassen.
Een alineastijl omvat opmaakkenmerken voor zowel tekens als alinea's en kan worden toegepast op een of meer alinea's. De stijlen voor alinea's
en tekens staan in verschillende deelvensters. Alinea- en tekenstijlen worden soms tekststijlen genoemd.
Een opmaak met benoemd raster kan worden toegepast op een kaderraster in de opmaakinstellingen voor Kaderraster (zie Overzicht van het
deelvenster Benoemde rasters). U kunt ook een objectstijl maken met rasterkenmerken (zie Over objectstijlen.)
Als u de opmaak van een stijl wijzigt, wordt alle tekst waarop de stijl is toegepast, met de nieuwe opmaak bijgewerkt.
U kunt stijlen maken, bewerken en verwijderen in op zichzelf staande Adobe InCopy-documenten of in InCopy-inhoud die aan een Adobe InDesign
CS4-document is gekoppeld. Wanneer de inhoud in InDesign wordt bijgewerkt, worden nieuwe stijlen toegevoegd aan het InDesign-document. De
stijlwijzigingen die zijn doorgevoerd in InCopy, worden echter overschreven door de InDesign-stijl. Voor gekoppelde inhoud wordt aangeraden de
stijlen in InDesign te beheren.
Op www.adobe.com/go/lrvid4277_id_nl vindt u een videodemo over het maken van een alineastijl. Op www.adobe.com/go/vid0076_nl vindt u een
videodemo over het gebruik van tekststijlen.
In Free InDesign Style Template geeft Thomas Silkjaer voorbeelden van stijlen.
Stijlen [basisalinea]
Standaard bevat elk nieuw document de stijl [Basisalinea] die standaard wordt toegepast op de tekst die u invoert. U kunt deze stijl bewerken
maar niet verwijderen of de naam ervan wijzigen. De stijlen die u zelf maakt, kunt u wel hernoemen en verwijderen. U kunt ook een andere
standaardstijl selecteren en op tekst toepassen.
Tekenstijlkenmerken
Tekenstijlen bevatten in tegenstelling tot alineastijlen niet alle opmaakkenmerken van de geselecteerde tekst. Wanneer u een tekenstijl maakt,
worden in InDesign alleen die kenmerken gemaakt die verschillen van de opmaak van het geselecteerde tekstgedeelte van de stijl. Op die manier
kunt u een tekenstijl maken die bij toepassing op tekst alleen bepaalde kenmerken wijzigt, zoals de lettertypefamilie en tekengrootte, en alle
andere tekenkenmerken buiten beschouwing laat. Als u andere kenmerken in de stijl wilt opnemen, voegt u die kenmerken toe terwijl u de stijl
bewerkt.
Volgende stijl
187
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Terwijl u tekst typt, kunt u automatisch stijlen toepassen. Als u in het ontwerp van uw document na bijvoorbeeld de stijl 'Kop 1' de stijl 'Platte tekst'
wilt gebruiken, stelt u voor de stijl 'Kop 1' de optie Volgende stijl in op de stijl 'Platte tekst'. Typt u vervolgens een alinea met de stijl 'Kop 1' en u
drukt op Enter of Return, dan wordt de stijl 'Platte tekst' automatisch toegepast op de tekst die u daarna typt.
Als u tijdens het toepassen van een stijl op twee of meer alinea's het contextmenu gebruikt, kunt u de bovenliggende stijl toepassen op de eerste
alinea en vervolgens de volgende stijl op de volgende alinea's laten toepassen (zie Stijlen toepassen.)
Om de functie Volgende stijl te gebruiken, kiest u een stijl in het menu Volgende stijl wanneer u een stijl maakt of bewerkt.
In De functie Volgende stijl gebruiken vindt u een videodemo van Jeff Witchel over het gebruik van de functie Volgende stijl.
Overzicht van het deelvenster Stijlen
Met het deelvenster Tekenstijlen kunt u tekenstijlen maken, benoemen en op tekst in een alinea toepassen en met het deelvenster Alineastijlen
kunt u alineastijlen maken, benoemen en op gehele alinea's toepassen. Stijlen worden opgeslagen bij het document en in het deelvenster
weergegeven wanneer u dat document opent.
Wanneer u tekst selecteert of met de invoegpositie in tekst klikt, wordt de stijl die op die tekst is toegepast, gemarkeerd in een deelvenster voor
stijlen, tenzij die stijl in een samengevouwen stijlgroep staat. Als u een stuk tekst met meerdere stijlen selecteert, wordt er geen stijl in het
deelvenster Stijlen gemarkeerd. Als u een stuk tekst selecteert waarop meerdere stijlen zijn toegepast, staat linksonder in het deelvenster Stijlen
het woord '(Gemengd)'.
Het deelvenster Alineastijlen openen
U opent het deelvenster Alineastijlen door Tekst > Alineastijlen te kiezen of door te klikken op de tab Alineastijlen die standaard rechts in het
toepassingsvenster wordt weergegeven.
Het deelvenster Tekenstijlen openen
Kies Tekst > Tekenstijlen of klik op de tab Tekenstijlen rechts in het toepassingsvenster.
Alinea- en tekenstijlen toevoegen
Als de stijlen al in een ander InDesign- of InCopy-document of in een tekstverwerkingsbestand zijn gebruikt, kunt u die stijlen importeren en in het
nieuwe document toepassen. Als u met een op zichzelf staand artikel werkt, kunt u ook teken- en alineastijlen in InCopy definiëren.
Alinea- of tekenstijlen definiëren
1. Als u voor een nieuwe stijl de opmaak van een andere tekst wilt gebruiken, selecteert u de tekst en plaatst u de invoegpositie in de tekst.
Als er in het deelvenster Stijlen een groep is geselecteerd, wordt de nieuwe stijl toegevoegd aan die groep.
2. Kies Nieuwe alineastijl in het menu van het deelvenster Alineastijlen of kies Nieuwe tekenstijl in het menu van het deelvenster Tekenstijlen.
3. Typ bij Naam stijl een naam voor de nieuwe stijl.
4. Selecteer voor Gebaseerd op op welke stijl de huidige stijl moet worden gebaseerd.
Met de optie Gebaseerd op kunt u stijlen aan elkaar koppelen, zodat de wijzigingen in een stijl worden doorgevoerd in de
stijlen die op die stijl zijn gebaseerd. Nieuwe stijlen worden standaard gebaseerd op de stijl [Geen alineastijl] (als het gaat om alineastijlen)
of [Geen] (als het gaat om tekenstijlen) of op de stijl van geselecteerde tekst.
5. Geef voor de optie Volgende stijl (alleen het deelvenster Alineastijlen) op welke stijl er na de huidige stijl wordt toegepast wanneer u op
Enter of Return drukt.
6. Om een sneltoets te kunnen toevoegen, plaatst u de invoegpositie in het vak Sneltoets (de toets Num-Lock moet zijn ingeschakeld). Houd
Shift, Alt en Ctrl (Windows) of Shift, Option en Command (Mac OS) ingedrukt en druk op een toets op het numerieke toetsenblok. U kunt
sneltoetsen voor stijlen alleen definiëren met de toetsen van het toetsenblok. Als uw toetsenbord niet beschikt over een Num Lock-toets,
188
Opmerking:
kunt u geen sneltoetsen aan stijlen toevoegen.
7. Als u de nieuwe stijl op de geselecteerde tekst wilt toepassen, selecteert u de optie Stijl op selectie toepassen.
8. U geeft de opmaakkenmerken op door te klikken op een categorie (zoals Standaard tekenopmaak) links en door de kenmerken op te geven
die u aan de stijl wilt toevoegen.
Als u in het dialoogvenster Stijlopties een tekenkleur opgeeft, kunt u een nieuwe kleur maken door te dubbelklikken op het vak voor lijn of
vulling.
9. De kenmerken die u niet opgeeft voor tekenstijlen, worden genegeerd wanneer een tekenstijl wordt toegepast. De tekst behoudt de opmaak
van de alineastijl voor dat kenmerk. Een kenmerkinstelling uit een tekenstijl verwijderen:
Kies (Negeren) in het menu van een instelling.
Verwijder de optietekst in een tekstvak.
Klik op een selectievakje totdat u een klein vakje (Windows) of een koppelteken (-) (Mac OS) ziet.
Houd bij een tekenkleur Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik op het kleurenstaal.
10. Klik op OK als u de opmaakkenmerken hebt opgegeven.
Stijlen die u maakt, gelden alleen voor het huidige document. Als er geen document is geopend wanneer u stijlen maakt, gelden die stijlen voor
alle nieuwe documenten.
Een alinea- of tekenstijl op een andere alinea- of tekenstijl baseren
In veel documentontwerpen ziet u stijlhiërarchieën met gemeenschappelijke kenmerken. Vaak wordt bijvoorbeeld hetzelfde lettertype gebruikt voor
de koppen en subkoppen. U kunt koppelingen tussen vergelijkbare stijlen maken door een basisstijl (bovenliggende stijl) te maken. Wanneer u een
bovenliggende stijl wijzigt, veranderen de onderliggende stijlen ook. U kunt vervolgens de onderliggende stijlen bewerken, als deze niet gelijk
mogen zijn aan de bovenliggende stijl.
Met de opdracht Stijl dupliceren maakt u een stijl die vrijwel gelijk is aan een andere stijl maar die niet is gekoppeld aan een bovenliggende
stijl. Vervolgens kunt u de kopie van de stijl bewerken.
1. Maak een nieuwe stijl.
2. Selecteer in het venster Nieuwe alineastijl of Nieuwe tekenstijl de bovenliggende stijl in het menu Gebaseerd op. De nieuwe stijl wordt de
onderliggende stijl.
Nieuwe stijlen worden standaard gebaseerd op de stijl [Geen alineastijl] of [Geen] of op de stijl van geselecteerde tekst.
3. Wijzig de opmaak in de nieuwe stijl zodat deze verschilt van de stijl die u als basis voor de nieuwe stijl hebt gebruikt. U zou bijvoorbeeld het
lettertype in een subkop iets kleiner kunnen maken dan het lettertype van de (bovenliggende) kopstijl.
Als u de opmaak van een onderliggende stijl wijzigt en u de opnaak bij nader inzien opnieuw wilt veranderen, klikt u op Basis herstellen.
Hiermee wordt de opmaak van de onderliggende stijl gelijk gemaakt aan de stijl waarop de onderliggende stijl is gebaseerd. Vervolgens kunt u
een nieuwe opmaak opgeven. Wanneer u zo ook de stijl Gebaseerd op van de onderliggende stijl wijzigt, wordt de definitie van de
onderliggende stijl gelijk gemaakt aan de nieuwe bovenliggende stijl.
Stijlen vanuit andere documenten importeren
U kunt alineastijlen en tekenstijlen vanuit een document van InDesign (elke versie) in het actieve document importeren. Tijdens het importeren
kunt u bepalen welke stijlen worden geladen en wat er moet gebeuren als een geladen stijl dezelfde naam heeft als een stijl in het huidige
document. U kunt stijlen ook vanuit een InCopy-document importeren.
U kunt alineastijlen en tekenstijlen importeren vanuit een InDesign- of InCopy-document in een op zichzelf staand InCopy-document of InCopy-
inhoud die aan InDesign is gekoppeld. U kunt bepalen welke stijlen er worden geladen en wat er moet gebeuren als een geladen stijl dezelfde
naam heeft als een stijl in het huidige document.
Als u stijlen in gekoppelde inhoud importeert, worden nieuwe stijlen aan het InDesign-document toegevoegd wanneer de inhoud
wordt bijgewerkt, en wordt een stijl met een naamconflict overschreven door de InDesign-stijl met dezelfde naam.
1. Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Tekenstijlen of Alineastijlen:
189
Binnenkomende stijldefinitie gebruiken
Naam automatisch wijzigen
Naar boven
Kies Tekenstijlen laden of Alineastijlen laden in het menu van het deelvenster Stijlen.
Kies Alle tekststijlen laden in het menu van het deelvenster Stijlen om zowel teken- als alineastijlen te laden.
2. Dubbelklik op het InDesign-document met de stijlen die u wilt importeren.
3. In het dialoogvenster Stijlen laden moet er een vinkje staan naast de stijlen die u wilt importeren. Als een bestaande stijl dezelfde naam
heeft als een van de geïmporteerde stijlen, kiest u een van de volgende opties onder Conflict met bestaande stijl en klikt u op OK:
Hiermee vervangt u de bestaande stijl door de geladen stijl en past u de nieuwe kenmerken van
die stijl toe op alle tekst in het huidige document met de oude stijl. De definities van de binnenkomende en bestaande stijlen worden onder in
het dialoogvenster Stijlen laden weergegeven, zodat u de stijlen met elkaar kunt vergelijken.
Wijzigt de naam van de geladen stijl. Als op beide documenten de stijl Subkop is toegepast, wordt de naam
van de geladen stijl in het huidige document gewijzigd in 'Kopie subkop'.
U kunt stijlen ook delen met de functie Boeken (zie Documenten in een boekbestand synchroniseren.)
Stijlen toewijzen aan exportlabels | CC, CS6, CS5.5
Inleiding exportlabels
Gebruik exportlabels om te bepalen hoe tekst met InDesign-stijlen wordt gemarkeerd in HTML, EPUB of gelabelde PDF-uitvoer.
Daarnaast kunt u CSS-klassennamen opgeven die worden toegevoegd aan de geëxporteerde inhoud. CSS-klassen kunnen in EPUB/HTML-export
worden gebruikt om onderscheid te maken tussen kleine variaties in stijlen. U hoeft geen klassenaam in te voeren - InDesign genereert
automatisch een naam gebaseerd op de stijlnaam.
U kunt geen voorvertoning weergeven van exportlabels in de InDesign-layout, aangezien deze labels alleen van toepassing zijn op geëxporteerde
EPUB-, HTML- of PDF-bestanden.
Met Alle exportlabels bewerken kunt u de toewijzingen op gebruiksvriendelijke wijze weergeven en wijzigen in één dialoogvenster.
Stijllabeltoewijzingen definiëren
1. Open het dialoogvenster Opties in het venster Alineastijl, Tekenstijl of Objectstijl om de stijl toe te wijzen.
2. Klik op Exportlabels in het linkerdeelvenster en voer een van de volgende handelingen uit:
Kies een Label om toe te wijzen voor EPUB- en HTML-uitvoer.
Geef een Klasse op om toe te wijzen voor EPUB- en HTML-uitvoer. Klassennamen worden gebruikt om stijldefinities voor
standaardlabels te genereren.
Als u deze stijl in het CSS wilt opnemen, schakelt u het selectievakje CSS maken in. Als u het selectievakje niet inschakelt, wordt er
geen CSS-klasse voor deze stijl gegenereerd. Als u twee of meer stijlen hebt toegewezen die dezelfde klasse hebben, wordt er een fout-
/waarschuwingsbericht getoond tijdens het exporteren. Deze optie is alleen beschikbaar in InDesign CC.
Kies een label om toe te wijzen voor PDF-uitvoer. Deze optie is alleen beschikbaar voor alineastijlen.
Alle exportlabels bewerken
U kunt alle exportlabels in één venster weergeven en wijzigen.
1. Selecteer Alle exportlabels bewerken in het menu van het deelvenster Alineastijl, Tekenstijl of Objectstijl.
2. Klik op EPUB en HTML of op PDF.
3. Klik op het label voor de desbetreffende stijl. Deze wordt omgezet in een lijst; kies de nieuwe waarde.
190
Naar boven
Naar boven
Stijlen van Word naar InDesign-stijlen omzetten
Tijdens het importeren van een Microsoft Word-document in InDesign of InCopy kunt u elke stijl die in Word is gebruikt, toewijzen aan een
overeenkomende stijl in InDesign of InCopy. Zo geeft u op met welke stijlen de geïmporteerde tekst wordt opgemaakt. Naast elke geïmporteerde
Word-stijl staat een schijfpictogram
. Dit pictogram verdwijnt wanneer u de Word-stijl in InDesign of InCopy gaat bewerken.
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
U voegt een Word-document aan tekst in InDesign of InCopy toe door Bestand > Plaatsen te kiezen. Selecteer Importopties tonen en
dubbelklik op het Word-document.
U opent het Word-document in een op zichzelf staand InCopy-document door in InCopy Bestand > Openen te kiezen en vervolgens te
dubbelklikken op het Word-bestand.
2. Selecteer de optie Stijlen en opmaak in tekst en tabellen behouden.
3. Selecteer Importeren van stijlen aanpassen en klik op Stijltoewijzing.
4. Selecteer in het dialoogvenster Stijltoewijzing de Word-stijl en kies vervolgens een optie in het menu onder InCopy-stijl. U kunt uit de
volgende opties kiezen:
Als er geen conflict is door een naam van een stijl, kiest u Nieuwe alineastijl, Nieuwe tekenstijl of een bestaande InCopy-stijl.
Is er door een naam van een stijl wel een conflict, dan kiest u InCopy-stijl opnieuw definiëren om de tekst van de geïmporteerde stijl op
te maken met de Word-stijl. Kies een bestaande InCopy-stijl om de tekst van de geïmporteerde stijl op te maken met de InCopy-stijl.
Kies Naam automatisch wijzigen om de naam van de Word-stijl te wijzigen.
5. Klik op OK om het dialoogvenster Stijltoewijzing te sluiten en klik op OK om het document te importeren.
Stijlen toepassen
Bij het toepassen van een alineastijl wordt de bestaande tekenopmaak of tekenstijl die op een deel van de alinea is toegepast, niet verwijderd,
maar u kunt bij het toepassen van een stijl bestaande opmaak wel verwijderen. In het deelvenster Stijlen staat een plusteken (+) naast de huidige
alineastijl als in de geselecteerde tekst behalve een teken- of alineastijl ook opmaak wordt gebruikt die geen deel van de toegepaste stijl is.
Dergelijke extra opmaak wordt een overschrijving of lokale opmaak genoemd.
Tekenstijlen verwijderen de tekenkenmerken van bestaande tekst of stellen deze opnieuw in als die kenmerken door de stijl worden gedefinieerd.
Een tekenstijl toepassen
1. Selecteer de tekens waarop u de stijl wilt toepassen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op de naam van de tekenstijl in het deelvenster Tekenstijlen.
Selecteer de naam van de tekenstijl in de keuzelijst van het regelpaneel.
Druk op de sneltoets die aan de stijl is toegewezen. (Num-Lock moet zijn ingeschakeld.)
Een alineastijl toepassen
1. Klik in een alinea of selecteer de alinea of een deel van de alinea waarop u de stijl wilt toepassen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op de naam van de alineastijl in het deelvenster Alineastijlen.
Selecteer de naam van de alineastijl in het regelpaneel.
Druk op de sneltoets die aan de stijl is toegewezen. (Num-Lock moet zijn ingeschakeld.)
3. Als er nog ongewenste opmaak in de tekst staat, kiest u Overschrijvingen wissen in het deelvenster Alineastijlen.
191
Naar boven
Opmerking:
Opmerking:
Opeenvolgende stijlen op meerdere alinea's toepassen
De optie Volgende stijl bepaalt welke stijl er automatisch wordt toegepast wanneer u na het toepassen van een stijl op Enter of Return drukt. Met
deze optie kunt u bovendien met één bewerking verschillende stijlen op meerdere alinea's toepassen.
Stel dat u voor de opmaak van een krantenkolom drie stijlen gebruikt: Titel, Naamregel en Platte tekst. Titel gebruikt Naamregel als de volgende
stijl, Naamregel gebruikt Platte tekst als de volgende stijl en Platte tekst gebruikt [Zelfde stijl] als de volgende stijl. Als u een geheel artikel
selecteert, inclusief de titel, de naamregel van de auteur en de alinea's in het artikel, en vervolgens via de speciale opdracht “Volgende stijl” in het
contextmenu de stijl Titel toepast, wordt de eerste alinea van het artikel opgemaakt met de stijl Titel, de tweede alinea met de stijl Naamregel en
de overige alinea's met de stijl Platte tekst.
Voor en na het toepassen van een stijl met Volgende stijl.
1. Selecteer de alinea's waarop de stijlen moeten worden toegepast.
2. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) in het deelvenster Alineastijlen op de bovenliggende stijl,
kies Toepassen [naam stijl] en Volgende stijl.
Als de tekst opmaakoverschrijvingen of tekenstijlen bevat, kunt u met het contextmenu ook overschrijvingen en/of tekenstijlen verwijderen.
Teken- en alineastijlen bewerken
Een van de voordelen van stijlen is dat wanneer u een stijldefinitie wijzigt, alle tekst die met die stijl is opgemaakt, automatisch wordt bijgewerkt
met de nieuwe stijldefinitie.
Als u stijlen bewerkt in InCopy-inhoud die aan een InDesign-document is gekoppeld, worden de wijzigingen overschreven wanneer
de gekoppelde inhoud wordt bijgewerkt.
Een stijl bewerken via het dialoogvenster
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u de stijl niet op de geselecteerde tekst wilt toepassen, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt en
klikt u (Mac OS) op de stijlnaam in het deelvenster Stijlen en kiest u Bewerken [stijlnaam].
Dubbelklik in het deelvenster Stijlen op de naam van de stijl of selecteer de stijl en kies Stijlopties in het menu van het deelvenster
Stijlen. De stijl wordt hiermee toegepast op geselecteerde tekst of het geselecteerde tekstkader. Als er geen tekst of tekstkader is
geselecteerd, stelt u de stijl als de standaardstijl in voor de tekst die u in nieuwe kaders gaat typen.
2. Wijzig de instellingen in het dialoogvenster en klik op OK.
Een stijl aan geselecteerde tekst aanpassen
Nadat u een stijl hebt toegepast, kunt u de instellingen van die stijl overschrijven. Als u de wijzigingen wilt opslaan, kunt u de stijl opnieuw
definiëren zodat de stijl overeenkomt met de opmaak van de tekst die u hebt gewijzigd.
Als u stijlen opnieuw definieert in InCopy-inhoud die aan een InDesign-document is gekoppeld, worden de wijzigingen overschreven
192
Naar boven
Naar boven
wanneer de gekoppelde inhoud wordt bijgewerkt.
1. Selecteer met het gereedschap Tekst de tekst die is opgemaakt met de stijl die u opnieuw wilt definiëren.
2. Breng wijzigingen aan in de kenmerken van alinea's of tekens.
3. Kies Stijl opnieuw definiëren in het menu van het deelvenster Stijlen.
Teken- of alineastijlen verwijderen
Wanneer u een stijl verwijdert, kunt u die stijl door een andere stijl vervangen en kunt u instellen dat de opmaak behouden blijft. Wanneer u een
stijlgroep verwijdert, worden alle stijlen in die groep verwijderd. U wordt dan gevraagd elke stijl in de groep een voor een te vervangen.
1. Selecteer een of meer stijlnamen in het deelvenster Stijlen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Stijl verwijderen in het deelvenstermenu of klik op het pictogram Verwijderen onder in het deelvenster.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de stijl en kies Stijl verwijderen. Gebruik deze
methode als u een stijl verwijdert zonder die op tekst toe te passen.
3. Selecteer de stijl die u wilt vervangen in het dialoogvenster Alineastijl verwijderen.
Als u [Geen alineastijl] selecteert als vervanging van een alineastijl of [Geen] om een tekenstijl te vervangen, selecteert u Opmaak behouden
om de opmaak van de tekst te behouden waarop de stijl is toegepast. De tekst behoudt de opmaak, maar is niet meer aan een stijl
gekoppeld.
4. Klik op OK.
U verwijdert alle ongebruikte stijlen door Alle ongebruikte selecteren in het menu van het deelvenster Stijlen te kiezen en vervolgens op het
pictogram Verwijderen te klikken. Wanneer u een ongebruikte stijl verwijdert, wordt er niet gevraagd of u de stijl wilt vervangen.
Teken- en alineastijlen overschrijven
Wanneer u een alineastijl toepast, veranderen tekenstijlen en andere opmaakstijlen niet. Nadat u een stijl hebt toegepast, kunt u de instellingen
van die stijl overschrijven door een opmaak toe te passen die geen onderdeel van die stijl is. Wanneer op tekst opmaak wordt toegepast die geen
onderdeel is van de stijl die op die tekst is toegepast, wordt die opmaak een overschrijving of lokale opmaak genoemd. Wanneer u tekst met een
overschrijving selecteert, staat er een plusteken (+) naast de naam van de stijl. In tekenstijlen wordt een overschrijving alleen weergegeven als het
toegepaste kenmerk onderdeel van de stijl is. Als een tekenstijl bijvoorbeeld alleen de kleur van de tekst verandert, wordt het toepassen van een
andere tekengrootte op die tekst niet als een overschrijving weergegeven.
U kunt tekenstijlen en opmaakoverschrijvingen tijdens het toepassen van een stijl wissen. Ook kunt u overschrijvingen uit een alinea verwijderen
waarop een stijl is toegepast.
Als er naast een stijl een plusteken (+) staat, kunt u een beschrijving van de overschrijvingskenmerken bekijken door de muisaanwijzer op de
stijl te plaatsen.
Overschrijvingen tijdens het toepassen van alineastijlen behouden of verwijderen
U past een alineastijl toe en behoudt de tekenstijlen maar verwijdert overschrijvingen door Alt (Windows) of Option (Mac OS) in te drukken
en tegelijk te klikken op de naam van de stijl in het deelvenster Alineastijlen.
U past een alineastijl toe en verwijdert zowel de tekenstijlen als de overschrijvingen door Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) in te
drukken en tegelijk te klikken op de naam van de stijl in het deelvenster Alineastijlen.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de stijl in het deelvenster Alineastijlen en kies een optie
in het contextmenu. Daar kunt u tijdens het toepassen van de stijl desgewenst overschrijvingen en/of tekenstijlen verwijderen.
Overschrijvingen van alineastijlen verwijderen
193
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
1. Selecteer de tekst waarin de overschrijvingen voorkomen. U kunt zelfs meerdere alinea's met verschillende stijlen selecteren.
2. Voer in het deelvenster Alineastijlen een van de volgende handelingen uit:
U verwijdert alinea- en tekenopmaak door te klikken op het pictogram Overschrijvingen wissen of door de optie Overschrijvingen
wissen in het deelvenster Alineastijlen te kiezen.
U verwijdert overschrijvingen van tekens, maar behoudt de overschrijvingen van de alineaopmaak door op Ctrl (Windows) of Command
(Mac OS) te drukken en tegelijk op het pictogram Overschrijvingen wissen te klikken.
U verwijdert overschrijvingen op alineaniveau ,maar behoudt overschrijvingen op tekenniveau door in het deelvenster Alineastijlen op
Shift+Ctrl (Windows) of Shift+Command (Mac OS) te drukken en tegelijk op het pictogram Overschrijvingen wissen te klikken.
Wanneer u overschrijvingen verwijdert, worden overschrijvingen op alineaniveau uit de gehele alinea verwijderd, zelfs als er
maar een gedeelte van de alinea is geselecteerd. Overschrijvingen op tekenniveau worden alleen uit de geselecteerde tekst verwijderd.
Als u overschrijvingen verwijdert, wordt de opmaak van de tekenstijl niet verwijderd. U verwijdert de opmaak van de tekenstijl door de tekst
te selecteren waarop die tekenstijl is toegepast, en vervolgens op [Geen] in het deelvenster Tekenstijlen te klikken.
De koppeling verbreken tussen tekst en de bijbehorende stijl
Wanneer u de koppeling tussen de tekst en de stijl verbreekt, behoudt de tekst de opmaak van die stijl. Als u echter die stijl daarna wijzigt, worden
de wijzigingen niet meer doorgevoerd in de tekst.
1. Selecteer de tekst die is opgemaakt met de stijl waarmee u de koppeling wilt verbreken.
2. Kies Koppeling met stijl verbreken in het menu van het deelvenster Stijlen.
Als er geen tekst is geselecteerd wanneer u Koppeling met stijl verbreken kiest, wordt bij elke nieuwe tekst die u invoert, de opmaak van de
geselecteerde stijl gebruikt, maar wordt er op die nieuwe tekst geen stijl toegepast.
Opsommingstekens en nummering naar tekst omzetten
Wanneer u een stijl met opsommingstekens of een nummering op alinea's toepast, kunnen die opsommingstekens of nummers verloren gaan als
die tekst naar een ander programma wordt gekopieerd of geëxporteerd. U voorkomt dit door de opsommingstekens of nummering naar tekst om te
zetten.
Als u de stijl met opsommingstekens omzet in een InCopy-artikel dat is gekoppeld aan een InDesign-layout, kan de stijl worden
overschreven wanneer de inhoud in InDesign wordt bijgewerkt.
1. Selecteer in het deelvenster Alineastijlen de stijl voor de opsommingstekens en nummering.
2. Kies in het menu van het deelvenster Alineastijlen de optie '[stijl]'-opsommingstekens en -nummering naar tekst omzetten.
Als u opsommingstekens en nummering omzet naar tekst in een stijl waarop een andere stijl (een bovenliggende stijl) is gebaseerd, worden de
opsommingstekens en nummering in de onderliggende stijl ook naar tekst omgezet.
Nadat u de nummering naar tekst hebt omgezet, moet u waarschijnlijk de nummers zelf bijwerken als u de tekst gaat bewerken.
Teken- en alineastijlen zoeken en vervangen
Zoek via het dialoogvenster Zoeken/Wijzigen instanties van de desbetreffende stijl op en vervang die stijl door een andere stijl.
1. Kies Bewerken > Zoeken/Wijzigen.
2. Selecteer bij Zoeken in de optie Document als u de stijl in het hele document wilt vervangen.
3. Laat de opties Zoeken naar en Wijzigen in leeg. Klik op Meer opties als de vakken Opmaak zoeken en Opmaak wijzigen niet onder aan het
dialoogvenster worden weergegeven.
194
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
4. Klik in het vak Opmaak zoeken om het dialoogvenster Opmaakinstellingen zoeken te openen. Selecteer onder Stijlopties de teken- of
alineastijl die u wilt opzoeken en klik op OK.
5. Klik in het vak Opmaak wijzigen om het dialoogvenster Opmaakinstellingen wijzigen te openen. Selecteer onder Stijlopties de teken- of
alineastijl waarmee u de andere teken- of alineastijl wilt vervangen en klik op OK.
6. Klik op Zoeken en vervang de stijl door op de knop Zoeken/Wijzigen of Alles wijzigen te klikken.
Adobe raadt ook het volgende aan:
Opmaak met benoemd raster maken
EPUB-exportopties - Inhoud
Tekst plaatsen (importeren)
195
Initialen en geneste stijlen
Naar boven
Naar boven
Een tekenstijl op een initiaal toepassen
Geneste stijlen maken
GREP-stijlen maken
U kunt de functie Initialen en geneste stijlen op drie manieren gebruiken, namelijk door een tekenstijl op een initiaal toe te passen, door een
geneste stijl op tekst aan het begin van een alinea toe te passen en door een geneste regelstijl op een of meerdere regels in een alinea toe te
passen.
Een tekenstijl op een initiaal toepassen
U kunt een tekenstijl op een of meer initialen in een alinea toepassen. Als u een initiaal bijvoorbeeld een andere kleur en lettertype wilt geven dan
de rest van de alinea, kunt u een tekenstijl met deze kenmerken definiëren. U kunt de tekenstijl rechtstreeks toepassen op een alinea of u kunt die
tekenstijl in een alineastijl nesten.
Opmerking: U kunt geen nieuwe stijlen maken in InCopy-inhoud die aan een InDesign-layout is gekoppeld.
Initiaal automatisch opgemaakt door geneste tekenstijl
1. Maak een tekenstijl met de gewenste opmaak voor de initiaal.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
U past de initiaal op een enkele alinea toe door Initialen en geneste stijlen in het menu van het deelvenster Alinea te kiezen.
U nest de tekenstijl in een alineastijl door te dubbelklikken op de alineastijl en vervolgens te klikken op Initialen en geneste stijlen.
3. Geef het aantal regels en tekens voor de initiaal op en kies de tekenstijl.
4. Als de initiaal te ver vanuit de linkerkant is uitgelijnd, selecteert u Linkerrand uitlijnen.
Bij deze optie wordt de originele linkerzijrand van de initiaal en niet de grotere waarde gebruikt. Dit komt met name van pas bij initialen die
met een Sans Serif-lettertype zijn opgemaakt.
5. Als de initiaal de onderliggende tekst overlapt, selecteert u de optie Schalen voor staarten.
6. Klik op OK.
Als u een andere geneste stijl op de tekens na de initiaal wilt toepassen, kiest u de optie Nieuwe geneste stijl. (Zie Geneste stijlen maken.)
Geneste stijlen maken
U kunt opmaak op tekenniveau voor een of meer tekstblokken in een alinea of regel opgeven. U kunt instellen dat twee of meer geneste stijlen
samenwerken, zodat de ene stijl verdergaat waar de andere stijl eindigt. Voor alinea's met een herhaalde en voorspelbare opmaak kunt u zelfs
teruggaan naar de eerste stijl uit de reeks stijlen en die gebruiken.
Geneste stijlen zijn zeer geschikt voor run-in koppen. U kunt bijvoorbeeld een tekenstijl op de eerste letter in een alinea en een andere tekenstijl
tot en met de eerste dubbele punt (:) toepassen. Voor elke geneste stijl kunt u een teken opgeven dat het einde van de stijl aangeeft, zoals een
tabteken of het einde van een woord.
Opmerking: U kunt nieuwe stijlen in een op zichzelf staand InCopy-document maken, maar niet in inhoud die aan een InDesign-layout is
gekoppeld.
196
In dit voorbeeld maakt de tekenstijl Nummer het eerste woord op en maakt de tekenstijl Run-in tekst op tot en met de eerste dubbele punt.
Voor meer informatie over geneste stijlen leest u het artikel InDesign's Nested Styles Auto-Format Multiple Paragraphs van Michael Murphy. Hij
geeft eveneens een reeks videodemo's; de eerste hiervan is Nested Style Sheets.
Een of meer geneste stijlen maken
1. Maak een of meer tekenstijlen waarmee u de tekst wilt opmaken.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Om geneste stijlen aan een alineastijl toe te voegen, dubbelklikt u op de alineastijl en klikt u vervolgens op Initialen en geneste stijlen.
Als u geneste stijlen aan één alinea wilt toevoegen, kiest u Initialen en geneste stijlen in het menu van het deelvenster Alinea.
Opmerking: U krijgt het beste resultaat door geneste stijlen als onderdeel van alineastijlen toe te passen. Als u geneste stijlen als
lokale overschrijvingen op een alinea toepast, kunnen bewerkingen of wijzigingen in de opmaak tot een onverwachte tekenopmaak in de
opgemaakte tekst leiden.
3. Klik een of meer keren op Nieuwe geneste stijl.
4. Voer voor elke stijl een of meer handelingen uit en klik vervolgens op OK:
Klik op het gebied van de tekenstijl en selecteer de tekenstijl waarmee u dat gedeelte van de alinea wilt vormgeven. Als u geen tekenstijl
hebt gemaakt, kiest u Nieuwe tekenstijlen en geeft u de gewenste opmaak op.
Geef het item op dat het einde van de opmaak van de tekenstijl aangeeft. U kunt ook het teken typen, zoals een dubbele punt (:) of een
bepaalde letter of een bepaald getal. U kunt geen woord typen.
Geef op hoeveel instanties van het geselecteerde item (zoals tekens, woorden of zinnen) er nodig zijn.
Kies Tot en met of Maximaal. Als u Tot en met kiest, wordt ook het teken opgemaakt dat het einde van de geneste stijl aangeeft. Bij
Maximaal worden alleen de tekens vóór dit teken opgemaakt.
Selecteer een stijl en klik op de knop Omhoog of Omlaag om de volgorde van de stijlen in de lijst te wijzigen. De volgorde van de
stijlen bepaalt de volgorde waarin de opmaak wordt toegepast. De opmaak die wordt gedefinieerd door de tweede stijl, begint waar de
opmaak van de eerste stijl eindigt. Als u een tekenstijl op de initiaal toepast, fungeert de tekenstijl voor de initiaal als de eerste geneste
stijl.
197
Geneste regelstijlen maken
U kunt een tekenstijl op een opgegeven aantal regels in een alinea toepassen. Net als bij geneste stijlen kunt u twee of meer geneste regelstijlen
instellen die met elkaar samenwerken en u kunt een herhalingspatroon maken.
Kenmerken die worden toegepast op geneste regelstijlen kunnen worden gebruikt in combinatie met kenmerken die worden toegepast op geneste
stijlen. Met een geneste regelstijl kan bijvoorbeeld een kleur worden toegepast terwijl met een geneste stijl tekst cursief kan worden toegepast. Als
beide stijlen leiden tot conflicterende instellingen voor hetzelfde kenmerk, zoals rood en blauw, heeft de geneste stijl voorrang op de geneste
regelstijl.
1. Maak een of meer tekenstijlen waarmee u de tekst wilt opmaken.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
U voegt geneste regelstijlen aan een alineastijl toe door te dubbelklikken op de alineastijl en vervolgens Initialen en geneste stijlen te
kiezen.
Als u geneste regelstijlen aan één alinea wilt toevoegen, kiest u Initialen en geneste stijlen in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Klik een of meer keren op Nieuwe geneste regelstijl.
4. Klik op het gebied van de tekenstijl en selecteer de tekenstijl waarmee u dat gedeelte wilt vormgeven. Als u geen tekenstijl hebt gemaakt,
kiest u Nieuwe tekenstijlen en geeft u de gewenste opmaak op.
5. Geef het aantal alinearegels op waarop u de tekenstijl wilt toepassen.
Selecteer een stijl en klik op de knop Omhoog
of Omlaag om de volgorde van de stijlen in de lijst te wijzigen. De volgorde bepaalt de
volgorde waarin de opmaak wordt toegepast.
6. Klik op OK.
Geneste stijlen herhalen
U kunt een reeks van twee of meer geneste stijlen in een alinea herhalen. Een eenvoudig voorbeeld van een dergelijke toepassing is een patroon
van afwisselende rode en groene woorden in een alinea. In geneste regelstijlen kunt u bijvoorbeeld afwisselend rode en groene regels in een
alinea gebruiken. Het herhaalde patroon blijft intact, ook als u woorden aan de alinea toevoegt of eruit verwijdert.
1. Maak de tekenstijlen die u nodig hebt.
2. Bewerk of maak een alineastijl of plaats de invoegpositie in de alinea die u wilt opmaken.
3. Klik in het gedeelte of het dialoogvenster Initialen en geneste stijlen ten minste tweemaal op Nieuwe geneste stijl (of Nieuwe geneste lijnstijl)
en geef instellingen op voor elke stijl.
4. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik bij geneste stijlen nogmaals op Nieuwe geneste stijl, kies [Herhalen] in het gedeelte Tekenstijl en geef op hoeveel geneste stijlen
moeten worden herhaald.
Klik bij geneste regelstijlen nogmaals op Nieuwe geneste regelstijl, kies [Herhalen] in het gedeelte Tekenstijl en geef op hoeveel regels
moeten worden herhaald.
Soms zult u de eerste stijl of stijlen willen overslaan. Een alinea met gebeurtenissen kan bijvoorbeeld 'De gebeurtenissen van deze week'
gevolgd door de dagen van de week en de gebeurtenissen op die dagen bevatten. Hiervoor zou u vijf geneste stijlen kunnen maken, één stijl
voor 'De gebeurtenissen van deze week', vervolgens één stijl voor elke dag van de week, de gebeurtenis en de tijd van de gebeurtenis en
een laatste stijl met een [Herhalen]-waarde van 3, waarbij dus de eerste geneste stijl uit de lus wordt genegeerd.
Het onderdeel [Herhalen] moet onder aan de lijst staan. Geneste stijlen die onder [Herhalen] staan, worden genegeerd.
198
Geneste stijlen herhalen
5. Klik op OK.
Tekenstijlopties voor de geneste stijl
Met de volgende opties kunt u opgeven hoe een geneste tekenstijl eindigt:
Als u het teken niet wilt opnemen in de opmaak van de geneste stijl, kiest u Maximaal in plaats van Tot en met wanneer u de geneste stijl
definieert.
ZinnenPunten, vraagtekens en uitroeptekens die het einde van een zin aangeven. Een aanhalingsteken achter een punt hoort bij de zin.
WoordenElke spatie die of elk teken dat het einde van een woord aangeeft.
TekensElk ander teken dan markeringen met een nulbreedte (voor bijvoorbeeld ankers, indexmarkeringen en XML-labels).
Opmerking: Als u Tekens selecteert, kunt u een geneste stijl ook beëindigen door een teken zoals een dubbele punt of een punt te typen. Als u
meerdere tekens typt, wordt een stijl door een van die tekens beëindigd. Als de run-in koppen bijvoorbeeld eindigen op een koppelteken, dubbele
punt of vraagteken, kunt u -:? typen. De geneste stijl stopt dan bij een van deze tekens.
LettersElk teken dat geen leesteken, spatie, cijfer en symbool bevat.
CijfersDe Arabische cijfers 0-9.
Teken voor einde geneste stijlBreidt de geneste stijl uit tot of t/m de vormgeving van het teken Einde geneste stijl dat u invoegt. U voegt dit
teken in door Tekst > Speciaal teken invoegen > Teken > Overige > Einde geneste stijl hier te kiezen.
TabtekensBreidt de geneste stijl tot of tot en met het tabteken uit (niet de tabinstelling).
Geforceerd regeleindeBreidt de geneste stijl tot of t/m het geforceerde regeleinde uit. (Kies Tekst > Afbrekingsteken invoegen > Geforceerd
regeleinde.)
Teken Inspringen tot hierBreidt de geneste stijl uit tot of tot en met het teken Inspringen tot hier. (Kies Tekst > Speciaal teken invoegen >
Overig > Inspringen tot hier.)
Em-spaties, En-spaties of Vaste spatiesBreidt de geneste stijl tot of tot en met het spatieteken uit. (Kies Tekst > Spatie(s)
invoegen > [spatieteken].)
Markering verankerd objectBreidt de geneste stijl tot of tot en met een inline-afbeeldingsmarkering uit. Deze markering verschijnt waar een
inline-afbeelding wordt ingevoegd.
Automatisch paginanummer/SectiemarkeringBreidt de geneste stijl tot of tot en met de paginanummermarkering of sectienaammarkering uit.
Een geneste stijl beëindigen
Doorgaans eindigt een geneste stijl op de plaats waar aan de voorwaarden van de gedefinieerde stijl wordt voldaan, bijvoorbeeld na drie woorden
of bij een punt. U kunt een geneste stijl echter ook met behulp van het teken Einde geneste stijl hier laten eindigen voordat aan de voorwaarde is
voldaan.
1. Plaats de invoegpositie daar waar u de geneste stijl wilt laten eindigen.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Overig > Einde geneste stijl hier.
Met dit teken wordt de geneste stijl op dat punt beëindigd, ongeacht de definitie van de geneste stijl.
199
Naar boven
De opmaak van een geneste stijl verwijderen
Selecteer de geneste stijl in het dialoogvenster Initialen en geneste stijlen of in het gedeelte Initialen en geneste stijlen van het dialoogvenster
Opties alineastijl en klik op Verwijderen.
Pas een andere alineastijl toe.
GREP-stijlen maken
GREP is een geavanceerde, op patronen gebaseerde zoektechniek. Met GREP-stijlen kunt u een tekenstijl toepassen op tekst die voldoet aan de
door u opgegeven GREP-uitdrukking. Stel dat u een tekenstijl wilt toepassen op alle telefoonnummers in tekst. Als u een GREP-stijl maakt,
selecteert u de tekenstijl en geeft u de GREP-uitdrukking op. Alle alineatekst die overeenkomt met de GREP-uitdrukking wordt nu opgemaakt op
basis van de tekenstijl.
GREP-stijl gebruiken om telefoonnummers op te maken met een tekenstijl
A.TekenstijlB.GREP-uitdrukking
Op www.adobe.com/go/lrvid4028_id_nl vindt u een videodemo over het maken van GREP-stijlen.
In 5 Cool Things You Can Do with GREP Styles geeft David Blatner praktijkvoorbeelden van GREP-stijlen. Cari Jansen presenteert een vierdelige
serie over GREP-stijlen die begint met Introducing GREP Styles.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u GREP-stijlen op afzonderlijke alinea's wilt toepassen, selecteert u de gewenste alinea's en kiest u GREP-stijlen in het menu van
het deelvenster Alinea of het regelpaneel.
Als u GREP-stijlen in een alineastijl wilt gebruiken, maakt of bewerkt u een alineastijl en klikt u op het tabblad GREP-stijlen links van het
dialoogvenster Opties alineastijl.
2. Klik op Nieuwe GREP-stijl.
3. Klik rechts van Stijl toepassen en geef een tekenstijl op. Als u geen tekenstijl hebt gemaakt die moet worden gebruikt, kiest u Nieuwe
tekenstijl en geeft u de gewenste opmaak op.
4. Klik rechts van Op tekst en ga op een van de volgende manieren te werk om een GREP-uitdrukking te maken:
Voer de zoekopdracht handmatig in. (Zie Metatekens voor zoeken.)
Klik op het pictogram Speciale tekens voor zoeken rechts van het veld Op tekst. Kies opties in de submenu's Locaties, Herhalen,
Overeenkomst, Toetsen en Posix om de GREP-uitdrukking samen te stellen.
5. Klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Video GREP-stijlen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
200
Typografie
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is alleen beschikbaar in het Engels.
201
Lettertypen gebruiken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Lettertypen
Lettertypen installeren
Een lettertype toepassen op tekst
Een tekengrootte opgeven
Lettertype-voorvertoning
OpenType-lettertypen
OpenType-lettertypen installeren
Kenmerken voor OpenType-lettertypen toepassen
Werken met ontbrekende lettertypen
Met documenten geïnstalleerde lettertypen
Multiple Master-lettertypen
Lettertypen
Een lettertype is een volledige set tekens (letters, cijfers en symbolen) met een gemeenschappelijke dikte, breedte en stijl, zoals 10-punts Adobe
Garamond Bold.
Lettertypesoorten (ook letterfamilies of lettertypefamilies genaamd) zijn lettertypeverzamelingen met een vergelijkbare weergave die in combinatie
met elkaar worden gebruikt, zoals Adobe Garamond.
Een lettertypestijl is een variatie op een bepaald lettertype in een lettertypefamilie. Meestal is in een lettertypefamilie Roman of Onbewerkt (de
namen variëren per familie) het basislettertype, dat lettertypestijlen als standaard, vet, cursief en vetcursief kan omvatten.
Lettertypen installeren
Als u InCopy of Adobe Creative Suite installeert, worden lettertypen automatisch in de systeemmap voor lettertypen geïnstalleerd.
Windows: In Windows bevinden de lettertypen zich in de map “\Windows\Fonts”. Bijvoorbeeld: c:\Windows\Fonts\
Mac OS: In Mac bevinden de lettertypen zich in de map “/Library/Fonts”.
Zie de documentatie van het systeem of van het lettertypebeheer voor het installeren en activeren van lettertypen die in alle toepassingen kunnen
worden gebruikt.
U maakt lettertypen beschikbaar in InCopy door de lettertypebestanden te kopiëren naar de map Lettertypen in de toepassingsmap InDesign op
de vaste schijf. Lettertypen in deze map zijn echter uitsluitend beschikbaar voor InCopy .
Als twee of meer lettertypen actief zijn in InCopy en dezelfde familienaam gebruiken maar verschillende Adobe PostScript-namen hebben, zijn de
lettertypen in InCopy beschikbaar. Dubbele lettertypen staan in de menu's met tussen haakjes de afkorting van de lettertypetechnologie. Het
lettertype Helvetica TrueType bijvoorbeeld wordt vermeld als “Helvetica (TT)”, Helvetica PostScript Type 1 als “Helvetica (T1)” en Helvetica
OpenType als “Helvetica (OTF)”. Als twee lettertypen dezelfde PostScript-naam hebben en in de naam van een van deze lettertypen .dfont staat,
wordt het andere lettertype gebruikt.
Adobe raadt aan
Wilt u een zelfstudie met anderen delen?
Installatie-instructies voor
lettertypen (Engelstalig)
Adobe-lettertypen
Leer hoe u lettertypen op uw computer
installeert. Voor de meeste versies van
Windows en Mac OS zijn instructies
beschikbaar.
Een lettertype toepassen op tekst
Als u een lettertype opgeeft, kunt u de lettertypefamilie en de lettertypestijl onafhankelijk van elkaar selecteren. Als u naar een andere
lettertypefamilie overschakelt, probeert InCopy de huidige stijl te benaderen met een stijl uit de nieuwe lettertypefamilie. Als u van Arial naar Times
202
Naar boven
Naar boven
Naar boven
overstapt, wordt bijvoorbeeld Arial Bold gewijzigd in Times Bold.
Wanneer u tekst vet of cursief maakt, wordt de door het lettertype bepaalde lettertypestijl toegepast in InCopy . Meestal wordt de specifieke versie
van vet of cursief toegepast volgens de regels. Het is echter mogelijk dat door bepaalde lettertypen een variatie van vet of cursief wordt toegepast
die niet exact vet of cursief heet. In sommige lettertypeontwerpen is bijvoorbeeld vastgelegd dat, als u een lettertype vet maakt, de halfvette variant
wordt gebruikt.
1. Selecteer de tekst die u wilt wijzigen.
2. Ga als volgt te werk:
Selecteer in het regelpaneel of in het deelvenster Teken een lettertype in het menu Lettertypefamilie of een stijl in het menu
Lettertypestijl. (In Mac OS kunt u lettertypestijlen in de submenu's van Lettertypefamilie selecteren.)
Klik in het regelpaneel of in het deelvenster Teken vóór de naam van de lettertypefamilie of lettertypestijl (of dubbelklik op het eerste
woord ervan) en typ de eerste tekens van de gewenste naam. Terwijl u typt, worden in InCopy de namen van lettertypefamilies of
lettertypestijlen weergegeven die overeenkomen met wat u hebt getypt.
Kies het menu Tekst > Lettertype en selecteer een lettertype. Als u dit menu gebruikt, kiest u dus zowel een lettertypefamilie als een
tekenstijl.
Een tekengrootte opgeven
Standaard wordt de tekengrootte gemeten in punten (een punt is gelijk aan 0,35 cm). U kunt een tekengrootte tussen 0,1 en 1296 punten
opgeven, in stappen van 0,001 punt.
Opmerking: In Fireworks wordt de tekengrootte standaard gemeten in pixels.
1. Selecteer de tekens of tekstobjecten die u wilt wijzigen. Als u geen tekst selecteert, wordt de tekengrootte toegepast op nieuwe tekst.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Stel in het deelvenster Teken of de bedieningsbalk de optie Tekengrootte in.
Kies een grootte in het menu Tekst > Grootte. Als u Overige kiest, kunt u in het deelvenster Teken een nieuwe grootte opgeven.
U kunt de maateenheid voor tekst wijzigen in het dialoogvenster Voorkeuren. Deze optie is niet beschikbaar in Fireworks.
Lettertype-voorvertoning
U kunt voorbeelden van een lettertype weergeven in de lettertype- en letterstijlmenu's in het deelvenster Teken en in andere gebieden in het
programma waarin u lettertypen kunt kiezen. De volgende pictogrammen worden gebruikt om verschillende soorten lettertypen aan te geven:
OpenType
Type 1
TrueType
Multiple Master
Samengesteld
U kunt de voorvertoningsfunctie uitschakelen of de puntgrootte van de lettertypenamen of -voorbeelden wijzigen in de tekstvoorkeuren.
OpenType-lettertypen
OpenType-lettertypen gebruiken één lettertypebestand voor zowel Windows®- als Macintosh®-computers, zodat u bestanden van het ene
platform naar het andere kunt verplaatsen zonder dat u zich zorgen hoeft te maken over lettertypesubstitutie en andere problemen die ervoor
zorgen dat tekst niet goed doorloopt. OpenType-lettertypen kunnen een aantal functies bevatten, zoals golven en handmatige ligaturen, die niet
beschikbaar zijn in de huidige PostScript- en TrueType-lettertypen.
Bij OpenType-lettertypen wordt het pictogram weergegeven.
Als u met een OpenType-lettertype werkt, kunt u alternatieve glyphs in uw tekst automatisch vervangen. Denk bijvoorbeeld aan ligaturen,
kleinkapitalen, breuken en ouderwetse proportionele cijfers.
203
Naar boven
Naar boven
Standaard- (links) en OpenType-lettertypen (rechts)
A.RangtelwoordenB.Handmatige ligaturenC.Golven
OpenType-lettertypen kunnen over een uitgebreide tekenset en lay-outfuncties beschikken om meer taalkundige ondersteuning en geavanceerde
typografische controle te kunnen bieden. OpenType-lettertypen van Adobe die met ondersteuning voor Centraal-Europese talen (CE) worden
geleverd, hebben het woord “Pro” als een deel van hun lettertypenaam in toepassingslettertypemenu's. OpenType-lettertypen die geen
ondersteuning voor Centraal-Europese talen bevatten, worden aangeduid met “Standaard”en hebben een “Std”-achtervoegsel. Alle OpenType-
lettertypen kunnen naast PostScript Type 1- en TrueType-lettertypen worden geïnstalleerd en gebruikt.
Als u meer informatie wilt hebben over OpenType-flettertypen, raadpleegt u www.adobe.com/go/opentype_nl.
OpenType-lettertypen installeren
InCopy bevat lettertypen uit diverse OpenType-families, waaronder Adobe Garamond Pro, Adobe Caslon Pro, Trajan Pro, Caflisch Script Pro,
Myriad Pro, Lithos en Adobe Jenson Pro.
OpenType-lettertypen worden automatisch geïnstalleerd wanneer u InCopy of Adobe Creative Suite 4 installeert. Er staan extra OpenType-
lettertypen in de map Adobe Fonts in de map Extra's op de dvd van de toepassing. Voor informatie over het installeren en gebruiken van
OpenType-lettertypen bladert u door de dvd van de toepassing of gaat u naar de Adobe-website.
Kenmerken voor OpenType-lettertypen toepassen
Met het deelvenster Teken of het regelpaneel kunt u kenmerken van OpenType-lettertypen (zoals breuken en sierletters) op tekst toepassen.
Voor meer informatie over OpenType-lettertypen gaat u naar www.adobe.com/go/opentype_nl.
Kenmerken voor OpenType-lettertypen toepassen
1. Selecteer tekst.
2. Zorg dat een OpenType-lettertype is geselecteerd in het regelpaneel of het deelvenster Teken.
3. Kies OpenType in het menu van het deelvenster Teken en selecteer een OpenType-kenmerk, zoals Handmatige ligaturen of Breuken.
Functies die niet worden ondersteund in het huidige lettertype, worden weergegeven tussen vierkante haakjes, zoals [Sierletter].
Bij het definiëren van een alinea- of tekenstijl kunt u ook de kenmerken van een OpenType-lettertype selecteren. Gebruik hiervoor het gedeelte
OpenType-functies links in het dialoogvenster Stijlopties.
Kenmerken van OpenType-lettertypen
Wanneer u een OpenType-lettertype gebruikt, kunt u specifieke OpenType-kenmerken selecteren in het menu van het regelpaneel of in het
deelvenster Teken wanneer u tekst opmaakt of stijlen definieert.
Opmerking: In OpenType-lettertypen kunnen grote verschillen voorkomen in het aantal beschikbare tekststijlen en functies. Als een OpenType-
functie niet beschikbaar is, staat deze tussen vierkante haakjes (bijvoorbeeld [Sierletter]) in het menu van het regelpaneel.
Handmatige ligaturenEen lettertypeontwerp kan optionele ligaturen bevatten die u niet altijd moet inschakelen. Als u deze optie selecteert,
kunnen deze extra optionele ligaturen worden gebruikt, mits ze aanwezig zijn. Zie Ligaturen toepassen op letterparen voor meer informatie over
ligaturen.
BreukenGetallen die door een schuine streep van elkaar worden gescheiden (zoals 1/2), worden omgezet naar een breuk, op voorwaarde dat
breuken beschikbaar zijn.
RangtelwoordRangtelwoorden als 1e en 2e worden opgemaakt met de letters in superscript (1en 2), op voorwaarde dat rangtelwoorden
beschikbaar zijn. Letters zoals de a en o in de Spaanse woorden segunda (2) en segundo (2) worden eveneens correct opgemaakt.
SierletterIndien beschikbaar kunt u werken met standaardsierletters en contextafhankelijke sierletters, die alternatieve kapitalen en einde-woord-
alternatieven kunnen bevatten.
Alternatieven titelformaatIndien beschikbaar worden tekens geactiveerd die voor titels in hoofdletters worden gebruikt. Als u deze optie in
bepaalde lettertypen gebruikt voor tekst die zowel in hoofdletters als kleine letters is opgemaakt, kan dat tot ongewenste resultaten leiden.
Context-afhankelijke alternatievenIndien beschikbaar worden context-afhankelijke ligaturen en bijbehorende alternatieven geactiveerd. In
bepaalde scriptlettertypen worden alternatieve tekens opgenomen waarmee letters beter aan elkaar kunnen worden geschreven. Zo kan het
e e
ao
204
Naar boven
letterpaar “bl” in het woord “bloem” worden samengevoegd, zodat het woord handgeschreven lijkt. Deze optie is standaard geselecteerd.
Alles in kleinkapitaalAls u deze optie selecteert voor lettertypen met echte kleinkapitalen, worden alle tekens in kleinkapitalen omgezet. Zie Het
hoofdlettergebruik van tekst wijzigen voor meer informatie.
Nul met schuine streepAls u deze optie selecteert, wordt het cijfer 0 weergegeven met een schuine streep erdoor. In bepaalde lettertypen
(vooral versmalde lettertypen), kan het moeilijk zijn om het cijfer 0 te onderscheiden van de hoofdletter O.
Stilistische setsBepaalde OpenType-lettertypen bevatten alternatieve glyph-sets die zijn ontworpen voor het esthetische effect. Een stilistische
set is een groep met glyph-alternatieven die kan worden toegepast op afzonderlijke tekens of op een tekstbereik. Als u een andere stilistische set
selecteert, worden de glyphs gebruikt die in de set zijn gedefinieerd, in plaats van de standaard-glyphs. Als een glyph-teken in een stilistische set
wordt gebruikt in combinatie met een andere OpenType-instelling, wordt de glyph uit de set vervangen door de glyph met de afzonderlijke
instelling. U kunt de glyphs voor elke set zien in het deelvenster Glyphs.
Positionele vormenIn sommige cursieve scripts en in talen zoals het Arabisch, is de vorm van een teken soms afhankelijk van de positie in een
woord. Het teken is anders van vorm aan het begin van een woord (eerste positie), in het midden (middenpositie) of aan het einde van een woord
(laatste positie). Het teken kan bovendien een andere vorm krijgen als het alleen voorkomt (geïsoleerde positie). Selecteer een teken en kies een
optie voor Positionele vormen om het de juiste opmaak te geven. Met de optie Algemene vorm wordt het algemene teken ingevoegd. Met de optie
Automatische vorm wordt een tekenvorm ingevoegd die is gebaseerd op de positie van het teken binnen een woord en op het feit of het teken in
isolatie voorkomt.
Superscript/Superior en Subscript/InferiorSommige OpenType-lettertypen bevatten verhoogde of verlaagde glyphs waarvan het formaat op
basis van dat van omringende tekens wordt aangepast. Als een OpenType-lettertype deze glyphs voor niet-standaardbreuken niet bevat, kunt u
wellicht beter de kenmerken Teller en Noemer gebruiken.
Teller en noemerSommige OpenType-lettertypen zetten alleen basisbreuken (zoals 1/2 of 1/4) om en niet de niet-standaardbreuken (zoals 4/13
of 99/100) naar breukglyphs. Pas in dergelijke gevallen de kenmerken Teller en Noemer op deze niet-standaardbreuken toe.
Tabellarische uitlijningCijfers met volledige hoogte en identieke breedte zijn beschikbaar. Deze optie komt van pas als getallen op regels
moeten worden uitgelijnd, zoals in tabellen.
Proportioneel klassiekCijfers met variërende hoogte en variërende breedte zijn beschikbaar. Deze optie is bedoeld voor een klassiek, stijlvol
uiterlijk bij tekst waarin niet alleen kapitalen worden gebruikt.
Proportionele uitlijningCijfers met volledige hoogte en variërende breedte zijn beschikbaar. Deze optie is bedoeld voor tekst waarin alleen
kapitalen worden gebruikt.
Tabellarisch klassiekCijfers met variërende hoogte en vaste, identieke breedte zijn beschikbaar. Deze optie is geschikt wanneer u het
traditionele uiterlijk van klassieke cijfers wilt en u deze in kolommen moet uitlijnen voor bijvoorbeeld een jaarverslag.
StandaardcijferstijlVoor cijferglyphs wordt de standaardcijferstijl voor het huidige lettertype gebruikt.
Werken met ontbrekende lettertypen
Als u documenten opent of plaatst met lettertypen die niet op uw computer zijn geïnstalleerd, verschijnt er een waarschuwingsbericht over de
ontbrekende lettertypen. Wanneer u tekst met een ontbrekend lettertype selecteert, wordt in het regelpaneel of in het deelvenster Teken
aangegeven dat dit lettertype ontbreekt door het lettertype tussen haakjes in het pop-upmenu voor lettertypestijlen weer te geven.
InCopy vervangt ontbrekende lettertypen door een beschikbaar lettertype. U kunt dan de tekst selecteren en een ander beschikbaar lettertype
toepassen. Ontbrekende lettertypen die door andere lettertypen zijn vervangen, staan boven aan het menu Tekst > Lettertype in het gedeelte
"Ontbrekende lettertypen". Standaard wordt tekst die met ontbrekende lettertypen is opgemaakt, roze gemarkeerd.
Als u een TrueType-lettertype hebt geïnstalleerd en het document bevat een Type 1-versie (T1) van hetzelfde lettertype, wordt aangegeven dat
het lettertype ontbreekt.
Kies Tekst > Lettertype zoeken als u de ontbrekende lettertypen wilt zoeken en wijzigen. Als een ontbrekend lettertype onderdeel vormt van een
stijl, kunt u het lettertype in die stijl bijwerken door de stijldefinitie van het lettertype te wijzigen.
Ontbrekende lettertypen beschikbaar maken
Ga als volgt te werk:
Installeer de ontbrekende lettertypen op uw systeem.
Plaats de ontbrekende lettertypen in de map Lettertypen in de toepassingsmap van InCopy . Lettertypen in deze map zijn uitsluitend voor
InCopy beschikbaar. Zie Lettertypen installeren.
Activeer de ontbrekende lettertypen met een programma voor lettertypebeheer.
Als u geen toegang hebt tot ontbrekende lettertypen, gebruikt u de opdracht Lettertype zoeken voor het opzoeken en vervangen van
ontbrekende lettertypen.
Vervangen lettertypen in uw document markeren
Als de voorkeurenoptie Markeren > Vervangen lettertypen is geselecteerd, wordt de tekst die is opgemaakt met ontbrekende lettertypen,
weergegeven met een roze markering zodat u deze tekst eenvoudig kunt herkennen.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Compositie (Windows®) of InCopy > Voorkeuren > Compositie (Mac OS®).
2. Selecteer Vervangen lettertypen en klik op OK.
205
Naar boven
Naar boven
Met documenten geïnstalleerde lettertypen
Lettertypen in een map Document Fonts op dezelfde locatie als een InCopy -document worden tijdelijk geïnstalleerd wanneer het document wordt
geopend. Kies de opdracht Pakket om een map Document Fonts te genereren als u uw document wilt delen of naar een andere computer wilt
verplaatsen.
De lettertypen in de map Document Fonts zijn niet hetzelfde als de lettertypen die beschikbaar zijn op de standaardlettertypelocaties van het
besturingssysteem. Met documenten geïnstalleerde lettertypen worden geïnstalleerd als het document wordt geopend en krijgen voorrang op
lettertypen met dezelfde PostScript-naam. Ze krijgen echter alleen voorrang op lettertypen in het document. Door een document geïnstalleerde
lettertypen zijn niet beschikbaar voor andere documenten. Wanneer u het document sluit, worden de voor dat document geïnstalleerde lettertypen
verwijderd. Met documenten geïnstalleerde lettertypen staan in een submenu van het menu Lettertype.
Somminge Type1-lettertypen zijn niet beschikbaar in het document. Bovendien zijn sommige Mac OS-lettertypen niet beschikbaar wanneer u
InDesign in Windows gebruikt.
Op http://tv.adobe.com/go/4955/nl vindt u een video over het gebruik van met documenten geïnstalleerde lettertypen.
Multiple Master-lettertypen
Multiple Master-lettertypen zijn aanpasbare Type 1-lettertypen waarvan de tekenkenmerken worden beschreven middels variabele
ontwerpkenmerken, zoals dikte, breedte, stijl en optisch formaat.
Sommige Multiple Master-lettertypen bevatten een optisch-formaatas, waarmee u lettertypen kunt gebruiken die zijn ontworpen voor optimale
leesbaarheid bij een bepaald formaat. Meestal omvat het ontwerp van een optisch formaat voor een kleiner lettertype (zoals 10-punts) zwaardere
schreven en stokken, bredere tekens, minder contrast tussen dikke en dunne lijnen, een grotere x-hoogte en lossere spatiëring dan voor een
lettertype van bijvoorbeeld 72 punten.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Tekst (Windows) of InCopy > Voorkeuren > Tekst (Mac OS).
2. Selecteer de optie voor het automatisch gebruiken van het correcte optische formaat en klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
206
Tekstcompositie
Naar boven
Naar boven
Tekstcompositie uitvoeren
Woordafbreking
Ongewenste woordafbrekingen voorkomen
Instellingen voor uitvulling wijzigen
Tekstcompositie uitvoeren
De vormgeving van tekst op een pagina wordt bepaald door een ingewikkelde interactie van processen die compositie wordt genoemd. Nadat u
woordspatiëring, letterspatiëring, glyph-schaling en opties voor woordafbreking hebt geselecteerd, wordt de samenstelling van tekst in InCopy
optimaal op deze parameters afgestemd.
InCopy bevat twee compositiemethoden: Adobe Composer alinea (de standaardmethode) en Adobe Composer enkele regel. Beide methoden zijn
beschikbaar in het menu van het regelpaneel. In het menu van het deelvenster Alinea, in het dialoogvenster Uitvulling en in het menu van het
regelpaneel kunt u aangeven welke methode u wilt gebruiken.
Op www.adobe.com/go/vid0075_nl vindt u een videodemo over het werken met tekst.
In InDesign Magazine Mind the Gaps vindt u een artikel over het oplossen van compositieproblemen.
Compositiemethoden
InCopy biedt u twee compositiemethoden: Adobe Composer alinea (de standaard) en Adobe Composer enkele regel. Bij beide methoden worden
eventuele afbrekingen geëvalueerd en wordt de compositie gemaakt die het beste aansluit bij de opties voor woordafbreking en uitvulling die u
voor een bepaalde alinea hebt opgegeven.
Adobe Composer alinea
Voor een gehele alinea worden alle mogelijke afbrekingen overwogen, waarna eerdere regels in de alinea kunnen worden geoptimaliseerd en zo
onaantrekkelijke afbrekingen verderop worden voorkomen. Compositie op basis van alinea's resulteert in gelijkmatige spatiëring en minder
afbreekstreepjes.
Composer alinea voert de compositie uit door mogelijke afbrekingen te overwegen, te evalueren en te classificeren op basis van onder meer
gelijkmatige letterspatiëring, woordspatiëring en woordafbreking.
In het dialoogvenster Woordafbreking kunt u de relatie bepalen tussen een betere spatiëring en minder afbreekstreepjes. (Zie Woordafbreking.)
Adobe Composer enkele regel
Deze methode biedt een traditionele benadering door de tekst regel voor regel samen te stellen. Deze optie is nuttig als u compositiewijzigingen in
latere bewerkingsfasen wilt beperken.
Een compositiemethode voor een alinea kiezen
Ga als volgt te werk:
Kies Adobe Composer alinea (de standaardoptie) of Adobe Composer enkele regel in het menu van het deelvenster Alinea.
Kies Uitvulling in het menu van het deelvenster Alinea of van het regelpaneel en kies vervolgens een optie in het menu Composer.
Opmerking: Er kunnen extra plug-ins voor de compositie-engine van derden beschikbaar zijn in combinatie met interfaces waarmee u de
parameters van de engine kunt aanpassen.
Compositievoorkeuren instellen
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Compositie (Windows) of InCopy > Voorkeuren > Compositie (Mac OS).
2. Als u compositieproblemen op het scherm wilt markeren, selecteert u Overtredingen bijeenhouden en Overtredingen van afbreken en
uitvullen.
3. Als u tekst wilt uitvullen die doorloopt rondom een object, selecteert u Tekst naast een object uitvullen.
4. Klik op OK.
Woordafbreking
De instellingen die u voor woordafbreking en uitvulling kiest, beïnvloeden de horizontale afstand van regels en het esthetische aspect van tekst op
207
Naar boven
de pagina's. De opties voor woordafbreking bepalen of woorden kunnen worden afgebroken en zo ja, op welk punt.
Uitvulling wordt bestuurd door de gekozen uitlijningsoptie, de opgegeven woord- en letterspatiëring en het al dan niet gebruiken van glyph-
schaling. U kunt ook losse woorden uitvullen in smalle kolommen met geheel uitgevulde tekst.
In Mind the Gaps vindt u een artikel van Eda Warren over het voorkomen van compositieproblemen.
Afbreking handmatig aanpassen
U kunt woorden handmatig of automatisch afbreken, maar ook een combinatie van beide methoden gebruiken. De veiligste werkwijze bij
handmatige woordafbreking is het invoegen van een zacht afbreekstreepje, dat pas zichtbaar is als het woord wordt afgebroken aan het einde van
een regel. Als u een zacht afbreekstreepje aan het begin van een woord plaatst, wordt dat woord niet afgebroken.
1. Klik met het gereedschap Tekst
op de plaats waar u het afbreekstreepje wilt invoegen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Afbreekstreepjes en streepjes > Zacht afbreekstreepje.
Druk op Ctrl+Shift+- (Windows) of Command+Shift+- (Mac OS) om een zacht afbreekstreepje in te voegen.
Opmerking: Als u een zacht afbreekstreepje invoert in een woord, is het niet zeker dat het woord wordt afgebroken. De uiteindelijke afbreking
hangt af van andere instellingen voor woordafbreking en compositie. Door een zacht afbreekstreepje in een woord in te voeren, wordt dat woord
echter altijd bij het zachte afbreekstreepje afgebroken.
Woordafbreking automatisch aanpassen
Woordafbreking is gebaseerd op woordenlijsten die in een afzonderlijk gebruikerswoordenboek of in het document zelf zijn opgeslagen. U krijgt
een consistente woordafbreking door een bepaalde woordenlijst op te geven, wat vooral van belang is als u het document laat verwerken door een
servicebureau of als u deel uitmaakt van een werkgroep.
Als u automatische woordafbreking voor een alinea wilt in- of uitschakelen, selecteert of deselecteert u de optie Woordafbreking in het
deelvenster Alinea of in het regelpaneel. (U kunt deze optie ook in een alineastijl opnemen.)
Als u de optie voor automatische woordafbreking gebruikt, kunt u de instellingen aanpassen om de tekst mooier uit te vullen of minder
afbreekstreepjes te gebruiken. U kunt ook voorkomen dat woorden met hoofdletters en het laatste woord in een alinea worden afgebroken.
Opties voor automatische woordafbreking voor een alinea instellen
1. Klik in de alinea of selecteer de alinea's waarvoor de opties moeten gelden.
2. Kies Woordafbreking in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Selecteer de optie Woordafbreking.
4. Wijzig indien nodig de volgende instellingen en klik vervolgens op OK:
Woorden met ten minste _ lettersHiermee geeft u het minimumaantal tekens voor afgebroken woorden op.
Na eerste _ letters / Voor laatste _ lettersHiermee geeft u het minimumaantal tekens op dat aan het begin of eind van een woord met
een leesteken kan worden afgebroken. Als u bijvoorbeeld in beide gevallen 3 opgeeft, wordt arrestante afgebroken als arres- tante en niet
als ar- restante of arrestan- te.
Limiet afbreekstreepje _ AfbreekstreepjesHiermee geeft u het maximum aantal afbrekingen op die kunnen voorkomen op
achtereenvolgende regels. Als u nul opgeeft, geldt er geen beperking voor het aantal afbreekstreepjes.
Zone voor woordafbrekingGeef het aantal spaties op dat aan het einde van een regel met niet-uitgevulde tekst mag staan voordat
woorden worden afgebroken. Deze optie is alleen van kracht als u de Composer enkele regel voor niet-uitgevulde tekst gebruikt.
Betere spatiëring/Minder afbreekstreepjesU kunt het evenwicht tussen deze twee instellingen aanpassen met de schuifregelaar onder
aan het venster.
Woorden met hoofdletters afbrekenAls u woorden met hoofdletters niet wilt afbreken, schakelt u deze optie uit.
Laatste woord afbrekenAls u het laatste woord in een alinea niet wilt afbreken, schakelt u deze optie uit.
Woorden afbreken in kolommenAls u woorden niet zo wilt afbreken, dat de woorden worden opgesplitst tussen twee kolommen, kaders of
pagina's, schakelt u deze optie uit.
Ongewenste woordafbrekingen voorkomen
Met vaste afbreekstreepjes voorkomt u dat woorden worden afgebroken. Dit is nuttig bij onder meer eigennamen en woorden waarvan de losse
lettergrepen de vormgeving niet ten goede komen. Met vaste afbreekstreepjes kunt u ook meerdere woorden bijeenhouden, zoals een reeks
initialen en een achternaam (P. T. Barnum).
Afbreking in tekst voorkomen
1. Selecteer de tekst die u op dezelfde regel wilt houden.
2. Kies Niet afbreken in het menu van het deelvenster Teken of in het menu van het regelpaneel.
208
Naar boven
U kunt woordafbreking ook voorkomen door een zacht afbreekstreepje aan het begin van het woord te plaatsen. Druk op Ctrl+Shift+-
(Windows) of Command+Shift+- (Mac OS) om een zacht afbreekstreepje in te voegen.
Een vast afbreekstreepje maken
1. Klik met het gereedschap Tekst op de plaats waar u het afbreekstreepje wilt invoegen.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Afbreekstreepjes en streepjes >Vast afbreekstreepje.
Een vaste spatie maken
1. Klik met het gereedschap Tekst op de plaats waar u de spatie wilt invoegen.
2. Kies Tekst > Spatie(s) invoegen > Vaste spatie (of een ander spatieteken).
De breedte van de vaste spatie is afhankelijk van de tekengrootte en van de instellingen voor uitvulling en spatiëring. De breedte van het teken
Niet-afbrekende spatie (vaste breedte) blijft gelijk, ongeacht de context.
Instellingen voor uitvulling wijzigen
Gebruik het deelvenster Uitvulling om woordspatiëring, letterspatiëring en glyph-schaling tot in detail in te stellen. Het aanpassen van de spatiëring
is vooral handig voor uitgevulde tekst, maar u kunt ook de spatiëring van niet-uitgevulde tekst aanpassen.
Woord- en letterspatiëring in uitgevulde tekst aanpassen
1. Plaats de cursor in de alinea die u wilt wijzigen, of selecteer een tekstobject of kader om alle alinea's te wijzigen.
2. Kies Uitvulling in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Voer waarden in voor Woordspatiëring, Letterspatiëring en Ruimte tussen glyphs. Het bereik van aanvaardbare spatiëring dat u met de
waarden van Minimum en Maximum definieert, geldt alleen voor uitgevulde alinea's. Met Gewenst geeft u de gewenste spatiëring voor
uitgevulde en niet-uitgevulde alinea's op:
WoordspatiëringDe ruimte tussen woorden die het resultaat is van het indrukken van de spatiebalk. Voor Woordspatiëring kunt u waarden
opgeven van 0% tot 1000%. Bij 100% wordt er geen extra ruimte tussen woorden toegevoegd.
LetterspatiëringDe afstand tussen letters, met inbegrip van de tekstspatiëring of tekenspatiëring. Voor letterspatiëring kunt u waarden
opgeven van –100% tot 500%. Bij 0% wordt geen ruimte tussen letters toegevoegd. Bij 100% wordt een volledige spatiebreedte tussen
letters toegevoegd.
Glyph-schalingDe breedte van tekens (elk lettertypeteken is een glyph). De waarden voor glyph-schaling kunnen variëren van 50% tot
200%.
Spatiëringsopties worden altijd toegepast op een hele alinea. Gebruik de optie Tekstspatiëring als u de spatiëring van enkele tekens wilt
aanpassen, maar niet de spatiëring van de hele alinea.
4. Stel de optie Uitvullen enkel woord in om op te geven hoe u alinea's met één woord wilt uitvullen.
In smalle kolommen kan het gebeuren dat er op één regel slechts één woord staat. Als de alinea volledig moet worden uitgevuld, is het
mogelijk dat dit ene woord teveel wordt uitgerekt. In plaats van volledige uitvulling voor dergelijke woorden te handhaven, kunt u ze
centreren of op de linker- of rechtermarge uitlijnen.
Glyph-schaling in uitgevulde tekst instellen
1. Klik om een invoegpositie in een alinea te plaatsen of selecteer de alinea's waarvoor de opties moeten gelden.
2. Kies Uitvulling in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Typ waarden voor Glyph-schaling Minimaal, Optimaal en Maximaal. Klik op OK.
Vóór (boven) en na (onder) glyph-schaling in uitgevulde tekst
Met glyph-schaling kunt u een gelijkmatigere uitlijning realiseren. Bij afwijking van meer dan 3% van de standaardwaarde van 100% kan echter
vervorming van lettervormen optreden. Voor het schalen van glyphs kunt u het beste waarden zonder grote verschillen opgeven, bijvoorbeeld
209
97-100-103, tenzij u een speciaal effect beoogt.
Een uitlijnspatie in uitgevulde tekst gebruiken
Met een uitlijnspatie voegt u een variabele hoeveelheid ruimte toe aan de laatste regel van een volledig uitgevulde alinea (tussen het laatste
woord en een einde-artikel-teken in een decoratief lettertype). Binnen niet-uitgevulde tekst ziet een uitlijnspatie er als een gewone spatie uit. In
uitgevulde tekst wordt deze spatie zo breed gemaakt als alle beschikbare extra ruimte op de laatste regel. Een uitlijnspatie kan grote gevolgen
hebben voor de manier waarop een gehele alinea door Adobe Composer alinea wordt opgemaakt.
Vóór en na het toevoegen van een uitlijnspatie
1. Klik met het gereedschap Tekst
pal voor het teken dat het einde van het artikel aangeeft.
2. Kies Tekst > Spatie(s) invoegen > Uitlijnspatie.
Opmerking: Het effect van een uitlijnspatie wordt pas zichtbaar nadat u de optie Alle regels uitvullen hebt toegepast op de alinea.
Te losse of te compacte regels markeren
Omdat de compositie van een tekstregel behalve woord- en letterspatiëring nog meer aspecten omvat, zoals voorkeuren voor woordafbreking,
kunnen uw instellingen voor woord- en letterspatiëring niet altijd worden toegepast. Compositieproblemen in tekstregels kunnen echter geel worden
gemarkeerd. De donkerste van de drie geeltinten wijst op de ernstigste problemen.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Compositie (Windows) of InCopy > Voorkeuren > Compositie (Mac OS).
2. Selecteer Overtredingen van afbreken en uitvullen en klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Video over het werken met tekst
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
210
Tabs en inspringingen
Naar boven
Naar boven
Overzicht van het dialoogvenster Tabs
Tabs instellen
Herhaalde tabstops
Tabs verplaatsen en verwijderen en tabinstellingen bewerken
Tekens opgeven voor decimale tabs
Opvultekens toevoegen
Rechts ingesprongen tabs invoegen
Inspringingen instellen
Overzicht van het dialoogvenster Tabs
Met tabs plaatst u tekst op bepaalde horizontale locaties in een kader. De standaardtabinstellingen zijn afhankelijk van de maateenheid voor de
horizontale liniaal die u in het dialoogvenster Eenheden en toenamen hebt geselecteerd.
Tabs gelden voor de gehele alinea. De eerste tab die u instelt, verwijdert alle tabstops links daarvan. Met volgende tabs die u instelt, worden alle
tabs tussen de ingestelde tabs verwijderd. U kunt linkse, gecentreerde, rechtse en decimale tabs en tabs met een speciaal teken instellen.
Tabs stelt u in met het dialoogvenster Tabs.
Het dialoogvenster Tabs
A.TabuitlijningsknoppenB.TabpositieC.Vak OpvultekenD.Vak Uitlijnen opE.TabliniaalF.Boven kader plaatsen
Het dialoogvenster Tabs openen
1. Klik met het gereedschap Tekst in het tekstkader.
2. Kies Tekst > Tabs.
Als de bovenzijde van het kader zichtbaar is, wordt het dialoogvenster Tabs aan het huidige tekstkader gekoppeld en wordt de breedte ervan
afgestemd op dat van de huidige kolom.
De liniaal van het dialoogvenster Tabs uitlijnen op uw tekst
1. Blader in de layoutweergave door het document om de bovenzijde van het tekstkader weer te geven.
2. Klik op het magneetpictogram
in het dialoogvenster Tabs. Het dialoogvenster Tabs wordt aan de bovenzijde van de kolom met de
geselecteerde tekst of de invoegpositie gekoppeld.
Tabs instellen
U kunt linkse, gecentreerde, rechtse en decimale tabs en tabs met een speciaal teken instellen. Als u een tab met een speciaal teken instelt, kunt
u de tab op elk gewenst teken uitlijnen, zoals een dubbele punt of een dollarteken.
In Tabs and Indents Gallery vindt u een artikel van Bob Bringhurst over verschillende tab- en inspringingseffecten.
1. Als u wilt zien wat de gevolgen zijn van het wijzigen van de tabinstellingen, kiest u Weergave > Layoutweergave.
2. Klik met het gereedschap Tekst
op een invoegpositie in een alinea.
3. Druk op Tab. Voeg tabs toe aan alinea's waaraan u horizontale ruimte wilt toevoegen. (U kunt ook tabs toevoegen nadat u tabinstellingen
hebt gedefinieerd.)
211
Naar boven
Tekst uitlijnen met tabs
4. Kies Bestand > Tabs om het dialoogvenster Tabs te openen.
5. Selecteer de alinea of de groep alinea's waarop u de tabs wilt toepassen.
Opmerking: In drukproefweergave en artikelweergave springt bij het toevoegen van een tab aan het begin van de alinea de tekst over
dezelfde afstand in, ongeacht de tabpositie. In layoutweergave wordt de werkelijke afstand van de tab weergegeven.
6. Klik voor de eerste tab op een tabuitlijningsknop (links, rechts, gecentreerd of decimaal) in het dialoogvenster Tabs om in te stellen hoe de
tekst moet worden uitgelijnd.
7. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op de tabliniaal om een nieuwe tab te plaatsen.
Een nieuwe tabinstelling toevoegen
Typ een positie in het vak X en druk op Enter of Return. Als de X-waarde is geselecteerd, drukt u op Pijl-omhoog of Pijl-omlaag om de
tabwaarde met telkens 1 punt te verhogen of te verlagen.
8. Herhaal de stappen 3 en 4 voor volgende tabs met een andere uitlijning.
De eerste tabinstelling is rechts uitgelijnd en de tweede is links uitgelijnd.
Als u een tabteken wilt invoegen in een tabel, kiest u Tekst > Speciaal teken invoegen > Overig > Tab.
Herhaalde tabstops
Met de opdracht Tab herhalen voegt u meerdere tabstops toe op basis van de afstand tussen de geselecteerde tabstop en de linkerinspringing of
vorige tabstop.
1. Klik om een invoegpositie in de alinea te plaatsen.
2. Selecteer een tabstop op de liniaal in het deelvenster Tabs.
3. Kies Tab herhalen in het menu van het deelvenster.
Herhaalde tabstops
A.Knoppen voor tabuitlijningB.Tabstop op de liniaalC.Deelvenstermenu
212
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Tabs verplaatsen en verwijderen en tabinstellingen bewerken
In het dialoogvenster Tabs kunt u tabs verplaatsen, verwijderen en de tabinstellingen bewerken.
Een tab verplaatsen
1. Klik met het gereedschap Tekst op een invoegpositie in een alinea.
2. Selecteer in het dialoogvenster Tabs een tab op de tabliniaal.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Typ een nieuwe locatie bij X en druk op Enter of Return.
Sleep de tabstop naar een nieuwe positie.
Een tab verwijderen
1. Klik om een invoegpositie in de alinea te plaatsen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Sleep de tabstop van de liniaal.
Selecteer de tabstop en kies Tab verwijderen in het menu van het deelvenster.
Kies Alles wissen in het menu van het deelvenster om de standaardtabstops te herstellen.
De uitlijning van een tab wijzigen
1. Selecteer in het dialoogvenster Tabs een tab op de tabliniaal.
2. Klik op een tabuitlijningsknop.
U kunt ook Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt houden als u op de tabinstelling klikt. De vier uitlijningsopties worden dan na
elkaar weergegeven.
Tekens opgeven voor decimale tabs
U gebruikt decimale tabs als u tekst wilt uitlijnen met een door u opgegeven teken, zoals een punt of een euroteken.
1. Maak of selecteer een decimale tab
op de tabliniaal in het deelvenster Tabs.
2. Typ in het vak Uitlijnen op het teken waarop u wilt uitlijnen. U kunt elk gewenst teken typen of plakken. Zorg ervoor dat de alinea's die u
uitlijnt, dit teken bevatten.
Tekst die met een decimale tab is uitgelijnd
Opvultekens toevoegen
Een opvulteken is een herhaald patroon van tekens, bijvoorbeeld een reeks punten of streepjes, tussen een tabstop en de de tekst die daarop
volgt.
1. Selecteer een tabstop op de liniaal in het deelvenster Tabs.
2. Typ een patroon van maximaal acht tekens in het vak Opvulteken en druk op Enter of Return. De opgegeven tekens worden over de breedte
van de tab ingevoegd.
3. Om het lettertype of andere opmaakkenmerken van het vulteken te wijzigen, selecteert u het tabteken in het tekstkader en kiest u de
gewenste opmaak in het deelvenster Teken of het menu Tekst.
Rechts ingesprongen tabs invoegen
213
Naar boven
U kunt in een enkele handeling een rechts uitgelijnde tab toevoegen aan de rechtse inspringing, waardoor het makkelijker wordt om tabeltekst
voor te bereiden die een gehele kolom omspant. Rechts ingesprongen tabs verschillen enigszins van standaardtabs. Een rechts ingesprongen tab:
Lijnt alle opeenvolgende tekst uit op de rechterkant van het tekstkader. Als er in dezelfde alinea na de rechts ingesprongen tab nog andere
tabs voorkomen, worden deze tabs en de bijbehorende tekst naar de volgende regel verplaatst.
Is een speciaal teken dat zich in de tekst bevindt en niet in het dialoogvenster Tabs. U voegt een rechts ingesprongen tab toe met behulp
van een contextmenu en niet met het dialoogvenster Tabs. Daardoor kan een rechts ingesprongen tab niet deel uitmaken van een alineastijl.
Komt niet overeen met de waarde voor Rechts inspringen in het deelvenster Alinea. Met de waarde voor Rechts inspringen houdt u een
afstand tussen de volledige rechterkant van de alinea en de rechterkant van het tekstkader.
Kan samen met een opvulteken worden gebruikt. Rechts ingesprongen tabs gebruiken het vulteken van de eerste tabstop na de
rechtermarge of, als deze niet bestaat, de laatste tabstop voor de rechtermarge.
1. Klik met het gereedschap Tekst op de regel waar u de rechts ingesprongen tab wilt toevoegen.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Overig > Rechts ingesprongen tab.
Inspringingen instellen
Met een inspringing wordt tekst vanaf de rechter- en linkerrand van een kader naar binnen verplaatst. In het algemeen kunt u de eerste regel van
een alinea het beste laten inspringen met een inspringing voor eerste regels en niet met spaties of tabs.
Een inspringing voor eerste regels wordt ten opzichte van de inspringing voor de linkermarge bepaald. Als de linkerrand van een alinea
bijvoorbeeld één pica inspringt en u de inspringing voor de eerste regel op één pica instelt, springt de eerste regel van de alinea twee pica's in
vanaf de linkerrand van het kader of de inzet.
U kunt inspringingen instellen in het dialoogvenster Tabs, het deelvenster Alinea en in het regelpaneel. U kunt ook inspringingen instellen wanneer
u lijsten met opsommingstekens of genummerde lijsten maakt.
In Tabs and Indents Gallery vindt u een artikel van Bob Bringhurst over verschillende tab- en inspringingseffecten.
Een inspringing instellen in het dialoogvenster Tabs
1. Klik met het gereedschap Tekst in de alinea die u wilt laten inspringen.
2. Kies Bestand > Tabs om het dialoogvenster Tabs te openen.
3. Voer een van de volgende handelingen uit met de inspringingsmarkeringen
in het dialoogvenster Tabs:
Sleep de bovenste markering om de eerste tekstregel te laten inspringen. Sleep de onderste markering om beide markeringen te
verplaatsen en de gehele alinea te laten inspringen.
Inspringen voor eerste regel (links) en zonder inspringen (rechts)
Selecteer de bovenste markering en typ een waarde voor X om de eerste tekstregel te laten inspringen. Selecteer de onderste
markering en typ een waarde voor X om beide markeringen te verplaatsen en de gehele alinea te laten inspringen.
Zie Overzicht van het dialoogvenster Tabs voor meer informatie over het gebruik van het dialoogvenster Tabs.
Inspringingen instellen in het deelvenster Alinea of in het regelpaneel
1. Klik met het gereedschap Tekst in de alinea die u wilt laten inspringen.
2. Wijzig de desbetreffende inspringingswaarden in het deelvenster Alinea of het regelpaneel. Voer bijvoorbeeld een van de volgende
handelingen uit:
Als u de gehele alinea één pica wilt laten inspringen, typt u een waarde (bijvoorbeeld 1p) in het vak Links inspringen .
Als u alleen de eerste regel van een alinea één pica wilt laten inspringen typt u een waarde (bijvoorbeeld 1p) in het vak Eerste regel
links inspringen .
Als u een hangende inspringing van één pica wilt maken, typt u een positieve waarde (bijvoorbeeld 1p) in het vak Links inspringen en
een negatieve waarde (bijvoorbeeld -1p) in het vak Eerste regel links inspringen. Zie Inspringingen instellen.
214
Inspringingen opnieuw instellen
1. Klik in de alinea waarin u de inspringingen opnieuw wilt instellen op de nulmarkering.
2. Kies Inspringingen opnieuw instellen in het dialoogvenster Tabs.
Een hangende inspringing maken
Bij een hangende inspringing springen alle regels met uitzondering van de eerste regel in. Hangende inspringingen worden vooral gebruikt
wanneer er inline-afbeeldingen aan het begin van de alinea worden geplaatst.
Zonder inspringen (links) en hangende inspringen (rechts)
1. Klik met het gereedschap Tekst
in de alinea die u wilt laten inspringen.
2. Geef een waarde op voor links inspringen die groter is dan nul in het dialoogvenster Tabs of in het regelpaneel.
3. Om een negatieve waarde voor het inspringen van de eerste regel op te geven, voert u een van de volgende handelingen uit:
Typ in het regelpaneel een negatieve waarde voor het links inspringen van de eerste regel .
Sleep in het dialoogvenster Tabs de bovenste markering naar links of selecteer de markering en typ een negatieve waarde voor X.
Doorgaans wordt het negatieve equivalent van de waarde uit stap 2 opgegeven. Als u bijvoorbeeld 2 pica's hebt opgegeven voor links inspringen,
geeft u -2 pica's op voor links inspringen van de eerste regel.
De laatste regel van een alinea rechts laten inspringen
Met de optie Laatste regel rechts inspringen kunt u een hangende inspringing toevoegen aan de rechterkant van de laatste regel in een alinea.
Deze optie is vooral nuttig voor het uitlijnen van prijzen in een verkoopcatalogus.
Laatste regel rechts inspringen
1. Typ de alinea's. Plaats in de laatste regel van elke alinea de invoegpositie voor de tekst die u wilt laten inspringen en kies Tekst > Speciaal
3. Als u voor alinea's een inspringing aan de rechterkant wilt maken, geeft u een waarde (bijvoorbeeld 2p) op in het veld Rechts inspringen van
het deelvenster Alinea of het regelpaneel.
4. Als u de waarde voor rechts inspringen wilt aanpassen voor tekst na de tab, geeft u een negatieve waarde (bijvoorbeeld -2p) op in het veld
Laatste regel rechts inspringen van het deelvenster Alinea of het regelpaneel.
215
Inspringen tot hier gebruiken
Gebruik het speciale teken Inspringen tot hier om regels in een alinea onafhankelijk van de waarde voor het links inspringen van de alinea te laten
inspringen. Het speciale teken Inspringen tot hier verschilt op de volgende punten van de linkse inspringing in een alinea:
Het teken Inspringen tot hier maakt deel uit van de tekstdoorloop, zoals elk ander zichtbaar teken. Als de tekst doorloopt, wordt de
inspringing ook verplaatst.
Inspringen tot hier is van toepassing op alle regels na de regel waaraan u het speciale teken hebt toegevoegd. Op deze wijze kunt u dus een
aantal regels in een alinea laten inspringen.
Als u Tekst > Verborgen tekens tonen kiest, wordt het teken Inspringen tot hier weergegeven.
Inspringen tot hier, speciaal teken
1. Klik met het gereedschap Tekst
om de invoegpositie op de positie te plaatsen waar u tekst wilt laten inspringen.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Overig > Inspringen tot hier.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
216
Regelafstand
Naar boven
Naar boven
Over regelafstand
De regelafstand wijzigen
Over regelafstand
De verticale ruimte tussen regels tekst wordt de regelafstand genoemd. De regelafstand wordt gemeten vanaf de basislijn van een regel tekst tot
de basislijn van de regel erboven. De basislijn is de onzichtbare lijn waarop de meeste letters (de letters zonder staart) worden geplaatst.
Met de standaardoptie voor automatische regelafstand wordt de regelafstand ingesteld op 120% van de tekstgrootte (dus bijvoorbeeld 12-punts
regelafstand voor 10-punts tekst). Als de automatische regelafstand is geactiveerd, wordt de bijbehorende waarde in InCopy tussen haakjes
weergegeven in het menu Regelafstand van het deelvenster Teken.
Regelafstand
A.RegelafstandB.TeksthoogteC.Als één woord een grotere tekstgrootte heeft, wordt de regelafstand voor de desbetreffende regel vergroot.
De regelafstand wijzigen
Standaard is regelafstand een tekenkenmerk, wat betekent dat u binnen dezelfde alinea meerdere waarden voor regelafstand kunt toepassen. De
grootste waarde voor regelafstand binnen een regel tekst bepaalt de regelafstand voor die regel. Via de voorkeurenopties kunt u echter een
regelafstand op een volledige alinea toepassen in plaats van op de bijbehorende tekst. Deze instelling heeft geen gevolgen voor de regelafstand in
bestaande kaders.
De regelafstand van geselecteerde tekst wijzigen
1. Selecteer de tekst die u wilt wijzigen.
2. Ga als volgt te werk:
Kies de gewenste regelafstand in het menu Regelafstand van het regelpaneel of het deelvenster Teken.
Selecteer de huidige regelafstand en typ een andere waarde.
Wijzig tijdens het maken van een alineastijl de regelafstand in het deelvenster Standaardtekenopmaak.
Als InCopy de gewijzigde regelafstand negeert, is Verticaal uitvullen of Uitlijnen op basislijnraster mogelijk geselecteerd. Kies Object > Opties
tekstkader, stel Verticaal uitvullen in op Boven en selecteer Niet uitlijnen op basislijnraster in het deelvenster Alinea, het regelpaneel of de
alineastijl.
Ook kunt u de verticale ruimte aanpassen door tekst op het basislijnraster uit te lijnen. Wanneer het basislijnraster is ingesteld, heeft de waarde
voor het basislijnraster voorrang op de waarde voor de regelafstand.
Het standaardpercentage voor de regelafstand wijzigen
1. Selecteer de alinea's die u wilt wijzigen.
2. Kies Uitvulling in het menu van het deelvenster Alinea of in het menu van het regelpaneel.
3. Geef een nieuw percentage op voor automatische regelafstand. De minimumwaarde is 0% en de maximumwaarde is 500%.
Regelafstanden toepassen op hele alinea's
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Tekst (Windows) of InCopy > Voorkeuren > Tekst (Mac OS).
217
2. Selecteer Regelafstand op gehele alinea's toepassen en klik op OK.
Opmerking: Als u een regelafstand via een tekenstijl toepast op tekst, geldt de regelafstand alleen voor de tekst waarop de stijl is toegepast en
niet voor de gehele alinea, ongeacht de vraag of u de optie Regelafstand op gehele alinea's toepassen hebt geselecteerd.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
218
Spatiëring en reeksspatiëring
Naar boven
Over spatiëring en reeksspatiëring
Spatiëring toepassen op tekst
Spatiëring tussen woorden aanpassen
Over spatiëring en reeksspatiëring
Spatiëring is het proces waarbij ruimte wordt toegevoegd aan bepaalde tekencombinaties of daaruit wordt verwijderd. Reeksspatiëring is het
proces waarbij een blok tekst losser of compacter wordt gemaakt.
Soorten spatiëring
U kunt tekst automatisch spatiëren met metrische of optische spatiëring. Metrische spatiëring maakt gebruik van spatiëringsparen, die in de
meeste lettertypen beschikbaar zijn. Deze spatiëringsparen bevatten gegevens over de ruimte tussen bepaalde letterparen. Enkele voorbeelden
zijn: LA, P., To, Tr, Ta, Tu, Te, Ty, Wa, WA, We, Wo, Ya en Yo.
InCopy maakt standaard gebruik van metrische tekenspatiëring, zodat bij het importeren of typen van tekst bepaalde paren automatisch van
spatiëring worden voorzien. Als u metrische spatiëring wilt uitschakelen, selecteert u "0".
Bij optische spatiëring wordt de ruimte tussen aangrenzende tekens op basis van hun vorm aangepast. Sommige lettertypen bevatten duidelijke
specificaties van spatiëringsparen. Als een lettertype echter vrijwel geen ingebouwde spatiëring kent of als u twee verschillende lettertypen of
tekengrootten gebruikt in een of meer woorden, kiest u waarschijnlijk de optie Optische spatiëring.
Vóór gebruik van optische spatiëring voor het paar "W" en "a" (boven) en erna (onder)
Ook kunt u handmatige spatiëring gebruiken. Dit is een ideale methode voor het aanpassen van de ruimte tussen twee tekens. Reeksspatiëring en
handmatige spatiëring zijn cumulatief, dus u kunt eerst enkele letterparen aanpassen en dan een blok tekst compacter of losser maken, zonder de
relatieve spatiëring van de paren te beïnvloeden.
Spatiëring tussen woorden is niet hetzelfde als de optie Woordspatiëring in het venster Uitvulling. Bij spatiëring tussen woorden wordt alleen de
spatiëringswaarde tussen het eerste teken van een woord en de ruimte vóór dat teken gewijzigd.
Spatiëring en reeksspatiëring
A.OrigineelB.Spatiëring toegepast tussen "W" en "a"C.Reeksspatiëring toegepast
De wijze waarop spatiëring en reeksspatiëring worden gemeten
U kunt geselecteerde tekst voorzien van spatiëring, reeksspatiëring of beide. Reeksspatiëring en spatiëring worden gemeten per 1/1000 em, een
maateenheid die door de actieve tekstgrootte wordt bepaald. In een 6-punts lettertype staat 1 em gelijk aan 6 punten en in een 10-punts lettertype
aan 10 punten. Spatiëring en reeksspatiëring zijn proportioneel ten opzichte van de huidige tekstgrootte.
219
Naar boven
Naar boven
Reeksspatiëring en handmatige spatiëring zijn cumulatief, dus u kunt eerst enkele letterparen aanpassen en dan een blok tekst compacter of
losser maken, zonder de relatieve spatiëring van de paren te beïnvloeden.
Als u klikt om de invoegpositie tussen twee letters te plaatsen, worden de waarden voor spatiëring in het regelpaneel of het deelvenster Teken van
InCopy weergegeven. De waarden voor metrische en optische spatiëring (of gedefinieerde spatiëringsparen) staan tussen haakjes. Als u een
woord of stuk tekst selecteert, worden de waarden voor reeksspatiëring in het deelvenster Teken en het regelpaneel van InCopy weergegeven.
Spatiëring toepassen op tekst
U kunt een van beide typen automatische spatiëring toepassen (metrische en optische spatiëring) of u kunt de spatiëring tussen tekens handmatig
instellen.
Metrische spatiëring gebruiken
1. Stel de invoegpositie in tussen de tekens die u paarsgewijs wilt spatiëren, of selecteer tekst.
2. Selecteer de optie Metrisch in het menu Spatiëring
van het deelvenster Teken of het regelpaneel.
Als u de ingebouwde spatiëringsgegevens van een lettertype niet wilt gebruiken voor geselecteerde tekst, kiest u "0" in het menu Spatiëring
.
Optische spatiëring gebruiken
1. Stel de invoegpositie in tussen de tekens die u paarsgewijs wilt spatiëren, of selecteer de tekst die u wilt spatiëren.
2. Selecteer de optie Optisch in het menu Spatiëring
van het deelvenster Teken of het regelpaneel.
Spatiëring handmatig aanpassen
1. Klik met het gereedschap Tekst om de invoegpositie tussen twee tekens te plaatsen.
Opmerking: Als u een tekstbereik hebt geselecteerd, kunt u de spatiëring niet handmatig aanpassen (u kunt alleen Metrisch, Optisch of 0
kiezen). Gebruik in dat geval reeksspatiëring.
2. Ga als volgt te werk:
Typ of selecteer een numerieke waarde in het menu Spatiëring in het deelvenster Teken of het regelpaneel.
Druk op Alt+Pijl-omhoog/Pijl-omlaag (Windows) of Option+Pijl-omhoog/Pijl-omlaag (Mac OS) om de spatiëring tussen twee tekens te
verkleinen of te vergroten.
De mate van de aanpassing van de woordspatiëring is hetzelfde als de waarde Spatiëring in het dialoogvenster Voorkeuren > Eenheden en
toenamen. Wanneer u op de sneltoets drukt terwijl u Ctrl of Command ingedrukt houdt, is de hoeveelheid spatiëring gelijk aan de waarde van de
spatiëringsvoorkeuren vermenigvuldigd met 5.
Standaardtoename voor spatiëring wijzigen
Typ een nieuwe waarde voor de optie Spatiëring in het gedeelte Eenheden en toenamen van het dialoogvenster Voorkeuren en klik op OK.
Spatiëring voor geselecteerde tekst uitschakelen
1. Selecteer tekst.
2. Typ of kies 0 in het menu Spatiëring van het deelvenster Teken of het regelpaneel.
U kunt ook op Alt+Ctrl+Q (Windows) of Option+Command+Q (Mac OS) drukken om de waarden voor spatiëring en reeksspatiëring opnieuw in te
stellen. Automatisch wordt dan de optie Metrisch geactiveerd, ongeacht de optie die u eerder hebt toegepast.
Reeksspatiëring aanpassen
1. Selecteer een tekenbereik.
2. Typ of selecteer in het deelvenster Teken of het regelpaneel een numerieke waarde voor Reeksspatiëring
.
Tekst markeren die aangepaste spatiëring of reeksspatiëring bevat
In bepaalde gevallen is het wenselijk dat u weet wanneer aangepaste reeksspatiëring is toegepast op tekst. Als u de voorkeurenoptie Aangepaste
reeksspatiëring/spatiëring selecteert, wordt tekst met aangepaste reeksspatiëring of spatiëring groen gemarkeerd.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Compositie (Windows) of InCopy > Voorkeuren > Compositie (Mac OS).
2. Selecteer Aangepaste reeksspatiëring/spatiëring en klik op OK.
Spatiëring tussen woorden aanpassen
Selecteer met Tekst een tekstbereik en voer een van de volgende handelingen uit:
Als u meer ruimte wilt invoegen tussen geselecteerde woorden, drukt u op Alt+Ctrl+\ (Windows) of Option+Command+\ (Mac OS).
220
Als u ruimte tussen geselecteerde woorden wilt verwijderen, drukt u op Alt+Ctrl+Backspace (Windows) of Option+Command+Delete
(Mac OS).
Als u de spatiëring in stappen van 5 aan wilt passen, houdt u Shift ingedrukt als u op de sneltoets drukt.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
221
Opsommingstekens en nummering
Naar boven
Een lijst met opsommingstekens of nummers maken
Een lijst met opsommingstekens of nummers opmaken
Opsommingstekens wijzigen
Opties voor een genummerde lijst wijzigen
Lijsten definiëren
Een alineastijl maken voor doorlopende lijsten
Lijsten met meerdere niveaus maken
Doorlopende bijschriften maken voor figuren en tabellen
De nummering van een lijst opnieuw instellen of vervolgen
Lijsten met opsommingstekens of nummers omzetten naar tekst
Een lijst met opsommingstekens of nummers maken
Elke alinea in een opsommingslijst begint met een opsommingsteken. In genummerde lijsten begint elke alinea met een uitdrukking waarin een
nummer of letter en een scheidingsteken, zoals een punt of haakjes, zijn opgenomen. De nummers in een lijst met nummering worden
automatisch bijgewerkt als u alinea's uit de lijst verwijdert of eraan toevoegt. U kunt de volgende kenmerken wijzigen: het type opsommingsteken
of de nummeringsstijl, het scheidingsteken, de lettertypekenmerken en tekenstijlen en het type en de mate van de inspringing.
U kunt het gereedschap Tekst niet gebruiken om de opsommingstekens of nummers in een lijst te selecteren. U bewerkt de opmaak en de
inspringing via het dialoogvenster Lijsttekens of het deelvenster Alinea. Als de lijsttekens deel uitmaken van een stijl, kunt u ook het gedeelte
Opsommingstekens en nummering van het dialoogvenster Alineastijlen gebruiken.
Lijsten met opsommingstekens en nummering
Opmerking: Automatisch gegenereerde opsommingstekens en nummertekens worden niet daadwerkelijk in de tekst geplaatst. Daarom kunt u
deze niet vinden met een tekstzoekopdracht of selecteren met het gereedschap Tekst, tenzij u de tekens omzet naar tekst. Bovendien zijn
opsommingstekens en nummering niet zichtbaar in het venster van de artikeleditor (behalve in de alineastijlkolom).
Op www.adobe.com/go/vid0077_nl vindt u een videodemo over het maken van lijsten met opsommingstekens en nummers.
Op de blog InDesign Docs vindt u een reeks artikelen over het gebruik van opsommingstekens en nummering voor het maken van contouren,
lijsten met meerdere niveaus, afbeeldingsbijschriften en genummerde stappen.
1. Selecteer de alinea's die deel uit moeten maken van de lijst, of klik om een invoegpositie te plaatsen op de plek waar de lijst moet beginnen.
2. Ga als volgt te werk:
Klik op de knop Lijst met opsommingstekens of de knop Genummerde lijst in het regelpaneel (in de modus Alinea). Houd Alt
(Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op een knop om het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering weer te geven.
Kies Opsommingstekens en nummering in het deelvenster Alinea of in het regelpaneel. Kies Opsommingstekens of Nummers bij
Lijsttype. Geef de gewenste instellingen op en klik op OK.
Pas een alineastijl toe die opsommingstekens of nummering bevat.
3. Als u de lijst wilt voortzetten in de volgende alinea, verplaatst u het invoegpunt naar het einde van de lijst en drukt u op Enter of Return.
4. U beëindigt de lijst (of het segment van de lijst als u de lijst verderop in het artikel wilt vervolgen) door nogmaals op de knop Lijst met
222
Naar boven
opsommingstekens of de knop Genummerde lijst in het regelpaneel te klikken of Opsommingstekens en nummering te kiezen in het menu
van het deelvenster Alinea.
Een lijst met opsommingstekens of nummers opmaken
1. Selecteer de alinea's met opsommingstekens of de genummerde alinea's die u opnieuw wilt opmaken met het gereedschap Tekst .
2. Open het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering op een van de volgende manieren:
Kies Opsommingstekens en nummering in het menu van het regelpaneel (in de modus Alinea) of in het menu van het deelvenster
Alinea.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de knop Lijst met opsommingstekens of de knop Genummerde lijst .
3. Voer in het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering een of meerdere van de volgende handelingen uit:
Wijzig het opsommingsteken.
Wijzig de opties voor de genummerde lijst.
Kies een stijl voor de nummers of opsommingstekens in de lijst Tekenstijl.
4. Wijzig de positie van het opsommingsteken of het nummer met de volgende opties:
UitlijningHiermee kunt u de opsommingstekens en de nummers links, rechts, of gecentreerd uitlijnen in de horizontale ruimte die is
toegewezen aan de nummers. (Bij weinig ruimte is het verschil tussen de drie opties te verwaarlozen.)
Links inspringenHiermee kunt u aangeven hoe ver de regels na de eerste regel zijn ingesprongen.
Inspringing eerste regelHiermee bepaalt u waar het opsommingsteken of het nummer wordt geplaatst.
Voer een hogere waarde in voor Eerste regel inspringen als u de interpunctie in lange lijsten wilt uitlijnen. Als u bijvoorbeeld wilt dat “9.” en
“10.” op de punt worden uitgelijnd, wijzigt u de instelling voor Rechts uitgelijnd en verhoogt u geleidelijk de waarde voor Eerste regel
inspringen tot de getallen naar wens zijn uitgelijnd (vergeet niet om Voorvertoning in te schakelen).
Als u een hangende inspringing wilt maken, geeft u een positieve waarde op voor Links inspringen (bijvoorbeeld 2p0) en de
overeenkomende negatieve waarde voor Inspringing eerste regel (bijvoorbeeld -2p0).
Instellingen voor Positie
A. InspringingB.Links uitgelijnde lijst
Opmerking: De instellingen voor Links inspringen, Inspringing eerste regel en Tabpositie in het dialoogvenster Opsommingstekens en
nummering zijn alineakenmerken. Als u deze instellingen wijzigt in het deelvenster Alinea, wordt de opmaak van de opsommingstekens en
genummerde lijsten ook aangepast.
TabpositieHiermee activeert u de tabpositie, zodat er ruimte ontstaat tussen het opsommingsteken en het nummer enerzijds en de
lijstonderdelen anderzijds.
Standaard nemen de opsommingstekens en nummers bepaalde elementen van de tekstopmaak over van het eerste teken in de alinea waaraan ze
zijn gekoppeld. Als het eerste teken in een alinea verschilt van de eerste tekens in andere alinea's, kan het voorkomen dat het nummer of het
opsommingsteken er anders uitziet dan de andere lijstonderdelen. Als u deze opmaak niet wilt toepassen, kunt u een aparte tekenstijl
samenstellen voor nummers en opsommingstekens en deze stijl op de lijst toepassen via het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering.
223
Naar boven
Het cursieve eerste woord van stap 3 zorgt ervoor dat de nummering ook cursief wordt, tenzij u een tekenstijl instelt voor nummers en deze stijl
toepast op de lijst.
Opsommingstekens wijzigen
Als u de bestaande opsommingstekens niet wilt gebruiken, kunt u andere opsommingstekens toevoegen aan het raster Opsommingsteken. Een
opsommingsteken dat beschikbaar is voor een bepaald lettertype, is niet altijd beschikbaar voor andere lettertypen. U kunt kiezen of het lettertype
wordt onthouden voor elk opsommingsteken dat u toevoegt.
Als u een opsommingsteken wilt gebruiken dat voor een bepaald lettertype geldt (zoals het wijzende handje in Dingbats), moet u niet vergeten in
te stellen dat het opsommingsteken dat lettertype onthoudt. Als u een standaardopsommingsteken gebruikt, kunt u het lettertype beter niet
onthouden, omdat de meeste lettertypen over een eigen versie van het opsommingsteken beschikken. Afhankelijk van het feit of u de optie
Lettertype bij opsomming onthouden hebt geselecteerd, kan een opsommingsteken dat u toevoegt, verwijzen naar een Unicode-waarde en een
specifieke lettertypefamilie en -stijl of alleen naar een Unicode-waarde.
Opmerking: Opsommingstekens die alleen verwijzen naar de Unicode-waarde (zonder een onthouden lettertype), worden aangeduid met een
rode “u”-indicator.
Het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering
A.Opsommingsteken zonder onthouden lettertypeB.Opsommingsteken met onthouden lettertype
Het opsommingsteken wijzigen
1. Selecteer Opsommingstekens en nummering in het menu van het regelpaneel of in het menu van het deelvenster Alinea.
2. In het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering selecteert u Opsommingstekens in het menu Lijsttype.
3. Selecteer een ander opsommingsteken en klik op OK.
Een opsommingsteken toevoegen
1. Selecteer Opsommingstekens in het menu Lijsttype van het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering en klik op Toevoegen.
2. Selecteer de glyph die u als opsommingsteken wilt gebruiken. (De verschillende lettertypefamilies en -stijlen bevatten verschillende glyphs.)
3. Selecteer Lettertype bij opsommingsteken onthouden als u wilt dat het nieuwe opsommingsteken het op dat moment gekozen lettertype en
de stijl onthoudt.
4. Klik op Toevoegen.
Opmerking: De lijst met opsommingstekens wordt opgeslagen in het document, net als alinea- en tekenstijlen. Als u alineastijlen uit een ander
document plakt of laadt, kunnen alle opsommingstekens die in die stijlen worden gebruikt, worden weergegeven in het dialoogvenster
Opsommingstekens en nummering, samen met de andere opsommingstekens die zijn gedefinieerd voor het huidige document.
224
Naar boven
Naar boven
Een opsommingsteken verwijderen
1. In het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering selecteert u Opsommingstekens in het menu Lijsttype.
2. Selecteer het opsommingsteken dat u wilt verwijderen en klik op Verwijderen. (Het eerste vooraf ingestelde opsommingsteken kan niet
worden verwijderd.)
Opties voor een genummerde lijst wijzigen
De nummers in een genummerde lijst worden automatisch bijgewerkt als u alinea's uit de lijst verwijdert of eraan toevoegt. Alinea's die onderdeel
vormen van dezelfde lijst worden doorlopend genummerd. Deze alinea's hoeven niet opeenvolgend te zijn, zolang u maar een lijst hebt
gedefinieerd voor de alinea's.
U kunt ook een lijst met meerdere niveaus maken waarin de lijstonderdelen genummerd zijn in een overzichtsvorm en verschillende
inspringingsniveaus hebben.
1. Open het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering.
2. Selecteer het type stijl dat u wilt gebruiken in het menu Opmaak onder Nummeringsstijl.
3. In het vak Nummer gebruikt u de standaardpunt (.) en -tab (^t), of u maakt een eigen numerieke uitdrukking. Als u een numerieke
uitdrukking wilt invoeren, verwijdert u de punt na het metateken voor nummers (^#) en voert u een van de volgende handelingen uit:
Typ een teken (bijvoorbeeld een haakje sluiten) of meerdere tekens in plaats van de punt.
Kies een item (zoals een liggend streepje of het weglatingsteken) in het menu Speciaal teken invoegen.
Typ een woord of teken vóór het metateken voor nummers. Als u bijvoorbeeld vragen in een lijst wilt nummeren, kunt u het woord Vraag
invoeren.
4. Kies een tekenstijl voor de uitdrukking. (De stijl die u kiest, wordt toegepast op de gehele numerieke uitdrukking en niet alleen op het
nummer.)
5. Kies een van de volgende opties voor Modus:
Doornummeren vanaf vorig nummerDe items in een lijst worden doorlopend genummerd.
Beginnen bijHet eerste nummer in de lijst wordt bepaald door het nummer of de andere waarde die u hebt ingevoerd in het tekstvak. Voer
een nummer in, geen letter, ook als de lijst letters of Romeinse cijfers gebruikt.
6. Geef eventuele andere opties op en klik op OK.
Lijsten definiëren
Een gedefinieerde lijst kan worden onderbroken door andere alinea's en lijsten, en kan verschillende artikelen en meerdere documenten in een
boek omspannen. Met gedefinieerde lijsten kunt u bijvoorbeeld een overzicht met meerdere niveaus of een doorlopende lijst maken waarmee u in
het hele document de tabelnamen nummert. U kunt ook lijsten definiëren voor afzonderlijk genummerde items of afzonderlijke items met
opsommingstekens die door elkaar worden gebruikt. In een lijst met vragen en antwoorden kunt u bijvoorbeeld één lijst definiëren voor het
nummeren van de vragen en een andere lijst voor het nummeren van de antwoorden.
Gedefinieerde lijsten worden vaak gebruikt om alinea's bij te houden voor nummeringsdoeleinden. Wanneer u een alineastijl voor nummering
maakt, kunt u de stijl toewijzen aan een gedefinieerde lijst: de alinea's krijgen de desbetreffende stijl toegewezen en worden genummerd op basis
van hun positie in de gedefinieerde lijst. De eerste alinea die verschijnt, krijgt bijvoorbeeld nummer 1 (“Tabel 1”) en de tweede alinea krijgt nummer
2 (“Tabel 2”), ook al staat deze alinea een aantal pagina's verderop. Aangezien beide alinea's tot dezelfde gedefinieerde lijst behoren, kunt u ze
opeenvolgend nummeren, ongeacht hoe ver ze uit elkaar staan in het document of boek.
Definieer een nieuwe lijst voor elk type item dat u wilt nummeren, bijvoorbeeld stapsgewijze instructies, tabellen en figuren. Als u meerdere lijsten
maakt, kunt u een lijst onderbreken door een andere lijst, waarbij de nummering in beide lijsten behouden blijft.
Wanneer onderdelen in niet-verbonden kaders op dezelfde pagina worden weergegeven, zijn de onderdelen genummerd in de volgorde waarin
de tekstkaders aan de pagina zijn toegevoegd. Als u de volgorde van de onderdelen wilt aanpassen, knipt en plakt u de tekstkaders een voor
een in de volgorde waarin u ze wilt weergeven.
225
Naar boven
Met gedefinieerde lijsten kunt u een lijst onderbreken door een andere lijst.
Op www.adobe.com/go/vid0077_nl vindt u een videodemo over het maken van lijsten met opsommingstekens en nummers.
Een lijst definiëren
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Klik op Nieuw in het dialoogvenster Lijsten definiëren.
3. Voer een naam in voor de lijst, geef aan of u wilt doornummeren in de artikelen en of u wilt doornummeren vanuit vorige documenten in het
boek.
4. Klik twee keer op OK.
Nadat u een lijst hebt gedefinieerd, kunt u de lijst gebruiken in een alineastijl, zoals een stijl voor tabellen, figuren of voor lijsten die op volgorde
zijn gesorteerd. U kunt de lijst toepassen via het regelpaneel of het deelvenster Alinea.
Opmerking: Sommige lijsten worden automatisch gedefinieerd. Als u bijvoorbeeld een genummerde lijst importeert vanuit een Microsoft Word-
document, wordt in InDesign automatisch een lijst gedefinieerd voor het document.
Een gedefinieerde lijst bewerken
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst en klik op Bewerken.
3. Voer een nieuwe naam in voor de lijst of wijzig de opties voor het doornummeren die u hebt geselecteerd.
Alineastijlen die aan de lijst zijn toegewezen, worden opnieuw toegewezen aan de lijst onder de nieuwe naam.
Een gedefinieerde lijst verwijderen
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst.
3. Klik op Verwijderen en selecteer een andere lijst of de lijst [Standaard] om de huidige lijst te vervangen.
Een alineastijl maken voor doorlopende lijsten
226
Naar boven
Als u een doorlopende lijst wilt maken (een lijst die wordt onderbroken door andere alinea's en die meerdere artikelen of documenten omspant),
moet u eerst een alineastijl maken en deze stijl toepassen op de alinea's die u wilt opnemen in de lijst. Als u bijvoorbeeld een doorlopende lijst wilt
maken van de tabellen in uw document, maakt u een alineastijl genaamd Tabellen. Daarna neemt u een gedefinieerde lijst op in de stijl en
vervolgens past u de alineastijl Tabellen toe op alle alinea's die u in uw lijst met tabellen wilt opnemen.
Op de blog InDesign Docs vindt u een reeks artikelen over het gebruik van opsommingstekens en nummering voor maken van
afbeeldingsbijschriften en genummerde stappen.
1. Kies Nieuwe alineastijl in het menu van het deelvenster Alineastijlen.
2. Voer een stijlnaam in.
3. Klik links in het dialoogvenster Nieuwe alineastijl op Opsommingstekens en nummering.
4. Kies Opsommingstekens of Nummering bij Lijsttype.
5. Als u een stijl wilt maken voor genummerde lijsten, kiest u een gedefinieerde lijst in het menu Lijst of u kiest Nieuwe lijst, waarna u de lijst
definieert.
6. Bepaal de kenmerken voor de opsommingstekens of de nummering.
7. In het gedeelte Positie opsommingsteken of nummer van het dialoogvenster Nieuwe alineastijl kunt u de instellingen voor de inspringing
wijzigen. Als u bijvoorbeeld een hangende inspringing wilt instellen, typt u 2p bij Links inspringen en -2p bij Eerste regel inspringen.
8. Geef andere alineastijlkenmerken op voor de stijl en klik op OK.
Lijsten met meerdere niveaus maken
Een lijst met meerdere niveaus is een lijst die meerdere niveaus bevat waarin de hiërarchische relaties tussen de alinea's in de lijst worden
weergegeven. De lijsten worden ook wel overzichtslijsten genoemd omdat ze er uitzien als een overzicht. In het nummeringsschema van de lijst
(en de inspringingen) wordt de hiërarchische positie en de relatieve positie van de items aangegeven. Op deze manier kunt u zien waar elke alinea
in de lijst past met betrekking tot de voorafgaande alinea en de volgende alinea. U kunt tot negen niveaus opnemen in een lijst met meerdere
niveaus.
Lijst met meerdere niveaus met nummers en letters waarmee de hiërarchische niveaus worden aangeduid
Als u een lijst met meerdere niveaus wilt maken, moet u eerst de lijst definiëren. Vervolgens maakt u een alineastijl voor elk niveau dat u wilt
instellen. Voor een lijst met vier niveaus zijn bijvoorbeeld vier alineastijlen vereist (en aan elke stijl is dezelfde gedefinieerde lijst toegewezen).
Wanneer u een stijl maakt, bepaalt u ook de nummer- en alinea-opmaak hiervan.
Op Creating an automatic numbered list vindt u een videodemo van Gabriel Powell over het maken van contouren en lijsten met meerdere
niveaus.
Bob Bringhurst heeft een reeks artikelen geschreven over het gebruik van opsommingstekens en nummering voor het maken van contouren,
lijsten met meerdere niveaus, afbeeldingsbijschriften en genummerde stappen.
1. Kies Nieuwe alineastijl in het menu van het deelvenster Alineastijlen.
2. Voer een stijlnaam in.
3. Als u al een stijl hebt gemaakt voor de lijst met meerdere niveaus, kiest u de stijl die u wilt toewijzen aan de niveaus die boven het huidige
niveau liggen. U kunt de stijl kiezen in het menu Gebaseerd op, of u kunt Geen alineastijl of Basisalinea kiezen.
4. Klik links in het dialoogvenster Nieuwe alineastijl op Opsommingstekens en nummering..
5. Kies Nummers in het menu Lijsttype.
6. Kies een lijst die u hebt gedefinieerd in het menu Lijst. Als u nog geen lijst hebt gedefinieerd, kunt u Nieuwe lijst kiezen in het menu en de
lijst alsnog definiëren..
227
Naar boven
Naar boven
7. Typ een getal in het vak Niveau. Hiermee geeft u aan voor welk niveau binnen de lijst met meerdere niveaus u de stijl wilt instellen.
8. Kies het type nummering dat u wilt gebruiken in het menu Opmaak.
9. In het vak Nummer typt u de metatekens (of u selecteert de gewenste metatekens in de menu's) voor de nummeropmaak die u wilt
toepassen op de lijstonderdelen op dit niveau.
Als u nummeringsvoorvoegsels van hogere niveaus wilt opnemen, voert u de gewenste tekst in of klikt u vooraan in het vak Nummer en
kiest u Plaatsaanduiding voor getal invoegen. Vervolgens selecteert u een optie voor het niveau (bijvoorbeeld Niveau 1), of typt u ^
gevolgd door het lijstniveau (bijvoorbeeld ^1). Stel dat u een lijst hebt waarin het eerste niveau is genummerd met 1, 2, 3, enzovoort en
het tweede niveau met a, b, c, enzovoort. Als u het voorvoegsel van het eerste niveau opneemt in het tweede niveau, krijgt u de
volgende nummering in het tweede niveau: 1a, 1b, 1c; 2a, 2b, 2c; 3a, 3b, 3c..
Voor een numerieke uitdrukking moet u de leestekens opgeven en metatekens invoeren, of u kunt kiezen uit de opties in de lijst Speciaal
teken invoegen.
10. Selecteer de optie Nummering op dit niveau opnieuw beginnen na als u opnieuw wilt nummeren vanaf 1 wanneer een alinea van dit niveau
voorkomt na een alinea van een hoger niveau. Als u deze optie uitschakelt, worden alinea's van dit niveau in de hele lijst doorlopend
genummerd, onafhankelijk van de hiërarchische positie van de alinea's in de lijst.
Als u de nummering opnieuw wilt laten beginnen na een bepaald niveau of niveaubereik, typt u het niveaunummer of -bereik (zoals 2-4) in
het veld Nummering op dit niveau opnieuw beginnen na.
11. Kies de opties Inspringing of Tabpositie in het gedeelte Positie opsommingsteken of nummer om de lijstonderdelen van dit niveau verder te
laten inspringen dan de lijstonderdelen van hogere niveaus. Door de inspringing worden de onderliggende lijstonderdelen duidelijker
weergegeven.
12. Klik op OK.
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij het gebruik van genummerde stappen, wilt u wellicht de nummering opnieuw laten starten binnen hetzelfde
artikel. Als u wilt voorkomen dat de genummerde lijst handmatig opnieuw wordt gestart, maakt u een aparte stijl die, op één uitzondering na,
identiek is aan de Niveau 1-stijl. Kies bij Modus de optie Beginnen bij en geef 1 op. Geef deze stijl een naam zoals “Niveau 1 opnieuw starten”.
Doorlopende bijschriften maken voor figuren en tabellen
Met doorlopende bijschriften kunt u figuren, tabellen en andere items in een document opeenvolgend nummeren. Het bijschrift voor het eerste
figuur wordt “Figuur 1”, het volgende bijschrift wordt “Figuur 2”, enzovoort. Als u wilt dat afbeeldingen, tabellen en dergelijke opeenvolgend worden
genummerd, definieert u een lijst voor het item en vervolgens maakt u een alineastijl waarin u de gedefinieerde lijst opneemt. Desgewenst kunt u
beschrijvingen zoals “Afbeelding” of “Tabel” toevoegen aan het nummeringsschema van de alineastijl.
Op de blog Numbered Lists Part III - Figure Captions vindt u een artikel van Bob Bringhurst over het maken van bijschriften voor afbeeldingen.
Lijstonderdelen worden genummerd in de volgorde waarin ze aan de pagina worden toegevoegd. Als u de volgorde van de onderdelen wilt
aanpassen, knipt en plakt u de onderdelen een voor een in de volgorde waarin u ze wilt weergeven.
1. Maak een nieuwe alineastijl en kies Nummers in het menu Lijsttype in het gedeelte Opsommingstekens en nummering van het
dialoogvenster Opties alineastijl.
2. Kies een gedefinieerde lijst in het menu Lijst (of kies Nieuwe lijst om een lijst te definiëren).
3. Selecteer het type stijl dat u wilt gebruiken in het menu Opmaak onder Nummeringsstijl.
Selecteer bijvoorbeeld de optie A, B, C, D... als u een lijst wilt maken voor “Afbeelding A,” “Afbeelding B”, enzovoort.
4. Voer in het vak Nummer een beschrijving in, samen met de benodigde spatiëring of leestekens en de metatekens voor de nummering.
Als u bijvoorbeeld een “Afbeelding A”-effect wilt maken, voert u het woord “Afbeelding” en een spatie in vóór de metatekens voor de
nummering (zoals Afbeelding ^#.^t). Op deze manier wordt het woord “Afbeelding” opgenomen in het nummeringsschema, gevolgd door een
opeenvolgend nummer (^#), een punt en een tab (^t).
Opmerking: Als u hoofdstuknummers wilt opnemen in doorlopende bijschriften, kiest u Plaatsaanduiding voor getal invoegen >
Hoofdstuknummer uit de nummerlijst. U kunt ook ^H invoeren op de positie in het nummeringsschema waar u het hoofdstuknummer wilt
weergeven.
5. Voltooi de stijl en klik op OK.
Nadat u de stijl hebt gemaakt, past u deze toe op bijschriften van afbeeldingen of titels van tabellen.
Met de functie Inhoudsopgave kunt u lijsten met tabellen of figuren genereren.
De nummering van een lijst opnieuw instellen of vervolgen
InDesign bevat opdrachten waarmee u de nummering van een lijst opnieuw kunt instellen of vervolgen:
De nummering van een lijst opnieuw instellenPlaats de invoegpositie in de alinea en kies Opnieuw nummering beginnen in het contextmenu of
kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Opnieuw nummering. Bij normale lijsten wordt hiermee het nummer 1 (of de letter A)
toegewezen aan een alinea, waarna de alinea wordt ingesteld als de eerste alinea van de lijst. Bij lijsten met meerdere niveaus wordt hiermee het
eerste nummer op het lagere niveau toegewezen aan een geneste alinea.
228
Naar boven
De nummering van een lijst vervolgenKies Vervolgen nummering in het contextmenu of kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en
nummers > Vervolgen nummering. Hierdoor wordt de nummering vervolgd van een lijst die is onderbroken door opmerkingen, afbeeldingen of
geneste lijstonderdelen. InDesign bevat ook opdrachten voor het nummeren van lijsten die in één artikel of boek beginnen en worden vervolgd in
het volgende artikel of boek.
Een lijst nummeren vanaf het vorige of huidige artikel
Het feit of de nummering van een lijst in het huidige artikel wordt vervolgd vanaf het vorige artikel of dat de nummering opnieuw begint, is
afhankelijk van de wijze waarop de lijst is gedefinieerd.
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst en klik op de knop Bewerken.
Kies niet de standaardlijst. Bij deze lijst kan worden doorgenummerd in verschillende artikelen.
3. Selecteer Doornummeren in artikelen om de nummering van de lijst door te laten lopen vanaf het vorige artikel. Schakel deze optie uit als u
de lijst in het huidige artikel opnieuw wilt nummeren vanaf 1 (of A).
4. Klik twee keer op OK.
Een lijst nummeren vanaf het vorige of huidige document in een boek
Het feit of de nummering van een lijst in het huidige document wordt vervolgd vanaf het vorige document in een boek of dat de nummering
opnieuw begint, is afhankelijk van de wijze waarop de lijst is gedefinieerd.
1. Kies Tekst > Lijst met opsommingstekens en nummers > Lijsten definiëren.
2. Selecteer een lijst en klik op de knop Bewerken.
3. Selecteer Doornummeren vanuit vorig document in boek om de nummering van de lijst door te laten lopen vanaf het vorige document (u
moet eerst Doornummeren in artikelen selecteren om deze optie te activeren). Schakel deze optie uit als u de lijst in het huidige document
opnieuw wilt nummeren vanaf 1 (of A).
4. Klik twee keer op OK.
U zorgt ervoor dat de nummering in een boek juist wordt bijgewerkt door de documenten in het boek te synchroniseren en Nummering
bijwerken > Alle nummers bijwerken te selecteren in het menu van het deelvenster Boeken.
Lijsten met opsommingstekens of nummers omzetten naar tekst
1. Selecteer de alinea's die de lijst met opsommingstekens of nummers bevatten.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Nummering naar tekst omzetten of Opsommingstekens naar tekst omzetten in het menu van het deelvenster Alinea.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de geselecteerde tekst en kies Nummering naar
tekst omzetten of Opsommingstekens naar tekst omzetten.
Opmerking: Als u de nummers of opsommingstekens in de lijst wilt verwijderen, klikt u op de knop Lijst met opsommingstekens of op de
knop Genummerde lijst om het toepassen van lijstopmaak op de geselecteerde tekst ongedaan te maken.
Meer Help-onderwerpen
Video over lijsten met opsommingstekens en nummers
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
229
Tekst uitlijnen
Naar boven
Naar boven
Tekst uitlijnen of uitvullen
Alinea's op een basislijnraster uitlijnen
Een uitgebalanceerde titeltekst maken
Alinea's maken die zich uitstrekken over meerdere kolommen of die kolommen splitsen
Tekst uitlijnen of uitvullen
Tekst kan aan één rand of aan beide randen (of inzetten) van een tekstkader worden uitgelijnd. Tekst is uitgevuld als de tekst aan beide randen is
uitgelijnd. U kunt alle tekst in een alinea uitvullen met uitzondering van de laatste regel (Links uitvullen of Rechts uitvullen) en met inbegrip van de
laatste regel (Alle regels uitvullen). Als de laatste regel slechts weinig tekens bevat, kunt u een speciaal teken voor het einde van het artikel
gebruiken en een uitlijnspatie maken.
Links uitvullen (links) en Alle regels uitvullen (rechts)
Opmerking: Als u alle tekstregels uitvult en u Adobe Composer alinea gebruikt, wordt tekst doorgeschoven, zodat de tekst overal in de alinea
even dicht op elkaar staat en een aantrekkelijke vormgeving krijgt. U kunt de spatiëring in uitgevulde tekst nauwkeurig instellen.
1. Selecteer tekst.
2. Klik op een van de knoppen voor Uitlijning (Links uitlijnen, Centreren, Rechts uitlijnen, Links uitvullen, In midden uitvullen, Rechts uitvullen
en Volledig uitvullen) in het deelvenster Alinea of het regelpaneel.
3. (Optioneel) Klik op Uitlijnen naar rug of Uitlijnen weg van rug.
Wanneer u de optie Uitlijnen naar rug toepast op een alinea, wordt de tekst op de linkerpagina rechts uitgelijnd, maar als dezelfde tekst
doorloopt (of als het kader wordt verplaatst) naar een rechterpagina, wordt de tekst links uitgelijnd. Wanneer u op vergelijkbare wijze de
optie Uitlijnen weg van rug toepast op een alinea, wordt de tekst op de linkerpagina links uitgelijnd, terwijl de tekst op de rechterpagina
rechts wordt uitgelijnd.
Als u de linkerzijde van een tekstregel links wilt uitlijnen en de rechterzijde rechts, plaatst u de invoegpositie op de plaats waar u de tekst
rechts wilt uitlijnen. Druk op Tab en lijn de rest van de regel rechts uit.
Alinea's op een basislijnraster uitlijnen
Het basislijnraster staat voor de regelafstand voor platte tekst in een document. U kunt voor alle elementen van de pagina veelvouden van deze
regelafstand gebruiken, zodat tekst altijd correct wordt uitgelijnd tussen kolommen en van pagina tot pagina. Als u voor de platte tekst in een
document bijvoorbeeld een 12-punts regelafstand gebruikt, kunt u voor de koptekst een 18-punts regelafstand instellen en 6 punten ruimte
toevoegen voor de alinea's die op de koppen volgen.
Met een basislijnraster krijgt u consistentie in de locaties van tekstelementen op een pagina. U kunt de regelafstand voor de alinea aanpassen,
zodat de basislijnen ervan worden uitgelijnd op het onderliggende raster van de pagina. Dit komt van pas als u de basislijnen van tekst in
meerdere kolommen of aangrenzende tekstkaders wilt uitlijnen. Wijzig instellingen voor het basislijnraster met het deelvenster Rasters van het
dialoogvenster Voorkeuren.
U kunt ook alleen de eerste regel van een alinea op het basislijnraster uitlijnen en de andere regels volgens de opgegeven waarde van de
regelafstand uitlijnen.
Als u het basislijnraster wilt weergeven, klikt u op Weergave > Rasters en hulplijnen > Basislijnraster tonen.
Opmerking: Het basislijnraster is alleen zichtbaar als het zoomniveau van het document groter is dan de ingestelde weergavedrempel in de
rastervoorkeuren. U moet misschien inzoomen om het basislijnraster te kunnen zien.
Alinea's uitlijnen op het basislijnraster
230
Naar boven
Naar boven
1. Selecteer tekst.
2. Klik in het deelvenster Alinea of het regelpaneel op Uitlijnen op basislijnraster .
Om te voorkomen dat de regelafstand van de tekst wordt gewijzigd, stelt u voor de regelafstand van het basislijnraster dezelfde waarde (of een
veelvoud ervan) in als voor de tekst.
De eerste regel op het basislijnraster uitlijnen
1. Selecteer de alinea's die u wilt uitlijnen.
2. Kies Alleen eerste regel op raster uitlijnen in het menu van het deelvenster Alinea of in het menu van het regelpaneel.
3. Klik in het deelvenster Alinea of het regelpaneel op Uitlijnen op basislijnraster
.
Een uitgebalanceerde titeltekst maken
U kunt onregelmatig uitgelijnde tekst over meerdere regels op elkaar afstemmen. Deze functie is vooral bedoeld voor koppen die uit meerdere
regels bestaan, pull-quotes en gecentreerde alinea's.
Voor en na het op de titel toepassen van de optie Ongelijke regels met elkaar in evenwicht brengen
1. Klik in de alinea die u in evenwicht wilt brengen.
2. Kies Ongelijke regels met elkaar in evenwicht brengen in het menu van het deelvenster Alinea of van het regelpaneel.
Deze functie heeft alleen effect als Adobe Composer alinea is geselecteerd.
Alinea's maken die zich uitstrekken over meerdere kolommen of die kolommen splitsen
Een alinea kan zich uitstrekken over meerdere kolommen in een tekstkader, zodat een bredere kop ontstaat. U kunt kiezen of een alinea zich
uitstrekt over alle kolommen of over een bepaald aantal kolommen. Wanneer een alinea zich uitstrekt over meerdere kolommen in een tekstkader
met meerdere kolommen, wordt alle tekst voor de desbetreffende alinea uitgebalanceerd.
U kunt een alinea ook opsplitsen in meerdere kolommen in hetzelfde tekstkader.
Op www.adobe.com/go/lrvid5151_id_nl of http://tv.adobe.com/go/4952/nl vindt u een videodemo over het maken van alinea's die meerdere
kolommen omspannen of kolommen splitsen.
Alinea die zich uitstrekt over meerdere kolommen en die meerdere kolommen opsplitst
A.Koptekst die zich uitstrekt over kolommenB.Opgesplitste kolom
Een alinea uitstrekken over meerdere kolommen
1. Plaats het invoegpunt in de alinea.
U kunt deze functie ook deel laten uitmaken van een alineastijl, zoals een kopstijl.
231
2. Kies Meerdere kolommen in het regelpaneelmenu of in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Kies Meerdere kolommen in het menu Alinealayout.
4. Kies het aantal kolommen waarover u de alinea wilt uitstrekken in het menu Uitstrekken over. Kies Alle als u de alinea over alle kolommen
wilt uitstrekken.
5. Als u extra ruimte voor of na de alinea wilt toevoegen, geeft u waarden op bij Ruimte voor uitstrekken en Ruimte na uitstrekken en
vervolgens klikt u op OK.
Een alinea die wordt opgesplitst in meerdere kolommen
1. Plaats het invoegpunt in de alinea.
U kunt deze functie ook deel laten uitmaken van een alineastijl, zoals een kopstijl.
2. Kies Meerdere kolommen in het regelpaneelmenu of in het menu van het deelvenster Alinea.
3. Kies Gesplitste kolommen in het menu Alinealayout.
4. Geef de volgende opties op en klik op OK:
SubkolommenKies het aantal kolommen waarin u de alinea wilt opsplitsen.
Ruimte voor splitsen/Ruimte na splitsenVoeg ruimte voor of na de opgesplitste alinea toe.
Binnenste tussenruimteStel de ruimte in tussen de opgesplitste alinea's.
Buitenste tussenruimteStel de ruimte in tussen de buitenzijde van de opgesplitste alinea's en de marges.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
232
Tekens opmaken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een verschuiving van de basislijn toepassen
Superscript of subscript toepassen in een niet-OpenType-lettertype
Een onderstreping of doorhaling toepassen
Ligaturen toepassen op letterparen
De kleur en het verloop van tekst wijzigen
Een taal aan tekst toewijzen
Het hoofdlettergebruik van tekst wijzigen
Tekst schalen
Tekst schuintrekken
Op www.adobe.com/go/lrvid4275_id_nl vindt u een videodemo over het opmaken van tekens.
Een verschuiving van de basislijn toepassen
Met een verschuiving van de basislijn verplaatst u een geselecteerd teken omhoog of omlaag ten opzichte van de basislijn van omringende tekst.
Deze optie is vooral nuttig bij het handmatig instellen van breuken of het aanpassen van de positie van inline-afbeeldingen.
Waarden voor Verschuiving basislijn toegepast op tekst
1. Selecteer tekst.
2. Typ in het regelpaneel of het deelvenster Teken een numerieke waarde voor Verschuiving basislijn
. Met een positieve waarde wordt de
basislijn van het teken verhoogd ten opzichte van de basislijn van de rest van de regel. Met een negatieve waarde wordt de basislijn
verlaagd.
Als u de waarde wilt verhogen of verlagen, klikt u in het vak Verschuiving basislijn en drukt u op Pijl-omhoog of Pijl-omlaag. Als u de waarde in
grotere stappen wilt wijzigen, houdt u Shift ingedrukt als u op een van de pijltoetsen drukt.
Als u de standaardtoename voor de verschuiving van de basislijn wilt wijzigen, geeft u een waarde op voor Verschuiving basislijn in het gedeelte
Eenheden en toenamen van het dialoogvenster Voorkeuren.
Superscript of subscript toepassen in een niet-OpenType-lettertype
1. Selecteer tekst.
2. Kies Superscript of Subscript in het menu van het deelvenster Teken of in het regelpaneel.
Als u Superscript of Subscript kiest, wordt een vooraf gedefinieerde waarde voor de basislijnverschuiving toegepast en wordt de geselecteerde
tekst voorzien van een vooraf gedefinieerde grootte.
De toegepaste waarden zijn percentages van de huidige waarden voor tekengrootte en regelafstand, gebaseerd op de instellingen in het venster
voor tekstvoorkeuren. Deze waarden staan bij de selectie van de tekst niet in de vakken Verschuiving basislijn of Tekengrootte van het
deelvenster Teken.
Opmerking: U kunt de standaardgrootte en -positie van tekens in superscript en subscript aanpassen met de voorkeursinstellingen voor
Geavanceerde tekst.
Een onderstreping of doorhaling toepassen
De standaarddikte van een onderstreping of doorhaling hangt af van de grootte van de tekst.
In Custom Underlines in InDesign vindt u een videodemo van Jeff Witchel over onderstreping.
Een onderstreping of doorhaling toepassen
1. Selecteer tekst.
2. Kies Onderstrepen of Doorhalen in het menu van het deelvenster Teken of in het regelpaneel.
Opties voor onderstrepen of doorhalen wijzigen
233
Naar boven
Naar boven
Het maken van een aangepaste onderstreping is vooral handig wanneer u een gelijkmatige onderstreping onder tekst van verschillende grootten of
speciale effecten, zoals achtergrondmarkering, wilt maken.
Voor en na het aanpassen van onderstrepen
1. Kies Opties voor onderstrepen of Opties voor doorhalen in het menu van het regelpaneel of van het deelvenster Teken.
2. Voer een van de volgende handelingen uit en klik op OK:
Selecteer Onderstrepen geactiveerd of Doorhalen geactiveerd om de actieve tekst te onderstrepen of door te halen.
Kies of typ bij Dikte een waarde om de dikte van de lijn voor onderstrepen of doorhalen te bepalen.
Selecteer het type onderstreping of doorhaling bij de optie Type.
Bepaal bij Verschuiving de verticale positie van de regel. De verschuiving wordt vanaf de basislijn gemeten. Bij een negatieve waarde
wordt de onderstreping boven de basislijn en de doorhaling onder de basislijn geplaatst.
Selecteer Lijn overdrukken als de lijn bij het afdrukken geen onderliggende inkten mag bedekken.
Kies een kleur en tint. Als u een andere lijn dan een ononderbroken lijn opgeeft, wijzigt u de ruimte tussen streepjes, punten of lijnen
door een kleur of tint voor de tussenruimte te kiezen.
Selecteer Lijn overdrukken of Tussenruimte overdrukken als de onderstreping of doorhaling over een andere kleur wordt afgedrukt en u
fouten door een verkeerde registratie van het afdrukken wilt voorkomen.
De opties voor onderstrepen of doorhalen in een alinea- of tekenstijl kunt u wijzigen in het gedeelte Opties voor onderstrepen of Opties voor
doorhalen van het dialoogvenster dat verschijnt wanneer u de stijl maakt of bewerkt.
Ligaturen toepassen op letterparen
Het is mogelijk automatisch ligaturen in te voegen. Dit zijn typografische vervangingen van bepaalde letterparen, zoals "fi" en "fl", mits beschikbaar
in het desbetreffende lettertype. De tekens die na selectie van de optie Ligaturen worden gebruikt, zien eruit als ligaturen en worden ook als
zodanig afgedrukt. U kunt ze echter gewoon bewerken en ze veroorzaken geen onterechte markering tijdens spellingcontroles.
Afzonderlijke tekens (boven) en ligaturen (onder)
Als u met OpenType-lettertypen werkt en Ligaturen in het menu van het deelvenster Teken of van het regelpaneel kiest, worden overeenkomstig
het ontwerp standaardligaturen gegenereerd die in het lettertype zijn gedefinieerd. Bepaalde lettertypen bevatten echter barokke, optionele
ligaturen, die u kunt genereren door de opdracht Handmatige ligaturen te kiezen.
1. Selecteer tekst.
2. Kies Ligaturen in het menu van het deelvenster Teken of in het menu van het regelpaneel.
De kleur en het verloop van tekst wijzigen
U kunt kleuren en verlopen op de lijn en vulling van tekens toepassen met het deelvenster Stalen. Bij een gekoppeld artikel kunt u kleuren of
verlopen toepassen die zijn gedefinieerd door de gekoppelde InDesign-opmaak. Bij een los artikel kunt u de standaardkleuren toepassen of
nieuwe kleuren die u maakt voor het document.
Opmerking: U kunt geen verlopen maken in InCopy. Verlopen worden alleen weergegeven als deze worden geïmporteerd vanuit InDesign.
234
Naar boven
Stalen
A.Staal heeft gevolgen voor lijn of vullingB.Staal heeft gevolgen voor container of tekstC.Tint (percentage)
De kleur van tekst wijzigen
1. Selecteer de tekst waarvan u de kleur wilt wijzigen met het gereedschap Tekst .
2. Klik op een kleur of een verloopstaal in het deelvenster Stalen (kies Venster > Stalen).
Opmerking: U kunt kleuren toepassen op tekst in de drukproef-, artikel- of layoutweergave. Kleurveranderingen zijn echter alleen zichtbaar in de
layoutweergave.
De weergegeven staaltypen opgeven
1. Kies Venster > Stalen om het deelvenster Stalen te openen.
2. Selecteer onder in het deelvenster een van de volgende opties:
Als u alle kleur-, tint- en verloopstalen wilt bekijken, klikt u op de knop Alle stalen tonen.
Als u alleen proceskleur-, steunkleur- en tintstalen wilt bekijken, klikt u op de knop Kleurstalen tonen.
Als u alleen verloopstalen wilt bekijken, klikt u op de knop Verloopstalen tonen.
Een taal aan tekst toewijzen
Wijs een taal toe aan tekst om te bepalen welk woordenboek voor spelling en woordafbreking wordt gebruikt. Bij het toewijzen van een taal blijft
de tekst in het document ongewijzigd.
1. Ga als volgt te werk:
Als u de taal alleen wilt toepassen op een tekstselectie, selecteert u de tekst.
Als u het standaardwoordenboek in InDesign wilt wijzigen, kiest u de taal zonder dat er een document is geopend.
Als u het standaardwoordenboek voor een bepaald document wilt wijzigen, opent u het document, kiest u Bewerken > Alles
deselecteren en kiest u de gewenste taal.
2. Kies het gewenste woordenboek in het menu Taal in het deelvenster Teken.
Zowel voor spelling als woordafbreking worden Proximity-woordenboeken (en voor sommige talen Winsoft-woordenboeken) gebruikt. Met deze
woordenboeken kunt u zelfs voor één tekstteken een andere taal opgeven. Elk woordenboek bevat honderdduizenden woorden met
standaardafbreking per lettergreep. Het wijzigen van de standaardtaal heeft geen gevolgen voor bestaande tekstkaders of documenten.
U kunt woordenboeken aanpassen om er zeker van te zijn dat alle woorden die u regelmatig gebruikt, worden herkend en correct worden verwerkt.
Invloed van woordenboeken op het afbreken van woorden
235
Naar boven
Naar boven
A.“Glockenspiel” in het EngelsB.“Glockenspiel” in het Duits (oude spelling)C.“Glockenspiel” in het Duits (nieuwe spelling)
Het hoofdlettergebruik van tekst wijzigen
Met de opdrachten Kapitalen of Kleinkapitalen verandert het uiterlijk van de tekst, maar niet de tekst zelf. Met de opdracht Hoofd-/kleine letter
wordt het hoofdlettergebruik van de geselecteerde tekst echter wel gewijzigd. Dit is een belangrijk onderscheid wanneer u tekst wilt zoeken of
wanneer u een spellingcontrole wilt uitvoeren. Stel bijvoorbeeld dat u “spinnen” typt in uw document en dat u Kapitalen toepast. Als u nu met
Zoeken/wijzigen zoekt naar “SPINNEN” (en onderscheid maakt tussen hoofd-/kleine letters), wordt het woord “spinnen” waarop u de optie
Kapitalen hebt toegepast, niet gevonden. Als u het resultaat van zoekacties en de spellingcontrole wilt verbeteren, kunt u beter de opdracht
Hoofdletter/kleine letter gebruiken in plaats van Kapitalen.
In Small Caps vs OpenType All Small Caps vindt u een artikel van Anne-Marie Concepcion over kleinkapitalen.
Tekst wijzigen naar Kapitalen of Kleinkapitalen
InDesign kan automatisch het hoofdlettergebruik in geselecteerde tekst wijzigen. Als u tekst opmaakt in kleinkapitalen, worden automatisch de
kleinkapitalen van het betrokken lettertype gebruikt, mits deze beschikbaar zijn. Is dat niet het geval, dan worden de kleinkapitalen nagemaakt met
kleinere versies van de gewone hoofdletters. U stelt de grootte van kleinkapitalen in het venster voor tekstvoorkeuren in.
Vóór (boven) en na (onder) het instellen van BC en AD in kleinkapitalen met het oog op klassieke getallen en omringende tekst
Als u Kapitalen of Kleinkapitalen met een OpenType-lettertype selecteert, oogt de tekst eleganter. Als u een OpenType-lettertype gebruikt, kunt u
ook Alles in kleinkapitaal selecteren in het regelpaneel of in het menu van het deelvenster Teken. (Zie Kenmerken voor OpenType-lettertypen
toepassen.)
1. Selecteer tekst.
2. Kies Kapitalen of Kleinkapitalen in het menu van het deelvenster Teken of in het regelpaneel. Als de tekst oorspronkelijk in kapitalen is
getypt, wordt door de selectie van Kleinkapitalen niets gewijzigd.
De grootte van kleinkapitalen opgeven
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Geavanceerde tekst (Windows) of InCopy > Voorkeuren > Geavanceerde tekst (Mac OS).
2. Typ voor de kleinkapitalen een percentage van de oorspronkelijke tekengrootte. Klik op OK.
Hoofdlettergebruik wijzigen
1. Selecteer tekst.
2. Kies een van de volgende opties in het submenu Tekst > Hoofd-/kleine letter:
Kies Kleine letters als u alle tekens als kleine letters wilt weergeven.
Kies Alles Beginhoofdletter als u de eerste letter van elk woord in hoofdletters wilt weergeven.
Kies Hoofdletters als u alle tekens als hoofdletters wilt weergeven.
Kies Als in een zin als u de eerste letter van elke zin met een hoofdletter wilt weergeven.
Opmerking: Bij de opdracht Als in een zin wordt ervan uitgegaan dat de punt (.), het uitroepteken (!) en het vraagteken (?) het einde van de zin
aangeven. Wanneer u de opdracht Als in een zin toepast, kunnen er onverwachte wijzigingen in het hoofdlettergebruik optreden als deze tekens
op een andere manier worden gebruikt, zoals in afkortingen, bestandsnamen of internet-URL's. Bovendien kunnen eigennamen in kleine letters in
plaats van in hoofdletters worden geschreven.
Tekst schalen
U kunt de proportie tussen de hoogte en breedte van tekst opgeven ten opzichte van de oorspronkelijke hoogte en breedte van de tekens. Niet-
geschaalde tekens hebben de waarde 100%. Sommige tekenfamilies beschikken over een zuiver verbreed lettertype, dat is ontworpen met een
grotere horizontale spreiding dan de onbewerkte lettertypestijl. Schalen leidt tot vervorming van tekst. Zo mogelijk kunt u beter een lettertype
gebruiken dat versmald of verbreed is ontworpen.
236
Naar boven
Lettertypen horizontaal schalen
A.Niet-geschaalde tekstB.Niet-geschaalde tekst in een versmald lettertypeC.Geschaalde tekst in een versmald lettertype
Verticale of horizontale schaling aanpassen
1. Selecteer de tekst die u wilt schalen.
2. Typ in het regelpaneel of het deelvenster Teken een numerieke waarde om het percentage te wijzigen voor Verticaal schalen
of
Horizontaal schalen .
Tekst schalen door het formaat van het tekstkader te wijzigen in InDesign
Ga als volgt te werk:
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleep met het gereedschap Selecteren een hoek van het tekstkader om het kader
groter of kleiner te maken.
Wijzig het kader met behulp van het gereedschap Schalen .
Tekst schuintrekken
1. Selecteer tekst.
2. Typ een numerieke waarde voor Schuintrekken
in het deelvenster Teken. Met een positieve waarde trekt u tekst schuin naar rechts en
met een negatieve waarde naar links.
Als u een hoek toepast op tekst, genereert u echter geen zuiver cursieve tekens.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
237
Alinea's opmaken
Naar boven
Naar boven
Alinea-afstand aanpassen
Initialen gebruiken
Lijnen voor of na alinea's toevoegen
Manieren om alinea-einden te bepalen
Alinea-einden bepalen met de functie Opties bijeenhouden
Hangende leestekens maken
Op www.adobe.com/go/lrvid4276_id_nl vindt u een videodemo over het opmaken van alinea's.
Alinea-afstand aanpassen
U kunt de hoeveelheid ruimte tussen alinea's zelf bepalen. Als een alinea boven aan een kolom of kader begint, wordt in InCopy de waarde bij
Ruimte voor niet gerespecteerd. U kunt dan de regelafstand van de eerste regel van de alinea of de bovenste inzet van het tekstkader in InDesign
vergroten.
1. Selecteer tekst.
2. Wijzig in het deelvenster Alinea of in het regelpaneel de waarden voor Ruimte voor
en Ruimte na .
Zorg voor een consistente opmaak door de alinea-afstand te wijzigen in de alineastijlen die u definieert.
Initialen gebruiken
U kunt initialen aan een of meer alinea's tegelijk toevoegen. De basislijn van initialen bevindt zich een of meer regels onder de basislijn van de
eerste regel van een alinea.
U kunt ook een tekenstijl maken die op initialen kan worden toegepast. U kunt bijvoorbeeld een grote hoofdletter (ook een verhoogde hoofdletter
genoemd) maken door een initiaal ter hoogte van de regel te maken en een tekenstijl toe te passen waarmee de eerste letter groter wordt
gemaakt.
Initiaal van één teken over drie regels (links) en initiaal van vijf tekens over twee regels (rechts)
Een initiaal maken
1. Selecteer het gereedschap Tekst en klik in de alinea waar u de initiaal wilt plaatsen.
2. Geef in het deelvenster Alinea of het regelpaneel bij Initiaal over aantal regels
het aantal regels op dat door de initiaal moet worden
ingenomen.
3. Typ bij Initiaal van één of meer tekens
het gewenste aantal initialen.
4. Om een tekenstijl op de initiaal toe te passen, kiest u Initialen en geneste stijlen in het menu van het deelvenster Alinea en kiest u de
tekenstijl die u hebt gemaakt.
Met het dialoogvenster Initialen en geneste stijlen kunt u de initiaal ook uitlijnen met de tekstrand, de ruimte links van de initiaal
verkleinen en aanpassingen maken bij initialen met staarten, zoals de “g” en de “y”. Als u voor extra effect de initiaal wilt schuintrekken of
de grootte of het lettertype ervan wilt wijzigen, selecteert u de letter(s) en wijzigt u de opmaak.
Een initiaal verwijderen
1. Selecteer het gereedschap Tekst en klik in de alinea met de initiaal.
2. Typ in het deelvenster Alinea of het regelpaneel een 0 voor Initiaal aantal regels of Initiaal van één of meer tekens.
238
Naar boven
Lijnen voor of na alinea's toevoegen
Lijnen zijn alineakenmerken die samen met de alinea worden verplaatst en van grootte veranderen. Als u in uw document een lijn in combinatie
met koppen gebruikt, kunt u de lijn opnemen in de definitie van een alineastijl. De breedte van de lijn wordt bepaald door de breedte van de
kolom.
De verschuiving voor een lijn boven een alinea wordt gemeten vanaf de basislijn van de bovenste tekstregel tot de onderzijde van de lijn. De
verschuiving voor een lijn onder een alinea wordt gemeten vanaf de basislijn van de laatste tekstregel tot de bovenzijde van de lijn.
Plaatsing van lijnen
A.Lijn boven alineaB.Lijn onder alinea
In Paragraph Rules Rule vindt u een videodemo van Michael Murphy over het maken van speciale effecten met behulp van alinealijnen.
In Creative Uses for Paragraph Rules in InDesign, Pt 1 vindt u een artikel van Creative Curio over de creatieve gebruiksmogelijkheden van
alinealijnen.
Een lijn boven of onder een alinea toevoegen
1. Selecteer tekst.
2. Kies Alinealijnen in het menu van het deelvenster Alinea of van het regelpaneel.
3. Selecteer boven in het dialoogvenster Alinealijnen de optie Lijn boven of Lijn onder.
4. Selecteer Lijn aan.
Opmerking: Als u zowel een lijn boven als onder wilt plaatsen, moet Lijn aan voor beide opties zijn geselecteerd.
5. Selecteer Voorvertoning om de lijn te bekijken.
6. Kies of typ bij Dikte een waarde om de dikte van de lijn te bepalen. Bij Lijn boven wordt met een hogere waarde de lijn naar boven
uitgebreid. Bij Lijn onder wordt met een hogere waarde de lijn naar beneden uitgebreid.
7. Selecteer Lijn overdrukken als de lijn bij het afdrukken geen onderliggende inkten mag bedekken.
8. Voer een of beide volgende handelingen uit:
Kies een kleur. U vindt de beschikbare kleuren in het deelvenster Stalen. Selecteer de optie Tekstkleur om de lijn dezelfde kleur te
geven als het eerste teken in de alinea voor Lijn boven en het laatste teken voor Lijn onder.
Kies een tint of geef een waarde voor de tint op. De tint wordt gebaseerd op de opgegeven kleur. Houd er rekening mee dat u geen
tinten kunt maken van de ingebouwde kleuren Geen, Papier, Registratie of Tekstkleur.
Als u een andere lijn dan een ononderbroken lijn opgeeft, wijzigt u de ruimte tussen streepjes, punten of lijnen door een kleur of tint voor
de tussenruimte te kiezen.
9. Kies de breedte van de lijn. U kunt Tekst kiezen (van de linkerrand van de tekst tot het regeleinde) of Kolom (van de linkerrand tot de
rechterrand van de kolom). Als de linkerrand van het kader een kolominzet heeft, begint de regel bij de inzet.
10. Typ een waarde bij Verschuiving om de verticale positie van de lijn te bepalen.
11. Selecteer In kader houden om er zeker van te zijn dat de lijn boven de tekst binnen het tekstkader blijft. Als u deze optie niet selecteert, kan
de lijn buiten het tekstkader vallen.
Selecteer In kader houden als u de alinealijn boven aan een bepaalde kolom wilt uitlijnen met de tekst boven aan de aangrenzende
kolom.
12. Stel inspringingen links en rechts in voor de lijn (niet voor tekst) door waarden in te voeren bij Links inspringen en Rechts inspringen.
13. Selecteer Lijn overdrukken als de alinealijn over een andere kleur wordt afgedrukt en u verkeerde registratie wilt voorkomen. Klik op OK.
Een alinealijn verwijderen
1. Klik met het gereedschap Tekst in de alinea met de alinealijn.
239
Naar boven
Naar boven
Naar boven
2. Kies Alinealijnen in het menu van het deelvenster Alinea of van het regelpaneel.
3. Deselecteer Lijn aan en klik op OK.
Manieren om alinea-einden te bepalen
U kunt weduwen en wezen vermijden. Dit zijn woorden of tekstregels die los zijn komen te staan van de overige regels in een alinea. Wezen
staan onder aan en weduwen staan boven aan een kolom of pagina. Een ander typografisch probleem om te vermijden is een koptekst die alleen
op een pagina staat, terwijl de bijbehorende alinea pas op de volgende pagina begint. Er zijn meerdere opties voor het oplossen van weduwen en
wezen, korte slotregels en andere problemen met alinea-einden:
verschijnt alleen als een woord wordt afgebroken. Hiermee wordt het algemene typografische probleem voorkomen van afgebroken woorden,
zoals “regel-gever”, midden in een regel nadat de tekst is doorgelopen. Op dezelfde manier kunt u ook een handmatig regeleinde toevoegen.
Niet afbrekenKies Niet afbreken in het menu van het deelvenster Teken als u wilt voorkomen dat de geselecteerde tekst wordt opgebroken in
twee regels.
Vaste spatiesPlaats een vaste spatie (Tekst > Spatie(s) invoegen > [vaste spatie]) tussen woorden die u bij elkaar wilt houden.
Opties bijeenhoudenKies Opties bijeenhouden in het menu van het deelvenster Alinea om op te geven hoeveel regels in de volgende alinea bij
de huidige alinea blijven.
Begin alineaMet de optie Begin alinea in het dialoogvenster Opties bijeenhouden kunt u een alinea (gewoonlijk een titel of koptekst) forceren om
boven aan een pagina, kolom of sectie te staan. Deze optie werkt vooral goed als onderdeel van een alineastijl voor kopteksten.
Instellingen voor woordafbrekingKies Woordafbreking in het menu van het deelvenster Alinea, als u de instellingen voor woordafbreking wilt
wijzigen.
Tekst bewerkenHet bewerken van tekst is mogelijk geen optie, afhankelijk van het type document waarmee u werkt. Als u tekst mag
herschrijven, krijgt u vaak een beter regeleinde door de tekst subtiel aan te passen.
Een andere composer gebruikenOver het algemeen gebruikt u Adobe Composer alinea om InDesign automatisch alinea's te laten
samenstellen. Als een alinea niet is samengesteld zoals u wilt, kiest u Adobe Composer enkele regel in het menu van het deelvenster Alinea of in
het menu van het regelpaneel, waarna u de geselecteerde regels individueel kunt aanpassen. Zie Tekstcompositie uitvoeren.
Alinea-einden bepalen met de functie Opties bijeenhouden
U kunt het aantal regels van de volgende alinea opgeven dat bij de huidige alinea moet blijven wanneer de alinea doorloopt in een ander kader.
Zo voorkomt u dat koppen los komen te staan van de bijbehorende tekst. InDesign kan alinea's markeren die ondanks uw instellingen soms toch
worden afgebroken.
Misschien wilt u de functie Opties bijeenhouden niet gebruiken als de kolommen in uw document niet dezelfde laatste basislijn hoeven te delen.
Als u alinea's wilt markeren waarin de instellingen van Opties bijeenhouden worden overtreden, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Compositie
(Windows) of InCopy > Voorkeuren > Compositie (Mac OS). Selecteer Overtredingen bijeenhouden en klik op OK.
1. Selecteer de alinea of alinea's die u wilt beïnvloeden.
2. Kies Opties bijeenhouden in het menu van het deelvenster Alinea of van het regelpaneel. (U kunt de opties ook wijzigen wanneer u een
alineastijl maakt of bewerkt.)
3. Selecteer de gewenste opties en klik op OK:
Selecteer Bij vorige houden om de eerste regel van de huidige alinea bij de laatste regel van de voorgaande alinea te houden.
Bij Houden bij volgende _ regels geeft u het aantal regels (maximaal vijf) van de volgende alinea op die aan de laatste regel van de
huidige alinea worden gekoppeld. Deze optie wordt vooral gebruikt om koppen bij de volgende paar regels te houden, zodat de kop niet
geïsoleerd in een kader komt te staan.
Selecteer Regels bij elkaar houden en Alle regels in alinea om de regels van een alinea bijeen te houden.
Selecteer achtereenvolgens Regels bij elkaar houden en Bij begin/einde van alinea en geef het gewenste aantal regels voor het begin of
einde van de alinea op om weduwen en wezen te voorkomen.
Kies voor Begin van alinea de optie waarmee de alinea naar de volgende kolom, het volgende kader of de volgende pagina wordt
verplaatst. Als Op willekeurige plaats is geselecteerd, wordt de beginpositie bepaald door de optie Instellingen regels bijeenhouden. Als
een andere optie is geselecteerd, wordt begonnen vanaf de desbetreffende positie.
Wanneer u alineastijlen voor koppen maakt, stelt u in het deelvenster Opties bijeenhouden in dat de koppen aan de volgende alinea worden
gekoppeld.
Hangende leestekens maken
Door leestekens en letters zoals de letter “W” kan de linker- of rechterrand van een kolom schijnbaar verkeerd worden uitgelijnd. Met Optische
uitlijning van marge wordt bepaald of leestekens (zoals punten, komma's, aanhalingstekens en streepjes) en randen van letters zoals de W en
de A buiten tekstmarges worden geplaatst, zodat de tekst lijkt te zijn uitgelijnd.
240
Vóór (links) en na (rechts) toepassing van optische uitlijning van marge
1. Selecteer een tekstkader of klik in het artikel.
2. Kies Tekst > Artikel.
3. Selecteer Optische uitlijning van marge.
4. Selecteer een tekengrootte om voor de tekstgrootte in het artikel het gedeelte te definiëren dat buiten de marge wordt geplaatst. Houd voor
een optimaal resultaat de grootte van de tekst aan.
Als u Optische uitlijning van marge wilt uitschakelen voor een individuele alinea, kiest u Optische marge negeren in het menu van het
deelvenster Alinea of in het menu van het regelpaneel.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
241
Tekst opmaken
Naar boven
Naar boven
Tekst opmaken
Tekstkenmerken kopiëren (Pipet)
Snel toepassen gebruiken
Tekst opmaken
Op www.adobe.com/go/lrvid4275_id_nl vindt u een videodemo over het opmaken van tekens. Op www.adobe.com/go/lrvid4276_id_nl vindt u een
videodemo over het opmaken van alinea's.
Met de deelvensters Teken en Alinea kunt u de vormgeving van tekst wijzigen. In InDesign kunt u tekst ook opmaken met het regelpaneel. Het
regelpaneel is echter niet beschikbaar in InCopy.
U kunt tekst opmaken met de volgende methoden:
Als u tekens wilt opmaken, kunt u het gereedschap Tekst gebruiken om tekens te selecteren. U kunt ook klikken om de invoegpositie te
plaatsen, een opmaakoptie selecteren en beginnen met typen.
Als u alinea's wilt opmaken, hoeft u geen hele alinea te selecteren. U hoeft slechts een woord of teken te selecteren of de invoegpositie in
een alinea te plaatsen. U kunt ook tekst selecteren in meerdere alinea's.
Als u de opmaak wilt instellen voor alle tekstkaders die u in het huidige document maakt, zorgt u dat de invoegpositie niet actief is en er niets
is geselecteerd. Vervolgens geeft u opties voor tekstopmaak op. Als u standaardtekstopmaak voor alle nieuwe documenten wilt instellen,
sluit u alle documenten en geeft u de tekstinstellingen op. Zie Standaardinstellingen opgeven.
Selecteer een kader om de opmaak op alle tekst in dat kader toe te passen. Het kader kan geen onderdeel van een verbinding zijn.
Gebruik alineastijlen en tekenstijlen om tekst snel en consistent op te maken.
Op www.adobe.com/go/vid0075_nl vindt u een videodemo over het werken met tekst.
1. Selecteer het gereedschap Tekst
.
2. Klik om een invoegpositie te plaatsen of selecteer de tekst die u wilt opmaken.
3. Kies Tekst > Alinea of Tekst > Teken om het deelvenster Alinea of Teken weer te geven.
4. Geef opmaakopties op.
Tekstkenmerken kopiëren (Pipet)
Met het gereedschap Pipet kunt u tekstkenmerken, zoals instellingen voor het teken, de alinea, de vulling en de lijn, kopiëren en die kenmerken
toepassen op andere tekst. Standaard worden alle kenmerken van tekst gekopieerd met het gereedschap Pipet. In het dialoogvenster Opties pipet
kunt u instellen welke kenmerken u wel en welke u niet wilt kopiëren.
Het gereedschap Pipet is alleen beschikbaar in de layoutweergave.
Tekstkenmerken naar niet-geselecteerde tekst kopiëren
1. Met het gereedschap Pipet klikt u op de tekst die is opgemaakt met de kenmerken die u wilt kopiëren. (De tekst kan in een ander
geopend document staan.) Het pipet verandert van richting en lijkt vol te zijn, ten teken dat het gereedschap is geladen met de
kenmerken die u hebt gekopieerd. Wanneer u het pipet op tekst plaatst, verschijnt een I-vormige aanwijzer naast het geladen pipet
.
2. Selecteer met het gereedschap Pipet de tekst die u wilt veranderen.
De geselecteerde tekst neemt de tekstkenmerken uit het pipet over. Zolang het gereedschap Pipet is geselecteerd, kunt u doorgaan met het
selecteren van tekst en het toepassen van de opmaak.
3. Klik op een ander gereedschap om het gereedschap Pipet te deselecteren.
Als u de opmaakkenmerken wilt wissen die zijn opgeslagen in het gereedschap Pipet, drukt u op Alt (Windows) of Option (Mac OS) terwijl het
gereedschap Pipet is geladen. Het gereedschap Pipet verandert van richting en lijkt leeg te zijn, ten teken dat u met het gereedschap nieuwe
kenmerken kunt selecteren. Klik op een object dat de kenmerken bevat die u wilt kopiëren, en zet vervolgens de nieuwe kenmerken op een
ander object neer.
242
Naar boven
Klik met het gereedschap Pipet op opgemaakte tekst (links) en sleep vervolgens naar niet-opgemaakte tekst (midden) om de opmaak toe te
passen (rechts).
Als u met het gereedschap Pipet een alineastijl van tekst uit een document kopieert naar tekst in een ander document terwijl de alineastijl dezelfde
naam maar een andere set kenmerken heeft, worden stijlverschillen als plaatselijke overschrijvingen van de doelstijl weergegeven.
Tekstkenmerken kopiëren naar geselecteerde tekst
1. Selecteer met het gereedschap Tekst of Padtekst de tekst waarnaar u kenmerken wilt kopiëren.
2. Klik met het gereedschap Pipet
op de tekst waarvan u de kenmerken wilt kopiëren. (De tekst waarvan u de kenmerken wilt kopiëren,
moet in hetzelfde InDesign-document staan als de tekst die u wilt wijzigen.) Het gereedschap Pipet verandert van richting en lijkt vol te
zijn, ten teken dat het gereedschap is geladen met de kenmerken die u hebt gekopieerd. De kenmerken worden toegepast op de tekst die u
in stap 1 hebt geselecteerd.
Tekstkenmerken gekopieerd naar geselecteerde tekst
Instellen welke tekstkenmerken worden gekopieerd met het gereedschap Pipet
1. Dubbelklik op het gereedschap Pipet in de gereedschapsset.
2. Kies Tekeninstellingen of Alinea-instellingen in het dialoogvenster Opties pipet.
3. Selecteer de kenmerken die u wilt kopiëren met het gereedschap Pipet en klik op OK.
Als u alleen alineakenmerken wilt kopiëren of toepassen zonder daarbij de instellingen in het venster Opties pipet te veranderen, houdt u Shift
ingedrukt terwijl u met het gereedschap Pipet op tekst klikt.
Snel toepassen gebruiken
Met Snel toepassen kunt u stijlen, menuopdrachten, scripts, variabelen en de meeste andere opdrachten uit het dialoogvenster Sneltoetsen
opzoeken en toepassen.
1. Selecteer de tekst of het kader waarop u een stijl, menuopdracht, script of variabele wilt toepassen.
2. Kies Bewerken > Snel toepassen of druk op Ctrl+Enter (Windows) of Command+Return (Mac OS).
3. Typ de naam van het item dat u wilt toepassen.
U hoeft de naam niet exact in te voeren. Als u bijvoorbeeld ko typt, worden stijlen zoals Kop 1, Kop 2 en Subkop gevonden, alsmede menu's
en menuopdrachten waarin die twee letters voorkomen.
U kunt met Snel toepassen zoeken naar stijlen, menuopdrachten, scripts en variabelen.
243
U kunt de zoekopdracht beperken tot een enkele categorie door een voorvoegsel aan het begin van de zoekopdracht te typen, zoals m:
voor menu of a: voor alineastijlen. Klik voor een overzicht van alle voorvoegsels op de pijl-omlaag links van het tekstvak Snel toepassen.
De categorieën die u niet wilt laten weergeven, kunt u in deze lijst uitschakelen.
4. Selecteer het item dat u wilt toepassen, en doe vervolgens het volgende:
U past een stijl, menuopdracht of variabele toe door op Enter of Return te drukken.
U past een alineastijl toe en verwijdert overschrijvingen door op Alt+Enter (Windows) of Option+Return (Mac OS) te drukken.
U past een alineastijl toe en verwijdert overschrijvingen en tekenstijlen door op Alt+Shift+Enter (Windows) of Option+Shift+Return
(Mac OS) te drukken.
U past een item toe zonder de lijst voor snel toepassen te sluiten door op Shift+Enter (Windows) of Shift+Return (Mac OS) te drukken.
U sluit de lijst voor snel toepassen zonder een item toe te passen door op Esc te drukken of ergens anders in het documentvenster te
klikken.
U bewerkt een stijl door te drukken op Ctrl+Enter (Windows) of Command+Return ( Mac OS).
Wanneer de lijst voor snel toepassen wordt weergegeven, drukt u op Pijl-links of Pijl-rechts om door het bewerkveld te schuiven. Met Pijl-
omhoog en Pijl-omlaag kunt u door de lijst met items bladeren.
Meer Help-onderwerpen
Video over het werken met tekst
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
244
Tabellen
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is alleen beschikbaar in het Engels.
245
Tabel- en celstijlen
Naar boven
Over tabel- en celstijlen
Overzicht van de deelvensters Tabelstijlen en Celstijlen
Tabel- en celstijlen definiëren
Tabelstijlen laden (importeren) uit andere documenten
Tabel- en celstijlen toepassen
Een tabel- of celstijl baseren op een andere tabel- of celstijl
Tabel- en celstijlen bewerken
Tabel- en celstijlen verwijderen
Tabel- of celstijlen die zijn gebaseerd op de huidige opmaak opnieuw definiëren
Tabel- en celstijlen overschrijven
De koppeling met tabel- of celstijlen verbreken
Over tabel- en celstijlen
Net zoals u tekststijlen kunt gebruiken om tekst op te maken, kunt u tabel- en celstijlen gebruiken om tabellen op te maken. Een tabelstijl is een
verzameling kenmerken voor tabelopmaak, zoals tabelranden en rij- en kolomlijnen, die u in één keer kunt toepassen. Een celstijl bevat
opmaakkenmerken als celinzetten, alineastijlen en lijnen en vullingen. Wanneer u een stijl bewerkt, worden alle tabellen of cellen waarop deze stijl
is toegepast automatisch bijgewerkt.
Opmerking: Er bestaat één belangrijk verschil tussen tekststijlen en tabelstijlen. Alle tekenstijlkenmerken kunnen namelijk deel uitmaken van een
alineastijl, maar celstijlkenmerken kunnen geen deel uitmaken van de tabelstijl. U kunt een tabelstijl bijvoorbeeld niet gebruiken om de randkleur
van interne cellen te wijzigen. In plaats daarvan moet u een celstijl maken en deze opnemen in de tabelstijl.
De stijlen [Basistabel] en [Geen]
Standaard beschikt elk nieuw document over een stijl [Basistabel] die u kunt toepassen op nieuwe tabellen en over een stijl [Geen] die u kunt
toepassen om op cellen toegepaste celstijlen te verwijderen. U kunt de stijl [Basistabel] bewerken, maar u kunt de stijl [Basistabel] of [Geen] niet
hernoemen of verwijderen.
Celstijlen gebruiken in tabelstijlen
Wanneer u een tabelstijl maakt, kunt u opgeven welke celstijlen worden toegepast in verschillende delen van de tabel: kop- en voettekstrijen,
linker- en rechterkolommen en bodyrijen. U kunt bijvoorbeeld aan de koptekstrij een celstijl toewijzen die een alineastijl toepast, en aan de linker-
en rechterkolom kunt u andere celstijlen toewijzen die gekleurde achtergronden toepassen.
Celstijlen die zijn toegepast op gebieden in een tabelstijl
A.Koptekstrij die is opgemaakt met een celstijl die een alineastijl bevatB.LinkerkolomC.BodycellenD.Rechterkolom
Celstijlkenmerken
Celstijlen beschikken niet altijd over alle opmaakkenmerken van een geselecteerde cel. Wanneer u een celstijl maakt, kunt u opgeven welke
kenmerken in de stijl worden opgenomen. Op die manier worden bij het toepassen van de celstijl alleen de gewenste kenmerken, zoals de kleur
van de celvulling, toegepast en worden alle andere celkenmerken buiten beschouwing gelaten.
Opmaakprioriteiten in cellen
Als er een conflict optreedt in de opmaak die wordt toegepast op een tabelcel, wordt de volgende volgorde van prioriteit gebruikt om te bepalen
welke opmaak wordt gebruikt:
Celstijlprioriteit1. 1. Koptekst/voettekst 2. Linkerkolom/rechterkolom 3. Bodyrijen. Als een cel bijvoorbeeld zowel in de koptekst als in de
linkerkolom staat, wordt de opmaak van de koptekstcelstijl gebruikt.
246
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Tabelstijlprioriteit1. 1. Celoverschrijvingen 2. Celstijl 3. Celstijlen die zijn toegepast van een tabelstijl 4. Tabeloverschrijvingen 5. Tabelstijlen. Als
u bijvoorbeeld een vulling toepast met gebruik van het dialoogvenster Celopties en een andere vulling toepast met gebruik van de celstijl, wordt de
vulling uit het dialoogvenster Celopties gebruikt.
Op www.adobe.com/go/vid0084_nl vindt u een videodemo over het gebruik van tabelstijlen.
Overzicht van de deelvensters Tabelstijlen en Celstijlen
Gebruik het deelvenster Tabelstijlen (Venster > Stijlen > Tabelstijlen) om tabelstijlen te maken en deze een naam te geven en om de stijlen toe te
passen op bestaande tabellen of op tabellen die u maakt of importeert. Gebruik het deelvenster Celstijlen (Venster > Stijlen > Celstijlen) om
celstijlen te maken en een naam te geven en om de stijlen toe te passen op tabelcellen. Stijlen worden opgeslagen bij het document en in het
deelvenster weergegeven wanneer u dat document opent. U kunt de tabel- en celstijlen in groepen opslaan, zodat u ze eenvoudiger kunt beheren.
Wanneer u de invoegpositie in een cel of tabel plaatst, wordt elke toegepaste stijl gemarkeerd weergegeven in een van de deelvensters. De naam
van een celstijl die is toegepast aan de hand van een tabelstijl wordt linksonder in het gebied Celstijlen weergegeven. Als u een bereik cellen met
meerdere stijlen selecteert, wordt er geen stijl gemarkeerd en wordt de tekst (Gemengd) weergegeven in het deelvenster Celstijlen.
Het deelvenster Tabelstijlen of Celstijlen openen
Kies Venster > Stijlen en kies Tabelstijlen of Celstijlen.
De vermelding van stijlen in het deelvenster wijzigen
Selecteer Kleine deelvensterrijen om een versmalde versie van de stijlen weer te geven.
Sleep de stijl naar een andere plaats. Het is ook mogelijk stijlen te slepen naar groepen die u hebt gemaakt.
Kies Sorteren op naam in het deelvenstermenu om de stijlen in alfabetische volgorde weer te geven.
Tabel- en celstijlen definiëren
Als u aan een op zichzelf staand artikel werkt, kunt u tabel- en celstijlen definiëren, wijzigen en toepassen in InCopy. Als de gewenste stijlen in
een ander InCopy-document staan, kunt u ze importeren naar het huidige document. U kunt geen tabel- of celstijlen importeren uit een InDesign-
document.
Op www.adobe.com/go/vid0084_nl vindt u een videodemo over het gebruik van tabelstijlen.
1. Als u een nieuwe stijl wilt baseren op de opmaak van een bestaande tabel of cel, plaatst u de invoegpositie in een cel.
2. Definieer desgewenst een alineastijl voor de celstijl.
3. Kies Venster > Stijlen > Tabelstijlen om het deelvenster Tabelstijlen te openen, of kies Venster > Stijlen > Celstijlen om het deelvenster
Celstijlen te openen.
4. Kies Nieuwe tabelstijl in het menu van het deelvenster Tabelstijlen of kies Nieuwe celstijl in het menu van het deelvenster Celstijlen.
5. Typ een naam bij Naam stijl.
6. Selecteer voor Gebaseerd op op welke stijl de huidige stijl moet worden gebaseerd.
7. Als u een sneltoets voor een stijl wilt definiëren, plaatst u de invoegpositie in het tekstvak Sneltoets (de toets Num-Lock moet zijn
ingeschakeld). Houd vervolgens een willekeurige combinatie van Shift, Alt en Ctrl (Windows) of Shift, Option en Command (Mac OS)
ingedrukt en druk op een toets op het numerieke toetsenblok. U kunt sneltoetsen voor stijlen alleen definiëren met de toetsen van het
toetsenblok.
8. Als u de opmaakkenmerken wilt opgeven, klikt u op een categorie links en geeft u de gewenste kenmerken op. Klik bijvoorbeeld op de
categorie Algemeen als u een alineastijl aan een celstijl wilt toewijzen en kies vervolgens een alineastijl in het menu Alineastijl.
Opties voor celstijlen waarvoor geen instelling is opgegeven, worden genegeerd in de stijl. Als de instelling geen deel moet uitmaken van de
stijl, kiest u Negeren in het instellingenmenu, verwijdert u de inhoud uit het veld of klikt u op een selectievakje tot een klein vak wordt
weergegeven in Windows of een koppelteken (-) in Mac OS.
9. Als de nieuwe stijl moet worden weergegeven in een stijlgroep die u hebt gemaakt, sleept u deze naar de stijlgroepmap.
Tabelstijlen laden (importeren) uit andere documenten
U kunt tabel- en celstijlen importeren vanuit een InDesign- of InCopy-document in een op zichzelf staand InCopy-document of InCopy-inhoud die
aan InDesign is gekoppeld. U kunt bepalen welke stijlen er worden geladen en wat er moet gebeuren als een geladen stijl dezelfde naam heeft als
een stijl in het huidige document.
Opmerking: Als u stijlen in gekoppelde inhoud importeert, worden nieuwe stijlen aan het InDesign-document toegevoegd wanneer de inhoud
wordt bijgewerkt, en wordt een stijl met een naamconflict overschreven door de InDesign-stijl met dezelfde naam.
1. Kies Celstijlen laden, Tabelstijlen laden of Tabel- en celstijlen laden in het menu van het deelvenster Celstijlen of Tabelstijlen.
2. Dubbelklik op het InDesign-document met de stijlen die u wilt importeren.
3. In het dialoogvenster Stijlen laden moet er een vinkje staan naast de stijlen die u wilt importeren. Als een bestaande stijl dezelfde naam
heeft als een van de geïmporteerde stijlen, kiest u een van de volgende opties onder Conflict met bestaande stijl en klikt u op OK:
247
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Binnenkomende stijldefinitie gebruikenHiermee vervangt u de bestaande stijl door de geladen stijl en past u de nieuwe kenmerken van
die stijl toe op alle cellen in het huidige document met de oude stijl. De definities van de binnenkomende en bestaande stijlen worden onder
aan het dialoogvenster Stijlen laden weergegeven, zodat u ze kunt vergelijken.
Naam automatisch wijzigenWijzigt de naam van de geladen stijl. Als beide documenten bijvoorbeeld de stijl 'Tabelstijl 1' hebben, wordt de
naam van de geladen stijl gewijzigd in Tabelstijl 1 - kopie' in het huidige document.
Tabel- en celstijlen toepassen
In tegenstelling tot alinea- en tekenstijlen delen tabel- en celstijlen geen kenmerken. Het toepassen van een tabelstijl overschrijft dus niet de
celopmaak en het toepassen van een celstijl overschrijft niet de tabelopmaak. Wanneer u een celstijl toepast, wordt standaard de door een vorige
celstijl toegepaste opmaak verwijderd, maar de lokale celopmaak wordt niet verwijderd. Op vergelijkbare wijze wordt door het toepassen van een
tabelstijl de opmaak van vorige tabelstijlen verwijderd, maar de met het dialoogvenster Tabelopties aangebrachte overschrijvingen worden niet
verwijderd.
In het deelvenster Stijlen wordt een plusteken (+) weergegeven naast de huidige cel- of tabelstijl als op de geselecteerde cel of tabel aanvullende
opmaak is toegepast die geen deel uitmaakt van de toegepaste stijl. Een dergelijke extra opmaak wordt overschrijving genoemd.
1. Plaats de invoegpositie in een tabel of selecteer de cellen waarop u de stijl wilt toepassen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op de tabel- of celstijl in het deelvenster Tabelstijlen of Celstijlen (kies Venster > Stijlen > Tabelstijlen of Celstijlen). Als de stijl deel
uitmaakt van een stijlgroep, breidt u de stijlgroep uit om de stijl te zoeken.
Druk op de sneltoets die u hebt gedefinieerd voor de stijl. (Num-Lock moet zijn ingeschakeld.)
Een tabel- of celstijl baseren op een andere tabel- of celstijl
U kunt koppelingen tussen vergelijkbare tabel- of celstijlen maken door een basisstijl (bovenliggende stijl) te maken. Wanneer u de bovenliggende
stijl bewerkt, worden alle gewijzigde kenmerken in de onderliggende stijlen ook gewijzigd. Standaard zijn tabelstijlen gebaseerd op [Geen tabelstijl]
en zijn celstijlen gebaseerd op [Geen].
1. Maak een nieuwe stijl.
2. Selecteer in het dialoogvenster Nieuwe alineastijl of Nieuwe tekenstijl de bovenliggende stijl in het menu Gebaseerd op. De nieuwe stijl
wordt de onderliggende stijl.
3. Geef opmaak op voor de nieuwe stijl, zodat u deze kunt onderscheiden van de bovenliggende stijl.
Tabel- en celstijlen bewerken
Een van de voordelen van stijlen is dat wanneer u een stijldefinitie wijzigt, alle tabellen en cellen die met die stijl zijn opgemaakt, automatisch
worden bijgewerkt met de nieuwe stijldefinitie.
Opmerking: Als u stijlen bewerkt in InCopy-inhoud die aan een InDesign-document is gekoppeld, worden de wijzigingen overschreven wanneer
de gekoppelde inhoud wordt bijgewerkt.
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u de stijl niet op de geselecteerde tabel of cel wilt toepassen, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt
en klikt u (Mac OS) op de stijlnaam in het deelvenster Stijlen en kiest u Bewerken [stijlnaam].
Dubbelklik in het deelvenster Stijlen op de stijl of selecteer de stijl en kies Stijlopties in het menu van het deelvenster Stijlen. Met deze
methode wordt de celstijl toegepast op elke geselecteerde cel of wordt de tabelstijl toegepast op elke geselecteerde tabel. Als er geen
tabel is geselecteerd en u op een tabelstijl dubbelklikt, wordt deze stijl de standaardstijl voor alle tabellen die u maakt.
2. Wijzig de instellingen in het dialoogvenster en klik op OK.
Tabel- en celstijlen verwijderen
Wanneer u een stijl verwijdert, kunt u die stijl door een andere stijl vervangen en kunt u instellen dat de opmaak behouden blijft.
1. Selecteer de stijl in het deelvenster Stijlen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Stijl verwijderen in het menu van het deelvenster.
Klik op het pictogram Verwijderen onder in het deelvenster of sleep de stijl naar het pictogram Verwijderen.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de stijl en kies Stijl verwijderen. Deze methode is
vooral handig als u een stijl verwijdert zonder deze toe te passen op de geselecteerde cel of tabel.
3. Selecteer de stijl die u wilt vervangen.
248
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Als u [Geen tabelstijl] selecteert om een tabelstijl te vervangen of [Geen] om een celstijl te vervangen, selecteert u Opmaak behouden om
de opmaak van de tabel of cel waarop de stijl is toegepast te behouden. De tabel of cel behoudt de opmaak, maar is niet langer aan een stijl
gekoppeld.
4. Klik op OK.
Tabel- of celstijlen die zijn gebaseerd op de huidige opmaak opnieuw definiëren
Nadat u een stijl hebt toegepast, kunt u de instellingen van die stijl overschrijven. Als de wijzigingen u bevallen, kunt u de stijl opnieuw definiëren,
zodat de nieuwe opmaak behouden blijft.
Opmerking: Als u stijlen opnieuw definieert in InCopy-inhoud die aan een InDesign-document is gekoppeld, worden de wijzigingen overschreven
wanneer de gekoppelde inhoud wordt bijgewerkt.
1. Plaats de invoegpositie in de tabel of cel die is opgemaakt met de stijl die u opnieuw wilt definiëren.
2. Breng de gewenste wijzigingen aan in de tabel of de cel.
3. Kies Stijl opnieuw definiëren in het menu van het deelvenster Stijlen.
Opmerking: Als u alleen de kenmerken van celstijlen wijzigt die deel uitmaken van de celstijl, wordt de opdracht Stijl opnieuw definiëren
ingeschakeld. Als de celstijl bijvoorbeeld een rode vulling bevat en u een cel overschrijft zodat een blauwe vulling wordt gebruikt, kunt u de stijl op
basis van die cel opnieuw definiëren. Maar als u een kenmerk wijzigt dat wordt genegeerd in de celstijl, kunt u de stijl niet opnieuw definiëren met
dat kenmerk.
Tabel- en celstijlen overschrijven
Nadat u een tabel- of celstijl hebt toegepast, kunt u de instellingen van die stijl overschrijven. U kunt een tabelstijl overschrijven door opties te
wijzigen in het dialoogvenster Tabelopties. Als u een cel wilt overschrijven, kunt u opties wijzigen in het dialoogvenster Celopties of u kunt de
vulling of lijn wijzigen met andere deelvensters. Als u een tabel of cel met een overschrijving selecteert, wordt er een plusteken (+) weergegeven
naast de stijl in het deelvenster Stijlen.
U kunt tabel- en celoverschrijvingen wissen wanneer u een stijl toepast. U kunt ook overschrijvingen wissen uit een tabel of cel waarop al een stijl
is toegepast.
Als er naast een stijl een plusteken (+) staat, kunt u een beschrijving van de overschrijvingskenmerken bekijken door de muisaanwijzer op de
stijl te plaatsen.
Overschrijvingen behouden of verwijderen wanneer u een tabelstijl toepast
Als u een tabelstijl wilt toepassen en de celstijlen wilt behouden, maar overschrijvingen wilt verwijderen, houdt u Alt (Windows) of Option
(Mac OS) ingedrukt terwijl u op de stijl klikt in het deelvenster Tabelstijlen.
Als u een tabelstijl wilt toepassen en zowel celstijlen als overschrijvingen wilt verwijderen, houdt u Alt+Shift (Windows) of Option+Shift
(Mac OS) ingedrukt terwijl u op de stijl klikt in het deelvenster Tabelstijlen.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) op de stijl in het deelvenster Tabelstijlen. Kies vervolgens
Toepassen [tabelstijl], Celstijlen wissen om een stijl toe te passen en celstijlen te wissen.
Overschrijvingen verwijderen tijdens het toepassen van een celstijl
Als u een celstijl wilt toepassen en overschrijvingen wilt verwijderen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op de naam
van de stijl in het deelvenster Celstijlen klikt.
Opmerking: Alleen de kenmerken die deel uitmaken van de celstijlen worden als overschrijvingen beschouwd. Als de celstijl bijvoorbeeld een
rode vulling bevat en alle andere kenmerken worden genegeerd, wordt het wijzigen van een andere celoptie niet als een overschrijving
beschouwd.
Kenmerken wissen die niet door een celstijl worden gedefinieerd
Kies Kenmerken wissen die niet door stijl worden gedefinieerd in het menu van het deelvenster Celstijlen.
Tabel- of celoverschrijvingen wissen
1. Selecteer de tabel of cellen met de overschrijvingen.
2. Klik op het pictogram Overschrijvingen in selectie wissen in het deelvenster Stijlen
of kies Overschrijvingen wissen in het menu van het
deelvenster Stijlen.
De koppeling met tabel- of celstijlen verbreken
Wanneer u de koppeling tussen tabellen of cellen en de daarop toegepaste stijl verbreekt, behouden de tabellen of cellen hun huidige opmaak.
Toekomstige wijzigingen van die stijl hebben echter geen invloed op deze tabellen of cellen.
1. Selecteer de cellen waarop de stijl is toegepast.
249
2. Kies Koppeling met stijl verbreken in het menu van het deelvenster Stijlen.
Meer Help-onderwerpen
Video over tabelstijlen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
250
Lijnen en vullingen van tabellen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over lijnen en vullingen van tabellen
De tabelrand wijzigen
Lijnen en vullingen aan een cel toevoegen
Diagonale lijnen aan een cel toevoegen
Lijn- en vulopties voor tabellen
Wisselende lijnen en vullingen in een tabel
Over lijnen en vullingen van tabellen
U kunt op een aantal manieren lijnen en vullingen aan tabellen toevoegen. Gebruik het dialoogvenster Tabelopties om de lijn van de tabelrand te
wijzigen en om wisselende lijnen en vullingen aan kolommen en rijen toe te voegen. U wijzigt de lijnen en vullingen van elke cel of kop- of
voettekstcel afzonderlijk met het dialoogvenster Celopties of met de deelvensters Stalen, Lijn of Kleur.
Standaard overschrijft de opmaak die u in het dialoogvenster Tabelopties hebt geselecteerd, de opmaak die eerder op tabelcellen is toegepast. Als
u echter de optie Lokale opmaak behouden in het dialoogvenster Tabelopties hebt geselecteerd, worden de lijnen en vullingen die u per cel hebt
toegepast, niet overschreven.
Als u vaak dezelfde opmaak toepast op tabellen of cellen, kunt u beter tabel- of celstijlen maken en toepassen.
De tabelrand wijzigen
U kunt de tabelrand aanpassen in het dialoogvenster Tabelinstelling of het deelvenster Lijn.
1. Kies Tabel > Tabelopties > Tabelinstelling als de invoegpositie in een cel staat.
2. Geef onder Tabelrand de gewenste dikte, type, kleur, tint en tussenruimte op. (Zie Lijn- en vulopties voor tabellen.)
3. Selecteer onder Tekenvolgorde lijn de tekenvolgorde uit de volgende opties:
Beste verbindingenAls deze optie is geselecteerd, liggen er rijlijnen vóór de punten waar diverse kleuren elkaar kruisen. Wanneer daarbij
lijnen zoals dubbele lijnen elkaar kruisen, worden de lijnen samengevoegd en de kruispunten met elkaar verbonden.
Rijlijnen op voorgrondAls deze optie is geselecteerd, worden er rijlijnen op de voorgrond weergegeven.
Kolomlijnen op voorgrondAls deze optie is geselecteerd, worden er kolomlijnen op de voorgrond weergegeven.
InDesign 2.0-compatibiliteitAls deze optie is geselecteerd, worden er rijlijnen op de voorgrond weergegeven. Wanneer daarbij lijnen zoals
dubbele lijnen elkaar kruisen, worden de lijnen samengevoegd en worden de kruispunten alleen op die punten met elkaar verbonden waar
de lijnen elkaar in een T-vorm kruisen.
4. Als u niet wilt dat de lijnopmaak van afzonderlijke cellen wordt overschreven, selecteert u Lokale opmaak behouden.
5. Klik op OK.
Als u de lijnen en vullingen uit een tabel verwijdert, kiest u Weergave > Extra's > Kaderranden tonen om de celgrenzen van de tabel weer te
geven.
Lijnen en vullingen aan een cel toevoegen
U kunt vullingen en lijnen toevoegen aan cellen met gebruik van het dialoogvenster Celopties, het deelvenster Lijn of het deelvenster Stalen.
Lijnen en vullingen toevoegen met gebruik van Celopties
U kunt instellen welke cellijnen worden opgemaakt met een lijn of vulling door lijnen in de voorvertoningsproxy te selecteren of te deselecteren. Als
u de vormgeving van alle rijen of kolommen in de tabel wilt wijzigen, moet u een wisselend lijn- of vulpatroon gebruiken waarin het tweede patroon
is ingesteld op 0.
1. Plaats met het gereedschap Tekst
de invoegpositie in een cel of selecteer de cel of cellen waaraan u een lijn of vulling wilt toevoegen.
Als u een lijn of vulling wilt toevoegen aan kop- of voettekstrijen, selecteert u de kop- of voettekstcellen aan het begin van de tabel.
2. Kies Tabel > Celopties > Lijnen en vullingen.
3. Geef in de voorvertoningsproxy aan op welke lijnen de wijzigingen moeten worden toegepast. Als u bijvoorbeeld een zware lijn wilt
toepassen op de buitenlijnen maar niet op de binnenlijnen van de geselecteerde cellen, klikt u op een binnenlijn om deze te deselecteren.
(Geselecteerde lijnen zijn blauw en niet-geselecteerde lijnen zijn grijs.)
251
Naar boven
Naar boven
Selecteer in de voorvertoningsproxy de lijnen die u wilt aanpassen.
U selecteert de gehele buitenste selectierechthoek door in de voorvertoningsproxy te dubbelklikken op een buitenlijn. Dubbelklik op een
binnenlijn om de binnenlijnen te selecteren. U selecteert of deselecteert alle lijnen door drie keer ergens in de proxy te klikken.
4. Geef voor Cellijn de gewenste dikte, type, kleur, tint en tussenruimte op. (Zie Lijn- en vulopties voor tabellen.)
5. Geef voor Celvulling de gewenste kleur- en tintinstellingen op.
6. Selecteer desgewenst Lijn overdrukken en Vulling overdrukken en klik op OK.
Een lijn aan cellen toevoegen met het deelvenster Lijn
Het deelvenster Lijn is alleen beschikbaar in InDesign, niet in InCopy.
1. Selecteer de cel of cellen waaraan u een lijn wilt toevoegen. Als u een lijn op kop- of voettekstcellen wilt toepassen, selecteert u de kop- of
voettekstrij.
2. Kies Venster > Lijn om het deelvenster Lijn weer te geven.
3. Geef in de voorvertoningsproxy aan op welke lijnen de wijzigingen moeten worden toegepast.
4. Selecteer indien nodig de knop Object
in de gereedschapsset. (Als de knop Tekst is geselecteerd, worden de lijnwijzigingen toegepast
op de tekst en niet op de cellen.)
5. Geef een dikte en lijntype op.
Een vulling toevoegen aan cellen met het deelvenster Stalen
1. Selecteer de cel of cellen waaraan u een lijn wilt toevoegen. Als u een vulling op kop- of voettekstcellen wilt toepassen, selecteert u de kop-
of voettekstrij.
2. Kies Venster > Kleur > Stalen om het deelvenster Stalen weer te geven.
3. Zorg dat de knop Object
is geselecteerd. (Als de knop Tekst is geselecteerd, worden de kleurwijzigingen alleen toegepast op de tekst
en niet op de cellen.)
4. Selecteer een staal.
Een verloop toevoegen aan cellen met het deelvenster Verloop
1. Selecteer de cellen die u wilt opmaken. Als u een verloop op kop- of voettekstcellen wilt toepassen, selecteert u de kop- of voettekstrij.
2. Kies Venster > Kleur > Verloop om het deelvenster Verloop weer te geven.
3. Klik in de verloopbalk om een verloop toe te passen op de geselecteerde cellen. Pas de verloopinstellingen naar wens aan.
Diagonale lijnen aan een cel toevoegen
1. Plaats met het gereedschap Tekst de invoegpositie in een cel of selecteer de cel of cellen waaraan u diagonale lijnen wilt toevoegen.
2. Kies Tabel > Celopties > Diagonale lijnen.
3. Klik op de knop voor het type diagonale lijn dat u wilt toevoegen.
4. Geef bij Lijn de dikte, het type, de kleur en de tussenruimte op. Stel een tintpercentage en overdrukopties in en klik op OK.
5. Kies Diagonaal op voorgrond in het menu Tekenen als u de diagonale lijn vóór de inhoud van de cel wilt plaatsen en Inhoud op voorgrond
als u de diagonale lijn achter de celinhoud wilt plaatsen. Klik vervolgens op OK.
Lijn- en vulopties voor tabellen
Gebruik de volgende opties als u lijnen en vullingen voor een tabel of cellen gaat selecteren:
DikteBepaalt de lijndikte van een tabel- of celrand.
TypeBepaalt de lijnstijl, zoals Dik-Dun.
KleurBepaalt de kleur van de tabel- of celrand. De weergegeven opties zijn beschikbaar in het deelvenster Stalen.
TintBepaalt het inktpercentage van de opgegeven kleur die op de lijn of vulling moet worden toegepast.
Kleur tussenruimtePast een kleur op de gebieden tussen de strepen, punten of lijnen toe. Deze optie is niet beschikbaar als Ononderbroken is
geselecteerd voor Type.
252
Naar boven
Tint tussenruimtePast een tint op de gebieden tussen de strepen, punten of lijnen toe. Deze optie is niet beschikbaar als Ononderbroken is
geselecteerd voor Type.
OverdrukkenWanneer deze optie is geselecteerd, wordt de inkt die in de keuzelijst Kleur is geselecteerd, over de andere kleuren 'gesmeerd' en
worden die inktkleuren niet verwijderd.
Wisselende lijnen en vullingen in een tabel
U kunt lijnen en vullingen afwisselen waardoor het geheel beter leesbaar wordt of waardoor de algehele vormgeving van de tabel verbetert. Het
afwisselen van lijnen en vullingen in tabelrijen heeft geen invloed op kop- en voettekstrijen. Maar het gebruik van wisselende lijnen en vullingen in
kolommen heeft wel invloed op kop- en voettekstrijen.
De instellingen van wisselende lijnen en vullingen overschrijven de opmaak van de cellijnen, tenzij u de optie Lokale opmaak behouden in het
dialoogvenster Tabelopties hebt geselecteerd.
Als u op elke bodycel in de tabel niet alleen wisselende patronen maar ook een vulling of lijn wilt toepassen, kunt u toch met de instellingen
van wisselende lijnen en vullingen dergelijke niet-wisselende patronen maken. Om een dergelijk effect te maken, geeft u 0 op voor Volgende in
het tweede patroon.
Vóór (links) en na (rechts) wisselende vullingen in een tabel
Wisselende lijnen aan een tabel toevoegen
1. Kies Tabel > Tabelopties > Wisselende rijlijnen of Wisselende kolomlijnen als de invoegpositie in een cel staat.
2. Selecteer het gewenste patroontype voor Wisselend patroon. Selecteer Aangepast als u een patroon wilt opgeven, bijvoorbeeld één kolom
met een dikke zwarte lijn gevolgd door drie kolommen met dunne gele lijnen.
3. Geef bij Wisselend de vulopties op voor zowel het eerste patroon als het volgende patroon. U zou bijvoorbeeld een effen lijn kunnen
toevoegen aan de eerste kolom en een Dik-Dun-lijn aan de volgende kolom, zodat er een wisselend lijnenpatroon ontstaat. Geef 0 op voor
Volgende als u de lijnen op elke rij of kolom wilt toepassen.
Opmerking: In tabellen die meerdere kaders groot zijn, stoppen de wisselende lijnen en vullingen voor rijen aan het einde van het kader.
Ze worden dus niet herhaald in de volgende kaders van het artikel. (Zie Tabellen verbreken in kaders.)
4. Selecteer Lokale opmaak behouden als u de opgemaakte lijnen die reeds op de tabel zijn toegepast, wilt behouden.
5. Geef bij Overslaan: eerste of Overslaan: laatste op in hoeveel rijen of kolommen aan het begin of einde van de tabel de lijnkenmerken niet
hoeven te worden toegepast en klik op OK.
Wisselende vullingen aan een tabel toevoegen
1. Kies Tabel > Tabelopties > Tabelinstelling als de invoegpositie in een cel staat.
2. Selecteer het gewenste patroontype voor Wisselend patroon. Selecteer Aangepast als u een patroon wilt opgeven, zoals één grijs
gearceerde rij gevolgd door drie geel gearceerde rijen.
3. Geef bij Wisselend de vulopties op voor zowel het eerste patroon als het daaropvolgende patroon. Als u bijvoorbeeld Na elke twee
kolommmen voor Wisselend patroon hebt geselecteerd, kunt u de eerste twee kolommen grijs arceren en de volgende twee kolommen niet
arceren. Geef 0 op voor Volgende als u de vulling op elke rij wilt toepassen.
4. Selecteer Lokale opmaak behouden als u de opgemaakte vullingen die reeds op de tabel zijn toegepast, wilt behouden.
5. Geef bij Overslaan: eerste of Overslaan: laatste op in hoeveel rijen of kolommen aan het begin of einde van de tabel de vulkenmerken niet
hoeven te worden toegepast en klik op OK.
Wisselende lijnen en vullingen in een tabel uitschakelen
1. Plaats de invoegpositie in de tabel.
2. Kies Tabel > Tabelopties > Wisselende rijlijnen, Wisselende kolomlijnen of Wisselende vullingen.
3. Kies Geen bij Wisselend patroon en klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
253
Tabellen selecteren en bewerken
Naar boven
Cellen, rijen en kolommen in een tabel selecteren
Rijen en kolommen invoegen
Rijen, kolommen of tabellen verwijderen
De uitlijning wijzigen van een tabel in een kader
Navigeren door een tabel
Inhoud van tabellen knippen, kopiëren en plakken
Een tabel verplaatsen of kopiëren
Tabellen naar tekst omzetten
Tabellen combineren
Werken met tabellen in de drukproef-/artikelweergave
Cellen, rijen en kolommen in een tabel selecteren
Wanneer u de tekst in een cel geheel of gedeeltelijk selecteert, heeft die selectie dezelfde vormgeving als van tekst die buiten de tabel is
geselecteerd. Omvat de selectie echter meerdere cellen, dan worden de cellen plus de inhoud geselecteerd.
Als een cel meerdere kaders omvat en u plaatst de muisaanwijzer op een rij voor een kop- of voettekst die niet de eerste kop- of voettekstrij is,
verschijnt er een slotpictogram. U kunt de tekst en cellen in die rij dan niet selecteren. Als u de cellen in een kop- of voettekstrij wilt selecteren,
gaat u naar het begin van de tabel.
Cellen selecteren
Voer een van de volgende handelingen uit met het gereedschap Tekst :
U selecteert één cel door in een cel te klikken of u selecteert tekst en kiest vervolgens Tabel > Selecteren > Cel.
U selecteert meerdere cellen door over een celrand te slepen. Let daarbij op dat u niet de kolom- of rijlijn sleept, omdat u anders de grootte
van de tabel wijzigt.
U schakelt tussen het selecteren van alle tekst in een cel en het selecteren van de cel door op Esc te drukken.
Hele kolommen of rijen selecteren
Voer een van de volgende handelingen uit met het gereedschap Tekst :
Klik in een cel of selecteer tekst en kies Tabel > Selecteren > Kolom of Rij.
Plaats de aanwijzer op de bovenrand van een kolom of de linkerrand van een rij waarna de aanwijzer in een pijl ( of ) verandert en klik
om de hele kolom of rij te selecteren.
Vóór en na het selecteren van een rij
Alle rijen voor koptekst, voettekst en hoofdtekst selecteren
1. Klik in een tabel of selecteer tekst.
2. Kies Tabel > Selecteren > Koptekstrijen, Bodyrijen of Voettekstrijen.
Een hele tabel selecteren
Voer een van de volgende handelingen uit met het gereedschap Tekst :
Klik in een tabel of selecteer tekst en kies Tabel > Selecteren > Tabel.
Plaats de aanwijzer boven de linkerhoek van de tabel (de aanwijzer wordt een pijl ) en klik om de hele tabel te selecteren.
254
Naar boven
Naar boven
Vóór en na het selecteren van een tabel
Sleep het gereedschap Tekst over de gehele tabel.
Een tabel kunt u net zo selecteren als een verankerde afbeelding. Plaats de invoegpositie direct voor of achter de tabel, houd Shift ingedrukt en
druk respectievelijk op de rechter- of linkerpijltoets om de tabel te selecteren.
Rijen en kolommen invoegen
U kunt rijen en kolommen op een aantal verschillende manieren invoegen.
Een rij invoegen
1. Plaats de aanwijzer onder of boven de rij waar u de nieuwe rij wilt invoegen.
2. Kies Tabel > Invoegen > Rij.
3. Geef het aantal rijen op.
4. Geef op of de nieuwe rij of rijen voor of na de actieve rij moeten worden ingevoegd en klik op OK.
De nieuwe cellen hebben dezelfde opmaak als de tekst in de rij waarin de invoegpositie is geplaatst.
U kunt ook een nieuwe rij maken door op Tab te drukken. De invoegpositie moet dan wel in de laatste cel staan.
Een kolom invoegen
1. Plaats de aanwijzer in de kolom waarnaast u de nieuwe kolom wilt invoegen.
2. Kies Tabel > Invoegen > Kolom.
3. Geef het aantal kolommen op.
4. Geef op of de nieuwe kolom of kolommen voor of na de actieve kolom moeten worden ingevoegd en klik op OK.
De nieuwe cellen hebben dezelfde opmaak als de tekst in de kolom waarin de invoegpositie is geplaatst.
Meerdere rijen en kolommen invoegen
1. Kies Tabel > Tabelopties > Tabelinstelling als de invoegpositie in een cel staat.
2. Geef een verschillend aantal rijen en kolommen op en klik op OK.
Rijen worden aan het einde van de tabel en kolommen rechts van de tabel toegevoegd.
Met het deelvenster Tabel kunt u het aantal rijen en kolommen wijzigen. Kies Venster > Tekst en tabellen > Tabel.
Een kolom of rij door middel van slepen invoegen
Als u bij het toevoegen van kolommen meer dan 1,5 keer de breedte van de desbetreffende kolom sleept, worden nieuwe kolommen toegevoegd
met dezelfde breedte als de originele kolom. Als u met slepen slechts één kolom invoegt, kan de nieuwe kolom smaller of breder zijn dan de
kolom waar u begon met slepen. Dit geldt ook voor rijen, tenzij de rijhoogte voor de rij die wordt gesleept is ingesteld op Minstens. Als u met
slepen slechts één rij maakt, wordt de grootte van die rij indien nodig aangepast, zodat er tekst kan worden ingevoerd.
1. Plaats het gereedschap Tekst
op de rand van een kolom of rij, totdat er een pictogram van een tweepuntige pijl ( of ) verschijnt.
2. Houd de muisknop en Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep omlaag om een nieuwe rij te maken of sleep naar rechts om
een nieuwe kolom te maken. (Als u eerst op Alt of Option drukt en dan pas de muisknop indrukt, verschijnt het handje. Sleep eerst en druk
daarna pas op Alt of Option.)
Opmerking: Met slepen kunt u geen rijen boven een tabel of kolommen links van een tabel invoegen. Deze velden worden gebruikt voor het
selecteren van rijen en kolommen.
Rijen, kolommen of tabellen verwijderen
U verwijdert een rij, kolom of tabel door de invoegpositie in de tabel te plaatsen of door tekst in de tabel te selecteren en vervolgens Tabel >
Verwijderen > Rij, Kolom of Tabel te kiezen.
U verwijdert rijen en kolommen in het dialoogvenster Tabelopties door Tabel > Tabelopties > Tabelinstelling te kiezen. Geef een verschillend
aantal rijen en kolommen op en klik op OK. Rijen worden aan het einde van de tabel verwijderd, en kolommen rechts van de tabel.
U verwijdert een rij of kolom met de muis door de muisaanwijzer op de onder- of rechterrand van de tabel te plaatsen en te wachten totdat er
255
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
een tweepuntige pijl ( of ) verschijnt. Houd de muisknop en Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u omhoog sleept om rijen
te verwijderen of terwijl u naar links sleept om kolommen te verwijderen.
Opmerking: Als u eerst op Alt of Option drukt en dan pas de muisknop indrukt, verschijnt het handje. Sleep eerst en druk daarna pas op Alt
of Option.
U verwijdert celinhoud zonder de cellen te verwijderen door de cellen te selecteren waaruit u de tekst wilt verwijderen of door met het
gereedschap Tekst de tekst in de cellen te selecteren. Druk op Backspace of Delete of kies Bewerken > Wissen.
De uitlijning wijzigen van een tabel in een kader
Een tabel neemt de breedte van het tekstkader of de tabelcel aan waarin de tabel wordt gemaakt. U kunt de grootte van het tekstkader of de tabel
aanpassen, zodat de tabel breder of smaller dan het kader wordt. Als u dat doet, kunt u ook instellen of de tabel in het kader moet worden
uitgelijnd.
1. Plaats de invoegpositie rechts of links van de tabel. Zorg ervoor dat de tekstinvoegpositie op de tabelalinea en niet in de tabel is geplaatst.
De invoegpositie wordt even groot als de tabel in het kader.
2. Klik op een uitlijningsknop (bijvoorbeeld Centreren) in het deelvenster Alinea of in het regelpaneel.
Navigeren door een tabel
U kunt de invoegpositie binnen een tabel verplaatsen met Tab of met de pijltoetsen. U kunt ook naar een bepaalde rij springen, hetgeen vooral
handig is in grote tabellen.
Binnen een tabel navigeren met Tab
Druk op Tab om naar de volgende cel te gaan. Als u in de laatste tabelcel op Tab drukt, wordt er een nieuwe rij gemaakt. Zie Tekst in een
tabel opmaken voor informatie over het invoegen van tabs en inspringingen in een tabel.
Druk op Shift+Tab om naar de vorige cel te gaan. Als u in de eerste tabelcel op Shift+Tab drukt, wordt de invoegpositie naar de laatste
tabelcel verplaatst.
Binnen een tabel navigeren met de pijltoetsen
Met de pijltoetsen kunt u in en tussen tabelcellen navigeren. Als u op Pijl-rechts drukt wanneer de invoegpositie aan het einde van de laatste cel
in een rij staat, gaat de invoegpositie naar het begin van de eerste cel in dezelfde rij. Als u op Pijl-omlaag drukt wanneer de invoegpositie aan het
einde van de laatste cel in een kolom staat, gaat de invoegpositie naar het begin van de eerste cel in dezelfde kolom.
Naar een bepaalde rij in een tabel gaan
1. Kies Tabel > Naar rij.
2. Ga als volgt te werk:
Geef het gewenste rijnummer op en klik op OK.
Kies Koptekst of Voettekst in het menu en klik op OK als er in de tabel een rij voor een kop- of voettekst is gedefinieerd.
Inhoud van tabellen knippen, kopiëren en plakken
Het effect van knippen, kopiëren en plakken is hetzelfde bij geselecteerde tekst in een cel als bij tekst die buiten een tabel is geselecteerd. U kunt
ook cellen en de inhoud ervan knippen, kopiëren en plakken. Als bij het plakken de invoegpositie in een tabel staat, worden meerdere cellen die
worden geplakt, als een tabel in de tabel geplaatst. U kunt ook de hele tabel verplaatsen of kopiëren.
1. Selecteer de cellen die u wilt knippen of kopiëren, en kies Bewerken > Knippen of Kopiëren.
2. Ga als volgt te werk:
U sluit een tabel in een andere tabel in door de invoegpositie in de cel te plaatsen op de positie waar u de tabel wilt invoegen en
Bewerken > Plakken te kiezen.
U vervangt bestaande cellen door een of meer cellen in de tabel te selecteren (zorg ervoor dat er voldoende cellen onder en rechts van
de geselecteerde cel staan) en Bewerken > Plakken te kiezen.
Een tabel verplaatsen of kopiëren
1. Selecteer de volledige tabel door de invoegpositie in de tabel te plaatsen en Tabel > Selecteren > Tabel te kiezen.
2. Kies Bewerken > Knippen of Kopiëren, verplaats de invoegpositie naar de locatie waar u de tabel wilt plakken en kies Bewerken > Plakken.
Tabellen naar tekst omzetten
256
Naar boven
Naar boven
1. Plaats met het gereedschap Tekst de invoegpositie in de tabel of selecteer de tekst in de tabel.
2. Kies Tabel > Tabel omzetten in tekst.
3. Geef bij Scheidingsteken kolom en Scheidingsteken rij de gewenste scheidingstekens op.
U kunt het beste voor kolommen en rijen een ander scheidingsteken gebruiken, bijvoorbeeld een tab voor kolommen en een alinea-einde
voor rijen.
4. Klik op OK.
Wanneer u een tabel naar tekst omzet, worden de tabellijnen verwijderd en wordt aan het einde van elke rij en kolom een door u bepaald
scheidingsteken ingevoegd.
Tabellen combineren
Gebruik de opdracht Plakken om twee of meer tabellen samen te voegen tot één tabel.
1. Voeg minstens zoveel lege rijen in de doeltabel in als het aantal rijen dat u uit de andere tabellen plakt. (Als u een lager aantal rijen invoegt
dan u hebt gekopieerd, kunt u niet plakken.)
2. Selecteer de cellen die u wilt kopiëren in de brontabel. (Als u meer kolomcellen kopieert dan er beschikbaar zijn in de doeltabel, kunt u niet
plakken.)
3. Selecteer minstens één cel waarin u de binnenkomende rijen wilt invoegen en kies Bewerken > Plakken.
Als de geplakte rijen op een andere manier zijn opgemaakt dan de rest van de tabel, definieert u een of meerdere celstijlen en past u deze toe
op de geplakte cellen. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de celstijl om de bestaande opmaak te overschrijven.
Voor meer informatie over het combineren van tabellen leest u het artikel Joining Tables van Anne-Marie Concepcion.
Werken met tabellen in de drukproef-/artikelweergave
Als u werkt in de drukproef- of artikelweergave, kunt u tabellen en de inhoud ervan bewerken.
Tabellen bewerken in de artikelweergave
U kunt de tabel in de drukproef- of artikelweergave uit- of samenvouwen door te klikken op het driehoekje links van het tabelpictogram boven
aan de tabel.
U bepaalt of de tabel wordt geordend op basis van rijen of kolommen door met de rechtermuisknop te klikken (Windows) of Ctrl ingedrukt te
257
houden en te klikken (Mac OS) op het tabelpictogram en Rangschikken op rijen of Rangschikken op kolommen te kiezen.
Gebruik de layoutweergave om de tabel te bewerken en op te maken. In de drukproefweergave en artikelweergave kunt u geen kolommen of
rijen selecteren.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
258
Tabellen maken
Naar boven
Tabellen maken
Tekst aan een tabel toevoegen
Afbeeldingen aan een tabel toevoegen
Kop- en voetteksten toevoegen aan tabellen
Een tabel bestaat uit rijen en kolommen cellen. In een cel kunt u, net als in een tekstkader, tekst, verankerde kaders of andere tabellen plaatsen.
U kunt tabellen maken in Adobe InDesign CS5 of deze uit andere toepassingen exporteren.
Opmerking: Zorg ervoor dat u in de layoutweergave werkt wanneer u in Adobe InCopy tabellen wilt maken, bewerken en opmaken.
Tabellen maken
Een tabel bestaat uit rijen en kolommen cellen. In een cel kunt u net zoals in een tekstkader tekst, inline-afbeeldingen of andere tabellen plaatsen.
U kunt geheel nieuwe tabellen maken of u kunt bestaande tekst omzetten naar tabellen. Het is bovendien mogelijk een tabel in te sluiten in een
andere tabel.
Als u een nieuwe tabel maakt, vult de nieuwe tabel de breedte van het containertekstkader. Een tabel wordt op dezelfde regel ingevoegd als de
invoegpositie aan het begin van de regel staat, of op de volgende regel als de invoegpositie in het midden van de regel staat.
Tabellen met de omringende tekst net als inline-afbeeldingen schuiven. Zo loopt een tabel door gekoppelde kaders als de tekengrootte van de
tekst boven de tabel wordt gewijzigd of als er tekst wordt toegevoegd of verwijderd. Een tabel kan echter niet op een kader met padtekst
verschijnen.
Op www.adobe.com/go/vid0081_nl vindt u een videodemo over het maken en opmaken van tabellen.
Voor meer informatie over het maken en opmaken van tabellen leest u het artikel Mind Your Table Manners van Michael Murphy.
Een nieuwe tabel maken
De tabel die u maakt, vult de breedte van het tekstkader.
1. Plaats met het gereedschap Tekst
de invoegpositie op de plaats waar u de tabel wilt invoegen.
2. Kies Tabel > Tabel invoegen.
3. Geef het aantal rijen en kolommen op.
4. Als de tabelinhoud meer dan één kolom of kader beslaat, geeft u het aantal rijen voor kop- of voetteksten op waarin u bepaalde gegevens
wilt herhalen.
5. (Optioneel) Geef een tabelstijl op.
6. Klik op OK.
De rijhoogte van een tabel wordt bepaald door de opgegeven tabelstijl. Zo kan een tabelstijl bijvoorbeeld celstijlen gebruiken voor de opmaak van
verschillende delen van de tabel. Als een van deze celstijlen alineastijlen bevat, bepaalt de regelafstandwaarde van de alineastijlen de rijhoogte
van dat gebied. Als er geen alineastijl wordt gebruikt, wordt de rijhoogte bepaald door de standaardwitruimte van het document. (De witruimte is
gebaseerd op de waarde voor de regelafstand. (Een witruimte rond de pagina is de geschatte hoogte van de markering in geselecteerde tekst.)
Van bestaande tekst een tabel maken
Voordat u tekst naar een tabel omzet, moet u controleren of de tekst juist is opgesteld.
1. U maakt tekst gereed voor de omzetting door tabs, komma's, alinea-einden of een ander teken voor het aangeven van kolommen in te
voeren. Voeg tabs, komma's, alinea-einden of een ander teken in om de rijen aan te geven. (In veel gevallen kan tekst worden omgezet
naar een tabel zonder dat de tekst hoeft te worden bewerkt.)
2. Selecteer met het gereedschap Tekst
de tekst die u naar een tabel om wilt zetten.
3. Kies Tabel > Tekst omzetten in tabel.
4. Geef bij Scheidingsteken kolom en Scheidingsteken rij op waar de nieuwe kolommen en rijen moeten beginnen. Kies in het veld
Scheidingsteken kolom of Scheidingsteken rij de optie Tab, Komma of Alinea of typ een teken, bijvoorbeeld een puntkomma (;). (Elk teken
dat u hier invoert, staat in het menu wanneer u weer een tabel van tekst gaat maken.)
5. Als u hetzelfde scheidingsteken voor kolommen en rijen invoert, moet u het aantal kolommen voor de tabel invoeren.
6. (Optioneel) Geef een tabelstijl voor de opmaak van de tabel op.
7. Klik op OK.
Als er in een rij minder items staan dan het aantal kolommen in de tabel, zijn de overige cellen leeg.
259
Naar boven
Naar boven
Een tabel in een andere tabel insluiten
1. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer de cellen of tabel die u wilt insluiten en kies Bewerken > Knippen of Kopiëren. Plaats de invoegpositie in de cel waar u de
tabel wilt invoegen en kies Bewerken > Plakken.
Klik in een cel, kies Tabel > Tabel invoegen, geef het aantal rijen en kolommen op en klik op OK.
2. Pas desgewenst de celinzet aan. (Zie Tekst in een tabel opmaken.)
Als u een tabel in een cel maakt, kunt u niet met de muis dat deel van de tabel selecteren dat buiten de cel valt. Maak in plaats daarvan de rij of
kolom groter of plaats de invoegpositie in het eerste deel van de tabel en verplaats met de sneltoetsen de invoegpositie en selecteer de tekst.
Tabellen uit andere programma's importeren
Wanneer u een Microsoft Word-document met tabellen of een Microsoft Excel-spreadsheet importeert met de opdracht Plaatsen, krijgen de
geïmporteerde gegevens de vorm van een bewerkbare tabel. U kunt de opmaak bepalen met gebruik van het dialoogvenster Importopties.
U kunt ook gegevens vanuit een Excel-spreadsheet of een Word-tabel in een InDesign- of InCopy-document plakken. De voorkeursinstellingen
voor Klembordafhandeling bepalen hoe tekst die uit een andere toepassing is geplakt wordt opgemaakt. Wanneer u Alleen tekst hebt
geselecteerd, worden de gegevens weergegeven als niet-opgemaakte tekst met tabs die u vervolgens kunt omzetten naar een tabel. Wanneer u
Alle informatie hebt geselecteerd, wordt de geplakte tekst in een opgemaakte tabel weergegeven.
Als u tekst uit een andere toepassing naar een bestaande tabel plakt, dient u voldoende rijen en kolommen voor de geplakte tekst in te voegen.
Selecteer de optie Alleen tekst bij de voorkeuren voor Klembordafhandeling en zorg ervoor dat er minstens één cel is geselecteerd (tenzij u de
geplakte tabel in een cel wilt insluiten).
Als u meer controle over de opmaak van de geïmporteerde tabel wilt hebben of de opmaak van de spreadsheet wilt behouden, gebruikt u de
opdracht Plaatsen om de tabel te importeren. Als u een koppeling naar de spreadsheet wilt behouden, selecteert u de optie Koppelingen maken
bij het plaatsen van tekst- en spreadsheetbestanden in de voorkeursinstellingen bij Bestandsafhandeling.
U kunt tekst met tabs ook kopiëren en plakken in geselecteerde tabelcellen. Dit is een goede manier om inhoud te vervangen met behoud van
de opmaak. Veronderstel bijvoorbeeld dat u de inhoud van een opmaaktabel in een maandblad wilt bijwerken. U zou de inhoud kunnen
koppelen aan een Excel-spreadsheet. Als de inhoud echter afkomstig is uit een andere bron, kunt u de tekst met tabs met de nieuwe inhoud
kopiëren, het celbereik in de opgemaakte InDesign-tabel selecteren en vervolgens de tekst plakken.
Tekst aan een tabel toevoegen
U kunt tekst, verankerde objecten, XML-labels en andere tabellen aan tabelcellen toevoegen. De hoogte van een tabelrij wordt aangepast als er
extra tekstregels worden toegevoegd, tenzij u een vaste rijhoogte hebt ingesteld. U kunt geen voetnoten toevoegen aan tabellen.
Voer een van de volgende handelingen uit met het gereedschap Tekst :
Plaats de invoegpositie in een cel en voer tekst in. Druk op Enter of Return om een nieuwe alinea in dezelfde cel te maken. Druk op Tab om
voorwaarts door cellen te gaan (als u in de laatste cel op Tab drukt, wordt een nieuwe rij ingevoegd). Druk op Shift+Tab om achterwaarts
door cellen te gaan.
Kopieer de tekst, plaats de invoegpositie in een cel en kies Bewerken > Plakken.
Plaats de invoegpositie op de plaats in een cel waar u tekst wilt toevoegen, kies Bestand > Plaatsen en dubbelklik op een tekstbestand.
Afbeeldingen aan een tabel toevoegen
Als u een afbeelding wilt toevoegen aan een tabel in een op zichzelf staand InCopy-document, dient u ervoor te zorgen dat u in de
layoutweergave werkt. Als u een afbeelding wilt toevoegen aan een tabel in een gekoppeld InDesign-document, gebruikt u InDesign, zodat u meer
controle hebt over de grootte van het tekstkader.
Op www.adobe.com/go/vid0083_nl vindt u een videodemo over het plaatsen van afbeeldingen in een tabel.
Ga als volgt te werk:
Plaats de invoegpositie op de plaats waar u de afbeelding wilt invoegen, kies Bestand > Plaatsen en dubbelklik op de bestandsnaam van de
afbeelding.
Kopieer een afbeelding of een kader, plaats de invoegpositie en kies Bewerken > Plakken.
Als u een afbeelding toevoegt die groter is dan de cel, wordt de celhoogte aan de afbeelding aangepast. De breedte wijzigt niet, waardoor de
afbeelding aan de rechterkant van de cel kan uitsteken. Als de rij waarin de afbeelding is geplaatst, een vaste hoogte heeft, loopt de cel over als
er een afbeelding wordt geplaatst die groter is dan de rijhoogte.
U kunt voorkomen dat een cel overloopt door de afbeelding buiten de tabel te plaatsen, de grootte van de afbeelding te wijzigen en deze
vervolgens weer in de tabelcel te plakken.
260
Naar boven
Kop- en voetteksten toevoegen aan tabellen
Wanneer u een lange tabel maakt, kan die groter zijn dan één kolom, kader of pagina. Met kop- of voetteksten kunt u bepaalde gegevens boven
of onder aan elk gedeelte van de tabel herhalen.
Tijdens het maken van de tabel kunt u een rij voor de kop- en voettekst toevoegen. Met het dialoogvenster Tabelopties voegt u kop- en
voettekstrijen toe en wijzigt u de vormgeving van deze rijen. U kunt bodyrijen omzetten naar kop- en voettekstrijen.
Koptekstrijen die in elk kader één keer voorkomen
Als u tabellen doorlopend wilt nummeren (Tabel 1A, Tabel 1B enzovoort), voegt u een variabele toe aan de kop- of voettekst van de tabel. (Zie
Doorlopende bijschriften maken voor figuren en tabellen.)
Op www.adobe.com/go/vid0082_nl vindt u een videodemo over het maken van kop- en voetteksten voor tabellen.
Bestaande rijen omzetten naar een kop- of voettekstrij
1. Selecteer boven aan de tabel de rij voor de koptekst of onder aan de tabel de rij voor de voettekst.
2. Kies Tabel > Rijen omzetten > Naar koptekst of Naar voettekst.
Opties voor kop- en voettekstrijen wijzigen
1. Plaats de invoegpositie in de tabel en kies Tabel > Tabelopties > Kopteksten en voetteksten.
2. Geef het aantal kop- of voettekstrijen op. Er worden lege rijen boven of onder aan de tabel toegevoegd.
3. Geef op hoe de gegevens in de kop- of voettekst moeten worden weergegeven: in elke tekstkolom (als de tekstkaders uit meerdere
kolommen bestaan), één keer per kader of één keer per pagina.
4. Selecteer Overslaan: eerste als u de koptekst niet in de eerste rij van de tabel wilt laten weergeven. Selecteer Overslaan: laatste als u de
voettekst niet in de laatste rij van de tabel wilt laten weergeven.
De optie Overslaan: eerste is vooral handig wanneer u wilt aangeven dat de kop- of voettekst wordt vervolgd. Zo wilt u bij een tabel die
meerdere pagina's beslaat, mogelijk de koptekst "Tabel 2 (vervolg)" gebruiken. In dat geval wilt u niet dat "(vervolg)" aan het begin van de
tabel wordt weergegeven, dus u selecteert Overslaan: eerste en u typt Tabel 2 in de eerste rij van de tabel.
5. Klik op OK.
Kop- of voettekstrijen verwijderen
Ga als volgt te werk:
Plaats de invoegpositie in de kop- of voettekstrij en kies Tabel > Rijen omzetten > Naar body.
Kies Tabel > Tabelopties > Kopteksten en voetteksten en geef een verschillend aantal kop- of voettekstrijen op.
Meer Help-onderwerpen
Video over het maken en opmaken van tabellen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
261
Tabellen opmaken
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Tabellen opmaken
De grootte van kolommen, rijen en tabellen wijzigen
Afstand voor of na een tabel wijzigen
Tabellen verbreken in kaders
Tekst vóór een tabel toevoegen
Tekst in een tabel opmaken
Cellen samenvoegen en splitsen
Werken met overlopende cellen
De schrijfrichting in een cel wijzigen
Tabellen opmaken
Met het regelpaneel of het deelvenster Teken kunt u tekst in een tabel opmaken, net zoals u gewone tekst zou opmaken. Bovendien kunt u de
tabel zelf ook opmaken met de dialoogvensters Tabelopties en Celopties. Met deze vensters kunt u het aantal rijen en kolommen wijzigen, de
vormgeving van de rand en vulling van de tabel veranderen, de ruimte boven en onder de tabel instellen, kop- en voettekstrijen bewerken en
andere opmaak toevoegen.
Gebruik het deelvenster Tabel, het regelpaneel of het contextmenu om de tabel op te maken. Selecteer een of meer cellen en klik met de
rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Mac OS) om een contextmenu met opmaakopties voor tabellen te openen.
Op www.adobe.com/go/vid0081_nl vindt u een videodemo over het maken en opmaken van tabellen.
De grootte van kolommen, rijen en tabellen wijzigen
U kunt de grootte van kolommen, rijen en tabellen op een aantal verschillende manieren wijzigen.
De grootte van kolommen en rijen wijzigen
1. Selecteer cellen in de kolommen en rijen waarvan u de grootte wilt wijzigen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Geef in het deelvenster Tabel de instellingen voor de kolombreedte en rijhoogte op.
Kies Tabel > Celopties > Rijen en kolommen, geef de opties voor Rijhoogte en Kolombreedte op en klik op OK.
Als u met Minstens een minimumhoogte voor de rij instelt, wordt de rij hoger als er tekst wordt ingevoerd of als de tekengrootte
wordt veranderd. Als u met Exact een vaste rijhoogte instelt, verandert de hoogte van de rij niet als u tekst toevoegt of verwijdert. Een
vaste rijhoogte leidt vaak tot een overlopende cel (zie Werken met overlopende cellen).
Plaats de muisaanwijzer op de rand van een kolom of rij en wacht totdat er een tweepuntige pijl ( of ) verschijnt. Sleep naar links of
rechts om de kolom breder of smaller te maken of sleep omhoog of omlaag om de rij hoger of lager te maken.
Vóór en na het slepen voor het wijzigen van de grootte van rijen
Standaard wordt de rijhoogte bepaald door de slug-hoogte van het huidige lettertype. De rijhoogte verandert ook als u de tekengrootte van de
262
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
volledige tekst in rijen wijzigt of als u de hoogte van de rij zelf verandert. De maximale rijhoogte wordt bepaald door de instelling bij Maximaal in
het gedeelte Rijen en kolommen in het dialoogvenster Celopties.
De grootte van rijen of kolommen wijzigen zonder dat de tabel breder wordt
Houd Shift ingedrukt tijdens het slepen van de rand van een rij of kolom (niet de tabelrand). Als de ene rij of kolom groter wordt, wordt de
andere kleiner.
Als u het formaat van rijen of kolommen proportioneel wilt wijzigen, houdt u Shift ingedrukt tijdens het slepen van de rechterrand of
onderrand van de tabel.
Als u tijdens het slepen van de rechterrand van de tabel Shift ingedrukt houdt, wordt de grootte van alle kolommen proportioneel gewijzigd. Houdt
u Shift ingedrukt tijdens het slepen van de onderste rand van de tabel, dan wordt de grootte van alle rijen proportioneel gewijzigd.
Als u Shift ingedrukt houdt tijdens het slepen van de onderrand van de tabel (de linkerhoek voor verticale tekst), wordt de hoogte van de rijen (of
de breedte van rijen met verticale tekst) proportioneel gewijzigd.
Grootte van de hele tabel wijzigen
Plaats met het gereedschap Tekst de muisaanwijzer op de hoek rechtsonder in de tabel (de aanwijzer wordt een pijl ) en maak de tabel
groter of kleiner door te slepen. Houd Shift ingedrukt om de hoogte/breedte-verhoudingen van de tabel te behouden.
Voor een verticale tabel: plaats met het gereedschap Tekst de muisaanwijzer op de hoek linksonder in de tabel (de aanwijzer wordt een pijl
) en maak de tabel groter of kleiner door te slepen.
Als de tabel groter is dan één kader in een artikel, kunt u de grootte van de hele tabel niet met de muis wijzigen.
Kolommen en rijen evenredig verdelen
1. Selecteer de cellen in de kolommen of rijen die u even breed of hoog wilt maken.
2. Kies Tabel > Rijen evenredig verdelen of Kolommen evenredig verdelen.
Afstand voor of na een tabel wijzigen
1. Kies Tabel > Tabelopties > Tabelinstelling als de invoegpositie in de tabel staat.
2. Geef bij Tabelspatiëring verschillende waarden op voor Ruimte voor en Ruimte na en klik op OK.
Het veranderen van de afstand vóór een tabel heeft geen effect op de afstand van een tabelrij boven in een kader.
Tabellen verbreken in kaders
Stel met Opties bijeenhouden in hoeveel rijen er bij elkaar moeten blijven of waar een rij moet worden afgebroken, bijvoorbeeld boven in een
kolom of kader.
Wanneer u een tabel maakt die groter is dan het kader, loopt het kader over. Als u het kader aan een ander kader koppelt, loopt de tabel in dat
kader verder. Rijen worden in gekoppelde kaders als volledige rij verplaatst. U kunt een rij niet gedeeltelijk in een ander kader laten doorlopen.
Geef kop- of voettekstrijen op om gegevens in het nieuwe kader te herhalen.
1. Plaats de invoegpositie in de gewenste rij of selecteer een cellenbereik in de rijen die u bijeen wilt houden.
2. Kies Tabel > Celopties > Rijen en kolommen.
3. Kies Bij volgende rij houden als u de geselecteerde rijen bijeen wilt houden.
263
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
4. Kies de gewenste optie (bijvoorbeeld In volgend kader) in het menu Begin rij en klik op OK als u de rij op een bepaalde plaats wilt afbreken.
Als u één tabel maakt die beide pagina's van een spread omvat, is het verstandig een lege kolom in het midden van de tabel in te voegen voor
de inzetmarges.
Tekst vóór een tabel toevoegen
Een tabel is verankerd aan de alinea voor en na de tabel. Als u aan het begin van een tekstkader een tabel invoegt, kunt u niet meer boven de
tabel klikken (invoegpositie plaatsen). De invoegpositie kunt u nu alleen met de pijltoetsen voor de tabel plaatsen.
1. Plaats de invoegpositie aan het begin van de alinea in de eerste cel, druk op de toets Pijl-links en begin te typen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Plaats de invoegpositie aan het begin van de alinea in de eerste cel, druk op de toets Pijl-links en begin te typen.
Voor een verticale tabel: plaats de invoegpositie aan het begin van de alinea in de eerste cel, druk op de toets Pijl-omhoog en begin te
typen.
Tekst in een tabel opmaken
U kunt in principe dezelfde methoden gebruiken voor het opmaken van tekst in een tabel als voor het opmaken van tekst die niet in een tabel
staat.
Tabs in een tabelcel invoegen
Als de invoegpositie in een tabel staat, kunt u met Tab de invoegpositie in de volgende cel plaatsen. Maar u kunt ook een tab in een tabelcel
invoegen. Met het deelvenster Tabs stelt u de tabinstellingen in de tabel in. De tabinstellingen gelden voor de alinea waarin u de invoegpositie
hebt geplaatst.
1. Plaats met het gereedschap Tekst de invoegpositie op de plaats waar u een tab wilt invoegen.
2. Kies Tekst > Speciaal teken invoegen > Overig > Tab.
U wijzigt de tabinstellingen door de kolommen of cellen te selecteren waarvoor u deze instellingen wilt wijzigen en vervolgens Tekst > Tabs te
kiezen om het deelvenster Tabs te openen waar u de tabinstellingen kunt wijzigen.
Wanneer u met de liniaal voor de tabs een decimale tab aan een cel of groep cellen toevoegt, hoeft u niet aan het begin van elke
alinea op de Tab-toets te drukken om de tekst in de cellen uit te lijnen. De alinea's worden automatisch uitgelijnd op het decimaalteken, tenzij de
alinea al is opgemaakt, bijvoorbeeld uitgelijnd in het midden, waardoor de decimale tab wordt overschreven.
De uitlijning van tekst in een tabelcel wijzigen
1. Selecteer met het gereedschap Tekst de cel of cellen waarvan u de uitlijning wilt wijzigen.
2. Kies Tabel > Celopties > Tekst.
3. Selecteer bij Verticaal uitvullen een uitlijningsinstelling: Boven uitlijnen, Centreren, Onder uitlijnen of Verticaal uitvullen.
Als u Uitvullen selecteert, geeft u de limiet voor de alinea-afstand op. Hiermee wordt de ruimte tussen alinea's maximaal ingesteld (zie Tekst
uitlijnen of verticaal uitvullen binnen een tekstkader).
4. Selecteer voor Eerste basislijn de optie waarmee u de afstand tussen de tekst en de bovenkant van de cel instelt.
De instellingen zijn gelijk aan de corresponderende instellingen in het dialoogvenster Opties tekstkader (zie Eigenschappen van een
tekstkader wijzigen).
5. Klik op OK.
264
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
U wijzigt de horizontale uitlijning van tekst in een cel met de uitlijnoptie in het deelvenster Alinea. U lijnt tekst in een cel op een
decimale tab uit door met het deelvenster Tabs een decimale tab toe te voegen.
Tekst in een cel roteren
1. Plaats de invoegpositie in de cel die u wilt roteren of selecteer de cellen die u wilt roteren.
2. Kies Tabel > Celopties > Tekst of open het deelvenster Tabel.
3. Selecteer een waarde voor Rotatie en klik op OK.
De inzetafstand van een cel wijzigen
1. Plaats met het gereedschap Tekst de invoegpositie in een cel of selecteer de cel of cellen waarvan u de inzet wilt wijzigen.
2. Kies Tabel > Celopties > Tekst of open het deelvenster Tabel.
3. Geef bij Celinzet waarden op voor Boven, Onder, Links en Rechts en klik op OK.
In veel gevallen wordt bij een grotere inzetafstand van de cel de cel ook hoger. Als de rij een vaste hoogte heeft, moet u ervoor zorgen dat er
voldoende speling is voor de inzetwaarden om overlopen van tekst te voorkomen.
Cellen samenvoegen en splitsen
U kunt de cellen in een tabel samenvoegen (combineren) of splitsen (verdelen).
Cellen samenvoegen
U kunt twee of meer cellen in dezelfde rij of kolom samenvoegen tot een enkele cel. U zou bijvoorbeeld de cellen op de bovenste rij van een tabel
kunnen samenvoegen tot een enkele cel waarin u de titel van de tabel plaatst.
1. Selecteer met het gereedschap Tekst de cellen die u wilt samenvoegen.
2. Kies Tabel > Cellen samenvoegen.
Samenvoegen cellen ongedaan maken
Plaats de invoegpositie in de samengevoegde cel en kies Tabel > Samenvoegen cellen ongedaan maken.
Cellen splitsen
U kunt cellen ook horizontaal of verticaal splitsen, wat vooral bij het maken van formuliertabellen van pas komt. U kunt meerdere cellen selecteren
en die verticaal of horizontaal splitsen.
1. Plaats de invoegpositie in de cel die u wilt splitsen, of selecteer een rij, kolom of blok cellen.
2. Kies Tabel > Cel verticaal splitsen of Cel horizontaal splitsen.
Werken met overlopende cellen
Over het algemeen wordt een cel hoger als er tekst of afbeeldingen in worden geplaatst. Als u echter een vaste rijhoogte hebt ingesteld en u tekst
265
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Naar boven
of afbeeldingen toevoegt die te groot voor de cel zijn, staat er een kleine rode punt rechtsonder in de cel ten teken dat de cel overloopt.
U kunt overlopende tekst niet in een andere cel laten doorlopen. Het enige wat u kunt doen is de inhoud aanpassen aan de grootte van de cel, of
de cel (of het tekstkader waarin de tabel staat) groter maken.
Bij inline-afbeeldingen of tekst met een vaste regelafstand kan de inhoud van de cel buiten de cel komen. Met de optie Inhoud naar cel knippen
kunt u tekst of inline-afbeeldingen die te groot zijn voor de cel, aanpassen aan de grootte van de cel. Dit geldt echter niet wanneer inline-
afbeeldingen aan de onderkant (horizontaal) buiten de cel komen.
Inhoud van een overlopende cel weergeven
Ga op een van de volgende manieren te werk:
Maak de cel groter.
Wijzig de tekstopmaak. U selecteert de inhoud van een cel door te klikken in de overlopende cel, op Esc te drukken en met het
regelpaneel de tekst op te maken.
Een afbeelding in een cel uitknippen
Als een afbeelding te groot voor een cel is, komt de afbeelding buiten de cel. U kunt de delen van de afbeelding die buiten de cel komen, eraf
knippen.
1. Plaats de invoegpositie in de cel die u wilt knippen, of selecteer de gewenste cel of cellen.
2. Kies Tabel > Celopties > Tekst.
3. Selecteer Inhoud naar cel knippen en klik op OK.
De schrijfrichting in een cel wijzigen
1. Plaats de tekstinvoegpositie in de cel waarvan u de richting wilt wijzigen, of selecteer de gewenste cel of cellen.
2. Kies Tabel > Celopties > Tekst.
3. Selecteer de typrichting in de cel in het menu Schrijfrichting en klik op OK.
U kunt de typrichting ook selecteren in het pop-upmenu Schrijfrichting in het deelvenster Tabel, of u kunt 'De richting van de cel loopt tegen de
richting van het artikel in' selecteren in de sectie Tekst bij het maken van een celstijl.
Adobe raadt ook het volgende aan:
Video over het maken en opmaken van tabellen
266
Afdrukken
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is alleen beschikbaar in het Engels.
267
Een printer instellen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Afdrukken met InCopy
Over printerstuurprogramma's
Een PPD-bestand selecteren
Het uiteindelijke document wordt meestal afgedrukt in Adobe® InDesign®, maar u kunt Adobe InCopy® gebruiken om concepten van uw artikelen
in de drukproef-, artikel- of layoutweergave af te drukken.
Afdrukken met InCopy
InCopy-documenten worden doorgaans gekoppeld aan een InDesign-hoofddocument. Het InDesign-document is over het algemeen de
uiteindelijke bron die wordt afgedrukt en veel van de functies voor het maken van afdrukken van productiekwaliteit zijn dan ook alleen beschikbaar
in InDesign. Met InCopy kunt u echter wel concepten van uw artikelen in zowel de drukproefweergave, de artikelweergave als de layoutweergave
afdrukken. Het afgedrukte exemplaar ziet er hetzelfde uit als het document op het scherm, afhankelijk van de weergave- en afdrukinstellingen:
In de drukproef- of artikelweergave wordt niet-opgemaakte tekst in een doorlopende kolom (of kolommen) afgedrukt. De tekst wordt dus niet
in de layout en met de opmaakkenmerken afgedrukt.
Wanneer u een document in de layoutweergave afdrukt, wordt het document afgedrukt zoals het op het scherm wordt weergegeven, met
kaders en alle andere pagina-elementen.
Voor InCopy kunnen zowel Adobe PostScript®- als niet-PostScript-printers en andere soorten afdrukapparaten worden gebruikt. Als u afdrukt
op een PostScript-printer, moet u ervoor zorgen dat het printerstuurprogramma met het juiste PPD-bestand (PostScript Printer Description -
PostScript-printerbeschrijvingsbestand) is geïnstalleerd.
Belangrijk: InCopy ondersteunt de indeling van PDF Writer niet. Als u naar PDF Writer probeert af te drukken, wordt er niet goed of erg
langzaam afgedrukt.
Over printerstuurprogramma's
Met behulp van een printerstuurprogramma hebt u rechtstreeks via de toepassingen op uw computer toegang tot de functies van uw printer. Alleen
als u over het juiste stuurprogramma beschikt, hebt u toegang tot alle functies die een bepaalde printer ondersteunt.
Adobe raadt altijd de nieuwste printerstuurprogramma's aan, die in de volgende tabel staan vermeld. Installeer bij problemen met een verouderd
stuurprogramma het nieuwste stuurprogramma dat voor uw besturingssysteem beschikbaar is.
BesturingssysteemPrinterstuurprogramma
Windows® XPPscript 5 (systeemstuurprogramma)
Mac OS 10.2 (of hoger)Ingebouwd PS-stuurprogramma voor Mac OS X
Ga voor meer informatie over aanbevolen en ondersteunde PostScript-printerstuurprogramma's, waaronder installatie-instructies, naar de Adobe-
printerstuurprogramma's op de website van Adobe.
Sommige afdrukfuncties van InCopy staan in zowel het dialoogvenster Afdrukken van InCopy als in de dialoogvensters van het
printerstuurprogramma. U kunt deze overlappende opties het beste in het InCopy-dialoogvenster Afdrukken instellen, omdat InCopy de opgegeven
dubbele instellingen in het dialoogvenster van het printerstuurprogramma negeert. Raadpleeg de instructies in deze sectie voor het werken met
overlappende opties.
Printerstuurprogramma's bieden mogelijk ondersteuning voor functies die niet in InCopy zijn opgenomen, zoals duplexafdrukken. Ondersteuning
voor deze functies is afhankelijk van het geïnstalleerde stuurprogramma. Raadpleeg de leverancier van de printer voor meer informatie.
Als u instellingen voor een bepaalde printer wilt opgeven, is het goed te weten dat u via de knop Instelling in het dialoogvenster Afdrukken van
InCopy toegang tot het printerstuurprogramma hebt. In Windows opent u met deze knop het dialoogvenster Eigenschappen voor de geselecteerde
printer. In Mac OS opent u met deze knop het standaard Mac OS-dialoogvenster voor afdrukken.
Een PPD-bestand selecteren
Een PPD-bestand (PostScript Printer Description) heeft invloed op het gedrag van het stuurprogramma van uw specifieke PostScript-printer. Het
bevat informatie over het uitvoerapparaat, zoals de lettertypen in de printer, de beschikbare mediumformaten en de afdrukstand, geoptimaliseerde
268
rasterfrequenties, rasterhoeken, resolutie en functies voor kleurendruk. Het is belangrijk het juiste PPD-bestand te gebruiken wanneer u gaat
afdrukken. Wanneer u de PPD voor uw PostScript-printer of imagesetter selecteert, staan de beschikbare instellingen voor uw uitvoerapparaat in
het dialoogvenster Afdrukken. Indien nodig kunt u een andere PPD gebruiken die beter aan uw behoeften voldoet. Op basis van de informatie in
het PPD-bestand wordt bepaald welke PostScript-informatie bij het afdrukken naar de printer wordt verzonden.
Voor kwalitatief goede afdrukken raadt Adobe aan contact op te nemen met de leverancier van het uitvoerapparaat voor het meest recente PPD-
bestand. Veel afdrukservicebureaus en drukkers beschikken over een PPD voor de imagesetters waarmee zij werken. Sla de PPD's op de locatie
op die door het besturingssysteem is opgegeven. Raadpleeg de documentatie bij het besturingssysteem voor meer informatie.
In Windows en in Mac OS selecteert u een PPD-bestand zoals u een printer toevoegt. De procedure waarmee u een PPD-bestand selecteert,
verschilt per platform. Raadpleeg de documentatie van het besturingssysteem voor nadere instructies.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
269
Artikelen afdrukken
Naar boven
Naar boven
De drukproef- of artikelweergave afdrukken
De layoutweergave afdrukken
Een standaard PostScript-bestand maken
De standaardafdrukinstelling wijzigen
Documenten schalen
De drukproef- of artikelweergave afdrukken
Wanneer u de drukproef- of artikelweergave afdrukt, wordt niet-opgemaakte tekst in een doorlopende kolom (of kolommen) zonder layout- en
opmaakfuncties afgedrukt. Afdrukken die u maakt in de drukproef- of artikelweergave, lijken op de drukproeven die bij drukkers worden gemaakt.
Bij een dergelijke afdruk ligt de nadruk op de tekst van het artikel, zodat u makkelijker uw wijzigingen en die van anderen ziet.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Kies Drukproef en artikel onder Weergave in het dialoogvenster Afdrukken.
3. Geef in het dialoogvenster Afdrukken de volgende opties op:
Voer het aantal exemplaren in dat u wilt afdrukken.
Selecteer het papierformaat in de lijst.
Kies de afdrukstand.
Geef op of u alle artikelen, het geselecteerde artikel of alle uitgevouwen artikelen wilt afdrukken.
Opmerking: De optie Alles uitgevouwen is alleen actief als u met gekoppelde InCopy-bestanden werkt.
4. Selecteer in de sectie Opties de optie Huidige drukproefinstellingen gebruiken of Huidige drukproefinstellingen overschrijven. Als u Huidige
drukproefinstellingen overschrijven kiest, selecteert u welke informatie u wilt afdrukken.
5. Als u de documentnaam, het aantal pagina's en de afdruktijd op de afgedrukte pagina wilt opnemen, selecteert u Pagina-informatie
afdrukken.
6. Selecteer Artikelinformatie afdrukken voor een overzicht van de artikelinformatie. Hiermee drukt u de informatie uit het dialoogvenster
Bestandsgegevens voor inhoud af.
7. Klik op Afdrukken.
Opmerking: Als het document niet goed wordt afgedrukt, moet u controleren of het juiste printerstuurprogramma is geïnstalleerd.
De layoutweergave afdrukken
Wanneer u de layoutweergave afdrukt, wordt het document afgedrukt zoals het op het scherm wordt weergegeven, met kaders en alle andere
pagina-elementen.
Opmerking: Omdat u met InCopy geen afdrukken van productiekwaliteit kunt maken, kunt u op de afdruk niet de functies voor het overvullen, de
drukkersmarkeringen, kleurscheidingen en bepaalde afdrukfuncties voor afbeeldingen controleren. InCopy kan alleen samengesteld afdrukken.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Selecteer Layout onder Weergave in het dialoogvenster Afdrukken.
3. Geef de volgende opties op:
Voer het aantal exemplaren in dat u wilt afdrukken.
Selecteer het papierformaat in de lijst.
Kies de afdrukstand.
Geef op of u alle artikelen wilt afdrukken of geef het paginabereik op van het huidige artikel dat u wilt afdrukken.
4. Geef op of u het document al dan niet wilt schalen.
5. Als u de afbeeldingen in het document wilt afdrukken, selecteert u Afbeeldingen afdrukken.
6. Als u pagina's naast elkaar op hetzelfde vel wilt afdrukken, selecteert u Spreads afdrukken.
7. Als u de documentnaam, het aantal pagina's en de afdruktijd op de afgedrukte pagina wilt opnemen, selecteert u Pagina-informatie
afdrukken.
8. Klik op Afdrukken.
Opmerking: Als het document niet goed wordt afgedrukt, moet u controleren of het juiste printerstuurprogramma is geïnstalleerd.
270
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een standaard PostScript-bestand maken
Als alternatief voor het afdrukken van documenten op een printer kunt u een Adobe PostScript®-taalbeschrijving van het document als bestand
opslaan en dat bestand op een externe printer afdrukken. Een standaard PostScript-bestand (.ps) bevat een beschrijving van alles uit het
document, zoals informatie over gekoppelde bestanden en instructies voor het geselecteerde uitvoerapparaat.
Een PostScript-bestand is doorgaans groter dan het originele InCopy-document. Nadat u het PostScript-bestand hebt gemaakt, kunt u dit kopiëren
naar een schijf of een ander verwisselbaar opslagmedium, of het bestand verzenden naar een andere computer voor afdrukken.
Opmerking: Sla het PostScript-bestand op de vaste schijf op voordat u het op een netwerkstation of een verwisselbaar opslagmedium opslaat.
De trage toegangstijd tussen de vaste schijf en andere stations kan leiden tot beschadiging van het bestand of gegevensverlies.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Klik op Instelling.
3. Voer afhankelijk van uw besturingssysteem een van de volgende handelingen uit:
(Windows) Selecteer Afdrukken naar bestand. Klik op Afdrukken.
(Mac OS) Kies PDF opslaan als PostScript in het menu PDF. Voer een naam en locatie voor het bestand in wanneer u daarom wordt
gevraagd, en klik op Opslaan.
4. Wijzig eventueel de instellingen in het dialoogvenster Afdrukken van InCopy. InCopy gebruikt bij het maken van het PostScript-bestand het
huidige paginabereik.
5. Klik op Afdrukken.
6. (Windows) Voer een naam en locatie voor het bestand in en klik op Opslaan.
De standaardafdrukinstelling wijzigen
U kunt de afdrukinstellingen opslaan bij de toepassing, zodat deze instellingen bij elk nieuw InCopy-document worden gebruikt. In Mac OS worden
deze afdrukinstellingen de standaardinstellingen voor de printer. U kunt de afzonderlijke afdrukinstellingen overschrijven.
1. Kies Bestand > Afdrukken en pas de standaardafdrukinstellingen waar nodig aan.
2. Klik op Instellingen opslaan.
Alle volgende overschrijvingen van deze opgeslagen instellingen worden verwijderd nadat de afdruktaak is uitgevoerd.
Documenten schalen
Wanneer u vanuit de layoutweergave afdrukt, kunt u opgeven hoe de documentpagina's aan het gekozen papierformaat met schalen worden
aangepast. Het maximum afdrukbare paginaformaat in Windows is 129 x 129 inch (327,66 x 327,66 cm). U kunt een te groot document aan een
kleiner vel papier aanpassen door de hoogte en breedte van het document symmetrisch of asymmetrisch te schalen. U kunt de pagina's ook
automatisch laten schalen, zodat deze aan het afbeeldbare gebied van het huidige papierformaat worden aangepast. De optie Schalen wijzigt de
grootte van de pagina's in het document niet.
Een document handmatig schalen
1. Kies in de layoutweergave Bestand > Afdrukken.
2. Selecteer Verhoudingen behouden als u de huidige verhouding tussen de breedte en hoogte van het document wilt behouden. Als u het
document asymmetrisch wilt schalen, moet u deze optie selecteren.
3. Typ een percentage van 1 t/m 1000 in de vakken Breedte en Hoogte. Als u Verhoudingen behouden hebt geselecteerd, hoeft u slechts één
waarde op te geven. De andere waarde wordt automatisch aangepast.
4. Klik op Afdrukken.
Een document automatisch schalen
1. Kies in de layoutweergave Bestand > Afdrukken.
2. Selecteer Aanpassen aan pagina. Het schalingspercentage (bepaald door het afbeeldingsgebied dat wordt gedefinieerd door de
geselecteerde PPD) staat naast de optie Aanpassen aan pagina.
3. Klik op Afdrukken.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
271
PDF
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is alleen beschikbaar in het Engels.
272
Adobe PDF begrijpen
Naar boven
Naar boven
Over Adobe PDF
Lettertypen insluiten en vervangen
Over compressie
Over Adobe PDF
PDF (Portable Document Format) is een universele bestandsindeling waarin de lettertypen, afbeeldingen en opmaak van brondocumenten die in
een groot aantal toepassingen en op uiteenlopende platforms zijn gemaakt, behouden blijven. Adobe PDF is de wereldwijde standaard voor
veilige, betrouwbare verspreiding en uitwisseling van elektronische documenten en formulieren. Adobe PDF-bestanden zijn compact en compleet
en kunnen worden gedeeld, weergegeven en afgedrukt door iedereen die beschikt over de gratis software Adobe Reader®.
Adobe PDF is uiterst effectief in workflows voor publicatie van drukwerk. Door een samenstelling van uw illustraties op te slaan in Adobe PDF
ontstaat een compact, betrouwbaar bestand dat eenvoudig kan worden weergegeven, bewerkt, geordend en gecontroleerd door uzelf of uw
prepress-bureau. Het prepress-bureau kan het Adobe PDF-bestand vervolgens op een geschikt moment in de workflow direct uitvoeren of
verwerken met gereedschappen uit diverse programma's voor naverwerkingstaken, zoals preflightcontroles, overvulling, impositie en
kleurscheidingen.
Wanneer u gegevens in Adobe PDF opslaat, kunt u desgewenst een bestand maken dat compatibel is met PDF/X. PDF/X (Portable Document
Format Exchange) is een subset van Adobe PDF voor het voorkomen van vele kleur-, lettertype- en overvulvariabelen die tot afdrukproblemen
leiden. PDF/X kan worden gebruikt wanneer PDF's worden uitgewisseld als digitale masters voor afdrukproductie. Dit is zowel mogelijk tijdens de
productiefase als de uitvoerfase van de workflow, mits alle toepassingen en uitvoerapparaten PDF/X ondersteunen.
Adobe PDF's bieden oplossingen voor de volgende problemen die kunnen voorkomen bij elektronische documenten:
Algemeen probleemVoordelen van Adobe PDF
Ontvangers kunnen de bestanden niet openen omdat zij niet
beschikken over het programma waarmee de bestanden zijn
gemaakt.
Iedereen kan overal een PDF-bestand openen. Hiervoor is alleen
de gratis Adobe Reader-software nodig.
Archieven die bestaan uit papieren en elektronische documenten
zijn moeilijk te doorzoeken en nemen veel ruimte in beslag.
Bovendien moet u beschikken over de programma's waarmee de
documenten zijn gemaakt.
PDF's zijn compact, gemakkelijk te doorzoeken en kunnen op elk
gewenst moment met Reader worden geopend. Dankzij
koppelingen is navigatie in PDF's eenvoudig.
Documenten worden verkeerd op handheldapparaten
weergegeven.
Met gelabelde PDF's kan tekst opnieuw worden geplaatst voor
weergave op mobiele platforms, zoals Palm OS®-, Symbian™-
en Pocket PC®-apparaten.
Documenten met een ingewikkelde opmaak zijn niet toegankelijk
voor slechtzienden.
Gelabelde PDF-bestanden bevatten informatie over de inhoud en
structuur, waardoor deze bestanden door schermlezers kunnen
worden gelezen.
Lettertypen insluiten en vervangen
InCopy sluit alleen een lettertype in als dit een instelling bevat die insluiten van lettertypen toestaat. Door lettertypen in te sluiten, wordt voorkomen
dat het lettertype wordt vervangen en worden dus de oorspronkelijke lettertypen weergegeven als het bestand wordt geopend of afgedrukt.
Onthoud echter dat het bestand met insluiten iets groter wordt, tenzij het document CID-lettertypen (multibyte-lettertypen) gebruikt, een
lettertypeopmaak die veel wordt gebruikt bij Aziatische talen, waar één glyph wordt gemaakt door meerdere tekens samen te voegen.
InCopy kan elk ingesloten lettertype in zijn geheel insluiten of alleen een subset insluiten, namelijk de glyphs (speciale tekens) die in het bestand
worden gebruikt. Met subsets zorgt u ervoor dat de lettertypen en lettertypemetriek tijdens het afdrukken worden gebruikt door een aangepaste
lettertypenaam te maken. De gekozen subsetting-opties gebruiken schijfruimte en bieden de mogelijkheid op het laatste moment nog wijzigingen
aan te brengen.
Als InCopy een lettertype niet kan insluiten, vervangt InCopy het lettertype tijdelijk door een Multiple Master-lettertype: dit kan AdobeSerMM voor
een ontbrekend Serif-lettertype of AdobeSanMM voor een ontbrekend Sans Serif-lettertype zijn.
Het Multiple Master-lettertype kan worden uitgerekt of gecomprimeerd, zodat de regel- en pagina-einden gelijk zijn aan het originele document. De
vervanging komt echter niet altijd met de vorm van de oorspronkelijke tekens overeen, vooral niet als er sprake is van onconventionele tekens,
273
Naar boven
zoals scriptlettertypen.
Wanneer onconventionele tekens worden gebruikt (links), komt het vervangende lettertype niet altijd overeen met het origineel (rechts).
Over compressie
Bij het exporteren naar Adobe PDF worden in InCopy afbeeldingen automatisch gedownsampled, afbeeldingsgegevens qua grootte aan het
afbeeldingskader aangepast en tekst en lijnwerk met de ZIP-methode zonder gegevensverlies gecomprimeerd. ZIP is een compressiemethode die
goed werkt bij afbeeldingen met grote delen in een enkele kleur of bij herhalende patronen en voor zwart-witafbeeldingen met herhalende
patronen. Omdat InCopy de ZIP-methode zonder gegevensverlies gebruikt, worden er geen gegevens verwijderd om bestanden kleiner te maken,
dus blijft de kwaliteit van de afbeeldingen gelijk.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
274
Exporteren naar Adobe PDF
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een InCopy-document naar Adobe PDF exporteren
Algemene Adobe PDF-opties
Adobe PDF-opties voor drukproef- en artikelweergaven
Adobe PDF-opties voor layoutweergave
Veilige PDF-documenten maken
Een InCopy-document naar Adobe PDF exporteren
U kunt InCopy-documenten rechtstreeks naar Adobe PDF exporteren. U kunt bestanden in de drukproef-, artikel- of layoutweergave exporteren.
Als u een bestand exporteert in de layoutweergave, krijgt u een PDF-document met dezelfde layout- en ontwerpelementen. Een document dat
wordt geëxporteerd in de drukproefweergave of artikelweergave, lijkt op de versie van het document met alleen tekst dat u in de
drukproefweergave of artikelweergave in InCopy ziet. U kunt de drukproefweergave of artikelweergave van een InCopy-artikel naar een PDF-
bestand exporteren en dat bestand sturen naar schrijvers, editors en anderen die zich bezighouden met de revisie van het document en die geen
exemplaar van InCopy op hun computer hebben staan. Het PDF-document heeft dezelfde voordelen als de drukproefweergave en artikelweergave
van InCopy, waaronder maximale leesbaarheid van de tekst en de mogelijkheid aantekeningen toe te voegen.
Opmerking: Adobe PDF-bestanden die zijn geëxporteerd vanuit Adobe InDesign®-documenten die overdrukken of transparantie-effecten
bevatten, kunnen het beste worden weergegeven in Acrobat 6.0 of hoger met de optie Overdrukvoorbeeld geselecteerd.
1. Kies Bestand > Exporteren.
2. Selecteer Adobe PDF bij Opslaan als type (Windows) of opmaak (Mac OS). Voer een bestandsnaam in, kies een locatie en klik op Opslaan.
3. Selecteer Drukproef en artikel of Layout in het menu Weergave.
4. Wijzig desgewenst de instellingen.
De instellingen die u opgeeft, worden opgeslagen bij de toepassing en worden toegepast op elk nieuw InCopy-document dat u naar PDF
exporteert, totdat u nieuwe instellingen opgeeft.
5. Klik op Exporteren.
Opmerking: Wanneer u naar PDF exporteert, worden de koppelingen van OPI-opmerkingen (Open Prepress Interface) voor afbeeldingen in het
InDesign-document behouden. Met OPI-koppelingen kan de InDesign-gebruiker snelle versies met een lage resolutie (proxy's) van afbeeldingen
opnemen en op een pagina plaatsen. Voor de eindafdruk kan InDesign of uw servicebureau de proxy's automatisch vervangen door de versies
met hoge resolutie.
Algemene Adobe PDF-opties
Bij het exporteren van een document naar PDF kunnen er diverse algemene opties van de drukproef-, artikel- of layoutweergave worden gebruikt.
CompatibiliteitStelt het compatibiliteitsniveau van het Adobe PDF-bestand in. Voor documenten die u naar veel personen stuurt, kunt u Acrobat
5 (PDF 1.4) kiezen zodat alle gebruikers het document kunnen bekijken en afdrukken. Als u bestanden met Acrobat 8/9 (PDF 1.7) maakt, zijn die
PDF-bestanden waarschijnlijk niet compatibel met oudere versies van Acrobat.
Subset maken van lettertypen als het percentage gebruikte tekens minder is danStelt de drempel voor het insluiten van complete lettertypen
in op basis van het aantal keren dat de tekens van de lettertypen in het document is gebruikt. Als het percentage wordt overschreden van tekens
die van een bepaald lettertype in een document zijn gebruikt, wordt het betreffende lettertype volledig ingesloten. In het andere geval wordt er een
subset van het lettertype gebruikt. Het PDF-bestand wordt groter als lettertypen volledig worden ingesloten. Wilt u echter altijd alle lettertypen
volledig insluiten, dan voert u 0 (nul) in.
Pagina-informatie opnemenNeemt de documentnaam, het paginanummer en de datum en tijd op waarop het bestand is geëxporteerd.
PDF na exporteren weergevenOpent het PDF-bestand in de laatste versie van Acrobat dat op uw computer is geïnstalleerd. U bereikt het beste
resultaat als de compatibiliteitsoptie overeenkomt met de laatste Acrobat-versie die is geïnstalleerd.
Adobe PDF-opties voor drukproef- en artikelweergaven
In het dialoogvenster PDF-export staan opties voor de drukproef- en artikelweergaven.
ArtikelenHiermee exporteert u een of meer artikelen.
LettertypenBevat instellingen voor lettertypefamilie en -stijl, tekengrootte en regelafstand voor het geëxporteerde bestand. Deze instellingen
hebben geen invloed op de weergave-instellingen van het scherm in de voorkeuren van de drukproef- en artikelweergave.
Artikelinformatie opnemenDe documenttitel, auteur en beschrijving worden in het geëxporteerde PDF-bestand weergegeven.
Alineastijlen opnemenAlineastijlinformatie uit de informatiekolom in de drukproef- en artikelweergave wordt in het geëxporteerde PDF-bestand
275
Naar boven
Naar boven
weergegeven.
Inline-notities opnemenExporteert alle (of alleen zichtbare) inline-notities in het document. Als u de notitiekleuren wilt opnemen die zijn
toegewezen aan personen van het project, selecteert u Achtergrond van notities in kleur tonen.
Bijgehouden wijzigingen opnemenExporteert alle (of alleen zichtbare) bijgehouden wijzigingen in het document. Als u de bewerkkleuren wilt
opnemen die zijn toegewezen aan personen van het project, selecteert u Achtergronden bijgehouden wijzigingen in kleur tonen.
Precieze regeleinden opnemenExporteert regeleinden zoals deze worden weergegeven in het artikel. Als deze optie is uitgeschakeld, loopt de
tekst verder op de volgende regel volgens de breedte en afdrukstand van het breedste artikelvenster.
Regelnummer opnemenExporteert de tekst met de regelnummers die in de informatiekolom staan. Deze optie is alleen beschikbaar als Precieze
lijneinden opnemen is geselecteerd.
Pagina vullen (meerdere kolommen gebruiken)Exporteert het artikel met het opgegeven aantal kolommen en de kolombreedte. Deze optie is
alleen beschikbaar als Precieze regeleinden opnemen is geselecteerd.
Opmerking: Als u een kleine kolombreedte en een grote tekengrootte (in de sectie Lettertypen van dit deelvenster) selecteert, kan de tekst in de
geëxporteerde uitvoer andere tekst overlappen.
Adobe PDF-opties voor layoutweergave
De volgende opties zijn alleen beschikbaar tijdens het exporteren vanuit de layoutweergave:
AllesExporteert alle pagina's van het huidige document of boek. Dit is de standaardinstelling.
BereikBepaalt het paginabereik dat in het huidige document moet worden geëxporteerd. Een bereik typt u met een koppelteken. Pagina's of
bereiken scheidt u met een komma. Deze optie is niet beschikbaar tijdens het exporteren van boeken.
SpreadsExporteert de pagina's alsof ze zijn gebonden of zoals ze worden afgedrukt op hetzelfde vel.
Belangrijk: Selecteer Spreads niet voor commercieel drukwerk. Als u deze optie wel selecteert, kan het servicebureau de pagina's niet opmaken.
Notities als annotaties opnemenExporteert alle notities als PDF-aantekeningen.
Interactieve elementenKies Inclusief vormgeving als u elementen zoals knoppen en filmposters in het PDF-bestand wilt opnemen.
Optimaliseren voor snelle weergave op het web Hiermee verkleint u de PDF-bestandsgrootte en optimaliseert u het PDF-bestand zodat het
sneller wordt weergegeven in een webbrowser door het bestand zo in te stellen dat er per keer één pagina wordt gedownload (byte-serving).
Miniaturen op pagina insluitenMaakt miniaturen van pagina's in het geëxporteerde PDF-bestand.
Veilige PDF-documenten maken
U kunt de toegang tot een Adobe PDF-bestand tijdens het exporteren beperken. Wanneer er voor bestanden beveiligingsbeperkingen zijn
ingesteld, zijn gereedschappen en menu-items voor die functies niet meer beschikbaar.
U kunt een veilig PDF-document maken. Het document kan dan alleen worden geopend met een gebruikerswachtwoord en de
beveiligingsinstellingen kunnen dan alleen met een hoofdwachtwoord worden gewijzigd. Als u een beperkte beveiliging in het bestand instelt, moet
u ook een hoofdwachtwoord opgeven. Anders kan iedereen die het bestand opent, deze instellingen verwijderen. Wordt een bestand met een
hoofdwachtwoord geopend, dan is de beveiliging tijdelijk uitgeschakeld. Als voor een bestand deze twee wachtwoorden zijn opgegeven, kunt u het
bestand met een van deze wachtwoorden openen.
Opmerking: De compatibiliteitsinstelling is bepalend voor het coderingsniveau. Met de optie Acrobat 4 (PDF 1.3) wordt een laag coderingsniveau
(40-bits RC4) gebruikt en met de andere opties wordt een hoog beveiligingsniveau (128-bits RC4) gebruikt.
1. Kies Bestand > Exporteren.
2. Selecteer Adobe PDF bij Opslaan als type (Windows) of opmaak (Mac OS). Geef een naam en locatie op voor het bestand en klik op
Opslaan.
3. Klik op Beveiligingsinstellingen.
4. Geef in de sectie Wachtwoorden de gewenste wachtwoordbeveiliging op:
Selecteer de optie Wachtwoord vereist om het document te openen en typ in het tekstvak Wachtwoord voor document openen het
wachtwoord dat gebruikers moeten invoeren om het PDF-bestand te kunnen openen.
Selecteer de optie Wachtwoord nodig voor wijzigen toestemmingen en wachtwoorden en typ in het tekstvak Wachtwoord voor
machtigingen het wachtwoord dat gebruikers moeten invoeren om beveiligingsopties in het PDF-bestand te kunnen instellen of wijzigen.
Opmerking: Het wachtwoord in beide tekstvakken mag niet hetzelfde zijn.
5. Geef in de sectie Machtigingen het niveau van de toegestane gebruikersacties op:
Er kan niet worden afgedruktVoorkomt dat gebruikers het Adobe PDF-bestand afdrukken.
Document kan niet worden gewijzigdVoorkomt dat gebruikers formulieren invullen of het PDF-bestand op een of andere manier
wijzigen.
Geen kopieën/uitname inhoud, schakel toegankelijkheid uitVoorkomt dat gebruikers tekst en afbeeldingen selecteren.
Geen toevoeging/wijziging opmerkingen & formulierveldenVoorkomt dat gebruikers opmerkingen en formuliervelden toevoegen of
wijzigen als zij het PDF-bestand in Adobe Acrobat of een andere PDF-editor openen.
6. Klik op Opslaan en vervolgens op Exporteren.
276
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
277
XML
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is alleen beschikbaar in het Engels.
278
Werken met XML
Naar boven
Over XML
XML-gereedschappen
Over DTD-bestanden
XML-regelsets
XML-bestanden voorbereiden voor K4- of InCopy-workflows
Adobe InDesign CS5 is een van de vele toepassingen waarmee u XML kunt maken en gebruiken. Nadat u de inhoud van een InDesign-bestand
hebt voorzien van labels, kunt u het bestand opslaan en exporteren als XML en de XML-inhoud vervolgens opnieuw gebruiken in een ander
InDesign-bestand of in een andere toepassing. U kunt ook een XML-bestand in InDesign importeren en de XML-gegevens in InDesign weergeven
en opmaken op een manier die precies aansluit op uw wensen.
Over XML
XML (Extensible Markup Language) is een manier waarop gegevens in een bestand opnieuw kunnen worden gebruikt of waarmee het vervangen
van de gegevens in het ene bestand door gegevens uit het andere bestand kan worden geautomatiseerd. Bij XML worden labels gebruikt om
delen van een bestand, bijvoorbeeld een koptekst of een artikel, te beschrijven. Met deze labels worden gegevens gemarkeerd, zodat deze
kunnen worden opgeslagen in een XML-bestand en op de juiste wijze kunnen worden verwerkt wanneer dit naar andere bestanden wordt
geëxporteerd. U kunt XML zien als een vertaalmechanisme voor gegevens. Met XML-labels worden tekst en andere inhoud van een bestand
gelabeld, zodat de gegevens door andere toepassingen kunnen worden herkend en weergegeven.
In Creating a Basic XML-ready Template vindt u een videodemo van Gabriel Powell over het gebruik van XML in InDesign.
Uitbreidbare taal
XML wordt beschouwd als een uitbreidbare taal omdat gebruikers hun eigen XML-labels kunnen maken: een label voor elk type informatie dat ze
opnieuw willen gebruiken. XML-labels bevatten geen informatie over hoe gegevens moeten worden weergegeven of opgemaakt. XML-labels zijn
uitsluitende bestemd voor het identificeren van inhoud.
In InCopy kunt u bijvoorbeeld een label Kop1 maken en dit label toewijzen aan elke kop op het eerste niveau in een document. Nadat het
document is opgeslagen als een XML-bestand, kan de inhoud van Kop1 door elke toepassing die XML kan lezen, worden geïmporteerd en
gebruikt als een webpagina, gedrukte catalogus, inventaris, prijslijst of databasetabel.
Adobe InCopy is een van de vele toepassingen waarmee u XML kunt maken en gebruiken. Nadat u de inhoud van een InCopy-bestand hebt
voorzien van labels, kunt u het bestand opslaan en exporteren als XML en de XML-inhoud vervolgens opnieuw gebruiken in een ander InDesign-
bestand of in een andere toepassing.
Ook als u geen ervaring hebt met XML, kunt u in InCopy XML-labels maken en delen van een document van labels voorzien. InCopy voert de
XML-programmering achter de schermen uit en maakt de XML wanneer u een document exporteert in XML-indeling.
Belangrijk: Verwar XML-labels niet met gelabelde tekst van InCopy . Bekijk voor meer informatie over gelabelde tekst (een andere methode voor
het exporteren en importeren van InCopy -inhoud) het bestand Tagged Text op www.adobe.com/go/learn_id_taggedtext_cs5_nl (dit is een PDF-
bestand).
XML-gegevensstructuur
Elementen zijn de bouwstenen van XML-gegevens; een element bestaat uit gegevens die zijn gelabeld. In XML-bestanden worden elementen
genest in andere elementen, zodat een hiërarchische structuur van de gegevens ontstaat.
De structuur van XML-gegevens wordt weergegeven in het deelvenster Structuur. In dit deelvenster ziet u de hiërarchie en de volgorde van
elementen. In de XML-structuur worden onderliggende elementen opgenomen in bovenliggende elementen, die zelf ook weer onderliggende
elementen kunnen zijn. Of, gezien in omgekeerde richting, bovenliggende elementen bevatten onderliggende elementen, en deze onderliggende
elementen kunnen zelf bovenliggende elementen zijn voor andere onderliggende elementen.
Zo ziet u in de onderstaande afbeelding een hoofdstuk-element dat verschillende recipe-elementen bevat (en dus boven de recept-elementen
staat). Het recipe-element is zelf weer het bovenliggende element voor elementen zoals recipename en ingredients. Alle elementen zijn
opgenomen in het Story-element (artikel), dat altijd boven aan het deelvenster Structuur staat.
279
Naar boven
Naar boven
InCopy-document opgemaakt met XML-labels
Voor meer informatie over het gebruik van XML in InDesign gaat u naar www.adobe.com/go/learn_id_XMLscript_nl.
XML-gereedschappen
In InCopy kunt u werken met XML-inhoud in het deelvenster Structuur en het deelvenster Labels. In het deelvenster Structuur worden alle
elementen in het document en de hiërarchische structuur weergegeven. Om elk element te identificeren, worden het elementlabel en een
pictogram voor het type inhoud weergegeven in InCopy . Bovendien kunnen in het deelvenster Structuur de eerste paar woorden tekst in een
element, een zogenaamd tekstfragment, worden weergegeven. Dit mag niet worden verward met fragmentbestanden, waarin objecten worden
opgeslagen voor hergebruik.
Deelvenster Structuur (links) en deelvenster Labels (rechts)
A.Driehoekje voor het uitvouwen of samenvouwen van elementenB.Element (geplaatst in layout)C.TekstfragmentD.Elementlabel
Met het deelvenster Structuur kunt u XML-elementen weergeven, bewerken en beheren. U kunt in het deelvenster Structuur op verschillende
manieren werken met XML. Als u bijvoorbeeld XML-inhoud in de layout wilt plaatsen, kunt u elementen uit het deelvenster Structuur rechtstreeks
naar een pagina slepen. U kunt het deelvenster Structuur ook gebruiken om de hiërarchie van de elementen aan te passen. In het deelvenster
kunt u elementen, kenmerken, opmerkingen en verwerkingsinstructies toevoegen.
Het deelvenster Labels bevat elementlabels. U kunt labels importeren, exporteren, toevoegen, verwijderen en hernoemen. Met het deelvenster
Labels kunt u elementlabels toepassen op inhoud die u wilt exporteren naar XML.
Over DTD-bestanden
Als u XML-gegevens wilt delen met anderen, moet u het eens worden over een standaardset labelnamen en elementkenmerken, zodat de labels
door ieder groepslid op dezelfde wijze worden gebruikt en toegepast. DTD-bestanden (Document Type Definition-bestanden) vormen één
methode voor het omgaan met gedeelde XML-gegevens.
Een DTD-bestand bevat een set elementen en kenmerken die door de groepsleden kunnen worden gebruikt. Het bestand bevat ook vastgestelde
regels voor de posities van elementen in de structurele hiërarchie. In het DTD-bestand is bijvoorbeeld vastgelegd dat het element Titel
ondergeschikt moet zijn aan het element Artikel, omdat de titel onderdeel vormt van het artikel. Als u vervolgens een label koppelt aan een titel,
280
Naar boven
Naar boven
maar niet aan het artikel waarin de titel voorkomt, wordt het element Titel door het DTD-bestand gemarkeerd als ongeldig. Met een DTD-bestand
kunt u zoeken naar structurele fouten in een InDesign-bestand en deze fouten markeren. Dit proces wordt valideren genoemd.
Hoewel u geen DTD-bestand kunt importeren in InCopy, zijn de DTD-bestanden die u importeert in InDesign, beschikbaar wanneer u het artikel
bewerkt in InCopy. U kunt het DTD-bestand weergeven in InCopy en artikelen valideren met dit bestand om te controleren of de labels op de juiste
wijze zijn toegepast.
DTD-bestand geopend voor weergave in InCopy
Het kan zijn dat een DTD-bestand dat door een ander bedrijf uit dezelfde branche als uw bedrijf is gemaakt, de labels en structuren bevat die u
nodig hebt. Op www.xml.com/pub/rg/DTD_Repositories_nl vindt u een actuele lijst met geregistreerde DTD's (Engelstalig).
XML-regelsets
XML-regelsets bestaan uit een verzameling instructies die in een scripttaal (zoals JavaScript of AppleScript) zijn geschreven en waarmee XML-
gegevens worden geëvalueerd. Als de objecten voldoen aan bepaalde voorwaarden, worden er door de XML-regelsets specifieke handelingen
uitgevoerd. Elke regel bevat minstens één voorwaarde en één handeling. In een regel worden XML-gegevens geëvalueerd op basis van de
voorwaarden en als aan een voorwaarde wordt voldaan, wordt de daarmee corresponderende handeling uitgevoerd. Met een XML-regel kunt u
bijvoorbeeld opgeven dat wanneer het element Alinea onder het element Subkop staat (een voorwaarde), een bepaalde stijl wordt toegepast (een
handeling); of u kunt opgeven dat wanneer het element Product wordt weergegeven (een voorwaarde), een nieuw kader wordt gemaakt en een
productafbeelding wordt geïmporteerd (handelingen). Met XML-regels kunnen op dynamische wijze layouts worden gemaakt en opgemaakt op
basis van XML.
Raadpleeg www.adobe.com/go/learn_id_XMLscript_nl voor meer informatie over XML-regelsets en andere XML-scriptbronnen.
XML-bestanden voorbereiden voor K4- of InCopy-workflows
Als u bestanden met XML-labels wilt voorbereiden voor gebruik binnen de K4- of InDesign/InCopy-workflowomgeving, moet u mogelijk de wijze
aanpassen waarop u de structuur voorbereidt en XML in InDesign-bestanden importeert.
Er zijn twee methoden voor het importeren van XML in InDesign: samenvoegen en toevoegen. Bij samenvoegen kan de bestaande structuur
worden vervangen, terwijl bij toevoegen de bestaande structuur wordt aangevuld. In beide gevallen is het belangrijk dat het basiselement niet aan
een tekstkader is gekoppeld. Gebruik het standaardelement genaamd "Root" of wijzig zo nodig de naam van het element op basis van uw huidige
workflow of vereisten. Zorg er daarbij opnieuw voor dat het element niet aan een tekstkader is gekoppeld.
Neem contact op met uw systeembeheerder voor meer informatie over het gebruik van XML in K4- of InCopy-workflows.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
281
XML-bestanden gebruiken
Naar boven
Naar boven
Een XML-bestand in InCopy openen
Een XML-bestand opslaan als een InCopy-artikel
Een XML-bestand in InCopy openen
U kunt elk bestaand XML-bestand openen in InCopy en daar bewerken en labelen.
1. Kies Bestand > Openen.
2. Zoek het XML-bestand dat u wilt gebruiken en selecteer dit.
3. Klik op Openen.
Een XML-bestand opslaan als een InCopy-artikel
U kunt XML-bestanden opslaan als InCopy-artikelen.
1. Open het XML-bestand in InCopy.
2. Selecteer Bestand > Inhoud opslaan als.
3. Typ de naam en geef de locatie van het bestand op.
4. Kies InCopy-document in het menu Opslaan als type (Windows®) of Opslaan als (Mac OS®).
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
282
Inhoud labelen voor XML
Naar boven
XML-labels maken en laden
Items labelen
Standaardinstellingen opgeven voor Automatisch labelen
XML-labels toewijzen aan stijlen
Gelabelde kaders of labelmarkeringen tonen of verbergen
Labels of elementen verwijderen
XML-labels maken en laden
Voordat u pagina-items een label geeft, moet u labels maken (of laden) om elk inhoudstype of item in het document te identificeren. U kunt labels
zelf maken of u kunt labels vanuit een andere bron laden, zoals een InDesign-document, InCopy-document of DTD-bestand. Gebruik een van de
volgende methoden om XML-labels te maken of te laden voor het document:
Maak een label met de opdracht Nieuw label.
Laad labels vanuit een XML-bestand of ander document.
Importeer een DTD-bestand.
Het deelvenster Labels met een lijst beschikbare labels
Een XML-label maken
1. Kies Venster > Hulpmiddelen > Labels om het deelvenster Labels te openen.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk:
Kies Nieuw label in het menu van het deelvenster Labels.
Klik op de knop Nieuw label in het deelvenster Labels.
3. Typ een naam voor het label. De naam moet voldoen aan XML-standaarden. Als er een spatie of een ongeldig teken in de labelnaam staat,
wordt er een waarschuwing weergegeven.
4. Selecteer een kleur voor het label als u het label hebt gemaakt via het menu van het deelvenster Labels. (Als u het label hebt gemaakt met
de knop Nieuw label, kunt u een kleur kiezen door de kleur van het label te wijzigen.)
Opmerking: U kunt dezelfde kleur toewijzen aan verschillende labels. De geselecteerde kleur verschijnt als u het label op een kader
toepast en Weergave > Structuur > Gelabelde kaders tonen kiest of als u het label op tekst in een kader toepast en Weergave > Structuur >
Labelmarkeringen tonen kiest. (Labelkleuren worden niet weergegeven in geëxporteerde XML-bestanden.)
5. Klik op OK.
XML-labels laden vanuit een andere bron
U kunt labels laden uit een XML-bestand, een InDesign-document of een InCopy-document.
Opmerking: InCopy voegt automatisch labels toe aan het deelvenster Labels wanneer u een XML-bestand laadt.
1. Kies Labels laden in het menu van het deelvenster Labels.
2. Selecteer het bestand met de labels die u wilt laden naar het deelvenster Labels en klik op Openen.
De naam of de kleur van het label wijzigen
1. Dubbelklik op een labelnaam in het deelvenster Labels of kies Labelopties in het menu van het deelvenster Labels.
283
Naar boven
2. Wijzig de naam of kleur van het label en klik op OK.
Opmerking: U kunt de naam van vergrendelde labels niet wijzigen. InCopy vergrendelt automatisch labels die zijn opgegeven in een geladen
DTD-bestand. Als u de naam van deze labels wilt wijzigen, moet u het DTD-bestand bewerken en opnieuw laden in het document.
Items labelen
Voordat u de inhoud exporteert naar een XML-bestand, moet u de tekst en andere items (zoals kaders en tabellen) die u wilt exporteren een label
geven. U moet ook een label geven aan de plaatsaanduidingen die u hebt gemaakt voor geïmporteerde XML-inhoud. Gelabelde items worden
weergegeven als elementen in het deelvenster Structuur.
XML-elementen en labels
A.Elementen worden weergegeven in het deelvenster Structuur.B.Labelmarkeringen staan aan weerszijden van tekst waarop labels zijn
toegepast.
Houd rekening met het volgende bij het labelen van pagina-items:
Voordat u tekst in tekstkaders kunt labelen, moet u de tekstkaders zelf van een label voorzien.
U kunt slechts één label toepassen op een kader.
Verbonden tekstkaders hebben één label dat voor alle tekst in de verbinding geldt, inclusief overlopende tekst.
Wanneer u tekst in een gelabeld element van labels voorziet (bijvoorbeeld een alinea in een gelabeld artikel), wordt de tekst in het
deelvenster Structuur weergegeven als een onderliggend element van een bestaand element.
Wanneer u een element binnen een kader labelt met de knop Automatisch labelen, voegt InCopy automatisch labels aan het kader toe in
overeenstemming met het label dat is ingesteld in het dialoogvenster Voorinstellingsopties voor labelen.
Tekst in een tekstkader labelen
1. Kies Weergave > Layoutweergave.
2. Controleer of het tekstkader waarin de tekst staat, is gelabeld. (Als u tekst in het kader probeert te labelen terwijl het kader niet is gelabeld,
wordt het artikel gelabeld met standaardlabels.)
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer tekst in een tekstkader met het gereedschap Tekst en klik op een label in het deelvenster Labels. Als u alle tekst in het
kader selecteert, wordt het label toegepast op het kader en niet op het tekstblok (tenzij u de optie Label toevoegen hebt geselecteerd in
het deelvenster Labels.)
Selecteer het tekstkader, de tabel, tabelcellen of afbeelding die u wilt labelen en klik op het pictogram Automatisch labelen in het
deelvenster Labels als u een standaardlabel wilt toepassen. (Zie Standaardinstellingen opgeven voor Automatisch labelen.)
Label automatisch tekst waarop alinea- of tekenstijlen zijn toegepast met de opdracht Stijlen toewijzen aan labels.
Tekst in tabellen labelen
Wanneer u een tabel labelt voor export naar XML, wordt voor elke cel in de tabel een tabelelement en één celelement gemaakt. De celelementen
zijn onderliggende elementen van het tabelelement en worden automatisch gemaakt.
1. Kies Weergave > Layoutweergave.
2. Klik in de tabel en kies Tabel > Selecteren > Tabel.
3. Selecteer een label voor de tabel in het deelvenster Labels.
InCopy maakt voor elke cel in de tabel een celelement (u kunt deze weergeven in het deelvenster Structuur). Welk label wordt toegepast op
de tabelcelelementen is afhankelijk van uw voorinstellingsopties voor labelen.
4. Indien nodig kunt u tabelcellen een ander label geven.
284
U kunt bijvoorbeeld de cellen in de eerste rij een ander label geven om ze te identificeren als cellen in de koptekstrij. Om labels toe te
passen op cellen, selecteert u de tabelcellen in het document, en vervolgens selecteert u een label. (Als u cellen in de tabel selecteert,
worden ook de bijbehorende celelementen in het deelvenster Structuur geselecteerd.)
U kunt een tabel ook labelen door deze te selecteren en vervolgens te klikken op het pictogram Automatisch labelen in het deelvenster Labels.
Het label Tabel (of een ander door u gekozen label) wordt direct op de tabel toegepast, op basis van uw standaardinstellingen van Automatisch
labelen.
Inhoud labelen op basis van stijlen
U kunt de alinea-, teken-, tabel- en celstijlen die u aan tekst hebt toegewezen, gebruiken bij het labelen van tekst voor XML. U kunt bijvoorbeeld
de alineastijl Body koppelen aan het label Artikeltekst. Vervolgens gebruikt u de opdracht Stijlen toewijzen aan labels om het label Artikeltekst toe
te passen op alle alinea's in het document met de alineastijl Body. U kunt meerdere stijlen toewijzen aan hetzelfde label.
Belangrijk: Met de opdracht Stijlen toewijzen aan labels wordt inhoud automatisch gelabeld, inclusief alinea's en tekens die al gelabeld zijn. Als u
de bestaande labels wilt behouden, moet u de labels handmatig toepassen.
1. Kies Stijlen toewijzen aan labels in het menu van het deelvenster Labels of het deelvenster Structuur.
2. Geef voor elke stijl in het document het label op waaraan u de stijl wilt toewijzen.
Dialoogvenster Stijlen toewijzen aan labels
3. Als u de namen van de stijlen en labels met elkaar in overeenstemming wilt brengen, klikt u op Toewijzen op naam. Stijlen die dezelfde
naam hebben als labels, worden in het dialoogvenster geselecteerd. De functie Toewijzen op naam is hoofdlettergevoelig. De labels
Koptekst1 en koptekst1 worden bijvoorbeeld als verschillende labels behandeld.
4. Als u stijltoewijzingen wilt gebruiken die zijn ingesteld in een InDesign-bestand, klikt u op Laden en selecteert u het bestand.
5. Selecteer opties voor Inclusief of schakel deze opties uit:
Artikelen op stramienpagina'sHiermee kunt u stijlen op de stramienpagina toewijzen aan labels.
Artikelen op plakbordHiermee kunt u stijlen van artikelen op het plakbord toewijzen aan labels. (Schakel deze optie uit als u artikelen op
het plakbord niet wilt labelen.)
Lege artikelenHiermee kunt u stijlen in lege artikelen toewijzen aan labels. (Schakel deze optie uit als u stijlen van lege artikelen niet wilt
labelen.)
6. Klik op OK.
De nieuwe XML-labels worden in het hele document toegepast op de alinea-, teken-, tabel- en celstijlen die u hebt opgegeven in het
dialoogvenster Stijlen toewijzen aan labels.
Label van een pagina-item verwijderen
Verwijder het label van een item als u het label wilt verwijderen, maar de bijbehorende inhoud wilt behouden.
1. Selecteer het element in het deelvenster Structuur of selecteer het pagina-item in de documentlayout.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Labels element verwijderen in het menu van het deelvenster Structuur.
Klik op de knop Verwijderen in het deelvenster Labels.
Een pagina-item opnieuw labelen
Label een item opnieuw als u het bestaande label wilt vervangen (u hoeft het label niet eerst te verwijderen).
1. Selecteer het gereedschap Tekst
.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer de tekst of het tekstkader en klik op een ander label in het deelvenster Labels.
Plaats het invoegpunt in een gelabeld tekstkader in een artikelelement (geen onderliggend element). Selecteer Opnieuw labelen boven in
het deelvenster Labels en klik op een ander label in het deelvenster Labels.
285
Naar boven
Naar boven
Selecteer het hele tekstblok waarop een label is toegepast, selecteer Opnieuw labelen boven in het deelvenster Labels en klik op een
ander label. (Als u Label toevoegen boven in het deelvenster Labels selecteert en u klikt op een ander label, wordt een nieuw
onderliggend element weergegeven in het deelvenster Structuur.)
Standaardinstellingen opgeven voor Automatisch labelen
Wanneer u een tekstkader, een tabel, tabelcellen of een afbeelding selecteert en vervolgens klikt op het pictogram Automatisch labelen in het
deelvenster Labels, wordt in InCopy een standaardlabel toegepast op het geselecteerde item. U kunt deze standaardlabels opgeven in het
dialoogvenster Voorinstellingsopties voor labelen.
Opmerking: InCopy past een standaardlabel toe wanneer u een element maakt waarvoor een nog niet bestaand bovenliggend element wordt
vereist. Als u bijvoorbeeld tekst binnen een tekstkader labelt en het kader zelf heeft geen label, dan wordt in InCopy een label toegewezen aan
het kader op basis van de instellingen van Voorinstellingsopties voor labelen. Door het toepassen van standaardlabels in InCopy blijft de juiste
XML-structuur gemakkelijker behouden.
1. Kies Voorinstellingsopties voor labelen in het menu van het deelvenster Labels.
2. Kies een standaardlabel voor tekstkaders, tabellen, tabelcellen en afbeeldingen.
Als het gewenste label niet wordt vermeld, kunt u Nieuw label kiezen in het menu en een label maken.
XML-labels toewijzen aan stijlen
XML-labels zijn niet meer dan beschrijvingen voor gegevens; ze bevatten geen opmaakinstructies. Dit betekent dat u de XML-inhoud zelf moet
opmaken nadat u de inhoud hebt geïmporteerd en ingedeeld. Eén methode hiervoor bestaat uit het toewijzen van XML-labels aan alinea-, teken-
of celstijlen. U kunt bijvoorbeeld het label Naamregel toewijzen aan de tekenstijl Auteur, zodat alle geïmporteerde en geplaatste XML-inhoud met
het label Naamregel automatisch de tekenstijl Auteur krijgt toegewezen. Door labels toe te wijzen aan stijlen, kunt u snel en gemakkelijk de
geïmporteerde XML-inhoud opmaken.
U hoeft niet elk label toe te wijzen aan een alinea- of tekenstijl. Sommige elementen worden niet ingedeeld en andere elementen kunnen
gemakkelijker individueel worden opgemaakt. Bovendien nemen onderliggende elementen de alinea- en tekenstijl over van het bovenliggende
element. Dit kan leiden tot verwarring, tenzij u de onderliggende en bovenliggende elementen zorgvuldig afzonderlijk toewijst.
Belangrijk: Met de opdracht Labels toewijzen aan stijlen worden stijlen in het hele document opnieuw toegewezen, soms met ongewenste
resultaten. Wanneer u een label toewijst aan een stijl, kan tekst die eerder is toegewezen aan een bepaalde stijl een andere toewijzing krijgen,
afhankelijk van het XML-label. Als u al enige tekst hebt opgemaakt, wilt u de stijlen mogelijk handmatig toepassen, om te voorkomen dat uw
alinea- en tekenstijlen worden overschreven.
1. Kies Labels toewijzen aan stijlen in het menu van het deelvenster Labels of het deelvenster Structuur.
Voor elk label in het dialoogvenster Labels toewijzen aan stijlen wordt een menu met stijlen weergegeven.
2. Ga als volgt te werk:
Als u stijlen, labels en toewijzingsdefinities uit een ander document wilt importeren, klikt u op Laden, kiest u een document en klikt u op
Openen.
Als u labels afzonderlijk wilt toewijzen aan stijlen, klikt u in de kolom Stijl naast een label en kiest u een alinea- of tekenstijl in het menu
dat wordt weergegeven. (Het alineasymbool geeft alineastijlen in het menu aan. Een “A” verwijst naar tekenstijlen.) Herhaal deze
bewerking voor elk label dat u wilt toewijzen.
Als u automatisch labels wilt toewijzen aan stijlen met dezelfde baan, klikt u op Toewijzen op naam. Stijlen die dezelfde naam als labels
hebben, worden geselecteerd in de kolom Stijl. Voor een overeenkomst moeten een label en stijl niet alleen dezelfde naam hebben,
maar ze moeten ook hetzelfde worden geschreven, met identieke hoofdletters en kleine letters. Zo vormen H1 en h1 bijvoorbeeld geen
overeenkomst. (Als dezelfde stijlnaam voorkomt in twee verschillende stijlgroepen, kan de optie Toewijzen op naam niet worden gebruikt
en wordt u gevraagd de naam van een van de stijlen te wijzigen.)
3. Klik op OK.
286
Naar boven
Naar boven
Gelabelde kaders of labelmarkeringen tonen of verbergen
In de drukproef- en artikelweergave geven labelmarkeringen aan waar items op een pagina zijn gelabeld. In de layoutweergave geven Gelabelde
kaders aan waar items zoals tabellen en afbeeldingen zijn gelabeld. De kleur van het label bepaalt de kleur van de markering of het kader.
In dit voorbeeld zijn alle pagina-items gelabeld behalve de subkop onder de titel.
Ga als volgt te werk:
Als u gelabelde kaders in kleur wilt tonen, kiest u Weergave > Structuur > Gelabelde kaders tonen.
Als u de kleurcodering van gelabelde kaders wilt verbergen, kiest u Weergave > Structuur > Gelabelde kaders verbergen.
Als u gelabelde tekst tussen gekleurde haken wilt tonen, kiest u Weergave > Structuur > Labelmarkeringen tonen.
Als u de gekleurde haken aan weerszijden van gelabelde tekst wilt verbergen, kiest u Weergave > Structuur > Labelmarkeringen verbergen.
Labels of elementen verwijderen
Als u een label wilt verwijderen uit het deelvenster Labels, sleept u het label naar het pictogram Label verwijderen onderaan in het
deelvenster. Als het label op inhoud is toegepast, wordt er een waarschuwingsbericht weergegeven. Selecteer een ander label ter
vervanging van het verwijderde label en klik op OK.
Als u alle ongebruikte labels wilt verwijderen, kiest u Alle ongebruikte labels selecteren in het menu van het deelvenster Labels en klikt u op
het pictogram Label verwijderen onder aan het deelvenster.
Als u een element wilt verwijderen uit het deelvenster Structuur, selecteert u het element en klikt u op het pictogram Verwijderen in het
deelvenster Structuur of kiest u Verwijderen in het menu van het deelvenster Structuur. Als het element inhoud bevat, wordt er een
waarschuwingsbericht weergegeven. Klik op Label verwijderen om de inhoud in het document te behouden. Klik op Verwijderen om het
element en de inhoud te verwijderen.
Opmerking: Labels die met een geïmporteerd DTD-bestand zijn geladen, kunnen alleen worden verwijderd als het DTD-bestand wordt
verwijderd.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
287
Documenten voor XML structureren
Naar boven
Overzicht van het deelvenster Structuur
Gestructureerde elementen rangschikken
Een bovenliggend element invoegen
Werken met kenmerken
Opmerkingen en verwerkingsinstructies toevoegen
DTD-bestanden gebruiken voor XML-validatie
Overzicht van het deelvenster Structuur
In het deelvenster Structuur worden items in een document die zijn gemarkeerd met XML-labels in een hiërarchische structuur weergegeven. Deze
items worden elementen genoemd. U kunt de volgorde en hiërarchie van items definiëren door de elementen in het deelvenster Structuur te
verplaatsen. Een element bestaat uit een labelnaam en een pictogram waarmee het type element wordt weergegeven.
Deelvenster Structuur
A.Driehoekje voor het uitvouwen of samenvouwen van elementenB.ElementC.TekstfragmentD.Kenmerk
Verder kunnen elementen de volgende informatie bevatten:
Blauwe ruit Een blauwe ruit op een elementpictogram betekent dat het element is gekoppeld aan een item op de pagina; als er geen blauwe ruit
wordt weergegeven, is het element niet gekoppeld aan een item op de pagina.
OnderstrepenDe labelnaam wordt onderstreept als het item op de pagina waarmee het element is gekoppeld, is geselecteerd. Als u bijvoorbeeld
tekst selecteert waaraan u het label Titel hebt toegewezen, wordt het woord Titel in het element van de tekst onderstreept weergegeven in het
deelvenster Structuur. Door middel van onderstreping kunt u zien of de geselecteerde items op de pagina overeenkomen met de elementen in het
deelvenster Structuur.
TekstfragmentDe eerste 32 tekens van gelabelde tekst (het tekstfragment) kunnen rechts van het element worden weergegeven. Hiermee kunt u
het pagina-item identificeren waarmee een element overeenkomt.
Stippen en kenmerkenKenmerken bevatten metagegevens over een element. Als een kenmerk is gekoppeld aan een element, verschijnt er
onder het element een zwarte stip met de naam en de waarden van het kenmerk.
Het deelvenster Structuur gebruiken
U kunt het deelvenster Structuur openen door Weergave > Structuur > Structuur tonen te kiezen.
Als u het deelvenster Structuur wilt sluiten, kiest u Weergave > Structuur > Structuur verbergen of klikt u op de splitsknop.
Als u een element wilt uitvouwen of samenvouwen (en de onderliggende elementen wilt tonen of verbergen), klikt u op het driehoekje naast
het element.
Sleep de splitsknop om de grootte van het deelvenster Structuur aan te passen.
Als u een element en alle elementen daarin wilt uitvouwen of samenvouwen, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt terwijl
u op het driehoekje naast het element klikt.
Als u tekstfragmenten wilt tonen of verbergen, kiest u Tekstfragmenten tonen of Tekstfragmenten verbergen in het menu van het deelvenster
Structuur.
288
Naar boven
Pictogrammen van het deelvenster Structuur
De volgende pictogrammen staan in het deelvenster Structuur:
Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.
Product:
Spelregels forum
Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:
lees eerst de handleiding door;
controleer of uw vraag al eerder door iemand anders is gesteld;
probeer uw vraag zo duidelijk mogelijk te stellen;
heeft u een probleem en al geprobeerd om dit op te lossen, vermeld dit erbij aub;
heeft u een oplossing gekregen van een bezoeker dan horen wij dat graag in dit forum;
wilt u een reactie geven op een vraag of antwoord, gebruik dan niet dit formulier maar klik op de knop 'reageer op deze vraag';
uw vraag wordt direct op de website gezet; vermijd daarom persoonlijke gegevens in te vullen;
Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.
Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.
Abonneren
Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Adobe InCopy CC - 2014 bij:
nieuwe vragen en antwoorden
nieuwe handleidingen
U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.
Ontvang uw handleiding per email
Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Adobe InCopy CC - 2014 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.
De handleiding is 8,67 mb groot.
U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.
Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email
Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.
Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.
Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken
U heeft geen emailadres opgegeven
Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.
Uw vraag is op deze pagina toegevoegd
Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.