45713
436
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/473
Pagina verder
HANDBOEK
ADOBE
®
ILLUSTRATOR
®
CS3
Copyright
© 2007 Adobe Systems Incorporated. Alle rechten voorbehouden.
Adobe® Illustrator® CS3 Handboek voor Windows® en Mac OS
Als bij dit handboek software wordt geleverd waarvoor een gebruiksrechtsovereenkomst geldt, worden dit handboek en de software die erin wordt beschreven, geleverd onder
licentie en mogen de software en het handboek alleen worden gebruikt of gekopieerd in overeenstemming met de bepalingen in de licentie. Behoudens uitzonderingen
voortvloeiende uit licenties, mag niets uit deze publicatie in welke vorm of op welke manier dan ook worden verveelvoudigd, opgeslagen op een gegevensopzoeksysteem of
openbaar gemaakt door middel van elektronische of mechanische kopieën, geluidsdragers of op enigerlei andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Adobe
Systems Incorporated. Houd er rekening mee dat op de inhoud van dit handboek het copyright van toepassing is, ook als hethandboek niet wordt verstrekt met software waarvoor
een gebruiksrechtovereenkomst geldt.
De inhoud van dit handboek wordt alleen ter informatie geleverd, kan zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd en houdt geen enkele verplichting in voor Adobe
Systems Incorporated. Adobe Systems Incorporated wijst alle verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid van de hand voor fouten of onnauwkeurigheden die in de informatieve
inhoud van dit handboek kunnen voorkomen.
Op bestaande illustraties of afbeeldingen die u in uw project wilt opnemen is mogelijk copyright van toepassing. Ongeoorloofde opname van dergelijk materiaal in uw nieuwe
werk is mogelijk in strijd met de rechten van de houder van het copyright. U wordt aangeraden toestemming te vragen aan de houder van het copyright voor gebruik van het
betreffende werk.
Eventuele bedrijfsnamen in voorbeeldsjablonen dienen slechts om het gebruik van het product te illustreren en zijn fictief.
Adobe, het Adobe-logo, Acrobat, After Effects, Creative Suite, Dreamweaver, Flash, Illustrator, InDesign, het Open Type-logo en Photoshop zijn gedeponeerde merken of merken
van Adobe Systems Incorporated in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Microsoft, OpenType en Windows zijn gedeponeerde merken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen. Apple, Mac, Mac OS en Macintosh zijn als
merken van Apple Inc. gedeponeerd in de Verenigde Staten en andere landen. Bepaalde merken zijn eigendom van The Proximity Division van Franklin Electronic Publishers,
Inc., en worden met toestemming gebruikt. Merriam-Webster is een merk van Merriam-Webster, Inc. Alle andere merken zijn eigendom van hun respectieve eigenaren.
Dit product bevat BISAFE- en/of TIPEM-software van RSA Data Security, Inc. Copyright © 1995-2002 Metrowerks Corporation. Alle rechten voorbehouden.Copyright © 1994
Hewlett-Packard CompanyCopyright © 1996, 1997 Silicon Graphics Computer Systems, Inc.Copyright © 1998 Gilles VollantDit product bevat software die is ontwikkeld door
de Apache Software Foundation (
http://www.apache.org)Dit programma is geschreven met MacApp®: ©1985-1988 Apple Computer, Inc. De MacApp-software is eigendom van
Apple Computer, Inc. en is uitsluitend voor distributie in licentie gegeven aan Adobe voor gebruik in combinatie met Adobe Illustrator.PANTONE®-kleuren die worden gebruikt
in de software-toepassing of in de gebruikersdocumentatie kunnen afwijken van de door PANTONE vastgestelde standaards.Raadpleeg de actuele PANTONE Color Publications
voor exacte kleuren. PANTONE® en andere Pantone, Inc.-merken zijn eigendom van Pantone, Inc. © Pantone, Inc. 2006. Pantone, Inc. is de eigenaar van het copyright op
kleurgegevens en/of -software die voor distributie in licentie is gegeven aan Adobe Systems Incorporated uitsluitend voor gebruik in combinatie met Adobe Illustrator.
PANTONE-kleurgegevens en/of -software mogen niet op een andere schijf of in geheugen worden gekopieerd tenzij als onderdeel van de uitvoering van Adobe Illustrator-
software.Deze software wordt geproduceerd onder copyrights op DIC van de kleurgegevensdatabase die is gebaseerd op Sample Books.Flash 9-video wordt aangedreven door
On2 TrueMotion-videotechnologie. © 1992-2005 On2 Technologies, Inc. Alle rechten voorbehouden.
http://www.on2.com Dit product bevat software die is ontwikkeld door de
OpenSymphony Group (
http://www.opensymphony.com/)Delen van deze code worden gebruikt onder licentie van Nellymoser (www.nellymoser.com)Sorenson Spark™
compressie- en decompressietechnologie voor video worden gebruikt onder licentie van Sorenson Media, Inc.
Bepaalde spellingonderdelen van dit product zijn gebaseerd op Proximity Linguistic Technology. ©Copyright 1990 Merriam-Webster Inc. ©Copyright 1990 Alle rechten
voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 2003 Franklin Electronic Publishers
Inc.©Copyright 2003 Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. Legal Supplement
©Copyright 1990/1994 Merriam-Webster Inc./Franklin Electronic Publishers Inc. ©Copyright 1994 Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin
Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 1990/1994 Merriam-Webster Inc./Franklin Electronic Publishers Inc. ©Copyright 1997Alle rechten
voorbehouden. Proximity Technology, een divisie van Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA ©Copyright 1990 Merriam-Webster Inc. ©Copyright 1993
Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 2004 Franklin Electronic
Publishers Inc.©Copyright 2004 Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology, een divisie van Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright
1991 Dr. Lluis de Yzaguirre I Maura ©Copyright 1991 Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New
Jersey USA. ©Copyright 1990 Munksgaard International Publishers Ltd. ©Copyright 1990 Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin Electronic
Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 1990 Van Dale Lexicografie bv ©Copyright 1990 Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology A Division of
Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 1995 Van Dale Lexicografie bv ©Copyright 1996Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology
A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 1990 IDE a.s. ©Copyright 1990 Alle rechten voorbehouden Proximity Technology
A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 1992 Hachette/Franklin Electronic Publishers Inc.©Copyright 2004 Alle rechten
voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 1991 Text & Satz Datentechnik ©Copyright
1991 Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 2004 Bertelsmann Lexikon
Verlag ©Copyright 2004 Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 2004
MorphoLogic Inc. ©Copyright 2004 Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA.
©Copyright 1990 William Collins Sons & Co. Ltd.©Copyright 1990 Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc.
Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 1993-95 Russicon Company Ltd. ©Copyright 1995 Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin
Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 2004 IDE a.s. ©Copyright 2004 Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin
Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. De onderdelen voor woordafbreking in dit product zijn gebaseerd op Proximity Linguistic Technology. ©Copyright 2003
Franklin Electronic Publishers Inc.©Copyright 2003 Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey
USA. ©Copyright 1984 William Collins Sons & Co. Ltd.©Copyright 1988 Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc.
Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 1990 Munksgaard International Publishers Ltd. ©Copyright 1990 Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology A Division of
Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 1997 Van Dale Lexicografie bv ©Copyright 1997 Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology
A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 1984 Editions Fernand Nathan ©Copyright 1989 Alle rechten voorbehouden.
Proximity Technology A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 1983 S Fischer Verlag ©Copyright 1997 Alle rechten
voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 1989 Zanichelli ©Copyright 1989 Alle rechten
voorbehouden Proximity Technology A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 1989 IDE a.s. ©Copyright 1989 Alle rechten
voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 1990 Espasa-Calpe. ©Copyright 1990 Alle
rechten voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA. ©Copyright 1989 C.A. Stromberg AB. ©Copyright
1989 Alle rechten voorbehouden. Proximity Technology A Division of Franklin Electronic Publishers, Inc. Burlington, New Jersey USA.
Kennisgeving aan eindgebruikers bij de overheid van de VS: Deze software en documentatie zijn “commercial items, zoals gedefinieerd onder 48 C.F.R. §2.101, bestaande uit
commercial computer software” en “commercial computer software documentation, zoals deze begrippen worden gebruikt in 48 C.F.R. §12.212 of 48 C.F.R. §227.7202, indien
van toepassing. Conform 48 C.F.R. §12.212 of 48 C.F.R. §227.7202-1 tot en met §227.7202-4, al naargelang hetgeen van toepassing is, is aan de eindgebruikers bij de Amerikaanse
overheid een licentie voor de commerciële computersoftware en de documentatie bij de commerciële computersoftware verleend (a) alleen als commerciële artikelen en (b) met
alleen de rechten die aan alle eindgebruikers worden verleend overeenkomstig de voorwaarden en bepalingen in dit document. Niet gepubliceerde rechten zijn voorbehouden
onder de Amerikaanse wet op het auteursrecht. Adobe verklaart te voldoen aan alle van toepassing zijnde wetten inzake gelijke kansen, waaronder, indien van toepassing, de
bepalingen van Executive Order 11246, zoals geamendeerd, lid 402 van de Vietnam Era Veterans Readjustment Assistance Act van 1974 (38 USC 4212) en lid 503 van de
Rehabilitation Act van 1973, zoals geamendeerd, en de bepalingen in 41 CFR deel 60-1 tot en met 60-60, 60-250 en 60-741. De clausule en regels betreffende positieve actie die
zijn opgenomen in de voorafgaande zin zullen worden opgenomen via verwijzing.
Adobe Systems Incorporated, 345 Park Avenue, San Jose, California 95110, Verenigde Staten.
iii
Inhoud
Hoofdstuk 1: Aan de slag
Installatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1
Adobe Help . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2
Bronnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
Wat is er nieuw? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .10
Hoofdstuk 2: Werkruimte
Basisbeginselen van het werkgebied . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13
De werkruimte aanpassen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
Gereedschappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22
Bestanden en sjablonen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .32
Illustraties uitsnijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .37
Illustraties weergeven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .40
Linialen, rasters en hulplijnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .45
Voorkeuren instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .48
Herstellen, ongedaan maken en automatisch laten uitvoeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .49
Hoofdstuk 3: Tekenen
Grondbeginselen van tekenen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .51
Eenvoudige lijnen en vormen tekenen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .54
Flakkeringen tekenen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
Tekenen met het gereedschap Potlood . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60
Tekenen met het gereedschap Pen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
Paden bewerken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .67
Illustraties overtrekken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .76
Symbolen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80
Symboolgereedschappen en symboolsets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .86
Hoofdstuk 4: Kleur
Kleuren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91
Kleuren selecteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96
Stalen maken en gebruiken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99
Stalen beheren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .104
Werken met kleurgroepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .106
Kleuren aanpassen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .119
Hoofdstuk 5: Kleurbeheer
Werken met kleurbeheer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .122
Kleuren consistent houden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .124
Kleurbeheer toepassen op geïmporteerde afbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .127
Kleurbeheer toepassen op documenten voor online weergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .129
Kleuren controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .130
Kleurbeheer toepassen op documenten bij afdrukken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .132
Werken met kleurprofielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .133
Kleurinstellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .138
iv
Hoofdstuk 6: Verven
Verven met vullingen en streken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .143
Groepen van Actieve verf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .149
Penselen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .157
Transparantie- en overvloeiingsmodi . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .164
Verlopen, netten en kleurovervloeiingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .172
Patronen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .177
Hoofdstuk 7: Objecten selecteren en ordenen
Objecten selecteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .183
Objecten groeperen en uitbreiden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .191
Objecten verplaatsen uitlijnen en verdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .192
Objecten roteren en spiegelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .196
Lagen gebruiken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .200
Objecten vergrendelen, verbergen en verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .203
Objecten stapelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .205
Objecten dupliceren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .206
Hoofdstuk 8: Objecten omvormen
Objecten transformeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .209
Objecten schalen, schuintrekken en vervormen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .211
Omvormen met omhulsels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .215
Objecten combineren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .218
Objecten knippen of splitsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .224
Knipmaskers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .225
Objecten laten overvloeien . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .227
Objecten omvormen met effecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .231
3D-objecten maken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .232
Hoofdstuk 9: Importeren, exporteren en opslaan
Bestanden importeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .240
Bitmapafbeeldingen importeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .244
Adobe PDF-bestanden importeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .245
EPS-, DCS- en AutoCAD-bestanden importeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .247
Illustraties importeren uit Photoshop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .248
Illustraties opslaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .250
Illustraties exporteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .255
Adobe PDF-bestanden maken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .261
Adobe PDF-opties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .266
Bestandsinformatie en metagegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .273
Hoofdstuk 10: Tekst
Tekst maken en importeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .275
Werken met vlaktekst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .278
Werken met tekst op een pad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .283
Tekst schalen en roteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .285
Spelling- en taalwoordenboeken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .286
Fonts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .288
Tekst opmaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .290
Regelafstand en tekenspatiëring . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .298
v
Speciale tekens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .300
Alinea's opmaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .303
Woordafbreking en regelafbreking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .307
Tabs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .309
Teken- en alineastijlen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .312
Tekst exporteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .314
Aziatische tekens opmaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .316
Samengestelde fonts maken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .324
Tekst uit Illustrator 10 bijwerken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .327
Hoofdstuk 11: Speciale effecten maken
Weergavekenmerken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .329
Werken met effecten en filters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .333
Overzicht van effecten en filters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .336
Slagschaduw, gloed en doezeleffect . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .344
Schetsen en mozaïeken maken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .346
Vectorafbeeldingen omzetten in bitmapafbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .347
Afbeeldingsstijlen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .348
Hoofdstuk 12: Webafbeeldingen
Aanbevolen procedures voor het maken van webafbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .351
Segmenten en afbeeldingen met hyperlinks . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .352
SVG . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .356
Animaties maken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .359
Afbeeldingen optimaliseren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .362
Optimalisatieopties voor webafbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .367
Uitvoerinstellingen voor webafbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .378
Hoofdstuk 13: Afdrukken
Basisafdruktaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .381
Kleurscheidingen afdrukken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .383
Pagina's instellen voor afdrukken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .386
Drukkersmarkeringen en afloop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .388
PostScript-afdrukken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .389
Afdrukken met kleurbeheer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .392
Verlopen, netten en kleurovervloeiingen afdrukken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .393
Afdrukken illustraties afdrukken en opslaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .396
Overdrukken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .403
Overvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .405
Afdrukvoorinstellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .409
Hoofdstuk 14: Taken automatiseren
Handelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .411
Scripts . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .418
Gegevensgestuurde afbeeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .419
Hoofdstuk 15: Grafieken
Grafieken maken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .424
Grafieken opmaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .428
Afbeeldingen en symbolen toevoegen aan grafieken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .432
vi
Hoofdstuk 16: Sneltoetsen
Sneltoetsen aanpassen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .437
Standaardsneltoetsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .438
Index . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .449
1
Hoofdstuk 1: Aan de slag
Als u deze nieuwe software nog niet hebt geïnstalleerd, lees dan eerst de informatie over de installatie en andere inleidende
onderwerpen. Neem voordat u met de software aan de slag gaat, even de tijd om het overzicht te lezen van de Adobe Help
en van de vele bronnen waar gebruikers over beschikken. U kunt gebruikmaken van instructievideo's, insteekmodules,
sjablonen, gebruikersgemeenschappen, seminars, handleidingen, RSS-invoer en nog veel meer.
Installatie
Vereisten
In het Lees mij-bestand dat deel uitmaakt van de software vindt u alle systeemvereisten en aanbevelingen voor uw
Adobe®-software.
De software installeren
1 Sluit alle andere Adobe-toepassingen die op uw computer worden weergegeven.
2 Plaats de installatieschijf in het schijfstation en volg de aanwijzingen op het scherm op.
Opmerking: Zie het Lees mij-bestand op de installatieschijf voor meer informatie.
De software activeren
Als u een licentie voor één gebruiker voor de Adobe-software hebt aangeschaft, wordt u gevraagd de software te activeren.
Dit is een eenvoudige, anonieme procedure die u dient uit te voeren binnen 30 dagen nadat u de software in gebruik hebt
genomen.
Voor meer informatie over productactivering raadpleegt u het Lees mij-bestand op de installatieschijf of gaat u naar de
website van Adobe op www.adobe.com/go/activation_nl.
1 Als het dialoogvenster Activeren nog niet wordt weergegeven, kiest u Help > Activeren.
2 Volg de aanwijzingen op het scherm.
Opmerking: Als u de software wilt installeren op een andere computer, moet u deze eerst deactiveren op uw computer. Kies
Help > Deactiveren.
Registreren
Registreer uw product voor gratis installatie-ondersteuning, berichten voor updates en andere services.
Volg om uw product te registreren de aanwijzingen op het scherm in het dialoogvenster Registratie, dat verschijnt nadat
u de software hebt geïnstalleerd en geactiveerd.
Als u uw product niet meteen registreert, kunt u dit op elk moment doen door te kiezen voor Help > Registratie.
Lees mij
De installatieschijf bevat het Leesmij-bestand voor de software. (Tijdens de installatie van het product wordt ook dit
bestand naar de toepassingsmap gekopieerd.) In dit bestand vindt u belangrijke informatie over de volgende onderwerpen:
Systeemvereisten
Installatie (en het verwijderen van de software)
Activering en registratie
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
2
Fontinstallatie
Problemen oplossen
Klantondersteuning
Juridische kennisgevingen
Adobe Help
Adobe Help-cursussen
Documentatie voor uw Adobe-software is beschikbaar in verschillende indelingen.
In-product en LiveDocs Help
De Help in het product geeft toegang tot alle documentatie- en instructiemateriaal dat beschikbaar is op het moment dat
de software wordt verzonden. U kunt de Help weergeven via het menu Help in uw Adobe-product.
LiveDocs Help bevat de volledige inhoud van de Help in uw product, inclusief updates en koppelingen naar aanvullend
instructiemateriaal dat op het web beschikbaar is. Voor bepaalde producten kunt u ook opmerkingen toevoegen aan de
onderwerpen in LiveDocs Help. U vindt de LiveDocs Help voor uw product in het Adobe Help Resource Center op
www.adobe.com/go/documentation_nl.
De meeste versies van de in-product Help en LiveDocs Help bieden u de mogelijkheid om te zoeken binnen de Help-
systemen van meerdere producten. Ook de onderwerpen bevatten vaak koppelingen naar relevante inhoud op het internet
of naar onderwerpen in de Help van een ander product.
U kunt de Help, zowel in het product als op het web, beschouwen als een centrum voor toegang tot extra inhoud en
gebruikersgroepen. De compleetste en bijgewerkte versie van de Help staat altijd op het internet.
Adobe PDF-documentatie
De in-product Help is ook beschikbaar als een PDF die is geoptimaliseerd om te worden afgedrukt. Andere documenten,
zoals installatiehandleidingen en white papers, kunnen ook als PDF's worden geleverd.
Al de PDF-documentatie is beschikbaar via het Adobe Help Resource Center, op www.adobe.com/go/documentation_nl.
Als u de PDF-documentatie die bij uw software wordt geleverd, wilt inzien, kijkt u in de map Documentatie op de
installatie- of programma-dvd.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
3
Gedrukte documentatie
Afgedrukte versies van de Help binnen een product kunnen worden aangeschaft bij de Adobe Store op
www.adobe.com/go/store_nl. U kunt in de Adobe Store ook boeken vinden die door de uitgeverspartners van Adobe zijn
uitgegeven.
Alle producten uit de Adobe Creative Suite® 3 worden geleverd met een afgedrukte workflowhandleiding, en op zichzelf
staande Adobe-producten worden mogelijk geleverd met een afgedrukte basishandleiding.
De Help in het product gebruiken
De in-product Help is beschikbaar via het Help-menu. Klik nadat u de Adobe Help Viewer hebt gestart op Bladeren om de
Help voor extra Adobe-producten die op uw computer zijn geïnstalleerd te raadplegen.
Met deze voorzieningen in de Help hebt u ook toegang tot instructiemateriaal van andere Adobe-producten:
Onderwerpen kunnen koppelingen bevatten naar de Help-systemen van andere Adobe-producten of naar extra inhoud
op het internet.
Sommige onderwerpen worden gedeeld door twee of meer producten. Als u bijvoorbeeld een Help-onderwerp ziet met
pictogrammen van Adobe Photoshop® CS3 en Adobe After Effects®, weet u dat het onderwerp een beschrijving bevat van
functies die in beide producten voorkomen of van workflows waarbij beide producten betrokken zijn.
U kunt zoeken in Help-systemen van meerdere producten.
Als u naar een woordgroep zoekt, zoals "shape tool", plaats ze dan tussen aanhalingstekens om alleen die onderwerpen te
raadplegen die alle woorden in de woordgroep bevatten.
Adobe Help
A. Knoppen Vooruit en Achteruit (koppelingen die eerder zijn bezocht) B. Subonderwerpen die kunnen worden uitgebreid C. Pictogrammen
die een gedeeld onderwerp aangeven D. Knoppen Vorige en Volgende (onderwerpen op volgorde)
Toegankelijkheidsfuncties
De inhoud van Adobe Help is toegankelijk voor mensen met een handicap, zoals een motorische handicap, blindheid en
slechtziendheid. De Help in de producten zelf ondersteunt de volgende standaardfuncties voor toegankelijkheid:
De gebruiker kan de tekstgrootte wijzigen met standaardopdrachten in een contextmenu.
Koppelingen zijn onderstreept om gemakkelijk te worden herkend.
C
D
B
A
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
4
Als een koppelingstekst niet overeenkomt met de titel van het koppelingsdoel, wordt naar de titel verwezen in het
kenmerk Titel van de ankercode. Zo bevatten de koppelingen Volgende en Vorige de titels van de volgende en vorige
onderwerpen.
Inhoud ondersteunt modus voor hoog contrast.
Afbeeldingen zonder bijschriften bevatten alternatieve tekst.
Elk frame heeft een titel die het doel ervan aangeeft.
Standaard HTML-codes definiëren de structuur van de inhoud voor lezen op het scherm of voor hulpprogramma's die
tekst omzetten in spraak.
Stijlbladen bepalen de opmaak, zodat er geen lettertypen zijn ingesloten.
Sneltoetsen voor knoppen op de Help-werkbalk (Windows)
Knop Vorige Alt+Pijl-links
Knop Volgende Alt+Pijl-rechts
Afdrukken Ctrl+P
Knop Info Ctrl+I
Menu Bladeren Alt+Pijl-omlaag of Alt+Pijl-omhoog om Help om een andere toepassing weer te geven
Zoekvenster Ctrl+S om het invoegpunt in het zoekvenster te plaatsen
Sneltoetsen voor navigatie door de Help (Windows)
Druk op Ctrl+Tab (vooruit) of Shift+Ctrl+Tab (achteruit) om van het ene naar het andere deelvenster te gaan.
Druk op Tab (vooruit) of Shift+Tab (achteruit) om de koppelingen in een deelvenster te doorlopen en om koppelingen
te markeren.
Druk op Enter om een omlijnde koppeling te activeren.
Druk op Ctrl+is gelijk aan (=) als u de tekst groter wilt maken.
Druk op Ctrl+afbrekingsteken om de tekst kleiner te maken.
Bronnen
Adobe Video Workshop
De Video Workshop van de Adobe Creative Suite 3 bevat meer dan 200 trainingsvideo's over een groot aantal verschillende
onderwerpen. Ze zijn bedoeld voor professionals die de Creative Suite 3-producten gebruiken voor het maken van
afdrukken, webpagina's en video's.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
5
U kunt Adobe Video Workshop gebruiken om meer te weten te komen over alle Creative Suite 3-producten. Veel video's
laten zien hoe u Adobe-toepassingen samen moet gebruiken.
Wanneer u Adobe Video Workshop start, kunt u de producten kiezen waarover u meer wilt weten en de onderwerpen
kiezen die u wilt lezen. U kunt details over elke video weergeven om na te gaan welke video's voor u van belang zijn.
Presentatorgroepen
Hiermee nodigt Adobe Systems de groep gebruikers van Adobe-producten uit om knowhow en ervaringen uit te wisselen.
Adobe en lynda.com bieden u handleidingen, handige tips en slimme trucs van vooraanstaande ontwerpers en
ontwikkelaars, zoals Joseph Lowery, Katrin Eismann en Chris Georgenes. U ziet en hoort Adobe-experts zoals Lynn Grillo,
Greg Rewis en Russell Brown. In totaal delen meer dan 30 productexperts hun kennis.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
6
Handleidingen en bronbestanden
Adobe Video Workshop bevat trainingen voor beginners en ervaren gebruikers. Verder bevinden zich hier ook video's over
nieuwe functies en belangrijke technieken. Elke video behandelt één onderwerp en duurt meestal ongeveer 3 tot 5 minuten.
De meeste video's worden geleverd met een geïllustreerde handleiding en bronbestanden, zodat u de gedetailleerde stappen
kunt afdrukken en zelf met de handleiding aan de slag kunt gaan.
Adobe Video Workshop gebruiken
U kunt Adobe Video Workshop openen via de dvd die bij uw Creative Suite 3-product wordt geleverd. Deze is ook online
beschikbaar op www.adobe.com/go/learn_videotutorials_nl. Adobe voegt regelmatig nieuwe video's aan de online Video
Workshop toe, dus neem eens een kijkje om te zien wat er nieuw is.
Illustrator CS3-video's
In Adobe Video Workshop worden allerlei uiteenlopende onderwerpen behandeld die betrekking hebben op Adobe
Illustrator® CS3, zoals:
Een nieuw document maken en instellen
Inhoud in Illustrator importeren
Objecten selecteren, bewerken en uitlijnen
Intelligente objecten en Live kleur gebruiken
Bestanden opslaan voor het web
Video's laten u ook zien hoe u Illustrator CS3 in combinatie met andere Adobe-producten kunt gebruiken:
Tekst en symbolen tussen Illustrator en Adobe Flash doeltreffend gebruiken®
Mobiele inhoud maken in Illustrator
Gedeelde elementen gebruiken in Adobe Photoshop, Illustrator®, InDesign® en Flash
SWF-bestanden met animaties exporteren vanuit Illustrator
U hebt toegang tot de Adobe Creative Suite 3-videohandleidingen via Adobe Video Workshop op
www.adobe.com/go/learn_videotutorials_nl.
Extra's
U hebt toegang tot allerlei verschillende informatiebronnen waardoor u uw Adobe-software optimaal kunt benutten. Een
aantal van deze hulpmiddelen is tijdens het installatieproces op uw computer geïnstalleerd; aanvullende nuttige
voorbeelden en documenten staan op de schijf met de installatiesoftware of met de inhoud. Online worden unieke extra's
aangeboden door de Adobe Exchange-community op www.adobe.com/go/exchange_nl.
Geïnstalleerde hulpmiddelen
Tijdens de software-installatie wordt een aantal hulpmiddelen in uw toepassingsmap geplaatst. Als u deze bestanden wilt
bekijken, gaat u naar de toepassingsmap op uw computer.
Windows®: [opstartstation]\Program Files\Adobe\[Adobe-toepassing]
Mac OS®: [opstartstation]/Applications/[Adobe-toepassing]
De toepassingsmap kan de volgende informatiebronnen bevatten:
Insteekmodules Insteekmodules zijn kleine softwareprogramma's die functies uitbreiden of toevoegen aan uw software.
Zodra u de insteekmodules hebt geïnstalleerd, worden deze als opties weergegeven in het menu Importeren of Exporteren;
alsbestandsindelingenindedialoogvenstersOpenen,OpslaanalsenOrigineelexporterenofalsfiltersindesubmenusvan
het menu Filter. Een aantal insteekmodules voor speciale effecten wordt bijvoorbeeld automatisch in de map
Insteekmodules in de Photoshop CS3-map geïnstalleerd.
Voorinstellingen Voorinstellingen omvatten een groot aantal verschillende handige gereedschappen, voorkeuren, effecten
en afbeeldingen. Productvoorinstellingen omvatten penselen, kleurstalen, kleurgroepen, symbolen, aangepaste vormen,
afbeeldings- en laagstijlen, patronen, structuren, handelingen, werkruimten en meer. De inhoud van de voorinstellingen
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
7
vindt u overal in de gebruikersinterface. Sommige voorinstellingen (zoals penseelbibliotheken voor Photoshop) zijn pas
beschikbaar als u het desbetreffende gereedschap selecteert. Als u bij het maken van een effect of afbeelding niet helemaal
bij nul wilt beginnen, gebruikt u de bibliotheken met voorinstellingen om inspiratie op te doen.
Sjablonen Sjabloonbestanden kunt u vanuit Adobe Bridge CS3 openen en bekijken, of openen vanuit het Welkomstscherm
of direct vanuit het menu Bestanden. Afhankelijk van het product lopen sjabloonbestanden uiteen van briefhoofden,
nieuwsbrieven en websites tot dvd-menu's en videoknoppen. Elk sjabloonbestand is op professionele wijze samengesteld
en laat zien hoe de productfuncties optimaal kunnen worden gebruikt. Sjablonen kunnen een waardevol hulpmiddel zijn
wanneer u een duwtje in de rug nodig hebt bij het starten van een project.
Voorbeelden Voorbeeldbestanden bevatten ingewikkeldere ontwerpen en zijn een uitstekende manier om nieuwe functies
in actie te zien. In deze bestanden wordt getoond welke creatieve mogelijkheden beschikbaar zijn.
Fonts Uw Creative Suite-product wordt geleverd met verschillende OpenType®-fonts en fontfamilies. De fonts worden
tijdens de installatie naar uw computer gekopieerd:
Windows: [opstartstation]\Windows\Fonts
Mac OS X: [opstartstation]/Bibliotheek/Fonts
Zie het Lees mij-bestand op de installatie-dvd voor informatie over het installeren van lettertypen.
Dvd-inhoud
De installatie- of inhouds-dvd die met uw product wordt geleverd bevat extra hulpmiddelen voor gebruik met uw software.
De map Extra's bevat productspecifieke bestanden zoals sjablonen, afbeeldingen, voorinstellingen, handelingen,
insteekmodules en effecten, samen met submappen voor Fonts en Stockfotografie. De map Documentatie bevat een PDF-
versie van de Help, technische informatie en andere documenten zoals voorbeeldmodellen, referentiehandleidingen en
informatie over gespecialiseerde functies.
Adobe Exchange
Bezoek voor meer gratis inhoud www.adobe.com/go/exchange_nl, een online groep waar gebruikers duizenden gratis
handelingen, extensies, insteekmodules en andere inhoud voor gebruik met Adobe-producten downloaden en delen.
Bridge Home
Bridge Home, een nieuwe bestemming in Adobe Bridge CS3, biedt gemakkelijk toegang tot actuele informatie over alle
Adobe Creative Suite 3-software. Start Adobe Bridge, klik vervolgens op het pictogram Bridge Home boven aan de het
deelvenster Favorieten om de laatste tips, nieuws en hulpmiddelen voor uw Creative Suite-gereedschappen weer te geven.
E
T
V
E
R
O
E
O
S
E
T
A
C
C
U
S
A
M
E
T
J
U
S
T
O
D
U
O
D
O
L
O
R
E
S
E
T
E
A
R
E
B
U
M
.
S
T
E
T
C
L
I
T
A
K
A
S
D
.
ET
C
O
S
E
T
E
T
U
R
S
A
D
I
P
S
C
I
N
G
01
Pelletir
Inc
.
C
O
R
E
I
N
V
E
S
T
M
E
N
T
S
P
E
C
T
R
U
M
Vel
il
lu
m
d
o
lore
e
u
fe
u
giat
nu
lla
fac
ilis
is
at
vero
e
ro
s
e
t acc
u
m
s
a
n
e
t
iu
s
to
o
d
io
d
i
gn
is
s
im
q
u
i.
R
E
T
I
R
E
M
E
N
T
S
A
V
I
N
G
P
L
A
N
Ve
l illu
m
d
o
l
ore e
u
fe
u
giat nu
lla
fac
ilis
is
at vero
e
ro
s
e
t
accu
m
s
a
n
e
t
iu
s
to
o
d
io
d
i
gn
is
s
im
q
u
i.
Y
o
u
r In
v
e
s
tm
e
n
t
G
u
id
e
A
r
e
y
o
u
l
e
a
v
i
n
g
m
o
n
e
y
o
n
t
h
e
t
a
b
le
?
0
1
Ty
p
i
n
o
n
h
a
b
e
nt c
la
ritate
m
in
s
itam
;
e
s
t
u
s
u
s
l
e
g
enti
s
in i
i
s
q
u
i f
a
c
it
e
o
r
u
m
c
la
ritate
m
.
Inve
s
t
ig
ation
e
s
d
e
m
o
n
s
trave
r
u
nt l
e
ctore
s
l
e
g
e
re
m
e
l
i
u
s
q
u
o
d
ii
le
g
u
nt
sa
e
p
i
us. C
l
a
rit
a
s
e
s
t
e
t
ia
m
proce
s
s
u
s.
Ty
p
i
n
o
n
h
a
b
ent
c
la
ritate
m
in
s
it
a
m
;
e
s
t
u
s
u
s
le
g
ent
is
in iis
q
u
i
fa
c
it
e
o
r
u
m
c
l
a
ritate
m
.
Inve
s
t
ig
at
io
n
e
s
d
e
m
o
n
s
trave
ru
nt
le
ctore
s
l
e
g
e
re
m
e
li
u
s
q
u
o
d
i
i
le
g
u
nt
s
a
e
p
i
us.
C
la
ri
t
a
s
e
s
t
e
t
ia
m
proce
s
s
u
s.
Travel Earth
Best 100 places to see on the planet
in your lifetime
volute
ipsummy
, commy
re eugia-
rud tem
eraes-
exer
n ullutet
Vel: Ad : Vulputate:
S
U
R
V
I
C
E
M
E
N
U
N
UL
CHE
vero d
i
o
eu
m
n
ul
che
agiam
e
t ad
lorpe
ri
t
sum a
$4
5
ag
iam
e
t
ad atin
ut
et
v
ero d
io
e
u
m
n
ul
ch
e sum
a
a
gaim
et a
d
e
um
n
u
lla
m
$
25
lorper
it
sum
a
a
giam
e
t ad
lo
rp
eri
t
v
ero d
io
eum nu
l
la
m
$3
5
SU
CCIVE
R
O
S
sucicver
o
dio
vero dio
e
u
m
nu
l
ch
e su
m
a
$1
5
eu
m
nu
l
lam
v
ero d
io
eum
n
u
l
ch
e sum
a
ag
a
im
et
a
d
e
um
n
ul
lam
$35
N
e
um nu
l
lam
$
35
SU
CCI
VE
R
O
S
sucicver
o d
i
o
vero d
io
eu
m
n
u
l
che
su
m
a
$1
5
eu
m
nu
llam
vero dio
e
u
m
nulch
e
s
u
m
a
ag
aimet
ad
e
u
m
n
u
llam
$3
5
CC
a
s
i
o
p
i
a
S
p
A
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
8
Opmerking: Bridge Home is mogelijk niet beschikbaar in alle talen.
Adobe Design Center
In het Adobe Design Center vindt u artikelen, inspiratie en aanwijzingen van experts uit de branche, topontwerpers en
uitgeverspartners van Adobe. Maandelijks wordt nieuwe inhoud toegevoegd.
Er zijn honderden handleidingen beschikbaar voor ontwerpproducten en leertips en -technieken, via video's, HTML-
handleidingen en voorbeeldhoofdstukken.
Nieuwe ideeën vormen de kern van Think Tank, Dialog Box en Gallery:
In de Think Tank-artikelen wordt beschreven hoe hedendaagse ontwerpers omgaan met technologie en wat hun
ervaringen betekenen voor ontwerp, ontwerpprogramma's en de samenleving.
In Dialog Box delen experts nieuwe ideeën over bewegende afbeeldingen en digitaal ontwerp.
De Gallery schenkt aandacht aan hoe artiesten ontwerp in beweging overbrengen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
9
Bezoek Adobe Design Center op www.adobe.com/designcenter.
Adobe Developer Center
Adobe Developer Center biedt voorbeelden, handleidingen, artikelen en groepshulpmiddelen voor ontwikkelaars die met
Adobe-producten krachtige internettoepassingen, websites, mobiele inhoud en andere projecten bouwen. Het Developer
Center bevat ook hulpmiddelen voor ontwikkelaars die insteekmodules voor Adobe-producten ontwikkelen.
Naast voorbeeldcode en handleidingen vindt u er RSS-feeds, online seminars, SDK's, scripthandleidingen en andere
technische hulpmiddelen.
Bezoek Adobe Developer Center op www.adobe.com/go/developer_nl.
Klantondersteuning
Bezoek de Adobe Support-website op www.adobe.com/nl/support voorinformatieoverhetoplossenvanproblemenvoor
uw product en om meer te weten te komen over gratis en niet-gratis technische ondersteuningsopties. Klik op de koppeling
Training voor meer informatie over de boeken van Adobe Press, verschillende cursussen, certificeringsprogramma's voor
Adobe-software en nog veel meer.
Downloads
Bezoek www.adobe.com/go/downloads_nl voor gratis updates, testversies en andere nuttige software. Bovendien biedt de
Adobe Store (op www.adobe.com/go/store_nl) toegang tot duizenden insteekmodules van onafhankelijke ontwikkelaars,
waarmee u taken kunt automatiseren, workflows kunt aanpassen, gespecialiseerde professionele effecten kunt maken en meer.
Adobe Labs
Adobe Labs biedt u de mogelijkheid nieuwe en opkomende technologieën en producten van Adobe uit te proberen en te
evalueren.
Bij Adobe Labs hebt u toegang tot hulpmiddelen zoals deze:
Pre-release software en technologieën
Codevoorbeelden en aanbevolen methoden om uw leerproces te versnellen
Vroege versies van product- en technische documentatie
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
10
Forums, wiki-gebaseerde inhoud en andere gezamenlijke hulpmiddelen voor een betere interactie met de interactie met
gelijkgestemde ontwikkelaars
Adobe Labs moedigt een gezamenlijk software-ontwikkelingsproces aan. In deze omgeving behalen klanten snel
interessante resultaten met nieuwe producten en technologieën. Adobe Labs is ook een forum voor vroegtijdige feedback,
die door het team van ontwikkelaars van Adobe wordt gebruikt om software te maken die voldoet aan de wensen en
verwachtingen van de Adobe-gebruikersgroepen
Bezoek Adobe Labs op www.adobe.com/go/labs_nl.
Gebruikersgroepen
De gebruikersgroepen bieden gebruikers forums, blogs en andere wegen om technologieën, programma's en informatie uit
te wisselen. Gebruikers kunnen vragen stellen en nagaan hoe anderen optimaal gebruikmaken van hun software. Er zijn
gebruikersforums in het Engels, Frans, Duits en Japans. Blogs worden gepubliceerd in een groot aantal verschillende talen.
Bezoek www.adobe.com/nl/communities om deel te nemen aan forums of blogs.
Wat is er nieuw?
Superieure ontwerpmogelijkheden
Actieve kleur
Verken kleurharmonieën en pas een kleur in één keer dynamisch toe op meerdere vectorafbeeldingen. Met Actieve kleur
kunt u nieuwe kleurencombinaties ontdekken, snel testen en vervolgens opslaan en opnieuw gebruiken. U kunt
voorvertoningen van wijzigingen in uw illustraties weergeven en via het kleurenwiel kunt u de kleurtoon van een illustratie
in zijn geheel verschuiven, of slechts één kleur met maximale precisie aanpassen. (Zie “Overzicht van het deelvenster
Actieve kleur” op pagina 109.)
Deelvenster Stalen
U kunt een kleurengroep opslaan naar het deelvenster Stalen, zodat u altijd snel toegang hebt tot uw favoriete set kleuren.
(Zie “Kleuren uit het deelvenster Kleurengids opslaan in het dialoogvenster Stalen” op pagina 108.)
Isolatiemodus
In de isolatiemodus kunt u gebieden van een illustratie beveiligen tegen bewerkingen. U kunt met een gerust hart lagen
groeperen, verbergen, vergrendelen en opnieuw stapelen, omdat u weet dat geïsoleerde delen van de illustratie niet per
ongeluk kunnen worden gewijzigd. (Zie “Groepen en sublagen isoleren” op pagina 184.)
Betere integratie
Integratie met Adobe Flash
U kunt ingewikkelde vectoren, storyboards en testtekeningen maken, zonder dat u deze in Adobe Flash opnieuw hoeft te
tekenen. U kunt besparen op productietijd doordat teksten, lagen en symbolen hun structuur en bewerkbaarheid behouden
wanneer u ze naar Flash kopieert en plakt. U kunt steeds wisselen tussen Illustrator en Flash, zodat u optimaal gebruik kunt
maken van de mogelijkheden van beide programma's. (Zie “Tekst labelen om naar Flash te exporteren” op pagina 314 en
“Flash-afbeeldingen” op pagina 359.)
Symbolen
Benut de kracht van Illustrator met symbolen die u nu op een handigere manier kunt maken en aanpassen en die u
probleemloos kunt gebruiken in Flash. (Zie “Symbolen” op pagina 80.)
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
11
Afdrukken
U kunt bij het afdrukken de oorspronkelijke kleurruimten behouden. Dankzij DeviceN-ondersteuning kunt u er zeker van
zijn dat bij het afdrukken van de illustratie de kleuren op de juiste wijze worden gescheiden. (Zie “Kleurscheidingen
afdrukken” op pagina 383.)
Efficiënter werken
Nieuwe documentprofielen
U kunt sneller aan de slag als u een nieuw document opent door een voorgedefinieerd Nieuw documentprofiel te selecteren.
Deze profielen zijn speciaal ontwikkeld voor verschillende soorten projecten, zoals mobiele apparaten, afdrukken, het web
en video. U kunt eigen profielen opslaan met beginparameters zoals afmetingen van het tekengebied, stalen, penselen,
stijlen en kleurruimten. (Zie “Profielen voor nieuwe documenten” op pagina 32.)
Eigen werkruimten
Pas de werkruimte aan met samenvouwbare deelvensters en nieuwe pictogramweergaven. U kunt uw werkruimte opslaan
als een voorinstelling, zodat u deze voor bepaalde taken kunt optimaliseren. (Zie “De werkruimte aanpassen op pagina 17.)
Verbeterde prestaties
U kunt nu vlotter en efficiënter werken, zonder dat u hoeft te wachten tot Illustrator in de pas loopt met uw handen en
ideeën. De onderliggende architectuur van Illustrator is namelijk verbeterd. U zult merken dat u sneller kunt schuiven en
zoomen en dat de vernieuwingsfrequentie en reactiesnelheid flink zijn verbeterd.
Toegang tot bibliotheken via deelvensters
U hebt eenvoudig toegang tot voorgedefinieerde bibliotheken voor penselen, op thema's gebaseerde stalen en
afbeeldingsstijlen. U kunt een gewenst effect nu snel toepassen door de bibliotheeklijst te openen via een pictogram op de
onderbalk van de deelvensters. (Zie bijvoorbeeld “Overzicht van het deelvenster Penselen” op pagina 158.)
Geavanceerde tekengereedschappen en tekenopties
Deelvenster Beheer
Via het deelvenster Beheer kunt u het gereedschap opzoeken dat u nodig hebt voor uw taak. Dit deelvenster geeft de opties
weer die het meest in aanmerking komen voor uw huidige selectie. Boven in uw scherm hebt u toegang tot ankerpunten,
selectiegereedschappen, knipmaskers en omhulselvervormingen. Hiermee wordt voorkomen dat de werkruimte overvol
raakt met geopende deelvensters. (Zie “Overzicht van het deelvenster Beheer” op pagina 16.)
Paden bewerken
Zodra u punten selecteert, worden in het deelvenster Beheer gereedschappen weergegeven voor het bewerken van paden.
Hierdoor kunt u de details van uw werk sneller bewerken en kunt u zelfs met één muisklik de handgrepen verbergen en
tonen. (Zie “Opgeven hoe richtingslijnen en richtingspunten worden opgeven op pagina 53.)
Punten selecteren
Beweeg met de cursor over een ankerpunt en vergroot het, zodat u het gemakkelijk kunt zien en selecteren. De cursor geeft
een groter vierkant weer op de plaats waar een punt wordt aangetroffen. (Zie “Voorkeuren voor ankerpuntgrootte opgeven
op pagina 54.)
Punten uitlijnen
U kunt punten op dezelfde manier uitlijnen en verdelen als objecten. Als u meerdere punten selecteert, worden alle
beschikbare uitlijningsknoppen in het deelvenster Beheer weergegeven. U kunt punten ook op het tekengebied of een
snijgebied uitlijnen. (Zie “Objecten uitlijnen en verdelen” op pagina 195.)
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
12
Gereedschap Gummetje
Het verwijderen van delen van een illustratie gaat net zo eenvoudig als het verwijderen van pixels in Photoshop. U hoeft
alleen met de muis of tekenpen over een vorm of een vormenset te bewegen. Illustrator maakt nieuwe paden langs de
randen van het gewiste gebied, waarbij de vloeiendheid van de wisbeweging behouden blijft. (Zie “Wissen in illustraties
op pagina 73.)
Gereedschap Snijgebied
U kunt meerdere snijgebieden tekenen met eigen of voorgedefinieerde kenmerken. U kunt snel PDF-bestanden van één
pagina maken die precies op uw selectie zijn uitgesneden. Hierdoor kunt u variaties van illustraties opslaan die u aan
klanten en collega's kunt laten zien. (Zie “Snijgebieden maken, bewerken en verwijderen” op pagina 37.)
13
Hoofdstuk 2: Werkruimte
Welkom bij Adobe Illustrator CS3. Met Illustrator beschikt u over een efficiënte werkruimte en gebruikersinterface voor
het maken en bewerken van illustraties voor gedrukte media, het web en mobiele apparaten.
Basisbeginselen van het werkgebied
Overzicht werkgebied
Ukuntdocumentenenbestandenmakenenbewerkenmetverschillendeelementen,zoalsdeelvensters,balkenenvensters.
Elke schikking van deze elementen wordt een werkruimte genoemd. Als u een Adobe Creative Suite-component voor het
eerst start, ziet u een standaardwerkruimte, die u kunt aanpassen voor de taken die u daar uitvoert. U kunt bijvoorbeeld een
werkruimte maken voor bewerking en een andere voor weergave, ze opslaan en schakelen tussen deze werkruimtes terwijl
u werkt.
U kunt de standaardwerkruimte op elk moment herstellen door te kiezen voor de standaardoptie in het menu Venster >
Werkruimte
Hoewel standaardwerkruimten verschillen in Flash, Illustrator, InCopy, InDesign en Photoshop, bewerkt u de elementen
hierin ongeveer allemaal hetzelfde. De Photoshop-standaardwerkruimte is standaard:
In de menubalk aan de bovenkant zijn opdrachten in menu's georganiseerd.
Het deelvenster Gereedschappen (dat in Photoshop Gereedschapset wordt genoemd) bevat gereedschappen om
afbeeldingen, illustraties, pagina-elementen, enzovoort te maken en te bewerken. Gerelateerde gereedschappen worden
samen gegroepeerd.
Het deelvenster Beheer (dat in Photoshop optiebalk wordt genoemd) geeft opties weer voor het huidige geselecteerde
gereedschap. (Flash heeft geen deelvenster Beheer.)
Het Documentvenster (dat in Flash Stage wordt genoemd) geeft het bestand weer waaraan u aan het werken bent.
Deelvensters (die in Photoshop paletten worden genoemd) helpen u om uw werk te controleren en te wijzigen.
Voorbeelden zijn de Tijdlijn in Flash en het deelvenster Lagen in Photoshop. Bepaalde deelvensters worden standaard
weergegeven, maar u kunt elk deelvenster toevoegen door het in het menu Venster te selecteren. Veel deelvensters hebben
menu's met specifieke opties voor het deelvenster. Deelvensters kunnen gegroepeerd, gestapeld of gekoppeld zijn.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
14
Standaard Photoshop-werkruimte
A. Documentvenster B. Dockdeelvensters die zijn samengevouwen tot pictogrammen C. Titelbalk van deelvenster D. Menubalk E. Optiebalk
F. Gereedschapset G. Knop samenvouwen tot pictogrammen H. Drie verticaal gekoppelde paletgroepen (deelvenstergroepen)
Als u een video wilt bekijken waarin u de werkruimte leert kennen, gaat u naar www.adobe.com/go/vid0187_nl.
Alle deelvensters verbergen of weergeven
(Illustrator, InCopy, InDesign, Photoshop) Om alle deelvensters te verbergen of weer te geven, inclusief het deelvenster
Gereedschappen en de optiebalk of het deelvenster Beheer, drukt u op Tab.
(Illustrator, InCopy, InDesign, Photoshop) Om alle deelvensters te verbergen of weer te geven, behalve het deelvenster
Gereedschappen en de optiebalk of het deelvenster Beheer, drukt u op Shift+Tab.
U kunt deelvensters tijdelijk verborgen weergeven met deze technieken door de aanwijzer naar de rand van het
toepassingsvenster (Windows) of naar de rand van de monitor (Mac OS) te bewegen en de aanwijzer over de strook die
verschijnt heen en weer te bewegen.
(Flash) Om alle deelvensters te verbergen of weer te geven, drukt u op F4.
Opties in het menu Deelvenster weergeven
Plaats de aanwijzer op het pictogram van het deelvenstermenu in de rechterbovenhoek van het deelvenster en druk
op de muisknop.
(Ilustrator) Helderheid van het deelvenster aanpassen
Beweeg de schuifregelaar Helderheid in de Voorkeuren voor de gebruikersinterface. Deze besturing heeft invloed op alle
deelvensters, inclusief het deelvenster Beheer.
Deelvenster Gereedschappen opnieuw configureren
U kunt de gereedschappen in het deelvenster Gereedschappen in één kolom of naast elkaar in twee kolommen weergeven.
D
E
F
H
G
A
B
C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
15
In InDesign kunt u ook schakelen tussen de weergave in één kolom en de dubbele kolomweergave door een optie in de
Interfacevoorkeuren in te stellen.
Klik op de dubbele pijl boven aan het deelvenster Gereedschappen.
Schermmodi
U kunt de zichtbaarheid van het illustratievenster en de menubalk wijzigen met de modusknoppen onder aan het
deelvenster Gereedschappen:
In de modus Gemaximaliseerd scherm worden illustraties weergegeven in een gemaximaliseerd scherm met
bovenaan een menubalk en aan de zijkanten schuifbalken, maar zonder titelbalk.
In de Standaardschermmodus worden illustraties weergegeven in een standaardvenster met bovenaan een
menubalk en aan de zijkanten schuifbalken.
In de modus Volledig scherm met menubalk worden illustraties weergegeven in een venster dat het volledige
scherm beslaat en dat een menubalk, maar geen titelbalk en schuifbalken heeft.
In de modus Volledig scherm worden illustraties weergegeven in een venster dat het volledige scherm beslaat, maar
geen titelbalk, menubalk en schuifbalken heeft.
Werken met de statusbalk
De statusbalk bevindt zich op de linkeronderrand van het illustratievenster in de modus Gemaximaliseerd scherm. De
statusbalk geeft het zoomniveau weer en bevat informatie over een van de volgende onderwerpen: het gebruikte
gereedschap,dedatumentijd,hetaantalmalendateenbewerkingongedaankanwordengemaaktofopnieuwkanworden
uitgevoerd, het kleurprofiel van het document of de status van een beheerd bestand.
Klik op de statusbalk om een van de volgende handelingen uit te voeren:
Het type informatie wijzigen dat op de statusbalk wordt weergegeven door een optie te kiezen in het submenu Tonen.
Het huidige bestand in Adobe Bridge weergeven door Tonen in Bridge te kiezen.
Toegang krijgen tot opdrachten van Version Cue®.
Waarden invoeren in deelvensters en dialoogvensters
U kunt in alle deelvensters en dialoogvensters op dezelfde manieren waarden invoeren. In elk vak waarin u numerieke
waarden kunt invoeren, kunt u bovendien eenvoudige berekeningen uitvoeren. Als u bijvoorbeeld een geselecteerd object
met de huidige maateenheid drie eenheden naar rechts wilt verplaatsen, hoeft u niet de nieuwe horizontale positie te
berekenen, maar alleen maar +3 te typen na de waarde in het deelvenster Transformeren.
Een waarde invoeren in een deelvenster of dialoogvenster
Voer een van de volgende handelingen uit:
Typ een waarde in het vak en druk op Enter of Return.
Sleep de schuifregelaar.
Sleep de draaischijf.
Klik op de pijlknoppen in het deelvenster om de waarde te verhogen of te verlagen.
Klik in het vak en gebruik vervolgens de toets Pijl-omhoog of Pijl-omlaag om de waarde te verhogen of te verlagen. Houd
Shift ingedrukt en druk op een pijltoets om de mate van het vergroten of verkleinen te verhogen.
Kies een waarde in het menu van het tekstvak.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
16
Manieren om waarden in te voeren
A. Pijlknoppen B. Te kst vak C. Menupijl D. Schuifregelaar E. Draaischijf
Waarden berekenen in een deelvenster of dialoogvenster
1 Ga als volgt te werk in een tekstvak dat numerieke waarden accepteert:
Als u de gehele huidige waarde wilt vervangen door een wiskundige uitdrukking, selecteert u de gehele actieve waarde.
Als u de huidige waarde als onderdeel van een wiskundige uitdrukking wilt gebruiken, klikt u voor of na deze waarde.
2 Typ een eenvoudige rekenkundige uitdrukking met een rekenkundige operator, zoals + (plus), - (min), x
(vermenigvuldigen), / (delen) of % (procent).
Bijvoorbeeld 0p0 + 3 of 5mm+4.Zois3 cm * 50% gelijk aan 3 centimeter vermenigvuldigd met 50%, oftewel 1,5 cm, en
is 50pt + 25% gelijk aan 50 punten plus 25% van 50 punten, oftewel 62,5 punten.
3 Druk op Enter of Return om de berekening toe te passen.
Overzicht van het deelvenster Beheer
Met het deelvenster Beheer hebt u snel toegang tot opties voor de door u geselecteerde objecten. Standaard bevindt het
deelvenster Beheer zich boven in het werkgebied.
De opties in het deelvenster Beheer zijn afhankelijk van het type object of gereedschap dat is geselecteerd. Wanneer u
bijvoorbeeld een tekstobject selecteert, bevat het deelvenster Beheer opties voor tekstopmaak en opties voor het wijzigen
van de kleur, de plaatsing en de afmetingen van het object.
Deelvenster Beheer
A. Verborgen opties B. Koppeling met een ander deelvenster C. Deelvenstermenu
Wanneer tekst in het deelvenster Beheer blauw en onderstreept is, kunt u op die tekst klikken om een verwant deel- of
dialoogvenster weer te geven. Als u het deelvenster Streek wilt weergeven, klikt u bijvoorbeeld op het woord Streek.
Het type besturingselement in het deelvenster Beheer wijzigen
Schakel opties in of uit in het menu van het deelvenster Beheer.
Een deelvenster of dialoogvenster openen en sluiten vanuit het deelvenster Beheer
1 Klik op blauwe en onderstreepte tekst om het verwante deelvenster of dialoogvenster te openen.
2 Klik buiten het deelvenster of dialoogvenster om het venster te sluiten.
Het deelvenster Beheer koppelen aan het onderste gedeelte van het werkgebied
Kies Onder dokken in het menu van het deelvenster Beheer.
A B
C
E
D
A B C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
17
Het deelvenster Beheer omzetten in een zwevend deelvenster
Sleep het balkje op de linkerrand van het deelvenster naar een andere positie.
Als u het deelvenster weer wilt koppelen, sleept u het balkje naar de boven- of onderzijde van het toepassingsvenster
(Windows) of scherm (Mac OS).
De werkruimte aanpassen
De werkruimte aanpassen
Om een aangepaste werkruimte te maken, beweegt en bewerkt u deelvensters (die in Photoshop paletten en in Adobe
Creative Suite 2 componenten worden genoemd).
Het smalle, blauwe neerzetgebied geeft aan dat het deelvenster Kleur zal worden gekoppeld boven het deelvenster Lagen.
A. Titelbalk B. Ta b C. Drop zone
U kunt aangepaste werkruimtes opslaan en schakelen tussen deze werkruimtes.
In Photoshop kunt u de tekengrootte van de tekst wijzigen in de optiebalk, deelvensters en knopinfo. Kies een grootte in het
menu Fontgrootte gebruikersinterface in Algemene voorkeuren.
Opmerking: Als u een video wilt bekijken over het aanpassen van de werkruimte in Illustrator, gaat u naar
www.adobe.com/go/vid0032_nl. Als u een video wilt bekijken over het aanpassen van de werkruimte in InDesign, gaat u naar
www.adobe.com/go/vid0065_nl.
Deelvensters koppelen en ontkoppelen
Een dock is een verzameling deelvensters of deelvenstergroepen die samen worden weergegeven, meestal in verticale
richting. U koppelt en ontkoppelt deelvensters door ze in en uit een dock te verplaatsen.
Opmerking: Koppelen is niet hetzelfde als stapelen. Een stapel is een verzameling van vrij zwevende deelvensters of
deelvenstergroepen, die van boven naar onder gegroepeerd zijn.
Omeendeelvenstertekoppelen,sleeptuhetmetdetabindedock,naarboven,benedenoftussenanderedeelvensters.
Om een deelvenstergroep te koppelen, sleept u het met de titelbalk (de volle lege balk boven de tabs) in de dock.
Om een deelvenster of deelvenstergroep te verwijderen, sleept u ze uit de dock met de tab of de titelbalk. U kunt ze in
een andere dock slepen of ze vrij zwevend maken.
A
B
C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
18
Deelvenster Navigator dat naar de nieuwe positie wordt gesleept, aangeduid met een blauwe, verticale markering
Deelvenster Navigator dat is gekoppeld in zijn eigen dock
Om te voorkomen dat deelvensters de ruimte in een dock vullen, sleept u de onderste rand van de dock omhoog, zodat deze
niet langer tegen de rand van de werkruimte aan komt.
Deelvensters verplaatsen
Terwijl u een deelvenster verplaatst, ziet u blauw gemarkeerde drop zones gebieden waarnaar u het deelvenster kunt
verplaatsen. U kunt een deelvenster bijvoorbeeld omhoog of omlaag in een dock verplaatsen door het naar de smalle blauwe
drop zone boven of onder een ander deelvenster te slepen. Als u het naar een gebied sleept dat geen drop zone is, zweeft het
venster vrij in de werkruimte.
Om een deelvenster te verplaatsen, sleept u het met de tab.
Om een deelvenstergroep of een stapel van vrij zwevende deelvensters te verplaatsen, sleept u de titelbalk.
Druk op Ctrl (Windows) of Control (Mac OS) terwijl u een deelvenster verplaatst om te voorkomen dat het wordt
gekoppeld.
Docks en deelvensters toevoegen en verwijderen
Als u alle deelvensters uit een dock verwijdert, verdwijnt de dock. U kunt nieuwe docks door de deelvensters naar drop
zones naast bestaande docks of naar de randen van de werkruimte verplaatsen.
Om een deelvenster te verwijderen, klikt u op het pictogram sluiten (de X in de rechterbovenhoek van het tabblad) of
schakelt u het uit in het menu Venster.
Om een deelvenster toe te voegen, selecteert u het in het menu Venster en koppelt u waar u wilt.
Deelvenstergroepen bewerken
Omeendeelvensterineengroepteverplaatsen,sleeptudetabvanhetdeelvensternaardegemarkeerdedropzoneboven
aan de groep.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
19
Een deelvenster toevoegen aan een deelvenstergroep
Om deelvensters in een groep te herschikken, sleept u de tab van het deelvenster naar een nieuwe locatie in de groep.
Om een deelvenster uit de groep te verwijderen zodat het vrij zweeft, sleept u het deelvenster met de tab buiten de groep.
Als u een deelvenster vooraan wilt plaatsen in de groep, klikt u op de tab van het deelvenster.
Om gegroepeerde deelvensters samen te verplaatsen, versleept u de titelbalk van de deelvensters (boven de tabs).
Vrij zwevende deelvensters stapelen
Als u een deelvenster uit de dock van het deelvenster sleept, maar niet in de drop zone, zweeft het deelvenster vrij rond,
waardoor u het op elke plaats in de werkruimte kunt plaatsen. Deelvensters kunnen ook in de werkruimte zweven als ze
eerst worden geselecteerd in het Venstermenu. U kunt vrij zwevende deelvensters of deelvenstergroepen samen stapelen,
zodat ze zich verplaatsen als een eenheid wanneer u de hoogste titelbalk versleept. (Deelvensters die deel uitmaken van een
dock kunnen niet op deze manier worden gestapeld of als een eenheid worden verplaatst.)
Vrij zwevende gestapelde deelvensters
Om vrij zwevende deelvensters te stapelen, sleept u het deelvenster met de tab naar de drop zone onder in een ander
deelvenster.
Om de stapelvolgorde te wijzigen, sleept u een deelvenster naar boven of naar beneden met de tab.
Opmerking: Zorg ervoor dat u de tab boven de smalle drop zone tussen deelvensters loslaat en niet in de brede drop zone in
een titelbalk.
Om een deelvenster of deelvenstergroep uit de stapel te verwijderen, zodat het uit zichzelf zweeft, sleept u het uit de stapel
met de tab of titelbalk.
Deelvensters vergroten, verkleinen of minimaliseren
Om een deelvenster te vergroten of te verkleinen, sleept u een zijde van het deelvenster of het formaatvakje naar de
rechterbenedenhoek. Bepaalde deelvensters, zoals het deelvenster Kleur in Photoshop, kunnen niet worden vergroot of
verkleind door te slepen.
Als u de breedte van alle deelvensters in een dock wilt wijzigen, sleept u de grijper links bovenaan in een dock.
Om een deelvenster, deelvenstergroep of stapel deelvensters te minimaliseren, klikt u op de knop Minimaliseren in de
titelbalk.
U kunt zelfs een deelvenstermenu openen als het deelvenster is geminimaliseerd.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
20
Knop Minimaliseren
Deelvensters die zijn samengevouwen tot pictogrammen bewerken
Deelvensters samenvouwen tot pictogrammen om de werkruimte overzichtelijk te houden. (In bepaalde gevallen worden
deelvensters samengevouwen tot pictogrammen in de standaardwerkruimte.) Klik op een pictogram van het deelvenster
om het deelvenster uit te vouwen. U kunt slechts één deelvenster of deelvenstergroep tegelijk uitvouwen.
Deelvensters samengevouwen tot pictogrammen
Deelvensters die vanuit pictogrammen zijn uitgevouwen
Om deelvensters in een dock samen of uit te vouwen, klikt u op de dubbele pijl boven in de dock.
Als u het formaat van de deelvensterpictogrammen zodanig wilt wijzigen dat u alleen de pictogrammen (en niet de labels
ziet), sleept u de grijper bovenaan in het dock naar de pictogrammen totdat de tekst verdwijnt. (Om de tekst van het
pictogram opnieuw weer te geven, sleept u de grijper weg van de deelvensters.)
Om het pictogram van één deelvenster uit te vouwen, klikt u erop.
Om een uitgevouwen deelvenster opnieuw samen te vouwen tot een pictogram, klikt u op de tab, het pictogram of de
dubbele pijl in de titelbalk van het deelvenster.
Als u Pictogramdeelvensters automatisch samenvouwen in de Interface of de voorkeuren van de Gebruikersinterface-opties
selecteert, wordt een pictogram van een uitgevouwen deelvenster automatisch samengevouwen als u elders klikt.
Om een deelvenster of deelvenstergroep aan een pictogrammendock toe te voegen, sleept u ze uit de dock met de tab of
de titelbalk. (Deelvensters worden automatisch samengevouwen tot pictogrammen als ze aan een pictogrammendock
worden toegevoegd.)
Om een pictogram (of een pictogrammengroep van een deelvenster) van een deelvenster te verplaatsen, versleept u de
balk die boven het pictogram verschijnt. U kunt pictogrammen van deelvensters in de dock naar boven of naar beneden
verslepen, in de docks (waar ze worden weergegeven in de deelvensterstijl van die dock), of buiten de dock (waar ze
verschijnen als vrij zwevende, uitgevouwen deelvensters).
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
21
De naam van een werkruimte wijzigen of een werkruimte dupliceren
1 Kies Venster > Werkruimte > Werkruimten beheren.
2 Voer een van de volgende handelingen uit en klik op OK:
Als u de naam van een werkruimte wilt wijzigen, selecteert u de werkruimte en bewerkt u de tekst.
Als u een werkruimte wilt dupliceren, selecteert u de werkruimte en klikt u op Nieuwe werkruimte.
Op www.adobe.com/go/vid0032_nl vindt u een video over het aanpassen van het werkgebied op basis van verschillende
workflows.
Opslaan, verwijderen en schakelen tussen werkruimten
Door de huidige grootte en positie van deelvensters als een benoemde werkruimte op te slaan, kunt u die werkruimte zelfs
herstellen wanneer u een deelvenster verplaatst of sluit. De namen van de opgeslagen werkruimten verschijnen in het menu
Venster > Werkruimte
In Photoshop kan de opgeslagen werkruimte een specifieke sneltoetsenset en een menuset bevatten.
Een aangepaste werkruimte opslaan
1 Als de werkruimte de configuratie heeft die u wilt opslaan, voert u één van de volgende handelingen uit:
(Photoshop, Illustrator, InDesign) Kies Venster > Werkruimte > Werkruimte opslaan.
(Flash) Kies Venster > Werkruimte > Huidige opslaan of kies Huidige opslaan in het menu Werkruimte in de balk
Bewerken.
(Photoshop) Kies Werkruimte opslaan in het menu Werkruimte in de optiebalk.
2 Typ een naam voor de werkruimte.
3 (Photoshop) Onder Vastleggen selecteert u een of meer opties:
Paletlocaties Als u de huidige paletlocaties wilt opslaan.
Sneltoetsen Als u de huidige sneltoetsenset wilt opslaan.
Menu's Als u de huidige set menu's wilt opslaan.
4 Klik op OK.
Werkruimten weergeven of schakelen tussen werkruimten
Flash, Illustrator, InDesign en Photoshop bevatten vooraf ingestelde werkruimten die zijn ontworpen om bepaalde taken
gemakkelijker te maken.
Kies Venster > Werkruimte en selecteer een werkruimte.
(Photoshop) Kies een werkruimte in het menu Werkruimte in de optiebalk.
(Flash) Kies een werkruimte in het menu Werkruimte in de balk Bewerken.
(InDesign en Photoshop) Wijs sneltoetsen toe aan elke werkruimte om snel tussen werkruimtes te kunnen navigeren.
Een aangepaste werkruimte verwijderen
(Illustrator) Kies Venster > Werkruimte > Werkruimten beheren, selecteer de werkruimte en klik vervolgens op het
pictogram Verwijderen.
(InDesign) Kies Venster > Werkruimte > Werkruimten verwijderen, selecteer de werkruimte en klik vervolgens op
Ver w ij dere n.
(Flash) Kies Beheren in het menu Werkruimte in de balk Bewerken, selecteer de werkruimte en klik vervolgens op
Verwijderen. Of kies Venster > Werkruimte > Beheren, selecteer de werkruimte en klik vervolgens op Verwijderen.
(Photoshop) Kies Werkruimte verwijderen in het menu Werkruimte in de optiebalk. Of kies Venster > Werkruimte >
Werkruimten verwijderen, selecteer de werkruimte en klik vervolgens op Verwijderen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
22
(Photoshop) Opstarten met de meest recente of standaard paletlocaties
Als u Photoshop start, kunnen deelvensters op hun oorspronkelijke standaardlocaties worden weergegeven, of worden
weergegeven zoals u ze laatst hebt gebruikt.
In Interfacevoorkeuren:
Om deelvensters op hun laatste locaties weer te geven bij het opstarten, selecteert u Paletlocaties herinneren.
Om deelvensters op hun standaardlocaties weer te geven bij het opstarten, deselecteert u Paletlocaties herinneren.
Gereedschappen
Overzicht van het deelvenster Gereedschappen
Wanneer u de toepassing voor het eerst start, staat het deelvenster Gereedschappen links op het scherm. U kunt het
deelvenster Gereedschappen verplaatsen door de titelbalk van het deelvenster of het Illustrator-pictogram te slepen. U kunt
het deelvenster Gereedschappen ook weergeven en verbergen met de opdracht Venster > Gereedschappen.
Met de gereedschappen in het deelvenster Gereedschappen kunt u objecten in Illustrator maken, selecteren en
manipuleren. Sommige gereedschappen hebben verborgen opties die u kunt weergeven door op het gereedschap te
dubbelklikken. Hiertoe behoren gereedschappen waarmee u tekst kunt gebruiken en afbeeldingen kunt selecteren, kleuren,
tekenen, bewerken en verplaatsen, en waarvan u monsters kunt nemen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
23
U kunt bepaalde gereedschappen uitbreiden, zodat verborgen onderliggende gereedschappen zichtbaar worden. Een
driehoekje rechts onder in het gereedschapspictogram geeft aan dat er verborgen gereedschappen zijn. Wanneer u de
aanwijzer op een gereedschap plaatst, ziet u de naam van dat gereedschap.
Verborgen gereedschappen weergeven
Plaats de aanwijzer op het zichtbare gereedschap en houd de muisknop ingedrukt.
Opties voor een gereedschap weergeven
Dubbelklik op een gereedschap.
Het deelvenster Gereedschappen verplaatsen
Sleep de titel van het deelvenster of het Illustrator-pictogram.
Het deelvenster Gereedschappen verbergen
Kies Venster > Gereedschappen.
Overzicht van het deelvenster Gereedschappen
A
B
C
D
F
H
I
E
G
Geeft het standaardgereedschap aan
* Sneltoetsen worden tussen haakjes weergegeven
A
B
C
D
E
F
G
H
I
Selectiegereedschappen
Selecteren (V)
Direct selecteren (A)
Groep selecteren
Toverstaf (Y)
Lasso (Q)
Tekengereedschappen
Pen (P)
Ankerpunt toevoegen (+)
Ankerpunt verwijderen (-)
Ankerpunt omzetten
(Shift+C)
Lijnsegment (\)
Boog
Spiraal
Rechthoekig raster
Poolraster
Rechthoek (M)
Afgeronde rechthoek
Ovaal (L)
Veelhoek
Ster
Flakkering
Potlood (N)
Vloeiend
Padgummetje
Tekstgereedschappen
Tekst (T )
Vlaktekst
Tekst op een pad
Verticale tekst
Verticale vlaktekst
Verticale tekst op
een pad
Verfgereedschappen
Penseel (B)
Net (U)
Verloop (G)
Pipet (I)
Meetlat
Emmertje voor Actieve
verf (K)
Selectie van Actieve
verf (Shift+L)
Omvormingsgereed-
schappen
Roteren (R)
Spiegelen (O)
Schalen (S)
Schuintrekken
Omvormen
Kromtrekken (Shift+R)
Kronkel
Plooi
Bol
Schelp
Kristal
Kreuken
Vrije transformatie (E)
Overvloeien (W)
Symboolgereedschappen
Symbolen sproeien
(Shift+S)
Symbolen verschuiven
Symbolen samentrekken
Symboolgrootte instellen
Symbolen draaien
Symbolen brandschilderen
Symbolen rasteren
Symboolstijl toepassen
Graekgereedschappen
Kolomgraek (J)
Gestapelde kolomgraek
Staafgraek
Gestapelde staafgraek
Lijngraek
Vlakgraek
Spreidingsgraek
Schijfgraek
Radargraek
Segmenteer- en
snijgereedschappen
Snijgebied (Shift+O)
Segmenten (Shift+K)
Segment selecteren
Gummetje (Shift+E)
Schaar (C)
Mes
Verplaatsings- en zoom-
gereedschappen
Handje (H)
Pagina
Zoomen (Z)
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
24
Verborgen gereedschappen weergeven in een apart deelvenster
Sleep de aanwijzer over de pijl aan het uiteinde van het deelvenster Gereedschappen en laat de muisknop los.
Een afzonderlijk deelvenster voor een gereedschap sluiten
Klik op de sluitknop op de titelbalk van het deelvenster. De gereedschappen worden weer opgenomen in het deelvenster
Gereedschappen.
Een gereedschap selecteren
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op een gereedschap in het deelvenster Gereedschappen. Als u rechts onder het gereedschap een driehoekje ziet,
houdt u de muisknop ingedrukt om de verborgen gereedschappen weer te geven en vervolgens klikt u op het gereedschap
dat u wilt selecteren.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op een gereedschap om verborgen gereedschappen weer te
geven en te selecteren.
Druk op de sneltoets voor het gereedschap. De sneltoets wordt weergegeven in de gereedschapstip. U kunt bijvoorbeeld
het gereedschap Verplaatsen selecteren door op de letter 'V' te drukken.
Als u gereedschapstips wilt verbergen, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Algemeen (Windows) of Illustrator >
Voorkeuren > Algemeen (Mac OS) en schakelt u Gereedschapstips uit.
Een verborgen gereedschap selecteren
A. Deelvenster Gereedschappen B. Actief gereedschap C. Deelvenster met verborgen gereedschappen losmaken D. Driehoek voor verborgen
gereedschappen E. Naam en snelkoppeling van gereedschap
Gereedschapsaanwijzers wijzigen
De muisaanwijzer van de meeste gereedschappen komt overeen met het pictogram van het desbetreffende gereedschap.
Elke aanwijzer heeft een andere hotspot, het punt waar een effect of handeling begint. Bij de meeste gereedschappen kunt
u overschakelen op precisiecursors, die worden weergegeven als een dradenkruis dat is gecentreerd rond de hotspot en
waarmee u nauwkeuriger kunt werken bij illustraties met veel details.
Kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Algemeen (Mac OS) en selecteer
Precisiecursors gebruiken. U kunt ook op het toetsenbord op Caps Lock drukken.
Galerie met selectiegereedschappen
In Illustrator kunt u beschikken over de volgende selectiegereedschappen:
A B
D
E
C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
25
Zie ook
“Toetsen voor selecteren” op pagina 440
Galerie met tekengereedschappen
In Illustrator kunt u beschikken over de volgende tekengereedschappen:
Met het gereedschap
Selecteren (V) selecteert u
hele objecten.
Met het gereedschap Direct
selecteren (A) selecteert u
punt- of padsegmenten
binnen objecten.
Met het gereedschap Groep
selecteren selecteert u
objecten en groepen in
groepen.
Met het gereedschap
Toverstaf (Y) selecteert u
objecten met vergelijkbare
kenmerken.
Met het gereedschap Lasso
(Q) selecteert u punt- of
padsegmenten binnen
objecten.
Met het gereedschap Pen (P)
tekent u rechte en kromme
lijnen om objecten te maken.
Met het gereedschap
Ankerpunt toevoegen (+)
voegt u ankerpunten aan
paden toe.
Met het gereedschap
Ankerpunt verwijderen (-)
verwijdert u ankerpunten
van paden.
Met het gereedschap
Ankerpunt omzetten
(Shift+C) wijzigt u vloeiende
punten in hoekpunten en
andersom.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
26
Met het gereedschap
Lijnsegment (\) tekent u
afzonderlijke rechte-
lijnsegmenten.
Met het gereedschap Boog
tekent u afzonderlijke
holronde of bolronde
boogsegmenten.
Met het gereedschap Spiraal
tekent u spiralen rechtsom en
linksom.
Met het gereedschap
Rechthoekig raster tekent u
rechthoekige rasters.
Met het gereedschap
Poolraster tekent u ronde
diagramrasters.
Met het gereedschap
Rechthoek (M) tekent u
vierkanten en rechthoeken.
Met het gereedschap
Afgeronde rechthoek tekent u
vierkanten en rechthoeken
met afgeronde hoeken.
Met het gereedschap Ovaal
(L) tekent u cirkels en ovalen.
Met het gereedschap
Veelhoek tekent uregelmatige
vormen met meerdere zijden.
Met het gereedschap Ster
tekent u sterren.
Met het gereedschap
Flakkering maakt u vlam- of
zonlichteffecten.
Met het gereedschap Potlood
(N) tekent en bewerkt u vrije
lijnen.
Met het gereedschap
Vloeiend maakt u Bézier-
paden vloeiend.
Met het gereedschap
Padgummetje wist u paden
en ankerpunten in het object.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
27
Galerie met tekstgereedschappen
In Illustrator beschikt u over de volgende tekstgereedschappen:
Galerie met verfgereedschappen
In Illustrator kunt u beschikken over de volgende tekengereedschappen:
Met het gereedschap Tekst
(T) maakt u afzonderlijke
tekst en tekstcontainers.
Daarnaastkuntuteksttypen
en bewerken.
Met het gereedschap
Vlaktekst wijzigt u gesloten
paden in tekstcontainers en
kunt u hierin tekst typen en
bewerken.
Met het gereedschap Tekst op
een pad wijzigt u paden in
tekstpaden waar u tekst op
kunt invoeren en wijzigen.
Met het gereedschap
Verticale tekst maakt u
verticale tekst en verticale-
tekstcontainers en kunt u
verticale tekst invoeren en
bewerken.
Met het gereedschap
Verticale vlaktekst wijzigt u
gesloten paden in verticale-
tekstcontainers en kunt u
hierin tekst typen en
bewerken.
Met het gereedschap
Verticale tekst op een pad
wijzigt u paden in tekstpaden
waar u tekst op kunt invoeren
en wijzigen.
Met het gereedschap
Penseel (B) tekent u vrije-
vormlijnen en kalligrafische
lijnen, maar ook illustraties
en patronen op paden.
Met het gereedschap Net (U)
maakt en bewerkt u netten
en omhulsels voor netten.
Met het gereedschap
Verloop (G) past u de begin-
en eindpunten en de hoek
van verlopen binnen
objecten aan.
Met het gereedschap Pipet
(I) neemt u monsters van
kleur-, tekst- en
vormgevingskenmerken
(waaronder effecten) van
objecten en past u deze toe.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
28
Galerie met omvormingsgereedschappen
Illustrator beschikt over de volgende gereedschappen voor het omvormen van objecten:
Met het gereedschap
Emmertje voor Actieve verf
(K) verft u vlakken en
randen van groepen van
Actieve verf met de huidige
verfkenmerken.
Met het gereedschap Selectie
van Actieve verf selecteert u
vlakken en randen in
groepen van Actieve verf.
Met het gereedschap Meetlat
meet u de afstand tussen
twee punten.
Met het gereedschap Roteren
(R) roteert u objecten rond
een vast punt.
Met het gereedschap
Spiegelen (O) worden
objecten over een vaste as
gespiegeld.
Met het gereedschap Schalen
(S) wijzigt u de grootte van
objecten rond een vast punt.
Met het gereedschap
Schuintrekken trekt u
objecten schuin rond een vast
punt.
Met het gereedschap
Omvormen stelt u
geselecteerde ankerpunten bij
terwijl het pad even
gedetailleerd blijft.
Met het gereedschap Vrije
transformatie (E) kunt u
selecties schalen, roteren of
schuintrekken.
Met het gereedschap
Overvloeien (W) laat u de
kleur en vorm van meerdere
objecten in elkaar
overvloeien.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
29
Galerie met symboolgereedschappen
Met de symboolgereedschappen kunt u sets symbolen maken en aanpassen. U maakt een set symbolen met het gereedschap
Symbolen sproeien. Vervolgens kunt u de andere symboolgereedschappen gebruiken om de dichtheid, kleur, locatie,
grootte, rotatie, transparantie en stijl van de symbolen in de set te wijzen.
Met het gereedschap
Kromtrekken (Shift+R)
vormt u objecten door de
cursor te bewegen (zoals u
bijvoorbeeld klei vormt).
Met het gereedschap Kronkel
maakt u kronkelende
vervormingen binnen een
object.
Met het gereedschap Plooi
maakt u een object
compacter door regelpunten
in de richting van de cursor te
verplaatsen.
Met het gereedschap Bol laat
u een object opzwellen door
regelpunten bij de cursor
vandaan te verplaatsen.
Met het gereedschap Schelp
voegt u willekeurige kromme
detailstoeaandeomtrekvan
een object.
Met het gereedschap Kristal
voegt u willekeurige puntige
details toe aan de omtrek van
een object.
Met het gereedschap Kreuken
voegt u allerlei kreukels toe
aandeomtrekvaneenobject.
Met het gereedschap
Symbolen sproeien (Shift+S)
plaatst u meerdere
symboolexemplaren in een
reeks in het tekengebied.
Met het gereedschap
Symbolen verschuiven
verplaatst u
symboolexemplaren.
Met het gereedschap
Symbolen samentrekken zet
usymbolendichterbijelkaar
of verder bij elkaar vandaan.
Met het gereedschap
Symboolgrootte instellen past
u de grootte van
symboolexemplaren aan.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
30
Galerie met grafiekgereedschappen
Illustrator bevat negen grafiekgereedschappen, elk voor het maken van een ander type grafiek. Het type grafiek dat u kiest,
is afhankelijk van de gegevens die u wilt weergeven.
Met het gereedschap
Symbolen draaien roteert u
symboolexemplaren.
Met het gereedschap
Symbolen brandschilderen
kleurt u symboolexemplaren.
Met het gereedschap
Symbolen rasteren past u
dekking toe op
symboolexemplaren.
Met het gereedschap
Symboolstijl toepassen past u
de geselecteerde stijl toe op
symboolexemplaren.
Met het gereedschap
Kolomgrafiek (J) maakt u
grafieken waarin waarden in
verticale kolommen worden
vergeleken.
Met het gereedschap
Gestapelde kolomgrafiek
maakt u grafieken die
vergelijkbaar zijn met
kolomgrafieken, maar
waarbij de kolommen niet
naast elkaar worden
gepresenteerd, maar op
elkaar worden gestapeld. Dit
grafiektype is handig om de
relatie van delen tot het
totaal aan te geven.
Met het gereedschap
Staafgrafiek maakt u
grafieken die vergelijkbaar
zijn met kolomgrafieken,
maar waarbij de staven
horizontaal in plaats van
verticaal worden geplaatst.
Met het gereedschap
Gestapelde staafgrafiek
maakt u grafieken die
vergelijkbaar zijn met
gestapelde kolomgrafieken,
maar waarbij de staven
horizontaal in plaats van
verticaal worden gestapeld.
0
10
20
30
40
50
60
70
80
B A
0
20
40
60
80
100
B A
0 10 20 30 40 50 60 70 80
B
A
0 20 40 60 80 100
B
A
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
31
Galerie met gereedschappen voor segmenteren en knippen
In Illustrator beschikt u over de volgende gereedschappen voor het segmenteren en knippen van objecten:
Met het gereedschap
Lijngrafiek maakt u
grafiekenwaarinpunteneen
of meer sets waarden
vertegenwoordigen. De
punten van elke set zijn met
elkaar verbonden door
middel van een lijn. Dit type
grafiek wordt vaak gebruikt
om het trendverloop van een
of meer onderwerpen over
een tijdsperiode aan te geven.
Met het gereedschap
Vlakgrafiek maakt u
grafieken die vergelijkbaar
zijn met lijngrafieken, maar
waarin naast veranderingen
van waarden ook totalen
worden benadrukt.
Met het gereedschap
Spreidingsgrafiek maakt u
grafieken waarin
gegevenspunten als sets
coördinatenparen langs de x-
en de y-as worden uitgezet.
Spreidingsgrafieken zijn
handig om patronen of
trends in gegevens te
identificeren. U kunt hiermee
ook nagaan of variabelen
elkaar beïnvloeden.
Met het gereedschap
Schijfgrafiek maakt u
cirkelvormige grafieken
waarvan de segmenten de
relatieve percentages van de
vergeleken waarden
vertegenwoordigen.
Met het gereedschap
Radargrafiek maakt u
grafieken waarin sets
waarden op bepaalde punten
in de tijd of in bepaalde
categorieën worden
vergeleken. Deze grafiek heeft
een cirkelvormige indeling
Dit soort grafiek wordt ook
wel een webgrafiek genoemd.
Met het gereedschap
Snijgebied selecteert u
opgegeven gebieden voor
afdrukken of exporteren.
Met het gereedschap
Segmenten splitst u een
illustratie in afzonderlijke
webafbeeldingen.
Met het gereedschap Segment
selecteren selecteert u
websegmenten.
Met het gereedschap
Gummetje verwijdert u elk
gebied van het object
waarover u sleept.
20
30
40
50
60
70
80
50 40 30 20 10
0
20
40
60
80
100
10 20 30 40 50
0
10
20
30
40
50
D C B A
10
20
30
40
50
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
32
Galerie met gereedschappen voor verplaatsen en zoomen
Illustrator bevat de volgende gereedschappen waarmee u door het tekengebied beweegt en de weergave van het tekengebied
instelt:
Bestanden en sjablonen
Profielen voor nieuwe documenten
Een document is de ruimte waarin u illustraties maakt. In Illustrator kunt u documenten maken voor een groot aantal
uitvoermogelijkheden. In het PDF-bestand Enhancing Video Production (Videoproductie verbeteren) op
www.adobe.com/go/learn_ai_video_nl vindt u meer informatie over het maken van Illustrator-documenten voor
videoproductie.
U maakt een nieuw document door een nieuw documentprofiel te kiezen op basis van de gewenste uitvoer. Elk profiel bevat
vooraf ingestelde waarden voor de grootte, kleurmodus, eenheden, afdrukstand, transparantie en resolutie. In het profiel
Video en film worden bijvoorbeeld pixels in plaats van punten gebruikt en kan een apparaatspecifiek snijgebied worden
gekozen, zoals NTSC DV Breedbeeld. Zo ontstaat een document met precies de vereiste dimensies en met hulplijnen voor
veilige gebieden voor video, zodat u een ontwerp kunt maken voor optimale weergaveresultaten.
Als u uw bestand bij een professionele drukker wilt laten afdrukken (bijvoorbeeld door een servicebureau), kiest u het profiel
Afdrukken waarmee de juiste resolutie wordt ingesteld voor uw illustraties en de effecten die u hierop hebt toegepast.
Met het gereedschap Schaar
(C) knipt u paden door op
opgegeven punten.
Met het gereedschap Mes
snijdt u objecten en paden
door.
Met het gereedschap Handje
(H) verplaatst u het
Illustrator-tekengebied
binnen het illustratievenster.
Met het gereedschap Pagina
past u het paginaraster aan
om te bepalen waar de
illustraties op de afgedrukte
pagina worden geplaatst.
Met het gereedschap Zoomen
(Z) verhoogt en verlaagt u
het zoompercentage in het
illustratievenster.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
33
U kunt de volgende profielen kiezen:
Afdrukken Dit profiel maakt gebruik van een standaard A4-tekengebied en biedt een groot aantal andere vooraf ingestelde
afdrukformaten waaruit u kunt kiezen. Gebruik dit profiel als u het bestand door een servicebureau wilt laten afdrukken
op een professionele printer.
Web Dit profiel biedt vooraf ingestelde opties die zijn geoptimaliseerd voor uitvoer naar het web.
Mobiele apparaten Met dit profiel maakt u een klein bestand dat vooraf is ingesteld voor een bepaald mobiel apparaat. U
kunt het gewenste apparaat kiezen uit het menu Grootte. Klik op Adobe Device Central om Adobe Device Central te
openen en de documentopmaak in de interface van een opgegeven apparaat weer te geven.
Video en film Dit profiel biedt diverse vooraf ingestelde snijgebiedformaten voor video en film (de optie Tekengebied
verandert in de optie voor uitsnijdgrootte voor dit profiel). Illustrator maakt alleen bestanden met vierkante pixels. Om
ervoor te zorgen dat de afmetingen correct worden geïnterpreteerd in videotoepassingen, past Illustrator de waarden voor
Breedte en Hoogte aan. Als u bijvoorbeeld NTSC DV Standaard kiest, gebruikt Illustrator een pixelgrootte van 648 x 480,
die wordt vertaald naar 740 x 480 pixels in videotoepassingen.
Basis CMYK Dit profiel gebruikt een standaardtekengebied van A4-formaat en biedt verschillende andere grootten die u
kunt selecteren. Gebruik dit profiel als u een document naar meerdere soorten media wilt verzenden. Als een van de
mediatypen een servicebureau is, kunt u de instelling Rasterresolutie handmatig instellen op Hoog.
Basis RGB Dit profiel gebruikt een standaardtekengebied van 800 x 600 en biedt verschillende andere grootten voor uitvoer
in gedrukte vorm, als video en voor het web. Gebruik dit profiel niet als u een document naar een servicebureau wilt
verzenden of door een professionele drukker wilt laten drukken. Gebruik dit profiel voor documenten die u wilt uitvoeren
op printers voor middelgrote afdrukvolumes of voor documenten die bestemd zijn voor het web of voor meerdere soorten
media.
Op www.adobe.com/go/vid0031_nl vindt u een video over het instellen van nieuwe documenten.
Nieuwe documenten maken
U kunt nieuwe Illustrator-documenten maken op basis van een profiel voor nieuwe documenten of op basis van een
sjabloon. Als u een document maakt op basis van een profiel voor nieuwe documenten, opent u een leeg document met de
standaardinstellingen van het geselecteerde profiel voor de vul- en -streekkleuren, afbeeldingsstijlen, penselen, symbolen,
handelingen, weergavevoorkeuren en andere opties. Als u een document maakt op basis van een sjabloon, opent u een
document met vooraf ingestelde ontwerpelementen en -instellingen (en vooraf ingestelde inhoud), zoals snijtekens en
hulplijnen, voor specifieke documenttypen, zoals brochures of cd-hoezen.
U kunt een nieuw document maken in het welkomstscherm of met de opdracht Bestand > Nieuw of Bestand > Adobe
Device Central (voor uitvoer op mobiele apparaten). Het welkomstscherm wordt weergegeven wanneer er geen document
geopend is.
Op www.adobe.com/go/vid0031_nl vindt u een video over het instellen van nieuwe documenten.
Zie ook
“Profielen voor nieuwe documenten” op pagina 32
Sjablonen” op pagina 35
“Transparantie” op pagina 164
Een nieuw document maken met het welkomstscherm
1 Open Illustrator of kies Help > Welkomstscherm als Illustrator al geopend is.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een profiel voor een nieuw document in de lijst Nieuw document maken. Het dialoogvenster Nieuw document
wordt geopend, waarin voor alle opties geoptimaliseerde waarden zijn ingesteld voor het geselecteerde profiel voor het
nieuwe document. Wijzig desgewenst de vooraf ingestelde waarden en klik op OK om het nieuwe document te openen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
34
Opmerking: Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik als u het nieuwe document rechtstreeks wilt openen
en het dialoogvenster Nieuw document wilt overslaan.
Selecteer Van sjabloon in de lijst Nieuw document maken. Selecteer een sjabloon en klik op OK.
Een aangepast document maken
U kunt elk document aanpassen door de instellingen in het dialoogvenster Nieuw document te wijzigen. Het is echter altijd
raadzaam te beginnen met het profiel voor het nieuwe document dat is gebaseerd op de uitvoer die u voor ogen hebt.
Als u de vooraf ingestelde opties van een ander Illustrator-bestand of een andere Illustrator-sjabloon wilt gebruiken, kiest
u Bladeren in het menu Nieuw documentprofiel en opent u het bestand dat u wilt gebruiken.
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Bestand > Nieuw. Typ in het dialoogvenster Nieuw document een naam voor uw document en kies een profiel voor
het nieuwe document.
Kies in het welkomstscherm een profiel voor het nieuwe document in de lijst Nieuw document maken. Typ in het
dialoogvenster Nieuw document een naam voor uw document.
2 Stel naar wens opties in om het document aan te passen. Klik op Geavanceerd om de volgende extra opties in te stellen:
Kleurmodus Hiermee stelt u de kleurmodus in voor het nieuwe document. Als u de kleurmodus wijzigt, wordt de
standaardinhoud (stalen, penselen, symbolen, afbeeldingsstijlen) van het geselecteerde profiel voor het nieuwe document
omgezet in een nieuwe kleurmodus, zodat de kleuren worden gewijzigd. Let op het waarschuwingspictogram wanneer u
wijzigingen aanbrengt.
Rasterresolutie Hier stelt u de resolutie in voor rastereffecten in het document. Het is vooral belangrijk deze optie in te
stellen op Hoog wanneer u uw document wilt uitvoeren op een professionele printer en met een hoge resolutie. In het
profiel Afdrukken is deze optie standaard ingesteld op Hoog.
Transparantieraster Hiermee bepaalt u de opties voor het transparantieraster voor documenten die zijn gebaseerd op het
profiel Video en film.
Voorvertoning Hiermee stelt u de standaardvoorvertoningsmodus in voor het nieuwe document. (U kunt de modus op elk
gewenst moment wijzigen met het menu Weergave.):
Met Standaard worden illustraties die zijn gemaakt in het document in kleur weergegeven in de vectorweergave. U kunt
vloeiende curven behouden door in en uit te zoomen.
Met Pixel worden illustraties weergegeven in gerasterde vorm (in pixels). De inhoud wordt niet daadwerkelijk gerasterd,
maar er wordt een gesimuleerde voorvertoning weergegeven, waarin het lijkt alsof de inhoud uit rasters bestaat.
Met Overdruk wordt een 'voorvertoning met inkt' weergegeven waarin wordt geïnterpreteerd hoe het overvloeien, de
transparantie en het overdrukken eruit zullen zien bij uitvoer met kleurscheiding. (Zie “Informatie over overdrukken
op pagina 403.)
3 (Optioneel) Als u het profiel Mobiele apparaten kiest, kunt u een voorvertoning van uw nieuwe document in de mobiele-
apparaatinterface weergeven door te klikken op Adobe Device Central.
Opmerking: Nadat u het document hebt gemaakt, kunt u deze instellingen wijzigen met de opdracht Bestand >
Documentinstellingen en nieuwe instellingen opgeven.
Een nieuw document maken op basis van een sjabloon
Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Bestand > Nieuw van sjabloon, selecteer een sjabloon en klik op Nieuw.
Kies Bestand > Nieuw. Klik op Sjablonen in het dialoogvenster Nieuw document, selecteer een sjabloon en klik op
Nieuw.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
35
Sjablonen
Met sjablonen kunt u nieuwe documenten met gemeenschappelijke instellingen en ontwerpelementen maken. Als u
bijvoorbeeld een reeks visitekaartjes wilt ontwerpen met een vergelijkbare vormgeving, kunt u een sjabloon maken met de
gewenste grootte van het tekengebied, weergave-instellingen (zoals hulplijnen) en afdrukopties. De sjabloon kan symbolen
voor algemene ontwerpelementen (zoals logo's) en specifieke sets kleurstalen, penselen en afbeeldingsstijlen bevatten.
Illustrator bevat allerlei sjablonen, zoals sjablonen voor briefpapier, visitekaartjes, enveloppen, brochures, etiketten,
diploma's, ansichtkaarten, briefkaarten en websites.
Als u een sjabloon selecteert met de opdracht Nieuw van sjabloon, wordt een nieuw document gemaakt met een inhoud en
documentinstellingen die identiek zijn aan die van de sjabloon. Het oorspronkelijke sjabloonbestand blijft echter
ongewijzigd.
Zie ook
“Nieuwe documenten maken” op pagina 33
Een nieuwe sjabloon maken
1 Open een nieuw of bestaand document.
2 Pas het document op een van de volgende manieren aan:
Stel het documentvenster in zoals u het wilt weergeven in nieuwe documenten die u maakt op basis van de sjabloon. Tot
de instellingen behoren het vergrotingsniveau, de positie van de schuifbalken, de oorsprong van de liniaal, hulplijnen,
rasters, snijgebieden en opties in het menu Weergave.
Teken of importeer illustraties die u wilt opnemen in nieuwe documenten die u met de sjabloon maakt.
Verwijder bestaande stalen, stijlen, penselen of symbolen die u niet nodig hebt.
Maak nieuwe stalen, stijlen, penselen en symbolen in de desbetreffende deelvensters. U kunt ook vooraf ingestelde stalen,
stijlen, penselen, symbolen en handelingen importeren uit verschillende bibliotheken die deel uitmaken van Illustrator.
Maak grafiekontwerpen en voeg deze toe aan het dialoogvenster Type grafiek. U kunt ook vooraf ingestelde
grafiekontwerpen importeren.
Stel de gewenste opties in het dialoogvenster Documentinstellingen en het dialoogvenster Afdrukopties in.
3 Kies Bestand > Opslaan als sjabloon.
4 Selecteer in het dialoogvenster Opslaan als een locatie voor het bestand, voer een bestandsnaam in en klik op Opslaan.
Illustrator slaat het bestand op in de AIT-indeling (Adobe Illustrator Template).
Een bestand openen
U kunt niet alleen bestanden openen die in Illustrator zijn gemaakt, maar ook bestanden die in andere toepassingen zijn
gemaakt.
Als u een bestaand bestand wilt openen, kiest u Bestand > Openen. Zoek het bestand en klik op Openen.
Als u een onlangs opgeslagen bestand wilt openen, kiest u het bestand in de lijst Onlangs geopend item openen in het
welkomstscherm of u selecteert Bestand > Recente bestanden openen en u kiest een bestand in de lijst.
Als u een bestand wilt openen of een voorvertoning ervan wilt zien met Adobe Bridge, kiest u Bestand > Bladeren om
Adobe Bridge te openen. Zoek het bestand en kies Bestand > Openen met > Adobe Illustrator CS3.
Zie ook
Adobe PDF-bestanden importeren” op pagina 245
“EPS-bestanden importeren” op pagina 247
“Illustraties importeren uit Photoshop” op pagina 248
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
36
Naar bestanden bladeren met Adobe Bridge
Adobe® Bridge is een toepassing die op verschillende platforms kan worden gebruikt en die deel uitmaakt van de
componenten van Adobe® Creative Suite® 3. Met Bridge kunt u de elementen zoeken, ordenen en bekijken waarmee u
materiaal voor drukwerk, het web, video en audio maakt. U kunt Bridge starten vanuit elke toepassing van Creative Suite
(behalve Adobe® Acrobat® 8) en Bridge gebruiken om zowel Adobe- als niet-Adobe-bestanden te openen.
Om Adobe Bridge te openen vanuit Illustrator, voert een van de volgende handelingen uit:
Kies Bestand > Bladeren.
Klik op het pictogram Adobe Bridge in het deelvenster Beheer.
Kies Tonen in Bridge op de statusbalk.
In Adobe Bridge kunt u de volgende handelingen uitvoeren:
Afbeeldings-, beeldmateriaal- en audiobestanden beheren: in Bridge kunt u voorvertoningen van bestanden bekijken,
naar bestanden zoeken en bestanden ordenen en verwerken zonder de afzonderlijke toepassingen te hoeven openen. U
kunt eveneens metagegevens voor bestanden bewerken en bestanden in uw documenten, projecten of composities
plaatsen.
Foto's beheren: u kunt foto's vanaf de geheugenkaart van uw digitale camera importeren en bewerken, bij elkaar horende
foto's in stapels groeperen, en daarnaast Photoshop® Camera Raw-bestanden openen of importeren en hun instellingen
wijzigen zonder PhotoShop te starten. Daarnaast kunt u fotobibliotheken doorzoeken en royaltyvrije afbeeldingen
downloaden via Adobe Stock Photos.
Werken met elementen die door Adobe Version Cue® worden beheerd.
Geautomatiseerde taken uitvoeren, zoals batch-opdrachten.
Kleurinstellingen in Creative Suite-componenten met kleurbeheer synchroniseren
Een webconferentie in real-time starten om uw desktop te delen en documenten te reviewen.
Adobe Version Cue
Adob Version Cue® is een bestandsversiebeheerder die wordt geleverd bij Adobe Creative Suite 3 Design-, Web- en Master
Collection-edities en die uit twee delen bestaat: de Version Cue-server en Version Cue-verbinding. De Version Cue-server
ontvangt Version Cue-projecten en PDF-beoordelingen en kan lokaal of op een gecentraliseerde computer worden
geïnstalleerd. Met de Version Cue-verbinding kunt u verbinding maken met Version Cue-servers; ze wordt geleverd bij alle
toepassingen die geschikt zijn voor Version Cue (Adobe Acrobat®, Adobe Flash®, Adobe Illustrator®, Adobe InDesign®,
Adobe InCopy®, Adobe Photoshop® en Adobe Bridge).
Gebruik Version Cue om wijzigingen aan een bestand op te sporen terwijl u erin werkt en voor samenwerking met een
werkgroep, zoals het delen van bestanden, versiecontrole en online beoordelingen. U kunt Version Cue gebruiken in één
Creative Suite-toepassing die geschikt is voor Version Cue, zoals Photoshop, of in meerdere toepassingen, zoals Photoshop,
Flash en Illustrator.
U krijgt toegang tot Version Cue-functies door middel van het Adobe-dialoogvenster of via Adobe Bridge, afhankelijk van
het feit of u software gebruikt die geschikt is voor Version Cue en of u al dan niet een Creative Suite-softwareset
(bijvoorbeeld Adobe Creative Suite 3 Design Premium) hebt geïnstalleerd.
Met Version Cue worden de volgende taken verwerkt:
Versies van uw bestanden maken
Samenwerking in een werkgroep mogelijk maken (bestanden delen, versiecontrole, bestanden grondig kunnen
controleren)
Bestanden in persoonlijke of gedeelde projecten organiseren
Miniatuurweergaven bieden zodat u bestanden kunt doorbladeren en weergeven
Gegevens organiseren zodat u bestandsinformatie, de versieopmerkingen en de bestandsstatus kunt weergeven en hierop
kunt zoeken
Gebruikerstoegang en PDF-beoordelingen maken en beheren via Beheer Version Cue-server
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
37
Illustraties uitsnijden
Snijgebieden maken, bewerken en verwijderen
Met het snijgebied stelt u de positie van de drukkersmarkeringen in het document in en definieert u de exporteerbare
grenzen van de illustratie. In Illustrator worden illustraties standaard uitgesneden tot de grenzen van het tekengebied, die
u opgeeft wanneer u een documentprofiel selecteert in het dialoogvenster Nieuw document. U kunt uw illustraties ook
laten uitsnijden tot een vooraf ingesteld snijgebied of tot een aangepast snijgebied dat u zelf kunt instellen.
U kunt voor elk document meerdere snijgebieden maken, maar u kunt per keer slechts één snijgebied activeren. Als u
meerdere snijgebieden hebt ingesteld, kunt u al deze snijgebieden weergeven door het gereedschap Snijgebied te selecteren
terwijl u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt houdt. Elk snijgebied heeft een nummer, zodat u het snijgebied
gemakkelijk kunt vinden. U kunt een snijgebied op elk gewenst moment bewerken of verwijderen en u kunt bij elke afdruk-
of exporteerbewerking een ander snijgebied opgeven.
De grenzen van een snijgebied worden aangegeven met een onderbroken lijn rondom de illustratie. Gebieden buiten het
snijgebied worden grijs weergegeven als het gereedschap Snijgebied is geselecteerd. Desgewenst kunt u ook een
middenmarkering, dradenkruizen, veilige gebieden voor video, markeringen voor de schermrand en snijgebiedlinialen
weergeven.
Op www.adobe.com/go/vid0213_nl vindt u een video over het gebruik van het gereedschap Snijgebied.
Eén snijgebied instellen
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een aangepast snijgebied wilt instellen met het gereedschap Snijgebied, selecteert u het gereedschap Snijgebied en
sleept u in het werkgebied om het snijgebied in te stellen.
Als u een vooraf ingesteld snijgebied wilt gebruiken, dubbelklikt u op het gereedschap Snijgebied en selecteert u een
voorinstelling voor de grootte van het snijgebied in het dialoogvenster Opties voor snijgebied. Klik vervolgens op OK.
Sleep het snijgebied naar de gewenste positie.
Als de illustratie een afloop moet bevatten, zorg er dan voor dat het deel van de illustratie buiten het snijgebied groot genoeg
is voor de afloop.
2 Klik op een ander gereedschap in het deelvenster Gereedschappen om het snijgebied vast te leggen en de modus voor
het bewerken van het snijgebied af te sluiten.
Extra snijgebieden instellen en weergeven
Selecteer het gereedschap Snijgebied en voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een nieuw snijgebied wilt maken, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleept u met de muis.
Elk snijgebied heeft een uniek nummer dat wordt weergegeven in de linkerbovenhoek van het snijgebied.
Als u alle snijgebieden wilt weergeven, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt.
Als u een snijgebied als het actieve snijgebied wilt instellen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en
klikt u op het snijgebied dat u actief wilt maken.
Als u de snijgebieden een voor een wilt langsgaan, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klikt u op
een pijltoets.
Een snijgebied verwijderen
Selecteer het gereedschap Snijgebied en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Verwijderen in het deelvenster Beheer om het actieve snijgebied te verwijderen.
Als u een of meer snijgebieden wilt verwijderen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt om alle
bestaande snijgebieden weer te geven en klikt u op het pictogram Verwijderen in de rechterbovenhoek van het
snijgebied dat u wilt verwijderen.
Als u alle snijgebieden wilt verwijderen, klikt u op Alles verwijderen in het deelvenster Beheer of drukt u op Alt+Delete
(Windows) of Option+Delete (Mac OS).
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
38
Een snijgebied bewerken of verplaatsen
Selecteer het gereedschap Snijgebied en voer een van de volgende handelingen uit:
Als u het snijgebied wilt bewerken, plaatst u de aanwijzer op een rand of hoek van het snijgebied. Wanneer de aanwijzer
verandert in een dubbele pijl, sleept u om het snijgebied te wijzigen. U kunt ook nieuwe waarden opgeven bij Breedte en
Hoogte in het deelvenster Beheer.
Als u het snijgebied wilt verplaatsen, plaatst u de aanwijzer in het midden van het snijgebied. Wanneer de aanwijzer
verandert in een vierpuntige pijl, sleept u de aanwijzer. U kunt het snijgebied ook selecteren en op een pijltoets drukken
(druk op Shift+pijltoets om het snijgebied te verplaatsen in stappen van 10 punten) of u kunt nieuwe waarden opgeven
bij X en Y in het deelvenster Beheer.
Snijgebiedlinialen gebruiken
U kunt linialen weergegeven door Snijgebiedlinialen tonen te selecteren in het dialoogvenster Opties voor snijgebied, dat
u opent door te dubbelklikken op het gereedschap Snijgebied. Linialen zijn handig wanneer u werkt met materiaal dat u
wilt exporteren naar video. De cijfers op de linialen geven apparaatspecifieke pixels aan, ongeacht de maateenheid die u
hebt opgegeven onder Voorkeuren. De standaardpixelverhouding voor Illustrator is 1,0 (voor vierkante pixels). Deze
waarde wordt aangepast op basis van het vooraf ingestelde snijgebied dat u kiest in het dialoogvenster Opties voor
snijgebied of het dialoogvenster Nieuw document.
Als u niet-vierkante pixels gebruikt, kunt u met de liniaal gemakkelijker apparaatspecifieke pixelberekeningen uitvoeren.
Als u bijvoorbeeld een snijgebied opgeeft van 100 x100 Illustrator-punten en u wilt weten wat de exacte grootte is in
apparaatafhankelijke pixels voordat u het bestand exporteert voor gebruik in een NTSC DV-breedbeeld, kunt u de
snijgebiedliniaal in Illustrator instellen op gebruik van een pixelverhouding van 1,2 (voor brede pixels). Deze wijziging
wordt doorgevoerd in de liniaal en het snijgebied wordt weergegeven als apparaatpixels van 83 x100 (100/1,2 = 83,333).
Snijgebied met linialen
1 Dubbelklik op het gereedschap Snijgebied in het deelvenster Gereedschappen.
2 Selecteer Snijgebiedlinialen tonen en stel een waarde in voor de pixelverhouding van de liniaal.
Opties voor snijgebied
U opent het dialoogvenster Opties voor snijgebied door te dubbelklikken op het gereedschap Snijgebied. Als het
gereedschap Snijgebied actief is, kunt u een groot aantal van deze opties ook instellen in het deelvenster Beheer.
Voorinstelling Hiermee geeft u de afmetingen van het snijgebied op. Met deze voorinstellingen wordt de juiste
pixelverhouding van de liniaal voor de beoogde uitvoer ingesteld.
Breedte en Hoogte Hiermee stelt u de grootte van het snijgebied in.
Verhoudingen behouden Hiermee blijven de verhoudingen van het snijgebied intact wanneer u het snijgebied handmatig
vergroot of verkleint.
Positie X: en Y: Hiermee bepaalt u de positie van het snijgebied op basis van de linialen in het werkgebied van Illustrator.
Kies Weergave > Linialen tonen om deze linialen weer te geven.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
39
Middenmarkering tonen Hiermee geeft u een punt weer in het midden van het snijgebied.
Dradenkruizen tonen Hiermee geeft u gekruiste lijnen weer door het midden van elke zijde van het snijgebied.
Veilige gebieden video tonen Hiermee geeft u hulplijnen weer ter indicatie van de gebieden die binnen het weer te geven
gebied van de video vallen. Zorg ervoor dat alle tekst en illustraties die de gebruikers moeten kunnen zien, zich binnen de
veilige gebieden voor video bevinden.
Schermrand tonen Hiermee geeft u hulplijnen weer die de rand van het videoscherm aangeven.
Snijgebiedlinialen tonen Hiermee geeft u linialen weer rond het snijgebied. Het nulpunt van deze linialen bevindt zich, net
als bij videolinialen, in de linkerbovenhoek. De aangegeven afmetingen zijn afhankelijk van de waarde in het vak
Pixelverhouding liniaal.
Pixelverhouding liniaal Hiermee stelt u de pixelverhouding in die voor de linialen wordt gebruikt.
Gebied buiten snijgebied vervagen Hiermee geeft u het gebied buiten het snijgebied weer in een kleur die donkerder is dan
die van het gebied binnen het snijgebied als het gereedschap Snijgebied is geactiveerd.
Bijwerken tijdens slepen Hiermee blijft het gebied buiten het snijgebied donkerder wanneer u het snijgebied sleept om het
formaat ervan aan te passen. Als deze optie niet geselecteerd is, hebben het gebied binnen en buiten het snijgebied tijdens
het aanpassen van het formaat dezelfde kleur.
Snijgebieden Hiermee wordt aangegeven hoeveel snijgebieden zijn ingesteld.
Bepalen hoe u illustraties wilt uitsnijden voor afdrukken
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Selecteer Instellen aan de linkerkant van het dialoogvenster Afdrukken.
3 Geef voor Illustratie uitsnijden tot op of u de illustratie wilt uitsnijden tot het tekengebied, tot het omsluitende kader van
alle illustraties in het document, of tot het opgegeven snijgebied.
Als u illustraties wilt uitsnijden tot het snijgebied, moet u het snijgebied eerst definiëren.
Snijtekens opgeven voor verkleinen of uitlijnen
Daarnaast kunt u opgeven hoe u illustraties uitsnijdt voor de beoogde uitvoer en kunt u meerdere sets snijtekens in uw
illustratie maken en gebruiken. Snijtekens geven aan waar papier met de afdruk moet worden afgesneden. Snijtekens zijn
nuttig als u markeringen rond meerdere objecten op een pagina wilt maken, bijvoorbeeld voor het afdrukken van een reeks
visitekaartjes. Ze komen ook goed van pas bij het uitlijnen van Illustrator-illustraties die u naar een andere toepassing hebt
geëxporteerd.
Snijtekens verschillen in de volgende opzichten van het snijgebied:
Snijgebieden geven de afdrukbare grenzen van illustraties aan, terwijl snijtekens niet van invloed zijn op het afgedrukte
gebied.
U kunt per keer slechts één snijgebied activeren, maar u kunt meerdere snijtekens maken en weergeven.
Het snijgebied wordt aangegeven met zichtbare, maar niet-afdrukbare markeringen, terwijl snijtekens worden afgedrukt
met registratiezwart (zodat ze op elke scheidingsplaat worden afgedrukt, net als drukkersmarkeringen).
Opmerking: Snijtekens komen niet in de plaats van interne snijtekens die zijn toegevoegd met de opties onder Markeringen en
aflooptekens in het dialoogvenster Afdrukken of met de opdracht Object > Snijgebied > Maken.
Snijtekens rond een object plaatsen
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Kies Filter > Maken > Snijtekens.
Snijtekens verwijderen
Selecteer het snijteken en druk op Delete.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
40
Japanse snijtekens gebruiken
Japanse snijtekens hebben dubbele lijnen, die op visuele wijze een standaardafloopwaarde van 3 millimeter (8,5 punten)
definiëren.
1 Kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Algemeen (Mac OS).
2 Selecteer Japanse snijtekens gebruiken en klik op OK.
Illustraties weergeven
Overzicht van het tekengebied
Het tekengebied is het gehele gebied dat afdrukbare illustraties kan bevatten. De dimensies van het tekengebied komen
echter niet noodzakelijkerwijs overeen met het huidige paginaformaat. Het tekengebied kan bijvoorbeeld 250 x 500 mm
groot zijn terwijl de printerinstelling voor het papier 210 x 297 mm, of 864 x 480 pixels, is. U kunt de grenzen van de pagina
in verhouding tot het tekengebied weergeven door de paginaverdeling weer te geven (Weergave > Paginaverdeling tonen).
Wanneer de paginaverdeling is ingeschakeld, worden de afdrukbare en niet-afdrukbare gedeelten tussen de buitenste rand
van het venster en het afdrukbare gedeelte van de pagina aangegeven met een reeks dichte lijnen en stippellijnen.
Illustratievenster
A. Afdrukbaar gebied B. Niet-afdrukbaar gebied C. Paginarand D. Te ke ngeb ie d
Het afdrukbare gebied wordt omsloten door de binnenste stippellijnen en geeft het deel van de pagina aan dat met de
geselecteerde printer kan worden afgedrukt. Veel printers kunnen niet tot de rand van de pagina afdrukken.
Het niet-afdrukbare gebied bevindt zich tussen de twee stippellijnen die de niet-afdrukbare marge van de pagina aangeven.
De paginarand wordt aangegeven door de buitenste stippellijn.
Het tekengebied wordt omsloten door dichte lijnen en geeft het maximale afdrukbare gebied aan. Als u de grenzen van het
tekengebied wilt verbergen, kiest u Weergave > Tekengebied verbergen.
Het kladgebied is het gebied buiten het tekengebied dat tot de rand van het venster van 1464 vierkante centimeter reikt. Het
kladgebied is een ruimte waarin u elementen van illustraties kunt maken, bewerken en opslaan voordat u ze naar het
tekengebied verplaatst. Objecten die in het kladgebied zijn geplaatst, zijn zichtbaar op het scherm maar worden niet
afgedrukt.
A
B
C
D
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
41
Zie ook
“Het paginaformaat en de afdrukrichting wijzigen” op pagina 386
“Illustraties op de pagina verplaatsen” op pagina 386
“Illustraties op meerdere pagina's afdrukken op pagina 386
De grootte en kleur van het tekengebied wijzigen
1 Kies Bestand > Documentinstellingen.
2 Voer een van de volgende handelingen uit in het menu links boven in het venster Documentinstellingen:
Als u de grootte van het tekengebied wilt wijzigen, kiest u Tekengebied en stelt u de grootte en stand van het tekengebied in.
Als u de kleur van het tekengebied wilt wijzigen, kiest u Transparantie. Selecteer Gekleurd papier simuleren, klik op het
bovenste kleurenstaal en selecteer een nieuwe kleur met het dialoogvenster Kleur.
Als u de kleur van het tekengebied wijzigt, kunt u het document bekijken zoals het eruit kan zien wanneer het op gekleurd
papier wordt afgedrukt. Als u bijvoorbeeld een blauw object op een gele achtergrond tekent, wordt het object groen
weergegeven. De simulatie wordt alleen uitgevoerd wanneer het transparantieraster niet wordt weergegeven.
Paginaverdeling
Standaard worden illustraties in Illustrator afgedrukt op één vel papier. Als de illustratie echter groter is dan de
papierformaten die op uw printer beschikbaar zijn, kunt u de illustratie afdrukken op meerdere vellen papier.
U kunt het tekengebied opsplitsen op basis van de beschikbare paginaformaten van een printer. Dit wordt verdeling
genoemd. In het gedeelte Instellen van het dialoogvenster Afdrukken kunt u een paginaverdelingsoptie selecteren. Kies
Weergave > Paginaverdeling tonen om de grenzen van de paginaverdeling in het tekengebied weer te geven.
Tekengebied met meerdere paginadelen
Wanneer u het tekengebied opsplitst in meerdere paginadelen, worden de pagina's genummerd van links naar rechts en van
boven naar beneden, en de nummering begint bij pagina 1. Deze paginanummers worden alleen op het scherm
weergegeven en worden niet afgedrukt. Aan de hand van de nummers kunt u alle pagina's in het bestand of alleen bepaalde
pagina's afdrukken.
Zie ook
“Het paginaformaat en de afdrukrichting wijzigen” op pagina 386
“Illustraties op meerdere pagina's afdrukken op pagina 386
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
42
In- of uitzoomen
Er zijn verschillende manieren waarop u kunt in- of uitzoomen.
Selecteer het gereedschap Zoomen . De aanwijzer verandert in een vergrootglas met een plusteken in het midden.
Klik in het midden van het gebied dat u wilt vergroten of houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik in
het midden van het gebied dat u wilt verkleinen. Bij elke muisklik wordt de weergave naar het vorige vooraf ingestelde
percentage vergroot of verkleind.
Selecteer het gereedschap Zoomen en sleep een gestippelde driehoek, ofwel een selectiekader,rondhetgebieddatuwilt
vergroten. Als u het selectiekader rond de illustratie wilt verplaatsen, houdt u de spatiebalk ingedrukt en sleept u het
selectiekader naar een andere plaats.
Kies Weergave > Inzoomen of Weergave > Uitzoomen. Bij elke muisklik wordt de weergave naar het volgende vooraf
ingestelde percentage vergroot of verkleind.
Stel het zoomniveau in de linkerbenedenhoek van het hoofdvenster of in het deelvenster Navigator in.
Als u een bestand op een grootte van 100% wilt weergeven, kiest u Weergave > Ware grootte of dubbelklikt u op het
gereedschap Zoomen.
Kies Weergave > Passend in venster of dubbelklik op het gereedschap Handje om het document in het documentvenster
te laten passen.
Zie ook
Galerie met gereedschappen voor verplaatsen en zoomen” op pagina 32
“Toetsen voor het weergeven van illustraties” op pagina 439
Het weergavegebied verplaatsen
Voer een van de volgende twee handelingen uit als u een ander deel van het tekengebied wilt weergeven:
Selecteer het gereedschap Handje en sleep in de richting waarin u de illustratie wilt verplaatsen.
Klik in het deelvenster Navigator op het gebied van de miniatuurweergave dat u in het illustratievenster wilt weergeven.
U kunt ook het voorvertoningsgebied (het gekleurde vak) naar een ander deel van de miniatuurweergave verplaatsen.
Als u de kwaliteit van de weergave wilt opgeven wanneer u het Handje gebruikt, kiest u Bewerken > Voorkeuren >
Eenheden en weergaveprestaties (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Eenheden en weergaveprestaties (Mac OS). Sleep
de schuifregelaar van het gereedschap Handje naar links om de kwaliteit van de weergave te verbeteren wanneer u deze
verplaatst met het gereedschap Handje. Sleep de schuifregelaar naar rechts om de snelheid te verhogen waarmee u de weergave
kunt verplaatsen met het gereedschap Handje.
Zie ook
Galerie met gereedschappen voor verplaatsen en zoomen” op pagina 32
“Toetsen voor het weergeven van illustraties” op pagina 439
Overzicht van het deelvenster Navigator
Met het deelvenster Navigator (Venster > Navigator) wijzigt u snel de weergave van de illustratie met behulp van een
miniatuur. Het gekleurde vak in het deelvenster Navigator (dit wordt het voorvertoningsgebied genoemd) komt overeen met
het op dat moment zichtbare gebied in het illustratievenster.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
43
Deelvenster Navigator
A. Miniatuurweergave van illustratie B. Knop voor deelvenstermenu C. Zoomvak D. Knop Uitzoomen E. Voorvertoningsgebied
F. Zoomschuifregelaar G. Knop Inzoomen
U kunt het deelvenster Navigator op de volgende manieren aanpassen:
Als u illustraties buiten de grenzen van het tekengebied in het deelvenster Navigator wilt weergeven, klikt u op Alleen
tekengebied/snijgebied weergeven in het deelvenstermenu om deze optie uit te schakelen.
Als u de kleur van het voorvertoningsgebied wilt wijzigen, selecteert u Deelvensteropties in het deelvenstermenu.
Selecteer een vooraf ingestelde kleur in het menu Kleur of dubbelklik in het kleurvak om een aangepaste kleur te kiezen.
Als u onderbroken lijnen in het document als dichte lijnen wilt weergeven in het deelvenster Navigator, kiest u
Deelvensteropties in het deelvenstermenu en selecteert u Onderbroken lijnen als dichte lijnen tekenen.
Als u de grootte wilt opgeven waarbij tekst in het deelvenster Navigator wordt vervangen door een grijze balk, selecteert
u Deelvensteropties in het deelvenstermenu en voert u in het vak Tekstsimulatie een fontgrootte in.
Zie ook
“De werkruimte aanpassen” op pagina 17
Illustraties weergeven als omtrekken
Standaard worden alle illustraties in Adobe Illustrator in kleur weergegeven. U kunt illustraties echter zo weergeven dat
alleen de omtrekken (of paden) zichtbaar zijn. Wanneer u met ingewikkelde illustraties werkt en deze zonder
kleurkenmerken worden weergegeven, kan het scherm sneller worden opgebouwd.
In de omtrekmodus worden gekoppelde bestanden standaard weergegeven als omlijnde vakken die een X bevatten. Als u
de inhoud van gekoppelde bestanden wilt weergeven, kiest u Bestand > Documentinstellingen, kiest u Tekengebied boven
in het dialoogvenster en selecteert u Afbeeldingen tonen in omtrekmodus.
Als u alle illustraties als omtrekken wilt weergeven, kiest u Weergave > Omtrek. Kies Weergave > Voorvertoning als u de
illustraties weer in kleur wilt weergeven.
Als u alle illustraties in een laag als omtrekken wilt weergeven, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS)
ingedrukt terwijl u in het deelvenster Lagen op het oogpictogram voor de laag klikt. Klik nogmaals terwijl u Ctrl
(Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt houdt om de illustraties weer in kleur weer te geven. Het oogpictogram
wordt als weergegeven wanneer de weergave Omtrek is ingeschakeld en als wanneer de weergave Voorvertoning
is ingeschakeld.
Als u alle items in niet-geselecteerde lagen als omtrekken wilt weergeven, houdt u Alt+Ctrl (Windows) of
Option+Command (Mac OS) ingedrukt terwijl u op het oogpictogram voor de geselecteerde laag klikt. Ook kunt u
Overige omtrekken selecteren in het menu van het deelvenster Lagen.
U kunt alle items in het deelventer Lagen weer voorvertonen door Voorvertoning alle lagen te kiezen in het menu van het
deelvenster Lagen.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
A
CDE FG
B
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
44
Meerdere vensters en weergaven gebruiken
U kunt hetzelfde document in meerdere vensters tegelijk openen. Voor elk venster kunnen andere weergave-instellingen
gelden. U kunt een venster bijvoorbeeld aanzienlijk vergroten voor gedetailleerd werk met bepaalde objecten en een minder
vergroot venster maken voor de lay-out van die objecten op de pagina.
(Windows) Met de opties in het menu Venster kunt u naar wens meerdere geopende vensters rangschikken. Met Trapsgewijs
worden vensters gestapeld en aflopend van linksboven naar rechtsonder in het scherm weergegeven. Met Naast elkaar
worden de vensters naast elkaar geschikt. Met Pictogrammen schikken worden de geminimaliseerde vensters binnen het
programmavenster geordend.
In plaats van meerdere vensters kunt u ook meerdere weergaven maken. Voor elk document kunt u maximaal 25 weergaven
maken en opslaan.
Meerdere vensters verschillen in de volgende opzichten van meerdere weergaven:
Meerdere weergaven worden bij het document opgeslagen, meerdere vensters niet.
Meerdere vensters kunnen gelijktijdig worden weergegeven.
Gelijktijdige meerdere weergaven zijn alleen mogelijk als er meerdere vensters zijn geopend waarin ze kunnen worden
weergegeven. Bij het wijzigen van de weergave, wordt het actieve venster gewijzigd; er wordt geen nieuw venster gemaakt.
Een nieuw venster maken
Kies Venster > Nieuw venster.
Een nieuwe weergave maken
Steldeweergavenaarwensin,kiesWeergave>Nieuweweergave,voereennaamvoordenieuweweergaveinenklikop OK.
Een weergave verwijderen of de naam ervan wijzigen
Kies Weergave > Weergave wijzigen.
Overschakelen op een andere weergave
Selecteer een weergavenaam onder aan het menu Weergave.
Voorvertoning van illustraties in het uiteindelijke uitvoermedium
In Illustrator kunt u op de volgende manieren bekijken hoe aspecten van illustraties eruit zien in gedrukte vorm of bij
weergave op het web of op een mobiel apparaat:
Modus Voorvertoning overdruk (Weergave> Voorvertoning overdruk) Met Voorvertoning overdruk wordt een
'voorvertoning met inkt' weergegeven waarin wordt geschat hoe het overvloeien, de transparantie en het overdrukken eruit
zullen zien bij uitvoer met kleurscheiding.
Modus Voorvertoning pixels (Weergave > Voorvertoning pixels) Hiermee wordt geschat hoe de illustraties worden
weergegeven wanneer de illustraties in een webbrowser worden gerasterd en weergegeven.
Voorvertoning van afvlakker (Venster > Voorvertoning van afvlakker) Hiermee worden gebieden in de illustratie
gemarkeerd die voldoen aan bepaalde criteria voor afvlakking wanneer de illustratie wordt opgeslagen of afgedrukt.
Elektronische proefdrukken Met elektronische proefdrukken (proefkleuren) wordt geschat hoe de kleuren van een
document op een bepaald type beeldscherm of uitvoerapparaat worden weergegeven.
Anti-aliasing Met anti-aliasing worden vectorobjecten vloeiender weergegeven op het scherm en krijgt u een beter idee hoe
vectorillustraties eruit zullen zien wanneer deze met een PostScript®-printer worden afgedrukt. De reden hiervoor is dat
schermresoluties relatief beperkt zijn terwijl vectorillustraties vaak met een hoge resolutie worden afgedrukt. Kies
Bewerken > Voorkeuren > Algemeen (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Algemeen (Mac OS), selecteer Anti-aliased
illustratie en klik op OK als u anti-aliasing wilt inschakelen.
Adobe Device Central (Bestand > Adobe Device Central) Hiermee kunt u een voorvertoning bekijken van hoe uw
document eruit ziet op een bepaalde mobiele telefoon of een bepaald apparaat.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
45
Zie ook
“Informatie over overdrukken” op pagina 403
“De modus Voorvertoning pixels” op pagina 351
“Een voorbeeld bekijken van de gebieden van de illustratie die worden afgevlakt” op pagina 400
“Elektronische proefdruk van kleuren” op pagina 130
Opslaan voor web en apparaten: overzicht” op pagina 362
Linialen, rasters en hulplijnen
Linialen gebruiken
U kunt linialen gebruiken om objecten in het illustratievenster nauwkeurig te plaatsen en te meten. Linialen worden aan de
boven- en linkerzijde van het illustratievenster weergegeven. Het punt waar 0 op elke liniaal wordt weergegeven, wordt de
oorsprong van de liniaal genoemd. De standaardoorsprong van een liniaal wordt in de linkerbenedenhoek van het
tekengebied weergegeven.
Als u linialen wilt tonen, kiest u Weergave > Linialen tonen.
Als u linialen wilt verbergen, kiest u Weergave > Linialen verbergen.
Als u de oorsprong van een liniaal wilt wijzigen, verplaatst u de aanwijzer naar de linkerbovenhoek van het
illustratievenster waar de linialen elkaar kruisen en sleept u de aanwijzer naar de gewenste nieuwe oorsprong.
Terwijl u sleept, geeft een kruiscursor in het venster en in de linialen de veranderende oorsprong van de liniaal aan.
Opmerking: Wanneer u de oorsprong van een liniaal wijzigt, heeft dit gevolgen voor de verdeling van patronen.
Als u de standaardoorsprong van de liniaal wilt herstellen, dubbelklikt u op de linkerbovenhoek van het illustratievenster
waar de linialen elkaar kruisen.
Opmerking: Er zijn ook linialen voor afzonderlijke snijgebieden. Als u linialen rond snijgebieden wilt instellen, dubbelklikt u
op het gereedschap Snijgebied om het dialoogvenster Opties voor snijgebied te openen en selecteert u Snijgebiedlinialen tonen.
De maateenheid wijzigen
De standaardmaateenheid van Illustrator is punten (een punt is gelijk aan 0,3528 millimeter). U kunt de maateenheden
voor algemene metingen, streken en tekst wijzigen. Wanneer u waarden in vakken invoert, kunt u de standaardeenheid
overschrijven.
Als u de standaardmaateenheid wilt wijzigen, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Eenheden en weergaveprestaties
(Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Eenheden en weergaveprestaties (Mac OS) en selecteert u de gewenste
eenheden voor de opties Algemeen, Streek en Tekst. Als Aziatische opties tonen is geselecteerd bij de voorkeuren voor
Tekst, kunt u ook een speciale eenheid voor Aziatische tekst selecteren.
Opmerking: De maateenheidoptie Algemeen heeft invloed op linialen, het meten van afstanden tussen punten, het verplaatsen
en transformeren van objecten, het instellen van afstanden in rasters en tussen hulplijnen, en het maken van vormen.
Als u de algemene maateenheid alleen voor het huidige document wilt instellen, kiest u Bestand >
Documentinstellingen. Vervolgens selecteert u Tekengebied in het menu linksboven in het dialoogvenster
Documentinstellingen, stelt u de gewenste maateenheid in en klikt u op OK.
Als u de maateenheid wilt wijzigen wanneer u een waarde invoert in een vak, voert u na de waarde een van de volgende
afkortingen in: inch, inches, in, millimeters, mm, Q's (één Q is gelijk aan 0,25 millimeter), centimeters, cm, punten, p,
pt, pica's, pc, pixel, pixels en px.
Wanneer u pica's en punten door elkaar gebruikt, kunt u waarden als XpY invoeren, waarbij X en Y staan voor het aantal
pica's en punten (bijvoorbeeld 12p6 voor 12 pica's en 6 punten).
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
46
Het raster gebruiken
Het raster wordt achter de illustratie weergegeven in het illustratievenster en wordt niet afgedrukt.
Als u het raster wilt gebruiken, kiest u Weergave > Raster tonen.
Als u het raster wilt verbergen, kiest u Weergave > Raster verbergen.
Als u objecten magnetisch op rasterlijnen wilt plaatsen, kiest u Weergave > Raster magnetisch. Vervolgens selecteert u
het object dat u wilt verplaatsen en sleept u dit naar de gewenste plaats.
Wanneer de grenzen van het object binnen 2 pixels van een rasterlijn zijn geplaatst, wordt het object magnetisch met het
punt verbonden.
Opmerking: Wanneer de optie Weergave > Voorvertoning pixels is geselecteerd, verandert de opdracht Raster magnetisch in
Magnetisch pixel.
Als u de afstand tussen rasterlijnen, de rasterstijl (lijnen of stippen) of de rasterkleur wilt opgeven, of als u wilt bepalen
of rasters vóór of achter illustraties worden weergegeven, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Hulplijnen en raster
(Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Hulplijnen en raster (Mac OS).
Hulplijnen gebruiken
Met Hulplijnen kunt u tekst en grafische objecten gemakkelijker uitlijnen. U kunt liniaalhulplijnen (rechte verticale of
horizontale lijnen) en hulplijnobjecten (vectorobjecten die u naar hulplijnen omzet) maken. Net als het raster worden
hulplijnen niet afgedrukt.
U kunt kiezen uit twee soorten hulplijnstijlen, puntjes en lijnen, en u kunt de kleur van hulplijnen wijzigen in vooraf
ingestelde hulplijnkleuren of kleuren die u selecteert met een kleurkiezer. Hulplijnen zijn standaard ontgrendeld, zodat u
ze kunt verplaatsen, wijzigen, verwijderen of herstellen, maar kunt u de lijnen desgewenst vergrendelen.
Kies Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen tonen of Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen verbergen om hulplijnen weer te
geven of te verbergen.
Kies Bewerken > Voorkeuren > Hulplijnen en raster (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Hulplijnen en raster
(Mac OS) om de hulplijninstellingen te wijzigen.
Als u hulplijnen wilt vergrendelen, kiest u Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen vergrendelen.
Hulplijnen maken
1 Als de linialen niet worden weergegeven, kiest u Weergave > Linialen tonen.
2 Plaats de aanwijzer op de linkerliniaal voor een verticale hulplijn of op de bovenste liniaal voor een horizontale hulplijn.
3 Sleep de hulplijn naar de gewenste plaats.
U kunt vectorobjecten naar hulplijnen converteren door de vectorobjecten te selecteren en Weergave > Hulplijnen >
Hulplijnen maken te kiezen.
Verplaats de hulplijnen naar een afzonderlijke laag, zodat u gemakkelijker met meerdere hulplijnen kunt werken.
Hulplijnen verplaatsen, verwijderen of ontgrendelen
1 Als hulplijnen zijn vergrendeld, selecteert u Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen vergrendelen.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Verplaats de hulplijn door te kopiëren of te slepen.
Verwijder de hulplijn door op Backspace (Windows) of Delete (Mac OS te drukken. U kunt de hulplijn ook verwijderen
met Bewerken > Knippen of Bewerken > Wissen.
U verwijdert alle hulplijnen tegelijk met Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen wissen.
U kunt de hulplijn ontgrendelen en er weer een grafisch object van maken door de hulplijn te selecteren en Weergave >
Hulplijnen > Geen hulplijnen te kiezen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
47
Objecten magnetisch op ankerpunten en hulplijnen plaatsen
1 Kies Weergave > Magnetisch punt.
2 Selecteer het object dat u wilt verplaatsen en plaats de aanwijzer op het exacte punt dat u met ankerpunten en hulplijnen
wilt uitlijnen.
Belangrijk: Wanneerueenmagnetischpuntgebruikt,isdemagnetischeuitlijningafhankelijkvandepositievandeaanwijzer
en niet van de randen van het versleepte object.
3 Sleep het object naar de gewenste positie.
Wanneer de aanwijzer binnen 2 pixels van een ankerpunt of hulplijn is geplaatst, wordt het object magnetisch met dat punt
verbonden. De aanwijzer verandert van een gevulde pijlpunt in een holle pijlpunt op het moment dat de magnetische
aantrekking optreedt.
Intelligente hulplijnen
Intelligente hulplijnen zijn tijdelijke magnetische hulplijnen waarmee u objecten ten opzichte van andere objecten maakt,
uitlijnt, bewerkt en transformeert. Als u intelligente hulplijnen wilt inschakelen, kiest u Weergave > Intelligente hulplijnen.
Intelligente hulplijnen kunt u op de volgende manieren gebruiken:
Als u een object maakt met de pen- of vormgereedschappen, kunt u met de intelligente hulplijnen de positie bepalen van
de ankerpunten van het nieuwe object ten opzichte van een bestaand object.
Als u een object verplaatst, kunt u met de intelligente hulplijn uw cursor uitlijnen met constructiehulplijnen en bestaande
paden. Het uitlijnen is gebaseerd op de positie van de aanwijzer en niet op de randen van het versleepte object. Zorg er
dus voor dat u op het exacte punt klikt waarmee u wilt uitlijnen.
Wanneer u een object transformeert, worden automatisch intelligente hulplijnen weergegeven om u behulpzaam te zijn
bij de transformatie.
U kunt wijzigen hoe en wanneer intelligente hulplijnen worden weergegeven door voorkeuren voor intelligente hulplijnen
in te stellen.
Opmerking: Als de optie Raster magnetisch is ingeschakeld, kunt u de intelligente hulplijnen niet gebruiken, ook al is de
menuopdracht geselecteerd).
Voorkeuren voor intelligente hulplijnen
Kies Bewerken > Voorkeuren > Intelligente hulplijnen en segmenten (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Intelligente
hulplijnen en segmenten (Mac OS) om de volgende voorkeuren in te stellen:
Hints tekstlabels Selecteer Hints tekstlabels voor informatie over de positie waarnaar de aanwijzer springt wanneer u deze
beweegt, bijvoorbeeld midden.
Constructiehulplijnen Selecteer Constructiehulplijnen als u richtlijnen in het bestand wilt weergeven terwijl u intelligente
hulplijnen gebruikt.
Transformatiegereedschappen Selecteer Transformatiegereedschappen als u informatie wilt weergeven wanneer u
objecten schaalt, roteert of schuintrekt.
Objecten markeren Selecteer Objecten markeren als u het object onder de aanwijzer wilt accentueren terwijl u rond het
object sleept.
Hoeken Selecteer Hoeken als u hoeken wilt instellen waarin u richtlijnen wilt tekenen vanaf de ankerpunten van een
nabijgelegen object. U kunt maximaal zes hoeken instellen. Typ een hoek in het geselecteerde vak Hoeken, selecteer een set
Hoeken in het pop-upmenu Hoeken of selecteer een set hoeken in het pop-upmenu en wijzig een van de waarden in het
vak als u een set hoeken wilt aanpassen. Uw instellingen worden weergegeven in de voorvertoning.
Magnetisch bereik Selecteer Magnetisch bereik als u het aantal punten tussen de aanwijzer en een ander object wilt
weergeven dat vereist is om de intelligente hulplijnen te activeren.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
48
De afstand tussen objecten meten
Met het gereedschap Meetlat wordt de afstand tussen twee punten berekend en worden de resultaten weergegeven in het
deelvenster Info.
1 Selecteer het gereedschap Meetlat .
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de twee punten waarvan u de onderlinge afstand wilt meten.
Klik op het eerste punt en sleep naar het tweede punt. Houd Shift ingedrukt en sleep om het gereedschap tot stappen van
45 graden te beperken.
Het deelvenster Info geeft de horizontale en verticale afstand tussen de x- en y-as, de absolute horizontale en verticale
afstand, de totale afstanden en de gemeten hoek weer.
Overzicht van het deelvenster Info
U gebruikt het deelvenster Info (Venster > Info) om informatie te verkrijgen over het gebied onder de muisaanwijzer en
over geselecteerde objecten.
Wanneer een object is geselecteerd en een selectiegereedschap actief is, worden in het deelvenster Info de x- en y-
coördinaten, de breedte (B)endehoogte(H) van het object weergegeven. De waarden voor de breedte en hoogte worden
beïnvloed door de optie Met grenzen voorvertoning in de Algemene voorkeuren. Wanneer Met grenzen voorvertoning
is ingeschakeld, worden de breedte van de streek en andere kenmerken zoals slagschaduwen opgenomen in de dimensies
van het object. Wanneer Met grenzen voorvertoning is uitgeschakeld, worden alleen de dimensies gemeten die op basis
van het vectorpad zijn gedefinieerd.
Wanneer u het gereedschap Pen of Verloop gebruikt of een selectie verplaatst, worden in het deelvenster Info de wijziging
in x (B), de wijziging in y (H), de afstand (D) en de hoek weergegeven terwijl u sleept.
Wanneer u het gereedschap Zoomen gebruikt, worden in het deelvenster Info de vergrotingsfactor en de x- en y-
coördinaten weergegeven nadat u de muisknop hebt losgelaten.
Wanneer u het gereedschap Schalen gebruikt, worden in het deelvenster Info de procentuele verandering in de breedte
(B) en hoogte (H) en de nieuwe breedte (B) en hoogte (H) weergegeven nadat het object is geschaald. Wanneer u de
gereedschappen Roteren of Spiegelen gebruikt, worden in het deelvenster Info de coördinaten van het middelpunt van
het object en de rotatiehoek of spiegelingshoek weergegeven.
Wanneer u het gereedschap Schuintrekken gebruikt, worden in het deelvenster Info de coördinaten van het middelpunt
van het object, de hoek van de schuintrekas en de mate van schuintrekking weergegeven.
Wanneer u het gereedschap Penseel gebruikt, worden in het deelvenster Info de x-eny- coördinaten en de naam van het
geselecteerde penseel weergegeven.
Selecteer Opties tonen in het deelvenstermenu of klik op de dubbele pijl op het tabblad van het deelvenster als u waarden
wiltweergevenvoordevul-enstreekkleurenvanhetgeselecteerdeobjectendenaamvanelkpatroon,elkverloopofelke
tint die op het geselecteerde object is toegepast.
Opmerking: Als u meerdere objecten selecteert, wordt in het deelvenster Info alleen de informatie die op alle geselecteerde
objecten van toepassing is, weergegeven.
Voorkeuren instellen
Voorkeuren
Voorkeuren zijn opties voor de manier waarop Illustrator werkt, met inbegrip van opties voor weergave, gereedschappen,
liniaaleenheden en het exporteren van gegevens. Uw voorkeuren worden opgeslagen in het bestand AIPrefs (Windows) of
Adobe Illustrator Prefs (Mac OS). Dit bestand wordt gestart wanneer u Illustrator start. Als u de standaardinstellingen van
Illustrator wilt herstellen, kunt u het voorkeurenbestand verwijderen of de naam van het bestand wijzigen en Illustrator
opnieuw starten. Dit kan handig zijn als u problemen hebt met de toepassing.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
49
Opmerking: U kunt de gehele map Adobe Illustrator CS3 Settings verwijderen. Deze map bevat verschillende voorkeuren die
opnieuw kunnen worden gegenereerd.
Voorkeuren stelt u in het dialoogvenster Voorkeuren in. Als u het dialoogvenster Voorkeuren wilt openen, kiest u
Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Illustrator > Voorkeuren (Mac OS) en kiest u het gewenste type voorkeur. Als u
tussen verschillende opties van het menu Voorkeuren wilt schakelen, selecteert u een optie in het menu linksboven in het
dialoogvenster Voorkeuren. U kunt ook op Volgende klikken om de volgende opties weer te geven of op Vorige klikken om
de vorige opties weer te geven.
Insteekmodules
Insteekmodules zijn programma's waarmee functies aan Adobe Illustrator worden toegevoegd. Een aantal insteekmodules
voor speciale effecten wordt bij het programma geleverd en wordt automatisch in de map Insteekmodules in de
programmamap van Illustrator geïnstalleerd.
U kunt alle in de handel verkrijgbare insteekmodules installeren die voor gebruik met Photoshop of Illustrator zijn
ontworpen. Gebruik het mogelijk meegeleverde installatieprogramma als u een insteekmodule van Adobe Systems
installeert. Als geen installatieprogramma is meegeleverd, sleept u een kopie van de insteekmodule naar de map
Insteekmodules in de programmamap van Illustrator. Start Illustrator opnieuw zodat de insteekmodule wordt geactiveerd.
Als u een insteekmodule van een andere fabrikant wilt installeren, volgt u de installatie-instructies voor die insteekmodule.
Opmerking: De open architectuur van het programma Adobe Illustrator maakt het mogelijk dat ontwikkelaars buiten Adobe
functies maken die vanuit Adobe Illustrator kunnen worden gebruikt. Zie de Amerikaanse website van Adobe Systems op
www.adobe.com als u insteekmodules wilt maken die compatibel zijn met Adobe Illustrator.
Herstellen, ongedaan maken en automatisch laten
uitvoeren
Wijzigingen ongedaan maken en opnieuw uitvoeren
Met de opdrachten Ongedaan maken en Opnieuw kunt u bewerkingen ongedaan maken of opnieuw uitvoeren, zodat u
fouten in uw werk kunt corrigeren. Nadat u de opdracht Opslaan hebt gekozen, kunt u een bewerking nog steeds ongedaan
maken. Dit is echter niet mogelijk als u het bestand hebt gesloten en opnieuw hebt geopend.
Kies Bewerken > Ongedaan maken of Bewerken > Opnieuw.
Afhankelijk van de hoeveelheid geheugen op uw computer, kunt u een onbeperkt aantal bewerkingen ongedaan maken
door zo vaak als nodig de opdracht Ongedaan maken te kiezen. Als een bewerking niet ongedaan kan worden gemaakt,
wordt de opdracht Ongedaan maken grijs weergegeven.
Terugkeren naar de laatst opgeslagen versie
U kunt de vorige versie van een bestand herstellen. Dit kan echter niet als u het bestand hebt gesloten en vervolgens weer
hebt geopend. U kunt deze handeling niet ongedaan maken.
Kies Bestand > Vorige versie.
Taken automatiseren
Bij grafisch ontwerp speelt creativiteit een grote rol, maar in de praktijk kunnen bepaalde aspecten van illustratiewerk
bestaan uit steeds terugkerende taken. Vaak wordt zoveel tijd besteed aan het plaatsen en opnieuw plaatsen van
afbeeldingen, het corrigeren van fouten en het voorbereiden van bestanden voor de drukkerij of voor weergave op het web
dat er minder tijd beschikbaar is voor het creatieve werk.
In Illustrator hebt u daarom verschillende mogelijkheden om veel van de steeds terugkerende taken te automatiseren, zodat
u meer tijd overhoudt voor de creatieve aspecten van uw werk.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
50
Een handeling bestaat uit een reeks taken die worden vastgelegd terwijl u werkt met Illustrator. Het betreft hier
menuopdrachten, gereedschapsopties, de selectie van objecten, enz. Wanneer u een handeling afspeelt, worden alle
opgenomen taken automatisch in de juiste volgorde uitgevoerd door Illustrator.
Illustrator bevat standaard verschillende vooraf vastgelegde handelingen voor het uitvoeren van veelvoorkomende taken.
Deze handelingen worden geïnstalleerd als een standaardset in het deelvenster Handelingen wanneer de toepassing wordt
geïnstalleerd.
Een script is een serie opdrachten op basis waarvan uw computer een reeks bewerkingen uitvoert. Deze bewerkingen
kunnen alleen betrekking hebben op Illustrator, maar kunnen ook andere programma's omvatten, zoals tekstverwerkings-
, spreadsheet- en databasebeheerprogramma's. Illustrator bevat standaardscripts voor het uitvoeren van veelvoorkomende
taken. U hebt toegang tot deze scripts met de opdracht Bestand > Scripts.
Met gegevensgestuurde afbeeldingen kunnen ontwerpers en ontwikkelaars in bedrijven waarin veel wordt gepubliceerd beter
samenwerken.
51
Hoofdstuk 3: Tekenen
U tekent en wijzigt paden met behulp van een set tekengereedschappen en technieken die zowel in Adobe Illustrator als in
InDesign en Photoshop worden gebruikt. Met deze toepassingen kunt u paden tekenen die u naar wens tussen de
programma's kunt kopiëren en plakken. Ook kunt u symbolen maken die u zowel in Adobe Illustrator als in Adobe Flash
kunt gebruiken.
Grondbeginselen van tekenen
Vectorafbeeldingen
Vectorafbeeldingen (soms ook vectorvormen of vectorobjecten genoemd) zijn opgebouwd uit lijnen en curven die door
wiskundige objecten, de zogeheten vectoren, worden gedefinieerd en die een afbeelding beschrijven volgens de
geometrische kenmerken van de afbeelding.
Voorbeeld van een vectorafbeelding met verschillende vergrotingen
U kunt vectorafbeeldingen vrijelijk verplaatsen of wijzigen zonder dat er details of helderheid verloren gaat omdat ze niet
afhankelijk zijn van resolutie. Ze behouden hun scherpe randen wanneer de grootte van de afbeeldingen wordt gewijzigd,
op een PostScript-printer worden afgedrukt, in een PDF-bestand worden opgeslagen of worden geïmporteerd in een op
vectoren gebaseerde grafische toepassing. Vectorafbeeldingen zijn dan ook de beste keuze voor illustraties, zoals logo's, die
worden gebruikt op verschillende grootten en in verschillende uitvoermedia.
De vectorobjecten die u maakt met de teken- en vormgereedschappen in Adobe Creative Suite, zijn voorbeelden van
vectorafbeeldingen. U kunt de opdrachten Kopiëren en Plakken gebruiken om vectorafbeeldingen te dupliceren van de ene
Creative Suite-component naar de andere.
Zie ook
“Bitmapafbeeldingen” op pagina 244
Paden
Terwijl u tekent, maakt u een lijn. Een dergelijke lijn wordt een pad genoemd. Een pad bestaat uit één of meer rechte of
gekromde segmenten. Het begin en einde van elk segment wordt gemarkeerd door ankerpunten, die werken als spelden die
een draad op zijn plaats houden. Een pad kan gesloten (bijvoorbeeld een cirkel) zijn of open, met duidelijke eindpunten
(bijvoorbeeld een golvende lijn).
U kunt de vorm van een pad wijzigen door de ankerpunten, de richtingpunten aan het eind van richtinglijnen die op de
ankerpunten worden weergegeven, of de padsegmenten zelf te verslepen.
24:1
3:1
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
52
Componenten van een pad
A. Geselecteerd (effen) eindpunt B. Geselecteerd ankerpunt C. Niet-geselecteerd ankerpunt D. Gebogen padsegment E. Richtingslijn
F. Richtingspunt
Paden kunnen twee soorten ankerpunten bevatten: hoekpunten en vloeiende punten. Op een hoekpunt verandert een pad
abrupt van richting. Op een vloeiend punt worden padsegmenten als een doorlopende curve verbonden. U kunt paden met
elke willekeurige combinatie van hoekpunten en boogpunten tekenen. Als u het verkeerde type punt hebt getekend, kunt u
dit altijd wijzigen.
Punten op een pad
A. Vier hoekpunten B. Vier boogpunten C. Combinatie van hoekpunten en boogpunten
Met een hoekpunt kunt u twee rechte of gebogen segmenten met elkaar verbinden terwijl u met een boogpunt alleen twee
gebogen segmenten met elkaar kunt verbinden.
Met een hoekpunt kunt u zowel rechte als gebogen segmenten verbinden.
Opmerking: Let op het verschil tussen hoekpunten en boogpunten enerzijds en rechte en gebogen segmenten anderzijds.
De contour van een pad wordt lijn genoemd.Eenkleurofverloopdatophetbinnengebiedvaneenopenofgeslotenpadis
toegepast, wordtvulling genoemd. Een lijn kan gewicht (dikte), kleur en een streepjespatroon (Illustrator en InDesign) of
een gestileerd lijnpatroon (InDesign) hebben. Nadat u een pad of vorm hebt gemaakt, kunt u de streek- en
vullingkenmerken van het pad wijzigen.
In InDesign wordt tevens op elk pad een middelpunt weergegeven dat het midden van de vorm aangeeft, maar dat geen deel
uitmaakt van het daadwerkelijke pad. Met dit punt kunt u het pad slepen, het pad met andere elementen uitlijnen of alle
ankerpunten op een pad selecteren. Het middelpunt is altijd zichtbaar en kan niet worden verborgen of verwijderd.
A
B
D
C
E
F
A B C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
53
Richtingslijnen en richtingspunten
Wanneer u een ankerpunt selecteert dat gekromde segmenten verbindt (of het segment zelf selecteert), geven de
ankerpuntenvandeverbondensegmentenrichtinggrepen weer, die bestaan uit richtinglijnen die eindigen in richtingpunten.
De hoek en de lengte van de richtingslijnen bepalen de vorm en de grootte van de gebogen segmenten. Door de
richtingslijnen te verplaatsen, wijzigt u de vorm van de curven. Richtingslijnen worden niet in de definitieve uitvoer
weergegeven.
Als u een ankerpunt hebt geselecteerd (links), verschijnen er richtingslijnen op elk gebogen segment dat met het ankerpunt is verbonden (rechts).
Een boogpunt heeft altijd twee richtingslijnen die samen als één rechte eenheid worden verplaatst. Wanneer u een
richtingslijn op een boogpunt plaatst, worden de gebogen segmenten aan beide zijden van het punt gelijktijdig aangepast
en blijft een ononderbroken curve bij dat ankerpunt behouden.
Dit is te vergelijken met de situatie waarin een hoekpunt twee, één of geen richtingslijnen kan hebben, afhankelijk van het
feit of het hoekpunt respectievelijk met twee, één of geen gebogen segmenten is verbonden. Met de richtingslijnen van een
hoekpunt blijft de hoek behouden door verschillende hoeken te gebruiken. Wanneer u echter een richtingslijn op een
hoekpunt zet, wordt alleen de curve aangepast aan de kant van het punt waar die richtingslijn zich bevindt.
Richtingslijnen van een boogpunt (links) en een hoekpunt (rechts) aanpassen
Richtingslijnen raken (staan loodrecht op de straal van) de curve altijd bij de ankerpunten. De hoek van elke richtingslijn
bepaalt de helling van de curve, terwijl de lengte ervan de hoogte of diepte van de curve bepaalt.
Door het verplaatsen van richtingslijnen en het wijzigen van de grootte van richtingslijnen, wordt de helling van curven gewijzigd.
Opmerking: In Illustrator kunt u ankerpunten, richtingslijnen en richtingspunten weergeven of verbergen door Weergave >
Randen weergeven of Weergave > Randen verbergen te selecteren.
Opgeven hoe richtingslijnen en richtingspunten worden opgeven
Alsumetankerpuntenenpadenwerkt,kanhetzijndatusomsbehoeftehebtaanrichtingslijnen(handgrepen),terwijldeze
u op andere momenten alleen maar in de weg staan. U kunt richtingslijnen voor meerdere geselecteerde ankerpunten tonen
of verbergen. Voor afzonderlijke ankerpunten worden de lijnen altijd getoond.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
54
Per selectie kunt u aangeven of de richtingslijnen al dan niet moeten worden getoond. Ook kunt u een voorkeur instellen
voor het tonen van richtingslijnen.
Op www.adobe.com/go/vid0037_nl vindt u een video over het instellen van richtingslijnen en -punten.
Zie ook
Selectievoorkeuren opgeven” op pagina 184
Richtingslijnen tonen of verbergen voor geselecteerde ankerpunten
1 Gebruik het gereedschap Direct selecteren voor het selecteren van de gewenste ankerpunten.
2 Klik in het deelvenster Beheer op Handgrepen tonen voor meerdere geselecteerde ankerpunten > of Handgrepen
verbergen voor meerdere geselecteerde ankerpunten .
Opmerking: U kunt ook opgeven dat u handgrepen altijd wilt tonen of verbergen als er meerdere ankerpunten zijn geselecteerd.
Weergavevoorkeuren voor richtingspunten en -lijnen instellen
1 Kies Bewerken > Voorkeuren > Weergave selectie en anker (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Weergave selectie
en anker (Mac OS).
2 Geef in het gedeelte Weergave ankerpunt en handgreep de gewenste opties op:
Handgrepen Hier geeft u op hoe de eindhandgrepen (richtingspunten) worden weergegeven:
Hiermee worden richtingspunten weergegeven als kleine gevulde cirkels.
Hiermee worden richtingspunten weergegeven als grote gevulde cirkels.
Hiermee worden richtingspunten weergegeven als open kruisen.
Handgrepen tonen wanneer meerdere ankers zijn geselecteerd Hiermee worden richtingslijnen weergegeven voor alle
geselecteerde ankerpunten als u het gereedschap Direct selecteren of Groep selecteren gebruikt om een object te selecteren.
Als u deze optie niet selecteert, worden er voor een ankerpunt alleen richtingslijnen weergegeven als dit het enige ankerpunt
is dat op het desbetreffende pad is geselecteerd, of als het Bézier-segment voor de richtingslijn is geselecteerd en het
ankerpunt van waaruit de richtingslijn wordt verlengd, niet is geselecteerd.
Voorkeuren voor ankerpuntgrootte opgeven
1 Kies Bewerken > Voorkeuren > Weergave selectie en anker (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Weergave selectie
en anker (Mac OS).
2 Geef in het gedeelte Weergave ankerpunt en handgreep de gewenste opties op:
Ankers Hier geeft u op hoe de ankerpunten worden weergegeven:
Hiermee worden zowel geselecteerde als niet-geselecteerde ankerpunten weergegeven als kleine punten.
Hiermee worden geselecteerde ankerpunten als grote punten weergegeven en niet-geselecteerde ankerpunten
als kleine punten.
Hiermee worden zowel geselecteerde als niet-geselecteerde ankerpunten weergegeven als grote punten.
Ankers markeren bij bewegen van muis over anker Hiermee wordt het ankerpunt gemarkeerd dat zich direct onder de
muisaanwijzer bevindt.
Eenvoudige lijnen en vormen tekenen
Rechte lijnen tekenen met het gereedschap Lijnsegment
Gebruik het gereedschap Lijnsegment wanneer u één recht lijnsegment wilt tekenen. Op www.adobe.com/go/vid0036_nl
vindt u een video over het gereedschap Lijnsegment.
1 Selecteer het gereedschap Lijnsegment .
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
55
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Plaats de aanwijzer op de positie waar de lijn moet beginnen en sleep de aanwijzer naar de positie waar de lijn moet
eindigen.
Klik waar de lijn moet beginnen en geef de lengte en hoek van de lijn op. Als u de lijn wilt vullen met de huidige vulkleur,
selecteert u Lijn vullen. Klik vervolgens op OK.
Zie ook
Galerie met tekengereedschappen” op pagina 25
“Toetsen voor tekenen op pagina 439
Rechthoeken en vierkanten tekenen
1 Selecteer het gereedschap Rechthoek of Afgeronde rechthoek .
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een rechthoek wilt tekenen, sleep dan de aanwijzer in diagonale richting totdat de rechthoek de gewenste grootte
heeft.
Als u een vierkant wilt tekenen, houdt u Shift ingedrukt terwijl u de aanwijzer in diagonale richting sleept totdat het
vierkant de gewenste grootte heeft.
Als u een vierkant of rechthoek wilt maken door waarden op te geven, klik dan op de plaats waar u de linkerbovenhoek
wilt hebben. Geef de breedte en hoogte op (en de hoekstraal voor een afgeronde rechthoek) en klik op OK.
Op www.adobe.com/go/vid0036_nl vindt u een video over vormgereedschappen.
Zie ook
Galerie met tekengereedschappen” op pagina 25
“Toetsen voor tekenen op pagina 439
De hoekstraal van een afgeronde rechthoek wijzigen
De hoekstraal bepaalt hoe rond de hoeken van de afgeronde rechthoek zijn.
Als u de standaardhoekstraal wilt wijzigen, kies dan Bewerken > Voorkeuren > Algemeen (Windows) of Illustrator >
Voorkeuren > Algemeen (Mac OS) en voer een nieuwe waarde in bij Straal hoekafronding. U kunt ook het gereedschap
Hoekstraal selecteren, in het documentvenster klikken en een nieuwe waarde opgeven bij Straal hoekafronding. De
standaardhoekstraal wordt alleen toegepast op nieuwe afgeronde rechthoeken die u tekent, niet bij bestaande afgeronde
rechthoeken.
Als u de hoekstraal wilt wijzigen terwijl u tekent met het gereedschap Afgeronde rechthoek, drukt u op Pijl-omhoog of
Pijl-omlaag. Als de hoeken de gewenste rondheid hebben, laat u Pijl-omhoog of Pijl-omlaag los.
Als u rechte hoeken wilt maken terwijl u tekent met het gereedschap Afgeronde rechthoek, drukt u op Pijl-links.
Als u hoeken wilt maken die zo rond mogelijk zijn terwijl u tekent met het gereedschap Afgeronde rechthoek, drukt u
op Pijl-rechts.
Ovalen tekenen
1 Selecteer het gereedschap Ovaal .
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de aanwijzer in diagonale richting tot de ovaal de gewenste grootte heeft.
Klik op de plaats waar de linkerbovenhoek van het omringende kader van de ovaal moet komen. Geef de breedte en
hoogte van de ovaal op en klik op OK.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
56
Opmerking: Als u een cirkel wilt maken, houdt u Shift ingedrukt terwijl u sleept. Als u afmetingen opgeeft, geeft u een waarde
op in het vak Breedte en klikt u op het woord Hoogte. De waarde voor de breedte wordt nu naar het tekstvak Hoogte gekopieerd.
Op www.adobe.com/go/vid0036_nl vindt u een video over vormgereedschappen.
Zie ook
Galerie met tekengereedschappen” op pagina 25
“Toetsen voor tekenen op pagina 439
Veelhoeken tekenen
1 Selecteer het gereedschap Veelhoek .
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de aanwijzer tot de veelhoek de gewenste grootte heeft. Sleep de aanwijzer als een boog om de veelhoek te draaien.
Druk op Pijl-omhoog om zijden aan de veelhoek toe te voegen, of op Pijl-omlaag om zijden te verwijderen.
Klik op de plaats waar het middelpunt van de veelhoek moet komen. Geef de straal en het aantal zijden van de veelhoek
op en klik op OK.
Driehoeken zijn eveneens veelhoeken. U kunt een driehoek net als elke andere veelhoek tekenen.
Op www.adobe.com/go/vid0036_nl vindt u een video over vormgereedschappen.
Zie ook
Galerie met tekengereedschappen” op pagina 25
“Toetsen voor tekenen op pagina 439
Sterren tekenen
1 Selecteer het gereedschap Ster .
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de aanwijzer tot de ster de gewenste grootte heeft. Sleep de aanwijzer als een boog om de ster te draaien. Druk op
Pijl-omhoog om punten aan de ster toe te voegen, of op Pijl-omlaag om punten te verwijderen.
Klik op de plaats waar het middelpunt van de ster moet komen. Geef bij Straal 1 de afstand op van het middelpunt van
de ster tot de binnenste punten van de ster. Geef bij Straal 2 de afstand op van het middelpunt van de ster tot de buitenste
punten van de ster. Geef bij Punten aan hoeveel punten de ster heeft. Klik vervolgens op OK.
Op www.adobe.com/go/vid0036_nl vindt u een video over vormgereedschappen.
Zie ook
Galerie met tekengereedschappen” op pagina 25
“Toetsen voor tekenen op pagina 439
Bogen tekenen
1 Selecteer het gereedschap Boog .
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Plaats de aanwijzer op de positie waar de boog moet beginnen en sleep de aanwijzer naar de positie waar de boog moet
eindigen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
57
Klik op de plaats waar de boog moet beginnen. Klik in het dialoogvenster op een van de vierkantjes van de plaatsbepaler
voor het referentiepunt om het punt te bepalen van waaruit de boog wordt getekend. Stel vervolgens een of meer van
de volgende opties in en klik op OK.
Lengte x-as Hiermee geeft u de breedte van de boog op.
Lengte y-as Hiermee geeft u de hoogte van de boog op.
Type Hiermee geeft u aan of het object een open dan wel een gesloten pad moet zijn.
Basis langs Hiermee geeft u de richting van de boog op. Kies X-as of Y-as. Dit bepaalt of de basis van de boog langs de
horizontale as (x) of de verticale as (y) wordt getekend.
Helling Hiermee geeft u de hellingsrichting van de boog op. Voer een negatieve waarde in voor een concave (holronde)
helling. Voer een positieve waarde in voor een convexe (bolronde) helling. Als de helling 0 is, wordt een rechte lijn gemaakt.
Boog vullen Hiermee vult u de boog met de huidige vulkleur.
Opmerking: Als u een dynamische voorvertoning van de boog wilt weergeven terwijl u de opties instelt, dubbelklikt u op het
gereedschap Boog in het deelvenster Gereedschappen.
Zie ook
Galerie met tekengereedschappen” op pagina 25
“Toetsen voor tekenen op pagina 439
Spiralen tekenen
1 Selecteer het gereedschap Spiraal .
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de aanwijzer tot de spiraal de gewenste grootte heeft. Sleep de aanwijzer als een boog om de spiraal te roteren.
Klik op de plaats waar de spiraal moet beginnen. Stel vervolgens in het dialoogvenster een of meer van de volgende opties
in en klik op OK.
Straal Hiermee geeft u de afstand aan van het middelpunt van de spiraal tot het buitenste punt.
Verval Hiermee geeft u de mate op waarmee elke winding van de spiraal moet afnemen in verhouding tot de vorige
winding.
Segmenten Hiermee geeft u aan uit hoeveel segmenten de spiraal bestaat. Elke volledige winding van de spiraal bestaat uit
vier segmenten.
Stijl Hiermee geeft u de richting van de spiraal op.
Zie ook
Galerie met tekengereedschappen” op pagina 25
“Toetsen voor tekenen op pagina 439
Rasters tekenen
Met de rastergereedschappen kunt u snel rechthoekige rasters en poolrasters tekenen. Met het gereedschap Rechthoekig
raster maakt u rechthoekige rasters van een opgegeven grootte en met een opgegeven aantal scheidingslijnen. Met het
gereedschap Poolraster maakt u concentrische cirkels van een opgegeven grootte en met een opgegeven aantal
scheidingslijnen.
Zie ook
Galerie met tekengereedschappen” op pagina 25
“Toetsen voor tekenen op pagina 439
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
58
Rechthoekige rasters tekenen
1 Selecteer het gereedschap Rechthoekig raster .
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de aanwijzer tot het raster de gewenste grootte heeft.
Klik om het referentiepunt van het raster in te stellen. Klik in het dialoogvenster op een van de vierkantjes van de
plaatsbepaler voor het referentiepunt om het punt te bepalen van waaruit het raster wordt getekend. Stel vervolgens
een of meer van de volgende opties in en klik op OK.
Standaardgrootte Hiermee geeft u de breedte en hoogte van het gehele raster op.
Horizontale scheidingslijnen Hiermee geeft u het aantal horizontale scheidingslijnen aan dat moet worden weergegeven
tussen de bovenkant en de onderkant van het raster. De waarde voor Schuintrekken bepaalt hoe de horizontale
scheidingslijnen verdeeld zijn naar de boven- of onderkant van het raster.
Verticale scheidingslijnen Hiermee geeft u het aantal verticale scheidingslijnen op dat moet worden weergegeven tussen de
linkerkant en de rechterkant van het raster. De waarde van Schuintrekken bepaalt hoe schuin de verticale scheidingslijnen
naar links of naar rechts lopen.
Buitenste rechthoek gebruiken als frame Hiermee vervangt u de bovenste en onderste segmenten en de linker- en
rechtersegmenten door een afzonderlijk rechthoekig object.
Raster vullen Hiermee vult u het raster met de huidige vulkleur. Als u deze optie niet selecteert, wordt als vulkleur Geen
ingesteld.
Cirkelvormige rasters (poolrasters) tekenen
1 Selecteer het gereedschap Poolraster .
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de aanwijzer tot het raster de gewenste grootte heeft.
Klik om het referentiepunt van het raster in te stellen. Klik in het dialoogvenster op een van de vierkantjes van de
plaatsbepaler voor het referentiepunt om het punt te bepalen van waaruit het raster wordt getekend. Stel vervolgens
een of meer van de volgende opties in en klik op OK.
Standaardgrootte Hiermee geeft u de breedte en hoogte van het gehele raster op.
Concentrische scheidingslijnen Hiermee geeft u het aantal cirkelvormige concentrische scheidingslijnen op dat u in het
raster wilt weergeven. De waarde voor Schuintrekken bepaalt hoe de concentrische scheidingslijnen verdeeld zijn naar de
binnen- of buitenkant van het raster.
Radiale scheidingslijnen Hiermee geeft u het aantal radiale scheidingslijnen op dat moet worden weergegeven tussen het
middelpunt en de omtrek van het raster. De waarde voor Schuintrekken bepaalt hoe de radiale scheidingslijnen links- of
rechtsom over het raster zijn verdeeld.
Samengesteld pad maken van ovalen Hiermee converteert u de concentrische cirkels naar afzonderlijke samengestelde
paden, waarbij elke tweede cirkel wordt gevuld.
Raster vullen Hiermee vult u het raster met de huidige vulkleur. Als u deze optie niet selecteert, wordt als vulkleur Geen
ingesteld.
Flakkeringen tekenen
Een flakkering maken
Met het gereedschap Flakkering maakt u flakkeringsobjecten met een helder midden, een halo, stralen en ringen. Met dit
gereedschap kunt u een effect maken dat lijkt op een lensflakkering op een foto.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
59
Flakkeringen hebben een middelste handgreep en een eindhandgreep. Met de handgrepen kunt u de plaats van de
flakkering en de ringen te bepalen. De middelste handgreep bevindt zich in het heldere midden van de flakkering. Het pad
van de flakkering begint vanuit dit punt.
Componenten van een flakkering
A. Middelste handgreep B. Eindhandgreep C. Stralen (worden voor de duidelijkheid zwart weergegeven) D. Halo E. Ringen
Zie ook
Galerie met tekengereedschappen” op pagina 25
Een standaardflakkering maken
1 Selecteer het gereedschap Flakkering .
2 Druk op Alt (Windows) of Option (Mac OS) en klik op de plaats waar u de middelste handgreep van de flakkering wilt
plaatsen.
Flakkeringen hebben vaak het meeste effect als u ze op bestaande objecten tekent.
Een flakkering tekenen
1 Selecteer het gereedschap Flakkering.
2 Druk op de muisknop om de middelste handgreep van de flakkering te plaatsen en sleep vervolgens om de grootte van
het middelpunt en de grootte van de halo in te stellen en de hoek van de stralen te draaien.
Druk voordat u de muisknop loslaat op Shift om de hoek van de stralen constant te houden. Druk op Pijl-omhoog of Pijl-
omlaag om stralen toe te voegen of te verwijderen. Druk op Ctrl (Windows) of op Command (Mac OS) om het middelpunt
van de flakkering constant te houden.
3 Laat de muisknop los wanneer middelpunt, halo en stralen naar wens zijn.
4 Druk op de muisknop en sleep opnieuw om ringen toe te voegen aan de flakkering en om de eindhandgreep te plaatsen.
Druk voordat u de muisknop loslaat op Pijl-omhoog of Pijl-omlaag om ringen toe te voegen of te verwijderen. Druk op
tilde (~) om ringen willekeurig te plaatsen.
5 Laat de muisknop los wanneer de eindhandgreep op de gewenste locatie staat.
Elk element (middelpunt, halo, ringen en stralen) van de flakkering wordt gevuld met kleur, met verschillende instellingen
voor de dekking.
Een flakkering maken via het dialoogvenster Flakkeropties
1 Selecteer het gereedschap Flakkering en klik op de plaats waar u de middelste handgreep van de flakkering wilt plaatsen.
2 Voer in het dialoogvenster Flakkeropties een van de volgende handelingen uit en klik op OK:
Geef de diameter, de dekking en de helderheid van het middelpunt van de flakkering op.
Geef de groei van de halo op als een percentage van de gehele grootte en geef de mate van vervaging van de halo op (0 is
scherp en 100 is vaag).
Als u ook stralen in de flakkering wilt opnemen, selecteert u Stralen en geeft u het aantal stralen, de langste straal (als
een percentage van de gemiddelde straal) en de mate van vervaging van de stralen op (0 is scherp en 100 is vaag).
A
B
C D E
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
60
Als u ringen in de flakkering wilt opnemen, selecteert u Ringen en geeft u de afstand van het pad tussen het middelpunt
van de halo (middelste handgreep) en het middelpunt van de verste ring (eindhandgreep), het aantal ringen, de grootste
ring (als een percentage van de gemiddelde ring) en de richting of hoek van de ringen op.
Een flakkering bewerken
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer de flakkering en dubbelklik op het pictogram van het gereedschap Flakkering om het dialoogvenster
Flakkeropties te openen. Wijzig de instellingen in het dialoogvenster.
Als u de standaardwaarden van een flakkering wilt herstellen, houd dan Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en
klik op Herstellen.
Selecteer de flakkering en het gereedschap Flakkering. Sleep een eindpunt vanaf de middelste handgreep of de
eindhandgreep om de lengte of de richting van de flakkering te wijzigen.
Selecteer de flakkering en kies Object > Uitbreiden. Hiermee maakt u de elementen van de flakkering bewerkbaar, zoals
de elementen van overvloeiingen.
Zie ook
Objecten uitbreiden” op pagina 191
Tekenen met het gereedschap Potlood
Tekenen met het gereedschap Potlood
Het gereedschap Potlood werkt in Adobe Illustrator en in InDesign op dezelfde manier. Met het gereedschap Potlood kunt
unetalsmeteengewoonpotloodopenengeslotenpadentekenen.Ditgereedschapisvooralgeschiktalsuschetsenmaakt
of als u wilt dat uw werk eruit ziet alsof het met de hand is getekend. Als u een pad hebt getekend, kunt u het indien nodig
ook weer onmiddellijk wijzigen.
Terwijl u met het gereedschap Potlood aan het tekenen bent, worden er ankerpunten geplaatst. U kunt niet bepalen waar
ze worden geplaatst. U kunt de ankerpunten echter wel aanpassen als het pad eenmaal is voltooid. Hoeveel ankerpunten er
worden geplaatst, is afhankelijk van de lengte en de complexiteit van het pad en van de tolerantie-instellingen in het
dialoogvenster Voorkeuren Potlood. Met deze instellingen bepaalt u hoe gevoelig het gereedschap Potlood reageert op de
bewegingen van uw muis of de pen van het schrijftablet.
Als u een video wilt bekijken over het tekenen met het gereedschap Potlood in Illustrator, gaat u naar
www.adobe.com/go/vid0039_nl.
Vrije-vormpaden tekenen met het gereedschap Potlood
1 Selecteer het gereedschap Potlood .
2 Plaats het gereedschap op de positie waar het pad moet beginnen en sleep om het pad te tekenen. Het gereedschap
Potlood geeft een kleine x weer waarmee een vrije-vormpad wordt aangeduid.
Tijdens het slepen wordt de aanwijzer gevolgd door een gestippelde lijn. Ankerpunten worden aan beide uiteinden van het
pad en op meerdere plaatsen langs het pad weergegeven. Het pad neemt de huidige streek- en vullingkenmerken over en
blijft standaard geselecteerd.
Gesloten paden tekenen met het gereedschap Potlood
1 Selecteer het gereedschap Potlood.
2 Plaats het gereedschap op het punt waar het pad moet beginnen en sleep om een pad te tekenen.
3 Houd, nadat u bent begonnen met slepen, Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt. Bij het gereedschap Potlood
wordt een kleine cirkel weergegeven (en in InDesign een effen gummetje) om aan te geven dat u een gesloten pad maakt.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
61
4 Als het pad de gewenste grootte en vorm heeft, laat u de muisknop los (houd de toets Alt of Option ingedrukt). Laat Alt
of Option pas los als het pad is gesloten.
U hoeft de cursor niet op het beginpunt van het pad te plaatsen om een gesloten pad te maken. Als u de muisknop loslaat
op een andere locatie, sluit het gereedschap Potlood de vorm door de kortst mogelijke lijn terug naar het oorspronkelijke
punt te trekken.
Paden bewerken met het gereedschap Potlood
U kunt elk pad bewerken met het gereedschap Potlood en vrije-vormlijnen en -vormen aan elke vorm toevoegen.
Lijnen en vormen aan een pad toevoegen met het gereedschap Potlood
1 Selecteer een bestaand pad.
2 Selecteer het gereedschap Potlood.
3 Plaats de potloodpunt op een eindpunt van het pad.
U bent dicht genoeg bij het eindpunt als de kleine x naast de potloodpunt verdwijnt.
4 Sleep om het pad verder te tekenen.
Twee paden met elkaar verbinden met het gereedschap Potlood
1 Selecteer beide paden (houd Shift ingedrukt en klik of sleep een kader rond de twee paden met het selectiegereedschap).
2 Selecteer het gereedschap Potlood.
3 Plaats de aanwijzer op de plaats waar u wilt beginnen op het ene pad en sleep de aanwijzer naar het andere pad.
4 Houd, nadat u met slepen bent begonnen, Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt. Bij het gereedschap
Potlood wordt een klein samenvoegsymbool weergegeven om aan te geven dat u iets toevoegt aan het bestaande pad.
5 Sleep naar het eindpunt van het andere pad, laat de muisknop los en laat vervolgens Ctrl of Command los.
Opmerking: U krijgt het beste resultaat als u van het ene pad naar het andere sleept, net alsof u de paden doortrekt in de
richting waarin ze zijn gemaakt.
De vorm van paden veranderen met het gereedschap Potlood
1 Selecteer het pad dat u wilt wijzigen.
2 Plaats het gereedschap Potlood op of direct naast het pad dat u opnieuw wilt tekenen.
U bent dicht genoeg bij het pad als de kleine x bij het gereedschap verdwijnt.
3 Sleep het gereedschap tot het pad de gewenste vorm heeft.
Een gesloten vorm bewerken met het gereedschap Potlood
Opmerking: Ukuntbijhetbewerkenvaneenpadonverwachteresultatenkrijgen,afhankelijkvandeplaatsvanwaaruituhet
pad opnieuw tekent en de richting waarin u sleept. U kunt bijvoorbeeld een gesloten pad per ongeluk veranderen in een open
pad of vice versa of een deel van een vorm kwijtraken.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
62
Opties voor gereedschap Potlood
Dubbelklik op het gereedschap Potlood om de volgende opties in te stellen:
Getrouwheid Hiermee bepaalt u hoe ver u de muis of de pen moet verplaatsen voordat er een nieuw ankerpunt aan het pad
wordt toegevoegd. Hoe hoger de waarde des te vloeiender en minder complex het pad is. Hoe lager de waarde des te meer
curven de bewegingen van de aanwijzer volgen, wat resulteert in scherpere hoeken. Voor Getrouwheid kunt u een waarde
opgeven van 0.5 tot 20 pixels.
Vloeiendheid Hiermee bepaalt u de mate van vloeiendheid die wordt toegepast als u het gereedschap gebruikt. De
vloeiendheid kan variëren van 0 tot 100%. Hoe hoger de waarde des te vloeiender het pad is. Hoe lager de waarde, des te
meer ankerpunten er worden gemaakt en des te meer onregelmatigheden de lijn bevat.
Nieuwe potloodstreken vullen (Alleen Illustrator) Als u deze optie selecteert, wordt een vulling toegepast op nieuwe
potloodstreken. De optie is niet van invloed op bestaande potloodstreken. U moet een vulling selecteren voordat u de
potloodstreken tekent.
Selectie behouden Hiermee bepaalt u of het pad geselecteerd blijft nadat u het pad hebt getekend. Deze optie is standaard
geselecteerd.
Geselecteerde paden bewerken Hiermee bepaalt u of u een bestaand pad kunt wijzigen of samenvoegen of niet wanneer u
zich binnen een bepaalde afstand van het pad bevindt (opgegeven met de volgende optie).
Binnen: _ pixels Bepaalt hoe dicht de muis of pen van het grafische tablet bij een bestaand pad moet zijn om dit pad te
kunnen bewerken met het gereedschap Potlood. Deze optie is alleen beschikbaar als de optie Geselecteerde paden
bewerken is geselecteerd.
Tekenen met het gereedschap Pen
Rechte segmenten tekenen met het gereedschap Pen
Het eenvoudigste pad dat u met het gereedschap Pen kunt tekenen, is een rechte lijn. Dit doet u door met het gereedschap
Pen te klikken om twee ankerpunten te plaatsen. Als u nog een aantal keren klikt, maakt u een pad dat bestaat uit rechte-
lijnsegmenten die via hoekpunten zijn verbonden.
Als u op het gereedschap Pen klikt, worden er rechte segmenten getekend.
1 Selecteer het gereedschap Pen.
2 Plaats het gereedschap Pen op de plaats waar het rechte segment moet beginnen en klik om het eerste ankerpunt te
bepalen (sleep niet).
Opmerking: Het eerste segment dat u tekent, wordt pas zichtbaar wanneer u het tweede ankerpunt hebt geplaatst. (Selecteer
de optie Elastisch in Photoshop om padsegmenten te bekijken.) Als er richtingslijnen verschijnen, hebt u per ongeluk met het
gereedschap Pen gesleept. Kies Bewerken > Ongedaan maken en klik nogmaals.
3 Klik nogmaals op de plaats waar het segment moet eindigen of houd Shift ingedrukt en klik om de hoek van het segment
te beperken tot een veelvoud van 45˚.
4 Klik nogmaals om ankerpunten voor aanvullende rechte segmenten in te stellen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
63
Het laatste ankerpunt dat u toevoegt, wordt altijd als een effen vierkantje weergegeven, waarmee wordt aangegeven dat het
ankerpunt is geselecteerd. Zodra u het volgende ankerpunt toevoegt, wordt de selectie van het vorige ankerpunt opgeheven
en wordt een leeg vierkantje weergegeven.
5 Voltooi het pad op een van de volgende manieren:
Plaats het gereedschap Pen op het eerste (lege) ankerpunt om het pad te sluiten. Er wordt een kleine cirkel weergegeven
naast de aanwijzer van het gereedschap Pen wanneer deze op de juiste plaats staat. Klik of sleep om het pad te sluiten.
Opmerking: Als u een pad wilt sluiten in InDesign, kunt u het object ook selecteren en Object > Paden > Pad sluiten kiezen.
Als u het pad geopend wilt houden, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klikt u op een
willekeurige plaats uit de buurt van de objecten.
Als u het pad geopend wilt houden, kunt u ook een ander gereedschap selecteren of Selecteren > Selectie opheffen in
Illustrator of Bewerken > Alles deselecteren kiezen in InDesign.
Curven tekenen met het gereedschap Pen
U maakt curven door ankerpunten toe te voegen op plaatsen waar een curve van richting verandert en de richtingslijnen
te slepen die de curven hun vorm geven. De lengte en hellingshoek van de richtingslijnen bepalen de vorm van de curve.
Curven zijn eenvoudiger te bewerken en het systeem kan ze sneller weergeven en afdrukken als u ze met zo weinig mogelijk
ankerpunten tekent. Wanneer u te veel punten gebruikt, kunnen er ongewenste oneffenheden in een curve ontstaan. Teken
de ankerpunten daarom ver uit elkaar en oefen in het maken van curven door de lengten en de hoeken van de
richtingslijnen aan te passen.
1 Selecteer het gereedschap Pen.
2 Plaats het gereedschap Pen op de plaats waar de curve moet beginnen en houd de muisknop ingedrukt.
Het eerste ankerpunt verschijnt en het gereedschap Pen verandert in een pijlpunt. (In Photoshop verandert de aanwijzer
pas nadat u met slepen bent begonnen.)
3 Sleep met de pijlpunt om de helling in te stellen van het gebogen segment dat u maakt en laat de muisknop los.
Over het algemeen verlengt u de richtingslijn met ongeveer een derde van de afstand tot het volgende ankerpunt dat u wilt
tekenen. (Later kunt u een of beide kanten van de richtingslijn nog aanpassen.)
Houd Shift tijdens het slepen ingedrukt om alleen in veelvouden van 45˚ te meten.
Tekenen het eerste punt in een curve
A. Het gereedschap Pen plaatsen B. Beginnen met slepen (muisknop ingedrukt) C. Slepen om richtingslijnen te verlengen
4 Plaats het gereedschap Pen op de plaats waar het gebogen segment moet eindigen en voer vervolgens een van de
volgende handelingen uit:
Als u een curve wilt maken in de vorm van een C, sleept u in de tegengestelde richting van de vorige richtingslijn. Laat
vervolgens de muisknop los.
A B C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
64
Het tweede punt in een curve tekenen
A. Beginnen met het slepen van het tweede boogpunt B. Wegslepen van de vorige richtingslijn af, waardoor een curve in de vorm van een C
ontstaat C. Resultaat nadat u de muisknop loslaat.
Als u een curve in de vorm van een S wilt maken, sleept u in dezelfde richting als die van de vorige richtingslijn. Laat
vervolgens de muisknop los.
Een S-curve tekenen
A. Beginnenmethetslepenvaneennieuwboogpunt B. Slepen in dezelfde richting als de vorige richtingslijn waardoor er een curve in de vorm
van een S ontstaat C. Resultaat nadat u de muisknop loslaat.
(Alleen in Photoshop) Als de curve een scherpe hoek moet maken, laat u de muisknop los. Vervolgens houdt u Alt
(Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleept u het richtingspunt in de richting van de curve. Laat Alt (Windows) of
Option (Mac OS) en de muisknop los, verplaats de aanwijzer naar de plaats waar het segment moet eindigen en sleep in
tegengestelde richting om het curvesegment te voltooien.
5 Ga door met slepen met het gereedschap Pen vanaf verschillende locaties om een reeks vloeiende curven te maken. U
plaatst ankerpunten aan het begin en het einde van elke curve en niet bij de punt van de curve.
HoudAlt(Windows)ofOption(MacOS)ingedruktensleeprichtingslijnenomuitderichtingslijnenvaneenankerpuntte
komen.
6 Voltooi het pad op een van de volgende manieren:
Plaats het gereedschap Pen op het eerste (lege) ankerpunt om het pad te sluiten. Er wordt een kleine cirkel weergegeven
naast de aanwijzer van het gereedschap Pen wanneer deze op de juiste plaats staat. Klik of sleep om het pad te sluiten.
Opmerking: Als u een pad wilt sluiten in InDesign, kunt u het object ook selecteren en Object > Paden > Pad sluiten kiezen.
Als u het pad geopend wilt houden, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klikt u op een
willekeurige plaats uit de buurt van de objecten.
Als u het pad geopend wilt houden, kunt u ook een ander gereedschap selecteren of Selecteren > Selectie opheffen in
Illustrator of Bewerken > Alles deselecteren kiezen in InDesign.
Als u een video wilt bekijken over het gereedschap Pen in Illustrator, gaat u naar www.adobe.com/go/vid0037_nl.
Rechte lijnen tekenen, gevolgd door curven
1 Klik met het gereedschap Pen op hoekpunten op twee plaatsen om een recht segment te maken.
2 Plaats het gereedschap Pen op het geselecteerde eindpunt. In Illustrator en in InDesign staat naast het gereedschap Pen
een pictogram voor het omzetten van punten wanneer u het gereedschap op de juiste manier hebt geplaatst (In Photoshop
verschijnt een kleine diagonale lijn, of schuine lijn, naast het gereedschap Pen). Als u de helling van het volgende gebogen
segment wilt instellen, klikt u op het ankerpunt en sleept u de richtingslijn die verschijnt.
A BC
A BC
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
65
Tekenen een recht segment gevolgd door een gebogen segment (deel 1)
A. Volt ooid re cht seg ment B. PlaatsenvanhetgereedschapPenopheteindpunt(hetpictogramvoorhetomzettenvanpuntenverschijntalleen
in Illustrator en in InDesign) C. Het richtingspunt slepen
3 Plaats de pen op de plaats waar het volgende ankerpunt moet komen, klik vervolgens en sleep het nieuwe ankerpunt om
de curve te maken.
Tekenen een recht segment gevolgd door een gebogen segment (deel 2)
A. Het gereedschap Pen plaatsen B. Slepen van de richtingslijn C. Nieuw gebogen segment is voltooid
Curven tekenen, gevolgd door rechte lijnen
1 Sleep met het gereedschap Pen om het eerste boogpunt van het gebogen segment te maken en laat de muisknop los.
2 Zet het gereedschap Pen op de plaats waar het gebogen segment moet eindigen, sleep om de curve te voltooien en laat
de muisknop los.
Een gebogen segment gevolgd door een recht segment tekenen (deel 1)
A. HeteersteboogpuntvanhetgebogensegmentisgemaaktenhetgereedschapPenstaatopheteindpunt B. Slepen om de curve te voltooien
3 Plaats het gereedschap Pen op het geselecteerde eindpunt. Wanneer u het gereedschap Pen op de juiste wijze hebt
geplaatst, verschijnt naast het gereedschap het pictogram voor het omzetten van punten. Klik op het ankerpunt om het
boogpunt om te zetten in een hoekpunt.
4 Plaats het gereedschap Pen op het punt waar het rechte segment moet eindigen en klik om het rechte segment te
voltooien.
A BC
ABC
A B
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
66
Tekenen een gebogen segment gevolgd door een recht segment (deel 2)
C. Het gereedschap Pen op een bestaand eindpunt plaatsen D. Op het eindpunt klikken E. Op het volgende hoekpunt klikken
Twee gebogen segmenten tekenen die via een hoek met elkaar zijn verbonden
1 Sleep met het gereedschap Pen om het eerste boogpunt van een gebogen segment te maken.
2 Plaats het gereedschap Pen opnieuw, sleep dit om een curve met een tweede boogpunt te maken, druk vervolgens op Alt
(Windows) of Option (Mac OS) en sleep de richtingslijn naar het andere uiteinde om de helling van de volgende curve in
te stellen. Laat de toets en de muisknop los.
Het boogpunt wordt nu omgezet in een hoekpunt door de richtingslijnen te splitsen.
3 Plaats het gereedschap Pen waar u het tweede gebogen segment wilt beëindigen en sleep een nieuw boogpunt om het
tweede gebogen segment te maken.
Tekenen twee curven
A. Een nieuw boogpunt slepen B. Op Alt/Option drukken om richtingslijnen te splitsen tijdens het slepen en het richtingspunt omhoog te
buigen C. Resultaat na opnieuw plaatsen en een derde keer slepen
Ankerpunten opnieuw plaatsen terwijl u tekent
Nadat u hebt geklikt om een ankerpunt te maken, houdt u de muisknop en de spatiebalk ingedrukt en sleept u om het
ankerpunt opnieuw te plaatsen.
Het tekenen van een pad voltooien
Voltooi een pad op een van de volgende manieren:
Plaats het gereedschap Pen op het eerste (lege) ankerpunt om een pad te sluiten. Er wordt een kleine cirkel weergegeven
naast de aanwijzer van het gereedschap Pen wanneer deze op de juiste plaats staat. Klik of sleep om het pad te sluiten.
Opmerking: Als u een pad wilt sluiten in InDesign, kunt u het object ook selecteren en Object > Paden > Pad sluiten kiezen.
Als u een pad geopend wilt houden, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klikt u op een
willekeurige plaats uit de buurt van de objecten.
Als u het pad geopend wilt houden, kunt u ook een ander gereedschap selecteren of Selecteren > Selectie opheffen in
Illustrator of Bewerken > Alles deselecteren kiezen in InDesign.
D E
C
A BC
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
67
Paden bewerken
Paden, segmenten en ankerpunten selecteren
Voordat u de vorm van een pad kunt wijzigen of een pad kunt bewerken, moet u de ankerpunten of segmenten van het pad
selecteren of een combinatie van beide selecteren.
Ankerpunten selecteren
Als u de punten kunt zien, kunt u met het gereedschap Direct selecteren op de punten klikken om ze te selecteren.
Houd Shift ingedrukt en klik om meerdere punten te selecteren.
Selecteer het gereedschap Direct selecteren en sleep een kader rond de ankerpunten. Houd Shift ingedrukt en sleep rond
extra ankerpunten om ook deze te selecteren.
Zorg dat het pad dat de ankerpunten bevat, niet wordt geselecteerd. Plaats het gereedschap Direct selecteren op het
ankerpunt totdat er bij de aanwijzer een leeg vierkantje wordt weergegeven en klik vervolgens op het ankerpunt. Houd
Shift ingedrukt en klik op extra ankerpunten om ook deze te selecteren.
(Alleen Illustrator) Selecteer het gereedschap Lasso en sleep een kader rond de ankerpunten. Houd Shift ingedrukt en
sleep rond extra ankerpunten om ook deze te selecteren.
Padsegmenten selecteren
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer het gereedschap Direct selecteren en klik daarna binnen 2 pixels van het segment of sleep een selectiekader
over een gedeelte van het segment. Houd Shift ingedrukt en klik op extra padsegmenten of sleep een kader rond extra
padsegmenten om ook deze te selecteren.
(Alleen Illustrator) Selecteer het gereedschap Lasso en sleep dit rond een gedeelte van het padsegment. Houd Shift
ingedrukt en sleep rond extra segmenten van het pad om ook deze te selecteren.
Alle ankerpunten en segmenten in een pad selecteren
1 Selecteer het gereedschap Direct selecteren of, in Illustrator, het gereedschap Lasso.
2 Sleep dit rond het gehele pad.
Als het pad is gevuld, kunt u met het gereedschap Direct selecteren ook binnen het pad klikken om alle ankerpunten te
selecteren.
Een pad kopiëren
Selecteer een pad of een segment met het gereedschap Selecteren of Direct selecteren en voer een van de volgende
handelingen uit:
Gebruik de standaardmenufuncties om paden in toepassingen te kopiëren of om paden van de ene naar de andere
toepassing te kopiëren en te plakken.
Houdt Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep het pad naar de gewenste positie en laat vervolgens de
muisknop en de toets Alt of Option weer los.
Padsegmenten aanpassen
In toepassingen van Adobe werkt het bewerken van padsegmenten op een vergelijkbare manier. U kunt een padsegment
altijd bewerken, maar het bewerken van bestaande segmenten gaat iets anders in zijn werk dan het tekenen van segmenten.
Gebruik de volgende tips wanneer u segmenten bewerkt:
Als een ankerpunt twee segmenten verbindt en u dit ankerpunt verplaatst, wijzigt u altijd beide segmenten.
Als u het laatst gebruikte selectiegereedschap (Illustrator) of het gereedschap Direct selecteren (InDesign en Photoshop)
tijdelijk wilt activeren, druk dan tijdens het tekenen met het gereedschap Pen op Ctrl (Windows) of Command
(Mac OS). Op deze manier kunt u de segmenten aanpassen die u al hebt getekend.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
68
AlsueerstmethetgereedschapPeneenvloeiendpunttekent,wordttijdenshetslepenvanderichtingslijndelengtevan
de richtingslijn aan beide zijden van het punt gewijzigd. Bent u echter een bestaand vloeiend punt aan het bewerken met
het gereedschap Direct selecteren, dan wordt de lengte van de richtingslijn alleen gewijzigd aan de zijde die u sleept.
Zie ook
“Paden, segmenten en ankerpunten selecteren” op pagina 67
Galerie met omvormingsgereedschappen” op pagina 28
Rechte segmenten verplaatsen
1 Selecteer met het gereedschap Direct selecteren het segment dat u wilt aanpassen.
2 Sleep het segment naar de nieuwe positie.
De lengte of hoek van rechte segmenten aanpassen
1 Selecteer met het gereedschap Direct selecteren een ankerpunt op het segment dat u wilt aanpassen.
2 Sleep het ankerpunt naar de gewenste positie. Houd Shift ingedrukt en sleep om de aanpassing tot stappen van 45 graden
te beperken.
Als u in Illustrator of in InDesign een rechthoek alleen maar breder of smaller wilt maken, is het eenvoudiger om de
rechthoek met het selectiegereedschap te selecteren en de grootte ervan te wijzigen met een van de handgrepen aan de zijden
van het selectiekader.
De positie of vorm van gebogen segmenten aanpassen
1 Selecteer met het gereedschap Direct selecteren een gebogen segment of een ankerpunt op een van de uiteinden van het
gebogen segment. Er worden, indien aanwezig, richtingslijnen weergegeven. (Voor sommige gebogen segmenten wordt
slechts één richtingslijn gebruikt.)
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de positie van het segment wilt veranderen, sleept u het segment. Houd Shift ingedrukt en sleep om de aanpassing
tot stappen van 45 graden te beperken.
Selecteer het curvesegment door er op te klikken. Verander door te slepen.
Als u de vorm van het segment aan een van beide zijden van een geselecteerd ankerpunt wilt wijzigen, sleept u het
ankerpunt of de richtingspunt. Houd Shift ingedrukt en sleep om de beweging tot stappen van 45 graden te beperken.
Sleep het ankerpunt of het richtingspunt.
Opmerking: Het is ook mogelijk om segmenten of ankerpunten te transformeren, bijvoorbeeld door deze te schalen of te
draaien.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
69
Een segment verwijderen
1 Selecteer het gereedschap Direct selecteren en selecteer het segment dat u wilt verwijderen.
2 Druk op Backspace (Windows) of Delete (Mac OS) om het geselecteerde segment te verwijderen. Als u nogmaals op
Backspace of Delete drukt, wordt de rest van het pad verwijderd.
Een open pad uitbreiden
1 Plaats met het gereedschap Pen de aanwijzer op het eindpunt van het open pad dat u wilt uitbreiden. De aanwijzer
verandert wanneer deze precies op het eindpunt wordt geplaatst.
2 Klik op het eindpunt.
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
U maakt een hoekpunt door het gereedschap Pen op de positie te plaatsen waar het nieuwe segment moet eindigen en te
klikken. Als u een pad verlengt dat met een boogpunt eindigt, wordt de kromming van het nieuwe segment door de
bestaande richtingslijn bepaald.
Opmerking: Als u in Illustrator een pad uitbreidt dat eindigt in een boogpunt, wordt het nieuwe segment recht.
U maakt een boogpunt door het gereedschap Pen op de positie te plaatsen waar het nieuwe gebogen segment moet
eindigen en te slepen.
Twee open paden verbinden
1 Plaats met het gereedschap Pen de aanwijzer op het eindpunt van het open pad dat u met een ander pad wilt verbinden.
De aanwijzer verandert wanneer deze precies op het eindpunt wordt geplaatst.
2 Klik op het eindpunt.
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op een eindpunt op het andere pad om het pad met het andere open pad te verbinden. Als u het gereedschap Pen
precies op het eindpunt van het andere pad hebt geplaatst, staat er een klein samenvoegsymbool naast de aanwijzer.
Als u een nieuw pad met een bestaand pad wilt verbinden, tekent u het nieuwe pad in de buurt van het bestaande pad en
verplaatst u het gereedschap Pen naar het (niet-geselecteerde) eindpunt van het bestaande pad. Klik op dat eindpunt
wanneer er een klein samenvoegsymbool bij de aanwijzer wordt weergegeven.
Twee eindpunten verbinden
1 Selecteer de eindpunten.
Als de eindpunten samenvallen (op elkaar liggen), sleept u een selectiekader door of rond beide eindpunten om ze te
selecteren.
2 Klik in het deelvenster Beheer op de knop Geselecteerde eindpunten verbinden .
3 Als de eindpunten samenvallen, wordt er een dialoogvenster weergegeven waarin u kunt opgeven wat voor type
verbinding u wilt maken. Selecteer de optie Hoek (de standaardoptie) of de optie Vloeiend en klik op OK.
Eindpunten verbinden
A. Samenvallende eindpunten selecteren en verbinden B. Niet-samenvallende eindpunten selecteren en verbinden
Ankerpunten of segmenten verplaatsen of verschuiven met het toetsenbord
1 Selecteer het ankerpunt of padsegment.
Opmerking: In Photoshop kunt u alleen op deze manier ankerpunten verplaatsen.
A B
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
70
2 Klik of houd een van de pijltoetsen op het toetsenbord ingedrukt om een ankerpunt of padsegment in stappen van 1 pixel
in de richting van de pijl te verplaatsen.
Houd naast de pijltoets ook de Shift-toets ingedrukt om een ankerpunt of padsegment in stappen van 10 pixels te
verplaatsen.
Opmerking: In Illustrator en in InDesign kunt u de afstand van een verschuiving wijzigen door de voorkeur voor
Toetsenbordspecificaties te wijzigen. Wanneer u de standaardstap wijzigt en u Shift ingedrukt houdt, wordt een ankerpunt of
padsegment 10 keer over de opgegeven afstand verschoven.
Delen van een pad uitrekken zonder de algehele vorm te vervormen
1 Selecteer het gehele pad.
2 Selecteer het gereedschap Omvormen (dit bevindt zich bij het gereedschap Schalen ).
3 Plaats de cursor op het ankerpunt of padsegment dat u als brandpunt wilt gebruiken (dat wil zeggen een punt dat de
geselecteerde padsegmenten naar zich toe trekt) en klik erop.
Als u op een padsegment klikt, wordt er een gemarkeerd ankerpunt met een vierkantje erom aan het pad toegevoegd.
4 Houd Shift ingedrukt en klik op andere ankerpunten of padsegmenten als u deze als extra brandpunten wilt laten
fungeren. U kunt een onbeperkt aantal ankerpunten of padsegmenten markeren.
5 Sleep de gemarkeerde ankerpunten om het pad aan te passen.
Ankerpunten toevoegen en verwijderen
Met extra ankerpunten krijgt u meer controle over het pad of kunt u een open pad verlengen. Het is echter verstandig niet
meer punten toe te voegen dan nodig is. Een pad met minder punten kan makkelijker worden bewerkt, weergegeven en
afgedrukt. U kunt een pad minder complex maken door overbodige punten te verwijderen. Het toevoegen en verwijderen
van ankerpunten werkt in de verschillende Adobe-toepassingen op vergelijkbare wijze.
Het deelvenster Gereedschappen bevat drie gereedschappen voor het toevoegen of verwijderen van punten: het
gereedschap Pen , het gereedschap Ankerpunt toevoegen en het gereedschap Ankerpunt verwijderen . Verder
beschikt het deelvenster Beheer over de knop Geselecteerde ankerpunten verwijderen .
Standaard verandert het gereedschap Pen in het gereedschap Ankerpunt toevoegen als u het gereedschap op een
geselecteerd pad plaatst of in het gereedschap Ankerpunt verwijderen als u het gereedschap op een ankerpunt plaatst.
Opmerking: Gebruik niet de toetsen Delete, Backspace en Clear of de opdrachten Bewerken > Knippen en Bewerken > Wissen
om ankerpunten te verwijderen. Met deze toetsen en opdrachten worden het punt en de lijnsegmenten verwijderd die met dat
punt zijn verbonden.
Zie ook
Galerie met tekengereedschappen” op pagina 25
“Paden, segmenten en ankerpunten selecteren” op pagina 67
Ankerpunten toevoegen of verwijderen
1 Selecteer het pad dat u wilt wijzigen.
2 Om een ankerpunt toe te voegen, selecteert u het gereedschap Pen of Ankerpunt toevoegen. Vervolgens plaatst u de
aanwijzer op het padsegment en klikt u erop.
3 Als u een ankerpunt wilt verwijderen, voer dan een van de volgende handelingen uit:
Selecteer het punt met het gereedschap Direct selecteren en klik op Geselecteerde ankerpunten verwijderen in het
deelvenster Beheer.
Selecteer het gereedschap Pen of Ankerpunt verwijderen, plaats de aanwijzer op het ankerpunt en klik erop.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
71
Losse ankerpunten zoeken en verwijderen
Losse ankerpunten zijn individuele punten die niet met andere ankerpunten zijn verbonden. Het is aan te raden losse
ankerpunten op te zoeken en te verwijderen.
1 Deselecteer alle objecten.
2 Kies Selecteren > Object > Losse ankerpunten.
3 Kies de opdrachten Bewerken > Knippen of Bewerken > Wissen of druk op de toetsen Delete of Backspace op het
toetsenbord.
Automatisch overschakelen naar het gereedschap Pen uitschakelen of tijdelijk opheffen
U kunt het automatisch overschakelen naar het gereedschap Ankerpunten toevoegen of Ankerpunten verwijderen
uitschakelen of tijdelijk opheffen.
Als u het overschakelen tijdelijk wilt opheffen, houdt u Shift ingedrukt terwijl u het gereedschap Pen op het geselecteerde
pad of op een ankerpunt plaatst. Dit is handig wanneer u een nieuw pad bovenop een bestaand pad wilt laten beginnen.
Als u wilt voorkomen dat Shift het gereedschap Pen beperkt, laat u Shift los voordat u de muisknop loslaat.
Als u het overschakelen wilt uitschakelen, kies dan Bewerken > Voorkeuren > Algemeen (Windows) of Illustrator >
Voorkeuren > Algemeen (Mac OS) en selecteer Automatisch toevoegen/verwijderen uitschakelen.
Paden vloeiend maken en vereenvoudigen
U kunt de weergave van paden vloeiend maken en paden vereenvoudigen door overbodige ankerpunten te verwijderen.
Zie ook
Galerie met tekengereedschappen” op pagina 25
“Toetsen voor het bewerken van vormen” op pagina 441
“Paden, segmenten en ankerpunten selecteren” op pagina 67
Paden vloeiend maken
1 Selecteer het object.
2 Selecteer het gereedschap Vloeiend .
3 Sleep het gereedschap langs de lengte van het padsegment dat u vloeiend wilt maken.
4 Ga door tot de streek of het pad vloeiend genoeg is.
Gebruik van het gereedschap Vloeiend
A. Origineel pad B. Langs het pad slepen met het gereedschap Vloeiend C. Resultaat
5 Dubbelklik op het gereedschap Vloeiend en stel de volgende opties in om de mate van vloeiendheid in te stellen:
Getrouwheid Hiermee bepaalt u hoe ver u de muis of de pen moet verplaatsen voordat een nieuw ankerpunt aan het pad
wordt toegevoegd. De waarde 2,5 betekent bijvoorbeeld dat bewegingen met het gereedschap van minder dan 2,5 pixels niet
worden geregistreerd. De waarde van Getrouwheid ligt in het bereik van 0,5 tot 20 pixels. Hoe hoger de waarde is, hoe
vloeiender en minder complex het pad is.
Vloeiendheid Hiermee bepaalt u de mate van vloeiendheid die wordt toegepast als u het gereedschap gebruikt. U kunt voor
Vloeiendheid een percentage van 0% tot 100% instellen. Hoe hoger de waarde, hoe vloeiender het pad wordt.
A B C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
72
Paden vereenvoudigen
Als u een pad vereenvoudigt, verwijdert u overbodige ankerpunten zonder de vorm van het pad te wijzigen. Door
overbodige ankerpunten te verwijderen vereenvoudigt u de illustratie, zodat de bestandsgrootte wordt beperkt en de
illustratie sneller wordt afgedrukt en weergegeven.
1 Selecteer het object.
2 Kies Object > Pad > Vereenvoudigen.
3 Stel de optie Precisie kromme in om te bepalen hoe nauwkeurig het vereenvoudigde pad het oorspronkelijke pad volgt.
Selecteer Voorvertoning om een voorbeeld van het vereenvoudigde pad en het aantal punten in de originele en
vereenvoudigde paden weer te geven.
4 Stel de overige opties in en klik op OK:
Precisie kromme Voer een waarde tussen 0% en 100% in om aan te geven hoe nauwkeurig het vereenvoudigde pad het
oorspronkelijke pad moet volgen. Hoe hoger het percentage, hoe meer punten er worden gemaakt en hoe beter het pad past.
Eventuele bestaande ankerpunten worden genegeerd, behalve de eindpunten van een curve en hoekpunten (tenzij u een
waarde invoert voor de hoekdrempel).
Hoekdrempel Voer een waarde in tussen 0 en 180˚ om te bepalen hoe vloeiend de hoeken worden. Als de hoek van een
hoekpunt een lagere waarde heeft dan de hoekdrempel, wordt het hoekpunt niet gewijzigd. Met deze optie houdt u de
hoeken scherp, zelfs als de waarde voor Precisie kromme laag is.
Rechte lijnen Hiermee maakt u rechte lijnen tussen de oorspronkelijke ankerpunten van het object. Hoekpunten worden
verwijderd als deze een grotere hoek hebben dan de waarde die is ingesteld bij Hoekdrempel.
Origineel tonen Hiermee toont u het originele pad achter het vereenvoudigde pad.
De positie van ankerpunten middelen
1 Selecteer twee of meer ankerpunten (op hetzelfde pad of op verschillende paden).
2 Kies Object > Pad > Middelen.
3 Geef aan of u wilt middelen langs de horizontale as (x), de verticale as (y) of beide assen, en klik op OK.
Vloeiende punten in hoekpunten omzetten en omgekeerd
U kunt de vloeiende punten op een pad converteren in hoekpunten en andersom. Met de opties in het deelvenster Beheer
kunt u snel meerdere ankerpunten converteren. Met het gereedschap Ankerpunt omzetten kunt u ervoor kiezen om slechts
één zijde van het punt te converteren. Verder kunt u de curve exact wijzigen tijdens het converteren van het punt.
Zie ook
“Paden” op pagina 51
Galerie met tekengereedschappen” op pagina 25
“Richtingslijnen en richtingspunten op pagina 53
Een of meer ankerpunten converteren via het deelvenster Beheer
Selecteer, als u de opties voor het converteren van ankerpunten in het deelvenster Beheer gebruikt, niet het gehele object,
maar alleen de relevante ankerpunten. Als u meerdere objecten selecteert, moet een van de objecten slechts gedeeltelijk zijn
geselecteerd. Als u gehele objecten selecteert, veranderen de opties in het deelvenster Beheer in opties die betrekking
hebben op het gehele object.
Als u een of meer hoekpunten wilt converteren naar vloeiende punten, selecteert u de punten en klikt u vervolgens op
de knop Geselecteerde ankerpunten converteren naar vloeiend in het deelvenster Beheer.
Als u een of meer vloeiende punten wilt converteren naar hoekpunten, selecteert u de punten en klikt u vervolgens op
de knop Geselecteerde ankerpunten converteren naar hoek in het deelvenster Beheer.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
73
Een ankerpunt nauwkeurig converteren met het gereedschap Ankerpunt omzetten
1 Selecteer het gehele pad dat u wilt wijzigen, zodat de bijbehorende ankerpunten worden weergegeven.
2 Selecteer het gereedschap Ankerpunt omzetten .
3 Plaats het gereedschap Ankerpunt omzetten op het gewenste ankerpunt en ga dan als volgt te werk:
Als u een hoekpunt naar een vloeiend punt wilt converteren, sleept u een richtingspunt van het hoekpunt af.
Een richtingspunt van een hoekpunt afslepen om een vloeiend punt te maken
U converteert een vloeiend punt naar een hoekpunt zonder richtingslijnen door op het vloeiend punt te klikken.
Op een vloeiend punt klikken om een hoekpunt te maken
U converteert een vloeiend punt naar een hoekpunt met onafhankelijke richtingslijnen door een van de twee
richtingspunten te slepen.
Een vloeiend punt naar een hoekpunt converteren
Om een hoekpunt zonder richtingslijnen om te zetten in een hoekpunt met onafhankelijke richtingslijnen, sleept u eerst
een richtingspunt weg van een hoekpunt (waardoor dit verandert in een vloeiend punt met richtingslijnen). Laat alleen
de muisknop los (houd de toetsen ingedrukt die u wellicht hebt gebruikt om het gereedschap Ankerpunt omzetten te
activeren) en sleep een van de twee richtingspunten.
Wissen in illustraties
U kunt delen van een illustratie wissen met het gereedschap Padgummetje of Gummetje of met het gummetje op een
Wacom-tekenpen. Met het gereedschap Padgummetje kunt u delen van een pad wissen door langs het pad te slepen.
Met dit gereedschap kunt u het wissen beperken tot een padsegment, zoals één hoek van een driehoek. Met het gereedschap
Gummetje en het gummetje op een Wacom-tekenpen kunt u elk deel van een illustratie wissen, ongeacht de structuur
ervan. U kunt het gereedschap Gummetje toepassen op paden, samengestelde paden, paden binnen groepen van Actieve
verf en knippaden.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
74
Met het gereedschap Padgummetje kunt u delen van een pad wissen (links); met het gereedschap Gummetje kunt u een deel van een gegroepeerd
object wissen (rechts)
Op www.adobe.com/go/vid0036_nl vindt u een video over het gereedschap Gummetje.
Zie ook
Galerie met tekengereedschappen” op pagina 25
“Toetsen voor het bewerken van vormen” op pagina 441
Een deel van een pad wissen met het gereedschap Padgummetje
1 Selecteer het object.
2 Selecteer het gereedschap Padgummetje .
3 Sleep het gereedschap langs de lengte van het padsegment dat u wilt wissen. Sleep voor het beste resultaat in een enkele,
vloeiende beweging.
Objecten wissen met het gereedschap Gummetje
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u specifieke objecten wilt wissen, selecteert u de objecten of opent u de objecten in de isolatiemodus.
Als u een willekeurig object in het tekengebied wilt wissen, selecteert u geen van de objecten.
Als u niets hebt geselecteerd, wist het gereedschap Gummetje door en over alle lagen heen.
2 Selecteer het gereedschap Gummetje .
3 (Optioneel) Dubbelklik op het gereedschap Gummetje en geef de opties op.
4 Sleep over het gebied dat u wilt wissen. U kunt het gereedschap op de volgende manieren gebruiken:
Houd tijdens het slepen Shift ingedrukt als u met het gereedschap Gummetje alleen verticaal, horizontaal of diagonaal
wilt gummen.
Houd tijdens het slepen Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt als u een selectiekader rond een gebied wilt
maken en daarbinnen alles wilt wissen. Als u een vierkant selectiekader wilt, drukt u tijdens het slepen op Alt + Shift
(Windows) of op Option + Shift (Mac OS).
Objecten wissen met het gummetje van een Wacom-tekenpen
Als u een tekenpen omkeert, wordt automatisch het gereedschap Gummetje geactiveerd. Als u de tekenpen nogmaals
omkeert, wordt het laatst gebruikte gereedschap weer geactiveerd.
Draai de tekenpen om en sleep over het gebied dat u wilt wissen.
Als u harder drukt, neemt de breedte van het gewiste pad toe.
Opties voor het gereedschap Gummetje
U kunt de opties voor het gereedschap Gummetjes wijzigen door te dubbelklikken op het gereedschap in het deelvenster
Gereedschappen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
75
Opmerking: U kunt de diameter altijd vergroten door op ] te drukken of verkleinen door op [ te drukken.
Hoek Hiermee bepaalt u de rotatiehoek voor het gereedschap. Sleep de pijlpunt in de voorvertoning of voer in het tekstvak
Hoek een waarde in.
Ronding Hiermee bepaalt u de ronding van het gereedschap. Sleep een van de zwarte stippen in de voorvertoning van of
naar het midden, of geef een waarde op in het tekstvak Ronding. Hoe groter de waarde, hoe groter de ronding.
Diameter Hiermee bepaalt u de diameter van het gereedschap. Gebruik de schuifregelaar Diameter of geef een waarde op
in het tekstvak Diameter.
Met het vervolgkeuzemenu rechts van elke optie kunt u variaties aanbrengen in de vorm van het gereedschap. Kies een van
de volgende opties:
Vast Hiermee wordt een vaste hoek, ronding of diameter ingevoerd.
Willekeurig Hiermee stelt u in dat er wordt gewerkt met willekeurige variaties in de hoek, ronding of diameter. Typ een
waarde in het tekstvak Variatie om het bereik op te geven voor de variatie in de penseelkenmerken. Met bijvoorbeeld een
diameter van 15 en een variatie van 5, kan de diameter variëren van 10 tot en met 20.
Druk Hiermee stelt u in dat de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de druk van een tekenpen. Deze optie is
vooral handig bij Diameter. Deze optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt. Typ een waarde in het
tekstvak Variatie om op te geven hoeveel de penseelkenmerken kunnen variëren ten opzichte van de oorspronkelijke
waarde. Als de waarde voor Ronding bijvoorbeeld 75% is en de waarde voor Variatie 25%, is de lichtste streek 50% en de
zwaarste streek 100%. Hoe lichter de druk, hoe groter de hoek van de penseelstreek.
Pendrukschijf Hiermee stelt u in dat de variatie van de diameter wordt aangestuurd met behulp van de pendrukschijf.
Overhelling Hiermee stelt u in dat de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de overhelling van een tekenpen.
Deze optie is vooral handig bij Ronding. Deze optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt dat de hoek van
de pen kan detecteren.
Draairichting
Hiermee stelt u in dat de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de druk van een tekenpen. Deze optie
is vooral handig om de hoek van kalligrafische penselen te variëren, met name waneer u het penseel als een verfkwast gebruikt.
Deze optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt dat kan detecteren in welke mate de pen verticaal is.
Rotatie Hiermeesteltuindatdehoek,rondingofdiametervarieertopbasisvanderotatiewijzevandetekenpenpunt.Deze
optie is vooral handig om de hoek van kalligrafische penselen te variëren, met name waneer u het penseel als een stift met
platte punt gebruikt. Deze optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt dat dit type rotatie kan detecteren.
Een pad splitsen
U kunt een pad, afbeeldingskader of leeg tekstkader bij een willekeurig ankerpunt of langs een willekeurig segment splitsen.
Neem de volgende richtlijnen in acht bij het splitsen van paden:
Alsueengeslotenpadintweeopenpadenwiltsplitsen,moetuhetpadoptweeplaatsendelen.Deeltueengeslotenpad
slechts een keer, dan krijgt u één pad met een tussenruimte.
Paden die als gevolg van delen ontstaan, nemen de instellingen van het originele pad over, zoals de streekdikte en
vulkleur. Mogelijk moet u de uitlijning van streken wijzigen van binnen naar buiten.
1 (Optioneel) Selecteer het pad om de huidige ankerpunten weer te geven.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer het gereedschap Schaar en klik op het pad op de plaats waar u het wilt splitsen. Als u het pad in het midden van
een segment splitst, worden de twee nieuwe eindpunten boven op elkaar weergegeven en is er één eindpunt geselecteerd.
Selecteer het ankerpunt waar u het pad wilt splitsen en klik op de knop Pad knippen bij geselecteerde ankerpunten
in het deelvenster Beheer. Als u een pad op een ankerpunt splitst, wordt boven op het oorspronkelijke ankerpunt een
nieuw ankerpunt gemaakt en is er één ankerpunt geselecteerd.
3 Gebruik het gereedschap Direct selecteren om het nieuwe ankerpunt of padsegment aan te passen.
Opmerking: Met het gereedschap Mes kunt u een object opsplitsen in samenstellende vlakken (een vlak is een gebied dat niet
door een lijnsegment is onderverdeeld).
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
76
Zie ook
Objecten knippen met het gereedschap Mes” op pagina 224
Illustraties overtrekken
Illustraties overtrekken
Als u een nieuwe tekening wilt baseren op een bestaande illustratie, kunt u deze overtrekken. U kunt bijvoorbeeld een
afbeelding maken op basis van een pentekening op papier of op basis van een rasterafbeelding die is opgeslagen in een ander
grafisch programma. U voert de illustratie in Illustrator in en trekt deze over.
U kunt illustraties het gemakkelijkste overtrekken door een bestand in Illustrator te openen of te plaatsen en de illustratie
automatisch over te trekken met de opdracht Actief overtrekken. U kunt zelf het gewenste detailniveau en de vulling van
de overgetrokken illustratie bepalen. Wanneer u tevreden bent met de resultaten, kunt u de overtrek converteren naar
vectorpaden of een object van Actieve verf.
Voor en na het overtrekken van een bitmapafbeelding met de opdracht Actief overtrekken
Op www.adobe.com/go/vid0043_nl vindt u een video over Actief overtrekken.
Illustraties automatisch overtrekken
1 Open of plaats het bestand dat u als bronafbeelding voor het overtrekken wilt gebruiken.
2 Selecteer de bronafbeelding en voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een voorinstelling voor overtrekken wilt gebruiken om een afbeelding over te trekken, klik dan op de knop
Voorinstellingen en opties voor overtrekken in het deelvenster Beheer en selecteer een voorinstelling.
Als u de afbeelding wilt overtrekken met de standaardopties voor overtrekken, klik dan op Actief overtrekken in het
deelvenster Beheer of kies Object > Actief overtrekken > Maken.
Als u opties voor het overtrekken wilt instellen voordat u de afbeelding overtrekt, klik dan op de knop Voorinstellingen
en opties voor overtrekken in het deelvenster Beheer en kies Overtrekopties. U kunt ook Object > Actief
overtrekken > Overtrekopties kiezen. Stel de gewenste overtrekopties in en klik op Overtrekken.
3 (Optioneel) Pas de overtrekresultaten aan.
4 (Optioneel) Converteer de overtrek naar paden of naar een object van Actieve verf.
Illustraties handmatig overtrekken met sjabloonlagen
Sjabloonlagen zijn vergrendelde lagen die niet worden afgedrukt en die u kunt gebruiken om handmatig afbeeldingen mee
over te trekken. Sjabloonlagen zijn met 50% gedimd, zodat u alle paden die u vóór de laag tekent, duidelijk kunt zien. U
kunt sjabloonlagen maken wanneer u een afbeelding plaatst. U kunt hier ook bestaande lagen voor gebruiken.
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een afbeelding wilt plaatsen als een sjabloonlaag voor overtrekken, kies dan Bestand > Plaatsen en selecteer het
EPS-, PDF- of rasterafbeeldingsbestand dat u wilt overtrekken. Selecteer vervolgens Sjabloon en klik op Plaatsen. Er
wordt een nieuwe sjabloonlaag weergegeven onder de huidige laag in het deelvenster.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
77
Als u een bestaande afbeelding wilt overtrekken, controleer dan dat de afbeelding zich in zijn eigen laag bevindt.
Dubbelklik vervolgens op de laag in het deelvenster Lagen, selecteer Sjabloon en klik op OK. U kunt ook de laag
selecteren en Sjabloon kiezen in het deelvenstermenu.
Het oogpictogram wordt vervangen door het sjabloonpictogram en de laag wordt vergrendeld.
2 Trek nu over met het gereedschap Pen of Potlood.
3 Als u de sjabloonlaag wilt verbergen, kies dan Weergave > Sjabloon verbergen. Kies Weergave > Sjabloon tonen om de
sjabloon opnieuw weer te geven.
4 Als u een sjabloonlaag wilt omzetten naar een normale laag, dubbelklik dan op de sjabloonlaag in het deelvenster Lagen.
Schakel vervolgens de optie Sjabloon uit en klik op OK.
Overtrekopties
Voorinstelling Hiermee geeft u een voorinstelling voor overtrekken op.
Modus Hiermee geeft u een kleurmodus voor het overtrekresultaat op.
Drempel Hiermee geeft u een waarde op voor het genereren van een zwart-wit overtrekresultaat aan de hand van de
oorspronkelijke afbeelding. Alle pixels lichter dan de drempelwaarde worden omgezet in wit en alle pixels donkerder dan
de drempelwaarde worden omgezet in zwart. (Deze optie is alleen beschikbaar als de modus is ingesteld op Zwart-wit.)
Palet Geeft een palet op voor het genereren van een kleurenovertrek of een overtrek met grijswaarden aan de hand van de
oorspronkelijke afbeelding. (Deze optie is alleen beschikbaar als Modus is ingesteld op Kleur of Grijswaarden.)
Als u wilt dat de kleuren in de overtrek door Illustrator zelf worden bepaald, selecteert u Automatisch. Als u een aangepast
palet wilt gebruiken voor het overtrekken, selecteert u de naam van een staalbibliotheek. (Staalbibliotheken worden alleen
weergegeven in het menu Palet als ze zijn geopend.)
Maximaal aantal kleuren Hiermee bepaalt u het maximale aantal kleuren dat in een overtrekresultaat met kleuren of
grijstinten wordt gebruikt. (Deze optie is alleen beschikbaar als Modus is ingesteld op Kleur of Grijswaarden en als
Deelvenster is ingesteld op Automatisch.)
Uitvoer naar stalen Hiermee maakt u een nieuw staal in het deelvenster Stalen voor elke kleur in het overtrekresultaat.
Vervagen Hiermee vervaagt u de oorspronkelijke afbeelding voordat het overtrekresultaat wordt gegenereerd. Selecteer
deze optie om kleine artefacten in het overtrekresultaat te verminderen en rafelige randen glad te trekken.
Nieuw voorbeeld Hiermee geeft u een nieuw voorbeeld van de oorspronkelijke afbeelding weer met de opgegeven resolutie
voordat het overtrekresultaat wordt gegenereerd. Deze optie is handig als u het overtrekken wilt versnellen bij grote
afbeeldingen. De kwaliteiten van de resultaten kunnen echter achteruitgaan.
Opmerking: De resolutie die u gebruikt bij Nieuw voorbeeld wordt niet opgeslagen wanneer u een voorinstelling maakt.
Vullingen Hiermee maakt u gevulde gebieden in het overtrekresultaat.
Streken Hiermee maakt u paden met streken in het overtrekresultaat.
Maximale streekdikte Hiermee geeft u de maximale breedte aan van onderdelen van de oorspronkelijke afbeelding
waaraan streken kunnen worden toegevoegd. Onderdelen waarvan de breedte groter is dan deze waarde, worden gebieden
met een omtrek in het overtrekresultaat.
Minimale streeklengte Hiermee geeft u de minimale lengte aan van onderdelen van de oorspronkelijke afbeelding die
kunnen worden omlijnd. Onderdelen waarvan de lengte kleiner is dan deze waarde, worden weggelaten uit het
overtrekresultaat.
Nauwkeurigheid van pad Hiermee stelt u de afstand in tussen de overgetrokken vorm en de oorspronkelijke pixelvorm.
Lagere waarden zorgen ervoor dat het pad beter aansluit; bij hogere waarden is de aansluiting minder strak.
Minimaal gebied Hiermee geeft u het kleinste onderdeel van de oorspronkelijke afbeelding op dat wordt overgetrokken.
Als u bijvoorbeeld 4 opgeeft, worden onderdelen die kleiner zijn dan 2 pixels breed en 2 pixels hoog weggelaten uit het
overtrekresultaat.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
78
Hoekgraad Hiermeegeeftudescherpteopvaneenwendingindeoorspronkelijkeafbeeldingdiewordtbeschouwdalseen
hoekankerpunt in het overtrekresultaat. Zie “Paden” op pagina 51 voor meer informatie over het verschil tussen
hoekankerpunten en vloeiende ankerpunten.
Raster Hiermee geeft u aan hoe de bitmapcomponent van het overtrekobject wordt weergegeven. Deze weergave-instelling
wordt niet opgeslagen als onderdeel van de voorinstelling voor overtrekken.
Vector Hiermee geeft u aan hoe het overtrekresultaat moet worden weergegeven. Deze weergave-instelling wordt niet
opgeslagen als onderdeel van de voorinstelling voor overtrekken.
Selecteer Voorvertoning in het dialoogvenster Overtrekopties om een voorbeeld weer te geven van het resultaat van de
huidige instellingen. Als u de standaardopties voor overtrekken wilt instellen, deselecteert u alle objecten voordat u het
dialoogvenster Overtrekopties opent. Als u de opties naar wens hebt ingesteld, klikt u op Als standaard instellen.
Op www.adobe.com/go/vid0043_nl vindt u een video over Actief overtrekken. Raadpleeg voor de beste resultaten een
handleiding met informatie over de meer verfijnde opties voor Actief overtrekken:
www.adobe.com/go/learn_ai_tutorials_livetrace_nl.
De weergave van een overtrekobject wijzigen
Een overtrekobject bestaat uit twee componenten: de oorspronkelijke bronafbeelding en het overtrekresultaat (de
vectorillustratie). Standaard wordt alleen het overtrekresultaat weergegeven. U kunt de weergave van de oorspronkelijke
afbeelding en het overtrekresultaat echter aanpassen aan uw wensen.
1 Selecteer het overtrekobject.
Standaard hebben alle overtrekobjecten in het deelvenster Lagen de naam 'Overtrekken'.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de weergave van het overtrekresultaat wilt wijzigen, klik dan op de knop Vectorweergave in het deelvenster
Beheer of kies Object > Actief overtrekken en selecteer een van de volgende weergaveopties: Geen overtrekresultaat
tonen, Overtrekresultaat tonen, Omtrekken tonen of Omtrekken met overtrek tonen.
Als u de weergave van de bronafbeelding wilt wijzigen, klik dan op de knop Rasterweergave in het deelvenster
Beheer of kies Object > Actief overtrekken en selecteer een van de volgende weergaveopties: Geen afbeelding tonen,
Oorspronkelijke afbeelding tonen, Aangepaste afbeelding tonen (waarbij alle wijzigingen worden getoond die tijdens het
overtrekken worden toegepast) of Transparante afbeelding tonen.
Opmerking: UkuntdebronafbeeldingalleenweergevenalsudeVectorweergaveeerstwijzigtinGeenovertrekresultaattonen
of Omtrekken tonen.
De overtrekresultaten aanpassen
Als u een overtrekobject hebt gemaakt, kunt u de resultaten altijd aanpassen.
1 Selecteer het overtrekobject.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Stel de basisopties in het deelvenster Beheer in.
Klik op de knop Dialoogvenster Overtrekopties in het deelvenster Beheer om alle overtrekopties te tonen. U kunt
ook Object > Actief overtrekken > Overtrekopties kiezen. Pas de opties aan en klik op Overtrekken.
Gebruik voorinstellingen voor overtrekken om de resultaten van het overtrekken snel te wijzigen.
De kleuren voor overtrekken opgeven
1 Maak een staalbibliotheek met de kleuren die u wilt gebruiken voor de overtrek.
2 Zorg ervoor dat de staalbibliotheek is geopend en klik op de knop Dialoogvenster Overtrekopties in het deelvenster
Beheer. U kunt ook Object > Actief overtrekken > Overtrekopties kiezen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
79
3 Selecteer de naam van de staalbibliotheek in het menu Palet en klik op Overtrekken.
Zie ook
“Stalenbibliotheken maken” op pagina 106
Een voorinstelling voor overtrekken gebruiken
Voorinstellingen voor overtrekken bieden vooringestelde overtrekopties voor specifieke typen illustraties. Als u
bijvoorbeeld een afbeelding overtrekt die u wilt gebruiken als een technische tekening, kies dan de voorinstelling
Technische tekening. Alle overtrekopties worden gewijzigd, zodat het overtrekken optimaal is voor technische tekeningen:
de kleur wordt ingesteld op zwart-wit, vervagen wordt ingesteld op 0 px, de streekbreedte wordt beperkt tot 3 px, enzovoort.
Een voorinstelling opgeven
Kies Object > Actief overtrekken > Overtrekopties. (U kunt ook een overtrekobject selecteren en op de knop
Dialoogvenster Overtrekopties in het deelvenster Beheer klikken.) Stel de overtrekopties voor de voorinstelling in en
klik op Voorinstelling opslaan. Voer een naam voor de voorinstelling in en klik op OK.
Kies Bewerken > Voorinstellingen voor overtrekken. Klik op Nieuw, stel de gewenste overtrekopties voor de
voorinstelling in en klik op Gereed.
Als u een nieuwe voorinstelling wilt baseren op een bestaande, selecteert u de bestaande voorinstelling en klikt u op Nieuw.
Een voorinstelling bewerken of verwijderen
1 Kies Bewerken > Voorinstellingen voor overtrekken.
2 Selecteer een voorinstelling en klik op Bewerken of Verwijderen.
Opmerking: U kunt de standaardvoorinstellingen niet bewerken of verwijderen. Standaardvoorinstellingen worden
weergegeven tussen vierkante haken [ ]. U kunt echter wel een kopie van een standaardvoorinstelling maken die u kunt
bewerken. Selecteer hiervoor de voorinstelling en klik op Nieuw.
Voorinstellingen delen met andere gebruikers
1 Kies Bewerken > Voorinstellingen voor overtrekken.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Exporteren om uw voorinstellingen naar een bestand op te slaan.
Klik op Importeren om voorinstellingen uit een bestand te laden.
Een overtrekobject converteren naar een object van Actieve verf
Wanneer u tevreden bent met het overtrekresultaat, kunt u het overtrekobject converteren naar paden of een object van
Actieve verf. Wanneer u deze laatste stap uitvoert, kunt u de overtrek op dezelfde manier gebruiken als andere
vectorillustraties. Als u het overtrekobject eenmaal hebt geconverteerd, kunt u de overtrekopties niet meer aanpassen.
1 Selecteer het overtrekobject.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de overtrek wilt converteren naar paden, klik dan op Uitbreiden in het deelvenster Beheer of kies Object > Actief
overtrekken>Uitbreiden.Gebruikdezemethodealsudecomponentenvandeovergetrokkenillustratiewiltgebruiken
als afzonderlijke objecten. De gevormde paden zijn samen gegroepeerd.
Als u tijdens het converteren van de overtrek naar paden de huidige weergaveopties wilt behouden, kies dan Object >
Actief overtrekken > Uitbreiden zoals weergegeven. Als de weergaveopties bijvoorbeeld voor het overtrekresultaat zijn
ingesteld op Omtrekken, zijn de uitgebreide paden uitsluitend omtrekken; ze hebben dus geen vullingen of streken.
Verder wordt een opname van de omtrek met de huidige weergaveopties opgeslagen en gegroepeerd met de uitgebreide
paden. Gebruik deze methode als u de overgetrokken afbeelding wilt opslaan als hulplijn voor de uitgebreide paden.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
80
Als u de overtrek wilt converteren naar een object van Actieve verf, klik dan op Actieve verf in het deelvenster Beheer of
kies Object > Actief overtrekken > Converteren naar Actieve verf. Gebruik deze methode als u vullingen en streken wilt
toepassen op de overgetrokken illustratie met behulp van het Emmertje voor Actieve verf.
Als u een overtrek wilt maken en het overtrekobject in één stap wilt converteren, kies dan Object > Actief overtrekken >
Maken en uitbreiden of Object > Actief overtrekken > Maken en converteren naar Actieve verf.
Op www.adobe.com/go/vid0043_nl vindt u een video over overtrekken.
Zie ook
“Paden” op pagina 51
Actieve verf” op pagina 149
Een overtrekobject opheffen
Als u een overtrek wilt verwijderen maar de oorspronkelijke geplaatste afbeelding wilt behouden, kunt u het overtrekobject
opheffen.
1 Selecteer het overtrekobject.
2 Kies Object > Actief overtrekken > Geen.
Symbolen
Symbolen
Een symbool is een illustratieobject dat u opnieuw kunt gebruiken in een document. Als u bijvoorbeeld een symbool hebt
gemaaktvaneenbloem,kuntuexemplaren vandatsymboolmeerderekerenaanuwillustratietoevoegenzonderdatude
complexe illustratie meerdere keren echt hoeft toe te voegen. Elk symboolexemplaar is gekoppeld aan het symbool in het
deelvenster Symbolen of aan een symboolbibliotheek. Met symbolen kunt u tijd besparen en de bestandsgrootte aanzienlijk
verminderen.
Symbolen bieden verder uitstekende ondersteuning voor het exporteren van SWF- en SVG-bestanden. Als u exporteert
naar Flash, kunt u het symbooltype instellen op Filmclip. Vervolgens kunt u binnen Flash indien nodig een ander type
kiezen. U kunt in Illustrator ook hulplijnen voor schaling met negen segmenten inschakelen, zodat de filmclips op de juiste
manier worden geschaald als deze worden gebruikt als onderdelen van een gebruikersinterface.
Opmerking: Raadpleeg de Help van Flash voor informatie over symbolen in Flash. Op www.adobe.com/go/vid0198_nl vindt
u een video over het effectief gebruiken van symbolen tussen Illustrator en Flash.
Als u een symbool hebt geplaatst, kunt u de symboolexemplaren op het tekengebied bewerken. Als u wilt, kunt u ook het
originele symbool opnieuw definiëren met de bewerkingen. Met de symboolgereedschappen kunt u meerdere
symboolexemplaren in één keer toevoegen en manipuleren.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
81
Illustratie met symboolexemplaren
Overzicht van het deelvenster Symbolen
Voor het beheren van de symbolen in een document kunt u gebruikmaken van het deelvenster Symbolen (Venster >
Symbolen) of het deelvenster Beheer. Het deelvenster Symbolen bevat diverse vooraf ingestelde symbolen. U kunt symbolen
toevoegen uit symboolbibliotheken of bibliotheken die u zelf maakt.
De weergave van symbolen in het deelvenster wijzigen
Selecteer een weergaveoptie in het deelvenstermenu: Miniaturenalsueenlijstmetminiaturenwiltweergeven,Beknopte
lijst als u een lijst met symboolnamen met een kleine miniatuur wilt weergeven of Uitgebreide lijst als u een lijst met
symboolnamen met een grote miniatuur wilt weergeven.
Sleep het symbool naar een andere positie. Laat de muisknop los zodra een zwarte lijn op de gewenste plaats staat.
Selecteer Sorteren op naam in het deelvenstermenu als u de symbolen wilt sorteren op alfabetische volgorde.
Een symbool in het deelvenster dupliceren
Het dupliceren of kopiëren van een symbool in het deelvenster Symbolen is een eenvoudige manier om een nieuw symbool
te maken op basis van een bestaand symbool.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een symbool in het deelvenster Symbolen en kies Symbool dupliceren in het deelvenstermenu of sleep het
symbool naar de knop Nieuw symbool.
Selecteer een symboolexemplaar en klik op Dupliceren in het deelvenster Beheer.
Opmerking: Als u bijvoorbeeld een symboolexemplaar in het tekengebied hebt geschaald en geroteerd en u wilt een extra
exemplaar met dezelfde schaal en rotatie toevoegen, kunt u dit exemplaar dupliceren. (Zie “Werken met symboolexemplaren
op pagina 83.)
Een symbool hernoemen
1 Als u een symbool wilt hernoemen, selecteer dan het symbool in het deelvenster Symbolen, kies Symboolopties in het
deelvenstermenu en typ vervolgens een nieuwe naam in het dialoogvenster Symboolopties.
2 Als u een symboolexemplaar wilt hernoemen, selecteer dan het symboolexemplaar in het tekengebied en typ vervolgens
een nieuwe naam in het tekstvak Naam exemplaar in het deelvenster Beheer.
Een symbool plaatsen
1 Selecteer een symbool in het deelvenster Symbolen of in een symboolbibliotheek.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
82
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik in het deelvenster Symbolen op de knop Symboolexemplaar plaatsen om een exemplaar van een symbool in
het midden van het tekengebied te plaatsen.
Sleep het symbool naar de positie in het tekengebied waar u het symbool wilt plaatsen.
Kies Symboolexemplaar plaatsen in het menu van het deelvenster Symbolen.
Opmerking: Een enkelvoudig symbool dat ergens in de illustratie wordt geplaatst, wordt (ter onderscheid van een symbool in
het deelvenster) een exemplaar genoemd.
Een symbool maken
U kunt symbolen maken op basis van de meeste Illustrator-objecten, waaronder paden, samengestelde paden,
tekstobjecten, rasterafbeeldingen, netobjecten en groepen van objecten. Het is echter niet mogelijk om een symbool te
maken van gekoppelde illustraties of van bepaalde groepen, zoals groepen van grafieken.
1 Selecteer de illustratie die u als symbool wilt gebruiken.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik in het deelvenster Symbolen op de knop Nieuw symbool .
Sleep de illustratie naar het deelvenster Symbolen.
Kies Nieuw symbool in het deelvenstermenu.
Opmerking: De geselecteerde illustratie wordt standaard een exemplaar van het nieuwe symbool. Als u niet wilt dat de
illustratie een exemplaar wordt, druk dan tijdens het maken van het nieuwe symbool op Shift. Als u niet wilt dat het venster
Nieuwsymboolwordtgeopendtijdenshetmakenvaneennieuwsymbool,drukdantijdenshetmakenvanhetsymboolopAlt
(Windows) of Option (Mac OS). Illustrator gebruikt dan een standaardnaam voor het symbool, bijvoorbeeld Nieuw symbool 1.
3 Typ een naam voor het symbool in het dialoogvenster Symboolopties.
4 Als u van plan bent om de symbolen te exporteren naar Flash, ga dan als volgt te werk:
Selecteer Filmclip als type. Filmclip is het standaardsymbooltype in Flash.
Geef op het raster Flash-registratie de locatie op waar u het ankerpunt van het symbool wilt plaatsen. De locatie van het
ankerpunt heeft invloed op de positie van het symbool binnen de schermcoördinaten.
Schakel Hulplijnen voor schaal met negen segmenten inschakelen in als u in Flash gebruik wilt maken van schaling met
negen segmenten.
Opmerking: Op www.adobe.com/go/vid0198_nl vindt u een video over het effectief gebruiken van symbolen tussen Illustrator
en Flash.
Schaling met negen segmenten gebruiken
U kunt schaling met negen segmenten gebruiken om de componentstijlschaling op te geven voor filmclipsymbolen die naar
Flash worden geëxporteerd. Met dit schalingstype kunt u filmclipsymbolen maken die op zo'n manier worden geschaald
dat ze kunnen worden gebruikt als onderdelen van een gebruikersinterface. Dit ter onderscheid van het schalingstype dat
normaal wordt toegepast bij afbeeldingen en ontwerpelementen.
De filmclip wordt onderverdeeld in negen segmenten met een rasterachtige overlay waarmee elk van de negen segmenten
onafhankelijk van elkaar worden geschaald. Om de visuele integriteit van de filmclip te waarborgen, worden de hoeken niet
geschaald, terwijl de overige segmenten van de afbeelding indien nodig worden geschaald (en niet uitgerekt).
Het raster voor schaling met negen segmenten is alleen zichtbaar in de isolatiemodus. De rasterhulplijnen worden
standaard geplaatst op 25% (of 1/4) van de breedte en hoogte vanaf de randen van het symbool. De hulplijnen worden
weergegeven als stippellijnen over het symbool.
Opmerking: Raadpleeg de Help van Flash voor meer informatie over het schalen met negen segmenten in Flash. Op
www.adobe.com/go/vid0204_nl en www.adobe.com/go/vid0205_nl vindt u video's over schaling met negen segmenten in
Illustrator en Flash.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
83
Schaling met negen segmenten inschakelen
1 Selecteer het symbool in het tekengebied of in het deelvenster Symbolen en kies Symboolopties in het deelvenstermenu.
2 Selecteer in het dialoogvenster Symboolopties het type Filmclip bij Type en schakel vervolgens het selectievakje
Hulplijnen voor schaal met negen segmenten inschakelen in.
Opmerking: UkuntdezeoptieinhetdialoogvensterSymbooloptiesookinschakelentijdenshetmakenvaneennieuwsymbool.
Het negensegmentsschalingsraster voor een symbool bewerken
1 Voer een van de volgende handelingen uit om het symbool te openen in de isolatiemodus als u het schalingsraster voor
een symbool wilt bewerken:
Dubbelklik op het symbool in het deelvenster Symbolen.
Selecteer het symbool in het deelvenster Symbolen en kies Symbool bewerken in het deelvenstermenu.
2 Voer een van de volgende handelingen uit om het exemplaar te openen in de isolatiemodus als u het schalingsraster voor
een symboolexemplaar wilt bewerken:
Dubbelklik op het symboolexemplaar in het tekengebied.
Selecteer het symboolexemplaar in het tekengebied en klik op Symbool bewerken in het deelvenster Beheer.
3 Beweeg met de aanwijzer over een van de vier hulplijnen. Als de aanwijzer verandert in de verplaatsingsaanwijzer ,
kunt u de hulplijn verslepen.
Opmerking: Ook als u een hulplijn buiten de grenzen van het symbool verplaatst, wordt er nog steeds schaling toegepast (het
symbool wordt dan onderverdeeld in minder dan negen segmenten). Het symbool wordt geschaald op basis van het segment
waar het zich bevindt.
4 Sluit de isolatiemodus af door te klikken op de knop Geïsoleerde groep afsluiten in de linkerbovenhoek van het
tekengebied of in het deelvenster Beheer .
Werken met symboolexemplaren
Symboolexemplaren kunnen op dezelfde manier als andere objecten worden verplaatst, geschaald, geroteerd,
schuingetrokken of gespiegeld. U kunt ook de bewerkingen in de deelvensters Transparantie, Vorm en Afbeeldingsstijlen
uitvoeren en de effecten in het menu Effect toepassen. Als u echter de afzonderlijke componenten van een
symboolexemplaar wilt wijzigen, moet u het exemplaar eerst uitbreiden. Bij uitbreiden wordt de koppeling tussen het
symbool en het symboolexemplaar verbroken. Het exemplaar wordt dan geconverteerd naar een normale illustratie.
Op www.adobe.com/go/vid0034_nl en www.adobe.com/go/vid0035_nl vindt u video's over het selecteren en uitlijnen van
objecten, waaronder symbolen.
Zie ook
Objecten uitbreiden” op pagina 191
Een symboolexemplaar aanpassen
Nadat u een symboolexemplaar hebt gewijzigd, kunt u het originele symbool opnieuw definiëren in het deelvenster
Symbolen. Als u een symbool opnieuw definieert, nemen alle bestaande symboolexemplaren de nieuwe definitie aan.
1 Selecteer een exemplaar van het symbool.
2 Klik op de knop Koppeling naar symbool verbreken in het deelvenster Symbolen of Beheer.
3 Bewerk de illustratie.
4 (Optioneel) Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u het originele symbool wilt vervangen door deze bewerkte versie, sleep dan het bewerkte symbool boven op het
oude symbool in het deelvenster Symbolen. Houd tijdens het slepen Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt. Het
symbool wordt vervangen in het deelvenster Symbolen en wordt bijgewerkt in het huidige bestand.
Als u een nieuw symbool wilt maken met deze bewerkte versie, sleep dan het gewijzigde symbool naar het deelvenster
Symbolen of klik op Nieuw symbool in het deelvenster Symbolen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
84
Een symboolexemplaar uitbreiden
1 Selecteer een of meer symboolexemplaren.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Koppeling naar symbool verbreken in het deelvenster Symbolen of kies Koppeling naar symbool
verbreken in het deelvenstermenu.
Kies Object > Uitbreiden en klik vervolgens op OK in het dialoogvenster Uitbreiden.
De componenten van het symboolexemplaar worden in een groep geplaatst. Als het symbool is uitgebreid, kunt u de
illustratie bewerken.
Een symboolexemplaar in het tekengebied dupliceren
Als u een symboolexemplaar hebt geschaald, geroteerd, schuingetrokken of gespiegeld en u wilt meer exemplaren
toevoegen met exact dezelfde wijzigingen, moet u het gewijzigde exemplaar dupliceren.
1 Selecteer het symboolexemplaar.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep het symboolexemplaar naar een andere locatie in het
tekengebied.
Kopieer en plak het symboolexemplaar.
Opmerking: Als u een symbool in het deelvenster Symbolen wilt dupliceren om bijvoorbeeld een nieuw symbool te maken op
basis van een bestaand symbool, moet u het symbool dupliceren, niet het exemplaar. (Zie “Overzicht van het deelvenster
Symbolen” op pagina 81.)
Een symboolexemplaar vervangen door een ander symbool
1 Selecteer het symboolexemplaar in het tekengebied.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies een nieuw symbool in het menu Vervangen in het deelvenster Beheer.
Selecteer een nieuw symbool in het deelvenster Symbolen en kies Symbool vervangen in het menu van het deelvenster
Symbolen.
Alle exemplaren van een symbool in een document selecteren
Selecteer een symbool in het deelvenster Symbolen en kies Alle exemplaren in het deelvenstermenu.
Een symbool bewerken of opnieuw definiëren
U kunt een symbool bewerken door de illustratie van het symbool te bewerken of door het symbool opnieuw te definiëren
door het te vervangen door een nieuwe illustratie. Als u een symbool bewerkt en opnieuw definieert, wordt zowel de
weergave van het symbool in het deelvenster Symbolen gewijzigd, als alle gekoppelde symboolexemplaren in het
tekengebied.
Een symbool bewerken
1 Voer een van de volgende handelingen uit om het symbool te openen in de isolatiemodus:
Selecteer een exemplaar van het symbool en klik op Symbool bewerken in het deelvenster Beheer. Klik op OK als er een
waarschuwing wordt weergegeven.
Dubbelklik op een exemplaar van het symbool. Klik op OK als er een waarschuwing wordt weergegeven.
Dubbelklik op een symbool in het deelvenster Symbolen. Er wordt een tijdelijk symboolexemplaar weergegeven in het
midden van het tekengebied.
2 Bewerk de illustratie.
3 Sluit de isolatiemodus af door te klikken op de knop Geïsoleerde groep afsluiten in de linkerbovenhoek van het
tekengebied of in het deelvenster Beheer .
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
85
Een symbool opnieuw definiëren met een andere illustratie
1 Selecteer de illustratie die u wilt gebruiken om een bestaand symbool opnieuw te definiëren. Let erop dat u een originele
illustratie selecteert en niet een symboolexemplaar.
2 Klik in het deelvenster Symbolen op het symbool dat u opnieuw wilt definiëren en kies Symbool opnieuw definiëren in
het deelvenstermenu.
Opmerking: De geselecteerde illustratie wordt automatisch een exemplaar van dat symbool. Als u niet wilt dat de geselecteerde
illustratie een symboolexemplaar wordt, druk dan op Shift terwijl u Symbool opnieuw definiëren kiest in het deelvenstermenu.
Symboolbibliotheken
Symboolbibliotheken zijn verzamelingen van vooraf ingestelde symbolen. Wanneer u een symboolbibliotheek opent, wordt
deze weergegeven in een nieuw deelvenster (niet in het deelvenster Symbolen).
U kunt items in een symboolbibliotheek selecteren, sorteren en weergeven op dezelfde manier als in het deelvenster
Symbolen. U kunt echter geen items toevoegen aan, verwijderen uit of bewerken in symboolbibliotheken.
Symboolbibliotheken openen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Venster > Symboolbibliotheken > [symboolbibliotheek].
Kies Symboolbibliotheek openen in het deelvenster Symbolen en kies een bibliotheek in de lijst die wordt weergegeven.
Klik op de knop Menu Symboolbibliotheek in het deelvenster Symbolen en kies een bibliotheek in de lijst die wordt
weergegeven.
AlsueenbibliotheekautomatischwiltopenenwanneeruIllustratorstart,kiesdanBlijvendinhetdeelvenstermenuvande
bibliotheek.
Symbolen verplaatsen van een bibliotheek naar het deelvenster Symbolen
De symbolen die u in een document gebruikt, worden automatisch aan het deelvenster Symbolen toegevoegd.
Klik op een symbool in een bibliotheek.
Symboolbibliotheken maken
1 Voeg de symbolen die u in de bibliotheek wilt opnemen, toe aan het deelvenster Symbolen en verwijder de symbolen die
u niet wilt opnemen.
Als u alle symbolen wilt selecteren die niet worden gebruikt in een document, kies dan Ongebruikte selecteren in het menu
van het deelvenster Symbolen.
2 Kies Symboolexemplaar opslaan in het menu van het deelvenster Symbolen.
3 Sla de nieuwe bibliotheek op in de standaardmap Symbolen. De naam van de bibliotheek wordt automatisch
weergegeven in het submenu Symboolbibliotheken en Symboolbibliotheek openen.
Als u de bibliotheek hebt opgeslagen in een andere map, kunt u de bibliotheek openen door Symboolbibliotheek openen >
Andere bibliotheek te kiezen in het menu van het deelvenster Symbolen. Als u de bibliotheek eenmaal op deze manier hebt
geopend, wordt deze samen met de andere bibliotheken weergegeven in het submenu Symboolbibliotheken.
Een symboolbibliotheek importeren uit een ander document
1 Kies Venster > Symboolbibliotheken > Andere bibliotheek of kies Symboolbibliotheek openen > Andere bibliotheek in
het menu van het deelvenster Symbolen.
2 Selecteer het bestand waaruit u symbolen wilt importeren en klik op Openen.
De symbolen worden weergegeven in een apart deelvenster voor een symboolbibliotheek, niet in het deelvenster Symbolen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
86
Symboolgereedschappen en symboolsets
Symboolsets
Een symboolset is een groep symboolexemplaren die u maakt met het gereedschap Symbolen sproeien. U kunt gemengde
sets van symboolexemplaren maken door het gereedschap Symbolen sproeien te gebruiken met twee symbolen achter
elkaar.
Illustratie die is gemaakt met de symboolgereedschappen
Als u werkt met symboolsets, houd er dan rekening mee dat de symboolgereedschappen alleen effect hebben op de
symbolen die zijn geselecteerd in het deelvenster Symbolen. Als u bijvoorbeeld een gemengde set van symboolexemplaren
maakt dat een weiland met gras en bloemen voorstelt, kunt u de richting van het gras apart wijzigen door het symbool Gras
te selecteren in het deelvenster Symbolen en vervolgens gebruik te maken van het gereedschap Symbolen draaien. Als u de
grootte van zowel het gras als de bloemen wilt wijzigen, moet u beide symbolen selecteren in het deelvenster Symbolen.
Vervolgens gebruikt u het gereedschap Symboolgrootte instellen.
Opmerking: Wanneer u in het tekengebied een gemengde symboolset selecteert, wordt in het deelvenster Symbolen automatisch
het symboolexemplaar geselecteerd dat als laatste aan de set is toegevoegd.
Symboolsets maken
Het gereedschap Symbolen sproeien werkt als een deeltjessproeier: u kunt hiermee een groot aantal identieke objecten in
één keer in het tekengebied plaatsen. Zo kunt u met het gereedschap Symbolen sproeien honderden grassprietjes, wilde
bloemen, bijen of sneeuwvlokken toevoegen.
Zie ook
Galerie met symboolgereedschappen” op pagina 29
Opties voor symboolgereedschappen” op pagina 89
Sets van symboolexemplaren op een illustratie sproeien
1 Selecteer een symbool in het deelvenster Symbolen en selecteer vervolgens het gereedschap Symbolen sproeien .
2 Klik of sleep met het gereedschap op de plaats waar u de symboolexemplaren wilt neerzetten.
Symboolexemplaren toevoegen aan of verwijderen uit een bestaande set
1 Selecteer de bestaande symboolset.
2 Selecteer het gereedschap Symbolen sproeien en een symbool in het deelvenster Symbolen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
87
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u symboolexemplaren wilt toevoegen, klik of sleep dan op de plaats waar u de nieuwe exemplaren wilt neerzetten.
Selecteer het gereedschap Symbolen sproeien en houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u klikt of
sleept op de plaats waar u symboolexemplaren wilt verwijderen.
Symboolexemplaren in een symboolset aanpassen
Met de symboolgereedschappen kunt u meerdere symboolexemplaren in een set aanpassen. Zo kunt u exemplaren over een
groter gebied verspreiden met het gereedschap Symbolen samentrekken. Ook kunt u de kleurtinten van exemplaren
geleidelijk veranderen, zodat ze er realistischer uitzien.
Hoewel u de symboolgereedschappen kunt toepassen op afzonderlijke symboolexemplaren, zijn ze het effectiefst als u ze
toepast op symboolsets. Als u werkt met afzonderlijke symboolexemplaren, kunt u de meeste van deze taken eenvoudig
uitvoeren met behulp van de gereedschappen en opdrachten die u ook voor normale objecten gebruikt.
Zie ook
Galerie met symboolgereedschappen” op pagina 29
Opties voor symboolgereedschappen” op pagina 89
De stapelvolgorde van symboolexemplaren binnen een set wijzigen
1 Selecteer het gereedschap Symbolen verschuiven .
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u symboolexemplaren wilt verplaatsen, sleep dan in de gewenste richting.
Houd Shift ingedrukt en klik op het symboolexemplaar om deze naar voren te verplaatsen.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) en Shift ingedrukt, en klik op het symboolexemplaar om deze naar achteren
te verplaatsen.
Symboolexemplaren samentrekken of verspreiden
1 Selecteer het gereedschap Symbolen samentrekken .
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik of sleep in het gebied waarin u symboolexemplaren dichter bij elkaar wilt plaatsen.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik of sleep in het gebied waarin u symboolexemplaren verder
uit elkaar wilt plaatsen.
De grootte van symboolexemplaren wijzigen
1 Selecteer het gereedschap Symboolgrootte instellen .
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik of sleep in de set waarin u symboolexemplaren groter wilt maken.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik of sleep in het gebied waarin u symboolexemplaren kleiner
wilt maken.
Als u de dichtheid van de symboolexemplaren wilt behouden, houdt u Shift ingedrukt terwijl u klikt of sleept om de
grootte te wijzigen.
Symboolexemplaren roteren
1 Selecteer het gereedschap Symbolen draaien .
2 Klik of sleep het gereedschap in de richting waarin u de symboolexemplaren wilt plaatsen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
88
Symboolexemplaren brandschilderen
Bij het brandschilderen van een symboolexemplaar verandert de kleurtoon in de richting van de tintkleur, terwijl de
oorspronkelijke lichtsterkte behouden blijft. (Dit werkt op dezelfde manier als de inkleuringsmethode Tinten en schaduwen
bij penselen.) Deze methode gebruikt de lichtsterkte van de oorspronkelijke kleur en de kleurtoon van de inkleuring om de
resulterende kleur te genereren. Dit heeft tot gevolg dat kleuren met een zeer grote of een zeer lage lichtsterkte nagenoeg
niet veranderen, en zwart-witte objecten helemaal niet.
Als u een inkleuringsmethode wilt gebruiken die ook van invloed is op zwart-witte objecten, gebruikt u het gereedschap
Symboolstijl toepassen samen met een grafische stijl waarin de gewenste vulkleur wordt gebruikt.
1 Selecteer in het deelvenster Kleur de vulkleur die u voor de inkleuring wilt gebruiken.
2 Selecteer het gereedschap Symbolen brandschilderen en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik of sleep over de symboolexemplaren die u wilt brandschilderen met de inkleuringskleur. De mate van inkleuring
neemt geleidelijk toe en de kleur van het symboolexemplaar verandert geleidelijk in de richting van de inkleuringskleur.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u met het gereedschap klikt of sleept om de mate van
inkleuring te verminderen en meer van de oorspronkelijke symboolkleur weer te geven.
Houd Shift ingedrukt terwijl u met het gereedschap klikt of sleept om de mate van inkleuring constant te houden en
tegelijkertijd de kleur van de symboolexemplaren te wijzigen in de richting van de inkleuringskleur.
Opmerking: Als u het gereedschap Symbolen brandschilderen gebruikt, neemt de bestandsgrootte toe en gaan de prestaties
achteruit. Als de beschikbare hoeveelheid geheugen of de geëxporteerde Flash/SVG-bestandsgrootte een probleem kan vormen,
kunt u dit gereedschap beter niet gebruiken.
De transparantie van symboolexemplaren aanpassen
1 Selecteer het gereedschap Symbolen rasteren .
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik of sleep in het gebied waar u de transparantie van het symbool wilt vergroten.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik of sleep op de plaats waar u de transparantie van het symbool
wilt verminderen.
Een afbeeldingsstijl toepassen op symboolexemplaren
Met het gereedschap Symboolstijl toepassen kunt u een afbeeldingsstijl toepassen op of verwijderen van een
symboolexemplaar. U kunt bepalen in welke mate en waar de stijl wordt toegepast. U kunt een stijl bijvoorbeeld geleidelijk
toepassen, zodat bepaalde symboolexemplaren de stijl volledig weergeven en andere gedeeltelijk.
Afbeeldingsstijl volledig toegepast (boven) vergeleken met een afbeeldingsstijl toegepast met verschillende sterkten (onder)
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
89
Als u een ander symboolgereedschap gebruikt, kunt u overschakelen naar het gereedschap Symboolstijl toepassen door in
het deelvenster Afbeeldingsstijlen op een stijl te klikken.
1 Selecteer het gereedschap Symboolstijl toepassen .
2 Selecteer een stijl in het deelvenster Afbeeldingsstijlen en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik of sleep op de plaats waar u een stijl wilt toepassen op de symboolset. De hoeveelheid stijl die op de
symboolexemplaren wordt toegepast, neemt toe en de stijl verandert geleidelijk.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u met het gereedschap klikt of sleept om de hoeveelheid stijl
te verminderen en meer van het oorspronkelijke symbool zonder stijl weer te geven.
Houd Shift ingedrukt terwijl u met het gereedschap klikt of sleept om de hoeveelheid stijl constant te houden en om
tegelijkertijd de stijl van het symboolexemplaar geleidelijk te veranderen naar de geselecteerde stijl.
Opmerking: Het is van groot belang dat u de stappen 1 en 2 in de opgegeven volgorde uitvoert. Als u een stijl selecteert terwijl
een ander gereedschap dan het symboolgereedschap is geselecteerd, wordt de stijl direct toegepast op de gehele geselecteerde
symboolset.
Opties voor symboolgereedschappen
U kunt de opties voor symboolgereedschappen openen door te dubbelklikken op een symboolgereedschap in het
deelvenster Gereedschappen.
De algemene opties zoals diameter, intensiteit en dichtheid worden weergegeven boven aan het dialoogvenster. De opties
die specifiek zijn voor een bepaald gereedschap, worden weergegeven onder aan het dialoogvenster. Als u wilt
overschakelen naar de opties van een ander gereedschap, klikt u op een gereedschapspictogram in het dialoogvenster.
Algemene opties De algemene opties worden weergegeven boven aan het dialoogvenster Opties van een
symboolgereedschap, onafhankelijk van het symboolgereedschap dat is geselecteerd.
Diameter Hiermee bepaalt u de penseelgrootte van het gereedschap.
U kunt tijdens het gebruik van een symboolgereedschap altijd op [ drukken om de diameter te verkleinen of op ] om de
diameter te vergroten.
Intensiteit Hiermee geeft u aan hoe snel de verandering plaatsvindt (hoe hoger de waarde, hoe sneller de verandering).
Als u Drukpen gebruiken selecteert, kunt u de invoer van een tablet of pen gebruiken in plaats van de intensiteitswaarde.
Dichtheid symboolset Voer hier een waarde in om de afstand tussen de symboolexemplaren in de set op te geven (bij
een hogere waarde is de afstand tussen de symboolexemplaren in de set kleiner). Deze instelling is van toepassing op een
gehelesymboolset.Alsereensymboolsetisgeselecteerd,verandertdedichtheidvoorallesymboolexemplarenindeseten
niet alleen voor de exemplaren die nieuw zijn gemaakt.
Methode Hiermee geeft u aan hoe symboolexemplaren worden gewijzigd met de gereedschappen Symbolen
samentrekken, Symboolgrootte instellen, Symbolen draaien, Symbolen brandschilderen, Symbolen rasteren en
Symboolstijl toepassen.
Selecteer Door gebruiker gedefinieerd als u de symbolen geleidelijk wilt aanpassen ten opzichte van de positie van de cursor.
Selecteer Willekeurig om de symbolen in het gebied onder de cursor willekeurig te wijzigen. Selecteer Gemiddeld om de
symboolwaarden geleidelijk in overeenstemming te brengen.
Penseelgrootte en intensiteit tonen Hiermee geeft u de grootte weer terwijl u het gereedschap gebruikt.
Opties voor Symbolen sproeien De opties voor Symbolen sproeien (Samentrekken, Grootte, Draaien, Rasteren,
Brandschilderen en Stijl) worden alleen weergegeven onder de Algemene opties in het dialoogvenster Opties van een
symboolgereedschap wanneer het gereedschap Symbolen sproeien is geselecteerd. Deze opties bepalen hoe nieuwe
symboolexemplaren worden toegevoegd aan symboolsets. Elke optie heeft twee keuzemogelijkheden:
Gemiddeld Hiermeevoegtueennieuwsymboolmetdegemiddeldewaardevandebestaandesymboolexemplarentoe
binnen de penseelstraal. Een exemplaar dat bijvoorbeeld wordt toegevoegd aan een gebied waar de bestaande
symboolexemplaren gemiddeld 50% transparant zijn, wordt 50% transparant, terwijl een exemplaar dat wordt toegevoegd
aan een gebied waar geen enkel exemplaar transparant is, dekkend wordt.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
90
Opmerking: De instelling Gemiddeld houdt alleen rekening met andere exemplaren binnen de penseelstraal van het
gereedschap Symbolen sproeien. De straal stelt u in via de optie Diameter. Als u de straal wilt weergeven terwijl u werkt,
selecteert u Penseelgrootte en intensiteit tonen.
Door gebruiker gedefinieerd Specifieke vooraf ingestelde waarden toepassen voor elke parameter: Vermalen
(dichtheid) is gebaseerd op de oorspronkelijke grootte van het symbool. Bij Grootte wordt de oorspronkelijke
symboolgrootte gebruikt. Bij Draaien wordt de muisrichting gebruikt (of geen richting als de muis niet beweegt). Bij
Rasteren wordt 100% dekking gebruikt. Bij Brandschilderen worden de huidige vulkleur en de volledige hoeveelheid kleur
gebruikt. Bij Stijl wordt de huidige stijl gebruikt.
Opties voor Symboolgrootte instellen De opties voor Symboolgrootte worden alleen weergegeven onder de Algemene
opties in het dialoogvenster Opties van een symboolgereedschap wanneer het gereedschap Symboolgrootte instellen is
geselecteerd.
Grootte proportioneel wijzigen Hiermee blijven de verhoudingen van de symboolexemplaren behouden als u de grootte
ervan wijzigt.
Grootte wijzigen is van invloed op dichtheid Selecteer deze optie als u symboolexemplaren verder uit elkaar wilt
plaatsen wanneer u ze groter maakt en dichter bij elkaar wilt plaatsen wanneer u ze kleiner maakt.
91
Hoofdstuk 4: Kleur
U zult in Adobe Illustrator vaak kleuren moeten toepassen op illustraties en dan is het handig als u enige kennis hebt van
kleurmodellen en kleurmodi. Wanneer u kleuren op illustraties toepast, dient u te bedenken in welk medium de illustratie
zal worden gepubliceerd, zodat u het juiste kleurmodel en de juiste kleurdefinities kunt gebruiken. Dankzij de alomvattende
deelvensters Stalen en Kleurengids en het dialoogvenster Actieve kleur kunt u in Illustrator heel eenvoudig experimenteren
met kleur en kleuren toepassen.
Kleuren
Kleuren in digitale afbeeldingen
We gebruiken kleurmodellen om de kleuren die we zien en waarmee we werken in digitale afbeeldingen, te beschrijven. Elk
kleurmodel, zoals RGB, CMYK of HSB, vertegenwoordigt een andere methode voor het beschrijven en classificeren van
kleur. Kleurmodellen werken met numerieke waarden om het zichtbare kleurenspectrum aan te duiden. Een kleurruimte
is een exemplaar van een kleurmodel met een specifiek gamma (kleuromvang of kleurbereik). Het RGB-kleurmodel omvat
bijvoorbeeld een aantal kleurruimten: Adobe RGB, sRGB en Apple RGB. Hoewel kleuren in elk van deze kleurruimten
worden gedefinieerd aan de hand van dezelfde drie assen (R, G en B), is het gamma van elk model verschillend.
Als u werkt met kleuren in afbeeldingen, bent u in feite bezig met het aanpassen van de numerieke waarden in het bestand.
Het is niet zo moeilijk om een kleur een nummer te geven, maar deze numerieke waarden zijn op zichzelf geen absolute
kleuren. Ze hebben alleen een kleurbetekenis binnen de kleurruimte van het apparaat dat de kleur produceert.
Aangezien elk apparaat een eigen kleurruimte heeft, kan het alleen kleuren reproduceren die binnen het eigen gamma
thuishoren. Als een afbeelding van het ene apparaat naar het andere wordt verplaatst, veranderen de kleuren mogelijk
omdat elk apparaat de RGB- of CMYK-waarden interpreteert volgens de eigen kleurruimte. Het is bijvoorbeeld onmogelijk
om alle kleuren die op een monitor worden weergegeven, exact weer te geven in een afdruk van een desktopprinter. Een
printer werkt in een CMYK-kleurruimte en een monitor in een RGB-kleurruimte. Het gamma (kleuromvang) van deze
apparaten is verschillend. Bepaalde kleuren die met inkt worden geproduceerd, kunnen niet worden weergegeven op een
monitor en bepaalde kleuren die op een monitor kunnen worden weergegeven, kunnen niet op papier worden
gereproduceerd met inkt.
Hoewel het onmogelijk is om alle kleuren op de verschillende apparaten perfect op elkaar af te stemmen, kunt u met
kleurbeheer wel zorgen dat de meeste kleuren hetzelfde zijn of zo op elkaar lijken dat ze er consistent uitzien.
Zie ook
“Kleurbeheer in Adobe-toepassingen” op pagina 124
“Kleurinstellingen in Adobe-toepassingen synchroniseren” op pagina 126
RGB
Een groot deel van het zichtbare spectrum kan worden weergegeven door rood, groen en blauw (RGB) licht in bepaalde
verhoudingen en sterkten te vermengen. Als de kleuren elkaar overlappen, ontstaat cyaan, magenta en geel.
RGB-kleuren worden additieve kleuren genoemd, omdat u wit maakt door R (rood), G (groen) en B (blauw) tegelijk toe te
voegen, dat wil zeggen dat al het licht wordt teruggekaatst naar het oog. Additieve kleuren worden gebruikt voor verlichting,
televisies en computerschermen. Uw scherm maakt bijvoorbeeld kleuren door licht uit te stralen via rood, groen en blauw
fosfor.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
92
Additieve kleuren (RGB)
R. Rood G. Groen B. Blauw
U kunt de RGB-kleurmodus gebruiken om met kleurwaarden te werken. Deze modus is gebaseerd op het RGB-kleurmodel.
In de RGB-modus kunt u voor alle RGB-onderdelen een waarde tussen 0 (zwart) en 255 (wit) gebruiken. Zo heeft een
helderrode kleur bijvoorbeeld een R-waarde van 246, een G-waarde van 20 en een B-waarde van 50. Wanneer de waarden
van de drie kleuren gelijk zijn, is het resultaat een grijstint. Wanneer de waarde van alle onderdelen 255 is, is het resultaat
puur wit en wanneer alle onderdelen de waarde 0 hebben, is het resultaat puur zwart.
Illustrator beschikt ook over een gewijzigde RGB-kleurmodus, namelijk de modus Web-RGB, die alleen de RGB-kleuren
bevat die voor het web kunnen worden gebruikt.
Zie ook
“De kleurmodus van een document wijzigen” op pagina 93
CMYK
Terwijl bij het RGB-model kleur wordt gemaakt door een lichtbron, is het CMYK-model gebaseerd op de lichtabsorberende
kwaliteiten van inkt op papier. Als wit licht op doorschijnende inkt valt, wordt een deel van het spectrum geabsorbeerd.
Kleuren die niet worden geabsorbeerd, worden naar het oog gereflecteerd.
Wanneer puur cyaan (C), magenta (M) en gele (Y, van het Engelse 'yellow') pigmenten worden gecombineerd, ontstaat
zwart omdat alle kleuren worden geabsorbeerd. Daarom worden dit de subtractieve kleuren genoemd. Zwarte inkt (K)
wordt toegevoegd om betere dichtheid te verkrijgen in schaduwgebieden. (De letter K wordt gebruikt, omdat zwart de
hoofdkleur (in het Engels de 'key'kleur) is voor het registreren van de andere kleuren en omdat de letter B al wordt gebruikt
voor blauw.) Het combineren van deze inkten om kleur te reproduceren wordt vierkleurenprocesdruk genoemd.
Subtractieve kleuren (CMYK)
C. Cyaan M. Magenta Y. Geel K. Zwart
U kunt de RGB-kleurmodus gebruiken om met kleurwaarden te werken. Deze modus is gebaseerd op het RGB-kleurmodel.
In de CMYK-modus kan voor iedere CMYK-procesinkt een waarde tussen 0 en 100% worden gebruikt. Aan de lichtste
kleuren worden kleine percentages van de procesinktkleuren toegewezen en de donkere kleuren krijgen een hoger
percentage. Een helder rood kan bijvoorbeeld 2% cyaan, 93%magenta, 90% geel en 0% zwart bevatten. In CMYK-objecten
benaderen lage inktpercentages de kleur wit en liggen hogere inktpercentages dichter bij zwart.
Gebruik CMYK wanneer u een document voorbereidt dat met procesinkten moet worden gedrukt.
R
G
B
C M Y K
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
93
Zie ook
“De kleurmodus van een document wijzigen” op pagina 93
De kleurmodus van een document wijzigen
Kies Bestand > Documentkleurmodus > CMYK-kleur of RGB-kleur.
HSB
Het HSB-model is gebaseerd op de menselijke waarneming van kleuren en beschrijft drie basiskenmerken van kleur:
Kleurtoon Kleur die wordt gereflecteerd of doorgelaten door een object. Kleurtoon wordt gemeten als plaats op de
standaard kleurenschijf en wordt uitgedrukt in graden (tussen 0˚ en 360˚). Kleurtonen worden in het dagelijks
spraakgebruik benoemd met de naam van de desbetreffende kleur zoals rood, oranje of groen.
Verzadiging Sterkte of zuiverheid van de kleur (soms chroma genoemd). Verzadiging is het percentage grijs in verhouding
tot de kleurtoon. Dus 0% is grijs en 100% is volledig verzadigd. Op de kleurenschijf is de verzadiging in het midden het
kleinst en aan de rand het grootst.
Helderheid De relatieve lichtheid of donkerheid van een kleur, gewoonlijk gemeten als een percentage van 0% (zwart) tot
100% (wit).
HSB-kleurmodel
H. Kleurtoon S. Verzadiging B. Helderheid
Zie ook
“De verzadiging van meerdere kleuren aanpassen” op pagina 121
Lab
Het CIE Lab-kleurmodel is gebaseerd op de menselijke perceptie van kleur. Het is een van de kleurmodellen die zijn
opgesteld door de Commission Internationale d’Eclairage (CIE), een organisatie die zich bezighoudt met standaarden voor
alle aspecten van licht.
De numerieke waarden van Lab beschrijven alle kleuren die een persoon met een normaal gezichtsvermogen kan
waarnemen. Aangezien het Lab-model beschrijft hoe een kleur eruitziet en niet hoeveel van een bepaalde kleurstof een
apparaat (beeldscherm, desktopprinter of digitale camera) nodig heeft om kleuren te produceren, wordt Lab als een
apparaatonafhankelijk kleurmodel beschouwd. Kleurbeheersystemen gebruiken Lab als kleurverwijzing om te kunnen
voorspellen wat er gebeurt als een kleur wordt omgezet van de ene kleurruimte naar de andere.
U kunt het Lab-model in Illustrator gebruiken om steunkleurstalen te maken, weer te geven en uit te voeren. U kunt in de
Lab-modus echter geen documenten maken.
Zie ook
Steunkleuren weergeven en uitvoeren met behulp van Lab-waarden” op pagina 103
0
100
0 360
0
100
H
S B
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
94
Grijswaarden
Grijswaarden representeren een object aan de hand van zwarte tinten. Ieder grijswaardenobject heeft een
helderheidswaarde tussen 0% (wit) en 100% (zwart). Afbeeldingen die zijn gemaakt met scanners voor zwart-wit of
grijswaarden worden meestal weergegeven in grijswaarden.
U kunt met grijswaarden ook kleurenillustraties omzetten in kwalitatief hoogstaande zwart-witillustraties. In dit geval
negeert Adobe Illustrator alle kleurinformatie in de originele illustratie en representeren de grijsniveaus (grijstinten) van
de geconverteerde objecten de lichtsterkte van de oorspronkelijke objecten.
Wanneer u grijswaardenobjecten omzet in RGB, krijgen de kleurwaarden van elk object de eerdere grijswaarden van het
desbetreffende object toegewezen. U kunt een grijswaardenobject ook omzetten in een CMYK-object.
Zie ook
“Kleuren omzetten in grijswaarden” op pagina 120
Grijswaardenafbeeldingen omzetten in RGB of CMYK” op pagina 120
Kleurruimten en gamma's
Een kleurruimte is een kleurbereik in het zichtbare spectrum. Een kleurruimte kan ook een exemplaar zijn op een
kleurmodel. Adobe RGB, Apple RGB en sRGB zijn voorbeelden van verschillende kleurruimten die zijn gebaseerd op
hetzelfde kleurmodel.
Gamma's van verschillende kleurruimten
A. Visuele gamma B. RGB-kleurruimte C. CMYK-kleurruimte
Gamma is het kleurbereik waaruit een bepaalde kleurruimte bestaat. De apparaten (computermonitor, scanner,
desktopprinter, drukpers, digitale camera) in uw workflow werken binnen verschillende kleurruimten en hebben elk een
ander gamma. Sommige kleuren vallen binnen het gamma van de computermonitor, maar niet binnen het gamma van de
inkjetprinter, en vice versa. Als een kleur niet kan worden geproduceerd op een apparaat, valt deze buiten de kleurruimte
van dat apparaat. Met andere woorden: de kleur valt buiten het gamma.
Zie ook
“Een kleur die buiten het gamma valt, omzetten in een afdrukbare kleur” op pagina 119
“Waarom kleuren soms niet overeenkomen” op pagina 122
Over steun- en proceskleuren
U kunt kleuren aanwijzen als steun- of proceskleurtypen. Deze komen overeen met de twee hoofdinkttypen die in een
drukkerij worden gebruikt. In het deelvenster Stalen herkent u het kleurtype van een kleur aan de pictogrammen naast de
naam van de kleur.
Wanneer u kleur toepast op paden en kaders, moet u rekening houden met het uiteindelijke medium waarop uw werk wordt
gepubliceerd, zodat u de kleur in de meest geschikte kleurmodus toepast.
Als in het kleurenwerkschema ook documenten naar andere apparaten worden gestuurd, kunt u een kleurbeheersysteem
(CMS: color-managment system) gebruiken voor het bijhouden en reguleren van de kleuren in het gehele proces.
A
B
C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
95
Steunkleuren
Een steunkleur is een speciale, vooraf gemengde inkt die in plaats van of naast CMYK-procesinkten wordt gebruikt en
waarvoor een aparte drukplaat op een drukpers nodig is. Gebruik steunkleuren wanneer er slechts weinig kleuren zijn
opgegeven en de nauwkeurigheid van de kleuren van groot belang is. Steunkleurinkten kunnen kleuren buiten het gamut
van proceskleuren nauwkeurig reproduceren. De exacte weergave van de gedrukte steunkleur wordt echter bepaald door
de combinatie van de inkt die door de commerciële drukker wordt gemengd, en het papier waarop wordt afgedrukt, niet
door de kleurwaarden die u of Kleurenbeheer opgeeft. Als u steunkleurwaarden opgeeft, beschrijft u de gesimuleerde
weergave van de kleur voor uw monitor en samengestelde printer (afhankelijk van de gamutbeperkingen van deze
apparaten).
Neem bij het opgeven van een steunkleur de volgende richtlijnen in acht:
Voor het beste resultaat bij gedrukte documenten geeft u een steunkleur op uit een kleurovereenkomstsysteem dat door
uw commerciële drukker wordt ondersteund. De software wordt standaard geleverd met verschillende bibliotheken voor
kleurovereenkomstsystemen.
Minimaliseer het aantal steunkleuren dat u gebruikt. Voor elke steunkleur die u gebruikt, is een extra drukplaat voor de
drukpers nodig, wat meer kosten met zich meebrengt. Als u meer dan vier kleuren denkt nodig te hebben, kunt u uw
document het beste met proceskleuren drukken.
Als een object steunkleuren bevat en een ander object overlapt dat transparantie-eigenschappen bevat, kan dit een
ongewenst resultaat opleveren als u het bestand exporteert in de EPS-bestandsindeling, als u via het venster Afdrukken
steunkleuren omzet naar proceskleuren, of als u kleurscheidingen maakt in een ander programma dan Illustrator of
InDesign. Voor het beste resultaat gebruikt u Voorvertoning afvlakker of Voorvertoning scheidingen om een
proefafdruk op het scherm (soft proof) te maken om vóór het drukken te bekijken wat de effecten zijn van het afvlakken
van de transparantie. Bovendien kunt u de steunkleuren omzetten naar proceskleuren met behulp van het Inktbeheer in
InDesign, voordat u gaat drukken of exporteren.
U kunt ook een steunkleurdrukplaat gebruiken om een laklaag te plaatsen op bepaalde gebieden van een taak die met
proceskleuren is gedrukt. In dit geval worden er bij de afdruktaak in totaal vijf inkten gebruikt: vier procesinkten en één
laklaag (steunkleur).
Proceskleuren
Een proceskleur wordt gedrukt met een combinatie van vier standaardprocesinkten: cyaan, magenta, geel en zwart (CMYK).
Gebruik proceskleuren als u voor een taak zo veel kleuren nodig hebt dat het gebruik van aparte steunkleurinkten duur of
onuitvoerbaar zou zijn, bijvoorbeeld bij het drukken van kleurenfoto's.
Neem bij het opgeven van proceskleuren de volgende richtlijnen in acht:
Voor het beste resultaat bij het drukken van documenten geeft u proceskleuren op met CMYK-waarden die zijn gedrukt
op de proceskleurenreferentiewaaiers die u bij een commericiële drukker kunt krijgen.
De definitieve kleurwaarden van een proceskleur zijn de waarden in CMYK. Wanneer u een proceskleur volgens het
RGB-model (of het LAB-model in Indesign) opgeeft, worden deze kleurwaarden naar CMYK omgezet wanneer u
kleurscheidingen drukt. De resultaten van deze conversies kunnen verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
kleurbeheer en het documentprofiel.
Baseer u bij het opgeven van proceskleuren niet op de weergave op uw beeldscherm, tenzij u een kleurbeheersysteem
goed hebt ingesteld en u op de hoogte bent van de beperkingen van het vooraf bekijken van kleuren.
Gebruik geen proceskleuren in documenten die alleen voor online weergave zijn bedoeld, omdat CMYK een kleinere
kleurengamut heeft dan een standaardmonitor.
In Illustrator en InDesign kunt u een proceskleur als globaal of niet-globaal opgeven. In Illustrator geldt dat globale
proceskleuren gekoppeld blijven aan een staal in het deelvenster Stalen. Dit betekent dat als u het staal van een globale
proceskleur wijzigt, alle objecten met deze kleur worden bijgewerkt. Niet-globale kleuren worden niet automatisch in
het hele document bijgewerkt wanneer u de kleur bewerkt. Standaard zijn proceskleuren niet-globaal. Wanneer u een
staal toepast op een object in InDesign, wordt het staal automatisch toegepast als een globale proceskleur. Niet-globale
stalen zijn naamloze kleuren die u kunt bewerken in het deelvenster Kleur.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
96
Opmerking: Globale en niet-globale proceskleuren beïnvloeden alleen de manier waarop een bepaalde kleur op objecten wordt
toegepast en nooit de manier waarop kleuren worden gescheiden of zich gedragen wanneer u ze van de ene naar de andere
toepassing overbrengt.
Steun- en proceskleuren tegelijk gebruiken
Soms is het handig om voor dezelfde taak zowel proces- als steuninkten te gebruiken. Zo kunt u één steuninkt gebruiken
om de kleur van een bedrijfslogo natuurgetrouw af te drukken op de pagina's van een jaarverslag waarop foto's met behulp
van proceskleuren zijn gedrukt. Maar u kunt ook een steunkleurdrukplaat gebruiken om een laklaag te plaatsen op
bepaalde gebieden van een taak die met proceskleuren is gedrukt. In beide gevallen worden er bij de afdruktaak in totaal
vijf inkten gebruikt: vier procesinkten en één steuninkt of laklaag.
In InDesign kunt u proces- en steunkleuren met elkaar mengen en zo gemengde inktkleuren maken.
Kleuren vergelijken in InDesign en Illustrator
In Adobe InDesign en Adobe Illustrator worden niet exact dezelfde methoden gebruikt voor het toepassen van benoemde
kleuren. In Illustrator kunt u een benoemde kleur als globaal of niet-globaal opgeven, maar in InDesign worden alle
naamloze kleuren als niet-globale proceskleuren.
Het InDesign-equivalent van globale kleuren zijn stalen. Stalen vergemakkelijken het wijzigen van kleurschema's zonder
dat elk object afzonderlijk hoeft te worden gezocht en aangepast. Dit is erg handig voor standaarddocumenten met een
regelmatig productieschema, zoals weekbladen. Omdat in InDesign de kleuren zijn gekoppeld aan stalen in het deelvenster
Stalen, heeft elke wijziging in een staal gevolgen voor de objecten waarop die kleur is toegepast.
In InDesign worden naamloze kleuren gebruikt als niet-globale stalen. De naamloze kleuren staan niet in het deelvenster
Stalen en worden niet automatisch in het hele document bijgewerkt wanneer u de kleur bewerkt in het deelvenster Kleur.
U kunt naderhand echter een naamloze kleur aan het deelvenster Stalen toevoegen.
Benoemde en naamloze kleuren bepalen alleen de manier waarop een bepaalde kleur in een document wordt bijgewerkt,
en dus niet de wijze waarop de kleuren worden gescheiden of zich gedragen als u kleuren van het ene programma naar het
andere overbrengt.
Kleuren selecteren
Informatie over het selecteren van kleuren
U kunt kleuren voor uw illustraties selecteren via een groot aantal verschillende gereedschappen, deelvensters en
dialoogvensters in Illustrator. U kunt de manier waarop u kleur selecteert, laten afhangen van uw illustratie. Als u
bijvoorbeeld bepaalde door uw bedrijf goedgekeurde kleuren wilt gebruiken, kunt u het beste kleuren selecteren die in een
door het bedrijf goedgekeurde stalenbibliotheek staan. Als u kleuren wilt afstemmen op kleuren in andere illustraties, kunt
u het pipet of de Kleurkiezer gebruiken en exacte kleurwaarden opgeven.
U kunt alle volgende functies gebruiken voor het selecteren van kleuren:
Het deelvenster Stalen en de deelvensters met stalenbibliotheken Hier vindt u afzonderlijke kleuren en kleurgroepen. U
kunt een kleur kiezen in vooraf gedefinieerde stalen en bibliotheken of u kunt uw eigen stalen of bibliotheken maken. U
kunt ook bibliotheken importeren.
Kleurkiezer In de Kleurkiezer ziet u een kleurenspectrum waarin u kleuren op visuele basis kunt selecteren. Ook bevat dit
venster kleurstalen en vakken voor kleurwaarden waarin u kleuren handmatig kunt definiëren.
Gereedschap Pipet Met het pipet maakt u kleurmonsters in uw afbeelding door te klikken.
Deelvenster Kleur Het deelvenster Kleur bevat een kleurenspectrum, schuifregelaars voor afzonderlijke kleurwaarden
(bijvoorbeeld een regelaar voor cyaan) en tekstvakken voor kleurwaarden. U kunt vul- en streekkleuren opgeven in het
deelvenster Kleur. In het menu van het deelvenster Kleur kunt u omgekeerde en complementaire kleuren voor de actieve
vul- of streekkleur maken en een staal maken op basis van de geselecteerde kleur.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
97
Deelvenster Kleurengids In dit deelvenster kunt u uit verschillende harmonieregels kiezen voor het maken van
kleurgroepen met gebruik van een door u gekozen basiskleur. U kunt kleurexemplaren maken aan de hand van tinten en
schaduwen, warme en koele kleuren of levendige en doffe kleuren. Vanuit het deelvenster Kleurengids kunt u een
kleurgroep openen in het dialoogvenster Actieve kleur.
Het dialoogvenster Actieve kleur In dit dialoogvenster vindt u gereedschappen waarmee u de kleuren in een kleurgroep of
illustratie nauwkeurig kunt definiëren of aanpassen. U kunt uw illustratie ook opnieuw kleuren met de kleuren uit de
kleurgroep of het aantal kleuren reduceren of de kleuren converteren voor uitvoer.
De opdracht Geselecteerde kleuren toevoegen of de knop Nieuwe kleurgroep Maak een nieuwe kleurgroep die de kleuren
bevat die in de geselecteerde illustratie voorkomen. Zowel deze opdracht als deze knop staan in het deelvenster Stalen.
Zie ook
“Stalen” op pagina 99
“Stalenbibliotheken” op pagina 100
Overzicht van de kleurkiezer” op pagina 97
Overzicht van het deelvenster Kleurengids” op pagina 106
Overzicht van het deelvenster Actieve kleur” op pagina 109
Overzicht van de kleurkiezer
Met de Kleurkiezer kunt u de kleur van de vulling of de streek van een object selecteren door een kleur uit een kleurenveld
en -spectrum te kiezen, kleuren op numerieke wijze te definiëren of op een staal te klikken.
Kleurkiezer
A. Kleurveld. B. HSB-kleurwaarden C. Huidige kleur D. Vor ig e kl eur E. Schuifregelaar voor kleurenspectrum F. Kleurenspectrum G. RGB-
kleurwaarden H. Hexadecimale kleurwaarde I. CMYK-kleurwaarden
Zie ook
“Kleuren in digitale afbeeldingen” op pagina 91
De Kleurkiezer weergeven
Dubbelklik op het selectievakje van de vul- of streekkleur in het deelvenster Gereedschappen of in het deelvenster Kleur.
Het kleurenspectrum wijzigen dat wordt weergegeven in de Kleurkiezer
Klik op een letter: H (Hue, kleurtoon), S (Saturation, verzadiging), B (Brightness, helderheid), R (Red, rood), G (Green,
groen) of B (Blue, blauw).
B
E
F
G
H
I
C
A D
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
98
Alleen webveilige kleuren weergeven
Er zijn webveilige kleuren die door alle webbrowsers, ongeacht het platform, worden herkend.
Selecteer Alleen webkleuren.
Kleurstalen weergeven in plaats van het kleurenspectrum
Klik op Kleurstalen. Klik op Kleurmodellen om het kleurenspectrum opnieuw weer te geven.
Kleuren selecteren met de Kleurkiezer
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik of sleep in het kleurenspectrum. Een ronde markering geeft de positie van de kleur in het spectrum aan.
Sleep de driehoekjes langs de kleurschuifregelaar of klik binnen de kleurschuifregelaar.
Geef waarden op in de tekstvakken.
Klik op Kleurstalen, selecteer een staal en klik op OK.
Overzicht van het deelvenster Kleur
U kunt het deelvenster Kleur (Venster > Kleur) gebruiken om kleur toe te passen op de vulling en de streek van een object,
en ook om kleuren te bewerken en te mengen. In het deelvenster Kleur kunnen kleurwaarden worden weergegeven aan de
hand van verschillende kleurmodellen. Standaard worden in het deelvenster Kleur alleen de meest gebruikte opties
weergegeven.
Deelvenster Kleur
A. Vulkleur B. Kleur van de streek C. Deelvenstermenu D. Vak Geen E. Kleurenspectrumbalk F. Kleurregelaar G. Tekstvak voor
kleurcomponent
Zie ook
“Kleuren in digitale afbeeldingen” op pagina 91
“De werkruimte aanpassen” op pagina 17
Het kleurmodel wijzigen
Selecteer Grijswaarden, RGB, HSB, CMYK of Web-RGB in het deelvenstermenu.
Alle opties tonen in het deelvenster
Selecteer Opties tonen in het deelvenstermenu. U kunt ook op het dubbele driehoekje op de tab van het deelvenster
klikken om door de weergavegrootten te bladeren.
Kleuren selecteren met de Kleurkiezer
1 Selecteer de gewenste kleurmodus in het deelvenstermenu. De modus die u selecteert, is alleen van invloed op de
weergave van het deelvenster Kleur. De kleurmodus van het document wordt hier niet door gewijzigd.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep of klik in een schuifregelaar.
A
D E F
G
B
C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
99
Houd Shift ingedrukt en sleep een kleurschuifregelaar om de andere schuifregelaars ten opzichte hiervan te verplaatsen.
Dit geldt niet voor HSB-schuifregelaars. U houdt dan een vergelijkbare kleur, maar met een andere tint of intensiteit.
Geef waarden op in de tekstvakken.
Klik in de kleurenspectrumbalk onder aan het deelvenster. Als u geen kleur wilt selecteren, klikt u op het vak Geen aan
de linkerkant van de kleurenbalk. Als u wit wilt selecteren, klikt u op het witte staal rechtsboven in de kleurenbalk. Als
u zwart wilt selecteren, klikt u op het zwarte staal rechtsonder in de kleurenbalk.
Stalen maken en gebruiken
Stalen
Stalen zijn benoemde kleuren, tinten, verlopen en patronen. De stalen die zijn gekoppeld aan een document, worden
weergegeven in het deelvenster Stalen. Stalen kunnen afzonderlijk of in groepen worden weergegeven.
U kunt bibliotheken met stalen uit andere Illustrator-documenten en verschillende kleursystemen openen.
Stalenbibliotheken worden weergegeven in aparte deelvensters en worden niet met het document opgeslagen.
Het deelvenster Stalen en de deelvensters met stalenbibliotheken kunnen de volgende typen stalen bevatten:
Proceskleuren Een proceskleur wordt gedrukt met een combinatie van vier standaardprocesinkten: cyaan, magenta, geel
en zwart. Standaard definieert Illustrator nieuwe stalen als proceskleuren. (Zie “Proceskleuren” op pagina 95.)
Algemene proceskleuren Wanneer u een algemene kleur bewerkt, wordt deze automatisch overal in uw illustratie
bijgewerkt. Alle steunkleuren zijn algemene kleuren, maar er zijn zowel algemene als lokale proceskleuren. U kunt
algemene kleurstalen herkennen aan het pictogram voor algemene kleuren (in de lijstweergave van het deelvenster) of
aan het driehoekje in de onderhoek (in de miniatuurweergave van het deelvenster).
Steunkleuren Een steunkleur is een vooraf gemengde inkt die in plaats van of in aanvulling op CMYK-procesinkten wordt
gebruikt. U kunt algemene kleurstalen herkennen aan het pictogram voor algemene kleuren (in de lijstweergave van
het deelvenster) of aan het driehoekje in de benedenhoek (in de miniatuurweergave van het deelvenster). (Zie
Steunkleuren” op pagina 95.)
Verlopen Een verloop is een geleidelijke overvloeiing van twee of meer kleuren of tinten van dezelfde kleur of van
verschillende kleuren. Verloopkleuren kunnen worden toegewezen als CMYK-proceskleuren, RGB-kleuren of als een
steunkleur.
Patronen Patronen zijn herhaalde (naast elkaar geplaatste) paden, samengestelde paden, tekst met effen vullingen of
zonder vulling.
Geen Als u de staal Geen selecteert, verwijdert u de streek of vulling van een object. U kunt deze staal niet bewerken of
verwijderen.
Registratie Het staal Registratie is een intern staal waarmee objecten worden gevuld of omlijnd om te worden
afgedrukt op iedere kleurscheiding van een PostScript-printer. Zo gebruiken registratietekens bijvoorbeeld de kleur
Registratie, waardoor de drukplaten nauwkeurig op een drukpers kunnen worden uitgelijnd. Deze staal kunt u niet
verwijderen.
Opmerking: Als u de registratiekleur voor tekst gebruikt en het bestand vervolgens scheidt en afdrukt, wordt de tekst mogelijk
niet goed geregistreerd, zodat de zwarte inkt er vaal uitziet. Als u dit wilt vermijden, kunt u voor tekst beter zwarte inkt
gebruiken.
Kleurgroepen Kleurgroepen kunnen proceskleuren, steunkleuren en algemene proceskleuren bevatten, maar ze kunnen
geen patroon-, verloop- of registratiestalen of het staal Geen bevatten. U kunt kleurgroepen baseren op harmonieën met
gebruik van het deelvenster Kleurengids of het dialoogvenster Actieve kleur. Als u bestaande stalen in een kleurgroep wilt
plaatsen, selecteert u de desbetreffende stalen en klikt u op het pictogram Nieuwe kleurgroep in het deelvenster Stalen.
U kunt een kleurgroep herkennen aan het mappictogram .
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
100
U kunt ook tinten maken in het deelvenster Stalen. Een tint is een algemene proces- of steunkleur met een gewijzigde
intensiteit. Tinten van dezelfde kleur zijn elkaar gekoppeld, dus als u de kleur van een tintstaal bewerkt, wordt de kleur van
alle gekoppelde tintstalen (en de objecten die met die stalen zijn getekend) ook gewijzigd. De tintwaarden blijven echter
hetzelfde. Tinten worden aangegeven aan de hand van een percentage (in de lijstweergave van het deelvenster Stalen).
Stalenbibliotheken
Stalenbibliotheken zijn verzamelingen vooraf ingestelde kleuren, zoals de kleurenboeken PANTONE®, HKS, Trumatch,
FOCOLTONE, DIC en TOYO, en de per thema gegroepeerde bibliotheken, zoals camouflage, natuur, Grieks en edelstenen.
Wanneer u een stalenbibliotheek opent, wordt deze weergegeven in een nieuw deelvenster (niet in het deelvenster Stalen).
U kunt de stalen in een stalenbibliotheek op dezelfde manier selecteren, sorteren en weergeven als in het deelvenster Stalen.
U kunt echter geen stalen toevoegen aan, verwijderen uit of bewerken in het deelvenster met stalenbibliotheken.
Als u een stalenbibliotheek automatisch wilt openen wanneer u Illustrator start, kiest u Blijvend in het deelvenstermenu
van de stalenbibliotheek.
Zie ook
“Stalenbibliotheken maken” op pagina 106
“Kleurstalen delen met andere toepassingen” op pagina 102
Een stalenbibliotheek openen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Venster > Staalbibliotheken > [naam bibliotheek].
Kies Staalbibliotheek openen > [naam bibliotheek] in het menu van het deelvenster Stalen.
Klik op de knop Menu Staalbibliotheken en kies een bibliotheek in de lijst.
Een stalenbibliotheek bewerken
1 Kies Bestand > Openen en zoek en open het bibliotheekbestand. Standaard worden stalenbibliotheekbestanden
opgeslagen in de map Illustrator\Presets\Swatches.
2 Bewerk de kleuren in het deelvenster Stalen en sla uw wijzigingen op.
Overzicht van het deelvenster Stalen
In het deelvenster Stalen (Venster > Stalen) kunt u alle documentkleuren, verlopen en patronen beheren. U kunt al deze
elementen een naam geven en deze opslaan, zodat u ze altijd bij de hand hebt. Wanneer de vulling of streek van een
geselecteerd object een kleur, verloop, patroon of tint bevat die is toegepast vanuit het deelvenster Stalen, wordt het
toegepaste staal gemarkeerd in het deelvenster Stalen.
Deelvenster Stalen in de weergave Beknopte lijst
A. Steunkleur B. Algemene kleur C. Vulling of streek van Geen D. Staal Registratie (wordt afgedrukt op alle platen) E. CMYK-symbool
(wanneer het document is geopend in de CMYK-modus) F. RGB-symbool (wanneer het document is geopend in de RGB-modus) G. De knop
Menu Staalbibliotheken H. De knop Menu Staaltypen tonen I. De knop voor het menu Staalopties J. De knop Nieuwe kleurgroep K. Knop
Nieuw staal
AB
C
D
E
F
G
HJK
I
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
101
Zie ook
“De werkruimte aanpassen” op pagina 17
De weergave van stalen wijzigen
Selecteer een weergaveoptie in het menu van het deelvenster Stalen: Kleine miniaturen, Normale miniaturen, Grote
miniaturen, Beknopte lijst of Uitgebreide lijst.
Een bepaald type staal tonen en alle andere stalen verbergen
Klik op de knop Staaltypen tonen en kies een van de volgende opties: Alle stalen tonen, Kleurstalen tonen,
Verloopstalen tonen, Patroonstalen tonen of Kleurgroepen tonen.
Alle stalen selecteren die niet in de illustratie worden gebruikt
Als u in het deelvenster Stalen alleen de kleuren wilt zien die in een document worden gebruikt, kunt u alle ongebruikte
stalen selecteren en deze vervolgens verwijderen.
Kies Alle ongebruikte selecteren in het menu van het deelvenster Stalen.
Een kleurgroep selecteren
Klik op het pictogram van de kleurgroep om de hele groep te selecteren.
Klik op afzonderlijke stalen om de stalen in de groep te selecteren.
Opmerking: Klik op de knop Kleuren bewerken of dubbelklik op de kleurgroepmap om de geselecteerde kleurgroep te
bewerken. Zie “Kleuren bewerken in het dialoogvenster Actieve kleur” op pagina 111 voor meer informatie.
Een staal op naam selecteren
Selecteer Zoekveld tonen in het menu van het deelvenster Stalen. Typ de eerste letter(s) van de naam van het staal in het
tekstvak Zoeken boven aan het deelvenster.
Opmerking: Deze procedure werkt niet met doublebyte-tekens.
U kunt deze methode ook gebruiken om een PANTONE-staal te selecteren door het PANTONE-nummer in te voeren.
Stalen verplaatsen naar een kleurgroep
Sleep individuele kleurstalen naar een bestaande kleurgroepmap.
Selecteer de kleuren die u in de nieuwe kleurgroep wilt opnemen en klik op de knop Nieuwe kleurgroep .
De weergave van stalen wijzigen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Sorteren op naam of Sorteren op type in het menu van het deelvenster Stalen.
Sleep een staal naar een nieuwe locatie.
Kleuren uit illustraties toevoegen aan het deelvenster Stalen
U kunt automatisch alle kleuren uit de geselecteerde illustratie of alle kleuren in uw document toevoegen aan het
deelvenster Stalen. Illustrator zoekt de kleuren die nog niet in het deelvenster Stalen staan, zet eventuele proceskleuren om
in algemene kleuren en voegt deze als nieuwe stalen toe aan het deelvenster.
Wanneer u automatisch kleuren toevoegt aan het deelvenster Stalen, worden alle kleuren in het document opgenomen, met
uitzondering van:
Kleuren in dekkingsmaskers (wanneer de bewerkingsmodus van het dekkingsmasker niet actief is)
Geïnterpoleerde kleuren in overvloeiingen
Kleuren in afbeeldingspixels
Hulplijnkleuren
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
102
Kleuren in objecten die zich binnen samengestelde vormen bevinden en die niet zichtbaar zijn
Als u een verloopvulling, patroonvulling of symboolexemplaar wijzigt in een nieuwe algemene kleur, wordt de kleur
toegevoegd als een nieuw staal en blijft het oorspronkelijke kleurstaal behouden.
Alle documentkleuren toevoegen
Controleer of het document geen selectie bevat en kies Gebruikte kleuren toevoegen in het menu van het deelvenster
Stalen.
Kleuren toevoegen uit geselecteerde illustraties
Selecteer de objecten met de kleuren die u aan het deelvenster Stalen wilt toevoegen en voer een van de volgende
handelingen uit:
Kies Geselecteerde kleuren toevoegen in het menu van het deelvenster Stalen.
Klik op de knop Nieuwe kleurgroep in het deelvenster Stalen. Geef opties op in het dialoogvenster dat dan wordt
weergegeven.
Kleurstalen delen met andere toepassingen
U kunt effen kleurstalen die u in Photoshop, Illustrator en InDesign hebt gemaakt, met andere gebruikers delen door ze op
te slaan in een stalenbibliotheek voor uitwisseling. De kleuren zullen er exact hetzelfde uitzien in alle toepassingen indien
uw kleurinstellingen zijn gesynchroniseerd.
1 In het deelvenster Stalen maakt u de proceskleurstalen en steunkleurstalen die u wilt delen, en verwijdert u kleurstalen
die u niet wilt delen.
Opmerking: De volgende typen kleurstalen kunt u niet delen met toepassingen: patronen, verlopen en het staal Registratie uit
Illustrator of InDesign; alsmede verwijzingen naar kleurenboeken, HSB-, XYZ-, duotoon-, monitorRGB-, dekking-, totale inkt-
en webRGB-stalen uit Photoshop. Deze typen kleurstalen worden automatisch uitgesloten wanneer u stalen opslaat voor
uitwisseling.
2 Selecteer Stalen opslaan voor uitwisseling in het menu van het deelvenster Stalen en sla de staalbibliotheken op een
gemakkelijk toegankelijke locatie op.
3 Laad de staalbibliotheek in het deelvenster Stalen van Photoshop, Illustrator of InDesign.
Een staal maken voor een proceskleur
1 Selecteer een kleur met de Kleurkiezer of het deelvenster Kleur of selecteer een object met de gewenste kleur.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de kleur uit het deelvenster Gereedschappen of Kleur naar het deelvenster Stalen.
Klik in het deelvenster Stalen op de knop Nieuw staal of selecteer Nieuw staal in het deelvenstermenu. Selecteer in het
dialoogvenster dat dan wordt weergegeven de optie Algemeen als u een algemene kleur wilt instellen voor het staal. Stel
de overige staalopties in en klik op OK. (Zie “Staalopties” op pagina 103.)
Zie ook
“Stalen” op pagina 99
“Proceskleuren” op pagina 95
Steunkleurstalen maken
1 Selecteer een kleur met de Kleurkiezer of het deelvenster Kleur of selecteer een object met de gewenste kleur.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleep de kleur uit het deelvenster Gereedschappen of Kleur
naar het deelvenster Stalen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
103
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik in het deelvenster Stalen op de knop Nieuw staal of kies
Nieuw staal in het deelvenstermenu. Selecteer Steunkleur als kleurtype in het dialoogvenster dat dan wordt weergegeven.
Stel de overige staalopties in en klik op OK. (Zie “Staalopties” op pagina 103.)
Zie ook
“Stalen” op pagina 99
Steunkleuren” op pagina 95
Steunkleuren weergeven en uitvoeren met behulp van Lab-waarden
Bepaalde vooraf gedefinieerde steunkleuren, zoals de kleuren in de TOYO-, PANTONE-, DIC- en HKS-bibliotheken, zijn
gedefinieerd aan de hand van Lab-waarden. De kleuren uit deze bibliotheken omvatten ook CMYK-definities, zodat deze
ook compatibel zijn met eerdere versies van Illustrator. In het deelvenster Stalen kunt u bepalen of Lab- of CMYK-waarden
worden gebruikt voor het weergeven, exporteren en afdrukken van deze steunkleuren.
Lab-waarden, gebruikt in combinatie met de juiste apparaatprofielen, geven de meest nauwkeurige uitvoer voor alle
apparaten. Als kleurenbeheer essentieel voor uw project is, raadt Adobe u aan steunkleuren weer te geven, te exporteren en
af te drukken met hun Lab-waarden.
Opmerking: Als de optie Voorvertoning overdruk is ingeschakeld, worden de Lab-waarden automatisch gebruikt om de
schermnauwkeurigheid te verbeteren. Lab-waarden worden ook bij het afdrukken gebruikt als u de optie Simuleren hebt
geselecteerd in het menu Overdrukken in het gedeelte Geavanceerd van het dialoogvenster Afdrukken.
1 Kies Geselecteerde kleuren toevoegen in het menu van het deelvenster Stalen.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Gebruik de Lab-waarden die zijn opgegeven door de fabrikant van het boek als u de kleuren zo nauwkeurig
mogelijk wilt weergeven en uitvoeren.
Selecteer CMYK-waarden uit de procesboeken van de fabrikant als u wilt dat de steunkleuren zijn afgestemd op eerdere
versies van Illustrator.
Zie ook
“Lab” op pagina 93
Staalopties
Als u staalopties wilt instellen, dubbelklikt u op een bestaand staal of selecteert u Nieuw staal in het menu van het
deelvenster Stalen.
Staalnaam Hiermee bepaalt u de naam van het staal in het deelvenster Stalen.
Kleur Type Hiermee bepaalt u of het staal een proceskleur of een steunkleur is.
Algemeen Hiermee maakt u een algemeen proceskleurstaal.
Kleurmodus Hiermee bepaalt u de kleurmodus van het staal.
Nadat u de gewenste kleurmodus hebt geselecteerd, kunt u de kleurschuifregelaars gebruiken om de kleur aan te passen.
Als u een kleur selecteert die niet webveilig is, wordt er een waarschuwingskubus weergegeven. Klik op de kubus om
over te schakelen naar de dichtstbijzijnde webveilige kleur, die rechts van de kubus wordt weergegeven. Als u een kleur
selecteert die buiten het gamma valt, wordt er een waarschuwingsdriehoekje weergegeven. Klik op het driehoekje om
naar het dichtstbijzijnde CMYK-equivalent (rechts van het driehoekje) te gaan.
Voorvertoning Hiermee geeft u kleuraanpassingen weer voor alle objecten waarop het staal is toegepast.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
104
De tint van een kleur wijzigen
1 Selecteer een algemene proceskleur of steunkleur in het deelvenster Stalen of selecteer een object waarop u een algemene
proceskleur of steunkleur hebt toegepast.
2 Sleep de T-schuifregelaar in het deelvenster Kleur of geef een waarde op in het tekstvak om de intensiteit van de kleur te
wijzigen. Het bereik van de tint kan worden ingesteld tussen 0% en 100%. Hoe lager de waarde, hoe lichter de tint.
Als u de T-schuifregelaar niet ziet, controleert u of u een algemene proceskleur of steunkleur hebt geselecteerd. Als de T-
schuifregelaar dan nog steeds niet wordt weergegeven, kiest u Opties tonen in het menu van het deelvenster Kleur.
3 Als u de tint als een staal wilt opslaan, sleept u de kleur naar het deelvenster Stalen of klikt u op de knop Nieuw staal in
het deelvenster Stalen. De tint wordt onder dezelfde naam als de basiskleur opgeslagen, maar met toevoeging van het
tintpercentage. Als u bijvoorbeeld een kleur met de naam 'Hemelsblauw' hebt opgeslagen bij 50 procent, wordt de staalnaam
'Hemelsblauw 50%'.
Zie ook
Steunkleuren” op pagina 95
“Proceskleuren” op pagina 95
Verloopstalen maken
1 Maak een verloop met behulp van het deelvenster Verloop of selecteer een object met het gewenste verloop.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de kleur uit het deelvenster Gereedschappen of Kleur naar het deelvenster Stalen.
Klik in het deelvenster Stalen op de knop Nieuw staal of selecteer Nieuw staal in het deelvenstermenu. Geef een
staalnaam op in het dialoogvenster dat dan wordt weergegeven en klik op OK. (Zie “Staalopties” op pagina 103.)
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Verloop” op pagina 172
“Verlopen maken of wijzigen” op pagina 173
Stalen beheren
Stalen dupliceren
1 Selecteer een of meer stalen die u wilt dupliceren.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Staal dupliceren in het menu van het deelvenster Stalen.
Sleep de stalen naar de knop Nieuw staal in het deelvenster Stalen.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Stalen” op pagina 100
Groepsstalen
Maak een kleurgroep als u specifieke kleuren wilt groeperen in het deelvenster Stalen. U kunt bijvoorbeeld een kleurgroep
maken voor de kleuren die u selecteert in het dialoogvenster Kleurengids. Wanneer u een kleurgroep opslaat in het
dialoogvenster Actieve kleur, wordt deze automatisch ook opgeslagen als een kleurgroep in het deelvenster Stalen. U kunt
een set effen kleurstalen ook handmatig groeperen.
1 Selecteer een of meer stalen in het deelvenster Stalen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
105
2 Klik op de knop Nieuwe kleurgroep of kies Nieuwe kleurgroep in het deelvenstermenu.
Zie ook
“Een kleurgroep maken in het dialoogvenster Actieve kleur” op pagina 110
“Kleuren uit het deelvenster Kleurengids opslaan in het dialoogvenster Stalen” op pagina 108
Stalen vervangen, samenvoegen of verwijderen
Als u een staal wilt vervangen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleept u de kleur of het verloop
van het deelvenster Kleur, het deelvenster Verloop, een object of het deelvenster Gereedschappen naar het deelvenster
Stalen, waarbij u het te vervangen staal markeert.
Als u een bestaande kleur of een bestaand verloop of patroon vervangt in het deelvenster Stalen, wordt de nieuwe kleur of
het nieuwe verloop of patroon toegepast in alle objecten in het bestand die die staalkleur bevatten. De enige uitzondering
hierop geldt voor proceskleuren waarbij de optie Algemeen niet is geselecteerd in het deelvenster Staalopties.
Als u meerdere stalen wilt samenvoegen, selecteert u twee of meer stalen en kiest u Stalen samenvoegen in het menu van
het deelvenster Stalen. De naam en de kleurwaarde van het staal dat u het eerst hebt geselecteerd, vervangen deze voor
alle andere geselecteerde stalen.
Als u stalen wilt verwijderen, selecteert u de desbetreffende stalen. Selecteer Staal verwijderen in het deelvenstermenu,
klik op de knop Staal verwijderen of sleep de geselecteerde stalen naar de knop Staal verwijderen.
Wanneer u een steunkleurstaal of algemene proceskleurstaal verwijdert (of een patroon of verloop met een steun- of
algemene proceskleur), worden alle objecten met deze kleuren naar de niet-algemene proceskleurequivalenten omgezet.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Stalen” op pagina 100
Stalen verplaatsen van een stalenbibliotheek naar het deelvenster Stalen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep een of meer stalen van het deelvenster van de stalenbibliotheek naar het deelvenster Stalen.
Selecteer de stalen die u wilt toevoegen en kies Toevoegen aan stalen in het deelvenstermenu van de bibliotheek.
Pas een staal toe op een object in het document. Als het om een algemeen staal of een steunkleurstaal gaat, wordt dit staal
automatisch toegevoegd aan het deelvenster Stalen.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Stalen” op pagina 100
“Stalenbibliotheken” op pagina 100
Stalen uit een ander document importeren
U kunt alle of bepaalde stalen uit een ander document importeren.
Als u alle stalen uit een ander document wilt importeren, kiest u Venster > Staalbibliotheken > Andere bibliotheek of
Staalbibliotheek openen > Andere bibliotheek in het menu van het deelvenster Stalen. Selecteer het bestand waaruit u
stalen wilt importeren en klik op Openen. De geïmporteerde stalen worden weergegeven in een deelvenster van een
stalenbibliotheek, niet in het deelvenster Stalen.
Alsuafzonderlijkestalenuiteenanderdocumentwiltimporteren,kopieertenplaktuobjectenwaarindedesbetreffende
stalen worden gebruikt. De geïmporteerde stalen worden weergegeven in het deelvenster Stalen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
106
Opmerking: Als de geïmporteerde stalen dezelfde naam maar een andere kleurwaarde hebben dan stalen die zich al in het
document bevinden, treedt er een staalconflict op. Bij steunkleurconflicten worden de kleurwaarden van de bestaande stalen
automatisch behouden. Bij conflicten met proceskleuren wordt het dialoogvenster Staalconflict weergegeven. U kunt ervoor
kiezen de conflicterende stalen toe te voegen door een nummer toe te voegen aan de staalnamen, of u kunt de stalen
samenvoegen met gebruikmaking van de kleurwaarden van de bestaande stalen.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Stalen” op pagina 100
“Stalenbibliotheken” op pagina 100
Stalenbibliotheken maken
U maakt een stalenbibliotheek door het huidige document op te slaan als een stalenbibliotheek.
1 Bewerk de stalen in het deelvenster Stalen, zodat allleen de gewenste stalen in het deelvenster staan.
2 Selecteer Staalbibliotheek opslaan in het menu van het deelvenster Stalen.
Selecteer Alle ongebruikte selecteren in het menu van het deelvenster Stalen en klik op de knop Staal verwijderen . Alle
stalen die niet worden gebruikt in het document, worden dan verwijderd.
Zie ook
“Stalenbibliotheken” op pagina 100
Werken met kleurgroepen
Informatie over kleurgroepen
Een kleurgroep is een organisatiefunctie waarmee u aan elkaar verwante kleurstalen in groepen kunt opnemen in het
deelvenster Stalen. Een kleurgroep kan bovendien als container fungeren voor kleurharmonieën die u maakt in het
dialoogvenster Actieve kleur of in het deelvenster Kleurengids. Kleurgroepen kunnen alleen effen kleuren bevatten, zoals
steunkleuren, proceskleuren of algemene kleuren. Het is niet mogelijk verlopen en patronen in groepen op te nemen.
Met het deelvenster Kleurengids of het dialoogvenster Actieve kleur kunt u harmonieuze kleurgroepen maken. Met beide
functies kunt u een harmonieregel kiezen waarmee ogenblikkelijk een kleurenschema wordt gegenereerd op basis van
iedere gewenste kleur. Kies bijvoorbeeld de harmonieregel Monochromatisch om een groep te maken van kleuren met
dezelfde kleurtoon, maar met verschillende verzadigingsniveaus. U kunt ook de harmonieregel Hoog contrast of
Pentagram kiezen om een kleurgroep te maken met contrasterende kleuren voor meer impact.
Zie ook
Groepsstalen” op pagina 104
Overzicht van het deelvenster Kleurengids
Laat u tijdens het maken van uw illustraties inspireren door het deelvenster Kleurengids (Venster > Kleurengids). Het
deelvenster Kleurengids stelt kleuren voor die in harmonie zijn met de actieve kleur in het deelvenster Gereedschappen. U
kunt deze kleuren gebruiken in uw illustratie of u kunt ze opslaan als stalen.
U kunt de kleuren die door het deelvenster Kleurengids worden gemaakt op verschillende manieren bewerken; zo kunt u
de harmonieregel wijzigen of het type variatie en het aantal kleurvariaties wijzigen.
Opmerking: Als u een illustratie hebt geselecteerd en op een kleurvariatie klikt, wijzigt u de kleur van de geselecteerde
illustratie. Dit gebeurt ook als u op een staal klikt in het deelvenster Stalen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
107
A. Menu met kleurharmonieregels en huidige kleurgroep B. Instellen als basiskleur C. Kleurvariaties D. Beperkt kleuren tot opgegeven
stalenbibliotheek E. Kleurenbewerken(dekleurenwordengeopendinhetdialoogvensterActievekleur) F. Groep opslaan naar het deelvenster
Stalen
U kunt de kleurgroep en de kleurvariaties opslaan in het deelvenster Stalen. Als u meer controle wilt over de kleuren, klikt
u op de knop Kleuren bewerken om het dialoogvenster Actieve kleur te openen.
Op www.adobe.com/go/vid0058_nl vindt u een video over het gebruik van het deelvenster Kleurengids voor het zoeken
naar en maken van kleuroplossingen.
Zie ook
“Stalen” op pagina 99
Overzicht van het deelvenster Stalen” op pagina 100
“Een kleurgroep maken in het dialoogvenster Actieve kleur” op pagina 110
Een kleurharmonie maken met het deelvenster Kleurengids
Er mogen geen illustraties zijn geselecteerd wanneer u de basiskleur instelt, anders krijgt de geselecteerde illustratie de
basiskleur.
1 Open het deelvenster Kleurengids en voer een van de volgende handelingen uit om de basiskleur voor de kleurharmonie
in te stellen:
Klik op een kleurstaal in het deelvenster Stalen.
Klik op een kleur in het deelvenster Kleur. (Het is verstandig het deelvenster Kleur te vergroten, zodat u het tegelijk met
het deelvenster Kleurengids kunt gebruiken.)
Dubbelklik op Vulling in het deelvenster Gereedschappen en kies een kleur in de Kleurkiezer.
Klik met het pipet op een illustratie met de gewenste kleur.
Selecteer de illustratie die de gewenste kleur bevat en klik op het pictogram Basiskleur instellen op huidige kleur .
Klik op een kleurvariatie in het deelvenster Kleurengids en klik op het pictogram Basiskleur instellen op huidige
kleur .
2 Kies een regel in het menu Harmonieregels.
3 Klik op de knop Kleurgroep opslaan in het deelvenster Stalen . Als u de nieuwe groep een naam wilt geven, selecteert
u de groep in het deelvenster Stalen en kiest u Opties voor kleurgroep in het deelvenstermenu.
Opmerking: Klik op de knop Beperkt de kleurgroep tot kleuren in een stalenbibliotheek en kies een bibliotheek in de lijst
om de kleuren te beperken tot een stalenbibliotheek.
Het type kleurvariaties bepalen
Kies een van de volgende variaties in het menu van het deelvenster Kleurengids:
Tinten/schaduwen tonen Hiermee voegt u zwart toe aan kleurvariaties aan de linkerzijde en wit aan kleurvariaties aan de
rechterzijde.
Warm/koel tonen Hiermee voegt u zwart toe aan kleurvariaties aan de linkerzijde en wit aan kleurvariaties aan de
rechterzijde.
B
A
C
D
E
F
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
108
Fel/dof tonen Hiermee reduceert u de verzadiging in de variaties aan de linkerzijde zodat deze de kleur grijs benaderen en
verhoogt u de verzadiging in de variaties aan de rechterzijde zodat deze de kleur grijs benaderen.
Opmerking: Als u steunkleuren gebruikt, gebruikt u alleen de variatie Tinten en schaduwen en kiest u kleuren uit de
rechterzijde van het variatieraster waar zich de tinten bevinden. Alle andere variaties zetten steunkleuren om in proceskleuren.
Het aantal kleurvariaties en het bereik van de kleurvariaties opgeven
1 Kies Opties voor kleurengids in het menu van het deelvenster Kleurengids.
2 Geef het aantal kleuren op dat u wilt weergeven aan de linker- en rechterzijde van iedere kleur in de gegenereerde
kleurgroep. Kies bijvoorbeeld 6 als u zes donkerder en zes lichtere tinten van elke kleur wilt zien.
De originele kleuren staan altijd midden in het deelvenster en de variaties van deze kleuren ziet u links en rechts in het
venster.
3 Sleep de schuifregelaar Bereik naar links om het variatiebereik te reduceren of naar rechts om het bereik uit te breiden.
Als u het bereik reduceert, worden kleuren gegenereerd die meer op de originelen lijken.
Het bereik van de kleurvariaties aanpassen
Illustraties inkleuren met kleuren uit het deelvenster Kleurengids
Selecteer uw illustratie en klik op een kleur in het deelvenster Kleurengids.
Kleuren uit het deelvenster Kleurengids opslaan in het dialoogvenster Stalen
Vanuit het deelvenster Kleurengids kunt u de actieve kleurgroep of een selectie kleurvariaties opslaan als een kleurgroep in
het deelvenster Stalen.
Klik op de knop Nieuwe kleurgroep om de huidige kleurgroep op te slaan in het deelvenster Kleurengids.
Sleep de kleuren uit het deelvenster Kleurengids naar het deelvenster Stalen om een of meerdere kleurvariaties op te slaan
als afzonderlijke stalen.
Als u meerdere kleurvariaties als een groep wilt opslaan, selecteert u de variaties in het deelvenster Kleurengids en klikt
u op de knop Nieuwe kleurgroep .
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
109
Overzicht van het deelvenster Actieve kleur
In het dialoogvenster Actieve kleur maakt en bewerkt u kleurgroepen en kunt u de kleuren in uw illustraties opnieuw
toewijzen of het aantal kleuren verlagen. Alle kleurgroepen die u voor een bepaald document maakt, worden weergegeven
in het opslaggebied Kleurgroepen van het dialoogvenster Actieve kleur (en in het deelvenster Stalen). U kunt deze
kleurgroepen op ieder gewenst moment selecteren en gebruiken.
Kleurgroepen maken of bewerken en kleuren toewijzen via het dialoogvenster Actieve kleur.
A. Een kleurgroep maken en bewerken op het tabblad Bewerken B. Kleuren toewijzen op het tabblad Toewijzen C. Een kleurgroep selecteren
in de lijst Kleurgroepen
Gebruik de optie Illustratie opnieuw kleuren onder aan het dialoogvenster om een voorvertoning weer te geven van de
kleuren in de geselecteerde illustratie. Ook bepaalt u zo of illustraties opnieuw worden gekleurd wanneer u het
dialoogvenster Actieve kleur sluit.
Dit zijn de belangrijkste gebieden in het dialoogvenster Actieve kleur:
Bewerken Gebruik het tabblad Bewerken om nieuwe kleurgroepen te maken of bestaande kleurgroepen te bewerken.
Gebruik het menu Harmonieregels en het kleurenwiel om te experimenteren met kleurharmonieën. Op het kleurenwiel
kunt u zien welke kleuren in een harmonie aan elkaar zijn gerelateerd en op de kleurbalken kunt u afzonderlijke
kleurwaarden zien en bewerken. Bovendien kunt u de helderheid aanpassen, kleuren toevoegen en verwijderen,
kleurgroepen opslaan en een voorvertoning weergeven van de kleuren in geselecteerde illustraties.
Toewijzen Gebruik het tabblad Toewijzen om te zien en te bepalen hoe kleuren uit een kleurgroep de oorspronkelijke
kleuren in uw illustratie vervangen. U kunt alleen kleuren toewijzen als er illustraties zijn geselecteerd in het document. U
kunt opgeven welke nieuwe kleuren de huidige kleuren vervangen, of steunkleuren behouden blijven en hoe kleuren
worden vervangen (worden de kleuren volledig vervangen of wordt alleen de kleurtoon vervangen terwijl de helderheid
behouden blijft). Gebruik Toewijzen om te bepalen hoe illustraties opnieuw worden gekleurd met de actieve kleurgroep of
om het aantal kleuren in de actieve illustratie te reduceren.
Kleurgroepen Hier worden alle opgeslagen kleurgroepen voor het geopende document vermeld (dezelfde kleurgroepen
worden weergegeven in het deelvenster Stalen). In het dialoogvenster Actieve kleur kunt u kleurgroepen bewerken,
verwijderen en nieuwe kleurgroepen maken met gebruik van de lijst Kleurgroepen. Alle wijzigingen worden weerspiegeld
in het deelvenster Stalen. De geselecteerde kleurgroep bepaalt welke kleurgroep momenteel wordt bewerkt. U kunt een
willekeurige kleurgroep selecteren en deze bewerken of gebruiken om geselecteerde illustraties opnieuw te kleuren.
Wanneer u een kleurgroep opslaat, wordt de groep aan deze lijst toegevoegd.
Op www.adobe.com/go/vid0059_nl vindt u een video over het maken en bewerken van en over het experimenteren met
kleurgroepen in het deelvenster Actieve kleur. Op www.adobe.com/go/vid0191_nl vindt u een video over de integratie van
Actieve kleur met slimme objecten in Photoshop en InDesign.
Zie ook
“Een kleurgroep maken in het dialoogvenster Actieve kleur” op pagina 110
“Kleuren bewerken in het dialoogvenster Actieve kleur” op pagina 111
ABC
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
110
“Kleuren toewijzen aan uw illustraties” op pagina 114
“Het aantal kleuren in uw illustraties verlagen” op pagina 117
Het dialoogvenster Actieve kleur openen
Open het dialoogvenster Actieve kleur op een van de volgende manieren:
Via de opdracht Bewerken > Kleuren bewerken > Illustratie opnieuw kleuren of Opnieuw kleuren met voorinstelling
Gebruik deze opdrachten om de kleuren in geselecteerde illustraties te bewerken.
Via de knop Kleuren bewerken in het deelvenster Beheer Gebruik deze knop om de kleuren van de geselecteerde
illustratie te bewerken met het dialoogvenster Actieve kleur. Deze knop is beschikbaar wanneer de geselecteerde illustratie
twee of meer kleuren bevat.
Opmerking: Hetbewerkenvankleureniseenhandigemanieromallekleurenindeillustratieaantepassenalsbijhetmaken
van de illustratie geen algemene kleuren zijn gebruikt.
Via de knop Kleuren bewerken in het deelvenster Kleurengids Klik op deze knop als u de kleuren in het deelvenster
Kleurengids wilt bewerken of pas de kleuren in het deelvenster Kleurengids toe op geselecteerde illustraties.
De knop Kleuren bewerken in het deelvenster Stalen Dubbelklik op een kleurgroep in het deelvenster Stalen of
selecteer een groep en klik op deze knop als u de kleuren in een kleurgroep in het deelvenster Stalen wilt bewerken.
Werken met de lijst Kleurgroep
Klik op het pictogram Kleurgroepopslag verbergen rechts in het dialoogvenster Actieve kleur om de lijst Kleurgroep
weer te geven of te verbergen. Klik nogmaals op het pictogram om de lijst weer weer te geven.
Als u een nieuwe kleurgroep aan de lijst wilt toevoegen, maakt of bewerkt u een kleurgroep en klikt u op Nieuwe
kleurgroep . Er wordt een nieuwe kleurgroep weergegeven in de lijst.
Alsueenbestaandekleurgroepwiltbewerken,kliktuopdegroepindelijstomdezeteselecteren.Gebruikhettabblad
Bewerken om de kleurgroep te wijzigen en klik op Wijzigingen in kleurgroep opslaan .
Als u een kleurgroep wilt verwijderen, selecteert u de groep en klikt u op Kleurgroep verwijderen .
Een kleurgroep maken in het dialoogvenster Actieve kleur
U maakt een kleurgroep in het dialoogvenster Actieve kleur door een basiskleur en een harmonieregel te kiezen. De
harmonieregel gebruikt de basiskleur als de basis voor het genereren van de kleuren in de kleurgroep. Als u bijvoorbeeld
de basiskleur blauw kiest en de harmonieregel Complementair, wordt er een kleurgroep gemaakt met de basiskleur blauw
en de complementaire kleur rood.
Tijdens het bewerken van de kleuren in het kleurenwiel geldt de geselecteerde harmonieregel ook voor de kleuren die
worden gegenereerd voor de groep. Klik op de knop Harmoniekleuren ontkoppelen om de harmonieregel uit te
schakelen en de kleuren te kunnen bewerken.
1 Open het dialoogvenster Actieve kleur en kies desgewenst een kleurharmonie in het menu Harmonieregels.
Opmerking: Klik op de knop Beperkt de kleurgroep tot kleuren in een stalenbibliotheek en kies een bibliotheek in de lijst
om de kleuren te beperken tot een stalenbibliotheek.
2 Als de kleurenbalken zichtbaar zijn en u het kleurenwiel wilt weergeven, klikt u op het pictogram van het kleurenwiel.
3 Ontgrendel de basiskleur door een van de volgende handelingen uit te voeren:
Sleep de markering van de basiskleur (de grootste kleurmarkering met twee ringen) rond het wiel om de gewenste
basiskleur in te stellen.
Pas de schuifregelaars onder aan het dialoogvenster aan.
4 Kies een nieuwe harmonieregel of verplaats de kleurmarkeringen.
5 Klik op Illustratie opnieuw kleuren om een voorvertoning van de nieuwe kleuren in de geselecteerde illustratie weer te
geven.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
111
Opmerking: De illustratie wordt opnieuw gekleurd wanneer u op OK klikt om het dialoogvenster te sluiten. Schakel deze optie
uit voordat u op OK klikt als u de geselecteerde illustratie niet opnieuw wilt kleuren.
6 Typ een naam in het vak Naam rechts van het menu Harmonieregels en klik op Nieuwe kleurgroep .
Opmerking: Als u het pictogram Nieuwe kleurgroep niet ziet, klikt u op het pictogram Kleurgroepopslag tonen .
7 Als u de nieuwe kleurgroep wilt opslaan in het deelvenster Stalen, klikt u op OK en sluit u het dialoogvenster Actieve
kleur.
Opmerking: U kunt ook het deelvenster Kleurengids gebruiken om een kleurgroep te maken. (Zie “Een kleurharmonie maken
met het deelvenster Kleurengids” op pagina 107.) Op www.adobe.com/go/vid0059_nl vindt u een video over het maken en
bewerken van en over het experimenteren met kleurgroepen in het deelvenster Actieve kleur.
Kleuren bewerken in het dialoogvenster Actieve kleur
Het dialoogvenster Actieve kleur is handig als u de kleuren in een geselecteerde illustratie op algemene wijze wilt aanpassen,
vooral wanneer algemene kleuren niet zijn gebruikt toen de illustratie werd gemaakt. U kunt kleuren en kleurgroepen
bewerken in het dialoogvenster Actieve kleur en u kunt uw bewerking toepassingen op geselecteerde illustraties of de
bewerkte kleuren opslaan voor toekomstig gebruik.
Wanneer u kleuren bewerkt, kunt u het vloeiend kleurenwiel, het gesegmenteerde kleurenwiel of de kleurenbalken
gebruiken.
Kleuren bewerken door de kleurmarkeringen te verplaatsen op het vloeiende kleurenwiel
Vloeiend kleurenwiel Geeft kleurtoon, verzadiging en helderheid weer in een vloeiende, ononderbroken cirkel. Elke
kleur in de huidige kleurgroep wordt getekend op het wiel in een cirkel. U kunt op het wiel heel nauwkeurig kleuren kiezen,
maar omdat iedere pixel een andere kleur heeft, is het soms moeilijk de individuele kleuren te zien.
Gesegmenteerd kleurenwiel Geeft kleuren weer als een serie gesegmenteerde kleurblokken. Zo kunt u de afzonderlijke
kleuren gemakkelijk zien, maar u kunt uit minder kleuren kiezen dan op het vloeiende kleurenwiel.
Kleurbalken Er worden alleen kleuren uit de kleurgroep weergegeven. Deze worden weergegeven als effen
kleurenbalken die u afzonderlijk kunt selecteren en bewerken.
Op www.adobe.com/go/vid0059_nl vindt u een video over het maken en bewerken van en over het experimenteren met
kleurgroepen in het deelvenster Actieve kleur.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
112
A. De basiskleur zoals deze wordt weergegeven in het menu Harmonieregel B. De basiskleur zoals deze wordt weergegeven op het kleurenwiel
C. Opties voor kleurweergave D. Kleur van geselecteerde kleurmarkering of kleurenbalk E. Verzadiging en kleurtoon weergeven op
kleurenwiel F. Markeringsgereedschappen voor het toevoegen en verwijderen van kleuren G. Harmoniekleuren ontkoppelen
Een kleurgroep bewerken met een kleurenwiel
1 Selecteer, indien noodzakelijk, in het dialoogvenster Actieve kleur de gewenste kleurgroep in het opslaggebied
Kleurgroepen.
2 Als u een object in het tekengebied hebt geselecteerd, klikt u op Illustratie opnieuw kleuren om een voorvertoning van
de kleuren in de illustratie weer te geven. Als u de illustratie niet opnieuw wilt kleuren, schakelt u de optie Illustratie
opnieuw kleuren uit voordat u het dialoogvenster sluit of klikt u op Annuleren om het dialoogvenster te sluiten.
Opmerking: Klik op Kleuren uit geselecteerde illustratie halen om de kleuren van de geselecteerde illustratie te bewerken.
3 Klik op de knop Beperkt de kleurgroep tot kleuren in een stalenbibliotheek en kies een bibliotheek in de lijst om
de kleuren te beperken tot een stalenbibliotheek.
4 Sleep een markering op het kleurenwiel om de kleur te wijzigen. Als het om een gekoppelde harmonie gaat, worden
tijdens het slepen alle kleuren volgens de regel verplaatst. Gaat het om een ontkoppelde harmonie, dan wordt alleen de
markering verplaatst die u sleept.
U kunt een van de volgende handelingen uitvoeren tijdens het bewerken:
Verplaats de markering rond het wiel om de kleurtoon te wijzigen. U wijzigt de verzadiging of helderheid door de
markering naar binnen of buiten te verplaatsen op het wiel.
Houd Shift tijdens het slepen ingedrukt om de verplaatsing van de markering tot één richting te beperken.
Als u de kleurtoon en verzadiging in plaats van de kleurtoon en helderheid wilt zien op het wiel, klikt u op de knop
Verzadiging en kleurtoon weergeven op wiel vlak onder het wiel om te schakelen tussen de twee weergaven.
Als u de kleurwaarden handmatig wilt wijzigen, klikt u op de kleurmarkering voor de gewenste groep of klikt u op de
kleur in de kleurgroep in het vak Actieve kleuren boven in het dialoogvenster. Bewerk de kleurwaarden met de
schuifregelaars of de tekstvakken voor de kleurwaarde onder het kleurenwiel.
Als u de verzadiging en de helderheid van een kleur op het wiel wilt wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op een
kleurmarkering en klikt u op de gewenste kleur in het vak voor kleurtoon en verzadiging dat dan wordt weergegeven.
Opmerking: Klik, indien noodzakelijk, op de knoppen Buiten gamut of Buiten webkleur om ervoor te zorgen dat de
kleuren binnen de kleuromvang vallen of webveilig zijn.
A
E
B
C
D
G
F
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
113
Een kleurgroep bewerken met gebruik van de Kleurkiezer
Met de Kleurkiezer kunt u de kleuren in een kleurgroep wijzigen.
1 Voer een van de volgende handelingen uit in het dialoogvenster Actieve kleur:
Dubbelklik op een markering op het kleurenwiel.
Dubbelklik op een kleurenbalk.
Klik op het kleurstaal links van de kleurregelaars.
2 Sla de bewerkingen op door een van de volgende handelingen uit te voeren:
Typ een nieuwe naam in het tekstvak boven in het dialoogvenster en klik op Nieuwe kleurgroep om de bewerkte
kleuren op te slaan als een nieuwe groep.
Klik op Wijzigingen in kleurgroep opslaan om de bewerkingen op te slaan in de oorspronkelijke kleurgroep.
Bewerk een individuele kleur in een kleurgroep
Wanneer u een kleurgroep maakt met gebruik van een harmonieregel, worden de kleuren standaard gekoppeld. Wanneer
u een kleur wijzigt in een gekoppelde kleurgroep, veranderen de andere kleuren ook volgens de harmonieregel. Als u een
kleur wilt bewerken zonder de andere kleuren te wijzigen, dient u de kleurmarkeringen te ontkoppelen van de
harmonieregel.
A. Kleurenwielweergave van gekoppelde kleuren B. Kleurenwielweergave van ontkoppelde kleuren C. Kleurenbalkweergave van gekoppelde
kleuren D. Kleurenbalkweergave van ontkoppelde kleuren E. Gekoppelde kleuren, klik om te ontkoppelen F. Ontkoppelde kleuren, klik om
opnieuw te koppelen
1 Selecteer de kleurgroep die u wilt bewerken in het dialoogvenster Actieve kleur en klik op Bewerken.
2 Klik op het pictogram Harmoniekleuren ontkoppelen .
F
E
A
B
C
D
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
114
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de kleurmarkering die u wilt bewerken om een nieuwe kleur in te stellen.
Klik op de knop Kleurenbalken weergeven . Klik op de kleurenbalk die u wilt wijzigen en bewerk de kleurwaarden
handmatig of dubbelklik op de kleurenbalk en kies een nieuwe kleur in de Kleurkiezer.
Klik met de rechtermuisknop op een kleurmarkering of kleurenbalk en kies een nieuwe tint.
4 Klik nogmaals op deze knop om de kleuren weer te koppelen, zodat de markeringen weer tegelijk worden verplaatst op
basis van de net gedefinieerde harmonieregel.
De kleurvolgorde of verzadiging en helderheid op willekeurige wijze wijzigen
Klik op de knoppen Wijzigt willekeurig verzadiging en helderheid en Kleurvolgorde willekeurig wijzen in het
dialoogvenster Actieve kleur om te experimenteren met willekeurige variaties van de huidige kleurgroep.
1 Selecteer een kleurgroep in het dialoogvenster Actieve kleur.
2 Klik eerst op Bewerken en daarna op Kleurenbalken weergeven of klik op Toewijzen.
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Kleurvolgorde willekeurig wijzen om de helderheid en verzadiging van de huidige kleurgroep op
willekeurige wijze te wijzigen en de kleurtonen te behouden.
Klik op Willekeurige verzadiging en helderheid om de volgorde van de huidige kleurgroep door elkaar te schudden.
Deze knop is handig als u illustraties opnieuw inkleurt en snel de verschillende mogelijkheden met de actieve kleurgroep
wilt zien.
De verzadiging, helderheid, kleurtemperatuur of lichtsterkte op algemene wijze bewerken
1 Klik op Bewerken in het dialoogvenster Actieve kleur.
2 Klik op de knop Kleurmodus en kies Globaal aanpassen.
3 Wijzig de waarden voor Verzadiging, Helderheid, Temperatuur en Lichtsterkte.
Opmerking: Als u de kleuren hebt beperkt tot een stalenbibliotheek, gelden alle wijzigingen die u aanbrengt alleen voor de
bibliotheekkleuren.
Kleuren toevoegen aan of verwijderen uit een kleurgroep
1 Klik op Bewerken in het dialoogvenster Actieve kleur.
2 Geef de kleurgroep weer met gebruik van een kleurenwiel, niet van de kleurenbalken.
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Kleur toevoegen en klik in het kleurenwiel op de kleur die u wilt toevoegen om een kleur aan de
kleurgroep toe te voegen. Als u op de lijn van een bestaande kleurmarkering klikt, wordt de nieuwe markering samen
met deze markering verplaatst.
Klik op de knop Kleur verwijderen en klik op de kleurmarkering die u wilt verwijderen om een kleur te verwijderen.
Het is niet mogelijk de markering voor de basiskleur te verwijderen.
Een kleurgroep verwijderen
Selecteer een kleurgroep in de lijst Kleurgroepen en klik op Verwijderen .
Kleuren toewijzen aan uw illustraties
Op het tabblad Toewijzen van het dialoogvenster Actieve kleur kunt u kleuren uit een kleurgroep toewijzen aan uw
illustraties. U kunt op de volgende manieren kleuren toewijzen:
U kunt nieuwe kleuren toewijzen aan een illustratie met gebruik van een kleurgroep in de lijst Kleurgroepen.
U kunt nieuwe kleuren toewijzen aan een illustratie met gebruik van een nieuwe kleurgroep die u hebt gekozen in het
menu Harmonieregel.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
115
U kunt de actieve kleuren in de illustraties opnieuw toewijzen aan andere actieve kleuren. Klik op de knop Kleuren uit
geselecteerde illustratie halen om de instellingen in het dialoogvenster Actieve kleur opnieuw in te stellen, zodat de
originele kleuren weer worden weergegeven in de afbeelding.
Originele kleuren (boven), nieuwe kleuren toewijzen door een kleurgroep te selecteren in de lijst Kleurgroepen (midden) en nieuwe kleuren
toewijzen door een nieuwe kleurgroep te maken met gebruik van het menu Harmonieregel (onder).
Met de kolommen Huidige kleuren en Nieuw kunt u bepalen hoe kleuren worden toegewezen. Als u Illustratie opnieuw
kleuren selecteert, wordt de geselecteerde illustratie opnieuw gekleurd met de actieve kleurgroep en op basis van de
kolomtoewijzingen.
A. Actieve kleurgroep B. Kleuren uit geselecteerde illustratie halen C. Kleuren uit geselecteerde illustraties D. Nieuwe kleuren uit de actieve
kleurgroep E. Rij uitsluiten F. Illustratie opnieuw kleuren
Op www.adobe.com/go/vid0061_nl vindt u een video over het toewijzen van kleuren in het deelvenster Actieve kleur.
E
D
A B
C
F
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
116
Nieuwe kleuren toewijzen aan geselecteerde illustraties
1 Selecteer de illustratie die u opnieuw wilt kleuren.
2 Kies Bewerken > Kleuren bewerken > Illustratie opnieuw kleuren.
Het dialoogvenster Actieve kleur wordt geopend. In het gebied Toewijzen ziet u de kleuren uit de originele illustratie in
beide kolommen.
3 Voer een van de volgende handelingen uit als u kleuren uit een kleurgroep wilt toewijzen:
Een kleurgroep selecteren in de lijst Kleurgroepen
Maak een nieuwe kleurgroep door een nieuwe harmonieregel te selecteren in het menu Harmonieregels.
Opmerking: Als u een nieuwe kleurgroep maakt, kunt u op Bewerken klikken om de kleuren aan te passen en vervolgens op
Toewijzen klikken. Als u slechts een paar kleuren in de geselecteerde illustratie wilt aanpassen, selecteert u de gewenste kleur en
bewerkt u deze met de schuifregelaars.
4 Klik op Illustratie opnieuw kleuren om een voorvertoning te zien van de gewijzigde kleuren in de illustratie.
5 Voer een van de volgende handelingen uit om kleuren opnieuw toe te wijzen:
Als u een huidige kleur aan een andere kleur wilt toewijzen, sleept u de kleur omhoog of omlaag in de kolom Huidige
kleuren totdat deze zich naast de gewenste nieuwe kleur bevindt.
Als een rij meerdere kleuren bevat en u deze allemaal wilt verplaatsen, klikt u op de selectiebalk links van de rij en sleept
u deze omhoog of omlaag.
Als u een nieuwe kleur wilt toewijzen aan een andere rij met huidige kleuren, sleept u de nieuwe kleur omhoog of omlaag
in de kolom Nieuw.
Klik op de pijl tussen de kolommen om te voorkomen dat een rij met huidige kleuren opnieuw wordt toegewezen.
Klik op het streepje om de rij weer op te nemen in de bewerking.
Als u wilt voorkomen dat één huidige kleur opnieuw wordt toegewezen, selecteert u de desbetreffende kleur en klikt u
op Sluit geselecteerde kleuren uit , zodat deze niet opnieuw worden gekleurd.
Klik op de knop Kleurvolgorde willekeurig wijzen om kleuren op willekeurige wijze toe te wijzen. De nieuwe kleuren
worden op willekeurige wijze naar andere rijen met actieve kleuren verplaatst.
Klik op Een rij toevoegen om een rij toe te voegen aan de kolom Huidige kleuren.
6 Voer een van de volgende handelingen uit om kleuren in de rij Huidige kleuren te scheiden of samen te voegen:
Als u kleuren in afzonderlijke rijen wilt plaatsen, selecteert u het kleurblok dat u wilt verplaatsen en klikt u op Kleuren
onderscheiden in verschillende rijen .
Als u meerdere kleuren in een rij wilt samenvoegen, houdt u Shift ingedrukt en klikt u om meerdere kleuren te selecteren.
Vervolgens klikt u op Kleuren samenvoegen tot een rij .
7 Als u tinten of schaduwen van nieuwe kleuren wilt wijzigen, klikt u op het driehoekje rechts van een nieuwe kleur en
kiest u een optie. Selecteer Toepassen op alle als u dezelfde optie wilt toepassen op alle nieuwe kleuren in de kleurgroep.
Opmerking: Tinten en schaduwen en Kleurtoonverschuiving zijn alleen beschikbaar wanneer u besluit de steunkleuren niet te
behouden.
8 Klik op OK om de illustratie opnieuw te kleuren. Als u de illustratie niet opnieuw wilt kleuren, klikt u op Annuleren of
schakelt u Illustratie opnieuw kleuren uit en klikt u op OK.
De verzadiging en helderheid van alle kleuren op willekeurige wijze wijzigen
1 Selecteer, indien noodzakelijk, een object en kies Bewerken > Kleuren bewerken > Illustratie opnieuw kleuren.
2 Klik in het dialoogvenster Actieve kleur op de knop Wijzigt willekeurig verzadiging en helderheid .
Opmerking: U kunt dit ook doen als u een kleurgroep bewerkt aan de hand van de kleurenbalkenweergave.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
117
Originele kleuren in een illustratie weergeven tijdens het toewijzen van nieuwe kleuren
Als u geselecteerde illustraties opnieuw kleurt, worden de oorspronkelijke afbeeldingskleuren vervangen door de kleuren
in de geselecteerde kleurgroep. Tijdens het toewijzen van nieuwe kleuren kan het nodig zijn te zien waar een
oorspronkelijke kleur (uit de kolom Huidige kleuren) in uw illustratie wordt gebruikt, vooral als het om een afbeelding met
veel details en originele kleuren gaat.
1 Selecteer, indien noodzakelijk, een object en kies Bewerken > Kleuren bewerken > Illustratie opnieuw kleuren.
2 Klik in het dialoogvenster Actieve kleur op de knop Klik op de kleuren boven om ze in de illustratie te vinden en
klik op een kleur in de kolom Huidige kleuren.
De illustratie waarin de kleur voorkomt, wordt met alle kleuren weergegeven in het tekengebied. Alle andere gebieden in
het tekengebied worden grijs weergegeven.
3 Klik nogmaals op het pictogram om de kleuren in uw illustratie te herstellen.
Het aantal kleuren in uw illustraties verlagen
Wanneer u illustraties maakt die zijn bedoeld voor verschillende typen uitvoermedia, is het vaak nodig het aantal kleuren
te reduceren voor uitvoer, kleuren te converteren naar grijswaarden of de kleuren te beperken tot de kleuren in een
kleurenbibliotheek. U kunt het aantal kleuren in uw illustratie heel gemakkelijk beperken met gebruik van het
dialoogvenster Actieve kleur. U kunt kiezen of u een voorinstelling voor het verlagen van het aantal kleuren wilt gebruiken.
Zo kunt u bijvoorbeeld Grijswaardenillustratie kiezen om de geselecteerde illustratie snel om te zetten in grijswaarden.
Geselecteerde illustraties beperken tot twee kleuren
Kleuren snel reduceren met gebruik van een voorinstelling
Het gebruiken van een voorinstelling is een snelle en handige manier om slechts een aantal kleuren of een bepaalde
stalenbibliotheek te gebruiken in uw illustratie.
1 Selecteer de illustratie waarvan u het aantal kleuren wilt verlagen.
2 Kies Bewerken > Kleuren bewerken > Opnieuw kleuren met voorinstelling en kies een vooraf ingestelde optie.
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de kleuren wilt beperken tot de kleuren in een stalenbibliotheek, klikt u op de bibliotheekknop , selecteert u
de gewenste bibliotheek en klikt u op OK.
Klik op OK als u de kleuren niet wilt beperken tot een stalenbibliotheek.
Het dialoogvenster Actieve kleur openen In de kolom Nieuw wordt naast zwart ook het aantal kleuren weergegeven dat u
hebt gekozen als de nieuwe voorinstelling. De nieuwe kleuren zijn afkomstig uit de originele illustratie.
4 Wijs de oorspronkelijke kleuren naar wens toe aan de nieuwe kleuren.
5 Controleer of Illustratie opnieuw kleuren is geselecteerd en klik op OK.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
118
Aantal kleuren reduceren met aangepaste opties
1 Selecteer de illustratie die u opnieuw wilt kleuren.
2 Kies Bewerken > Kleuren bewerken > Illustratie opnieuw kleuren.
Het dialoogvenster Actieve kleur openen In de kolom Nieuw worden alle kleuren uit uw geselecteerde illustratie
weergegeven.
3 Selecteer of maak een nieuwe kleurgroep om andere kleuren te gebruiken.
4 Kies in het menu Kleuren het verlaagde aantal kleuren dat u wilt gebruiken.
5 Klik op de knop Opties voor kleurreductie , geef een van de volgende opties op en klik op OK:
Voorinstelling Hiermee geeft u een voorinstelling voor een kleurentaak op, inclusief het aantal gebruikte kleuren en de
optimale instellingen voor die taak. Als u een voorinstelling selecteert en vervolgens een van de andere opties wijzigt,
verandert de voorinstelling in Aangepast.
Kleuren Hiermee bepaalt u het nieuwe aantal waartoe u de huidige kleuren wilt beperken.
Beperken tot bibliotheek Hiermee bepaalt u uit welke stalenbibliotheek alle nieuwe kleuren afkomstig zijn.
Sorteren Hiermee bepaalt u hoe de oorspronkelijke kleuren worden gesorteerd in de kolom Huidige kleuren.
Inkleurmethode Hiermee bepaalt u de typen variaties die zijn toegestaan voor de nieuwe kleuren.
Zo vervangt u iedere huidige kleur op exacte wijze door de opgegeven nieuwe kleur.
Tinten schalen is de standaardoptie waarmee u de donkerste huidige kleur vervangt door de opgegeven nieuwe kleur. De
andere huidige kleuren in de rij worden vervangen door een evenredig lichtere kleur.
Tinten behouden heeft dezelfde functie als Tinten schalen voor niet-algemene kleuren. Voor steunkleuren of algemene
kleuren wordt de tint van de huidige kleur toegepast op de nieuwe kleur. Gebruik tinten behouden als alle huidige
kleuren in de rij tinten zijn van dezelfde of een vergelijkbare algemene kleur. U krijgt de beste resultaten wanneer u niet
alleen Tinten behouden maar ook Tinten combineren selecteert.
Kies Tinten en schaduwen om de huidige kleur met de gemiddelde licht- en donkerheid te vervangen door de opgegeven
nieuwe kleur. Huidige kleuren die lichter zijn dan gemiddeld worden vervangen door een evenredig lichtere tint van de
nieuwe kleur. Huidige kleuren die donkerder zijn dan gemiddeld worden vervangen door zwart aan de nieuwe kleur toe
te voegen.
Met Kleurtoonverschuiving stelt u de standaardkleur in de rij Huidige kleuren in als een hoofdkleur en wordt de
hoofdkleur precies vervangen door de nieuwe kleur. De andere huidige kleuren worden vervangen door kleuren die qua
helderheid, verzadiging en kleurtoon in dezelfde mate verschillen van de nieuwe kleur als de huidige kleur van de
hoofdkleur.
Tinten combineren Kies deze optie om alle tinten van dezelfde algemene kleur in dezelfde rij Huidige kleuren te plaatsen,
ook als het aantal kleuren niet wordt gereduceerd. Gebruik deze optie alleen als de geselecteerde illustratie steunkleuren of
algemene kleuren bevat die zijn toegepast bij tinten van minder dan 100%. U krijgt de beste resultaten als u deze optie in
combinatie met de inkleurmethode Tinten behouden gebruikt.
Opmerking: Ook als Tinten combineren niet is geselecteerd en u het aantal kleuren reduceert, worden tinten van dezelfde
algemene kleur gecombineerd voordat andere niet-algemene kleuren worden gecombineerd.
Behouden Bepaalt of wit, zwart of grijs behouden blijft in de voltooide reductie. Als een kleur behouden blijft, wordt deze
als een uitgesloten rij weergegeven in de kolom Huidige kleuren.
6 Wijs de huidige kleuren naar wens toe aan de nieuwe kleuren.
7 Controleer of Illustratie opnieuw kleuren is geselecteerd en klik op OK.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
119
Kleuren aanpassen
Een kleur die buiten het gamma valt, omzetten in een afdrukbare kleur
Sommige kleuren uit de RGB- en HSB-kleurmodellen, zoals neonkleuren, kunnen niet worden afgedrukt, omdat er geen
equivalent voor deze kleuren bestaat in het CMYK-model. Als u een kleur buiten de kleuromvang selecteert, wordt er een
waarschuwingsdriehoek weergegeven in het deelvenster Kleur of in de Kleurkiezer.
Klik op deze driehoek om de dichtstbijliggende CMYK-equivalent te gebruiken (deze kleur wordt weergegeven in een
klein vak bij de driehoek).
Zie ook
“Kleurruimten en gamma's” op pagina 94
Overgaan naar een webveilige kleur
Er zijn 216 webveilige kleuren. Dit zijn de kleuren die alle browsers, ongeacht het platform, herkennen. Als u een niet-
webveilige kleur selecteert, wordt er een waarschuwingsblokje weergegeven in het deelvenster Kleur, in de Kleurkiezer
of in het dialoogvenster Actieve kleur.
Klik op het blokje om de dichtstbijliggende webveilige kleur te gebruiken (deze wordt weergegeven in een klein vak bij
het blokje).
Zie ook
“Webafbeeldingen” op pagina 351
Kleuren overvloeien
Met Overvloeien maakt u een aantal tussenliggende kleuren voor een groep met drie of meer gevulde objecten, op basis
van de verticale of horizontale stand van de objecten of op hun stapelvolgorde. Overvloeien heeft geen effect op lijnen of
op niet-getekende objecten.
1 Selecteer drie of meer gevulde objecten.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Om tussenliggende objecten te vullen met een geleidelijk verloop tussen het voorste en het achterste gevulde object, kiest
u Bewerken > Kleuren bewerken > Overvloeien: voor naar achter.
Om tussenliggende objecten te vullen met een geleidelijk verloop tussen de gevulde objecten geheel links en rechts, kiest
u Bewerken > Kleuren bewerken > Overvloeien: horizontaal.
Om tussenliggende objecten te vullen met een geleidelijk verloop tussen het bovenste en onderste gevulde object, kiest
u Bewerken > Kleuren bewerken > Overvloeien: verticaal.
Een kleur wijzigen in zijn omgekeerde of complement
1 Selecteer de kleur die u wilt wijzigen.
2 Selecteer een optie in het menu van het deelvenster Kleur.
Omdraaien Hiermee wijzigt u elke component van een kleur in de tegengestelde waarde op de kleurenschaal. Als een RGB-
kleur bijvoorbeeld een R-waarde van 100 heeft, wordt met de opdracht Omdraaien de waarde van R gewijzigd in 155 (255
– 100 = 155).
Complementeren Hiermee wijzigt u elke component van een kleur in een nieuwe waarde op basis van de som van de
hoogste en laagste RGB-waarden in de geselecteerde kleur. De laagste en hoogste RGB-waarden van de huidige kleur
worden opgeteld. De waarde van elke component wordt van het resultaat afgetrokken om nieuwe RGB-waarden te maken.
Stel bijvoorbeeld dat u een kleur selecteert met de RGB-waarde 102 voor rood, 153 voor groen en 51 voor blauw. Illustrator
telt de hoogste (153) en laagste (51) waarden bij elkaar op en dat wordt de nieuwe waarde (204). Alle RGB-waarden in de
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
120
bestaande kleur worden afgetrokken van de nieuwe waarde om nieuwe, complementaire RGB-waarden te maken: 204 102
(de huidige waarde voor rood) = 102 als de nieuwe waarde voor rood, 204 – 153 (de huidige waarde voor groen) = 51 als
de nieuwe waarde voor groen en 204 – 51 (de huidige waarde voor blauw) = 153 als de huidige waarde voor blauw.
Meerdere kleuren omdraaien
1 Selecteer de objecten waarvan u de kleuren wilt omdraaien.
2 Kies Bewerken > Kleuren bewerken > Kleuren omdraaien.
U kunt het deelvenster Kleur gebruiken om afzonderlijke kleuren om te draaien.
De kleurbalans van een of meerdere kleuren aanpassen
1 Selecteer de objecten waarvan u de kleuren wilt aanpassen.
2 Kies Bewerken > Kleuren bewerken > Kleurbalans aanpassen.
3 Stel de opties voor vulling en streken in.
4 Wijzig de kleurwaarden en klik op OK.
Als u algemene proceskleuren of steunkleuren hebt geselecteerd, gebruikt u de tintregelaar om de intensiteit van de
kleuren aan te passen. Niet-algemene proceskleuren die u hebt geselecteerd, worden hierdoor niet beïnvloed.
Als u in de CMYK-kleurmodus werkt en niet-algemene proceskleuren hebt geselecteerd, moet u de schuifregelaars
gebruiken om de percentages cyaan, magenta, geel en zwart aan te passen.
Als u in de RGB-kleurmodus werkt en niet-algemene proceskleuren hebt geselecteerd, moet u de schuifregelaars
gebruiken om de percentages rood, groen en blauw aan te passen.
Als u de kleuren die u hebt geselecteerd in grijswaarden wilt omzetten, selecteert u Grijswaarden in de lijst Kleurmodus
en selecteert u de optie Converteren. Gebruik vervolgens de regelaar om het percentage zwart aan te passen.
Als u algemene proces- of steunkleuren hebt geselecteerd die u wilt converteren naar niet-algemene proceskleuren,
selecteert u CMYK of RGB in de lijst Kleurmodus (afhankelijk van de kleurmodus van het document) en selecteert u de
optie Converteren. Gebruik vervolgens de regelaars om de kleuren aan te passen.
Kleuren omzetten in grijswaarden
1 Selecteer de objecten waarvan u de kleuren wilt omzetten.
2 Kies Bewerken > Kleuren bewerken > Converteren naar grijswaarden.
Kies Bewerken > Kleuren bewerken > Kleuren wijzigen om objecten in grijswaarden om te zetten en tegelijk de grijstinten
aan te passen.
Zie ook
Grijswaarden” op pagina 94
Grijswaardenafbeeldingen omzetten in RGB of CMYK
1 Selecteer de grijswaardenafbeelding.
2 Kies Bewerken > Kleuren bewerken > Converteren naar CMYK of Converteren naar RGB (afhankelijk van de
kleurmodus van het document).
Grijswaarden of 1-bits afbeeldingen inkleuren
1 Selecteer het bitmapobject.
2 Let op dat de knop Vulling in het deelvenster Gereedschappen of in het deelvenster Kleur is geselecteerd.
3 Kies in het deelvenster Kleur de kleur voor de afbeelding: zwart, wit, een proceskleur of een steunkleur.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
121
Opmerking: Als een grijswaardenafbeelding een alfakanaal bevat, kunt u de afbeelding niet inkleuren met een proceskleur.
Selecteer dan een steunkleur.
De verzadiging van meerdere kleuren aanpassen
1 Selecteer de objecten waarvan u de kleuren wilt aanpassen.
2 Kies Bewerken > Kleuren bewerken > Verzadigen.
3 Typ een waarde van –100% tot 100% om het verzadigingspercentage te bepalen voor de kleur of de tint van de
steunkleur.
Zie ook
“HSB” op pagina 93
Overlappende kleuren mengen
U kunt overvloeimodi of het effect Hard mengen of Zacht mengen gebruiken om overlappende kleuren te mengen.
Overvloeimodi Overvloeimodi bieden allerlei opties voor het besturen van overlappende kleuren. Gebruik in plaats van de
effecten Hard mengen of Zacht mengen altijd deze modi voor illustraties met steunkleuren, patronen, verlopen, tekst of
andere gecompliceerde illustraties.
Effect Hard mengen Kies deze optie om de hoogste waarde van iedere kleurcomponent te kiezen. Als Kleur 1 bijvoorbeeld
20% cyaan, 66% magenta, 40% geel en 0% zwart is en Kleur 2 40% cyaan, 20% magenta, 30% geel en 10% zwart, is de
resulterende harde kleur 40% cyaan, 66% magenta, 40% geel en 10% zwart.
Effect Zacht mengen Kies deze optie om de onderliggende kleuren zichtbaar te maken door de overlappende illustratie en
de afbeelding te verdelen in de verschillende onderdelen. U kunt het gewenste percentage voor de zichtbaarheid van de
overlappende kleuren opgeven.
U kunt overvloeimodi toepassen op afzonderlijke objecten, terwijl u de effecten Hard mengen en Zacht mengen moet
toepassen op gehele groepen of lagen. Overvloeimodi zijn van invloed op de vulling en de streek van een object, terwijl bij
gebruik van de effecten Hard en Zacht de streek van een object wordt verwijderd.
Opmerking: In de meeste gevallen wordt de kleur omgezet in CMYK wanneer het effect Hard mengen of Zacht mengen wordt
toegepast op objecten die zijn getekend met een combinatie van proces- en steunkleuren. Wanneer niet-algemene RGB-
proceskleuren worden gemengd met een RGB-steunkleur worden alle steunkleuren omgezet in een niet-algemene RGB-
proceskleur.
Zie ook
“Pathfinder-effecten toepassen op pagina 219
Overvloeimodi” op pagina 170
“Items aanwijzen voor weergavekenmerken” op pagina 330
Kleuren mengen met het effect Hard mengen
1 Selecteer de groep of laag.
2 Kies Effect > Pathfinder > Hard mengen.
Kleuren mengen met het effect Zacht mengen
1 Selecteer de groep of laag.
2 Kies Effect > Pathfinder > Zacht mengen.
3 Typ een waarde tussen 1% en 100% in het tekstvak Mengfactor om de mate van zichtbaarheid van de overlappende
kleuren te bepalen en klik op OK.
122
Hoofdstuk 5: Kleurbeheer
Met een kleurbeheersysteem worden kleurverschillen tussen apparaten afgestemd zodat u redelijk zeker weet welke kleuren
uiteindelijk door het systeem worden geproduceerd. Als kleuren nauwkeurig worden weergegeven bent u in staat om in elk
stadium van de workflow (van de digitale vastlegging tot en met de uiteindelijke uitvoer) gefundeerde beslissingen over
kleur te nemen. Met kleurbeheer kunt u ook uitvoer produceren op basis van ISO-, SWOP- en Japan Color-standaarden
voor afdrukproductie.
Werken met kleurbeheer
Waarom kleuren soms niet overeenkomen
Geen enkel apparaat in een publicatiesysteem kan het volledige kleurbereik reproduceren dat het menselijk oog kan
waarnemen. Elk apparaat werkt binnen een bepaalde kleurruimte, die een bepaald kleurbereik ofwel gamut kan
produceren.
Een kleurmodel bepaalt de relatie tussen de waarden en de kleurruimte definieert de absolute betekenis van deze waarden
als kleuren. Sommige kleurmodellen (zoals CIE L*a*b) hebben een vaste kleurruimte omdat deze direct gerelateerd zijn
aan de manier waarop kleur door het menselijk oog wordt waargenomen. Deze modellen worden ook wel
apparaatonafhankelijke modellen genoemd. Andere kleurmodellen (RGB, HSL, HSB, CMYK enzovoort) kunnen een groot
aantal verschillende kleurruimten hebben. Aangezien deze modellen variëren per kleurruimte en per apparaat, worden ze
apparaatafhankelijk genoemd.
Als gevolg van deze diverse kleurruimten kan de weergave veranderen zodra u documenten in combinatie met andere
apparaten gebruikt. Kleurverschillen kunnen ontstaan door uiteenlopende oorzaken, zoals verschillen in
afbeeldingsbronnen, de manier waarop kleur in softwaretoepassingen wordt gedefinieerd, afdrukmedia (krantenpapier
biedt een kleiner gamut dan tijdschriftenpapier) en andere natuurlijke verschillen, zoals fabricageverschillen van monitoren
of de leeftijd van de monitor.
Kleurengamuts van verschillende apparaten en documenten
A. LAB-kleurruimte B. Documenten (werkruimte) C. Apparaten
Wat is een kleurbeheersysteem?
Problemen met kleurovereenkomsten zijn het gevolg van apparaten en toepassingen die verschillende kleurruimten
gebruiken. Met een systeem dat kleur voor andere apparaten nauwkeurig interpreteert en omzet, is dit probleem te
verhelpen. Een kleurbeheersysteem (CMS) vergelijkt de kleurruimte waarin een kleur is gemaakt, met die waarin de kleur
wordt afgedrukt en brengt wijzigingen aan, waardoor de kleur op verschillende apparaten zo consistent mogelijk wordt
gegenereerd.
CMYK
RGB
A
B
C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
123
Een kleurbeheersysteem zet kleuren om met behulp van kleurprofielen. Een profiel is een wiskundige beschrijving van de
kleurruimte van een apparaat. Een profiel van bijvoorbeeld een scanner 'vertelt' een kleurbeheersysteem hoe de scanner
kleuren 'ziet'. In het kleurbeheersysteem van Adobe wordt gebruikgemaakt van ICC-profielen, een indeling die door het
International Color Consortium (ICC) als standaard voor alle platforms is gedefinieerd.
Omdat er geen methode voor het omzetten van één kleur geschikt is voor alle typen afbeeldingen, biedt een
kleurbeheersysteem rendering intents of omzettingsmethoden, zodat u de juiste methode op een grafisch element kunt
toepassen. Met bijvoorbeeld een kleuromzettingsmethode waarmee correcte verhoudingen tussen de kleuren in een foto
van dieren in het wild behouden blijven, kunnen de kleuren in een logo met effen kleuren worden gewijzigd.
Opmerking: Verwar kleurbeheer niet met kleurcorrectie. Een kleurbeheersysteem corrigeert geen afbeeldingen die zijn
opgeslagen met problemen in de toon- of kleurbalans. Binnen een CMS-omgeving kunt u afbeeldingen in de context van de
uiteindelijke uitvoer evalueren.
Zie ook
“Kleurprofielen” op pagina 133
“Render-intenties” op pagina 141
Hebt u kleurbeheer nodig?
Zonder een kleurbeheersysteem zijn de kleurspecificaties apparaatafhankelijk. U hebt kleurbeheer niet nodig als het
productieproces nauwgezet door één medium in de gaten wordt gehouden. Zowel u als het afdrukservicebureau kan
bijvoorbeeld volledig aangepaste CMYK-afbeeldingen maken en kleurwaarden opgeven voor een bekende, specifieke set
drukvoorwaarden.
De waarde van kleurbeheer wordt groter als het productieproces uit meerdere variabelen bestaat. Kleurbeheer wordt
aanbevolen als u anticipeert op het hergebruiken van kleurenafbeeldingen voor afdrukken en on line media, met diverse
soorten apparaten in één medium (zoals verschillende drukpersen) werkt of als u meerdere werkstations beheert.
U hebt in de volgende gevallen voordeel van een kleurbeheersysteem:
Voorspelbare en consistente kleuruitvoer op meerdere uitvoerapparaten, waaronder kleurscheidingen, desktopprinter
en monitor. Kleurbeheer is met name handig voor het aanpassen van kleur voor apparaten met een relatief beperkte
gamut, zoals een drukpers met vier kleuren.
Nauwkeurige elektronische proefdruk van een kleurendocument op het beeldscherm door een specifiek uitvoerapparaat
te simuleren. Controle van elektronische proefdrukken is afhankelijk van de beperkingen van de monitorweergave en
andere factoren zoals de verlichting in de werkruimte.
Nauwkeurig evalueren en consistent samenvoegen van kleurenafbeeldingen van diverse bronnen als deze ook
kleurbeheer gebruiken, en zelfs in sommige gevallen wanneer dat niet zo is.
Kleurendocumenten naar verschillende uitvoerapparaten en media verzenden zonder de kleuren in documenten of
originele afbeeldingen handmatig aan te passen. Dit is een waardevolle optie tijdens het maken van afbeeldingen die
uiteindelijk worden afgedrukt of op het web worden gebruikt.
Kleur correct afdrukken op een onbekend kleurenuitvoerapparaat. U kunt bijvoorbeeld een document online opslaan
voor consistent, reproduceerbare op verzoek afdrukken in kleur, waar ook ter wereld.
Een weergaveomgeving inrichten voor kleurbeheer
Dewerkomgevingheeftinvloedopdemanierwaaropkleurwordtweergegevenopuwmonitorenindegedrukteuitvoer.
De beste resultaten krijgt u door de kleuren en verlichting in de werkomgeving als volgt te regelen:
Bekijk documenten in een omgeving met een uniform verlichtingsniveau en een gelijke kleurtemperatuur. De
kleurkenmerken van zonlicht veranderen bijvoorbeeld in de loop van de dag en wijzigen de manier waarop kleuren
worden weergegeven op het scherm. Het is dus belangrijk dat u de zonwering omlaag houdt of in een ruimte zonder
ramen werkt. Om de blauwgroene schijn in tl-verlichting te voorkomen kunt u D50-verlichting (5000˚ Kelvin) plaatsen.
U kunt de afgedrukte documenten ook met een D5-lichtbox bekijken.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
124
Bekijk het document in een ruimte waarvan het plafond en de muren een neutrale kleur hebben. De kleur van een ruimte
kan van invloed zijn op de perceptie van zowel de monitorkleur als de gedrukte kleur. De beste kleur voor een
werkruimte is neutraal grijs. Verder kan het glas van de monitor de kleur van uw kleding weerkaatsen, hetgeen de
kleuren op het scherm kan beïnvloeden.
Verwijder kleurige achtergrondpatronen van het bureaublad van de monitor. Drukke of heldere patronen rond een
document dragen niet bij aan een nauwkeurige kleurperceptie. Stel het bureaublad in op uitsluitend neutrale grijstinten.
Bekijk proefdrukken van documenten in de omstandigheden waarin de doelgroep het uiteindelijke product onder ogen
zal krijgen. De proefdruk van een catalogus met huishoudelijke artikelen kunt u bijvoorbeeld bekijken onder het licht
van de gloeilampen die vaak in woningen worden gebruikt, terwijl u een catalogus voor kantoormeubilair bekijkt onder
de tl-verlichting die vaak in kantoren wordt gebruikt. De definitieve beoordeling van de kleuren moet u echter altijd
uitvoeren onder de verlichtingsomstandigheden die liggen vastgelegd in de wettelijke vereisten voor proefdrukken op
contractbasis.
Kleuren consistent houden
Kleurbeheer in Adobe-toepassingen
Met het kleurbeheersysteem van Adobe kunt u de weergave van kleuren behouden wanneer u afbeeldingen gebruikt die
afkomstig zijn van externe bronnen, documenten bewerkt en overbrengt tussen Adobe-toepassingen en composities
afdrukt. Dit systeem is gebaseerd op conventies die zijn ontwikkeld door het International Color Consortium, een groep
die verantwoordelijk is voor het standaardiseren van profielindelingen en procedures voor een consistente en nauwkeurige
kleur in een workflow.
Kleurbeheer is standaard ingeschakeld in Adobe-toepassingen die deze voorziening bieden. Als u Adobe Creative Suite
hebt aangeschaft, worden de kleurinstellingen in toepassingen gesynchroniseerd voor een consistente weergave voor RGB-
en CMYK-kleuren. Dit betekent dat de kleuren er in elke toepassing altijd hetzelfde uitzien.
De kleurinstellingen voor Adobe Creative Suite worden op een centrale plaats gesynchroniseerd met behulp van Adobe Bridge.
Als u de standaardinstellingen wilt wijzigen, kunt u met behulp van eenvoudige voorinstellingen het kleurbeheer van Adobe
configureren zodat dit overeenkomt met de algemene uitvoervoorwaarden. U kunt kleurinstellingen ook aan een bepaalde
kleurenworkflow aanpassen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
125
Houd er wel rekening mee dat het gebruik van kleurbeheer afhankelijk is van de soorten afbeeldingen waarmee u werkt, en
de vereisten voor de uitvoer. Zo kunnen zich verschillende problemen voordoen met betrekking tot de consistentie van
kleuren in een workflow voor het afdrukken van foto's in RGB-kleuren, een workflow voor het afdrukken van CMYK-
kleuren op een drukpers, een workflow voor het digitaal afdrukken van gemengde RGB- en CMYK-kleuren en een
workflow voor publicatie op internet.
Basishandelingen voor het produceren van consistente kleur
1. Zorg er met uw (eventuele) productiepartners voor dat alle aspecten van uw kleurbeheerworkflow naadloos
overeenkomen met hun kleurbeheerworkflows.
Bespreek hoe de kleurenbeheerworkflow kan worden ingepast in uw werkgroepen en bij servicebureaus, hoe software en
hardware moeten worden geconfigureerd voor integratie in het kleurbeheersysteem en op welk niveau kleurbeheer moet
worden geïmplementeerd. Zie “Hebt u kleurbeheer nodig?” op pagina 123.
2. Kalibreer de monitor en stel een monitorprofiel op.
Een monitorprofiel is het eerste profiel dat u moet maken. Een nauwkeurige weergave van kleuren is van cruciaal belang
wanneer u moet beslissen over de kleuren in een document. Zie “Monitor kalibreren en monitorprofiel maken” op
pagina 135.
3. Voeg aan uw systeem kleurprofielen toe voor de invoer- en uitvoerapparaten die u wilt gaan gebruiken, zoals
scanners en printers.
Het kleurbeheersysteem weet dankzij de profielen hoe een apparaat kleuren produceert en wat de werkelijke kleuren in een
document zijn. Apparaatprofielen worden vaak geïnstalleerd tijdens het toevoegen van het apparaat aan uw systeem. U
kunt ook met software en hardware van derden nauwkeurigere profielen voor bepaalde apparaten en voorwaarden maken.
Als uw document door een drukker wordt afgedrukt, moet u in overleg met hem beslissen welk profiel er voor het
afdrukapparaat of de drukpers nodig is. Zie “Kleurprofielen op pagina 133 en “Een kleurprofiel installeren op pagina 136.
4. Stel kleurbeheer in Adobe-toepassingen in.
De standaard kleurinstellingen voldoen voor de meeste gebruikers. U kunt de kleurinstellingen echter als volgt wijzigen:
Als u met meerdere Adobe-toepassingen werkt, kiest u met behulp van Adobe® Bridge CS3 een standaard
kleurbeheerconfiguratie en synchroniseert u eerst de kleurinstellingen in de toepassingen voordat u met documenten
gaat werken. Zie “Kleurinstellingen in Adobe-toepassingen synchroniseren” op pagina 126.
Als u met één Adobe-toepassing werkt of als u de opties voor geavanceerd kleurbeheer wilt aanpassen, kunt u de
kleurinstellingen voor een bepaalde toepassing wijzigen. Zie “Kleurbeheer instellen” op pagina 126.
5. Bekijk eventueel een voorbeeld van de kleuren met behulp van een elektronische proefafdruk.
Nadat u een document hebt gemaakt, kunt u met een elektronische proefafdruk controleren hoe de kleuren er komen uit
te zien wanneer zij worden afgedrukt of op een bepaald apparaat worden weergegeven. (Zie “Kleuren controleren met een
elektronische proefdruk” op pagina 130.)
Opmerking: Een elektronische proefdruk alleen is niet voldoende om te bekijken hoe overdruk eruit ziet wanneer er op een
offset-drukpers wordt afgedrukt. Als u met documenten werkt die overdruk bevatten, schakelt u voor een nauwkeurige
weergave van overdrukken in een elektronische proefdruk de optie Overdrukvoorbeeld in.
6. Gebruik kleurbeheer bij het afdrukken en opslaan van bestanden.
Het doel van kleurbeheer is een consistente weergave van de kleuren op alle apparaten in uw workflow. Laat de opties voor
kleurbeheer ingeschakeld staan wanneer u documenten gaat afdrukken, bestanden gaat opslaan en bestanden gaat
gereedmaken voor on line weergave. (Zie “Afdrukken met kleurbeheer” op pagina 132 en “Kleurbeheer toepassen op
documenten voor online weergave” op pagina 129.)
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
126
Kleurinstellingen in Adobe-toepassingen synchroniseren
Als u Adobe Creative Suite gebruikt, kunt u de kleurinstellingen in de toepassingen automatisch synchroniseren met Adobe
Bridge. Dit resulteert in een consistente weergave van kleuren in alle Adobe-toepassingen met kleurbeheer.
Als de kleurinstellingen niet zijn gesynchroniseerd, verschijnt in elke toepassing een waarschuwing boven aan het
dialoogvenster Kleurinstellingen. Adobe raadt aan de kleurinstellingen te synchroniseren voordat u met bestaande of
nieuwe documenten gaat werken.
1 Bridge Openen.
Als u Bridge wilt openen vanuit een Creative Suite-toepassing, kiest u Bestand > Bladeren. Als u Bridge rechtstreeks wilt
openen, kiest u Adobe Bridge in het menu Start (Windows) of dubbelklikt u op het pictogram van Adobe Bridge (Mac OS).
2 Kies Bewerken > Kleurinstellingen van Creative Suite.
3 Selecteer een kleurinstelling in de lijst en klik op Toepassen.
Als geen enkele standaardinstelling aan uw eisen voldoet, kunt u andere instellingen bekijken. Selecteer hiervoor
Uitgebreide lijst met bestanden voor kleurinstellingen weergeven. Als u een bestand met aangepaste instellingen wilt
installeren, bijvoorbeeld een bestand dat u hebt ontvangen van een afdrukservicebureau, klikt u op Opgeslagen bestanden
voor kleurinstellingen weergeven.
Kleurbeheer instellen
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
(Illustrator, InDesign, Photoshop) Kies Bewerken > Kleurinstellingen.
(Acrobat) Selecteer de categorie Kleurbeheer van het dialoogvenster Voorkeuren.
2 Selecteer een kleurinstelling in het menu Instellingen en klik op OK.
Op basis van de geselecteerde instelling wordt bepaald welke kleurwerkruimten door de toepassing worden gebruikt, wat
er gebeurt wanneer u bestanden met ingesloten profielen opent en importeert en hoe kleuren door het kleurbeheersysteem
worden geconverteerd. Voor een beschrijving van een instelling selecteert u de instelling en plaatst u de muisaanwijzer op
de naam ervan. De beschrijving wordt onder in het dialoogvenster weergegeven.
Opmerking: Acrobat-kleurinstellingen zijn een subset van de kleurinstellingen in InDesign, Illustrator en Photoshop.
In bepaalde situaties, bijvoorbeeld wanneer u een aangepast kleurprofiel van het servicebureau ontvangt, kunt u specifieke
opties aanpassen in het dialoogvenster Kleurinstellingen. Het is echter raadzaam dit aan ervaren gebruikers over te laten.
Opmerking: Als u met meerdere Adobe-toepassingen werkt, verdient het aanbeveling om de kleurinstellingen in de
toepassingen te synchroniseren. Zie “Kleurinstellingen in Adobe-toepassingen synchroniseren” op pagina 126.
Zie ook
“Kleurinstellingen aanpassen” op pagina 138
De weergave van CMYK-zwart wijzigen (Illustrator, InDesign)
Zuiver CMYK-zwart (K=100) wordt als verzadigd zwart (jet zwart) weergegeven op het scherm, afgedrukt op een niet-
PostScript-printer of geëxporteerd naar een RGB-bestandsindeling. Als u bij afdrukken op een drukpers het verschil wilt
zien tussen zuiver zwart en verzadigd zwart, wijzigt u de voorkeuren voor Vormgeving van zwart. Hierbij veranderen de
kleurwaarden in een document niet.
1 Kies Bewerken > Voorkeuren > Weergave van zwart (Windows) of [naam van toepassing] > Voorkeuren > Weergave van
zwart (Mac OS).
2 Kies een optie voor Op het scherm:
Alle zwarte tinten nauwkeurig weergeven Zuiver CMYK-zwart wordt als donkergrijs weergegeven. Met deze instelling
kunt u het verschil zien tussen zuiver zwart en verzadigd zwart.
Alle zwarte tinten als verzadigd zwart weergeven Zuiver CMYK-zwart wordt weergegeven als jet zwart (RGB=000). Deze
instelling zorgt ervoor dat zuiver zwart en verzadigd zwart identiek op het scherm worden weergegeven.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
127
3 Kies een optie voor afdrukken/exporteren:
Alle zwarte tinten nauwkeurig uitvoeren Wanneer u afdrukt op een niet-PostScript-printer of exporteert naar een RGB-
bestandsindeling, wordt zuiver CMYK-zwart uitgevoerd met de kleurnummers in het document. Met deze instelling kunt
u het verschil zien tussen zuiver zwart en verzadigd zwart.
Alle zwarte tinten als verzadigd zwart uitvoeren Wanneer u afdrukt op een niet-PostScript-printer of exporteert naar een
RGB-bestandsindeling, wordt zuiver CMYK-zwart uitgevoerd als jet zwart (RGB=000). Bij deze instelling worden zuiver
zwart en verzadigd zwart identiek weergegeven.
Proceskleuren en steunkleuren beheren
Wanneer kleurbeheer is ingeschakeld, wordt door elke kleur die u toepast of maakt in een Adobe-toepassing met
kleurbeheer, automatisch het kleurprofiel gebruikt dat met het document overeenkomt. Schakelt u tussen kleurmodi, dan
wordt de kleur door het kleurbeheersysteem met behulp van de desbetreffende profielen omgezet naar het nieuwe
kleurmodel dat u hebt gekozen.
Houd rekening met de volgende richtlijnen voor het werken met proces- en steunkleuren:
Kies een CMYK-werkruimte die overeenkomt met de CMYK-uitvoervoorwaarden om ervoor te zorgen dat u
proceskleuren nauwkeurig kunt definiëren en weergeven.
Selecteer kleuren in een kleurenbibliotheek. Bij Adobe-toepassingen worden diverse standaard kleurenbibliotheken
geleverd, die u kunt laden via het menu van het deelvenster Stalen.
(Acrobrat, Illustrator en InDesign) Schakel Overdrukvoorbeeld in voor een nauwkeurige en consistente voorvertoning
van steunkleuren.
(Acrobat, Illustrator en InDesign) Gebruik LAB-waarden (standaardinstelling) om vooraf gedefinieerde steunkleuren
(zoals kleuren uit de TOYO-, PANTONE-, DIC- en HKS-bibliotheken) weer te geven en deze kleuren naar
proceskleuren te converteren. Met LAB-waarden worden kleuren in Creative Suite-toepassingen het meest nauwkeurig
en consistent weergegeven. Als de weergave en uitvoer van deze kleuren moeten overeenkomen met de eerdere versies
van Illustrator of InDesign, gebruikt u CMYK-equivalente waarden in plaats van LAB-waarden. Zie de Help van
Illustrator of InDesign voor informatie over het schakelen tussen LAB-waarden en CMYK-waarden voor steunkleuren.
Opmerking: als u kleurbeheer toepast op steunkleuren, wordt een steunkleur op het testapparaat en de monitor zo nauwkeurig
mogelijk weergegeven. Soms is het echter moeilijk een steunkleur op een monitor of testapparaat exact te reproduceren, omdat
veel inkten voor steunkleuren buiten de gamuts van deze apparaten vallen.
Kleurbeheer toepassen op geïmporteerde afbeeldingen
Kleurbeheer toepassen op geïmporteerde afbeeldingen (Illustrator, InDesign)
De manier waarop geïmporteerde afbeeldingen in de kleurruimte van een document worden geïntegreerd, hangt af van het
feit of de afbeelding een ingesloten profiel bevat.
Als u een afbeelding zonder profiel importeert, wordt in de Adobe-toepassing het huidige documentprofiel gebruikt voor
het definiëren van de kleuren in de afbeelding.
Als u een afbeelding met een ingesloten profiel importeert, wordt op basis van het kleurbeleid in het dialoogvenster
Kleurinstellingen bepaald hoe het profiel in de Adobe-toepassing wordt verwerkt.
Zie ook
“Beleidsopties voor kleurbeheer” op pagina 140
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
128
Een veilige CMYK-workflow gebruiken
Door middel van een veilige CMYK-workflow wordt ervoor gezorgd dat CMYK-kleurnummers behouden blijven tot aan
het uitvoerapparaat. Deze kleurnummers worden dus niet door het kleurbeheersysteem geconverteerd. Gebruik deze
workflow als u steeds meer met kleurbeheer wilt gaan werken. U kunt bijvoorbeeld CMYK-profielen gebruiken voor
elektronische proefdrukken of voor proefdrukken op papier zonder dat kleuren onbedoeld bij de uiteindelijke uitvoer
worden omgezet.
Illustrator en InDesign ondersteunen standaard een veilige CMYK-workflow. Hierdoor wordt bij het openen of importeren
van een CMYK-afbeelding met een ingesloten profiel het profiel door de toepassing genegeerd en worden de RAW-
kleurnummers behouden. Als de kleurnummers moeten worden aangepast op basis van een ingesloten profiel, wijzigt u in
het dialoogvenster Kleurinstellingen het CMYK-kleurbeleid in Ingesloten profielen behouden. U kunt de veilige CMYK-
workflow gemakkelijk herstellen door het CMYK-kleurbeleid weer in te stellen op Nummers behouden (gekoppelde
profielen negeren).
De veilige CMYK-instellingen kunnen worden overschreven tijdens het afdrukken of het opslaan van een document als
Adobe PDF. Hierdoor kunnen kleuren echter opnieuw worden gescheiden. Objecten van zuiver CMYK-zwart kunnen dan
bijvoorbeeld worden gescheiden als verzadigd zwart. Zie de Help voor meer informatie over kleurbeheeropties voor het
afdrukken en opslaan van PDF's.
Zie ook
“Beleidsopties voor kleurbeheer” op pagina 140
Geïmporteerde afbeeldingen voorbereiden voor kleurbeheer
Houd u aan de volgende algemene richtlijnen wanneer u afbeeldingen voorbereidt voor kleurbeheer in Adobe-
toepassingen:
Sluit bij het opslaan van het bestand een ICC-compatibel profiel in. De volgende bestandsindelingen ondersteunen
ingesloten profielen: JPEG, PDF, PSD (Photoshop), AI (Illustrator), INDD (InDesign), Photoshop EPS, Large Document
Format en TIFF.
Als u een kleurenafbeelding wilt hergebruiken op meerdere uitvoerapparaten of -media, zoals drukpers, video en het
web, moet u de afbeelding indien mogelijk voorbereiden met RGB- of LAB-kleuren. Bewaar een kopie van de
oorspronkelijke afbeelding als u in een ander kleurmodel dan RGB of LAB moet opslaan. RGB- en LAB-kleurmodellen
omvatten grotere kleurengamuts dan door de meeste uitvoerapparatuur kunnen worden gereproduceerd. Zo blijven
zoveel mogelijk kleurgegevens behouden vóór omzetting naar een kleinere uitvoerkleurengamut.
Zie ook
“Een kleurprofiel insluiten” op pagina 136
Profielen voor geïmporteerde bitmapafbeeldingen bekijken of wijzigen (InDesign)
In InDesign kunt u profielen voor geïmporteerde bitmapafbeeldingen bekijken, overschrijven of uitschakelen. Dit kan
nodig zijn wanneer u een afbeelding zonder profiel of met een verkeerd ingesloten profiel importeert. Als bijvoorbeeld het
standaardprofiel van de fabrikant van de scanner is ingesloten maar u daarna zelf een profiel hebt gemaakt, kunt u uw eigen
profiel toewijzen.
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als de afbeelding zich in de opmaak bevindt, selecteert u de afbeelding en kiest u Object > Kleurinstellingen afbeelding.
Als u de afbeelding wilt importeren, kiest u Bestand > Plaatsen. Kies vervolgens Importopties weergeven, selecteer en
open het gewenste bestand en selecteer vervolgens het tabblad Kleur.
2 Kies bij Profiel het bronprofiel voor de afbeelding in het document. Als een profiel is ingesloten, wordt de naam van het
profiel boven aan het menu Profiel weergegeven.
3 (Optioneel) Kies een rendering intent en klik op OK. Doorgaans kunt u het beste de standaard rendering intent
gebruiken.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
129
Opmerking: het is ook mogelijk om profielen voor objecten in Acrobat te bekijken of te wijzigen.
Zie ook
“Documentkleuren naar een ander profiel converteren (Photoshop)” op pagina 137
Kleurbeheer toepassen op documenten voor online
weergave
Kleurbeheer toepassen op documenten voor online weergave
Kleurbeheer voor online weergave wijkt sterk af van kleurbeheer voor afdrukmedia. Bij afdrukmedia hebt u veel meer
controle over de uiteindelijke vormgeving van het document. Bij online media wordt uw document weergegeven op
uiteenlopende, wellicht niet-gekalibreerde monitoren en systemen voor videoweergave, waardoor u veel minder invloed
hebt op de consistentie van kleuren.
Wanneer u kleuren in documenten beheert die alleen op het web worden gebruikt, raadt Adobe aan de sRGB-kleurruimte
te gebruiken. sRGB is de standaardwerkruimte voor de meeste Adobe-kleurinstellingen. U kunt controleren of sRGB is
geselecteerd in het dialoogvenster Kleurinstellingen (Photoshop, Illustrator, InDesign) of in Voorkeuren Kleurbeheer
(Acrobat). Als de werkruimte is ingesteld op sRGB, wordt sRGB gebruikt voor RGB-afbeeldingen die u gaat maken.
Wanneer u werkt met afbeeldingen met een ander ingesloten kleurprofiel dan sRGB, moet u de kleuren van de afbeelding
converteren naar sRGB voordat u de afbeelding opslaat voor gebruik op het web. Als u wilt dat de toepassing de kleuren
automatisch naar sRGB converteert bij het openen van de afbeelding, selecteert u Omzetten naar werkruimte als het RGB-
kleurbeheerbeleid. Zorg ervoor dat de RGB-werkruimte is ingesteld op sRGB. In Photoshop en InDesign kunt u de kleuren
ook handmatig naar sRGB converteren met Bewerken > Omzetten in profiel.
Opmerking: in InDesign worden met de opdracht Omzetten in profiel alleen kleuren geconverteerd voor eigen objecten in het
document, niet voor geplaatste objecten.
Zie ook
“Kleurwerkruimten” op pagina 138
“Beleidsopties voor kleurbeheer” op pagina 140
Kleurbeheer toepassen op PDF's voor online weergave
Bij het exporteren van PDF's kunt u desgewenst profielen insluiten. PDF's met ingesloten profielen reproduceren kleuren
consistent in Acrobat 4.0 of hoger, mits het kleurbeheersysteem correct is geconfigureerd.
Door kleurprofielen in te sluiten wordt een PDF groter. RGB-profielen zijn doorgaans klein (ongeveer 3 kB), maar CMYK-
profielen kunnen wel 0,5 tot 2 MB groot zijn.
Zie ook
Afdrukken met kleurbeheer” op pagina 132
Kleurbeheer toepassen op HTML-documenten voor online weergave
In veel webbrowsers wordt kleurbeheer niet ondersteund. Niet alle browsers die kleurbeheer ondersteunen, kunnen worden
beschouwd als echte kleurbeheersystemen, omdat deze mogelijk worden uitgevoerd op systemen waarvan de monitoren
niet zijn gekalibreerd. Daarnaast bevatten maar weinig webpagina's afbeeldingen met ingesloten profielen. Als u een zeer
geavanceerd systeem beheert, zoals het intranet van een ontwerpstudio, kunt u een bepaalde mate van HTML-kleurbeheer
voor afbeeldingen realiseren door iedereen te voorzien van een browser die kleurbeheer ondersteunt, en door alle
monitoren te kalibreren.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
130
Met behulp van de sRGB-kleurruimte kunt u ongeveer zien hoe de kleuren op niet-gekalibreerde monitoren worden
weergegeven. Omdat kleuren op niet-gekalibreerde monitoren echter verschillend worden weergegeven, kunt u de
verschillen in weergave van tevoren niet inschatten.
Kleuren controleren
Kleuren controleren met een elektronische proefdruk
In een traditionele publicatieworkflow drukt u een proefdruk van een document af om te zien hoe de kleuren op een
bepaald uitvoerapparaat worden weergegeven. Bij een workflow met kleurbeheer kunt u dankzij de nauwkeurigheid van
kleurprofielen een elektronische proefdruk van een document rechtstreeks op de monitor controleren. Via een
voorvertoning op het scherm kunt u zien hoe de kleuren van het document er op een bepaald uitvoerapparaat uitzien.
De betrouwbaarheid van de elektronische proefdruk is afhankelijk van de kwaliteit van de monitor, de profielen van de
monitor en de uitvoerapparaten en ook van de verlichting in de omgeving van het werkstation.
Opmerking: Een elektronische proefdruk alleen is niet voldoende om te bekijken hoe overdruk eruit ziet wanneer er op een
offset-drukpers wordt afgedrukt. Als u met documenten werkt die overdruk bevatten, schakelt u voor een nauwkeurige
weergave van overdrukken in een elektronische proefdruk de optie Overdrukvoorbeeld in.
De uiteindelijke uitvoer van een document via een elektronische proefdruk op de monitor weergeven
A. Document wordt gemaakt in zijn werkkleurruimte. B. De kleurwaarden van het document worden omgezet naar de kleurruimte van het
gekozen proefdrukprofiel (gewoonlijk het profiel van het uitvoerapparaat). C. Op de monitor wordt weergegeven hoe de kleurwaarden van het
document worden geïnterpreteerd door het proefdrukprofiel.
Elektronische proefdruk van kleuren
1 Klik op Weergave >Proefinstellingen en voer een van de volgende handelingen uit:
Kies een voorinstelling die overeenkomt met de uitvoervoorwaarde die u wilt simuleren.
Kies Eigen (Photoshop), Aangepast (InDesign) of Aanpassen (Illustrator) om een aangepaste proefinstelling voor een
bepaalde uitvoervoorwaarde te maken. Deze optie wordt aanbevolen voor een zo nauwkeurig mogelijke voorvertoning
van de uiteindelijke afdruk.
2 Kies Weergave > Proefdrukkleuren om de weergave van de elektronische proefdruk in en uit te schakelen. Wanneer de
elektronische proefdruk is ingeschakeld, staat naast deze opdracht een vinkje en wordt de naam van de voorinstelling van
de proefdruk of het profiel boven aan het documentvenster weergegeven.
Als u de kleuren in de oorspronkelijke afbeelding en in de elektronische proefdruk met elkaar wilt vergelijken, opent u het
document in een nieuw venster voordat u de elektronische proefdruk instelt.
Voorinstellingen voor een elektronische proefdruk
Tijdelijk CMYK Hiermee maakt u een elektronische proefdruk van de kleuren op basis van de huidige CMYK-werkruimte
zoals die is gedefinieerd in het dialoogvenster Kleurinstellingen.
Document CMYK (InDesign) Hiermee maakt u een elektronische proefdruk van kleuren met behulp van het CMYK-profiel
van het document.
Tijdelijke cyaanplaat, Tijdelijke magentaplaat, Tijdelijke geelplaat, Tijdelijke zwartplaat, Tijdelijke CMY-platen
(Photoshop) Hiermee maakt u met behulp van de huidige CMYK-werkruimte een elektronische proefdruk van bepaalde
CMYK-inktkleuren.
A B C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
131
Macintosh RGB of Windows RGB (Photoshop en Illustrator) Hiermee maakt u een elektronische proefdruk van de kleuren
in een afbeelding door een standaard Mac OS- of Windows-monitor te simuleren als proefdrukprofielruimte. Bij beide
opties wordt ervan uitgegaan dat het gesimuleerde apparaat het document zonder kleurbeheer weergeeft. Deze opties zijn
niet beschikbaar voor LAB- of CMYK-documenten.
Monitor-RGB (Photoshop en Illustrator) Hiermee maakt u een elektronische proefdruk van de kleuren in een RGB-
document door de kleurruimte van de huidige monitor te gebruiken als de proefdrukprofielruimte. Bij deze optie wordt
ervan uitgegaan dat het gesimuleerde apparaat het document zonder kleurbeheer weergeeft. Deze optie is niet beschikbaar
voor LAB- of CMYK-documenten.
Aangepaste opties voor een elektronische proefdruk
Te simuleren apparaat Hiermee wordt het kleurprofiel opgegeven van het apparaat waarvoor u een proefdruk wilt maken.
De betrouwbaarheid van het gekozen profiel hangt af van de mate van nauwkeurigheid waarin het gedrag van het apparaat
is beschreven. Vaak geven aangepaste profielen voor specifieke papier- en printercombinaties de nauwkeurigste
elektronische proefdrukken.
CMYK-nummers behouden of RGB-nummers behouden Hiermee wordt gesimuleerd hoe de kleuren worden weergegeven
zonder dat deze worden geconverteerd naar de kleurruimte van het uitvoerapparaat. Gebruik deze optie wanneer u een
veilige CMYK-workflow volgt.
Rendering intent (Photoshop en Illustrator) AlsdeoptieNummersbehoudenisuitgeschakeld,wordteenrenderingintent
opgegeven voor het converteren van kleuren naar het apparaat dat u wilt simuleren.
Compensatie zwarte punten gebruiken (Photoshop) Hiermee zorgt u ervoor dat de schaduwdetails in de afbeelding
behouden blijven door het volledige dynamische bereik van het uitvoerapparaat te simuleren. Selecteer deze optie als u
zwarte-puntcompensatie wilt gebruiken bij het afdrukken (aanbevolen voor de meeste situaties).
Papierkleur simuleren Hiermee wordt het wit van echt papier gesimuleerd volgens het proefdrukprofiel. Deze optie kan
niet bij alle profielen worden gebruikt.
Zwarte inkt simuleren Hiermee wordt volgens het proefdrukprofiel het donkere grijs gesimuleerd dat door veel printers
wordt weergegeven in plaats van effen zwart. Deze optie kan niet bij alle profielen worden gebruikt.
Als u in Photoshop de aangepaste proefinstellingen wilt instellen als standaard proefinstellingen voor documenten, sluit u
alle documentvensters en kiest u daarna Weergave > Instellen proef > Eigen.
Een aangepaste proefdrukinstelling opslaan of laden
1 Kies Weergave > Instellen proef > Eigen.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Opslaan om een aangepaste proefdrukinstelling op te slaan. Als u ervoor wilt zorgen dat de nieuwe voorinstelling
verschijnt in het menu Weergave > Instellen proef, slaat u de voorinstelling op de standaardlocatie op.
Klik op Laden om een aangepaste proefdrukinstelling te laden.
Kleuren controleren met een elektronische proefdruk (Acrobat)
1 Kies Geavanceerd > Afdrukproductie > Uitvoervoorbeeld.
2 Kies in het menu Simulatieprofiel een kleurprofiel of een specifiek uitvoerapparaat.
3 Kies een optie voor een elektronische proefdruk:
Zwarte inkt simuleren Hiermee wordt volgens het proefdrukprofiel het donkere grijs gesimuleerd dat door veel printers
wordt weergegeven in plaats van effen zwart. Deze optie kan niet bij alle profielen worden gebruikt.
Papierkleur simuleren Hiermee wordt het wit van echt papier gesimuleerd volgens het proefdrukprofiel. Deze optie kan
niet bij alle profielen worden gebruikt.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
132
Kleurbeheer toepassen op documenten bij afdrukken
Afdrukken met kleurbeheer
Kleurbeheer voor afdrukken kunt u opgeven hoe de uitgaande afbeeldingsgegevens in Adobe-toepassingen moeten worden
verwerkt, zodat de kleuren net zo worden afgedrukt als deze op het scherm worden weergegeven. De opties voor het
afdrukken van documenten met kleurbeheer zijn afhankelijk van de Adobe-toepassing die u gebruikt, en het geselecteerde
uitvoerapparaat. Over het algemeen kunt u kleuren tijdens het afdrukken als volgt verwerken:
Door de printer de kleuren te laten vaststellen.
Door de toepassing de kleuren te laten vaststellen.
(Photoshop en InDesign) Gebruik geen kleurbeheer. In deze workflow worden geen kleuren geconverteerd. U moet
misschien ook kleurbeheer in het printerstuurprogramma uitschakelen. Deze methode is voornamelijk handig voor het
afdrukken van proefdrukken of het genereren van aangepaste profielen.
De kleuren door de printer laten vaststellen tijdens het afdrukken
In deze workflow converteert de toepassing geen kleuren, maar verstuurt alle benodigde conversiegegevens naar het
uitvoerapparaat. Deze methode is vooral handig tijdens het afdrukken op inkjetfotoprinters, omdat voor elke combinatie
van papiertype, afdrukresolutie en extra afdrukparameters (zoals afdrukken op hoge snelheid) een ander profiel nodig is.
De stuurprogramma's van de meeste nieuwe inkjetfotoprinters zijn voorzien van nauwkeurige profielen. Hierdoor kan de
printer het juiste profiel selecteren, wat tijd bespaart en de kans op fouten verkleint. Gebruik bij voorkeur deze methode als
u niet bekend bent met kleurbeheer.
Als u deze methode kiest, moet u afdrukopties instellen en kleurbeheer in het printerstuurprogramma inschakelen. Zie de
Help voor meer aanwijzingen.
Als u een PostScript-printer selecteert, hebt u profijt van PostScript-kleurbeheer. Dankzij PostScript-kleurbeheer is het
mogelijk samengestelde-kleuruitvoer of kleurscheidingen op RIP uit te voeren (een proces genaamd in-RIP-scheidingen),
zodat een programma alleen parameters voor scheiding hoeft op te geven en het apparaat de definitieve kleurwaarden kan
laten berekenen. Voor uitvoerworkflows met PostScript-kleurbeheer is een uitvoerapparaat nodig dat PostScript-
kleurbeheer met PostScript Level 2, versie 2017 of hoger, of PostScript Language Level 3 ondersteunt.
De kleuren door de toepassing laten vaststellen tijdens het afdrukken
In deze workflow worden de kleuren door de toepassing geconverteerd en worden kleurgegevens specifiek voor één
uitvoerapparaat gegenereerd. De toegewezen kleurprofielen voor het converteren van kleuren naar de gamut van het
uitvoerapparaat worden gebruikt en de resultaatwaarden worden naar het uitvoerapparaat gestuurd. De nauwkeurigheid
van deze methode is afhankelijk van de nauwkeurigheid van het geselecteerde printerprofiel. Gebruik deze workflow bij
aangepaste ICC-profielen voor elke specifieke printer-, inkt- en papiercombinatie.
Als u deze optie kiest, moet u kleurbeheer in het printerstuurprogramma uitschakelen. Wanneer u de kleuren door zowel
de toepassing als het printerstuurprogramma laat beheren, kan dit onverwachte kleuren opleveren. Zie de Help voor meer
aanwijzingen.
Aangepaste profielen voor desktopprinters aanschaffen
Als u niet tevreden bent over het resultaat van de uitvoerprofielen die bij de printer worden geleverd, kunt u op de volgende
manieren aangepaste profielen aanschaffen:
Een profiel voor uw type printer en papier aanschaffen. Dit is doorgaans de eenvoudigste en goedkoopste manier.
Een profiel voor uw specifieke printer en papier aanschaffen. Deze methode behelst het afdrukken van een profieldoel
op een printer en het sturen van die afdruk naar het bedrijf dat een bepaald profiel gaat maken. Dit is duurder dan het
aanschaffen van een standaardprofiel, maar levert betere resultaten op omdat op deze manier eventuele
fabricageverschillen in printers worden gecompenseerd.
Een eigen profiel met behulp van een scannersysteem maken. Bij deze methode gebruikt u een programma voor het
maken van profielen en een flatbedscanner om het profiel te scannen. Het resultaat op mat papier is uitstekend, maar
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
133
voor glanzend papier is dit niet de juiste methode. In glanzend papier zitten fluorescerende deeltjes die er gescand anders
uitzien dan in het daglicht.
Een eigen profiel maken met behulp van een hulpprogramma waarmee u hardwareprofielen kunt maken. Deze methode
is duur, maar levert de beste resultaten op. Een goed hardwareprogramma kan nauwkeurige profielen maken, zelfs met
glanzend papier.
Een profiel afstellen dat u op een van de vorige manieren met software voor het bewerken van profielen hebt gemaakt.
Deze software kan ingewikkeld zijn, maar u kunt er problemen in een profiel mee oplossen of een profiel mee aanpassen,
zodat het resultaat beter aan uw eisen voldoet.
Zie ook
“Een kleurprofiel installeren” op pagina 136
Kleurbeheer toepassen op PDF's voor afdrukken
Wanneer u Adobe PDF's voor afdrukken op een drukpers maakt, kunt u opgeven hoe de kleurgegevens moeten worden
weergegeven. De eenvoudigste manier is met behulp van een PDF/X-standaard. U kunt echter ook handmatig
kleurverwerkingsopties opgeven in het gedeelte Uitvoer van het dialoogvenster PDF. Zie de Help voor meer informatie over
PDF/X en het maken van PDF's.
Over het algemeen kunt u kleuren op de volgende manier verwerken tijdens het maken van PDF's:
(PDF/X-3) Kleuren worden niet geconverteerd. Gebruik deze methode bij het maken van een document dat wordt
afgedrukt of weergegeven op verschillende of onbekende apparaten. Als u een PDF/X-3-standaard selecteert, worden
kleurprofielen automatisch ingesloten in de PDF.
(PDF/X-1a) Alle kleuren worden geconverteerd naar de CMYK-doelkleurruimte. Gebruik deze methode als u een
drukklaar bestand wilt maken waarvoor geen kleuren hoeven te worden geconverteerd. Als u een PDF/X-1a-standaard
selecteert, worden er geen kleurprofielen in de PDF ingesloten.
(Illustrator en InDesign) Kleuren met ingesloten profielen worden naar de doelkleurruimte geconverteerd, maar de
nummers voor de kleuren zonder ingesloten profielen blijven behouden. U kunt deze optie selecteren in het gedeelte
Uitvoer van het dialoogvenster PDF. Gebruik deze methode als het document CMYK-afbeeldingen bevat waarvan de
kleuren niet worden beheerd, en u er zeker van wilt zijn dat de kleurnummers worden behouden.
Opmerking: Alle steunkleurgegevens blijven behouden tijdens de kleuromzetting. Alleen de equivalente proceskleuren worden
omgezet in de opgegeven kleurruimte.
Zie ook
“Een veilige CMYK-workflow gebruiken” op pagina 128
Werken met kleurprofielen
Kleurprofielen
Nauwkeurig, consistent kleurbeheer vereist accurate ICC-compatibele profielen van al uw kleurapparaten. Zonder een
nauwkeurig scannerprofiel kan een perfect gescande afbeelding in een ander programma onjuist worden weergegeven,
vanwege de verschillen tussen de scanner en het programma waarin de afbeelding wordt weergegeven. Deze misleidende
weergave kan ertoe leiden dat u onnodig tijd kwijt bent aan het corrigeren van een goede afbeelding, waarbij u deze
bovendien kunt beschadigen. Met een nauwkeurig profiel kan het programma waarmee u een afbeelding importeert,
verschillen tussen apparaten corrigeren en de werkelijke kleuren van de scan weergeven.
Een kleurbeheersysteem maakt gebruik van de volgende soorten profielen:
Monitorprofielen Beschrijven hoe de monitor de kleur momenteel verwerkt. Dit is het eerste profiel dat u moet maken. Een
nauwkeurige weergave van kleuren op de monitor is immers van cruciaal belang wanneer u tijdens het ontwerpen moet
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
134
beslissen over kleuren in een document. Als u op uw monitor kleuren ziet die niet representatief zijn voor de werkelijke
kleuren in het document, kunt u de kleurconsistentie niet behouden.
Invoerapparaatprofielen Beschrijven welke kleuren een invoerapparaat kan vastleggen of scannen. Als u op uw digitale
camera profielen kunt instellen, raadt Adobe aan Adobe RGB te selecteren. Gebruik anders sRGB (dit is het
standaardprofiel voor de meeste camera's). Ervaren gebruikers kunnen verschillende profielen voor verschillende
lichtbronnen gebruiken. Voor scannerprofielen gebruiken sommige fotografen aparte profielen voor elk type of merk film
dat met de scanner wordt gescand.
Uitvoerapparaatprofielen Beschrijven de kleurruimte van uitvoerapparaten zoals desktopprinters of een drukpers. Het
kleurbeheersysteem gebruikt uitvoerapparaatprofielen voor het juist toewijzen van de kleuren in een document aan de
kleuren in de gamut van de kleurruimte van een uitvoerapparaat. Het uitvoerprofiel moet ook rekening houden met
bepaalde omstandigheden bij het afdrukken, zoals het type papier en inkt. Op glanzend papier bijvoorbeeld kan namelijk
een ander kleurbereik worden afgedrukt dan op mat papier.
De meeste printerstuurprogramma's zijn voorzien van ingebouwde kleurprofielen. Probeer deze profielen eerst uit voordat
u in aangepaste profielen gaat investeren.
Documentprofielen Definiëren de specifieke RGB- of CMYK-kleurruimte van een document. Door een profiel aan een
document toe te wijzen of te taggen wordt er in het document voor een definitie van werkelijke kleurwaarden gezorgd.
Bijvoorbeeld R=127, G=12, B=107 is een set nummers die op verschillende apparaten verschillend worden weergegeven.
Maar indien getagd aan de Adobe RGB-kleurruimte specificeren deze nummers een werkelijke kleur of golflengte van licht,
in dit geval een specifieke kleur paars.
Wanneer kleurbeheer is ingeschakeld, wijzen Adobe-toepassingen automatisch aan nieuwe documenten een profiel toe op
basis van werkruimteopties in het dialoogvenster Kleurinstellingen. Documenten zonder toegewezen profielen worden ook
niet-gecodeerde documenten genoemd en bevatten alleen RAW-kleurnummers. Wanneer u niet-gecodeerde documenten
gebruikt, wordt in Adobe-toepassingen het huidige werkruimteprofiel gebruikt om kleuren weer te geven en te bewerken.
Kleur beheren met profielen
A. Profielen beschrijven de kleurruimte van het invoerapparaat en het document. B. In de profielbeschrijvingen geeft het kleurbeheersysteem
de werkelijke kleuren van het document aan. C. Het monitorprofiel geeft aan het kleurbeheersysteem door hoe de numerieke waarden worden
omgezet naar de kleurruimte van de monitor. D. Aandehandvanhetprofielvanhetuitvoerapparaatzethetkleurbeheersysteemdenumerieke
waarden van het document om naar de kleurwaarden van het uitvoerapparaat zodat de werkelijke kleuren worden afgedrukt.
Zie ook
“Monitor kalibreren en monitorprofiel maken op pagina 135
“De kleuren door de printer laten vaststellen tijdens het afdrukken” op pagina 132
A
B
C
D
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
135
Aangepaste profielen voor desktopprinters aanschaffen op pagina 132
“Kleurwerkruimten” op pagina 138
Monitor kalibreren en karakteriseren
Met profielprogramma's kunt u de monitor zowel kalibreren als karakteriseren. Door de monitor te kalibreren brengt u deze
in overeenstemming met een voorgedefinieerde standaard. Met kalibreren kunt u een monitor zo instellen dat deze kleuren
weergeeft met een witte-puntkleurtemperatuur van 5.000˚ K (Kelvin), de standaard voor de grafische industrie. Door de
monitor te karakteriseren maakt u een profiel dat aangeeft hoe de monitor kleur reproduceert.
Als u een monitor kalibreert, moet u de volgende video-instellingen aanpassen:
Helderheid en contrast Dit zijn respectievelijk het algehele niveau en bereik van de weergavesterkte. De werking van deze
parameters kunt u vergelijken met die van uw tv. Met een programma voor monitorkalibratie realiseert u een optimaal
helderheids- en contrastbereik.
Gamma De helderheid van de waarden voor middentonen. De waarden die tussen zwart en wit door een monitor worden
geproduceerd, zijn niet-lineair. Als u de waarden in een grafiek zet, vormen ze geen rechte lijn, maar een kromme. Gamma
definieert de waarde in het midden van die curve tussen zwart en wit.
Fosforkleuren De stoffen die door CRT-monitoren worden gebruikt voor het uitstralen van licht. Verschillende
fosforkleuren hebben verschillende karakteristieken.
Wit punt De kleur en intensiteit van het helderste wit dat de monitor kan produceren.
Monitor kalibreren en monitorprofiel maken
Bij het kalibreren van de monitor past u de monitor aan zodat deze voldoet aan een bekende specificatie. Nadat de monitor
is gekalibreerd, kunt u met het profielhulpprogramma een kleurprofiel opslaan. Het profiel beschrijft hoe de kleuren van
de monitor zich gedragen: welke kleuren wel en welke niet kunnen worden weergegeven en hoe de numerieke
kleurwaarden in een afbeelding worden geconverteerd zodat de kleuren correct worden weergegeven.
1 Zorg ervoor dat de monitor al minstens een half uur aanstaat. De monitor is dan voldoende opgewarmd om de kleuren
consistent weer te geven.
2 Laat de monitor duizenden kleuren of meer weergeven. Nog beter is om de monitor in te stellen op miljoenen kleuren
of 24-bits of hoger.
3 Verwijder kleurrijke achtergrondpatronen van het bureaublad van de monitor en stel het bureaublad in op neutrale
grijstinten. Drukke patronen of felle kleuren rond het document zorgen er namelijk voor dat u de kleuren niet nauwkeurig
waarneemt.
4 Voer een van de volgende handelingen uit om de monitor te kalibreren en een profiel te maken:
Installeer en gebruik in Windows een hulpprogramma voor het kalibreren van monitoren.
Gebruik in Mac OS het hulpprogramma Kalibreren op Systeemvoorkeuren/Weergaven/tabblad Kleur.
Gebruik voor de beste resultaten software en meetapparatuur van derden. Over het algemeen kunt u met een
meetapparaat zoals een colorimeter in combinatie met software meer nauwkeurige profielen maken, omdat een
instrument de kleuren op een monitor nauwkeuriger kan meten dan het menselijke oog.
Opmerking: de prestaties van de monitor veranderen en verslechteren in de loop der tijd. Kalibreer daarom de monitor en maak
bijvoorbeeld elke maand een nieuw profiel. Als het moeilijk of onmogelijk is de monitor naar een standaard te kalibreren, is
deze waarschijnlijk te oud.
De meeste profielprogramma's wijzen automatisch het nieuwe profiel als het standaardmonitorprofiel toe. Zie de Help van
het besturingssysteem voor aanwijzingen over het handmatig toewijzen van het monitorprofiel.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
136
Een kleurprofiel installeren
Kleurprofielen worden vaak geïnstalleerd wanneer u een apparaat aan uw systeem toevoegt. De precisie van deze profielen
(vaak algemene profielen of ingesloten profielen genoemd) verschilt per fabrikant. U kunt apparaatprofielen ook aanvragen
bij uw servicebureau, downloaden van internet of aangepaste profielen maken met behulp van professioneel
profielapparatuur.
Klik in Windows met de rechtermuisknop op een profiel en selecteer Profiel installeren. U kunt de profielen ook
kopiëren naar de map WINDOWS\system32\spool\drivers\color.
Kopieer in Mac OS de profielen naar de map /Library/ColorSync/Profiles of de map
/Users/[gebruikersnaam]/Library/ColorSync/Profiles.
Nadat u de kleurprofielen hebt geïnstalleerd, moet u de Adobe-toepassingen opnieuw starten.
Zie ook
Aangepaste profielen voor desktopprinters aanschaffen op pagina 132
Een kleurprofiel insluiten
Een kleurprofiel dat u wilt insluiten in een document dat u hebt gemaakt in Illustrator, InDesign of Photoshop, moet u
opslaan in of exporteren naar een indeling die ICC-profielen ondersteunt.
1 Sla het document op in of exporteer het naar een van de volgende bestandsindelingen: Adobe PDF, PSD (Photoshop),
AI (Illustrator), INDD (InDesign), JPEG of TIFF.
2 Selecteer de optie voor het insluiten van ICC-profielen. De exacte naam en locatie van deze optie verschilt per
toepassing. Zie de Help van Adobe voor meer aanwijzingen.
Een kleurprofiel insluiten (Acrobat)
U kunt een kleurprofiel insluiten in een object of een gehele PDF. Acrobat koppelt het profiel dat is opgegeven in de sectie
Doelruimte van het dialoogvenster Kleuren converteren aan de geselecteerde kleurruimte in de PDF. Zie de onderwerpen
over kleurconversie in Volledige Acrobat Help voor meer informatie.
Kleurprofielen voor documenten wijzigen
Het komt zelden voor dat u het kleurprofiel voor een document moet wijzigen. Dit komt omdat de toepassing het
kleurprofiel automatisch toewijst op basis van de instellingen die u in het dialoogvenster Kleurinstellingen hebt
geselecteerd. De enige keer dat u een kleurprofiel handmatig moet wijzigen, is wanneer u een document voor een ander
uitvoerdoel voorbereidt of beleidsgedrag wijzigt dat u niet meer in het document wilt gebruiken. Wijzig het profiel alleen
als u precies weet wat u moet doen.
Voer de volgende handelingen uit om het kleurprofiel voor een document te wijzigen:
Wijs een nieuw profiel toe. De kleurnummers in het document veranderen niet, maar het nieuwe profiel kan de weergave
van de kleuren op uw monitor drastisch wijzigen.
Verwijder het profiel zodat de kleuren in het document niet meer worden beheerd.
(Acrobat, Photoshop en InDesign) Converteer de kleuren in het document naar de kleurruimte van een ander profiel.
De kleurnummers worden verschoven om de originele kleurweergaven te behouden.
Een kleurprofiel toewijzen of verwijderen (Illustrator, Photoshop)
1 Kies Bewerken > Profiel toewijzen.
2 Selecteer een optie en klik op OK:
Geen kleurbeheer voor dit document Hiermee wordt het bestaande profiel uit het document verwijderd. Selecteer deze
optie alleen als u zeker weet dat u de documentkleuren niet wilt beheren. Nadat u het profiel uit een document hebt
verwijderd, wordt de weergave van kleuren bepaald door de werkruimteprofielen van de toepassing.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
137
Tijdelijk [kleurmodel: werkruimte] Hiermee wordt het werkruimteprofiel toegewezen aan het document.
Profiel Hiermeekuntueenanderprofielselecteren.Hetnieuweprofielwordtaanhetdocumenttoegewezenzonderdatde
kleuren naar de profielruimte worden geconverteerd. Hierdoor kan de weergave van de kleuren op uw monitor aanzienlijk
veranderen.
Zie ook
“Kleurprofielen voor documenten wijzigen” op pagina 136
Een kleurprofiel toewijzen of verwijderen (InDesign)
1 Kies Bewerken > Profielen toewijzen.
2 Selecteer bij RGB-profiel en CMYK-profiel een van de volgende opties:
Wissen (huidige werkruimte gebruiken) Hiermee wordt het bestaande profiel uit het document verwijderd. Selecteer deze
optie alleen als u zeker weet dat u de documentkleuren niet wilt beheren. Nadat u het profiel uit een document hebt
verwijderd, wordt de weergave van kleuren bepaald door de werkruimteprofielen van de toepassing en kunt u een profiel
niet meer in het document insluiten.
Huidige werkruimte [werkruimte] toewijzen Hiermee wordt het werkruimteprofiel toegewezen aan het document.
Profiel toewijzen Hiermee kunt u een ander profiel selecteren. Het nieuwe profiel wordt aan het document toegewezen
zonder dat de kleuren naar de profielruimte worden geconverteerd. Hierdoor kan de weergave van de kleuren op uw
monitor aanzienlijk veranderen.
3 Kies voor elk type afbeelding in uw document een rendering intent. U kunt kiezen uit de vier standaard render-intenties
of de kleurinstellingsintentie gebruiken, waardoor de actieve render-intentie uit het dialoogvenster Kleurinstellingen wordt
gebruikt. Zie de Help voor meer informatie over render-intenties.
De typen afbeeldingen omvatten:
Intentie effen kleuren Hiermee wordt de rendering intent ingesteld voor alle vectorafbeeldingen (effen kleurvlakken) in
objecten die zijn gemaakt in InDesign.
Standaardafbeeldingsintentie Hiermee wordt de standaard rendering intent ingesteld voor bitmapafbeeldingen die in
InDesign zijn geplaatst. Per afbeelding kunt u deze instelling weer wijzigen.
Intentie na-overvloeien Hiermee wordt de rendering intent ingesteld voor de uiteindelijke kleurruimte of het testen van
kleuren die het resultaat zijn van transparantie-interacties op de pagina. Gebruik deze optie als uw document transparante
objecten bevat.
4 De effecten van het nieuwe documentprofiel kunt u bekijken door Voorvertoning te selecteren en op OK te klikken.
Zie ook
“Kleurprofielen voor documenten wijzigen” op pagina 136
“Profielen voor geïmporteerde bitmapafbeeldingen bekijken of wijzigen (InDesign)” op pagina 128
Documentkleuren naar een ander profiel converteren (Photoshop)
1 Kies Bewerken > Omzetten in profiel.
2 Kies onder Doelruimte het kleurprofiel waarnaar u de kleuren van het document wilt converteren. Het document wordt
geconverteerd naar en gecodeerd met dit nieuwe profiel.
3 Geef onder Opties voor omzetten een kleurbeheer-engine op, een rendering intent en opties voor zwarte punten en
dithering (indien beschikbaar). Zie “Opties voor kleurconversie” op pagina 141.
4 Selecteer Een laag maken als u tijdens de conversie één laag wilt maken van alle lagen van het document.
5 U kunt de resultaten van de conversie bekijken door Voorbeeld te selecteren.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
138
Zie ook
“Kleurprofielen voor documenten wijzigen” op pagina 136
Documentkleuren naar een ander profiel converteren
Voor het converteren van kleuren in een PDF gebruikt u het gereedschap Kleuren converteren op de werkbalk
Afdrukproductie. Zie de onderwerpen over kleurconversie in Volledige Acrobat Help voor meer informatie.
Kleurinstellingen
Kleurinstellingen aanpassen
Voor de meeste werkstromen met kleurbeheer wordt aangeraden een vooraf ingestelde kleurinstelling te gebruiken die door
Adobe Systems is getest. Wijzig bepaalde opties alleen als u bekend bent met kleurbeheer en precies weet wat de
consequenties van de wijzigingen zijn.
Nadat u de opties hebt aangepast, kunt u deze als voorinstelling opslaan. Opgeslagen kleurinstellingen kunt u opnieuw
gebruiken en delen met andere gebruikers of toepassingen.
Als u kleurinstellingen als een voorinstelling wilt opslaan, klikt u op Opslaan in het dialoogvenster Kleurinstellingen.
Om er zeker van te zijn dat de naam van de instelling in het dialoogvenster Kleurinstellingen wordt weergegeven, slaat
u het bestand op de standaardlocatie op. Als u het bestand op een andere locatie opslaat, moet u het bestand eerst laden
voordat u de instelling kunt selecteren.
Als u een vooraf ingestelde kleurinstelling wilt laden die niet op de standaardlocatie is opgeslagen, klikt u op Laden in
het dialoogvenster Kleurinstellingen, selecteert u het bestand dat u wilt laden, en klikt u op Openen.
Opmerking: in Acrobat is het niet mogelijk om aangepaste kleurinstellingen op te slaan. Als u aangepaste kleurinstellingen met
Acrobat wilt delen, moet u het bestand maken in InDesign, Illustrator of Photoshop en opslaan in de standaardmap
Instellingen. Deze is dan beschikbaar in de categorie Kleurbeheer van het dialoogvenster Voorkeuren. U kunt instellingen ook
handmatig toevoegen aan de standaardmap Instellingen.
Kleurwerkruimten
Een werkruimte is een tussenliggende kleurruimte die wordt gebruikt voor het definiëren en bewerken van kleur in Adobe-
toepassingen. Aan elk kleurmodel is een werkruimteprofiel gekoppeld. U kunt werkruimteprofielen kiezen in het
dialoogvenster Kleurinstellingen.
Een werkruimteprofiel fungeert als het bronprofiel voor nieuwe documenten die gebruikmaken van het bijbehorende
kleurmodel. Als bijvoorbeeld Adobe RGB (1998) het huidige RGB-werkruimteprofiel is, worden voor elk nieuw RGB-
document de kleuren uit de Adobe RGB-gamut (1998) gebruikt. Werkruimten bepalen tevens de weergave van kleuren in
niet-gecodeerde documenten.
Als u een document opent met een ingesloten kleurprofiel dat niet overeenkomt met het werkruimteprofiel, bepaalt een
kleurbeheerbeleid hoe de kleurgegevens worden verwerkt. Doorgaans is het behouden van het ingesloten profiel het
standaardbeleid.
Zie ook
Ontbrekende en niet-overeenkomende kleurprofielen op pagina 139
“Beleidsopties voor kleurbeheer” op pagina 140
Opties voor de werkruimte
Als u werkruimteopties wilt weergeven in Photoshop, Illustrator en InDesign, kiest u Bewerken > Kleurinstellingen.
Selecteer in Acrobat de categorie Kleurbeheer van het dialoogvenster Voorkeuren.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
139
Vooreenbeschrijvingvaneenprofielselecteertuhetprofielenplaatstudemuisaanwijzeropdenaamvandatprofiel.De
beschrijving wordt onder in het dialoogvenster weergegeven.
RGB Hiermee wordt de RGB-kleurruimte van de toepassing bepaald. Doorgaans kunt u het beste Adobe RGB of sRGB
kiezen en niet het profiel voor een bepaald apparaat (zoals een monitorprofiel).
sRGB wordt aanbevolen voor het voorbereiden van afbeeldingen voor het web, omdat hiermee de kleurruimte van de
standaardmonitor wordt gedefinieerd waarmee de afbeeldingen op het web worden bekeken. sRGB is ook geschikt wanneer
u werkt met foto's die met een niet-professionele digitale camera zijn gemaakt, omdat bij het merendeel van deze camera's
sRGB als de standaardkleurruimte wordt gebruikt.
Adobe RGB wordt aanbevolen voor het voorbereiden van documenten voor afdrukken, omdat de Adobe RGB-gamut
bepaalde afdrukbare kleuren (vooral cyaan- en blauwtinten) bevat die niet met sRGB kunnen worden gedefinieerd. Adobe
RGB is ook geschikt wanneer er wordt gewerkt met foto's die met een niet-professionele digitale camera zijn gemaakt,
omdat bij het merendeel van deze camera's Adobe RGB als de standaardkleurruimte wordt gebruikt.
CMYK Hiermee wordt de CMYK-kleurruimte van de toepassing bepaald. Alle CMYK-werkruimten zijn
apparaatafhankelijk. Dat wil zeggen dat ze zijn gebaseerd op de werkelijke inkt- en papiercombinaties. De CMYK-
werkruimten van Adobe zijn gebaseerd op standaard drukwerkvoorwaarden van drukkers.
Grijs (Photoshop) of Grijswaarde (Acrobat) Hiermee wordt de kleurruimte voor grijswaarden van de toepassing bepaald.
Steunkleur (Photoshop) Hiermee wordt de puntvergroting aangegeven die wordt gebruikt voor de weergave van
steunkleurkanalen en duotonen.
Opmerking: in Acrobat kunt u voor weergave en afdrukken de kleurruimte in een ingesloten uitvoerintentie gebruiken in
plaats van een documentkleurruimte. Selecteer Uitvoerintenties overschrijven werkruimten. Zie Volledige Acrobat Help voor
meer informatie over uitvoerintenties.
Adobe-toepassingen worden geleverd met een standaardset werkruimteprofielen die door Adobe Systems worden
aanbevolen en zijn getest voor de meeste kleurbeheerwerkstromen. Standaard staan alleen deze profielen in de menu's van
de werkruimte. Om aanvullende kleurprofielen weer te geven die u op het systeem hebt geïnstalleerd, selecteert u
Geavanceerde modus boven in het dialoogvenster Kleurinstellingen (Illustrator en InDesign) of Meer opties (Photoshop).
Een kleurprofiel moet bidirectioneel zijn (dat wil zeggen dat het alleen wordt weergegeven in menu's van werkruimten) als
het specificaties bevat voor het converteren naar en van kleurruimten.
Opmerking: in Photoshop kunt u aangepaste werkruimteprofielen maken. Adobe raadt echter aan een standaard
werkruimteprofiel te gebruiken en geen aangepast werkruimteprofiel te maken. Zie de Photoshop-kennisbank op
www.adobe.com/nl/support/products/photoshop.html voor meer informatie.
Ontbrekende en niet-overeenkomende kleurprofielen
Voor een nieuw gemaakt document werkt de kleurenwerkstroom meestal transparant. Tenzij anders vermeld, worden
kleuren in het document gemaakt en bewerkt met het werkruimteprofiel dat is gekoppeld aan de kleurmodus van het
document.
Niet alle bestaande documenten maken echter gebruik van de door u opgegeven werkruimteprofiel of van kleurbeheer. In
een workflow met kleurbeheer kunnen de volgende uitzonderingen optreden:
U opent een document of importeert kleurgegevens (bijvoorbeeld door kopiëren en plakken of door slepen en
neerzetten) uit een document dat niet is gecodeerd met een profiel. Dit is vaak zo, als u een document opent dat is
gemaakt met een toepassing die geen kleurbeheer ondersteunt of waarvoor kleurbeheer is uitgeschakeld.
Uopenteendocumentofimporteertkleurgegevensuiteendocumentdatisgecodeerdmeteenprofieldatverschiltvan
dat van de huidige werkruimte. Hiervan kan sprake zijn wanneer u een document opent dat is gemaakt met andere
instellingen voor kleurbeheer of dat is gescand en gecodeerd met een scannerprofiel.
In beide gevallen maakt de toepassing gebruik van een kleurbeheerbeleid voor het verwerken van de kleurgegevens in het
document.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
140
Als het profiel ontbreekt of niet overeenkomt met de werkruimte, kan er een waarschuwingsbericht worden weergegeven,
afhankelijk van de opties die u in het dialoogvenster Kleurinstellingen hebt ingesteld. Profielwaarschuwingen zijn
standaard uitgeschakeld, maar u kunt deze inschakelen om ervoor te zorgen dat per document het juiste kleurbeheer wordt
gebruikt. De waarschuwingsberichten kunnen per toepassing verschillen, maar doorgaans kunt u het volgende doen:
Wijzig het document of de geïmporteerde kleurgegevens niet (de aanbevolen optie). U zou bijvoorbeeld het eventuele
ingesloten profiel kunnen gebruiken, het document zonder kleurprofiel (als dat het geval is) ongewijzigd kunnen laten
of de nummers in geplakte kleurgegevens kunnen behouden.
Pas het document of de geïmporteerde kleurgegevens aan. Als u bijvoorbeeld een document met een ontbrekend
kleurprofiel wilt openen, kunt u het huidige werkruimteprofiel of een ander profiel aan dat document toewijzen.
Wanneer u een document met een niet-overeenkomend kleurprofiel opent, kunt u het profiel negeren of de kleuren naar
de huidige werkruimte converteren. Tijdens het importeren van kleurgegevens kunt u de kleuren naar de huidige
werkruimte converteren om de weergave ervan te behouden.
Beleidsopties voor kleurbeheer
Een kleurbeheerbeleid bepaalt hoe de toepassing kleurgegevens verwerkt bij het openen van een document of bij het
importeren van een afbeelding. U kunt verschillende beleidsregels selecteren voor RGB- en CMYK-afbeeldingen en
opgeven wanneer waarschuwingsberichten moeten worden weergegeven. Als u de opties voor het kleurbeheerbeid wilt
weergeven, kiest u Bewerken > Kleurinstellingen.
Voor een beschrijving van een beleid selecteert u het beleid en plaatst u de muisaanwijzer op de naam van dat beleid. De
beschrijving wordt onder in het dialoogvenster weergegeven.
RGB, CMYK en Grijs Hiermee wordt aangegeven welk beleid wordt moet worden gehanteerd bij het overbrengen van
kleuren naar de huidige werkruimte (door bestanden te openen of door afbeeldingen in het huidige document te
importeren). De optie voor grijswaarden is alleen beschikbaar voor Photoshop. Kies een van de volgende opties:
Ingesloten profielen behouden De ingesloten kleurprofielen blijven altijd behouden wanneer bestanden worden
geopend. Dit is de aanbevolen optie voor de meeste werkstromen, omdat dit resulteert in een consistent kleurbeheer. De
enige uitzondering is wanneer u de CMYK-nummers wilt behouden. Selecteer in dat geval Nummers behouden
(gekoppelde profielen negeren).
Omzetten naar werkruimte Kleuren worden geconverteerd naar het huidige werkruimteprofiel wanneer bestanden
worden geopend en afbeeldingen worden geïmporteerd. Selecteer deze optie als alle kleuren één profiel moeten gebruiken
(het huidige werkruimteprofiel).
Nummers behouden (gekoppelde profielen negeren) Deze optie is beschikbaar in InDesign en Illustrator voor CMYK.
Kleurnummers blijven behouden bij het openen van bestanden en het importeren van afbeeldingen, maar het gebruik van
kleurbeheer voor het nauwkeurig weergeven van kleuren in Adobe-toepassingen is nog steeds mogelijk. Selecteer deze
optie als u een veilige CMYK-workflow wilt gebruiken. In InDesign kunt u dit beleid per project overschrijven door Object
> Kleurinstellingen afbeelding te kiezen.
Uit Ingesloten kleurprofielen worden genegeerd bij het openen van bestanden of het importeren van afbeeldingen en er
wordt aan nieuwe documenten geen werkruimteprofiel toegewezen. Selecteer deze optie als u kleurmetagegevens wilt
negeren die worden geleverd door de maker van het document.
Profielen komen niet overeen: Vragen bij openen Er wordt een bericht weergegeven wanneer u een document opent dat is
gecodeerd met een ander profiel dan de huidige werkruimte. U kunt dan het standaardgedrag van het beleid vervangen.
Selecteer deze optie als u per document de kleuren op de juiste manier wilt beheren.
Profiel komt niet overeen: Vragen bij plakken Er wordt een bericht weergegeven als een kleurprofiel niet overeenkomt
wanneer kleuren in een document door middel van plakken of slepen worden geïmporteerd. U kunt dan het
standaardgedrag van het beleid vervangen. Selecteer deze optie als u per document de geplakte kleuren op de juiste manier
wilt beheren.
Ontbrekende profielen: Vragen bij openen Er wordt een bericht weergegeven wanneer u een niet-gecodeerd document
opent. U kunt dan het standaardgedrag van het beleid vervangen. Selecteer deze optie als u per document de kleuren op de
juiste manier wilt beheren.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
141
Opties voor kleurconversie
Met de opties voor kleurconversie kunt u opgeven hoe de kleuren in een document worden verwerkt wanneer dit document
naar een andere kleurruimte wordt verplaatst. Het wordt aangeraden deze opties alleen te wijzigen als u bekend bent met
kleurbeheer en precies weet wat de consequenties van de wijzigingen zijn. Als u conversieopties wilt weergeven, kiest u
Bewerken > Kleurinstellingen en selecteert u Geavanceerde modus (Illustrator en InDesign) of Meer opties (Photoshop).
Selecteer in Acrobat de categorie Kleurbeheer van het dialoogvenster Voorkeuren.
Engine Hiermee wordt de CMM (Color Management Module) aangegeven voor het toewijzen van de gamut van de ene
kleurruimte aan de gamut van een andere kleurruimte. Voor de meeste gebruikers zal de standaard Adobe-engine (ACE)
aan alle conversiebehoeften voldoen.
Voor een beschrijving van een engine of intentieoptie selecteert u de optie en plaatst u de aanwijzer op de optienaam. De
beschrijving wordt onder in het dialoogvenster weergegeven.
Intent (Photoshop, Illustrator, InDesign) Hiermee wordt de rendering intent aangegeven die wordt gebruikt voor het
omzetten van de ene kleurruimte naar een andere kleurruimte. De verschillen tussen rendering intents vallen alleen op als
u een document afdrukt of naar een andere werkruimte converteert.
Compensatie zwart punt gebruiken Hiermee zorgt u ervoor dat de schaduwdetails in de afbeelding behouden blijven door
het volledige dynamische bereik van het uitvoerapparaat te simuleren. Selecteer deze optie als u zwarte-puntcompensatie
wilt gebruiken bij het afdrukken (aanbevolen voor de meeste situaties).
Dithering gebruiken (Photoshop) Bepaalt of de kleuren worden gedithered wanneer 8-bits-per-kanaal afbeeldingen tussen
kleurruimten worden geconverteerd. Wanneer u de optie Dithering gebruiken hebt geselecteerd, mengt Photoshop kleuren
in de doelkleurruimte voor het simuleren van ontbrekende kleuren uit de bronruimte. Hoewel dithering de blokkerige of
gestreepte weergave van een afbeelding kan verminderen, resulteert het ook in een toename van de bestandsgrootte
wanneer afbeeldingen worden gecomprimeerd voor weergave op het web.
Render-intenties
Een render-intentie bepaalt hoe een kleurbeheersysteem kleuren naar een andere kleurruimte converteert. De diverse
render-intenties gebruiken verschillende regels die bepalen hoe de bronkleuren worden aangepast. Kleuren die
bijvoorbeeld binnen de doelgamut vallen, blijven ongewijzigd of worden aangepast om het originele bereik van visuele
relaties te behouden terwijl deze naar een kleinere doelgamut worden omgezet. Het resultaat van de gekozen render-
intentie hangt af van de grafische inhoud van documenten en van de profielen die worden gebruikt om kleurruimten op te
geven. Sommige profielen genereren identieke resultaten bij verschillende render-intenties.
Over het algemeen wordt aangeraden de standaard render-intentie te gebruiken voor de geselecteerde kleurinstelling. Deze
is getest door Adobe Systems en voldoet aan de industriestandaarden. Als u bijvoorbeeld een kleurinstelling voor Noord-
Amerika of Europa selecteert, is de standaard render-intentie Relatief colorimetrisch. Kiest u een kleurinstelling voor Japan,
dan is de standaard render-intentie Perceptueel.
U kunt een render-intentie selecteren wanneer u kleurconversieopties selecteert voor het kleurbeheersysteem, de kleuren
met een elektronische proefdruk controleert en posters afdrukt.
Perceptueel Deze optie is bedoeld om de visuele relatie tussen kleuren te handhaven zodat deze voor het menselijk oog
natuurlijk overkomen, ook al kunnen de kleurwaarden zelf wel veranderen. Deze intentie is het meest geschikt voor foto's
met veel kleuren buiten de gamut. Dit is de standaard render-intentie voor Japanse drukkerijen.
Verzadiging Deze optie is bedoeld voor het produceren van levendige kleuren in een afbeelding. Dit gaat echter ten koste
van de nauwkeurigheid van kleuren. Deze render-intentie is geschikt voor zakelijke illustraties zoals diagrammen en
grafieken, waar heldere verzadigde kleuren belangrijker zijn dan de exacte verhouding tussen kleuren.
Relatief colorimetrisch Hiermee wordt het witte punt van de bronkleurruimte vergeleken met dat van de doelkleurruimte
en worden alle kleuren dienovereenkomstig verschoven. Kleuren buiten de gamut worden verschoven naar de
dichtstbijzijnde reproduceerbare kleur in de doelkleurruimte. Bij Relatief colorimetrisch blijven meer oorspronkelijke
kleuren behouden dan bij Perceptueel. Dit is de standaard render-intentie voor afdrukken in Noord-Amerika en Europa..
Absoluut colorimetrisch Hiermee blijven de kleuren die binnen de doelgamut vallen ongewijzigd. Kleuren buiten de gamut
worden bijgesneden. Kleuren worden niet geschaald naar het witte punt van de doelkleurruimte. Deze intent richt zich op
het behouden van de kleurprecisie ten koste van de verhoudingen tussen de kleuren en is geschikt voor het maken van
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
142
proefdrukken waarbij de uitvoer op een bepaald apparaat wordt gesimuleerd. Deze intent is vooral handig voor een
voorvertoning van het effect van de papierkleur op de afgedrukte kleuren.
Geavanceerde instellingen in Photoshop
Als u in Photoshop geavanceerde instellingen voor kleurbeheer wilt weergeven, kiest u Bewerken > Kleurinstellingen en
selecteert u Meer opties.
Minder verzadiging voor monitorkleuren Hiermee kunt u de verzadiging van de kleuren die op de monitor worden
weergegeven, verminderen met de opgegeven waarde. Door deze optie in te schakelen kunt u beter het volledige bereik
weergeven van kleurruimten met gamuts die groter zijn dan die van de monitor. Dit veroorzaakt echter een verkeerde
combinatie tussen de monitorweergave en de uitvoer. Wanneer u de optie uitschakelt, kunnen de afzonderlijke kleuren in
de afbeelding worden weergegeven als één enkele kleur.
Gamma gebruiken bij overvloeien van RGB-kleuren Hiermee wordt bepaald hoe RGB-kleuren overvloeien voor
samengestelde gegevens (wanneer u bijvoorbeeld lagen samenvoegt of verft in de modus Normaal). Wanneer de optie is
ingeschakeld, vloeien RGB-kleuren over in de kleurruimte die overeenkomt met het opgegeven gamma. Een gamma van
1,00 wordt beschouwd als colorimetrisch correct en moet resulteren in de kleinste randartefacten. Wanneer de optie is
uitgeschakeld, vloeien RGB-kleuren direct over in de kleurruimte van het document.
Opmerking: selecteert u Gamma gebruiken bij overvloeien van RGB-kleuren, dan zien documenten met lagen er in andere
toepassingen anders uit dan in Photoshop.
143
Hoofdstuk 6: Verven
Om uw illustraties visueel interessanter te maken, kunt u in Adobe Illustrator gebruikmaken van kalligrafische penselen,
verstrooiingspenselen, kunstpenselen en patroonpenselen. Daarnaast kunt u met de functie Actieve verf verschillende
padsegmenten verven en ingesloten paden vullen met verschillende kleuren, patronen of verlopen. Met dekkingen,
maskers, verlopen, overvloeiingen, netten en patronen beschikt u over oneindig veel mogelijkheden om uiting te geven aan
uw creativiteit.
Verven met vullingen en streken
Verfmethoden
Illustrator biedt twee verfmethoden: een vulling, streek of beide toewijzen aan een geheel object, en een object converteren
naar een groep van Actieve verf en daarbinnen vullingen of streken toekennen aan afzonderlijke randen en padvlakken.
Een object verven
Nadat u een object hebt getekend, kunt u er een vulling, streek of beide aan toewijzen. U kunt vervolgens andere objecten
op dezelfde wijze verven, waarbij elk nieuw object boven op de vorige objecten komt te liggen. Het resultaat is een soort
collage die bestaat uit vormen die uit gekleurd papier zijn geknipt, waarbij het uiterlijk van de illustratie afhankelijk is van
de boven in de stapel met gelaagde objecten geplaatste objecten.
Op www.adobe.com/go/vid0044_nl vindt u een video over het gebruik van penselen.
Een groep van Actieve verf verven
Met de methode Actieve verf verft u meer zoals u met traditionele kleurgereedschappen zou doen, zonder te letten op lagen
of een stapelvolgorde, waardoor u natuurlijker kunt tekenen. Alle objecten in een groep van Actieve verf worden behandeld
alsof ze deel uitmaken van hetzelfde vlakke oppervlak. Dit betekent dat u meerdere paden kunt tekenen en elk gebied
binnen deze paden (een vlak genoemd) afzonderlijk kunt kleuren. Verder kunt u verschillende streekkleuren en -dikten
toewijzen aan delen van een pad tussen snijpunten (een rand genoemd). Het resultaat is dat u, ongeveer zoals in een
kleurboek, elk vlak en elke rand een andere kleur kunt geven. Wanneer u paden in een groep van Actieve verf verplaatst of
de vorm van de paden wijzigt, worden de vlakken en randen automatisch aangepast.
Een object dat bestaat uit een enkel pad dat is geverfd met de bestaande methode, heeft een enkele vulling en een enkele streek (links). Als
hetzelfde object wordt geconverteerd naar een groep van Actieve verf, kunt u elk vlak met een verschillende vulling en elke rand met een
verschillende streek verven (rechts).
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
144
Als u een object op de traditionele manier verft, blijven er enkele gebieden over die niet kunnen worden gevuld (links). Door een groep van
Actieve verf te maken met detectie van tussenruimten (midden) voorkomt u tussenruimten en overdrukken (rechts).
Op www.adobe.com/go/vid0042_nl vindt u een video over het gebruik van Actieve verf. Op
www.adobe.com/go/vid0038_nl vindt u een video over verftechnieken met het gereedschap Penseel.
Zie ook
Actieve verf” op pagina 149
Vullingen en streken
Een vulling is een kleur, een patroon of een verloop binnen een object. U kunt vullingen toepassen op geopende en gesloten
objecten en op vlakken van groepen van Actieve verf.
Een streek kan de zichtbare omtrek van een object zijn, een pad of de rand van een groep van Actieve verf. U kunt de breedte
en de kleur van een streek bepalen. Verder kunt u onderbroken streken maken met behulp van de padopties, en u kunt
gestileerde streken verven met penselen.
Opmerking: Als u werkt met groepen van Actieve verf, kunt u een penseel alleen op een rand toepassen als u via het deelvenster
Vorm een streek aan de groep toevoegt.
De huidige vul- en streekkleuren worden weergegeven in het deelvenster Gereedschappen.
Instellingen voor vullingen en streken
Zie ook
“Toetsen voor het verven van objecten” op pagina 441
“Kleuren selecteren met de Kleurkiezer” op pagina 98
Instellingen voor vullingen en streken
De instellingen voor vulling en streek zijn beschikbaar in het deelvenster Gereedschappen en in het deelvenster Beheer.
Met een van de volgende instellingen in het deelvenster Gereedschappen kunt u kleur instellen:
Knop Vulling Dubbelklik op deze knop om een vulkleur te selecteren met de Kleurkiezer.
Knop Streek Dubbelklik op deze knop om een streekkleur te selecteren met de Kleurkiezer.
Knop Vulling en streek omwisselen Klik op deze knop om de kleuren tussen vulling en streek om te wisselen.
Knop Standaardvulling en -streek Klik op deze knop om terug te keren naar de standaardkleurinstellingen (witte
vulling en zwarte streek).
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
145
Knop Kleur Klik op deze knop om de laatst geselecteerde effen kleur toe te passen op een object met een verloopvulling
of een object zonder streek of vulling.
Knop Verloop Klik op deze knop om de huidige geselecteerde vulling te veranderen in het laatst geselecteerde verloop.
Knop Geen Klik op deze knop om de vulling of streek van een geselecteerd object te verwijderen.
U kunt ook een kleur en streek voor een geselecteerd object opgeven via de volgende instellingen in het deelvenster Beheer:
Vulkleur Klik hierop om het deelvenster Stalen te openen. Houd Shift ingedrukt en klik op deze knop om het deelvenster
Kleur te openen en een kleur te kiezen.
Streekkleur Klik hierop om het deelvenster Stalen te openen. Houd Shift ingedrukt en klik op deze knop om het
deelvenster Kleur te openen en een kleur te kiezen.
Deelvenster Streek Klik op het woord Streek om het deelvenster Streek te openen en opties op te geven.
Streekdikte Kies een streekdikte in het pop-upmenu.
Een vulkleur toepassen op een object
U kunt één kleur, patroon of verloop toepassen op een geheel object, of u kunt groepen van Actieve verf gebruiken en
verschillende kleuren aanbrengen op verschillende vlakken binnen het object.
1 Selecteer het object.
2 Klik op het vak Vulling in het deelvenster Gereedschappen of in het deelvenster Kleur. Hiermee geeft u aan dat u een
vulling wilt toepassen in plaats van een streek.
Het vak Vulling
3 Selecteer een vulkleur door een van de volgende handelingen uit te voeren:
Klik op een kleur in het deelvenster Beheer, Kleur, Stalen, Verloop of een staalbibliotheek.
Dubbelklik op het vak Vulling en selecteer een kleur via de Kleurkiezer.
Selecteer het gereedschap Pipet en houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u klikt op een object om
de huidige kenmerken toe te passen, waaronder de huidige vulling en streek.
Klik op de knop Geen om de huidige vulling van het object te verwijderen.
U kunt een kleur snel op een niet-geselecteerd object toepassen door een kleur vanuit het vak Vulling of het deelvenster
Kleur, Verloop of Stalen naar het object te slepen. Slepen werkt niet bij groepen van Actieve verf.
Zie ook
“Items selecteren in groepen van Actieve verf ” op pagina 153
“Verven met het gereedschap Emmertje voor Actieve verf” op pagina 155
Een object voorzien van een streek
Met het deelvenster Streek (Venster > Streek) stelt u in of de streek ononderbroken of onderbroken is en bepaalt u het
streeppatroon van een onderbroken streek, de streekdikte, de streekuitlijning, de afknotlimiet en de stijlen van
verbindingen en uiteinden van lijnen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
146
Deelvenster Streek
U kunt streekopties toepassen op een heel object, of u kunt groepen van Actieve verf gebruiken om verschillende streken
toe te passen op verschillende randen binnen het object.
Zie ook
Overzicht werkgebied” op pagina 13
“Items selecteren in groepen van Actieve verf ” op pagina 153
“Verven met het gereedschap Emmertje voor Actieve verf” op pagina 155
Een kleur, dikte of uitlijning van een streek toepassen
1 Selecteer het object. (Als u een rand in een groep van Actieve verf wilt selecteren, gebruik dan het gereedschap Selectie
van Actieve verf.)
2 Klik op het vak Streek in het deelvenster Gereedschappen, Kleur of Beheer. Hiermee geeft u aan dat u een streek wilt
toepassen in plaats van een vulling.
Het vak Streek
3 Selecteer een kleur in het deelvenster Kleur of een staal in het deelvenster Stalen of Beheer. Of dubbelklik op het vak
Streek om met de Kleurkiezer een kleur te selecteren.
Als u de huidige kleur in het vak Streek wilt gebruiken, kunt u de kleur eenvoudig vanaf het vak Streek naar het object
slepen. Slepen werkt niet bij groepen van Actieve verf.
4 Selecteer een dikte in het deelvenster Streek of Beheer.
5 Als het object een gesloten pad is (en niet een groep van Actieve verf), kies dan in het deelvenster Streek een optie voor
het uitlijnen van de streek langs het pad:
Streek uitlijnen naar midden
Streek uitlijnen naar binnen
Streek uitlijnen naar buiten
Opmerking: Als u paden met verschillende streekuitlijningen probeert uit te lijnen, kan het zijn dat de paden niet precies
uitlijnen. Als de randen na het uitlijnen exact met elkaar overeen moeten komen, controleer dan of de instellingen voor
paduitlijning gelijk zijn.
Stippellijnen of onderbroken lijnen maken
U kunt een stippellijn of een onderbroken lijn maken door de streekkenmerken van een object te bewerken.
1 Selecteer het object.
2 Selecteer Onderbroken lijn in het deelvenster Streek. Als de optie Onderbroken lijn niet wordt weergegeven, kies dan
Opties tonen in het menu van het deelvenster Streek.
3 Geef een streeppatroon op door de lengte van de streepjes en de ruimte tussen de streepjes in te voeren.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
147
De waarden die u invoert, worden herhaald. U hoeft dus niet alle tekstvakken in te vullen wanneer u het patroon hebt
opgegeven.
4 Selecteer een optie voor de uiteinden van de streepjes. Met de optie Hoekig maakt u strepen met vierkante uiteinden;
met de optie Rond maakt u afgeronde strepen of stippen; met de optie Uitstekend steken de streepeinden uit.
Stippellijnen van 6 pt met tussenruimten van 2, 12, 16, 12
A. Hoekig B. Rond C. Uitstekend
De uiteinden of verbindingen van lijnen wijzigen
Een uiteinde is het einde van een open lijn. Een verbinding is de plaats waar een rechte lijn van richting verandert (een hoek
omgaat). U kunt de uiteinden en verbindingen van een lijn wijzigen door de streekkenmerken van het object te wijzigen.
1 Selecteer het object.
2 Selecteer in het deelvenster Streek een optie voor het uiteinde en een optie voor de verbinding.
Als de opties niet worden weergegeven, kiest u Opties tonen in het deelvenstermenu.
Hoekig Hiermee maakt u streken met vierkante uiteinden.
Rond Hiermee maakt u streken met halfronde uiteinden.
Uitstekend Hiermee maakt u streken met vierkante uiteinden die de helft van de lijndikte voorbij het einde van de lijn
uitsteken. Met deze optie wordt de dikte van de lijn in alle richtingen rondom de lijn gelijkmatig verlengd.
Punt Hiermee maakt u streken met puntige uiteinden. Voer een afknotlimiet in tussen 1 en 500. De afknotlimiet
bepaalt wanneer een afgeknotte (puntige) verbinding overgaat in een schuine (afgekante) verbinding. De
standaardafknotlimiet is 4. Dat betekent dat er wordt overgeschakeld van een afgeknotte verbinding naar een afgekante
verbinding, wanneer de lengte van het punt viermaal de dikte van de streek bereikt. Bij de afknotlimiet 1 wordt een
afgekante verbinding gebruikt.
Afgerond Hiermee maakt u streken met afgeronde hoeken.
Afgekant Hiermee maakt u streken met vierkante hoeken.
Streken converteren naar samengestelde paden
Als u een streek naar een samengesteld pad converteert, kunt u de omtrek van de streek wijzigen. U kunt bijvoorbeeld een
streek met een variabele dikte maken of de streek in stukken verdelen.
1 Selecteer het object.
2 Kies Object > Pad > Omtrekstreek.
Het samengestelde pad dat ontstaat, wordt met het gevulde object gegroepeerd. Als u het samengestelde pad wilt wijzigen,
maakt u het pad los van de vulling of selecteert u dit met het gereedschap Groep selecteren.
Gebruik het deelvenster Lagen om de inhoud van een groep te bepalen.
A BC
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
148
Zie ook
“Samengestelde paden” op pagina 222
Objecten groeperen of degroeperen” op pagina 191
Pijlpunten toevoegen aan lijnen
1 Selecteer een object of groep (of selecteer een laag in het deelvenster Lagen).
Opmerking: U kunt pijlpunten toevoegen aan een groep van Actieve verf als geheel, maar niet aan afzonderlijke paden binnen
groepen van Actieve verf.
2 Kies Effect > Stileren > Pijl maken of Filter > Stileren > Pijl maken.
3 Maak een keuze uit de diverse pijlpuntontwerpen voor het begin en einde van de lijn door heen en terug te bladeren met
de pijlknoppen onder de vakken Begin en Einde. Het begin en einde van de lijn verwijst naar de volgorde waarin de lijn is
getekend.
4 Als u de grootte van een pijlpunt wilt wijzigen, geef dan het gewenste percentage op in het tekstvak Schalen. Hiermee
wordt de pijlpunt relatief geschaald ten opzichte van de streekdikte van de lijn.
5 Klik op OK.
Als u de pijlpunten toepast als een filter, zijn de resulterende pijlpunten afzonderlijke objecten die met de lijn zijn
gegroepeerd. De pijlpunten kunnen net als elk ander gegroepeerd object worden bewerkt en verplaatst. Als u de pijlpunten
toepast als een effect, worden de pijlen behandeld als penseelstreken. Dit betekent dat de locatie, richting en kleur van de
pijlpunten samen met de lijn worden gewijzigd en niet afzonderlijk kunnen worden bewerkt.
Zie ook
“Items aanwijzen voor weergavekenmerken” op pagina 330
“Effecten en filters” op pagina 333
De vulling of streek van een object verwijderen
1 Selecteer het object.
2 Klik op het vak Vulling of het vak Streek in het deelvenster Gereedschappen. Zo geeft u aan of u de vulling of de streek
van het object wilt verwijderen.
3 Klik op de knop Geen in het deelvenster Gereedschappen, Kleur of Stalen.
De vakken Vulling en Streek
A. Het vak Vulling B. Het vak Streek C. De knop Geen
Opmerking: U kunt ook op het pictogram Geen klikken in het menu Vulkleur of in het menu Streekkleur in het deelvenster
Beheer.
Objecten selecteren met dezelfde vulling en streek
U kunt objecten selecteren met dezelfde kenmerken, zoals vulkleur, streekkleur en streekdikte.
B
C
A
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
149
Opmerking: De opdrachten Selecteren > Zelfde > Vulkleur, Streekkleur en Streekdikte werken binnen een groep van Actieve
verf als u een vlak of rand selecteert met het gereedschap Selectie van Actieve verf. De andere opdrachten binnen Selecteren >
Zelfde werken niet. Het is niet mogelijk om identieke objecten die zich zowel binnen als buiten een groep van Actieve verf
bevinden, tegelijkertijd te selecteren.
Als u objecten met dezelfde vulling en streek wilt selecteren, selecteert u een van deze objecten, klikt u op de knop
Vergelijkbare objecten selecteren in het deelvenster Beheer en kiest u in het menu de optie waar u uw selectie op wilt
baseren.
Als u alle objecten met dezelfde vul- of streekkleur wilt selecteren, selecteer dan een object met die vul- of streekkleur of
kies de kleur in het deelvenster Kleur of Stalen. Kies vervolgens Selecteren > Zelfde en klik op Vulkleur, Streekkleur of
Vulling en streek in het submenu.
Als u alle objecten met dezelfde streekdikte wilt selecteren, selecteer dan een object met die streekdikte of kies de
streekdikte in het deelvenster Streek. Kies vervolgens Selecteren > Zelfde > Streekdikte.
Als u dezelfde selectiecriteria wilt toepassen op een ander object (stel bijvoorbeeld dat u alle rode objecten hebt
geselecteerd met de opdracht Selecteren > Zelfde > Vulkleur en dat u nu alle groene objecten wilt zoeken), selecteer dan
een nieuw object en kies Selecteren > Opnieuw selecteren.
Als u rekening wilt houden met de tint van een object bij het selecteren op basis van kleur, kiest u Bewerken > Voorkeuren >
Algemeen (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Algemeen (Mac OS) en kiest u vervolgens Zelfde tintpercentage
selecteren. Als deze optie is ingeschakeld en u selecteert een object dat is gevuld met een 50%-tint van PANTONE Yellow C en
u kiest Selecteren > Zelfde > Vulkleur, worden alleen de objecten geselecteerd met een 50%-tint van die kleur. Als deze optie is
uitgeschakeld, worden objecten met alle tinten van PANTONE Yellow C geselecteerd.
Meerdere vullingen en streken maken
Met het deelvenster Vorm kunt u meerdere vullingen en streken maken binnen hetzelfde object. Door meerdere vullingen
en streken aan een object toe te voegen, kunt u veel interessante effecten creëren. U kunt bijvoorbeeld een tweede, smallere
streek boven op een brede streek maken of een effect toepassen op een bepaalde vulling en niet op andere vullingen.
1 Selecteer een of meer objecten of groepen (of selecteer een laag in het deelvenster Lagen).
2 Selecteer Nieuwe vulling toevoegen of Nieuwe streek toevoegen in het menu van het deelvenster Vorm. Of selecteer een
vulling of streek in het deelvenster Vorm en klik op de knop Geselecteerd item dupliceren .
3 Stel de kleur en andere eigenschappen in voor de nieuwe vulling of streek.
Opmerking: Het kan zijn dat u de positie van de nieuwe vulling of streek moet aanpassen in het deelvenster Vorm. Als u
bijvoorbeeld twee streken met verschillende diktes maakt, moet u erop letten dat in het deelvenster Vorm de smallere streek
boven de bredere streek staat.
Zie ook
“Items aanwijzen voor weergavekenmerken” op pagina 330
Overzicht van het deelvenster Vorm” op pagina 329
Groepen van Actieve verf
Actieve verf
Als u een illustratie converteert naar groepen van Actieve verf, kunt u deze vrij kleuren, op dezelfde manier als u zou doen
op canvas of papier. U kunt elk padsegment met een andere kleur verven en u kunt elk ingesloten pad (dus niet alleen
gesloten paden) vullen met een andere kleur, een ander patroon of een ander verloop.
Met Actieve verf kunt u op een intuïtieve manier gekleurde tekeningen maken. Hiermee kunt u alle gereedschappen van
Illustrator voor vectortekeningen gebruiken, maar alle paden die u tekent, worden behandeld alsof ze op hetzelfde vlakke
oppervlak zijn getekend. Dat wil zeggen dat geen van de paden voor of achter een ander pad ligt. In plaats daarvan verdelen
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
150
de paden het tekenoppervlak in gebieden die elk afzonderlijk kunnen worden gekleurd, onafhankelijk van het feit of een
gebied wordt omgeven door een enkel pad of door segmenten van meerdere paden. Het kleuren van objecten gaat daardoor
net zo als kleuren in een kleurboek of het inkleuren van een potloodtekening met waterverf.
Wanneer u een groep van Actieve verf hebt gemaakt, blijft elk pad volledig bewerkbaar. Wanneer u de vorm van een pad
verplaatst of aanpast, blijven de kleuren die u eerder hebt toegepast niet op hun plaats staan, zoals bij het tekenen met
natuurlijke materialen of in beeldbewerkingsprogramma's. In plaats daarvan worden ze automatisch toegepast op de
nieuwe gebieden die worden gevormd door de bewerkte paden.
Paden van Actieve verf aanpassen
A. Origineel B. Groep van Actieve verf C. Paden en kleuren zijn aangepast
De delen van groepen van Actieve verf die u kunt verven, worden randen en vlakken genoemd.Eenrandiseendeelvaneen
pad tussen de snijpunten met andere paden. Een vlak is een gebied dat wordt ingesloten door een of meer randen. U kunt
randen verven en vlakken vullen.
Neem bijvoorbeeld een cirkel waar een lijn door is getekend. In de groep van Actieve verf worden door de lijn (rand) twee
vlakken gemaakt in de cirkel. Met het gereedschap Emmertje voor Actieve verf kunt u elk vlak met een andere kleur vullen
en elke rand met een andere kleur verven.
Cirkelenlijn(links)vergelekenmetcirkelenlijnnaconversienaareengroepvanActieveverfenhetvullenvandevlakkenenhetvervenvan
de randen (rechts).
Opmerking: Actieve verf maakt gebruik van multiprocessors, waardoor de bewerkingen sneller kunnen worden uitgevoerd.
Op www.adobe.com/go/vid0042_nl vindt u een video over het gebruik van Actieve verf.
Zie ook
“Verfmethoden” op pagina 143
“Vullingen en streken” op pagina 144
Beperkingen bij het gebruik van Actieve verf
In een groep van Actieve verf zijn vul- en verfkenmerken gekoppeld aan vlakken en randen en niet aan de werkelijke paden
waardoor deze worden gedefinieerd, zoals in andere Illustrator-objecten. Hierdoor werken sommige functies en
opdrachten anders of kunnen deze niet worden toegepast op paden in een groep van Actieve verf.
Functies en opdrachten die u kunt gebruiken voor een groep van Actieve verf als geheel, maar niet voor afzonderlijke
vlakken en randen
Transparantie
Effecten
A BC
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
151
Meerdere vullingen en streken in het deelvenster Vorm
Omhulsel vervormen
Object > Verbergen
Object > Rasteren naar pixels
Object > Segment > Hulplijnen maken
Dekkingsmasker maken (in het menu van het deelvenster Transparantie)
Penselen (U kunt penselen toepassen op een groep van Actieve verf als geheel, als u via het deelvenster Vorm een nieuwe
streek aan de groep toevoegt.)
Functies die u niet kunt gebruiken voor groepen van Actieve verf
Verloopnetten
Grafieken
Symbolen in het deelvenster Symbolen
Flakkeringen
Opties voor Streek uitlijnen in het deelvenster Streek
Het gereedschap Toverstaf
Objectopdrachten die u niet kunt gebruiken voor groepen van Actieve verf
Omtrekstreek
Uitbreiden (In plaats hiervan kunt u de opdracht Object > Actieve verf > Uitbreiden gebruiken.)
Overvloeien
Segment
Knipmasker > Maken
Snijgebied > Maken
Verloopnet maken
Overige opdrachten die u niet kunt gebruiken voor groepen van Actieve verf
Pathfinder-opdrachten
Bestand > Plaatsen
Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen maken
Selecteren > Zelfde > Overvloeimodus, Vulling en streek, Dekking, Stijl, Symboolexemplaar en Blokreeksen koppelen
Object > Tekstomloop > Maken
Groepen van Actieve verf maken
Als u objecten wilt kleuren met verschillende kleuren voor elke rand of doorsnede, converteer dan de illustratie naar een
groep van Actieve verf.
Bepaalde typen objecten, zoals tekst, bitmapafbeeldingen en penselen, kunnen niet rechtstreeks worden omgezet in
groepen van Actieve verf. U moet deze objecten eerst converteren naar paden. Als u bijvoorbeeld een object wilt
converterenwaarinpenselenofeffectenwordengebruikt,gaatdecomplexevisuelevormverlorentijdensdeconversienaar
Actieve verf. U kunt echter veel van de weergave behouden door de objecten eerst naar normale paden te converteren en
deze paden vervolgens naar Actieve verf te converteren.
Opmerking: Als u een illustratie naar een groep van Actieve verf converteert, kunt u deze niet meer in de oorspronkelijke staat
terugbrengen. U kunt de groep uitbreiden naar zijn afzonderlijke componenten. Als u de groep opheft, keert de groep terug naar
zijn oorspronkelijke paden zonder vulling en met een zwarte streek van 0,5 pt.
Op www.adobe.com/go/vid0042_nl vindt u een video over het gebruik van Actieve verf.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
152
Zie ook
“Toetsen voor het werken met Actieve verf-groepen” op pagina 442
Een groep van Actieve verf maken
1 Selecteer een of meer paden en/of samengestelde paden.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Object > Actieve verf > Maken.
Selecteer het gereedschap Emmertje voor Actieve verf en klik op het geselecteerde object.
Opmerking: Bepaalde eigenschappen kunnen verloren gaan bij de conversie naar een groep van Actieve verf, zoals
transparantie en effecten, terwijl andere objecten niet kunnen worden geconverteerd (zoals tekst, bitmapafbeeldingen en
penselen).
Objecten converteren naar groepen van Actieve verf
Ga op een van de volgende manieren te werk voor objecten die niet rechtstreeks naar groepen van Actieve verf kunnen
worden geconverteerd:
Voor tekstobjecten kiest u Tekst > Letteromtrekken maken. Zet de resulterende paden vervolgens om in een groep van
Actieve verf.
Voor bitmapafbeeldingen kiest u Object > Actief overtrekken > Maken en converteren naar Actieve verf.
Voor andere objecten kiest u Object > Uitbreiden. Zet de resulterende paden vervolgens om in een groep van Actieve verf.
Een groep van Actieve verf uitbreiden of opheffen
AlsueengroepvanActieveverfopheft,ontstaanereenofmeer gewone paden zonder vulling en met een zwarte streek van
0,5 pt. Als u een groep met Actieve verf uitbreidt, ontstaan er een of meer gewone paden die er hetzelfde uitzien als de groep
van Actieve verf, maar het zijn nu afzonderlijk gevulde en geverfde paden. Met het gereedschap Groep selecteren kunt u
deze paden afzonderlijk selecteren en wijzigen.
Groep van Actieve verf voor (links) en na het uitbreiden waarbij de vlakken en randen zijn verplaatst (rechts)
Groep van Actieve verf voor (links) en na het opheffen van de paden met de opdracht Geen (rechts)
1 Selecteer de groep van Actieve verf.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Object > Actieve verf > Uitbreiden.
Kies Object > Actieve verf > Geen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
153
Items selecteren in groepen van Actieve verf
Met het gereedschap Selectie van Actieve verf kunt u afzonderlijke vlakken en randen in een groep van Actieve verf
selecteren. Met het gereedschap Selecteren kunt u de gehele groep van Actieve verf selecteren. Met het gereedschap
Direct selecteren kunt u paden binnen een groep van Actieve verf selecteren. Als u bezig bent met een complex
document, kunt u een groep van Actieve verf isoleren, zodat u op een eenvoudige manier precies de door u gewenste
vlakken of randen kunt selecteren.
De keuze van een selectiegereedschap hangt dus af van wat u wilt bewerken in een groep van Actieve verf. Gebruik
bijvoorbeeld het gereedschap Selectie van Actieve verf om verschillende verlopen toe te passen op verschillende vlakken in
een groep van Actieve verf en gebruik het gereedschap Selecteren om hetzelfde verloop toe te passen op de gehele groep van
Actieve verf.
Zie ook
Groepen en sublagen isoleren” op pagina 184
Vlakken en randen selecteren
De aanwijzer van het gereedschap Selectie van Actieve verf verandert in de vlakaanwijzer als de aanwijzer op een vlak
wordt geplaatst, in de randaanwijzer als de aanwijzer op een rand wordt geplaatst, en in de x-aanwijzer als de
aanwijzer buiten een groep van Actieve verf wordt geplaatst.
Selecteer het gereedschap Selectie van Actieve verf. Voer daarna een van de volgende handelingen uit:
Als u een afzonderlijk vlak of een afzonderlijke rand wilt selecteren, klik dan op een vlak of een rand.
Als u meerdere vlakken en randen wilt selecteren, sleep dan een selectiekader om de items die u wilt selecteren.
Gedeeltelijke selecties worden in de selectie opgenomen.
Als u alle aangrenzende vlakken wilt selecteren die niet door een geverfde rand worden gescheiden, dubbelklik dan op
een vlak.
Als u vlakken of randen met dezelfde vulling of streek wilt selecteren, klik dan driemaal op een item. Of klik eenmaal en
kies Selecteren > Zelfde en kies vervolgens Vulkleur, Streekkleur of Streekdikte in het submenu.
Als u items wilt toevoegen aan of verwijderen uit de huidige selectie, klik dan op het item terwijl u Shift indrukt, of sleep
een selectiekader om de items terwijl u Shift indrukt.
Een groep van Actieve verf selecteren
Klik met het gereedschap Selecteren op de groep.
Een origineel pad binnen een groep van Actieve verf selecteren
Klik met het gereedschap Direct selecteren op een pad binnen de groep van Actieve verf.
Een groep van Actieve verf isoleren van de rest van de illustratie
Doe het volgende met het gereedschap Selecteren:
Dubbelklik op de groep.
Selecteer de groep en klik op de knop Geselecteerde groep isoleren in deelvenster Beheer.
Groepen van Actieve verf aanpassen
Als u een pad in een groep van Actieve verf wijzigt, worden de gewijzigde of nieuwe vlakken en randen gekleurd met
vullingen en streken van de bestaande groep. Als dit niet het verwachte resultaat oplevert, kunt u de gewenste kleuren
opnieuw aanbrengen met het gereedschap Emmertje voor Actieve verf.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
154
Groep van Actieve verf voor (links) en na het aanpassen van paden (rechts)
Als u randen verwijdert, vloeien de vullingen over in de zojuist uitgebreide vlakken. Als u bijvoorbeeld een pad verwijdert
dat een cirkel in twee delen verdeelt, wordt de cirkel gevuld met een van de vullingen in de cirkel. U kunt de resultaten soms
wel beïnvloeden. Voordat u bijvoorbeeld een pad verwijdert dat een cirkel in twee delen verdeelt, verplaatst u het pad eerst
zodanig dat de vulling die u wilt behouden groter is dan de vulling die u wilt verwijderen.
Groep van Actieve verf voor (links) en na het selecteren en verwijderen van een pad (rechts)
Sla de vul- en streekkleuren die in groepen van Actieve verf worden gebruikt, op in het deelvenster Stalen. Als u een kleur
kwijtraakt die u wilt behouden, kunt u het gewenste staal selecteren en de vulling of streek opnieuw toepassen met het
gereedschap Emmertje voor Actieve verf.
Zie ook
Groepen en sublagen isoleren” op pagina 184
Paden toevoegen aan een groep van Actieve verf
WanneerumeerpadentoevoegtaaneengroepvanActieveverf,kuntudenieuwevlakkenenrandendiewordengemaakt
vullen en verven.
Groep van Actieve verf voor (links) en na het toevoegen van een nieuw pad en het verven van de nieuwe vlakken en randen die daardoor zijn
ontstaan (rechts)
Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik met het gereedschap Selecteren op een groep voor Actieve verf (of klik op de knop Geselecteerde groep
isoleren in het deelvenster Beheer) om de groep in de isolatiemodus te zetten. Teken vervolgens een ander pad. Het
nieuwe pad wordt toegevoegd aan de groep van Actieve verf. Klik op de knop Geïsoleerde groep afsluiten als u klaar
bent met het toevoegen van nieuwe paden.
Selecteer een groep van Actieve verf en de paden die u aan de groep wilt toevoegen. Kies vervolgens Object > Actieve
verf > Samenvoegen of klik op Actieve verf samenvoegen in het deelvenster Beheer.
Sleep in het deelvenster Lagen een of meer paden naar een groep van Actieve verf.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
155
Opmerking: Paden in een groep van Actieve verf worden mogelijk niet exact uitgelijnd met gelijksoortige of identieke paden
buiten de groep van Actieve verf.
De grootte van een afzonderlijk object of pad wijzigen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik met het gereedschap Direct selecteren op het pad of object om het te selecteren. Kies vervolgens het gereedschap
Selecteren en klik nogmaals op het pad of object om het te bewerken.
Dubbelklik met het gereedschap Selecteren op de groep van Actieve verf om deze in de isolatiemodus te zetten. Klik
vervolgens op een pad of object om het te bewerken.
Verven met het gereedschap Emmertje voor Actieve verf
Met het gereedschap Emmertje voor Actieve verf kunt u vlakken en randen van groepen van Actieve verf verven met de
huidige vul- en streekkenmerken. De aanwijzer van het gereedschap wordt weergegeven met een of drie gekleurde
vierkantjes. Deze vierkantjes vertegenwoordigen de geselecteerde vulling- of streekkleur en, als u kleuren gebruikt van een
staalbibliotheek, de twee kleuren die in de bibliotheek grenzen aan de geselecteerde kleur. U kunt de aangrenzende kleuren
en de kleuren daar weer naast, enzovoort, selecteren door op Pijl-links of Pijl-rechts te drukken.
1 Selecteer het gereedschap Emmertje voor Actieve verf .
2 Geef de gewenste vul- of streekkleur en de gewenste grootte op.
Opmerking: Als u een kleur selecteert uit het deelvenster Stalen, geeft de aanwijzer drie kleuren weer . De geselecteerde
kleur bevindt zich in het midden met aan weerszijden de twee aangrenzende kleuren. Druk op Pijl-links of Pijl-rechts als u een
aangrenzende kleur wilt gebruiken.
3 Voer een van de volgende handelingen uit om een vlak te verven:
Klik op een vlak dat u wilt vullen. (Als de aanwijzer zich op een vlak bevindt, verandert deze in een halfgevuld
verfemmertje en worden er markeringslijnen weergegeven rond de binnenkant van de vulling.)
Sleep over meerdere vlakken als u meerdere vlakken tegelijk wilt verven.
Dubbelklik op een vlak om door randen zonder streek heen ook aangrenzende vlakken te vullen.
Klik driemaal op een vlak als u alle vlakken wilt vullen die momenteel dezelfde vulling hebben.
Als u wilt overschakelen naar het gereedschap Pipet om vullingen of streken te kopiëren, houd dan Alt (Windows) of Option
(Mac OS) ingedrukt terwijl u op de gewenste vulling of streek klikt.
4 Als u een rand wilt verven, dubbelklik dan op het gereedschap Emmertje voor Actieve verf en selecteer Streken verven,
of schakel tijdelijk over naar de optie Streken verven door op Shift te drukken. Voer vervolgens een van de volgende
handelingen uit:
Klik op een rand om de rand te verven. (Als de aanwijzer zich op een rand bevindt, verandert deze in een verfkwast
en wordt de rand gemarkeerd.)
Sleep over meerdere randen als u meerdere randen tegelijk wilt verven.
Dubbelklik op een rand om alle verbonden randen met dezelfde kleur te verven.
Klik drie keer op een rand om alle randen met dezelfde kleur te verven.
Opmerking: Met Shift kunt u snel schakelen tussen het verven van alleen streken en het verven van alleen vullingen. U kunt
deze wijzigingen ook opgeven in het dialoogvenster Opties van Emmertje voor Actieve verf. Als u de optie Vullingen verven en
ook de optie Streken verven hebt geselecteerd, schakelt u over naar alleen Vullingen verven als u op Shift drukt. (Dit kan handig
zijn als u een klein vlak wilt vullen dat is omgeven door geverfde randen.)
Zie ook
“Instellingen voor vullingen en streken” op pagina 144
“Een vulkleur toepassen op een object” op pagina 145
“Een object voorzien van een streek” op pagina 145
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
156
Opties van Emmertje voor Actieve verf
Met het dialoogvenster Opties van Emmertje voor Actieve verf kunt u opgeven hoe het gereedschap Emmertje voor Actieve
verf werkt, kiezen of u alleen vullingen, alleen streken of beide wilt verven en hoe vlakken en randen worden gemarkeerd
wanneer u deze met het gereedschap aanwijst. U kunt deze opties weergeven door te dubbelklikken op het gereedschap
Emmertje voor Actieve verf.
Vullingen verven Hiermee verft u de vlakken van groepen van Actieve verf.
Streken verven Hiermee verft u de randen van groepen van Actieve verf.
Staalvoorvertoning op cursor Dit wordt weergegeven wanneer u een kleur kiest in het deelvenster Stalen. De aanwijzer van
het gereedschap Emmertje voor Actieve verf verschijnt met drie kleurstalen: de geselecteerde vulling- of streekkleur plus
de kleuren die er links en rechts in het deelvenster Stalen aan grenzen.
Hooglicht Hiermee markeert u het vlak of de rand waarop de cursor is geplaatst. Vlakken worden gemarkeerd met een
dikke lijn en randen worden gemarkeerd met een dunne lijn.
Kleur Hiermee stelt u de kleur van de markering in. Kies een kleur in het menu of klik op het verfstaal als u een aangepaste
kleur wilt opgeven.
Breedte Hiermee geeft u de breedte van de markeringslijn op.
Tussenruimten sluiten in groepen van Actieve verf
Tussenruimten zijn kleine ruimten tussen paden. Als er verf doorstroomt naar vlakken die u niet wilt verven, zit er
waarschijnlijk een tussenruimte in de illustratie. U kunt een nieuw pad maken of bestaande paden bewerken om de
tussenruimte te sluiten of de tussenruimteopties in de groep van Actieve verf aanpassen.
U kunt tussenruimten in illustraties met Actieve verf voorkomen door de paden de verlengen, zodat ze elkaar snijden.
Vervolgens kunt u overbodige randen die ontstaan, selecteren en verwijderen of de streekoptie Geen erop toepassen.
Tussenruimten in een groep van Actieve verf markeren
Kies Weergave > Tussenruimten van Actieve verf tonen.
Met deze opdracht worden alle tussenruimten in de geselecteerde groep van Actieve verf gemarkeerd op basis van de
tussenruimteopties die voor de groep zijn ingesteld.
Tussenruimteopties voor Actieve verf instellen
Kies Object > Actieve verf > Tussenruimteopties en geef de gewenste opties op:
Detectie van tussenruimten HiermeewordentussenruimteninpadenvanActieveverfgedetecteerdenwordtvoorkomen
daterverfdoorheenloopt.Alsudezeoptieselecteert,kanIllustratortragerwordenalsumetgrote,complexegroepenvan
Actieve verf werkt. In dat geval kunt u Tussenruimten sluiten met paden kiezen om Illustrator sneller te laten werken.
Verf stopt bij Hier stelt u de grootte van de tussenruimte in waar verf niet doorheen kan lopen.
Eigen Hier geeft u een aangepaste grootte op voor Verft stopt bij.
Kleur van tussenruimtevoorvertoning Hier stelt u de kleur in voor de voorvertoning van tussenruimten in groepen van
Actieve verf. Kies een kleur in het menu of klik op het kleurstaal naast het menu Kleur van tussenruimtevoorvertoning als
u een aangepaste kleur wilt opgeven.
Tussenruimten sluiten met paden Als u deze optie selecteert, worden er ongeverfde paden aan uw groep van Actieve verf
toegevoegd om tussenruimten te sluiten (in plaats van simpelweg te voorkomen dat er verf door de tussenruimten heen
loopt). Aangezien deze paden niet zijn geverfd, krijgt u wellicht de indruk dat er nog steeds tussenruimten zijn. Deze
tussenruimten zijn echter gesloten.
Voorvertoning Tussenruimten die zijn aangetroffen in groepen van Actieve verf worden weergegeven als gekleurde lijnen,
met de kleur die u voor de voorvertoning hebt gekozen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
157
Tussenruimteregels voor samengevoegde groepen van Actieve verf
Als u groepen van Actieve verf samenvoegt met verschillende tussenruimte-instellingen, gelden de volgende regels:
Als de detectie van tussenruimten in alle groepen in de selectie is uitgeschakeld, worden de tussenruimten gesloten. De
detectie van tussenruimten wordt ingeschakeld waarbij Verf stopt bij wordt ingesteld op Kleine tussenruimten.
Als de detectie van tussenruimten in alle groepen met dezelfde tussenruimte-instelling is ingeschakeld, worden de
tussenruimten gesloten en blijft de tussenruimte-instelling behouden.
Als de detectie van tussenruimten gemengd is binnen de selectie, worden de tussenruimten gesloten en blijven de
tussenruimte-instellingen van de onderste groep van Actieve verf behouden (mits voor die groep de
tussenruimtedetectie is ingeschakeld). Als voor de onderste groep de detectie van tussenruimten is uitgeschakeld, wordt
de detectie van tussenruimten ingeschakeld waarbij Verf stopt bij wordt ingesteld op Kleine tussenruimten.
Penselen
Informatie over penselen
Met penselen kunt u de vorm van paden stileren. U kunt penseelstreken toepassen op bestaande paden of met het
gereedschap Penseel een pad tekenen en daarop tegelijkertijd een penseelstreek toepassen.
Illustrator kent vier typen penselen: kalligrafische, verstrooiings-, kunst- en patroonpenselen. Met deze penselen kunt u de
volgende effecten bereiken:
Kalligrafische penselen Hiermee worden streken gemaakt die lijken op de streken die met de hoekige punt van een
kalligrafische pen worden aangebracht en die over het midden van het pad worden getekend.
Verstrooiingspenselen Hiermee worden kopieën van een object (bijvoorbeeld een lieveheersbeestje of een blad) verspreid
langs het pad.
Kunstpenselen Hiermee wordt een penseelvorm (bijvoorbeeld Houtskool - ruw) of een objectvorm gelijkmatig uitgerekt
langs de lengte van het pad.
Patroonpenselen Hiermee verft u een patroon dat bestaat uit afzonderlijke elementen endatlangshetpadwordtherhaald.
Patroonpenselen kunnen maximaal vijf patroonelementen bevatten: voor de zijden, de binnenhoeken, de buitenhoeken en
het begin en einde van een pad.
Voor beel dpensel en
A. Kalligrafisch penseel B. Verstrooiingspenseel C. Kunstpenseel D. Patroonpenseel
Met verstrooiingspenselen en patroonpenselen kunt u vaak hetzelfde effect bereiken. Een punt waarop ze verschillen is
echter dat patroonpenselen het pad exact volgen, terwijl verstrooiingspenselen dat niet doen.
A BCD
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
158
Pijlen in een patroonpenseel buigen met het pad mee (links), maar in een verstrooiingspenseel (rechts) blijven de pijlen recht.
Op www.adobe.com/go/vid0044_nl vindt u een video over het gebruik van penselen.
Overzicht van het deelvenster Penselen
In het deelvenster Penselen (Venster > Penselen) worden de penselen voor het huidige bestand weergegeven. Wanneer u
een penseel in een penseelbibliotheek selecteert, wordt dit automatisch toegevoegd aan het deelvenster Penselen. Penselen
die u maakt en opslaat in het deelvenster Penselen, zijn alleen gekoppeld aan het huidige bestand. Dit betekent dat in elk
Illustrator-bestand het deelvenster Penselen een andere set penselen kan bevatten.
Zie ook
“Toetsen voor het deelvenster Penselen” op pagina 445
Een penseeltype tonen of verbergen
Kies een of meer van de volgende opties in het deelvenstermenu: Tonen Kalligrafische penselen, Tonen
Verstrooiingspenselen, Tonen Kunstpenselen, Tonen Patroonpenselen.
De weergave van penselen wijzigen
Kies Miniaturen of Lijstweergave in het deelvenstermenu.
De volgorde van penselen in het deelvenster Penselen wijzigen
Sleep een penseel naar een nieuwe locatie. U kunt penselen alleen verplaatsen binnen hetzelfde type. U kunt een
kalligrafisch penseel bijvoorbeeld niet verplaatsen naar het gebied met verstrooiingspenselen.
Een penseel dupliceren in het deelvenster Penselen
Sleep het penseel naar de knop Nieuw penseel of kies Penseel dupliceren in het menu van het deelvenster Penselen.
Penselen verwijderen uit het deelvenster Penselen
Selecteer de penselen en klik op de knop Penseel verwijderen . U kunt alle penselen die niet worden gebruikt in een
document selecteren met de opdracht Ongebruikte selecteren in het menu van het deelvenster Penselen.
Werken met penseelbibliotheken
Penseelbibliotheken (Venster > Penseelbibliotheken > [bibliotheek]) zijn verzamelingen van vooraf ingestelde penselen die
bij Illustrator worden meegeleverd. U kunt meerdere penseelbibliotheken openen om de inhoud te bekijken en penselen te
selecteren. U kunt penseelbibliotheken ook via het menu van het deelvenster Penselen openen.
Als u een penseelbibliotheek automatisch wilt openen wanneer u Illustrator start, kiest u Blijvend in het deelvenstermenu
van de penseelbibliotheek.
Penselen kopiëren van een penseelbibliotheek naar het deelvenster Penselen
Sleep de penselen naar het deelvenster Penselen of kies Toevoegen aan penselen in het deelvenstermenu van de
bibliotheek.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
159
Penselen van een ander bestand importeren in het deelvenster Penselen
Kies Venster > Penseelbibliotheken > Andere bibliotheek en selecteer het bestand.
Nieuwe penseelbibliotheken maken
1 Voeg de gewenste penselen toe aan het deelvenster Penselen en verwijder de penselen die u niet wilt gebruiken.
2 Kies Penseelbibliotheek opslaan in het menu van het deelvenster Penselen en plaats de nieuwe bibliotheek in een van de
volgende mappen, zodat de bibliotheek verschijnt in het menu Penseelbibliotheken als u Illustrator opnieuw start.
(Windows XP) Documents and Settings/<gebruikersnaam>/Application Data/Adobe/Adobe IllustratorCS3
Settings/Penselen
(Windows Vista) <gebruikersnaam>/AppData/Roaming/Adobe/Adobe Illustrator CS3 Settings/Penselen
(Mac OS) <gebruikersnaam>Bibliotheek/Application Support/Adobe/Adobe Illustrator CS3/Brushes
Opmerking: Als u het bestand in een andere map plaatst, kunt u deze bibliotheek openen door Venster > Penseelbibliotheken >
Andere bibliotheek te kiezen en het bibliotheekbestand te selecteren.
Penseelstreken toepassen
U kunt penseelstreken toepassen op een lijn die is gemaakt met een willekeurig gereedschap, inclusief het gereedschap Pen,
het gereedschap Potlood of gereedschappen voor basisvormen.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer de lijn en selecteer een penseel in een penseelbibliotheek, in het deelvenster Penselen of in het deelvenster
Beheer.
Sleepeenpenseelnaardelijn.Alseropdelijnalpenseelstrekenzijntoegepast,wordthetoudepenseelvervangendoor
het nieuwe.
Als u de penseelstreekopties die eerder op de lijn zijn toegepast, wilt behouden, houd dan Alt (Windows) of Option
(Mac OS) ingedrukt als u op een nieuw penseel klikt om penseelstreken te vervangen.
Lijnen tekenen en tegelijkertijd penseelstreken toepassen
1 Selecteer een penseel in een penseelbibliotheek of in het deelvenster Penselen.
2 Selecteer het gereedschap Penseel .
3 Plaats de aanwijzer op de positie waar de penseelstreek moet beginnen en sleep om een lijn te tekenen. Tijdens het slepen
wordt de aanwijzer gevolgd door een stippellijn.
4 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een open lijn wilt tekenen, laat u de muisknop los wanneer de lijn de gewenste vorm heeft.
Als u een gesloten vorm wilt tekenen, houd dan tijdens het slepen Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt. Het
gereedschap Penseel heeft een kleine lus . Laat de muisknop los (maar niet de Alt-toets of de Option-toets) wanneer
u de vorm wilt sluiten.
Terwijl u tekent, worden ankerpunten geplaatst. Het aantal ankerpunten wordt bepaald door de lengte en de complexiteit
van de lijn en door de tolerantie-instellingen voor het penseel.
Als u de vorm van een penseellijn wilt aanpassen nadat u de lijn hebt getekend, moet u de lijn eerst selecteren. Plaats
vervolgens het gereedschap Penseel op de lijn en sleep tot de lijn de gewenste vorm heeft. U kunt de techniek voor het
verlengen van een penseellijn gebruiken en ook de vorm van de lijn tussen de bestaande eindpunten wijzigen.
Opties voor het Penseel
Dubbelklik op het gereedschap Penseel om de volgende opties in te stellen:
Getrouwheid Hiermee bepaalt u hoe ver u de muis of de pen moet verplaatsen voordat een nieuw ankerpunt aan het pad
wordt toegevoegd. De waarde 2,5 betekent bijvoorbeeld dat penseelbewegingen van minder dan 2,5 pixels niet worden
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
160
geregistreerd. De waarde van Getrouwheid ligt in het bereik van 0,5 tot 20 pixels. Hoe hoger de waarde is, des te vloeiender
en minder complex het pad is.
Vloeiendheid Hiermee bepaalt u de mate van vloeiendheid die wordt toegepast als u het gereedschap gebruikt. U kunt voor
Vloeiendheid een percentage van 0% tot 100% instellen. Hoe hoger de waarde is, hoe vloeiender het pad.
Nieuwe penseelstreken vullen Hiermee voegt u een vulling toe aan het pad. Deze optie is vooral handig bij het tekenen van
gesloten paden.
Pad blijft geselecteerd Hiermee bepaalt u of het pad geselecteerd blijft nadat u het hebt getekend.
Geselecteerde paden bewerken Hiermee bepaalt u of u een bestaand pad al dan niet kunt wijzigen met het gereedschap
Penseel.
Binnen: _ pixels Hiermee bepaalt u hoe dicht u de muis of de pen bij een bestaand pad moet plaatsen om het pad te kunnen
bewerken met het gereedschap Penseel. Deze optie is alleen beschikbaar als de optie Geselecteerde paden bewerken is
geselecteerd.
Penseelstreken verwijderen
1 Selecteer een penseellijn.
2 Kies Penseelstreek wissen in het menu van het deelvenster Penselen of klik op de knop Penseelstreek wissen .
Penseelstreken converteren naar omtrekken
U kunt penseelstreken naar padomtrekken converteren, zodat u de afzonderlijke componenten van een penseellijn kunt
bewerken.
1 Selecteer een penseellijn.
2 Kies Object > Vorm uitbreiden.
De componenten van het uitgebreide pad worden in een groep geplaatst. Binnen de groep bevinden zich een pad en een
subgroep met daarin de omtrekken van de penseelstreek.
Penselen maken of wijzigen
U kunt nieuwe kalligrafische, verstrooiings-, kunst- en patroonpenselen maken op basis van uw eigen instellingen. Voor
verstrooiings-, kunst- en patroonpenselen moet u eerst de illustratie maken die u wilt gebruiken. Voor het maken van
illustraties voor penselen gelden de onderstaande richtlijnen:
De illustratie mag geen verlopen, overvloeiingen, andere penseelstreken, netobjecten, bitmapafbeeldingen, grafieken,
geplaatste bestanden of maskers bevatten.
Voor kunst- en patroonpenselen mag de illustratie geen tekst bevatten. Voor een penseelstreekeffect met tekst maakt u
een omtrek van de tekst en maakt u vervolgens een penseel met de omtrek.
Voor patroonpenselen maakt u maximaal vijf patroonelementen (afhankelijk van de penseelconfiguratie) en voegt u
deze elementen toe aan het deelvenster Stalen.
Zie ook
“Informatie over patronen” op pagina 177
“Hoekelementen voor penseelpatronen maken” op pagina 180
Een penseel maken
1 Voor verstrooiings- en kunstpenselen selecteert u de illustratie die u wilt gebruiken. Voor patroonpenselen kunt u de
illustratie voor het zijelement selecteren, maar dat hoeft niet.
2 Klik op de knop Nieuw penseel in het deelvenster Penselen. U kunt ook de geselecteerde illustratie naar het
deelvenster Penselen slepen.
3 Selecteer het penseeltype dat u wilt maken en klik op OK.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
161
4 Voer in het dialoogvenster voor penseelopties een naam voor het penseel in, stel de penseelopties in en klik op OK.
Een penseel aanpassen
Als u de opties voor een penseel wilt wijzigen, dubbelklik dan op het penseel in het deelvenster Penselen. Stel de
penseelopties in en klik op OK. Als het huidige document penseelpaden bevat die gebruikmaken van het gewijzigde
penseel, wordt een bericht weergegeven. Klik op Toepassen op streken als u bestaande streken wilt wijzigen. Klik op
Streken ongewijzigd laten om bestaande streken ongewijzigd te laten en het gewijzigde penseel alleen toe te passen op
nieuwe streken.
Als u de illustratie wilt wijzigen die door een verstrooiings-, kunst- of patroonpenseel wordt gebruikt, sleept u het penseel
naar de illustratie en brengt u de gewenste wijzigingen aan. Vervolgens houd u Alt (Windows) of Option (Mac OS)
ingedrukt terwijl u het aangepaste penseel naar het oorspronkelijke penseel in het deelvenster Penselen sleept.
Als u een penseellijn wilt wijzigen zonder het bijbehorende penseel bij te werken, selecteert u de lijn en klikt u op de knop
Opties van geselecteerd object in het deelvenster Penselen.
Penseelopties
U kunt verschillende opties opgeven voor de verschillende typen penselen. Als u de opties voor een penseel wilt wijzigen,
dubbelklik dan op het penseel in het deelvenster Penselen.
De verstrooiings-, kunst- en patroonpenselen hebben alle dezelfde inkleuringsopties.
Inkleuringsopties voor penselen
De kleuren die een verstrooiings-, kunst- of patroonpenseel verft, zijn afhankelijk van de huidige streekkleur en de
inkleuringsmethodevanhetpenseel.Usteltdeinkleuringsmethodeindooreenvandevolgendeoptiesteselectereninhet
dialoogvenster Penseelopties:
Geen Kleuren worden net zo weergegeven als in het penseel in het deelvenster Penselen. Kies Geen als u voor het penseel
dezelfde kleuren wilt gebruiken als in het deelvenster Penselen.
Tinten De penseelstreek wordt weergegeven met tinten van de streekkleur. Delen van de illustratie die zwart zijn worden
weergegeven met de streekkleur, delen die niet zwart zijn worden weergegeven met tinten van de streekkleur en wit blijft
wit. Als u een steunkleur gebruikt als streek, worden met de optie Tinten verschillende tinten van de steunkleur
gegenereerd. Kies Tinten voor zwart-witte penselen of wanneer u een penseelstreek wilt verven met een steunkleur.
Tinten en schaduwen De penseelstreek wordt weergegeven met tinten en schaduwen van de streekkleur. Als u Tinten en
schaduwen kiest, blijven zwart en wit behouden en vloeien alle tussenliggende kleuren over van zwart naar wit via de
streekkleur. Omdat zwart wordt toegevoegd, kunt u mogelijk niet afdrukken naar een enkelvoudige plaat als u Tinten en
schaduwen gebruikt met een steunkleur. Kies Tinten en schaduwen voor penselen in grijswaarden.
Kleurtoonverschuiving Gebruikt de hoofdkleur van de penseelillustratie, deze kleur wordt weergegeven in het vak
Hoofdkleur. (Standaard is de hoofdkleur de meest prominente kleur in de illustratie.) Alle elementen in de penseelillustratie
die de hoofdkleur hebben, krijgen de streekkleur. Andere kleuren in de penseelillustratie krijgen kleuren die verwant zijn
aan de streekkleur. Bij Kleurtoonverschuiving blijven zwart, wit en grijs behouden. Kies Kleurtoonverschuiving voor
penselen die meerdere kleuren gebruiken. Als u de hoofdkleur wilt wijzigen, klikt u op het pipet Hoofdkleur, verplaatst u
het pipet naar de voorvertoning in het dialoogvenster en klikt u op de kleur die u als hoofdkleur wilt gebruiken. De kleur
in het vak Hoofdkleur wordt gewijzigd. Klik nogmaals op het pipet om het uit te schakelen.
Klik op Tips voor meer informatie en voorbeelden.
Opties voor kalligrafische penselen
Hoek Hiermee bepaalt u de rotatiehoek voor het penseel. Sleep de pijlpunt in de voorvertoning of voer in het tekstvak Hoek
een waarde in.
Ronding Hiermee bepaalt u de ronding van het penseel. Sleep een van de zwarte stippen in de voorvertoning van of naar
het midden, of geef een waarde op in het tekstvak Ronding. Hoe hoger de waarde, des te groter de ronding.
Diameter Hiermee bepaalt u de diameter van het penseel. Gebruik de schuifregelaar Diameter of geef een waarde op in het
tekstvak Diameter.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
162
Met de pop-uplijst rechts van elke optie kunt u variaties aanbrengen in de vorm van het penseel. Kies een van de volgende
opties:
Vast Hiermee maakt u een penseel met een vaste hoek, ronding of diameter.
Willekeurig Hiermee maakt u een penseel met willekeurige variaties in de hoek, ronding of diameter. Typ een waarde in
het tekstvak Variatie om het bereik op te geven voor de variatie in de penseelkenmerken. Bijvoorbeeld met een diameter
van 15 en een variatie van 5, kan de diameter variëren van 10 tot en met 20.
Druk Hiermee maakt u een penseel waarbij de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de druk van een tekenpen.
Deze optie is vooral handig bij Diameter. Deze optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt. Typ een waarde
in het tekstvak Variatie om op te geven hoeveel de penseelkenmerken kunnen variëren ten opzichte van de oorspronkelijke
waarde. Als de waarde voor Ronding bijvoorbeeld 75% is en de waarde voor Variatie 25%, is de lichtste streek 50% en de
zwaarste streek 100%. Hoe lichter de druk, des te groter de hoek van de penseelstreek.
Pendrukschijf Hiermee stelt u in dat de variatie van de diameter wordt aangestuurd met behulp van de pendrukschijf. Deze
optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt dat de hellingsrichting van de pen kan detecteren.
Overhelling Hiermee maakt u een penseel waarbij de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de helling van een
tekenpen. Deze optie is vooral handig bij Ronding. Deze optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt dat de
hellingsrichting van de pen kan detecteren.
Draairichting Hiermee maakt u een penseel waarbij de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de druk van een
tekenpen. Deze optie is vooral handig om de hoek van kalligrafische penselen te variëren, met name waneer u het penseel
als een verfkwast gebruikt. Deze optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt dat kan detecteren in welke
mate de pen verticaal is.
Rotatie Hiermee maakt u een penseel waarvan de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de rotatiewijze van de
tekenpenpunt. Deze optie is vooral handig om de hoek van kalligrafische penselen te variëren, met name waneer u het
penseel als een stift met platte punt gebruikt. Deze optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt dat dit type
rotatie kan detecteren.
Opties voor verstrooiingspenselen
Grootte Hiermee bepaalt u de grootte van de objecten.
Tussenruimte Hiermee bepaalt u de hoeveelheid ruimte tussen objecten.
Verstrooiing Hiermee bepaalt u hoe nauwkeurig objecten het pad volgen aan elke kant van het pad. Hoe hoger de waarde
is, des te verder de objecten van het pad vandaan worden geplaatst.
Rotatie Hiermee bepaalt u de rotatiehoek van de objecten.
Rotatie ten opzichte van Hiermee stelt u de rotatiehoek voor verstrooide objecten in ten opzichte van de pagina of het pad.
Als u bijvoorbeeld Pagina selecteert bij een rotatie van 0˚, wijzen objecten naar de bovenkant van de pagina. Als u Pad
selecteert bij een rotatie van 0˚, staan objecten loodrecht op het pad.
Met de pop-uplijst rechts van elke optie kunt u variaties aanbrengen in de vorm van het penseel. Kies een van de volgende
opties:
Vast Hiermee maakt u een penseel met een vaste grootte, tussenruimte, verstrooiing en rotatie.
Willekeurig Hiermee maakt u een penseel met willekeurige variaties in de grootte, tussenruimte, verstrooiing en rotatie.
Typ een waarde in het tekstvak Variatie om het bereik op te geven voor de variatie in de penseelkenmerken. Bijvoorbeeld
met een diameter van 15 en een variatie van 5, kan de diameter variëren van 10 tot en met 20.
Druk Hiermee maakt u een penseel waarbij de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de druk van een tekenpen.
Deze optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt. Typ een waarde in het meest rechtse tekstvak of gebruik
de schuifregelaar Maximum. De minimumwaarde wordt gebruikt voor de lichtste druk op het tablet en de
maximumwaarde voor de zwaarste druk. Hoe zwaarder de streek bij deze instelling voor Diameter, des de groter de
objecten.
Pendrukschijf Hiermee stelt u in dat de variatie van de diameter wordt aangestuurd met behulp van de pendrukschijf. Deze
optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt dat de hellingsrichting van de pen kan detecteren.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
163
Overhelling Hiermee maakt u een penseel waarbij de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de helling van een
tekenpen. Deze optie is vooral handig bij Ronding. Deze optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt dat de
hellingsrichting van de pen kan detecteren.
Draairichting Hiermee maakt u een penseel waarbij de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de druk van een
tekenpen.Dezeoptievooralhandigomdehoekvanpenselentevariëren.Dezeoptieisalleenbeschikbaaralsueengrafisch
tablet gebruikt dat kan bepalen in welke mate de pen verticaal is.
Rotatie Hiermee maakt u een penseel waarvan de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de rotatiewijze van de
tekenpenpunt. Deze optie vooral handig om de hoek van penselen te variëren. Deze optie is alleen beschikbaar als u een
grafisch tablet gebruikt dat dit type rotatie kan detecteren.
Opties voor kunstpenselen
Richting Hiermee bepaalt u de richting van de illustratie ten opzichte van de lijn. Klik op een pijl om de richting te
bepalen: als de linkerzijde van de illustratie het einde van de streek moet zijn, als de rechterzijde van de illustratie
het einde van de streek moet zijn, als de bovenzijde van de illustratie het einde van de streek moet zijn en als de
onderzijde van de illustratie het einde van de streek moet zijn.
Breedte Hiermee past u de breedte van de illustratie aan ten opzichte van de oorspronkelijke breedte.
Proportioneel Hiermee behoudt u de verhoudingen in een geschaalde illustratie.
Horizontaal omdraaien of Verticaal omdraaien Hiermee wijzigt u de stand van de illustratie ten opzichte van de lijn.
Opties voor patroonpenselen
Knoppen voor elementen Hiermee kunt u verschillende patronen toepassen op verschillende delen van de lijn. Klik op de
knop voor het element dat u wilt definiëren en selecteer een patroonstaal in de lijst. Herhaal deze stap als u patroonstalen
ook op andere elementen wilt toepassen.
Opmerking: Voordat u opties voor een patroonpenseel instelt, moet u de patroonelementen die u wilt gebruiken, toevoegen aan
het deelvenster Stalen. Nadat u een patroonpenseel hebt gemaakt, kunt u de patroonstalen verwijderen uit het deelvenster
Stalen als u ze niet meer nodig hebt.
Elementen in een patroonpenseel
A. Element zijkant B. Element buitenhoek C. Element binnenhoek D. Beginelement E. Eindelement
Schalen Hiermee past u de grootte van de elementen aan ten opzichte van de oorspronkelijke grootte.
Tussenruimte Hiermee past u de ruimte tussen de elementen aan.
Horizontaal omdraaien of Verticaal omdraaien Hiermee wijzigt u de stand van het patroon ten opzichte van de lijn.
E
E
D
D
C
C
B
B
A
A
B
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
164
Passend Hiermee bepaalt u hoe het patroon op de lijn wordt geplaatst. Met Uitrekken wordt het patroonelement verlengd
of verkort om het aan te passen aan het object. Deze optie kan leiden tot ongelijke elementen. Met Tussenruimte toevoegen
wordt tussen de patroondelen ruimte toegevoegd, zodat het patroon proportioneel wordt toegepast op het pad. Met Pad
benaderen worden de elementen op het pad geplaatst dat het oorspronkelijke pad het dichtst benadert zonder de elementen
te wijzigen. Bij deze optie wordt het patroon niet midden op het pad, maar iets meer aan de binnen- of buitenkant van het
pad aangebracht om gelijke elementen te behouden.
Instellingen voor de optie Passend
A. Uitrekken B. Tussenruimte toevoegen C. Pad benaderen
Transparantie- en overvloeiingsmodi
Transparantie
Transparantie is een integraal onderdeel van Illustrator, zodat het mogelijk is dat transparantie aan illustraties wordt
toegevoegd zonder dat u het merkt. U kunt op de volgende manieren transparantie aan illustraties toevoegen:
U verlaagt de dekking van objecten, zodat de onderliggende illustratie zichtbaar wordt.
U gebruikt dekkingsmaskers om variaties in transparantie te maken.
U gebruikt een overvloeimodus om de interactie tussen overlappende objecten te wijzigen.
U past verlopen en netten toe die transparantie bevatten.
U past effecten of grafische stijlen toe die transparantie bevatten, zoals slagschaduwen.
U importeert bestanden van Adobe Photoshop die transparantie bevatten.
Op www.adobe.com/go/vid0054_nl vindt u een video over het werken met transparantie. Op
www.adobe.com/go/learn_ai_transparency_pdf_nl vindt u meer informatie over het werken met transparantie in de
diverse Adobe Creative Suite-componenten.
Zie ook
Afdrukken illustraties afdrukken en opslaan” op pagina 396
Overvloeimodi” op pagina 170
A
BC
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
165
Overzicht van het deelvenster Transparantie
Gebruik het deelvenster Transparantie (Venster > Transparantie) om de dekking en de overvloeimodus van objecten in te
stellen, dekkingsmaskers te maken of om een gedeelte van het ene object af te dekken met het overlappende gedeelte van
een transparant object.
Zie ook
Overzicht werkgebied” op pagina 13
Alle opties in het deelvenster Transparantie tonen
Kies Opties tonen in het deelvenstermenu.
Een miniatuur van het geselecteerde object tonen in het deelvenster Transparantie
Kies Miniatuur tonen in het deelvenstermenu. U kunt ook op het dubbele driehoekje op de deelvenstertab klikken om
door de weergavegrootten te bladeren.
Transparantie in illustraties bekijken
Het is belangrijk dat u weet of u transparantie gebruikt, omdat u enkele extra opties moet instellen als u transparante
illustraties wilt afdrukken of opslaan. Als u transparantie in een illustratie wilt zien, kunt u een geblokt achtergrondraster
weergeven, zodat u kunt zien welke gebieden in de illustratie transparant zijn.
1 Kies Weergave > Transparantieraster tonen.
2 (Optioneel) Kies Bestand > Documentinstellingen. Selecteer Transparantie in het menu boven in het dialoogvenster
Documentinstellingen en stel de rasteropties in.
Opmerking: U kunt ook de kleur van het tekengebied wijzigen om te simuleren hoe de illustratie eruit ziet wanneer deze op
gekleurd papier wordt afgedrukt.
De dekking van illustraties wijzigen
U kunt de dekking van een enkel object, de dekking van alle objecten in een groep of laag of de dekking van de vulling of
streek van een object wijzigen.
1 Selecteer een object of groep (of selecteer een laag in het deelvenster Lagen).
Als u de dekking van een vulling of streek wilt wijzigen, selecteer dan het object en selecteer vervolgens de vulling of streek
in het deelvenster Vorm.
2 Stel de optie Dekking in het deelvenster Transparantie of in het deelvenster Beheer in.
Als u alle objecten met een bepaalde dekking wilt selecteren, selecteert u een object met die dekking of deselecteert u alles
en geeft u de dekkingswaarde op in het deelvenster Transparantie. Kies vervolgens Selecteren > Zelfde > Dekking.
Als u meerdere objecten in een laag selecteert en de dekkingsinstelling wijzigt, verandert de dekking van overlappende
gebieden van de geselecteerde objecten ten opzichte van de andere objecten. Deze gebieden zullen een hogere
dekkingswaarde hebben. Als u echter een laag of groep aanwijst en daarna de dekking wijzigt, worden de objecten in de
laag of groep als één object gezien. Alleen objecten buiten en onder de laag of groep zijn zichtbaar door de transparante
objecten. Als een object naar de laag of de groep wordt verplaatst, neemt het de dekking van de laag of de groep over en als
een object buiten de groep wordt geplaatst, blijft de dekking niet behouden.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
166
Afzonderlijke objecten die zijn geselecteerd en waarvoor de dekking is ingesteld op 50% (links), vergeleken met een laag die als doel is
geselecteerd en waarvan de dekking is ingesteld op 50% (rechts)
Zie ook
“Items aanwijzen voor weergavekenmerken” op pagina 330
Overzicht van het deelvenster Vorm” op pagina 329
Afdrukken illustraties afdrukken en opslaan” op pagina 396
Een transparante afdekgroep maken
In een transparante afdekgroep schijnen de elementen van een groep niet door elkaar heen.
Groep waarvoor de optie Afdekgroep is uitgeschakeld (links) en ingeschakeld (rechts).
1 Wijs in het deelvenster Lagen de groep of laag aan waar u een afdekgroep van wilt maken.
2 Selecteer in het deelvenster Transparantie de optie Afdekgroep. Als deze optie niet wordt weergegeven, selecteert u
Opties tonen in het deelvenstermenu.
Het selectievakje Afdekgroep kent drie standen: aan (vinkje), uit (leeg) en neutraal (gevuld vierkantje). Gebruik de neutrale
stand als u de illustratie wilt groeperen zonder het afdekgedrag te beïnvloeden zoals dat wordt bepaald door de ingesloten
laag of groep. Schakel de optie uit als u wilt dat een laag of groep van transparante objecten elkaar nooit afdekken.
Zie ook
“Items aanwijzen voor weergavekenmerken” op pagina 330
Afdrukken illustraties afdrukken en opslaan” op pagina 396
Dekkingsmaskers gebruiken om transparantie te maken
Met een dekkingsmasker en een maskerend object kunt u de transparantie van de onderliggende illustratie wijzigen. Het
dekkingsmasker (ook wel gemaskeerde illustratie genoemd) biedt een vorm waardoor andere objecten zichtbaar zijn. Het
maskerende object bepaalt welke gebieden transparant zijn en wat de mate van transparantie is. U kunt elk gekleurd object
of elke gekleurde rasterafbeelding gebruiken als maskerend object. Voor de dekkingsniveaus in het masker maakt Illustrator
gebruik van de grijswaarde-equivalenten van de kleuren in het maskerende object. Waar het dekkingsmasker wit is, is de
illustratie volledig zichtbaar. Waar het dekkingsmasker zwart is, is de illustratie verborgen. Grijstinten in het masker
resulteren in verschillende transparantieniveaus in de illustratie.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
167
Een dekkingsmasker maken
A. Onderliggende objecten B. Illustratie die als dekkingsmasker fungeert C. Maskerend object gevuld met zwart-witverloop D. C is over
gebied B geplaatst en maskeert B
Wanneer het dekkingsmasker is gemaakt, wordt een miniatuur van het maskerende object weergegeven in het deelvenster
Transparantie rechts van de miniatuur van de gemaskeerde illustratie. (Als deze miniaturen niet worden weergegeven, kiest
u Miniatuur tonen in het deelvenstermenu.) Standaard zijn de gemaskeerde illustratie en het maskerende object gekoppeld
(dit wordt weergegeven met een koppeling tussen de miniaturen in het deelvenster). Wanneer u de gemaskeerde illustratie
verplaatst, wordt ook het maskerende object verplaatst. Wanneer u echter een maskerend object verplaatst, wordt de
gemaskeerde illustratie niet verplaatst. U kunt de koppeling met het masker in het deelvenster Transparantie verbreken,
zodat het masker op zijn plaats blijft en u de gemaskeerde illustratie onafhankelijk kunt verplaatsen.
In het deelvenster Transparantie worden miniaturen van dekkingsmaskers weergegeven: de miniatuur links vertegenwoordigt het
dekkingsmasker, de miniatuur rechts vertegenwoordigt maskerende objecten.
U kunt maskers verplaatsen tussen Photoshop en Illustrator. Dekkingsmaskers in Illustrator worden in Photoshop
geconverteerd naar laagmaskers, en andersom.
Opmerking: U kunt de isolatiemodus niet activeren als u in de bewerkingsmodus voor maskers werkt, en andersom.
Op www.adobe.com/go/vid0056_nl vindt u een video over het werken met dekkingsmaskers.
Zie ook
Afdrukken illustraties afdrukken en opslaan” op pagina 396
“Items aanwijzen voor weergavekenmerken” op pagina 330
Een dekkingsmasker maken
1 Selecteer een enkelvoudig object of groep, of selecteer een laag in het deelvenster Lagen.
2 Dubbelklik direct rechts naast de miniatuur in het deelvenster Transparantie.
3 Als de miniatuur niet wordt weergegeven, kiest u Miniatuur tonen in het deelvenstermenu. Er wordt een leeg masker
gemaakt en de bewerkingsmodus voor maskers wordt automatisch geactiveerd.
4 Gebruik de tekengereedschappen om de vorm van het masker te tekenen.
5 Klik op de miniatuur van de gemaskeerde illustratie (linkerminiatuur) in het deelvenster Transparantie om de
bewerkingsmodus voor maskers af te sluiten.
Opmerking: Met de optie Knippen stelt u een zwarte achtergrond in voor het masker. Als de optie Knippen is geselecteerd, zijn
zwarte objecten, zoals zwarte tekst die u gebruikt om een dekkingsmasker te maken, daarom niet zichtbaar. Als u de objecten
wilt zien, gebruikt u een andere kleur of schakelt u de optie Knippen uit.
AB C D
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
168
Een bestaand object converteren naar een dekkingsmasker
Selecteer ten minste twee objecten of groepen en kies Dekkingsmasker maken in het menu van het deelvenster
Transparantie. Het bovenste object of de bovenste groep in de selectie wordt gebruikt als masker.
Een maskerend object bewerken
U kunt een maskerend object bewerken om de vorm of de transparantie van het masker te wijzigen.
1 Klik op de miniatuur van het maskerende object (rechterminiatuur) in het deelvenster Transparantie.
2 Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de maskerminiatuur om alle andere illustraties in het
documentvenster te verbergen. (Als de miniaturen niet worden weergegeven, kiest u Miniatuur tonen in het
deelvenstermenu.)
3 Bewerk het masker met de bewerkingsgereedschappen en -technieken van Illustrator.
4 Klik op de miniatuur van de gemaskeerde illustratie (linkerminiatuur) in het deelvenster Transparantie om de
bewerkingsmodus voor maskers af te sluiten.
Een dekkingsmasker ontkoppelen of opnieuw koppelen
Als u een masker wilt ontkoppelen, wijs dan de gemaskeerde illustratie aan in het deelvenster Lagen en klik op het
koppelingssymbool tussen de miniaturen in het deelvenster Transparantie. Of selecteer Dekkingsmasker scheiden in
het menu van het deelvenster Transparantie.
De positie en de grootte van het maskerende object worden vergrendeld en u kunt de gemaskeerde objecten onafhankelijk
van het masker verplaatsen en vergroten of verkleinen.
Als u een masker opnieuw wilt koppelen, wijs dan de gemaskeerde illustratie aan in het deelvenster Lagen en klik in het
gebied tussen de miniaturen in het deelvenster Transparantie. Of selecteer Dekkingsmasker koppelen in het menu van
het deelvenster Transparantie.
Een dekkingsmasker deactiveren of opnieuw activeren
Als u de transparantie wilt verwijderen die door het masker wordt gemaakt, kunt u het masker deactiveren.
Als u een masker wilt deactiveren, wijs dan de gemaskeerde illustratie aan in het deelvenster Lagen en klik, terwijl u Shift
ingedrukt houdt, op de miniatuur van het maskerende object (rechterminiatuur) in het deelvenster Transparantie. Of
selecteer Dekkingsmasker uitschakelen in het menu van het deelvenster Transparantie. Wanneer het dekkingsmasker is
gedeactiveerd, wordt er een rood kruis weergegeven door de maskerminiatuur in het deelvenster Transparantie.
Alsueenmaskeropnieuwwiltactiveren,wijsdandegemaskeerde illustratie aan in het deelvenster Lagen en klik, terwijl
u Shift ingedrukt houdt, op de miniatuur van het maskerende object in het deelvenster Transparantie. Of selecteer
Dekkingsmasker inschakelen in het menu van het deelvenster Transparantie.
Een dekkingsmasker verwijderen
Wijs de gemaskeerde illustratie aan in het deelvenster Lagen en selecteer vervolgens Dekkingsmasker opheffen in het
deelvenster Transparantie.
Het maskerende object komt nu weer tevoorschijn boven op de objecten die waren gemaskeerd.
Een dekkingsmasker omkeren of knippen
1 Selecteer de gemaskeerde illustratie in het deelvenster Lagen.
2 Selecteer een van de volgende opties in het deelvenster Transparantie:
Knippen Het masker krijgt een zwarte achtergrond waardoor de gemaskeerde illustratie wordt uitgeknipt tot de grenzen
van het maskerende object. Schakel de optie Knippen uit om dit gedrag uit te schakelen. Als nieuwe dekkingsmaskers
standaard knippend moeten zijn, selecteer dan Nieuwe dekkingsmaskers zijn knippend in het menu van het deelvenster
Transparantie.
Mask. omkeren Hiermee worden de lichtsterktewaarden van het maskerende object omgekeerd, waardoor de dekking van
de gemaskeerde illustratie wordt omgekeerd. Als het masker is omgekeerd, worden gebieden die bijvoorbeeld 90%
transparant zijn, 10% transparant. Schakel de optie Mask. omkeren uit om de oorspronkelijke toestand van het masker te
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
169
herstellen. Als u alle maskers standaard wilt omkeren, selecteer dan Nieuwe dekkingsmaskers worden omgekeerd in het
menu van het deelvenster Transparantie.
Als deze opties niet worden weergegeven, selecteert u Opties tonen in het deelvenstermenu.
Transparantie gebruiken om een afdekvorm te maken
Met de optie Dekking en masker bepalen afdekvorm kunt u een afdekeffect maken dat proportioneel is ten opzichte van de
dekking van het object. In gebieden van het masker waar de dekking bijna 100% is, is er sprake van een sterk afdekeffect;
in gebieden met minder dekking, is het afdekeffect zwakker. Als u bijvoorbeeld een object met verloopmaskering gebruikt
als afdekvorm, wordt het onderliggende object in toenemende mate afgedekt, alsof het door een verloop wordt gearceerd.
Ukuntafdekvormenmakenmetzowelvectorobjectenalsrasterobjecten.Dezetechniekishetmeestgeschiktvoorobjecten
die een andere overvloeimodus gebruiken dan de modus Normaal.
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een dekkingsmasker wilt gebruiken om de afdekvorm te maken, selecteert u de gemaskeerde illustratie en
groepeert u deze vervolgens met de objecten die u wilt afdekken.
Als u het alfakanaal van een bitmapobject wilt gebruiken om de afdekvorm te maken, selecteert u een bitmapobject dat
transparantie bevat en vervolgens groepeert u dat object met de objecten die u wilt afdekken.
2 Selecteer de groep.
3 Klik in het deelvenster Transparantie op de optie Afdekgroep totdat er een vinkje wordt weergegeven.
4 Selecteer de maskerende objecten of de transparante afbeelding die in het deelvenster Lagen tussen de gegroepeerde
objecten staan.
5 Selecteer in het deelvenster Transparantie de optie Dekking en masker bepalen afdekvorm.
Vormen afdekken met een bitmapobject
A. Originele illustratie B. De overvloeimodus Donkerder maken toegepast op het woord “PEARS” terwijl de optie Afdekgroep is geselecteerd
C. De optie Dekking en masker bepalen afdekvorm toegepast op het woord “PEARS”
Zie ook
Afdrukken illustraties afdrukken en opslaan” op pagina 396
“Items aanwijzen voor weergavekenmerken” op pagina 330
A
C
B
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
170
Overvloeimodi
Met overvloeimodi kunt u kleuren van objecten en de kleuren van onderliggende objecten op verschillende manieren in
elkaar laten overvloeien. Wanneer u een overvloeimodus toepast op een object, is het effect van de overvloeimodus
zichtbaar op alle objecten onder de laag of de groep met het object.
Het is handig om bij het visualiseren van het effect van een overvloeimodus te denken aan de volgende terminologie wat
betreft kleuren:
De overvloeikleur is de oorspronkelijke kleur van het geselecteerde object of van de geselecteerde groep of laag.
De basiskleur is de onderliggende kleur in de illustratie.
De resulterende kleur is de kleur die ontstaat na het overvloeien.
Bovenste object met overvloeimodus Normaal (links) in vergelijking met de overvloeimodus Fel licht (rechts)
A. Basiskleuren in onderliggende objecten met 100% dekking B. Overvloeikleur in het bovenste object C. Resulterende kleuren na toepassing
van de overvloeimodus Fel licht op het bovenste object
Op www.adobe.com/go/vid0055_nl vindt u een video over het werken met overvloeimodi.
In Illustrator kunt u beschikken over de volgende overvloeimodi:
Normaal Verft de selectie met de overvloeikleur zonder interactie met de basiskleur. Dit is de standaardmodus.
Donkerder maken Selecteert de basis- of overvloeikleur als resulterende kleur (de donkerste kleur wordt geselecteerd).
Gebieden die lichter zijn dan de overvloeikleur, worden vervangen. Gebieden die donkerder zijn dan de overvloeikleur,
blijven ongewijzigd.
Vermenigvuldigen Vermenigvuldigt de basiskleur met de overvloeikleur. De resulterende kleur is altijd donkerder.
Vermenigvuldigen met zwart geeft altijd zwart als resultaat. Elke willekeurige kleur die met wit wordt vermenigvuldigd,
blijft ongewijzigd. U krijgt een vergelijkbaar effect wanneer u tekent op de pagina met meerdere magische markeringen.
Kleur doordrukken Maakt de basiskleur donkerder waardoor de overvloeikleur zichtbaar wordt. Wit als overvloeikleur
heeft in deze modus geen effect.
Lichter maken Selecteert de basis- of overvloeikleur als resulterende kleur (de lichtste kleur wordt geselecteerd). Gebieden
die donkerder zijn dan de overvloeikleur, worden vervangen. Gebieden die lichter zijn dan de overvloeikleur, blijven
ongewijzigd.
Rasteren Vermenigvuldigt de omkering van de overvloeikleur en de basiskleur. De resulterende kleur is altijd lichter.
Rasteren met zwart heeft geen effect: de originele kleur blijft ongewijzigd. Rasteren met wit geeft altijd wit. U krijgt een
vergelijkbaar effect wanneer u meerdere dia's bovenop elkaar projecteert.
Kleur tegenhouden Maakt de basiskleur helderder waardoor de overvloeikleur zichtbaar wordt. Zwart heeft in deze modus
geen effect.
Overvloeien In deze modus worden de kleuren vermenigvuldigd of gerasterd, afhankelijk van de basiskleur. Patronen of
kleuren bedekken de bestaande illustraties. Hierbij blijven de hooglichten en schaduwen van de basiskleur behouden,
terwijl de overvloeikleur wordt gemengd om de lichtheid en donkerte van de oorspronkelijke kleur weer te geven.
Zacht licht In deze modus worden de kleuren donkerder of lichter gemaakt, afhankelijk van de overvloeikleur. Dit geeft
ongeveer hetzelfde effect als diffuus licht op een schilderij.
A BC
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
171
Als de overvloeikleur (lichtbron) lichter is dan 50% grijs, wordt de illustratie lichter, alsof deze is tegengehouden. Als de
overvloeikleur donkerder is dan 50% grijs, wordt de illustratie donkerder, alsof deze is doorgedrukt. Als u puur zwart of
puur wit als werkkleur gebruikt, is het resultaat een aanzienlijk donkerder of lichter gebied, maar niet een puur zwart of
puur wit gebied.
Fel licht In deze modus worden de kleuren vermenigvuldigd of gerasterd, afhankelijk van de overvloeikleur. Dit geeft
ongeveer hetzelfde effect als een felle lamp op een schilderij.
Als de overvloeikleur (lichtbron) lichter is dan 50% grijs, wordt de illustratie lichter, alsof deze is gerasterd. Zo kunt u
hooglichten toevoegen aan illustraties. Als de overvloeikleur donkerder is dan 50% grijs, wordt de illustratie donkerder,
alsof deze is vermenigvuldigd. Hiermee kunt u een schaduweffect aan illustraties toevoegen. Als u puur zwart of puur wit
als werkkleur gebruikt, is het resultaat ook puur zwart of puur wit.
Verschil Trekt de overvloeikleur van de basiskleur of de basiskleur van de overvloeikleur af, afhankelijk van welke kleur de
hoogste helderheidswaarde heeft. Als u wit gebruikt als overvloeikleur, worden de kleurwaarden van de basiskleur
omgekeerd. Zwart heeft in deze modus geen effect.
Uitsluiting In deze modus wordt een effect gecreëerd dat vergelijkbaar is met dan van de modus Verschil; het contrast is
alleen minder. Als u wit gebruikt als overvloeikleur, worden de basiskleurcomponenten omgekeerd. Zwart heeft in deze
modus geen effect.
Kleurtoon Hiermee wordt een eindkleur gemaakt met de lichtsterkte en verzadiging van de basiskleur, en de kleurtoon van
de overvloeikleur.
Verzadiging In deze modus ontstaat een eindkleur met de luminantie en kleurtoon van de basiskleur en de verzadiging van
de overvloeikleur. Als u met deze modus in een gebied verft zonder verzadiging (grijs), gebeurt er niets.
Kleur In deze modus ontstaat een eindkleur met de luminantie van de basiskleur en de kleurtoon en verzadiging van de
overvloeikleur. Op deze manier blijven de grijsniveaus in de illustraties behouden en kunt u heel gemakkelijk monochrome
illustraties kleuren en gekleurde illustraties tinten geven.
Lichtsterkte In deze modus ontstaat een eindkleur met de kleurtoon en verzadiging van de basiskleur en de luminantie van
de overvloeikleur. Het effect van deze modus is het tegenovergestelde van het effect van de modus Kleur.
Opmerking: In de modi Verschil, Uitsluiting, Kleurtoon, Verzadiging, Kleur en Lichtsterkte vloeien steunkleuren niet over en
in de meeste overvloeimodi dekt een kleur van 100% zwart de kleur van de onderliggende laag af. Geef in plaats van 100%
zwart een rijke zwarte kleur op met CMYK-waarden.
De overvloeimodus van illustraties wijzigen
1 Selecteer een object of groep (of selecteer een laag in het deelvenster Lagen).
Als u de overvloeimodus van een vulling of streek wilt wijzigen, selecteer dan het object en selecteer vervolgens de vulling
of streek in het deelvenster Vorm.
2 Kies een overvloeimodus in het pop-upmenu van het deelvenster Transparantie.
U kunt de overvloeimodus in een aangewezen laag of groep isoleren, zodat de onderliggende objecten niet worden
beïnvloed. Hiervoor selecteert u rechts van een groep of laag in het deelvenster Lagen het doelpictogram dat een object
bevat dat een overvloeimodus gebruikt. Selecteer Overvloeien isoleren in het deelvenster Transparantie. (Als de optie
Overvloeien isoleren niet wordt weergegeven, selecteert u Opties tonen in het menu van het deelvenster Transparantie.)
Groep (ster en cirkel) met uitgeschakelde optie Overvloeien isoleren (links) en groep met ingeschakelde optie Overvloeien isoleren (rechts)
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
172
Als u alle objecten met dezelfde overvloeimodus wilt selecteren, selecteer dan een object met die overvloeimodus of
deselecteer alles en kies de overvloeimodus in het deelvenster Transparantie. Kies vervolgens Selecteren > Zelfde >
Overvloeimodus.
Op www.adobe.com/go/vid0055_nl vindt u een video over het werken met overvloeimodi.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Transparantie” op pagina 165
Overzicht van het deelvenster Vorm” op pagina 329
“Items aanwijzen voor weergavekenmerken” op pagina 330
Afdrukken illustraties afdrukken en opslaan” op pagina 396
Verlopen, netten en kleurovervloeiingen
Verlopen en netten
U kunt op de volgende manieren kleurverlopen toepassen op objecten, afhankelijk van het effect dat u wilt bereiken.
Verloopvulling Gebruik deze optie als u een geleidelijke overvloeiing van kleuren wilt toepassen op dezelfde manier als met
andere kleuren. Een verloopvulling maken is een goede manier om een vloeiend kleurverloop over een of meer objecten te
maken. U kunt een verloop als een staal opslaan, zodat u het verloop eenvoudig kunt toepassen op meerdere objecten.
Netobject Gebruik deze optie als u een enkelvoudig object met meerdere kleuren wilt maken waarop kleuren in
verschillende richtingen kunnen verlopen en waarbij de kleuren vloeiend van punt naar punt overgaan. Als u een fijnmazig
net op een object maakt en de kleurkenmerken op elk punt bewerkt, kunt u de kleuring van het netobject exact in de hand
houden. Als u kleurwijzigingen voor een groter deel van het object wilt maken, kunt u vier netpunten tegelijk kleuren door
op het tussenliggende vlak te klikken.
Als u overvloeiingen van kleuren, dekkingen en vormen tussen objecten wilt maken, gebruik dan de opdracht of het
gereedschap Overvloeien. Als u de begin- en eindvormen, -dekkingen en -kleuren selecteert, worden de tussenliggende
stappen voor het maken van een uiteindelijke overvloeiing automatisch uitgevoerd.
Zie ook
Objecten laten overvloeien” op pagina 227
“Kleuren overvloeien op pagina 119
Overzicht van het deelvenster Verloop
Via het deelvenster Verloop (Venster > Verloop) kunt u verlopen toepassen, maken en wijzigen. Als u met dit deelvenster
werkt, is het is handig om alle opties weer te geven (kies Opties tonen in het deelvenstermenu).
Het vak Verloopvulling geeft de huidige verloopkleuren en het huidige verlooptype weer. Als u op dit vak klikt, wordt het
geselecteerde object met dit verloop gevuld. Het deelvenster bevat standaard een begin- en een eindkleurvak. U kunt echter
extra kleurvakken toevoegen door elders onder de kleurschuifregelaar te klikken.
Deelvenster Verloop
A. Vak Verloopvulling B. Ve rloop schu ifre gela ar C. Beginkleur D. Deelvenstermenu E. Eindkleur
D
A
B
C
E
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
173
Zie ook
Overzicht werkgebied” op pagina 13
Verlopen maken of wijzigen
Verloopkleuren worden gedefinieerd door een aantal stops in de verloopschuifregelaar. Een stop is het punt waarop een
verloop van de ene kleur in de volgende overgaat. Dit punt wordt aangegeven door een vierkantje onder de
verloopschuifregelaar. De vierkantjes in het deelvenster Verloop geven de kleur weer die momenteel aan elke verloopstop
is toegekend. Bij een radiaal verloop bepaalt de meest linkse verloopstop de kleurvulling van het middelpunt. Deze straalt
naar buiten in de richting van de kleur van de meest rechtse verloopstop.
Op www.adobe.com/go/vid0050_nl vindtueenvideooverhetverbeterenvanuwafbeeldingendoormiddelvanverlopen.
Informatie over het maken van verlopen vindt u in de handleiding "Unleash the power of gradients" op
www.adobe.com/go/learn_ai_tutorials_gradients_nl.
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een nieuw verloop wilt maken, deselecteer dan alle objecten en klik op het vak Verloop onder in het deelvenster
Gereedschappen.
Als u het verloop van een object wilt wijzigen, selecteert u het object.
Als u een vooraf ingesteld verloop wilt wijzigen, klik dan op een verloopstaal in het deelvenster Stalen.
Als u alleen verlopen in het deelvenster Stalen wilt weergeven, klik dan op de knop Menu Staaltypen tonen en kies
Verloopstalen tonen.
2 Selecteer in het deelvenster Verloop een verlooptype (Lineair of Radiaal).
3 Als u Lineair selecteert, typt u een waarde voor de hoek van het verloop in het tekstvak Hoek. Of stel de hoek in door
met het gereedschap Verloop in het documentvenster te slepen.
4 De kleuren voor het verloop selecteren:
Als u de begin- en eindkleur van een verloop wilt definiëren, klikt u op de meest linkse of rechtse verloopstop. Geef een
kleur op in het deelvenster Kleur of houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op een kleurstaal klikt
in het deelvenster Stalen. U kunt ook een kleur vanuit het deelvenster Kleur of Stalen naar de verloopstop slepen.
Opmerking: Als u een verloop tussen steunkleuren maakt, moet u de optie Naar proces converteren in het dialoogvenster
Kleurscheidingen uitschakelen om het verloop af te drukken in afzonderlijke steunkleurscheidingen.
Als u tussenliggende kleuren wilt toevoegen aan een verloop, sleep dan een kleur vanuit het deelvenster Stalen of Kleur
naar de verloopschuifregelaar. Of klik ergens onder de verloopschuifregelaar en selecteer een kleur op dezelfde manier
als voor de begin- of eindkleur. Als u een tussenliggende kleur wilt verwijderen, sleept u het vierkantje van de
schuifregelaar af.
Als u de middelpunten van de kleurstops van het verloop wilt aanpassen (het punt waarop de kleurwaarden 50% zijn),
sleept u het ruitje boven de schuifregelaar. U kunt ook het pictogram selecteren en in het tekstvak Locatie een waarde
opgeven tussen 0 en 100.
Als u de eindpunten van de kleurstops van het verloop wilt wijzigen, sleept u de meest linkse of rechtse verloopstop onder
de verloopbalk.
5 Klik op de knop Nieuw staal in het deelvenster Stalen om het nieuwe of gewijzigde verloop als staal op te slaan. Of sleep
het verloop van het deelvenster Verloop of het deelvenster Gereedschappen naar het deelvenster Stalen.
Opmerking: In “De verlooprichting wijzigen of toepassen op meerdere objecten” op pagina 174 vindt u informatie over het
wijzigen van de richting van het verloop.
Zie ook
“Verlopen, netten en kleurovervloeiingen afdrukken” op pagina 393
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
174
Een bestaand verloop op een object toepassen
Selecteer een object en voer een van de volgende handelingen uit:
Als u het laatst gebruikte verloop wilt toepassen, klik dan op het vak Verloop in het deelvenster Gereedschappen of
op het vak Verloopvulling in het deelvenster Verloop.
Als u een vooraf ingesteld of eerder opgeslagen verloop wilt toepassen, klik dan op een verloopstaal in het deelvenster
Stalen.
Als u alleen verlopen in het deelvenster Stalen wilt weergeven, klik dan op de knop Menu Staaltypen tonen en kies
Verloopstalen tonen.
Zie ook
“Verlopen maken of wijzigen” op pagina 173
De verlooprichting wijzigen of toepassen op meerdere objecten
Als u eenmaal een object hebt gevuld met een verloop, kunt u met het gereedschap Verloop het verloop aanpassen door een
nieuw vulpad te “tekenen. Met dit gereedschap kunt u de richting en het begin- en eindpunt van een verloop wijzigen en
een verloop op verschillende objecten toepassen.
1 Vul het object of de objecten met een verloop. Als u een verloop wilt toepassen op meerdere objecten, vult u alle objecten
met een verloop.
2 Selecteer een of meer objecten.
3 Selecteer het gereedschap Verloop .
4 Plaats de aanwijzer op het punt waar het beginpunt van het verloop moet komen en sleep de aanwijzer over het object
in de richting waarin het verloop moet lopen.
5 Laat de muisknop los op de plaats waar het eindpunt van het verloop moet komen.
Netobjecten
Een netobject is een object met meerdere kleuren die in verschillende richtingen kunnen lopen en vloeiend van een punt
naar een ander punt kunnen overgaan. Als u een netobject maakt, vormen meerdere lijnen, de zogenaamde netlijnen, een
net over het object waarmee u de kleurovergangen op het object eenvoudig kunt bewerken. Door punten op de netlijnen te
verplaatsen en te bewerken, kunt u de intensiteit van een kleurovergang wijzigen, of de omvang van een gekleurd gebied op
het object wijzigen.
Op het punt waar twee netlijnen elkaar snijden, bevindt zich een speciaal ankerpunt dat een netpunt wordt genoemd.
Netpunten worden weergegeven als ruitjes. Deze punten hebben dezelfde eigenschappen als ankerpunten, maar kunnen
bovendien kleur aannemen. U kunt netpunten toevoegen, verwijderen en bewerken, en u kunt de kleur wijzigen die aan
elk netpunt is gekoppeld.
Er worden ook ankerpunten in het net weergegeven (deze worden weergegeven als vierkantjes in plaats van ruitjes). Deze
kunnen worden toegevoegd, verwijderd, bewerkt en verplaatst, net als alle andere ankerpunten in Illustrator. Ankerpunten
kunnen op elke netlijn worden geplaatst; u kunt op een ankerpunt klikken en het wijzigen door de bijbehorende
richtingslijnen te verplaatsen.
Een gebied tussen vier netpunten wordt een netvlak genoemd. De kleur van een netvlak kunt u met dezelfde technieken
wijzigen als kleuren op een netpunt.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
175
Diagram van een netobject
A. Netlijn B. Netvlak C. Netpunt D. Ankerpunt
Netobjecten maken
U kunt netobjecten maken van vectorobjecten, met uitzondering van samengestelde paden en tekstobjecten. U kunt geen
netobjecten maken van gekoppelde afbeeldingen.
Als u de prestaties en opbouwsnelheid op peil wilt houden, dient u de omvang van netobjecten tot een minimum te
beperken. Complexe netobjecten kunnen de prestaties zeer negatief beïnvloeden. Het is daarom beter om enkele kleine,
eenvoudige netobjecten te maken in plaats van één complex netobject. Als u complexe objecten converteert, levert de
opdracht Net maken de beste resultaten op.
Opmerking: Als u netobjecten afdrukt, blijven steunkleuren behouden voor EPS-, PDF- en PostScript-uitvoer.
Zie voor informatie over het maken van verloopnetobjecten de handleiding "Achieve photo realism with Gradient Mesh"
op www.adobe.com/go/learn_ai_tutorial_gradientmesh_nl.
Zie ook
“Een bestaand verloop op een object toepassen op pagina 174
Een netobject maken met een onregelmatig netpuntpatroon
1 Selecteer het gereedschap Net en selecteer een vulkeur voor de netpunten.
2 Klik op de plaats voor het eerste netpunt.
Het object wordt geconverteerd naar een netobject met het minimumaantal netlijnen.
3 Blijf klikken om extra netpunten toe te voegen. Houd Shift in gedrukt terwijl u klikt om een netpunt toe te voegen zonder
de huidige vulkleur te wijzigen.
Een netobject maken met een regelmatig netpuntpatroon
1 Selecteer het object en kies Object > Verloopnet maken.
2 Stel het aantal rijen en kommen in en selecteer de richting van het hooglicht in het menu Weergave:
Plat Hiermee past u de oorspronkelijke kleur van het object gelijkmatig toe op het oppervlak, zodat er geen hooglicht
ontstaat.
Naar midden Hiermee maakt u een hooglicht in het midden van het object.
Naar rand Hiermee maakt u een hooglicht op de randen van het object.
3 Voer een percentage wit hooglicht in dat op het netobject moet worden toegepast. Met een waarde van 100% wordt de
maximumhoeveelheid wit hooglicht op het object toegepast; met een waarde van 0% wordt er geen wit hooglicht op het
object toegepast.
Een met verloop gevuld object converteren naar een netobject
1 Selecteer het object en kies Object > Uitbreiden.
2 Selecteer Verloopnet en klik op OK.
B
A
C
D
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
176
Het geselecteerde object wordt geconverteerd naar een netobject dat de vorm aanneemt van het verloop, hetzij cirkelvormig
(radiaal), hetzij rechthoekig (lineair).
Netobjecten bewerken
U kunt een netobject op diverse manieren bewerken, zoals netpunten toevoegen, verwijderen en verplaatsen, de kleur van
netpunten en netvlakken wijzigen en het netobject converteren naar een normaal object.
Een netpunt toevoegen
Selecteer het gereedschap Net en selecteer een vulkeur voor de nieuwe netpunten. Klik vervolgens in het netobject.
Een netpunt verwijderen
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik met het gereedschap Net op het netpunt.
Een netpunt verplaatsen
Sleep het netpunt met het gereedschap Net of Direct selecteren. Houd Shift ingedrukt terwijl u met het gereedschap Net
sleept om het netpunt op een netlijn te houden. Dit is een handige manier om een netpunt langs een kromme netlijn te
verplaatsen zonder de netlijn te vervormen.
Een netpunt verplaatsen door het te slepen (links), vergeleken met het verplaatsen van een netpunt langs een netlijn door Shift ingedrukt te
houden terwijl u sleept met het gereedschap Net (rechts)
Opmerking: Wanneer u het netpunt selecteert met het gereedschap Net of het gereedschap Direct selecteren, worden er
richtingslijnen weergegeven. U kunt de richtingslijnen slepen om het netpunt te bewerken, zoals bij een ankerpunt. Houd Shift
ingedrukt terwijl u met het gereedschap Net een richtingslijn sleept om alle richtingslijnen voor het netpunt tegelijk te
verplaatsen.
De kleur van een netpunt of -vlak wijzigen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer het netobject en sleep vanuit het deelvenster Kleur of Stalen een kleur naar het punt of vlak.
Deselecteer alle objecten en selecteer een vulkleur. Selecteer vervolgens het netobject en pas de vulkleur met het
gereedschap Pipet toe op de netpunten of -vlakken.
Kleur toevoegen aan een netpunt (links) en aan een netvlak (rechts)
Een netobject terugconverteren naar een padobject
Selecteer het netobject, kies Object > Pad > Pad verschuiven en geef vervolgens nul op als verschuivingswaarde.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
177
Patronen
Informatie over patronen
Illustrator beschikt over veel patronen die u kunt vinden in het deelvenster Stalen en in de map met leuke extra's op de cd
van Illustrator. Met behulp van de gereedschappen van Illustrator kunt u bestaande patronen aanpassen en geheel nieuwe
patronen ontwerpen. Patronen die zijn bedoeld om objecten te vullen (vulpatronen), verschillen qua ontwerp en verdeling
van patronen die zijn bedoeld om via het deelvenster Penselen op een pad te worden toegepast (penseelpatronen). Voor de
beste resultaten dient u vulpatronen te gebruiken om objecten te vullen en penseelpatronen om omtrekken aan objecten
toe te voegen.
Wanneer u zelf patronen maakt, is het handig om te weten hoe Illustrator patronen opbouwt:
Alle patroonelementen worden van links naar rechts verdeeld vanaf de oorsprong van de liniaal (standaard het
linkeronderpunt van het tekengebied) naar de tegenoverliggende kant van de illustratie. Als u het beginpunt voor de
patroonelementen in uw illustratie wilt aanpassen, kunt u de oorsprong van de liniaal van het bestand aanpassen.
Vulpatronen bestaan normaal gesproken uit slechts één element.
Penseelpatronen kunnen uit maximaal vijf elementen bestaan: voor de zijkanten, de buitenste en binnenste hoeken en
het begin en einde van het pad. Dankzij de extra hoekelementen is het mogelijk om penseelpatronen bij de hoeken
vloeiend te krijgen.
De elementen van vulpatronen worden loodrecht ten opzichte van de x-as verdeeld.
De elementen van penseelpatronen worden loodrecht ten opzichte van het pad verdeeld (waarbij de bovenkant van het
patroonelement altijd naar buiten is gericht). Hoekelementen worden 90˚ met de klok mee gedraaid wanneer de richting
van het pad verandert.
Vulpatronenwordenalleentoegepastopillustratiesbinnenhetomsluitende kader voor patronen,eenrechthoekzonder
vulling en streken (niet-afdrukbaar) die geheel achter aan de illustratie is geplaatst. Voor vulpatronen fungeert het
omsluitende kader als een masker.
Penseelpatronen worden toegepast op illustraties binnen het omsluitende kader en op de delen die eruit steken of ermee
zijn gegroepeerd.
Zie ook
“Vullingen en streken” op pagina 144
Richtlijnen voor het maken van patroonelementen
Voor het maken van patroonelementen gelden enkele algemene richtlijnen:
Alsueenpatroonmindercomplexwiltmaken,zodathetafdrukkensnellergaat,kuntuhetbesteoverbodigeelementen
uit de patroonillustratie verwijderen en objecten met dezelfde kleur groeperen, zodat deze in de stapelvolgorde naast
elkaar komen.
Als u een patroonelement maakt, kunt u het beste de illustratie uitvergroten om de onderdelen beter te kunnen uitlijnen.
Vervolgens kunt u uitzoomen voor de definitieve selectie.
Hoe complexer het patroon, des te kleiner zou de selectie moeten zijn die wordt gebruikt om het patroon maken. Echter,
hoe kleiner de selectie (en het patroonelement dat ermee wordt gemaakt), des te meer exemplaren er nodig zijn om het
patroon te maken. Een element van 2 bij 2 cm is dus efficiënter dan een element van 0,5 bij 0,5 cm. Als u een eenvoudig
patroon maakt, kunt u meerdere exemplaren van het object opnemen in de bedoelde selectie voor het patroonelement.
Als u eenvoudige lijnpatronen wilt maken, kunt u het beste een patroonelement maken door lijnen van verschillende
breedten en kleuren in lagen onder te brengen en een omsluitend kader zonder vulling en streek achter de lijnen te
plaatsen.
Als u een organisch patroon of een structuur wilt maken die onregelmatig lijkt, varieert u de elementen enigszins voor
een realistischer effect. U kunt variaties aanbrengen met het effect Ruw.
Sluit de paden voordat u het patroon definieert. Hierdoor lopen de elementen naadloos in elkaar over.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
178
Zoom in op de illustratie en controleer deze op fouten voordat u een patroon definieert.
Als u een omsluitend kader rond de illustratie tekent, let er dan op dat het vak een rechthoek is, dat het vak het achterste
object van het element is en dat het vak geen vulling of streek heeft. Als u het omsluitende kader wilt gebruiken voor een
penseelpatroon, moet u ervoor zorgen dat er niets uitsteekt.
Voor het maken van penseelpatronen gelden de onderstaande extra richtlijnen:
Houd, indien mogelijk, de illustratie binnen een omsluitend kader zonder vulling en streek, zodat u de opbouw van het
patroon kunt bepalen.
Hoekelementenmoetenvierkantzijnenmoetendezelfdehoogtehebbenalsdezijelementen,omdatzeandersnietgoed
op het pad worden uitgelijnd. Als u hoekelementen wilt maken met uw penseelpatroon, lijn dan de objecten in de
hoekelementen horizontaal uit met de objecten in de zijelementen, zodat de patroonelementen op de juiste wijze worden
verdeeld.
Met hoekelementen kunt u speciale hoekeffecten bereiken bij penseelpatronen.
Zie ook
“Een vulkleur toepassen op een object” op pagina 145
Patroonstalen maken
1 Maak een illustratie voor het patroon.
2 (Optioneel) Als u de tussenruimten tussen de patroonelementen wilt instellen of als u delen van het patroon wilt
uitknippen, teken dan een omsluitend kader voor patronen (een rechthoek zonder vulling) rond de illustratie die u als
patroon wilt gebruiken. Kies Object > Ordenen > Naar achtergrond om te zorgen dat de rechthoek het achterste object is.
Alsuderechthoekwiltgebruikenalsomsluitendkadervooreenpenseel-ofvulpatroon,kiesdanGeenalsvullingenstreek.
3 Selecteer met het gereedschap Selecteren de illustratie (eventueel met omsluitend kader) die als patroonelement gaat
dienen.
4 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Bewerken > Patroon definiëren, typ een naam in het dialoogvenster Nieuw staal en klik op OK. Het patroon wordt
weergegeven in het deelvenster Stalen.
Sleep de illustratie naar het deelvenster Stalen.
Zie ook
“Richtlijnen voor het maken van patroonelementen” op pagina 177
“Stalen” op pagina 99
Naadloze geometrische patronen maken
1 Zorg ervoor dat de optie Intelligente hulplijnen is ingeschakeld en dat Magnetisch punt in het menu Weergave is
geselecteerd.
2 Selecteer het geometrische object. Voor een nauwkeurige plaatsing plaatst u het gereedschap Direct selecteren op een
van de ankerpunten van het object.
3 Sleep het object verticaal vanaf een van zijn ankerpunten en druk vervolgens op Alt+Shift (Windows) of Option+Shift
(Mac OS) om het object te kopiëren en de beweging te beperken.
4 Als de kopie van het object naar de juiste plaats is gesprongen, laat u eerst de muisknop en vervolgens de toetsen los.
5 Houd Shift ingedrukt en klik met het gereedschap Groep selecteren op de twee objecten om ze beide te selecteren. Sleep
beide objecten horizontaal aan een van de ankerpunten en druk vervolgens op Alt+Shift (Windows) of Option+Shift
(Mac OS) om een kopie te maken en de beweging te beperken.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
179
Selecteer beide objecten (links) en sleep ze om een kopie te maken (rechts).
6 Als de kopie van het object naar de juiste plaats is gesprongen, laat u eerst de muisknop en vervolgens de toetsen los.
7 Herhaal stap 2 tot en met 6 tot u het gewenste patroon hebt opgebouwd.
8 Gebruik het gereedschap Rechthoek en voer een van de volgende handelingen uit:
Teken voor een vulpatroon een omsluitend kader vanuit het middelpunt van het object linksboven naar het middelpunt
van het object rechtsonder.
Als u een penseelpatroon wilt maken, teken dan een omsluitend kader dat de objecten omsluit en dat samenvalt met de
buitengrenzenvandeobjecten.Alshetpatrooneenhoekelementwordt,houddantijdenshetslepenShiftingedruktom
te zorgen dat het omsluitende kader een vierkant wordt.
Omsluitend kader voor een vulpatroon (links) en voor een penseelpatroon (rechts)
9 Geef de geometrische objecten de gewenste kleur.
10 Sla de geometrische objecten op als een patroonstaal.
Onregelmatige structuurpatronen maken
1 Kies Weergave > Magnetisch punt.
2 Teken een omsluitend kader. Als u een penseelpatroon maakt, gaat u verder met stap 13.
3 Teken de structuur met de objecten of lijnen die alleen de linkerzijde van de omsluitende rechthoek snijden.
4 Selecteer met het gereedschap Direct selecteren de structuur en de rechthoek, en plaats de aanwijzer op de
linkerbenedenhoek van de rechthoek.
5 Sleep de rechthoek naar rechts en druk vervolgens op Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) om een kopie te
maken en de beweging te beperken.
Teken een structuur aan de linkerzijde van het omsluitende kader (links) en kopieer vervolgens de structuur en de rechthoek (rechts).
Als de linkerbovenhoek van de kopie naar de rechterbovenhoek van het omsluitende kader is gesprongen, laat u eerst de
muisknop los en daarna de toetsen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
180
Als u de precieze afmetingen van het omsluitende kader weet, kunt u de structuren selecteren en kunt u vervolgens de
opdracht Verplaatsen gebruiken om een horizontale verplaatsing op te geven die overeenkomt met de breedte van de
rechthoek. Klik in het dialoogvenster Verplaatsen niet op OK, maar op Kopiëren.
6 Klik buiten de rechthoek om deze te deselecteren.
7 Selecteer de rechterrechthoek en verwijder deze.
8 Ga verder met het tekenen van de structuur. Teken alleen de objecten of lijnen die de bovenzijde van de rechthoek
snijden.
9 Wanneer u klaar bent met de bovenzijde, selecteer dan het omsluitende kader en alle lijnen of objecten die de bovenzijde
van het kader snijden. Druk vervolgens op Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) en sleep omlaag om een kopie
te maken en de verplaatsing te beperken.
Teken een structuur aan de bovenzijde van het omsluitende kader (links) en kopieer vervolgens de structuur en de rechthoek (rechts).
10 Als de linkerbovenhoek van de kopie van het object naar de linkerbenedenhoek van de rechthoek is gesprongen, laat u
eerst de muisknop en vervolgens de toetsen los.
11 Hef alle selecties op.
12 Selecteer de onderste rechthoek en eventuele objecten die de bovenste rechthoek niet kruisen en verwijder deze.
13 Vul met behulp van het gereedschap Potlood het midden van de rechthoek met de structuur. Let op dat u hierbij de
randen van de rechthoek niet kruist. Verf de structuur.
14 Sla de illustratie en de rechthoek op als een patroonstaal.
Illustratie en rechthoek definiëren als patroon (links) en een gebied vullen met het patroon (rechts)
Hoekelementen voor penseelpatronen maken
Hoekelementen zorgen voor speciale randeffecten bij het toepassen van penseelpatronen. U kunt geheel nieuwe
hoekelementen maken of een zijelement van een penseelpatroon gebruiken als basis voor het ontwerpen van bijpassende
elementen voor buiten- en binnenhoeken (–135˚ gespiegeld).
1 Kies Bestand > Openen, zoek een bestand met een penseelpatroon dat u wilt gebruiken (meegeleverd met Adobe
Illustrator) en klik op Openen.
2 Selecteer Venster > Penselen. Selecteer het element dat u wilt gebruiken en sleep het naar het midden van de illustratie.
3 Als het omsluitende kader van het element niet vierkant is, maak dan een kader waar de illustratie geheel in past en dat
even hoog is als het zijelement. (Zijelementen mogen rechthoekig zijn.) Stel de vulling en streek van het kader in op Geen
en kies Object > Ordenen > Naar achtergrond om te zorgen dat de rechthoek het achterste object in de illustratie is. (Het
omsluitende kader helpt bij het uitlijnen van het nieuwe element.)
4 Selecteer het element en het omsluitende kader.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
181
5 Gebruik voor het maken van een buitenste hoekelement het gereedschap Roteren om het element en het
bijbehorende omsluitende kader 180˚ te roteren. Sla deze stap over als u een element voor een binnenhoek maakt.
Geplakt element (links) in vergelijking met hetzelfde element, 180˚ geroteerd (rechts)
6 Houd Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) ingedrukt en klik met het gereedschap Roteren op de
linkeronderhoek van het omsluitende kader. Voer een waarde van 90˚ in en klik op Kopiëren om een kopie van het eerste
element te maken die 90˚ is gedraaid. Dit element wordt het hoekelement.
7 Maak een derde element onder het tweede element: sleep met het gereedschap Selecteren het linkerelement aan het
ankerpunt rechtsboven naar beneden, terwijl u Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) ingedrukt houdt om een
kopie te maken en de verplaatsing te beperken. Wanneer het ankerpunt rechtsboven van de kopie naar het ankerpunt
rechtsonder van het hoekelement is gesprongen, laat u de muisknop en de toetsen Alt+Shift (Windows) of Option+Shift
(Mac OS) los.
De derde kopie kunt u gebruiken voor de uitlijning.
Roteer 90˚ en kopieer het linkerelement (links) en houd vervolgens Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep een hoekelement om
eronder een kopie te maken (rechts).
8 Selecteer de illustratie in het rechterelement. Sleep het element naar links terwijl u op Alt+Shift (Windows) of
Option+Shift (Mac OS) drukt, zodat de illustratie van het rechterelement de illustratie van het hoekelement overlapt.
Kopieer (links) en plaats het element rechtsboven op het hoekelement (rechts).
9 Bewerk het hoekelement zodanig, dat de illustratie verticaal en horizontaal is uitgelijnd met de elementen ernaast.
Selecteer en verwijder de delen van het element die u niet in de hoek wilt gebruiken en bewerk de rest van de illustratie om
het definitieve buitenste hoekelement te maken.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
182
Verwijder onnodige elementen (links) om het definitieve buitenste hoekelement te maken (rechts).
10 Selecteer alle delen van het element, inclusief het omsluitende kader.
11 Sla het nieuwe patroon op als een staal.
12 Dubbelklik op het nieuwe patroonstaal om het dialoogvenster Staalopties weer te geven. Geef het element een naam
die is gebaseerd op het origineel (gebruik bijvoorbeeld de toevoeging “buitenkant”) en klik op OK.
Zie ook
“Penselen maken of wijzigen” op pagina 160
“Penseelopties” op pagina 161
Patronen aanpassen
1 Zorg ervoor dat er niets is geselecteerd in de illustratie.
2 Selecteer in het deelvenster Stalen het patroonstaal dat u wilt wijzigen.
3 Sleep het patroonstaal naar het tekengebied en bewerk daar het patroonelement.
4 Selecteer het patroonelement en houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u het aangepaste patroon
boven het oude patroonstaal in het deelvenster Stalen sleept.
Het patroon wordt vervangen in het deelvenster Stalen en wordt bijgewerkt in het huidige bestand.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Stalen” op pagina 100
“De patronen van een object transformeren” op pagina 210
183
Hoofdstuk 7: Objecten selecteren en
ordenen
In Adobe Illustrator kunt u illustraties makkelijk organiseren en indelen dankzij gereedschappen waarmee u objecten
nauwkeurig kunt selecteren, plaatsen en stapelen. U kunt gebruikmaken van gereedschappen waarmee u objecten kunt
meten en uitlijnen. U kunt objecten groeperen, zodat u er als enkelvoudige eenheid mee kunt werken. Verder kunt u
objecten selectief isoleren, vergrendelen of verbergen.
Objecten selecteren
Opties voor het selecteren van objecten
Voordat u een object kunt wijzigen, moet u het onderscheiden van de omliggende objecten. Dit doet u door het object te
selecteren. Als u een object geheel of gedeeltelijk hebt geselecteerd, kunt u het bewerken.
In Illustrator kunt u de volgende selectiemethoden en -gereedschappen gebruiken:
Isolatiemodus Hiermee kunt u een groep objecten of een sublaag snel isoleren van de rest van de illustratie in het
document. In de isolatiemodus worden alle niet-geïsoleerde objecten in het document grijs weergegeven. Deze objecten
kunt u niet selecteren of bewerken.
Deelvenster Lagen Hier kunt u afzonderlijke of meerdere objecten snel en nauwkeurig selecteren. Ook kunt u hier
enkelvoudige objecten (ook als ze geen deel uitmaken van een groep), alle objecten binnen een laag of complete groepen
selecteren.
Gereedschap Selecteren Hiermee kunt u objecten en groepen selecteren door erop te klikken of erover te slepen. U
kunt ook groepen binnen groepen en objecten binnen groepen selecteren.
Gereedschap Direct selecteren Hiermee kunt u afzonderlijke ankerpunten of padsegmenten selecteren door erop te
klikken. U kunt een geheel pad of een gehele groep selecteren door een ander punt op het item te selecteren. U kunt ook
een of meer objecten in een groep objecten selecteren.
Gereedschap Groep selecteren Hiermee kunt u een object binnen een groep selecteren, een enkelvoudige groep binnen
meerdere groepen, of een set groepen binnen de illustratie. Bij elke extra klik voegt u alle objecten toe van de volgende
groep in de hiërarchie.
Gereedschap Lasso Hiermee kunt u objecten, ankerpunten of padsegmenten selecteren door te slepen rond (een deel
van) het object.
Gereedschap Toverstaf Hiermee kunt u een reeks objecten met een gelijke kleur, streekdikte, streekkleur, dekking of
overvloeimodus selecteren door op het object te klikken.
Gereedschap Selectie van Actieve verf Hiermee kunt u vlakken (gebieden die door paden worden ingesloten) en randen
(paddelen tussen snijpunten) van groepen van Actieve verf selecteren.
Selectieopdrachten (in het menu Selecteren) Hiermee kunt u snel alle objecten selecteren en deselecteren, en kunt u
objecten selecteren op basis van hun relatieve positie ten opzichte van andere objecten. Ook kunt u alle objecten selecteren
van een bepaald type of die bepaalde eigenschappen gemeen hebben. Verder kunt u selecties opslaan of laden.
Om het laatst gebruikte selectiegereedschap te activeren terwijl u een ander type gereedschap gebruikt, houdt u Ctrl
(Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt.
Op www.adobe.com/go/vid0034_nl vindt u video over het selecteren en manipuleren van objecten.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
184
Zie ook
“Paden, segmenten en ankerpunten selecteren” op pagina 67
Selectievoorkeuren opgeven
Het selecteren van paden en punten in complexe afbeeldingen kan behoorlijk lastig zijn. Met de voorkeuren in Weergave
selectie en anker kunt u de tolerantie voor pixelselectie opgeven en andere opties instellen waarmee u binnen een bepaald
document makkelijker kunt selecteren.
1 Kies Bewerken > Voorkeuren > Weergave selectie en anker (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Weergave selectie
en anker (Mac OS).
2 Geef een van de volgende selectievoorkeuren op:
Tolerantie Hiermee geeft u het pixelbereik op voor het selecteren van ankerpunten. Hoe hoger de waarde, des te groter het
gebied rond een ankerpunt waarop u kunt klikken om het te selecteren.
Objectselectie alleen volgens pad Hiermee geeft u aan of u een gevuld object kunt selecteren door op een willekeurig punt
in het object te klikken, of dat u op een pad moet klikken.
Magnetisch punt Hiermee geeft u aan of objecten magnetisch op ankerpunten en hulplijnen moeten worden geplaatst.
Geef aan tot op welke afstand objecten magnetisch worden geplaatst op ankerpunten en hulplijnen.
Zie ook
Gevulde objecten selecteren” op pagina 187
“Voorkeuren voor ankerpuntgrootte opgeven” op pagina 54
Groepen en sublagen isoleren
In de isolatiemodus worden groepen of sublagen geïsoleerd, zodat u bepaalde objecten of delen van objecten eenvoudig
kunt selecteren en bewerken. Als u gebruikmaakt van de isolatiemodus, hoeft u geen rekening te houden met de laag waarin
een object zich bevindt en is het ook niet nodig om de objecten die u niet wilt bewerken, handmatig te vergrendelen of te
verbergen: alle overige objecten worden automatisch vergrendeld, zodat u alleen de objecten in de geïsoleerde groep kunt
bewerken.
Een geïsoleerde groep of sublaag wordt in kleur weergegeven, terwijl de rest van de illustratie in grijs wordt weergegeven.
Langs de bovenkant van het illustratievenster verschijnt de isolatiemodusbalk. Deze wordt van de rest gescheiden door een
lijn in de kleur van de laag van de geïsoleerde groep of in de kleur van de geïsoleerde sublaag. De naam en locatie van de
geïsoleerde groep of sublaag (ook wel kruimelpad genoemd) worden weergegeven in de isolatiemodusbalk.
Opmerking: Als u de definitie van een symbool bewerkt, wordt het symbool in de isolatiemodus weergegeven. (Zie “Een
symbool bewerken of opnieuw definiëren” op pagina 84.)
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
185
De sublaag met de peer isoleren
Als de isolatiemodus actief is, wordt in het deelvenster Lagen alleen de illustratie in de geïsoleerde sublaag of groep
weergegeven. Als u de isolatiemodus afsluit, worden de overige lagen en groepen opnieuw in het deelvenster Lagen
weergegeven.
Opmerking: Als u bezig bent in de isolatiemodus, kunt u niet naar de bewerkingsmodus voor maskers gaan, en vice versa.
Op www.adobe.com/go/vid0041_nl vindt u een video over het gebruik van lagen en de isolatiemodus.
Een groep isoleren
Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik op de groep met het gereedschap Selecteren.
Klik in het deelvenster Beheer op de knop Geselecteerde groep isoleren .
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Mac OS) op de groep en kies
Geselecteerde groep isoleren.
Selecteer de groep in het deelvenster Lagen en kies Isolatiemodus openen in het menu van het deelvenster Lagen.
Een sublaag isoleren
Selecteer de sublaag in het deelvenster Lagen en kies Isolatiemodus openen in het menu van het deelvenster Lagen.
Bovenste lagen kunnen niet worden geïsoleerd.
De isolatiemodus afsluiten
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Geïsoleerde groep afsluiten of ergens in de isolatiemodusbalk.
Klik in het deelvenster Beheer op de knop Geïsoleerde groep afsluiten .
Dubbelklik buiten de geïsoleerde groep.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Mac OS) en kies Geïsoleerde groep
afsluiten.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
186
Objecten selecteren via het deelvenster Lagen
1 Zoek in het deelvenster Lagen het object op dat u wilt selecteren. Soms moet u via het pijltje een laag of groep uitbreiden,
of moet u in het deelvenster omhoog of omlaag schuiven om het object te vinden.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u afzonderlijke objecten wilt selecteren, klikt u in de selectiekolom van het object (tussen de doelknop en de
schuifbalk). Als u objecten wilt toevoegen aan of verwijderen uit de selectie, houdt u Shift ingedrukt terwijl u op de
desbetreffende objecten klikt.
Als u alle illustraties in een laag of groep wilt selecteren, klikt u in de selectiekolom van die laag of groep.
Als u alle illustraties op een laag wilt selecteren op basis van de illustraties die op dat moment zijn geselecteerd, kiest u
Selecteren > Object > Alles op dezelfde lagen.
Naast elk geselecteerd item in het deelvenster verschijnt een gekleurd vakje.
Op www.adobe.com/go/vid0041_nl vindt u een video over het gebruik van lagen en de isolatiemodus.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
Objecten selecteren met het gereedschap Selecteren
1 Selecteer het gereedschap Selecteren .
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op een object.
Sleep een selectiekader om (een deel van) een of meer objecten.
3 Als u objecten wilt toevoegen aan of verwijderen uit de selectie, houdt u Shift ingedrukt terwijl u klikt op of sleept om
de desbetreffende objecten.
Sleep over objecten om deze te selecteren
Als het gereedschap Selecteren zich boven een niet-geselecteerd object of een niet-geselecteerde groep bevindt, verandert de
aanwijzer in . Als het gereedschap zich boven een geselecteerd object of een geselecteerde groep bevindt, verandert de
aanwijzer in . Als het gereedschap zich boven een ankerpunt op een niet-geselecteerd object bevindt, verschijnt er een leeg
vierkantje naast de pijl .
Op www.adobe.com/go/vid0034_nl vindt u een video over het selecteren en manipuleren van objecten.
Zie ook
“Toetsen voor selecteren” op pagina 440
Objecten selecteren met het gereedschap Lasso
1 Selecteer het gereedschap Lasso .
2 Sleep het gereedschap rond of over de objecten.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
187
Objecten selecteren met het gereedschap Toverstaf
Met het gereedschap Toverstaf kunt u alle objecten in een document met dezelfde of vergelijkbare vullingkenmerken (zoals
kleur en patroon) selecteren.
U kunt het gereedschap Toverstaf aanpassen om objecten te selecteren op basis van streekdikte, streekkleur, dekking of
overvloeimodus. U kunt de tolerantie wijzigen die door de toverstaf wordt gebruikt om vergelijkbare objecten te
identificeren.
Zie ook
Overzicht werkgebied” op pagina 13
Objecten selecteren met het gereedschap Toverstaf op basis van vulkleur
1 Selecteer het gereedschap Toverstaf .
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een nieuwe selectie wilt maken, klikt u op het object met de kenmerken die u wilt selecteren. Alle objecten met
dezelfde kenmerken als het object waarop is geklikt, worden geselecteerd.
Als u iets aan de huidige selectie wilt toevoegen, drukt u op Shift en klikt u op een ander object dat de kenmerken heeft
die u wilt toevoegen. Alle objecten met dezelfde kenmerken als het object waarop u klikt, worden geselecteerd.
Als u iets wilt verwijderen uit de huidige selectie, drukt u op Alt (Windows) of Option (Mac OS) en klikt u op het object
dat de kenmerken heeft die u wilt verwijderen. Alle objecten met dezelfde kenmerken als het object waarop u klik,
worden uit de selectie verwijderd.
De toverstaf aanpassen
1 Voer een van de onderstaande handelingen uit om het deelvenster Toverstaf te openen:
Dubbelklik op het gereedschap Toverstaf in het deelvenster Gereedschappen.
Kies Venster > Toverstaf.
2 Als u objecten wilt selecteren op basis van de vulkleur, selecteert u Vulkleur en geeft u een waarde op voor de tolerantie
tussen 0 en 255 pixels voor RGB of tussen 0 en 100 pixels voor CMYK.
Wanneer u een lage tolerantie instelt, worden alleen objecten geselecteerd die erg veel lijken op het object waarop u klikt.
Bij hogere toleranties worden ook objecten geselecteerd die meer afwijken van de geselecteerde eigenschap.
3 Kies de optie Penseelstreekopties tonen in het menu van het deelvenster Toverstaf en voer een van de volgende
handelingen uit:
Als u objecten wilt selecteren op basis van hun streekkleur, selecteert u Penseelkleur en geeft u een waarde op voor de
tolerantie tussen 0 en 255 pixels voor RGB of tussen 0 en 100 pixels voor CMYK.
Als u objecten wilt selecteren op basis van de streekdikte, selecteert u Penseeldikte en geeft u een waarde op voor de
tolerantie tussen 0 en 1000 pixels.
4 Kies de optie Transparantieopties tonen in het menu van het deelvenster Toverstaf en voer een van de volgende
handelingen uit:
Als u objecten wilt selecteren op basis van de transparantie, selecteert u Dekking en geeft u een waarde op voor de
tolerantie tussen 0 en 100 %.
Als u objecten wilt selecteren op basis van de overvloeimodus, selecteert u Overvloeimodus.
Gevulde objecten selecteren
Als de optie Alleen objectselectie op pad is uitgeschakeld, kunt u een gevuld object direct selecteren door met de
gereedschappen Selecteren of Direct selecteren in het object te klikken. Als deze optie is ingeschakeld, kunt u een gevuld
object alleen selecteren door met deze gereedschappen op een padsegment of ankerpunt te klikken. Standaard is deze
voorkeur uitgeschakeld. In bepaalde gevallen kan het handig zijn om deze voorkeur in te schakelen, bijvoorbeeld als u werkt
met overlappende gevulde objecten en u onderliggende objecten gemakkelijk wilt kunnen selecteren.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
188
Opmerking: De voorkeur Alleen objectselectie op pad is niet van toepassing wanneer u objecten zonder vulling selecteert of
wanneeruillustratiesalsomtrekkenweergeeft.Indezegevallenkuntueenobjectnietselecterendoorinhetpadvanhetobject
te klikken. (Zie “Illustraties weergeven als omtrekken” op pagina 43.)
Als Alleen objectselectie op pad is uitgeschakeld, wordt een object geselecteerd en verplaatst wanneer u in het object klikt en sleept.
Als Alleen objectselectie op pad is ingeschakeld, worden punten en segmenten binnen een selectiekader geselecteerd wanneer u met het
gereedschap Direct selecteren sleept.
Kies Bewerken > Voorkeuren > Weergave selectie en anker (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Weergave selectie
en anker (Mac OS).
Groepen en objecten in een groep selecteren
Als u bij gegroepeerde objecten een deel van de groep selecteert met het gereedschap Selecteren of Lasso, wordt de gehele
groep geselecteerd. Als u twijfelt of een object deel uitmaakt van een groep, selecteer het dan met het gereedschap
Selecteren.
Met de gereedschappen Direct selecteren en Lasso kunt u een enkelvoudig pad of object selecteren dat deel uitmaakt van
een of meerdere groepen. Als u groepen van objecten binnen andere groepen hebt, kunt u de volgende groep in de
hiërarchie van groepen selecteren met behulp van het gereedschap Groep selecteren. Met elke volgende klik wordt er een
volgende subset van gegroepeerde objecten aan de selectie toegevoegd.
Zie ook
Objecten groeperen of degroeperen” op pagina 191
Een of meer groepen selecteren met het gereedschap Selecteren
1 Selecteer het gereedschap Selecteren .
2 Voer een van de volgende handelingen uit voor een object dat zich in een groep bevindt:
Klik op het object.
Sleep rond (een deel van) het object.
3 Als u een groep wilt toevoegen aan of verwijderen uit de selectie, houdt u Shift ingedrukt terwijl u op de groep klikt die
u wilt toevoegen of verwijderen.
Objecten en groepen binnen groepen selecteren met het gereedschap Selecteren
1 Selecteer het gereedschap Selecteren .
2 Dubbelklik op een groep. De groep verschijnt in de isolatiemodus.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
189
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik als u elementen wilt selecteren die dieper in de groepsstructuur liggen.
Dubbelklikken is een handige manier om objecten (en dus geen vlakken of randen) binnen een groep van Actieve verf te
selecteren.
Klik om een object binnen de geselecteerde groep te selecteren.
Teken om een object aan de geselecteerde groep toe te voegen.
4 Dubbelklik buiten de groep om de selectie van de groep op te heffen.
Eén object in een groep selecteren
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer het gereedschap Groep selecteren en klik op het object.
Selecteer het gereedschap Lasso en sleep rond of over het pad van het object.
Selecteer het gereedschap Direct selecteren en klik binnen het object of sleep een selectiekader rond (een deel van)
het pad van het object.
2 Als u een object of groep wilt toevoegen aan of verwijderen uit de selectie (met een willekeurig selectiegereedschap),
houdt u Shift ingedrukt en selecteert u het object dat u wilt toevoegen of verwijderen.
Objecten en groepen selecteren met het gereedschap Groep selecteren
1 Selecteer het gereedschap Groep selecteren en klik op een object dat binnen de groep valt die u wilt selecteren. Het
object wordt geselecteerd.
2 Als u de hoofdgroep van het object wilt selecteren, klikt u nogmaals op het object.
3 Klik nogmaals op hetzelfde object om extra groepen te selecteren die met de geselecteerde groep zijn gegroepeerd.
Herhaal deze handeling totdat u alles hebt geselecteerd wat u wilt opnemen in de selectie.
Wanneer u de eerste keer klikt met het gereedschap Groep selecteren, wordt een object in een groep geselecteerd (links). Na de tweede keer
klikken wordt de groep van het object geselecteerd (rechts).
Met een derde klik voegt u de volgende groep aan de selectie toe (links); met een vierde klik voegt u de derde groep toe (rechts).
Vlakken en randen selecteren in een groep van Actieve verf
U kunt vlakken en randen in een groep van Actieve verf selecteren met het gereedschap Selectie van Actieve verf. Als u de
gehele groep van Actieve verf wilt selecteren, klik er dan op met het gereedschap Selecteren.
1 Selecteer het gereedschap Selectie van Actieve verf .
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
190
2 Verplaats het gereedschap over de groep van Actieve verf totdat het vlak of de rand die u wilt selecteren, wordt
gemarkeerd. (Wanneer het gereedschap Selectie van Actieve verf zich op een rand bevindt, verandert het gereedschap in .)
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik om het gemarkeerde vlak of de rand te selecteren.
Sleep een selectiekader rond meerdere vlakken of randen. Alle vlakken en randen die geheel of gedeeltelijk door het
selectiekader worden omsloten, worden in de selectie opgenomen.
Dubbelklik op een vlak of rand als u alle vlakken of randen met dezelfde kleur die met het desbetreffende vlak of de rand
zijn verbonden, wilt selecteren.
Klik drie keer op een vlak of rand als u alle vlakken of randen met dezelfde kleur wilt selecteren.
Als het problemen oplevert om een klein vlak of een kleine rand te selecteren, kunt u de weergave vergroten of via de opties
voor het gereedschap Selectie van Actieve verf instellen dat alleen vullingen of streken kunnen worden geselecteerd.
4 Als u vlakken of randen wilt toevoegen aan of verwijderen uit de selectie, houdt u Shift ingedrukt terwijl u klikt op de
vlakken of de randen die u wilt toevoegen of verwijderen.
Als u wilt overschakelen naar het gereedschap Pipet om vullingen of streken te kopiëren, houdt u Alt (Windows) of Option
(Mac OS) ingedrukt terwijl u op de gewenste vulling en streek klikt.
Zie ook
Actieve verf” op pagina 149
“Toetsen voor het werken met Actieve verf-groepen” op pagina 442
Gereedschap Selectie van Actieve verf
U kunt de opties voor het gereedschap Selectie van Actieve verf wijzigen door te dubbelklikken op het gereedschap in het
deelvenster Gereedschappen.
Vullingen selecteren Hiermee selecteert u de vlakken (gebieden binnen randen) van groepen van Actieve verf.
Streken selecteren Hiermee selecteert u de randen van groepen van Actieve verf.
Hooglicht Hiermee markeert u het vlak of de rand waarop de cursor is geplaatst.
Kleur Hiermee stelt u de kleur van de markering in. Kies een kleur in het menu of klik op het verfstaal als u een aangepaste
kleur wilt opgeven.
Breedte Hiermee geeft u de breedte van de markeringslijn op.
Het volgende object in de stapelvolgorde selecteren
U kunt een object boven of onder een geselecteerd object in de stapelvolgorde selecteren. De volgende opdrachten werken
niet in de isolatiemodus
Als u het eerstvolgende object boven of onder het geselecteerde object wilt selecteren, kiest u Selecteren > Volgend object
boven of Selecteren > Volgend object onder.
Objecten selecteren op kenmerk
Ukuntobjectenselecterenopbasisvanverschillendegroeperingen,bijvoorbeeldopopmaakkenmerk,oplaagofoptype,
zoals penseelstreken of knipmaskers.
Als u alle objecten in een bestand wilt selecteren, kiest u Selecteren > Alles. (Als u alle objecten wilt deselecteren, kiest u
Selecteren > Deselecteren.)
Opmerking: U kunt alle objecten ook deselecteren door op een afstand van minstens twee pixels van een willekeurig object te
klikken of te slepen met een selectiegereedschap.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
191
Als u alle objecten met dezelfde kenmerken wilt selecteren, selecteert u één object met het gewenste kenmerk. Kies
Selecteren > Zelfde en kies een kenmerk uit de lijst (Overvloeimodus, Vulling en streek, Vulkleur, Dekking, Streekkleur,
Streekdikte, Stijl, Symboolexemplaar of Blokreeksen koppelen).
U kunt ook het gereedschap Toverstaf gebruiken om alle objecten met dezelfde kleur, streekdikte, streekkleur, dekking of
overvloeimodus te selecteren.
Als u alle objecten van een bepaald type wilt selecteren, deselecteert u alle illustraties. Kies Selecteren > Object en kies
het gewenste objecttype (Penseelstreken, Knipmaskers, Losse ankerpunten of Tekstobjecten).
Een selectie herhalen of omdraaien
Om de laatste selectieopdracht te herhalen kiest u Selecteren > Opnieuw selecteren.
Als u alle niet-geselecteerde objecten wilt selecteren en alle geselecteerde objecten wilt deselecteren, kiest u Selecteren >
Selectie omdraaien.
Een selectie opslaan
1 Selecteer een of meer objecten en kies Selecteren > Selectie opslaan.
2 Typ een naam in het tekstvak Naam van het dialoogvenster Selectie opslaan en klik op OK.
Een selectie die u hebt opgeslagen, kunt u opnieuw laden door de naam van de selectie onder aan het menu Selecteren te
kiezen. U kunt een selectie ook verwijderen of de naam ervan wijzigen door Selecteren > Selectie bewerken te kiezen.
Objecten groeperen en uitbreiden
Objecten groeperen of degroeperen
U kunt meerdere objecten samenvoegen tot een groep, zodat de objecten als eenheid worden gezien. Vervolgens kunt u een
aantal objecten verplaatsen of transformeren zonder daarbij hun kenmerken of relatieve posities te beïnvloeden. Zo kunt u
bijvoorbeeld de objecten in een logo groeperen, zodat u het logo als eenheid kunt verplaatsen en schalen.
Gegroepeerde objecten worden binnen dezelfde laag van de illustratie op elkaar gestapeld, achter het voorste object in de
groep. Hierdoor kan het zijn dat door het groeperen de verdeling van objecten over de lagen en de stapelvolgorde van de
objecten binnen een bepaalde laag, zijn gewijzigd. Als u objecten in verschillende lagen selecteert en deze vervolgens
groepeert, worden de objecten gegroepeerd in de laag van het bovenste geselecteerde object.
Groepen kunnen ook zijn genest, dat wil zeggen dat ze binnen andere objecten of groepen kunnen worden gegroepeerd,
zodat er grotere groepen ontstaan. Groepen worden gemarkeerd met <Groep> in het deelvenster Lagen. U kunt het
deelvenster Lagen gebruiken om items in een groep te plaatsen of eruit te halen.
1 Selecteer de objecten die u wilt groeperen of de groep die u wilt degroeperen.
2 Kies Object > Groeperen of Object > Degroeperen.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
Objecten uitbreiden
Als u objecten uitbreidt, kunt u een enkelvoudig object opsplitsen in meerdere objecten die tezamen de weergave bepalen.
Als u bijvoorbeeld een eenvoudig object uitbreidt, zoals een cirkel met een effen gekleurde vulling en een streek, worden de
vulling en de streek afzonderlijke objecten. Als u een complexere illustratie uitbreidt, zoals een object met een
patroonvulling, wordt het patroon opgesplitst in alle afzonderlijke paden waaruit het is opgebouwd.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
192
Het uitbreiden van een object doet u doorgaans wanneer u de weergavekenmerken of andere eigenschappen van bepaalde
samenstellende elementen wilt wijzigen. Verder kan het uitbreiden van objecten handig zijn als u een eigen Illustrator-
object (bijvoorbeeld een netobject) wilt gebruiken in een andere toepassing, waarin het object niet wordt herkend.
Vóór (links) en na (rechts) het uitbreiden van een object met een vulling en een streek
Uitbreiden is vooral handig als u problemen hebt met het afdrukken van transparantie-effecten, 3D-objecten, patronen,
verlopen, streken, overvloeiingen, flakkeringen, omhulsels of symbolen.
1 Selecteer het object.
2 Kies Object > Vorm uitbreiden.
Als er weergavekenmerken op een object zijn toegepast, wordt de opdracht Object > Uitbreiden grijs weergegeven. In dat
geval kiest u eerst Object > Vorm uitbreiden en daarna Object > Uitbreiden.
3 Stel de opties in en klik op OK:
Object Hiermee breidt u complexe objecten uit, inclusief actieve overvloeiingen, omhulsels, symboolsets en flakkeringen.
Vullen Hiermee breidt u vullingen uit.
Streek Hiermee breidt u streken uit.
Verloopnet Hiermee breidt u verlopen uit tot één enkel netobject.
Specificatie Hiermee breidt u verlopen uit tot het door u opgegeven aantal objecten. Als u een hogere waarde opgeeft,
worden kleurverlopen vloeiender. Bij lagere waarden kunnen banden optreden.
Als u een verloop wilt uitbreiden met behulp van de instelling die als laatste in het dialoogvenster Uitbreiden is ingevoerd,
houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u Object > Uitbreiden kiest.
Objecten verplaatsen uitlijnen en verdelen
Objecten verplaatsen
U kunt objecten verplaatsen door deze met bepaalde gereedschappen te slepen, door de pijltoetsen op het toetsenbord te
gebruiken of door exacte waarden in te voeren in een deelvenster of dialoogvenster.
U kunt objecten magnetisch op de juiste plaats zetten als u deze verplaatst. U kunt de aanwijzer bijvoorbeeld magnetisch
plaatsen op hulplijnen en ankerpunten, en objectgrenzen op rasterlijnen. U kunt ook het deelvenster Uitlijnen gebruiken
om objecten ten opzichte van elkaar te plaatsen.
U kunt vervolgens Shift gebruiken om de verplaatsing van een of meer objecten te beperken, zodat deze precies in
horizontale, verticale of diagonale richting worden verplaatst ten opzichte van de huidige richting van de x-as en y-as. U
kunt Shift ook gebruiken om objecten te roteren met hoeken van 45˚ of veelvouden daarvan.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
193
Houd tijdens het slepen of tekenen Shift ingedrukt om de rotatie tot de dichtstbijgelegen hoek van 45˚ te beperken.
Zie ook
“Het raster gebruiken” op pagina 46
Objecten roteren” op pagina 196
Overzicht van het deelvenster Transformeren” op pagina 209
Een object verplaatsen of dupliceren door te plakken
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Kies Bewerken > Knippen om de selectie te verplaatsen of Bewerken > Kopiëren om de selectie te dupliceren.
3 Als u een object in een ander bestand wilt plakken, opent u dat bestand. (Zie “Objecten tussen lagen plakken” op
pagina 195 voor plakken tussen lagen.)
4 Kies een van de volgende opdrachten:
Bewerken > Plakken. Hiermee wordt het object in het midden van het actieve venster geplakt.
Bewerken > Op voorgrond plakken Hiermee wordt het object direct voor het geselecteerde object geplakt.
Bewerken > Op achtergrond plakken Hiermee wordt het object direct achter het geselecteerde object geplakt.
Een object verplaatsen door te slepen
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Sleep het object naar een nieuwe positie.
Als het geselecteerde object gevuld is, kunt u op elk punt van het object klikken om te slepen. Als het geselecteerde object
niet gevuld is, als u illustraties weergeeft als omtrekken of als de voorkeur Alleen objectselectie op pad is geselecteerd, moet
u slepen vanuit het pad van het object. (Zie “Selecties dupliceren door te slepen” op pagina 206.)
Met de opdracht Magnetisch punt in het menu Weergave wordt de aanwijzer naar een ankerpunt of hulplijn toegetrokken
als u een object sleept binnen een straal van 2 pixels van het ankerpunt of de hulplijn.
Objecten verplaatsen met de pijltoetsen
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Druk op de pijltjestoets die in de richting wijst waarin u het object wilt verplaatsen. Druk op Shift en een pijltoets om
het object in de gewenste richting te verplaatsen over een afstand van tien maal de waarde die wordt aangegeven bij de
voorkeur Toetsenbordstap.
De afstand waarover het object wordt verplaatst elke keer als u op een pijltoets drukt, wordt bepaald door de
voorkeursinstelling voor Toetsenbordstap. De standaardafstand is 1 punt (0,3528 millimeter). Om de voorkeur voor
Toetsenbordstap te wijzigen, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Algemeen (Windows) of Illustrator > Voorkeuren >
Algemeen (Mac OS).
Een object over een bepaalde afstand verplaatsen
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Kies Object > Transformeren > Verplaatsen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
194
Als een object is geselecteerd, kunt u ook het dialoogvenster Verplaatsen openen door te dubbelklikken op het gereedschap
Selecteren, Direct selecteren of Groep selecteren.
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u het object naar links of rechts wilt verplaatsen, voert u in het tekstvak Horizontaal een negatieve waarde (naar links)
of een positieve waarde (naar rechts) in.
Als u het object naar boven of onder wilt verplaatsen, voert u in het tekstvak Verticaal een negatieve waarde (naar onder)
of een positieve waarde (naar boven) in.
Als u het object wilt verplaatsen over een hoek ten opzichte van de x-as van het object, voert u een positieve hoek (als u
linksom wilt roteren) of een negatieve hoek (als u rechtsom wilt roteren) in het tekstvak Afstand of het tekstvak Hoek in.
U kunt ook waarden tussen 180˚ en 360˚ opgeven. Deze waarden worden omgezet in de overeenkomende negatieve
waarden (270˚ wordt omgezet in –90˚).
4 Als de objecten een vulpatroon bevatten, selecteert u Patronen om het patroon te verplaatsen. Schakel Objecten uit als
u wel het patroon en niet de objecten wilt verplaatsen.
5 Klik op OK of klik op Kopiëren als u een kopie van de objecten wilt verplaatsen.
Richtingen ten opzichte van de x-as
Een object verplaatsen via de x- en y-coördinaten
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Voer in het deelvenster Transformeren of het deelvenster Beheer nieuwe waarden in de tekstvakken X, Y of beide in.
Als u het referentiepunt wilt wijzigen, klikt u op een wit vierkantje op de plaatsbepaler van het referentiepunt voordat
u de waarden invoert.
Meerdere objecten in één keer verplaatsen
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Kies Object > Transformeren > Alle objecten transformeren.
3 Stel in het gedeelte Verplaatsen van het dialoogvenster de afstand in waarover de geselecteerde objecten moeten worden
verplaatst.
4 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de objecten over de aangegeven afstand wilt verplaatsen, klikt u op OK.
Als u de objecten willekeurig maar niet verder dan de aangegeven afstand wilt verplaatsen, selecteert u de optie
Willekeurig. Als u bijvoorbeeld een bakstenen muur tekent waarbij de bakstenen niet perfect moeten worden uitgelijnd
maar iets ten opzichte van elkaar moeten worden verschoven, kunt u de optie Willekeurig selecteren. Klik vervolgens
op OK.
Een object plakken op een positie ten opzichte van andere objecten
1 Selecteer het object dat u wilt plakken.
2 Kies Bewerken > Kopiëren of Bewerken > Knippen.
3 Selecteer het object waarvoor of waarachter u het item wilt plakken.
4 Kies Bewerken > Op voorgrond plakken of Bewerken > Op achtergrond plakken.
90
45
–45
135
–135
0
180
–90
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
195
Als u meerdere objecten plakt, komen alle geplakte objecten voor of achter de selecteerde illustratie terecht. De relatieve
verfvolgorde tussen de afzonderlijke geplakte objecten blijft echter gelijk.
Objecten tussen lagen plakken
De instelling van de optie Lagen behouden bij plakken bepaalt waar illustraties in de laaghiërarchie worden geplakt.
StandaardisdeoptieLagenbehoudenbijplakkenuitgeschakeldenwordenillustratiesgeplaktindelaagdieactiefisinhet
deelvenster Lagen. Als de optie Lagen behouden bij plakken is ingeschakeld, worden illustraties geplakt in de laag waaruit
ze zijn gekopieerd, ongeacht welke laag actief is in het deelvenster Lagen.
U kunt deze optie instellen door Lagen behouden bij plakken te selecteren in het menu van het deelvenster Lagen. Een
vinkje geeft aan dat de optie is ingeschakeld.
Schakel de optie Lagen behouden bij plakken in als u een illustratie tussen documenten plakt en u wilt deze automatisch
plakken in een laag met dezelfde naam als de oorspronkelijke laag. Als het doeldocument geen laag heeft met dezelfde naam,
wordt er een nieuwe laag gemaakt.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
Objecten uitlijnen en verdelen
Voor het uitlijnen of verdelen van geselecteerde objecten langs de door u opgegeven as, kunt u gebruikmaken van het
deelvenster Uitlijnen (Venster > Uitlijnen) of van de uitlijnopties in het deelvenster Beheer. U kunt kiezen of u randen of
ankerpunten gebruikt als referentiepunt van het object.
Als er een object is geselecteerd worden de uitlijnopties weergegeven in het deelvenster Beheer. Als deze opties niet worden
weergegeven, kies dan Uitlijnen in het menu van het deelvenster Beheer.
Op www.adobe.com/go/vid0035_nl vindt u een video over het selecteren en manipuleren van objecten.
Zie ook
Overzicht werkgebied” op pagina 13
“Snijgebieden maken, bewerken en verwijderen” op pagina 37
Objecten uitlijnen of verdelen
1 Selecteer de objecten die u wilt uitlijnen of verdelen. Als u een ankerpunt op het object wilt uitlijnen, gebruikt u het
gereedschap Direct selecteren en selecteert u het ankerpunt.
2 Voer in het deelvenster Uitlijnen of Beheer een van de volgende handelingen uit:
Als u wilt uitlijnen of verdelen ten opzichte van het omsluitende kader van alle geselecteerde objecten, klikt u op de knop
voor het gewenste type uitlijning of verdeling.
Als u wilt uitlijnen of verdelen ten opzichte van een van de geselecteerde objecten, klikt u op nogmaals op dat object (deze
keer hoeft u tijdens het klikken Shift niet ingedrukt te houden). Klik vervolgens op het gewenste type uitlijning of
verdeling.
Opmerking: Als u niet meer wilt uitlijnen of verdelen ten opzichte van een object, kiest u Hoofdobject annuleren in het menu
van het deelvenster Uitlijnen.
Als u wilt uitlijnen ten opzichte van een snijgebied, selecteert u dit snijgebied met behulp van het gereedschap Snijgebied.
Klik op de knop Uitlijnen op snijgebied of klik op het menu Uitlijnen en kies Uitlijnen op snijgebied. Klik
vervolgens op het gewenste type uitlijning.
Als u wilt uitlijnen ten opzichte van het tekengebied, klik dan op de knop Uitlijnen op tekengebied of klik op het
menu Uitlijnen en kies Uitlijnen op tekengebied. Klik vervolgens op het gewenste type uitlijning.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
196
Uitlijning en verdeling worden standaard berekend op basis van de paden van de objecten. Als u echter werkt met objecten
met verschillende streekdikten, kunt u in plaats daarvan de rand van de streek gebruiken voor het berekenen van de
uitlijning en de verdeling. Selecteer hiervoor Grenzen van voorvertoning gebruiken in het menu van het deelvenster Uitlijnen.
Objecten verdelen met specifieke afstanden
U kunt objecten zo verdelen dat de paden een nauwkeurige afstand hebben.
1 Selecteer de objecten die u wilt verdelen.
2 Geef in het deelvenster Uitlijnen in het tekstvak Tussenruimte verdelen de afstand tussen de objecten op.
Als de opties voor de verdeling van de tussenruimte niet worden weergegeven, selecteert u Opties tonen in het
deelvenstermenu.
3 Klik met het gereedschap Selecteren op het pad of object waar u de overige objecten rond wilt verdelen. Het object
waar u op klikt, blijft op zijn huidige positie staan.
4 Klik op de knop Tussenruimte verticaal verdelen of de knop Tussenruimte horizontaal verdelen.
Objecten roteren en spiegelen
Objecten roteren
Als u een object roteert, wordt deze rond een door u ingesteld vast punt gedraaid. Het standaardreferentiepunt is het
middelpunt van het object. Als een selectie meerdere objecten bevat, roteren de objecten om één referentiepunt. Standaard
is dit het middelpunt van de selectie of het omsluitende kader. Als u elk object om zijn eigen middelpunt wilt roteren,
gebruikt u de opdracht Elk transformeren.
Resultaten van het gereedschap Roteren (links) in vergelijking met de opdracht Elk transformeren (rechts)
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Transformeren” op pagina 209
Objecten verplaatsen” op pagina 192
Objecten schalen op pagina 211
Objecten roteren met het omsluitende kader
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Verplaats de aanwijzer met het gereedschap Selecteren buiten het omsluitende kader en plaats de aanwijzer dichtbij
een handgreep, zodat deze verandert in . Vervolgens kunt u slepen.
Een object roteren met het gereedschap Vrije transformatie
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Selecteer het gereedschap Vrije transformatie .
3 Plaats de aanwijzer op een willekeurige plaats buiten het omsluitende kader, zodat deze verandert in . Vervolgens
kunt u slepen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
197
Een object roteren met het gereedschap Roteren
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Selecteer het gereedschap Roteren .
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een object wilt roteren rond het middelpunt, sleept u in een draaiende beweging op een willekeurige plaats in het
documentvenster.
Als u het object rond een ander referentiepunt wilt roteren, klik dan eenmaal ergens in het documentvenster voor een
andere plaats van het referentiepunt. Verplaats de aanwijzer vervolgens weg van het referentiepunt en sleep in een
draaiende beweging.
Wanneer u een kopie van het object wilt roteren in plaats van het object zelf, drukt u op Alt (Windows) of Option
(Mac OS) nadat u bent begonnen met slepen.
Voor een betere controle sleept u verder van het referentiepunt van het object af.
Een object roteren met een bepaalde hoek
Met behulp van de opdracht Roteren kunt u de rotatiehoek heel nauwkeurig bepalen.
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u het object wilt roteren rond het middelpunt, kiest u Object > Transformeren > Roteren of dubbelklikt u op het
gereedschap Roteren.
Als u wilt roteren rond een ander referentiepunt, selecteert u het gereedschap Roteren. Vervolgens houdt u Alt
(Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u klikt op de plaats in het documentvenster waar het referentiepunt
moet komen.
3 Voer in het tekstvak Hoek de rotatiehoek in. Voer een negatieve hoek in om het object naar rechts te roteren en een
positieve hoek om het object naar links te roteren.
4 Als de objecten een patroonvulling bevatten, selecteert u Patronen om het patroon te roteren. Schakel de selectie
Objecten uit als u alleen het patroon wilt roteren, maar niet de objecten.
5 Klik op OK of klik op Kopiëren als u een kopie van de objecten wilt schalen.
Wanneer u meerdere kopieën van het object in een cirkelpatroon om een referentiepunt wilt plaatsen, verplaatst u het
referentiepunt weg van het middelpunt van het object, klikt u op Kopiëren en kiest u herhaaldelijk Object >
Transformeren > Opnieuw transformeren.
Een object roteren via het deelvenster Transformeren
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u het object wilt roteren rond het middelpunt, geeft u in het deelvenster een waarde op voor de optie Hoek.
Als u het object rond een ander referentiepunt wilt roteren, selecteert u in het deelvenster een wit vierkantje op de
plaatsbepaler van het referentiepunt en geeft u een waarde op voor de optie Hoek.
U kunt ook het deelvenster Transformeren openen door in het deelvenster Beheer op X, Y, B of H te klikken.
Meerdere objecten afzonderlijk roteren
1 Selecteer de objecten die u wilt roteren.
2 Kies Object > Transformeren > Alle objecten transformeren.
3 Voer in het gedeelte Roteren van het dialoogvenster een van de volgende handelingen uit:
Klik op het hoekpictogram of sleep de lijn rond het pictogram.
Typ in het tekstvak Hoek een waarde tussen –360˚ en 360˚.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
198
4 Klik op OK of klik op Kopiëren als u een kopie van elk object wilt roteren.
De x- en de y-as van een document roteren
Standaard liggen de x-as en de y-as parallel aan de horizontale en verticale zijden van het documentvenster.
1 Kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Algemeen (Mac OS).
2 Geef een hoek op in het tekstvak Beperkingshoek. Als u een positieve hoek opgeeft, worden de assen linksom geroteerd.
Als u een negatieve hoek opgeeft, worden de assen rechtsom geroteerd.
Hetishandigomassenteroterenalsdeillustratiebestaatuitelementendiemetdezelfdehoekzijngeroteerd,bijvoorbeeld
een logo en een tekst die met een hoek van 20˚ worden weergegeven. Het is niet nodig elk element dat u toevoegt aan het
logo te roteren. U hoeft alleen maar de assen met 20˚ te roteren. Alles wat u tekent, wordt langs de nieuwe assen gemaakt.
Object uitgelijnd met standaardassen (links) in vergelijking met uitlijning waarbij de assen 20˚ zijn geroteerd (rechts)
De volgende objecten en handelingen worden niet door de nieuwe assen beïnvloed:
Bestaande objecten
Roteren en overvloeien
Tekenen met het Potlood of het gereedschap Actief overtrekken
Objecten spiegelen
U spiegelt een object ten opzichte van een onzichtbare, door u gespecificeerde as. U kunt objecten spiegelen met het
gereedschap Vrije transformatie, het gereedschap Spiegelen of de opdracht Spiegelen.
Als u een spiegelbeeld van een object wilt maken, kunt u kopiëren terwijl u het object spiegelt.
Een object spiegelen met het gereedschap Vrije transformatie
1 Selecteer het object dat u wilt spiegelen.
2 Selecteer het gereedschap Vrije transformatie.
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep een handgreep van het omsluitende kader voorbij de tegenoverliggende rand of handgreep tot het object de
gewenste spiegeling heeft bereikt.
Als u de verhoudingen van het object wilt behouden, houdt u Shift ingedrukt terwijl u een hoekhandgreep voorbij de
tegenoverstaande handgreep sleept.
Een object spiegelen met het gereedschap Spiegelen
1 Selecteer het object.
2 Selecteer het gereedschap Spiegelen .
3 Als u de onzichtbare as wilt tekenen waarlangs u het object wilt spiegelen, klikt u op een willekeurige plaats in het
documentvenster om een van de punten van de as in te stellen. De aanwijzer verandert in een pijlpunt.
x
y
20
x
y
y
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
199
4 Plaats de aanwijzer op een ander punt om de onzichtbare as te definiëren en kies een van de volgende mogelijkheden:
Klik om het tweede punt van de onzichtbare as in te stellen. Als u hebt geklikt, wordt het geselecteerde object over de
ingestelde as gespiegeld.
Klik om het eerste punt van de as in te stellen (links). Klik nogmaals om het andere punt van de as in te stellen en het object te spiegelen langs
deze as (rechts).
Als u een kopie van het object wilt spiegelen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u klikt om
het tweede punt van de onzichtbare as in te stellen.
Pas de spiegelas aan door te slepen in plaats van te klikken. Houd tijdens het slepen Shift ingedrukt om de hoek te
beperken tot 45˚. Tijdens het slepen draait de onzichtbare spiegelas rond het punt dat u in stap 3 hebt ingesteld en wordt
er een omtrek van het object gespiegeld weergegeven. Laat de muisknop los zodra de omtrek op de gewenste plaats staat.
Het tweede punt van de spiegelas slepen om de as te roteren
Voor een betere controle sleept u verder van het referentiepunt van het object af.
Spiegelen door een as op te geven
1 Selecteer het object dat u wilt spiegelen.
Als u het object wilt spiegelen rond het middelpunt van een object, kiest u Object > Transformeren > Spiegelen of
dubbelklikt u op het gereedschap Spiegelen.
Als u het object wilt spiegelen rond een ander referentiepunt, drukt u op Alt (Windows) of Option (Mac OS) terwijl u
klikt op een willekeurige plaats in het documentvenster.
2 Selecteer in het dialoogvenster Spiegelen de as waarin u het object wilt spiegelen. U kunt een object spiegelen in een
horizontale, verticale of hoekas.
3 Als het object patronen bevat en u wilt deze patronen spiegelen, selecteer dan de optie Patronen. (Als u alleen de
patronen wilt spiegelen, schakel dan de optie Objecten uit.)
4 Wanneer u het effect wilt bekijken voordat u het toepast, selecteert u Voorvertoning.
5 Voer een van de volgende handelingen uit:
Wanneer u het object wilt spiegelen, klikt u op OK.
Wanneer u een kopie van het object wilt spiegelen, klikt u op Kopiëren.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
200
Lagen gebruiken
Lagen
Wanneer u complexe illustraties maakt, kan het een probleem zijn om alle items in het documentvenster in het oog te
houden.Kleineitemsrakenverborgenondergrotere,enhetwordtmoeilijkomillustratiesteselecteren.Lagenbiedeneen
manier om alle items te beheren waaruit de illustraties bestaan. U kunt lagen beschouwen als doorzichtige mappen die
illustratiesbevatten.Alsudemappenherschikt,verandertudestapelvolgordevandeitemsindeillustratie.Ukuntitems
van de ene map naar de andere verplaatsen en submappen in mappen maken.
De lagenstructuur in een document kan zo eenvoudig of complex zijn als u maar wilt. Standaard zijn alle items
ondergebracht in een enkelvoudige hoofdlaag. U kunt echter nieuwe lagen maken en items daar naartoe verplaatsen. Ook
kunt u op elk gewenst moment elementen tussen de lagen verplaatsen. In het deelvenster Lagen kunt u op eenvoudige wijze
weergavekenmerken van illustraties selecteren, verbergen, vergrendelen en wijzigen. Het is zelfs mogelijk om sjabloonlagen
te maken. Deze kunt u gebruiken om illustraties over te trekken en om lagen uit te wisselen met Photoshop.
Op www.adobe.com/go/vid0041_nl vindt u een video over het gebruik van lagen en de isolatiemodus. Op
www.adobe.com/go/learn_ai_tutorials_layers_nl vindt u informatie over het gebruik van lagen voor het maken van
animaties.
Overzicht van het deelvenster Lagen
U gebruikt het deelvenster Lagen (Venster > Lagen) om de objecten in een document weer te geven, te organiseren en te
bewerken. Standaard bevat elk document één laag. Elk document dat u maakt, wordt weergegeven onder die laag. U kunt
echter nieuwe lagen maken en items naar wens herschikken.
Standaard wordt aan elke laag in het deelvenster Lagen een unieke kleur (maximaal negen kleuren) toegekend. De kleur
wordt naast de laagnaam in het deelvenster weergegeven. Dezelfde kleur wordt in het illustratievenster weergegeven in het
omsluitende kader, het pad, de ankerpunten en het middelpunt van een geselecteerd object. U kunt deze kleur gebruiken
om in het deelvenster Lagen snel de laag te vinden die hoort bij een bepaald object. Desgewenst kunt u de kleur van de laag
aanpassen.
Wanneer een item in het deelvenster Lagen andere items bevat, wordt er links van de naam van het item een driehoek
weergegeven. Klik op deze driehoek om de inhoud te verbergen of weer te geven. Als er geen driehoek wordt weergegeven,
bevat het item geen andere items.
Deelvenster Lagen
A. Zichtbaarheid B. Bewerkbaarheid C. Doel D. Selectie
In het deelvenster Lagen staan er kolommen links en rechts van de lijsten. Klik op een kolom om de volgende kenmerken
in te stellen:
Zichtbaarheid Geeft aan of items in de lagen zichtbaar of verborgen (leeg vakje) zijn en of het sjabloonlagen of
omtreklagen zijn.
Bewerkbaarheid Geeft aan of items zijn vergrendeld of ontgrendeld. Het vergrendelingspictogram geeft aan dat het
item is vergrendeld en niet kan worden bewerkt. Een leeg vakje geeft aan dat het item is ontgrendeld en kan worden
bewerkt.
A B C D
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
201
Doel Geeft aan of deze items als doel zijn aangewezen. Dat wil zeggen dat er effecten op worden toegepast en dat deze items
worden aangepast als kenmerken in het deelvenster Vorm worden bewerkt. Het pictogram met de dubbele ring ( of )
geeft aan dat het item als doel is aangewezen. Een enkele ring geeft aan dat het item niet als doel is aangewezen.
Selectie Geeft aan of items zijn geselecteerd. Als een item is geselecteerd, verschijnt er een gekleurd vakje. Als een item,
bijvoorbeeld een laag of groep, bepaalde objecten bevat die wel zijn geselecteerd en andere objecten die niet zijn
geselecteerd, staat er een kleiner gekleurd vakje naast het hoofditem. Als alle objecten binnen het hoofditem zijn
geselecteerd, hebben de gekleurde vakjes dezelfde grootte als de markeringen naast geselecteerde objecten.
U kunt het deelvenster Lagen gebruiken om bepaalde items weer te geven als omtrekken en andere items zoals deze in de
uiteindelijke illustratie verschijnen. U kunt gekoppelde afbeeldingen en bitmapobjecten ook dimmen, zodat het
gemakkelijker is om illustraties boven op de afbeelding te bewerken. Dit is vooral handig als u een bitmapafbeelding
overtrekt.
Opties voor gelaagde illustraties weergeven
A. Object weergegeven in de weergave Omtrek B. Bitmapobject voor 50% gedimd C. Geselecteerde object weergegeven in voorvertoningmodus
Zie ook
Overzicht werkgebied” op pagina 13
“Illustraties weergeven als omtrekken” op pagina 43
“Illustraties overtrekken op pagina 76
De weergave van het deelvenster Lagen wijzigen
1 Kies Deelvensteropties in het menu van het deelvenster Lagen.
2 Selecteer Alleen lagen tonen als u paden, groepen en gemeenschappelijke elementen in het deelvenster Lagen wilt
verbergen.
3 Selecteer bij Rijgrootte een optie om de hoogte van de rijen op te geven. (Als u een aangepaste grootte wilt opgeven, voer
dan een waarde tussen 12 en 100 in.)
4 Selecteer bij Miniaturen een combinatie van lagen, groepen en objecten waarvoor u miniatuurvoorvertoningen wilt
weergeven.
Opmerking: Als u miniaturen weergeeft in het deelvenster Lagen, kan de snelheid van het programma achteruit gaan wanneer
u werkt met complexe bestanden. Schakel de weergave van miniaturen uit om de prestaties te verbeteren.
Opties voor lagen en sublagen instellen
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik in het deelvenster Lagen op de naam van het item.
Klik op de itemnaam en kies Opties voor <itemnaam> in het menu van het deelvenster Lagen.
BC A
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
202
Kies Nieuwe laag of Nieuwe sublaag in het menu van het deelvenster Lagen.
2 Geef de volgende opties op:
Naam Hier geeft u de itemnaam op die moet worden weergegeven in het deelvenster Lagen.
Kleur Hier geeft u de kleurinstelling van de laag op. U kunt een kleur uit het menu kiezen of dubbelklikken op het kleurstaal
om een kleur te selecteren.
Sjabloon Hiermee maakt u van de laag een sjabloonlaag.
Vergrendelen Hiermee voorkomt u dat het item kan worden gewijzigd.
Tonen Hiermee geeft u alle illustraties op de laag in het tekengebied weer.
Afdrukken Als u deze instelling selecteert, kunnen de illustraties in de laag worden afgedrukt.
Voorvertoning Hiermee geeft u de illustraties in de laag niet als omtrekken, maar in kleur weer.
Afbeeldingen dimmen naar Hiermee vermindert u de intensiteit van gekoppelde afbeeldingen en bitmapafbeeldingen in de
laag tot het opgegeven percentage.
Een nieuwe laag maken
1 Klik in het deelvenster Lagen op de naam van de laag waarboven (of waarin) u de nieuwe laag wilt toevoegen.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een nieuwe laag boven de geselecteerde laag wilt toevoegen, klikt u op de knop Nieuwe laag maken in het
deelvenster Lagen.
Alsueennieuwesublaagbinnendegeselecteerdelaagwiltmaken,kliktuopdeknopNieuwesublaagmaken inhet
deelvenster Lagen.
Als u opties wilt instellen wanneer u een nieuwe laag maakt, kiest u Nieuwe laag of Nieuwe sublaag in het menu van het
deelvenster Lagen.
Een object verplaatsen naar een andere laag
1 Selecteer het object.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de naam van de gewenste laag in het deelvenster Lagen. Kies vervolgens Object > Ordenen > Naar huidige laag.
Sleep de indicator voor geselecteerde illustraties , die zich aan de rechterkant van de laag in het deelvenster Lagen
bevindt, naar de gewenste laag.
U kunt objecten of lagen naar een nieuwe laag verplaatsen door deze te selecteren en door vervolgens Verzamelen op nieuwe
laag te selecteren in het menu van het deelvenster Lagen. Houd tijdens het klikken Ctrl (Windows) of Command (Mac OS)
ingedrukt om niet-aangrenzende items te selecteren. Houd tijdens het klikken Shift ingedrukt om aangrenzende items te
selecteren.
Items verdelen over afzonderlijke lagen
Met de opdracht Verdelen over lagen worden alle items van een laag verdeeld over afzonderlijke lagen en kunt u in elke laag
nieuwe objecten bouwen op basis van de stapelvolgorde van het object. U kunt hier gebruik van maken als bijvoorbeeld
bestanden wilt voorbereiden voor webanimaties.
1 Klik in het deelvenster Lagen op de naam van een laag of groep.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u elk item op een nieuwe laag wilt plaatsen, kiest u Verdelen over lagen (volgorde) in het menu van het deelvenster
Lagen.
Als u items wilt verdelen over lagen en objecten wilt dupliceren om een oplopende volgorde te maken, kies dan Verdelen
over lagen (bouwen) in het menu van het deelvenster Lagen. Het onderste object wordt in elk van de nieuwe lagen
weergegeven, terwijl het bovenste object alleen in de bovenste laag wordt weergegeven. Laten we bijvoorbeeld aannemen
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
203
dat zich in Laag 1 een cirkel (onderste object), een vierkant en een driehoek (bovenste object) bevinden. Met deze
opdracht worden dan drie lagen gemaakt: een met een cirkel, vierkant en rechthoek, een met een cirkel en een vierkant
en een met alleen een cirkel. Dit is handig bij het maken van oplopende animatiereeksen.
Met de opdracht Verdelen over lagen (bouwen) worden nieuwe lagen gemaakt.
Lagen en groepen verenigen
Samenvoegen en afvlakken van lagen hebben met elkaar gemeen dat objecten, groepen en sublagen worden verenigd tot
een enkelvoudige laag of groep. Bij samenvoegen kunt u selecteren welke items u wilt verenigen; bij afvlakken worden alle
zichtbare items in de illustratie verenigd tot een enkelvoudige laag. In beide gevallen blijft de stapelvolgorde van de
illustratie gelijk, maar andere niveaueigenschappen, zoals knipmaskers, blijven niet behouden.
Als u items wilt samenvoegen tot één laag of groep, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt terwijl u
kliktopdenamenvandelagenofgroependieuwiltsamenvoegen.UkuntookShiftingedrukthoudenomalleitemste
selecteren tussen de lagen of groepen waarop u klikt. Kies vervolgens Selectie samenvoegen in het menu van het
deelvenster Lagen. Items worden samengevoegd in de laag of groep die u het laatst hebt geselecteerd.
Lagen kunnen alleen met andere lagen worden samengevoegd als deze zich op hetzelfde hiërarchische niveau in het
deelvenster Lagen bevinden. Evenzo kunnen sublagen alleen met andere sublagen worden samengevoegd als deze zich
binnen dezelfde laag en op hetzelfde hiërarchische niveau bevinden. Objecten kunnen niet met andere objecten worden
samengevoegd.
Als u lagen wilt afvlakken, klikt u op de naam van de laag waarin u de illustratie wilt verenigen. Kies vervolgens Illustratie
afvlakken in het menu van het deelvenster Lagen.
Een item zoeken in het deelvenster Lagen
Als u een item selecteert in het documentvenster, kunt u het bijbehorende item snel vinden in het deelvenster Lagen met
behulp van de opdracht Object vinden. Deze opdracht is vooral handig bij het zoeken naar items in samengevouwen lagen.
1 Selecteer een object in het documentvenster. Als u meerdere objecten selecteert, wordt het voorste object in de
stapelvolgorde opgezocht.
2 Kies Object vinden in het menu van het deelvenster Lagen. De opdracht wordt gewijzigd in Laag vinden als u bij de
deelvensteropties de optie Alleen lagen tonen hebt geselecteerd.
Objecten vergrendelen, verbergen en verwijderen
Objecten of lagen vergrendelen of ontgrendelen
Als objecten zijn vergrendeld, kunt u deze niet selecteren of bewerken. U kunt meerdere paden, groepen en sublagen snel
vergrendelen door de hoofdlaag ervan te vergrendelen.
Als u objecten of lagen wilt vergrendelen, klikt u voor de gewenste objecten of lagen op de knop in de kolom
Bewerkbaarheid (rechts van het oogpictogram) in het deelvenster Lagen. Sleep met de muisaanwijzer over meerdere
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
204
knoppen voor bewerken om meerdere items te vergrendelen. Of selecteer de objecten die u wilt vergrendelen en kies
Object > Vergrendelen > Selectie.
Als u objecten of lagen wilt ontgrendelen, klikt u voor de desbetreffende objecten of lagen op het
vergrendelingspictogram in het deelvenster Lagen.
U kunt objecten ook vergrendelen en ontgrendelen met behulp van de volgende opdrachten:
Als u alle objecten wilt vergrendelen die het gebied van het geselecteerde object overlappen en die zich in dezelfde laag
bevinden, selecteert u het object en kiest u Object > Vergrendelen > Alle illustraties boven.
Als u alle lagen wilt vergrendelen die niet het geselecteerde item of de geselecteerde groep bevatten, kiest u Object >
Vergrendelen > Overige lagen of kiest u Overige lagen vergrendelen in het menu van het deelvenster Lagen.
Als u alle lagen wilt vergrendelen, selecteert u alle lagen in het deelvenster Lagen en kiest u vervolgens Alle lagen
vergrendelen in het deelvenstermenu.
Als u alle objecten in het document wilt ontgrendelen, kiest u Object > Alles ontgrendelen.
Als u alle objecten in een groep wilt ontgrendelen, selecteert u een ontgrendeld en zichtbaar object in de groep. Houd
Shift+Alt (Windows) of Shift+Option (Mac OS) ingedrukt en kies Object > Alles ontgrendelen.
Als u alle lagen hebt vergrendeld, kunt u deze ontgrendelen door Alle lagen ontgrendelen te kiezen in het menu van het
deelvenster Lagen.
Opmerking: In de isolatiemodus zijn de vergrendelingsopties uitgeschakeld.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
Objecten of lagen verbergen of tonen
Kies uit een van de volgende methoden:
Klik in het deelvenster Lagen op het oogpictogram naast het item dat u wilt verbergen. Klik nogmaals als u het item
opnieuw wilt weergeven. Als u een laag of groep verbergt, worden alle items in de laag of groep verborgen.
Sleep met de muisaanwijzer over meerdere oogpictogrammen om meerdere items te verbergen.
Selecteer het object dat u wilt verbergen en kies Object > Verbergen > Selectie.
Als u alle objecten boven een object in een laag wilt verbergen, selecteert u het object en kiest u Object > Verbergen >
Alle illustraties boven.
Als u alle niet-geselecteerde lagen wilt verbergen, kiest u Overige lagen verbergen in het menu van het deelvenster Lagen.
U kunt ook Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt houden en klikken op het oogpictogram van de laag die u wilt
weergeven. Als u alle lagen behalve de laag die het geselecteerde object of de groep bevat, wilt verbergen, kiest u Object >
Verbergen > Overige lagen.
Als u alle objecten wilt weergeven, kiest u Object > Alle tonen. Alle verborgen objecten worden weergegeven. Objecten
die al geselecteerd waren, blijven geselecteerd.
Als u alle lagen en sublagen wilt weergeven, selecteert u Alle lagen tonen in het menu van het deelvenster Lagen.
Verborgen objecten worden niet weergegeven door deze opdracht, alleen verborgen lagen.
Als u alle objecten in een groep wilt weergeven, selecteert u een ontgrendeld en zichtbaar object in de groep. Houd
Shift+Alt (Windows) of Shift+Option (Mac OS) ingedrukt en kies Object > Alle tonen.
Opmerking: In de isolatiemodus zijn de opties voor tonen en verbergen uitgeschakeld.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
205
Objecten verwijderen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer de objecten en druk op Backspace (Windows) of op Delete.
Selecteer de objecten en kies vervolgens Bewerken > Wissen of Bewerken > Knippen.
Selecteer in het deelvenster Lagen de items die u wilt verwijderen en klik op het pictogram Selectie verwijderen . U
kunt ook de naam van het item in het deelvenster Lagen naar het pictogram Selectie verwijderen in het deelvenster
slepen, of “Laagnaam verwijderen selecteren in het menu van het deelvenster Lagen.
Als u een laag verwijdert, verwijdert u ook alle illustraties die zich in die laag bevinden. Als u bijvoorbeeld een laag
verwijdert die sublagen, groepen, paden en knipsets bevat, worden al deze elementen tezamen met de laag verwijderd.
Opmerking: Een document moet minstens één laag hebben. Als een document maar één laag heeft, zijn het pictogram
Verwijderen en de opdracht Verwijderen niet beschikbaar.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
Objecten stapelen
Opgeven waar nieuwe objecten in de stapelvolgorde worden toegevoegd
Objecten worden gestapeld in de volgorde waarin deze zijn getekend, te beginnen met het object dat als eerste is getekend.
De stapelvolgorde van de objecten is bepalend voor hoe ze worden weergegeven als ze overlappen. U kunt de stapelvolgorde
(ook wel de verfvolgorde genoemd) van objecten in de illustratie altijd wijzigen via het deelvenster Lagen of via de
opdrachten bij Object > Ordenen.
Voer in het deelvenster Lagen een van de volgende handelingen uit:
Klik op de naam van het object waarboven u het nieuwe object wilt toevoegen.
Als u het nieuwe object boven aan een laag of groep wilt toevoegen, klikt u op de naam van die laag of groep.
Houd Alt en Ctrl (Windows) of Option en Command (Mac OS) ingedrukt en klik ergens in de lijst met lagen. Typ
vervolgens de naam of het nummer van de laag die u wilt selecteren. (U kunt bijvoorbeeld 30 typen om naar laag 30 te
gaan.)
De stapelvolgorde wijzigen in het deelvenster Lagen
De stapelvolgorde van objecten correspondeert met de hiërarchie van items in het deelvenster Lagen. Illustraties die zich
boven in het deelvenster Lagen bevinden, liggen vooraan in de stapelvolgorde, terwijl illustraties die zich onder in het
deelvenster Lagen bevinden, achteraan in de stapelvolgorde liggen. Binnen een laag worden objecten ook hiërarchisch
gestapeld. Door meerdere lagen in de illustratie te maken kunt u bepalen hoe overlappende objecten worden weergegeven.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de naam van het item en laat de muisknop los wanneer zwarte invoegmarkeringen worden weergegeven op de
gewenste positie. Er worden zwarte invoegmarkeringen weergegeven tussen twee andere items in het deelvenster of op
de linker- en rechterrand van een laag of groep. Items die worden losgelaten boven een laag of groep, krijgen een positie
boven alle andere objecten in het item.
Klik in de selectiekolom van het item (tussen de doelknop en de schuifbalk), sleep het gekleurde vakje naar het gekleurde
vakje van een ander item en laat de muisknop los. Als het gekleurde vakje naar een object wordt gesleept, wordt het item
boven dat object geplaatst. Als het vakje naar een laag of groep wordt gesleept, wordt het item boven alle andere objecten
in die laag of groep geplaatst.
Als u de volgorde van items in het deelvenster Lagen wilt omkeren, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS)
ingedrukt en klikt u op de items waarvan u de volgorde wilt omkeren. De items moeten zich in de laaghiërarchie op
hetzelfde niveau bevinden. U kunt bijvoorbeeld twee lagen van het bovenste niveau selecteren, maar u kunt niet twee
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
206
paden selecteren die zich in verschillende lagen bevinden. Kies vervolgens Volgorde omkeren in het menu van het
deelvenster Lagen.
Opmerking: U kunt in het deelvenster Lagen geen pad, groep of gemeenschappelijk element naar de bovenste positie
verplaatsen. Alleen lagen kunnen zich helemaal boven in de laaghiërarchie bevinden.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
De stapelvolgorde wijzigen met behulp van opdrachten
Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een object naar de bovenste of onderste positie in de desbetreffende groep of laag wilt verplaatsen, selecteert u het
gewenste object en kiest u Object > Ordenen > Naar voorgrond of Object > Ordenen > Naar achtergrond.
Als u een object één stap naar voren of naar achteren in een stapel wilt verplaatsen, selecteert u het gewenste object en
kiest u Object > Ordenen > Naar voren of Object > Ordenen > Naar achteren.
Objecten dupliceren
Objecten dupliceren door te slepen
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Kies het gereedschap Selecteren, Direct selecteren of Groep selecteren.
3 Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep de selectie. Let op dat u niet sleept met een handgreep van
het omsluitende kader.
Objecten dupliceren in het deelvenster Lagen
In het deelvenster Lagen kunt u objecten, groepen en gehele lagen snel dupliceren.
1 Selecteer in het deelvenster Lagen de items die u wilt dupliceren.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies “Laagnaam” dupliceren in het menu van het deelvenster Lagen.
Sleep het item in het deelvenster Lagen naar de knop Nieuwe laag maken onder in het deelvenster.
Begin het item te slepen naar een nieuwe positie in het deelvenster Lagen en houd vervolgens Alt (Windows) of Option
(Mac OS) ingedrukt. Laat de muisknop los als de indicator zich bevindt op de positie waar u het gedupliceerde item wilt
plaatsen. Als u de muisknop loslaat terwijl de indicator een laag of groep aanwijst, wordt het gedupliceerde item
bovenaan in de laag- of groepshiërarchie toegevoegd. Als u de muisknop loslaat op het moment dat de indicator zich
tussen twee items bevindt, wordt het gedupliceerde item op de aangegeven positie ingevoegd.
Selecties dupliceren door te slepen
U kunt het Klembord gebruiken om selecties uit te wisselen tussen Illustrator-bestanden en andere Adobe-software, zoals
Adobe Photoshop, Adobe GoLive en Adobe InDesign. Het Klembord is met name handig bij het importeren van paden,
omdat paden naar het Klembord worden gekopieerd als PostScript-beschrijvingen. Illustraties die naar het Klembord zijn
gekopieerd, worden in de meeste toepassingen geplakt in de PICT-indeling. Sommige toepassingen gebruiken echter de
PDF-versie (bijvoorbeeld InDesign) of de AICB-versie. In de PDF-versie blijft transparantie behouden. In de AICB-versie
kunt u opgeven of u het algehele uiterlijk van de selectie wilt behouden of dat u de selectie wilt kopiëren als een reeks paden
(hetgeen nuttig kan zijn in Photoshop).
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
207
U kunt uw kopieervoorkeuren opgeven via Bewerken > Voorkeuren > Bestandsbeheer en Klembord (Windows) of via
Illustrator > Voorkeuren > Bestandsbeheer en Klembord (Mac OS). Selecteer PDF, AICB of beide. Als u AICB selecteert,
selecteert u Paden behouden om transparantie-effecten uit de gekopieerde illustraties te verwijderen. Selecteer Vorm
behouden en Overdrukken behouden om transparanties af te vlakken, de weergave van de gekopieerde illustratie te
behouden en overgedrukte objecten te behouden.
Illustraties naar een Photoshop-document slepen
1 Selecteer de illustratie die u wilt kopiëren.
2 Open het Photoshop-document waarin u de selectie wilt kopiëren.
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de illustraties als bitmapafbeeldingen naar Photoshop wilt kopiëren, sleep dan de selectie naar het Photoshop-
venster en laat de muisknop los als er een zwarte omtrek wordt weergegeven. Als u de selectie in het midden van de
Photoshop-afbeelding wilt plaatsen, houd dan Shift ingedrukt voordat u de selectie sleept. Geselecteerde objecten
worden standaard als bitmapafbeeldingen naar de actieve laag gekopieerd.
Als u vectorillustraties naar Photoshop wilt kopiëren als paden, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS)
ingedrukt en sleept u de selectie naar het Photoshop-document. Wanneer u de muisknop loslaat, wordt de selectie een
Photoshop-pad.
Illustraties vanuit Photoshop naar Illustrator slepen
1 Open het Photoshop-document waaruit u wilt kopiëren.
2 Selecteer de illustratie die u wilt kopiëren.
3 Selecteer het gereedschap Verplaatsen en sleep de selectie van Photoshop naar het Illustrator-bestand.
Illustraties naar het bureaublad slepen (alleen Mac OS)
1 Selecteer de illustratie die u wilt kopiëren.
2 Sleep de selectie naar het bureaublad.
Selecties worden naar het bureaublad gekopieerd als een afbeeldingsknipsel dat naar het gewenste document kan worden
gesleept. Als afbeeldingsknipsels naar het bureaublad worden gesleept, worden deze omgezet in de PICT-indeling.
Gedupliceerde objecten verschuiven
Met behulp van de opdracht of het effect Pad verschuiven kunt u een replica van een object maken die zich op een
opgegeven afstand van het geselecteerde object bevindt. Het verschuiven van objecten is nuttig als u concentrische vormen
wilt maken of replica's van een object wilt maken met gelijke tussenruimten.
Met behulp van de opdracht Pad verschuiven in het menu Effect kunt u het pad van een object verschuiven ten opzichte
van het oorspronkelijke pad. Dit effect is handig als u een netobject wilt omzetten in een normaal pad. Als u bijvoorbeeld
een omhulling hebt opgeheven of een netvorm wilt omzetten, zodat u deze in een andere toepassing kunt gebruiken, past
u de opdracht Pad verschuiven toe met een verschuivingswaarde van 0. Vervolgens verwijdert u de netvorm. Het
overblijvende pad kunt u dan bewerken.
Zie ook
“Effecten en filters” op pagina 333
“Een object voorzien van een streek” op pagina 145
Objecten verschuiven met behulp van de opdracht Pad verschuiven
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Kies Object > Pad > Pad verschuiven.
3 Geef de gewenste afstand, het type lijnverbinding en de afknotlimiet op.
4 Klik op OK.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
208
Objecten verschuiven met behulp van het effect Pad verschuiven
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Kies Effect > Pad > Pad verschuiven.
3 Geef de gewenste afstand, het type lijnverbinding en de afknotlimiet op.
4 Klik op OK.
209
Hoofdstuk 8: Objecten omvormen
In Adobe Illustrator kunt u de grootte of de vorm van een object eenvoudig wijzigen met gereedschappen en opdrachten of
door het toepassen van filters, effecten en maskers. U kunt ook gemakkelijk 3D-objecten maken.
Objecten transformeren
Transformeren
Transformeren omvat het verplaatsen, roteren, spiegelen, schalen en schuintrekken van objecten. U kunt objecten
transformeren in het deelvenster Transformeren (Object > Transformeren) en met speciaal daarvoor bestemde
gereedschappen. U kunt vele typen transformaties uitvoeren door het omsluitende kader voor een selectie te slepen.
In bepaalde gevallen wilt u dezelfde transformatie mogelijk meerdere malen uitvoeren, vooral bij het kopiëren van objecten.
Met de opdracht Opnieuw transformeren in het menu Object kunt u een bewerking voor het verplaatsen, schalen, roteren,
spiegelen of schuintrekken van een object een onbeperkt aantal malen herhalen, totdat u een andere
transformatiebewerking uitvoert.
In het deelvenster Info kunt u de huidige afmetingen en positie van het geselecteerde object tijdens het transformeren
bekijken.
Op www.adobe.com/go/vid0040_nl vindt u een video over het schalen, schuintrekken en roteren van objecten.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Transformeren” op pagina 209
Objecten schalen op pagina 211
Objecten schuintrekken” op pagina 213
Objecten verplaatsen” op pagina 192
Objecten roteren” op pagina 196
Objecten spiegelen” op pagina 198
Overzicht van het deelvenster Transformeren
In het deelvenster Transformeren (Venster > Transformeren) staat informatie over de locatie, grootte en stand van een of
meerdere geselecteerde objecten. U kunt de geselecteerde objecten, de vulpatronen van de objecten of beide wijzigen door
nieuwe waarden hiervoor in te voeren. U kunt het referentiepunt van de transformatie ook wijzigen en de afmetingen van
het object vergrendelen.
Alle waarden in het deelvenster hebben betrekking op de omsluitende kaders van de objecten, met uitzondering van de X-
en Y-waarden; deze verwijzen naar het geselecteerde referentiepunt.
Opmerking: De indicator voor het referentiepunt in het deelvenster Transformeren geeft het referentiepunt van een object alleen
aan wanneer u het object transformeert door de waarden in het deelvenster te wijzigen. Bij andere transformatiemethoden
(bijvoorbeeld met het gereedschap Schalen) fungeert het middelpunt van het object of de aanwijzer als referentiepunt.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
210
Deelvenster Transformeren
A. Indicator voor het referentiepunt B. Deelvenstermenu C. Pictogram voor het beperken van de verhoudingen
De patronen van een object transformeren
Wanneer u een object dat is gevuld met een patroon verplaatst, roteert, spiegelt, schaalt of schuintrekt, kunt u alleen het
object, alleen het patroon of zowel het object als het patroon transformeren. Wanneer u het vulpatroon van een object hebt
getransformeerd, worden alle patronen die u daarna op dat object toepast op dezelfde manier getransformeerd.
Als u wilt opgeven hoe u patronen wilt transformeren wanneer u het deelvenster Transformeren gebruikt, selecteert u
een optie in het deelvenstermenu: Alleen object transformeren, Alleen patroon transformeren of Beide transformeren.
Als u wilt opgeven hoe u patronen wilt transformeren wanneer u een transformatieopdracht gebruikt, stelt u de opties
voor objecten en patronen in het corresponderende dialoogvenster in. Schakel bijvoorbeeld Patronen in en Objecten uit
als u wel het patroon maar niet het object wilt transformeren.
Als u bij het gebruik van een transformatiegereedschap wel patronen maar geen objecten wilt transformeren, houdt u de
tilde-toets (~) ingedrukt terwijl u sleept. De randen van het object lijken te worden getransformeerd, maar wanneer u de
muisknop loslaat, worden de randen weer teruggezet op hun originele configuratie en blijft alleen het patroon
getransformeerd.
U voorkomt dat patronen worden getransformeerd bij gebruik van transformatiegereedschappen door Bewerken >
Voorkeuren > Algemeen (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Algemeen (Mac OS) te selecteren en de optie
Patroondelen bewerken uit te schakelen.
Als u de oorspronkelijke staat van het vulpatroon van een object wilt herstellen, vult u het object met een effen kleur en
selecteert u vervolgens het gewenste patroon opnieuw.
Transformeren met het omsluitende kader
Wanneer u met het gereedschap Selecteren een of meerdere objecten selecteert, worden de objecten in een omsluitend kader
geplaatst. Met het omsluitende kader kunt u objecten gemakkelijk verplaatsen, roteren, dupliceren en schalen door het
object of een handgreep (een van de lege vierkantjes langs het omsluitende kader) te slepen.
Kies Weergave > Omsluitend kader verbergen als u het omsluitende kader wilt verbergen.
Kies Weergave > Omsluitend kader tonen als u het omsluitende kader wilt weergeven.
Als u de stand van het omsluitende kader wilt wijzigen nadat u het object hebt geroteerd, kiest u Object >
Transformeren > Omsluitend kader terugzetten.
Geselecteerde objecten voor (links) en na (rechts) het schalen met het omsluitende kader
A
B
C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
211
Objecten schalen, schuintrekken en vervormen
Objecten schalen
Wanneer u een object schaalt, vergroot of verkleint u het object horizontaal (langs de x-as), verticaal (langs de y-as) of in
beide richtingen. Objecten worden geschaald ten opzichte van een referentiepunt, dat afhankelijk is van de gekozen
schaalmethode. U kunt het standaardreferentiepunt voor de meeste schaalmethoden aanpassen en de verhoudingen van
een object vergrendelen.
Standaard worden streken en effecten niet samen met objecten geschaald. Als u streken en effecten wilt schalen, kiest u
Bewerken > Voorkeuren > Algemeen (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Algemeen (Mac OS) en selecteert u Streken
en effecten schalen. Als u per geval wilt kiezen of u streken en effecten wilt schalen, schaalt u de objecten met het deelvenster
Transformeren of de opdracht Schalen.
Met de optie Streken en effecten schalen worden het object, slagschaduwen en streken geschaald (links). Wanneer deze optie is uitgeschakeld
(rechts), wordt alleen het object geschaald.
Zie ook
Galerie met omvormingsgereedschappen” op pagina 28
“Transformeren met het omsluitende kader” op pagina 210
Overzicht van het deelvenster Transformeren” op pagina 209
Objecten schalen met het gereedschap Schalen
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Selecteer het gereedschap Schalen .
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u wilt schalen ten opzichte van het middelpunt van het object, sleept u in het documentvenster totdat het object de
gewenste grootte heeft.
Als u een object wilt schalen ten opzichte van een ander referentiepunt , klikt u op de plaats waar het nieuwe
referentiepunt moet komen in het documentvenster en sleept u de aanwijzer bij het referentiepunt vandaan totdat het
object de gewenste grootte heeft.
Als u de verhoudingen van het object tijdens het schalen wilt behouden, houdt u Shift ingedrukt terwijl u diagonaal
sleept.
Als u het object langs een enkele as wilt schalen, houdt u Shift ingedrukt terwijl u verticaal of horizontaal sleept.
Hoe verder u van het referentiepunt bent verwijderd als u begint met slepen, hoe nauwkeuriger u kunt schalen.
Objecten schalen met het omsluitende kader
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Selecteer het gereedschap Selecteren of het gereedschap Vrije transformatie .
3 Sleep een handgreep van het omsluitende kader totdat het object de gewenste afmetingen heeft.
Objecten worden geschaald ten opzichte van de tegenoverliggende greep van het omsluitende kader.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
212
4 Voer een van de volgende handelingen uit om het schalen te besturen:
Als u de verhoudingen van het object wilt behouden, houdt u Shift ingedrukt tijdens het slepen.
Als u ten opzichte van het middelpunt van het object wilt schalen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt
tijdens het slepen.
Objecten schalen tot een bepaalde breedte en hoogte
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Typ in het deelvenster Transformeren een nieuwe waarde in het vak voor de breedte (B) of de hoogte (H) of in beide
vakken.
U kunt een van de volgende handelingen uitvoeren voordat u een waarde invoert om het schalen te besturen:
Als u de verhoudingen van het object wilt behouden, klikt u op de knop voor het beperken van de verhoudingen .
Als u het referentiepunt voor het schalen wilt wijzigen, klikt u op een wit vierkantje op de indicator voor het
referentiepunt .
Als u paden met streken en grootteafhankelijke effecten samen met het object wilt schalen, kiest u Streken en effecten
schalen in het deelvenstermenu.
U kunt de verhoudingen ook behouden door een waarde in te voeren in het vak B of H en vervolgens Ctrl (Windows) of
Command (Mac OS) ingedrukt te houden en op Enter te drukken.
Objecten schalen met een specifiek percentage
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Object > Transformeren > Schalen of dubbelklik op het gereedschap Schalen om vanuit het middelpunt te
schalen.
Als u wilt schalen ten opzichte van een ander referentiepunt, selecteert u het gereedschap Schalen en houdt u Alt
(Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u klikt op de plaats waar het referentiepunt moet komen in het
documentvenster.
3 Kies een optie in het dialoogvenster Schalen:
Als u de verhoudingen van het object wilt behouden tijdens het schalen, selecteert u Proportioneel en voert u in het
tekstvak Schalen een percentage in.
Als u de hoogte en de breedte afzonderlijk wilt schalen, selecteert u Niet gelijkmatig en voert u in de tekstvakken
Horizontaal en Verticaal een percentage in.
De schaalfactoren zijn relatief ten opzichte van het referentiepunt en kunnen negatief of positief zijn.
4 Als u paden met streken en alle grootteafhankelijke effecten samen met het object wilt schalen, kiest u Streken en effecten
schalen.
5 Als de objecten een vulpatroon bevatten, selecteert u Patronen om het patroon te schalen. Schakel Objecten uit als u wel
het patroon en niet de objecten wilt schalen.
6 Klik op OK of klik op Kopiëren als u een kopie van de objecten wilt schalen.
Meerdere objecten schalen
1 Selecteer de objecten.
2 Kies Object > Transformeren > Alle objecten transformeren.
3 Stel in het gedeelte Schalen van het dialoogvenster percentages in voor horizontaal en verticaal schalen.
4 Als u het referentiepunt wilt wijzigen, klikt u op een wit vierkantje op de indicator voor het referentiepunt .
5 Klik op OK of klik op Kopiëren als u een kopie van elk object wilt schalen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
213
Objecten schuintrekken
Wanneer u een object schuintrekt, laat u het object hellen of schuin aflopen langs de horizontale of verticale as, of met een
opgegeven hoek ten opzichte van een opgegeven as. Objecten worden schuingetrokken ten opzichte van een referentiepunt,
dat afhankelijk is van de gekozen methode voor het schuintrekken en dat bij de meeste methoden kan worden gewijzigd. U
kunt één afmeting van een object bij het schuintrekken vergrendelen en één object of meerdere objecten tegelijk
schuintrekken.
Schuintrekken is handig om slagschaduwen te maken.
Schuintrekken ten opzichte van het middelpunt (links) vergeleken met schuintrekken ten opzichte van een door de gebruiker gedefinieerd
referentiepunt (rechts)
Zie ook
Galerie met omvormingsgereedschappen” op pagina 28
Overzicht van het deelvenster Transformeren” op pagina 209
Objecten schuintrekken met het gereedschap Schuintrekken
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Selecteer het gereedschap Schuintrekken .
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een object wilt schuintrekken ten opzichte van het middelpunt, sleept u in het documentvenster.
Als u een object wilt schuintrekken ten opzichte van een ander referentiepunt , klikt u in het documentvenster om
het referentiepunt te verplaatsen en sleept u de aanwijzer bij het referentiepunt vandaan totdat het object de gewenste
helling heeft.
Als u het object langs de verticale as wilt schuintrekken, sleept u omhoog of omlaag in het documentvenster. Houd Shift
ingedrukt als u de oorspronkelijke breedte van het object wilt behouden.
Als u het object langs de horizontale as wilt schuintrekken, sleept u naar links of naar rechts in het documentvenster.
Houd Shift ingedrukt als u de oorspronkelijke hoogte van het object wilt behouden.
Objecten schuintrekken met de opdracht Schuintrekken
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Object > Transformeren > Schuintrekken of dubbelklik op het gereedschap Schuintrekken om het object vanuit het
middelpunt schuin te trekken.
Als u wilt schuintrekken ten opzichte van een ander referentiepunt, selecteert u het gereedschap Schuintrekken en
houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u klikt op de plaats waar het referentiepunt moet komen
in het documentvenster.
3 Typ in het dialoogvenster Schuintrekken een waarde voor de schuintrekhoek tussen -359 en 359. De schuintrekhoek is
de mate waarin het object naar rechts wordt schuingetrokken en deze hoek is relatief ten opzichte van een lijn die loodrecht
staat op de schuintrekas.
4 Selecteer de as waarlangs u het object wilt schuintrekken.
Als u een geroteerde as kiest, voert u een waarde in tussen –359 en 359 ten opzichte van de horizontale as.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
214
5 Als de objecten een vulpatroon bevatten, selecteert u Patronen om het patroon te verplaatsen. Schakel Objecten uit als
u wel het patroon en niet de objecten wilt verplaatsen.
6 Klik op OK of klik op Kopiëren als u een kopie van de objecten wilt schuintrekken.
Objecten schuintrekken met het gereedschap Vrije transformatie
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Selecteer het gereedschap Vrije transformatie .
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u wilt schuintrekken langs de verticale as van het object, begint u te slepen vanuit de handgreep links of rechts in het
midden van het omsluitende kader en houdt u Ctrl+Alt (Windows) of Option+Command (Mac OS) ingedrukt terwijl u
omhoog of omlaag sleept. U kunt ook Shift ingedrukt houden als u de oorspronkelijke breedte van het object wilt
behouden.
Als u wilt schuintrekken langs de horizontale as van het object, begint u te slepen vanuit de handgreep boven het midden
of onder het midden van het omsluitende kader en houdt u Ctrl+Alt (Windows) of Option+Command (Mac OS)
ingedrukt terwijl u naar links of rechts sleept. U kunt ook Shift ingedrukt houden als u de oorspronkelijke hoogte van
het object wilt behouden.
Objecten schuintrekken met het deelvenster Transformeren
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Typ in het deelvenster Transformeren een waarde in het tekstvak Schuintrekken.
Als u het referentiepunt wilt wijzigen, klikt u op een wit vierkantje op de indicator voor het referentiepunt voordat u de
waarde invoert.
U kunt het deelvenster Transformeren ook openen door in het deelvenster Beheer op X, Y, B of H te klikken.
Objecten vervormen
U kunt objecten vervormen met het gereedschap Vrije transformatie of met een uitvloeiingsgereedschap. Gebruik het
gereedschap Vrije transformatie als u objecten vrij wilt vervormen; kies een uitvloeiingsgereedschap als u gebruik wilt
maken van specifieke, vooraf ingestelde vervormingen zoals kronkels, plooien of kreukels.
Zie ook
“Transformeren met het omsluitende kader” op pagina 210
Objecten omvormen met effecten” op pagina 231
Galerie met omvormingsgereedschappen” op pagina 28
Objecten vervormen met het gereedschap Vrije transformatie
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Selecteer het gereedschap Vrije transformatie .
3 Sleep een handgreep op een hoek (niet op een zijde) van het omsluitende kader en kies een van de volgende
mogelijkheden:
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleep tot de selectie de gewenste vervorming heeft.
Houd Shift+Alt+Ctrl (Windows) of Shift+Option+Command (Mac OS) ingedrukt om met perspectief te vervormen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
215
Vervorming met perspectief
Objecten vervormen met een uitvloeiingsgereedschap
U kunt uitvloeiingsgereedschappen niet gebruiken op gekoppelde bestanden of objecten die tekst, grafieken of symbolen
bevatten.
1 Selecteer een uitvloeiingsgereedschap en klik op of sleep over de objecten die u wilt vervormen.
2 (Optioneel) Als u het vervormen wilt beperken tot specifieke objecten, selecteert u de objecten voordat u het
gereedschap gebruikt.
3 (Optioneel) Als u het formaat van de cursor van het gereedschap wilt wijzigen en andere gereedschapsopties wilt
instellen, dubbelklikt u op het uitvloeiingsgereedschap en stelt u een of meerdere van de volgende opties in:
Breedte en Hoogte Met deze opties bepaalt u de grootte van de cursor van het gereedschap.
Hoek Met deze optie bepaalt u de richting van de cursor van het gereedschap.
Intensiteit Hiermee bepaalt u de snelheid van de wijziging voor de vervorming. Hogere waarden produceren snellere
wijzigingen.
Drukpen gebruiken Met deze optie gebruikt u de invoer van een tablet of pen in plaats van de waarde Intensiteit. Als er
geen drukgevoelig tablet is aangesloten, is deze optie niet beschikbaar.
Complexiteit (gereedschappen Schelp, Kristal en Kreuken) Hiermee bepaalt u hoe dicht de resultaten van het
desbetreffende penseel worden verdeeld over de omtrek van het object. Deze optie is nauw verbonden met de waarde
Detail.
Detail Hiermee bepaalt u de afstand tussen punten die worden geplaatst op de omtrek van het object (hoe hoger deze
waarde, des te dichter de punten bij elkaar komen te staan).
Vereenvoudigen (gereedschappen Kromtrekken, Kronkel, Plooi en Bol) Hiermee bepaalt u in welke mate u de overtollige
punten wilt reduceren die het algehele uiterlijk van de vorm niet waarneembaar beïnvloeden.
Kronkelsnelheid (alleen gereedschap Kronkel) Hiermee bepaalt u de snelheid waarmee het kronkelen wordt toegepast.
Voer een waarde in tussen -180˚ en 180˚. Met negatieve waarden laat u het object naar rechts kronkelen en met positieve
waarden naar links. Het object kronkelt sneller met waarden die dichter bij -180˚ of 180˚ liggen. Geef een waarde dichtbij
0˚ op als u het object langzaam wilt laten kronkelen.
Horizontaal en Verticaal (alleen gereedschap Kreuken) Met deze opties bepaalt u hoe ver de regelpunten uit elkaar liggen.
Penseel beïnvloedt ankerpunten, Penseel beïnvloedt handgrepen inkomende raaklijn of Penseel beïnvloedt handgrepen
uitgaande raaklijn (gereedschappen Schelp, Kristal, Kreuken) Hiermee kan het gereedschapspenseel wijzigingen
aanbrengen aan deze eigenschappen.
Omvormen met omhulsels
Omhulsels
Omhulsels zijn objecten waarmee u geselecteerde objecten kunt vervormen of omvormen. U kunt een omhulsel maken van
een object op het tekengebied of u kunt een vooraf ingestelde vorm voor kromtrekken of een netraster als omhulsel
gebruiken. Omhulsels kunnen worden gebruikt bij alle objecten, met uitzondering van grafieken, hulplijnen of gekoppelde
objecten.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
216
Netrasteromhulsel
Omhulsel gemaakt van een ander object
In het deelvenster Lagen worden omhulsels weergegeven als <Omhulsel>. Nadat u een omhulsel hebt toegepast, kunt u
doorgaan met het bewerken van de originele objecten. U kunt een omhulsel bovendien op elk gewenst moment bewerken,
verwijderen of uitbreiden. U kunt de vorm van een omhulsel of het object in het omhulsel bewerken, maar niet beide
tegelijk.
Objecten vervormen met een omhulsel
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Maak het omhulsel op een van de volgende manieren:
Kies Object > Omhulsel vervormen > Maken met kromtrekken als u een vooraf ingestelde vorm voor kromtrekken voor
het omhulsel wilt gebruiken. Selecteer in het dialoogvenster Opties voor kromtrekken een stijl voor kromtrekken en stel
opties in.
Kies Object > Omhulsel vervormen > Maken met net als u een rechthoekig raster voor het omhulsel wilt instellen. Stel
in het dialoogvenster Omhulselnet het aantal rijen en kolommen in.
Als u een object als de vorm van het omhulsel wilt gebruiken, moet u ervoor zorgen dat het object zich boven in de
stapelvolgorde van het geselecteerde object bevindt. Als dat niet het geval is, gebruikt u het deelvenster Lagen of een
opdrachtvoorordenenomhetobjectbovenaandestapelvolgordeteplaatsenenselecteertualleobjectenopnieuw.Kies
vervolgens Object > Omhulsel vervormen > Maken met bovenste object.
3 Voer een van de volgende handelingen uit als u de vorm van het omhulsel wilt veranderen:
Sleep een ankerpunt op het omhulsel met het gereedschap Direct selecteren of Net.
Als u ankerpunten op het netraster wilt verwijderen, selecteert u een ankerpunt met het gereedschap Direct selecteren
of het gereedschap Net en drukt u op Delete.
Als u ankerpunten wilt toevoegen aan het netraster, klikt u op het raster met het gereedschap Net.
Als u een streek of vulling wilt toepassen op een omhulsel, gebruikt u het deelvenster Vorm.
Zie ook
Objecten omvormen met effecten” op pagina 231
Omhulselopties” op pagina 217
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
217
De inhoud van een omhulsel bewerken
1 Selecteer het omhulsel en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Inhoud bewerken in het deelvenster Beheer.
Kies Object > Omhulsel vervormen > Inhoud bewerken.
Opmerking: Wanneer uw omhulsel uit gegroepeerde paden bestaat, klikt u op het driehoekje links van de vermelding
<Omhulsel> in het deelvenster Lagen om het pad dat u wilt bewerken, weer te geven en te selecteren.
2 Voer de gewenste bewerkingen uit.
Opmerking: Als u de inhoud van een omhulsel wijzigt, wordt het omhulsel verplaatst zodat de inhoud opnieuw wordt
gecentreerd.
3 Ga op een van de volgende manieren te werk om het object weer in het omhulsel op te nemen:
Klik op de knop Omhulsel bewerken in het deelvenster Beheer.
Kies Object > Omhulsel vervormen > Omhulsel bewerken.
Zie ook
Omhulselopties” op pagina 217
Een omhulsel herstellen
1 Selecteer het omhulsel.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een omhulsel wilt herstellen of wilt overschakelen op een vooraf ingestelde stijl voor kromtrekken, kiest u een
nieuwe kromtrekstijl en stelt u opties in in het deelvenster Beheer. Klik desgewenst op de knop Omhulselopties om
een dialoogvenster te openen waarin u meer opties kunt instellen.
Als u een netrasteromhulsel wilt herstellen of u wilt overschakelen op een netrasteromhulsel, kiest u Object > Omhulsel
vervormen > Herstellen met net. Geef het aantal rijen en kolommen voor het netraster op. Selecteer Omhulselvorm
behouden als u de vorm van het kromtrekken intact wilt houden.
Een omhulsel verwijderen
U kunt omhulsels verwijderen door deze op te heffen of uit te breiden. Bij het opheffen van een object in een omhulsel
ontstaan twee afzonderlijke objecten: het object in de oorspronkelijkestaatendeomhulselvorm.Bijhetuitbreidenvaneen
object wordt het omhulsel verwijderd, maar blijft het object vervormd.
Als u een omhulsel wilt opheffen, selecteert u het omhulsel en kiest u Object > Omhulsel vervormen > Geen.
Als u een omhulsel wilt uitbreiden, selecteert u het omhulsel en kiest u Object > Omhulsel vervormen > Uitbreiden.
Omhulselopties
Omhulselopties bepalen hoe illustraties worden vervormd om in het omhulsel te passen. U stelt omhulselopties in door het
omhulselobject te selecteren en te klikken op de knop Omhulselopties in het deelvenster Beheer of door Object >
Omhulsel vervormen > Omhulselopties te selecteren.
Anti-alias Hiermee ontstaan vloeiender rasters bij vervorming met een omhulsel. Door Anti-alias uit te schakelen, kunt u
de tijd die nodig is om rasters te vervormen, mogelijk verkorten.
Vorm behouden met Hiermee geeft u op hoe rasters hun vorm behouden wanneer ze worden vervormd met niet-
rechthoekige omhulsels. Selecteer Knipmasker als u een knipmasker voor het raster wilt gebruiken, of Transparantie als u
een alfakanaal op het raster wilt toepassen.
Getrouwheid Hiermee bepaalt u hoe nauwkeurig het object in de omhulselvorm moet passen. Wanneer u het percentage
bij Getrouwheid verhoogt, worden meer punten toegevoegd aan de vervormde paden en neemt het vervormen van
objecten meer tijd in beslag.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
218
Vorm vervormen Met deze optie vervormt u weergavekenmerken (zoals toegepaste effecten of afbeeldingsstijlen) samen
met de vorm van een object.
Lineaire verlopen vervormen Met deze optie vervormt u lineaire verlopen langs de vorm van een object.
Patroonvullingen vervormen Hiermee vervormt u patronen samen met de vorm van een object.
Opmerking: Als u het omhulsel uitbreidt terwijl een vervormingsoptie is geselecteerd, wordt de desbetreffende eigenschap
afzonderlijk uitgebreid.
Objecten combineren
Methoden voor het combineren van objecten
In Illustrator kunt u op verschillende manieren vectorobjecten combineren om vormen te maken. De resulterende paden
of vormen variëren naar gelang de methode waarmee u de paden of objecten hebt gecombineerd.
Pathfinder-effecten
Met Pathfinder-effecten kunt u meer objecten combineren met een van de tien interactiemodi. In tegenstelling tot
samengestelde vormen kunt u de interacties tussen objecten niet bewerken wanneer u een Pathfinder-effect gebruikt.
Samengestelde vormen
Met samengestelde vormen kunt u meer objecten combineren en opgeven hoe elk object moet inwerken op de andere
objecten. Samengestelde vormen zijn flexibeler dan samengestelde paden omdat ze vier soorten interactie bieden:
toevoegen, verwijderen, doorsnede en uitsluiten. De onderliggende objecten blijven bovendien ongewijzigd, dus u kunt elk
object in een samengestelde vorm selecteren en bewerken of de interactiemodus ervan wijzigen.
Samengestelde paden
Met samengestelde paden kunt u een object gebruiken om een gat te maken in een ander object. U kunt bijvoorbeeld van
twee geneste cirkels de vorm van een doughnut maken. Nadat u een samengesteld pad hebt gemaakt, fungeren de paden als
gegroepeerde objecten. U kunt de afzonderlijke objecten selecteren en bewerken met het gereedschap Direct selecteren of
Groep selecteren, of u kunt het gecombineerde pad selecteren en bewerken.
Overzicht van het deelvenster Pathfinder
Met het deelvenster Pathfinder (Venster > Pathfinder) kunt u objecten combineren tot nieuwe vormen.
Met de bovenste rij knoppen van het deelvenster, de zogenaamde vormmodi, kunt u de interactie regelen tussen de
componenten van een samengestelde vorm. U kunt uit de volgende vormmodi kiezen:
Toevoegen aan vormgebied Hiermee voegt u het gebied van de component toe aan de onderliggende geometrie.
Verwijderen uit vormgebied Hiermee knipt u het gebied van de component uit de onderliggende geometrie.
Doorsnede vormgebieden Gebruikt het gebied van de component om net als een masker de onderliggende geometrie bij
te knippen.
Overlappende vormgebieden uitsluiten Gebruikt het gebied van de component om de onderliggende geometrie om te
keren, zodat gevulde gebieden worden omgezet in gaten en andersom.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
219
Vor mmodi
A. Alle componenten in modus voor toevoegen B. Modus voor verwijderen toegepast op vierkanten C. Modus voor doorsnede toegepast op
vierkanten D. Modus voor uitsluiten toegepast op vierkanten
Met de onderste rij knoppen in het deelvenster, de zogenaamde Pathfinder-effecten, kunt u bij de eerste klik voltooide
vormcombinaties maken. (Zie “Pathfinder-effecten toepassen” op pagina 219.)
Pathfinder-opties
U kunt Pathfinder-opties instellen via het menu van het deelvenster Pathfinder of door te dubbelklikken op een Pathfinder-
effect in het deelvenster Vorm.
Precisie Deze optie beïnvloedt hoe nauwkeurig de Pathfinder-filters het pad van een object berekenen. Hoe nauwkeuriger
de berekening, des te nauwkeuriger is de tekening en des te meer tijd is er nodig om het resulterende pad te genereren.
Overbodige punten verwijderen Met deze optie verwijdert u overbodige punten wanneer u op een Pathfinder-knop klikt.
Door Splitsen en Omtrek zullen ongespecificeerde illustraties worden verwijderd Met deze optie verwijdert u alle
ongevulde objecten in de geselecteerde illustratie wanneer u op de knop Splitsen of Omtrek klikt.
Pathfinder-effecten toepassen
Met Pathfinder-effecten kunt u nieuwe vormen maken van elkaar overlappende objecten. U kunt Pathfinder-effecten
toepassen met gebruik van het menu Effecten of het deelvenster Pathfinder.
Pathfinder-effecten in het menu Effecten kunnen alleen worden toegepast op groepen, lagen en tekstobjecten. Wanneer
u het effect hebt toegepast, kunt u de originele objecten nog steeds selecteren en bewerken. U kunt ook het deelvenster
Vorm gebruiken om het effect te wijzigen of te verwijderen.
De Pathfinder-effecten in het deelvenster Pathfinder kunnen worden toegepast op elke combinatie van objecten,
groepen en lagen. De uiteindelijke vormcombinatie wordt gemaakt wanneer u op een Pathfinder-knop klikt. Daarna
kunt u de originele objecten niet meer bewerken. Als het effect meerdere objecten oplevert, worden deze automatisch
gegroepeerd.
Op www.adobe.com/go/vid0057_nl vindt u een video over het gebruik van Pathfinder-effecten en knipmaskers en over het
importeren van knipmaskers in Flash.
Zie ook
“Methoden voor het combineren van objecten” op pagina 218
Objecten groeperen of degroeperen” op pagina 191
A B
CD
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
220
“Een object verplaatsen naar een andere laag” op pagina 202
“Items aanwijzen voor weergavekenmerken” op pagina 330
Een Pathfinder-effect toepassen met het menu Effecten
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Groepeer de objecten die u wilt gebruiken en selecteer de groep.
Plaats de objecten die u wilt gebruiken in een afzonderlijke laag en wijs de laag aan.
2 Kies Effect > Pathfinder en kies een Pathfinder-effect.
Als u hetzelfde Pathfinder-effect snel nogmaals wilt toepassen, kiest u Effect > [Effect] toepassen.
Een Pathfinder-effect toepassen met het deelvenster Pathfinder
1 Selecteer de objecten waarop u het effect wilt toepassen.
Als u een Pathfinder-effect wilt toepassen op een groep of laag, wijst u de groep of laag aan.
2 Klik in het deelvenster Pathfinder op een Pathfinder-knop (in de onderste rij knoppen) of houd Alt (Windows) of
Option (Mac OS) ingedrukt en klik op een vormmodusknop (in de bovenste rij knoppen).
Overzicht van Pathfinder-effecten
Toevoegen Traceert de omtrek van alle objecten als één samengesteld object. De vorm neemt dan de verfkenmerken van
het bovenste object over.
Doorsnede Traceert de omtrek van het gebied dat wordt overlapt door alle objecten.
Uitsluiten Traceert alle niet-overlappende gebieden van de objecten en maakt overlappende gebieden transparant. Bij een
even aantal overlappende objecten wordt de overlapping transparant. Bij een oneven aantal overlappende objecten wordt
de overlapping gevuld.
Aftrekken Trekt de voorste objecten af van het achterste object. Met deze opdracht kunt u gebieden in een illustratie
verwijderen door de stapelvolgorde te wijzigen.
Min achter Trek de achterste objecten af van het voorste object. Met deze opdracht kunt u gebieden in een illustratie
verwijderen door de stapelvolgorde te wijzigen.
Splitsen Scheidteenillustratieindesamenstellendegevuldevlakken(eenvlak is een gebied dat niet door een lijnsegment
wordt gesplitst).
Opmerking: Wanneer u de knop Splitsen in het deelvenster Pathfinder gebruikt, kunt u de resulterende vlakken onafhankelijk
van elkaar manipuleren met het gereedschap Direct selecteren of Groep selecteren. U kunt er ook voor kiezen om niet-gevulde
objecten te verwijderen of te behouden wanneer u de opdracht Splitsen toepast.
Verkleinen Verwijdert het verborgen gedeelte van een gevuld object. Streken worden verwijderd en objecten met dezelfde
kleur worden niet samengevoegd.
Samenvoegen Verwijdert het verborgen gedeelte van een gevuld object. Streken worden verwijderd en naast elkaar gelegen
of elkaar overlappende objecten met dezelfde kleur worden samengevoegd.
Uitsnede Splitst een illustratie in vlakken en verwijdert alle delen van de illustratie die buiten de grenzen van het bovenste
object vallen. Tevens worden streken verwijderd.
Omtrek Splitst een object in samenstellende lijnsegmenten, ofwel randen. Hiermee kunt u een illustratie voorbereiden
waarvoor een overvulling nodig is voor het overdrukken van objecten. (Zie “Een overvulling maken op pagina 405.)
Opmerking: Wanneer u de knop Omtrek in het deelvenster Pathfinder gebruikt, kunt u randen onafhankelijk van elkaar
manipuleren met het gereedschap Direct selecteren of Groep selecteren. U kunt er ook voor kiezen om niet-gevulde objecten te
verwijderen of te behouden wanneer u de opdracht Omtrek toepast.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
221
Samengestelde vormen
Een samengestelde vorm is een bewerkbare illustratie die uit twee of meer objecten bestaat en waarbij aan elk object een
vormmodus is toegewezen. Met samengestelde vormen kunt u eenvoudig complexe vormen maken omdat u de
vormmodus, stapelvolgorde, vorm, locatie en weergave van elk ingesloten pad nauwkeurig kunt manipuleren.
Samengestelde vormen fungeren als gegroepeerde objecten en worden als <Samengestelde vorm>-items weergegeven in
het deelvenster Lagen. U kunt het deelvenster Lagen gebruiken om de inhoud van een samengestelde vorm weer te geven,
te selecteren en te manipuleren, bijvoorbeeld als u de stapelvolgorde van de componenten van de vorm wilt wijzigen. U kunt
ook het gereedschap Direct selecteren of Groep selecteren gebruiken om de componenten van een samengestelde vorm te
selecteren.
Wanneer u een samengestelde vorm maakt, krijgt deze de kleur- en transparantiekenmerken van de bovenste component
in de modus Toevoegen, Doorsnede of Uitsluiten. Vervolgens kunt u de kleur-, stijl- of transparantiekenmerken van de
samengestelde vorm wijzigen. Dit is gemakkelijk in Illustrator omdat de hele samengestelde vorm automatisch wordt
geselecteerd wanneer u een gedeelte ervan selecteert, tenzij u een specifieke component in het deelvenster Lagen selecteert.
Werken met samengestelde vormen
A. Originele objecten B. Gemaakte samengestelde vorm C. Afzonderlijke vormmodi toegepast op elke component D. Stijl toegepast op gehele
samengestelde vorm
Werken met samengestelde vormen
Het maken van een samengestelde vorm is een proces dat uit twee delen bestaat. Ten eerste maakt u een samengestelde
vorm waarin alle componenten dezelfde vormmodus hebben. Daarna wijst u vormmodi aan de componenten toe totdat u
de gewenste combinatie van vormgebieden hebt.
Een samengestelde vorm maken
1 Selecteer alle objecten die u wilt opnemen in de samengestelde vorm.
U kunt paden, samengestelde paden, groepen, andere samengestelde vormen, overvloeiingen, tekst, omhulsels en
kromtrekkingen in een samengestelde vorm opnemen. Alle open paden die u selecteert, worden automatisch gesloten.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik in het deelvenster Pathfinder op een vormmodusknop. Aan elke component van de samengestelde vorm wordt de
geselecteerde vormmodus toegewezen.
Selecteer Samengestelde vorm maken in het menu van het deelvenster Pathfinder. Aan elke component van de
samengestelde vorm wordt standaard de modus Toevoegen toegewezen.
3 Verander de vormmodus van een component door de component te selecteren met het gereedschap Direct selecteren of
in het deelvenster Lagen en door vervolgens op een vormmodusknop te klikken.
A B
CD
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
222
U hoeft nooit de modus te wijzigen van de achterste component aangezien die modus niet relevant is voor de samengestelde vorm.
Voor maximale prestaties kunt u in plaats van heel veel afzonderlijke componenten te gebruiken, complexe samengestelde
vormen maken door andere samengestelde vormen (met maximaal 10 componenten per stuk) in elkaar te nesten.
Een samengestelde vorm wijzigen
1 Gebruik het gereedschap Direct selecteren of het deelvenster Lagen om een afzonderlijke component van de
samengestelde vorm te selecteren.
2 Aan de hand van de gemarkeerde vormmodusknop in het deelvenster Pathfinder kunt u nagaan welke modus wordt
gebruikt voor de geselecteerde component.
Opmerking: Als u twee of meer componenten met verschillende modi hebt geselecteerd, staan er vraagtekens op de
vormmodusknoppen.
3 Klik in het deelvenster Pathfinder op een andere vormmodusknop.
Een samengestelde vorm opheffen of uitbreiden
Wanneer u een samengestelde vorm opheft, splitst u deze weer in afzonderlijke objecten. Door een samengestelde vorm uit
te breiden, blijft de vorm van het samengestelde object behouden, maar kunt u de afzonderlijke onderdelen niet meer
selecteren.
1 Selecteer de samengestelde vorm met het gereedschap Selecteren of in het deelvenster Lagen.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Uitbreiden in het deelvenster Pathfinder.
Kies Samengestelde vorm uitbreiden in het menu van het deelvenster Pathfinder.
De samengestelde vorm wordt, afhankelijk van de gebruikte vormmodus, geconverteerd naar een <Pad>- of <Samengesteld
pad>-item in het deelvenster Lagen.
Kies Geen samengestelde vorm in het menu van het deelvenster Pathfinder.
Samengestelde vormen verplaatsen tussen Illustrator en Photoshop
De vormlagen en uitknippaden van lagen (vectormaskers) uit Adobe Photoshop zijn soorten samengestelde vormen. U
kunt vormlagen en uitknippaden van lagen als samengestelde vormen importeren naar Illustrator en ze verder
manipuleren. Bovendien kunt u samengestelde vormen exporteren naar Photoshop. Houd rekening met de volgende
punten wanneer u samengestelde vormen gebruikt in Photoshop:
Alleen samengestelde vormen op het bovenste niveau van de laaghiërarchie worden als vormlagen geëxporteerd naar
Photoshop.
Een samengestelde vorm die is getekend met een streek waarbij een andere verbinding dan rond is gebruikt, of met een
streekdikte die geen geheel aantal punten vormt, wordt gerasterd bij het exporteren naar de PSD-indeling.
Samengestelde paden
Een samengesteld pad bevat twee of meer paden die zo worden getekend dat gaten verschijnen waar paden elkaar
overlappen. Wanneer u objecten definieert als een samengesteld pad, krijgen alle objecten in het samengestelde pad de verf-
en stijlkenmerken van het achterste object in de stapelvolgorde.
Samengestelde paden fungeren als gegroepeerde objecten en worden als <Samengesteld pad>-items weergegeven in het
deelvenster Lagen. Gebruik het gereedschap Direct selecteren of Groep selecteren als u een deel van een samengesteld pad
wilt selecteren. U kunt de vorm van afzonderlijke componenten van een samengesteld pad manipuleren, maar u kunt geen
vormgevingskenmerken, afbeeldingsstijlen of effecten voor afzonderlijke componenten wijzigen, en u kunt componenten
niet afzonderlijk manipuleren in het deelvenster Lagen.
Als u meer flexibiliteit wenst bij het maken van samengestelde paden, kunt u een samengestelde vorm maken en deze
vervolgens uitbreiden.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
223
Een gat in een object maken met een samengesteld pad
1 Selecteer het object dat u als een gat wilt gebruiken en plaats het zo dat dit het object dat u wilt knippen, overlapt. Herhaal
dit voor alle andere objecten die u als gaten wilt gebruiken.
2 Selecteer alle objecten die u wilt opnemen in het samengestelde pad.
3 Kies Object > Samengesteld pad > Maken.
Vulregels toepassen op samengestelde paden
U kunt opgeven of een samengesteld pad een pad met een groter aantal wikkelingen dan nul is of een even-oneven pad.
Vulregel Aantal wikkelingen niet nul Hiermee wordt aan de hand van wiskundige berekeningen bepaald of een punt
binnen of buiten een vorm ligt. In Illustrator wordt standaard de vulregel Aantal wikkelingen niet nul gebruikt.
Vulregel Even-oneven Hiermee wordt aan de hand van wiskundige berekeningen bepaald of een punt binnen of buiten een
vorm ligt. Het resultaat van deze regel is voorspelbaarder omdat elk ander gebied binnen een samengesteld even-oneven
pad een gat is, ongeacht de richting van het pad. Bij sommige toepassingen, waaronder Adobe Photoshop, wordt standaard
gebruikgemaakt van de vulregel Even-oneven. Voor samengestelde paden die uit deze toepassingen worden geïmporteerd,
wordt dan ook deze vulregel gebruikt.
Zichzelf kruisende paden zijn paden die zichzelf kruisen. U kunt opgeven of een samengesteld pad een pad met een groter
aantal wikkelingen dan nul is of een even-oneven pad, afhankelijk van hoe u het pad er wilt laten uitzien.
Zichzelf kruisend pad met toepassing van de vulregel Aantal wikkelingen niet nul (links) in vergelijking met toepassing van de vulregel Even-
oneven (rechts)
Wanneer u een samengesteld pad maakt met een groter aantal wikkelingen dan nul, kunt u met de knop Padrichting
omdraaien in het deelvenster Kenmerken bepalen of de overlappende paden met gaten of gevuld moeten worden
weergegeven.
Vulregels
A. Vier cirkelvormige paden B. Cirkelvormige paden geselecteerd, en geconverteerd naar een samengesteld pad C. Padrichting omdraaien,
toegepast op binnenste pad
De vulregel voor een samengesteld pad wijzigen
1 Selecteer het samengestelde pad met het gereedschap Selecteren of in het deelvenster Lagen.
2 Klik in het deelvenster Kenmerken op de knop Vulregel aantal wikkelingen niet nul gebruiken of de knop Vulregel
even-oneven gebruiken .
Een gat in een samengesteld pad wijzigen in een gevuld gebied
1 Controleer of het samengestelde pad de vulregel Aantal wikkelingen niet nul gebruikt.
2 Selecteer met het gereedschap Direct selecteren het gedeelte van het samengestelde pad dat u wilt omdraaien.
Selecteer niet het hele samengestelde pad.
BCA
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
224
3 Klik in het deelvenster Kenmerken op de knop Padrichting omdraaien uit of Padrichting omdraaien aan .
De originele componenten van een samengesteld pad herstellen
1 Selecteer het samengestelde pad met het gereedschap Selecteren of in het deelvenster Lagen.
2 Kies Object > Samengesteld pad > Geen.
Objecten knippen of splitsen
Methoden voor het knippen, splitsen en verkleinen van objecten
Illustrator beschikt over de volgende methoden om objecten te knippen, te splitsen of te verkleinen:
Splitsen op onderste objecten Deze opdracht fungeert als een uitsteekvorm of mal en gebruikt een geselecteerd object om
door andere objecten heen te snijden, waarbij de originele selectie wordt verwijderd. Kies Object > Pad > Splitsen op
onderste objecten als u deze opdracht wilt gebruiken.
Knop Pad knippen bij geselecteerde ankerpunten Met deze opdracht knipt u een pad door bij het ankerpunt en
verandertuheteneankerpuntintweeankerpuntendiebovenopelkaarliggen.Dezeknopwordtactiefinhetdeelvenster
Beheer nadat u een of meerdere ankerpunten hebt geselecteerd met het gereedschap Direct selecteren.
Mes Met het gereedschap Mes snijdt u een object langs een vrij pad dat u met het gereedschap tekent. Hiermee splitst u
objecten op in de samenstellende gevulde vlakken (een vlak is een gebied dat niet door een lijnsegment wordt gesplitst).
Schaar Met het gereedschap Schaar kunt u een pad, afbeeldingskader of leeg tekstkader bij een ankerpunt of langs een
segment splitsen.
Splitsen op raster Met deze opdracht kunt u een of meer objecten splitsen in meerdere rechthoekige objecten die in rijen
en kolommen zijn geordend. U kunt de hoogte, breedte en tussenruimte tussen rijen en kolommen exact wijzigen en snel
hulplijnen maken om illustraties in te delen. Kies Object > Pad > Splitsen op raster als u deze opdracht wilt gebruiken.
Samengestelde paden en samengestelde vormen Hiermeekuntueenobjectgebruikenomeengattemakenineenander
object.
Pathfinder-effecten Bieden diverse manieren om overlappende objecten te splitsen en te verkleinen.
Knipmaskers Hiermee kunt u een object gebruiken om delen van andere objecten te verbergen.
Zie ook
“Informatie over knipmaskers” op pagina 225
“Samengestelde vormen” op pagina 221
“Samengestelde paden” op pagina 222
“Een gat in een object maken met een samengesteld pad” op pagina 223
“Pathfinder-effecten toepassen op pagina 219
“Een pad splitsen” op pagina 75
Objecten knippen met de opdracht Splitsen op onderste objecten
1 Selecteer het object dat u als snijder wilt gebruiken en plaats het zo dat het de objecten die u wilt knippen, overlapt.
2 Kies Object > Pad > Splitsen op onderste objecten.
Objecten knippen met het gereedschap Mes
1 Selecteer het gereedschap Mes .
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
225
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u langs een gebogen pad wilt knippen, sleept u de aanwijzer over het object.
Als u langs een recht pad wilt knippen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u met het
gereedschap Mes op het tekengebied klikt. U kunt dan slepen.
Zie ook
Galerie met gereedschappen voor segmenteren en knippen” op pagina 31
Een object splitsen in een raster
1 Selecteer het object.
Als u meerdere objecten selecteert, worden de weergavekenmerken van het bovenste object gebruikt voor het raster van
objecten.
2 Kies Object > Pad > Splitsen op raster.
3 Voer het gewenste aantal rijen en kolommen in.
4 (Optioneel) Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de grootte van elke rij en kolom wilt instellen, voert u waarden in voor Hoogte en Breedte.
Als u de ruimte tussen de rijen en de kolommen wilt instellen, voert u waarden in voor Tussenruimte.
Als u de afmetingen van het hele raster met objecten wilt wijzigen, voert u waarden in voor Totaal.
Als u hulplijnen langs de randen van de rijen en kolommen wilt plaatsen, selecteert u Hulplijnen toevoegen.
5 Klik op OK.
Zie ook
“Rasters tekenen” op pagina 57
Knipmaskers
Informatie over knipmaskers
Een knipmasker is een object waarvan de vorm andere illustraties maskeert, zodat alleen de gebieden binnen de vorm
zichtbaar zijn. De illustratie wordt dus bijgeknipt naar de vorm van het masker. Het knipmasker en de objecten die worden
gemaskeerd, worden een knipset genoemd en worden in het deelvenster Lagen met een stippellijn aangegeven. U kunt een
knipset maken van een selectie van twee of meer objecten of van alle objecten in een groep of laag.
Op www.adobe.com/go/vid0057_nl vindt u een video over het gebruik van Pathfinder-effecten en knipmaskers en over het
importeren van knipmaskers in Flash.
Vóór toepassing van het masker (links) in vergelijking met na toepassing van het masker (rechts)
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
226
Op het maken van knipmaskers zijn de volgende richtlijnen van toepassing:
De objecten die u maskeert, worden verplaatst naar de groep van het knipmasker in het deelvenster Lagen als de objecten
daar nog niet in staan.
Alleen vectorobjecten kunnen knipmaskers zijn. Elke illustratie kan echter worden gemaskeerd.
Als u een laag of groep gebruikt om een knipmasker te maken, maskeert het eerste object in de laag of groep alles wat
een subset vormt van de laag of groep.
Een knipmasker verandert in een object zonder vulling of streek, ongeacht de eerdere kenmerken die voor het
knipmaskerobject zijn ingesteld.
Als u een semitransparant masker wilt maken, maakt u een dekkingsmasker in het deelvenster Transparantie.
Op www.adobe.com/go/learn_ai_tutorials_mask_nl vindt u meer informatie over het gebruik van maskers en
transparantie.
Zie ook
“Methoden voor het knippen, splitsen en verkleinen van objecten” op pagina 224
“Dekkingsmaskers gebruiken om transparantie te maken” op pagina 166
Delen van objecten verbergen met een knipmasker
1 Maak het object dat u als masker wilt gebruiken.
Dit object wordt het knippad genoemd. Alleen vectorobjecten kunnen knippaden zijn.
2 Plaats het knippad in de stapelvolgorde boven de objecten die u wilt maskeren.
3 Selecteer het knippad en de objecten die u wilt maskeren.
4 Kies Object > Knipmasker > Maken.
Als u een knippad wilt maken van een gebied waar twee of meer objecten elkaar overlappen, moet u de objecten eerst
groeperen.
Zie ook
Objecten stapelen” op pagina 205
Een knipmasker maken voor een groep of laag
1 Maak het object dat u als masker wilt gebruiken.
Dit object wordt het knippad genoemd. Alleen vectorobjecten kunnen knippaden zijn.
2 Plaats het knippad en de objecten die u wilt maskeren in een laag of groep.
3 Controleer in het deelvenster Lagen of het maskerende object zich boven in de groep of laag bevindt en klik vervolgens
op de naam van de laag of groep.
4 Klik op de knop Knipmasker maken/opheffen onder in het deelvenster Lagen of selecteer Knipmasker maken in het
menu van het deelvenster Lagen.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
Objecten stapelen” op pagina 205
Een knipmasker bewerken
1 Selecteer het knippad in het deelvenster Lagen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
227
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Verplaats het knippad door het referentiepunt in het midden van het object te slepen met het gereedschap Direct
selecteren.
Vorm het knippad om met gebruik van het gereedschap Direct selecteren.
Pas een vulling en streek toe op een knippad.
Als u alle knippaden in een document wilt selecteren, deselecteert u alle illustraties. Kies Selecteren > Object >
Knipmaskers.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
Een object toevoegen aan of verwijderen uit een gemaskeerde illustratie
Sleep het object in het deelvenster Lagen in of uit de groep of laag die het knippad bevat.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
Objecten losmaken uit een knipmasker
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer de groep die het knipmasker bevat en kies Object > Knipmasker > Geen.
Klik in het deelvenster Lagen op de naam van de groep of laag die het knipmasker bevat. Klik op de knop Knipmasker
maken/opheffen onder in het deelvenster of selecteer Geen knipmasker in het deelvenstermenu.
Het knipmasker is nu niet zichtbaar omdat geen waarde voor vulling of streek is toegekend. Het masker wordt zichtbaar als
u het selecteert of als u waarden voor vulling en streek opgeeft.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
Objecten laten overvloeien
Overvloeiobjecten
U kunt objecten laten overvloeien om vormen te maken en gelijkmatig te verspreiden tussen twee objecten. U kunt ook een
overvloeiing maken tussen twee open paden om een vloeiende overgang te maken tussen objecten. U kunt overvloeiingen
van kleuren en objecten combineren om kleurovergangen in de vorm van een bepaald object te maken.
Opmerking: Het laten overvloeien van objecten is niet hetzelfde als het toepassen van overvloeimodi of transparantie op
objecten. Zie “Overvloeimodi” op pagina 170 voor informatie over overvloeimodi en transparantie.
Wanneer u een overvloeiing hebt gemaakt, worden de overvloeiobjecten als één object behandeld. Als u een van de
originele objecten verplaatst of de ankerpunten van het originele object bewerkt, verandert de overvloeiing
dienovereenkomstig. Bovendien hebben de nieuwe objecten die zijn overgevloeid tussen de originele objecten geen eigen
ankerpunten. U kunt de overvloeiing uitbreiden als u de overvloeiing wilt splitsen in afzonderlijke objecten.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
228
Voorbeeld van het gebruik van een overvloeiing om vormen gelijkmatig te verspreiden tussen twee objecten
Voorbeeld van het gebruik van een overvloeiing om kleuren vloeiend te verspreiden tussen twee objecten
Neem de volgende regels in acht bij het maken van overvloeiobjecten en de bijbehorende kleuren:
Overvloeiingen tussen netobjecten zijn niet mogelijk.
Bij overvloeiing van een object dat is gekleurd met een proceskleur en een object dat is gekleurd met een steunkleur,
worden de overvloeivormen gekleurd met een overvloeiende proceskleur. Bij overvloeiing van twee verschillende
steunkleuren, worden proceskleuren gebruikt voor het kleuren van de tussenliggende stappen. Bij overvloeiing tussen
twee tinten van dezelfde steunkleur worden alle tussenliggende stappen echter gekleurd met percentages van de
steunkleur.
Bij een overvloeiing tussen twee met patronen gevulde objecten wordt voor de overvloeistappen alleen de vulkleur van
het object op de voorste laag gebruikt.
Wanneer u objecten overvloeit met overvloeimodi die in het deelvenster Transparantie zijn opgegeven, zullen de
overvloeistappen alleen de modus van het bovenste object gebruiken.
Wanneer u objecten met meerdere weergavekenmerken (effecten, vullingen of streken) laat overvloeien, probeert
Illustrator de opties te laten overvloeien.
Bij overvloeiing van twee exemplaren van één symbool, worden de overvloeistappen exemplaren van dat symbool. Bij
overvloeiingvantweeexemplarenvanverschillendesymbolen,wordendeovervloeistappenechtergeenexemplarenvan
symbolen.
Standaard worden overvloeiingen gemaakt als afdektransparantiegroepen, dus als een van de stappen uit overlappende
transparante objecten bestaat, zijn deze objecten niet zichtbaar door elkaar heen. U kunt deze instelling wijzigen door de
overvloeiing te selecteren en Afdekgroep uit te schakelen in het deelvenster Transparantie.
Overvloeiingen maken
Met het gereedschap Overvloeien en de opdracht Overvloeiing maken kunt u overvloeiingen maken: een reeks
tussenliggende objecten en kleuren tussen twee of meer geselecteerde objecten.
Een overvloeiing maken met het gereedschap O vervloeien
1 Selecteer het gereedschap Overvloeien .
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u meerdere objecten achtereenvolgens in elkaar wilt laten overvloeien zonder rotatie, klikt u op een willekeurig punt
op elk object, maar niet op een ankerpunt.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
229
Als u overvloeiing naar een specifiek ankerpunt op een object wilt toepassen, klikt u met het gereedschap Overvloeien
op het ankerpunt. Zodra de aanwijzer zich boven een ankerpunt bevindt, verandert de aanwijzer van een wit vierkantje
in een transparant vierkantje met een zwarte stip in het midden.
Als u open paden wilt laten overvloeien, selecteert u een eindpunt op elk pad.
3 Als u alle objecten voor de overvloeiing hebt geselecteerd, klikt u nogmaals op het gereedschap Overvloeien.
Illustrator berekent standaard het optimale aantal stappen voor het maken van een vloeiende kleurovergang. Als u het
aantal stappen of de afstand tussen de stappen wilt regelen, stelt u overvloeiopties in. (Zie “Overvloeiopties op pagina 229.)
Een overvloeiing maken met de opdracht Maken (overvloeiing)
1 Selecteer de objecten die u wilt laten overvloeien.
2 Kies Object > Overvloeien > Maken.
Illustrator berekent standaard het optimaal aantal stappen voor het maken van een vloeiende kleurovergang. Als u het
aantal stappen of de afstand tussen de stappen wilt regelen, stelt u overvloeiopties in.
Overvloeiopties
U stelt overvloeiopties in door te dubbelklikken op het gereedschap Overvloeien of met de opdracht Object >
Overvloeien > Overvloeiopties. Als u de opties voor een bestaande overvloeiing wilt wijzigen, selecteert u eerst het
overvloeiobject.
Tussenruimte Hiermee bepaalt u hoeveel stappen aan de overvloeiing worden toegevoegd.
Vloeiende kleur Hiermee laat u het aantal stappen voor de overvloeiing automatisch berekenen. Als objecten met
verschillende kleuren zijn gevuld of omlijnd, wordt het optimale aantal stappen voor een vloeiende kleurovergang
berekend. Als de objecten identieke kleuren bevatten of als ze kleurverlopen of patronen bevatten, is het aantal stappen
gebaseerd op de langste afstand tussen de randen van de omsluitende kaders van de twee objecten.
Opgegeven stappen Hiermee bepaalt u het aantal stappen tussen het begin en het einde van de overvloeiing.
Opgegeven afstand Hiermee regelt u de afstand tussen de stappen in de overvloeiing. De opgegeven afstand wordt
gemeten vanaf de rand van het ene object tot aan de corresponderende rand van het volgende object (bijvoorbeeld van de
rechterrand van het ene object tot aan de rechterrand van het volgende).
Richting Hiermee bepaalt u de richting van de overvloeiobjecten.
Uitlijnen met pagina Hiermee plaatst u de overvloeiing loodrecht op de x-as van de pagina.
Uitlijnen met pad Hiermee plaatst u de overvloeiing loodrecht op het pad.
De optie Uitlijnen met pagina toegepast op een overvloeiing
De optie Uitlijnen met pad toegepast op een overvloeiing
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
230
De as van een overvloeiobject wijzigen
De as is het pad waarlangs de stappen in een overvloeiobject worden uitgelijnd. Standaard vormt de as een rechte lijn.
Als u de vorm van de as wilt bijstellen, sleept u de ankerpunten en padsegmenten op de as met het gereedschap Direct
selecteren.
Als u de as wilt vervangen door een ander pad, tekent u een object dat u als de nieuwe as wilt gebruiken. Selecteer het
asobject en het overvloeiobject en kies Object > Overvloeien > As vervangen.
Als u de volgorde van een overvloeiing langs de bijbehorende as wilt omkeren, selecteert u het overvloeiobject en kiest
u Object > Overvloeien > As omkeren.
Zie ook
Objecten omvormen” op pagina 209
De stapelvolgorde in een overvloeiobject omkeren
1 Selecteer het overvloeiobject.
2 Kies Object > Overvloeien > Overvloeien: voor naar achter.
Oorspronkelijke stapelvolgorde (boven) vergeleken met het toepassen van de opdracht Overvloeien: voor naar achter (onder)
Zie ook
Objecten stapelen” op pagina 205
Een overvloeiobject opheffen of uitbreiden
Door een overvloeiobject op te heffen, verwijdert u de nieuwe objecten en worden de originele objecten hersteld. Door een
overvloeiobject uit te breiden, verdeelt u de overvloeiing in afzonderlijke objecten, die u net als elk ander object afzonderlijk
kunt bewerken.
1 Selecteer het overvloeiobject.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Object > Overvloeien > Geen.
Kies Object > Overvloeien > Uitbreiden.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
231
Objecten omvormen met effecten
Objecten omvormen met effecten
Met effecten kunt u objecten op handige wijze omvormen zonder de onderliggende geometrie ervan permanent te wijzigen.
Effecten zijn actief. Dat betekent dat u het effect op elk moment kunt wijzigen of verwijderen.
Met de volgende effecten kunt u objecten omvormen:
Converteren naar vorm Hiermee zet u de vorm van vectorobjecten om in een rechthoek, afgeronde rechthoek of ovaal. Stel
de afmetingen van de vorm in met absolute of relatieve afmetingen. Voor afgeronde rechthoeken geeft u de hoekstraal op
om de kromming van de afgeronde hoek te bepalen.
Vervormen en transformeren Hiermee kunt u vectorobjecten snel omvormen.
Vrij vervormen Hiermee kunt u de vorm van een vectorobject wijzigen door een van de vier hoekpunten te slepen.
Plooi en bol Hiermee worden de ankerpunten van een vectorobject naar buiten getrokken en de segmenten naar binnen
gebogen (Plooi) of worden de ankerpunten naar binnen getrokken en de segmenten naar buiten gebogen (Bol). Met beide
opties worden de ankerpunten ten opzichte van het middelpunt van het object getrokken.
Ruw Hiermee transformeert u de padsegmenten van een vectorobject in een gerafelde reeks pieken en dalen van
verschillende grootte. Stel de maximumlengte voor segmentpaden in met een absolute of relatieve waarde. Stel de dichtheid
van de rafelige randen in per inch (Detail) en kies tussen vage randen (Vloeiend) of scherpe randen (Hoek).
Transformatie Hiermee vormt u een object om door dit object te vergroten, te verkleinen, te verplaatsen, te roteren, te
spiegelen en te kopiëren.
Kneep Hiermee buigt en vervormt u padsegmenten op willekeurige wijze naar binnen en naar buiten. Stel de verticale en
horizontale vervorming in met een absolute of relatieve waarde. U kunt opgeven of ankerpunten al dan niet worden
gewijzigd, regelpunten naar ankerpunten op het pad worden verplaatst (regelpunten 'In'), en regelpunten uit ankerpunten
op het pad worden verplaatst (regelpunten 'Uit').
Draaien Hiermee draait u een object in het midden meer dan aan de randen. Bij een positieve waarde draait u naar rechts,
bij een negatieve waarde draait u naar links.
Zigzag Hiermee transformeert u de padsegmenten van een object in een rafelige of golvende reeks even grote pieken en
dalen. Stel de lengte tussen pieken en dalen in met een absolute of relatieve waarde. Stel het aantal tanden per padsegment
in en kies tussen golvende randen (Vloeiend) of rafelige randen (Hoek).
Uverkrijgtdezelfderesultatenmetfilters(Filter>VervormeninhetbovenstegedeeltevanhetmenuFilter).Eenfilterkunt
u echter niet meer wijzigen nadat u het hebt toegepast, terwijl u een effect op elk moment kunt wijzigen of verwijderen.
Kromtrekken Met dit effect kunt u objecten vervormen of omvormen, inclusief paden, tekst, netten, overvloeiingen en
bitmapafbeeldingen. Kies een van de vooraf gedefinieerde vormen voor kromtrekken. Selecteer vervolgens op welke as de
buigoptie van toepassing is en geef de mate van kromming en vervorming op die u wilt toepassen.
Zie ook
“Effecten en filters” op pagina 333
“Een effect of filter toepassen” op pagina 333
“Een effect aanpassen of verwijderen” op pagina 336
De hoeken van objecten afronden
Met het effect Afgeronde hoeken kunt u de hoekpunten van een vectorobject omzetten in afgeronde hoeken.
1 Wijs in het deelvenster Lagen de items aan die u wilt afronden.
Als u een specifiek kenmerk van een object wilt afronden, bijvoorbeeld de vulling of streek, wijst u het object aan in het
deelvenster Lagen en selecteert u het kenmerk in het deelvenster Vorm.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
232
2 Kies Effect > Stileren > Afgeronde hoeken. (Deze opdracht vindt u in het eerste submenu Stileren.)
3 Als u de kromming van de afgeronde kromme wilt definiëren, geeft u een waarde op in het vak Straal en klikt u op OK.
U verkrijgt dezelfde resultaten met het filter Afgeronde hoeken (Filter > Stileer > Afgeronde hoeken). Een filter kunt u echter
niet meer wijzigen nadat u het hebt toegepast, terwijl u een effect op elk moment kunt wijzigen of verwijderen.
Zie ook
“Effecten en filters” op pagina 333
“Een effect of filter toepassen” op pagina 333
“Een effect aanpassen of verwijderen” op pagina 336
3D-objecten maken
3D-objecten maken
Met 3D-effecten kunt u driedimensionale (3D) objecten maken van tweedimensionale (2D) illustraties. U kunt het uiterlijk
van 3D-objecten bepalen met belichting, schaduweffecten, rotatie en andere eigenschappen. U kunt bovendien illustraties
toewijzen aan elk oppervlak van een 3D-object.
U kunt een 3D-object op twee manieren maken: door diepte te geven of door te draaien. Daarnaast kunt u een 2D- of 3D-
object ook in drie dimensies roteren. Als u 3D-effecten wilt wijzigen voor of wilt toepassen op een bestaand 3D-object,
selecteert u het object en dubbelklikt u op het effect in het deelvenster Vorm.
Opmerking: Bij 3D-objecten kunnen anti-alias artefacten op het scherm worden weergegeven, maar deze artefacten worden
niet afgedrukt en niet weergegeven in illustraties die zijn geoptimaliseerd voor het web.
Op www.adobe.com/go/learn_ai_tutorials_3D_nl vindt u handleidingen over het werken in drie dimensies, met meer
informatie over het werken met 3D-objecten in Illustrator. Op www.adobe.com/go/vid0053_nl vindt u een video over het
maken van 3D-objecten.
Zie ook
“Een pad voor een aangepaste schuine kant toevoegen op pagina 237
Een 3D-object maken door het diepte te geven
Met de functie voor het geven van diepte verlengt u een 2D-object langs de z-as van het object waardoor het object diepte
krijgt. Als u bijvoorbeeld een 2D-ovaal diepte geeft, verandert deze in een cilinder.
Opmerking: De as van het object staat altijd loodrecht op het voorvlak van het object en beweegt ten opzichte van het object
als het object wordt geroteerd in het dialoogvenster 3D-opties.
Een object diepte geven
1 Selecteer het object.
2 Kies Effect > 3D > Diepte geven en voorzien van schuine kanten.
y
x
y
z
x
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
233
3 Klik op Meer opties als u de volledige lijst met opties wilt weergeven, of op Minder opties als u de extra opties wilt
verbergen.
4 Selecteer Voorvertoning om een voorvertoning van het effect in het documentvenster weer te geven.
5 Geef opties op:
Positie Hiermee bepaalt u hoe het object wordt geroteerd en het perspectief waarin u het wilt bekijken. (Zie “Opties
instellen voor 3D-rotatieposities” op pagina 234.)
Diepte geven en schuine kanten Hiermeebepaaltudedieptevanhetobjectendeschuinekantendiewordentoegevoegd
of verwijderd. (Zie “Opties voor Diepte geven en voorzien van schuine kanten” op pagina 234.)
Oppervlak Hiermeemaaktudiverseoppervlakken,vaneenvoudigeeffenoppervlakkenzonderschaduwtotglanzendeen
glimmende oppervlakken die er uitzien als plastic. (Zie “Opties voor oppervlakschaduwen” op pagina 235.)
Lichten Hiermee voegt u een of meer lichten toe, verandert u de intensiteit van het licht en de schaduwkleur van het object,
en verplaatst u lichten rond het object om dramatische effecten te creëren. (Zie “Belichtingsopties” op pagina 236.)
Illustratie toewijzen Hiermee wijst u illustraties toe aan de oppervlakken van een 3D-object. (Zie “Illustraties toewijzen aan
een 3D-object” op pagina 238.)
6 Klik op OK.
Object met diepte zonder schuine kant (links) vergeleken met object met schuine kant binnen (midden) en met schuine kant buiten (rechts)
Een 3D-object maken door het te draaien
Bij draaien trekt u een pad of profiel in cirkelvormige richting rond de globale y-as (draaias) om een 3D-object te maken.
Aangezien de draaias verticaal vaststaat, moet het open of gesloten pad dat u draait doorgaans de helft van het gewenste
profiel van het 3D-object afbeelden in een verticale positie met vooraanblik. Daarna kunt u de positie van het 3D-object
roteren in het dialoogvenster van het effect.
Een object draaien
1 Selecteer het object.
Opmerking: Wanneer het 3D-effect Draaien op een of meerdere objecten tegelijk wordt toegepast, draait elk object om zijn
eigen as. Elk object bevindt zich in een eigen 3D-ruimte en kan geen andere 3D-objecten snijden. Wanneer het effect Draaien
echter op een geselecteerde groep of laag wordt toegepast, draaien de objecten om één as.
Het draaien van een gevuld pad zonder streek neemt minder tijd in beslag dan het draaien van een pad met streken.
2 Kies Effect > 3D > Draaien.
3 Selecteer Voorvertoning om een voorvertoning van het effect in het documentvenster weer te geven.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
234
4 Klik op Meer opties als u de volledige lijst met opties wilt weergeven, of op Minder opties als u de extra opties wilt
verbergen.
Positie Hiermee bepaalt u hoe het object wordt geroteerd en het perspectief waarin u het wilt bekijken. (Zie “Opties
instellen voor 3D-rotatieposities” op pagina 234.)
Draaien Hiermee bepaalt u hoe het pad rond het object wordt getrokken om het in drie dimensies te draaien. (Zie “Opties
voor Draaien” op pagina 235.)
Oppervlak Hiermeemaaktudiverseoppervlakken,vaneenvoudigeeffenoppervlakkenzonderschaduwtotglanzendeen
glimmende oppervlakken die er uitzien als plastic. (Zie “Opties voor oppervlakschaduwen” op pagina 235.)
Lichten Hiermee voegt u een of meer lichten toe, verandert u de intensiteit van het licht en de schaduwkleur van het object,
en verplaatst u lichten rond het object om dramatische effecten te creëren. (Zie “Belichtingsopties” op pagina 236.)
Illustratie toewijzen Hiermee wijst u illustraties toe aan de oppervlakken van een 3D-object. (Zie “Illustraties toewijzen aan
een 3D-object” op pagina 238.)
5 Klik op OK.
Opties instellen voor 3D-rotatieposities
Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies een vooraf ingestelde positie in het menu Positie.
Sleep het voorvlak van een kubus om onbeperkt te kunnen roteren. De voorzijde van het object wordt aangegeven door
het blauwe vlak van de kubus, de bovenste en onderste vlakken zijn lichtgrijs, de zijden zijn gewoon grijs en het achterste
vlak is donkergrijs.
Als u het draaien langs een globale as wilt beperken, houdt u Shift ingedrukt terwijl u in horizontale richting (globale y-
as) of in verticale richting (globale x-as) sleept. Als u het object rond de globale z-as wilt laten draaien, sleept u in de
blauwe band rond de kubus.
Als u de rotatie wilt beperken rond een objectas, sleept u een rand op de voorbeeldkubus. De aanwijzer verandert in een
dubbele pijl en de rand van de kubus krijgt een andere kleur ter indicatie van de as waaromheen het object draait.
Rode randen geven de x-asvanhetobjectaan,groenerandengevendey-as van het object aan en blauwe randen geven
de z-as van het object aan.
Voer waarden in tussen –180 en 180 in de vakken voor de horizontale as (x),deverticaleas(y)endediepteas(z).
Als u het perspectief wilt wijzigen, typt u een waarde tussen 0 en 160 in het tekstvak Perspectief. Een kleinere lenshoek
komt overeen met een telelens en een grotere lenshoek komt overeen met een groothoeklens
Opmerking: Bij een lenshoek die groter dan 150 is, kunnen objecten uit het zicht verdwijnen en vervormd worden weergegeven.
Onthoud eveneens dat er x-, y- en z-assen van een object zijn en globale x-, y- en z-assen. Objectassen blijven relatief ten
opzichte van de positie van het object in zijn 3D-ruimte. Globale assen blijven gefixeerd ten opzichte van het computerscherm:
de x-as ligt horizontaal, de y-as verticaal en de z-as staat loodrecht op het computerscherm.
Objectassen (zwart) bewegen samen met het object, globale assen (grijs) bewegen niet.
Opties voor Diepte geven en voorzien van schuine kanten
Diepte geven Hiermee stelt u de diepte van het object in met een waarde tussen 0 en 2000.
Afbakening Hiermee bepaalt u of het object effen (Afsluiten voor een massieve vorm ) of leeg (Openen voor een open
vorm ) wordt weergegeven.
y
x
y
x
y
z
x
y
z
x
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
235
Schuine kant Hiermee past u het gekozen type schuine kant toe langs de diepteas (z-as) van het object.
Hoogte Hiermee stelt u de hoogte in op een waarde tussen 1 en 100. Wanneer hoogten van schuine kanten te groot zijn
voor een object is het mogelijk dat het object zichzelf doorsnijdt, hetgeen onverwachte resultaten kan opleveren.
Schuine kant buiten Hiermee wordt de schuine kant aan de originele vorm toegevoegd.
Schuine kant binnen Hiermee wordt de schuine kant van de originele vorm afgehaald.
Object met diepte en met vulling (linksboven) vergeleken met object zonder vulling (rechtsboven). Object zonder schuine kant (linksonder)
vergeleken met object met schuine kant (rechtsonder)
Opties voor Draaien
Hoek Hiermee stelt u het aantal graden (tussen 0 en 360) in om het pad te draaien.
Afbakening Hiermee bepaalt u of het object effen (Afsluiten voor een massieve vorm ) of leeg (Openen voor een open
vorm ) wordt weergegeven.
Verschuiving Hiermee voegt u ruimte tussen de draaias en het pad toe, bijvoorbeeld om een ringvormig object te maken.
U kunt een waarde invoeren tussen 0 en 1000.
Van Kies Linkerrand of Rechterrand om aan te geven rond welke as het object draait.
Opties voor oppervlakschaduwen
Oppervlak Hiermee kunt u opties kiezen voor de schaduw van oppervlakken:
Draadframe Hiermee worden de contouren van de geometrie van het object omlijnd en wordt elk oppervlak
transparant.
Geen lichteffect Hiermee voegt u nieuwe oppervlakeigenschappen toe aan het object. Het 3D-object heeft dezelfde kleur
als het originele 2D-object.
Diffuus lichteffect Hiermee laat u het object licht reflecteren in een zacht, diffuus patroon.
Ruimtelijk lichteffect Hiermee laat u het object licht reflecteren alsof het is gemaakt van glanzend, glimmend materiaal.
Opmerking: Afhankelijk van de optie die u kiest, zijn verschillende belichtingsopties beschikbaar. Als het object alleen het effect
Roteren in 3D gebruikt, kunt u alleen tussen de oppervlakopties Diffuus lichteffect en Geen lichteffect kiezen.
Lichtintensiteit Hiermee stelt u de lichtintensiteit in op een waarde tussen 0% en 100%.
Omgevingslicht Hiermee regelt u de globale belichting, die op uniforme wijze de helderheid van alle objectoppervlakken
verandert. Voer een waarde in tussen 0% en 100%.
Intensiteit van hooglicht Met waarden tussen 0% en 100% bepaalt u in welke mate het object licht reflecteert. Lagere
waarden produceren een mat oppervlak en hogere waarden geven een glimmender oppervlak.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
236
Grootte van hooglicht Hiermee regelt u de grootte van het hooglicht van groot (100%) tot klein (0%).
Overvloeistappen Hiermee bepaalt u hoe vloeiend het lichteffect wordt weergegeven over de oppervlakken van het object.
Voer een waarde in tussen 1 en 256. Hogere waarden produceren vloeiendere lichteffecten en meer paden dan lagere
waarden.
Verborgen vlakken weergeven Hiermee geeft u de verborgen achtervlakken van het object weer. De achtervlakken zijn
zichtbaar als het object transparant is of als het object wordt uitgebreid en vervolgens uit elkaar wordt gehaald.
Opmerking: Als het object transparant is en u wilt de verborgen achtervlakken weergeven door de transparante voorvlakken
heen, past u de opdracht Object > Groeperen op het object toe voordat u het 3D-effect toepast.
Steunkleuren behouden (effect Diepte geven en voorzien van schuine kanten, effect Draaien en effect Roteren) Hiermee
kunt u steunkleuren in het object behouden. U kunt steunkleuren niet behouden als u voor de optie Schaduwkleur de
instelling Eigen kiest.
Voorbeelden van verschillende lichteffecten voor oppervlakken
A. Draadframe B. Geen lichteffect C. Diffuus lichteffect D. Ruimtelijk lichteffect
Belichtingsopties
Licht Hier definieert u waar het licht zich bevindt. Sleep het licht naar de gewenste positie op de lichtbol.
Knop Geselecteerd licht naar achtergrond van object verplaatsen Hiermee plaatst u het geselecteerde licht achter
het object.
Knop Geselecteerd licht naar voorgrond van object verplaatsen Hiermee plaatst u het geselecteerde licht vóór het
object.
Knop Nieuw licht Hiermee voegt u licht toe. Standaard worden nieuwe lichten vooraan in het midden van de lichtbol
geplaatst.
Knop Licht verwijderen Hiermee verwijdert u het geselecteerde licht.
Opmerking: Een object krijgt bij een 3D-effect standaard één licht toegewezen. U kunt lichten toevoegen en verwijderen, maar
het object moet altijd minstens één licht hebben.
Lichtintensiteit Hiermee stelt u de intensiteit van het geselecteerde licht in op een waarde tussen 0% en 100%.
Schaduwkleur Hiermee regelt u de schaduwkleur van het object afhankelijk van de gekozen opdracht:
Geen Hiermee voegt u geen kleur toe aan de schaduw.
Eigen Hiermee kunt u een aangepaste kleur kiezen. Als u deze optie kiest, klikt u op het vak Schaduwkleur opgeven en
selecteert u een kleur in de Kleurkiezer. Steunkleuren veranderen in proceskleuren.
Zwart Hiermee vermijdt u proceskleuren als u met steunkleuren werkt. Het object wordt van een schaduw voorzien
door zwarttinten over de vulkleur van het object heen te drukken. Kies Weergave > Voorvertoning overdruk om de
schaduw weer te geven.
A B
CD
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
237
Steunkleuren behouden Hiermee kunt u steunkleuren in het object behouden. U kunt steunkleuren niet behouden als
u voor de optie Schaduwkleur de instelling Eigen kiest.
Lichtbol
A. Geselecteerd licht op de voorgrond B. Knop om geselecteerd licht naar de achtergrond of de voorgrond te verplaatsen C. Knop Nieuw licht
D. Knop Licht verwijderen
Een pad voor een aangepaste schuine kant toevoegen
1 Open het bestand Schuine kanten.ai in de map Insteekmodules van Adobe Illustrator.
2 Maak een enkel open pad in het bestand Schuine kanten.ai.
3 Kies Venster > Symbolen en voer een van de volgende handelingen uit om van het pad een symbool te maken:
Sleep het pad naar het deelvenster Symbolen.
KlikterwijlhetpadisgeselecteerdopdeknopNieuwsymbool inhetdeelvensterSymbolenofkiesNieuwsymbool
in het deelvenstermenu.
4 Als u de naam van het symbool wilt wijzigen, dubbelklikt u op het symbool in het deelvenster Symbolen, typt u een naam
in het dialoogvenster Symboolopties en klik u op OK.
5 Kies Bestand > Opslaan.
6 Sluit Illustrator af en start Illustrator opnieuw.
De schuine kant wordt nu weergegeven in het menu Schuine kant in het dialoogvenster Opties voor Diepte geven en
schuine kanten in 3D.
7 Voer een van de volgende handelingen uit om de aangepaste schuine kant toe te passen:
Als u de schuine kant wilt toepassen op een 3D-object met diepte, selecteert u het 3D-object en vervolgens dubbelklikt
u op het effect voor diepte geven en voorzien van schuine kanten in 3D in het deelvenster Vorm. Kies in het
dialoogvenster Opties voor Diepte geven en schuine kanten in 3D de gewenste kant in het menu Schuine kant.
Als u de aangepaste schuine kant wilt toepassen op 2D-illustraties, selecteert u het 2D-object en kiest u Effect > 3D >
Diepte geven en voorzien van schuine kanten. Kies in het dialoogvenster Opties voor Diepte geven en schuine kanten in
3D de gewenste aangepaste schuine kant in het menu Schuine kant.
Een object roteren in drie dimensies
1 Selecteer het object.
2 Kies Effect > 3D > Draaien.
3 Selecteer Voorvertoning om een voorvertoning van het effect in het documentvenster weer te geven.
4 Klik op Meer opties als u de volledige lijst met opties wilt weergeven, of op Minder opties als u de extra opties wilt
verbergen.
5 Geef opties op:
Positie Hiermee bepaalt u hoe het object wordt geroteerd en het perspectief waarin u het wilt bekijken. (Zie “Opties
instellen voor 3D-rotatieposities” op pagina 234.)
Oppervlak Hiermeemaaktudiverseoppervlakken,vaneenvoudigeeffenoppervlakkenzonderschaduwtotglanzendeen
glimmende oppervlakken die er uitzien als plastic. (Zie “Opties voor oppervlakschaduwen” op pagina 235.)
6 Klik op OK.
B C D
A
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
238
Illustraties toewijzen aan een 3D-object
Ieder 3D-object bestaat uit meerdere vlakken. Zo wordt een vierkant met diepte een kubus die bestaat uit zes vlakken: de
voor- en achterkant en de vier zijkanten. U kunt een 2D-illustratie toewijzen aan elk vlak van een 3D-object. U kunt
bijvoorbeeld een label of tekst toewijzen aan een flesvormig object of voor elke zijde van een object een andere structuur
gebruiken.
3D-object waarbij aan elke zijde een illustratie is toegewezen
A. Symboolillustraties B. Symboolillustraties C. A en B toegewezen aan 3D-object
U kunt alleen 2D-illustraties die zijn opgeslagen in het deelvenster Symbolen toewijzen aan een 3D-object. Symbolen
kunnen bestaan uit Illustrator-illustraties, waaronder paden, samengestelde paden, tekst, rasterafbeeldingen, netobjecten
en groepen objecten.
Houd bij het toewijzen van illustraties aan 3D-objecten rekening met de volgende punten:
Aangezien de functie Illustratie toewijzen gebruikmaakt van symbolen, kunt u een exemplaar van een symbool bewerken
en vervolgens automatisch alle oppervlakken bijwerken die aan het symbool zijn toegewezen.
In het dialoogvenster Illustratie toewijzen kunt u met het symbool werken met de normale besturingselementen van het
omsluitende kader om het object te verplaatsen, te schalen en te roteren.
Het 3D-effect onthoudt elk objectvlak waaraan een symbool is toegewezen als een nummer. Als u het 3D-object bewerkt
ofhetzelfdeeffectopeennieuwobjecttoepast,heeftditwellichtmeerofminderzijdendanhetorigineel.Alshetobject
minder vlakken heeft dan het aantal vlakken dat is opgegeven voor de oorspronkelijke toewijzing, worden de extra
illustraties genegeerd.
Omdat de positie van een symbool relatief is ten opzichte van het midden van het oppervlak van een object, wordt het
symbool opnieuw toegewezen ten opzichte van het nieuwe midden van het object als de geometrie van een oppervlak
verandert.
U kunt illustraties toewijzen aan objecten die gebruikmaken van het effect Diepte geven en voorzien van schuine kanten
of het effect Draaien, maar u kunt geen illustraties toewijzen aan objecten die alleen gebruikmaken van het effect
Roteren.
1 Selecteer het 3D-object.
2 Dubbelklik in het deelvenster Vorm op het effect Diepte geven en schuine kanten in 3D of het effect Draaien in 3D.
3 Klik op Illustratie toewijzen.
4 Kies in het pop-upmenu Symbool de illustratie die u wilt toewijzen aan het geselecteerde oppervlak.
5 U selecteert het objectvlak waaraan u de illustratie wilt toewijzen door te klikken op de pijlknoppen voor het eerste ,
vorige , volgende en laatste vlak of door het nummer voor het vlak in te voeren in het tekstvak.
Een lichtgrijze kleur markeert de oppervlakken die op dat moment zichtbaar zijn. Een donkergrijze kleur markeert de
oppervlakken die zijn verborgen door de huidige positie van het object. Wanneer een oppervlak in het dialoogvenster wordt
geselecteerd, wordt het geselecteerde oppervlak in het documentvenster in het rood omlijnd.
A B C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
239
6 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u het symbool wilt verplaatsen, plaatst u de aanwijzer in het omsluitende kader en sleept u. Als u dit wilt schalen,
sleept u een zijgreep of een hoekgreep. Als u het symbool wilt roteren, sleept u buiten en nabij een handgreep van het
omsluitende kader.
Als u de toegewezen illustratie wilt aanpassen aan de grenzen van het geselecteerde oppervlak, klikt u op Passend maken.
Als u de illustratie uit één oppervlak wilt verwijderen, selecteert u het oppervlak met gebruik van de oppervlakopties en
kiest u Geen in het menu Symbool of klikt u op Wissen.
Als u alle toewijzingen wilt verwijderen uit alle oppervlakken van een 3D-object, klikt u op Alles wissen.
Als u de schaduwen en lichten van het object wilt toepassen op de toegewezen illustratie, selecteert u Illustratie van
schaduw voorzien.
Als u alleen de toegewezen illustraties en niet de geometrie van een 3D-object wilt weergeven, selecteert u Onzichtbare
geometrie. Dit is handig wanneer u de functie voor het toewijzen van illustraties aan 3D-objecten wilt gebruiken als een
gereedschap voor driedimensionaal kromtrekken. U kunt met deze optie bijvoorbeeld tekst toewijzen langs een zijde van
een golvende lijn met diepte, zodat de tekst kromgetrokken wordt weergegeven, net als op een vlag.
Als u het effect wilt bekijken, selecteert u Voorvertoning.
7 Klik op OK in het dialoogvenster Illustratie toewijzen.
240
Hoofdstuk 9: Importeren, exporteren en
opslaan
U hoeft in Illustrator niet van voren af aan geheel nieuwe illustraties te maken. U kunt namelijk vector- en
bitmapafbeeldingen importeren uit bestanden die zijn gemaakt in andere programma's. Illustrator herkent alle
gebruikelijke grafische bestandsindelingen. Ver doorgevoerde integratie tussen Adobe-producten en ondersteuning voor
een breed scala aan bestandsindelingen, maken het eenvoudig om illustraties tussen de diverse toepassingen te verplaatsen
door middel van importeren, exporteren, of kopiëren en plakken.
Bestanden importeren
Gekoppelde en ingesloten illustraties
Als u een afbeelding plaatst, wordt er van het bestand een versie in schermresolutie weergegeven in de lay-out. Zo kunt u
de afbeelding bekijken en positioneren, terwijl het echte afbeeldingsbestand is gekoppeld of ingesloten.
Een gekoppelde illustratie is verbonden met het document, maar blijft wel onafhankelijk. Dit levert een kleiner
document op. U kunt een gekoppelde illustratie aanpassen met behulp van transformatiegereedschappen en effecten,
maar u kunt geen afzonderlijke componenten binnen de illustratie selecteren en bewerken. U kunt de gekoppelde
afbeelding talloze malen gebruiken zonder dat hierdoor de omvang van het document significant toeneemt. Ook kunt u
alle koppelingen in één keer bijwerken. Als u exporteert of afdrukt, wordt de originele afbeelding opgehaald, waardoor
er een uiteindelijke uitvoer ontstaat op basis van de volledige resolutie van de originelen.
De ingesloten illustratie wordt in volledige resolutie naar het document gekopieerd, waardoor er een groter document
ontstaat. U kunt het document op elk gewenst moment bijwerken. Zolang de illustratie is ingesloten, is het document
zelfvoorzienend.
In het deelvenster Koppelingen kunt u zien of een illustratie is gekoppeld of ingesloten. Ook kunt u in dit deelvenster
wisselen tussen deze statussen.
Als de ingesloten illustratie meerdere componenten bevat, kunt u ze afzonderlijk bewerken. Als de illustratie bijvoorbeeld
vectorgegevens bevat, converteert Illustrator deze naar paden die u kunt aanpassen met de gereedschappen en opdrachten
van Illustrator. Bij ingesloten illustraties van bepaalde bestandsindelingen houdt Illustrator ook de objecthiërarchie (zoals
groepen en lagen) in stand.
Ga naar www.adobe.com/go/vid0193_nl voor een video over het importeren en kopiëren en plakken tussen
webtoepassingen.
Opmerking: Raadpleeg het PDF-bestand "Migrating from FreeHand to Illustrator" op
www.adobe.com/go/learn_ai_freehand_nl voor informatie over het importeren van FreeHand-bestanden naar Illustrator.
Bestanden plaatsen (importeren)
De opdracht Plaatsen is de belangrijkste importmethode, omdat deze methode de meeste ondersteuning biedt ten aanzien
van bestandsindelingen, plaatsingsopties en kleur. Nadat u een bestand hebt geplaatst, gebruikt u het deelvenster
Koppelingen om het bestand te identificeren, te selecteren, te controleren en bij te werken.
1 Open het Illustrator-document waarin u de illustratie wilt plaatsen.
2 Kies Bestand > Plaatsen en selecteer het bestand dat u wilt plaatsen.
Opmerking: Als u Version Cue-opties wilt weergeven in het dialoogvenster Plaatsen, klik dan op de knop Adobe-dialoogvenster
gebruiken.
3 Selecteer Koppelen om een koppeling naar het bestand te maken of deselecteer Koppelen om de illustratie in te sluiten
in het Illustrator-document.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
241
4 Klik op Plaatsen.
5 Voer, indien van toepassing, een van de volgende handelingen uit:
Als u een PDF-bestand met meerdere pagina's plaatst, kunt u kiezen welke pagina u wilt plaatsen en hoe de illustratie
wordt uitgesneden.
Als u een Photoshop-bestand insluit, kunt u kiezen hoe de lagen worden geconverteerd. Als het bestand laagcomposities
bevat, kunt u ook kiezen welke versie van de afbeelding wordt geïmporteerd.
Ga naar www.adobe.com/go/vid0033_nl voor een video over het importeren van bestanden in Illustrator. Ga naar
www.adobe.com/go/vid0193_nl voor een video over importeren en kopiëren en plakken tussen webtoepassingen.
Zie ook
Gekoppelde en ingesloten illustraties” op pagina 240
“Plaatsingsopties voor Adobe PDF” op pagina 246
“Importopties voor Photoshop” op pagina 248
Overzicht van het deelvenster Koppelingen
In het deelvenster Koppelingen kunt u alle gekoppelde of ingesloten illustraties bekijken en beheren. In het deelvenster
wordt een kleine miniatuur van de illustratie weergegeven. Verder wordt de status van de illustratie aangegeven door middel
van pictogrammen.
Opmerking: Als u met bestanden van een Adobe Version Cue-project werkt, wordt in het deelvenster Koppelingen extra
informatie over de bestanden weergegeven.
Deelvenster Koppelingen
A. Transparantie-interactie B. Ontbrekende illustratie C. Ingesloten illustratie D. Gewijzigde illustratie E. Gekoppelde illustratie
Zie ook
Overzicht werkgebied” op pagina 13
Bestandsstatusopties voor het deelvenster Koppelingen
Een gekoppeld bestand kan op de volgende manieren in het deelvenster Koppelingen worden weergegeven:
Bijgewerkt Van een bijgewerkt bestand wordt alleen de bestandsnaam en (in Adobe® InDesign®) de pagina in het document
weergegeven.
Gewijzigd Een gewijzigd bestand is een bestand waarvan de versie op schijf recenter is dan de versie in het document. Dit
gebeurt bijvoorbeeld wanneer iemand een Photoshop-afbeelding wijzigt die u al in Illustrator hebt geplaatst.
Ontbreekt Een ontbrekend bestand is een bestand dat zich niet langer op de plaats bevindt vanwaar het is geïmporteerd.
Het bestand kan dus nog wel ergens zijn. Dit kan zich voordoen als u het oorspronkelijke bestand naar een andere map of
server verplaatst, nadat het in een document is geïmporteerd. U kunt pas controleren of een ontbrekend bestand is
bijgewerkt als u het origineel hebt gevonden. Als u een document afdrukt of exporteert terwijl dit pictogram wordt
weergegeven, wordt mogelijk niet de volledige resolutie gebruikt.
A
B
C
D
E
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
242
Ingesloten Wanneer u de inhoud van een gekoppeld bestand insluit, worden de beheerbewerkingen voor die koppeling
opgeschort.
Werken met het deelvenster Koppelingen
Kies Venster > Koppelingen om het deelvenster weer te geven. De naam van elk gekoppeld en ingesloten bestand staat
in dit deelvenster.
Alsueengekoppeldeafbeeldingwiltselecterenenweergeven,selecteerdaneenkoppelingenklikvervolgensopdeknop
Ga naar koppeling of kies Ga naar koppeling in het menu van het deelvenster Koppelingen. De weergave is
gecentreerd rond de geselecteerde afbeelding.
Om een gekoppelde Adobe-stockfoto aan te schaffen, selecteert u de foto en kiest u Deze afbeelding aanschaffen in het
menu van het deelvenster Koppelingen. Vervolgens voert u de aanwijzingen in Adobe Bridge uit.
Als u de miniatuurgrootte wilt wijzigen, selecteert u in Illustrator Deelvensteropties in het menu van het deelvenster
Koppelingen en selecteert u een optie voor het weergegeven van miniaturen. In InDesign kiest u Kleine deelvensterrijen
in het deelvenster.
Als u de volgorde van de koppelingen wilt wijzigen, kies dan de gewenste sorteeropdracht in het deelvenstermenu.
(AlleenIllustrator)Alsudeminiaturenwiltverbergen,selecteertuDeelvensteroptiesinhetdeelvenstermenuenkiestu
vervolgens Geen.
Metagegevens weergeven en opslaan via het deelvenster Koppelingen
Als een gekoppeld of ingesloten bestand metagegevens bevat, kunt u de metagegevens weergeven via het deelvenster
Koppelingen. Metagegevens die bij een gekoppeld bestand horen, kunnen niet worden bewerkt of vervangen, maar u kunt
een kopie van de metagegevens opslaan in een sjabloon en toepassen op andere bestanden.
1 Selecteer een bestand in het deelvenster Koppelingen en kies Bestandsgegevens in het deelvenstermenu.
2 Als u de metagegevens als sjabloon wilt opslaan, kiest u Sjabloon metagegevens opslaan in het pop-upmenu boven in het
dialoogvenster met de metagegevens.
In InDesign kunt u metagegevens ook in het deelvenster Info weergeven. Selecteer het object waarvan u de metagegevens
wilt bekijken, en kies Bestandsgegevens in het menu van het deelvenster Info.
Bestandsgegevens weergeven over gekoppelde of ingesloten illustraties
Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik op de koppeling in het deelvenster Koppelingen. U kunt de koppeling ook selecteren en
Koppelingsinformatie selecteren in het deelvenstermenu.
Opmerking: Haal 'Koppelingsinformatie' en 'Bestandsgegevens' in het deelvenster Koppelingen niet door elkaar.
'Bestandsgegevens' verwijst naar metagegevens.
Selecteer de gekoppelde illustratie in het illustratievenster. Klik in het deelvenster Beheer op de bestandsnaam en kies
Koppelingsinformatie.
Als u gekoppelde of ingesloten illustraties wilt zoeken in het documentvenster, selecteert u een koppeling en klikt u op de
knop Ga naar koppeling. U kunt ook Ga naar koppeling selecteren in het deelvenstermenu.
Gewijzigde koppelingen bijwerken
Als u bepaalde koppelingen wilt bijwerken, selecteert u in het deelvenster Koppelingen een of meer gewijzigde
koppelingen en klikt u vervolgens op de knop Koppeling bijwerken of kiest u Koppeling bijwerken in het
menu van het deelvenster Koppelingen.
Als u bepaalde koppelingen wilt bijwerken, selecteert u de gekoppelde illustratie in het illustratievenster. Klik in het
deelvenster Beheer op de bestandsnaam en kies Koppeling bijwerken.
Opmerking: In Illustrator wordt standaard gevraagd of u een koppeling wilt bijwerken als het bronbestand is gewijzigd. Als u
koppelingen automatisch of handmatig wilt bijwerken, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Bestandsbeheer & Klembord
(Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Bestandsbeheer & Klembord (Mac OS) en stelt u de optie Koppelingen bijwerken in.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
243
Eén ontbrekende koppeling herstellen of de koppeling vervangen door een ander
bronbestand
U kunt een ontbrekende koppeling herstellen of vervangen of elk ander gekoppelde bestand vervangen door een ander
bronbestand.
1 Selecteer de gekoppelde illustratie op de pagina of selecteer de naam van een koppeling in het deelvenster Koppelingen.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik in het deelvenster Koppelingen op de knop Opnieuw koppelen of kies Opnieuw koppelen in het
deelvenstermenu.
Klik in het deelvenster Beheer op de gekoppelde bestandsnaam en kies Opnieuw koppelen. (Als u toegang wilt krijgen
tot deze optie, moet u de afbeelding in de illustratie selecteren.)
3 Voer in het dialoogvenster een van de volgende handelingen uit:
Ga naar het vervangende bestand en selecteer dit bestand.
Typ de eerste letter of de eerste paar letters van de naam van het gewenste vervangende bestand om het bestand te zoeken.
4 Klik op Plaatsen.
De nieuwe illustratie behoudt de grootte, positie en transformatiekenmerken van de illustratie die wordt vervangen.
Opmerking: Als alle ontbrekende koppelingen van een document in dezelfde map worden aangetroffen, kunt u ze allemaal in
één keer herstellen. Selecteer in het deelvenster Koppelingen alle ontbrekende koppelingen en herstel vervolgens een van de
koppelingen. Het dialoogvenster Plaatsen blijft geopend, zodat u elke koppeling opnieuw kunt selecteren.
Plaatsingsopties voor gekoppelde illustraties instellen
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer de gekoppelde illustratie in het illustratievenster. Klik in het deelvenster Beheer op de bestandsnaam en kies
Plaatsingsopties.
Selecteer de koppeling in het deelvenster Koppelingen en kies Plaatsingsopties in het deelvenstermenu.
2 Selecteer een optie bij Behoud.
Als u een andere optie selecteert dan Transformaties behouden of Begrenzingen behouden, kunt u op het pictogram
Uitlijning een punt selecteren waarmee u de illustraties wilt uitlijnen ten opzichte van het omsluitende kader. Als u niet wilt
dat de illustratie het omsluitende kader overlapt, selecteert u Knippen tot omsluitend kader.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Koppelingen” op pagina 241
Gekoppelde en ingesloten illustraties” op pagina 240
Overzicht van het deelvenster Beheer” op pagina 16
Een gekoppeld bestand insluiten
U kunt een bestand dat u in een document hebt geplaatst, insluiten (of opslaan) in het document in plaats van het bestand
aan het document te koppelen. Bij het insluiten van een bestand verbreekt u de koppeling met het origineel. Zonder de
koppeling wordt u niet gewaarschuwd via het deelvenster Koppeling als het origineel is gewijzigd en kan het bestand niet
automatisch worden bijwerkt.
Vergeet niet dat de bestandsgrootte van een document groter wordt als een bestand wordt ingesloten in plaats van
gekoppeld.
Selecteer een bestand in het deelvenster Koppelingen en kies Afbeelding insluiten in het deelvenstermenu.
Selecteer de gekoppelde illustratie in het illustratievenster. Klik in het deelvenster Beheer op de knop Insluiten.
Het bestand wordt in het deelvenster gemarkeerd met het pictogram voor ingesloten koppeling .
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
244
Een ingesloten bestand vrijmaken of opnieuw koppelen
1 Selecteer een of meer ingesloten bestanden in het deelvenster Koppelingen.
2 Klik op de knop Opnieuw koppelen of selecteer Opnieuw koppelen in het menu van het deelvenster Koppelingen.
Zoek en selecteer het oorspronkelijke bestand en klik op Plaatsen.
Originele illustraties bewerken
MetdeopdrachtOrigineelbewerkenkuntudemeesteillustratiesopenenindetoepassingwaarinuzehebtgemaaktenze
in deze toepassing wijzigen. Als u het oorspronkelijke bestand eenmaal hebt opgeslagen, wordt het document waaraan u
het bestand hebt gekoppeld, bijgewerkt met de nieuwe versie.
Opmerking: Als u in InDesign in plaats van de afbeelding een beheerd afbeeldingskader (dat is geëxporteerd naar InCopy)
uitcheckt en selecteert, wordt de afbeelding in InCopy geopend.
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
In het deelvenster Koppelingen, selecteer de verbinding en druk op de Origineel bewerken toets . U kunt ook
Origineel bewerken kiezen in het deelvenstermenu.
Selecteer de gekoppelde illustratie op de pagina en kies Bewerken > Origineel bewerken.
Selecteer in Illustrator de gekoppelde illustratie op de pagina en klik vervolgens op de knop Origineel bewerken in het
deelvenster Beheer.
2 Sla het bestand op nadat u wijzigingen hebt aangebracht in de originele toepassing.
Bitmapafbeeldingen importeren
Bitmapafbeeldingen
Bij bitmapafbeeldingen, technisch gesproken ook wel rasterafbeeldingen genoemd, wordt gebruikgemaakt van een
rechthoekig raster van afbeeldingselementen (pixels) omafbeeldingen voor te stellen. Aan elke pixel is een bepaalde locatie
en kleurwaarde toegewezen. Als u werkt met bitmapafbeeldingen, bewerkt u eigenlijk pixels in plaats van objecten of
vormen. Bitmapafbeeldingen worden meestal gebruikt voor afbeeldingen met ongerasterde halftonen, zoals foto's of
digitale tekeningen. De reden hiervoor is dat in bitmapafbeeldingen subtiele gradaties van tinten en kleur efficiënter
kunnen worden voorgesteld.
Aangezien bitmapafbeeldingen een vast aantal pixels bevatten, zijn ze afhankelijk van de resolutie. Daarom zijn ze mogelijk
minder gedetailleerd en zijn de randen gekarteld wanneer u ze op het scherm sterk vergroot of afdrukt met een lagere
resolutie dan waarvoor ze zijn gemaakt.
Voorbeeld van een bitmapafbeelding met verschillende vergrotingen
Bitmapafbeeldingen vereisen soms erg veel opslagruimte en moeten vaak worden gecomprimeerd om de bestanden niet te
groottelatenwordenwanneerzeinbepaaldeCreativeSuite-componentenwordengebruikt.Ucomprimeertbijvoorbeeld
een afbeeldingsbestand in de brontoepassing voordat u ze in een lay-out importeert.
Opmerking: In Adobe Illustrator kunt u bitmapeffecten in uw illustraties maken met behulp van filters, effecten en grafische
stijlen.
24:1
3:1
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
245
Zie ook
“Vectorafbeeldingen” op pagina 51
Richtlijnen voor de resolutie van afbeeldingen voor de definitieve uitvoer
Bitmapafbeeldingen bevatten een vast aantal pixels. Gewoonlijk wordt dit gemeten in pixels per inch (ppi). Een afbeelding
met een hoge resolutie bevat meer en daarom kleinere pixels dan een afbeelding van dezelfde afmetingen met een lage
resolutie. Een afbeelding van 1 bij 1 inch met een resolutie van 72 ppi bevat in totaal 5184 pixels (72 pixels breed x 72 pixels
hoog = 5184). Dezelfde afbeelding met een resolutie van 300 ppi bevat in totaal 90.000 pixels.
Voor geïmporteerde bitmapafbeeldingen wordt de resolutie bepaald door het bronbestand. Voor bitmapeffecten kunt u een
aangepaste resolutie opgeven. Als u wilt bepalen welke afbeeldingsresolutie u moet gebruiken, neemt u het gemiddelde van
de uiteindelijke distributie voor de afbeelding. Aan de hand van de volgende richtlijnen kunt u de vereiste beeldresolutie
bepalen:
Commercieel drukwerk Voor commercieel drukwerk is 150 tot 300 ppi (of meer) vereist, afhankelijk van de drukpers (dpi)
en de schermfrequentie (f). Raadpleeg altijd uw servicebureau voordat u beslissingen betreffende productie neemt.
Aangezien voor commercieel drukwerk grote afbeeldingen met een hoge resolutie vereist zijn (die tijdens het bewerken
trager worden weergegeven), kunt u het beste een versie met een lage resolutie voor de lay-out gebruiken en deze bij het
afdrukken vervangen door een versie met een hoge resolutie.
In Illustrator en InDesign kunt u met versies met een lage resolutie werken door het deelvenster Koppelingen te gebruiken.
In InDesign kunt u Standaard of Snelle weergave in het menu Weergave > Weergaveprestaties kiezen; in Illustrator kunt u
Weergave > Omtrek kiezen of instellingen voor de voorkeuren wijzigen in Weergaveprestaties. Als uw servicebureau Open
Prepress Interface (OPI) ondersteunt, kunnen zij u afbeeldingen met een lage resolutie aanleveren.
Afdrukken op desktopprinters Als u op een desktopprinter afdrukt, gebruikt u doorgaans afbeeldingen met een resolutie
van 72 (voor foto's afgedrukt op een 300-ppi printer) tot 150 ppi (voor apparaten met maximaal 1000 ppi). Voor
lijntekeningen (1-bits afbeeldingen) moet de resolutie van de afbeeldingen overeenkomen met die van de printer.
Webpublicaties Aangezien voor online publiceren de pixelafmetingen van de afbeeldingen moeten overeenkomen met die
van de monitor, hebben de afbeeldingen doorgaans een breedte van minder dan 500 pixels en een hoogte van minder dan
400 pixels, zodat er ruimte is voor de besturingselementen van het browservenster of voor lay-outelementen zoals
bijschriften. Door een oorspronkelijke afbeelding met schermresolutie te maken (96 ppi voor Windows-afbeeldingen of
72 ppi voor Mac OS) ziet u de afbeelding zoals deze waarschijnlijk wordt weergegeven in een standaard webbrowser.
Wanneer u online publiceert, hebt u wellicht alleen een hogere resolutie nodig wanneer u de kijker wilt laten inzoomen op
een PDF-document of wanneer u een document maakt voor afdrukken op verzoek.
Adobe PDF-bestanden importeren
Adobe PDF-bestanden importeren
Adobe Portable Document Format (PDF) is een veelzijdige bestandsindeling die zowel vector- als bitmapgegevens
ondersteunt. U kunt illustraties van PDF-bestanden naar Illustrator halen met behulp van de opdracht Openen, de
opdracht Plaatsen, de opdracht Plakken en de functie slepen en neerzetten.
Gebruik de opdracht Plaatsen waarbij de optie Koppelen is ingeschakeld, als u een PDF-bestand (of één pagina van het
PDF-bestand als het document meerdere pagina's heeft) als enkelvoudige afbeelding wilt importeren. U kunt een
gekoppelde afbeelding wijzigen met behulp van transformatiegereedschappen, maar u kunt geen afzonderlijke
componenten selecteren en bewerken.
Gebruik de opdracht Openen of de opdracht Plaatsen en deselecteer de optie Koppelen om de inhoud van een PDF-
bestand te bewerken. Illustrator herkent de afzonderlijke componenten in de PDF-illustratie en u kunt elke component
als een afzonderlijk object bewerken.
Gebruik de opdracht Plakken of de functie slepen en neerzetten om geselecteerde componenten uit een PDF-bestand te
importeren, inclusief vectorobjecten, bitmapafbeeldingen en tekst.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
246
Opmerking: Als u kleurbeheer toepast op illustraties in een document, maken ingesloten PDF-afbeeldingen deel uit van het
document. Het kleurbeheer voor dergelijke afbeeldingen vindt dan ook pas plaats wanneer het document naar een
afdrukapparaat wordt gestuurd. Op gekoppelde PDF-afbeeldingen wordt echter geen kleurbeheer toegepast, ook niet als
kleurbeheer voor de rest van het document wel is ingeschakeld.
Zie ook
Gekoppelde en ingesloten illustraties” op pagina 240
Plaatsingsopties voor Adobe PDF
Als u een Adobe PDF-bestand plaatst, geeft u op welke pagina u wilt importeren. Via een van opties voor Uitsnijden tot
kiest u hoe u de illustratie wilt uitsnijden:
Omsluitend kader Het omsluitende kader van de PDF-pagina wordt geplaatst of het gedeelte dat de objecten op de pagina
inclusief de paginamarkeringen omsluit.
Kunst De PDF wordt alleen geplaatst in het gebied dat wordt gedefinieerd door een rechthoek waarvan de maker een
plaatsbare illustratie heeft gemaakt (bijvoorbeeld clipart).
Uitsnede De PDF wordt alleen geplaatst in het gebied dat wordt weergegeven of afgedrukt door Adobe Acrobat.
Verkleinen Geeft aan waar de definitieve, geproduceerde pagina fysiek wordt bijgesneden in het productieproces als er
snijtekens aanwezig zijn.
Afloop Alleen het gebied dat aangeeft waar alle pagina-inhoud moet worden geknipt wordt geplaatst, als er een
afloopgebied aanwezig is. Deze informatie is nuttig als de pagina wordt afgedrukt in een productieomgeving. De afgedrukte
pagina kan paginamarkeringen bevatten die buiten het afloopgebied vallen.
Media Plaatst het gebied dat de fysieke papiergrootte van het oorspronkelijke PDF-document aangeeft (bijvoorbeeld de
afmetingen van een vel A4-papier), inclusief paginamarkeringen.
Zie ook
“Bestanden plaatsen (importeren)” op pagina 240
Monotonen, duotonen en tritonen importeren vanuit Adobe PDF-bestanden
Wanneer u illustraties uit een Adobe PDF-bestand importeert, kunt u gegevens introduceren die u niet kunt maken in
Illustrator. Dit worden niet-eigen illustraties genoemd. Deze bevatten onder andere monotonen, duotonen en tritonen. Het
is ook mogelijk om binnen Illustrator niet-eigen illustraties te genereren om zo de steunkleuren te behouden. Dit doet u via
de opdracht Afvlakken transparantie.
De mogelijkheid om in Illustrator niet-eigen illustraties te bewaren, is in veel situaties heel nuttig. Illustrator bewaart
bijvoorbeeld de steunkleurgegevens in gekoppelde PDF-bestanden wanneer u kleurscheidingen uitvoert.
Standaard worden niet-eigen illustraties aangeduid met <Niet-eigen illustratie> in de deelvensters Lagen en Vorm. Niet-
eigen illustraties kunt u selecteren, verplaatsen en opslaan en u kunt er basistransformaties op uitvoeren (zoals schalen,
roteren of schuintrekken). De afzonderlijke componenten kunt u echter niet selecteren of bewerken. Verder moet u niet-
eigen illustraties eerst rasteren, voordat u ze kunt bewerken met de uitvloeiingsgereedschappen.
Als u een niet-eigen illustratie wilt omzetten naar een Illustrator-object, kiest u Object > Rasteren naar pixels.
Zie ook
Adobe PDF-bestanden importeren” op pagina 245
“Een vectorobject rasteren” op pagina 347
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
247
EPS-, DCS- en AutoCAD-bestanden importeren
EPS-bestanden importeren
Encapsulated PostScript (EPS) is een populaire bestandsindeling voor het overdragen van vectorillustraties tussen
toepassingen. U kunt illustraties van EPS-bestanden naar Illustrator halen met behulp van de opdracht Openen, de
opdracht Plaatsen, de opdracht Plakken en de functie slepen en neerzetten.
Houd rekening met het volgende wanneer u werkt met EPS-illustraties:
Als u een EPS-bestand opent of insluit dat in een andere toepassing is gemaakt, converteert Illustrator alle objecten naar
eigen Illustrator-objecten. Maar als het bestand gegevens bevat die Illustrator niet herkent, kunnen er gegevens verloren
gaan. Tenzij u afzonderlijke objecten in een EPS-bestand moet bewerken, is het beter om naar het bestand koppelen dan
om dit te openen of in te sluiten.
De EPS-indeling ondersteunt geen transparantie. EPS is daarom geen goede keuze voor het plaatsen van transparante
illustraties van andere programma's in Illustrator. Voor dit doel kunt u beter de PDF 1.4-indeling gebruiken.
Er kan een foutbericht verschijnen wanneer u illustraties afdrukt of opslaat die gekoppelde EPS-bestanden bevatten die
zijn opgeslagen in binaire indeling (bijvoorbeeld de standaard-EPS-indeling van Photoshop). In dat geval slaat u de EPS-
bestanden opnieuw op in de ASCII-indeling, sluit u de gekoppelde bestanden in de Illustrator-illustratie in, drukt u af
naar een binaire afdrukpoort in plaats van naar een ASCII-afdrukpoort, of slaat u de illustratie op in de AI- of PDF-
indeling in plaats van in de EPS-indeling.
Als u kleurbeheer toepast op illustraties in een document, maken ingesloten EPS-afbeeldingen deel uit van het
document. Het kleurbeheer voor dergelijke afbeeldingen vindt dan ook pas plaats wanneer het document naar een
afdrukapparaat wordt gestuurd. Op gekoppelde EPS-afbeeldingen wordt echter geen kleurbeheer toegepast, ook niet als
kleurbeheer voor de rest van het document wel is ingeschakeld.
Als u een EPS-kleur importeert met dezelfde naam als een kleur in het document, maar met een andere definitie, wordt
er een waarschuwing weergegeven. Selecteer Kleur gekoppelde bestand gebruiken om de kleur in het document te
vervangen door de EPS-kleur in het gekoppelde bestand. Alle objecten in het document die deze kleur gebruiken,
worden op basis hiervan bijgewerkt. Selecteer Kleur document om het staal ongewijzigd te laten en bij alle
kleurconflicten de kleur van het document te gebruiken. De EPS-voorvertoning kan niet worden gewijzigd. Hoewel de
voorvertoning hierdoor mogelijk niet juist is, worden wel de platen correct afgedrukt. Als u Toepassen op alles selecteert,
worden alle kleurconflicten opgelost door middel van de definitie van het document of van het gekoppelde bestand,
afhankelijk van de optie die u kiest.
Soms wordt er een waarschuwing weergegeven als u een Illustrator-document met ingesloten EPS-afbeeldingen opent.
Als de toepassing de originele EPS-afbeelding niet kan vinden, wordt u gevraagd om de EPS-afbeelding te isoleren.
Selecteer de optie Isoleren in het dialoogvenster. De afbeelding wordt dan in dezelfde map geplaatst als het huidige
document. Hoewel u geen voorvertoning van het ingesloten bestand ziet, wordt het bestand wel correct afgedrukt.
Voorvertoningen van gekoppelde EPS-bestanden worden standaard met een lage resolutie weergegeven om de prestaties
te verhogen. Als een gekoppeld EPS-bestand niet zichtbaar is in het documentvenster, kan het zijn dat de voorvertoning
van het bestand ontbreekt. (Voorvertoningen gaan soms verloren bij het overdragen van Mac OS naar Windows van
EPS-bestanden die zijn opgeslagen met PICT-voorvertoningen.) Als u gekoppelde EPS-bestanden met volledige
resolutie wilt weergeven, kies dan Bewerken > Voorkeuren > Bestandsbeheer en Klembord (Windows) of Illustrator >
Voorkeuren > Bestandsbeheer en Klembord (Mac OS) en schakel de volgende optie uit: Proxy met lage resolutie
gebruiken voor gekoppelde EPS. Sla het EPS-bestand opnieuw op met een TIFF-voorvertoning om de voorvertoning te
herstellen.
Zie ook
Gekoppelde en ingesloten illustraties” op pagina 240
Opslaan in de EPS-indeling” op pagina 251
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
248
DCS-bestanden importeren
Desktop Color Separation (DCS) is een versie van de standaard-EPS-indeling. De indeling DCS 1.0 ondersteunt alleen
CMYK-afbeeldingen, terwijl de indeling DCS 2.0 CMYK-bestanden met meerdere kanalen en ook meerdere steuninkten
ondersteunt. (Deze steuninkten worden als steunkleuren weergegeven in het deelvenster Stalen van Illustrator.) Illustrator
herkent uitknippaden in DCS 1.0 en DCS 2.0 Photoshop-bestanden. U kunt DCS-bestanden koppelen in Illustrator, maar
u kunt ze niet insluiten of openen.
AutoCAD-bestanden importeren
AutoCAD-bestanden gebruiken zowel de DXF-indeling als DWG-indeling. AutoCAD-bestanden kunnen worden
geïmporteerd van versie 2.5 tot en met versie 2006. Tijdens het importeren kunt u het volgende opgeven: de schaal, de
eenheidstoewijzing (eigen eenheid voor het interpreteren van alle lengtegegevens in het AutoCAD-bestand), of lijndikten
moeten worden geschaald, welke lay-out moet worden geïmporteerd en of de illustratie moet worden gecentreerd.
Illustrator ondersteunt de meeste AutoCAD-gegevens, waaronder 3D-objecten, vormen en paden, externe verwijzingen,
region-objecten, spline-objecten (toegewezen aan Bézier-objecten die de originele vorm behouden), rasterobjecten en
tekstobjecten. Als u een AutoCAD-bestand met externe referenties importeert, wordt de inhoud van de referentie gelezen
en op de juiste posities in het Illustrator-bestand geplaatst. Als een externe verwijzing niet wordt gevonden, verschijnt er
dialoogvenster waarmee u het bestand kunt opzoeken en ophalen.
Illustraties importeren uit Photoshop
Illustraties importeren uit Photoshop
U kunt illustraties van Photoshop-bestanden (PSD-bestanden) naar Illustrator halen met behulp van de opdracht Openen,
de opdracht Plaatsen, de opdracht Plakken en de functie slepen en neerzetten.
Illustrator ondersteunt de meeste Photoshop-gegevens, inclusief laagcomposities, lagen, bewerkbare tekst en paden. Dit
betekent dat u bestanden tussen Photoshop en Illustrator kunt overdragen zonder dat de mogelijkheid om de illustraties te
bewerkenverlorengaat.Omdeoverdrachttussendetweetoepassingensoepeltelatenverlopen,wordenaanpassingslagen
met uitgeschakelde zichtbaarheid in Illustrator geïmporteerd (hoewel ze dan niet toegankelijk zijn), zodat ze bij het
terugexporteren naar Photoshop weer kunnen worden hersteld.
Steunkleuren (maximaal 31 steunkleurkanalen per bestand) worden geïmporteerd als een enkelvoudige n-
kanaalsrasterafbeelding die over de proceskleurafbeelding wordt geplaatst. De steunkleuren worden aan het deelvenster
Stalen toegevoegd als eigen kleuren met dezelfde naam als in Photoshop. Geïmporteerde steunkleuren worden correct
gescheiden.
Duotoon-PSD-bestanden worden geïmporteerd als platte rasterafbeeldingen met een geïndexeerde kleurruimte met 256
kleuren en een n-kanaalskleurruimte met alle duotooninkten. Aangezien Illustrator een n-kanaal gebruikt, kunnen de
interacties voor de overvloeimodus die in Photoshop zijn ingesteld, er anders uitzien in Illustrator. Inktkleuren van oude
kleurenbibliotheken worden ingesteld op grijs.
In gevallen waarin Illustrator de Photoshop-gegevens moet converteren, wordt er een waarschuwing weergegeven. Als u
bijvoorbeeld een 16-bitsbestand van Photoshop importeert, wordt u gewaarschuwd dat de afbeelding wordt geïmporteerd
als een vlakke samengestelde 8-bitsafbeelding.
Importopties voor Photoshop
Wanneer u een Photoshop-bestand plaatst of opent dat meerdere lagen bevat, kunt u de volgende opties instellen:
Laagcompositie Als het Photoshop-bestand laagcomposities bevat, geeft u op welke versie van de afbeelding wordt
geïmporteerd. Selecteer Voorvertoning tonen als u een voorvertoning wilt weergeven van de geselecteerde laagcompositie.
In het tekstvak Opmerking worden opmerkingen over het Photoshop-bestand weergegeven.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
249
Als u een koppeling bijwerkt Geeft aan hoe instellingen voor de zichtbaarheid van lagen worden verwerkt bij het bijwerken
van een gekoppeld Photoshop-bestand dat laagcomposities bevat.
Overschrijvingen voor zichtbaarheid van laag behouden De gekoppelde afbeelding wordt bijgewerkt volgens de status
van de zichtbaarheid van de laag in de laagcompositie op het moment dat u het bestand hebt geplaatst.
Zichtbaarheid van laag van Photoshop gebruiken De gekoppelde afbeelding wordt bijgewerkt volgens de huidige status
van zichtbaarheid van de laag in het Photoshop-bestand.
Photoshop-lagen converteren naar objecten en waar mogelijk tekst bewerkbaar maken De structuur van de lagen en de
mogelijkheid om tekst te bewerken worden zoveel mogelijk behouden, zonder het uiterlijk aan te tasten. Als het bestand
echter functies bevat die in Illustrator niet worden ondersteund, blijft het uiterlijk van de illustraties in Illustrator behouden
door lagen samen te voegen en te rasteren. Bijvoorbeeld:
Laagsets waarin de overvloeimodus Oplossen wordt gebruikt en alle lagen in knipmaskers worden tot enkele lagen
samengevoegd.
Aanpassingslagen en lagen waarin een afdekoptie wordt gebruikt, worden samengevoegd met de onderliggende lagen,
net als lagen die transparante pixels bevatten en waarin de overvloeimodus Kleur tegenhouden, Kleur doordrukken,
Verschil, Lineair doordrukken, Lineair tegenhouden, Intens licht, Lineair licht of Puntlicht wordt gebruikt.
Lagen die laageffecten gebruiken, kunnen worden samengevoegd. Hoe de samenvoeging precies verloopt, is echter
afhankelijk van de overvloeimodus van de laag, van de aanwezigheid van transparante pixels en van de overvloeiopties
van de laag.
Verborgen lagen die moeten worden samengevoegd, worden genegeerd.
Opmerking: De optie Photoshop-lagen converteren naar objecten en waar mogelijk tekst bewerkbaar maken is niet beschikbaar
wanneer u een Photoshop-bestand koppelt.
Photoshop-lagen afvlakken naar een enkele afbeelding en uiterlijk van tekst behouden Het bestand wordt geïmporteerd
als een enkele bitmapafbeelding. In het geconverteerde bestand blijven de afzonderlijke objecten niet behouden, met
uitzondering van het knippad van het document (als dat er is). Dekking blijft behouden als deel van de hoofdafbeelding,
maar u kunt deze eigenschap niet bewerken.
Verborgen lagen importeren Alle lagen uit het Photoshop-bestand worden geïmporteerd, ook verborgen lagen. Deze optie
is niet beschikbaar als u een koppeling naar een Photoshop-bestand maakt.
Segmenten importeren Alle segmenten in het Photoshop-bestand blijven behouden. Deze optie is alleen beschikbaar bij
het openen of insluiten van een bestand dat segmenten bevat.
Een deel van een afbeelding van Photoshop naar Illustrator verplaatsen
1 Selecteer in Photoshop de pixels die u wilt verplaatsen. Zie de Help bij Photoshop voor meer informatie.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kopieer de selectie in Photoshop en plak deze in Illustrator. Als er een laagmasker actief is op het moment dat u de
opdracht Kopiëren kiest, kopieert Photoshop het masker in plaats van de hoofdlaag.
Selecteer het gereedschap Verplaatsen in Photoshop en sleep de selectie naar Illustrator. Illustrator vult transparante
pixels met wit.
Paden vanuit Photoshop naar Illustrator verplaatsen
1 Gebruik in Photoshop het gereedschap Padcomponent selecteren of Direct selecteren om de paden te selecteren die u
wilt verplaatsen.
U kunt elk pad of padsegment selecteren dat in het deelvenster Paden verschijnt, inclusief vormvectormaskers, tijdelijke
paden en opgeslagen paden. In de Help bij Photoshop vindt u meer informatie over het selecteren van paden.
2 Kopieer en plak of sleep het pad naar Illustrator.
3 Geef in het dialoogvenster Opties voor plakken aan of u het pad wilt plakken als een samengestelde vorm of als een
samengesteld pad. Plakken als een samengesteld pad gaat sneller, maar kan leiden tot enig verlies aan bewerkbaarheid.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
250
Als u alle paden (maar geen pixels) uit een Photoshop-document wilt importeren, kies dan Bestand > Exporteren > Paden
naar Illustrator (in Photoshop). Open vervolgens het resulterende bestand in Illustrator.
Illustraties opslaan
Illustraties opslaan en exporteren
Als u illustraties opslaat of exporteert, schrijft Illustrator de gegevens van de illustratie naar een bestand. De structuur van
de gegevens hangt af van de bestandsindeling die u selecteert.
Er zijn vier basisbestandsindelingen, AI, PDF, EPS en SVG, waarin u illustraties kunt opslaan. Deze indelingen worden
eigen indelingen genoemd, omdat daarin alle Illustrator-gegevens behouden kunnen blijven. (Voor PDF- en SVG-
indelingen moet u de optie Bewerkingsfuncties van Illustrator behouden selecteren als u alle Illustrator-gegevens wilt
behouden.)
U kunt illustraties ook in diverse bestandsindelingen exporteren voor gebruik in andere toepassingen dan Illustrator. Deze
indelingen worden niet-eigen indelingen genoemd, omdat niet alle gegevens kunnen worden opgehaald als u het bestand
opnieuw opent in Illustrator. U kunt een illustratie daarom beter in een AI-indeling opslaan totdat de illustratie is voltooid
en de illustratie daarna exporteren naar de gewenste indeling.
Opmerking: Er kan een foutbericht verschijnen wanneer u illustraties opslaat die gekoppelde EPS-bestanden bevatten die zijn
opgeslagen in binaire indeling (bijvoorbeeld de standaard-EPS-indeling van Photoshop). In dat geval slaat u de EPS-bestanden
opnieuw op in de ASCII-indeling, sluit u de gekoppelde bestanden in de Illustrator-illustratie in of slaat u de illustratie op in de
AI- of PDF-indeling in plaats van de EPS-indeling.
Ga naar www.adobe.com/go/vid0207_nl voor een video over het maken van inhoud voor mobiele apparaten in Illustrator.
Ga naar www.adobe.com/go/vid0063_nl voor een video over opslaan voor het web. Ga naar
www.adobe.com/go/vid0062_nl voor een video over het exporteren van inhoud van Illustrator, inclusief een overzicht van
de verschillende bestandsindelingen en wanneer u deze gebruikt.
Zie ook
Adobe PDF” op pagina 261
Opslaan in de Illustrator-indeling
1 Kies Bestand > Opslaan als of Bestand > Kopie opslaan.
2 Typ een bestandsnaam en kies een locatie voor het bestand.
Opmerking: Klik in het dialoogvenster Opslaan als of Kopie opslaan op de knop Adobe-dialoogvenster gebruiken om
Version Cue-opties weer te geven.
3 Kies als bestandsindeling Illustrator (*.AI) en klik op Opslaan.
Als u een bestand wilt maken dat compatibel is met een vorige versie van Illustrator, stelt u de optie Versie boven in het
dialoogvenster Illustrator-opties in.
4 Stel in het dialoogvenster Illustrator-opties de gewenste opties in en klik op OK:
Versie Hiermee bepaalt u de versie van Illustrator waarmee het bestand compatibel moet zijn. Oudere indelingen
ondersteunen niet alle functies in de huidige versie van Illustrator. Wanneer u een oudere versie dan de huidige versie
selecteert, zullen daarom niet alle opties voor opslaan beschikbaar zijn en worden bepaalde soorten gegevens gewijzigd.
Lees de waarschuwingen onder in het dialoogvenster, zodat u weet hoe de gegevens worden gewijzigd.
Subset maken van fonts wanneer percentage gebruikte tekens kleiner is dan Hiermee geeft u aan wanneer het volledige
font moet worden ingesloten (en niet alleen de tekens die in het document worden gebruikt) op basis van het aantal tekens
van het font dat in het document wordt gebruikt. Als een font bijvoorbeeld 1.000 tekens bevat, terwijl er in het document
slechts 10 van worden gebruikt, kunt u beslissen dat het insluiten van het font niet opweegt tegen de extra bestandsgrootte.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
251
PDF-compatibel bestand maken Hiermee wordt een PDF-weergave van het document opgeslagen in het Illustrator-
bestand. Selecteer deze optie als het Illustrator-bestand compatibel moet zijn met andere toepassingen van Adobe.
Inclusief gekoppelde bestanden Hiermee worden bestanden ingesloten die zijn gekoppeld aan de illustratie.
Compressie gebruiken Hiermee worden PDF-gegevens in het Illustrator-bestand gecomprimeerd. Door het comprimeren
van de gegevens duurt het opslaan van het document langer. Selecteer deze optie daarom niet als het opslaan erg lang duurt
(8 tot 15 minuten).
ICC-profielen insluiten Maakt een document met beheerde kleuren.
Transparantieopties Hier bepaalt u wat er met transparante objecten gebeurt als u een Illustrator-indeling gebruikt die
ouder is van versie 9.0. Selecteer Paden behouden om transparantie-effecten te negeren en transparante illustraties opnieuw
in te stellen op 100% dekking en de overvloeimodus op Normaal. Selecteer Weergave en overdrukken behouden om
overdrukken te behouden die geen interactie hebben met transparante objecten. Overdrukken die wel interactie hebben
met transparante objecten, worden afgevlakt.
Belangrijk: Als uw illustratie ingewikkelde overlappende gebieden bevat en u een uitvoer in een hoge resolutie nodig hebt, klikt
u op Annuleren en geeft u rasterinstellingen op voordat u doorgaat.
Zie ook
“Kleurprofielen” op pagina 133
“Rasteropties” op pagina 334
Opslaan in de EPS-indeling
Vrijwel alle programmas voor paginaopmaak, tekstverwerking en grafische toepassingen accepteren geïmporteerde of
geplaatste EPS-bestanden (Encapsulated PostScript-bestanden). In de EPS-indeling blijven veel grafische elementen
behouden die u kunt maken met Adobe Illustrator. Dat betekent dat EPS-bestanden opnieuw kunnen worden geopend en
bewerkt als Illustrator-bestanden. Omdat EPS-bestanden op PostScript zijn gebaseerd, kunnen ze zowel vector- als
bitmapafbeeldingen bevatten.
1 Als u een illustratie met transparantie (inclusief overdrukken) in hoge resolutie wilt uitvoeren, kies dan Venster >
Voorvertoning van afvlakker om een voorvertoning weer te geven van de effecten van het afvlakken.
2 Kies Bestand > Opslaan als of Bestand > Kopie opslaan.
3 Typ een bestandsnaam en kies een locatie voor het bestand.
Opmerking: Klik in het dialoogvenster Opslaan als of Kopie opslaan op de knop Adobe-dialoogvenster gebruiken om
Version Cue-opties weer te geven.
4 Kies als bestandsindeling Illustrator EPS (*.EPS) en klik op Opslaan.
Als u een bestand wilt maken dat compatibel is met een vorige versie van Illustrator, stelt u de optie Versie boven in het
dialoogvenster EPS-opties in.
5 Stel in het dialoogvenster EPS-opties de gewenste opties in en klik op OK:
Versie Hiermee bepaalt u de versie van Illustrator waarmee het bestand compatibel moet zijn. Oudere indelingen
ondersteunen niet alle functies in de huidige versie van Illustrator. Wanneer u een oudere versie dan de huidige versie
selecteert, zullen daarom niet alle opties voor opslaan beschikbaar zijn en worden bepaalde soorten gegevens gewijzigd.
Lees de waarschuwingen onder in het dialoogvenster, zodat u weet hoe de gegevens worden gewijzigd.
Formaat Bepaalt de eigenschappen van de voorvertoning die in het bestand is opgeslagen. De voorvertoning wordt
weergegeven in toepassingen die EPS-illustraties niet direct kunnen weergeven. Als u geen voorvertoning wilt maken, kies
dan Geen in het menu Formaat. Of selecteer een zwart-wit- of kleurindeling.
Als u TIFF (8-bits kleur) kiest, moet u een achtergrondoptie selecteren voor de voorvertoningsafbeelding:
Transparant Hiermee maakt u een transparante achtergrond.
Dekking Hiermee maakt u een effen achtergrond. (Selecteer Dekking als het EPS-document zal worden gebruikt in een
Microsoft Office-toepassing.)
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
252
Transparantieopties Hiermee bepaalt u wat er gebeurt met transparante objecten en overdrukken. De beschikbare opties
zijn afhankelijk van de indelingsversie die u boven in het dialoogvenster selecteert.
Als u een CS-indeling kiest, geeft u op hoe overlappende kleuren waarvoor overdrukken is ingesteld worden opgeslagen en
selecteert u een voorinstelling (of een set met opties) voor het afvlakken van transparantie. Klik op Eigen als u de
afvlakinstellingen wilt aanpassen.
Als u een indeling kiest die ouder is dan 8.0, selecteert u Paden behouden om transparantie-effecten te wissen en
transparante illustraties opnieuw in te stellen op 100% dekking en overvloeimodus Normaal. Selecteer Uiterlijk en
overdrukken behouden om overdrukken te behouden die niet reageren op transparante objecten. Overdrukken die wel
reageren op transparante objecten, worden afgevlakt.
Fonts insluiten (voor andere toepassingen) Hiermee sluit u alle fonts in die beschikken over de benodigde machtigingen
van de fontleverancier. Met het insluiten van fonts zorgt u ervoor dat het originele font wordt weergegeven en afgedrukt als
het bestand in een andere toepassing wordt geplaatst, zoals Adobe InDesign. Als het bestand echter wordt geopend in
Illustrator op een computer waarop het font niet is geïnstalleerd, wordt een faux-font toegepast of wordt het font vervangen.
Hiermee wordt illegaal gebruik van het ingesloten font voorkomen.
Opmerking: Als u de optie Fonts insluiten selecteert, neemt de grootte van het opgeslagen bestand toe.
Inclusief gekoppelde bestanden Hiermee worden bestanden ingesloten die zijn gekoppeld aan de illustratie.
Inclusief documentminiaturen Hiermee maakt u een miniatuurafbeelding van de illustratie. De miniatuur wordt
weergegeven in de dialoogvensters Openen en Plaatsen van Illustrator.
Inclusief CMYK-PostScript in RGB-bestanden Hiermee kunnen documenten in RGB-kleur worden afgedrukt vanaf
toepassingen die geen ondersteuning bieden voor RGB-uitvoer. Als het EPS-bestand opnieuw wordt geopend in Illustrator,
blijven de RGB-kleuren behouden.
Verlopen en verloopnetten compatibel afdrukken Zo kunnen oudere printers en PostScript-apparaten verlopen en
verloopnetten afdrukken door verloopobjecten te converteren naar JPEG-indeling. Als u deze optie selecteert, kan het
afdrukken trager gaan op printers die geen problemen hebben met verlopen.
Adobe PostScript® Hiermee wordt bepaald welk PostScript-niveau wordt gebruikt om de illustratie op te slaan. PostScript
Taalniveau 2 is geschikt voor vector- en bitmapafbeeldingen met kleuren en met grijswaarden en ondersteunt RGB-,
CMYK- en CIE-kleurmodellen voor zowel vector- als bitmapafbeeldingen. PostScript Taalniveau 3 beschikt over meer
functionaliteit dan Taalniveau 2, zoals de mogelijkheid om netobjecten af te drukken op een PostScript®3™-printer. Omdat
bij het afdrukken naar apparaten met PostScript Taalniveau 2 netverloopobjecten naar bitmapafbeeldingen worden
geconverteerd, kunt u illustraties die netverloopobjecten bevatten, beter afdrukken op een PostScript 3-printer.
Zie ook
“Een voorbeeld bekijken van de gebieden van de illustratie die worden afgevlakt” op pagina 400
Afdrukken illustraties afdrukken en opslaan” op pagina 396
“Informatie over overdrukken” op pagina 403
Opslaan in SVG-indeling
SVG is een vectorindeling voor kwalitatief hoogwaardige, interactieve webafbeeldingen. Er zijn twee versies van de SVG-
indeling: SVG en gecomprimeerde SVG (SVGZ). Met SVGZ kunnen bestanden 50% tot 80% kleiner worden, maar u kunt
SVGZ-bestanden niet bewerken in een teksteditor.
Als u een illustratie exporteert in een SVG-indeling, worden netobjecten gerasterd. Verder worden afbeeldingen zonder
alfakanaal geconverteerd naar de JPEG-indeling. Afbeeldingen met een alfakanaal worden geconverteerd naar de PNG-
indeling.
Ga naar www.adobe.com/go/vid0207_nl vooreenvideooverhetmakenvaninhoudvoor mobiele apparaten in Illustrator.
1 Als de illustratie SVG-effecten bevat, selecteert u elk item waarop een SVG-effect is toegepast en verplaatst u het effect
naar de onderkant van het deelvenster Vorm (vlak boven het item Dekking). Als het SVG-effect wordt gevolgd door andere
effecten, bestaat de SVG-uitvoer uit een rasterobject.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
253
2 Kies Bestand > Opslaan als of Bestand > Kopie opslaan.
3 Typ een bestandsnaam en kies een locatie voor het bestand.
Opmerking: Klik in het dialoogvenster Opslaan als of Kopie opslaan op de knop Adobe-dialoogvenster gebruiken om
Version Cue-opties weer te geven.
4 Kies SVG (*.SVG) of gecomprimeerde SVG (*.SVGZ) als bestandsindeling en klik op Opslaan.
5 Stel in het dialoogvenster SVG-opties de gewenste opties in en klik op OK:
SVG-profielen Hiermee geeft u de SVG XML-DTD (Document Type Definition) op voor het geëxporteerde bestand.
SVG 1.0 en SVG 1.1 Geschikt voor SVG-bestanden die op een desktopcomputer worden bekeken. SVG 1.1 is de volledige
versie van de SVG-specificatie, SVG Tiny 1.1, SVG Tiny 1.1 Plus en SVG Basic 1.1 zijn subsets.
SVG Basic 1.1 Geschikt voor SVG-bestanden die op apparaten met een gemiddeld vermogen, zoals mobiele apparaten,
worden weergegeven. Niet alle mobiele apparaten ondersteunen het profiel SVG Basic. Als u deze optie selecteert, is het dus
niet zeker dat het SVG-bestand op alle mobiele apparaten wordt weergegeven. Niet-rechthoekige knipsels en bepaalde
SVG-filtereffecten worden niet door SVG-basic ondersteund.
SVG Tiny 1.1 en SVG Tiny 1.1+ Geschikt voor SVG-bestanden die op kleine apparaten, zoals mobiele telefoons, worden
weergegeven. Niet alle mobiele telefoons ondersteunen de profielen SVG Tiny en SVG Tiny Plus. Als u een van deze opties
selecteert, is het dus niet zeker dat het SVG-bestand op alle kleine apparaten wordt weergegeven.
SVG Tiny 1.2 Geschikt voor de weergave van SVG-bestanden op een groot aantal apparaten, variërend van PDA's en
mobiele telefoons tot laptops en bureaubladcomputers.
Verlopen, transparantie, knipsels, maskers, symbolen, patronen, onderstreepte tekst, doorgehaalde tekst, verticale tekst en
SVG-filtereffecten worden niet door SVG Tiny ondersteund. Met SVG Tiny Plus kunnen verlopen en transparantie worden
weergegeven. Knipsels, maskers, symbolen en SVG-filtereffecten worden echter niet ondersteund.
Zie de SVG-specificatie op de website van het World Wide Web Consortium (W3C) (www.w3.org) voor meer informatie
over SVG-profielen.
Tekst Hiermee geeft u aan hoe fonts worden geëxporteerd:
Adobe CEF Hiermee worden hintgegevens van fonts gebruikt voor een betere rendering van kleine fonts. Dit fonttype
wordt ondersteund door de Adobe SVG Viewer maar wordt mogelijk niet ondersteund door andere SVG-viewers.
SVG Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van hintgegevens van fonts. Dit fonttype wordt door alle SVG-viewers
ondersteund.
Converteren naar omtrek Hiermee wordt tekst geconverteerd naar vectorpaden. Gebruik deze optie als u de visuele
weergave van tekst in alle SVG-viewers wilt behouden.
Subset Hiermee bepaalt u welke glyphs (tekens van een bepaald font) worden ingesloten in het geëxporteerde SVG-
bestand. Kies Geen in het menu Subset als u erop kunt vertrouwen dat de benodigde fonts zijn geïnstalleerd op de systemen
van de eindgebruikers. Kies Alleen gebruikte glyphs als u alleen de glyphs wilt opnemen voor de tekst in de huidige
illustratie. De andere waarden (Standaardengels, Standaardengels & gebruikte glyphs, Standaardromeins,
Standaardromeins & gebruikte glyphs, Alle glyphs) zijn handig wanneer de tekstinhoud van het SVG-bestand dynamisch
is (bijvoorbeeld tekst die door de server wordt gegenereerd of interactieve tekst voor gebruikers).
Locatie Hiermee bepaalt u welke rasterafbeeldingen uit het oorspronkelijke Illustrator-bestand worden ingesloten in het
bestand of gekoppeld aan de geëxporteerde JPEG- of PNG-afbeeldingen. Wanneer u afbeeldingen insluit, neemt de
bestandsgrootte toe maar weet u zeker dat gerasterde afbeeldingen altijd beschikbaar zijn.
Bewerkmogelijkheden van Illustrator behouden Specifieke Illustrator-gegevens blijven behouden doordat een AI-bestand
wordt ingesloten in het SVG-bestand (het bestand wordt groter). Selecteer deze optie als u het SVG-bestand opnieuw in
Illustrator wilt openen en bewerken. Als u de SVG-gegevens handmatig wijzigt, zijn deze wijzigingen niet aanwezig als u
het bestand opnieuw opent. Dit komt doordat Illustrator het AI-gedeelte van het bestand leest en niet het SVG-gedeelte.
CSS-eigenschappen Hiermee bepaalt u hoe stijlkenmerken in de SVG-code worden opgeslagen. Bij de standaardmethode
Presentatiekenmerken worden eigenschappen toegepast op het hoogste niveau in de hiërarchie, zodat speciale bewerkingen
en transformaties met optimale flexibiliteit kunnen worden uitgevoerd. Bij de methode Stijlkenmerken worden de
bestanden het beste leesbaar, maar kan ook de bestandsgrootte toenemen. Kies deze methode als de SVG-code in
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
254
transformaties wordt gebruikt, bijvoorbeeld transformaties waarbij gebruik wordt gemaakt van Extensible Stylesheet
Language Transformation (XSLT). De methode Stijlkenmerken (verwijzingen naar entiteit) resulteert in snellere
weergavetijden en kleinere SVG-bestanden. De methode Stijlelementen wordt gebruikt bij het delen van bestanden met
HTML-documenten. Door Stijlelementen te selecteren kunt u het SVG-bestand wijzigen om een stijlelement te verplaatsen
naar een extern stijlbladbestand waarnaar ook wordt verwezen door het HTML-bestand. Het renderen neemt echter meer
tijd in beslag.
Aantal decimalen Hiermee bepaalt u de nauwkeurigheid van vectorgegevens in het SVG-bestand. U kunt een waarde van
1 tot 7 decimalen invoeren. Hoe hoger de waarde, hoe groter het bestand en hoe hoger de kwaliteit van de afbeelding.
Codering Hiermee wordt bepaald hoe de tekens in het SVG-bestand worden gecodeerd. UTF-codering (Unicode
Transformation Format) wordt door alle XML-processors ondersteund. (UTF-8 is een 8-bitsindeling en UTF-16 is een 16-
bitsindeling.) Met ISO 8859-1- en UTF-16-codering kunt u geen bestandsmetagegevens behouden.
Optimaliseren voor Adobe SVG Viewer Hiermee behoudt u het hoogst mogelijke niveau van Illustrator-gegevens, terwijl
het SVG-bestand nog steeds handmatig kan worden bewerkt. Selecteer deze optie om te profiteren van snellere rendering
voor functies zoals SVG-filtereffecten.
Gegevens van Adobe Graphics Server opnemen Alle benodigde informatie voor het vervangen van variabelen wordt
opgenomen in het SVG-bestand. (Zie“Gegevensgestuurde afbeeldingen” op pagina 419.)
Segmenteringsgegevens opnemen Segmentlocaties en optimalisatie-instellingen worden opgenomen in het bestand.
Inclusief XMP XMP-metagegevens worden opgenomen in het SVG-bestand. Kies Bestand > Info of gebruik de Bridge-
browser om metagegevens in te voeren.
Minder <tspan>-elementen uitvoeren Illustrator negeert instellingen voor automatische spatiëring tijdens het exporteren,
zodat een bestand ontstaat met minder <tspan>-elementen. Selecteer deze optie om een SVG-bestand te maken dat beter
te bewerken en compacter is. Selecteer deze optie niet als automatische spatiëring in de tekst van wezenlijk belang is.
<textPath>-element gebruiken voor tekst op pad Tekst op een pad wordt geëxporteerd als een <textPath>-element. De
tekst kan in de SVG-viewer echter anders worden weergegeven dan in Illustrator, omdat bij deze exportmodus niet altijd
de visuele pariteit behouden kan blijven. Vooral overlooptekst is zichtbaar in de SVG-viewer.
SVG-code tonen De code voor het SVG-bestand wordt weergegeven in een browservenster.
Webvoorvertoning Het SVG-bestand wordt weergegeven in een browservenster.
Adobe Device Central Hiermee opent u het bestand in Adobe Device Central voor een voorvertoning op een bepaalde
mobiele telefoon of een ander mobiel apparaat.
Zie ook
SVG” op pagina 356
“Een afbeelding voor het web optimaliseren” op pagina 364
Over metagegevens” op pagina 273
Illustraties opslaan voor Microsoft Office
Met de opdracht Opslaan voor Microsoft Office kunt u een PNG-bestand maken dat u kunt gebruiken in Microsoft Office-
toepassingen.
1 Kies Bestand > Opslaan voor Microsoft Office.
2 Selecteer in het dialoogvenster Opslaan voor Microsoft Office een locatie voor het bestand, voer een bestandsnaam in
en klik op Opslaan.
Als u PNG-instellingen zoals resolutie, transparantie of achtergrondkleur wilt aanpassen, gebruik dan de opdracht
Exporteren in plaats van de opdracht Opslaan voor Microsoft Office. U kunt een afbeelding ook als PNG-bestand opslaan
met de opdracht Opslaan voor web en apparaten.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
255
Zie ook
“Een afbeelding voor het web optimaliseren” op pagina 364
Illustraties exporteren
Een illustratie exporteren
1 Kies Bestand > Exporteren.
2 Selecteer een locatie voor het bestand en geef een bestandsnaam op.
Opmerking: U geeft de opties van Version Cue in het dialoogvenster Exporteren weer door te klikken op de knop Adobe-
dialoogvenster gebruiken.
3 Selecteer een indeling in het pop-upmenu Opslaan als (Windows) of Indeling (Mac OS).
4 Klik op Opslaan.
Ga naar www.adobe.com/go/vid0062_nl voor een video over het exporteren van inhoud van Illustrator, inclusief een
overzicht van de verschillende bestandsindelingen en wanneer u deze gebruikt.
Zie ook
“Illustraties opslaan en exporteren” op pagina 250
“Een afbeelding voor het web optimaliseren” op pagina 364
Bestandsindelingen voor het exporteren van illustraties
AutoCAD-tekening en AutoCAD Interchange-bestand (DWG en DXF) AutoCAD-tekening is de standaardbestandsindeling
voor het opslaan van vectorafbeeldingen die zijn gemaakt in AutoCAD. AutoCAD-uitwisselingsbestand is een
uitwisselingsindeling voor het exporteren van AutoCAD-tekeningen naar of het importeren van tekeningen vanuit andere
toepassingen. Zie “Exportopties voor AutoCAD” op pagina 256 voor meer informatie.
Opmerking: Standaard worden witte streken of vullingen in Illustrator-illustraties geëxporteerd naar de AutoCAD-indelingen
als zwarte streken of vullingen; zwarte streken en vullingen in Illustrator worden als wit naar de AutoCAD-indeling
geëxporteerd.
BMP Een standaardindeling van Windows voor afbeeldingen. U kunt een kleurmodel, een resolutie en een anti-
aliasinstelling opgeven voor het rasteren van illustraties en ook een indeling (Windows of OS/2) en een bitdiepte om het
totale aantal kleuren (of grijstinten) te bepalen dat de afbeelding kan bevatten. Voor afbeeldingen van 4 bits en 8 bits in
Windows-indeling kunt u ook de RLE-compressie opgeven.
Enhanced metabestand (EMF) Wordt door Windows-toepassingen vaak gebruikt als indeling voor het exporteren van
gegevens van vectorafbeeldingen. Illustrator kan sommige vectorgegevens rasteren bij het exporteren van illustraties naar
de EMF-indeling.
JPEG (Joint Photographic Experts Group) Wordt vaak gebruikt voor het opslaan van foto's. Bij de JPEG-indeling blijven alle
kleurgegevens van een afbeelding behouden, maar wordt het bestand gecomprimeerd door selectief gegevens te
verwijderen. JPEG is een standaardindeling voor het weergeven van afbeeldingen op het web. Zie “Exportopties voor JPEG”
op pagina 259 voor meer informatie. U kunt een afbeelding ook als een JPEG-bestand opslaan met de opdracht Opslaan
voor web en apparaten.
Opmerking: Telkens als u het bestand opslaat als JPEG-bestand, worden artefacten toegevoegd, zoals golvende patronen of
blokken met vervorming. Sla JPEG-bestanden altijd op vanuit de oorspronkelijke afbeelding en niet vanuit een eerder
opgeslagen JPEG-bestand.
Macintosh PICT Worden met Mac OS-afbeeldingen en paginaopmaakprogramma's gebruikt om afbeeldingen tussen
toepassingen uit te wisselen. PICT werkt vooral effectief bij het comprimeren van afbeeldingen met grote gebieden in een
effen kleur.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
256
Flash (SWF) Een vectorindeling voor interactieve, geanimeerde webafbeeldingen. U kunt illustraties exporteren naar de
Flash-indeling (SWF) voor gebruik in webontwerpen. U kunt de illustraties dan bekijken in elke browser die beschikt over
de insteekmodule Flash Player. Zie “Exportopties voor Flash op pagina 257 voor meer informatie. U kunt een afbeelding
ook als een SWF-bestand opslaan met de opdracht Opslaan voor web en apparaten (zie “Opties voor SWF-optimalisatie
(Illustrator)” op pagina 376), en u kunt tekst exporteren als dynamische tekst of invoertekst (zie “Tekst labelen om naar
Flash te exporteren” op pagina 314). Behalve dat u een illustratie in Flash-indeling kunt opslaan, kunt u een Illustrator-
illustratie ook kopiëren en plakken naar Flash. Als u gebruikmaakt van het Klembord, blijft de getrouwheid van illustraties
behouden.
Photoshop (PSD) De standaardindeling van Photoshop. Als uw illustraties gegevens bevatten die niet kunnen worden
geëxporteerd naar de Photoshop-indeling, blijft het uiterlijk van de illustraties in Illustrator behouden door de lagen in het
document samen te voegen of de illustraties te rasteren. Hierdoor blijven lagen, sublagen, samengestelde vormen en
bewerkbare tekst niet altijd behouden in het Photoshop-bestand, zelfs niet als u de juiste exportoptie hebt geselecteerd. Zie
“Exportopties voor Photoshop” op pagina 260 voor meer informatie.
PNG (Portable Network Graphics) Wordt gebruikt voor compressie zonder verlies en voor het weergeven van afbeeldingen
op het web. In tegenstelling tot GIF ondersteunt PNG wel 24-bitsafbeeldingen en produceert deze indeling
achtergrondtransparantie zonder gekartelde randen. Sommige webbrowsers bieden echter geen ondersteuning voor PNG-
afbeeldingen. Bij de PNG-indeling blijft transparantie in grijswaarden- en RGB-afbeeldingen behouden. Zie “Exportopties
voor PNG” op pagina 260 voor meer informatie. U kunt een afbeelding ook als een PNG-bestand opslaan met de opdracht
Opslaan voor web en apparaten.
Targa (TGA) Deze indeling is ontworpen voor systemen die de Truevision®-videokaart gebruiken. U kunt een kleurmodel,
een resolutie en een anti-aliasinstelling opgeven voor het rasteren van illustraties en ook een bitdiepte om het totale aantal
kleuren (of grijstinten) te bepalen dat de afbeelding kan bevatten.
Tekstindeling (TXT) Wordt gebruikt om tekst in een illustratie te exporteren naar een tekstbestand. (Zie “Tekst exporteren
naar een tekstbestand” op pagina 314.)
TIFF (Tagged-Image File Format) Wordt gebruikt voor het uitwisselen van bestanden tussen toepassingen en
computerplatforms. TIFF is een flexibele indeling voor bitmapafbeeldingen die door de meeste teken-, beeldbewerkings-
en paginaopmaakprogrammas wordt ondersteund. De meeste desktopscanners kunnen TIFF-bestanden produceren. Zie
“Exportopties voor TIFF” op pagina 261 voor meer informatie.
Windows-metabestand (WMF) Een indeling voor het uitwisselen van gegevens tussen 16-bits-Windows-toepassingen. De
WMF-indeling wordt ondersteund in bijna alle teken- en opmaakprogramma's voor Windows. Het heeft echter een
beperkte ondersteuning voor vectorafbeeldingen en wanneer het mogelijk is, kunt u beter de EMF-indeling gebruiken dan
de WMF-indeling.
Zie ook
“Illustraties opslaan en exporteren” op pagina 250
“Een illustratie exporteren” op pagina 255
Exportopties voor AutoCAD
Wanneer u illustraties exporteert in DXF- of DWG-indeling, kunt u de volgende opties instellen:
AutoCAD-versie Hier geeft u de oudste AutoCAD-versie op die het geëxporteerde bestand moet ondersteunen.
Schalen Voer waarden in voor schaaleenheden om aan te geven hoe Illustrator lengtegegevens interpreteert bij het
schrijven van het AutoCAD-bestand.
Lijndikten schalen Hiermee schaalt u de lijndikten in het geëxporteerde bestand tezamen met de rest van de tekening.
Aantal kleuren Hiermee bepaalt u de kleurdiepte van het geëxporteerde bestand.
Rasterbestandsindeling Hiermee geeft u op of afbeeldingen en objecten die bij het exporteren worden gerasterd, worden
opgeslagen in PNG- of JPEG-indeling. Alleen de PNG-indeling ondersteunt transparantie. Dus als u de oorspronkelijke
weergave zo goed mogelijk wilt behouden, moet u de PNG-indeling kiezen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
257
Weergave behouden Selecteer deze optie als u de weergave moet behouden en als u het geëxporteerde bestand niet meer
hoeft te bewerken. Als u deze optie kiest, kan dat betekenen dat u de bewerkbaarheid in belangrijke mate verliest. De tekst
kanbijvoorbeeldalsomtrekkenwordenweergegeven.Effectenenfilterswordengerasterd.Ukuntkiezentussendezeoptie
en Maximale bewerkbaarheid, maar u kunt deze opties niet tegelijkertijd selecteren.
Maximale bewerkbaarheid Selecteer deze optie als de mogelijkheid om het bestand in AutoCAD te kunnen bewerken
belangrijker is dan de noodzaak om de weergave te behouden. Als u deze optie kiest, kan de weergave in belangrijke mate
verloren gaan, met name als er stijleffecten zijn toegepast. U kunt kiezen tussen deze optie en Weergave behouden, maar u
kunt deze opties niet tegelijkertijd selecteren.
Alleen geselecteerde illustraties exporteren Hiermee worden alleen de illustraties geëxporteerd die op het moment van
exporteren in het bestand zijn geselecteerd. Als er geen illustraties zijn geselecteerd, wordt er een leeg bestand geëxporteerd.
Paden wijzigen voor weergave Hiermee wijzigt u de paden in AutoCAD om, indien nodig, de originele weergave te
behouden. Als een pad tijdens het exporteren bijvoorbeeld andere objecten overlapt waardoor hun weergave wordt
gewijzigd, zorgt u er met deze optie voor dat het pad wordt aangepast zodat de weergave van de objecten behouden blijft.
Tekst weergeven als omtrekken Hiermee converteert u voor het exporteren alle tekst naar paden om zo de weergave te
behouden. Illustrator en AutoCAD kunnen tekstkenmerken verschillend interpreteren. Selecteer deze optie als u maximale
visuele getrouwheid wilt behouden (ten koste van bewerkbaarheid). Als u de tekst nog wilt kunnen bewerken in AutoCAD,
moet u deze optie niet selecteren.
Exportopties voor Flash
Wanneer u illustraties exporteert in de SWF-indeling, kunt u de volgende standaardopties en geavanceerde opties instellen:
Ga naar www.adobe.com/go/vid0214_nl voor een video over het exporteren van SWF-bestanden vanuit Illustrator. (Ga
naar www.adobe.com/go/vid0197_nl voor een video over het importeren van Illustrator-bestanden in Flash.)
U kunt te allen tijde op Webvoorvertoning klikken om een voorvertoning te zien van het bestand in de
standaardwebbrowser (de browser dient te zijn voorzien van een Flash Player-insteekmodule), of u kunt op Adobe Device
Central klikken om een voorvertoning te zien van het bestand in Flash Player op een bepaalde mobiele telefoon op een
ander mobiel apparaat.
Opmerking: Als het uw bedoeling is om een Illustrator-illustratie over te brengen naar een Flash-document, kunt u deze
eenvoudig kopiëren en plakken. Alle paden, streken, verlopen, teksten (Flash-tekst opgeven), maskers, effecten (zoals
slagschaduw op tekst) en symbolen blijven behouden. Verder kunt u opgeven hoe lagen tijdens het plakken worden
geïmporteerd: als Flash-lagen frames of afbeeldingssymbolen. Ga naar www.adobe.com/go/vid0193_nl voor een video over
importeren en kopiëren en plakken tussen webtoepassingen.
Voorinstelling Hiermee geeft u het instellingenbestand op met voorinstellingen die moeten worden gebruikt voor
exporteren. Als u de standaardinstellingen wijzigt, verandert deze optie in Eigen. U kunt aangepaste optie-instellingen als
een nieuwe voorinstelling opslaan voor hergebruik bij andere bestanden. Klik op Voorinstelling opslaan als u optie-
instellingen wilt opslaan als voorinstelling.
Exporteren als Hiermee geeft u op hoe Illustrator lagen moet converteren:
AI-bestand naar SWF-bestand De illustratie wordt geëxporteerd naar een enkel frame. Selecteer deze optie als u de
knipmaskers van lagen wilt behouden.
AI-lagen naar SWF-frames De illustraties op elke laag worden geëxporteerd naar een afzonderlijk SWF-frame, waardoor
een geanimeerd SWF-bestand ontstaat.
AI-lagen naar SWF-bestanden
De illustraties op elke laag worden geëxporteerd naar een afzonderlijk SWF-bestand.
Hierdoor ontstaan meerdere SWF-bestanden die elk een enkel frame bevatten met de illustraties van een enkele Illustrator-laag.
AI-lagen naar SWF-symbolen Hiermee converteert u de illustratie op elke laag naar een symbool en exporteert u deze
naar één SWF-bestand. AI-lagen worden geëxporteerd als SWF-filmclipsymbolen. De symbolen worden genoemd naar
hun overeenkomstige laagnamen. Op www.adobe.com/go/vid0198_nl vindt u een video over het effectief gebruiken van
symbolen tussen Illustrator en Flash.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
258
Versie Hiermee geeft u de versie van de Flash-speler weer die gebruikt wordt voor het bladeren in geïmporteerde
bestanden. De optie Bestand comprimeren is niet beschikbaar in Flash-versie 5 en ouder. Dynamische tekst en Invoertekst
zijn niet beschikbaar in versie 3 en ouder.
Knippen tot grootte tekengebied Hiermee exporteert u de volledige Illustrator-documentpagina (en alle illustraties
binnen het paginakader) naar het SWF-bestand. Illustraties buiten het paginakader worden weggeknipt.
Knippen tot snijgebied Hiermee exporteert u het gebied binnen het geselecteerde snijgebied.
Weergave behouden Selecteer Weergave behouden als u de illustratie vóór het exporteren wilt afvlakken naar één laag. Als
u deze optie selecteert, beperkt u de bewerkbaarheid van het bestand.
Bestand comprimeren De SWF-gegevens worden gecomprimeerd, waardoor een kleiner bestand ontstaat. Oudere Flash-
spelers dan Flash Player 6 kunnen geen gecomprimeerde bestanden openen of weergeven. Gebruik deze optie niet als u niet
zeker weet met welke versie van de Flash-speler het bestand zal worden weergegeven.
Symbolen exporteren in het deelvenster Hiermee exporteert u alle symbolen in het deelvenster Symbolen. Als een
symboolgeenactiefexemplaarheeftindeillustratie,wordthetsymboolnietopgenomenindegeëxporteerdeframes.Het
symbool is echter wel beschikbaar voor gebruik in de symboolbibliotheek van de Flash Authoring-omgeving.
Tekst als omtrek exporteren Hiermee wordt tekst geconverteerd naar vectorpaden. Gebruik deze optie om het uiterlijk van
tekst te behouden in alle Flash-spelers. Schakel deze optie uit als u maximale mogelijkheden wilt behouden om de tekst te
bewerken. (Ga naar www.adobe.com/go/vid0199_nl voor een video over het effectief gebruiken van tekst tussen Illustrator
en Flash.
Tekenspatiëringsgegevens voor tekst negeren Hiermee exporteert u tekst zonder tekenspatiëringsgegevens.
Metagegevens opnemen Hiermee exporteert u de metagegevens die aan het bestand zijn gekoppeld. De geëxporteerde
XMP-gegevens worden tot een minimum beperkt om de bestandsgrootte klein te houden. Miniaturen worden dan
bijvoorbeeld niet opgenomen.
Beveiligen tegen importeren Hiermee voorkomt u dat gebruikers het geëxporteerde SWF-bestand kunnen wijzigen.
Wachtwoord Typ hier een wachtwoord om te voorkomen dat het bestand door onbevoegden wordt geopend, of dat het
bestand in andere toepassingen dan Adobe Flash wordt gebruikt.
Boogkwaliteit Hiermee wordt de nauwkeurigheid van de Bézier-curven bepaald. Een lagere waarde betekent dat het
geëxporteerde bestand kleiner is, maar ook dat de kwaliteit van de curve enigszins achteruit gaat. Een hogere waarde
verbetert de nauwkeurigheid van de reproductie, maar heeft een groter bestand tot gevolg.
Achtergrondkleur Hiermee geeft u een achtergrondkleur op voor het geëxporteerde SWF-bestand.
Lokale afspeelbeveiliging Hiermee geeft u op of het bestand tijdens het afspelen alleen toegang heeft tot lokale bestanden
of tot netwerkbestanden.
Als u geavanceerde opties wilt opgeven, klik dan op Geavanceerd en stel de gewenste opties in:
Afbeeldingsformaat Hiermee bepaalt u hoe de illustratie wordt gecomprimeerd. Als u Zonder verlies selecteert, blijft de
hoogst mogelijke beeldkwaliteit behouden, maar wordt er een groot SWF-bestand gemaakt. Als u Met verlies (JPEG)
selecteert, wordt er een kleiner SWF-bestand gemaakt, maar worden er artefacten aan de afbeelding toegevoegd. Selecteer
Zonder verlies als u van plan bent om in Flash verder te werken aan het bestand (of aan de bestanden). Selecteer Met verlies
als u de eindversie van het bestand als SWF-bestand wilt exporteren.
JPEG-kwaliteit Hiermee geeft u op hoe gedetailleerd de geëxporteerde afbeelding moet worden. Hoe hoger de kwaliteit, hoe
groter het bestand. (Deze optie is alleen beschikbaar als u compressie met verlies hebt geselecteerd.)
Methode Hiermee bepaalt u het type JPEG-compressie dat wordt gebruikt. Selecteer Basislijn (standaard) als u de
standaardcompressie wilt toepassen. Selecteer Basislijn geoptimaliseerd voor extra optimalisatie. (Deze opties zijn alleen
beschikbaar als u compressie met verlies hebt geselecteerd.)
Resolutie Hiermee past u de schermresolutie voor bitmapafbeeldingen aan. De resolutie voor geëxporteerde SWF-
bestanden kan tussen 72 en 600 ppi (pixels per inch) zijn. Hogere resolutiewaarden resulteren in betere beeldkwaliteit, maar
ook in grotere bestanden.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
259
Framesnelheid Hiermee geeft u de snelheid op waarmee de animatie in een Flash-speler wordt afgespeeld. (Deze optie is
alleen beschikbaar voor AI-lagen naar SWF-frames.)
Lus Hiermee wordt de animatie in een Flash-speler continu afgespeeld, in plaats van één keer spelen en dan stoppen. (Deze
optie is alleen beschikbaar voor AI-lagen naar SWF-frames.)
Overvloeiingen animeren Hiermee geeft u op of overvloeiobjecten worden geanimeerd. Deze optie geeft dezelfde
resultaten als de resultaten die u krijgt wanneer u overvloeiobjecten handmatig omzet in lagen voordat u exporteert.
Overvloeiingen worden altijd van het begin tot het einde geanimeerd, onafhankelijk van de laagvolgorde.
Als u Overvloeiingen animeren selecteert, selecteert u ook een methode voor het exporteren van de overvloeiing:
Op volgorde Elk object in de overvloeiing wordt geëxporteerd naar een afzonderlijk frame in de animatie.
Opbouwend Er wordt een oplopende volgorde van objecten gemaakt in de animatieframes. Het onderste object in de
overvloeiing wordt bijvoorbeeld weergegeven in elk frame en het bovenste object in de overvloeiing alleen in het laatste
frame.
Laagvolgorde Hiermee bepaalt u de tijdlijn van de animatie. Selecteer Beneden naar boven om de lagen te exporteren, te
beginnen met de onderste laag in het deelvenster Lagen. Selecteer Boven naar beneden om de lagen te exporteren, te
beginnen met de bovenste laag in het deelvenster Lagen. (Deze optie is alleen beschikbaar voor AI-lagen naar SWF-frames.)
Statische lagen exporteren Hiermee geeft u een of meer lagen of sublagen op die worden gebruikt als statische inhoud in
alle geëxporteerde SWF-frames. De inhoud van de geselecteerde lagen of sublagen wordt als achtergrondillustratie
weergegeven in elk geëxporteerd SWF-frame. (Deze optie is alleen beschikbaar voor AI-lagen naar SWF-frames.)
Zie ook
“Flash-afbeeldingen” op pagina 359
“Flash-animaties maken” op pagina 360
“Snijgebieden maken, bewerken en verwijderen” op pagina 37
“Werken met Illustrator en Flash” op pagina 360
Exportopties voor JPEG
Wanneer u illustraties exporteert in de JPEG-indeling, kunt u de volgende opties instellen:
Kwaliteit Hiermee bepaalt u de kwaliteit en grootte van het JPEG-bestand. Kies een optie in het menu Kwaliteit of geef een
waarde tussen 0 en 10 op in het tekstvak Kwaliteit.
Kleurmodel Hiermee bepaalt u het kleurmodel van het JPEG-bestand.
Methode en Scans Selecteer Basislijn (standaard) om een indeling te gebruiken die wordt herkend door de meeste
webbrowsers. Selecteer Basislijn geoptimaliseerd voor geoptimaliseerde kleuren en een iets kleinere bestandsgrootte.
Selecteer Progressief voor het weergeven van een aantal opeenvolgende scans waarbij steeds meer detail zichtbaar wordt
terwijl de afbeelding wordt gedownload. Het aantal scans kunt u zelf opgeven. JPEG-afbeeldingen van het type Basislijnen
geoptimaliseerd en Progressief worden niet door alle webbrowsers ondersteund.
Diepte Hiermee bepaalt u de resolutie van het bestand. Kies Eigen als u zelf een resolutie wilt opgeven.
Anti-alias Hiermee worden rafelige randen in de illustratie vloeiend gemaakt door middel van supersampling. Als u deze
optie uitschakelt, blijven de harde randen van lijnwerk behouden bij het rasteren.
Afbeelding met hyperlinks Hiermee wordt code gegenereerd voor afbeeldingen met hyperlinks. Als u deze optie selecteert,
moet u Client-kant (.html) of Server-kant (.map) selecteren om te bepalen welk type bestand moet worden gegenereerd.
ICC-profiel insluiten Hiermee slaat u ICC-profielen op in het JPEG-bestand.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
260
Zie ook
“Kleuren in digitale afbeeldingen” op pagina 91
“Een afbeelding voor het web optimaliseren” op pagina 364
“Kleurprofielen” op pagina 133
Exportopties voor Photoshop
Wanneer u illustraties exporteert in de Photoshop-indeling, kunt u de volgende opties instellen:
Kleurmodel Hiermee bepaalt u het kleurmodel van het geëxporteerde bestand. Het exporteren van een CMYK-document
als RGB-document, of andersom, kan onverwachte wijzigingen in transparante gebieden tot gevolg hebben. Dit geldt vooral
voor gebieden met overvloeimodi. Als u het kleurmodel wijzigt, moet u de illustratie exporteren als een vlakke afbeelding
(de optie Lagen schrijven is dan niet beschikbaar).
Resolutie Hiermee bepaalt u de resolutie van het geëxporteerde bestand.
Vlakke afbeelding Hiermee worden alle lagen samengevoegd en wordt de illustratie geëxporteerd als een gerasterde
afbeelding. Als u deze optie kiest, blijft de visuele weergave van de illustratie behouden.
Lagen schrijven Hiermee exporteert u groepen, samengestelde vormen, geneste lagen en segmenten als afzonderlijke,
bewerkbare Photoshop-lagen. Geneste lagen die meer dan vijf lagen diep zijn, worden samengevoegd tot één Photoshop-
laag. Selecteer Maximale bewerkbaarheid als u transparante objecten (objecten met een dekkingsmasker, een constante
dekking van minder dan 100% of een andere overvloeimodus dan Normaal) wilt exporteren als actieve, bewerkbare
Photoshop-lagen.
Bewerkbaarheid van tekst behouden Hiermee exporteert u horizontale en verticale punttekst in lagen (inclusief geneste
lagen tot maximaal vijf lagen diep) naar bewerkbare Photoshop-tekst. Als hierdoor de weergave van de illustratie wordt
beïnvloed, kunt u deze optie uitschakelen, zodat de tekst wordt gerasterd.
Maximale bewerkbaarheid Hiermee schrijft u elke bovenste sublaag naar een afzonderlijke Photoshop-laag, als hierdoor
de weergave van de illustratie niet wordt beïnvloed. Bovenste lagen worden Photoshop-laagsets. Transparante objecten
blijven bewerkbare transparante objecten. Er wordt ook een Photoshop-vormlaag gemaakt voor elke samengestelde vorm
in een bovenste laag, als hierdoor de weergave van de illustratie niet wordt beïnvloed. Als u samengestelde vormen wilt
schrijven met effen streken, wijzigt u het verbindingstype in Afgerond. Ongeacht of u deze optie selecteert, alle lagen die
meer dan vijf niveaus diep zijn, worden samengevoegd in één Photoshop-laag.
Opmerking: Illustrator kan geen samengestelde vormen exporteren waarop grafische stijlen, onderbroken streken of penselen
zijn toegepast. Dergelijke samengestelde vormen worden gerasterd.
Anti-alias Hiermee worden rafelige randen in de illustratie vloeiend gemaakt door middel van supersampling. Als u deze
optie uitschakelt, blijven de harde randen van lijnwerk behouden bij het rasteren.
ICC-profiel insluiten Maakt een document met beheerde kleuren.
Zie ook
“Richtlijnen voor de resolutie van afbeeldingen voor de definitieve uitvoer” op pagina 245
“Kleuren in digitale afbeeldingen” op pagina 91
“Een object voorzien van een streek” op pagina 145
Exportopties voor PNG
Wanneer u illustraties exporteert in de PNG-indeling, kunt u de volgende opties instellen:
Resolutie Hiermee bepaalt u de resolutie van de gerasterde afbeelding. Hogere resolutiewaarden resulteren in betere
beeldkwaliteit, maar ook in grotere bestanden.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
261
Opmerking: Sommige toepassingen openen PNG-bestanden met 72 ppi, onafhankelijk van de resolutie die u opgeeft. In
dergelijke toepassingen worden de afmetingen van de afbeelding gewijzigd. (Een illustratie die bijvoorbeeld met 150 ppi is
opgeslagen, wordt meer dan twee keer zo groot als een illustratie die met 72 ppi is opgeslagen.) Wijzig daarom de resolutie alleen
als u weet dat de doeltoepassing andere resoluties dan 72 ppi ondersteunt.
Kleur Hiermee geeft u een kleur voor de vulling van transparantie op. Kies Transparant om transparantie te behouden, Wit
om transparantie met wit te vullen, Zwart om transparantie met zwart te vullen of Anders als u een andere kleur wilt
selecteren.
Anti-alias Hiermee worden rafelige randen in de illustratie vloeiend gemaakt door middel van supersampling. Als u deze
optie uitschakelt, blijven de harde randen van lijnwerk behouden bij het rasteren.
Interliniëren Hiermee worden voorlopige versies van de afbeelding in lage resolutie weergegeven in de browser terwijl de
afbeelding wordt gedownload. Door het gebruik van interliniëring lijkt de laadtijd korter, maar de bestanden worden wel
groter.
Zie ook
“Richtlijnen voor de resolutie van afbeeldingen voor de definitieve uitvoer” op pagina 245
“Een afbeelding voor het web optimaliseren” op pagina 364
Exportopties voor TIFF
Wanneer u illustraties exporteert in de TIFF-indeling, kunt u de volgende opties instellen:
Kleurmodel Hiermee bepaalt u het kleurmodel van het geëxporteerde bestand.
Resolutie Hiermee bepaalt u de resolutie van de gerasterde afbeelding. Hogere resolutiewaarden resulteren in betere
beeldkwaliteit, maar ook in grotere bestanden.
Anti-alias Hiermee worden rafelige randen in de illustratie vloeiend gemaakt door middel van supersampling. Als u deze
optie uitschakelt, blijven de harde randen van lijnwerk behouden bij het rasteren.
LZW-compressie Hiermee past u LZW-compressie toe, een compressiemethode zonder verlies die de details niet uit de
afbeelding verwijdert. Selecteer deze optie om een kleiner bestand te maken.
Bytevolgorde Hiermee bepaalt u de juiste bytevolgorde voor het schrijven van het afbeeldingsbestand op basis van het
platform dat u kiest. Illustrator en de meeste recente toepassingen kunnen bestanden lezen met de bytevolgorde van beide
platforms. Als u niet weet in welk programma het bestand kan worden geopend, selecteert u het platform waarop het
bestand wordt gelezen.
ICC-profiel insluiten Maakt een document met beheerde kleuren.
Zie ook
“Richtlijnen voor de resolutie van afbeeldingen voor de definitieve uitvoer” op pagina 245
“Kleuren in digitale afbeeldingen” op pagina 91
Adobe PDF-bestanden maken
Adobe PDF
PDF (Portable Document Format) is een universele bestandsindeling waarin de fonts, afbeeldingen en opmaak van
brondocumenten die in een groot aantal toepassingen en op uiteenlopende platforms zijn gemaakt, behouden blijven.
Adobe PDF is de wereldwijde standaard voor veilige, betrouwbare verspreiding en uitwisseling van elektronische
documenten en formulieren. Adobe PDF-bestanden zijn compact en volledig en kunnen worden gedeeld, weergegeven en
afgedrukt door iedereen die beschikt over de gratis software Adobe Reader®.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
262
Adobe PDF is uiterst effectief in werkstromen voor publicatie van drukwerk. Door een samenstelling van uw illustraties op
te slaan in Adobe PDF ontstaat een compact, betrouwbaar bestand dat eenvoudig kan worden weergegeven, bewerkt,
geordend en gecontroleerd door uzelf of bijvoorbeeld uw afdrukservicebureau. Het servicebureau kan het Adobe PDF-
bestand vervolgens op een geschikt moment in de workflow direct uitvoeren of verwerken met gereedschappen uit diverse
programma's voor naverwerkingstaken, zoals Preflight-controles, overvulling, impositie en kleurscheidingen.
Wanneer u gegevens in Adobe PDF opslaat, kunt u desgewenst een bestand maken dat compatibel is met PDF/X. PDF/X
(Portable Document Format Exchange) is een subset van Adobe PDF die tal van kleur-, font- en overvulvariabelen
uitschakelt waardoor problemen bij het afdrukken worden voorkomen. PDF/X kan worden gebruikt wanneer PDF's
worden uitgewisseld als digitale masters voor afdrukproductie. Dit is zowel mogelijk tijdens de productiefase als de
uitvoerfase van de workflow, mits alle toepassingen en uitvoerapparaten PDF/X ondersteunen.
Anders dan bij elektronische documenten treden de volgende problemen niet op in Adobe PDF's:
Adobe PDF-bestanden maken
In Illustrator kunt u verschillende typen PDF-bestanden maken. U kunt PDF's met meerdere pagina's, gelaagde PDF's en
PDF/X-compatibele bestanden maken. Met gelaagde PDF's kunt u één PDF met lagen opslaan voor gebruik in
verschillende contexten. Met PDF/X-compatibele bestanden hebt u minder problemen met kleuren, fonts en overvullen.
Ga naar www.adobe.com/go/vid0209_nl voor een video over het maken van PDF's in Creative Suite-toepassingen. Ga naar
www.adobe.com/go/vid0210_nl voor een video over het exporteren naar PDF 1.7 voor proeflezen of drukvoorbereidingen.
Ga naar www.adobe.com/go/vid0211_nl voor een video over het maken van interactieve PDF's.
Zie ook
Adobe PDF-voorinstellingen op pagina 264
Opties voor Adobe PDF instellen” op pagina 266
Opties voor kleurbeheer en PDF/X voor PDF” op pagina 270
“Kleurbeheer toepassen op PDF's voor afdrukken” op pagina 133
Een Adobe PDF-bestand maken
1 Kies Bestand > Opslaan als of Bestand > Kopie opslaan.
Algemeen probleem Voordelen van Adobe PDF
Ontvangers kunnen de
bestanden niet openen omdat
zij niet beschikken over het
programma waarmee de
bestanden zijn gemaakt.
Iedereen kan overal een PDF
openen. Hiervoor is alleen de
gratis Adobe Reader-software
nodig.
Archieven die bestaan uit
papieren en elektronische
documenten zijn moeilijk te
doorzoeken en nemen veel
ruimte in beslag. Bovendien
moet u beschikken over de
programma's waarmee de
documenten zijn gemaakt.
PDF's zijn compact, gemakkelijk
te doorzoeken en kunnen met
Reader worden geopend.
Dankzij koppelingen is navigatie
in PDF's eenvoudig.
Documenten worden onjuist
weergegeven op handheld-
apparaten.
Met gecodeerde PDF's kan tekst
opnieuw worden geplaatst voor
weergave op mobieleplatforms,
zoals Palm OS®-, Symbian- en
Pocket P-apparaten.
Documenten met
een
ingewikkelde opmaak zijn niet
toegankelijk voor slechtzienden.
Gecodeerde PDF's bevatten
informatie over de inhoud en
structuur ervan, waardoor deze
bestanden door schermlezers
kunnen worden gelezen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
263
2 Typ een bestandsnaam en kies een map voor het bestand.
Opmerking: Klik in het dialoogvenster Opslaan als of Kopie opslaan op de knop Adobe-dialoogvenster gebruiken om
Version Cue-opties weer te geven.
3 Kies Adobe PDF (*.PDF) als bestandsindeling en klik op Opslaan.
4 Kies een voorinstelling in het menu Adobe PDF-voorinstelling of selecteer een categorie in de lijst links in het
dialoogvenster en pas de opties aan.
5 Klik op PDF opslaan.
Als u de standaardinstellingen wilt herstellen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klikt u op
Herstellen.
Een Adobe PDF-bestand met meerdere pagina's maken
1 Kies Bestand > Afdrukken en stel het gewenste paginaformaat voor de PDF-pagina's in.
2 Selecteer Instellen aan de linkerkant van het dialoogvenster Afdrukken. Stel de volgende opties in en klik op Gereed:
Bij Illustratie uitsnijden tot selecteert u Tekengebied.
Bij Naast elkaar selecteert u Meerdere pagina's of Hele gebied verdelen.
3 Stel het tekengebied zo in dat het groot genoeg is om alle pagina's weer te geven en kies Weergave > Paginaverdeling
tonen. (Zie “Paginaverdeling” op pagina 41.)
4 Bepaal de indeling van de illustraties voor elke pagina binnen de paginaverdeling in het tekengebied.
5 Sla het bestand op in Adobe PDF-indeling.
6 Selecteer PDF met meerdere pagina's maken van paginategels in het dialoogvenster Adobe PDF opslaan.
7 Stel de overige PDF-opties in en klik op PDF opslaan.
Een gelaagd Adobe PDF-bestand maken
Adobe InDesign en Adobe Acrobat bevatten functies waarmee u de zichtbaarheid van lagen kunt wijzigen in een Adobe
PDF-bestand. Als u een gelaagd PDF-bestand opslaat in Illustrator, kan uw illustratie worden gebruikt in verschillende
contexten. In plaats van bijvoorbeeld meerdere versies van dezelfde illustratie te maken voor een publicatie in meerdere
talen, kunt u één PDF-bestand maken dat de tekst voor alle talen bevat.
1 Steldeillustratiezodanigindatdeaanpasbareelementen(dieuwiltweergevenenverbergen)zichinverschillendelagen
op het hoogste niveau bevinden en niet zijn genest in sublagen.
Alsubijvoorbeeldeenillustratiemaaktdiewordtgebruiktinmeerderetalen,plaatstudetekstvoorelketaalineenandere
laag op het hoogste niveau.
2 Sla het bestand op in Adobe PDF-indeling.
3 Kies in het dialoogvenster Adobe PDF opslaan de optie Acrobat 8 (PDF 1.7) of Acrobat 7 (PDF 1.6) bij Compatibiliteit.
4 Selecteer Acrobat-lagen maken van de bovenste lagen, stel de overige PDF-opties in en klik op PDF opslaan.
Een bestand maken dat Adobe PDF/X-compatibel is
PDF/X (Portable Document Format Exchange) is een ISO-standaard voor het uitwisselen van grafische inhoud die veel
kleur-, font- en overvulvariabelen uitschakelt waardoor problemen bij het afdrukken worden voorkomen. Illustrator
ondersteunt PDF/X-1a (voor een CMYK-workflow) en PDF/X-3 (voor een workflow met kleurenbeheer).
U kunt een PDF/X-compatibel bestand maken tijdens het opslaan van een PDF-bestand.
1 Kies een PDF/X-voorinstelling in het dialoogvenster Adobe PDF opslaan of kies een PDF/X-indeling in het menu
Standaard.
2 Klik op Uitvoer links in het dialoogvenster Adobe PDF opslaan en stel de PDF/X-opties in.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
264
Adobe PDF-voorinstellingen
Een PDF voorinstelling is een groep instellingen die het maken van een PDF beïnvloeden. Deze instellingen zorgen ervoor
dat de bestandsgrootte in verhouding is met de kwaliteit, afhankelijk van de manier waarop de PDF wordt gebruikt. De
meeste vooraf gedefinieerde voorinstellingen gelden voor verschillende Adobe Creative Suite-componenten, zoals
InDesign, Illustrator, Photoshop en Acrobat. U kunt ook eigen voorinstellingen maken en delen die zijn afgestemd op uw
unieke uitvoervereisten.
Voorinstellingen worden standaard geïnstalleerd in de map Extras. Sommige van de hieronder vermelde voorinstellingen
zijn pas beschikbaar wanneer u deze hebt verplaatst naar de map Settings. De mappen Extras en Settings bevinden zich
gewoonlijk in (Windows Vista) ProgramData\Adobe\AdobePDF, (Windows XP) Documents and Settings\All
Users\Application Data\Adobe\Adobe PDF of (Mac OS) Library/Application Support/Adobe PDF. Sommige
voorinstellingen zijn in bepaalde Creative Suite-componenten niet beschikbaar.
Controleer de PDF-instellingen regelmatig. De instellingen worden niet automatisch omgezet in de standaardinstellingen.
Toepassingen en hulpprogramma's waarmee PDF-bestanden worden gemaakt, gebruiken de set PDF-instellingen die het
laatst is gedefinieerd of geselecteerd.
Afdrukken met hoge kwaliteit Hiermee maakt u PDF-bestanden die geschikt zijn voor afdrukken van hoge kwaliteit op
desktopprinters en drukpersen. Bij deze voorinstelling wordt PDF 1.4 (Windows) of PDF 1.6 (Mac OS) gebruikt, worden
afbeeldingen in kleur en grijswaarden gedownsampled naar 300 ppi en monochrome afbeeldingen naar 1200 ppi, worden
subsets met alle fonts ingesloten, blijven kleuren ongewijzigd en wordt de transparantie niet afgevlakt (voor bestandstypen
waarin transparantie mogelijk is). Deze PDF-bestanden kunnen worden geopend in Acrobat 5.0 en Acrobat Reader 5.0 en
hoger. In InDesign worden met deze voorinstelling ook gecodeerde PDF-bestanden gemaakt.
Standaardwaarden Illustrator (alleen Illustrator) Hiermee maakt u een PDF waarin alle Illustrator-gegevens behouden
blijven. PDF-bestanden die met deze voorinstelling zijn gemaakt kunnen zonder verlies van gegevens opnieuw worden
geopend in Illustrator.
Grote pagina's (alleen Acrobat) Hiermee maakt u PDF-bestanden die kunnen worden gebruikt voor het weergeven en
afdrukken van technische tekeningen die groter zijn dan 5 x 5 m. Deze PDF-bestanden kunnen worden geopend in
Acrobat 7.0 en Acrobat Reader 7.0 en hoger.
PDF/A-1b: 2005 (CMYK en RGB) (alleen Acrobat) Deze voorinstelling wordt gebruikt voor elektronische documenten die
langdurig bewaard moeten blijven (archivering). PDF/A-1b gebruikt PDF 1.4 en converteert alle kleuren naar CMYK of
RGB, afhankelijk van de standaard die u kiest. Deze PDF-bestanden kunnen worden geopend in Acrobat 5.0 en Acrobat
Reader 5.0 en hoger.
PDF/X-1a (2001 en 2003) PDF/X-1a vereist dat alle fonts worden ingesloten, dat de juiste PDF-kaders worden opgegeven
en dat kleuren worden weergegeven als CMYK, steunkleuren of beide. Bestanden die voldoen aan deze standaard moeten
informatie bevatten over de manier waarop ze moeten worden afgedrukt. PDF-bestanden die voldoen aan de PDF/X-1a-
standaard kunnen worden geopend in Acrobat 4.0 en Acrobat Reader 4.0 en hoger.
Bij PDF/X-1a wordt PDF 1.3 gebruikt, worden afbeeldingen in kleur en grijswaarden gedownsampled naar 300 ppi en
monochrome afbeeldingen naar 1200 ppi, worden subsets met alle fonts ingesloten, worden niet-gecodeerde PDF's gemaakt
en wordt transparantie afgevlakt met de instelling Hoge resolutie.
Opmerking: De voorinstellingen PDF/X1-a:2003 en PDF/X-3:2003 worden tijdens de installatie op uw computer geplaatst,
maar zijn pas beschikbaar wanneer u deze hebt verplaatst van de map Xtras naar de map Settings.
PDF/X-4 (2007) In Acrobat 8 wordt deze voorinstelling PDF/X-4 DRAFT genoemd om aan te geven dat de ISO-specificatie
op het moment van levering van Acrobat een conceptversie is. Deze voorinstelling is gebaseerd op PDF 1.4, die
ondersteuning voor live transparantie biedt. PDF/X-4 heeft hetzelfde kleurbeheer en dezelfde ICC-kleurspecificaties
(International Color Consortium) als PDF/X-3. U kunt PDF/X-4 compatibele bestanden rechtstreeks maken in Creative
Suite 3-componenten (Illustrator, InDesign en Photoshop). In Acrobat 8 gebruikt u de functie Preflight om PDF's te
converteren naar PDF/X-4 DRAFT.
PDF-bestanden die voldoen aan PDF/X-4-standaard kunnen worden geopend in Acrobat 7.0 en Acrobat Reader 7.0 en
hoger.
Drukwerkkwaliteit Hiermee maakt u PDF-bestanden met een hoge afdrukkwaliteit, bijvoorbeeld voor digitaal afdrukken
of voor scheidingsvellen die op een zetmachine of plaatmachine worden afgedrukt. De bestanden voldoen echter niet aan
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
265
de PDF/X-standaard. In dit geval is de kwaliteit van de inhoud het belangrijkste. Het doel is om in een Adobe PDF-bestand
alle gegevens te behouden die een drukker of afdrukservicebureau nodig heeft om het document correct af te drukken. Bij
deze set opties wordt PDF 1.4 gebruikt, worden kleuren naar CMYK geconverteerd, worden afbeeldingen in kleur en
grijswaarden gedownsampled naar 300 ppi en monochrome afbeeldingen naar 1200 ppi, worden subsets met alle fonts
ingesloten en wordt de transparantie behouden (voor bestandstypen waarin transparantie mogelijk is).
Deze PDF-bestanden kunnen worden geopend in Acrobat 5.0 en in Acrobat Reader 5.0 en hoger.
Opmerking: Voordat u een Adobe PDF-bestand maakt voor verzending naar een commerciële drukker of een
afdrukservicebureau, moet u weten wat de uitvoerresolutie en de overige instellingen zijn of vraagt u om een .joboptions-
bestand met de aanbevolen instellingen. Mogelijk moet u de Adobe PDF-instellingen aanpassen voor een bepaald bureau en
een eigen .joboptions-bestand meeleveren.
PDF-bestanden met rijke inhoud Hiermee maakt u gebruiksklare PDF-bestanden met codes, hyperlinks, bladwijzers,
interactieve elementen en lagen. Bij deze set opties wordt PDF 1.5 gebruikt en worden subsets van alle fonts ingesloten. Ook
worden de bestanden geoptimaliseerd voor byte-serving. Deze PDF-bestanden kunnen worden geopend in Acrobat 6.0 en
in Acrobat Reader 6.0 en hoger. De voorinstelling PDF-bestanden met rijke inhoud staat in de map Xtras.
Opmerking: Deze voorinstelling werd in eerdere versies van bepaalde toepassingen eBook genoemd.
Kleinste bestandsgrootte Hiermee maakt u PDF-bestanden voor weergave op het web of een intranet of voor verspreiding
via e-mail. Met deze set opties worden compressie, downsampling en een relatief lage afbeeldingsresolutie gebruikt. Alle
kleuren worden naar sRGB geconverteerd, maar er worden geen fonts ingesloten (voor conversie naar Distiller). Ook
worden de bestanden geoptimaliseerd voor byte-serving.
Deze PDF-bestanden kunnen worden geopend in Acrobat 5.0 en in Acrobat Reader 5.0 en hoger.
Standaard (alleen Acrobat) Hiermee maakt u PDF-bestanden die worden afgedrukt op desktopprinters of digitale
kopieerapparaten, die worden gepubliceerd op een cd of die als een proefdruk naar een klant worden gestuurd. Bij deze set
van opties worden bestanden klein gehouden met compressie en downsampling, maar worden ook subsets ingesloten van
alle (toegestane) fonts die worden gebruikt in het bestand, worden alle kleuren geconverteerd naar sRGB en wordt
afgedrukt met een gemiddelde resolutie. Subsets van Windows-fonts worden niet standaard ingesloten. PDF-bestanden die
met dit instellingenbestand zijn gemaakt, kunnen worden geopend in Acrobat 5.0 en Acrobat Reader 5.0 en hoger.
RaadpleegdePDFIntegrationGuideopdeDVDvanCreativeSuitevoormeerinformatieovergedeeldePDF-instellingen
voor Creative Suite-componenten.
PDF-voorinstellingen aanpassen
Alhoewel de standaard-PDF-voorinstellingen zijn gebaseerd op praktijkvoorbeelden, kan het zijn dat u voor uw workflow
of voor de workflow van de drukker andere, speciale PDF-instellingen nodig hebt, die niet in de ingebouwde
voorinstellingen voorkomen. In dat geval kunt u of kan het servicebureau zelf voorinstellingen maken.
1 Kies Bewerken > Adobe PDF-voorinstellingen.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Nieuw als u een nieuwe voorinstelling wilt maken. Als u de nieuwe voorinstelling wilt baseren op een bestaande
voorinstelling, kiest u eerst de gewenste voorinstelling.
Als u een van uw eigen voorinstellingen wilt bewerken, selecteert u de voorinstelling en klikt u op Bewerken. (U kunt de
standaardvoorinstellingen niet bewerken.)
3 Stel de PDF-opties in en klik op OK.
Wanneer u een PDF-bestand opslaat, kunt u ook een aangepaste voorinstelling maken door onder in het dialoogvenster
Adobe PDF opslaan op Voorinstelling opslaan te klikken.
PDF-voorinstellingen worden opgeslagen in .joboptions-bestanden in de map /Documents and Settings/All
Users/Documents/Adobe PDF/Settings (Windows) of /Bibliotheek/Application Support/Adobe PDF/Settings (Mac OS). Alle
aangepaste voorinstellingen die u op deze locaties opslaat, zijn beschikbaar in uw andere toepassingen van Creative Suite.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
266
Als u voorinstellingen wilt delen met een collega, selecteert u een of meer voorinstellingen en klikt u op Exporteren. De
voorinstellingen worden opgeslagen in een afzonderlijk .joboptions-bestand dat u via e-mail of via een netwerk naar een
collega kunt verzenden.
Zie ook
Opties voor Adobe PDF instellen” op pagina 266
PDF-voorinstellingen laden
Illustrator beschikt over extra PDF-voorinstellingen (.joboptions-bestanden) die zijn geïnstalleerd in de map Extras in
/Documents and Settings/All Users/Documents/Adobe PDF (Windows) of /Bibliotheek/Application Support/Adobe PDF
(Mac OS). U kunt ook bestanden met aangepaste PDF-voorinstellingen ontvangen van servicebureaus en collega's.
Voer de volgende handelingen uit om PDF-voorinstellingen te laden in al uw toepassingen van Creative Suite 3:
Dubbelklik op het .joboptions-bestand.
Kies Bewerken > Adobe PDF-voorinstellingen. Klik op Importeren en selecteer het gewenste .joboptions-bestand.
Adobe PDF-opties
Opties voor Adobe PDF instellen
Adobe PDF-opties worden onderverdeeld in categorieën. Wanneer een optie wordt gewijzigd, verandert de naam van de
voorinstelling in Eigen. De categorieën worden links in het dialoogvenster Adobe PDF opslaan weergegeven, met
uitzondering van de opties Standaard en Compatibiliteit die boven in het dialoogvenster staan.
Standaard Hier geeft u een PDF-standaard voor het bestand op.
Compatibiliteit Hier geeft u een PDF-versie voor het bestand op.
Algemeen Hier geeft u basisopties voor het bestand op.
Compressie Hier stelt u in of illustraties moeten worden gecomprimeerd en gedownsampled, en welke methode en
instellingen daarbij moeten worden gebruikt.
Markeringen en aflooptekens Hier geeft u drukkersmarkeringen en de afloop- en vaste-regelgebieden op. Alhoewel dit
dezelfde opties zijn als in het dialoogvenster Afdrukken, zijn de berekeningen enigszins anders, omdat de PDF niet wordt
uitgevoerd naar een bekend paginaformaat.
Uitvoer Hier bepaalt u hoe kleuren en PDF/X-uitvoerintentieprofielen worden opgeslagen in het PDF-bestand.
Geavanceerd Hier bepaalt u hoe fonts, overdrukken en transparantie worden opgeslagen in het PDF-bestand.
Beveiliging Hier beveiligt u het PDF-bestand.
Samenvatting Hier wordt een overzicht van de huidige PDF-instellingen weergegeven. U slaat het overzicht als een ASCII-
tekstbestand op door op Samenvatting opslaan te klikken.
Adobe PDF/X-standaarden
De PDF/X-standaarden zijn gedefinieerd door de International Organization for Standardization (ISO). PDF/X-
standaarden zijn van toepassing op het uitwisselen van grafische inhoud. Tijdens de PDF-conversie wordt het
desbetreffende bestand gecontroleerd aan de hand van de opgegeven standaard. Als de PDF niet voldoet aan de
geselecteerde ISO-standaard, wordt een bericht weergegeven met de vraag of u de conversie wilt annuleren of wilt doorgaan
met het maken van een bestand dat niet compatibel is. De meestgebruikte workflowstandaarden voor publicatie van
drukwerk zijn: PDF/X-1a, PDF/X-3 en PDF/X-4.
Opmerking: Ga naar de websites van ISO en Adobe voor meer informatie over PDF/X.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
267
PDF-compatibiliteitsniveaus
Wanneer u PDF-bestanden maakt, moet u beslissen welke PDF-versie u wilt gebruiken. U kunt de PDF-versie veranderen
door over te schakelen op een andere voorinstelling of door een compatibiliteitsoptie te kiezen wanneer u het bestand
opslaat als PDF of een PDF-voorinstelling bewerkt.
In het algemeen moet u de meest recente versie (in dit geval versie 1.7) gebruiken, tenzij er specifieke behoefte is aan
achterwaartse compatibiliteit. De nieuwste versie bevat alle nieuwste mogelijkheden en functies. Als u echter documenten
maakt die op grote schaal worden verspreid, kunt u wellicht beter Acrobat 5 (PDF 1.4) of Acrobat 6 (PDF 1.5) kiezen, zodat
alle gebruikers het document kunnen bekijken en afdrukken.
In de volgende tabel worden enkele functies vergeleken van PDF-bestanden die met uiteenlopende
compatibiliteitsinstellingen zijn gemaakt.
Algemene opties voor PDF
In de sectie Algemeen van het dialoogvenster Adobe PDF opslaan kunt u de volgende opties instellen:
Beschrijving Hier wordt de beschrijving van de geselecteerde voorinstelling weergegeven en kunt u deze beschrijving
bewerken. U kunt een beschrijving plakken vanaf het Klembord. Als u de beschrijving van een voorinstelling wijzigt, wordt
het woord '(gewijzigd)' toegevoegd aan de naam van de voorinstelling. Als u de instellingen van een voorinstelling wijzigt,
wordt aan de beschrijving de tekst '[Gebaseerd op <naam van huidige voorinstelling>]' toegevoegd.
Bewerkingsfuncties van Illustrator behouden Hiermee slaat u alle Illustrator-gegevens op in het PDF-bestand. Selecteer
deze optie als u het PDF-bestand opnieuw in Adobe Illustrator wilt kunnen openen en bewerken.
Belangrijk: De optie Bewerkingsfuncties van Illustrator behouden verhindert agressieve compressie en downsampling. Als de
bestandsgrootte belangrijk is, schakelt u deze optie uit.
Paginaminiaturen insluiten Hiermee maakt u een miniatuurafbeelding van een illustratie. De miniatuur wordt
weergegeven in de dialoogvensters Openen of Plaatsen van Illustrator.
Acrobat 4 (PDF 1,3) Acrobat 5 (PDF 1,4) Acrobat 6 (PDF 1.5) Acrobat 7 (PDF 1.6) en Acrobat 8
(PDF 1.7)
PDF-bestanden kunnen worden
geopend in Acrobat 3.0en Acrobat
Reader 3.0 en hoger.
PDF-bestanden kunnen worden
geopend in Acrobat 3.0en Acrobat
Reader 3.0 en hoger. Functies die
specifiek zijn voor latere versies
kunnen echter verloren gaan of
niet zichtbaar zijn.
De meeste PDF-bestanden
kunnen worden geopend in
Acrobat 4.0 en Acrobat Reader 4.0
en
hoger. Functies die specifiek
zijn voor latere versies kunnen
echter verloren gaan of niet
zichtbaar zijn.
De meeste PDF-bestanden
kunnen worden geopend in
Acrobat 4.0 en Acrobat Reader 4.0
en hoger. Functies die specifiek
zijn voor latere versies kunnen
echter verloren gaan of niet
zichtbaar zijn.
Het bestand mag geen illustraties
bevatten
waarin gebruik wordt
gemaakt van live transparantie-
effecten. Transparantie moet
worden afgevlakt voorafgaand
aan de conversie naar PDF 1.3.
Gebruik van live transparantie in
illustraties wordt ondersteund.
Met de Acrobat Distiller-functie
wordt transparantie afgevlakt.
Gebruik van live transparantie in
illustraties wordt ondersteund.
Met de Acrobat Distiller-functie
wordt transparantie afgevlakt.
Gebruik van live transparantie in
illustraties wordt ondersteund.
Met de Acrobat Distiller-functie
wordt transparantie afgevlakt.
Lagen worden niet ondersteund. Lagen worden niet ondersteund. Lagen blijven behouden wanneer
PDF-bestanden worden gemaakt
in toepassingen die het genereren
van gelaagde PDF-documenten
ondersteunen, zoals Illustrator CS
en hoger of InDesign CS en hoger.
Lagen blijven behouden wanneer
PDF-bestanden
worden gemaakt
in toepassingen die het genereren
van gelaagde PDF-documenten
ondersteunen, zoals Illustrator CS
en hoger of InDesign CS en hoger.
DeviceN-kleurruimte met 8
kleuren wordt ondersteund.
DeviceN-kleurruimte met 8
kleuren wordt ondersteund.
DeviceN-kleurruimte met 31
kleuren wordt ondersteund.
DeviceN-kleurruimte met 31
kleuren wordt ondersteund.
Multi-byte fonts kunnen worden
ingesloten. Distiller converteert de
fonts bij het
insluiten.
Multi-byte fonts kunnen worden
ingesloten.
Multi-byte fonts kunnen worden
ingesloten.
Multi-byte fonts kunnen worden
ingesloten.
40-bits RC4-beveiliging wordt
ondersteund.
128-bits RC4-beveiliging wordt
ondersteund.
128-bits RC4-beveiliging wordt
ondersteund.
128-bits RC4- en 128-bits AES-
beveiliging (Advanced Encryption
Standard) worden ondersteund.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
268
Optimaliseren voor snelle weergave op het web Hiermee optimaliseert u het PDF-bestand zodat het snel kan worden
weergegeven in een webbrowser.
PDF weergeven na opslaan Hiermee opent u het zojuist gemaakte PDF-bestand in de standaardtoepassing voor de
weergave van PDF-bestanden.
Acrobat-lagen maken van de bovenste lagen Bovenste lagen van Illustrator worden als Acrobat-lagen opgeslagen in het
PDF-bestand. Hiermee kunnen gebruikers van Adobe Acrobat 6, 7 en 8 meerdere versies van een document genereren op
basis van één bestand.
Opmerking: Deze optie is alleen beschikbaar als de optie Compatibiliteit is ingesteld op Acrobat 6 (PDF 1.5), Acrobat 7 (PDF
1.6) of Acrobat 8 (PDF 1.7).
PDF met meerdere pagina's maken van paginategels Elke tegel in het Illustrator-document wordt als een afzonderlijke
pagina opgeslagen in het PDF-bestand.
Zie ook
Adobe PDF” op pagina 261
Afdrukken illustraties afdrukken en opslaan” op pagina 396
Adobe PDF-bestanden maken” op pagina 262
Compressie- en downsampling-opties voor PDF
Wanneer u illustraties opslaat in Adobe PDF, kunt u tekst en lijnwerk comprimeren en bitmapafbeeldingen comprimeren
en downsamplen. Afhankelijk van de instellingen die u kiest, kunnen compressie en downsampling een Adobe PDF-
bestand aanzienlijk verkleinen, zonder dat er details verloren gaan of het bestand minder nauwkeurig is.
Het gedeelte Compressie van het dialoogvenster Adobe PDF opslaan bestaat uit drie delen. Elk gedeelte bevat de volgende
opties voor het comprimeren en resamplen van kleuren-, grijswaarden- of monochrome afbeeldingen in uw artwork.
Belangrijk: De optie Bewerkingsfuncties van Illustrator behouden (in Algemeen) verhindert agressieve compressie en
downsampling. Als de bestandsgrootte belangrijk is, schakelt u deze optie uit.
Downsampling Gebruik downsampling als u het PDF-bestand op het web wilt gebruiken. Hierdoor is een hogere
compressie mogelijk. Gebruik downsampling niet als u het PDF-bestand met een hoge resolutie wilt afdrukken. Maak de
selectie van de optie ongedaan als u alle opties voor downsampling wilt uitschakelen.
Downsampling is het verminderen van het aantal pixels in een afbeelding. Voor het downsamplen van afbeeldingen met
kleuren, grijstinten of monochrome afbeeldingen, kiest u een interpolatiemethode (gemiddelde downsampling, bicubisch
downsamplen of subsampling) en voert u de gewenste resolutie in (in pixels per inch). Geef vervolgens een resolutie op in
het tekstvak Voor afbeeldingen boven. Alle afbeeldingen met een resolutie die hoger is dan deze drempelwaarde worden
gedownsampled.
De interpolatiemethode die u kiest, bepaalt de manier waarop pixels worden gewist:
Gemiddelde downsampling De pixels in een voorbeeldgebied worden evenredig verdeeld waarna het hele gebied door
de gemiddelde pixelkleur bij de opgegeven resolutie wordt vervangen.
Bicubisch downsamplen Er wordt een gewogen gemiddelde gebruikt om de pixelkleur te bepalen en het resultaat is
gewoonlijk beter dan bij de eenvoudige downsamplingmethode. Bicubisch is de langzaamste maar meest nauwkeurige
methode en geeft de meest vloeiende gradaties.
Subsampling Er wordt een pixel in het midden van het voorbeeldgebied gekozen en het gehele gebied wordt door die
pixelkleur met de opgegeven resolutie vervangen. Vergeleken met downsampling is de verwerkingstijd bij subsampling
aanzienlijk korter, maar zijn de afbeeldingen ook minder vloeiend.
Compressie Hiermee bepaalt u het type compressie voor uw bestand. Met de optie Automatisch worden automatisch de
bestmogelijkecompressieenkwaliteitgekozenvoordeillustratiesinhetbestand.Bijdemeestebestandengeeftdezeoptie
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
269
optimale resultaten. Gebruik Automatisch (JPEG) voor de grootste compatibiliteit. Gebruik Automatisch (JPEG2000) voor
de beste compressie.
ZIP-compressie Werkt goed bij afbeeldingen met grote gebieden in een enkele kleur of bij zichzelf herhalende patronen
en voor zwart-witafbeeldingen met herhalende patronen. Bij ZIP-compressie kunnen er afhankelijk van de instelling
Afbeeldingskwaliteit wel of geen gegevens verloren gaan.
JPEG-compressie Is geschikt voor afbeeldingen in grijstinten of in kleur. JPEG-compressie is compressie met verlies.Dit
betekent dat er afbeeldingsgegevens worden verwijderd en dat de kwaliteit afneemt. Er wordt echter geprobeerd het bestand
te verkleinen met zo weinig mogelijk gegevensverlies. Omdat bij JPEG-compressie gegevens worden verwijderd, ontstaan
er veel kleinere bestanden dan bij ZIP-compressie.
JPEG2000 Dit is de nieuwe, internationale standaard voor het comprimeren en inpakken van afbeeldingsgegevens. Net
zoals de JPEG-compressie is de JPEG 2000-compressie geschikt voor grijswaarden- of kleurenafbeeldingen. De JPEG 2000-
compressie heeft enkele voordelen, zoals progressieve weergave.
CCITT en Run Length-compressie Zijn alleen beschikbaar voor monochrome bitmapafbeeldingen. De
compressiemethode CCITT (Consultative Committee on International Telegraphy and Telephony) is geschikt voor zwart-
witafbeeldingen en voor gescande afbeeldingen met een diepte van 1 bit. Groep 4 is een algemene compressiemethode die
geschikt is voor de meeste monochrome afbeeldingen. Groep 3 is de compressiemethode van veel faxapparaten; hierbij
worden monochrome bitmaps per rij gecomprimeerd. Run Length is een compressiemethode die het beste resultaat geeft
bij afbeeldingen met grote delen effen zwart of wit.
Afbeeldingskwaliteit Bepaalt de hoeveelheid compressie die wordt toegepast. Het hangt van de compressiemethode af
welke opties er beschikbaar zijn. Voor JPEG-compressie biedt Illustrator de volgende opties: Minimum, Laag, Normaal,
Hoog en Maximum. Voor ZIP-compressie biedt Illustrator de volgende kwaliteitsopties: 4 bits en 8 bits. Als u 4-bits-ZIP-
compressie bij 4-bitsafbeeldingen gebruikt of 8-bits-ZIP-compressie bij 4-bits- of 8-bitsafbeeldingen, is de ZIP-methode
zonder verlies. Dit houdt in dat er geen gegevens worden verwijderd om het bestand kleiner te maken en dat de kwaliteit
van de afbeelding dus niet afneemt. Het gebruik van 4-bits-ZIP-compressie bij 8-bitsgegevens kan echter wel invloed
hebben op de kwaliteit, omdat er op deze manier wel gegevens verloren gaan.
Tegelgrootte Deze optie is alleen beschikbaar als de overeenkomstige Compressie-instelling JPEG2000 is. Hiermee bepaalt
u de grootte van de tegels voor een progressieve weergave.
Tekst en lijnwerk comprimeren Hiermee wordt compressie toegepast op alle tekst en lijnwerk in het bestand. Deze methode
gaat niet ten koste van de details of de kwaliteit.
Zie ook
Adobe PDF” op pagina 261
Opties voor markeringen en aflooptekens voor PDF
Het afloopgebied is het gedeelte van de illustratie dat buiten het omsluitend afdrukkader valt, of buiten de snijtekens en
interne snijtekens. U kunt een afloopgebied in illustraties opnemen als een foutmarge, om er zeker van te zijn dat de inkt
helemaal tot de rand van het papier doorloopt nadat de pagina is afgesneden of een afbeelding exact kan worden ingepast
in een document.
In het gebied Markeringen en aflooptekens van het dialoogvenster Adobe PDF opslaan kunt u de omvang van het
afloopgebied specificeren en allerlei drukkersmarkeringen toevoegen aan het bestand.
Alle drukkersmarkeringen Hiermee schakelt u alle drukkersmarkeringen (interne snijtekens, registratietekens,
kleurenbalken en pagina-informatie) in het PDF-bestand in.
Type drukkersmarkering Hiermee kunt u Romeinse drukkersmarkeringen kiezen of Japanse markeringen voor pagina's
die worden gedrukt in Aziatische talen.
Interne snijtekens Hiermee plaatst u een markering op elke hoek van het snijgebied om het omsluitende kader van het
PDF-bestand aan te geven.
Dikte snijtekens Hiermee bepaalt u de streekdikte van de snijtekens.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
270
Registratietekens Hiermee worden markeringen buiten het snijgebied geplaatst om de verschillende kleurscheidingen in
een kleurendocument uit te lijnen.
Verschuiven Hiermee bepaalt u de afstand van alle drukkersmarkeringen vanaf de rand van het tekengebied. De interne
snijtekens bevinden zich op de grens van de ruimte die door de verschuiving wordt bepaald.
Kleurenbalken Hiermee wordt een klein gekleurd vierkant toegevoegd voor elke steunkleur of proceskleur. Steunkleuren
die naar proceskleuren zijn geconverteerd, worden aangeduid met behulp van proceskleuren. De serviceprovider gebruikt
deze markeringen om de inktdensiteit op de drukpers aan te passen.
Pagina-informatie Hiermee wordt informatie buiten het snijgebied van de pagina geplaatst. Pagina-informatie bevat onder
andere de bestandsnaam, het paginanummer, de huidige datum en tijd en de naam van de kleurscheiding.
Aflooptekens Boven, Onder, Links, Rechts Hiermee bepaalt u de aflooptekens voor de illustratie. Als de knop is
geselecteerd, zijn deze vier waarden proportioneel: als u een van de waarden bewerkt, worden de andere drie aangepast.
Zie ook
Adobe PDF” op pagina 261
Opties voor kleurbeheer en PDF/X voor PDF
IndesectieUitvoervanhetdialoogvensterAdobePDFopslaankuntudevolgendeoptiesinstellen.Deinteractietussende
uitvoeropties is afhankelijk van het feit of kleurbeheer is ingeschakeld en welke PDF-standaard is geselecteerd.
Kleurconversie Bepaalt hoe de kleurgegevens in het Adobe PDF-bestand worden weergegeven. Als u kleurenobjecten
omzet in RGB of CMYK, moet u ook een doelprofiel in het pop-upmenu kiezen. Alle steunkleurgegevens blijven behouden
tijdens de kleurconversie. Alleen de equivalente proceskleuren worden omgezet naar het opgegeven kleursysteem.
Geen conversie De kleurgegevens blijven ongewijzigd behouden. Dit is de standaardinstelling als u PDF/X-3 selecteert.
Converteren naar doel Alle kleuren worden geconverteerd naar het profiel dat als doel is geselecteerd. Het
profielopnamebeleid bepaalt of het profiel wordt opgenomen.
Opmerking: Wanneer Converteren naar doel is geselecteerd en het doel niet overeenkomt met het documentprofiel, wordt naast
de optie een waarschuwingspictogram weergegeven.
Converteren naar doel (nummers behouden) Kleurnummers voor ongelabelde inhoud blijven behouden in dezelfde
kleurruimte als het doelprofiel (door het doelprofiel toe te wijzen, niet door het te converteren). Alle overige inhoud wordt
geconverteerd naar de doelruimte. Deze optie is niet beschikbaar als kleurbeheer is uitgeschakeld. Het
profielinsluitingsbeleid bepaalt of het profiel wordt ingesloten.
Doel Beschrijft het gamma van het uiteindelijke RGB- of CMYK-uitvoerapparaat, zoals de monitor of een SWOP-
standaard. Met dit profiel wordt de kleurinformatie van het document (dat is gedefinieerd door het bronprofiel in de sectie
Werkruimten van het dialoogvenster Kleurinstellingen) omgezet naar de kleurenruimte van het doeluitvoerapparaat.
Profielinsluitingsbeleid Hierdoor wordt bepaald of een kleurprofiel wordt ingesloten in het bestand.
Naam uitvoerintentieprofiel Specificeert de gekarakteriseerde afdrukvoorwaarde voor het document. Een
uitvoerintentieprofiel is nodig voor het maken van PDF/X-compatibele bestanden. Dit menu is alleen beschikbaar als een
PDF/X-standaard (of -voorinstelling) is geselecteerd in het dialoogvenster Adobe PDF opslaan. De beschikbaarheid van de
opties hangt af van het feit of kleurenbeheer is in- of uitgeschakeld. Als kleurenbeheer is uitgeschakeld, staan de beschikbare
printerprofielen in het menu. Als kleurenbeheer is ingeschakeld, staat in het menu het profiel dat is geselecteerd bij
Doelprofiel (vooropgesteld dat het een CMYK-uitvoerapparaat is), plus de andere vooraf gedefinieerde printerprofielen.
Naam uitvoervoorwaarde Een beschrijving van de bedoelde afdrukvoorwaarde. Dit kan handig zijn voor de ontvanger van
het PDF-document.
Uitvoervoorwaarde-id Een verwijzing naar meer informatie over de bedoelde afdrukvoorwaarde. Deze id wordt
automatisch ingevoerd voor afdrukvoorwaarden die zijn opgenomen in het ICC-register.
Registernaam Het webadres voor meer informatie over het register. De URL wordt automatisch ingevoerd voor ICC-
registernamen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
271
Markeren als overvuld De status van overvulling in het document. Voor compatibiliteit met PDF/X is de waarde Waar
(geselecteerd) of Onwaar (niet geselecteerd) vereist. Een document dat niet aan deze eis voldoet, kan niet worden erkend
als compatibel met PDF/X.
Zie ook
Adobe PDF” op pagina 261
“Kleurbeheer toepassen op PDF's voor afdrukken” op pagina 133
Font- en afvlakkingsopties voor PDF
In de sectie Geavanceerd van het dialoogvenster Adobe PDF opslaan kunt u de volgende opties instellen:
Subset maken van fonts wanneer percentage gebruikte tekens kleiner is dan Hiermee geeft u aan wanneer het volledige
font moet worden ingesloten (en niet alleen de tekens die in het document worden gebruikt) op basis van het aantal tekens
van het font dat in het document wordt gebruikt. Als een font bijvoorbeeld 1.000 tekens bevat, terwijl er in het document
slechts 10 worden gebruikt, kunt u beslissen dat het insluiten van het font niet opweegt tegen de extra bestandsgrootte.
Overdrukken Hiermee geeft u op hoe overlappende kleuren moeten worden opgeslagen als deze zijn ingesteld op
overdrukken. U kunt ervoor kiezen om overdrukken te behouden of te verwijderen. Als Compatibiliteit (boven in het
dialoogvenster) is ingesteld op Acrobat 4 (PDF 1.3), kunt u overdrukken ook simuleren door het afvlakken van de
illustraties.
Voorinstelling Als Compatibiliteit (boven in het dialoogvenster) is ingesteld op Acrobat 4 (PDF 1.3) en de illustraties
transparantie bevatten, kunt u een voorinstelling (of een set opties) voor het afvlakken van transparantie opgeven. Of klik
op Eigen als u de afvlakinstellingen wilt aanpassen.
Opmerking: Bij Acrobat 5 (PDF 1.4), Acrobat 6 (PDF 1.5) en Acrobat 7 (PDF 1.6) blijft transparantie in illustraties
automatisch behouden. Het gevolg daarvan is, dat de opties Voorinstelling en Eigen niet beschikbaar zijn voor deze
compatibiliteitsniveaus.
Zie ook
Adobe PDF” op pagina 261
Afdrukken illustraties afdrukken en opslaan” op pagina 396
“Informatie over overdrukken” op pagina 403
Beveiliging toevoegen aan PDF-bestanden
Wanneer u een bestand opslaat als PDF kunt u wachtwoordbeveiliging en beveiligingsbeperkingen toevoegen. Hiermee
bepaalt u niet alleen wie het bestand mag openen, maar ook wie inhoud uit het document mag kopiëren of overnemen, het
document mag afdrukken, enzovoort.
Soms is een wachtwoord vereist om een PDF-bestand te openen (wachtwoord voor document openen) en om de
beveiligingsinstellingen ervan te wijzigen (wachtwoord voor machtigingen). Als u bepaalde beveiligingsinstellingen in het
bestand opneemt, moet u beide wachtwoorden definiëren. Anders kan iedereen die het bestand opent, deze instellingen
verwijderen. Is een bestand met een wachtwoord voor machtigingen geopend, dan zijn de beveiligingsinstellingen tijdelijk
uitgeschakeld.
De RC4-beveiligingsmethode van RSA Corporation wordt gebruikt om PDF-bestanden met een wachtwoord te beveiligen.
De codering is hoog of laag, afhankelijk van de instelling Compatibiliteit (in de categorie Algemeen).
Opmerking: Adobe PDF-voorinstellingen ondersteunen geen wachtwoorden en beveiligingsinstellingen. Als u wachtwoorden
en beveiligingsinstellingen selecteert in het dialoogvenster Adobe PDF exporteren en daarna op Voorinstelling opslaan klikt,
worden deze wachtwoorden en instellingen niet bewaard.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
272
Beveiligingsopties
Bij het maken van een PDF of het toepassen van wachtwoordbeveiliging op een PDF kunt u de volgende opties instellen.
Welke opties beschikbaar zijn, is afhankelijk van de instelling van de optie Compatibiliteit. Voor PDF/X-standaarden of -
voorinstellingen zijn geen beveiligingsopties beschikbaar.
Compatibiliteit Hiermee stelt u het type versleuteling in voor het openen van documenten die met een wachtwoord zijn
beveiligd. Met Acrobat 6 en hoger is het mogelijk om te zoeken aan de hand van metagegevens.
Houd er rekening mee dat gebruikers met een eerdere versie van Acrobat geen PDF-documenten met een hogere
compatibiliteitsinstelling kunnen openen. Als u bijvoorbeeld de optie Acrobat 8 selecteert, kan het document niet worden
geopend in Acrobat 6.0 of ouder.
Een wachtwoord vereisen om het document te openen Selecteer deze optie als gebruikers het wachtwoord dat u opgeeft,
moeten invoeren om het document te openen.
Wachtwoord voor openen van document Geef het wachtwoord op dat gebruikers moeten invoeren om het PDF-bestand te
openen.
Opmerking: Als u een wachtwoord bent vergeten, kunt u het op geen enkele manier uit het document ophalen. Daarom is het
verstandig wachtwoorden te noteren en op een veilige plaats te bewaren.
Een wachtwoord gebruiken om het bewerken van beveiligings- en machtigingeninstellingen te beperken Hiermee wordt
de toegang tot de beveiligingsinstellingen van het PDF-bestand beperkt. Als het bestand wordt geopend in Adobe Acrobat,
kan de gebruiker het bestand bekijken. De instellingen voor beveiliging en machtigingen kunnen echter alleen worden
gewijzigd als het opgegeven wachtwoord voor machtigingen wordt ingevoerd. Als het bestand wordt geopend in Illustrator,
Photoshop of InDesign, moet de gebruiker het wachtwoord voor machtigingen invoeren, omdat het bestand niet in de
alleen-weergavemodus kan worden geopend.
Wachtwoord voor machtigingen Geef een wachtwoord op dat nodig is om de machtigingsinstellingen te wijzigen Deze
optie is alleen beschikbaar als de vorige optie is geselecteerd.
Afdrukken toegestaan Hiermee geeft u het niveau op waarmee gebruikers het PDF-bestand mogen afdrukken.
Geen Hiermee voorkomt u dat gebruikers het bestand afdrukken.
Lage resolutie (150 dpi) Gebruikers kunnen niet afdrukken met een resolutie hoger dan 150 dpi. Dit kan het afdrukken
vertragen omdat elke pagina wordt afgedrukt als een bitmapafbeelding. Deze optie is alleen beschikbaar als de optie
Compatibiliteit is ingesteld op Adobe 5 (PDF 1.4) of hoger.
Hoge resolutie Gebruikers kunnen met een willekeurige resolutie afdrukken, waarbij vectoruitvoer van hoge kwaliteit
wordt afgedrukt op PostScript-printers en andere printers die geavanceerde functies voor hoge afdrukkwaliteit
ondersteunen.
Toegestane wijzigingen Hiermee definieert u welke bewerkingen kunnen worden uitgevoerd in het PDF-document.
Geen Met deze instelling kan de gebruiker geen van de wijzigingen aanbrengen die worden weergegeven in het menu
Toegestane wijzigingen, zoals het invullen van formuliervelden en het toevoegen van opmerkingen.
Pagina's invoegen, verwijderen en roteren Gebruikers kunnen pagina's invoegen, verwijderen en roteren en bladwijzers
en miniaturen maken. Deze optie is alleen beschikbaar bij hoge versleuteling (128-bits-RC4 of AES).
Formuliervelden invullen en ondertekenen Gebruikers kunnen formulieren invullen en formulieren digitaal
ondertekenen. Het is niet mogelijk om opmerkingen of formuliervelden toe te voegen. Deze optie is alleen beschikbaar bij
hoge versleuteling (128-bits-RC4 of AES).
Opmerkingen plaatsen, formuliervelden invullen en ondertekenen Gebruikers kunnen opmerkingen toevoegen,
formulieren invullen en formulieren digitaal ondertekenen. Het is niet mogelijk om paginaobjecten te verplaatsen of
formuliervelden te maken.
Alles, behalve uitnemen van pagina's Gebruikers kunnen het document bewerken, formuliervelden maken en invullen,
opmerkingen toevoegen en formulieren digitaal ondertekenen.
Kopiëren van tekst, afbeeldingen en andere inhoud toestaan Gebruikers kunnen de inhoud van een PDF selecteren en
kopiëren.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
273
Toegang tot tekst door schermleesapparaten inschakelen voor visueel gehandicapten Mensen met een visuele handicap
kunnen het document lezen met een schermlezer, maar het is niet mogelijk om de documentinhoud te kopiëren of uit te
nemen. Deze optie is alleen beschikbaar bij hoge versleuteling (128-bits-RC4 of AES).
Metagegevens in onbewerkte tekst inschakelen Hiermee kunnen gebruikers inhoud vanuit het PDF-bestand kopiëren en
ophalen. Deze optie is alleen beschikbaar als u de compatibiliteit hebt ingesteld op Acrobat 6 of hoger. Als u deze optie
selecteert, hebben opslag-/zoeksystemen en zoekfuncties toegang tot de metagegevens in het document .
Bestandsinformatie en metagegevens
Over metagegevens
Metagegevens is een reeks gestandaardiseerde informatie over een bestand, zoals de auteursnaam, resolutie, kleur ruimte,
auteursrecht, en toegepaste sleutelwoorden. De meeste digitale camera's bevestigen bijvoorbeeld wat basisinformatie aan
een afbeeldingsbestand, zoals hoogte, breedte, bestandsindeling en de tijd waarop de afbeelding werd genomen. Met behulp
van metagegevens kunt u uw workflow stroomlijnen en uw bestanden ordenen.
Over de XMP-standaard
Metagegevensinformatie wordt opgeslagen met de Extensible Metadata Platform-standaard (XMP), waarop Adobe Bridge,
Adobe Illustrator, Adobe InDesign en Adobe Photoshop zijn gebouwd. Aanpassingen die met Photoshop® Camera Raw in
afbeeldingen worden aangebracht, worden opgeslagen als XMP-metagegevens. XMP is gebouwd op XML en in de meeste
gevallen worden de metagegevens in het bestand opgeslagen. Indien het niet mogelijk is om de informatie in het bestand
op te bergen, worden metagegevens in een apart bestand opgeborgen, sidecar bestand genoemd. XMP vereenvoudigt het
uitwisselen van metagegevens tussen Adobe-toepassingen en tussen verschillende publicatieworkflows. U kunt
bijvoorbeeld de metagegevens van een bestand als sjabloon opslaan en de metagegevens vervolgens importeren in andere
bestanden.
Metagegevens die in andere indelingen zijn opgeslagen, zoals Exif, IPTC (IIM), GPS en TIFF, worden gesynchroniseerd en
beschreven met XMP, zodat ze gemakkelijker kunnen worden weergegeven en beheerd. Andere toepassingen en functies
(bijvoorbeeld Adobe Version Cue) maken ook gebruik van XMP om te communiceren en om informatie op te slaan, zoals
commentaar bij een versie, die u kunt opzoeken met Bridge.
In de meeste gevallen blijven de metagegevens in het bestand behouden, zelfs als de bestandsindeling wordt gewijzigd,
bijvoorbeeld van PSD in JPG. Metagegevens worden ook behouden wanneer de bestanden in een Adobe-document of -
project worden geplaatst.
Met de XMP Software Development Kit kunt u de manier aanpassen waarop metagegevens worden gemaakt, verwerkt en
uitgewisseld. U kunt met de XMP SDK bijvoorbeeld velden toevoegen aan het dialoogvenster Bestandsinfo. Voor meer
informatie over XMP en de XMP SDK, bezoek de Adobe-website.
Werken met metagegevens in Bridge en Adobe Creative Suite-componenten
Veel van de krachtige functies van Bridge waarmee u uw bestanden en bestandsversies kunt ordenen, zoeken en bijhouden,
zijn afhankelijk van XMP-metagegevens in uw bestanden. Bridge levert twee manieren om met metagegevens te werken:
via het deelvenster Metagegevens en via het Bestandsinfo dialoog kader.
In bepaalde gevallen kunnen er meerdere weergaven voor dezelfde metagegevenseigenschap bestaan. Een eigenschap kan
bijvoorbeeld in een weergave worden aangeduid met Auteur en in een andere met Maker, maar allebei verwijzen ze naar
dezelfde ondersteunde eigenschap. Zelfs als u deze weergaven voor bepaalde werkprocessen aanpast, blijven ze voldoen aan
de XMP-standaard.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
274
Overzicht van het deelvenster Documentinfo
In het deelvenster Documentinfo worden niet alleen algemene informatie en objectkenmerken weergegeven, maar ook het
aantal en de namen van grafische stijlen, eigen kleuren, patronen, verlopen, fonts en geplaatste illustraties. Kies Venster >
Documentinfo om het deelvenster weer te geven.
Als u een ander type informatie wilt weergeven, selecteert u een optie in het deelvenstermenu: Document, Objecten,
Afbeeldingsstijlen, Penselen, Steunkleurobjecten, Patroonobjecten, Verloopobjecten, Fonts, Gekoppelde afbeeldingen,
Ingesloten afbeeldingen of Details font.
Als u alleen informatie over het geselecteerde object wilt weergeven, kiest u Alleen selectie in het deelvenstermenu. Als
u deze optie niet selecteert, wordt informatie over het hele document weergegeven.
Als u een kopie van de bestandsinformatie als tekstbestand wilt opslaan, kies dan Opslaan in het deelvenstermenu. Geef
een naam en locatie op en klik op Opslaan.
Zie ook
Overzicht werkgebied” op pagina 13
275
Hoofdstuk 10: Tekst
De tekstfuncties behoren tot de krachtigste functies van Adobe Illustrator. U kunt een enkele regel tekst toevoegen aan uw
illustratie, kolommen en rijen met tekst maken, tekst in een vorm of langs een pad laten lopen, en met lettervormen werken
als grafische objecten. Gekozen fonts en geselecteerde instellingen voor regelafstand, spatiëring en afstand voor en na
alinea's zijn voorbeelden van beslissingen waarmee u de vormgeving van tekst in uw illustraties bepaalt.
Tekst maken en importeren
Tekst invoeren
U kunt op drie manieren tekst invoeren: bij een punt, binnen een gebied en langs een pad.
Punttekst is een horizontale of verticale tekstregel die begint op de plaats waar u klikt en die wordt uitgebreid wanneer u
tekens invoert. Elke tekstregel is onafhankelijk; de lijn breidt uit of wordt kleiner wanneer u deze bewerkt, maar loopt
niet om naar de volgende regel. Op deze manier kunt u snel een paar woorden aan uw illustratie toevoegen.
Bij vlaktekst (ook alineatekst genoemd) worden de grenzen van een object gebruikt om de plaatsing van tekens,
horizontaal of verticaal, te bepalen. Wanneer de tekst een grens heeft bereikt, loopt de tekst automatisch om zodat de
tekst binnen het gedefinieerde gebied past. Het is handig om tekst op deze manier in te voeren als u een of meer alinea's
wilt maken, bijvoorbeeld voor een brochure.
Tekst op een pad loopt langs de rand van een open of gesloten pad. Wanneer u tekst horizontaal invoert, worden de tekens
parallel met de basislijn weergegeven. Wanneer u tekst verticaal invoert, worden de tekens loodrecht op de basislijn
weergegeven. In beide gevallen loopt de tekst in de richting waarin punten aan het pad zijn toegevoegd.
Als u meer tekst invoert dan binnen een vlak of langs een pad kan worden weergegeven, verschijnt een vakje met een
plusteken (+) aan de onderkant van het tekstgebied.
Voorbeeld van overlopende tekst
Als u de overlopende tekst wilt weergeven, kunt u de grootte van het tekstvlak wijzigen of het pad verlengen. U kunt de tekst
ook met een ander object verbinden.
Op www.adobe.com/go/vid0045_nl vindt u een video over het maken van punttekst en vlaktekst. Op
www.adobe.com/go/vid0046_nl vindt u een video over het maken van tekst op een pad. Raadpleeg, voor meer informatie
over het werken met tekst in Illustrator, het whitepaper Werken met tekst op www.adobe.com/go/learn_ai_type_nl.
Zie ook
“Tekstbestanden in een illustratie importeren” op pagina 277
“Tekst verbinden tussen objecten” op pagina 281
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
276
“Werken met vlaktekst” op pagina 278
“Werken met tekst op een pad” op pagina 283
Tekst invoeren op een bepaald punt
1 Selecteer het gereedschap Tekst of Verticale tekst .
De aanwijzer verandert in een -invoegcursor binnen een gestippeld vak. De kleine horizontale lijn bij de onderkant van de
invoegcursor geeft de positie aan van de basislijn waarop de tekst wordt geplaatst.
2 (Optioneel) Gebruik het deelvenster Beheer, het deelvenster Teken of het deelvenster Alinea om opmaakopties voor tekst
in te stellen.
3 Klik op de plaats waar de tekstregel moet beginnen.
Belangrijk: Zorg ervoor dat u niet op een bestaand object klikt. Als u dit doet, wordt het tekstobject naar vlaktekst of tekst op
een pad geconverteerd. Als een bestaand object zich op de plaats bevindt waar u tekst wilt invoeren, vergrendelt of verbergt u
het object.
4 Voer de tekst in. Druk op Enter of Return om een nieuwe regel tekst te beginnen binnen hetzelfde tekstobject.
5 Wanneer u klaar bent met het invoeren van tekst, klikt u op het gereedschap Selecteren om het tekstobject te
selecteren. U kunt ook Ctrl ingedrukt houden en op de tekst klikken (Windows) of Command ingedrukt houden en op de
tekst klikken (Mac OS).
Tekst invoeren in een vlak
1 Definieer het tekstgebied:
Selecteer het gereedschap Tekst of het gereedschap Verticale tekst en sleep diagonaal om een rechthoekig
tekstgebied te definiëren.
Teken het object dat u wilt gebruiken als het tekstgebied. (Het maakt niet uit of het object streek- of vulkenmerken heeft,
aangezien Illustrator deze automatisch verwijdert.) Selecteer vervolgens het gereedschap Tekst , het gereedschap
Verticale tekst , het gereedschap Vlaktekst of het gereedschap Verticale vlaktekst en klik ergens op het pad
van het object.
Een tekstvlak maken door te slepen (boven) en een bestaande vorm converteren in een tekstvlak (onder)
Opmerking: Als het object een open pad is, moet u het gereedschap Vlaktekst gebruiken om het tekstgebied te definiëren. Er
wordt een denkbeeldige lijn tussen de eindpunten van het pad getrokken om de grenzen te definiëren.
2 (Optioneel) Gebruik het deelvenster Beheer, het deelvenster Teken of het deelvenster Alinea om opmaakopties voor tekst
in te stellen.
3 Voer de tekst in. Druk op Enter of Return voor een nieuwe alinea.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
277
4 Wanneer u klaar bent met het invoeren van tekst, klikt u op het gereedschap Selecteren om het tekstobject te
selecteren. U kunt ook Ctrl ingedrukt houden en op de tekst klikken (Windows) of Command ingedrukt houden en op de
tekst klikken (Mac OS).
Tekst invoeren langs een pad
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u horizontale tekst langs een pad wilt maken, selecteert u het gereedschap Tekst of Tekst op een pad .
Alsuverticaletekstlangseenpadwiltmaken,selecteertuhetgereedschapVerticaletekst ofVerticaletekstopeen
pad .
2 (Optioneel) Gebruik het deelvenster Beheer, het deelvenster Teken of het deelvenster Alinea om opmaakopties voor tekst
in te stellen.
3 Plaats de aanwijzer op het pad en klik. (Het maakt niet uit of het pad streek- of vulkenmerken heeft, aangezien Illustrator
deze automatisch verwijdert.)
Opmerking: Als het pad niet open maar gesloten is, moet u het gereedschap Tekst op een pad gebruiken.
4 Voer de tekst in.
5 Wanneer u klaar bent met het invoeren van tekst, klikt u op het gereedschap Selecteren om het tekstobject te
selecteren. U kunt ook Ctrl ingedrukt houden en op de tekst klikken (Windows) of Command ingedrukt houden en op de
tekst klikken (Mac OS).
Tekstbestanden in een illustratie importeren
U kunt tekst in uw illustratie importeren die afkomstig is uit een bestand dat in een andere toepassing is gemaakt. Illustrator
ondersteunt de volgende indelingen voor het importeren van tekst:
Microsoft Word voor Windows 97, 98, 2000, 2002, 2003 en 2007
Microsoft Word voor Mac OS X en 2004
RTF (Rich Text Format)
Tekst zonder opmaak (ASCII) met ANSI, Unicode, Shift JIS, GB2312, Chinese Big 5, Cyrillische, GB18030, Griekse,
Turkse, Baltische en Midden-Europese codering.
Een voordeel van tekst uit een bestand importeren, in plaats van kopiëren en plakken, is dat de teken- en alinea-indeling
van geïmporteerde tekst behouden blijft. De font- en stijlkenmerken van tekst uit bijvoorbeeld een RTF-bestand blijven
behouden in Illustrator. U kunt ook coderings- en opmaakopties instellen wanneer u tekst importeert uit een tekstbestand
zonder opmaak.
Belangrijk: Zorgervoordatdefontsdieinhetbestandwordengebruikt,beschikbaarzijnopuwcomputerwanneerutekstuit
Microsoft Word- en RTF-bestanden importeert. Ontbrekende fonts en fontstijlen, met inbegrip van fonts met dezelfde naam
maar andere indelingen (Type 1, TrueType en CID), kunnen tot onverwachte resultaten leiden. Op Japanse computers kunnen
deverschillentussentekensetstotgevolghebbendattekstdieinWindowsisingevoerd,nietophetschermwordtweergegeven
in Mac OS.
Tekst importeren in een nieuw bestand
1 Kies Bestand > Openen.
2 Selecteer het tekstbestand dat u wilt openen en klik op Openen.
Tekst importeren in een bestaand bestand
1 Kies Bestand > Plaatsen. Selecteer het tekstbestand dat u wilt importeren en klik op Plaatsen.
2 Wanneer u een tekstbestand zonder opmaak (.txt) hebt geselecteerd, voert u een van de volgende handelingen uit en klikt
u op OK:
Geef de tekenset en het platform op waarin het bestand werd gemaakt.
Selecteer een optie bij Extra regeleinden om te bepalen hoe Illustrator extra regeleinden in het bestand verwerkt.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
278
Selecteer de optie Extra spaties als u wilt dat Illustrator reeksen opeenvolgende spaties in een bestand vervangt door tabs.
Voer het aantal spaties in dat moet worden vervangen door een tab.
Lege tekstobjecten uit een illustratie verwijderen
Wanneer u ongebruikte tekstobjecten verwijdert, is een illustratie makkelijker af te drukken en is het bestand kleiner. Lege
tekstobjecten maakt u bijvoorbeeld wanneer u in de illustratie onbedoeld op het gereedschap Tekst klikt en vervolgens een
ander gereedschap kiest.
1 Kies Object > Pad > Overbodig verwijderen.
2 Selecteer de optie Lege tekstpaden en klik op OK.
Werken met vlaktekst
De grootte van een tekstvlak wijzigen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer het tekstobject met het gereedschap Selecteren of het deelvenster Lagen en sleep een handgreep van het
omsluitende kader.
De grootte van een tekstvlak wijzigen met het gereedschap Selecteren
Selecteer de rand of hoek van het tekstpad met het gereedschap Direct selecteren . Sleep vervolgens om de vorm van
het pad te wijzigen.
U kunt het tekstpad het gemakkelijkst wijzigen met het gereedschap Direct selecteren in de weergave Omtrek.
De grootte van een tekstvlak wijzigen met het gereedschap Direct selecteren
Selecteer het tekstobject met behulp van het gereedschap selecteren of het deelvenster Lagen, en kies Tekst > Opties voor
vlaktekst. Voer waarden in voor Breedte en Hoogte en klik op OK. Als het tekstvlak niet rechthoekig is, bepalen deze
waarden de afmetingen van het omsluitende kader.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
279
Zie ook
“Tekst invoeren” op pagina 275
De marge rond een tekstvlak wijzigen
Wanneer u met een vlaktekstobject werkt, kunt u de marge tussen de tekst het omsluitende kader instellen. Deze marge
wordt de inzetafstand genoemd.
1 Selecteer een vlaktekstobject.
2 Kies Tekst > Opties voor vlaktekst.
3 Geef een waarde op bij Inzetafstand en klik op OK.
Tekst zonder inzetafstand (links) vergeleken met tekst met inzetafstand (rechts)
De eerste basislijn in een tekstvlak verhogen of verlagen
Wanneer u met een vlaktekstobject werkt, kunt u de uitlijning van de eerste regel tekst ten opzichte van de bovenkant van
het object instellen. Deze uitlijning wordt de verschuiving eerste basislijn genoemd. U kunt tekst bijvoorbeeld boven de
bovenkant van het object laten uitsteken, of de tekst op een bepaalde afstand onder de bovenkant van het object plaatsen.
Tekst met eerste basislijn ingesteld op Hoofdletterhoogte (links) vergeleken met tekst waarbij de eerste basislijn is ingesteld op Regelafstand
(rechts)
1 Selecteer een vlaktekstobject.
2 Kies Tekst > Opties voor vlaktekst.
3 Kies bij Eerste basislijn een van de volgende opties:
Oplopen Hiermee is de hoogte van het teken 'd' lager dan de bovenkant van het tekstobject.
Hoofdletterhoogte Hiermee raakt de bovenkant van hoofdletters de bovenkant van het tekstobject.
Regelafstand Hiermee wordt de regelafstand van de tekst aangehouden als de afstand tussen de basislijn van de eerste regel
tekst en de bovenkant van het tekstobject.
x-hoogte Hiermee is de hoogte van het teken 'x' lager dan de bovenkant van het tekstobject.
Hoogte em-vak De bovenkant van het em-vak bij Aziatische fonts raakt de bovenkant van het tekstobject. Deze optie is
alleen beschikbaar wanneer Aziatische opties tonen is ingeschakeld.
Vast Hiermee geeft u de afstand tussen de basislijn van de eerste regel tekst en de bovenkant van het object op via het
tekstvak Min.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
280
4 Geef bij Min de minimale waarde voor de verschuiving van de basislijn op.
Als u bij Eerste basislijn bijvoorbeeld Regelafstand selecteert en een minimumwaarde van 1 p opgeeft, wordt de waarde voor
regelafstand alleen gebruikt als deze groter is dan 1 pica.
Zie ook
“De basislijn verschuiven” op pagina 298
Opties voor Aziatische tekst weergeven” op pagina 316
Tekstrijen en -kolommen maken
1 Selecteer een vlaktekstobject.
2 Kies Tekst > Opties voor vlaktekst.
3 Stel in de secties Rijen en kolommen van het dialoogvenster de volgende opties in:
Aantal Hiermee geeft u het aantal rijen en kolommen op dat het object moet bevatten.
Bereik Hiermee geeft u de hoogte van afzonderlijke rijen en de breedte van afzonderlijke kolommen op.
Vast Hiermee geeft u op wat met het bereik van rijen en kolommen gebeurt als u de grootte van het tekstvlak wijzigt. Als
deze optie is ingeschakeld, kan door het wijzigen van het vlak het aantal rijen en kolommen, maar niet de breedte ervan
veranderen. Schakel deze optie niet in als u wilt dat de rij- en kolombreedten veranderen wanneer u de grootte van het
tekstvlak wijzigt.
Opties voor het wijzigen van de grootte van rijen en kolommen
A. Oorspronkelijke kolommen B. KolommenmetnieuwegroottewaarbijVastisingeschakeld C. Kolommen met nieuwe grootte waarbij Vast
is uitgeschakeld
Tussenruimte Hiermee geeft u de afstand tussen rijen of kolommen op.
4 In het gedeelte Opties van het dialoogvenster selecteert u een tekstomloopoptie om te bepalen hoe tekst tussen rijen en
kolommen omloopt: Per rij of Per kolom .
5 Klik op OK.
Een kopregel passend maken over de volledige breedte van een tekstvlak
1 Selecteer een tekstgereedschap en klik in de alinea die u wilt aanpassen aan het tekstvlak.
2 Kies Tekst > Kopregel passend.
Opmerking: Als u de opmaak van de tekst wijzigt, moet u de opdracht Kopregel passend opnieuw toepassen.
A
B
C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
281
Tekst verbinden tussen objecten
Als u tekst wilt laten doorlopen van een object naar een volgend object, koppelt u de objecten. Gekoppelde tekstobjecten
kunnen elke vorm hebben. De tekst moet echter in een vlak of langs een pad worden ingevoerd (en niet op een bepaald
punt).
Elk vlaktekstobject bevat een inpoort en een uitpoort. Deze poorten stellen u in staat objecten aan andere objecten te
koppelen en een gekoppelde kopie van het tekstobject te maken. Een lege poort geeft aan dat alle tekst zichtbaar is en dat
het object niet is gekoppeld. Een pijl in een poort geeft aan dat het object aan een ander object is gekoppeld. Een rood
plusteken in een uitpoort geeft aan dat het object meer tekst bevat. Deze verborgen tekst wordt overlopende tekst genoemd.
Poorten van gekoppelde tekstobjecten
U kunt verbindingen verbreken en de tekst in het eerste of volgende object laten overlopen of u kunt alle verbindingen
verwijderen en de tekst laten staan.
Opmerking: Wanneer u werkt met verbonden (doorlopende) tekst, kan het handig zijn om de verbindingen te zien. Als u de
verbindingen wilt zien, kiest u Weergave > Tekstverbindingen tonen en selecteert u een gekoppeld object.
Zie ook
“Tekst invoeren” op pagina 275
Tekst verbinden
1 Selecteer een vlaktekstobject met behulp van het gereedschap Selectie.
2 Klik op de inpoort of uitpoort van het geselecteerde tekstobject. De aanwijzer verandert in het pictogram voor geladen
tekst .
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u aan een bestaand object wilt koppelen, plaatst u de aanwijzer op het pad van dat object. De aanwijzer verandert in
een . Klik op het pad om de objecten te koppelen
Als u met een nieuw object wilt koppelen, klikt of sleept u op een leeg gedeelte van het tekengebied. Als u klikt, wordt
een object van dezelfde grootte en vorm gemaakt. Als u sleept, kunt u een rechthoekig object van elke gewenste grootte
maken.
Een andere methode die u kunt gebruiken om tekst tussen objecten te verbinden, is een vlaktekstobject selecteren, een of
meer objecten selecteren waarmee u wilt verbinden en vervolgens Tekst > Tekst met verbindingen > Maken.
Verbindingen verwijderen of verbreken
1 Selecteer een gekoppeld tekstobject.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de verbinding tussen twee objecten wilt verbreken, dubbelklikt u op de poort aan een van de uiteinden van de
verbinding. De tekst loopt over in het eerste object.
Als u een object wilt vrijmaken uit een tekstverbinding, kiest u Tekst > Tekst met verbindingen > Selectie opheffen. De
tekst loopt over in het volgende object.
Als u alle verbindingen wilt verwijderen, kiest u Tekst > Tekst met verbindingen > Verbindingen verwijderen. De tekst
blijft staan.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
282
Tekstomloop instellen voor een object
U kunt vlaktekst rond elk type object laten lopen, waaronder tekstobjecten, geïmporteerde afbeeldingen en objecten die u
tekent in Illustrator. Als het omloopobject een ingesloten bitmapafbeelding is, laat Illustrator de tekst om gedekte of
gedeeltelijk gedekte pixels heen lopen en worden volledig transparante pixels genegeerd.
De omloop wordt bepaald door de stapelvolgorde van objecten, die u in het deelvenster Lagen kunt weergeven door te
klikken op het driehoekje naast de laagnaam. Als u tekst om een object heen wilt laten lopen, moet het omloopobject zich
in dezelfde laag bevinden als de tekst en direct boven de tekst in de laaghiërarchie. U kunt inhoud in het deelvenster Lagen
omhoog of omlaag slepen om de hiërarchie te wijzigen.
Tekst met omloop om objecten
A. Omloopobjecten B. Tekst met omloop
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
Objecten stapelen” op pagina 205
Tekstomloop instellen
1 Zorg dat de tekst die u wilt laten omlopen aan de volgende voorwaarden voldoet:
Het is vlaktekst (getypt in een tekstvak).
De tekst bevindt zich in dezelfde laag als het omloopobject.
De tekst bevindt zich direct onder het omloopobject in de laaghiërarchie.
Belangrijk: Alsdelaagmeerderetekstobjectenbevat,moetuobjectendieunietomhetomloopobjectwiltlatenomlopen,naar
een andere laag verplaatsen of boven het omloopobject zetten.
2 Selecteer het object of de objecten waar u de tekst omheen wilt laten lopen.
3 Kies Object > Tekstomloop > Maken.
Opties voor tekstomloop instellen
U kunt omloopopties instellen voor- of nadat u de tekst laat omlopen.
1 Selecteer het omloopobject.
2 Kies Object > Tekstomloop > Opties voor tekstomloop en stel de volgende opties in:
Verschuiving Hiermee geeft u de ruimte tussen de tekst en het omloopobject op. U kunt een positieve of een negatieve
waarde invoeren.
Omloop omkeren Hiermee wordt de tekstomloop ingesteld op de andere kant van het object.
A
B
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
283
Tekstomloop om een object ongedaan maken
1 Selecteer het omloopobject.
2 Kies Object > Tekstomloop > Geen.
Werken met tekst op een pad
Tekst langs een pad verplaatsen of omdraaien
1 Selecteer het tekstobject.
Er verschijnt een haakje aan het begin van de tekst, aan het einde van het pad, en midden tussen de begin- en eindhaakjes
2 Plaats de aanwijzer op het middelste haakje van de padtekst totdat er een pictogram van het middelste haakje wordt
weergegeven naast de aanwijzer.
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u tekst langs het pad wilt verplaatsen, sleept u de middelste markering langs het pad. Houd Ctrl (Windows) of
Command (Mac OS) ingedrukt om te verhinderen dat de tekst omdraait naar de andere kant van het pad.
Tekst langs een pad verplaatsen
Als u de richting van de tekst langs een pad wilt omdraaien, sleept u de markering over het pad. Kiest Tekst > Tekst op
een pad > Opties voor tekst op een pad, selecteer Omdraaien en klik op OK.
Tekst op een pad omdraaien
Als u tekst over een pad wilt verplaatsen, zonder de tekstrichting te wijzigen, gebruikt u de optie voor verticale verplaatsing
in het deelvenster Teken. Als u tekst hebt gemaakt die van links naar rechts over een cirkel loopt, kunt u bijvoorbeeld een
negatievewaardeinvoereninhettekstvakvoorverticaleverplaatsingomdeteksttelatenvallenzodatdezeaandebinnenkant
langs de cirkel loopt.
Op www.adobe.com/go/vid0046_nl vindt u een video over het maken van tekst op een pad.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
284
Zie ook
“Tekst invoeren” op pagina 275
“De basislijn verschuiven” op pagina 298
Padteksteffecten toepassen
Met padteksteffecten kunt u de richting van tekens op een pad vervormen.
1 Selecteer het tekstobject.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Tekst > Tekst op een pad en kies een effect uit het submenu.
Kies Tekst > Tekst op een pad > Opties voor tekst op een pad. Selecteer vervolgens een optie in het menu Effect en klik
op OK.
Padteksteffecten
A. Regenboog B. Schuintrekken C. 3D-lint D. Traptrede E. Zwaartekracht
De verticale uitlijning van tekst op het pad aanpassen
1 Selecteer het tekstobject.
2 Kies Tekst > Tekst op een pad > Opties voor tekst op een pad.
3 Kies een optie in het menu Uitlijnen op pad om aan te geven hoe alle tekens op het pad moeten worden uitgelijnd ten
opzichte van de totale hoogte van het font:
Stok Hiermee worden de tekens langs de bovenrand van het font uitgelijnd.
Staart Hiermee worden de tekens langs de onderrand van het font uitgelijnd.
Midden Hiermee worden de tekens halverwege tussen de stok en de staart van het font uitgelijnd.
Basislijn Hiermee worden tekens langs de basislijn uitgelijnd. Dit is de standaardinstelling.
Opmerking: Tekens zonder een stok of staart (zoals de letter e) of een basislijn (zoals een apostrof) worden verticaal uitgelijnd
met tekens met een stok, staart of basislijn. Deze fontafmetingen zijn vastgelegd door de ontwerper van het font.
Met de optie Verticale verplaatsing in het deelvenster Teken hebt u meer controle over de verticale uitlijning. U kunt
bijvoorbeeld een negatieve waarde invoeren in het tekstvak voor verschuiving van de basislijn om de tekst lager te plaatsen.
Zie ook
“De basislijn verschuiven” op pagina 298
A
B
C
D
E
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
285
De tekenspatiëring om scherpe krommen wijzigen
Wanneertekensomeenscherpekrommeofeenscherpehoeklopen,danwaaierendetekensuitzodathetkanlijkendater
extra ruimte tussen de tekens is. U kunt de tekenspatiëring van tekens om krommen wijzigen met de optie Tussenruimte in
het dialoogvenster Opties voor tekst op een pad.
1 Selecteer het tekstobject.
2 Kies Tekst > Tekst op een pad > Opties voor tekst op een pad.
3 Voer voor Tussenruimte een waarde in punten in. Hoe hoger de waarde, hoe meer ruimte er wordt verwijderd tussen de
tekens langs sterk gebogen krommen of scherpe hoeken.
Tekst zonder aanpassing van de tussenruimte (links) vergeleken met tekst met aanpassing van de tussenruimte (rechts)
Opmerking: De waarde van Tussenruimte heeft geen gevolgen voor tekens die op rechte segmenten zijn geplaatst. U wijzigt de
spatiëring voor tekens langs een pad door de tekens te selecteren en er vervolgens tekenafstand of tekenspatiëring op toe te
passen.
Tekst schalen en roteren
Tekst selecteren voor transformaties
U kunt tekst verplaatsen, roteren, spiegelen, schalen of schuintrekken, net zoals u doet met andere objecten. De manier
waarop u de tekst selecteert, is echter van invloed op de resultaten van de transformatie:
Als u de tekst wilt transformeren samen met het omsluitende kader, selecteert u het tekstobject en gebruikt u het
gereedschap Roteren om het object en de tekst te roteren.
Als u alleen het omsluitende kader wilt transformeren maar niet de tekst erin, dan selecteert u het tekstobject en sleept
u met het gereedschap Selecteren.
Tekstpad geroteerd (links) en tekst en pad geroteerd (rechts)
Zie ook
Objecten transformeren” op pagina 209
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
286
De schaal van tekst wijzigen
U kunt de proportie tussen de hoogte en breedte van tekst opgeven ten opzichte van de oorspronkelijke hoogte en breedte
van de tekens. Niet-geschaalde tekens hebben een waarde van 100%. Sommige tekstfamilies beschikken over een zuiver
verbreed lettertypet, dat is ontworpen met een grotere horizontale spreiding dan de onbewerkte tekststijl. Schalen leidt tot
vervorming van tekst. Indien mogelijk kunt u beter een font gebruiken dat versmald of verbreed is ontworpen.
1 Selecteer de tekens of tekstobjecten die u wilt wijzigen. Als u geen tekst selecteert, wordt de schaal toegepast op nieuwe
tekst.
2 In het deelvenster Teken, stelt u de optie Verticaal schalen of de optie Horizontaal schalen in.
Tekst roteren
Als u de tekens in een tekstobject een specifiek aantal graden wilt roteren, selecteert u de tekens of tekstobjecten die u
wilt wijzigen. (Als u geen tekst selecteert, wordt het roteren toegepast op nieuwe tekst.) In het deelvenster Teken stelt u
de optie Tekenrotatie in.
Als u horizontale tekst wilt wijzigen in verticale tekst om omgekeerd, selecteert u het tekstobject en kiest u Tekst >
Tekstrichting > Horizontaal of Tekst > Tekstrichting > Verticaal.
Alsueenheeltekstobjectwiltroteren(zoweldetekensalshetomsluitendekader),selecteertuhettekstobjectengebruikt
u het omsluitende kader, het gereedschap Vrije transformatie, het gereedschap Roteren, de opdracht Roteren of het
deelvenster Transformeren om de rotatie uit te voeren.
Als u meerdere tekens in verticale Aziatische tekst wilt roteren, gebruikt u de optie Tate-chu-yoko om meerdere tekens
te roteren.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Teken op pagina 292
“Tate-chu-yoko gebruiken” op pagina 318
Objecten roteren” op pagina 196
Spelling- en taalwoordenboeken
Spelling controleren
1 Kies Bewerken > Spelling controleren.
2 Als u opties voor het zoeken en vervangen van woorden wilt instellen, klikt u op het pijlpictogram onder in het
dialoogvenster en stelt u de gewenste opties in.
3 Klik op Begin om te beginnen met de spellingcontrole.
4 Als er verkeerd gespelde woorden of andere mogelijke fouten worden weergegeven, gaat u als volgt te werk:
Klik op Negeren of op Alles negeren om door te gaan met de spellingcontrole zonder het desbetreffende woord te
wijzigen.
Selecteer een woord in de lijst Suggesties of typ de juiste spelling van de tekst in het bovenste tekstvak in; klik dan op
Vervangen om alleen die instantie van het verkeerd gespelde woord te corrigeren. Klik op Alles vervangen om alle
instanties van het verkeerd gespelde woord in het document te corrigeren.
Als u op Toevoegen klikt, wordt het niet-herkende woord toegevoegd aan het woordenboek, zodat het in de toekomst
niet meer wordt herkend als verkeerd gespeld.
5 Klik op Gereed wanneer de controle van het document is voltooid.
De spelling van verschillende talen kan worden gecontroleerd op basis van de taal die u aan woorden toewijst.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
287
Het woordenboek voor de spellingcontrole bewerken
1 Kies Bewerken > Aangepast woordenboek bewerken.
2 Voer een van de volgende handelingen uit en klik op Gereed:
Als u een woord wilt toevoegen aan het woordenboek, typt u het woord in het tekstvak Item en klikt u op Toevoegen.
Als u een woord wilt verwijderen uit het woordenboek, selecteert u het woord in de lijst en klikt u op Verwijderen.
Als u een woord wilt wijzigen in het woordenboek, selecteert u het woord in de lijst. Vervolgens typt u het nieuwe woord
in het tekstvak Item en klikt u op Vervangen.
Talen toewijzen aan tekst
Zowel voor spelling als woordafbreking worden Proximity-woordenboeken gebruikt. Elk woordenboek bevat
honderdduizenden woorden met standaardafbreking per lettergreep. U kunt een taal aan een heel document of aan
geselecteerde tekst toewijzen.
Voorbeelden van de woordafbreking in verschillende talen
A. “Glockenspiel” in het Engels B. “Glockenspiel” in het Duits (oude spelling) C. Glockenspiel” in het Duits (nieuwe spelling)
Een taal instellen voor alle tekst
1 Kies Bewerken > Voorkeuren > Woordafbreking (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Woordafbreking (Mac OS).
2 Selecteer een woordenboek in het pop-upmenu Standaardtaal en klik op OK.
Een taal toewijzen aan geselecteerde tekst
1 Selecteer de tekst.
2 Kies het gewenste woordenboek in het menu Taal in het deelvenster Teken. Als het menu Taal niet zichtbaar is, kiest u
Opties tonen in het menu van het deelvenster Teken.
Unicode
Illustrator ondersteunt Unicode, een standaard waarmee aan elk teken een uniek getal is toegewezen, ongeacht de taal of het
type computer dat u gebruikt. Unicode is:
Overdraagbaar Letters en cijfers blijven ongewijzigd wanneer u het bestand van de ene naar de andere computer verplaatst.
Er ontstaan geen problemen als u een vreemde taal aan een document toevoegt, doordat voor vreemde tekens eigen
toewijzingen gelden die geen invloed hebben op de codering van andere talen in hetzelfde project.
Niet afhankelijk van een platform Doordat Unicode nu door zowel Windows- als Macintosh-besturingssystemen wordt
ondersteund, kan een bestand gemakkelijker van het ene naar het andere platform worden verplaatst. U hoeft een
Illustrator-bestand niet meer te controleren als u het van een Macintosh-computer naar een Windows-computer hebt
verplaatst of vice versa.
Krachtig Aangezien Unicode-compatibele fonts een groot aantal potentiële tekens bevatten, zijn speciale tekens
gemakkelijk beschikbaar.
Flexibel Dankzij de ondersteuning van Unicode worden geen tekens vervangen wanneer u een font vervangt. Bij fonts die
compatibel zijn met Unicode, is een g een g, ongeacht het gebruikte font.
A
B
C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
288
Hierdoor kan een Franse ontwerper een ontwerp voor een klant in Korea maken en het werk bij een partner in de Verenigde
Staten afleveren zonder met de tekst te hoeven worstelen. Het enige dat de Amerikaanse ontwerper hoeft te doen, is de juiste
taal inschakelen in het besturingssysteem, het font van de taal laden en het project voortzetten.
Fonts
Informatie over lettertypen
Een font is een volledige set tekens (letters, cijfers en symbolen) met een gemeenschappelijke dikte, breedte en stijl, zoals
10-punts Adobe Garamond Bold.
Lettertypesoorten (ook letterfamilies of lettertypefamilies) genaamd) zijn lettertypeverzamelingen met een vergelijkbare
vormgeving die in combinatie met elkaar worden gebruikt, zoals Adobe Garamond.
Een lettertypestijl is een variatie op een bepaalde font in een fontfamilie. Meestal is in een fontfamilie Roman of Onbewerkt
de namen variëren per familie) de basisfont, die lettertypestijlen als standaard, vet, cursief en vetcursief kan omvatten.
Naast de op uw systeem geïnstalleerde lettertypen kunt u ook de lettertypen in de volgende mappen gebruiken:
Windows Program Files/Common Files/Adobe/Fonts
Mac OS Library/Programma-ondersteuning/Adobe/Fonts
Als u een Type 1-, TrueType-, OpenType- of CID-lettertype installeert in de lokale map Fonts, is het lettertype alleen
beschikbaar in Adobe-toepassingen.
OpenType-fonts
OpenType-fonts gebruiken één fontbestand voor zowel Windows®- als Macintosh®-computers, zodat u bestanden van het
ene platform naar het andere kunt verplaatsen zonder dat u zich zorgen hoeft te maken over fontsubstitutie en andere
problemen die ervoor zorgen dat tekst niet goed doorloopt. OpenType-fonts kunnen een aantal functies bevatten, zoals
golven en handmatige ligaturen, die niet beschikbaar zijn in de huidige PostScript- en TrueType-fonts.
Bij OpenType-fonts wordt het pictogram weergegeven.
Als u met een OpenType-font werkt, kunt u alternatieve glyphs in uw tekst automatisch vervangen, denk bijvoorbeeld aan
ligaturen, kleinkapitalen, breuken en ouderwetse proportionele cijfers.
Standaard- (links) en OpenType-fonts (rechts)
A. Rangtelwoorden B. Handmatige ligaturen C. Golven
OpenType-fonts kunnen over een uitgebreide tekenset en lay-outfuncties beschikken om meer taalkundige ondersteuning
en geavanceerde typografische controle te kunnen bieden. OpenType-fonts van Adobe die met ondersteuning voor
Centraal-Europese talen (CE) worden geleverd, hebben het woord "Pro" als een deel van hun fontnaam in
toepassingsfontmenu's. OpenType-fonts die geen ondersteuning voor Centraal-Europese talen bevatten, worden
aangeduid met "Standaard"en hebben een "Std"-achtervoegsel. Alle OpenType-fonts kunnen naast PostScript Type 1- en
TrueType-fonts worden geïnstalleerd en gebruikt.
Als u meer informatie wilt hebben over OpenType-fonts, raadpleegt u www.adobe.com/go/opentype_nl.
A
B
C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
289
Lettertype-voorvertoning
U kunt voorbeelden van een lettertype weergeven in de lettertype- en letterstijlmenu's in het deelvenster Teken en in andere
gebieden in het programma waarin u lettertypen kunt kiezen. De volgende pictogrammen worden gebruikt om
verschillende soorten lettertypen aan te geven:
OpenType
Type 1
TrueTyp e
Multiple Master
Samengesteld
U kunt de voorvertoningsfunctie uitschakelen of de puntgrootte van de lettertypenamen of -voorbeelden wijzigen in de
tekstvoorkeuren.
Een fontfamilie en -stijl selecteren
1 Selecteer de tekens of tekstobjecten die u wilt wijzigen. Als u geen tekst selecteert, wordt het font toegepast op nieuwe
tekst.
2 Selecteer een fontfamilie en -stijl met het deelvenster Beheer, het menu Tekst of het deelvenster Teken:
In het deelvenster Beheer stelt u de opties Font en Fontstijl in.
In het menu Tekst selecteert u een naam in het submenu Font of Recente fonts. Het menu Font is handig omdat het een
voorvertoning van de beschikbare fonts bevat.
In het deelvenster Teken stelt u de opties Fontfamilie en Fontstijl in. U kunt een naam kiezen in de pop-upmenu's of u
kunt op de huidige naam klikken en de eerste paar letters van de gewenste naam typen.
Als u het aantal fonts in het submenu Recente fonts wilt wijzigen, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Tekst (Windows) of
Illustrator > Voorkeuren > Tekst (Mac OS) en stelt u de optie Aantal recente fonts in.
Een tekengrootte opgeven
Standaard wordt de tekengrootte gemeten in punten (een punt is gelijk aan 0,35 cm). U kunt een tekengrootte tussen 0,1 en
1296 punten opgeven, in stappen van 0,001 punt.
1 Selecteer de tekens of tekstobjecten die u wilt wijzigen. Als u geen tekst selecteert, wordt de tekengrootte toegepast op
nieuwe tekst.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Stel in het deelvenster Teken of de bedieningsbalk de optie Tekengrootte in.
Kies een grootte in het menu Tekst > Grootte. Als u Overige kiest, kunt u in het deelvenster Teken een nieuwe grootte
opgeven.
U kunt de maateenheid voor tekst wijzigen in het dialoogvenster Voorkeuren.
Fonts zoeken en vervangen
1 Kies Tekst > Font zoeken.
Verplaats het dialoogvenster Font zoeken zodat u de volledige tekst van het document kunt zien.
2 Selecteer de naam van een font dat u wilt zoeken in het bovenste gedeelte van het dialoogvenster. De eerste locatie waar
het font voorkomt, wordt gemarkeerd in het documentvenster.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
290
3 Selecteereenvervangendfontinhetonderstegedeeltevanhetdialoogvenster.Ukuntdelijstmetvervangendefontsals
volgt aanpassen:
Kies een optie in het pop-upmenu Vervangen door font van. Kies Document om alleen de fonts weer te geven die in het
document voorkomen of kies Systeem om alle fonts weer te geven die op de computer zijn geïnstalleerd.
Selecteer de fonts die u in de lijst wilt opnemen. Hef de selectie op van de fonts die u niet in de lijst wilt opnemen.
4 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Vervangen om het font alleen in de huidige selectie te vervangen.
Klik op Alle vervangen om het geselecteerde font overal te vervangen.
Wanneer het font niet meer in het document voorkomt, wordt de fontnaam verwijderd uit de lijst Fonts in Document.
5 Herhaal stap 2 tot en met 4 als u een ander font wilt zoeken en vervangen.
6 Klik op Gereed om het dialoogvenster te sluiten.
Opmerking: Wanneer u een font vervangt met de opdracht Font zoeken, blijven alle andere tekstkenmerken ongewijzigd.
Werken met ontbrekende fonts
Als in een document fonts worden gebruikt die niet op de computer zijn geïnstalleerd, verschijnt een waarschuwingsbericht
wanneer u het document opent. Er wordt aangegeven welke fonts ontbreken en ontbrekende fonts worden vervangen door
beschikbare overeenkomende fonts.
Alsuontbrekendefontswiltvervangendooreenanderfont,selecteertudetekstdiegebruikmaaktvanhetontbrekende
font en stelt u een beschikbaar ander font in.
Als u ontbrekende fonts beschikbaar wilt maken in Illustrator, installeert u de ontbrekende fonts op de computer of
activeert u de ontbrekende fonts met een toepassing voor fontbeheer.
Als u vervangen fonts met roze wilt markeren, kiest u Bestand > Documentinstellingen, en vervolgens kiest u Tekst in
het pop-upmenu boven aan het dialoogvenster. Schakel Vervangen fonts in en klik op OK.
Tekst opmaken
Tekst selecteren
Als u tekens selecteert, kunt u de tekens bewerken, opmaken met het deelvenster Teken, vulling- en streekkenmerken
toepassen en de transparantie van de tekens wijzigen. U kunt de wijzigingen toepassen op één teken, op een reeks tekens of
op alle tekens in een tekstobject. Tekens die u hebt geselecteerd, worden in het documentvenster gemarkeerd. In het
deelvenster Vorm verschijnt bovendien de aanduiding 'Tekens'.
Wanneer u een tekstobject selecteert, kunt u globale opmaakopties toepassen op alle tekens in het object, waaronder opties
uit de deelvensters Teken en Alinea, vulling- en streekkenmerken en transparantie-instellingen. Daarnaast kunt u effecten,
meerdere opvullingen en streken, en dekkingsmaskers toepassen op een geselecteerd tekstobject. (Dit is niet mogelijk voor
afzonderlijke, geselecteerde tekens.) Wanneer u een tekstobject selecteert, wordt in het documentvenster een omsluitende
kader rond het tekstobject geplaatst. In het deelvenster Vorm verschijnt bovendien de aanduiding 'Tekst'.
Als u een tekstpad selecteert, kunt u de vorm wijzigen en vulling- en streekkenmerken toepassen. Dit selectieniveau is niet
beschikbaar voor punttekst. Wanneer u een tekstpad hebt geselecteerd, verschijnt in het deelvenster Vorm de aanduiding
'Pad'.
Zie ook
“Toetsen voor het werken met tekst” op pagina 443
Galerie met selectiegereedschappen” op pagina 24
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
291
Tekens selecteren
Als u tekens selecteert, kunt u de tekens bewerken, opmaken met het deelvenster Teken, vulling- en streekkenmerken
toepassen en de transparantie van de tekens wijzigen. U kunt de wijzigingen toepassen op één teken, op een reeks tekens of
op alle tekens in een tekstobject. Tekens die u hebt geselecteerd, worden in het documentvenster gemarkeerd. In het
deelvenster Vorm verschijnt bovendien de aanduiding 'Tekens'.
Selecteer een tekstgereedschap en voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep om een of meer tekens te selecteren. Houd Shift ingedrukt en sleep om de selectie te vergroten of te verkleinen.
Plaats de aanwijzer in een woord en dubbelklik om het te selecteren.
Plaats de aanwijzer in een alinea en klik drie keer om de hele alinea te selecteren.
Selecteer een of meer tekens en kies Selecteren > Alles om alle tekens in het tekstobject te selecteren.
Tekstobjecten selecteren
Wanneer u een tekstobject selecteert, kunt u globale opmaakopties toepassen op alle tekens in het object, waaronder opties
uit de deelvensters Teken en Alinea, vulling- en streekkenmerken en transparantie-instellingen. Daarnaast kunt u effecten,
meerdere opvullingen en streken, en dekkingsmaskers toepassen op een geselecteerd tekstobject. (Dit is niet mogelijk voor
afzonderlijke, geselecteerde tekens.) Wanneer u een tekstobject selecteert, wordt in het documentvenster een omsluitende
kader rond het tekstobject geplaatst. In het deelvenster Vorm verschijnt bovendien de aanduiding 'Tekst'.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik in het documentvenster op de tekst met het gereedschap Selecteren of het gereedschap Direct selecteren . Houd
Shift ingedrukt en klik om meer tekstobjecten te selecteren.
Ga in het deelvenster Lagen naar het tekstobject dat u wilt selecteren en klik dan op de rechterkant ervan, tussen de
doelknop en de schuifbalk. Houd Shift ingedrukt en klik op de rechterrand van items in het deelvenster Lagen om
objecten aan de bestaande selectie toe te voegen of om objecten uit de bestaande selectie te verwijderen.
Kies Selecteren > Object > Tekstobjecten om alle tekstobjecten in een document te selecteren.
Een tekstpad selecteren
Als u een tekstpad selecteert, kunt u de vorm wijzigen en vulling- en streekkenmerken toepassen. Dit selectieniveau is niet
beschikbaar voor punttekst. Wanneer u een tekstpad hebt geselecteerd, verschijnt in het deelvenster Vorm de aanduiding
'Pad'.
Tekstpaden kunt u het gemakkelijkst selecteren in de weergave Omtrek.
1 Kies het gereedschap Direct selecteren of Groep selecteren .
2 Als het tekstobject is geselecteerd, klikt u buiten het omsluitende kader van het object om de selectie ervan op te heffen.
3 Klik op het tekstpad, en zorg er daarbij voor dat u niet op de tekens klikt. (Als u toch op een teken klikt, selecteert u het
tekstobject in plaats van het tekstpad.)
Opmerking: Met de voorkeur Alleen tekstobjectselectie op pad bepaalt u de gevoeligheid van de selectiegereedschappen bij het
selecteren van tekstobjecten in het documentvenster. Wanneer deze voorkeur is ingeschakeld, moet u rechtstreeks op het
tekstpad klikken om de tekst te selecteren. Wanneer deze voorkeur niet is ingeschakeld, kunt u overal in het tekstkader klikken
om de tekst te selecteren. U stelt deze voorkeur in door Bewerken > Voorkeuren > Tekst (Windows) of Illustrator >
Voorkeuren > Tekst (Mac OS) te kiezen.
Tekst zoeken en vervangen
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u het gehele document wilt doorzoeken, deselecteert u alle objecten.
Als u het zoeken wilt beperken tot een tekstobject, selecteert u het object.
Als u het zoeken wilt beperken tot een reeks tekens, selecteert u de tekens.
2 Kies Bewerken > Zoeken en vervangen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
292
3 Typ de tekenreeks die u zoekt, en typ desgewenst de tekenreeks waardoor u deze wilt vervangen.
U kunt allerlei speciale tekens kiezen uit de pop-upmenu's rechts van de opties van Zoeken en Vervangen door.
4 Als u de manier wilt aanpassen waarop de opgegeven tekenreeks wordt gezocht, selecteert u de gewenste opties
hieronder.
Identieke hoofdletters/kleine letters Hiermee zoekt u alleen naar tekenreeksen met dezelfde spelling in hoofdletters en
kleine letters als de tekst in het tekstvak Zoeken.
Heel woord zoeken Hiermee zoekt u alleen naar hele woorden die overeenkomen met de tekst in het tekstvak Zoeken.
Achteruit zoeken Hiermee doorzoekt u het bestand van de onderkant van de stapelvolgorde tot de bovenkant.
Verborgen lagen controleren Hiermee zoekt u naar tekst in verborgen lagen. Als deze optie is uitgeschakeld, wordt tekst in
verborgen lagen genegeerd.
Vergrendelde lagen controleren Hiermee zoekt u naar tekst in vergrendelde lagen. Als deze optie is uitgeschakeld, wordt
tekst in vergrendelde lagen genegeerd.
5 Klik op Zoeken om met zoeken te beginnen.
6 Als de opgegeven tekenreeks wordt gevonden, voert u een van de volgende handelingen uit:
Klik op Vervangen om de tekenreeks te vervangen en klik op Volgende zoeken om de tekenreeks nogmaals te zoeken.
Klik op Vervangen en zoeken om de tekenreeks te vervangen en de volgende tekst te zoeken.
Klik op Alles vervangen om de tekenreeks overal in het document te vervangen.
7 Klik op het sluitpictogram om het dialoogvenster te sluiten.
Als u een tekenreeks nogmaals wilt zoeken terwijl het dialoogvenster Zoeken en vervangen is gesloten, klikt u op
Bewerken > Volgende zoeken.
De kleur en het uiterlijk van tekens wijzigen
U kunt de kleur en het uiterlijk van tekstobjecten wijzigen door vullingen, streken, transparantie-instellingen, effecten en
grafische stijlen toe te passen. U kunt de tekst bewerken totdat u de tekst hebt gerasterd.
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer de tekens als u het uiterlijk van bepaalde tekens in een tekstobject wilt wijzigen.
Selecteer een tekstobject als u het uiterlijk van alle tekens in het tekstobject wilt wijzigen of meerdere vullingen en streken
wilt toepassen.
Selecteer een tekstpad als u vullingen of streken op het tekstpad wilt toepassen.
2 Pas naar wens vullingen, streken, transparantie-instellingen, effecten en grafische stijlen toe.
Wanneer u de kleur van een tekstobject wijzigt, worden de kenmerken van de afzonderlijke tekens in het tekstobject
overschreven.
Gebruik het deelvenster Beheer als u de kleur van geselecteerde tekst snel wilt wijzigen.
Zie ook
“Weergavekenmerken” op pagina 329
Overzicht van het deelvenster Teken
U gebruikt het deelvenster Teken (Venster > Tekst > Teken) om opmaakopties voor afzonderlijke tekens in uw documenten
toe te passen. Als er tekst is geselecteerd of als het gereedschap Tekst actief is, kunt u ook opties in het deelvenster Beheer
gebruiken om tekens op te maken.
Op www.adobe.com/go/vid0047_nl vindt u een video over het werken met teken- en alineastijlen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
293
Deelvenster Teken
A. Font B. Fontstijl C. Fontgrootte D. Fontspatiëring E. Horizontale schaal F. Verticale ver plaatsing G. Regelafstand H. Tekstspatiëring
I. Verticale schaal J. Tekenro tat ie K. Taa l
A. Font B. Fontstijl C. Fontgrootte D. Links uitlijnen E. Centreren F. Rechts uitlijnen
Standaard worden alleen de meest gebruikte opties weergegeven in het deelvenster Teken. Kies Opties tonen in het
deelvenstermenu als u alle opties wilt weergeven. U kunt ook op het dubbele driehoekje op de tab van het deelvenster
klikken om door de weergavegrootten te bladeren.
Zie ook
“Toetsen voor het werken met tekst” op pagina 443
Overzicht werkgebied” op pagina 13
Tekst onderstrepen of doorhalen
1 Selecteer de tekst die u wilt onderstrepen of doorhalen. Als u geen tekst selecteert, is de instelling van toepassing op
nieuwe tekst die u invoert.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Om de tekst te onderstrepen klikt u op de knop Onderstrepen in het deelvenster Teken.
Om de tekst door te halen klikt u op de knop Doorhalen in het deelvenster Teken.
De standaarddikte van een onderstreping of doorhaling hangt af van de grootte van de tekst.
Kapitalen en kleinkapitalen toepassen
Als u tekst opmaakt in kleinkapitalen, worden automatisch de kleinkapitalen van het betrokken font gebruikt, mits deze
beschikbaar zijn. Als dat niet het geval is, worden de kleinkapitalen nagemaakt met kleinere versies van de gewone
hoofdletters.
Kapitalen (boven) vergeleken met kleinkapitalen (onder)
1 Selecteer de tekens of tekstobjecten die u wilt wijzigen. Als u geen tekst selecteert, wordt de instelling toegepast op
nieuwe tekst.
A
G
H
I
J
K
C
D
E
F
A
B
C
D
E
F
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
294
2 Kies Kapitalen of Kleinkapitalen in het menu van het deelvenster Teken.
Als u de grootte voor nagemaakte kleinkapitalen wilt opgeven, kiest u Bestand > Documentinstellingen en kiest u
vervolgens Tekst in het pop-upmenu boven aan het dialoogvenster. Typ voor de kleinkapitalen een percentage van de
oorspronkelijke fontgrootte. (De standaardwaarde is 70%.)
Als u het hoofdlettergebruik van tekst wilt wijzigen in hoofdletters, kleine letters, beginhoofdletters van woorden of
hoofdletters als in een zin, gebruikt u de opdracht Tekst > Hoofd-kleine letter.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Teken op pagina 292
Het hoofdlettergebruik wijzigen
1 Selecteer de tekens of tekstobjecten die u wilt wijzigen.
2 Kies een van de volgende opties in het submenu Tekst > Hoofd-kleine letter:
HOOFDLETTERS Hiermee wijzigt u alle tekens in hoofdletters.
Opmerking: Met de opdracht HOOFDLETTERS worden handmatige ligaturen weer normale tekst. Bij een handmatig ligatuur
aan het begin van een woord geldt dit ook voor de opdrachten Alles Beginhoofdletter en Als in een zin.
kleine letters Hiermee wijzigt u alle tekens in kleine letters.
Alles Beginhoofdletter Hiermee wijzigt u de eerste letter van elk woord in een hoofdletter.
Als in een zin Hiermee wijzigt u de eerste letter van elke zin in een hoofdletter.
Opmerking: Bij de opdracht Als in een zin wordt ervan uitgegaan dat de punt (.), het uitroepteken (!) en het vraagteken (?) het
einde van zinnen aangeven. Door het toepassen van de opdracht Als in een zin kunnen er onverwachte wijzigingen in het
hoofdlettergebruik optreden als deze tekens op een andere manier zijn gebruikt, zoals in afkortingen, bestandsnamen of URL's.
Daarnaast kunnen eigennamen in kleine letters worden weergegeven.
Als u een OpenType-font gebruikt, kunt u met de opmaak Kapitalen een elegantere tekst maken.
Zie ook
“Kapitalen en kleinkapitalen toepassen op pagina 293
Gekrulde of rechte aanhalingstekens opgeven
Typografische aanhalingstekens, vaak gekrulde aanhalingstekens genoemd, sluiten aan op de curven van het font.
Typografische aanhalingstekens worden traditioneel voor citaten en als apostrof gebruikt. Rechte aanhalingstekens worden
traditioneel als afkorting van feet en inches gebruikt.
1 Kies Bestand > Documentinstellingen en kies Tekst in het pop-upmenu boven aan het dialoogvenster.
2 Voer een van de volgende handelingen uit en klik op OK:
Als u rechte aanhalingstekens wilt gebruiken, schakelt u Typografische aanhalingstekens gebruiken uit.
Als u typografische aanhalingstekens wilt gebruiken, selecteert u Typografische aanhalingstekens gebruiken. Kies de taal
waarvoor u de aanhalingstekens wilt gebruiken en kies opties voor Dubbele aanhalingstekens en Enkele
aanhalingstekens.
Opmerking: U kunt opties voor meerdere talen instellen. Deze aanhalingstekens worden toegepast op tekst die is gebaseerd op
de taal die u toewijst met het deelvenster Teken of de voorkeur Standaardtaal.
U kunt de opdracht Leestekens vervangen gebruiken om rechte aanhalingstekens te vervangen door typografische
aanhalingstekens.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
295
Zie ook
“Talen toewijzen aan tekst” op pagina 287
“Leestekens vervangen gebruiken” op pagina 297
Opties instellen voor anti-aliasing van tekstobjecten
Wanneer u een illustratie opslaat in een bitmapindeling, zoals JPEG, GIF of PNG, worden alle objecten 72 pixels per inch
gerasterd en wordt op alle objecten anti-aliasing toegepast. Als de illustratie tekst bevat, leiden de standaardinstellingen
voor anti-aliasing echter mogelijk niet tot de gewenste resultaten. Illustrator bevat verschillende opties voor het rasteren van
tekst. U kunt deze opties gebruiken door tekstobjecten eerst te rasteren voordat u de illustratie opslaat.
1 Selecteer het tekstobject en voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de tekst definitief wilt rasteren, kiest u Object > Rasteren naar pixels.
Als u een gerasterd effect wilt creëren zonder de onderliggende structuur van het object te wijzigen, kiest u Effect >
Rasteren naar pixels.
2 Kies een anti-aliasingoptie:
Geen Kies deze optie om geen anti-aliasing toe te passen en de harde randen van tekst te behouden na het rasteren.
Tekst geoptimaliseerd Kies deze optie om de meest geschikte anti-aliasing voor tekst toe te passen. Met anti-aliasing wordt
de weergave van rafelige randen in de gerasterde afbeelding beperkt en wordt tekst vloeiender op het scherm weergegeven.
Kleine tekens kunnen echter moeilijker te lezen zijn.
Superscript of subscript maken
Superscript- en subscript-tekst (ook Superior- en Inferior-tekst genoemd) is verkleinde tekst die is verhoogd of verlaagd ten
opzichte van de basislijn van een font.
Wanneer u superscript- of subscripttekst maakt, worden een vooraf gedefinieerde verticale-verplaatsingswaarde en een
vooraf gedefinieerde fontgrootte toegepast. De toegepaste waarden zijn percentages van de huidige waarden voor
fontgrootte en regelafstand, gebaseerd op de instellingen in de sectie Tekst van het dialoogvenster Documentinstellingen.
Zie ook
OpenType-fonts” op pagina 288
Overzicht van het deelvenster OpenType” op pagina 301
Superscript of subscript maken in gewone fonts
1 Selecteer de tekst die u wilt wijzigen. Als u geen tekst selecteert, wordt alle nieuwe tekst die u maakt, als superscript of
subscript gerenderd.
2 Kies Superscript of Subscript in het menu van het deelvenster Teken.
Superscript of subscript maken in OpenType-fonts
1 Selecteer de tekens die u in superscript of subscript wilt wijzigen. Als u geen tekst selecteert, wordt de instelling toegepast
op nieuwe tekst.
2 Zorg ervoor dat een OpenType-font is geselecteerd. U kunt onder meer vaststellen of een font een OpenType-font is door
in het menu Tekst > Font te kijken. Bij OpenType-fonts wordt het pictogram weergegeven.
3 Selecteer een optie in het pop-upmenu Positie in het deelvenster OpenType:
Standaardpositie Hiermee gebruikt u de standaardpositie voor het huidige font.
Superscript/Superior Hiermee gebruikt u verhoogde tekens (mits deze beschikbaar zijn in het huidige font).
Subscript/Inferior Hiermee gebruikt u verlaagde tekens (mits deze beschikbaar zijn in het huidige font).
Teller Hiermee geeft u tekens weer als tellers van breuken (mits deze beschikbaar zijn in het huidige font).
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
296
Noemer Hiermee geeft u tekens weer als noemers van breuken (mits deze beschikbaar zijn in het huidige font).
De grootte en de positie van superscript of subscript wijzigen.
1 Kies Bestand > Documentinstellingen en kies Tekst in het pop-upmenu boven aan het dialoogvenster.
2 Geef de volgende waarden voor superscript en subscript op en klik vervolgens op OK:
Geef in het tekstvak Grootte aan met welk percentage tekst die als superscript of subscript wordt weergegeven moet
worden verkleind.
Geef in het tekstvak Positie aan met welk percentage van de normale regelafstand tekst die als superscript of subscript
wordt weergegeven moet worden opgeschoven.
Tekst omzetten in contouren
U kunt tekst omzetten in een set van gemengde paden, of contouren, die u kunt bewerken en hanteren zoals u met elk ander
grafisch object zou doen. Tekst als contouren is handig om de look van tekst met een grote weergave te wijzigen, maar het
is zelden handig voor grote hoeveelheden tekst of andere tekst met een kleine grootte.
Informatie over de fontcontouren komt uit de fontbestanden die effectief op uw systeem zijn geïnstalleerd. Bij het maken
van contouren uit tekst worden tekens op de huidige positie omgezet met behoud van alle opmaak van afbeeldingen, zoals
hun lijn en vulling.
Een lettervorm wijzigen
A. Oorspronkelijke tekstobject B. Tekst geconverteerd naar contouren, losgekoppeld en gewijzigd
Opmerking: U kunt bitmapfonts of fonts die tegen contouren zijn beschermd, niet naar contouren converteren.
Als u tekst converteert naar contouren, verliest de tekst zijn hints. Dit zijn instructies die in contourfonts zijn ingebouwd
om de vorm aan te passen, zodat de fonts bij uiteenlopende grootten optimaal kunnen worden weergegeven of afgedrukt.
Als u de tekst wilt schalen, past u de puntgrootte aan voordat u converteert.
U moet de volledige tekst in een selectie converteren; u kunt in een string tekst niet alleen maar één letter converteren. Om
één letter naar een contour te converteren, maakt u een afzonderlijk tekstobject aan dat alleen die letter bevat.
1 Selecteer het tekstobject.
2 Kies Tekst > Contouren maken.
Een getalstijl kiezen in OpenType-fonts
1 Als u de stijl van bestaande getallen wilt wijzigen, selecteert u de tekens of tekstobjecten die u wilt wijzigen. Als u geen
tekst selecteert, wordt de instelling toegepast op nieuwe tekst.
2 Zorg ervoor dat een OpenType-font is geselecteerd.
3 Selecteer een optie in het pop-upmenu Figuur in het deelvenster OpenType:
Standaardfiguur Hiermee gebruikt u de standaardstijl voor het huidige font.
A
B
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
297
Tabellarische uitlijning Hiermee gebruikt u cijfers met de volledige hoogte en dezelfde breedte (mits deze beschikbaar zijn
voor het huidige font). Deze optie komt van pas als getallen op regels moeten worden uitgelijnd, zoals in tabellen.
Proportionele uitlijning Hiermee gebruikt u cijfers met de volledige hoogte en verschillende breedten (mits deze
beschikbaar zijn voor het huidige font). Deze optie is bedoeld voor tekst waarin alleen kapitalen worden gebruikt.
Proportioneel mediaeval Hiermee gebruikt u cijfers met verschillende hoogten en verschillende breedten (mits deze
beschikbaar zijn voor het huidige font). Deze optie is bedoeld voor een klassiek, stijlvol aspect in tekst waarin niet alleen
kapitalen worden gebruikt.
Tabellarisch mediaeval Hiermee gebruikt u cijfers met verschillende hoogten en dezelfde breedte (mits deze beschikbaar
zijn voor het huidige font). Deze optie is geschikt voor een klassieke aanblik van OldStyle-cijfers als u deze in kolommen
moet uitlijnen voor bijvoorbeeld een jaarverslag.
Zie ook
OpenType-fonts” op pagina 288
Overzicht van het deelvenster OpenType” op pagina 301
Breuken en rangtelwoorden in OpenType-fonts opmaken
Wanneer u een OpenType-font gebruikt, kunt u rangtelwoorden automatisch met superscripttekens opmaken
(bijvoorbeeld ). Superscripttekens zoals de ‘a’ en ‘o’ in de Spaanse woorden segunda () ensegundo ( ) worden ook
correct opgemaakt. U kunt door schuine strepen gescheiden getallen (zoals 1/2) converteren naar een breuk met een
breukteken (zoals ).
1 Selecteer de tekens of tekstobjecten waarop u de instelling wilt toepassen. Als u geen tekst selecteert, wordt de instelling
toegepast op nieuwe tekst.
2 Zorg ervoor dat een OpenType-font is geselecteerd.
3 Klik in het deelvenster OpenType op de knop Rangtelwoorden om rangtelwoorden in of uit te schakelen of op de knop
Breuken om breuken in of uit te schakelen. Deze knoppen zijn alleen effectief als het font rangtelwoorden en breuken bevat.
Zie ook
OpenType-fonts” op pagina 288
Overzicht van het deelvenster OpenType” op pagina 301
Leestekens vervangen gebruiken
Met de opdracht Leestekens vervangen zoekt u naar toetsenbordleestekens en vervangt u deze door de typografische
equivalenten. Daarnaast kunt u de opdracht Leestekens zoeken gebruiken om ligaturen en breuken in de gehele tekst te
plaatsen als het font deze tekens bevat.
Gebruik het deelvenster OpenType in plaats van het dialoogvenster Leestekens vervangen om ligaturen en breuken te
maken als u gebruikmaakt van een OpenType-font.
1 Als u de tekens in een bepaald deel van de tekst wilt vervangen in plaats van in het gehele document, selecteert u de
gewenste tekstobjecten of tekens.
2 Kies Tekst > Leestekens vervangen.
3 Kies een of meer van de volgende opties:
ff-, fi-, ffi-ligaturen Hiermee worden de lettercombinaties ff, fi of ffi als ligaturen gerenderd.
ff-, fl-, ffl-ligaturen Hiermee worden de lettercombinaties ff, fl of ffl als ligaturen gerenderd.
Typografische aanhalingstekens Hiermee wijzigt u de rechte aanhalingstekens van het toetsenbord in gekrulde
aanhalingstekens.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
298
Opmerking: Als de optie Typografische aanhalingstekens is geselecteerd, worden rechte aanhalingstekens altijd omgezet in
gekrulde aanhalingstekens, ongeacht de instellingen bij de opties Dubbele aanhalingstekens en Enkele aanhalingstekens in het
dialoogvenster Documentinstellingen.
Eén spatie na punt Hiermee verwijdert u meerdere spaties na een punt.
En-, Em-streepjes Hiermee vervangt u een dubbel toetsenbordstreepje door een en-streepje en een driedubbele
toetsenbordstreepje door een em-streepje.
Beletseltekens Hiermee vervangt u drie toetsenbordpunten door een beletselteken.
Expert-breuken Hiermee vervangt u losse tekens die worden gebruikt om breuken weer te geven, door een equivalent dat
uit één teken bestaat.
4 Kies Hele document als u tekstsymbolen in het gehele bestand wilt vervangen. Kies Selectie als u alleen symbolen in
geselecteerde tekst wilt vervangen.
5 (Optioneel) Schakel Resultaten melden in als u het aantal vervangen symbolen wilt weergeven.
6 Klik op OK om de geselecteerde tekens te zoeken en te vervangen.
Zie ook
“Ligaturen en contextafhankelijke alternatieven gebruiken op pagina 302
Regelafstand en tekenspatiëring
De regelafstand instellen
De verticale afstand tussen tekstregels wordt regelafstand genoemd. De regelafstand wordt gemeten vanaf de basislijn van
een regel tekst tot de basislijn van de regel erboven. De basislijn is de onzichtbare lijn waarop de meeste letters zich
bevinden.
Met de standaardoptie voor automatische regelafstand wordt de regelafstand ingesteld op 120% van de tekstgrootte (dus
bijvoorbeeld 12-punts regelafstand voor 10-punts tekst). Als de automatische regelafstand is geactiveerd, wordt de
bijbehorende waarde tussen haakjes weergegeven in het menu Regelafstand van het deelvenster Teken. Als u de
standaardinstelling voor de automatische regelafstand wilt wijzigen, kiest u Uitvulling in het menu van het deelvenster
Alinea en geeft u een percentage tussen 0 en 500 op.
Standaard is regelafstand een tekenkenmerk, wat betekent dat u binnen dezelfde alinea meerdere waarden voor regelafstand
kunt toepassen. De grootste waarde voor regelafstand binnen een regel tekst bepaalt de regelafstand voor die regel.
Opmerking: Als u werkt met horizontale Aziatische tekst, kunt u aangeven of de regelafstand moet worden gemeten van
basislijn tot basislijn of van de bovenkant van een regel tot de bovenkant van de volgende regel.
1 Selecteer de tekens of tekstobjecten die u wilt wijzigen. Als u geen tekst selecteert, wordt de regelafstand toegepast op
nieuwe tekst.
2 Stel in het deelvenster Teken de optie in voor Regelafstand ( voor verticale tekst).
De basislijn verschuiven
Met een verschuiving van de basislijn verplaatst u geselecteerde tekens omhoog of omlaag ten opzichte van de basislijn van
omringende tekst. Een verticale verplaatsing is handig wanneer u breuken handmatig plaatst of de positie van een
afbeeldingsfont wijzigt.
1 Selecteer de tekens of tekstobjecten die u wilt wijzigen. Als u geen tekst selecteert, wordt de verschuiving toegepast op
nieuwe tekst.
2 In het deelvenster Teken stelt u de optie Verticale verplaatsing in. Met een positieve waarde wordt de basislijn van het
teken verhoogd ten opzichte van de basislijn van de rest van de regel. Met een negatieve waarde wordt de basislijn verlaagd.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
299
Verschillende waarden voor de verticale verplaatsing van tekst
Teken- en tekstspatiëring
Teken sp atië ring betekent het vergroten of verkleinen van de ruimte tussen specifieke letterparen. Tekstspatiëring is het
vergroten of verkleinen van de ruimte tussen de tekens in geselecteerde tekst of in een volledig tekstblok.
U kunt tekst automatisch spatiëren met metrische of optische tekenspatiëring. Metrische tekenspatiëring (auto
tekenspatiëring genoemd) maakt gebruik van spatiëringsparen. De meeste lettertypen bevatten spatiëringsparen. Deze
spatiëringsparen bevatten gegevens over de ruimte tussen bepaalde letterparen. Enkele voorbeelden zijn: LA, P., To, Try, Ta,
Tu,Te,Ty,Wa,WA,We,Wo,Ya,andYo.StandaardwordtdoorPhotoshopmetrischetekenspatiëringgebruikt,zodatbijhet
importeren of typen van tekst bepaalde paren automatisch van spatiëring worden voorzien.
Sommige fonts bevatten duidelijke specificaties voor spatiëringsparen. Maar als een font slechts minimale of geen
ingebouwde tekenspatiëring heeft, of als u twee verschillende fonts of tekengrootten in één of meer woorden of op een regel
gebruikt, kunt u kiezen voor optische spatiëring. Bij optische spatiëring wordt de ruimte tussen aangrenzende tekens op
basis van hun vorm aangepast.
Opties voor tekenspatiëring en tekstspatiëring
A. Originele tekst B. Tekst met optische tekenspatiëring C. Tekst met handmatige tekenspatiëring tussen W en a. D. Tekst met tekstspatiëring
E. Cumulatieve tekenspatiëring en tekstspatiëring
Ook kunt u handmatige tekenspatiëring gebruiken. Dit is een ideale methode voor het aanpassen van de ruimte tussen twee
tekens. Tekstspatiëring en handmatige tekenspatiëring zijn cumulatief, dus u kunt eerst enkele letterparen aanpassen en dan
een blok tekst compacter of losser maken, zonder de relatieve spatiëring van de paren te beïnvloeden.
Wanneer u klikt om het invoegpunt tussen twee letters te plaatsen, worden er tekenspatiëringswaarden weergegeven in het
deelvenster Teken. De waarden voor metrische en optische spatiëring (of gedefinieerde spatiëringsparen) staan tussen
haakjes. Als u een woord of stuk tekst selecteert, worden de waarden voor tekstspatiëring in het deelvenster Teken
weergegeven.
Tekenafstand en tekenspatiëring worden gemeten per 1/1000 em, een maateenheid die door de actieve tekengrootte wordt
bepaald. In een 6-punts lettertype staat 1 em gelijk aan 6 punten en in een 10-punts lettertype aan 10 punten.
Tekenspatiëring en tekstspatiëring zijn proportioneel ten opzichte van de huidige tekengrootte.
Opmerking: De waarden van tekenspatiëring en tekstspatiëring zijn van invloed op Japanse tekst, maar deze opties worden
normaal gesproken alleen gebruikt om de aki tussen Romeinse tekens te wijzigen.
-2-602 6
A
B
C
D
E
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
300
Tekenspatiëring aanpassen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Om de in het font opgenomen informatie over tekenspatiëring te gebruiken voor de geselecteerde tekens, kiest u
Automatisch of Metrisch voor Tekenspatiëring in het deelvenster Teken.
Als u de spatiëring tussen geselecteerde tekens automatisch wilt wijzigen op basis van de vorm van de tekens, kiest u
Optisch voor de optie Tekenspatiëring in het deelvenster Teken.
Als u de tekenspatiëring handmatig wilt wijzigen, plaatst u het invoegsymbool tussen twee tekens en stelt u de gewenste
waarde in voor de optie Tekenspatiëring in het deelvenster Teken. (Als een tekstbereik is geselecteerd, kunt u de
tekenspatiëring niet handmatig aanpassen. Gebruik in dat geval tekstspatiëring.)
Druk op Alt+Pijl links/Pijl rechts (Windows) of Option+Pijl links/Pijl rechts (Mac OS) om de spatiëring tussen twee tekens
te verkleinen of te vergroten.
Als u de tekenspatiëring voor geselecteerde tekens wilt uitschakelen, stelt u de optie Tekenspatiëring in het deelvenster
Teken in op 0 (nul).
Tekstspatiëring aanpassen
1 Selecteer de reeks tekens of het tekstobject dat u wilt wijzigen.
2 In het deelvenster Teken stelt u de optie Tekstspatiëring in.
Fractionele tekenbreedten in- of uitschakelen
In de software wordt standaard gebruikgemaakt van fractionele tekenbreedten tussen tekens. Dit betekent dat de ruimte
tussen tekens verschilt en dat soms maar een fractie van een pixel wordt gebruikt.
In de meeste situaties geven fractionele tekenbreedten de beste afstand voor wat betreft de weergave en leesbaarheid van
tekst. In het geval van tekst met een kleine grootte (kleiner dan 20 punten) die online wordt weergegeven, kunnen
fractionele tekenbreedten echter tot gevolg hebben dat tekst in elkaar overloopt of te veel extra ruimte bevat, waardoor de
leesbaarheid afneemt.
Schakel fractionele breedten uit als u spatiëring wilt terugzetten in stappen van hele pixels en het overlopen van kleine tekst
wilt voorkomen. De instelling voor fractionele tekenbreedte geldt voor alle tekens op een tekstlaag. U kunt de optie niet
instellen voor geselecteerde tekens.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Om de tekstspatiëring van het gehele document als stappen van hele pixels in te stellen, kiest u Systeemlay-out in het
menu van het deelvenster Teken.
Om de fractionele tekenbreedten weer in te schakelen kiest u Fractionele breedten in het menu van het deelvenster
Tek en .
Speciale tekens
Tekensets en alternatieve glyphs
Lettertypen bevatten veel meer tekens dan de tekens die u op uw toetsenbord ziet. Afhankelijk van het font, kunnen deze
tekens ligaturen, breuken, sierletters, ornamenten, rangtelwoorden, titels en stilistische alternatieven, verhoogde en
verlaagde tekens, oude stijlfiguren en uitlijningsgetallen bevatten. Een glyph is een bepaalde verschijningsvorm van een
karakter. Zo is in bepaalde fonts de hoofdletter A beschikbaar in verschillende vormen, zoals een sierletter of een
kleinkapitaal.
Alternatieve glyphs kunt u op twee manieren invoegen:
Met het deelvenster Glyphs kunt u glyphs van elk lettertype weergeven en invoegen.
Met het deelvenster OpenType kunt u regels voor het gebruik van glyphs instellen. U kunt bijvoorbeeld opgeven dat u in
een bepaald tekstblok ligaturen, titeltekens en breuken wilt gebruiken. Het gebruik van het deelvenster OpenType is
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
301
eenvoudiger dan de glyphs één voor één invoeren, en zorgt voor een consistenter resultaat. U kunt het deelvenster echter
alleen voor OpenType-fonts gebruiken.
Overzicht van het deelvenster Glyphs
U kunt het deelvenster Glyphs (Venster > Tekst > Glyphs) gebruiken om de glyphs van een font weer te geven en om
bepaalde glyphs in uw document te plaatsen.
Standaard bevat het deelvenster Glyphs alle glyphs voor het huidige geselecteerde font. Als u het font wilt wijzigen,
selecteert u onder in het deelvenster een andere fontfamilie en -stijl. Als er tekens in het document zijn geselecteerd, kunt
u alternatieve tekens weergeven door Alternatieven voor huidige selectie te kiezen in het menu Tonen boven in het
deelvenster.
Deelvenster Glyphs
A. Menu Tonen B. Fontfamilie C. Fontstijl D. Zoomknoppen
Wanneer u een OpenType-font kiest in het deelvenster Glyphs, kunt u de weergegeven glyphs tot bepaalde soorten
beperken door een categorie te kiezen in het menu Tonen. U kunt ook een pop-upmenu met alternatieve glyphs weergeven
door op het driehoekje rechts onder in het vak met glyphs te klikken.
Pop-upmenu voor alternatieve glyphs
Op www.adobe.com/go/vid0048_nl vindt u een video over het werken met het deelvenster Glyphs en het deelvenster Open Type.
Zie ook
Overzicht werkgebied” op pagina 13
Overzicht van het deelvenster OpenType
U kunt het deelvenster OpenType (Venster > Tekst > OpenType) gebruiken om op te geven hoe u alternatieve tekens wilt
toepassen in OpenType-fonts. U kunt bijvoorbeeld opgeven of u standaardligaturen in nieuwe of bestaande tekst wilt
gebruiken.
Houd er rekening mee dat de hoeveelheid kenmerken van OpenType-fonts sterk kan variëren. Niet alle opties van het
deelvenster OpenType zijn in elk font beschikbaar. U kunt de tekens van een font weergeven in het deelvenster Glyphs.
A
BCD
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
302
Deelvenster OpenType
A. Standaardligaturen B. Contextafhankelijke alternatieven C. Handmatige ligaturen D. Sierletter E. Stijlalternatieven F. Alternatieven
voor titelformaat G. Rangtelwoorden H. Breuken I. Deelvenstermenu J. Figuurtype K. Tekenpositie
Opmerking: Voor Aziatische OpenType-fonts zijn mogelijk extra functies beschikbaar.
Via het menu van het deelvenster OpenType, in de rechterbovenhoek van het deelvenster, krijgt u toegang tot extra
opdrachten en opties. Op www.adobe.com/go/vid0048_nl vindt u een video over het werken met het deelvenster Glyphs
en het deelvenster Open Type.
Zie ook
“Kenmerken voor Aziatische OpenType-fonts instellen” op pagina 316
Overzicht werkgebied” op pagina 13
Een teken invoegen of vervangen met het deelvenster Glyphs
1 Om een teken in te voegen klikt u met een tekstgereedschap om het invoegpunt daar te plaatsen waar u het teken wilt
invoegen, en dan dubbelklikt u op het teken dat u wilt invoegen in het deelvenster Glyphs.
2 Om een teken te vervangen kiest u Alternatieven voor huidige selectie in het pop-upmenu Tonen en selecteert u een teken
in uw document met het tekstgereedschap. Dubbelklik op een glyph in het deelvenster Glyphs, als er één beschikbaar is.
Opmerking: Er zijn nog meer vervangingsopties beschikbaar voor Aziatische glyphs.
Alternatieve glyphs markeren in de tekst
1 Kies Bestand > Documentinstellingen en kies Tekst in het pop-upmenu boven aan het dialoogvenster.
2 Kies Vervangen glyphs en klik op OK. Vervangen glyphs in de tekst worden gemarkeerd.
Ligaturen en contextafhankelijke alternatieven
Ligaturen zijn typografische vervangingstekens voor bepaalde lettercombinaties. De meeste fonts bevatten ligaturen voor
standaardlettercombinaties als fi, fl, ff, ffi en ffl. Daarnaast bevatten sommige fonts handmatige ligaturen voor
lettercombinaties als ct, st en ft. Hoewel het lijkt alsof de tekens van ligaturen zijn gecombineerd, kunnen de afzonderlijke
tekens zonder problemen worden bewerkt en wordt de spellingcontrole op de normale manier uitgevoerd.
Contextafhankelijke alternatieven zijn alternatieve tekens die in bepaalde scriptlettertypen voorkomen om het aan elkaar
schrijven van letters te verzorgen. Als u bijvoorbeeld Caflisch Script Pro gebruikt en contextuele alternatieven hebt
ingeschakeld, worden de letters 'bl' in het woord 'bloem' samengevoegd zodat het lijkt alsof ze met de hand geschreven zijn.
Ligaturen en contextafhankelijke alternatieven gebruiken
1 Selecteer de tekens of tekstobjecten waarop u de instelling wilt toepassen. Als u geen tekst selecteert, wordt de instelling
toegepast op nieuwe tekst.
2 Zorg ervoor dat een OpenType-font is geselecteerd.
3 Voer in het deelvenster OpenType een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Standaardligaturen om ligaturen voor standaardlettercombinaties (zoals fi, fl, ff, ffi en ffl) in of uit te
schakelen.
Klik op de knop Handmatige ligaturen om optionele ligaturen in of uit te schakelen (mits deze beschikbaar zijn in het
huidige font).
ABCDE FGH
I
J
K
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
303
Klik op de knop Contextafhankelijke alternatieven om contextafhankelijke ligaturen in of uit te schakelen (mits deze
beschikbaar zijn in het huidige font).
Zie ook
OpenType-fonts” op pagina 288
Overzicht van het deelvenster OpenType” op pagina 301
Sierletters, alternatieven voor titelformaat of stijlalternatieven gebruiken
Veel OpenType-fonts bevatten gestileerde tekens waarmee u decoratieve elementen kunt toevoegen aan tekst. Sierletters
zijn tekens met extra uithalen. Alternatieven voor titelformaat zijn tekens (doorgaans in hoofdletters) die speciaal zijn
ontworpen voor tekst met een grote fontgrootte, zoals titels. Stijlalternatieven zijn gestileerde tekens die om esthetische
redenen worden gebruikt.
1 Selecteer de tekens of tekstobjecten waarop u de instelling wilt toepassen. Als u geen tekst selecteert, wordt de instelling
toegepast op nieuwe tekst.
2 Zorg ervoor dat een OpenType-font is geselecteerd.
3 Voer in het deelvenster OpenType een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Sierletter om sierletters in of uit te schakelen (mits deze beschikbaar zijn in het huidige font).
Klik op de knop Stijlalternatieven om stijlalternatieven in of uit te schakelen (mits deze beschikbaar zijn in het huidige
font).
Klik op de knop Alternatieven voor titelformaat om alternatieven voor het titelformaat in of uit te schakelen (mits deze
beschikbaar zijn in het huidige font).
Zie ook
OpenType-fonts” op pagina 288
Overzicht van het deelvenster OpenType” op pagina 301
Niet-afdrukbare tekens tonen of verbergen
Niet-afdrukbare tekens zijn onder meer handmatige en automatische regeleinden, tabs, spaties, vaste spaties, doublebyte-
tekens (inclusief spaties), harde afbreekstreepjes en het teken voor het einde van de tekst.
Als u de tekens wilt weergeven terwijl u tekst opmaakt en bewerkt, kiest u Tekst > Verborgen tekens tonen. Een vinkje geeft
aan dat de verborgen tekens worden weergegeven.
Alinea's opmaken
Overzicht van het deelvenster Alinea
U gebruikt het deelvenster Alinea (Venster > Tekst > Alinea) om de opmaak van kolommen en alinea's te wijzigen. Als er
tekst is geselecteerd of als het gereedschap Tekst actief is, kunt u ook opties in het deelvenster Beheer gebruiken om alinea's
op te maken.
Op www.adobe.com/go/vid0047_nl vindt u een video over het werken met teken- en alineastijlen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
304
Deelvenster Alinea (alle opties weergegeven)
A. Uitlijning en uitvulling B. Links inspringen C. Eerste regel links inspringen D. Witruimte voor alinea E. Afbreken F. Rechts inspringen
G. Witruimte na alinea
A. Font B. Fontstijl C. Fontgrootte D. Links uitlijnen E. Centreren F. Rechts uitlijnen
Standaard worden alleen de meest gebruikte opties weergegeven in het deelvenster Alinea. Kies Opties tonen in het
deelvenstermenu als u alle opties wilt weergeven. U kunt ook op het dubbele driehoekje op de tab van het deelvenster
klikken om door de weergavegrootten te bladeren.
Zie ook
Overzicht werkgebied” op pagina 13
“Toetsen voor het werken met tekst” op pagina 443
Tekst uitlijnen
Vlaktekst en tekst op een pad kunnen met een rand of beide randen van een tekstpad worden uitgelijnd.
1 Selecteer het tekstobject of plaats de cursor in de alinea die u wilt wijzigen.
Als u geen tekstobject selecteert of geen cursor in een alinea plaatst, wordt de uitlijning toegepast op nieuwe tekst.
2 Klik op een uitlijnknop in het deelvenster Beheer of het deelvenster Alinea.
Tekst uitvullen
Uitgevulde tekst is tekst die op beide randen is uitgelijnd. U kunt alle tekst in een alinea uitvullen met inbegrip van of
behalve de laatste regel.
1 Selecteer het tekstobject of plaats de cursor in de alinea die u wilt uitvullen.
Als u geen tekstobject selecteert of geen cursor in een alinea plaatst, wordt de uitvulling toegepast op nieuwe tekst.
2 Klik in het deelvenster Alinea op een knop voor uitvulling.
Woord- en letterspatiëring in uitgevulde tekst aanpassen
U kunt de spatiëring tussen letters en woorden en de schaal van tekens in Adobe-toepassingen nauwkeurig instellen. Het
aanpassen van de spatiëring is vooral handig voor uitgevulde tekst, maar u kunt ook de spatiëring van niet-uitgevulde tekst
aanpassen.
1 Plaats de cursor in de alinea die u wilt wijzigen, of selecteer een tekstobject of kader om alle alinea's te wijzigen.
2 Kies Uitvulling in het menu van het deelvenster Alinea.
A
F
B
C
E
D G
A
B
C
D
E
F
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
305
3 Voer waarden in voor Woordspatiëring, Letterspatiëring en Ruimte tussen glyphs. Het bereik van aanvaardbare
spatiëring dat u met de waarden van Minimum en Maximum definieert, geldt alleen voor uitgevulde alinea's. Met Gewenst
geeft u de gewenste spatiëring voor uitgevulde en niet-uitgevulde alinea's op:
Woordspatiëring De ruimte tussen woorden die het resultaat is van het indrukken van de spatiebalk. Voor
Woordspatiëring kunt u waarden opgeven van 0% tot 1000%. Bij 100% wordt er geen extra ruimte tussen woorden
toegevoegd.
Letterspatiëring De afstand tussen letters, met inbegrip van de tekstspatiëring of tekenspatiëring. Voor letterspatiëring
kunt u waarden opgeven van –100% tot 500%. Bij 0% wordt geen ruimte tussen letters toegevoegd. Bij 100% wordt een
volledige spatiebreedte tussen letters toegevoegd.
Ruimte tussen glyphs De breedte van tekens (elk lettertypeteken is een glyph). Voor Ruimte tussen glyphs kunt u waarden
opgeven van 50% tot 200%. Bij 100% wordt de hoogte van tekens niet geschaald.
Spatiëringsoptieswordenaltijdtoegepastopeenhelealinea.GebruikdeoptieTekstspatiëringalsudespatiëringvanenkele
tekens wilt aanpassen, maar niet de spatiëring van de hele alinea.
4 Stel de optie Uitvullen enkel woord in om op te geven hoe u alinea's met één woord wilt uitvullen.
In smalle kolommen kan het gebeuren dat er op één regel slechts één woord staat. Als de alinea volledig moet worden
uitgevuld, is het mogelijk dat dit ene woord teveel wordt uitgerekt. In plaats van volledige uitvulling voor dergelijke
woorden te handhaven, kunt u ze centreren of op de linker- of rechtermarge uitlijnen.
Tekst inspringen
Inspringing is de ruimte tussen tekst en de grens van een tekstobject. Inspringen is alleen van invloed op de geselecteerde
alinea of alinea's, wat betekent dat u eenvoudig verschillende inspringingen kunt instellen voor verschillende alinea's.
U kunt inspringingen instellen in het deelvenster Tabs, het deelvenster Beheer of het deelvenster Alinea. Als u met vlaktekst
werkt, kunt u de inspringing ook instellen met tabs of door de inzetafstand van het tekstobject te wijzigen.
Als u met Japanse tekst werkt, kunt u in plaats van het deelvenster Alinea de mojikumi-instelling gebruiken om de
inspringing van de eerste regel op te geven. Als u het inspringen voor de eerste regel opgeeft in het deelvenster Alinea en de
mojikumi-instellingen voor het inspringen van de eerste regel opgeeft, wordt de tekst binnen het totaal van de beide
inspringingen geplaatst.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Alinea” op pagina 303
“De marge rond een tekstvlak wijzigen” op pagina 279
Inspringingen instellen met het deelvenster Alinea
1 Klik met het gereedschap Tekst in de alinea die u wilt laten inspringen.
2 Pas de desbetreffende inspringingswaarden aan in het deelvenster Alinea. Voer bijvoorbeeld een van de volgende
handelingen uit:
Als u de gehele alinea één pica wilt laten inspringen, typt u een waarde (bijvoorbeeld 1p) in het vak Links inspringen .
Als u alleen de eerste regel van een alinea één pica wilt laten inspringen, typt u een waarde (bijvoorbeeld 1p) in het vak
Eerste regel links inspringen .
Als u een hangende inspringing van één pica wilt maken, typt u een positieve waarde (bijvoorbeeld 1p) in het vak Links
inspringen en een negatieve waarde (bijvoorbeeld -1p) in het vak Eerste regel links inspringen.
Een inspringing instellen met het deelvenster Tabs
1 Klik met het gereedschap Tekst in de alinea die u wilt laten inspringen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
306
2 Voer een van de volgende handelingen uit met de inspringingsmarkeringen in het deelvenster Tabs:
Sleep de bovenste markering om de eerste tekstregel te laten inspringen. Sleep de onderste markering om alle tekstregels
behalve de eerste regel te laten inspringen. Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleep de onderste
markering om beide markeringen te verplaatsen en de gehele alinea te laten inspringen.
Inspringen voor eerste regel (links) en zonder inspringen (rechts)
Selecteer de bovenste markering en typ een waarde voor X om de eerste tekstregel te laten inspringen. Selecteer de
onderste markering en typ een waarde voor X om alle tekstregels behalve de eerste te laten inspringen.
Een hangende inspringing maken
Bij een hangende inspringing springen alle regels met uitzondering van de eerste regel in. Hangende inspringingen worden
vooral gebruikt wanneer er inline-afbeeldingen aan het begin van de alinea worden geplaatst of bij een lijst met
opsommingstekens.
Zonder inspringen (links) en hangende inspringen (rechts)
1 Klik met het gereedschap Tekst in de alinea die u wilt laten inspringen.
2 Geef in het deelvenster Beheer of het deelvenster Tabs een waarde groter dan nul op voor een linkse inspringing.
3 Om een negatieve waarde voor het inspringen van de eerste regel op te geven, voert u een van de volgende handelingen uit:
Typ in het deelvenster Alinea een negatieve waarde voor het links inspringen van de eerste regel .
Sleep in het deelvenster Tabs de bovenste markering naar links of de onderste markering naar rechts.
Alinea-afstand aanpassen
1 Plaats de cursor in de alinea die u wilt wijzigen of selecteer een tekstobject om alle alinea's te wijzigen. Als u geen cursor
in een alinea plaatst of geen tekstobject selecteert, wordt de instelling toegepast op nieuwe tekst.
2 Wijzig in het deelvenster Alinea de waarden bij Witruimte voor ( of ) en Witruimte na ( of ).
Opmerking: Als een alinea boven in een kolom begint, wordt geen extra witruimte toegevoegd vóór de alinea. In dat geval kunt
u de regelafstand van de eerste regel van de alinea vergroten of de inzetafstand van het tekstobject wijzigen.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Alinea” op pagina 303
“De regelafstand instellen” op pagina 298
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
307
Hangende leestekens
Als u de optie voor hangende leestekens gebruikt, worden de randen van de tekst gelijkmatiger weergegeven doordat
leestekens buiten de alineamarges worden geplaatst.
Een alinea zonder hangende leestekens (links) vergeleken met een alinea met hangende leestekens (rechts)
In Illustrator kunt u de volgende opties voor hangende leestekens instellen:
Romeinse hangende interpunctie Hiermee bepaalt u de uitlijning van leestekens voor een bepaalde alinea. Wanneer
Romeinse hangende interpunctie is ingeschakeld, worden de volgende tekens 100% buiten de marges geplaatst: enkele
aanhalingstekens, dubbele aanhalingstekens, afbreekstreepjes en komma's. De volgende tekens worden 50% buiten de
marges geplaatst: asterisken, tildes, ellipsen, en-streepjes, em-streepjes, dubbele punten en puntkomma's. Als u deze
instellingwilttoepassen,plaatstudecursorindealineaenselecteertuRomeinsehangendeinterpunctieinhetmenuvan
het deelvenster Alinea.
Optische uitlijning van marge Hiermee bepaalt u de uitlijning van leestekens voor alle alinea's in een tekstobject. Als
Optische uitlijning van marges is ingeschakeld, worden Romeinse leestekens en de randen van letters (zoals W en A) buiten
detekstmargesweergegevenzodatdetekstuitgelijndwordtweergegeven.Alsudezeinstellingwilttoepassen,selecteertu
het tekstobject en kiest u Tekst > Optische uitlijning van marge.
Burasagari Hiermee bepaalt u de uitlijning van double-byte leestekens (beschikbaar in Chinese, Japanse en Koreaanse
fonts). Deze leestekens worden niet beïnvloed door de optie Romeinse hangende interpunctie of Optische uitlijning van
marges.
Houd er rekening mee dat de uitlijning van de alinea de marge bepaalt van waaraf de leestekens hangen. Bij links en rechts
uitgelijnde pagina's hangen de leestekens respectievelijk buiten de linker- en rechtermarge. Bij bovenaan en onderaan
uitgelijnde pagina's hangen de leestekens respectievelijk buiten de boven- en ondermarge. Bij gecentreerde en uitgevulde
alinea's hangen leestekens buiten beide marges.
Opmerking: Als een leesteken wordt gevolgd door een aanhalingsteken, hangen beide tekens.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Alinea” op pagina 303
“Een Burasagari-optie opgeven” op pagina 323
Woordafbreking en regelafbreking
Woordafbreking automatisch aanpassen
De instellingen die u kiest voor woordafbreking zijn van invloed op de horizontale afstand van regels en de esthetische
aantrekkingskracht van tekst op een pagina. De opties voor afbreking bepalen of woorden mogen worden afgebroken en,
als dat mogelijk is, welke afbrekingen zijn toegestaan.
1 Voer een van de volgende handelingen uit om automatische woordafbreking te gebruiken:
Als u automatische afbreking wilt in- of uitschakelen, schakelt u de optie Woordafbreking in het deelvenster Alinea in of uit.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
308
Als u afbreking wilt toepassen op bepaalde alinea's, selecteert u eerst alleen de alinea's waarin de afbreking moet
voorkomen.
Als u een woordenboek voor woordafbreking gebruikt, kiest u een taal in het pop-upmenu Taal onder in het deelvenster
Tek en .
2 Kies Woordafbreking in het menu van het deelvenster Alinea en geef desgewenst de volgende opties op:
Woorden langer dan _ letters Bepaalt het minimumaantal tekens voor afgebroken woorden.
Na eerste _ letters en Voor laatste _ letters Hiermee bepaalt u het minimumaantal tekens aan het begin of aan het eind van
een woord dat kan worden afgebroken met een afbrekingsteken. Als u bijvoorbeeld in beide gevallen 3 opgeeft, wordt
arrestante afgebroken als arres-tante en niet als ar-restante of arrestan-te.
Limiet woordafbreking Hiermee geeft u het maximum aantal opeenvolgende regels op waarop afbreking mag worden
toegepast. Nul betekent dat een onbeperkt aantal opeenvolgende afbrekingen van regels is toegestaan.
Zone voor woordafbreking Hiermee geeft u een afstand op vanaf de rechterrand van een alinea waarmee u een deel van de
regel afbakent waar afbreken niet is toegestaan. Bij de instelling 0 zijn alle woordafbrekingen toegestaan. Deze optie geldt
alleen wanneer u de Adobe Single-line Composer gebruikt.
Woorden met hoofdletters afbreken Schakel deze optie in als u woorden met hoofdletters niet wilt afbreken.
Opmerking: De instellingen voor afbreking worden alleen toegepast op Romeinse tekens. Deze instellingen hebben geen invloed
op double-bytetekens in Chinese, Japanse en Koreaanse fonts.
Het woordenboek voor woordafbreking gebruiken
Illustrator gebruikt Proximity-woordenboeken om te bepalen wanneer woorden moeten worden afgebroken. Met deze
woordenboeken kunt u zelfs voor één tekstteken een andere taal opgeven. U kunt een standaardwoordenboek selecteren en
het woordenboek aanpassen in het dialoogvenster Voorkeuren.
1 Kies Bewerken > Voorkeuren > Woordafbreking (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Woordafbreking (Mac OS).
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een standaardwoordenboek voor woordafbreking wilt kiezen, selecteert u een optie voor Standaardtaal en klikt u
op OK.
Als u een woord aan de lijst met uitzonderingen wilt toevoegen, typt u het woord in het tekstvak Nieuw woord en klikt
u vervolgens op Toevoegen.
Als u een woord uit de lijst met uitzonderingen wilt verwijderen, selecteert u het woord en klikt u op Verwijderen.
Voorkomen dat woorden worden afgebroken
U kunt voorkomen dat woorden aan het einde van regels worden afgebroken, bijvoorbeeld eigennamen of woorden die
verkeerd kunnen worden begrepen wanneer ze afgebroken zijn. U kunt ook meerdere woorden of woordgroepen
bijeenhouden, bijvoorbeeld initialen en een achternaam.
1 Selecteer de tekens die niet mogen worden afgebroken.
2 Kies Niet afbreken in het menu van het deelvenster Teken.
Opmerking: Als u de optie Niet afbreken op te veel opeenvolgende tekens toepast, loopt de tekst mogelijk midden in een woord om.
Compositiemethoden
De vormgeving van tekst op een pagina wordt bepaald door een ingewikkelde interactie van processen die compositie wordt
genoemd. Op basis van de opties die u hebt geselecteerd voor woordspatiëring, letterspatiëring, glyphbreedte en afbreking,
worden in Adobe-toepassingen mogelijke regeleinden geëvalueerd en wordt het regeleinde gekozen dat het best
overeenkomt met de opgegeven instellingen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
309
U kunt kiezen uit twee compositiemethoden: de Adobe Every-line Composer en de Adobe Single-line Composer. Beide
methoden evalueren mogelijke regeleinden en kiezen het regeleinde dat het best overeenkomt met de opties voor
woordafbreking en uitvulling die u voor een bepaalde alinea hebt opgegeven. De compositiemethode is alleen van invloed
op de geselecteerde alinea of alinea's, wat betekent dat u eenvoudig verschillende compositiemethoden kunt instellen voor
verschillende alinea's.
Every-line Composer
Met Every-line Composer wordt een netwerk van afbreekpunten voor een bereik van regels geëvalueerd. Hierdoor kunnen
eerdere regels in de alinea worden geoptimaliseerd, zodat storende afbrekingen verderop worden voorkomen.
De Every-line Composer zoekt alle mogelijke afbreekpunten, evalueert deze en wijst hieraan een gewogen aantal
strafpunten toe. Daarbij wordt uitgegaan van de volgende principes:
Als de tekst links of rechts is uitgelijnd of gecentreerd, gaat de voorkeur uit naar regels die zo ver mogelijk naar rechts
staan. Hieraan wordt een lager aantal strafpunten toegekend.
Als de tekst is uitgevuld, wordt het grootste belang gehecht aan een evenwichtige letter- en woordspatiëring.
Woordafbreking wordt zoveel mogelijk vermeden.
Single-line Composer
Met Single-line Composer wordt de compositie van tekst op traditionele wijze regel voor regel bepaald. Deze methode kunt
u gebruiken als u handmatig wilt bepalen hoe regels worden afgebroken. De compositiemethode Single-line Composer
hanteert de volgende regels om een afbreekpunt te bepalen:
Langere regels hebben de voorkeur boven kortere regels.
In uitgevulde tekst verdient het verkleinen of vergroten van de woordspatiëring de voorkeur boven woordafbreking.
In niet-uitgevulde tekst verdient woordafbreking de voorkeur boven het verkleinen of vergroten van de woordspatiëring.
Als de spatiëring moet worden aangepast, krijgt verkleinen de voorkeur boven vergroten.
Als u een van deze methoden wilt kiezen, selecteert u de gewenste methode in het menu van het deelvenster Alinea. Om
de methode op alle alinea's toe te passen, selecteert u eerst het tekstobject; om de methode alleen op de huidige paragraaf
toe te passen, plaatst u eerst de cursor in die alinea.
Tabs
Overzicht van het deelvenster Tabs
U kunt het deelvenster Tabs (Venster > Tekst > Tabs) gebruiken om tabstops voor een alinea of tekstobject in te stellen.
Deelvenster Tabs
A. Tab uitli jnin gs knop pe n B. Tab po sitie C. Vak O pv ult eke n D. Vak Uit lijn en op E. Deelvenstermenu F. Tabl ini aa l G. Deelvenster boven tekst
plaatsen
Het menu van het deelvenster Tabs bevat nog meer opdrachten en opties. Als u dit menu wilt gebruiken, klikt u op het
driehoekje rechtsboven in het deelvenster.
A B C D
F
G
E
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
310
Zie ook
Overzicht werkgebied” op pagina 13
“De maateenheid wijzigen” op pagina 45
Het deelvenster Tabs uitlijnen met een geselecteerd tekstobject
U kunt het deelvenster Tabs overal in het werkgebied plaatsen. Het is meestal echter handig om het deelvenster Tabs uit te
lijnen met een tekstobject.
Klik op het magneetpictogram . Het deelvenster Tabs wordt vlak boven het geselecteerde tekstobject geplaatst,
waarbij het nulpunt wordt uitgelijnd met de linkermarge. Indien nodig kunt u de rechter benedenhoek van het deelvenster
slepen om de liniaal te vergroten of te verkleinen.
Tabstops magnetisch op de liniaaleenheden plaatsen
U kunt tabstops standaard overal op de liniaal plaatsen.
Kies Magnetische eenheid in het menu van het deelvenster Tabs of houd Shift ingedrukt terwijl u een tabstop sleept.
De maateenheden van de tabliniaal wijzigen
De maateenheden van de tabliniaal zijn gebaseerd op de instellingen voor algemene eenheden die zijn opgegeven in de
voorkeuren van Eenheden en weergaveprestaties (voor alle bestanden), of op de eenheden die zijn opgegeven in het
dialoogvenster Documentinstellingen (voor het huidige bestand).
Als u de maateenheden wilt wijzigen voor alle bestanden, geeft u een nieuwe waarde op in de instellingen voor algemene
eenheden in de voorkeuren voor Eenheden en weergaveprestaties.
Als u de maateenheden wilt wijzigen voor het huidige bestand, geeft u een nieuwe waarde op in het dialoogvenster
Documentinstellingen.
Tabs instellen
Tabstops worden op een hele alinea toegepast. Wanneer u de eerste tab instelt, worden alle standaardtabstops aan de
linkerkant van de stop verwijderd. Terwijl u meer tabstops instelt, worden alle standaardtabs tussen de tabs die u instelt,
verwijderd.
1 Plaats de cursor in een alinea of selecteer een tekstobject als u tabstops voor alle alinea's in het object wilt instellen.
2 Klik in het deelvenster Tabs op een tabuitlijningsknop om op te geven hoe tekst wordt uitgelijnd ten opzichte van de
positie van de tab.
Links uitgevulde tab Hiermee lijnt u horizontale tekst uit met de linkermarge; de rechtermarge blijft onregelmatig.
Gecentreerd uitgevulde tab Hiermee centreert u tekst op de tabmarkering.
Rechts uitgevulde tab Hiermee lijnt u horizontale tekst uit met de rechtermarge; de linkermarge blijft onregelmatig.
Onderaan uitgevulde tab Hiermee lijnt u verticale tekst uit met de ondermarge; de bovenmarge blijft onregelmatig.
Bovenaan uitgevulde tab Hiermee lijnt u verticale tekst uit met de bovenmarge; de ondermarge blijft onregelmatig.
Decimaal uitgevulde tab Hiermee lijnt u tekst uit met een speciaal teken, zoals een punt of een euroteken. Deze optie is
handig als u kolommen met getallen maakt.
U kunt de uitlijning van elke tab wijzigen door de tab te selecteren en op een van deze knoppen te klikken.
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de tabliniaal om een nieuwe tabstop toe te voegen.
Typ een positie in het tekstvak X (voor horizontale tekst) of Y (voor verticale tekst) en druk op Enter of Return. Als de
X- of Y-waarde is geselecteerd, drukt u op de pijl-omhoog of pijl-omlaag om de tabwaarde met telkens 1 punt te verhogen
of te verlagen.
Opmerking: Als u de tabliniaal gebruikt, kunt u tabstops niet in kleinere stappen dan 1 instellen. Als u de positie echter in het
tekstvak X of Y opgeeft, kunt u tabstops zelfs met tussenruimten van 0,01 punt instellen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
311
4 Herhaal stap 2 en 3 om extra tabstops toe te voegen.
Opmerking: Voor meer informatie over het instellen van inspringingen via het deelvenster Tabs raadpleegt u “Tekst inspringen
op pagina 305.
Herhaalde tabstops
MetdeopdrachtTabherhalenvoegtumeerderetabstopstoeopbasisvandeafstandtussendegeselecteerdetabstopende
linkerinspringing of vorige tabstop.
1 Klik om een invoegpunt in de alinea te plaatsen.
2 Selecteer een tabstop op de liniaal in het deelvenster Tabs.
3 Kies Tab herhalen in het menu van het deelvenster.
Herhaalde tabstops
A. Knoppen voor tabuitlijning B. Tabstop op de liniaal C. Deelvenstermenu
Tabs verplaatsen
1 Selecteer een tabstop op de liniaal in het deelvenster Tabs.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Typ een nieuwe positie in het tekstvak X (voor horizontale tekst) of Y (voor verticale tekst) en druk op Enter of Return.
Sleep de tabstop naar een nieuwe positie.
Houd de Ctrl-toets (Windows) of Command-toets (Mac OS) tijdens het slepen ingedrukt om alle tabstops in één keer te
verplaatsen.
Tijdens het verplaatsen van tabstops wordt in de geselecteerde tekst een visuele markering weergegeven.
Tabstops verwijderen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de tabstop van de liniaal.
Selecteer de tabstop en kies Tab verwijderen in het menu van het deelvenster.
Kies Alles wissen in het menu van het deelvenster om de standaardtabstops te herstellen.
Tekens opgeven voor decimale tabs
U gebruikt decimale tabs als u tekst wilt uitlijnen met een door u opgegeven teken, zoals een punt of een euroteken.
1 Maak of selecteer een decimale tab op de tabliniaal in het deelvenster Tabs.
2 Typ in het vak Uitlijnen op het teken waarop u wilt uitlijnen. U kunt elk gewenst teken typen of plakken. Zorg ervoor
dat de alinea's die u uitlijnt, dit teken bevatten.
C
B
A
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
312
Tekst die met een decimale tab is uitgelijnd
Opvultekens toevoegen
Een opvulteken is een herhaald patroon van tekens, bijvoorbeeld een reeks punten of streepjes, tussen een tabstop en de de
tekst die daarop volgt.
1 Selecteer een tabstop op de liniaal in het deelvenster Tabs.
2 Typ een patroon van maximaal acht tekens in het vak Opvulteken en druk op Enter of Return. De opgegeven tekens
worden over de breedte van de tab ingevoegd.
3 Om het font of andere opmaakkenmerken van het vulteken te wijzigen, selecteert u het tabteken in het tekstkader en
kiest u de gewenste opmaak in het deelvenster Teken of het menu Tekst.
Teken- en alineastijlen
Teken- en alineastijlen
Een tekenstijl is een verzameling opmaakkenmerken voor tekens die u op een geselecteerd tekstbereik kunt toepassen. Een
alineastijl omvat opmaakkenmerken voor zowel tekens als alinea's en kan op een of meer geselecteerde alinea's worden
toegepast. Als u teken- en alineastijlen gebruikt, bespaart u tijd en bent u zeker van een consistente opmaak.
Met de deelvensters Tekenstijlen en Alineastijlen kunt u teken- en alineastijlen maken, toepassen en beheren. Om een stijl
toe te passen, selecteert u eenvoudigweg de tekst en klikt u in een van de deelvensters op de naam van een stijl. Als u geen
tekst selecteert, wordt de stijl toegepast op nieuwe tekst.
Deelvenster Alineastijlen
A. Stijlnaam B. Stijl met extra opmaak (overschrijft) C. Deelvenstermenu D. Knop Nieuwe stijl E. Pictogram Verwijderen
Als u tekst selecteert of de cursor in de tekst plaatst, worden de actieve stijlen gemarkeerd in de deelvensters Tekenstijlen
en Alineastijlen. Standaard is elk teken in een document ingesteld op Normale tekenstijl en elke alinea op Normale
alineastijl. Deze standaardstijlen vormen de bouwstenen van elke andere stijl die u maakt.
Een plusteken naast een stijlnaam geeft aan dat er sprake is van overschrijvingen van de stijl. Een overschrijving is elke
opmaak die niet overeenkomt met de kenmerken die voor de stijl zijn gedefinieerd. Als u instellingen in de deelvensters
Teken en OpenType wijzigt, overschrijft u de huidige tekenstijl. Als u de instellingen in het deelvenster Alinea wijzigt,
overschrijft u evenzo de huidige alineastijl.
A
C
B
DE
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
313
Als u een video wilt bekijken over het gebruik van teken- en alineastijlen in Illustrator, gaat u naar
www.adobe.com/go/vid0047_nl.
Teken- of alineastijlen maken
1 Selecteer tekst als u een nieuwe stijl wilt maken op basis van de opmaak van deze tekst.
2 Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Tekenstijlen of Alineastijlen:
Als u een nieuwe stijl met de standaardnaam wilt maken, klikt u op de knop Nieuwe stijl maken.
Als u een nieuwe stijl met een aangepaste naam wilt maken, kiest u Nieuwe stijl in het deelvenstermenu. Typ een naam
en klik op OK.
Als u een kopie van een teken- of alineastijl wilt maken, sleept u de stijl naar de knop Nieuwe stijl.
Teken- of alineastijlen bewerken
U kunt de definitie wijzigen van de standaard teken- en alineastijlen en van alle nieuwe stijlen die u maakt. Nadat u een
stijldefinitie hebt gewijzigd, wordt alle tekst die met die stijl is opgemaakt, aangepast met de nieuwe stijldefinitie.
1 Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Tekenstijlen of Alineastijlen:
Selecteer de stijl in het deelvenster. Kies vervolgens Opties voor tekenstijl in het menu van het deelvenster Tekenstijlen
of Opties voor alineastijl in het menu van het deelvenster Alineastijlen.
Dubbelklik op de naam van de stijl.
Opmerking: Als u dubbelklikt, wordt de stijl op geselecteerde tekst toegepast. Als geen tekst is geselecteerd, wordt de stijl
toegepast op nieuwe tekst die u typt. Als u de stijl niet wilt toepassen, houdt u Shift+Ctrl (Windows) of Shift+Command
(Mac OS) ingedrukt wanneer u dubbelklikt op de naam van de stijl.
2 Selecteer een categorie opmaakopties aan de linkerkant van het dialoogvenster en stel de gewenste opties in. U kunt naar
een andere groep opmaakopties schakelen door een andere categorie te selecteren.
Zoek de naam van de optie in de Help voor meer informatie over opmaakopties.
3 Als u de gewenste opties hebt ingesteld, klikt u op OK.
Stijloverschrijvingen verwijderen
Een plusteken naast een stijlnaam in het deelvenster Tekenstijlen of het deelvenster Alineastijlen geeft aan dat er sprake is
van overschrijvingen van de stijl. Een overschrijving is elke opmaak die niet overeenkomt met de kenmerken die voor de
stijl zijn gedefinieerd. U kunt stijloverschrijvingen op verschillende manieren verwijderen:
Alsuoverschrijvingenwiltverwijderenendetekstweerwiltweergevenmetdeopmaakkenmerkendievoordestijlzijn
gedefinieerd, past u de stijl nogmaals toe of kiest u Overschrijvingen wissen in het menu van het deelvenster.
Om overschrijvingen te verwijderen wanneer u een andere stijl toepast, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS)
ingedrukt terwijl u op de stijlnaam klikt.
Om de stijl opnieuw te definiëren en de huidige weergave van de tekst te behouden, selecteert u ten minste één teken van
de tekst en kiest u de opdracht Stijl opnieuw definiëren.
Als u stijlen gebruikt om zeker te zijn van een consistente opmaak, kunt u beter geen overschrijvingen gebruiken. Als u
snelle, eenmalige tekst opmaakt, vormen deze overschrijvingen geen probleem.
Teken- of alineastijlen verwijderen
Wanneer u een stijl verwijdert, wordt de weergave van de alinea's die op basis van de stijl zijn opgemaakt, niet gewijzigd,
maar zijn de opmaakkenmerken niet langer gekoppeld aan een stijl.
1 Selecteer een of meerdere namen van stijlen in het deelvenster Tekenstijlen of Alineastijlen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
314
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Tekenstijl verwijderen of Alineastijl verwijderen in het menu van het deelvenster.
Klik op het pictogram Verwijderen onder in het deelvenster.
Sleep de stijl naar het pictogram Verwijderen onder in het deelvenster.
Om alle ongebruikte stijlen te verwijderen, kiest u Ongebruikte selecteren in het menu van het deelvenster en klikt u
vervolgens op het pictogram Verwijderen.
Teken- en alineastijlen uit een ander Illustrator-document laden
1 Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Tekenstijlen of Alineastijlen:
Kies Tekenstijlen laden of Alineastijlen laden in het deelvenstermenu.
Kies Alle stijlen laden in het deelvenstermenu om zowel teken- als alineastijlen te laden.
2 Dubbelklik op het Illustrator-document met de stijlen die u wilt importeren.
Tekst exporteren
Tekst exporteren naar een tekstbestand
1 Selecteer de tekst die u wilt exporteren met een tekstgereedschap.
2 Kies Bestand > Exporteren.
3 Selecteer in het dialoogvenster Exporteren een locatie voor het bestand en voer een bestandsnaam in.
4 Kies Tekstopmaak (TXT) als bestandsindeling.
5 Typ in het vak Bestandsnaam een naam voor het nieuwe tekstbestand en klik op Opslaan (Windows) of Exporteren
(Mac OS).
6 Kies een platform en coderingsmethode en klik op Exporteren.
Tekst labelen om naar Flash te exporteren
U kunt tekst op verschillende manieren van Illustrator naar Flash exporteren. U kunt tekst exporteren als statische tekst,
dynamische tekst of invoertekst. Met dynamische tekst kunt u ook een specifieke URL opgeven voor de site die wordt
geopend wanneer de gebruiker op de tekst klikt. Voor meer informatie over dynamische tekst en invoertekst raadpleegt u
de Help van Flash.
Flash-tekst kan punttekst, vlaktekst of tekst op een pad omvatten. Alle tekst wordt geconverteerd naar vlaktekst in de SWF-
indeling. Omsluitende kaders blijven behouden en alle transformaties die erop zijn toegepast worden opgeslagen in de
SWF-indeling. Verbonden tekstobjecten worden afzonderlijk geëxporteerd. Als u alle objecten in een verbonden reeks wilt
labelen en exporteren, dient u elk object afzonderlijk te selecteren en labelen. Overlopende tekst wordt intact naar Flash
Player geïmporteerd.
Wanneer u tekst eenmaal hebt gelabeld, kunt u deze importeren in Flash door de tekst ofwel uit Illustrator te exporteren
ofwel te kopiëren en plakken..
Op www.adobe.com/go/vid0199_nl vindt u een video over het efficiënt omgaan met tekst tussen Illustrator en Flash.
Opmerking: DeorigineletekstinIllustratorwordtnietgewijzigdalsudetekstlabeltofdelabelsuitdetekstverwijdert.Ukunt
het label te allen tijde wijzigen zonder dat de originele tekst hierdoor wordt beïnvloed.
1 Selecteer een tekstobject en klik in het deelvenster Beheer op Flash-tekst.
2 Selecteer in het deelvenster Flash-tekst een van de volgende opties in het menu Tekst:
Statische tekst Tekst wordt als een normaal tekstobject, dat niet dynamisch of programmatisch gewijzigd kan worden, naar
Flash Player geëxporteerd. De inhoud en het uiterlijk van statische tekst worden bij het maken bepaald.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
315
Dynamische tekst De tekst wordt geëxporteerd als dynamische tekst, die in runtime programmatisch kan worden
gewijzigd met scriptopdrachten en -codes. U kunt dynamische tekst gebruiken voor sportuitslagen, aandelenkoersen,
nieuwskoppen en andere doeleinden waarbij de tekst dynamisch moet worden bijgewerkt.
Invoertekst De tekst wordt geëxporteerd als invoertekst. Dit is hetzelfde is als dynamische tekst, waarbij gebruikers de tekst
ook kunnen bewerken in Flash Player. U kunt invoertekst gebruiken voor formulieren, enquêtes en andere doeleinden
waarbij de gebruiker tekst moet invoeren of bewerken.
3 (Optioneel) Voer de exemplaarnaam in voor het tekstobject. Als u geen exemplaarnaam invoert, wordt de
standaardnaam van het tekstobject in het deelvenster Lagen gebruikt om het tekstobject te manipuleren in Flash.
4 Geef een Type rendering op. De optie Apparaatfonts gebruiken zet glyphs om in apparaatfonts (anti-aliasing is niet
beschikbaar voor apparaatfonts).
Opmerking: Fontnamen worden doorgaans woordelijk gebruikt en rechtstreeks overgenomen door het fontsysteem van het
afspeelplatform bij het zoeken van het desbetreffende font. Afhankelijk van het afspeelplatform zijn er echter verscheidene
speciale indirecte fontnamen die aan andere fontnamen worden toegewezen. Deze indirecte toewijzingen zijn vast gecodeerd in
elke platformspecifieke poort van Flash Player. De fonts voor elk platform worden gekozen uit de standaardsysteemfonts of
andere fonts die waarschijnlijk beschikbaar zullen zijn. Daarnaast worden de indirecte toewijzingen opgegeven met het oog op
maximale overeenkomsten tussen de indirecte fonts op verschillende platforms.
Animatie De tekst wordt geoptimaliseerd voor uitvoer als animatie.
Leesbaarheid De tekst wordt geoptimaliseerd voor leesbaarheid.
Eigen Hiermee kunt u aangepaste waarden opgeven voor de Dikte en Scherpte van tekst.
Apparaatfonts gebruiken Glyphs worden geconverteerd naar apparaatfonts. Anti-aliasing is niet beschikbaar voor
apparaatfonts.
_sans, _serif en _typewriter Hiermeewijstuwesterseindirectefontsaanverschillendeplatformstoevooreenvergelijkbare
weergave.
Gothic, Tohaba (Gothic Mono) en Mincho Hiermee wijst u Japanse indirecte fonts aan verschillende platforms toe voor een
vergelijkbare weergave.
Opmerking: Voor meer informatie over indirecte fonts raadpleegt u het document met Flash-specificaties op Adobe.com.
5 (Optioneel) Selecteer een van de volgende opties:
Selecteerbaar Hiermee wordt de geëxporteerde tekst selecteerbaar in Flash.
Randen rondom tekst weergeven Hiermee worden de tekstranden zichtbaar in Flash.
Tekens insluiten Hiermee wordt het dialoogvenster Tekens insluiten geopend, zodat u specifieke tekens in het
tekstobject kunt insluiten. U kunt één of elke combinatie van de volgende methodes gebruiken om de in te sluiten tekens
op te geven: tekens kiezen in de lijst, tekens typen in het tekstvak Inclusief deze tekens, op Automatisch vullen klikken om
tekens te selecteren.
6 (Optioneel) Als u de tekst als dynamische tekst hebt gelabeld, kunt u de URL opgeven van de pagina die moet worden
geopend wanneer er op de tekst wordt geklikt, en vervolgens een doelvenster opgeven waarin de pagina wordt geladen.
_self De pagina wordt in het huidige frame in het huidige venster weergegeven.
_blank De pagina wordt in een nieuw venster weergegeven.
_parent De pagina wordt in het frame boven het huidige frame weergegeven.
_top De pagina wordt in het hoofdframe van het huidige venster weergegeven.
7 Als u de tekst hebt gelabeld als invoertekst, geeft u in Max. tekens het maximumaantal tekens op dat in het tekstobject
kan worden getypt.
Nadat u tekst hebt gelabeld als Flash-tekst, kunt u dergelijke tekst volledig selecteren door Selecteren > Object >
Dynamische tekst (Flash) of Invoertekst (Flash) te kiezen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
316
Zie ook
“Exportopties voor Flash” op pagina 257
Opties voor SWF-optimalisatie (Illustrator)” op pagina 376
Aziatische tekens opmaken
Opties voor Aziatische tekst weergeven
StandaardzijnalleoptiesvoorAziatischetekstverborgeninhet deelvenster Teken, het deelvenster Alinea, het deelvenster
OpenType en het deelvenster Tekst.
1 Kies Bewerken > Voorkeuren > Tekst (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Tekst (Mac OS).
2 Selecteer Aziatische opties tonen en klik op OK.
Ukuntinstellenhoefontnamenwordenweergegeven(inhetEngelsofindebijbehorendetaal)doorFontnameninEngels
tonen in of uit te schakelen.
Opmerking: Uw besturingssysteem moet de talen waarmee u wilt werken, ondersteunen. Raadpleeg de fabrikant van uw
systeemsoftware voor meer informatie.
Zie ook
“Unicode” op pagina 287
Kenmerken voor Aziatische OpenType-fonts instellen
Aziatische OpenType-fonts kunnen over bepaalde opties beschikken die niet worden ondersteund door de huidige
PostScript- en TrueType-fonts. Bovendien bieden Aziatische OpenType-fonts voor veel tekens alternatieve glyphs.
1 Selecteer de tekens of tekstobjecten waarop u de instelling wilt toepassen. Als u geen tekst selecteert, wordt de instelling
toegepast op nieuwe tekst.
2 Zorg ervoor dat een OpenType-font is geselecteerd.
Kies het menu Tekst > Font; Bij OpenType-fonts wordt het pictogram weergegeven.
3 Stel in het deelvenster OpenType een van de volgende opties in:
Proportionele cijfers De tekenspatiëring wordt afgestemd op de proportionele cijfers van het font.
H- of V-stijlen Hiermee schakelt u tussen hiragana-fonts, die verschillende horizontale en verticale tekens bevatten voor
verkorte klanken, dubbele medeklinkers en fonetische indexen.
Romeins cursief Hiermee geeft u alfanumerieke tekens met halve breedte cursief weer.
Zie ook
“Tekensets en alternatieve glyphs” op pagina 300
OpenType-fonts” op pagina 288
Overzicht van het deelvenster OpenType” op pagina 301
Aziatische tekens vervangen door een andere glyph-vorm
1 Selecteer de tekens die u wilt vervangen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
317
2 Kies een optie in het menu van het deelvenster Glyphs. Als de volgende opties niet worden weergegeven, schakelt u
Aziatische opties tonen in voorkeuren voor Tekst in. Als een optie grijs wordt weergegeven is de glyph-vorm niet
beschikbaar voor het huidige font.
Traditionele vormen Hiermee vervangt u de geselecteerde tekens door traditionele vormen.
Expertvormen Hiermee vervangt u de geselecteerde tekens door expertvormen.
JIS 78-vormen Hiermee vervangt u de geselecteerde tekens door JIS 78-vormen.
JIS 83-vormen Hiermee vervangt u de geselecteerde tekens door JIS 83-vormen.
Vormen met vaste spatiëring van halve breedte Hiermee wijzigt u de glyphs van de geselecteerde Latijnse tekens in
hankaku met vaste spatiëring (halve breedte).
Vormen met vaste spatiëring van derde breedte Hiermee wijzigt u de glyphs van de geselecteerde Latijnse tekens in tekens
met vaste spatiëring (derde van breedte).
Vormen met vaste spatiëring van kwartbreedte Hiermee wijzigt u de glyphs van de geselecteerde Latijnse tekens in tekens
met vaste spatiëring (kwartbreedte).
Als u de standaardvorm van een alternatieve glyph wilt herstellen, selecteert u de glyph en kiest u Standaardvormen
herstellen in het menu van het deelvenster Glyphs. Op deze manier kunt u geen alternatieve glyphs herstellen die zijn
gevormd door het toepassen van een tekenstijl.
Zie ook
“Tekensets en alternatieve glyphs” op pagina 300
Overzicht van het deelvenster Glyphs” op pagina 301
Opties voor Aziatische tekst weergeven” op pagina 316
Opgeven hoe regelafstand wordt gedefinieerd voor Aziatische tekst
1 Selecteer de alinea's die u wilt aanpassen.
2 Kies een optie voor de regelafstand in het menu van het deelvenster Alinea.
Regelafstand bovenkant tot bovenkant Hiermee wordt de ruimte tussen regels met tekst gemeten van de bovenkant van
een regel tot de bovenkant van de volgende regel. Wanneer u Regelafstand bovenkant tot bovenkant gebruikt, wordt de
eerste tekstregel in een alinea gelijk met de bovenkant van het omsluitende kader uitgelijnd.
Regelafstand onderkant tot onderkant De ruimte tussen tekstregels voor horizontale tekst, vanaf de tekstbasislijn. Als u
Regelafstandonderkanttotonderkantkiest,wordtruimteweergegeventussendeeerstetekstregelenhetomsluitendekader.
Een vinkje geeft aan welke optie isgeselecteerd.
Opmerking: De optie voor regelafstand die u kiest, is niet van invloed op de hoeveelheid ruimte tussen de regels. Met deze optie
geeft u alleen op hoe de regelafstand wordt gemeten.
Tekens met halve breedte roteren in verticale tekst
De richting van tekens met halve breedte, zoals Romeinse tekst of cijfers, verandert in verticale tekst. Tekens met halve
breedte worden standaard afzonderlijk geroteerd.
Als u niet wilt dat tekens met halve breedte worden geroteerd, deselecteert u Standaard verticale uitlijning Romeins in het
menu van het deelvenster Teken.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
318
Romeinse tekst voor en na het roteren
Zie ook
Opties voor Aziatische tekst weergeven” op pagina 316
“Tekst roteren” op pagina 286
Tate-chu-yoko gebruiken
Tate-chu-yoko (ook wel kumimoji en renmoji genoemd) is een horizontaal tekstblok dat tussen verticale tekst wordt
geplaatst. Met tate-chu-yoko is het gemakkelijk om tekens met halve breedte, zoals getallen, datums en korte buitenlandse
woorden in verticale tekst te lezen.
Een getal zonder tate-chu-yoko (links) vergeleken met een getal dat met tate-chu-yoko is geroteerd (rechts)
1 Selecteer tekens en kies Tate-chu-yoko in het menu van het deelvenster Teken. (Selecteer de optie opnieuw om Tate-chu-
yoko uit te schakelen.)
2 Selecteer instellingen voor tate-chu-yoko in het menu van het deelvenster Teken:
Omhoog/omlaag Hiermeegeeftueenpositievewaardeopomdetekstomhoogteverplaatseneneennegatievewaardeom
de tekst omlaag te verplaatsen.
Links/rechts Hiermee geeft u een positieve waarde op om de tekst naar rechts te verplaatsen en een negatieve waarde om
de tekst naar links te verplaatsen.
GebruikdeoptieTsumeofTekstspatiëringinhetdeelvensterTekenomdetekenspatiëringvoorTate-chu-yokoaantepassen.
Opmerking: Als de optie Tate-chu-yoko niet wordt weergegeven, moet u Aziatische opties tonen inschakelen in de voorkeuren
voor Tekst.
Zie ook
“Teken- en tekstspatiëring” op pagina 299
Opties voor Aziatische tekst weergeven” op pagina 316
Aki gebruiken
Aki is de spatie voor of na een teken. Meestal wordt een vaste spatiëring tussen de tekens gebruikt op basis van de mojikumi-
instelling voor een alinea. U kunt de mojikumi-instelling voor speciale tekens wijzigen met de opties van Aki invoegen in
het deelvenster Teken. Als u bijvoorbeeld een spatie wilt toevoegen vóór een haakje openen, gebruikt u de optie Aki
invoegen (links).
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
319
Een haakje zonder aki (links) vergeleken met een haakje met aki (rechts)
Selecteer de tekens die u wilt aanpassen met het gereedschap Tekst en voer een van de volgende handelingen uit in het
deelvenster Teken:
Alsuakivoorofnaeentekenwilttoevoegen,kiestudehoeveelheidakidieuwilttoevoegeninhetmenuAkiinvoegen
(links) of Aki invoegen (rechts) van het deelvenster Teken. Als u bijvoorbeeld 2-bu kiest, wordt de helft van een
volledige spatie toegevoegd. Als u 4-bu kiest, wordt een kwart van een volledige spatie toegevoegd.
Als u de aki tussen tekens wilt comprimeren, geeft u een percentage op voor Tsume . Hoe hoger het percentage, hoe
smaller de aki tussen tekens.
AlsdeoptiesAkiinvoegenofTsumenietwordenweergegeven,schakeltuAziatischeoptiestoneninvoorkeurenvoorTekst
in.
Een teken zonder tsume (links) vergeleken met een teken met tsume (rechts)
Zie ook
Opties voor Aziatische tekst weergeven” op pagina 316
Warichu gebruiken
DeoptieWarichuinhetdeelvensterTekenverkleintdefontgroottevangeselecteerdetekstenstapeltdetekst,alnaargelang
de stand horizontaal of verticaal, op meerdere regels.
Verticale en horizontale tekst met warichu
1 Selecteer tekst en kies Warichu in het menu van het deelvenster Teken. (Selecteer de optie opnieuw om Warichu uit te
schakelen.)
2 Selecteer instellingen voor Warichu in het menu van het deelvenster Teken:
Regels Hiermee geeft u op hoeveel tekstregels als warichu-tekens moeten worden weergegeven.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
320
Tussenruimte regels Hiermee geeft u de afstand tussen de regels met warichu-tekens op.
Schalen Hiermeesteltudefontgroottevandewarichu-tekensinalspercentagevandefontgroottevandeoorspronkelijke
tekst.
Uitlijning Hiermee geeft u de uitlijning van warichu-tekens op. Als u bijvoorbeeld Boven selecteert in een verticaal
kaderraster, wordt het begin van de warichu-tekens boven in het kader uitgelijnd. De uitlijnings-proxy geeft aan hoe de
warichu-tekst ten opzichte van de oorspronkelijke tekst wordt weergegeven.
Opties voor regelafbreking Hiermee geeft u het minimum aantal tekens op dat voor en na een regeleinde moet komen.
Zie ook
Opties voor Aziatische tekst weergeven” op pagina 316
Mojisoroe gebruiken om Aziatische tekens uit te lijnen
Mojisoroe is de uitlijning van tekens in Aziatische tekst. Als een tekstregel tekens van verschillende grootten bevat, kunt u
aangeven hoe u de tekst wilt uitlijnen ten opzichte van de grootste tekens op de regel: op de bovenkant, het midden of de
onderkant van het em-vak (rechts, in het midden en links voor verticale kaders), op de Romeinse basislijn of op de boven-
of onderkant van het ICF-vak (rechts of links voor de verticale kaders). Met ICF wordt de ruimte bedoeld waarin tekens
kunnen worden geplaatst.
Opties voor het uitlijnen van tekens
A. Kleine tekens uitgelijnd op onderkant B. Kleine tekens uitgelijnd op midden C. Kleine tekens uitgelijnd op bovenkant
Kies een optie in het submenu Uitlijning van tekens van het menu in het deelvenster Teken:
Romeins basislijn Hiermee lijnt u de kleine tekens uit op een lijn ten opzichte van het grote teken.
EM-vak rechtsboven, EM-vak midden of EM-vak linksonder Hiermee kunt u de kleine tekens uitlijnen op een lijn ten
opzichte van de opgegeven positie van het em-vak van het grote teken. In verticale tekstkaders wordt met Em-vak
rechtsboven de tekst rechts van het em-vak uitgelijnd en met Em-vak linksonder links van het em-vak.
ICF-vak rechtsboven en ICF-vak linksonder Hiermee lijnt u de kleine tekens uit op een lijn ten opzichte van het ICF-vak dat
wordt bepaald door de grote tekens. In verticale tekstkaders wordt met ICF-vak rechtsboven de tekst rechts van het ICF-
vak uitgelijnd en met ICF-vak linksonder wordt de tekst links van het ICF-vak uitgelijnd.
Mojikumi gebruiken
Mojikumi duidt de compositie van Japanse tekst aan en definieert de spatiëring van Japanse tekens, Romeinse tekens,
leestekens, speciale tekens, getallen en het begin en einde van regels. U kunt ook alinea-inspringingen opgeven.
De bestaande tekenspatiëringsregels van Illustrator komen overeen met JIS-richtlijn (Japanese Industrial Standards)
JISx4051-1995. U kunt een selectie maken uit de vooraf gedefinieerde mojikumi-sets van Illustrator.
Daarnaast kunt u specifieke mojikumi-sets maken. In een nieuwe mojikumi-set kunt u de veelgebruikte
spatiëringsinstellingen bewerken, zoals de spatiëring tussen een punt en het daaropvolgende haakje openen. Zo kunt u
bijvoorbeeld een interviewopmaak maken waarin vragen worden voorafgegaan door em-streepjes en antwoorden tussen
haakjes zijn geplaatst.
A
B
C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
321
Zie ook
Opties voor Aziatische tekst weergeven” op pagina 316
Een Mojikumi-set voor een alinea selecteren
1 Stel in het deelvenster Teken de Tekenspatiëring in op nul.
2 Kies een optie in het pop-upmenu Mojikumi-set in het deelvenster Alinea:
Geen Hiermee schakelt u de optie Mojikumi uit.
YakumonoHankaku Hiermee gebruikt u spatiëring van halve breedte voor leestekens.
GyoumatsuYakumonoHankaku Hiermee gebruikt u spatiëring van volledige breedte voor de meeste tekens, behalve voor
het laatste teken van de regel.
YakumonoHankaku (links) en GyoumatsuYakumonoHankaku (rechts)
GyoumatsuYakumonoZenkaku Hiermee gebruikt u spatiëring van volledige breedte voor de meeste tekens, inclusief het
laatste teken van de regel.
YakumonoZenkaku Hiermee gebruikt u spatiëring van volledige breedte voor leestekens.
GyoumatsuYakumonoZenkaku (links) en YakumonoZenkaku (rechts)
Een nieuwe mojikumi-set maken
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Tekst > Mojikumi-instellingen.
Kies Mojikumi-instellingen in het pop-upmenu Mojikumi-set in het deelvenster Alinea.
2 Klik op Nieuw in het dialoogvenster Mojikumi-instellingen.
3 Geef een naam voor de nieuwe mojikumi-set op, geef aan op welke bestaande set u de nieuwe set wilt baseren en klik
vervolgens op OK.
4 Kies Percentage gebruiken (%) of Bu in het pop-upmenu Eenheden.
5 Geef voor elke optie waarden op in de velden Gewenst, Minimum en Maximum. De waarde Minimum wordt gebruikt
om regels te comprimeren voor kinsoku (geef een waarde op die lager is dan de waarde Gewenst). De waarde Maximum
wordt gebruikt om regels te verspreiden voor volledig uitgelijnde tekst (geef een waarde op die hoger is dan de waarde
Gewenst).
Als u de spatiëring niet wilt aanpassen, kunt u bij Gewenst, Minimum en Maximum dezelfde waarden opgeven
(afhankelijk van het type teken).
6 Klik op Opslaan of OK als u de instellingen wilt opslaan. Klik op Annuleren als u de instellingen niet wilt opslaan.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
322
Wanneer u Japanse tekst met veel spaties van halve breedte of Romeinse haakjes opstelt, kunt u meer problemen op het
gebied van tekstcompositie verwachten. We raden u aan het gebruik van Romeinse haakjes te vermijden en haakjes van
volledige breedte te gebruiken voor Japanse compositie. Gebruik alleen Romeinse haakjes wanneer u relatief lange Engelse
zinnen gebruikt in Japanse tekst of wanneer zich ernstigere problemen voordoen indien u geen Romeinse haakjes gebruikt.
Werken met mojikumi-sets
Voer een van de volgende handelingen uit in het dialoogvenster Mojikumi-instellingen:
Als u een set wilt exporteren, klikt u op Exporteren, kiest u een locatie voor het bestand, typt u een bestandsnaam en
klikt u op Opslaan. Het bestand wordt opgeslagen in MJK-indeling.
Als u een set wilt importeren, klikt u op Importeren, kiest u een MJK-bestand en klikt u op Openen.
Als u een set wilt verwijderen, kiest u de set in het pop-upmenu Mojikumi en klikt u op Verwijderen. Alle tekst waarop
de mojikumi-set is toegepast, wordt weer ingesteld op de standaardinstellingen.
Opmerking: Vooraf gedefinieerde mojikumi-sets kunt u niet verwijderen.
Kinsoku gebruiken
Kinsoku bepaalt regeleinden in Japanse tekst. Tekens die niet aan het begin of op het einde van een regel kunnen worden
geplaatst worden kinsoku-tekens genoemd. Illustrator heeft harde kinsoku-sets en zachte kinsoku-sets en Photoshop heeft
zwakke en maximale sets. Zachte of zwakke kinsoku-sets laten symbolen voor lange klinkers en kleine hiragana-tekens weg.
U kunt deze bestaande sets gebruiken of kinsoku-tekens toevoegen of verwijderen om zo nieuwe sets samen te stellen.
U kunt ook uithangende tekens voor Japanse leestekens definiëren en u kunt tekens definiëren die niet kunnen worden
gesplitst als deze langer dan een regel zijn.
Daarnaast kunt u aangeven of de tekst moet worden in- of uitgeduwd om aan de kinsoku-instellingen te kunnen voldoen.
Zie ook
Opties voor Aziatische tekst weergeven” op pagina 316
Kinsoku-instellingen voor een alinea selecteren
Selecteer een optie in het pop-upmenu Kinsoku-set in het deelvenster Alinea:
Geen Hiermee schakelt u de optie Kinsoku Shori uit.
Zacht of Hard Hiermee voorkomt u dat geselecteerde tekens aan het begin of eind van een regel worden geplaatst.
Een nieuwe kinsoku-set maken
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Tekst > Kinsoku Shori-instellingen.
Kies Kinsoku-instellingen in het pop-upmenu Kinsoku-set in het deelvenster Alinea.
2 Klik op Nieuwe set in het dialoogvenster Kinsoku Shori-instellingen.
3 Geef een naam voor de nieuwe kinsoku-set op, geef aan op welke bestaande set u de nieuwe set wilt baseren en klik
vervolgens op OK.
4 Als u een teken aan een veld wilt toevoegen, selecteert u het veld en voert u een van de volgende handelingen uit:
Typ een teken in het tekstvak Invoer en klik vervolgens op Toevoegen.
Geef het codesysteem op (Shift JIS, JIS, Kuten of Unicode), typ de code en klik vervolgens op Toevoegen.
5 Als u een teken in een veld wilt verwijderen, selecteert u het teken en klikt u op Verwijderen. U kunt ook op Backspace
(Windows) of op Delete (Mac OS) drukken.
6 Als u wilt controleren welke tekencode momenteel is geselecteerd, selecteert u Shift JIS, JIS, Kuten of Unicode en geeft
u het codesysteem weer.
7 Klik op Opslaan of OK als u de instellingen wilt opslaan. Klik op Annuleren als u de instellingen niet wilt opslaan.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
323
Kinsoku-sets gebruiken
Voer een van de volgende handelingen uit in het dialoogvenster Kinsoku Shori-instellingen:
Als u een kinsoku-set wilt exporteren, klikt u op Exporteren. Selecteer een locatie voor het bestand, geef een
bestandsnaam op en klik vervolgens op Opslaan.
Het bestand wordt opgeslagen in KSK-indeling.
Als u een kinsoku-set wilt importeren, klikt u op Importeren. Selecteer een KSK-bestand en klik op Openen.
Als u een kinsoku-set wilt verwijderen, kiest u de kinsoku-set die u wilt verwijderen in het pop-upmenu. Klik vervolgens
op Set verwijderen.
Opmerking: Vooraf gedefinieerde kinsoku-instellingen kunt u niet verwijderen.
Een kinsoku-optie voor regeleinden opgeven
Kinsoku Shori of Mojikumi dient te zijn ingeschakeld om de volgende opties voor regeleinden te kunnen gebruiken.
Kies Kinsoku Shori-tekst in het menu van het deelvenster Alinea en kies vervolgens een van de volgende methoden:
Eerst induwen Hiermee verplaatst u tekens terug naar de vorige regel om te voorkomen dat niet-toegestane tekens aan het
eind of aan het begin van een regel komen te staan.
Eerst uitduwen Hiermee verplaatst u tekens naar de volgende regel om te voorkomen dat niet-toegestane tekens aan het
eind of aan het begin van een regel komen te staan.
Alleen uitduwen Hiermee verplaatst u altijd tekens naar de volgende regel om te voorkomen dat niet-toegestane tekens aan
het eind of aan het begin van een regel komen te staan. Het programma probeert tekens dan niet op de vorige regel te
plaatsen.
Een vinkje geeft aan welke optie is geselecteerd.
Bunri-kinshi in- en uitschakelen
Als Bunri-Kinshi is ingeschakeld, worden de tekens die zijn opgegeven in het gedeelte Bunri-Kinshi van het dialoogvenster
Kinsoku Shori-instellingen niet gesplitst.
Kies Bunri-kinshi in het menu van het deelvenster Alinea.
Opmerking: Deze optie is alleen beschikbaar als Kinsoku Shori is ingeschakeld.
Een Burasagari-optie opgeven
Burasagari zorgt ervoor dat single-byte punten, double-byte punten, single-byte komma's en double-byte komma's buiten
het omsluitende kader van de alinea vallen.
1 Kies Burasagari in het menu van het deelvenster Alinea.
2 Kies een optie in het submenu:
Geen Hiermee worden uithangende leestekens uitgeschakeld.
Normaal Hiermee worden uithangende leestekens ingeschakeld zonder dat er onregelmatige alineamarges ontstaan.
Forceren Hiermee plaatst u de leestekens buiten het omsluitende kader door regels die binnen het omsluitende kader
eindigen, en regels die met één van de uithangende leestekens eindigen, te verspreiden.
Kurikaeshi Moji Shori gebruiken
Met de optie Kurikaeshi Moji Shori in het deelvenster Alinea kunt u bepalen wat er met herhaalde tekens in Japanse tekst
gebeurt. Standaard wordt het tweede teken vervangen door een herhalingsteken als twee gelijke tekens in een hoofdtekst op
elkaar volgen. Wanneer deze optie is ingeschakeld, worden beide tekens weergegeven als deze tekens door een regeleinde
zijn gescheiden.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
324
Tekst zonder de optie Kurikaeshi Moji Shori (links) vergeleken met tekst met de optie Kurikaeshi Moji Shori (rechts)
1 Selecteer met een willekeurig tekstgereedschap een alinea tekst waarop u het de verwerking van herhaalde tekens wilt
toepassen. Als er geen tekst bestaat, wordt de instelling toegepast op nieuwe getypte tekst.
2 Kies Kurikaeshi Moji Shori in het menu van het deelvenster Alinea.
Zie ook
Opties voor Aziatische tekst weergeven” op pagina 316
Samengestelde fonts maken
Een samengesteld font maken
U kunt tekens van Japanse en Romeinse fonts vermengen en deze als één samengesteld font gebruiken. Samengestelde fonts
worden aan het begin van de fontlijst weergegeven.
Belangrijk: Samengestelde fonts moeten op Japanse fonts zijn gebaseerd. U kunt bijvoorbeeld geen fonts maken die Chinese of
Koreaanse fonts bevatten. U kunt ook geen op Chinees of Koreaans gebaseerde samengestelde fonts gebruiken die uit een andere
toepassing zijn gekopieerd.
1 Kies Tekst > Samengestelde fonts. Als deze opdracht niet wordt weergegeven, schakelt u Aziatische opties tonen in
voorkeuren voor Tekst in.
2 Klik op Nieuw, typ een naam voor het samengestelde font en klik vervolgens op OK.
3 Als u eerder samengestelde fonts hebt opgeslagen, kunt u ook een samengesteld font selecteren waarop u het nieuwe
samengestelde font wilt baseren.
4 Selecteer een tekencategorie.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
325
Tek en cate go rieën
A. Kanji B. Kana C. Leestekens D. Symbolen E. Romeins F. Cijfers
5 Kies een optie in het pop-upmenu Eenheden om de eenheid voor fontkenmerken op te geven: % of Q.
6 Stel de fontkenmerken in voor de geselecteerde tekencategorie. Bepaalde kenmerken zijn niet beschikbaar voor bepaalde
categorieën.
Fontkenmerken
A. Fontfamilie B. Fontstijl C. Fontgrootte D. Basislijn E. Verticale schaal F. Horizontale schaal G. Schalen op midden
7 Klik op Voorbeeld tonen om een voorbeeld van het samengestelde font te tonen.
U kunt het voorbeeld op de volgende manieren wijzigen:
Klik op de knoppen aan de rechterkant van het voorbeeld om de regels ICF-vak , Em-vak , Basislijn ,
Hoofdletterhoogte , Maximale stok/staart , Maximale stok en x-hoogte te tonen of te verbergen.
Kies een vergroting in het pop-upmenu Zoomen.
8 Klik op Opslaan om de instellingen voor het samengestelde font op te slaan en klik vervolgens op OK.
Zie ook
Opties voor Aziatische tekst weergeven” op pagina 316
A
B
C
D
E
F
A
B
C
D
E
F
G
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
326
Tekencategorieën in samengestelde fonts
Kanji Hetbasisfontvanhetsamengesteldefont.Degrootteenbasislijnvananderetekenswordeningesteldopbasisvande
grootten en basislijnen die u hier opgeeft.
Kana Het font dat voor hiragana- en katakana-tekens wordt gebruikt.
Leestekens Het font dat voor leestekens wordt gebruikt.
Symbolen Het font dat voor symbolen wordt gebruikt.
Romeins Het font dat voor Romeinse tekens met halve breedte wordt gebruikt.
Cijfers Het font dat voor cijfers met halve breedte wordt gebruikt. Dit is meestal een Romeins font.
Fontkenmerken voor samengestelde fonts
Fontfamilie en -stijl Het font dat voor de tekens wordt gebruikt.
Grootte De grootte van de tekens ten opzichte van de grootte van kanji-tekens. De grootte van verschillende fonts kan
verschillen, ook wanneer dezelfde fontgrootte wordt gebruikt.
Basislijn De positie van de basislijn ten opzichte van de basislijn voor kanji-tekens.
Verticale en horizontale schaal De mate waarin tekens worden geschaald. U kunt de volgende tekens schalen: kana-tekens,
katakana-tekens met halve breedte, Gaiji-tekens, Romeinse tekens met halve breedte en cijfers.
Schalen op midden Schaaloptie voor kana-tekens. Als u deze optie inschakelt, worden tekens vanuit het midden geschaald.
Als u deze optie uitschakelt, worden tekens vanaf de Romeinse basislijn geschaald.
Als u dezelfde transformatieschaal wilt instellen voor alle tekens, geeft u een waarde op voor Grootte en stelt u de waarde
voor schaal in op 100%. Als u voor horizontaal en verticaal verschillende tekentransformatieschalen wilt gebruiken, stelt u
Grootte in op 100% en geeft u waarden op voor schaal.
De tekens van een samengesteld font aanpassen
1 Kies Tekst > Samengestelde fonts. Als deze opdracht niet wordt weergegeven, schakelt u Aziatische opties tonen in
voorkeuren voor Tekst in.
2 Klik op Eigen in het dialoogvenster Samengesteld font.
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u eerder eigen tekensets hebt opgeslagen, kunt u de gewenste set selecteren.
Als u een nieuwe aangepaste set wilt maken, klikt u op Nieuw en voert u een naam voor de tekenset in. Vervolgens klikt
u op OK. Als er al aangepaste sets bestaan, kunt u ook een set kiezen waarop u de nieuwe set wilt baseren.
4 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een teken rechtstreeks wilt invoegen, kiest u Directe invoer in het pop-upmenu Teken. Typ de tekens in het tekstvak
en klik op Toevoegen.
Als u een teken wilt toevoegen door een code op te geven, kiest u een coderingstype in het pop-upmenu Teken. Voer
vervolgens de code in en klik op Toevoegen.
Opmerking: Aan een aangepaste set kunt u geen 32-bits tekens toevoegen.
Als u een teken wilt verwijderen, selecteert u het in de lijst en klikt u vervolgens op Verwijderen.
5 Klik op Opslaan wanneer u klaar bent met het aanpassen van de tekenset. Klik vervolgens op OK.
Opmerking: Als een samengesteld font verschillende aangepaste tekens bevat, krijgt de onderste set voorrang boven alle
bovenliggende sets.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
327
Een samengesteld font verwijderen
1 Kies Tekst > Samengestelde fonts. Als deze opdracht niet wordt weergegeven, schakelt u Aziatische opties tonen in
voorkeuren voor Tekst in.
2 Kies het samengestelde font in het dialoogvenster Samengesteld font.
3 Klik op Font verwijderen en vervolgens op Ja.
Een samengesteld font exporteren
Samengestelde fonts die u met Illustrator exporteert, kunnen worden geïmporteerd in de Japanse versie van Adobe
InDesign 2 of hogere versies.
1 Kies Tekst > Samengestelde fonts. Als deze opdracht niet wordt weergegeven, schakelt u Aziatische opties tonen in
voorkeuren voor Tekst in.
2 Klik op Exporteren in het dialoogvenster Samengesteld font.
3 Selecteer een locatie voor het bestand, geef een bestandsnaam op en klik vervolgens op Opslaan.
Tekst uit Illustrator 10 bijwerken
Tekst bijwerken die in Illustrator 10 is gemaakt
Tekstobjecten die in Illustrator 10 en oudere versies zijn gemaakt, kunt u niet bewerken voordat u ze bijwerkt voor gebruik
in nieuwere versies. Nadat u de tekst hebt bijgewerkt, hebt u toegang tot alle tekstfuncties in Illustrator CS3, zoals alinea-
en tekenstijlen, optische tekenspatiëring en volledige ondersteuning van OpenType®-fonts.
Als u de tekst niet wilt bewerken, hoeft u de tekst niet bij te werken. Tekst die niet is bijgewerkt, wordt oudere tekst genoemd.
U kunt oudere tekst weergeven, verplaatsen en afdrukken. U kunt deze tekst echter niet bewerken. Het omsluitende kader
van oudere tekst bevat een x wanneer de tekst is geselecteerd.
Na het bijwerken van oudere tekst kan de tekst enigszins zijn verplaatst. U kunt de tekst gemakkelijk aanpassen of uw kunt
een kopie van de oorspronkelijke tekst gebruiken ter referentie. Standaard wordt het woord '[Geconverteerd]' aan de naam
van het bestand toegevoegd, of u de tekst in het bestand bijwerkt of niet. Zo wordt een kopie van het document gemaakt
zodat het oorspronkelijke bestand ongeschonden blijft. U kunt vervolgens kiezen of u het origineel later wilt bijwerken of,
als u het al hebt bijgewerkt, terugkeren naar de originele versie.
Opmerking: Als u niet wilt dat Illustrator iets toevoegt aan de bestandsnaam, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Algemeen
(Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Algemeen (Mac OS) en deselecteert u Toevoegen [geconverteerd] bij het openen van
verouderde bestanden.
Alle oudere tekst in een document bijwerken
Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u het document opent, klikt u op Bijwerken wanneer daarom wordt gevraagd.
Nadat u het document hebt geopend kiest u Tekst > Oudere tekst > Alle oudere tekst bijwerken.
Geselecteerde oudere tekst bijwerken
Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de tekst wilt bijwerken zonder een kopie te maken, selecteert u het tekstobject en kiest u Tekst > Oudere tekst >
Geselecteerde oudere tekst bijwerken. U kunt ook een tekstgereedschap selecteren en in de tekst klikken die u wilt
bijwerken of u kunt met het gereedschap Selecteren dubbelklikken op de tekst die u wilt bijwerken. Klik vervolgens op
Bijwerken.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
328
Als u de oudere tekst in een laag onder de bijgewerkte tekst wilt behouden, selecteert u een tekstgereedschap en klikt u
in de tekst die u wilt bijwerken. U kunt ook met het gereedschap Selectie dubbelklikken op de tekst die u wilt bijwerken.
Klik vervolgens op Tekstlaag kopiëren. Zo kunt u de layout van de oudere tekst vergelijken met de bijgewerkte tekst.
Als u een kopie van oudere tekst maakt wanneer u de tekst bijwerkt, kunt u de volgende opdrachten gebruiken:
Tekst > Oudere tekst > Kopieën tonen of Kopieën verbergen om de gekopieerde tekstobjecten te tonen of te verbergen.
Tekst > Oudere tekst > Kopieën selecteren om de gekopieerde tekstobjecten te selecteren.
Tekst > Oudere tekst > Kopieën verwijderen om de gekopieerde tekstobjecten te verwijderen.
329
Hoofdstuk 11: Speciale effecten maken
U kunt de weergave van alle objecten, groepen en lagen in Adobe Illustrator wijzigen door middel van effecten, filters, en
via de deelvensters Vorm en Afbeeldingsstijlen. Daarnaast kunt u een object opsplitsen in de essentiële onderdelen, zodat
u de elementen van het object onafhankelijk van elkaar kunt wijzigen.
Weergavekenmerken
Weergavekenmerken
Weergavekenmerken zijn eigenschappen die het uiterlijk van een object beïnvloeden zonder de onderliggende structuur te
wijzigen. Weergavekenmerken omvatten vullingen, streken, transparantie en effecten. Als u een weergavekenmerk toepast
opeenobjectendatkenmerklaterbewerktofverwijdert,wordenhetonderliggendeobjectofanderekenmerkendieopdat
object zijn toegepast, niet gewijzigd.
U kunt weergavekenmerken op elk niveau van de laaghiërarchie instellen. Als u bijvoorbeeld een slagschaduweffect toepast
op een laag, krijgen alle objecten op de laag een slagschaduweffect. Als u echter een object uit de laag verplaatst, heeft het
object geen slagschaduw meer omdat het effect bij de laag behoort, en niet bij elk object in de laag.
Het deelvenster Vorm is de aangewezen plek om te werken met weergavekenmerken. U kunt weergavekenmerken
toepassen op lagen, groepen en objecten, en vaak ook op vullingenenstreken.Hierdoorkandehiërarchievankenmerken
in de illustratie zeer complex worden. Als u bijvoorbeeld één effect toepast op een hele laag en een ander effect op een object
in de laag, is het moeilijk na te gaan welk effect een verandering in de illustratie veroorzaakt. In het deelvenster Vorm ziet
u welke vullingen, streken, afbeeldingsstijlen en effecten op een object, groep of laag zijn toegepast.
Overzicht van het deelvenster Vorm
U gebruikt het deelvenster Vorm (Venster > Vorm) als u de weergavekenmerken wilt weergeven of aanpassen voor een
object, groep of laag. Vullingen en streken worden op stapelvolgorde vermeld. De volgorde van boven naar beneden in het
deelvenster komt overeen met de volgorde van voor naar achter in de illustratie. Effecten worden van boven naar beneden
vermeld in de volgorde waarin ze zijn toegepast op de illustratie.
Op www.adobe.com/go/vid0051_nl vindt u een video over het deelvenster Vorm en over effecten.
Deelvenster Vorm met de kenmerken van een gegroepeerd object
A. Objectmetstreek,vullingenslagschaduweffect B. Laag met transparantie C. Groep met effect D. StreekmeteffectRuw E. Knop Nieuwe
illustratie behoudt vorm/Nieuwe illustratie heeft basisvorm F. Knop Vorm wissen G. Knop Tot basisvorm terugbrengen H. Knop Geselecteerd
item dupliceren
Extra kenmerken tonen of verbergen in het deelvenster Vorm
Wanneer een item in het deelvenster Vorm extra kenmerken heeft, verschijnt er een driehoekje links van de itemnaam.
Klik op het driehoekje naast een itemnaam.
B
C
D
A
EFGH
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
330
Extra items weergeven in het deelvenster Vorm
Als u items selecteert die andere items bevatten, zoals een laag of groep, wordt in het deelvenster Vorm een item Inhoud
weergegeven.
Dubbelklik op het item Inhoud.
Tekenkenmerken voor een tekstobject weergeven in het deelvenster Vorm
Als u een tekstobject selecteert, wordt in het deelvenster een item Tekens weergegeven.
Dubbelklik op het item Tekens.
Miniaturen tonen of verbergen in het deelvenster Vorm
Kies Miniatuur tonen of Miniatuur verbergen in het menu van het deelvenster Vorm.
Opgeven hoe u weergavekenmerken op nieuwe objecten wilt toepassen
U kunt opgeven of u bestaande weergavekenmerken wilt overnemen voor nieuwe objecten of hierop alleen basiskenmerken
wilt toepassen.
Als u slechts één vulling of streek op nieuwe objecten wilt toepassen, klik dan op de knop Nieuwe illustratie behoudt
vorm in het deelvenster Vorm om de knop te wijzigen in de knop Nieuwe illustratie heeft basisvorm , of kies
Nieuwe illustratie heeft basisvorm in het deelvenstermenu.
Als u alle huidige weergavekenmerken op nieuwe objecten wilt toepassen, klik dan de knop Nieuwe illustratie heeft
basisvorm in het deelvenster Vorm om de knop te wijzigen in de knop Nieuwe illustratie behoudt vorm of
schakel Nieuwe illustratie heeft basisvorm in het deelvenstermenu uit.
Items aanwijzen voor weergavekenmerken
Voordat u een weergavekenmerk kunt instellen of een stijl of effect kunt toepassen op een laag, groep of object, moet u het
item in het deelvenster Lagen aanwijzen. Wanneer u een object of groep met een selectiemethode selecteert, wijst u ook het
object of de groep aan in het deelvenster Lagen. Lagen kunt u echter alleen aanwijzen in het deelvenster.
Gearceerde doelpictogrammen in het deelvenster Lagen geven aan welke items weergavekenmerken bevatten.
A. Kolom voor aanwijzen en weergave B. Selectiekolom C. Groep met weergavekenmerken D. Laag met weergavekenmerken E. Object met
weergavekenmerken
Het doelpictogram geeft aan of een item in de laaghiërarchie weergavekenmerken heeft en of het is geselecteerd:
Geeft aan dat het item niet is aangewezen en geen andere weergavekenmerken heeft dan een enkele vulling en een
enkele streek.
Geeft aan dat het item niet is aangewezen, maar wel weergavekenmerken heeft.
Geeft aan dat het item is aangewezen maar geen andere weergavekenmerken heeft dan een enkele vulling en een
enkele streek.
Geeft aan dat het item is aangewezen en weergavekenmerken heeft.
A
C
D
E
B
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
331
Klik op het doelpictogram van het item als u dit wilt aanwijzen in het deelvenster Lagen. Een dubbele ring of geeft
aan dat het item is aangewezen. Houd Shift tijdens het klikken ingedrukt als u meer items wilt aanwijzen.
Opmerking: Wanneer een object of groep met welke methode dan ook is geselecteerd, wordt het item ook aangewezen in het
deelvenster Lagen. Een laag kunt u daarentegen alleen aanwijzen door op het bijbehorende doelpictogram in het deelvenster
Lagen te klikken.
Een weergavekenmerk dupliceren
Selecteer een kenmerk in het deelvenster Vorm en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Geselecteerd item dupliceren in het deelvenster of kies Item dupliceren in het deelvenstermenu.
Sleep het weergavekenmerk naar de knop Geselecteerd item dupliceren in het deelvenster.
De stapelvolgorde van weergavekenmerken wijzigen
Sleep een weergavekenmerk omhoog of omlaag in het deelvenster Vorm. (Klik indien nodig op het driehoekje naast een
item om de inhoud weer te geven.) Wanneer de omtrek van het weergavekenmerk dat u sleept op de gewenste positie staat,
laat u de muisknop los.
Het effect Pointilleren toegepast op streek (boven) en op vulling (onder)
Weergavekenmerken verwijderen
1 Selecteer het object of de groep (of wijs een laag aan in het deelvenster Lagen).
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een specifiek kenmerk wilt verwijderen, selecteert u het kenmerk in het deelvenster Vorm en klikt u op het
pictogram Verwijderen . U kunt ook Item verwijderen in het deelvenstermenu kiezen of het kenmerk naar het
pictogram Verwijderen slepen.
Als u alle weergavekenmerken wilt verwijderen, behalve een enkelvoudige vulling en streek, klikt u op de knop Tot
basisvorm terugbrengen in het deelvenster Vorm of kiest u Tot basisvorm terugbrengen in het deelvenstermenu.
U kunt ook het doelpictogram van een item in het deelvenster Lagen naar het pictogram Verwijderen in het
deelvenster Lagen slepen.
Als u alle weergavekenmerken, inclusief vullingen en streken, wilt verwijderen, klikt u op de knop Vorm wissen in
het deelvenster Vorm of kiest u Vorm wissen in het deelvenstermenu.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
332
Weergavekenmerken tussen objecten kopiëren
U kunt weergavekenmerken kopiëren of verplaatsen door deze te slepen of door gebruik te maken van het gereedschap
Pipet.
Zie ook
“Items aanwijzen voor weergavekenmerken” op pagina 330
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
Overzicht van het deelvenster Vorm” op pagina 329
Weergavekenmerken kopiëren door te slepen
1 Selecteer het object of de groep met de weergave die u wilt kopiëren (of wijs de laag aan in het deelvenster Lagen).
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de miniatuur boven in het deelvenster Vorm naar een object in het documentvenster. Als u geen miniatuur ziet,
kiest u Miniatuur tonen in het deelvenstermenu.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u het doelpictogram in het deelvenster Lagen sleept naar het
item waarnaar u de weergavekenmerken wilt kopiëren.
Als u weergavekenmerken wilt verplaatsen in plaats van kopiëren, sleept u het doelpictogram in het deelvenster Lagen
van een item met de gewenste kenmerken naar het item waarop u ze wilt toepassen.
Weergavekenmerken kopiëren met het gereedschap Pipet
Met het gereedschap Pipet kunt u weergavekenmerken van het ene object naar het andere kopiëren. Zo kunt u bijvoorbeeld
teken-, alinea-, vul- en streekkenmerken tussen tekstobjecten kopiëren. Standaard heeft het gereedschap Pipet invloed op
alle kenmerken van een selectie. Als u wilt aanpassen welke kenmerken door dit gereedschap worden beïnvloed, gebruikt
u het dialoogvenster Pipet.
1 Selecteer het object, tekstobject of de tekens waarvan u de kenmerken wilt wijzigen.
2 Selecteer het gereedschap Pipet .
3 Verplaats het gereedschap Pipet naar het object met de kenmerken die u wilt kopiëren. (Wanneer u de aanwijzer correct
op tekst hebt geplaatst, verandert de aanwijzer in een kleine T.)
4 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op het gereedschap Pipet als u alle weergavekenmerken wilt kopiëren en ze op het geselecteerde object wilt
toepassen.
Houd Shift ingedrukt terwijl u klikt, als u alleen de kleur uit een gedeelte van een verloop, patroon, netobject of geplaatste
afbeelding wilt kopiëren en op de geselecteerde vulling of streek wilt toepassen.
Houd Shift en daarna ook Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u klikt, als u weergavekenmerken van
een object wilt toevoegen aan de weergavekenmerken van het geselecteerde object. U kunt ook eerst klikken en daarna
Shift en vervolgens Alt of Option ingedrukt houden.
Opmerking: U kunt ook op een niet-geselecteerd object klikken om de kenmerken ervan te kopiëren en daarna met Alt
(Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt klikken op een niet-geselecteerd object waarop u de kenmerken wilt toepassen.
Kenmerken van het bureaublad kopiëren met het gereedschap Pipet
1 Selecteer het object waarvan u de kenmerken wilt wijzigen.
2 Selecteer het gereedschap Pipet.
3 Klik in het document en blijf de muisknop ingedrukt houden.
4 Houd de muisknop ingedrukt en verplaats de aanwijzer over het object op het bureaublad van de computer waarvan u
de kenmerken wilt kopiëren. Laat de muisknop los als de aanwijzer zich direct boven het object bevindt.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
333
Belangrijk: Met het gereedschap Pipet kopieert u alleen de RGB-kleur van het scherm wanneer u kopieert naar een locatie
buiten het huidige document. Het gereedschap Pipet geeft met een zwart gekleurd vierkantje rechts van het gereedschap aan dat
de RGB-kleur van het scherm wordt gekopieerd.
De kenmerken opgeven die u met het gereedschap Pipet wilt kopiëren
1 Dubbelklik op het gereedschap Pipet.
2 Selecteer de kenmerken die u met het gereedschap Pipet wilt kopiëren. U kunt weergavekenmerken kopiëren, waaronder
transparantie, en diverse vulling- en streekeigenschappen, maar ook teken- en alinea-eigenschappen.
3 Kies het voorbeeldgroottegebied in het menu Voorbeeldgrootte van raster.
4 Klik op OK.
Werken met effecten en filters
Effecten en filters
Veel opdrachten waarmee u het uiterlijk van objecten kunt wijzigen, vindt u zowel in het menu Filter als in het menu Effect.
Zo staan alle opdachten van het submenu Filter > Artistiek ook in het submenu Effect > Artistiek. Filters en effecten hebben
echter verschillende consequenties. Het is dan ook belangrijk dat u het verschil in gebruik begrijpt.
Effecten zijn actief. Dat betekent dat u een effectopdracht kunt toepassen op een object en daarna kunt doorgaan met het
aanpassen van de opties van het effect, of het effect op elk gewenst moment kunt verwijderen via het deelvenster Vorm. Als
u een effect op een object hebt toegepast, wordt het effect opgenomen in het deelvenster Vorm. Hier kunt u het effect
bewerken, verplaatsen, dupliceren, verwijderen of als afbeeldingsstijl opslaan.
Filters veranderen het onderliggende object. Als een filter eenmaal is toegepast, kunnen de wijzigen niet meer worden
bewerkt of ongedaan gemaakt. Het veranderen van een object met een filteropdracht heeft als voordeel dat u rechtstreeks
toegang hebt tot de nieuwe of aangepaste ankerpunten die door het filter zijn gemaakt. (Als u een effect gebruikt, moet u
het object eerst uitbreiden voordat u toegang hebt tot de nieuwe punten.)
Op www.adobe.com/go/vid0051_nl vindt u een video over het deelvenster Vorm en over effecten.
Ovaal met effect Ruw (links) behoudt originele ankerpunten en padsegmenten, terwijl met het filter Ruw (rechts) nieuwe ankerpunten worden
gemaakt langs het gewijzigde pad.
Zie ook
“Beknopt overzicht van effecten en filters” op pagina 336
Objecten uitbreiden” op pagina 191
Een effect of filter toepassen
1 Selecteer het object of de groep (of wijs een laag aan in het deelvenster Lagen).
Als u een effect wilt toepassen op een specifiek kenmerk van een object, bijvoorbeeld de vulling of streek, selecteert u het
object en daarna het kenmerk in het deelvenster Vorm.
2 Kies een opdracht in het menu Filter of het menu Effect.
3 Als een dialoogvenster wordt weergegeven, stelt u opties in en klikt u op OK.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
334
Alsuhetfilterofeffectendelaatstgebruikteinstellingenwilttoepassen,kiestuFilter>[Filternaam]toepassenofEffect>
[Effectnaam] toepassen. Als u het laatstgebruikte filter of effect wilt toepassen en de opties ervan wilt instellen, kiest u
Filter > [Filternaam] of Effect > [Effectnaam].
Zie ook
“Items aanwijzen voor weergavekenmerken” op pagina 330
Niet-beschikbare effect- en filteropdrachten
Effect- en filteropdrachten worden gedimd wanneer ze niet beschikbaar zijn voor het aangewezen item. Zo kunt u sommige
opdrachten wel voor vectorobjecten en niet voor bitmapafbeeldingen gebruiken.
Hier volgen enkele richtlijnen waarmee u kunt bepalen wanneer effecten en filters beschikbaar zijn.
Alle opdrachten in het bovenste deel van het menu Effect (3D, Converteren naar vorm, Kromtrekken, Pad, Pathfinder,
Rasteren naar pixels, Stileren, SVG-filters en Vervormen en transformeren) kunnen worden toegepast op vectorobjecten.
Deze effecten kunnen niet worden toegepast op bitmapobjecten, tenzij u ze toepast op een vulling of streek die in het
deelvenster Vorm aan een object is toegevoegd. Uitzonderingen hierop zijn de effecten in de submenu's 3D, SVG-filters en
Kromtrekken en de effecten Transformatie, Binnenste gloed, Buitenste gloed, Doezelaar en Slagschaduw. Deze hebben
invloed op bitmapobjecten. Alle opdrachten in het onderste deel van het menu Effect menu (vanaf Artistiek) zijn
rastereffecten. Deze kunnen zowel op bitmapobjecten als vectorobjecten worden toegepast. Als u deze rastereffecten op een
object toepast, wordt gebruikgemaakt van de rastereffectinstellingen van het document.
Alle opdrachten in het bovenste gedeelte van het menu Filter (Maken, Stileren en Vervormen) kunnen worden toegepast
op vectorobjecten (met uitzondering van Objectmozaïek), maar slechts enkele opdrachten kunnen ook worden toegepast
op bitmapobjecten. Alle opdrachten in het onderste gedeelte van het menu Filter zijn rasterfilters en kunnen wel worden
toegepast op bitmapobjecten, maar niet op vectorobjecten of 1-bitsbitmapobjecten (zwart-wit).
Rastereffecten
Rastereffecten zijn effecten die pixels in plaats van vectorgegevens genereren. Voorbeelden van rastereffecten zijn SVG-
filters, alle effecten in het onderste gedeelte van het menu Effect, en de opdrachten Binnenste gloed, Buitenste gloed,
Doezelaar en Slagschaduw in het submenu Effect > Stileer.
Wanneer u een rastereffect toepast, gebruikt Illustrator de rastereffectinstellingen van het document om de resolutie van de
resulterende afbeelding te bepalen. Deze instellingen hebben een grote invloed op de resulterende illustratie. Het is dan ook
belangrijk dat u de rastereffectinstellingen van het document controleert voordat u met filters en effecten gaat werken.
U stelt de rasteropties voor een document in met de opdracht Effect > Instellingen van rastereffecten document. (Zie
“Rasteropties” op pagina 334.)
Als een effect er op het scherm goed uitziet, maar er afgedrukt minder gedetailleerd of rafelig uitziet, vergroot u de resolutie
van de rastereffecten van het document.
Rasteropties
U kunt de volgende opties instellen voor alle rastereffecten in een document of wanneer u een vectorobject rastert.
Kleurmodel Hiermee bepaalt u het kleurmodel dat tijdens het rasteren wordt gebruikt. U kunt een RGB- of CMYK-
kleurenafbeelding genereren (afhankelijk van de kleurmodus van het document), of een grijswaardenafbeelding of 1-
bitsafbeelding (die zwart-wit is of zwart en transparant, afhankelijk van de geselecteerde achtergrondoptie).
Resolutie Hiermee bepaalt u hoeveel pixels per inch (ppi) in de gerasterde afbeelding worden gebruikt. Wanneer u een
vectorobject rastert, selecteert u Resolutie van rastereffecten document gebruiken als u de algemene resolutie-instellingen
wilt gebruiken.
Achtergrond Hiermee bepaalt u hoe transparante gebieden van de vectorafbeelding worden geconverteerd naar pixels.
Selecteer Wit als u transparante gebieden wilt vullen met witte pixels. Selecteer Transparant als u de achtergrond
transparant wilt maken. Als u Transparant selecteert, maakt u een alfakanaal (voor alle afbeeldingen behalve 1-
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
335
bitsafbeeldingen). Het alfakanaal blijft behouden als de illustratie wordt geëxporteerd naar Photoshop. (Deze optie geeft
een betere anti-aliasing dan de optie Knipmasker maken.)
Anti-alias Hiermee past u anti-aliasing toe om de weergave van rafelige randen in de gerasterde afbeelding te verminderen.
Wanneer u rasteropties voor een document instelt, schakelt u deze optie uit als u dunne lijnen en kleine tekst scherp wilt
houden.
Wanneer u een vectorobject rastert, selecteert u Geen als u anti-aliasing wilt toepassen en de harde randen van lijnwerk wilt
behouden wanneer het object wordt gerasterd. Selecteer Illustraties geoptimaliseerd als u anti-aliasing wilt toepassen die
het meest geschikt is voor illustraties zonder tekst. Selecteer Tekst geoptimaliseerd als u anti-aliasing wilt toepassen die het
meest geschikt is voor tekst.
Knipmasker maken Hiermee maakt u een masker waarmee de achtergrond van de gerasterde afbeelding transparant wordt
weergegeven. U hoeft geen knipmasker te maken als u de optie Transparant hebt geselecteerd voor de achtergrond.
Toevoegen rondom object Hiermee wordt het opgegeven aantal pixels toegevoegd rondom de gerasterde afbeelding.
Zie ook
“Rastereffecten” op pagina 334
“Een vectorobject rasteren” op pagina 347
“Richtlijnen voor de resolutie van afbeeldingen voor de definitieve uitvoer” op pagina 245
Filters en effecten toepassen op bitmapafbeeldingen
Met filters en effecten kunt u een speciaal uiterlijk toepassen op zowel bitmapafbeeldingen als vectorobjecten. U kunt
bijvoorbeeld een impressionistische weergave of mozaïekweergave toepassen, belichtingswijzigingen toepassen,
afbeeldingen vervormen en vele andere interessante visuele effecten produceren.
Neem de volgende informatie in acht wanneer u filters of effecten toepast op met name bitmapobjecten:
Filters en effecten kunt u niet toepassen op gekoppelde bitmapobjecten. Als u een filter of effect toepast op een
gekoppelde bitmap, wordt deze toegepast op een ingesloten kopie van de bitmap in plaats van op het origineel. Als u het
filter of effect wilt toepassen op het origineel, kunt u de bitmap in het document insluiten.
Adobe Illustrator ondersteunt insteekmodules en effecten van Adobe-producten zoals Adobe Photoshop en van niet-
Adobe software-ontwikkelaars. De meeste insteekfilters en -effecten verschijnen na installatie in de menu's Filter en
Effect en werken op dezelfde manier als ingebouwde filters en effecten.
Sommige filters en filtereffecten gebruiken erg veel geheugen, vooral wanneer ze worden toegepast op
bitmapafbeeldingen met een hoge resolutie.
Zie ook
Gekoppelde en ingesloten illustraties” op pagina 240
“Insteekmodules” op pagina 49
Prestaties verbeteren voor filters en effecten
Sommige filters en effecten zijn zeer geheugenintensief. De volgende technieken kunnen helpen om de prestaties te
verbeteren wanneer u deze filters en effecten toepast:
SelecteerdeoptieVoorvertoningindialoogvenstersvoorfiltersofeffectenomtijdtebesparenenongewensteresultaten
te voorkomen.
Wijzig de instellingen. Sommige opdrachten, zoals Glas, zijn bijzonder geheugenintensief. Probeer daarom verschillende
instellingen uit om de snelheid van deze opdrachten op te voeren.
Zorg daarom dat er voldoende RAM-geheugen beschikbaar is voor de uitvoering van taken en voor de werkschijf
(tijdelijke schijfruimte die wordt gebruikt om met bitmapafbeeldingen te werken).
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
336
Als u op een grijswaardenprinter wilt afdrukken, converteer dan een kopie van de bitmapafbeelding naar grijswaarden
voordat u filters toepast. Als u een filter op een kleurenbitmapafbeelding toepast en de afbeelding vervolgens in
grijswaarden omzet, krijgt u echter niet altijd hetzelfde effect als wanneer u het filter rechtstreeks toepast op een
grijswaardenversie van de afbeelding.
Een effect aanpassen of verwijderen
1 Selecteer het object of de groep (of wijs de laag aan in het deelvenster Lagen) waarin het effect is toegepast.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u het effect wilt wijzigen, dubbelklikt u op de effectvermelding in het deelvenster Vorm. Breng in het dialoogvenster
van het effect de gewenste wijzigingen aan en klik vervolgens op OK.
Als u het effect wilt verwijderen, selecteert u de effectvermelding in het deelvenster Vorm en klikt u op de knop
Ver w ij dere n.
Overzicht van effecten en filters
Beknopt overzicht van effecten en filters
Effect/Filter Handeling
Effect > 3DMet dit filter of effect
converteert u geopende of
gesloten paden of
bitmapobjecten naar
driedimensionale(3D) objecten,
die u kunt roteren, belichten en
arceren.
Zie ook: “3D-objecten maken
op pagina 232
Effect > Artistiek
Filter > Artistiek
Met dit filter of effect simuleert u
een schilderachtige weergave
op traditionele media.
Zie ook: “Artistiek, filters
en
effectenop pagina 339
Effect > Vervagen
Filter > Vervagen
Met dit filter of effect
retoucheert u afbeeldingen en
maakt u overgangen vloeiend
door het gemiddelde te nemen
van de pixels naast de harde
randen van gedefinieerde lijnen
en schaduwpartijen in een
afbeelding.
Zie ook: “Vervagen, filters en
effectenop pagina
340
Effect > Penseelstreek
Filter > Penseelstreek
Met dit filter of effect creëert u
een schilderachtig of
kunstzinnig uiterlijk met behulp
van verschillende penseel- en
inktstreekeffecten.
Zie ook: “Penseelstreken, filters
en effectenop pagina 340
Effect > Converteren naar vorm Met dit effect vormt u een
vector- of bitmapobject om.
Zie
ook: “Objecten omvormen
met effectenop pagina 231
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
337
Filter > Maken Met dit filter transformeert u de
kleuren in een bitmapobject in
mozaïektegels(Objectmozaïek).
Definieer waar de illustratie
moet worden afgesneden
binnen het tekengebied
(Snijtekens).
Zie ook: “Een mozaïek maken
op pagina 346, “Snijtekens
opgeven voor verkleinen of
uitlijnenop pagina 39
Filter > Vervormen
Effect >
Vervormen en
transformeren
(boven in menu)
Met dit filter of effect vormt u
vectorobjecten om of past u de
effecten toe op een vulling of
streek die via het deelvenster
Vorm is toegevoegd aan een
bitmapobject.
Beschikbaar: alleen RGB-modus
Zie ook: “Objecten omvormen
met effectenop pagina 231
Effect > Vervorm
Filter > Vervorm
(onderste
gedeelte van menu)
Met dit filter of effect kunt u een
afbeelding op geometrische
wijze vervormen en omvormen.
Zie ook: “Vervorm, filters en
effecten (onder in menu)op
pagina 341
Effect > Pad Met dit effect verschuift u het
pad van een object ten opzichte
van de originele locatie,
verandert u tekst in een reeks
samengestelde paden dieu kunt
bewerken en manipuleren als
elk ander
grafisch object, en
verandert u de streek van een
geselecteerd object in een
gevuld object dat even breed is
als de originele streek. U kunt
deze opdrachten ook toepassen
op een vulling of streek die via
het deelvenster Vorm aan een
bitmapobject is toegevoegd.
Zie ook: “Gedupliceerde
objecten verschuivenop
pagina 207, “Tekst omzetten
in
contourenop pagina 296,
“Streken converteren naar
samengestelde padenop
pagina 147
Effect > Pathfinder Met dit effect combineert u
groepen, lagen of sublagen tot
enkele bewerkbare objecten.
Zie ook: “Pathfinder-effecten
toepassenop pagina 219
Effect > Pixel
Filter > Pixel
Met dit filter of effect zorgt u
voor een scherp contrast
in een
selectie door pixels met
vergelijkbare kleurwaarden te
groeperen.
Zie ook: “Pixel, filters en
effectenop pagina 341
Effect/Filter Handeling
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
338
Effect > Rasteren naar pixelsMet dit effect converteert u een
vectorobject naar een
bitmapobject.
Zie ook: “Een vectorobject
rasterenop pagina 347
Effect > Scherp
Filter > Scherp
Met dit filter of effect worden
vage afbeeldingen verscherpt
doordat het contrast tussen
aangrenzende pixels wordt
verhoogd.
Zie ook:“Scherp, filter en effect
op pagina 342
Effect > S
chets
Filter > Schets
Met dit filter en effect voegt u
structuur toe aan afbeeldingen,
dikwijls voor een
driedimensionaal effect. De
filters zijn ook handig om een
afbeelding een kunstzinnig of
handgetekend uiterlijk tegeven.
Zie ook: “Schets, filters en
effectenop pagina 342
Effect > Stileren
Filter > Stileren
(boven in
menu)
Met dit filter en effect voegt u
pijlkoppen, slagschaduw,
afgeronde hoeken, weergaven
met verdoezelde randen, gloed
en krabbeleffect toe aan
objecten.
Zie ook: “Een slagschaduw
makenop pagina 344, “Een
binnenste of buitenste gloed
toepassenop pagina 345,
Pijlpunten toevoegen aan
lijnenop pagina 148, “De
randen
van een object
doezelenop pagina 345, “Een
schets maken met het effect
Krabbelenop pagina 346, “De
hoeken van objecten afronden
op pagina 231
Effect > Stileer
Filter > Stileer
(onderste gedeelte van menu)
Met de opdracht Oplichtende
rand geeft u een selectie een
geschilderd of impressionistisch
effect door pixels te verplaatsen
en contrast in een afbeelding te
zoeken en te versterken.
Zie ook: “Stileer, filter en effect
(onder in menu)op pagina 343
Effect > SVG-filters Deze filters voegen op XML
gebaseerde grafische
eigenschappen, zoals
slagschaduw, aan uw illustraties
toe.
Zie ook: “SVG-effecten
toepassenop pagina 357
Effect/Filter Handeling
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
339
Artistiek, filters en effecten
Artistieke effecten zijn rastereffecten en gebruiken dus de rastereffectinstellingen van het document wanneer u het effect
toepast op een vectorobject.
Kleurpotlood Hiermee tekent u met kleurpotloden een afbeelding op een effen achtergrond. Duidelijke randen blijven
behouden en krijgen een ruw gearceerd uiterlijk, de effen achtergrondkleur is door de dunnere gedeelten zichtbaar.
Knipsel Dit filter geeft een afbeelding weer alsof die van ruw uitgeknipte stukjes kleurpapier is gemaakt. Afbeeldingen met
veel contrast verschijnen in silhouet en afbeeldingen in kleur worden opgebouwd alsof ze uit diverse lagen gekleurd papier
bestaan.
Droog penseel Hiermee tekent u de randen van de afbeelding met een droogpenseeltechniek (tussen olie en waterkleur in).
Het filter vereenvoudigt een afbeelding door het kleurbereik te beperken.
Filmkorrel Hiermee wordt een gelijkmatig patroon toegepast op de schaduwtonen en middentonen van een afbeelding.
Aan de lichtere gebieden van de afbeelding wordt een gladder, meer verzadigd patroon toegevoegd. Dit filter is nuttig om
streepvorming te verwijderen bij overvloeiing en elementen uit diverse bronnen visueel te verenigen.
Fresco Met deze opdracht schildert u een afbeelding op een grove manier, met korte, ronde streken, alsof ze haastig zijn
toegepast.
Neon gloed Hiermee kunt u verschillende soorten gloed toevoegen aan de objecten in een afbeelding. Dit filter is handig
voor het kleuren van een afbeelding die u tegelijkertijd een zachter uiterlijk wilt geven. U selecteert een kleur gloed door in
het vak Kleur gloed te klikken en in de Kleurkiezer een kleur te selecteren.
Klodder Hier kunt u kiezen uit diverse penseelgrootten (van 1 t/m 50) en -typen voor een schilderachtig effect. U kunt
kiezen uit de volgende soorten penselen: Eenvoudig, Licht ruw, Donker ruw, Breed scherp, Breed vaag en Vonk.
Paletmes Een afbeelding wordt minder gedetailleerd, zodat het effect van een dun beschilderd canvas ontstaat waar de
onderliggende structuur doorheen schijnt.
Plastic Hiermee wordt de afbeelding ogenschijnlijk bedekt met een glanzende laag plastic waardoor de oppervlaktedetails
worden geaccentueerd.
Posterranden Het aantal kleuren in een afbeelding wordt beperkt op basis van de waarde die u hebt ingesteld bij de optie
Beperking waarden. Verder worden op de randen van de afbeelding zwarte lijnen getekend. De grotere gebieden van de
afbeelding krijgen een eenvoudige schaduw, terwijl over de hele afbeelding fijne, donkere details worden aangebracht.
Ruw pastel Dit filter geeft een afbeelding het uiterlijk alsof deze is getekend met gekleurd pastelkrijt op een gestructureerde
achtergrond. De heldere kleuren worden in dik krijt met weinig structuur getekend, bij de donkere gedeelten lijkt het krijt
weggeschraapt zodat de structuur zichtbaar wordt.
Effect > Structuur
Filter > Structuur
Dit filter of effect geeft het idee
van diepte of substantie of
voegt een natuurlijk uiterlijk toe.
Zie ook: “Structuur, filters en
effectenop pagina 343
Effect > Video
Filter > Video
Dit filter of effect optimaliseert
afbeeldingen die zijnvastgelegd
van video of illustraties die zijn
bedoeld voor te
levisie.
Zie ook: “Video, filters en
effectenop pagina 343
Effect > Kromtrekken Met dit effect kunt u objecten
vervormen of omvormen,
inclusief paden, tekst, netten,
overvloeiingen en
rasterafbeeldingen.
Zie ook: “Objecten omvormen
met effectenop pagina 231
Effect/Filter Handeling
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
340
Vlek Dit filter verzacht een afbeelding met behulp van korte, diagonale streken waardoor de donkere gedeelten van de
afbeeldingen gevlekt of uitgesmeerd lijken. Lichtere gebieden worden helderder en minder gedetailleerd.
Spons Hiermee krijgen afbeeldingen gebieden met veel structuur in contrasterende kleuren alsof deze met een spons zijn
aangebracht.
Voorbewerking De afbeelding wordt op een gestructureerde achtergrond getekend, waarover de definitieve afbeelding
wordt getekend.
Waterverf Hiermee wordt de afbeelding in aquarelstijl geschilderd, waarbij details worden vereenvoudigd en waarbij wordt
geschilderd met een penseel van een gemiddelde dikte vol water en kleur. Bij randen met sterke toonveranderingen wordt
de kleur door het filter verzadigd.
Zie ook
“Beknopt overzicht van effecten en filters” op pagina 336
Structuur- en glasoppervlakken gebruiken” op pagina 344
Vervagen, filters en effecten
De opdrachten in het submenu Vervagen van het menu Effect zijn rastereffecten en gebruiken dus de
rastereffectinstellingen van het document wanneer u het effect toepast op een vectorobject.
Gaussiaans vaag Hiermee vervaagt u snel een selectie in een intensiteit die u kunt aanpassen. Met dit filter verwijdert u de
allerkleinste details hetgeen een vaag effect creëert.
Radiaal vaag Dit filter simuleert de zachte vervaging van een in- of uitzoomende of draaiende camera. Kies Draaien om te
vervagen in concentrische cirkels en geef vervolgens op hoeveel graden u wilt draaien. Kies Zoomen om te vervagen langs
radiale lijnen, alsof u in- of uitzoomt op de afbeelding, en geef een waarde op van 1 t/m 100. De kwaliteit van de vervaging
loopt van Laag voor het snelste, maar korrelige resultaat, tot Goed en Best voor vloeiendere resultaten, die alleen in een
grote selectie van elkaar zijn te onderscheiden. Geef het beginpunt van de vervaging op door het patroon in het vak
Middelpunt te slepen.
Zie ook
“Beknopt overzicht van effecten en filters” op pagina 336
Penseelstreken, filters en effecten
De penseelstreekeffecten zijn rastereffecten en gebruiken de rastereffectinstellingen van het document wanneer u het effect
toepast op een vectorobject.
Geaccentueerde randen Hiermee accentueert u de randen van een afbeelding. Als voor de helderheid van de rand een hoge
waarde wordt ingesteld, lijken de accenten op wit krijt. Als hiervoor een lage waarde wordt ingesteld, lijken de accenten op
zwarte inkt.
Hoeklijn Hiermee wordt een afbeelding opnieuw getekend in diagonale streken. De lichtere partijen van de afbeelding
worden getekend in streken die in de ene richting lopen, terwijl de donkere gedeelten worden getekend in streken die in de
tegenovergestelde richting lopen.
Arcering Dit filter behoudt de details en kenmerken van de oorspronkelijke afbeelding, maar voegt structuur toe en maakt
de randen van de gekleurde gebieden in de afbeelding ruwer met gesimuleerde potloodarcering. Bij de optie Sterkte stelt u
het aantal keren arceren in (van 1 tot 3).
Donkere lijnen Hiermee maakt u donkere gebieden van een afbeelding zwarter met korte streken en worden lichtere
gebieden van de afbeelding getekend met lange, witte streken.
Inkt omtrek Hiermee wordt een afbeelding opnieuw in pen en inkt getekend met fijne, dunne lijnen over de
oorspronkelijke details.
Spetters Dit filter dupliceert het effect van een spetter-airbrush. Het algeheel effect wordt vereenvoudigd wanneer u de
waarden van de opties verhoogt.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
341
Sproeilijn Hiermee wordt een afbeelding opnieuw getekend in de dominante kleuren met hoekige, gesproeide streken in
kleur.
Sumi-e Een afbeelding wordt in Japanse stijl getekend, alsof deze met een natte penseel vol zwarte inkt op rijstpapier is
getekend. Het effect resulteert in zachte, vage randen met veel zwart.
Zie ook
“Beknopt overzicht van effecten en filters” op pagina 336
Vervorm, filters en effecten (onder in menu)
De opdrachten onder Vervorm kunnen zeer geheugenintensief zijn. Het zijn rastereffecten en gebruiken dus de
rastereffectinstellingen van het document wanneer u het effect toepast op een vectorobject.
Gloed onscherp Hiermee wordt een afbeelding weergegeven alsof deze door een zacht diffuusfilter wordt bekeken. Het
filter voegt transparante witte ruis aan een afbeelding toe, waarbij de gloed vanaf het midden van een selectie steeds minder
wordt.
Glas Hiermee geeft u een afbeelding het uiterlijk alsof deze wordt bekeken door verschillende soorten glas. U kunt een
vooringesteld glaseffect kiezen of u kunt een eigen glasoppervlak maken met behulp van een Photoshop-bestand. U kunt
de schaal-, vervormings- en vloeiendheidsinstellingen opgeven en structuuropties wijzigen.
Oceaanrimpel Hiermee worden willekeurig geplaatste rimpels toegevoegd aan de illustratie, waardoor het lijkt alsof de
illustratie onder water ligt.
Zie ook
Structuur- en glasoppervlakken gebruiken” op pagina 344
“Beknopt overzicht van effecten en filters” op pagina 336
Pixel, filters en effecten
De effecten in Pixel zijn rastereffecten en gebruiken dus de rastereffectinstellingen van het document wanneer u het effect
toepast op een vectorobject.
Kleur halftoon Hiermee simuleert u het effect van toepassing van een vergroot halftoonraster op elk kanaal van de
afbeelding. Voor elk kanaal verdeelt het filter de afbeelding in rechthoeken en vervangt elke rechthoek door een cirkel. De
cirkelgrootte is proportioneel met de helderheid van de rechthoek.
Als u het filter of effect wilt gebruiken, voert u voor een of meer kanalen een pixelwaarde (tussen 4 en 127) in voor de
maximumstraal van een halftoon punt en voert u de waarde voor een rasterhoek in (de hoek van de punt ten opzichte van
de echte horizontale lijn). Gebruik voor afbeeldingen met grijswaarden alleen kanaal 1. Gebruik voor RGB-afbeeldingen
de kanalen 1, 2 en 3, die corresponderen met de kanalen rood, groen en blauw. Gebruik voor CMYK-afbeeldingen alle vier
de kanalen, die corresponderen met de kanalen cyaan, magenta, geel en zwart.
Kristal Hiermee laat u kleuren samenklonteren in veelhoekige vormen.
Mezzotint Hiermee converteert u een afbeelding naar een willekeurig patroon van zwart-witte delen of bij een
kleurenafbeelding naar een patroon van volledig verzadigde kleuren. Voor dit filter kiest u in het pop-upmenu Type in het
dialoogvenster Mezzotint een stippelpatroon.
Pointilleren De kleur in een afbeelding wordt verdeeld in willekeurig geplaatste stippen, net als in een pointillistisch
schilderij. De achtergrondkleur wordt het canvasgebied tussen de stippen.
Zie ook
“Beknopt overzicht van effecten en filters” op pagina 336
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
342
Scherp, filter en effect
Met de opdracht Onscherp masker in het submenu Scherp van het menu Effect, worden wazige afbeeldingen scherper
gemaakt door het contrast van aangrenzende pixels te vergroten. Dit effect is een rastereffect en gebruikt dus de
rastereffectinstellingen van het document wanneer u het effect toepast op een vectorafbeelding.
Onscherp masker Hiermee worden gebieden in de afbeelding gezocht waar grote kleurveranderingen voorkomen en
worden deze verscherpt. Gebruik het filter Onscherp masker om het contrast van de randdetails aan te passen en aan beide
zijdenvanderandeenlichtereeneendonkerderelijnaantebrengen.Hierdoorwordtderandbenadruktenwordtdeillusie
van een scherpere afbeelding gecreëerd.
Zie ook
“Beknopt overzicht van effecten en filters” op pagina 336
Schets, filters en effecten
In veel schetsfilters worden de kleuren zwart en wit gebruikt om de afbeelding opnieuw te tekenen. De effecten zijn
rastereffecten en gebruiken dus de rastereffectinstellingen van het document wanneer u het effect toepast op een
vectorafbeelding.
Basreliëf Hiermee wordt een afbeelding getransformeerd zodat deze in laag reliëf uitgesneden lijkt te zijn, en verlicht zodat
de oppervlaktevariaties worden geaccentueerd. Donkere gebieden van de afbeelding worden zwart gekleurd, lichte
gebieden worden wit gekleurd.
Krijt en houtskool De hooglichten en de middentonen van de afbeelding worden opnieuw getekend met een effen
achtergrond in een grijze middentoon die met ruw krijt is getekend. Schaduwpartijen worden vervangen door diagonale
houtskoollijnen. Met houtskool wordt in zwart getekend; met krijgt wordt in wit getekend.
Houtskool Een afbeelding wordt opnieuw getekend met beperkte waarden en een vlekeffect. Duidelijke randen worden vet
getekend en middentonen worden met diagonale streken geschetst. De houtskool wordt zwart gekleurd, het papier wit.
Chroom De afbeelding wordt verwerkt alsof deze op een gepolijst chroomoppervlak is afgebeeld. De hoge lichten zijn de
hoge punten en de schaduwen de lage punten in het reflecterende oppervlak.
Conté crayon De structuur van dicht donker en zuiver wit conté-krijt wordt op de afbeelding toegepast. Het filter Con
crayon gebruikt zwart voor donkere gebieden en wit voor lichte gebieden.
Grafische pen Hiermee maakt u dunne, lineaire inktlijnen om de details van de oorspronkelijke afbeelding te
benadrukken. Het filter vervangt de kleur in de oorspronkelijke afbeelding, waarbij zwart wordt gebruikt voor inkt en wit
voor papier. Het effect is vooral indrukwekkend bij gescande afbeeldingen.
Halftoonraster Hiermee wordt het effect van een halftoonraster gesimuleerd. Het continue bereik van tonen blijft
behouden.
Postpapier Dit filter maakt een afbeelding die lijkt te zijn gemaakt van handgemaakt papier. Het filter vereenvoudigt een
afbeelding en combineert het effect van de opdracht Korrel (submenu Structuur) met een reliëfeffect. Donkere gebieden
van de afbeelding verschijnen als gaten in de bovenlaag van het papier en worden met wit omringd.
Fotokopie Hiermee simuleert u het effect van het fotokopiëren van een afbeelding. Van grote, donkere gebieden worden
alleen de randen gekopieerd. De middentonen worden volledig zwart of wit weergegeven.
Gips Een afbeelding lijkt in gips te zijn vervaardigd en het resultaat wordt vervolgens met wit en zwart ingekleurd. Donkere
gebieden komen naar voren. Lichte gebieden wijken naar achteren.
Filigraan Dit filter simuleert het gecontroleerde krimpen en vervormen van folie-emulsie en genereert een afbeelding die
geklonterd lijkt in de schaduwgebieden en licht korrelig in de hoge lichten.
Stempel Hiermee vereenvoudigt u de afbeelding, zodat deze gestempeld lijkt met een rubberen of houten stempel. Deze
opdracht kunt u het best toepassen op zwart-witafbeeldingen.
Gescheurde randen Hiermee reconstrueert u de afbeelding zo, dat het lijkt alsof deze is gemaakt van gerafelde,
afgescheurde stukjes papier; vervolgens wordt de afbeelding zwart-wit ingekleurd. Deze opdracht werkt het beste bij
afbeeldingen die uit tekst of sterk contrasterende objecten bestaan.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
343
Waterpapier Dit filter gebruikt vlekkerige klodders die geschilderd lijken te zijn op vezelig, vochtig papier, zodat de kleuren
gaan vloeien en zich vermengen.
Zie ook
“Beknopt overzicht van effecten en filters” op pagina 336
Stileer, filter en effect (onder in menu)
Het effect Oplichtende rand is een rastereffect en gebruikt de rastereffectinstellingen van het document wanneer u het effect
toepast op een vectorafbeelding.
Oplichtende rand Hiermee worden de randen van kleuren geïdentificeerd en wordt er een neonachtige gloed aan
toegevoegd.
Zie ook
“Beknopt overzicht van effecten en filters” op pagina 336
Structuur, filters en effecten
De effecten Structuur zijn rastereffecten en gebruiken de rastereffectinstellingen van het document wanneer u het effect
toepast op een vectorafbeelding.
Craquelure Dit filter tekent een afbeelding op een gipsoppervlak met veel reliëf, zodat een fijn netwerk van scheurtjes
ontstaat die de contouren van de afbeelding volgen. Met dit filter brengt u een reliëfeffect aan in afbeeldingen met een groot
aantal kleuren of grijswaarden.
Korrel Hiermee voegt u structuur aan een afbeelding toe met diverse soorten korrels: normaal, zacht, strooisel,
samengeklonterd, in contrast, vergroot, gestippeld, horizontaal, verticaal of gespikkeld. Zie “Structuur- en
glasoppervlakken gebruiken” op pagina 344 voor meer informatie over hoe u de structuuropties van deze opdracht
gebruikt.
Mozaïektegels Dit filter tekent de afbeelding alsof deze is opgebouwd uit kleine scherfjes of tegels en voegt tussenruimte
tussen de tegels toe. (De opdracht Pixel > Pointilleren deelt een afbeelding daarentegen op in blokken pixels met
verschillende kleuren.)
Lappendeken Een afbeelding wordt verdeeld in vierkantjes die zijn opgevuld met de overheersende kleur in dat gedeelte
van de afbeelding. Het filter vermindert of verhoogt de diepte van de tegels willekeurig om de hoge lichten en de schaduwen
aan te geven.
Gebrandschilderd glas Dit filter tekent een afbeelding opnieuw als aangrenzende cellen van één kleur met contouren in de
voorgrondkleur.
Structuurmaker Past een door u geselecteerde of gemaakte structuur op een afbeelding toe.
Zie ook
“Beknopt overzicht van effecten en filters” op pagina 336
Video, filters en effecten
De effecten Video zijn rastereffecten en gebruiken de rastereffectinstellingen van het document wanneer u het effect toepast
op een vectorafbeelding.
De-Interlace Het filter De-Interlace maakt op video vastgelegde bewegende beelden vloeiender door ofwel de oneven ofwel
de even geïnterlinieerde lijnen in de afbeelding te verwijderen. U kunt kiezen of u de verwijderde lijnen wilt vervangen via
duplicatie of interpolatie.
NTSC-kleuren Met dit filter beperkt u het aantal kleuren tot de kleuren die acceptabel zijn voor weergave op televisie om te
voorkomen dat oververzadigde kleuren de scanlijnen van de televisie overschrijden.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
344
Zie ook
“Beknopt overzicht van effecten en filters” op pagina 336
Structuur- en glasoppervlakken gebruiken
Sommige effecten en filters in Illustrator hebben structuuropties, zoals de effecten Glas, Ruw pastel, Korrel en Fresco. Met
destructuuroptieskuntueenobjecterzolatenuitzienalsofhetisgeschilderdopdiversestructuren,zoalsdoekofsteen,of
wordt bekeken door glazen blokken.
1 In het dialoogvenster van het filter of effect kiest u een structuurtype in het pop-upmenu Structuur (als dit beschikbaar
is) of kiest u Structuur laden (alleen beschikbaar voor de opdrachten Ruw pastel of Glas) om een bestand op te geven.
2 Stel andere opties in als deze beschikbaar zijn:
Sleep de schuifregelaar Schaal voor een sterker of minder sterk effect op het oppervlak van de bitmapafbeelding.
Sleep de schuifregelaar Reliëf om de diepte van het structuurvlak aan te passen.
Kies in het pop-upmenu Licht de richting van de lichtinval.
Selecteer Negatief om de lichte en de donkere kleuren op het oppervlak om te keren.
Slagschaduw, gloed en doezeleffect
Een slagschaduw maken
1 Selecteer een object of groep (of wijs een laag aan in het deelvenster Lagen).
2 Kies Effect > Stileren > Slagschaduw of Filter > Stileren > Slagschaduw.
3 Stel opties in voor de slagschaduw en klik op OK:
Modus Hiermee geeft u een overvloeimodus op voor de slagschaduw.
Dekking Hiermee geeft u het dekkingspercentage voor de slagschaduw op.
X-verschuiving en Y-verschuiving Hiermee geeft u de gewenste afstand tussen de slagschaduw en het object op.
Vervagen Hiermee geeft u de afstand op vanaf de rand van de schaduw waarbinnen u het vervagingseffect wilt toepassen.
Illustrator maakt een transparant rasterobject waarmee de vervaging wordt gesimuleerd.
Kleur Hiermee geeft u een kleur voor de schaduw op.
Donkerheid Hiermee geeft u het percentage zwart op dat u aan de slagschaduw wilt toevoegen. Als u in een CMYK-
document een waarde van 100% gebruikt met een geselecteerd object dat een andere vulling- of streekkleur dan zwart
bevat, maakt u een veelkleurig zwarte schaduw. Als u een waarde van 100% gebruikt met een geselecteerd object dat alleen
een zwarte vulling of streek bevat, maakt u een 100% zwarte schaduw. Met een waarde van 0% maakt u een slagschaduw in
de kleur van het geselecteerde object.
Afzonderlijke schaduwen maken (alleen het filter Slagschaduw) Hiermee plaatst u elke schaduw rechtstreeks achter het
object waarop de schaduw is toegepast. Anders worden de schaduwen allemaal samen achter het alleronderste geselecteerde
object geplaatst.
Zie ook
“Items aanwijzen voor weergavekenmerken” op pagina 330
Objecten selecteren” op pagina 183
“Effecten en filters” op pagina 333
Overvloeimodi” op pagina 170
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
345
Een binnenste of buitenste gloed toepassen
1 Selecteer een object of groep (of wijs een laag aan in het deelvenster Lagen).
2 Kies Effect > Stileren > Binnenste gloed of Filter > Stileren > Binnenste gloed.
3 Klik op het vierkantje van de kleurvoorvertoning naast het menu voor overvloeimodus om een kleur voor de gloed op
te geven.
4 Stel de overige opties in en klik op OK:
Modus Hiermee geeft u een overvloeimodus op voor de gloed.
Dekking Hiermee geeft u de gewenste dekkingswaarde voor de gloed op.
Vervagen Hiermee geeft u de afstand op vanaf het midden of de rand van de selectie waarbinnen u het vervagingseffect
wilt toepassen.
Gecentreerd (alleen bij Binnenste gloed) Hiermee past u een gloed toe vanuit het midden van de selectie.
Rand (alleen bij Binnenste gloed) Hiermee past u een gloed toe vanaf de binnenranden van de selectie.
Wanneer u een object uitbreidt waarop een Binnenste gloed is toegepast, wordt de binnenste gloed weergegeven als een
dekkingsmasker. Als u een object uitbreidt waarop een buitenste gloed is toegepast, wordt de buitenste gloed een transparant
rasterobject.
Zie ook
“Items aanwijzen voor weergavekenmerken” op pagina 330
Objecten selecteren” op pagina 183
“Effecten en filters” op pagina 333
Overvloeimodi” op pagina 170
De randen van een object doezelen
1 Selecteer het object of de groep (of wijs een laag aan in het deelvenster Lagen).
2 Kies Effect > Stileren > Doezelaar.
3 Stel de afstand in waarover het object vervaagt van volledig gedekt naar transparant en klik op OK.
Origineel object geselecteerd (links) en met doezeleffect (rechts)
Zie ook
“Effecten en filters” op pagina 333
“Items aanwijzen voor weergavekenmerken” op pagina 330
“Rastereffecten” op pagina 334
Objecten selecteren” op pagina 183
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
346
Schetsen en mozaïeken maken
Een schets maken met het effect Krabbelen
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer het object of de groep (of wijs een laag aan in het deelvenster Lagen).
Als u het effect wilt toepassen op een specifiek objectkenmerk, zoals een streek of vulling, selecteert u het object en
vervolgens het kenmerk in het deelvenster Vorm.
Als u het effect wilt toepassen op een afbeeldingsstijl, selecteert u een afbeeldingsstijl in het deelvenster
Afbeeldingsstijlen.
2 Kies Effect > Stileren > Krabbelen.
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een vooraf ingesteld krabbeleffect wilt gebruiken, kiest u er een uit het menu Instellingen.
Als u een aangepast krabbeleffect wilt maken, begint u vanuit een willekeurige voorinstelling en past u de Opties voor
Krabbelen aan.
4 Als u een aangepaste krabbel maakt, pas dan een of meer van de volgende Opties voor Krabbelen aan en klik op OK:
Hoek Hiermee regelt u de richting van de krabbellijnen. Klik op een willekeurig punt op het hoekpictogram, sleep de lijn
rond het pictogram of typ een waarde tussen –179 en 180 in het vak. (Als u een waarde invoert die buiten dat bereik ligt,
wordt de waarde vertaald naar de equivalente waarde binnen het bereik.)
Overlap van pad Hiermee regelt u de hoeveelheid krabbellijnen die binnen of buiten de grenzen van het pad blijven. Met
een negatieve waarde houdt u de krabbellijnen binnen de grenzen van het pad en met een positieve waarde laat u de
krabbellijnen de grenzen van het pad overschrijden.
Variatie (voor Overlap van pad) Hiermee regelt u de lengteverschillen van de krabbellijnen ten opzichte van elkaar.
Breedte lijn Hiermee regelt u de dikte van de krabbellijnen.
Kromming Hiermee regelt u hoeveel de krabbellijnen buigen voordat ze van richting veranderen.
Variatie (voor Kromming) Hiermee regelt u hoe verschillend de curven van de krabbellijnen zijn ten opzichte van elkaar.
Tussenruimte Hiermee bepaalt u de hoeveelheid ruimte tussen de bochten van de krabbellijn.
Variatie (voor Tussenruimte) Hiermee bepaalt u hoe verschillend de hoeveelheid ruimte is tussen de bochten van de
krabbellijn.
Zie ook
“Items aanwijzen voor weergavekenmerken” op pagina 330
“Effecten en filters” op pagina 333
“Een effect aanpassen of verwijderen” op pagina 336
Objecten selecteren” op pagina 183
Een mozaïek maken
1 Importeer een bitmapafbeelding die u als basis voor de mozaïek wilt gebruiken. U moet de afbeelding insluiten, niet
koppelen.
U kunt een vectorobject ook rasteren als u deze als basis voor de mozaïek wilt gebruiken.
2 Selecteer de afbeelding.
3 Kies Filter > Maken > Objectmozaïek.
4 Als u de afmetingen van de mozaïek wilt wijzigen, typt u waarden voor Nieuwe grootte.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
347
5 Stel de opties in voor de tussenruimten tussen de tegels, het totale aantal tegels, en eventueel andere opties en klik op OK:
Verhouding beperken Hiermee vergrendelt u de breedte- en hoogte-afmetingen op die van de oorspronkelijke
bitmapafbeelding. Met Breedte wordt op basis van het originele aantal tegels voor de breedte berekend hoeveel tegels er
nodig zijn voor de breedte van de mozaïek. Met Hoogte wordt op basis van het originele aantal tegels voor de hoogte
berekend hoeveel tegels er nodig zijn voor de hoogte van de mozaïek.
Resultaat Hiermee bepaalt u of de mozaïektegels in kleur of in grijswaarden worden weergegeven.
Grootte wijzigen met percentages Hiermee verandert u de grootte van de afbeelding met percentages van de breedte en de
hoogte.
Raster verwijderen Hiermee verwijdert u de oorspronkelijke bitmapafbeelding.
Verhouding gebruiken Hiermee maakt u de tegels vierkant waarbij u het aantal tegels gebruikt dat in Aantal blokken is
opgegeven. U vindt deze optie onder de knop Annuleren.
Zie ook
“Een vectorobject rasteren” op pagina 347
Gekoppelde en ingesloten illustraties” op pagina 240
Vectorafbeeldingen omzetten in bitmapafbeeldingen
Rastering
Rasteren is het proces waarbij een vectorafbeelding wordt omgezet in een bitmapafbeelding. Tijdens het rasteren worden
de paden van de afbeelding geconverteerd naar pixels. De rasteropties die u instelt, bepalen de grootte en andere kenmerken
van de resulterende pixels.
U kunt afzonderlijke vectorobjecten rasteren met de opdracht Object > Rasteren naar pixels of met het effect Rasteren naar
pixels. U kunt ook een heel document rasteren door het te exporteren naar een bitmapindeling, zoals JPEG, GIF of TIFF.
Zie ook
“Illustraties opslaan en exporteren” op pagina 250
Een vectorobject rasteren
1 Selecteer een of meer objecten.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Object > Rasteren naar pixels als u de objecten permanent wilt rasteren.
Kies Effect > Rasteren naar pixels als u een gerasterd effect wilt creëren zonder de onderliggende structuur van de
objecten te wijzigen.
3 Stel rasteropties in (zie “Rasteropties” op pagina 334) en klik op OK.
Zie ook
“Effecten en filters” op pagina 333
“Een effect aanpassen of verwijderen” op pagina 336
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
348
Afbeeldingsstijlen
Afbeeldingsstijlen
Een afbeeldingsstijl is een verzameling herbruikbare weergavekenmerken. Met afbeeldingsstijlen kunt u het uiterlijk van
een object snel wijzigen. U kunt bijvoorbeeld in één stap de vulling- en streekkleur wijzigen, de transparantie veranderen
en effecten toepassen. Alle wijzigingen die u met afbeeldingsstijlen toepast, zijn volledig omkeerbaar.
U kunt afbeeldingsstijlen toepassen op objecten, groepen en lagen. Wanneer u een afbeeldingsstijl toepast op een groep of
laag, neemt elk object in de groep of laag de kenmerken van die afbeeldingsstijl aan. Stel dat u een afbeeldingsstijl hebt die
bestaat uit 50% dekking. Als u de afbeeldingsstijl toepast op een laag, worden alle objecten in die laag of die in aan die laag
zijn toegevoegd, weergegeven met een dekking van 50%. Als u echter een object buiten de laag plaatst, keert de weergave
van het object terug naar zijn oorspronkelijke dekking.
Als de vulkleur van de stijl niet in de illustratie verschijnt als u een afbeeldingsstijl op een groep of laag toepast, sleep dan
het kenmerk Vulling naar het item Inhoud in het deelvenster Vorm.
Overzicht van het deelvenster Afbeeldingsstijlen
U gebruikt het deelvenster Afbeeldingsstijlen (Venster > Afbeeldingsstijlen) als u sets van weergavekenmerken wilt maken,
benoemen of toepassen. Wanneer u een nieuw document maakt, bevat het deelvenster een standaardset afbeeldingsstijlen.
Afbeeldingsstijlen die met het actieve document worden opgeslagen, worden in het deelvenster weergegeven wanneer dat
document is geopend en actief is.
De weergave van afbeeldingsstijlen in het deelvenster wijzigen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een weergaveoptie in het deelvenstermenu: met Miniaturen geeft u alleen miniaturen weer, met Beknopte lijst
geeft u een lijst met benoemde stijlen en kleine miniaturen weer en met Uitgebreide lijst geeft u een lijst met benoemde
stijlen en grote miniaturen weer.
Sleep de afbeeldingsstijl naar een andere plaats. Laat de muisknop los zodra een zwarte lijn op de gewenste plaats staat.
Selecteer Sorteren op naam in het deelvenstermenu als u de afbeeldingsstijlen in alfabetische volgorde wilt weergeven.
Afbeeldingsstijlen maken
U kunt een afbeeldingstijl helemaal opnieuw opbouwen door weergavekenmerken op een object toe te passen. Of u maakt
een afbeeldingsstijl op basis van andere afbeeldingsstijlen. Ook kunt u bestaande afbeeldingsstijlen dupliceren.
Een afbeeldingsstijl maken
1 Selecteer een object en pas een willekeurige combinatie van weergavekenmerken toe, zoals vullingen en streken, effecten
en transparantie-instellingen.
Via het deelvenster Vorm kunt u de weergavekenmerken aanpassen en ordenen en meerdere vullingen en streken maken.
Een afbeeldingsstijl kan bijvoorbeeld drie vullingen hebben, elk met een andere dekking en overvloeimodus waarmee
wordt bepaald hoe de verschillende kleuren op elkaar inwerken.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Nieuwe afbeeldingsstijl in het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
Selecteer Nieuwe afbeeldingsstijl in het deelvenstermenu.
Sleep de miniatuur vanaf het deelvenster Vorm (of vanaf het object in het tekenvenster) naar het deelvenster
Afbeeldingsstijlen.
Klik op de knop Nieuwe afbeeldingsstijl terwijl u de Alt-toets (Windows) of Option-toets (Mac OS) ingedrukt houdt.
Typ vervolgens een naam voor de afbeeldingsstijl en klik op OK.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
349
Sleep de miniatuur van het deelvenster Vorm naar het deelvenster Afbeeldingsstijlen om de kenmerken op te slaan.
Een nieuwe afbeeldingsstijl maken op basis van twee of meer bestaande afbeeldingsstijlen
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik op de afbeeldingsstijlen die u wilt samenvoegen. Kies
vervolgens Afbeeldingsstijlen samenvoegen in het deelvenstermenu.
De nieuwe afbeeldingsstijl bevat alle kenmerken van de geselecteerde afbeeldingsstijlen en wordt onder aan de lijst met
afbeeldingsstijlen in het deelvenster toegevoegd.
Afbeeldingsstijlen dupliceren
Kies Afbeeldingsstijlen dupliceren in het deelvenstermenu of sleep de afbeeldingsstijl naar de knop Nieuwe stijl.
De nieuwe afbeeldingsstijl verschijnt onder in de lijst in het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
Een afbeeldingsstijl toepassen
1 Selecteer een object of groep (of wijs een laag aan in het deelvenster Lagen).
2 Selecteer een stijl in het deelvenster Beheer, in het deelvenster Afbeeldingsstijlen of in een afbeeldingsstijlenbibliotheek.
U kunt de afbeeldingsstijl ook naar een object in het documentvenster slepen. (U hoeft het object niet eerst te selecteren.)
Opmerking: Als u de kleur van tekst wilt behouden wanneer u een afbeeldingsstijl toepast, schakelt u de Tekenkleur negeren
uit in het menu van het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
Werken met afbeeldingsstijlen
In het deelvenster Afbeeldingsstijlen kunt u afbeeldingsstijlen hernoemen of verwijderen, de koppeling naar een
afbeeldingsstijl verbreken en kenmerken van afbeeldingsstijlen vervangen.
De naam van een afbeeldingsstijl wijzigen
Kies Opties voor afbeeldingsstijlen in het deelvenstermenu, hernoem het bestand en klik vervolgens op OK.
Een afbeeldingsstijl verwijderen
Kies Afbeeldingsstijl verwijderen in het deelvenstermenu en klik op Ja, of sleep de stijl naar het pictogram Verwijderen.
Alle objecten, groepen of lagen die deze afbeeldingsstijl gebruikten, behouden dezelfde weergavekenmerken. De
kenmerken zijn echter niet meer gekoppeld aan een afbeeldingsstijl.
De koppeling naar een afbeeldingsstijl verbreken
1 Selecteer het object, de groep of de laag waarop de afbeeldingsstijl is toegepast.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Koppeling naar afbeeldingsstijl verbreken in het menu van het deelvenster Afbeeldingsstijlen of klik op de knop
Koppeling naar afbeeldingsstijl verbreken in het deelvenster.
Wijzig een weergavekenmerk van de selectie (zoals een vulling, streek, transparantie of effect).
Het object, de groep of de laag behoudt dezelfde weergavekenmerken en kan nu onafhankelijk worden bewerkt. Deze
kenmerken behoren echter niet meer bij een afbeeldingsstijl.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
350
Kenmerken van een afbeeldingsstijl vervangen
Sleep de afbeeldingsstijl die u wilt gebruiken naar de afbeeldingsstijl die u wilt vervangen, terwijl u Alt (Windows) of
Option (Mac OS) ingedrukt houdt.
Selecteer een object of groep (of wijs een laag aan in het deelvenster Lagen) met de kenmerken die u wilt gebruiken.
Vervolgens houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u de miniatuur boven in het deelvenster Vorm
sleept naar de afbeeldingsstijl die u wilt vervangen in het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
Selecteer de afbeeldingsstijl die u wilt vervangen. Selecteer vervolgens de illustratie (of wijs een item aan in het
deelvenster Lagen) met de kenmerken die u wilt gebruiken. Kies vervolgens Opnieuw definiëren van afbeeldingsstijl
Stijlnaam” in het menu van het deelvenster Vorm.
De vervangen afbeeldingsstijl houdt dezelfde naam, maar krijgt nieuwe weergavekenmerken. Alle instanties van de
afbeeldingsstijl in het Illustrator-document worden bijgewerkt met de nieuwe kenmerken.
Afbeeldingsstijlenbibliotheken gebruiken
Afbeeldingsstijlenbibliotheken zijn verzamelingen vooraf ingestelde afbeeldingsstijlen. Wanneer u een
afbeeldingsstijlenbibliotheek opent, wordt deze weergegeven in een nieuw deelvenster (niet in het deelvenster
Afbeeldingsstijlen). U selecteert, sorteert en bekijkt de items in een afbeeldingsstijlenbibliotheek op dezelfde manier als in
het deelvenster Afbeeldingsstijlen. U kunt echter geen items toevoegen, verwijderen of bewerken in
afbeeldingsstijlenbibliotheken.
Een afbeeldingsstijlenbibliotheek openen
Selecteer een bibliotheek in het submenu Venster > Afbeeldingsstijlenbibliotheek of in het submenu
Afbeeldingsstijlenbibliotheek openen in het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
AlsueenbibliotheekautomatischwiltopenenwanneeruIllustratorstart,kiesdanBlijvendinhetdeelvenstermenuvande
bibliotheek.
Een afbeeldingsstijlenbibliotheek maken
1 Voeg de gewenste afbeeldingsstijlen toe aan het deelvenster Afbeeldingsstijlen en verwijder de ongewenste
afbeeldingsstijlen.
Alsualleafbeeldingsstijlenwiltselecterendienietwordengebruiktineendocument,kiestuOngebruikteselectereninhet
menu van het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
2 Kies Afbeeldingsstijlenbibliotheek opslaan in het menu van het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
U kunt de bibliotheek opslaan op een willekeurige locatie. Als u het bibliotheekbestand echter op de standaardlocatie
opslaat, wordt de bibliotheeknaam weergegeven in het submenu Afbeeldingsstijlenbibliotheken en het submenu
Afbeeldingsstijlenbibliotheek openen wanneer u Illustrator opnieuw start.
Afbeeldingsstijlen van een bibliotheek naar het deelvenster Afbeeldingsstijlen verplaatsen
Sleep een of meer afbeeldingsstijlen van de afbeeldingsstijlenbibliotheek naar het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
Selecteer de afbeeldingsstijlen die u wilt toevoegen en kies Toevoegen aan afbeeldingsstijlen in het menu van het
bibliotheekdeelvenster.
Een afbeeldingsstijl toepassen op een object in het document. De afbeeldingsstijl wordt automatisch toegevoegd aan het
deelvenster Afbeeldingsstijlen.
Alle afbeeldingsstijlen uit een ander document importeren
1 Kies Venster > Afbeeldingsstijlenbibliotheken > Andere bibliotheek of kies Afbeeldingsstijlenbibliotheek openen >
Andere bibliotheek in het menu van het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
2 Selecteer het bestand waaruit u afbeeldingsstijlen wilt importeren en klik op Openen.
De afbeeldingsstijlen worden weergegeven in een deelvenster van een afbeeldingsstijlenbibliotheek (niet in het deelvenster
Afbeeldingsstijlen).
351
Hoofdstuk 12: Webafbeeldingen
Adobe Illustrator bevat allerlei hulpmiddelen voor het ontwerpen van webpagina's en voor het maken en optimaliseren van
webafbeeldingen.
Aanbevolen procedures voor het maken van
webafbeeldingen
Webafbeeldingen
Wanneer u afbeeldingen ontwerpt voor het web, dient u rekening te houden met andere kwesties dan bij het ontwerpen van
afbeeldingen die worden afgedrukt. Op www.adobe.com/go/vid0063_nl vindt u een video over het opslaan van
afbeeldingen voor het web. Op www.adobe.com/go/vid0193_nl vindt u een video over het importeren en het kopiëren en
plakken tussen webtoepassingen.
Houd daarom rekening met de volgende drie richtlijnen voor verstandige beslissingen over webafbeeldingen:
1. Gebruik webveilige kleuren.
Kleur is vaak een belangrijk aspect van illustraties. De kleuren die u in het tekengebied ziet, komen echter niet altijd overeen
met de kleuren die in de webbrowser van een andere gebruiker worden weergegeven. U kunt dithering (het simuleren van
onbeschikbare kleuren) en andere kleurproblemen voorkomen door tijdens het maken van webillustraties twee
voorzorgsmaatregelen te treffen. Werk ten eerste altijd in de RGB-kleurmodus. Ten tweede kunt u het beste webveilige
kleuren gebruiken.
2. Zorg voor een balans tussen afbeeldingskwaliteit en bestandsgrootte.
Voor de distributie van afbeeldingen op het web is het van essentieel belang dat u kleine afbeeldingsbestanden maakt.
Webservers kunnen kleine bestanden efficiënter opslaan en overdragen en bezoekers kunnen ze sneller downloaden. U
kunt de grootte en de geschatte downloadtijd voor een webafbeelding bekijken in het dialoogvenster Opslaan voor web en
apparaten.
3. Kies de beste bestandsindeling voor de afbeelding.
Verschillende typen afbeeldingen moeten voor optimale weergave en voor geschikte bestandsgrootte voor het web in
verschillende bestandsindelingen worden opgeslagen. Zie “Optimalisatieopties voor webafbeeldingen” op pagina 367 voor
meer informatie over specifieke indelingen.
Illustrator bevat een groot aantal sjablonen die speciaal voor het web zijn gemaakt, met inbegrip van webpagina's en
webbanners. Kies Bestand > Nieuw van sjabloon als u een sjabloon wilt kiezen.
Zie ook
Opslaan voor web en apparaten: overzicht” op pagina 362
“Een afbeelding voor het web optimaliseren” op pagina 364
Overgaan naar een webveilige kleur” op pagina 119
De modus Voorvertoning pixels
Wanneer u een illustratie opslaat in een bitmapindeling, zoals JPEG, GIF of PNG, wordt de illustratie 72 pixels per inch
gerasterd. Als u een voorvertoning van gerasterde objecten wilt weergeven, kiest u Weergave > Voorvertoning pixel. Deze
opdracht is met name handig als u de exacte plaatsing, grootte en anti-aliasing van objecten in een gerasterde afbeelding
wilt bepalen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
352
Ga als volgt te werk om te begrijpen hoe objecten in pixels worden verdeeld: open een bestand met vectorobjecten, kies
Weergave > Voorvertoning pixels en vergroot de afbeelding, zodat u de afzonderlijke pixels kunt zien. De plaatsing van de
pixels wordt bepaald door een onzichtbaar raster dat het tekengebied in stappen van 1 punt (1/72 inch) verdeelt. Als u een
object verplaatst, toevoegt of transformeert, ziet u hoe het object wordt uitgelijnd op het pixelraster. Het resultaat is dat
eventuele anti-aliasing langs de 'uitgelijnde' randen van het object (meestal de linker- en bovenrand) verdwijnt. Schakel de
opdracht Weergave > Magnetisch pixel uit en verplaats het object. Nu kunt u het object tussen de rasterlijnen plaatsen. U
ziet hoe dit de anti-aliasing van het object beïnvloedt. Zoals u ziet, kunnen ook de kleinste aanpassingen invloed hebben
op de manier waarop het object wordt gerasterd.
Voorvertoning pixels uit (boven) en aan (onder)
Belangrijk: Het pixelraster wordt beïnvloed door de oorsprong van de liniaal (0,0). Als u de oorsprong van de liniaal verplaatst,
wordt de rastering van een illustratie gewijzigd.
Zie ook
“Bitmapafbeeldingen” op pagina 244
Segmenten en afbeeldingen met hyperlinks
Segmenten
Webpagina's kunnen vele elementen bevatten, zoals HTML-tekst, bitmapafbeeldingen, vectorillustraties, enz. In Illustrator
kunt u de grenzen van verschillende webelementen in uw illustratie definiëren met gebruik van segmenten. Als de illustratie
bijvoorbeeld een bitmapafbeelding bevat die geoptimaliseerd moet worden in de JPEG-indeling, terwijl de rest van de
afbeelding beter geoptimaliseerd kan worden als een GIF-bestand, kunt u de bitmapafbeelding isoleren aan de hand van
een segment. Wanneer u Opslaan voor web en apparaten kiest om de illustratie op te slaan als een webpagina, kunt u elk
segment opslaan als een afzonderlijk bestand in een eigen indeling, met eigen instellingen en een eigen deelvenster Kleur.
De segmenten in een Illustrator-document komen overeen met de tabelcellen in de uiteindelijke webpagina. Standaard
wordt het segmentgebied als afbeeldingsbestand binnen een tabelcel geëxporteerd. Als u wilt dat de tabelcel HTML-tekst
en een achtergrondkleur bevat in plaats van een afbeeldingsbestand, kunt u het segmenttype wijzigen in Geen afbeelding.
Als u Illustrator-tekst naar HTML-tekst wilt converteren, kunt u het segmenttype wijzigen in HTML-tekst.
Gedeelde illustratie met verschillende typen segmenten
A. Segment Geen afbeelding B. Segment Afbeelding C. Segment HTML-tekst
Camping Gear
Backpacks Lighting Tents Slee
Gear
Clothing
A BC
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
353
U kunt segmenten bekijken in het tekengebied en in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten. Segmenten worden
van links naar rechts en van boven naar beneden genummerd, vanaf de linkerbovenhoek van de afbeelding. Als u de
rangschikking of het totale aantal van de segmenten wijzigt, worden de segmentnummers bijgewerkt met de nieuwe
volgorde.
Wanneerueensegmentmaakt,wordendeillustratiesrondomditsegmentinautomatischesegmentenverdeeld,zodatde
layout behouden blijft bij gebruik van een webtabel. Er zijn twee typen automatische segmenten: autosegmenten en
subsegmenten. Autosegmenten zijn bedoeld voor de gebieden van de illustratie die u niet als segment hebt gedefinieerd.
Telkens wanneer u segmenten toevoegt of bewerkt, worden de autosegmenten opnieuw gegenereerd. Subsegmenten geven
aan hoe overlappende segmenten die door de gebruiker zijn gedefinieerd, worden verdeeld. Hoewel subsegmenten worden
genummerd en een segmentsymbool krijgen, kunt u ze niet afzonderlijk van het onderliggende segment selecteren.
Subsegmenten en autosegmenten worden opnieuw gegenereerd wanneer dat nodig is terwijl u aan het werk bent.
Zie ook
Opslaan voor web en apparaten: overzicht” op pagina 362
“Uitvoeropties segmenten” op pagina 379
Segmenten maken
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een of meer objecten op het tekengebied en kies Object > Segment > Maken.
Selecteer het gereedschap Segment en sleep over het gebied waarin u een segment wilt maken. Door de Shift-toets
ingedrukt te houden en te slepen maakt u een vierkant segment. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en
sleep om vanuit het middelpunt te tekenen.
Selecteer een of meer objecten op het tekengebied en kies Object > Segment > Maken van selectie.
Plaats hulplijnen op de plaats waar u de illustratie wilt splitsen en kies Object > Segment > Maken van hulplijnen.
Selecteer een bestaand segment en kies Object > Segment > Segment dupliceren.
Alsuwiltdatdeafmetingenvanhetsegmentovereenkomenmetdegrensvaneenelementinuwillustratie,gebruiktude
opdracht Object > Segment > Maken. Als u de elementen verplaatst of wijzigt, wordt het segmentgebied automatisch
aangepast aan de nieuwe illustratie. U kunt met deze opdracht ook een segment maken waarin de tekst en
standaardopmaakkenmerken van een tekstobject zijn vastgelegd.
Gebruik het gereedschap Segment, de opdracht Maken van selectie of de opdracht Maken van hulplijnen als u wilt dat de
afmetingen van een segment niet afhankelijk zijn van de onderliggende illustratie. Segmenten die u op een van deze
manieren maakt, worden als items in het deelvenster Lagen weergegeven. Deze items kunt u op dezelfde manier verplaatsen,
vergroten, verkleinen of verwijderen als andere vectorobjecten.
Segmenten selecteren
Gebruik het gereedschap Segment selecteren om een segment te selecteren in het illustratievenster of in het
dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten.
Klik op een segment om het te selecteren.
Als u meerdere segmenten wilt selecteren, houdt u Shift ingedrukt en klikt u op de segmenten. (In het dialoogvenster
Opslaan voor web en apparaten kunt u ook Shift ingedrukt houden en slepen.)
Alsumetoverlappendesegmentenwerkteneenonderliggendsegmentwiltselecteren,kliktuophetzichtbaregedeelte
van dat segment.
In het illustratievenster kunt u segmenten bovendien op een van de volgende manieren selecteren:
Als u een segment wilt selecteren dat is gemaakt met de opdracht Object > Segment > Maken, selecteert u de
desbetreffende illustratie in het tekengebied. Als het segment is gekoppeld aan een groep of laag, selecteert u het
doelpictogram naast de groep of laag in het deelvenster Lagen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
354
Als u een segment wilt selecteren dat is gemaakt met het gereedschap Segment, de opdracht Maken van selectie of de
opdracht Maken van hulplijnen, selecteert u het segment in het deelvenster Lagen.
Klik op het segmentpad met het gereedschap Selecteren .
Als u een segment van een segmentpad of een segmentankerpunt wilt selecteren, klikt u erop met het gereedschap Direct
selecteren.
Opmerking: U kunt geen autosegmenten selecteren. Deze segmenten worden grijs weergegeven.
Segmentopties instellen
Metdeoptiesvaneensegmentbepaaltuhoedeinhoudvanhetsegmenteruitzalzienenzalfunctionerenindeuiteindelijke
webpagina.
1 Voer een van de volgende handelingen uit met het gereedschap Segment selecteren:
Selecteer een segment in het illustratievenster en kies Object > Segment > Segmentopties.
Dubbelklik in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten op een segment met het gereedschap Segmentselectie.
2 Selecteer een segmenttype en stel de bijbehorende opties in:
Afbeelding Selecteer dit type als u wilt dat het segmentgebied een afbeeldingsbestand wordt in de uiteindelijke webpagina.
Als u wilt dat de afbeelding een HTML-koppeling is, voert u een URL en een doelframeset in. U kunt ook een bericht
opgeven dat in het statusgebied van de browser wordt weergegeven wanneer de muis op de afbeelding is geplaatst, u kunt
alternatieve tekst opgeven die wordt weergegeven wanneer de afbeelding niet zichtbaar is en u kunt een achtergrondkleur
voor de tabelcel opgeven.
Geen afbeelding Selecteer dit type als u wilt dat het segmentgebied HTML-tekst en een achtergrondkleur bevat in de
uiteindelijke webpagina. Typ de gewenste tekst in het tekstvak Tekst weergegeven in cel en maak de tekst op met standaard-
HTML-codes. Zorg ervoor dat u niet meer tekst invoert dan in het segmentgebied kan worden weergegeven. (Als u te veel
tekst invoert, loopt deze door in aangrenzende segmenten en dat beïnvloedt de lay-out van uw webpagina. Omdat de tekst
niet in het tekengebied wordt weergegeven, is dit echter pas duidelijk wanneer u de webpagina in een webbrowser
weergeeft.) Als u de uitlijning van tekst in de tabelcel wilt wijzigen, gebruikt u de opties Horiz en Vert.
HTML-tekst Dit type is alleen beschikbaar als u het segment hebt gemaakt door een tekstobject te selecteren en Object >
Segment > Maken te kiezen. De Illustrator-tekst wordt omgezet in HTML-tekst met elementaire opmaakkenmerken in de
uiteindelijke webpagina. Als u de tekst wilt bewerken, werkt u de tekst bij in het tekengebied. Als u de uitlijning van tekst
in de tabelcel wilt wijzigen, gebruikt u de opties Horiz en Vert. U kunt ook een achtergrondkleur voor de tabelcel selecteren.
Als u de tekst voor HTML-tekstsegmenten wilt bewerken in het dialoogvenster Segmentopties, wijzigt u het segmenttype in
Geen afbeelding. Zo wordt de koppeling met het tekstobject in het tekengebied verbroken. Als u de tekstopmaak wilt
negeren, voert u <niet-opgemaakt> in als eerste woord van het tekstobject.
Segmenten vergrendelen
Als u segmenten vergrendelt, voorkomt u dat u per ongeluk wijzigingen aanbrengt. Zo vermijdt u dat u segmenten
onbedoeld groter of kleiner maakt of verplaatst.
Kies Weergave > Segmenten vergrendelen.
Als u afzonderlijke segmenten wilt vergrendelen, klikt u op de bewerkingskolom van het segment in het deelvenster
Lagen.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
Segmentgrenzen aanpassen
Als u een segment hebt gemaakt met de opdracht Object > Segment > Maken, zijn de positie en grootte van het segment
gekoppeld aan de illustratie in het segment. Als u de illustratie verplaatst of de grootte van de illustratie wijzigt, worden de
grenzen van de segmenten daarom automatisch aangepast.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
355
Als u een segment hebt gemaakt met het gereedschap Segment, de opdracht Maken van selectie of de opdracht Maken van
hulplijnen, kunt u het segment op de volgende manieren handmatig aanpassen:
Als u een segment wilt verplaatsen, sleept u het segment naar een nieuwe positie met het gereedschap Segment
selecteren . Houd Shift ingedrukt als u de verplaatsing wilt beperken tot een verticale, horizontale of diagonale lijn
van 45˚.
Als u de grootte van een segment wilt wijzigen, selecteert u het segment met het gereedschap Segment selecteren en
sleept u een van de hoeken of zijkanten van het segment. U kunt de grootte van segmenten ook wijzigen met het
gereedschap Selecteren en het deelvenster Transformeren.
Als u segmenten wilt uitlijnen of verdelen, gebruikt u het deelvenster Uitlijnen. Als u segmenten uitlijnt, kunt u
voorkomen dat er onnodige automatische segmenten worden gemaakt. Zo ontstaat een kleiner en meer efficiënt HTML-
bestand.
Als u de stapelvolgorde van segmenten wilt wijzigen, sleept u het segment naar een nieuwe positie in het deelvenster
Lagen of selecteert u een van de opdrachten van Object > Ordenen.
Als u een segment wilt splitsen, selecteert u het desbetreffende segment en kiest u Object > Segment > Segmenten
verdelen.
U kunt segmenten die op elke manier zijn gemaakt met elkaar combineren. Selecteer de segmenten en kies Object >
Segment > Segmenten combineren. Het resulterende segment krijgt de afmetingen en positie van de rechthoek die wordt
gevormd door samenvoeging van de buitenranden van de gecombineerde segmenten. Als de gecombineerde segmenten
niet aan elkaar grenzen of verschillende afmetingen of uitlijningen hebben, kan het nieuwe segment andere segmenten
overlappen.
KiesObject>Segment>Knipselnaartekengebiedomdegroottevanallesegmentenaantepassenaandegrenzenvanhet
tekengebied. Segmenten die het tekengebied overschrijden, worden afgekapt, zodat deze in het tekengebied passen.
Automatische segmenten die zich binnen het tekengebied bevinden, worden vergroot tot de grenzen van het tekengebied.
De illustraties blijven ongewijzigd.
Segmenten verwijderen
U kunt een segment wissen door het te verwijderen of door het op te heffen in de corresponderende illustratie.
Als u een segment wilt verwijderen, selecteert u het segment en drukt u op Delete. Als het segment is gemaakt met de
opdracht Object > Segment > Maken, wordt de corresponderende illustratie tegelijkertijd ook verwijderd. Maak het
segment ongedaan in plaats van het segment te verwijderen als u de bijbehorende illustratie niet wilt verwijderen.
Kies Object > Segment > Alles verwijderen om alle segmenten te verwijderen. Segmenten die zijn gemaakt met de
opdracht Object > Segment > Maken worden ongedaan gemaakt, niet verwijderd.
Als u een segment ongedaan wilt maken, selecteert u het desbetreffende segment en kiest u Object > Segment > Geen.
Segmenten tonen of verbergen
Als u segmenten in het illustratievenster wilt verbergen, kiest u Weergave > Segmenten verbergen.
Als u segmenten in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten wilt verbergen, klikt u op de knop Zichtbaarheid
van segmenten in/uitschakelen .
Als u segmentnummers wilt verbergen en de kleur van segmentlijnen wilt wijzigen, kiest u Bewerken > Voorkeuren >
Intelligente hulplijnen en segmenten (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Intelligente hulplijnen en segmenten
(Mac OS).
Afbeeldingen met hyperlinks maken
Gebruik afbeeldingen met hyperlinks om een of meerdere gebieden in een afbeelding, de zogenaamde hotspots, aan een
URL te koppelen. Wanneer een gebruiker op de hotspot klikt, laadt de webbrowser het gekoppelde bestand.
Het grootste verschil tussen het gebruiken van afbeeldingen met hyperlinks en het gebruiken van segmenten voor het
maken van koppelingen wordt gevormd door de manier waarop de illustratie wordt geëxporteerd als een webpagina. Als u
afbeeldingen met hyperlinks gebruikt, blijft de illustratie behouden als één afbeeldingsbestand. Als u echter segmenten
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
356
gebruikt, wordt de illustratie opgesplitst in afzonderlijke bestanden. Een ander verschil tussen afbeeldingen met hyperlinks
en segmenten ligt in het feit dat u afbeeldingen met hyperlinks kunt gebruiken om veelhoekige of rechthoekige gebieden in
de afbeelding te koppelen, terwijl u met segmenten alleen rechthoekige gebieden kunt koppelen. Als u alleen rechthoekige
gebieden wilt koppelen, kunt u beter segmenten gebruiken in plaats van afbeeldingen met hyperlinks.
Opmerking: Teneinde onverwachte gevolgen te voorkomen, kunt u beter geen selectiegebieden via afbeeldingen met hyperlinks
maken in segmenten met URL-koppelingen. In sommige browsers worden ofwel de koppelingen via de afbeeldingen met
hyperlinks ofwel de segmentkoppelingen genegeerd.
1 Selecteer het object dat u wilt koppelen aan een URL.
2 Selecteer een vorm voor de afbeelding met hyperlinks in het menu Afbeelding met hyperlinks van het deelvenster
Kenmerken.
3 Typ een relatief of volledig adres in het tekstvak URL of kies een adres in de lijst met beschikbare URL's. Als u de URL-
locatie wilt controleren, klikt u op de knop Browser.
Als u het aantal zichtbare ingangen in het URL-menu wilt verhogen, selecteert u Deelvensteropties in het menu van het
deelvensterKenmerken.Typeenwaardetussen1en30omtebepalenhoeveelURL-ingangenzichtbaarmoetenzijninde
URL-lijst.
SVG
SVG
Bestandsindelingen voor bitmapafbeeldingen op het web, zoals .GIF, .JPEG, .WBMP en .PNG, beschrijven afbeeldingen aan
de hand van een pixelraster. De resulterende bestanden zijn vaak groot, beperkt tot één (vaak lage) resolutie en vereisen veel
bandbreedte op het web. SVG is daarentegen een vectorindeling waarin afbeeldingen worden beschreven als vormen,
paden, tekst en filtereffecten. De resulterende bestanden zijn compact en bieden de beste afbeeldingen op het web, in
afgedrukte vorm en zelfs op mobiele apparatuur met beperkte capaciteit. Gebruikers kunnen een SVG-afbeelding op het
scherm vergroten zonder verlies van scherpte, details of helderheid. Daarnaast biedt SVG betere ondersteuning voor tekst
en kleuren, waardoor gebruikers de afbeeldingen zien zoals ze op het Illustrator-tekengebied worden weergegeven.
De SVG-indeling is volledig gebaseerd op XML en biedt veel voordelen voor zowel ontwikkelaars als gebruikers. Met de
SVG-indeling kunt u in XML en JavaScript webafbeeldingen maken die aan de hand van geavanceerde effecten, zoals
markeringen, knopinfo, audio en animaties, reageren op handelingen van gebruikers.
U kunt illustraties in de SVG-indeling opslaan met de opdrachten Opslaan, Opslaan als, Kopie opslaan en Opslaan voor
webenapparaten.AlsutoegangwilttotalleexportoptiesvoorSVG,gebruiktudeopdrachtOpslaan,OpslaanalsofKopie
opslaan. De opdracht Opslaan voor web en apparaten biedt een subset SVG-exportopties die van toepassing zijn op
webillustraties.
Op www.adobe.com/go/vid0207_nl vindt u een video over het maken van inhoud voor mobiele apparatuur in Illustrator.
De manier waarop u een illustratie instelt in Illustrator heeft gevolgen voor het uiteindelijke SVG-bestand. Neem de
volgende richtlijnen in acht:
Voeg met gebruik van lagen een structuur toe aan het SVG-bestand. Wanneer u een illustratie opslaat in de SVG-
indeling, wordt iedere laag omgezet in een groepselement (<g>). (Een laag met de naam Knop1 wordt in het SVG-
bestand bijvoorbeeld <g id="Knop1_ver3.0">.) Geneste lagen worden geneste SVG-groepen en verborgen lagen blijven
behouden met de SVG-stijleigenschap "display:none".
Als u objecten op verschillende lagen transparant wilt maken, past u de dekking van ieder object aan in plaats van iedere
laag. Als u de dekking op laagniveau wijzigt, ziet u in het SVG-bestand niet de transparantie die wordt weergegeven in
Illustrator.
Rastergegevens zijn niet schaalbaar in de SVG-viewer en kunnen, in tegenstelling tot andere SVG-elementen, niet
worden bewerkt. Maak, indien mogelijk, dus geen illustraties die worden gerasterd in het SVG-bestand. Verloopnetten
en objecten die gebruikmaken van de effecten Rasteren naar pixels, Artistiek, Vervagen, Penseelstreek, Vervormen, Pixel,
Scherp, Schets, Stileren, Structuur en Video worden gerasterd wanneer deze worden opgeslagen in de SVG-indeling.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
357
Afbeeldingsstijlen met deze effecten produceren ook rastering. Gebruik SVG-filtereffecten om grafische elementen toe
te voegen zonder rastering.
Gebruik symbolen en vereenvoudig de paden in uw illustraties om betere resultaten te bereiken met SVG. Als de
prestaties van essentieel belang zijn, kunt u bovendien beter geen penselen gebruiken die veel padgegevens produceren,
zoals Houtskool, As van vuur en Meerlijnspen.
Gebruik segmenten, afbeeldingen met hyperlinks, en scripts om webkoppelingen toe te voegen aan een SVG-bestand.
Een scripttaal, zoals JavaScript, maakt onbeperkte functionaliteit mogelijk voor een SVG-bestand. Muisbewegingen en
toetsenbordopdrachten kunnen scriptfuncties, zoals rollovereffecten, activeren. Scripts kunnen ook het
documentobjectmodel (DOM) gebruiken om het SVG-bestand te openen en te wijzigen, bijvoorbeeld om SVG-
elementen in te voegen of te verwijderen.
Zie ook
“Een afbeelding voor het web optimaliseren” op pagina 364
Opslaan in SVG-indeling” op pagina 252
SVG-effecten toepassen
U kunt SVG-effecten gebruiken om grafische eigenschappen, zoals slagschaduwen, aan een illustratie toe te voegen. SVG-
effecten verschillen van vergelijkbare bitmapeffecten, omdat ze op XML zijn gebaseerd en niet afhankelijk zijn van de
resolutie. In feite is een SVG-effect niets meer dan een serie XML-eigenschappen waarmee verschillende wiskundige
bewerkingen worden beschreven. Het resulterende effect wordt naar het doelobject gerenderd in plaats van naar de
bronafbeelding.
Illustrator bevat een standaardset SVG-effecten. U kunt de effecten gebruiken met de standaardeigenschappen, de XML-
code bewerken om aangepaste effecten te maken of nieuwe SVG-effecten schrijven.
U kunt de standaard SVG-filters van Illustrator wijzigen met een teksteditor. U bewerkt dan het bestand Adobe SVG
Filters.svg in de map <gebruikersnaam>/Application Data/Adobe/Adobe Illustrator CS3 Settings. U kunt bestaande
filterdefinities aanpassen, filterdefinities verwijderen en nieuwe filterdefinities toevoegen.
1 Selecteer een object of groep (of selecteer een laag in het deelvenster Lagen).
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een effect wilt toepassen met de standaardinstellingen, kiest u het effect in het onderste segment van het submenu
Effect > SVG-filters.
Kies Effect > SVG-filters > SVG-filter toepassen om een effect toe te passen met aangepaste instellingen. Selecteer het
effect in het dialoogvenster en klik op de knop SVG-filter bewerken . Voer de standaardcode in en klik op OK.
Kies Effect > SVG-filters > SVG-filter toepassen om een nieuw effect te maken en toe te passen. Klik op de knop
Nieuw SVG-filter in het dialoogvenster, voer de nieuwe code in en klik op OK.
Wanneer u een SVG-filtereffect toepast, wordt een gerasterde versie van het effect weergegeven in het tekengebied. U kunt
de resolutie van deze voorvertoningsafbeelding instellen door de rasterresolutie van het document te wijzigen.
Belangrijk: Wanneer meerdere effecten op een object zijn toegepast, moet het SVG-effect het laatste effect zijn. Met andere
woorden: het effect moet onder in het deelvenster Vorm worden weergegeven (net boven het item Transparantie). Als het SVG-
effect wordt gevolgd door andere effecten, bestaat de SVG-uitvoer uit een rasterobject.
Zie ook
“Rastereffecten” op pagina 334
“Een effect aanpassen of verwijderen” op pagina 336
Effecten uit een SVG-bestand importeren
1 Kies Effect > SVG-filter > SVG-filter importeren.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
358
2 Selecteer het SVG-bestand waaruit u effecten wilt importeren en klik op Openen.
Overzicht van het deelvenster SVG-interactiviteit
In het deelvenster SVG-interactiviteit (Venster > SVG-interactiviteit) kunt u interactiviteit aan uw illustratie toevoegen
wanneer u de illustratie exporteert voor weergave in een webbrowser. Door bijvoorbeeld een gebeurtenis te maken die een
JavaScript-opdracht activeert, kunt u snel beweging op een webpagina maken wanneer de gebruiker de cursor boven een
object houdt of een andere handeling uitvoert. Met het deelvenster SVG-interactiviteit kunt u ook alle gebeurtenissen en
JavaScript-bestanden weergeven die aan het huidige bestand zijn gekoppeld.
Zie ook
“Een afbeelding voor het web optimaliseren” op pagina 364
Opslaan in SVG-indeling” op pagina 252
Een gebeurtenis verwijderen uit het deelvenster SVG-interactiviteit
Als u een gebeurtenis wilt verwijderen, selecteert u de gebeurtenis en klikt u op de knop Verwijderen of kiest u
Gebeurtenis verwijderen in het deelvenstermenu.
Als u alle gebeurtenissen wilt verwijderen, kiest u Gebeurtenissen wissen in het deelvenstermenu.
Aan een bestand gekoppelde gebeurtenissen toevoegen, vermelden of verwijderen
1 Klik op de knop JavaScript-bestanden koppelen .
2 Selecteer een JavaScript-vermelding in het dialoogvenster JavaScript-bestanden en voer een van de volgende
handelingen uit:
Klik op Toevoegen om te navigeren naar aanvullende JavaScript-bestanden.
Klik op Verwijderen om de geselecteerde JavaScript-vermelding te verwijderen.
SVG-interactiviteit toevoegen aan illustraties
1 Selecteer een gebeurtenis in het deelvenster SVG-interactiviteit (Zie “SVG-gebeurtenissen” op pagina 358.)
2 Voer de bijbehorende JavaScript in en druk op Enter.
SVG-gebeurtenissen
onfocusin De gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de focus op het element is gericht, bijvoorbeeld wanneer het object
met de aanwijzer wordt geselecteerd.
onfocusout De gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de focus niet meer op het element is gericht (vaak omdat de focus
op een ander element wordt gericht).
onactivate De gebeurtenis wordt met een muisklik of het toetsenbord geactiveerd, afhankelijk van het SVG-element.
onmousedown De gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de muisknop op een element wordt ingedrukt.
onmouseup De gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de ingedrukte muisknop op een element wordt losgelaten.
onclick De gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer er met de muisknop op een element wordt geklikt.
onmouseover De gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de aanwijzer op een element wordt geplaatst.
onmousemove De gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de aanwijzer zich op een element bevindt.
onmouseout De gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de aanwijzer van een element af wordt verplaatst.
onkeydown De gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer een toets wordt ingedrukt.
onkeypress De gebeurtenis wordt geactiveerd terwijl een toets is ingedrukt.
onkeyup De gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer een toets wordt losgelaten.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
359
onload De gebeurtenis wordt geactiveerd nadat het SVG-document volledig door de browser is ontleed. Gebruik deze
gebeurtenis als u eenmalige initialisatiefuncties wilt aanroepen.
onerror De gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer een element niet juist is geladen of wanneer er een andere fout optreedt.
onabort De gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer het laden van de pagina wordt afgebroken voordat het element volledig
is geladen.
onunload De gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer het SVG-document uit een venster of kader wordt verwijderd.
onzoom De gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer het zoomniveau van het document wordt gewijzigd.
onresize De gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de grootte van de documentweergave wordt gewijzigd.
onscroll De gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de documentweergave wordt geschoven of gepand.
Animaties maken
Flash-afbeeldingen
De Flash-bestandsindeling (.SWF) is een op vectoren gebaseerde indeling voor afbeeldingsbestanden voor het maken van
schaalbare, compacte afbeeldingen voor het web. Omdat de bestandsindeling is gebaseerd op vectoren, blijft de kwaliteit
van de illustratie bij elke resolutie behouden. Dit is de ideale bestandsindeling voor animatieframes. In Illustrator kunt u
afzonderlijke animatieframes op lagen maken en de afbeeldingslagen vervolgens naar afzonderlijke frames exporteren voor
het gebruik op een website. U kunt de bestandsgrootte van een animatie ook reduceren door symbolen te definiëren in een
Illustrator-bestand. Na het exporteren wordt elk symbool slechts eenmaal gedefinieerd in het SWF-bestand.
U kunt de illustratie opslaan als een SWF-bestand met gebruik van de opdracht Exporteren of de opdracht Opslaan voor
web en apparaten. Beide opdrachten hebben voordelen:
De opdracht Exporteren (SWF) Deze opdracht biedt de meeste controle over animaties en bitmapcompressie.
Opslaan voor web en apparaten Deze opdracht verschaft meer controle over de combinatie van SWF- en bitmapindelingen
in een gesegmenteerde lay-out. Deze opdracht biedt minder afbeeldingsopties dan de opdracht Exporteren (SWF), maar
werkt met de laatst gebruikte instellingen van de opdracht Exporteren. (Zie “Opties voor SWF-optimalisatie (Illustrator)”
op pagina 376.)
Bedenk het volgende wanneer u illustraties voorbereidt om te worden opgeslagen als SWF-bestanden:
Als u het bestand zo klein mogelijk wilt houden wanneer u symbolen gebruikt, past u effecten toe op symbolen in het
deelvenster Symbolen en niet op de afzonderlijke symbolen in de illustratie.
Als u de gereedschappen Symbolen brandschilderen en Symboolstijl gebruikt, worden SWF-bestanden groter, omdat
Illustrator een kopie van elk gebruikt symbool moet maken om de weergave ervan te behouden.
Netobjecten en -verlopen met meer dan acht stops worden gerasterd en weergegeven als vormen die zijn gevuld met
bitmaps. Verlopen met minder dan acht stops worden geëxporteerd als verlopen.
Patronen worden in kleine afbeeldingen met het formaat van de patroonillustratie gerasterd en naast elkaar geplaatst om
de illustratie te vullen.
Als een bitmapobject de grenzen van een segment overschrijdt, wordt het hele object opgenomen in het geëxporteerde
bestand.
SWF biedt alleen ondersteuning voor afgeronde uiteinden en verbindingen. Schuine of hoekige uiteinden en
verbindingen worden afgerond tijdens het exporteren naar SWF.
Met patronen gevulde tekst en lijnen worden omgezet in paden en gevuld met het patroon.
Hoewel vele tekstfuncties behouden blijven tijdens het exporteren naar SWF, kan er wat gegevensverlies optreden. Als u
een SWF-bestand importeert naar Flash, blijven regelafstand, tekenspatiëring en tekstspatiëring niet behouden. De tekst
wordt daarentegen opgedeeld in afzonderlijke records om regelafstand te simuleren. Als u het SWF-bestand afspeelt in
Flash Player, blijft de vormgeving van regelafstand, tekenspatiëring en tekstspatiëring in het bestand behouden. Als u
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
360
tekst wilt exporteren als paden, selecteert u Tekst als omtrek exporteren in het dialoogvenster SWF-opties of kiest u de
opdracht Letteromtrekken maken om de tekst naar omtrekken om te zetten.
Op www.adobe.com/go/vid0198_nl vindt u een video over het effectief gebruiken van symbolen tussen Illustrator en Flash.
Op www.adobe.com/go/vid0199_nl vindt u een video over het effectieve gebruik van tekst tussen Illustrator en Flash.
Zie ook
“Een afbeelding voor het web optimaliseren” op pagina 364
“Exportopties voor Flash” op pagina 257
Symbolen op pagina 80
Flash-animaties maken
In Illustrator kunt u Flash-animaties op veel verschillende manieren maken. Bij een van de gemakkelijkste manieren plaatst
u elk animatieframe op een aparte laag in Illustrator. Wanneer u de illustratie exporteert, kiest u de optie AI-lagen naar
SWF-frames.
Op www.adobe.com/go/vid0214_nl vindt u een video over het exporteren van SWF-bestanden uit Illustrator. Op
www.adobe.com/go/vid0207_nl vindt u een video over het maken van inhoud voor mobiele apparatuur in Illustrator. U
kunt ook naar Adobe Studio (http://studio.adobe.com) gaan voor tips en zelfstudies over het maken van Flash-animaties.
1 Maakdeillustratiedieuvoordeanimatiewiltgebruiken.Gebruiksymbolenomdegroottevandeanimatietebeperken
en uw werk te vereenvoudigen.
2 Maak een afzonderlijke laag voor elk frame in de animatie.
Dit kunt u doen door de basisillustratie in een nieuwe laag te plakken en de illustratie vervolgens te bewerken. Ook kunt u
de opdracht In lagen verdelen gebruiken om automatisch lagen te genereren die bestaan uit objecten die in oplopende
volgorde worden gemaakt.
3 Zorg ervoor dat de lagen in de volgorde zijn geplaatst waarin u de lagen als animatieframes wilt weergeven.
4 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Bestand > Exporteren, kies de indeling Flash (SWF) en klik op Exporteren. In het dialoogvenster SWF-opties
selecteert u in het menu Exporteren als de optie AI-lagen naar SWF-frames. Stel de overige animatieopties in en klik
op OK.
Kies Bestand > Opslaan voor web en apparaten. Kies SWF in het menu Optimale bestandsindeling. Kies Lagen naar
SWF-frames in het menu Type export. Stel de overige opties in en klik op Opslaan.
Zie ook
Symbolen op pagina 80
“Items verdelen over afzonderlijke lagen” op pagina 202
“Exportopties voor Flash” op pagina 257
Opties voor SWF-optimalisatie (Illustrator)” op pagina 376
Werken met Illustrator en Flash
U kunt Illustrator-illustraties verplaatsen naar de Flash-bewerkingsomgeving of rechtstreeks naar de Flash Player. U kunt
illustraties kopiëren en plakken, bestanden in de SWF-indeling opslaan of illustraties rechtstreeks exporteren naar Flash.
Bovendien biedt Illustrator ondersteuning voor dynamische tekst van Flash en filmclipsymbolen.
U kunt ook Device Central gebruiken om na te gaan hoe de illustraties uit Illustrator eruit zullen zien in de Flash Player op
verschillende mobiele apparaten.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
361
Illustrator-illustraties plakken
U kunt grafisch geavanceerde illustraties maken in Illustrator, deze illustraties kopiëren en ze vervolgens snel en
gemakkelijk in Flash plakken.
Wanneer u Illustrator-illustraties in Flash plakt, blijven de volgende kenmerken behouden:
Paden en vormen
Schaalbaarheid
Lijndiktes
Kleurverloopdefinities
Tekst (inclusief OpenType-fonts)
Gekoppelde afbeeldingen
Symbolen
Overvloeimodi
Bovendien ondersteunen Illustrator en Flash geplakte illustraties op de volgende manieren:
Wanneer u volledige lagen op het hoogste niveau in een Illustrator-illustratie selecteert en deze in Flash plakt, blijven
deze lagen behouden met hun eigenschappen (zichtbaarheid en vergrendeling).
Niet-RGB-kleuren van Illustrator (CMYK-kleuren, grijswaarden en aangepaste kleuren) worden naar RGB-kleuren
geconverteerd in Flash. RGB-kleuren worden bij het plakken weergegeven zoals verwacht.
Wanneer u Illustrator-illustraties importeert of plakt, kunt u verscheiden opties gebruiken om effecten (zoals
slagschaduwen van tekst) te behouden als Flash-filters.
In Flash blijven Illustrator-maskers behouden.
SWF-bestanden exporteren vanuit Illustrator
U kunt vanuit Illustrator SWF-bestanden exporteren die wat betreft kwaliteit en compressie overeenkomen met SWF-
bestanden die vanuit Flash worden geëxporteerd.
Wanneer u exporteert, kunt u kiezen uit een scala aan voorinstellingen om een optimaal resultaat te behalen. Bovendien
kunt u opgeven hoe symbolen, lagen, tekst en maskers moeten worden behandeld. U kunt bijvoorbeeld opgeven of
Illustrator-symbolen moeten worden geëxporteerd als filmclips of afbeeldingen. U kunt er ook voor kiezen om SWF-
symbolen te maken van Illustrator-lagen.
Illustrator-bestanden in Flash importeren
Wanneer u complete lay-outs wilt maken in Illustrator en u deze vervolgens in één keer wilt importeren in Flash, kunt u uw
illustratie opslaan in de indeling die behoort bij Illustrator (AI) en de illustratie, met hoge getrouwheid, in Flash importeren
met de opdracht File > Import To Stage of File > Import To Library in Flash.
Wanneer u een Illustrator-illustratie als een AI-, EPS- of PDF-bestand importeert, blijven voor dit bestand in Flash dezelfde
kenmerken behouden als voor Illustrator-illustraties die u in Flash plakt.
Als een geïmporteerd Illustrator-bestand lagen bevat, kunt u deze importeren op een van de volgende manieren:
Illustrator-lagen naar Flash-lagen converteren
Illustrator-lagen naar Flash-frames converteren
Alle Illustrator-lagen naar één enkele Flash-laag converteren
Symboolworkflow
De symboolworkflow in Illustrator is vergelijkbaar met de symboolworkflow in Flash.
Symbolen maken Wanneer u een symbool in Illustrator maakt, kunt u in het dialoogvenster Symboolopties het symbool
een naam geven en opties instellen specifiek voor Flash: movie clip symbooltype (standaard voor Flash symbolen), Flash
registratierasterlocatie, en 9-slice scaling. Bovendien kunt u in Illustrator en Flash in veel gevallen dezelfde sneltoetsen
gebruiken (zoals F8 om een symbool te maken).
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
362
Isolatiemodus voor het bewerken van symbolen Dubbelklik in Illustrator op een symbool om dit te openen in de
isolatiemodus, zodat u het symbool gemakkelijker kunt bewerken. In isolatiemodus kan u alleen de symboolvariant
bewerken. Alle andere objecten op het artboard zijn niet beschikbaar. Nadat u de isolatiemodus hebt verlaten, wordt het
symbool in het deelvenster Symbolen, en alle varianten van dat symbool, bijgewerkt met de aangebrachte wijzigingen. De
symboolbewerkingsmodus en het bibliothekenvenster in Flash werken op ongeveer dezelfde manier.
Symbooleigenschappen en koppelingen Met behulp van het deelvenster Symbolen of het deelvenster Beheer kunt u
eenvoudig namen aan symboolvarianten toewijzen, koppelingen tussen varianten en symbolen verbreken, een
symboolvariant verwisselen voor een ander symbool of een kopie van het symbool maken. In Flash werken de
bewerkingsfuncties in het bibliothekenvenster op vergelijkbare wijze.
Statische en dynamische tekstobjecten en invoertekstobjecten
Wanneer u statische tekst van Illustrator naar Flash overbrengt, wordt deze tekst geconverteerd naar contouren. Bovendien
kunt u uw tekst in Illustrator instellen als dynamische tekst. Dynamische tekst biedt u de mogelijkheid om tekstinhoud
programmatisch te bewerken in Flash en om projecten met tekst die in meerdere talen moet worden vertaald, gemakkelijk
te kunnen beheren.
In Illustrator kunt u voor afzonderlijke tekstobjecten opgeven of het statische of dynamische tekstobjecten of
invoertekstobjecten zijn. Dynamische tekstobjecten hebben in Illustrator en Flash vergelijkbare eigenschappen. In beide
toepassingen is de tekenspatiëring bijvoorbeeld van invloed op alle tekens in een tekstblok in plaats van op afzonderlijke
tekens, wordt anti-aliasing op dezelfde manier op de tekst toegepast en kan er een koppeling worden gemaakt naar een
extern XML-bestand met tekst.
Afbeeldingen optimaliseren
Opslaan voor web en apparaten: overzicht
U gebruikt het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten (Bestand > Opslaan voor web en apparaten) om
optimalisatieopties te selecteren en een voorvertoning van de geoptimaliseerde illustraties te bekijken.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
363
Dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten
A. Weergaveopties B. Gereedschapset C. Pop-upmenu Voorvertoning D. Pop-upmenu Optimaliseren E. Pop-upmenu Kleurentabel
F. Besturingselementen voor animatie G. Tekstvak Zoomen H. Oorspronkelijke afbeelding I. Geoptimaliseerde afbeelding J. Voor ver toning
in Browser, menu
Afbeeldingen voorvertonen in het dialoogvenster
Klik op een tab bovenaan het afbeeldingsgebied om een weergaveoptie te kiezen:
Origineel Hierbij wordt de afbeelding weergegeven zonder optimalisatie.
Geoptimaliseerd Hierbij wordt de afbeelding weergegeven met de toepassing van de huidige optimalisatie-instellingen.
2 maal tonen Hierbij worden twee versies van de afbeelding naast elkaar weergegeven.
4 maal tonen Hierbij worden vier versies van de afbeelding naast elkaar weergegeven.
Navigeren in het dialoogvenster
Als niet de hele illustratie zichtbaar is in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten, kunt u met het Handje een
ander gedeelte van de afbeelding zichtbaar maken. Gebruik het gereedschap Zoomen om de weergave te vergroten of te
verkleinen.
Selecteer het gereedschap Handje (of houd de spatiebalk ingedrukt) en versleep in het weergavegebied om verschillende
gedeelten van de afbeelding weer te geven.
Selecteer het gereedschap Zoomen en klik in een weergave om in te zoomen; houd Alt (Windows) of Option (Mac
OS) ingedrukt en klik in een weergave om uit te zoomen.
U kunt ook een vergrotingspercentage invoeren of een percentage kiezen onder in het dialoogvenster.
H
I
G
D
B
A
C
E
F
J
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
364
Informatie over geoptimaliseerde afbeeldingen en downloadtijd weergeven
In het notitiegebied onder elke afbeelding in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten vindt u informatie over het
optimaliseren. De notities bij de oorspronkelijke afbeelding geven de naam en de grootte van het bestand aan. In de notities
bij de geoptimaliseerde afbeelding ziet u de huidige opties voor optimalisatie, de grootte van het geoptimaliseerde bestand
en de geschatte tijd die nodig is om het bestand met de geselecteerde modemsnelheid te downloaden. Selecteer een
modemsnelheid in het pop-upmenu Voorvertoning.
Browserdithering voorvertonen
Als een afbeelding meer kleuren bevat dan de monitor kan weergeven, maakt de browser gebruik van een techniek die
dithering wordt genoemd. Met deze techniek worden kleuren die de monitor wel kan weergeven gemengd om kleuren die
de monitor niet kan weergeven te simuleren.
Als u browserdithering in het dialoogvenster wilt weergeven of verbergen, selecteert u Browserdithering in het pop-
upmenu Voorvertoning. Een vinkje geeft aan dat browserdithering actief is. Als u browserdithering activeert, heeft dat geen
gevolgen voor de uiteindelijke afbeelding.
Een afbeelding voor het web optimaliseren
1 Kies Bestand > Opslaan voor web en apparaten.
2 Klik op een tabblad boven in het dialoogvenster om een weergaveoptie te kiezen: Optimaal, 2-maal tonen of 4-maal
tonen. Als u 4 maal tonen selecteert, klikt u op de voorvertoning die u wilt optimaliseren.
3 (Optioneel) Als uw afbeelding meerdere segmenten bevat, selecteert u een of meer segmenten die u wilt optimaliseren.
4 Selecteer een vooraf ingestelde optimalisatie-instelling in het menu Voorinstelling of stel afzonderlijke
optimalisatieopties in. Welke opties beschikbaar zijn, hangt af van de bestandsindeling die u selecteert.
Als u werkt in de modus 4-maal tonen, kiest u Weergave opnieuw vullen in het menu Optimaliseren, zodat er automatisch
een kwalitatief minder goede versie wordt gegenereerd van de afbeelding nadat u de optimalisatie-instellingen hebt
gewijzigd.
5 Stel de optimalisatie-instellingen nauwkeurig af totdat u tevreden bent met de balans tussen beeldkwaliteit en
bestandsgrootte. Als uw afbeelding meerdere segmenten bevat, zorg er dan voor dat u alle segmenten optimaliseert.
Om de oorspronkelijke versie van een geoptimaliseerde voorvertoning te herstellen, selecteert u deze en vervolgens kiest u
Oorspronkelijk in het menu Voorinstellingen.
6 Als u een afbeelding optimaliseert met een ander ingesloten kleurprofiel dan sRGB, moet u de kleuren van de afbeelding
converteren naar sRGB voordat u de afbeelding opslaat voor gebruik op het web. Zorg ervoor dat in het menu
Optimaliseren Converteren naar sRGB is geselecteerd.
7 Klik op Opslaan.
8 In het dialoogvenster Optimale opslaan als voert u de volgende handelingen uit en vervolgens klikt u op Opslaan:
Voer een bestandsnaam in en selecteer vervolgens een locatie voor het resulterende bestand of de bestanden.
Select Selecteer een indelingsoptie om aan te geven welk type bestanden u wilt opslaan: HTML en afbeeldingen, Alleen
afbeeldingen of Alleen HTML.
(Optioneel) Stel uitvoerinstellingen voor HTML en afbeeldingsbestanden in.
Als uw afbeelding meerdere segmenten bevat, selecteert u een optie voor het opslaan van segmenten in het menu
Segmenten: Alle segmenten of Geselecteerde segmenten.
Om de laatste opgeslagen versie van de optimalisatie-instellingen te herstellen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS)
ingedrukt en klikt u op Herstellen. Om de instellingen te bewaren voor een volgende keer dat u het dialoogvenster Opslaan
voor web en apparaten opent, drukt u op Alt/Option en vervolgens op Herinneren.
Als u een video wilt bekijken over het opslaan van bestanden voor het web in Illustrator, gaat u naar
www.adobe.com/go/vid0063_nl.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
365
Zie ook
Optimalisatieopties voor webafbeeldingen op pagina 367
Geoptimaliseerde afbeeldingen voorvertonen in een webbrowser” op pagina 367
“Uitvoeropties instellen” op pagina 378
Voorinstellingen voor optimalisatie opslaan of verwijderen
U kunt de optimalisatie-instellingen opslaan onder een naam en de instellingen vervolgens toepassen op andere
afbeeldingen. Instellingen die u hebt opgeslagen, verschijnen in het pop-upmenu Voorinstelling samen met de vooraf
gedefinieerde benoemde instellingen. Als u een benoemde set of een vooraf gedefinieerde set bewerkt, verschijnt in het
menu Voorinstelling de titel "Zonder_naam".
1 Stel de gewenste optimalisatieopties in en kies Instellingen opslaan in het menu van het deelvenster Optimaliseren.
2 Geef een naam op voor de instellingen en sla de instellingen op in de juiste map:
Photoshop (Windows XP) Document and Settings\[Gebruikersnaam]\Application Data\Adobe\Adobe Photoshop
CS3\Optimized Settings
(Windows Vista) Users\[Gebruikersnaam]\AppData\Roaming\Adobe\Adobe Photoshop CS3\Optimized Settings
(Mac OS) User/[Gebruikersnaam]/Library/Preferences/Adobe Photoshop CS3 Settings/Optimized Settings
Illustrator (Windows XP) Document and Settings\[Gebruikersnaam]\Application Data\Adobe\Adobe Illustrator CS3
Settings\Save for Web Settings\Optimize
(Windows Vista) Users\[Gebruikersnaam]\AppData\Roaming\Adobe\Adobe Illustrator CS3 Settings\Save for Web
Settings\Optimize
(Mac OS) User/[Gebruikersnaam]/Library/ApplicationSupport/Adobe/Adobe Illustrator CS3/Save for Web
Settings/Optimize
Opmerking: Als u de instellingen op een andere locatie opslaat, zullen ze niet beschikbaar zijn in het pop-upmenu
Voor instelling.
3 Als u een instellingenset wilt verwijderen, selecteert u deze in het menu Voorinstellingen en selecteert u Instellingen
verwijderen in het menu Optimaliseren.
Werken met segmenten in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten
Als de afbeelding meerdere segmenten bevat, geeft u op welke segmenten moeten worden geoptimaliseerd. U kunt
optimalisatie-instellingen toepassen op meerdere segmenten door deze aan elkaar te koppelen. Gekoppelde segmenten in
GIF- en PNG-8-indeling delen een kleurenpalet en een ditheringpatroon, zodat de segmenten naadloos op elkaar
aansluiten.
Om alle segmenten weer te geven of te verbergen, klikt u op de knop Zichtbaarheid segmenten weergeven of
verbergen .
(Alleen in Photoshop) Om de automatische segmenten weer te geven of te verbergen, kiest u Automatische segmenten
verbergen in het pop-upmenu Voorvertoning.
Om segmenten te selecteren in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten, kiest u het gereedschap
Segmentselectie en klikt u vervolgens op een segment om het te selecteren. Houd Shift ingedrukt en klik of houd
Shift ingedrukt en sleep om meerdere segmenten te selecteren.
Opmerking: Niet-geselecteerde segmenten worden grijs weergegeven in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten. De
kleuren van de uiteindelijke afbeelding worden hierdoor niet aangetast.
Om segmentopties weer te geven in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten, selecteert u het gereedschap
Segmentselectie en dubbelklikt u op een segment.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
366
Om segmenten te koppelen selecteert u één of meer segmenten en kiest u Segmenten koppelen in het pop-upmenu
Optimaliseren (rechts van het menu Voorinstelling). Op de gekoppelde segmenten verschijnt het
koppelingspictogram .
Om een segment te ontkoppelen selecteert u het segment en kiest u Segmenten ontkoppelen in het pop-upmenu
Optimaliseren.
Om alle segmenten in een afbeelding te ontkoppelen kiest u Alle segmenten ontkoppelen in het pop-upmenu
Optimaliseren.
Een webafbeelding comprimeren naar een bepaalde bestandsgrootte
1 Kies Bestand > Opslaan voor web en apparaten.
2 Klik op een tab bovenaan het afbeeldingsgebied om een weergaveoptie te kiezen: Geoptimaliseerd, 2-maal tonen of 4-
maal tonen. Als u 4-maal tonen selecteert, klikt u op de voorvertoning die u wilt optimaliseren.
3 (Optioneel) Selecteer de segmenten die u wilt optimaliseren en de bestandsindeling die u wilt gebruiken.
4 Selecteer Optimaliseren voor bestandsgrootte in het menu Optimaliseren (rechts van het menu Instellingen).
5 Voer de gewenste bestandsgrootte in.
6 Geef een instelling op voor Beginnen met:
Huidige instellingen Hiermee gebruikt u de huidige bestandsindeling.
Automatisch GIF/JPEG selecteren Hiermee wordt automatisch de optimale indeling geselecteerd, afhankelijk van de
afbeeldingsinhoud.
7 Selecteer een optie bij Gebruiken om aan te geven of u de opgegeven bestandsgrootte alleen wilt toepassen op het huidige
segment, op elk segment in de afbeelding of op alle segmenten. Klik op OK.
Illustraties vergroten of verkleinen bij het optimaliseren
In het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten kunt u een afbeelding vergroten of verkleinen tot specifieke
pixelafmetingen of een percentage van de oorspronkelijke grootte.
1 Klik op het tabblad Afbeeldingsgrootte in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten.
2 Stel desgewenst een aanvullende optie in:
Verhoudingen behouden Hiermee worden de huidige pixelbreedte-hoogteverhoudingen behouden.
Kwaliteit (alleen in Photoshop) Hiermee wordt de interpolatiemethode opgegeven. Met Bikubische scherper behaalt u over
het algemeen betere resultaten als u de afbeeldingsgrootte vermindert.
Anti-alias (Alleen in Illustrator) Hiermee worden rafelige randen in de illustraties vloeiend gemaakt.
Knipsel naar tekengebied (alleen in Illustrator) Hiermee wordt de grootte van de illustraties geknipt, zodat deze
overeenkomt met de grens van het Tekengebied. Elke illustratie buiten de grens van het tekengebied wordt verwijderd.
Opmerking: De functies in het deelvenster Afbeeldingsgrootte zijn niet beschikbaar voor de SWF- en de SVG-indeling, behalve
Knipsel naar tekengebied.
3 Voer nieuwe pixelafmetingen in of geef een percentage op waarmee u de grootte van de afbeelding wilt wijzigen en klik
op Toepassen.
CSS-lagen genereren voor webafbeeldingen
U kunt lagen in uw Illustrator-illustraties gebruiken om CSS-lagen in het resulterende HTML-bestand te genereren. Een
CSS-laag is een element met een absolute positie die kan overlappen met andere elementen op een webpagina. CSS-lagen
exporteren is handig als u dynamische effecten op uw webpagina wilt maken.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
367
Met het deelvenster Lagen in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten kunt u precies aangeven welke lagen van
het bovenste niveau in uw illustraties moeten worden geëxporteerd als CSS-lagen. Verder kunt u aangeven of de
geëxporteerde lagen zichtbaar moeten zijn of juist verborgen.
1 Klik op het tabblad Lagen in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten.
2 Selecteer Exporteren als CSS-lagen.
3 Kies een laag in het pop-upmenu Lagen en stel de volgende opties in naar wens:
Zichtbaar Kies Zichtbaar als u een zichtbare CSS-laag wilt maken in het resulterende HTML-bestand.
Verborgen Kies Verborgen als u een verborgen CSS-laag wilt maken in het resulterende HTML-bestand.
CSS-lagen zijn gelijk aan GoLive-lagen. Met Adobe GoLive kunt u een CSS-laag omzetten in een animatie en ingebouwde
JavaScript-handelingen gebruiken om interactieve effecten te maken.
Zie ook
Opslaan voor web en apparaten: overzicht” op pagina 362
“Een afbeelding voor het web optimaliseren” op pagina 364
Geoptimaliseerde afbeeldingen voorvertonen in een webbrowser
U kunt een voorvertoning van een geoptimaliseerde afbeelding bekijken in een webbrowser die op uw systeem is
geïnstalleerd, in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten (Bestand > Opslaan voor web en apparaten). In de
voorvertoning in de browser wordt de afbeelding weergegeven met een bijschrift dat het bestandstype, de pixelafmetingen,
de bestandsgrootte, de compressiespecificaties en andere HTML-gegevens van de afbeelding bevat.
Om een voorvertoning van een afbeelding in uw standaardbrowser te bekijken, klikt u op het browserpictogram van het
dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten.
Om een andere browser te selecteren selecteert u Overige in het pop-upmenu (naast het browserpictogram).
Om een browser aan het pop-upmenu voor browsers toe te voegen, in het pop-upmenu te bewerken of uit het pop-
upmenu te verwijderen, kiest u Lijst bewerken in het pop-upmenu voor browsers. In het dialoogvenster Browsers kunt
u alle browsers op uw computer vinden en de standaardbrowser instellen om een voorvertoning van uw afbeelding te
bekijken.
Optimalisatieopties voor webafbeeldingen
Webafbeeldingsindelingen
De webafbeeldingsindelingen zijn bitmap (raster) of vector. De bitmapindelingen, GIF, JPEG, PNG en WBMP, zijn
afhankelijk van de resolutie. Dit wil zeggen dat de afmetingen van een bitmapafbeelding, en mogelijk de
afbeeldingskwaliteit, zullen veranderen bij verschillende monitorresoluties. De vectorindelingen, SVG en SWF, zijn niet
afhankelijk van de resolutie en kunnen worden vergroot of verkleind zonder dat de afbeeldingskwaliteit verloren gaat. De
vectorindelingen kunnen ook rastergegevens bevatten. U kunt alleen in Adobe Illustrator exporteren van Opslaan voor web
en apparaten naar SVG en SWF.
Optimalisatieopties voor JPEG
JPEG is de standaardindeling voor compressie van continutoonafbeeldingen, zoals fotos. Bij het optimaliseren van een
afbeelding in JPEG-indeling wordt uitgegaan van compressie met verlies waarbij gegevens selectief worden verwijderd.
Opmerking: Omdat afbeeldingsgegevens verloren gaan als u een bestand in de JPEG-indeling opslaat, is het een goed idee om
het bronbestand in zijn originele indeling (bijvoorbeeld Photoshop .PSD) op te slaan als u het bestand verder wilt bewerken of
extra JPEG-versies wilt maken.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
368
Optimalisatie-instellingen voor JPEG
A. Menu Bestandsindeling B. Menu Compressiekwaliteit C. Menu Optimaliseren
Kwaliteit Hiermee bepaalt u het compressieniveau. Bij een hogere instelling voor Kwaliteit behoudt het
compressiealgoritme meer details. Een hogere instelling voor Kwaliteit leidt echter tot een groter bestand dan een lagere
instelling voor Kwaliteit. Bekijk het geoptimaliseerde bestand bij verschillende kwaliteitsinstellingen om vast te stellen wat
de beste verhouding is tussen kwaliteit en bestandsgrootte.
Geoptimaliseerd Hiermee maakt u een verbeterde JPEG met een iets kleinere bestandsgrootte. De geoptimaliseerde JPEG-
indeling wordt aanbevolen voor maximale bestandscompressie. Deze functie wordt door sommige oudere browsers echter
niet ondersteund.
Progressief Hiermee wordt de afbeelding op progressieve wijze geladen in een webbrowser. De afbeelding wordt
weergegeven als een reeks lagen, waardoor een versie van de afbeelding in lage resolutie kan worden bekeken voordat de
hele afbeelding is geladen. Voor de optie Progressief dient een geoptimaliseerde JPEG-indeling te worden gebruikt.
Opmerking: Voor het weergeven van progressieve JPEG-bestanden is meer RAM nodig. Bovendien wordt deze mogelijkheid
niet door alle browsers ondersteund.
Vervagen Hiermee geeft u aan hoe sterk u de afbeelding wilt laten vervagen. Met de optie Vervagen wordt een effect
toegepast dat vergelijkbaar is met het filter Gaussiaans vervagen en kan het bestand verder worden gecomprimeerd,
waardoor de bestandsgrootte afneemt. Een instelling tussen 0,1 en 0,5 wordt aanbevolen.
ICC-profiel Behoudt het ICC-profiel van de illustratie in het bestand. Er zijn browsers die ICC-profielen gebruiken voor
kleurcorrectie. Deze optie is alleen beschikbaar nadat u een afbeelding hebt opgeslagen met een ICC-profiel. Het is niet
beschikbaar voor afbeeldingen die niet zijn opgeslagen.
Randkleur Geeft een opvulkleur op voor pixels die transparant waren in de oorspronkelijke afbeelding. Klik op de staal
Randkleur om een kleur te kiezen in de kleurenkiezer of kies een optie in het menu Randkleur: Pipet (om de kleur in het
voorbeeldvak van het pipet te gebruiken), Voorgrondkleur, Achtergrondkleur, Wit, Zwart of Overig (als u de kiezer wilt
gebruiken).
Volledig transparante pixels in de oorspronkelijke afbeelding worden opgevuld met de geselecteerde kleur. Gedeeltelijk
transparante pixels in de oorspronkelijke afbeelding worden gemengd met de geselecteerde kleur.
Zie ook
“Een afbeelding voor het web optimaliseren” op pagina 364
Opties voor GIF- en PNG-8-optimalisatie
GIF is de standaardindeling voor compressie van afbeeldingen met effen kleuren en duidelijke details, zoals lijnpatronen,
logos of illustraties met tekst. De PNG-8-indeling comprimeert, net als de GIF-indeling, efficiënt vlakken met dezelfde
kleur terwijl de scherpe details behouden blijven.
PNG-8- en GIF-bestanden ondersteunen 8-bits kleur, waardoor ze 256 kleuren kunnen weergeven. De methode om vast te
stellen welke kleuren u dient te gebruiken, wordt indexeren genoemd. Daarom worden afbeeldingen in GIF- en PNG-8-
indeling ook wel geïndexeerde-kleurafbeeldingen genoemd. Bij omzetting in geïndexeerde kleuren maakt Photoshop een
kleurentabel, waarin de kleuren van de afbeelding geïndexeerd worden opgeslagen. Als een kleur van de oorspronkelijke
afbeelding niet voorkomt in de kleurentabel, kiest de toepassing een kleur in de tabel die het dichtstbij komt of simuleert
de toepassing de kleur door beschikbare kleuren te mengen.
C
A
B
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
369
Naast de volgende opties kunt u ook het aantal kleuren aanpassen in de kleurentabel van de afbeelding. Zie “De kleurentabel
aanpassen voor GIF- en PNG-8-afbeeldingen” op pagina 372.
Optimalisatie-instellingen voor GIF
A. Menu Bestandsindeling B. Menu Kleurenreductiemethode C. Menu Ditheringalgoritme D. Menu Optimaliseren
Verlies (alleen GIF) Hiermee worden bestanden gecomprimeerd door gegevens op selectieve wijze te verwijderen. Hoe
hoger de waarde bij Verlies, hoe meer gegevens worden verwijderd. U kunt vaak een waarde voor Verlies van 5-10
toepassen, en soms zelfs een waarde van 50, zonder dat de kwaliteit van de afbeelding vermindert. Met de optie Verlies kunt
u de bestandsgrootte reduceren met 5 % tot 40 %.
Opmerking: U kunt de optie Verlies niet gebruiken met de optie Interliniëring of met de ditheringalgoritmes Ruis en Patroon.
Algoritme voor kleurreductie en Kleuren Hiermee bepaalt u een methode voor het genereren van de kleurentabel en het
aantal kleuren die u in de kleurentabel wilt zetten. U kunt een van de volgende kleurreductiemethoden selecteren:
Perceptueel Hiermee wordt een aangepaste kleurentabel gemaakt waarin kleuren waarvoor het menselijk oog
gevoeliger is een hogere prioriteit hebben.
Selectief Hiermee wordt een kleurentabel gemaakt die vergelijkbaar is met de perceptuele kleurentabel, maar waarin
brede kleurgebieden worden benadrukt en webkleuren behouden blijven. Met deze kleurentabel worden doorgaans
afbeeldingen gemaakt met de grootste kleurenintegriteit. De standaardoptie is Selectief.
Aangepast Hiermee wordt een kleurentabel gemaakt door kleurmonsters te nemen uit het spectrum dat het meest
voorkomt in de afbeelding. Als de afbeelding uitsluitend de kleuren groen en blauw bevat, wordt een kleurentabel gemaakt
die voornamelijk uit groene en blauwe kleurtonen bestaat. In de meeste afbeeldingen overheersen kleuren uit bepaalde
gebieden van het spectrum.
(Restrictief) web Hiermee wordt de standaard kleurentabel met 216 kleuren gebruikt die ook wordt gebruikt voor de 8-
bitspaletten (256 kleuren) van Windows en Mac OS. Met deze optie zorgt u ervoor dat de browser geen dithering toepast
op kleuren als de afbeelding wordt weergegeven in 8-bitskleuren. (Dit palet wordt ook wel het webveilige palet genoemd.)
Met behulp van het webpalet kunt u grotere bestanden maken. Dit wordt alleen aanbevolen als het vermijden van
browserdithering hoge prioriteit heeft.
Eigen Hierbij wordt een kleurenpalet gebruikt dat door de gebruiker is gemaakt of gewijzigd. Als u een bestaande GIF-
of PNG-8-afbeelding opent, heeft deze een eigen kleurenpalet.
U gebruikt het palet Kleurentabel in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten om de referentiekleurentabel aan
te passen.
Zwart en wit, Grijswaarden, Mac OS, Windows Gebruiken een palet met ingestelde kleuren.
Ditheringmethode en Dithering Bepaalt de methode en hoeveelheid toepassingsdithering. Dithering is een techniek
waarmee u kleuren kunt simuleren die niet beschikbaar zijn in het systeem voor kleurenweergave van uw computer. Bij een
hoger percentage voor dithering wordt de afbeelding met meer kleuren en details weergegeven, maar kan de
bestandsgrootte ook toenemen. Voor een optimale compressie gebruikt u het laagste percentage dithering waarmee u het
gewenste kleurendetail bereikt. Afbeeldingen die voornamelijk uit effen kleuren bestaan, worden vaak goed weergegeven
als dithering wordt uitgeschakeld. Bij afbeeldingen met overvloeiende kleuren (met name kleurverlopen) kan dithering
vereist zijn om streepvorming in de kleuren te voorkomen.
D
A
B
C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
370
GIF-afbeelding met 0% dithering (links) en met 100% dithering (rechts)
U kunt een van de volgende ditheringmethoden selecteren:
Diffusie Hiermee past u een willekeurig patroon toe dat meestal minder opvallend is dan patroondithering. De
ditheringeffecten worden verspreid over aangrenzende pixels.
Patroon Hierbij worden kleuren die niet in de kleurentabel voorkomen, nagebootst met een rasterpatroon van
vierkantjes.
Ruis Hiermee past u een willekeurig patroon toe dat lijkt op diffusiedithering, maar waarbij het patroon niet over
aangrenzende pixels wordt verspreid. Er verschijnen geen kleurovergangen bij de ditheringmethode Ruis.
Transparantie en Randkleur Hiermee bepaalt u hoe transparante pixels in de afbeelding worden geoptimaliseerd.
Om volledig transparante pixels transparant te maken en gedeeltelijk transparante pixels te laten overvloeien in een
kleur, selecteert u Transparantie en een randkleur.
Om volledig transparante pixels uit te vullen met een kleur en gedeeltelijk transparante pixels te mengen met dezelfde
kleur, kiest u een randkleur en schakelt u de Transparantie uit.
U selecteert een randkleur door op de staal Randkleur te klikken en in de kleurenkiezer een kleur te selecteren. U kunt
ook een optie in het menu Randkleur selecteren: Pipet (om de kleur in het voorbeeldvak van het pipet te gebruiken),
Voorgrondkleur, Achtergrondkleur, Wit, Zwart of Overig (als u de kiezer wilt gebruiken).
Voorbeelden van transparantie en randkleur
A. Oorspronkelijke afbeelding B. Transparantie ingeschakeld met een randkleur C. Transparantie geselecteerd zonder randkleur
D. Transparantie uitgeschakeld met een randkleur
A B
CD
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
371
Transparantiedithering Als de optie Transparantie is ingeschakeld, kunt u een methode kiezen voor de dithering van
gedeeltelijk transparante pixels:
Bij Geen transparantiedithering wordt geen dithering op gedeeltelijk transparante pixels in de afbeelding toegepast.
Met Dithering voor diffusietransparantie past u een willekeurig patroon toe dat meestal minder opvallend is dan
patroon-dithering. De ditheringeffecten worden verspreid over aangrenzende pixels. Als u dit algoritme selecteert, geeft
u een percentage op om de hoeveelheid dithering te bepalen die op de afbeelding wordt toegepast.
Met Dithering voor patroontransparantie wordt een rasterpatroon van vierkantjes toegepast op gedeeltelijk transparante
pixels.
Met Dithering voor ruistransparantie wordt een willekeurig patroon toegepast dat lijkt op het algoritme voor diffusie,
maar waarbij het patroon niet over aangrenzende pixels wordt verspreid. Er verschijnen geen kleurovergangen bij het
rasteringalgoritme Ruis.
Voorbeeld van dithering voor patroontransparantie (links) en toegepast op de achtergrond van een webpagina (rechts)
Interliniëring Hiermee krijgt u een versie met een lage resolutie in een browser terwijl de volledige afbeelding wordt
gedownload. Door het gebruik van interliniëring kan de downloadtijd korter lijken en zien de gebruikers direct dat het
downloaden bezig is. Door interliniëring kan de bestandsgrootte echter ook toenemen.
Optie Web-afstemming Hiermee wordt een tolerantieniveau opgegeven waarmee kleuren worden gewijzigd in de meest
gelijkende kleuren in het webpalet (en waarmee wordt voorkomen dat op de kleuren in de browser dithering wordt
toegepast). Bij een hogere waarde worden meer kleuren gewijzigd.
Zie ook
“Een afbeelding voor het web optimaliseren” op pagina 364
Transparantie in GIF- en PNG-afbeeldingen optimaliseren
Met transparantie is het mogelijk niet-rechthoekige webafbeeldingen te maken. Met de transparantie van de achtergrond
blijven transparante pixels in de afbeelding behouden. Zo wordt de achtergrond van de webpagina door de transparante
gedeelten van de afbeelding heen weergegeven. Met de randkleur voor achtergrond wordt de transparantie gesimuleerd
doordat transparante pixels worden gevuld met een randkleur of overvloeien in een randkleur die overeen kan komen met
de achtergrond van de webpagina. De randkleur voor achtergrond werkt het beste als de achtergrond van de webpagina een
effen kleur is en als u weet welke kleur dit is.
Gebruik de opties Transparantie en Randkleur in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten als u wilt opgeven hoe
transparante pixels in GIF- en PNG-bestanden worden geoptimaliseerd.
(GIF en PNG-8) Om volledig transparante pixels transparant te maken en gedeeltelijk transparante pixels te laten
overvloeien in een kleur, selecteert u Transparantie en een randkleur.
Om volledig transparante pixels uit te vullen met een kleur en gedeeltelijk transparante pixels te mengen met dezelfde
kleur, kiest u een randkleur en schakelt u de Transparantie uit.
(GIF en PNG-8) Om alle pixels die meer dan 50% transparant zijn te wijzigen in geheel transparante pixels en alle pixels
die hoogstens 50% transparant zijn te wijzigen in volledig gedekte pixels, schakelt u Transparantie in en selecteert u Geen
in het menu Randkleur.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
372
(PNG-24) Om een afbeelding met een multiniveautransparantie (tot 256 niveaus) op te slaan, selecteert u Transparantie.
De optie Randkleur is niet beschikbaar omdat een afbeelding met multiniveautransparantie kan overvloeien in elke
achtergrondkleur.
Opmerking: In browsers die geen PNG-24-transparantie ondersteunen, kunnen transparante pixels tegen een
standaardachtergrondkleur, zoals grijs, worden weergegeven.
U selecteert een randkleur door op de staal Randkleur te klikken en in de kleurenkiezer een kleur te selecteren. U kunt ook
een optie in het menu Randkleur selecteren: Pipet (om de kleur in het voorbeeldvak van het pipet te gebruiken),
Voorgrondkleur, Achtergrondkleur, Wit, Zwart of Overig (als u de kiezer wilt gebruiken).
De kleurentabel voor een geoptimaliseerd segment weergeven
De kleurentabel voor een segment wordt weergegeven in het deelvenster Kleurtabel in het dialoogvenster Opslaan voor web
en apparaten.
Selecteer een segment dat is geoptimaliseerd in GIF- of PNG-8-indeling. De kleurentabel voor het geselecteerde segment
verschijnt in de kleurentabel Opslaan voor web en apparaten.
Als een afbeelding meerdere segmenten bevat, kunnen de kleuren in de kleurentabel verschillen tussen segmenten (u kunt
de segmenten eerst koppelen om dit te voorkomen). Als u meerdere segmenten met meerdere kleurentabellen selecteert, is
de kleurentabel leeg en wordt het bericht "Gemengd" weergegeven op de statusbalk.
De kleurentabel aanpassen voor GIF- en PNG-8-afbeeldingen
Als u de kleuren in geoptimaliseerde GIF- en PNG 8-bestanden wilt aanpassen, gebruikt u de kleurentabel in het
dialoogvenster Opslaan voor web & apparaten. Als u het aantal kleuren terugbrengt, blijft vaak de beeldkwaliteit behouden,
terwijl de bestandsgrootte wordt gereduceerd.
U kunt kleuren aan de tabel toevoegen, eruit verwijderen, geselecteerde kleuren verschuiven naar webveilige kleuren en
geselecteerde kleuren vergrendelen om te voorkomen dat ze uit het palet worden verwijderd.
Een kleurentabel sorteren
Kies een sorteervolgorde in het menu van het palet Kleurentabel:
Met Niet gesorteerd wordt de oorspronkelijke sorteervolgorde hersteld.
Met Sorteren op kleurtoon sorteert u op de locatie van de kleur op de standaardkleurenschijf (uitgedrukt in een aantal
graden van 0 tot 360). Neutrale kleuren hebben een kleurtoon met de waarde 0 en staan bij de rode kleurtonen.
Met Sorteren op luminantie sorteert u op de lichtheid of helderheid van een kleur.
Met Sorteren op populariteit sorteert u op de mate waarin de kleur voorkomt in de afbeelding.
Een nieuwe kleur toevoegen aan de kleurtabel
U kunt kleuren toevoegen die niet voorkomen in de oorspronkelijke kleurentabel. Als u een kleur aan een dynamische tabel
toevoegt, wordt de kleur die het meest op de nieuwe kleur lijkt, verschoven naar de nieuwe kleur. Als u een kleur aan een
vaste of eigen tabel toevoegt, wordt een aanvullende kleur aan het palet toegevoegd.
1 Als er momenteel kleuren in de kleurentabel zijn geselecteerd, kiest u alle Alle kleuren deselecteren in het menu van het
palet Kleurentabellen om ze te deselecteren.
2 Kies een kleur door een van de volgende handelingen uit te voeren:
Klik op het Pipetkleurvak in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten en kies een kleur in de kleurenkiezer.
Selecteer het gereedschap Pipet in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten en klik op de afbeelding.
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Nieuwe kleur in de kleurentabel.
Selecteer Nieuwe kleur in het menu van het palet Kleurentabel.
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt terwijl u een nieuwe kleur toevoegt als u in de kleurentabel wilt
overschakelen naar een eigen palet.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
373
De nieuwe kleur wordt in de kleurentabel weergegeven met een wit vierkantje in de rechterbenedenhoek dat aangeeft dat
de kleur is vergrendeld. Als het een dynamische kleurentabel is, wordt de oorspronkelijke kleur linksboven weergegeven en
de nieuwe kleur rechtsonder.
Kleuren selecteren in de kleurentabel
Er verschijnt een witte rand rondom geselecteerde kleuren in de Kleurentabel.
Om een kleur te selecteren klikt u op de kleur in de Kleurentabel.
Als u meerdere kleuren wilt selecteren in de kleurentabel, klikt u op deze kleuren terwijl u Shift ingedrukt houdt. Alle
kleuren in de rijen tussen de eerste en tweede kleur die u hebt geselecteerd, worden geselecteerd. Om een niet-
aanpalende groep kleuren te selecteren houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klikt u met de muis
op elke kleur die u wilt selecteren. Het menu van het palet Kleurentabel bevat bovendien een aantal opdrachten waarmee
u kleuren kunt selecteren.
Om een kleur in de voorvertoning te selecteren klikt u in de voorvertoning met het gereedschap Pipet van Opslaan voor
web en apparaten. Selecteer aanvullende kleuren met de muis terwijl u Shift ingedrukt houdt.
Als u de selectie van alle kleuren wilt opheffen, kiest u Alle kleuren deselecteren in het menu van het palet Kleurtabel.
Een kleur verschuiven
U kunt een geselecteerde kleur in de Kleurentabel wijzigen in elke andere RGB-kleurwaarde. Als u de geoptimaliseerde
afbeelding opnieuw genereert, wordt de geselecteerde kleur gewijzigd in de nieuwe kleur op elke plaats waar deze in de
afbeelding voorkomt.
1 Dubbelklik op de kleur in de kleurentabel om de standaardkleurkiezer weer te geven.
2 Selecteer een kleur.
De oorspronkelijke kleur verschijnt links boven in de kleurstaal en de nieuwe kleur rechtsonder. Het vierkantje rechts onder
op de kleurstaal geeft aan dat de kleur is vergrendeld. Als u een kleur verschuift naar een webveilige kleur, verschijnt een
wit ruitje in het midden van de staal.
3 Om een verschoven kleur terug in de oorspronkelijke kleur te herstellen voert u één van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik op de staal met de verschoven kleur. De oorspronkelijke kleur wordt geselecteerd in de Kleurkiezer. Klik op
OK om de kleur te herstellen.
Om alle verschoven kleuren in een kleurentabel te herstellen (met inbegrip van kleuren die voor het web zijn
verschoven), kiest u Verschuiving alle kleuren ongedaan maken in het menu van het palet Kleurentabel.
Kleuren verschuiven naar de meest verwante kleuren uit het webpalet
Opdat er geen dithering van kleuren plaatsvindt in een browser, kunt u de kleuren wijzigen in hun meest verwante kleuren
in het webpalet. Hiermee voorkomt u dat dithering van deze kleuren plaatsvindt in browsers op Windows- of Macintosh-
systemen waarop slechts 256 kleuren kunnen worden weergegeven.
1 Selecteer een of meer kleuren in de geoptimaliseerde afbeelding of kleurentabel.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Geselecteerde kleuren voor webpalet verschuiven in het palet Kleurentabel.
Kies Geselecteerde kleuren verschuiven/Verschuiving geselecteerde kleuren ongedaan maken naar/in webpalet in het
menu van het palet Kleurentabel. De oorspronkelijke kleur verschijnt linksboven in de kleurstaal en de nieuwe kleur
rechts onderin. Het witte ruitje in het midden van de kleurstaal geeft aan dat de kleur een webveilige kleur is, het
vierkantje rechts onder bij de kleurstaal geeft aan de kleur is vergrendeld.
3 Om een tolerantie voor de verschuiving in te stellen, voert u een waarde in voor Web-afstemming. Bij een hogere waarde
worden meer kleuren gewijzigd.
4 Om de voor het web verschoven kleuren te herstellen voert u één van de volgende handelingen uit:
Selecteer in de kleurentabel een kleur die voor het web is verschoven, en klik op de knop Geselecteerde kleuren voor
webpallet verschuiven in het palet Kleurentabel.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
374
Om alle voor het web verschoven kleuren in de kleurentabel te herstellen, kiest u Verschuiving alle kleuren ongedaan
maken in het menu van het palet Kleurentabel.
Kleuren omzetten in transparantie
U kunt transparantie toevoegen aan een geoptimaliseerde afbeelding door bestaande kleuren om te zetten in transparantie.
1 Selecteer een of meer kleuren in de geoptimaliseerde afbeelding of kleurentabel.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Transparantie toewijzen in het palet Kleurentabel.
Kies Geselecteerde kleuren omzetten in transparantie / Omzetting geselecteerde kleuren in transparantie ongedaan
maken in het menu van het palet Kleurentabel.
Het transparantieraster verschijnt in de helft van elke omgezette kleur. Het vierkantje rechts onder op de kleurstaal geeft
aan dat de kleur is vergrendeld.
3 Om de de transparantie in de oorspronkelijke kleur te herstellen, voert u één van de volgende handelingen uit:
Selecteer de kleuren die u wilt herstellen, en klik op de knop Transparantie toewijzen of kies Geselecteerde kleuren
omzetten in transparantie / Omzetting geselecteerde kleuren in transparantie ongedaan maken in het menu van het palet
Kleurentabel.
Om alle in transparantie omgezette kleuren te herstellen kiest u Toewijzing alle transparante kleuren ongedaan maken.
Een kleur vergrendelen of ontgrendelen
U kunt geselecteerde kleuren vergrendelen in de kleurentabel. Hiermee voorkomt u dat deze worden verwijderd als het
aantal kleuren wordt verminderd en voorkomt u dithering van deze kleuren in de toepassing.
Opmerking: Als u kleuren vergrendelt, voorkomt u niet dat dithering van deze kleuren plaatsvindt in een browser.
1 Selecteer een of meer kleuren in de kleurentabel.
2 Vergrendel de kleur door een van de volgende handelingen uit te voeren:
Klik op de knop Vergrendelen .
Kies Geselecteerde kleuren vergrendelen/ontgrendelen in het menu van het palet Kleurentabel.
Er verschijnt een wit vierkantje in de rechterbenedenhoek van elke vergrendelde kleur.
3 Ontgrendel de kleur door een van de volgende handelingen uit te voeren:
Klik op de knop Vergrendelen .
Kies Geselecteerde kleuren vergrendelen/ontgrendelen in het menu van het palet Kleurentabel.
Het witte vierkantje verdwijnt uit de kleurstaal.
Geselecteerde kleuren verwijderen
U kunt geselecteerde kleuren verwijderen uit de kleurentabel om de bestandsgrootte van de afbeelding te verminderen. Als
u een kleur verwijdert, worden gebieden van de geoptimaliseerde afbeelding waarin deze kleur eerst voorkwam opnieuw
samengesteld op basis van de meeste gelijkende kleur die nog wel in het palet beschikbaar is.
Als u een kleur verwijdert, wordt het type kleurentabel automatisch gewijzigd in Eigen. Dit gebeurt omdat de verwijderde
kleur in de paletten Adaptief, Perceptueel en Selectief automatisch weer wordt toegevoegd aan het palet als u de afbeelding
opnieuw optimaliseert. Het palet Eigen verandert niet als u de afbeelding opnieuw optimaliseert.
1 Selecteer een of meer kleuren in de kleurentabel.
2 Verwijder een kleur door een van de volgende handelingen uit te voeren:
Klik op het pictogram Verwijderen .
Klik op Kleur verwijderen in het menu van het palet Kleurentabel.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
375
Een kleurentabel opslaan
U kunt kleurentabellen van geoptimaliseerde afbeeldingen opslaan om deze te gebruiken bij andere afbeeldingen en
kleurentabellen laden die in andere toepassingen zijn gemaakt. Als u een nieuwe kleurentabel in een afbeelding laadt,
worden de kleuren in de geoptimaliseerde afbeelding gewijzigd in overeenstemming met de kleuren in de nieuwe
kleurentabel.
1 Klik op Kleurentabel opslaan in het menu van het palet Kleurentabel.
2 Geef een naam op voor de kleurentabel en geef een locatie op waar u deze wilt opslaan. Standaard krijgt het bestand met
de kleurentabel de extensie .act (afkorting voor "Adobe color table").
Sla de kleurentabel op in de map Geoptimaliseerde kleuren in de toepassingsmap van Photoshop als u wilt dat de
kleurentabel beschikbaar is bij het selecteren van optimalisatie-instellingen voor een GIF- of PNG-afbeelding.
3 Klik op Opslaan.
Belangrijk: Wanneer u de tabel opnieuw laadt, verschijnen alle verschoven kleuren als volledige stalen en zijn ze niet
vergrendeld.
Een kleurentabel laden
1 Klik op Kleurentabel laden in het menu van het palet Kleurentabel.
2 Blader naar het bestand met de kleurentabel die u wilt laden: een ACT-bestand (Adobe Color Table), een ACO-bestand
(Adobe Color Swatch) of een GIF-bestand (om de ingesloten kleurentabel van het bestand te laden).
3 Klik op Openen.
Optimalisatieopties voor PNG-24
PNG-24 is geschikt voor het comprimeren van afbeeldingen in continutoon; met deze methode verkrijgt u echter veel
grotere bestanden dan met de JPEG-indeling. Het voordeel van PNG-24 is dat u hiermee 256 transparantieniveaus in een
afbeelding kunt opslaan.
Transparantie en Randkleur Bepaal hoe transparante pixels in de afbeelding worden geoptimaliseerd. Zie “Transparantie
in GIF- en PNG-afbeeldingen optimaliseren” op pagina 371
Interliniëring Hiermee krijgt u een versie met een lage resolutie in een browser terwijl de volledige afbeelding wordt
gedownload. Door het gebruik van interliniëring kan de downloadtijd korter lijken en zien de gebruikers direct dat het
downloaden bezig is. Door interliniëring kan de bestandsgrootte echter ook toenemen.
Zie ook
“Een afbeelding voor het web optimaliseren” op pagina 364
Optimalisatieopties voor WBMP
WBMP is de standaardindeling voor het optimaliseren van afbeeldingen voor mobiele apparaten, zoals mobiele telefoons.
WBMP ondersteunt 1-bits kleur. Dit betekent dat WBMP-afbeeldingen alleen zwarte en witte pixels bevatten.
Met een ditheringmethode en opties voor Dither bepaalt u hoe en hoeveel toepassingsdithering plaatsvindt. Voor een
optimale compressie gebruikt u het laagste percentage dithering waarmee u het gewenste detail bereikt.
U kunt een van de volgende ditheringmethoden selecteren:
Geen dithering Hiermee past u geen dithering toe, waardoor de afbeelding in pure zwarte en witte pixels wordt
weergegeven.
Diffusie Hiermee past u een willekeurig patroon toe dat meestal minder opvallend is dan patroondithering. De
ditheringeffecten worden verspreid over aangrenzende pixels. Als u dit algoritme selecteert, geeft u een percentage op om
de hoeveelheid dithering te bepalen die op de afbeelding wordt toegepast.
Opmerking: Diffusiedithering kan waarneembare naden veroorzaken tussen gescheiden segmenten. De naden worden
vermeden als u de segmenten koppelt en het ditheringpatroon over alle gekoppelde segmenten toepast.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
376
Patroon Hiermee past u een halftoonrasterpatroon van vierkantjes toe om de waarde van de pixels te bepalen.
Ruis Hiermee past u een willekeurig patroon toe dat lijkt op diffusiedithering, maar waarbij het patroon niet over
aangrenzende pixels wordt verspreid. Er verschijnen geen kleurovergangen bij het rasteringalgoritme Ruis.
Zie ook
“Een afbeelding voor het web optimaliseren” op pagina 364
Opties voor SWF-optimalisatie (Illustrator)
De Adobe Flash-bestandsindeling (SWF) is een op vectoren gebaseerde indeling voor afbeeldingsbestanden voor het
maken van schaalbare, compacte afbeeldingen voor het web. Omdat de bestandsindeling is gebaseerd op vectoren,
behouden de illustraties hun beeldkwaliteit bij elke resolutie. De SWF-indeling is zeer geschikt voor het maken van
animatieframes, maar u kunt rasterafbeeldingen ook opslaan in SWF-indeling, of raster- en vectorafbeeldingen
combineren.
Optimalisatie-instellingen voor SWF
A. Menu Bestandsindeling B. Menu Flash Player C. Menu Exporteren
Voorinstelling Hiermee kunt u de vooraf geconfigureerde set van opties opgeven die u wilt gebruiken voor het exporteren.
U kunt nieuwe voorinstellingen maken door naar wens opties in testellenendeoptieInstellingenopslaantekiezeninhet
deelvenstermenu. (Als u het deelvenstermenu wilt openen, klikt u op het driehoekje rechts van het menu Voorinstelling.)
Flash Player-versie Hiermee wordt de oudste versie van Flash Player aangegeven die ondersteuning biedt voor het
geëxporteerde bestand.
Type export Hiermee bepaalt u hoe lagen worden geëxporteerd. Selecteer Al-bestand naar SWF-bestand om de illustraties
naar één frame te exporteren. Selecteer Lagen naar SWF-kaders om de illustraties op elke laag naar een afzonderlijk SWF-
kader te exporteren. Op die manier kunt u een geanimeerd SWF-bestand maken.
Opmerking: Selecteer de optie AI-bestand naar SWF-bestand als u de knipmaskers van de lagen wilt behouden.
Curvekwaliteit Hiermee wordt de nauwkeurigheid van de Bezier-curven bepaald. Een laag getal vermindert de
geëxporteerde bestandsgrootte, maar heeft een enigszins verminderde kwaliteit van de curve tot gevolg. Een hoger getal
verbetert de nauwkeurigheid van de reproductie, maar heeft een groter bestand tot gevolg.
Framesnelheid Hiermee kunt u de snelheid opgeven waarmee de animatie in een Flash-viewer zal worden afgespeeld. Deze
optie is alleen beschikbaar voor Lagen naar SWF-kaders.
Lus Hierdoor zal de animatie in een Flash-viewer aanhoudend worden afgespeeld, in plaats van één keer te worden
afgespeeld en vervolgens te worden gestopt. Deze optie is alleen beschikbaar voor Lagen naar SWF-kaders.
Weergave behouden Hiermee worden streken uitgebreid naar opvullingen in de vorm van streken en worden eventuele
overvloedmodi en transparantie-effecten die niet door SWF worden ondersteund, afgevlakt.
Bewerkbaarheid waar mogelijk behouden Zet streken om in SWF-streken en benadert of negeert transparantie die niet
door SWF wordt ondersteund.
Opmerking: SWF biedt alleen ondersteuning voor dekking op objectniveau.
Gebruik de opdracht Exporteren in plaats van de opdracht Opslaan voor web en apparaten om de stapelvolgorde van uw
illustraties te behouden door elke laag naar een afzonderlijk SWF-bestand te exporteren. U kunt de geëxporteerde SWF-
bestanden vervolgens tegelijk in Adobe Flash importeren.
A
B
C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
377
Gecomprimeerd Kies deze optie om het geëxporteerde bestand te comprimeren.
Bestand beschermen Hiermeewordthetbestandbeschermd,zodathetalleendoorFlashennietdooranderetoepassingen
kan worden geïmporteerd.
Tekst als omtrekken Hiermee converteert u alle tekst naar omtrekken om te zorgen dat de weergave van de tekst niet
verandert. Schakel deze optie niet in als u de tekst wilt bewerken in Flash.
Opties voor SVG-optimalisatie (Illustrator)
SVG is een vectorindeling waarin afbeeldingen worden beschreven als vormen, paden, tekst en filtereffecten. De
resulterende bestanden zijn compact en bieden afbeeldingen van hoge kwaliteit op het web, in drukwerk en zelfs op mobiele
apparaten, met al hun beperkingen.
Optimalisatie-instellingen voor SVG
A. Menu Bestandsindeling B. Menu met SVG-profielen C. Menu Fontsubset D. Menu Afbeeldingslocatie E. Menu CSS-eigenschappen
F. Menu Fonttype G. Menu Codering
Gecomprimeerd Hiermee maakt u een gecomprimeerd SVG-bestand (SVGZ).
SVG-profielen Hiermee geeft u de SVG XML-DTD (Document Type Definition) op voor het geëxporteerde bestand.
SVG 1.0 en SVG 1.1 Geschikt voor SVG-bestanden die op een bureaubladcomputer worden bekeken. SVG 1.1 is de
volledige versie van de SVG-specificatie, SVG Tiny 1.1, SVG Tiny 1.1 Plus, SVG Tiny 1.2 en SVG Basic 1.1 zijn subsets.
SVG Basic 1.1 Geschikt voor SVG-bestanden die op apparaten met een gemiddeld vermogen, zoals mobiele apparaten,
worden weergegeven. Niet alle mobiele apparaten ondersteunen het profiel SVG Basic. Als u deze optie selecteert, is het dus
niet zeker dat het SVG-bestand op alle mobiele apparaten kan worden weergegeven. Niet-rechthoekige knipsels en
bepaalde SVG-filtereffecten worden niet door SVG-basic ondersteund.
SVG Tiny 1.1 en SVG Tiny 1.1+ Geschikt voor SVG-bestanden die op kleine apparaten, zoals mobiele telefoons, worden
weergegeven. Niet alle mobiele telefoons ondersteunen de profielen SVG Tiny en SVG Tiny Plus. Als u een van deze opties
selecteert, is het dus niet zeker dat het SVG-bestand op alle kleine apparaten kan worden weergegeven.
SVG Tiny 1,2 Geschikt voor SVG-bestanden die worden weergegeven op allerlei verschillende apparaten, van PDA's en
mobiele telefoons tot laptops en desktopcomputers.
Verlopen, transparantie, knipsels, maskers, symbolen en SVG-filtereffecten worden niet door SVG Tiny ondersteund. Met
SVG Tiny Plus kunnen verlopen en transparantie worden weergegeven. Knipsels, maskers, symbolen en SVG-filtereffecten
worden echter niet ondersteund.
Zie voor aanvullende informatie over SGV-profielen de SVG-specificatie op de website van het World Wide Web
Consortium (W3C) (www.w3.org).
Decimalen Hiermee bepaalt u de nauwkeurigheid van vectorgegevens in het SVG-bestand. U kunt een waarde van 1 tot 7
decimalen invoeren. Hoe meer decimalen, hoe groter het bestand en hoe hoger de kwaliteit van de afbeelding.
Subset font Hiermee bepaalt u welke glyphs in het SVG-bestand zijn ingesloten. Selecteer Geen in het menu Subset alleen
als u zeker weet dat de benodigde fonts op de computers van eindgebruikers zijn geïnstalleerd. Selecteer Alleen gebruikte
glyphs als u alleen glyphs wilt gebruiken voor de bestaande tekst in de huidige illustratie. De andere waarden (Algemeen
Engels, Algemeen Engels en glyphs gebruikt, Algemeen Romeins, Algemeen Romeins en glyphs gebruikt, Alle glyphs) zijn
handig wanneer de tekstinhoud van het SVG-bestand dynamisch is (bijvoorbeeld tekst die door de server wordt
gegenereerd of interactieve tekst voor gebruikers).
A
B
C
D
E
F
G
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
378
Fonttype Hiermee geeft u op hoe fonts worden geëxporteerd.
Adobe CEF Hiermee worden hintgegevens van fonts gebruikt voor een betere rendering van kleine fonts. Dit fonttype
wordt ondersteund door de Adobe SVG Viewer maar wordt mogelijk niet ondersteund door andere SVG-viewers.
SVG Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van hintgegevens van fonts. Dit fonttype wordt door alle SVG-viewers
ondersteund.
Converteren naar omtrekken Hiermee wordt tekst geconverteerd naar vectorpaden. Gebruik deze optie als u de visuele
weergave van tekst in alle SVG-viewers wilt behouden.
Locatie afbeelding Hiermee geeft u op of een ingesloten afbeelding of een koppeling naar een afbeelding moet worden
gebruikt. Wanneer u afbeeldingen insluit, neemt de bestandsgrootte toe, maar weet u zeker dat gerasterde afbeeldingen
altijd beschikbaar zijn.
CSS-eigenschappen Hiermee bepaalt u hoe CSS-stijlkenmerken in de SVG-code worden opgeslagen. Bij de
standaardmethode Presentatiekenmerken worden eigenschappen toegepast op het hoogste niveau in de hiërarchie, zodat
speciale bewerkingen en transformaties met optimale flexibiliteit kunnen worden uitgevoerd. Bij de methode
Stijlkenmerken worden de bestanden het best leesbaar, maar kan ook de bestandsgrootte toenemen. Kies deze methode als
de SVG-code in transformaties wordt gebruikt, bijvoorbeeld transformaties waarbij gebruik wordt gemaakt van XSLT
(Extensible Stylesheet Language Transformation). De methode Verwijzigingen naar entiteit resulteert in snellere
weergavetijden en kleinere SVG-bestanden. De methode Stijlelement wordt gebruikt bij het delen van bestanden met
HTML-documenten. Door Stijlelement te selecteren kunt u het SVG-bestand wijzigen om een stijlelement te verplaatsen
naar een extern stijlbladbestand waarnaar ook wordt verwezen door het HTML-bestand. Met de optie Stijlelement neemt
het renderen echter meer tijd in beslag.
Codering Hiermee wordt bepaald hoe de tekens in het SVG-bestand worden gecodeerd. UTF-codering (Unicode
Transformation Format) wordt door alle XML-processoren ondersteund. (UTF-8 is een 8-bitsindeling en UTF-16 is een
16-bitsindeling.) Met ISO 8859-1- en UTF-16-codering blijven de bestandsmetagegevens niet behouden.
Optimaliseren voor Adobe SVG Viewer Kies deze optie om afbeeldingen te optimaliseren voor Adobe SVG Viewer.
Uitvoerinstellingen voor webafbeeldingen
Uitvoeropties instellen
Uitvoerinstellingen bepalen hoe HTML-bestanden worden ingedeeld, hoe bestanden en segmenten worden benoemd en
wat er met achtergrondafbeeldingen wordt gedaan als u een geoptimaliseerde afbeelding opslaat. U geeft deze opties op in
het dialoogvenster Uitvoerinstellingen.
U kunt de uitvoerinstellingen opslaan en op andere bestanden toepassen.
1 Om het dialoogvenster Uitvoerinstellingen weer te geven voert u één van de volgende handelingen uit:
Klik op Overige in het pop-upmenu Instellingen wanneer u een geoptimaliseerde afbeelding opslaat in het
dialoogvenster Optimale opslaan als.
Kies Uitvoerinstellingen bewerken in het pop-upmenu Optimaliseren in het dialoogvenster Opslaan voor web en
apparaten.
2 (Optioneel) Kies een optie in het pop-upmenu Instellingen als u vooraf ingestelde uitvoeropties wilt weergeven.
3 Bewerk indien nodig alle optiesets. Als u wilt schakelen naar een andere optieset, kiest u een optieset in het pop-upmenu
onder het menu Instellingen. U klikt op Volgende om de volgende set in het menu weer te geven en op Vorige om de vorige
set weer te geven.
4 (Optioneel) Als u uitvoerinstellingen wilt opslaan, stelt u de opties naar keuze in en klikt u op Opslaan. Voer een
bestandsnaam in, kies een locatie voor het opgeslagen bestand en klik op Opslaan.
U kunt de uitvoerinstellingen op een willekeurige locatie opslaan. Als u het bestand echter in de map Geoptimaliseerde
uitvoerinstellingen in de Photoshop-map plaatst, of in de map Opslaan voor webinstellingen/Uitvoerinstellingen in de
Illustrator-map, zal het bestand in het pop-upmenu Instellingen worden weergegeven.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
379
5 (Optioneel) Om uitvoerinstellingen te laden klikt u op Laden, selecteert u een bestand en klikt u op Openen.
HTML-uitvoeropties
U kunt de volgende opties instellen in de HTML-set:
XHTML-uitvoer Hiermee worden bij het exporteren webpagina's gemaakt die voldoen aan de XHTML-standaard. Als u
XHTML-uitvoer kiest, zijn andere uitvoeropties die mogelijk problemen veroorzaken met deze standaard, niet beschikbaar.
Als u deze optie selecteert, worden de opties Hoofdletters/kleine letters label en Hoofdletters/kleine letters kenmerk
automatisch ingesteld.
Hoofdletters/kleine letters label Hiermee geeft u op of de tags in hoofdletters verschijnen.
Hoofdletters/kleine letters kenmerk Hiermee geeft u op of beeldkenmerken in hoofdletters verschijnen.
Inspringen Hiermee kunt u de gewenste inspringing van de code opgeven: inspringen met behulp van de tabinstellingen
van de toepassing, met een opgegeven aantal spaties of geen inspringing.
Regeleinden Hiermee geeft u een platform op voor ondersteuning van regeleinden.
Codering Hiermee geeft u de standaardcodering voor tekens op voor de webpagina.
Inclusief opmerkingen Hiermee wordt commentaar toegevoegd aan de HTML-code.
Altijd Alt-kenmerk toevoegen Hiermee voegt u het ALT-kenmerk toe aan IMG-elementen om te voldoen aan de
overheidsnormen (V.S.) voor toegankelijkheid van webpaginas.
Altijd beeldkenmerken aanhalen Hiermee plaatst u alle tagkenmerken tussen haakjes. Tagkenmerken moeten tussen
aanhalingstekens worden geplaatst voor de compatibiliteit met bepaalde oudere browsers en om strikt aan de HTML-regels
te voldoen. Het wordt echter niet aanbevolen om tagkenmerken altijd tussen aanhalingstekens te plaatsen.
Aanhalingstekens worden indien nodig gebruikt om te voldoen aan de meeste browsers als deze optie niet is ingeschakeld.
Alle labels sluiten Hiermee voegt u afsluitende tags toe voor alle HTML-elementen in het bestand voor compatibiliteit met
XHTML.
Inclusief nulmarges op body-label Hiermee worden de interne standaardmarges in een browservenster verwijderd.
Hiermee worden tags voor de margebreedte, de margehoogte, de linkermarge en de bovenmarge met waarde nul aan het
body-label toevoegd.
Uitvoeropties segmenten
U kunt de volgende opties instellen in de groep Segmenten:
Tabel genereren Hierbij worden segmenten met een HTML-tabel uitgelijnd, in plaats van met een trapsgewijze stijlpagina.
Lege cellen Geeft aan hoe lege segmenten worden omgezet in tabelcellen. Selecteer GIF, IMG B&H als u een GIF-
afbeelding bestaande uit één pixel wilt gebruiken waarvan de hoogte en breedte worden opgegeven in de IMG-tag. Selecteer
GIF, TD B&H als u een GIF-afbeelding bestaande uit één pixel wilt gebruiken waarvan de hoogte en breedte worden
opgegeven in de TD-tag. Selecteer NoWrap, TD B&H als u een niet-standaard NoWrap-kenmerk op de tabelgegevens wilt
plaatsen en ook de waarden voor breedte en hoogte in de TD-tags wilt plaatsen.
TD W&H Hiermee wordt aangegeven wanneer breedte- en hoogtekenmerken voor tabelgegevens moeten worden
opgenomen: Altijd, Nooit of Automatisch (de aanbevolen instelling).
Spacer-cellen Geeft aan wanneer één rij/kolom met lege spacer-cellen moet worden toegevoegd rond de gegenereerde
tabel: Automatisch (aanbevolen), Automatisch (onder), Altijd, Altijd (onder) of Nooit. Bij tabellayouts waarin
segmentgrenzen niet zijn uitgelijnd, kunt u spacer-cellen toevoegen om te voorkomen dat de tabel uit elkaar valt in
bepaalde browsers.
CSS genereren Hiermee wordt een CSS-opmaakmodel (Cascading Style Sheet) gemaakt in plaats van een HTML-tabel.
Verwijzing Geeft aan hoe naar segmentposities wordt verwezen in het HTML-bestand wanneer een CSS-opmaakmodel
wordt gebruikt:
Op ID Hiermee geeft u elk segment een positie met behulp van stijlen die een unieke ID hebben.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
380
Inline Als u stijlelementen wilt opnemen in de declaratie van de <DIV>-code van het blokelement.
Op klasse Hiermee geeft u elk segment een positie met behulp van klassen die een unieke ID hebben.
Standaard segmentnaamgeving Selecteer elementen in de pop-upmenu's of voer tekst in de velden in om standaardnamen
voor de segmenten samen te stellen. U kunt onder andere de volgende elementen opnemen: de documentnaam, het woord
segment, getallen of letters als aanduiding voor segmenten en rolloverstaten, de aanmaakdatum van het segment,
interpunctie of niets.
Uitvoerinstellingen voor achtergrond
U kunt de volgende opties instellen in het gedeelte Achtergrond van het dialoogvenster Uitvoerinstellingen:
Document weergeven als Selecteer Afbeelding als u wilt dat op de webpagina een afbeelding of een effen kleur wordt
weergegeven als achtergrond achter de huidige afbeelding. Selecteer Achtergrond als u wilt dat op de webpagina de
geoptimaliseerde afbeelding wordt weergegeven als een blokachtergrond.
Achtergrondafbeelding Voer de locatie van een afbeeldingsbestand in of klik op Kiezen en selecteer een afbeelding. Het
opgegeven bestand wordt als een herhaald blokpatroon weergegeven achter de geoptimaliseerde afbeelding op de
webpagina.
Kleur Klik op het vak Kleur en kies een achtergrondkleur met de Kleurenkiezer of kies een optie in het popup-menu.
Uitvoerinstellingen voor het opslaan van bestanden
U kunt de volgende opties instellen in het gedeelte Bestanden opslaan van het dialoogvenster Uitvoerinstellingen:
Bestandsnaamgeving Selecteer elementen in de pop-upmenu’s of voer tekst in in de vakken die u wilt gebruiken voor de
standaardnamen voor alle bestanden. U kunt onder andere de volgende elementen opnemen: documentnaam,
segmentnaam, rolloverstaat, signaalsegment, aanmaakdatum bestand, segmentnummer, interpunctie en bestandsextensie.
Bepaalde opties zijn alleen relevant als het bestand segmenten of rolloverstaten bevat.
In de tekstvakken kunt u de volgorde en opmaak van de bestandsnaamonderdelen wijzigen (u kunt bijvoorbeeld de status
van het aanwijseffect vervangen door een afkorting in plaats van het volledige woord).
Compatibiliteit bestandsnaam Kies een of meer opties om de bestandsnaam compatibel te maken met de
besturingssystemen Windows (waarbij langere bestandsnamen zijn toegestaan), Mac OS en UNIX.
Afbeeldingen in map plaatsen Hiermee kunt u een naam opgeven voor de map waar de geoptimaliseerde afbeeldingen
worden opgeslagen (alleen beschikbaar voor documenten met meerdere segmenten).
Achtergrondafbeelding kopiëren tijdens het opslaan Hiermee blijft een achtergrondafbeelding behouden die is ingesteld
in de voorkeurset Achtergrond.
Inclusief XMP Bevat informatie over metagegevensbestanden die aan het document werd toegevoegd (kies Bestand >
Bestandsinfo om de metagegevens van het document te bekijken of in te voeren). Metagegevens worden volledig
ondersteund door de JPEG-bestandsindeling en gedeeltelijk door de bestandsindelingen GIF en PNG.
381
Hoofdstuk 13: Afdrukken
Voor de beste afdrukresultaten moet u de basisprincipes van afdrukken begrijpen, zoals de manier waarop de resolutie van
de printer of de kalibrering en resolutie van de monitor de vormgeving van de afgedrukte illustraties bepalen. Het
dialoogvenster Afdrukken van Illustrator helpt u daarbij. De opties in het dialoogvenster zijn zo georganiseerd dat ze u
begeleiden bij het afdrukken.
Basisafdruktaken
Een samenstelling van illustraties afdrukken
Een samenstelling is een paginagrote versie van illustraties die correspondeert met wat u in het tekenvenster ziet, met
andere woorden, een vrij ongecompliceerde afdruktaak. Samenstellingen zijn handig om het algehele paginaontwerp te
bekijken, de afbeeldingsresolutie te controleren en eventuele problemen op te sporen die zich kunnen voordoen op een
imagesetter (bijvoorbeeld PostScript-fouten).
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Selecteer een printer in het menu Printer. Als u niet naar een printer maar naar een bestand wilt afdrukken, kiest u Adobe
PostScript®-bestand of Adobe PDF.
3 Selecteer links in het dialoogvenster Afdrukken de optie Uitvoer en zorg ervoor dat Modus is ingesteld op Samengesteld.
4 Stel aanvullende afdrukopties in.
5 Klik op Afdrukken.
Alsinhetdocumentlagenwordengebruikt,kuntuopgevenwelkeuwiltafdrukken.KiesBestand>Afdrukkenenselecteer
een optie in het menu Lagen afdrukken: Zichtbare en afdrukbare lagen, Zichtbare lagen of Alle lagen. U kunt ook
snijgebieden gebruiken om op te geven welke gebieden u wilt afdrukken. Op www.adobe.com/go/vid0213_nl vindt u een video
over het maken van snijgebieden om af te drukken.
Zie ook
Opties in dialoogvenster Afdrukken” op pagina 382
“Snijgebieden maken, bewerken en verwijderen” op pagina 37
“Verlopen, netten en kleurovervloeiingen afdrukken” op pagina 393
“Lange, complexe paden afdrukken op pagina 390
Afdrukken illustraties afdrukken en opslaan” op pagina 396
Illustraties niet-afdrukbaar maken
Dank zij het deelvenster Lagen is het heel gemakkelijk om verschillende versies van uw illustraties af te drukken. U kunt
bijvoorbeeld alleen de tekstobjecten in een document afdrukken als u uw tekst wilt proeflezen. U kunt ook niet-afdrukbare
elementen aan illustraties toevoegen om belangrijke informatie vast te leggen.
Als u wilt voorkomen dat illustraties in het documentvenster worden weergegeven, afgedrukt of geëxporteerd, verbergt
u de corresponderende items in het deelvenster Lagen.
Als u wilt voorkomen dat illustraties worden afgedrukt, maar deze wel wilt weergeven in het tekengebied of wilt kunnen
exporteren, dubbelklikt u op een laagnaam in het deelvenster Lagen. Schakel in het dialoogvenster Laagopties de optie
Afdrukken uit en klik op OK. De laagnaam wordt nu cursief weergegeven in het deelvenster Lagen.
Als u illustraties wilt maken die u niet wilt afdrukken of exporteren, zelfs niet als de illustraties zichtbaar zijn in het
tekengebied, selecteert u de optie Sjabloon in het dialoogvenster Laagopties.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
382
Opmerking: U kunt ook verschillende snijgebieden in uw document opgeven en deze één voor één selecteren in het
dialoogvenster Afdrukken om ze af te drukken. Alleen illustraties die in het snijgebied liggen, worden afgedrukt. Op
www.adobe.com/go/vid0213_nl vindt u een video over het maken van snijgebieden om af te drukken.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
“Snijgebieden maken, bewerken en verwijderen” op pagina 37
Opties in dialoogvenster Afdrukken
Elke categorie opties in het dialoogvenster Afdrukken, van Algemeen tot Samenvatting, is ingedeeld om u te helpen bij het
afdrukken van uw document. Als u een set opties wilt weergeven, selecteert u de setnaam aan de linkerzijde van het
dialoogvenster. Veel van deze opties worden vooraf ingesteld op basis van het opstartprofiel dat u hebt gekozen bij het
maken van het document.
Algemeen Stel het paginaformaat en de afdrukstand in, geef op hoeveel pagina's u wilt afdrukken, stel de schaal van de
illustraties in en kies welke lagen u wilt afdrukken.
Instellen Geefophoedeillustratiesmoetenwordenbijgesneden,veranderdeplaatsingvanillustratiesopdepaginaengeef
op hoe u illustraties wilt afdrukken die niet op één enkele pagina passen.
Markeringen en aflooptekens Selecteer de drukkersmarkeringen en maak een afloop.
Uitvoer Maak kleurscheidingen.
Afbeeldingen Stel afdrukopties in voor paden, fonts, PostScript-bestanden, verlopen, netten en overvloeiingen.
Kleurbeheer Selecteer een kleurprofiel en rendervoorkeur voor het afdrukken.
Geavanceerd Stel de afvlakking (of mogelijke rastering) van vectorillustraties tijdens het afdrukken in.
Samenvatting Geef een overzicht van de afdrukinstellingen weer en sla ze op.
Zie ook
“Nieuwe documenten maken” op pagina 33
Printerresolutie en rasterfrequentie
De printerresolutie wordt gemeten in het aantal inktpuntjes (dots) per inch (dpi). De meeste desktoplaserprinters hebben
een resolutie van 600 dpi en imagesetters hebben een resolutie van 1200 dpi of hoger. Inkjetprinters produceren een
microscopisch straaltje inkt, geen afzonderlijke stippen. De meeste inkjetprinters hebben bij benadering een resolutie van
300 tot 720 dpi.
Wanneer u afdrukt op een bureaubladlaserprinter, maar met name op imagesetters, moet u ook rekening houden met de
rasterfrequentie. De rasterfrequentie is het aantal halftooncellen dat per inch wordt gebruikt om grijswaardenafbeeldingen
of kleurscheidingen af te drukken. Rasterfrequentie, ook wel rasterliniatuur genoemd, wordt uitgedrukt in regels per inch
(lpi) (het aantal regels cellen per inch in een halftoonraster).
Bij een hoge rasterliniëring (bijvoorbeeld 150 lpi) staan de puntjes op de afdruk dicht bij elkaar waardoor de afbeelding
scherper wordt afgedrukt. Bij een lage rasterliniëring (60 lpi tot 85 lpi) staan de puntjes verder van elkaar af en wordt de
afbeelding grover. De grootte van de puntjes wordt mede bepaald door het lijnraster. Bij het formaat van een dichte
rasterliniëring worden kleine punten gebruikt en in een lage rasterliniëring worden grote punten gebruikt. De belangrijkste
factor bij het kiezen van een rasterliniëring is het type drukpers waarop uw document wordt afgedrukt. Vraag aan de
drukker welk lijnraster er maximaal mogelijk is bij hun drukpers en stel aan de hand van dat gegeven uw opties in.
De PPD-bestanden voor imagesetters met een hoge resolutie bieden een groot aantal mogelijke rasterliniaturen die zijn
gekoppeld aan allerlei resoluties voor imagesetters. De PPD-bestanden voor printers met een lagere resolutie bevatten over
het algemeen maar enkele opties voor lijnrasters. Doorgaans gaat het om vrij grove rasters tussen 53 lpi en 85 lpi. De grove
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
383
rasters leveren op printers met een lagere resolutie echter een optimaal resultaat op. Als u bijvoorbeeld een fijner raster van
100lpibijeenprintermeteenlageresolutiegebruikt,neemtdekwaliteitvandeafdrukaf.Datkomtomdatbijeenhogere
lpi voor een gegeven resolutie minder kleuren kunnen worden geproduceerd.
Opmerking: Bepaalde imagesetters en bureaubladlaserprinters maken gebruik van andere rastertechnologieën dan
halftoonraster. Als u een afbeelding afdrukt op een niet-halftoonprinter, raadpleegt u de printerfabrikant of de
printerdocumentatie voor de aanbevolen resoluties.
De printerresolutie en rasterfrequentie wijzigen
In Adobe Illustrator wordt het snelst en het best afgedrukt met de standaardprinterresolutie en -rasterfrequentie. In enkele
gevallen wilt u misschien de printerresolutie en rasterfrequentie wijzigen, bijvoorbeeld als u een zeer lang, gebogen pad
tekent dat bij het afdrukken een limitcheck-foutmelding veroorzaakt, als het afdrukken zeer langzaam is of als de afdruk
van verlopen en netten streepvorming bevat.
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Selecteer bij Printer een PostScript-printer, Adobe PostScript®-bestand of Adobe PDF.
3 Selecteer Uitvoer aan de linkerkant van het dialoogvenster Afdrukken.
4 Selecteer bij Printerresolutie een combinatie van een rasterfrequentie (lpi) en printerresolutie (dpi).
Kleurscheidingen afdrukken
Kleurscheidingen
Om kleurenafbeeldingen en afbeeldingen met verlopende tonen te kunnen maken, scheidt de drukker illustraties
gewoonlijk in vier platen (proceskleuren genaamd), één plaat voor het cyaan gedeelte, één plaat voor het magenta gedeelte,
één plaat voor het gele gedeelte en één plaat voor het zwarte gedeelte van de afbeelding. U kunt ook andere kleuren inkt
toevoegen ( steunkleuren genaamd). In dat geval wordt een aparte plaat gemaakt voor elke steunkleur. Wanneer de platen
metdejuisteinktwordenbedektenmetelkaarinhetregisterwordengedrukt,wordendezekleurengecombineerdtotdie
van de oorspronkelijke illustratie.
Het proces waarbij de afbeelding wordt gescheiden in twee of meer kleuren, heet kleuren scheiden. De films op basis
waarvan de platen worden gemaakt, worden scheidingen genoemd.
Samengestelde afbeelding afgedrukt op een kleurenlaserprinter vergeleken met vier kleurscheidingen afgedrukt met een imagesetter.
Voor scheidingen van hoge kwaliteit moet u nauw samenwerken met de drukkerij die de kleurscheidingen gaat produceren,
en hun experts raadplegen voor en tijdens elke taak en tijdens het gehele proces.
Zie ook
“Proceskleuren” op pagina 95
Steunkleuren” op pagina 95
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
384
Illustraties voorbereiden voor kleurscheidingen
Voordat u kleurscheidingen afdrukt vanuit Illustrator, is het verstandig om de volgende prepress-taken uit te voeren:
Stel een kleurbeheer in, waarbij u onder andere uw beeldscherm kalibreert en een kleurinstelling in Illustrator kiest.
Controleer elektronisch hoe kleuren worden weergegeven op het beoogde uitvoerapparaat.
Als het document zich in de RGB-modus bevindt, kiest u Bestand > Documentkleurmodus > CMYK-kleur om het
document te converteren naar CMYK-modus.
Als uw illustratie kleurovervloeiingen bevat, optimaliseert u deze zodat ze vloeiend (zonder aparte kleurstroken) worden
afgedrukt.
Als overvullen nodig is in uw illustraties, kiest u de juiste instellingen voor overdrukken en overvullen.
Als uw illustratie gebieden met transparante, overlappende kleuren bevat, bekijkt u welke gebieden worden beïnvloed
door afvlakking en noteert u welke afvlakkingsopties u wilt gebruiken.
U gebruikt het dialoogvenster Actieve kleur om kleuren te converteren en het aantal kleuren te reduceren. Als u bijvoorbeeld
een document met proceskleuren wilt omzetten in een document met twee steunkleuren, dan gebruikt u het gedeelte
Toewijzen in het dialoogvenster Actieve kleur om op te geven welke kleuren u wilt hebben en hoe die worden toegewezen aan
bestaande kleuren.
Zie ook
Afdrukken illustraties afdrukken en opslaan” op pagina 396
“Het aantal kleuren in uw illustraties verlagen” op pagina 117
“Een overvulling maken” op pagina 405
Overdrukken instellen op pagina 404
“Kleurbeheer in Adobe-toepassingen” op pagina 124
Kleurscheidingen afdrukken
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Selecteer een printer en een PPD-bestand. Als u niet naar een printer maar naar een bestand wilt afdrukken, kiest u
Adobe PostScript®-bestand of Adobe PDF.
3 Selecteer Uitvoer aan de linkerkant van het dialoogvenster Afdrukken.
4 Selecteer bij Modus de optie Scheidingen (op host) of In-RIP-scheidingen.
5 Geef een emulsie, beeldbelichting en printerresolutie voor de scheidingen op.
6 Stel opties in voor de kleurplaten die u wilt scheiden:
Als u het afdrukken van een kleurplaat wilt uitschakelen, klikt u op het printerpictogram naast de kleur in de lijst
Opties voor documentinkt. Klik nogmaals als u het afdrukken voor de kleur weer wilt herstellen.
Als u alle steunkleuren wilt converteren naar proceskleuren zodat ze allemaal als onderdeel van de proceskleurplaten en
niet op afzonderlijke platen worden afgedrukt, selecteert u Alle steunkleuren converteren naar proceskleuren.
Als u een afzonderlijke steunkleur wilt converteren naar proceskleuren, klikt u op het steunkleurpictogram naast de
kleur in de lijst Opties voor documentinkt. Er verschijnt een vierkleurenprocespictogram . Klik nogmaals als u de
kleur weer wilt terugzetten naar een steunkleur.
Als u alle zwarte inkt wilt overdrukken, selecteert u Zwart overdrukken.
Als u de rasterfrequentie, rasterhoek en vorm van halftoonpunten voor een plaat wilt wijzigen, dubbelklikt u op de
inktnaam. U kunt ook op de huidige instelling in de lijst Opties voor documentinkt klikken en de gewenste wijzigingen
aanbrengen. De standaardhoeken en frequenties worden echter bepaald door het geselecteerde PPD-bestand. Overleg
met de drukkerij welke frequentie en hoek de voorkeur heeft voordat u uw eigen halftoonrasters maakt.
Alsuwillustratiesmeerderesteunkleurenbevatten,metnamebijinteractiestussentweeofmeersteunkleuren,dankuntu
het beste aan elke steunkleur een andere rasterhoek toewijzen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
385
7 Stel aanvullende opties in het dialoogvenster Afdrukken in.
U kunt met name opgeven hoe u de illustratie wilt plaatsen, schalen en uitsnijden, drukkersmarkeringen en een afloop
instellen en afvlakkingsinstellingen voor transparante illustraties kiezen.
8 Klik op Afdrukken.
Zie ook
“Printerresolutie en rasterfrequentie” op pagina 382
“Een object op alle platen afdrukken” op pagina 385
Opties in dialoogvenster Afdrukken” op pagina 382
Kleurscheidingsmodi
Illustrator ondersteunt twee algemene PostScript-workflows of -modi voor het maken van kleurscheidingen. Het
belangrijkste verschil tussen de twee modi is waar de scheidingen worden gemaakt, op de hostcomputer (het systeem met
Illustrator en het printerstuurprogramma) of in de RIP (raster image processor) van het uitvoerapparaat.
In de traditionele, voorgescheiden workflow op een host maakt Illustrator PostScript-gegevens voor elk van de benodigde
scheidingen voor het document en stuurt deze gegevens naar het uitvoerapparaat.
In de nieuwe op RIP gebaseerde workflow voert een nieuwe generatie PostScript-RIP's kleurscheidingen, overvullen en
zelfs kleurbeheer op de RIP uit. De hostcomputer blijft zo beschikbaar voor andere taken. Bij deze methode kan Illustrator
het bestand sneller genereren en wordt de hoeveelheid over te brengen gegevens voor een afdruktaak tot een minimum
beperkt. In plaats van bijvoorbeeld PostScript-gegevens voor vier of meer pagina's te verzenden om op de host gebaseerde
kleurscheidingen af te drukken, worden nu de PostScript-gegevens voor een enkel samengesteld PostScript-bestand voor
verwerking op de RIP verstuurd.
Emulsie en beeldbelichting
Emulsie heeft betrekking op de fotogevoelige laag op film of papier. Leesbaar betekent dat de tekst in de afbeelding leesbaar
is (van links naar rechts te lezen) wanneer de fotogevoelige laag naar u toe is gericht. Onleesbaar betekentdatdetekstalleen
leesbaar is wanneer de fotogevoelige laag van u af is gericht. Meestal worden afbeeldingen Leesbaar op papier afgedrukt en
worden ze Onleesbaar op film afgedrukt. Bepaal in overleg met uw drukker welke emulsierichting u moet gebruiken.
U kunt zien wat de emulsiezijde of de niet-emulsiezijde (ook wel de basis genoemd) is door de film onder een heldere lamp
tehouden.Deenekantisglanzenderdandeanderekant.Dedoffekantisdeemulsiezijdeendeglanzendekantisdebasis.
Beeldbelichting bepaalt of een illustratie als een positieve of negatieve afbeelding wordt afgedrukt. Normaal gesproken
verwerken drukkerijen in de Verenigde Staten negatieve films en prepress-bureaus in Europa en Japan positieve films.
Neem contact op met de drukkerij als u niet weet welk afbeeldingstype u moet gebruiken.
Een object op alle platen afdrukken
Als u een object wilt afdrukken op alle platen in het afdrukproces, ook op steunkleurplaten, kunt u het object converteren
naar een registratiekleur. Aan registratiemarkeringen, snijtekens en pagina-informatie worden automatisch
registratiekleuren toegewezen.
1 Selecteer het object.
2 Klik in het deelvenster Stalen op het staal Registratiekleur in de eerste rij met stalen.
Gebruik het deelvenster Kleur om een andere schermkleur dan zwart te kiezen voor de registratiekleur. Objecten met de
registratiekleur worden in het scherm voorgesteld met de kleur die u opgeeft. Deze objecten worden op samenstellingen
altijd in het grijs afgedrukt en in scheidingen als een gelijke tint van alle inkten.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
386
Pagina's instellen voor afdrukken
Illustraties op de pagina verplaatsen
In de voorvertoningsafbeelding in het dialoogvenster Afdrukken ziet u waar de illustratie op de pagina wordt afgedrukt.
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de illustratie in de voorvertoningsafbeelding in de linkerbenedenhoek van het dialoogvenster.
Selecteer Instellen aan de linkerkant van het dialoogvenster Afdrukken. Klik op een vierkantje of pijl op het pictogram
Plaatsing als u de oorsprong voor het uitlijnen van de illustratie ten opzichte van de pagina wilt instellen. Voer waarden
in voor Oorsprong X en Oorsprong Y om de positie van de illustratie af te stemmen.
Als u het afdrukbare gebied rechtstreeks in het tekengebied wilt verplaatsen, sleept u met het gereedschap Pagina in het
tekenvenster. Terwijl u sleept, reageert het gereedschap Pagina alsof u het afdrukbaar gebied vanuit de linkerbenedenhoek
sleept. U kunt het afdrukbare gebied overal in het tekengebied plaatsen, maar elk deel van de pagina dat buiten het afdrukbare
gebied valt, wordt niet afgedrukt.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
“Snijgebieden maken, bewerken en verwijderen” op pagina 37
Illustraties op meerdere pagina's afdrukken
Als u een illustratie afdrukt die niet op één pagina past, kunt u de illustratie naast elkaar afdrukken op meerdere pagina's.
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Kies Instellen in de lijst met opties links in het dialoogvenster Afdrukken, en selecteer een paginaverdelingsoptie in de
keuzelijst Naast elkaar:
Meerdere pagina's Verdeelt het tekengebied in meerdere volledige pagina's voor het afdrukken.
Hele gebied verdelen Verdeelt het tekengebied in pagina's die zijn gebaseerd op wat het geselecteerde apparaat kan
afdrukken. Deze optie is handig voor het afdrukken van illustraties die groter zijn dan wat uw uitvoerapparaat kan
afdrukken, aangezien u deelafdrukken kunt samenvoegen tot de grotere oorspronkelijke illustratie.
3 (Optioneel) Als u Meerdere pagina's kiest, stelt u de optie Overlap in om de hoeveelheid overlapping tussen pagina's op
te geven.
4 (Optioneel) Selecteer Algemeen aan de linkerkant van het dialoogvenster Afdrukken. Geef op hoeveel exemplaren u wilt
afdrukken, hoe u de exemplaren wilt verzamelen en in welke volgorde u de pagina's wilt afdrukken.
Als u een bereik van pagina's wilt afdrukken, selecteert u Bereik. Voer getallen, gescheiden met een afbreekstreepje, in als
u een aaneengesloten bereik wilt opgeven, of gebruik een komma als u niet-aaneengesloten pagina's of bereiken wilt
opgeven.
Zie ook
“Paginaverdeling” op pagina 41
Het paginaformaat en de afdrukrichting wijzigen
Adobe Illustrator gebruikt normaliter het standaardpaginaformaat dat door het PPD-bestand is gedefinieerd voor de
geselecteerde printer. U kunt echter het paginaformaat veranderen in een van de formaten die in het PPD-bestand worden
vermeld en daarnaast kunt u kiezen voor de staande (verticale) of liggende (horizontale) afdrukrichting. Het maximale
papierformaat dat u kunt opgeven, is afhankelijk van het maximale afdrukbare gebied van de imagesetter.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
387
De volgende punten zijn belangrijk wanneer u het paginaformaat en de afdrukstand opgeeft:
Als u een ander paginaformaat instelt (bijvoorbeeld als u van US Letter naar A4 gaat), dan wordt de illustratie verplaatst
in het voorvertoningsvenster. Dit komt doordat het voorvertoningsvenster het volledige afdrukbare gebied van de
geselecteerde pagina weergeeft. Als de grootte van de pagina wordt gewijzigd, wordt het voorvertoningsvenster
automatisch aangepast aan het afdrukbare gebied.
Opmerking: Het afdrukbare gebied kan per PPD-bestand verschillen, ook al wordt hetzelfde paginaformaat gebruikt
(bijvoorbeeld A4), omdat verschillende printers of imagesetters de formaten van de afdrukbare gebieden anders definiëren.
De standaardplaatsing van de pagina op de film of het papier hangt af van de imagesetter die wordt gebruikt om de
pagina af te drukken.
Zorgervoordathetpaginaformaatgrootgenoegisvoorzoweldeillustratiesalsdesnijtekens,registratietekensenandere
vereiste afdrukgegevens. Teneinde imagesetterfilm of papier te besparen, kunt u het beste het kleinste papierformaat
selecteren dat groot genoeg is voor de illustraties en de vereiste afdrukgegevens.
Alsdeimagesettergrootgenoegisvoordelangstezijdevanhetafdrukbaregebied,kuntueenaanzienlijkehoeveelheid
film of papier besparen door de optie Gekanteld te gebruiken of de afdrukstand van de illustratie te wijzigen. Raadpleeg
de documentatie bij de desbetreffende printer voor meer informatie.
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Selecteer een paginaformaat in het menu Grootte. De beschikbare formaten worden bepaald door de huidige printer en
het PPD-bestand. Als het PPD-bestand een aangepast formaat toestaat, kunt u Eigen kiezen en een aangepast
paginaformaat opgeven in de tekstvakken Breedte en Hoogte.
3 Klik op een knop voor de afdrukstand om de afdrukstand voor de pagina in te stellen:
Staand, goede kant boven Afdrukken met de stand Staand, goede kant boven.
Liggend, linksom Afdrukken met de stand Liggend, linksom gedraaid.
Staand, verkeerde kant boven Afdrukken met de stand Staand, verkeerde kant boven.
Liggend, rechtsom Afdrukken met de stand Liggend, rechtsom gedraaid.
4 (Optioneel) Selecteer Gekanteld als u de afgedrukte illustratie 90˚ wilt kantelen. U kunt deze optie alleen gebruiken met
een PPD-bestand dat ondersteuning biedt voor gekanteld afdrukken en aangepaste paginaformaten.
Zie ook
“PPD-bestanden” op pagina 389
Een document schalen voor afdrukken
Als u een groot document op een vel papier wilt afdrukken dat kleiner is dan de werkelijke afmetingen van de illustratie,
kunt u het dialoogvenster Afdrukken gebruiken om de breedte en hoogte van het document symmetrisch of asymmetrisch
aan te passen. Kies Asymmetrisch schalen wanneer u bijvoorbeeld afdrukt op film die op een flexografische pers wordt
gebruikt. Als u weet in welke richting de plaat op de persdrum wordt geplaatst, kunt u door te schalen rekening houden met
het feit dat de plaat doorgaans 2 tot 3% wordt uitgerekt. Schalen heeft geen invloed op de afmetingen van de pagina's in het
document; u wijzigt alleen de schaal waarop het document wordt afgedrukt.
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Niet schalen als u wilt voorkomen dat een illustratie wordt geschaald.
Kies Aanpassen aan pagina als u het document automatisch zo wilt schalen dat het op de pagina past. Het
schalingspercentage wordt bepaald door het afdrukbare gebied dat in het geselecteerde PPD-bestand is gedefinieerd.
Kies Aangepaste schaal om de tekstvakken Hoogte en Breedte te activeren. Geef voor de breedte en hoogte een
percentage op tussen 1 en 1000. Schakel de knop Verhoudingen behouden uit om de verhouding tussen de breedte en
hoogte van het document te wijzigen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
388
Drukkersmarkeringen en afloop
Drukkersmarkeringen
Wanneer u illustraties voorbereidt om af te drukken, is een aantal markeringen nodig waarmee het afdrukapparaat de
elementen van de illustraties nauwkeurig kan uitlijnen en de juiste kleuren kan bepalen. U kunt de volgende soorten
drukkersmarkeringen aan uw illustratie toevoegen:
Interne snijtekens Hiermee voegt u zeer dunne horizontale en verticale lijnen (haarlijnen) toe die aangeven waar de pagina
moet worden afgesneden. Met interne snijtekens kan ook worden aangegeven waar een kleurscheiding met een andere
kleurscheiding moet worden geregistreerd (uitgelijnd).
Registratietekens Hiermee worden buiten het paginagebied kleine doelen toegevoegd voor het uitlijnen van de
verschillende scheidingen in een kleurendocument.
Kleurenbalken Hiermee voegt u kleine gekleurde vierkantjes toe die de CMYK-inkten en grijstinten (in stappen van 10%)
aangeven). De serviceprovider gebruikt deze markeringen om de inktdensiteit op de drukpers aan te passen.
Pagina-informatie Illustrator voorziet de film van een label met de naam van het bestand, de datum en tijd van afdrukken,
het gebruikte lijnraster, de rasterhoek voor de scheiding en de kleur van elke specifieke plaat. Deze labels worden boven aan
de afbeeldingen weergegeven.
Drukkersmarkeringen
A. Sterdoel (niet optioneel) B. Registratiemarkering C. Pagina-informatie D. Interne snijtekens E. Kleurenbalk F. Tintenbalk
Drukkersmarkeringen toevoegen
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Selecteer Markeringen en aflooptekens links in het dialoogvenster Afdrukken.
3 Selecteer de soorten drukkersmarkeringen die u wilt toevoegen. U kunt ook kiezen tussen Romeinse en Japanse
markeringen.
4 (Optioneel) Als u Interne snijtekens selecteert, geeft u de breedte op van de interne markeringslijnen en de afstand tussen
de snijtekens en de illustratie.
Als u wilt voorkomen dat de drukkersmarkeringen in een afloopgebied worden geplaatst, moet u voor Verschuiven een
grotere waarde opgeven dan voor Aflooptekens.
Zie ook
“Snijtekens opgeven voor verkleinen of uitlijnen op pagina 39
C B
D
A
E
F
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
389
Afloop
Afloop is het gedeelte van de illustratie dat buiten het afdrukkader valt, of buiten het snijgebied en de snijtekens. U kunt
afloopinuwillustratieopnemenalseenfoutmarge,omervoortezorgendatdeinktooklangsderandvandepaginawordt
gedrukt nadat de pagina is uitgesneden of dat een afbeelding in een sleutellijn in een document past. Wanneer uw illustratie
groterisdanhetafdrukkader,kuntuinIllustratordehoeveelheidafloopopgeven.Doordeafloopgrotertemaken,drukt
Illustrator een groter gedeelte van de illustratie af dat zich buiten de interne snijtekens bevindt. Het omsluitende
afdrukkader dat door de interne snijtekens wordt gedefinieerd, blijft echter even groot.
De grootte van de afloop die u gebruikt, is afhankelijk van het doel. Een persafloop (dat wil zeggen, een illustratie die afloopt
buiten de afgedrukte pagina) dient minimaal 18 punten breed te zijn. Als de afloop wordt gebruikt om ervoor te zorgen dat
de illustratie past in een sleutellijn, hoeft de afloop niet groter dan 2 of 3 punten breed te zijn. De drukker kan u adviseren
welke afloopbreedte voor uw opdracht nodig is.
Een afloop toevoegen
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Selecteer Markeringen en aflooptekens links in het dialoogvenster Afdrukken.
3 Voer waarden in voor Boven, Links, Onder en Rechts om de plaatsing van de afloopmarkeringen op te geven. Klik op
het koppelingspictogram om alle waarden hetzelfde te maken.
De maximale afloopbreedte die u kunt instellen is 72 punten; de minimale afloopbreedte is 0 punten.
PostScript-afdrukken
PPD-bestanden
Een PPD-bestand (PostScript Printer Description) heeft invloed op het gedrag van het stuurprogramma van uw specifieke
PostScript-printer. Het bevat informatie over het uitvoerapparaat, zoals de fonts in de printer, de beschikbare
mediumformaten en de afdrukstand, geoptimaliseerde rasterfrequenties, rasterhoeken, resolutie en functies voor
kleurendruk. Het is belangrijk het juiste PPD-bestand te selecteren voordat u gaat afdrukken. Wanneer u de PPD voor uw
PostScript-printer of imagesetter selecteert, staan de beschikbare instellingen voor uw uitvoerapparaat in het
dialoogvenster Afdrukken. Indien nodig kunt u een andere PPD gebruiken die beter aan uw behoeften voldoet.
Op basis van de informatie in het PPD-bestand wordt bepaald welke PostScript-informatie bij het afdrukken naar de
printer wordt verzonden. De toepassing gaat er bijvoorbeeld van uit dat de fonts in het PPD-bestand in de printer zijn
geïnstalleerd. Daarom worden ze niet gedownload, tenzij u ze expliciet opneemt.
Voor kwalitatief goede afdrukken raadt Adobe aan contact op te nemen met de leverancier van het uitvoerapparaat voor
het meest recente PPD-bestand. Veel afdrukservicebureaus en drukkers beschikken over een PPD voor de imagesetters
waarmee zij werken. Sla de PPD's op de locatie op die door het besturingssysteem is opgegeven. Raadpleeg de documentatie
bij het besturingssysteem voor meer informatie.
Het PPD-bestand wijzigen
Wanneer u afdrukt naar een PostScript-printer, PostScript-bestand of PDF, gebruikt Illustrator automatisch de standaard
PPD (PostScript Printer Description) voor dat apparaat. U kunt een andere PPD gebruiken die beter aan uw behoeften
voldoet.
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Selecteer in het menu PPD een van de volgende opties:
Een PPD die geschikt is voor het huidige uitvoerapparaat.
Anders. Hiermee kunt u een aangepaste PPD selecteren, bijvoorbeeld een PPD die de drukkerij heeft geleverd om met
de opgegeven printer te gebruiken. De bestandsnaam van de PPD komt overeen met de naam en het model van de printer
of de imagesetter, en kan de bestandsextensie .PPD hebben (afhankelijk van hoe uw systeem is ingesteld). Ga naar de
gewenste PPD, selecteer deze en klik op Openen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
390
Opmerking: Bepaalde veelgebruikte PPD-functies van PPD's voor imagesetters staan niet in het dialoogvenster Afdrukken van
Illustrator. Als u deze printerspecifieke functies wilt instellen, klikt u op Instellen (Windows) of op Printer (Mac OS) in het
dialoogvenster Afdrukken.
Een PPD-bestand selecteren
De procedure waarmee u een PPD-bestand selecteert, verschilt per platform.
Een PPD-bestand selecteren in Windows
1 Voer een van de volgende stappen uit om de wizard Printer toevoegen te openen (welke stap u moet uitvoeren, hangt af
van de versie van Windows die u hebt):
(Alleen Acrobat) In Windows 2000 kiest u Start > Instellingen > Printers > Printer toevoegen.
Windows XP: kies Start > Configuratiescherm > Printers en faxapparaten > Een printer toevoegen.
2 Voeg aan de hand van de instructies een printer toe en geef een PPD-bestand op.
Een PPD-bestand selecteren in Mac OS
1 Open het gebied waar u printers toevoegt.
2 Klik in het venster Printerlijst op Toevoegen.
3 Kies een verbindingsmethode in het bovenste menu.
4 Selecteer een printer of geef het IP-adres van de printer op.
5 Selecteer een model printer in het onderste menu.
6 Selecteer een PPD-bestand in de lijst die wordt weergegeven en klik op Toevoegen.
Lange, complexe paden afdrukken
Als u Adobe Illustrator-bestanden afdrukt die zeer lange of complexe paden bevatten, kan het zijn dat het bestand niet
wordt afgedrukt en dat uw printer limitcheck-foutmeldingen geeft. Om lange complexe paden te vereenvoudigen, kunt u
deze in twee of meer afzonderlijke paden splitsen. U kunt ook het aantal lijnsegmenten aanpassen dat wordt gebruikt om
curven te benaderen en de printerresolutie wijzigen.
Zie ook
“Een pad splitsen” op pagina 75
Het aantal lijnsegmenten wijzigen dat wordt gebruikt om vectorobjecten af te drukken
Curven in illustraties worden door de PostScript-interpreter gedefinieerd als kleine rechte lijnsegmenten. Hoe kleiner de
lijnsegmenten, des te nauwkeuriger is de curve. Naarmate het aantal lijnsegmenten toeneemt, neemt echter ook de
complexiteit van de curve toe. Afhankelijk van uw printer en de hoeveelheid printergeheugen, is het mogelijk dat een curve
zo complex is dat de PostScript-interpreter deze niet meer kan rasteren. Dit leidt tot een PostScript-limitcheck-fout en de
curve wordt niet afgedrukt.
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Selecteer bij Printer een PostScript-printer, Adobe PostScript®-bestand of Adobe PDF.
3 Selecteer Afbeeldingen aan de linkerkant van het dialoogvenster Afdrukken.
4 Schakel Automatisch uit en gebruik de schuifregelaar Afvlakking om de nauwkeurigheid van de curven in te stellen.
Met een lagere instelling (dichter bij Kwaliteit) krijgt u kleinere rechte lijnsegmenten en benadert u de curve het meest. Met
een hogere instelling (dichter bij Snelheid) krijgt u langere en minder lijnsegmenten, wat een minder nauwkeurige curve
oplevert, maar een sneller resultaat.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
391
Paden splitsen om af te drukken
Illustrator behandelt gesplitste paden in de illustratie als aparte objecten. Als u uw illustratie wilt wijzigen nadat paden zijn
gesplitst, moet u de afzonderlijke vormen bewerken of de paden opnieuw samenvoegen om de afbeelding als een enkele
vorm te kunnen bewerken.
U wordt geadviseerd een kopie van de originele illustratie op te slaan voordat u paden gaat splitsen. Dan hebt u altijd nog
het originele, niet-gesplitste bestand bij de hand, mocht dat nodig zijn.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Gebruik het gereedschap Schaar als u een omlijnd pad wilt splitsen.
Als u een samengesteld pad wilt splitsen, kiest u Object > Samengesteld pad > Geen om het samengestelde pad te
verwijderen. Vervolgens breekt u het pad met het gereedschap Schaar in stukjes en herdefinieert u de stukjes als
samengestelde paden.
Als u een masker wilt splitsen, kiest u Object > Knipmasker > Geen om het masker te verwijderen. Vervolgens breekt u
het pad met het gereedschap Schaar in stukjes en herdefinieert u de stukjes als maskers.
Als u een pad weer wilt samenvoegen nadat u het hebt gesplitst, selecteert u alle gesplitste padnamen die deel uitmaakten
van het oorspronkelijke object en klikt u op de knop Toevoegen aan vormgebied in het deelvenster Pathfinder. Het pad wordt
weer samengevoegd en op elk punt waar een gesplitst pad is verbonden, wordt een ankerpunt geplaatst.
Bepalen hoe fonts worden gedownload op een printer
Printerresidente fonts zijn fonts die zijn opgeslagen in het geheugen van de printer of op een vaste schijf die op de printer is
aangesloten. Type 1- en TrueType-fonts kunnen op de printer of op de computer worden opgeslagen. Bitmapfonts worden
alleen op de computer opgeslagen. Illustrator downloadt fonts wanneer dat nodig is, mits deze op de vaste schijf van de
computer zijn geïnstalleerd.
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Selecteer bij Printer een PostScript-printer, Adobe PostScript®-bestand of Adobe PDF.
3 Kies Afbeeldingen links in het dialoogvenster Afdrukken en selecteer een downloadoptie.
Geen In het PostScript-bestand wordt een verwijzing naar het font opgenomen, waardoor de RIP of een postprocessor weet
waar het font moet worden opgenomen. Selecteer deze optie als de fonts zich in de printer bevinden. De naam van
TrueType-fonts is gebaseerd op de PostScript-naam in het font. Deze naam kan echter niet door alle toepassingen worden
geïnterpreteerd. Gebruik een van de andere opties voor het downloaden van fonts om te zorgen dat TrueType-fonts correct
worden geïnterpreteerd.
Subset Downloadt alleen de in het document gebruikte tekens (glyphs). Glyphs worden één keer per pagina gedownload.
Met deze optie wordt doorgaans sneller afgedrukt en zijn PostScript-bestanden kleiner bij documenten van één pagina of
bij korte documenten met weinig tekst.
Volledig
Downloadt aan het begin van de afdruktaak alle fonts die nodig zijn voor het document. Wanneer u deze optie
gebruikt met documenten die uit meer pagina's bestaan, levert deze doorgaans snellere en kleinere PostScript-bestanden op.
Opmerking: Enkele fontfabrikanten beperken het insluiten van fontbestanden. Beperkingen zijn van toepassing op het kopiëren
van fontsoftware. U moet akkoord gaan met het van toepassing zijnde copyright en de bepalingen in uw licentieovereenkomst.
In de licentieovereenkomst voor fontsoftware van Adobe staat dat u een kopie van de fonts die u voor een bepaald bestand hebt
gebruikt, mag doorgeven aan een commerciële drukker of andere serviceprovider, en dat de serviceprovider deze fonts mag
gebruiken om uw bestand te verwerken, op voorwaarde dat de drukker heeft aangetoond dat deze het recht heeft om die
bepaalde software te gebruiken. Voor andere fontsoftware moet u toestemming vragen aan de leverancier.
Zie ook
“Informatie over lettertypen” op pagina 288
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
392
Het PostScript-niveau voor afdrukken wijzigen
Wanneer u afdrukt naar een PostScript- of PDF-bestand, selecteert Illustrator automatisch het PostScript-niveau van uw
uitvoerapparaat. Als u het PostScript-niveau of de gegevensindeling voor PostScript-bestanden wilt wijzigen, gaat u als
volgt te werk:
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Selecteer bij Printer de optie Adobe PostScript®-bestand of Adobe PDF.
3 Selecteer Afbeeldingen aan de linkerkant van het dialoogvenster Afdrukken.
4 Selecteer voor PostScript het niveau van compatibiliteit met de interpreters in PostScript-uitvoerapparaten.
Kies Taalniveau 2 voor een hogere afdruksnelheid en betere uitvoerkwaliteit van afbeeldingen die worden afgedrukt op een
uitvoerapparaat dat ondersteuning biedt voor PostScript Level 2 of hoger. Kies Taalniveau 3 voor optimale snelheid en
uitvoerkwaliteit op een PostScript 3-apparaat.
5 (Optioneel) Als u Adobe PostScript®-bestand als printer hebt gekozen, selecteert u een Gegevensindeling om op te geven
hoe Illustrator de afbeeldingsgegevens van uw computer naar een printer verstuurt.
Kies Binair om de afbeeldingsgegevens als binaire code te exporteren. De uitvoer is compacter dan ASCII, maar is mogelijk
niet compatibel met alle systemen. Kies ASCII om de afbeeldingsgegevens als ASCII-tekst te exporteren. De uitvoer is
compatibel met oudere netwerken en parallelle printers. Dit is meestal de beste keuze voor afbeeldingen die op
verschillende platforms worden gebruikt. Het is meestal ook de beste keuze voor documenten die alleen op Mac OS-
systemen worden gebruikt.
Afdrukken met kleurbeheer
Kleuren door de toepassing laten beheren wanneer u afdrukt
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Selecteer Kleurbeheer aan de linkerkant van het dialoogvenster Afdrukken.
3 Kies voor Kleurverwerking de optie Illustrator kleuren laten bepalen.
4 Selecteer voor Printerprofiel het profiel voor uw uitvoerapparaat.
Hoe nauwkeuriger het profiel de werking van een uitvoerapparaat en afdrukvoorwaarden (zoals het papiersoort) beschrijft,
des te nauwkeuriger kan het kleurbeheersysteem de numerieke waarden van de werkelijke kleuren in een document
vertalen. (Zie “Kleurprofielen op pagina 133.)
5 (Optioneel) Stel de optie Rendervoorkeur in om op te geven hoe de toepassing kleuren converteert naar de
doelkleurruimte.
In de meeste gevallen kunt u het beste de standaardrendervoorkeur gebruiken. Voor meer informatie over
rendervoorkeuren raadpleegt u de Help.
6 Klik op Instellen (Windows) of Printer (Mac OS) onder aan het dialoogvenster Afdrukken als u de afdrukinstellingen
van het besturingssysteem wilt openen.
7 Op een van de volgende manieren geeft u de kleurbeheerinstellingen weer voor het printerstuurprogramma:
In Windows klikt u met de rechtermuisknop op de printer die u gebruikt en kiest u Eigenschappen. Vervolgens zoekt u
de kleurbeheerinstellingen voor het printerstuurprogramma. Voor de meeste printerstuurprogramma's worden de
kleurbeheerinstellingen aangeduid met Kleurbeheer of ICM.
InMacOSselecteertudeprinterdieugebruiktenselecteertudekleurbeheeroptieinhetpop-upmenu.Voordemeeste
printerstuurprogramma's wordt deze optie aangeduid met ColorSync.
8 Schakel kleurbeheer uit voor het printerstuurprogramma.
Elk printerstuurprogramma heeft andere kleurbeheeropties. Als het niet duidelijk is hoe u kleurbeheer uitschakelt,
raadpleegt u de printerdocumentatie.
9 Ga terug naar het dialoogvenster Afdrukken van Illustrator en klik op Afdrukken.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
393
Zie ook
Afdrukken met kleurbeheer” op pagina 132
Kleuren door de printer laten beheren wanneer u afdrukt
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Selecteer een PostScript-printer in het menu Printer. Als u niet naar een printer maar naar een bestand wilt afdrukken,
kiest u Adobe PostScript®-bestand of Adobe PDF.
3 Selecteer Kleurbeheer aan de linkerkant van het dialoogvenster Afdrukken.
4 Kies voor Kleurverwerking de optie PostScript®-printer kleuren laten bepalen.
5 (Optioneel) Stel de volgende opties naar wens in. In de meeste gevallen kunt u het beste de standaardinstellingen
gebruiken.
Rendervoorkeur Hiermee bepaalt u hoe de toepassing de kleuren converteert naar de doelkleurruimte.
RGB-kleurnummers behouden (voor RGB-uitvoer) of CMYK-kleurnummers behouden (voor CMYK-uitvoer) Hiermee
bepaalt u hoe Illustrator kleuren afhandelt waaraan geen kleurprofiel is gekoppeld (bijvoorbeeld geïmporteerde
afbeeldingen zonder ingesloten profielen). Wanneer deze optie is geselecteerd, verstuurt Illustrator de kleurnummers
rechtstreeks naar het uitvoerapparaat. Wanneer deze optie is uitgeschakeld, converteert Illustrator de kleurnummers eerst
naar de kleurruimte van het uitvoerapparaat.
Het behouden van kleurnummers wordt aanbevolen wanneer u een veilige CMYK-workflow volgt. Het behouden van
kleurnummers wordt niet aanbevolen voor het afdrukken van RGB-documenten.
6 Klik op Instellen (Windows) of Printer (Mac OS) onder aan het dialoogvenster Afdrukken als u de afdrukinstellingen
van het besturingssysteem wilt openen.
7 Op een van de volgende manieren geeft u de kleurbeheerinstellingen weer voor het printerstuurprogramma:
In Windows klikt u met de rechtermuisknop op de printer die u gebruikt en kiest u Eigenschappen. Vervolgens zoekt u
de kleurbeheerinstellingen voor het printerstuurprogramma. Voor de meeste printerstuurprogramma's worden de
kleurbeheerinstellingen aangeduid met Kleurbeheer of ICM.
InMacOSselecteertudeprinterdieugebruiktenselecteertudekleurbeheeroptieinhetpop-upmenu.Voordemeeste
printerstuurprogramma's wordt deze optie aangeduid met ColorSync.
8 Geef de instellingen voor kleurbeheer op zodat het printerstuurprogramma tijdens het afdrukken voor het kleurbeheer
zorgt.
Elk printerstuurprogramma heeft andere kleurbeheeropties. Als het niet duidelijk is hoe u kleurbeheeropties instelt,
raadpleegt u de printerdocumentatie.
9 Ga terug naar het dialoogvenster Afdrukken van Illustrator en klik op Afdrukken.
Zie ook
“Render-intenties” op pagina 141
“Een veilige CMYK-workflow gebruiken” op pagina 128
Afdrukken met kleurbeheer” op pagina 132
Verlopen, netten en kleurovervloeiingen afdrukken
Verlopen, netten en kleurovervloeiingen afdrukken
Bestanden met verlopen, netten of kleurovervloeiingen kunnen soms moeilijk (zonder losse kleurstroken) of zelfs helemaal
niet worden afgedrukt op bepaalde printers. Volg deze algemene richtlijnen voor een optimaal afdrukresultaat:
Gebruik een overvloeiing met een overgang van minstens 50% tussen twee of meer proceskleuren.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
394
Gebruik kortere overvloeiingen. Hoewel de optimale lengte afhankelijk is van de kleuren in de overvloeiing, is het
raadzaam overvloeiingen te gebruiken die korter zijn dan 19 cm.
Gebruik lichtere kleuren of maak donkere overvloeiingen korter. Stroken komen meestal tussen heel donkere kleuren en
wit voor.
Gebruik het juiste lijnraster, dat 256 grijswaarden kan weergeven.
Als u een verloop tussen twee of meer steunkleuren maakt, moet u deze steunkleuren verschillende rasterhoeken geven
wanneer u kleurscheidingen maakt. Neem contact op met de drukker als u niet weet hoe u de rasterhoeken moet
instellen.
Druk indien mogelijk af op een uitvoerapparaat dat PostScript® taalniveau 3 ondersteunt.
Als u moet afdrukken op een uitvoerapparaat dat Postscript taalniveau 2 ondersteunt of wanneer u netten met
transparantie moet afdrukken, kunt u ervoor kiezen om verlopen en netten tijdens het afdrukken te rasteren. Het
resultaat is dat Illustrator verlopen en netten van vectorobjecten converteert naar JPEG-afbeeldingen.
Verlopen en netten rasteren tijdens het afdrukken
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Selecteer Afbeelding aan de linkerzijde van het dialoogvenster Afdrukken en selecteer Verlopen en verloopnetten
compatibel afdrukken.
Belangrijk: De optie Verlopen en verloopnetten compatibel afdrukken kan het afdrukken vertragen op printers die geen
problemen hebben met verlopen. Selecteer deze optie daarom alleen als er afdrukproblemen zijn.
De juiste rasterfrequentie instellen voor het afdrukken van verlopen, netten en
overvloeiingen
Wanneer u uw bestand afdrukt, merkt u misschien dat de resolutie van uw printer in combinatie met de gekozen
rasterfrequentie minder dan 256 grijsniveaus toelaat. Een hogere rasterfrequentie verlaagt het aantal grijswaarden waarover
de printer kan beschikken. Als u bijvoorbeeld afdrukt met een resolutie van 2400 dpi, resulteert een lijnraster hoger dan
150 in minder dan 256 grijsniveaus. De volgende tabel toont de maximale lijnrasters die u voor een printer kunt gebruiken,
waarbij alle 256 grijsniveaus behouden blijven:
Uiteindelijke resolutie
imagesetter
Maximale rasterliniatuur
300 19
400 25
600 38
900 56
1000 63
1270 79
1446 90
1524 95
1693 106
2000 125
2400 150
2540 159
3000 188
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
395
Zie ook
“Printerresolutie en rasterfrequentie” op pagina 382
“De printerresolutie en rasterfrequentie wijzigen” op pagina 383
De maximumovervloeiingslengte voor verlopen berekenen
Illustrator berekent het aantal stappen in een verloop op basis van het percentage waarmee de kleuren in het verloop
veranderen. Het aantal stappen bepaalt de maximumlengte van de overvloeiing voordat streepvorming optreedt.
1 Selecteer het gereedschap Meetlat en klik op het begin- en het eindpunt van het verloop.
2 Noteer de afstand die wordt weergegeven in het deelvenster Info op een vel papier. Deze afstand is de lengte van het
verloop of de kleurovervloeiing.
3 Bereken het aantal stappen in de overvloeiing met behulp van de volgende formule:
Aantal stappen = 256 (aantal grijstinten) X percentage kleurverandering
Als u het percentage kleurverandering wilt weten, trekt u de laagste kleurwaarde af van de hoogste kleurwaarde.
Bijvoorbeeld, een overvloeiing tussen 20% zwart en 100% zwart is een kleurverandering van 80%, ofwel 0,8.
Gebruik bij de overvloeiing van proceskleuren de grootste verandering die optreedt binnen een kleur. Stel, u hebt een
overvloeiing van 20% cyaan, 30% magenta, 80% geel en 60% zwart naar 20% cyaan, 90% magenta, 70% geel en 40% zwart.
Dit betekent een verandering van 60% aangezien er in magenta sprake is van de grootste verandering, namelijk van 30%
naar 90%.
4 Bekijk aan de hand van het aantal stappen dat u in stap 3 hebt berekend of de lengte van het verloop groter is dan de
relevante maximumlengte die wordt aangegeven in het volgende diagram. Als dat het geval is, verklein dan de lengte van
het verloop of wijzig de kleuren.
3252 203
3600 225
4000 250
Aantal door
Adobe
Illustrator
aanbevolen
stappen
Maximale lengte verloop
punten inches cm
10 21,6 0,3 0,762
20 43,2 0,6 1,524
30 64,8 0,9 2,286
40 86,4 1,2 3,048
50 108,0 1,5 3,810
60 129,6 1,8 4,572
70 151,2 2,1 5,334
80 172,8 2,4 6,096
90 194,4 2,7 6,858
100 216,0 3,0 7,620
110 237,6 3,3 8,382
Uiteindelijke resolutie
imagesetter
Maximale rasterliniatuur
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
396
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Documentinfo” op pagina 274
Afdrukken illustraties afdrukken en opslaan
Afvlakken
Als het document of de illustratie transparantie bevat, moet u meestal een bewerking uitvoeren die afvlakking wordt
genoemd. Bij afvlakking worden transparante illustraties opgedeeld in vectorgebieden en gerasterde gebieden. Bij
complexere illustraties (combinaties van afbeeldingen, vectoren, tekst, steunkleuren, overdrukken, enzovoort) worden ook
het afvlakken en de bijbehorende resultaten complexer.
Afvlakking kan nodig zijn wanneer u een document afdrukt, of bij het opslaan in of exporteren naar andere indelingen die
geen transparantie ondersteunen. Wanneer u PDF-bestanden maakt en transparantie wilt behouden zonder afvlakking,
slaat u het bestand op als Adobe PDF 1.4 (Acrobat 5.0) of hoger.
U kunt instellingen voor afvlakking opgeven en deze vervolgens opslaan en toepassen als voorinstellingen voor
transparantieafvlakking. Transparante objecten worden afgevlakt volgens de instellingen van de geselecteerde
voorinstelling.
Opmerking: transparantieafvlakking kan niet ongedaan worden gemaakt nadat het bestand is opgeslagen.
120 259,2 3,6 9,144
130 280,8 3,9 9,906
140 302,4 4,2 10,668
150 324,0 4,5 11,430
160 345,6 4,8 12,192
170 367,2 5,1 12,954
180 388,8 5,4 13,716
190 410,4 5,7 14,478
200 432,0 6,0 15,240
210 453,6 6,3 16,002
220 475,2 6,6 16,764
230 496,8 6,9 17,526
240 518,4 7,2 18,288
250 540,0 7,5 19,050
256 553,0 7,7 19,507
Aantal door
Adobe
Illustrator
aanbevolen
stappen
Maximale lengte verloop
punten inches cm
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
397
Overlappende illustraties worden opgesplitst wanneer u ze afvlakt.
Zie voor meer informatie over transparantie-uitvoer de pagina Print Service Provider Resources van het Adobe Solutions
Network (ASN) (alleen Engelstalig), die beschikbaar is op de Adobe-website.
Bestandsindelingen die transparantie behouden
Wanneer u een Illustrator-bestand in bepaalde indelingen opslaat, blijven de oorspronkelijke transparantiegegevens
behouden. Bijvoorbeeld, als u een bestand opslaat in de EPS-indeling van Illustrator CS (of hoger), bevat het bestand zowel
oorspronkelijke Illustrator-gegevens als EPS-gegevens. Wanneer u het bestand weer opent in Illustrator, worden de
oorspronkelijke (niet-afgevlakte) gegevens gelezen. Wanneer u het bestand in een andere toepassing opent, worden de
(afgevlakte) EPS-gegevens gelezen.
Probeer bestanden altijd op te slaan in een indeling die ondersteuning biedt voor oorspronkelijke transparantiegegevens.
Op die manier kunt u indien nodig wijzigingen aanbrengen.
Oorspronkelijke transparantiegegevens blijven behouden wanneer u uw werk opslaat in de volgende indelingen:
AI9 en hoger
AI9 EPS en hoger
PDF 1.4 en hoger (wanneer de optie Bewerkingsfuncties Illustrator behouden is geselecteerd)
Een illustratie wordt afgevlakt wanneer u een van de volgende acties uitvoert:
Een bestand met een transparantie afdrukken.
Een bestand opslaan dat transparantie in een verouderde indeling bevat, zoals de indeling van Illustrator 8 en ouder,
Illustrator 8 EPS en ouder of PDF 1.3. (Voor de Illustrator- en Illustrator EPS-indelingen kunt u kiezen of u de
transparantie wilt verwijderen of deze wilt afvlakken.)
Een bestand met transparantie exporteren naar een vectorindeling die geen ondersteuning biedt voor transparanties
(zoals .EMF of .WMF).
Transparante illustraties van Illustrator kopiëren en plakken naar een andere toepassing met de opties voor AICB en
Vorm behouden geselecteerd (onder Bestandsbeheer en Klembord in het dialoogvenster Voorkeuren).
Exporteren in SWF (Flash) of de opdracht Afvlakken transparantie gebruiken en de optie Alfatransparantie behouden
kiezen. Met deze opdracht kunt u een voorvertoning bekijken van hoe de illustratie er uitziet wanneer deze wordt
geëxporteerd naar SWF.
Meer informatie over het maken en afdrukken van transparantie vindt u in de whitepaper over transparantie in de map
Adobe Technical Info/White Papers op de cd-rom van Illustrator. Meer informatie over het afdrukken en afvlakken van
bestanden met transparantie vindt u op het User to User-forum van Adobe Illustrator. Dit is een openbaar forum met tal van
tips en antwoorden op veelgestelde vragen. U vindt het forum op www.adobe.com/support/forums.
Opties voor het afvlakken van transparantie instellen voor het afdrukken
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Selecteer Geavanceerd aan de linkerkant van het dialoogvenster Afdrukken.
3 Selecteer een voorinstelling voor afvlakking in het menu Voorinstelling om specifieke afvlakkingsopties in te stellen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
398
4 Als de illustratie overgedrukte objecten bevat die invloed hebben op transparante objecten, selecteert u een optie in het
menu Overdrukken. U kunt overdrukken behouden, simuleren of verwijderen.
Opmerking: Als de illustratie geen transparantie bevat, wordt het document niet afgevlakt en zijn de afvlakkingsinstellingen
niet relevant. Gebruik het deelvenster Voorvertoning van afvlakker als u wilt bepalen welke gebieden van de illustratie
transparantie bevatten.
Zie ook
Opties voor transparantieafvlakking” op pagina 398
Opties voor transparantieafvlakking
Opties voor transparantieafvlakking kunt u instellen wanneer u voorinstellingen voor afvlakking maakt, bewerkt of
weergeeft in llustrator, InDesign of Acrobat.
Opties voor Markering (in voorbeeld)
Geen (voorbeeld in kleur) Hiermee schakelt u de voorbeeldweergave uit.
Complexe gerasterde regio's Hiermeewordendegebiedengemarkeerddietenbehoevevandeprestatieswordengerasterd
(zoals wordt bepaald met de schuifregelaar bij Rasters/Vectoren). Houd er rekening dat er bij de grens van het gemarkeerde
gebied meer problemen met stitching kunnen optreden, afhankelijk van de instellingen van het printerstuurprogramma en
de rasterresolutie. Om problemen met stitching tot een minimum te beperken selecteert u Complexe objecten knippen.
Transparante objecten Hiermee worden de objecten gemarkeerd die bronnen van transparantie vormen, zoals objecten
met een gedeeltelijke dekking (waaronder afbeeldingen met alfakanalen), objecten met overvloeimodi en objecten met
dekkingsmaskers. Houd er rekening mee dat ook stijlen en effecten transparantie kunnen bevatten en dat overgedrukte
objecten kunnen worden behandeld als bronnen van transparantie als deze transparantie bevatten of als de overdruk moet
worden afgevlakt.
Alle betrokken objecten Hiermee worden alle objecten gemarkeerd waarop transparantie van toepassing is, zoals
transparante objecten en objecten die worden overlapt door transparante objecten. Het afvlakkingsproces is van invloed op
de gemarkeerde objecten; de penseelstreken of patronen van die objecten worden uitgebreid, delen ervan kunnen worden
gerasterd, enzovoort.
Betrokken gekoppelde EPS-bestanden (alleen Illustrator) Hiermee worden alle gekoppelde EPS-bestanden gemarkeerd die
worden beïnvloed door transparantie.
Betrokken afbeeldingen (alleen InDesign) Hiermee wordt alle geplaatste inhoud gemarkeerd die wordt beïnvloed door
transparantie of transparantie-effecten. Dit is een handige optie voor afdrukservicebureaus die willen controleren of
afbeeldingen goed worden afgedrukt.
Uitgebreide patronen (Illustrator en Acrobat) Hiermee worden alle patronen gemarkeerd die worden uitgebreid als er
transparantie op van toepassing is.
Lijnen met contouren Hiermee worden alle lijnen gemarkeerd die worden voorzien van een contour als er transparantie op
van toepassing is of wanneer de optie Alle penseelstreken converteren naar contouren is geselecteerd.
Tekst met contouren (Illustrator en InDesign) Hiermee wordt alle tekst gemarkeerd die wordt voorzien van een contour als
er transparantie op van toepassing is of wanneer de optie Alle tekst converteren naar contouren is geselecteerd.
Opmerking: in de uiteindelijke uitvoer zien tekst en lijnen met contouren er enigszins anders uit dan de oorspronkelijke lijnen
en tekst, vooral bij erg dunne lijnen en erg kleine tekst. In het dialoogvenster Voorbeeld van afvlakking wordt deze veranderde
weergave echter niet gemarkeerd.
Tekst en lijnen met rastervulling (alleen InDesign) Hiermee worden tekst en lijnen gemarkeerd die als gevolg van
afvlakking worden voorzien van rastervulling.
Alle gerasterde gebieden (Illustrator en InDesign) Hiermee worden objecten en snijpunten van objecten gemarkeerd die
worden gerasterd, omdat er geen andere manier is om ze in PostScript weer te geven of omdat ze complexer zijn dan de
drempel die is ingesteld met de schuifregelaar Rasters/Vectoren. Het snijpunt van bijvoorbeeld twee transparante verlopen
wordt altijd gerasterd, zelfs als de waarde voor Rasters/Vectoren 100 is. De optie Alle gerasterde gebieden laat
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
399
rasterafbeeldingen (zoals Photoshop-bestanden) zien die worden beïnvloed door transparantie, en rastereffecten zoals
slagschaduwen en doezelen. Het verwerken van deze optie neemt meer tijd in beslag.
Transparantieafvlakking Opties voor voorinstellingen
Naam/Voorinstelling Hier geeft u de naam van de voorinstelling op. Afhankelijk van het dialoogvenster kunt u in het
tekstvak een naam typen of de standaardnaam accepteren. Als u voorinstelling wilt bewerken voert u de naam van de
voorinstelling in. De standaardvoorinstellingen kunt u echter niet bewerken.
Raster/vector-balans Hiermee geeft u op hoeveel vectorinformatie behouden blijft. Bij een hogere instelling worden meer
vectorobjecten bewaard, terwijl bij een lagere instelling meer vectorobjecten worden gerasterd. Bij een tussenliggende
instelling worden eenvoudige gebieden in vectorvorm bewaard en worden complexere gebieden gerasterd. Selecteer de
laagste instelling als u alle illustraties wilt rasteren.
Opmerking: De mate van rasteren hangt af van de complexiteit van de pagina en de typen overlappende objecten.
Resolutie van lijnen en tekst Hiermee rastert u alle objecten, zoals afbeeldingen, vectorillustraties, tekst en verlopen, naar
de opgegeven resolutie. In Acrobat en InDesign is maximaal 9600 pixels per inch (ppi) toegestaan voor lijnen en 1200 ppi
voor verloopnet. In Illustrator is maximaal 9600 ppi toegestaan voor zowel lijnen als verloopnet. De resolutie beïnvloedt de
precisie van snijpunten wanneer deze worden afgevlakt. De resolutie voor lijntekeningen en tekst moet doorgaans worden
ingesteld op een waarde tussen 600 en 1200 voor rastering van hoge kwaliteit, vooral bij fonts met schreef of kleine fonts.
Resolutie van verloop en net Hiermee wordt de resolutie opgegeven voor verlopen en Illustrator-netobjecten die als gevolg
van afvlakken worden gerasterd, van 72 tot 2400 ppi. De resolutie beïnvloedt de precisie van snijpunten wanneer deze
worden afgevlakt. De resolutie voor verlopen en netten moet doorgaans worden ingesteld op een waarde tussen 150 en 300
ppi, omdat de kwaliteit van de verlopen, slagschaduwen en doezelaars niet beter wordt bij een hogere resolutie, terwijl het
afdrukken wel langer duurt en de bestanden groter worden.
Alle tekst converteren naar contouren Hiermee worden alle tekstobjecten (punttekst, gebiedstekst en padtekst)
geconverteerd naar contouren en wordt alle informatie over tekstglyphs op pagina's met transparantie genegeerd. Als deze
optie is ingeschakeld blijft tekst tijdens de afvlakking even breed. Houd er wel rekening mee dat kleine fonts hierbij iets
dikker worden weergegeven in Acrobat of iets dikker worden afgedrukt op printers met lage resolutie. De tekstkwaliteit
verandert niet als de tekst wordt afgedrukt op printers met hoge resolutie of imagesetters.
Alle penseelstreken converteren naar contouren Hiermee worden alle lijnen op pagina's met transparantie geconverteerd
naar eenvoudige, gevulde paden. Als deze optie is ingeschakeld blijven de lijnen tijdens de afvlakking even breed. Houd er
wel rekening mee dat dunne lijnen hierbij iets dikker worden weergegeven en dat de prestaties van de afvlakking kunnen
afnemen.
Complexe gebieden knippen Deze optie zorgt ervoor de grenzen tussen vectorillustraties en gerasterde illustraties
objectpaden volgen. Met deze optie wordt het aantal stitch-artefacten verminderd dat ontstaat wanneer een deel van een
objectwordtgerasterdterwijleenanderdeelvanhetobjectdevectorindelingbehoudt.Ditkanechterpadenopleverendie
te complex zijn voor de printer.
Stitching op het snijpunt van rasters en vectoren.
Opmerking: Sommige printerstuurprogramma's verwerken raster- en vectorillustraties op een andere manier, wat soms leidt
tot kleur-stitching. U kunt deze problemen grotendeels voorkomen door de instellingen voor kleurbeheer van bepaalde
printerstuurprogramma's uit te schakelen. Zie de documentatie van de printer voor meer informatie, omdat deze instellingen
per printer verschillen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
400
(Alleen Illustrator) Selecteer Alfatransparantie behouden (alleen in het dialoogvenster Afvlakken transparantie) Hiermee
blijft de algehele dekking van afgevlakte objecten behouden. Als u deze optie selecteert, gaan overvloeimodi en
overdrukken verloren, maar blijft de weergave hiervan wel behouden binnen de verwerkte illustratie, samen met het niveau
van de alfatransparantie (zoals wanneer u illustraties rastert met een transparante achtergrond). Deze optie kan handig zijn
wanneer u exporteert naar SWF of SVG, omdat deze indelingen beide alfatransparantie ondersteunen.
(Alleen Illustrator) Selecteer Overdrukken en steunkleuren behouden (alleen in het dialoogvenster Afvlakken
transparantie) Hierbij blijven steunkleuren doorgaans behouden. Bovendien blijven hierbij overdrukinstellingen
behouden voor objecten waarop geen transparantie van toepassing is. Selecteer deze optie wanneer u scheidingen afdrukt
als het document steunkleuren en overgedrukte objecten bevat. Schakel deze optie uit wanneer u bestanden opslaat voor
gebruik in paginaopmaaktoepassingen. Als deze optie is geselecteerd worden overdrukte gebieden die invloed hebben op
transparantie afgevlakt, terwijl de overdrukinstellingen in andere gebieden behouden blijven. De resultaten zijn
onvoorspelbaar wanneer het bestand wordt uitgevoerd vanuit een paginaopmaaktoepassing.
Overdruk behouden (alleen Acrobat) Hierbij vloeit de kleur van transparante illustraties samen met de achtergrondkleur
om een overdrukeffect te creëren.
Een voorbeeld bekijken van de gebieden van de illustratie die worden afgevlakt
Met de voorbeeldopties in het deelvenster Voorbeeld van afvlakking kunt u de gebieden markeren die worden afgevlakt.
Op basis van deze informatie met kleurencodes kunt u de opties voor afvlakking aanpassen.
Opmerking: Voorbeeld van afvlakking is niet speciaal bedoeld voor het nauwkeurig bekijken van steunkleuren, overdrukken
en overvloeimodi. Gebruik hiervoor de modus Overdrukvoorbeeld.
1 Voer een van de volgende handelingen uit om het deelvenster (of dialoogvenster) Voorbeeld van afvlakking weer te
geven:
In Illustrator kiest u Venster > Voorvertoning van afvlakker.
In Acrobat kiest u Geavanceerd > Afdrukproductie > Voorbeeld van afvlakking.
In InDesign kiest u Venster > Uitvoer > Voorvertoning afvlakker.
2 Selecteer in het menu Markering de gebieden die u wilt markeren. Welke opties beschikbaar zijn, is afhankelijk van de
inhoud van de illustratie.
3 Selecteer de afvlakkingsinstellingen die u wilt gebruiken: kies een voorinstelling of stel, indien beschikbaar, specifieke
opties in.
Opmerking: (Illustrator) Als de afvlakkingsinstellingen niet zichtbaar zijn, selecteert u Opties tonen in het deelvenstermenu om
ze weer te geven.
4 Als de illustratie overgedrukte objecten bevat die invloed hebben op transparante objecten, selecteert u in Illustrator een
optie in het menu Overdrukken. U kunt overdrukken behouden, simuleren of verwijderen. Kies in Acrobat Overdruk
behouden als u de kleur van de transparante illustratie wilt laten samenvloeien met de achtergrondkleur om een
overdrukeffect te creëren.
5 Klik op Vernieuwen wanneer u een nieuw voorbeeld wilt weergeven op basis van uw instellingen. Afhankelijk van de
complexiteit van de illustratie kan het enkele seconden duren voordat het voorbeeld wordt weergegeven. In InDesign kunt
u ook Automatisch vernieuwen kiezen.
AlsuinIllustratorofAcrobathetvoorbeeldwiltvergroten,kliktuinhetvoorbeeldgebied.Alsuwiltuitzoomen,kliktuin
het voorbeeldgebied terwijl u Alt/Option ingedrukt houdt. Als u de voorvertoning wilt pannen, houdt u de spatiebalk
ingedrukt en sleept u in het voorvertoningsgebied.
Zie ook
Afvlakken” op pagina 396
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
401
Het deelvenster Voorvertoning van afvlakker
Met de voorvertoningsopties in het deelvenster Voorvertoning van afvlakker kunt u de gebieden markeren die door het
afvlakken van de illustratie zijn beïnvloed. Aan de hand van deze informatie kunt u de afvlakkingsopties aanpassen en zelfs
het deelvenster gebruiken om voorinstellingen van afvlakkingen op te slaan. Als u het deelvenster Voorvertoning van
afvlakker wilt weergeven, kiest u Venster > Voorvertoning van afvlakker.
Deelvenster Voorvertoning van afvlakker
A. Deelvenstermenu B. Knop Vernieuwen C. Menu Markeren D. Menu Overdrukken E. Transparantie-afvlakkingsinstellingen
F. Vo or ver toning
U kunt de snelheid en kwaliteit van de voorvertoning regelen door een optie in het deelvenstermenu te selecteren. Selecteer
Snelle voorvertoning als u de snelste voorvertoning wilt berekenen. Selecteer Gedetailleerde voorvertoning als u de optie
Alle gebieden die naar pixels zijn omgezet aan het pop-upmenu Markeren wilt toevoegen (het berekenen van deze optie
vraagt meer rekenkracht).
Houd er rekening mee dat het deelvenster Voorvertoning van afvlakker niet is bedoeld voor een exacte weergave van
steunkleuren, overdrukken, overvloeiingsmodi en afbeeldingsresolutie. Gebruik de modus Voorvertoning overdruk in
Illustrator voor een voorvertoning van de steunkleuren, overdrukken en overvloeimodi zoals deze er in de uitvoer uitzien.
Zie ook
Opties voor transparantieafvlakking” op pagina 398
Voorinstellingen voor transparantieafvlakking
Als u regelmatig documenten met transparantie afdrukt of exporteert, kunt u de afvlakking automatiseren door
afvlakkingsinstellingen op te slaan in een voorinstelling voor transparantieafvlakking U kunt deze instellingen vervolgens
toepassen voor uitvoer in drukvorm, evenals voor het opslaan en exporteren van bestanden naar PDF 1.3 (Acrobat 4.0) en
EPS- en PostScript-indelingen. Bovendien is het in Illustrator mogelijk om de instellingen toe te passen wanneer u
bestanden opslaat naar eerdere versies van Illustrator of wanneer u deze kopieert naar het klembord. In InDesign kunt u de
instellingen ook toepassen wanneer u exporteert naar SVG-indeling en in Acrobat bij het optimaliseren van PDF's.
Met deze instellingen definieert u bovendien hoe afvlakking wordt afgehandeld wanneer u exporteert naar indelingen die
geen transparantie ondersteunen.
Een voorinstelling voor afvlakking kunt u kiezen in het venster Geavanceerd van het dialoogvenster Afdrukken of in het
indelingsspecifieke dialoogvenster dat wordt weergegeven na het eerste dialoogvenster Exporteren of Opslaan als. U kunt
uw eigen voorinstellingen voor afvlakking maken of een van de standaardinstellingen kiezen die bij de software worden
A
D
F
E
C
B
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
402
geleverd. De standaardinstellingen zijn bedoeld voor een juiste afstemming tussen de kwaliteit en snelheid van de
afvlakking en een juiste resolutie voor gerasterde transparante gebieden, afhankelijk van het bedoelde gebruik van het
document:
[Hoge resolutie] wordt gebruikt voor de uiteindelijke afdruk en voor proefdrukken van hoge kwaliteit, zoals proefdrukken
in kleur met scheidingen.
[Gemiddelde resolutie] wordt gebruikt voor proefdrukken op het scherm en voor documenten die op verzoek worden
afgedrukt op PostScript-kleurenprinters.
[Lage resolutie] wordt gebruikt voor proefdrukken op zwart-witprinters en voor documenten die worden gepubliceerd op
het web of worden geëxporteerd naar SVG.
Voorinstellingen voor transparantieafvlakking maken of bewerken
Voorinstellingen voor transparantieafvlakking kunt u opslaan in een afzonderlijk bestand. Zo kunt u er makkelijker
reservekopieën van maken of voorinstellingen beschikbaar stellen aan afdrukservicebureaus, klanten of andere personen
in uw werkgroep. In InDesign hebben bestanden met voorinstellingen voor transparantieafvlakking de extensie .flst.
1 Kies Bewerken > Voorinstellingen transparantieafvlakker.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een nieuwe voorinstelling wilt maken, klikt u op Nieuw.
Als u een voorinstelling wilt baseren op een bestaande voorinstelling, selecteert u de gewenste voorinstelling in de lijst
en klikt u op Nieuw.
Als u een bestaande voorinstelling wilt bewerken, selecteert u de voorinstelling en klikt u op Bewerken.
Opmerking: het is niet mogelijk om standaardvoorinstellingen voor afvlakking te bewerken.
3 Stel de opties voor afvlakking in.
4 Klik op OK om terug te gaan naar het dialoogvenster Voorinstellingen van transparantie-afvlakker en klik nogmaals op OK.
Een eigen voorinstelling voor transparantieafvlakking exporteren en importeren
U kunt voorinstellingen voor transparantieafvlakking exporteren en importeren zodat u deze kunt delen met
servicebureaus, klanten of anderen in uw werkgroep.
1 Kies Bewerken > Voorinstellingen transparantieafvlakker.
2 Selecteer een voorinstelling in de lijst.
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een voorinstelling wilt exporteren naar een afzonderlijk bestand, klikt u op Opslaan (InDesign) of Exporteren
(Illustrator), geeft u een naam en locatie op en klikt u op Opslaan.
U kunt overwegen de voorinstelling op te slaan buiten de map met voorkeuren van de toepassing. Zo gaan de instellingen
niet verloren wanneer u uw voorkeuren verwijdert.
Als u voorinstellingen wilt importeren uit een bestand, klikt u op Laden (InDesign) of Importeren (Illustrator). Zoek het
bestand met de voorinstellingen die u wilt importeren, dubbelklik erop en klik op Openen.
De naam van een eigen voorinstelling voor transparantieafvlakking wijzigen of een
instelling verwijderen
1 Kies Bewerken > Voorinstellingen transparantieafvlakker.
2 Selecteer een voorinstelling in de lijst.
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de naam van een bestaande voorinstelling wilt wijzigen, klikt u op Bewerken, typt u een andere naam en klikt u
op OK.
Als u een voorinstelling wilt verwijderen, klikt u op Verwijderen en klikt u op OK om de verwijdering te bevestigen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
403
Opmerking: De standaardvoorinstellingen kunnen niet worden verwijderd.
Transparantie afvlakken voor afzonderlijke objecten
Met de opdracht Afvlakken transparantie kunt u zien hoe een illustratie er afgevlakt uitziet. U kunt deze opdracht
bijvoorbeeld gebruiken voordat u het bestand opslaat in de SWF-indeling (Flash) of als u bij het afdrukken van verouderde
illustraties problemen hebt die misschien worden veroorzaakt door transparantie.
1 Selecteer het object.
2 Kies Object > Afvlakken transparantie.
3 Selecteer de gewenste afvlakkingsinstellingen door een voorinstelling te kiezen of specifieke opties in te stellen.
4 Klik op OK.
Als u de afvlakkingsinstellingen wilt opslaan zodat u ze kunt gebruiken met andere objecten en documenten in de huidige
sessie, klikt u op Voorinstelling opslaan. Als u een vaste voorinstelling wilt maken, kiest u in plaats hiervan Bewerken >
Voorinstellingen van transparantie-afvlakker.
Zie ook
Opties voor transparantieafvlakking” op pagina 398
Alle illustraties tijdens het afdrukken rasteren
Wanneer u afdrukt naar een printer met lage resolutie of een niet-PostScript-printer, zoals een bureaubladinkjetprinter,
kunt u ervoor kiezen om tijdens het afdrukken alle illustraties te rasteren. Deze optie is handig wanneer u documenten
afdrukt met complexe objecten (zoals objecten met vloeiende schaduwen of verlopen), omdat hiermee het aantal mogelijke
fouten wordt verminderd.
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Selecteer Geavanceerd aan de linkerkant van het dialoogvenster Afdrukken.
3 Selecteer Afdrukken als bitmap.
Deze optie is alleen beschikbaar als het printerstuurprogramma voor de geselecteerde printer het afdrukken van bitmaps
ondersteunt.
Overdrukken
Informatie over overdrukken
Wanneer u dekkende, overlappende kleuren afdrukt, bedekken de bovenste kleuren standaard het gebied eronder. Met
overdrukken kunt u afdekken voorkomen en ervoor zorgen dat de bovenste overlappende afdrukinkt transparant wordt ten
opzichte van de onderliggende inkt. De mate van transparantie tijdens het afdrukken, is afhankelijk van de gebruikte inkt,
het papier en de gebruikte methode. Neem contact op met de drukker om na te gaan welke invloed deze variabelen hebben
op uw illustraties.
Het is mogelijk dat u wilt overdrukken in de volgende situaties:
Overdruk zwarte inkt als hulpmiddel bij de registratie. Aangezien zwarte inkt dekkend is (en doorgaans als laatste wordt
afgedrukt), ziet het er niet veel anders uit wanneer deze inkt over een kleur heen wordt afgedrukt en niet op een witte
achtergrond. Met zwart overdrukken kunt u ruimten tussen zwarte en gekleurde gebieden in uw illustraties voorkomen.
Gebruik overdruk wanneer in de illustratie geen algemene inktkleuren worden gebruikt en wanneer u een overvulling
wilt maken of inkteffecten op elkaar wilt plaatsen. Bij het overdrukken van gemengde proceskleuren of aangepaste
kleuren die niet de algemene inktkleuren gebruiken, wordt de overdrukkleur aan de achtergrondkleur toegevoegd. Als
u bijvoorbeeld een vulling van 100% magenta op een vulling van 100% cyaan afdrukt, wordt de overlappende vulling
violet en niet magenta van kleur.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
404
Nadat u opties voor overdrukken hebt ingesteld, kunt u de modus Voorvertoning overdruk (Weergave > Voorvertoning
overdruk) gebruiken om te zien hoe de overdrukkleuren er ongeveer uitzien op de afdruk. Controleer overgedrukte kleuren
op afzonderlijke illustraties ook zorgvuldig met integrale drukproeven (waarbij elke scheiding uitgelijnd wordt
weergegeven op een stukje papier) of overlaydrukproeven (waarbij de scheidingen uitgelijnd worden weergegeven op
afzonderlijke plastic vellen die boven op elkaar zijn gestapeld).
Afgedekte kleuren (standaard) en met overdruk
Overdrukken instellen
1 Selecteer de objecten die u wilt overdrukken.
2 Selecteer in het deelvenster Kenmerken de optie Vulling overdruk, Streek overdruk of beide.
Als u de optie Overdrukken gebruikt bij een 100% zwarte streek of vulling, is de zwarte inkt waarschijnlijk niet dekkend
genoeg, waardoor de onderliggende inktkleuren zijn te zien. Dit doorschijnen voorkomt u door vierkleuren zwart
(verzadigd) in plaats van 100% zwart te gebruiken. Neem contact op met de drukker voor de exacte percentages kleur die u aan
het zwart moet toevoegen.
Zwart overdrukken
Als u al het zwart in uw illustraties wilt overdrukken, selecteert u de optie Zwart overdrukken in het dialoogvenster
Afdrukken wanneer u kleurscheidingen maakt. Deze optie werkt alleen voor objecten waarop zwart is toegepast via het
kleurkanaal K. De optie werkt echter niet voor objecten die zwart worden weergegeven als gevolg van hun transparantie-
instellingen of afbeeldingsstijlen.
Met de opdracht Zwart overdrukken kunt u overdrukken instellen voor objecten die een specifiek percentage zwart
bevatten. De opdracht Zwart overdrukken gebruiken:
1 Selecteer alle objecten die u wilt overdrukken.
2 Kies Bewerken > Kleuren bewerken > Zwart overdrukken.
3 Voer het percentage zwart in dat u wilt overdrukken. Alle objecten met het opgegeven percentage worden overgedrukt.
4 Selecteer Vulling, Streek of beide om op te geven hoe u het overdrukken wilt toepassen.
5 Als u proceskleuren wilt overdrukken die buiten het opgegeven percentage zwart ook cyaan, magenta of geel bevatten,
schakelt u Inclusief zwarttinten bij CMY in.
6 Als u steunkleuren wilt overdrukken waarvan de procesequivalenten het opgegeven percentage zwart bevatten, schakelt
u Inclusief steunkleurzwarttinten in. Als u een steunkleur overdrukt die zowel proceskleuren als het opgegeven percentage
zwart bevat, schakelt u zowel Inclusief zwarttinten bij CMY als Inclusief steunkleurzwarttinten in.
Als u overdrukken wilt verwijderen uit objecten die een specifiek percentage zwart bevatten, selecteert u Zwart verwijderen
in plaats van Zwart toevoegen in het dialoogvenster Zwart overdrukken.
Overdrukken simuleren of verwijderen
In de meeste gevallen wordt overdrukken alleen ondersteund door scheidingsapparatuur. Wanneer u een samenstelling
afdrukt of wanneer uw illustratie overgedrukte objecten bevat die invloed hebben op transparantieobjecten, kunt u
overdrukken simuleren of verwijderen.
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Selecteer Geavanceerd aan de linkerkant van het dialoogvenster Afdrukken.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
405
3 Selecteer Simuleren of Verwijderen in het menu Overdrukken.
Overvullen
Informatie over overvullen
Als kleuren die van afzonderlijke platen worden afgedrukt elkaar overlappen of naast elkaar liggen, kan een verkeerde
registratie ruimten veroorzaken tussen de kleuren op de uiteindelijke afdruk. Om mogelijke ruimten tussen kleuren in
illustraties te compenseren, gebruiken drukkers een techniek die overvullen wordt genoemd om een klein overlappend
gebied (een zogenaamde overvul) tussen de twee naast elkaar gelegen kleuren te maken. U kunt een specifiek
overvulprogramma gebruiken om automatisch overvul te maken of u kunt in Illustrator handmatig overvul maken.
Er zijn twee typen overvul: een spread, waarbij een lichter object een donkerdere achtergrond overlapt en het lijkt alsof het
object naar de achtergrond toe breder wordt; en een onderdrukking, waarin een lichtere achtergrond een donkerder object
overlapt dat binnen de achtergrond valt en het lijkt alsof het object wordt samengedrukt of verkleind.
Spread (object overlapt achtergrond) vergeleken met onderdrukking (achtergrond overlapt object)
Wanneer overlappende gekleurde objecten een gemeenschappelijke kleur delen, kan het zijn dat overvullen niet nodig is
als de gemeenschappelijke kleur voor een automatische overvulling zorgt. Bijvoorbeeld, als twee overlappende objecten
cyaan bevatten als onderdeel van hun CMYK-waarden, wordt de eventuele ruimte tussen de kleuren bedekt door de cyaan
inhoud van het onderliggende object.
Overvullen van tekst kan speciale problemen opleveren. Vermijd het gebruik van gemengde proceskleuren of tinten van
proceskleuren in tekst met een kleine puntgrootte. Een verkeerde registratie kan zulke tekst moeilijk leesbaar maken. Ook
het gebruik van overvullen van tekst met een kleine puntgrootte kan snel leiden tot moeilijk leesbare tekst. Net als bij
tintreductie kunt u het beste uw drukker raadplegen voordat u overvulling toepast op zulke tekst. Als u bijvoorbeeld zwarte
letters afdrukt op een gekleurde achtergrond, kan het voldoende zijn om de tekst te overdrukken op de achtergrond.
Een overvulling maken
MetdeopdrachtOvervulmaaktuovervullenvooreenvoudigeobjectendoordelichtereillustraties(ofditnuhetobjectof
de achtergrond is) te identificeren en deze in de donkerdere illustraties te overdrukken (overvullen). U kunt de opdracht
Overvul toepassen vanuit het deelvenster Pathfinder of als een effect. Het voordeel van het effect Overvullen is dat u de
overvulinstellingen op elk moment kunt wijzigen.
Het effect van de opdracht Overvul
A. Gebied van overdrukken B. Afdekvlak C. Achtergrondkleur D. Voor grond kleur
A
B
C D
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
406
In sommige gevallen hebben de bovenste en onderste objecten een vergelijkbare kleurdichtheid, zodat de ene kleur niet
merkbaar donkerder is dan de andere. In dat geval bepaalt de opdracht Overvul de overvul op basis van lichte
kleurverschillen. Als de overvul die in het dialoogvenster Overvul is opgegeven, niet voldoet, kunt u met de optie Overvul
omkeren schakelen tussen de manier waarop de opdracht Overvul de twee objecten overvult.
1 Als het document zich in de RGB-modus bevindt, kiest u Bestand > Documentkleurmodus > CMYK-kleur om het
document te converteren naar CMYK-modus.
2 Selecteer twee of meer objecten.
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Alsudeopdrachtrechtstreeksopdeobjectenwilttoepassen,kiestuVenster>PathfinderenkiestuOvervulinhetmenu
van het deelvenster.
Als u de opdracht als een effect wilt toepassen, kiest u Effect > Pathfinder > Overvul. Selecteer Voorvertoning als u een
voorvertoning van het effect wilt zien.
4 Stel de overige opties in en klik op OK.
Zie ook
“Effecten en filters” op pagina 333
“Pathfinder-effecten toepassen op pagina 219
Overzicht van het deelvenster Pathfinder” op pagina 218
Overvulopties
Dikte Geef een streekdikte op tussen 0,01 en 5000 punten. Bepaal in overleg met de drukker welke waarde u moet
gebruiken.
Hoogte/breedte Geef de overvul op horizontale lijnen op als een percentage van de overvul op verticale lijnen. Door
verschillende horizontale en verticale overvulwaarden op te geven kunt u onregelmatigheden bij het afdrukken,
bijvoorbeeld de rekbaarheid van het papier, compenseren. Neem contact op met uw drukker voor het bepalen van de juiste
waarden. De standaardwaarde van 100% resulteert in dezelfde overvuldikte op horizontale lijnen en op verticale lijnen. Als
u de overvuldikte op horizontale lijnen wilt vergroten zonder de verticale overvul te wijzigen, stelt u Hoogte/breedte in op
een waarde hoger dan 100%. Als u de overvuldikte op horizontale lijnen wilt verkleinen zonder de verticale overvul te
wijzigen, stelt u Hoogte/breedte in op een waarde kleiner dan 100%.
Hoogte/breedte ingesteld op 50% (links) vergeleken met 200% (rechts)
Tintreductie Hiermee reduceert u de tint van de lichtere overvulkleur. De donkerdere kleur behoudt de waarde 100%. Deze
optie is handig voor het overvullen van twee lichtere objecten, waarbij de overvullijn misschien zichtbaar is door de
donkerste van de twee kleuren, wat een lelijke donkere rand oplevert. Als u bijvoorbeeld een lichtgeel object overvult in een
lichtblauw object, is een heldergroene rand zichtbaar waar de overvul is gemaakt. Overleg met de drukkerij om na te gaan
welk percentage van de tint het meest geschikt is bij de gebruikte drukpers, inkten, papier enz.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
407
Tintreductie van 100% (overvul bevat 100% van de lichtere kleur) vergeleken met tintreductie van 50% (overvul bevat 50% van de lichtere
kleur)
Overvul met proceskleur Hiermee converteert u steunkleurovervullen naar equivalente proceskleuren. Met deze optie
wordt van de lichtste steunkleur een object gemaakt dat wordt overgedrukt.
Overvul omkeren Hiermee maakt u een overvul van donkerdere in lichtere kleuren. Deze optie werkt niet met volle
zwarttinten, dus met zwart dat aanvullende CMY-inkten bevat.
Precisie (alleen als effect) Beïnvloedt hoe precies het pad van een object wordt berekend. Hoe nauwkeuriger de berekening,
des te nauwkeuriger is de tekening en des te meer tijd is er nodig om het resulterende pad te genereren.
Overbodige punten verwijderen (alleen als effect) Hiermee verwijdert u overbodige punten.
Een spread of onderdrukking maken
Als u het overvullen en het overvullen van complexe objecten nauwkeuriger wilt regelen, kunt u een overvuleffect creëren
door een object te omlijnen en de streek op overdrukken in te stellen.
1 Selecteer het bovenste object van twee objecten die in elkaar moeten worden overgevuld.
2 Kies een van de volgende mogelijkheden in het vak Streek in het deelvenster Gereedschappen of het deelvenster Kleur:
Maak een spread door dezelfde kleurwaarden voor de streek op te geven als worden gebruikt in het vak Vulling. U kunt
de kleurwaarden van de streek wijzigen door de streek te selecteren en vervolgens de kleurwaarden ervan aan te passen
in het deelvenster Kleur. Met deze methode wordt het object vergroot door het te omlijnen met dezelfde kleur als de
vulling.
Object omlijnd met vulkleur
A. Transparante streek creëert spread B. Vulling maakt afdekvorm C. Overvulgebied D. Afdekvlak
Maak een onderdrukking door dezelfde kleuren voor de streek op te geven (met het deelvenster Kleur) als worden
gebruikt in de lichtere achtergrond. De waarden voor Streek en Vulling zijn nu verschillend. Met deze methode wordt
het donkerdere object gereduceerd door het te omlijnen met de lichtere achtergrondkleur.
3 Kies Venster > Streek.
A
B
C D
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
408
Object omlijnd met achtergrondkleur
A. Transparante streek creëert onderdrukking B. Vulling maakt afdekvorm C. Overvulgebied D. Afdekvlak
4 In het tekstvak Dikte geeft u een breedte voor de streek op tussen 0,01 en 1000 punten. Bepaal in overleg met de drukker
welke waarde u moet gebruiken.
Een streekbreedte van 0,6 punten geeft bijvoorbeeld een overvul van 0,3 punten. Een streekbreedte van 2,0 punten geeft een
overvul van 1,0 punt.
5 Kies Venster > Kenmerken.
6 Selecteer Streek overdruk.
Een lijn overvullen
1 Selecteer de te overvullen lijn.
2 Wijs aan de streek een kleur wit toe in het vak Streek in het deelvenster Gereedschappen of in het deelvenster Kleur.
3 Selecteer de gewenste lijndikte in het deelvenster Streek.
4 Kopieer de lijn en kies Bewerken > Op voorgrond plakken. De kopie wordt gebruikt om een overvul te maken.
5 Omlijn de kopie met de gewenste kleur uit het vak Streek in het deelvenster Gereedschappen of in het deelvenster Kleur.
6 Kies in het deelvenster Streek een lijndikte die breder is dan de onderste lijn.
7 Kies Venster > Kenmerken.
8 Selecteer Streek overdruk voor de bovenste lijn.
Kopie van streek gebruikt voor spread
A. Transparante bovenste streek creëert spread B. Onderste streek creëert afdekgebied C. Afdekvlak D. Overvulgebied
Een deel van een object overvullen
1 Teken een lijn langs de rand of randen die u wilt overvullen. Als het een complex object betreft, gebruikt u het
gereedschap Direct selecteren om de randen te selecteren die u wilt overvullen. Kopieer de randen en kies Bewerken >
Op voorgrond plakken om de kopie boven op het origineel te plakken.
A
B
C D
A
B
C
D
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
409
Slagschaduw met een overvul (links) die is gebaseerd op de lijn die op het snijpunt van het object en de slagschaduw wordt getekend (rechts).
2 Selecteer een kleurwaarde voor de streek in het vak Streek in het deelvenster Gereedschappen of het deelvenster Kleur
om een spread of onderdrukking te maken.
3 Kies Venster > Kenmerken.
4 Selecteer Streek overdruk.
Afdrukvoorinstellingen
Afdrukvoorinstellingen maken
Als u regelmatig op verschillende printers afdrukt of verschillende soorten afdruktaken gebruikt, kunt u de afdruktaken
automatiseren door alle uitvoerinstellingen als voorinstellingen voor het afdrukken op te slaan. Het gebruik van
voorinstellingen is een snelle, betrouwbare manier om taken af te drukken waarvoor accurate instellingen voor tal van
opties in het dialoogvenster Afdrukken noodzakelijk zijn.
U kunt voorinstellingen voor het afdrukken opslaan en laden. Zo kunt u er makkelijker reservekopieën van maken of de
voorinstellingen doorsturen naar uw servicebureaus, klanten of collega's in uw werkgroep.
U kunt voorinstellingen voor afdrukken maken en bekijken in het dialoogvenster Voorinstellingen afdrukken.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Bestand > Afdrukken, pas de afdrukinstellingen aan en klik op Voorinstelling opslaan. Typ een naam of gebruik de
standaardnaam en klik op OK. Met deze methode wordt de voorinstelling opgeslagen in het voorkeurenbestand.
Kies Bewerken > Voorinstellingen afdrukken (Illustrator) of Bestand > Voorinstellingen afdrukken > Definiëren
(InDesign) en klik op Nieuw. Typ in het dialoogvenster dat wordt geopend, een nieuwe naam of gebruik de
standaardnaam, pas de afdrukinstellingen aan en klik op OK. U gaat terug naar het dialoogvenster Voorinstellingen
afdrukken. Klik nogmaals op OK.
Afdrukvoorinstellingen toepassen
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Kies een afdrukvoorinstelling in het menu Voorinstellingen afdrukken. Bevestig desgewenst de printerinstellingen in het
dialoogvenster Afdrukken.
3 Klik op Afdrukken.
Opmerking: In InDesign kunt u ook afdrukken met een afdrukvoorinstelling als u een voorinstelling kiest via Bestand >
Voorinstellingen afdrukken.
Afdrukvoorinstellingen bewerken
Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Bestand > Afdrukken, pas de afdrukinstellingen aan en klik op Voorinstelling opslaan. Typ in het dialoogvenster
Voorinstelling opslaan een naam of gebruik de huidige naam. (Als de huidige naam de naam is van een bestaande
voorinstelling, worden de instellingen hiervan overschreven.) Klik op OK.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
410
Kies Bewerken > Voorinstellingen afdrukken (Illustrator) of Bestand > Voorinstellingen afdrukken > Definiëren
(InDesign), selecteer een voorinstelling in de lijst en klik op Bewerken. Pas de afdrukinstellingen aan en klik op OK om
terug te gaan naar het dialoogvenster Voorinstellingen afdrukken. Klik nogmaals op OK.
U kunt de standaardvoorinstelling bewerken op de hierboven beschreven manier.
Afdrukvoorinstellingen verwijderen
1 Kies Bewerken > Voorinstellingen afdrukken (Illustrator) of Bestand > Voorinstellingen afdrukken > Definiëren
(InDesign).
2 Selecteer een of meer voorinstellingen in de lijst en klik op Verwijderen. Houd Shift ingedrukt terwijl u klikt als u
aangrenzende voorinstellingen wilt selecteren. Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik om niet-
aangrenzende voorinstellingen te selecteren.
Afdrukvoorinstellingen exporteren of importeren
U kunt de voorinstellingen voor het afdrukken in afzonderlijke bestanden opslaan. Zo kunt u er makkelijker reservekopieën
van maken of de voorinstellingen doorsturen naar servicebureaus, klanten of collega's in uw werkgroep.
1 Kies Bewerken > Voorinstellingen afdrukken (Illustrator) of Bestand > Voorinstellingen afdrukken > Definiëren
(InDesign).
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u voorinstellingen wilt exporteren, selecteert u een of meer voorinstellingen in de lijst en klikt u op Exporteren
(Illustrator) of Opslaan (InDesign). Houd Shift ingedrukt terwijl u klikt als u aangrenzende voorinstellingen wilt
selecteren. Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik om niet-aangrenzende voorinstellingen te
selecteren. Geef een naam en locatie op, en klik op Opslaan.
Als u voorinstellingen wilt importeren, klikt u op Importeren (Illustrator) of Laden (InDesign). Zoek en selecteer het
bestand met de voorinstellingen die u wilt laden en klik op OK.
Het kan handig zijn om voorinstellingen niet in de map met voorkeuren op te slaan. Zo gaan de instellingen niet verloren
wanneer u uw voorkeuren verwijdert.
Opmerking: Printerstijlen die in eerdere versies van InDesign zijn gemaakt, kunnen in InDesign CS3 worden geladen en als
voorinstellingen worden opgeslagen.
Een overzicht van afdrukinstellingen en -voorinstellingen weergeven
Bekijk voordat u gaat afdrukken, de uitvoerinstellingen in het deelvenster Overzicht van het dialoogvenster Afdrukken en
breng indien nodig wijzigingen aan. U kunt bijvoorbeeld zien of er in het document bepaalde afbeeldingen worden
weggelaten voor OPI-vervanging door het servicebureau.
1 Kies Bestand > Afdrukken.
2 Klik op Overzicht in het dialoogvenster Afdrukken.
3 Klik op Overzicht opslaan als u het overzicht als een tekstbestand wilt opslaan.
4 Accepteer de standaardbestandsnaam of voer een andere naam voor het tekstbestand in en klik op Opslaan.
411
Hoofdstuk 14: Taken automatiseren
Door taken te automatiseren kunt u tijd besparen en consistente resultaten bereiken met veel verschillende bewerkingen.
U kunt taken in Illustrator op verschillende manieren automatiseren, namelijk met gebruik van handelingen, scripts en
gegevensgestuurde afbeeldingen.
Handelingen
Informatie over handelingen
Een handeling is een reeks taken die u kunt toepassen op één bestand of op een reeks bestanden, menuopdrachten,
deelvensteropties, acties van gereedschappen, enzovoort. U kunt bijvoorbeeld een handeling maken waarmee de grootte
van een afbeelding wordt gewijzigd, een filter op de afbeelding wordt toegepast voor een speciaal effect en het bestand
vervolgens in de gewenste indeling wordt opgeslagen.
Handelingen kunnen onderbrekingen bevatten, zodat u een taak kunt uitvoeren die niet kan worden opgenomen
(bijvoorbeeld een tekengereedschap gebruiken). Handelingen kunnen ook modale besturingselementen bevatten (die de
tussenkomst van de gebruiker vereisen). Dit houdt in dat u waarden in een dialoogvenster invoert tijdens het afspelen van
een handeling.
In Photoshop vormen handelingen de basis voor druppels. Dit zijn kleine programma's waarmee automatisch alle
bestanden worden verwerkt die naar het pictogram van het programma worden gesleept.
Photoshop en Illustrator worden geleverd met vooraf gedefinieerde handelingen, die standaard op uw computer worden
geïnstalleerd en die u helpen bij het uitvoeren van veelvoorkomende taken. U kunt deze handelingen zo gebruiken, ze
aanpassen aan uw eisen of nieuwe handelingen maken. Handelingen worden in sets opgeslagen, zodat u ze kunt ordenen.
U kunt handelingen opnemen, bewerken, aanpassen, handelingen als batch verwerken en groepen handelingen beheren
door met handelingensets te werken.
Overzicht van het deelvenster Handelingen
U kunt in het deelvenster Handelingen (Venster > Handelingen) afzonderlijke handelingen opnemen, afspelen, bewerken
en verwijderen. Via dit deelvenster kunt u ook handelingbestanden opslaan en laden
Deelvenster Handelingen in Photoshop
A. Handelingenset B. Handeling C. Opgenomen opdrachten D. Opgenomen opdracht E. Modaal besturingselement (schakelt in of uit)
Sets, handelingen en opdrachten samenvouwen en uitvouwen
Klik in het deelvenster Handelingen op het driehoekje links van de set, handeling of opdracht. Houd Alt (Windows) of
Option (Mac OS) ingedrukt en klik op het driehoekje als u alle handelingen in een set of alle opdrachten in een handeling
wilt uitvouwen of samenvouwen.
A
DE
B
C
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
412
Handelingen alleen op naam weergeven
Selecteer Knopmodus in het menu van het deelvenster Handelingen. Kies nogmaals Knopmodus om terug te keren naar
de lijstmodus.
Opmerking: In de Knopmodus kunt u geen afzonderlijke opdrachten of sets bekijken.
Handelingen selecteren in het deelvenster Handelingen
Klik op de naam van een handeling. Houd Shift ingedrukt en klik op namen van handelingen om meerdere,
aangrenzende handelingen te selecteren en houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik om meerdere
niet-aangrenzende handelingen te selecteren.
Een handeling afspelen op een bestand
Als u een handeling afspeelt, worden de opgenomen opdrachten van de handeling in het actieve document uitgevoerd. Bij
bepaalde handelingen moet u eerst een selectie maken voordat u de handeling kunt afspelen. Sommige handelingen kunnen
worden uitgevoerd op een volledig bestand. U kunt bepaalde opdrachten uitsluiten van een handeling of slechts één
opdracht afspelen. Als de handeling modale besturingselementen heeft, kunt u waarden invoeren in een dialoogvenster of
werken met modale gereedschappen wanneer de handeling pauzeert.
Opmerking: In de Knopmodus wordt door een klik op een knop de hele handeling uitgevoerd; vooraf uitgesloten opdrachten
worden echter niet uitgevoerd.
1 Selecteer, indien nodig, objecten waarop de handeling moet worden toegepast of open een bestand.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
(Illustrator) Als u een set handelingen wilt afspelen, selecteert u de naam van de set en klikt u op Afspelen in het
deelvenster Handelingen of selecteert u Afspelen in het deelvenstermenu.
Als u één handeling volledig wilt afspelen, selecteert u de naam van de handeling en klikt u op Afspelen in het deelvenster
Handelingen of selecteert u Afspelen in het deelvenstermenu.
Als u een toetsencombinatie aan de handeling hebt toegewezen, drukt u op die combinatie om de handeling automatisch
af te spelen.
Als u alleen een gedeelte van een handeling wilt afspelen, selecteert u de opdracht waarmee het afspelen moet beginnen
en klikt u op Afspelen in het deelvenster Handelingen of kiest u Afspelen in het deelvenstermenu.
Als u één handeling wilt afspelen, selecteert u de opdracht en houdt u vervolgens Ctrl (Windows) of Command (Mac OS)
ingedrukt terwijl u op de knop Afspelen in het deelvenster Handelingen klikt. U kunt ook Ctrl (Windows) of Command
(Mac OS) ingedrukt houden en op de opdracht dubbelklikken.
Als u in Photoshop een handeling ongedaan wilt maken, maakt u eerst een opname in het deelvenster Historie voordat u
een handeling afspeelt. U kunt dan de handeling ongedaan maken door de opname te selecteren.
Een handeling opnemen
Wanneer u een nieuwe handeling maakt, worden alle opdrachten en gereedschappen die u gebruikt, aan de handeling
toegevoegd totdat u de opname stopt.
Werk in een kopie om te voorkomen dat er fouten ontstaan en neem aan het begin van de handeling, voordat u andere
opdrachten toepast, de opdracht Bestand > Opslaan als kopie (Illustrator) of Bestand > Opslaan als op en selecteer Als kopie
(Photoshop).UkuntinPhotoshopookinhetdeelvensterHistorieopdeknopNieuweopnameklikkenomeenopnamevande
afbeelding te maken voordat u de handeling opneemt.
1 Open een bestand.
2 Klik in het deelvenster Handelingen op de knop Nieuwe handeling maken, of selecteer Nieuwe handeling in het
menu van het deelvenster.
3 Voer een naam in voor de handeling, selecteer een handelingenset en stel de gewenste opties in.
Functietoets Wijs een sneltoets toe aan de handeling. U kunt elke toetsencombinatie van een functietoets, de Ctrl-toets
(Windows) of Command-toets (Mac OS) en de Shift-toets kiezen (bijvoorbeeld Ctrl+Shift+F3), met de volgende
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
413
uitzonderingen: in Windows kunt u de F1-toets niet gebruiken en kunt u ook de toetsen F4 of F6 niet gebruiken in
combinatie met de Ctrl-toets.
Opmerking: Als u een handeling toewijst aan een sneltoets die al voor een opdracht wordt gebruikt, voert de sneltoets de
handeling uit en niet de opdracht.
Kleur Wijs een kleur toe voor de weergave in de knoppenmodus.
4 Klik op Opnemen beginnen. De knop Opnemen beginnen in het deelvenster Handelingen wordt rood .
Belangrijk: Wanneer u de opdracht Opslaan als gebruikt, mag u de bestandsnaam niet wijzigen. Als u een nieuwe
bestandsnaam invoert, wordt die nieuwe naam telkens wanneer u de handeling uitvoert, opgenomen en gebruikt. Wanneer
u voordat u het bestand opslaat naar een andere map navigeert, kunt u een andere locatie opgeven zonder een bestandsnaam
op te geven.
5 Voer de bewerkingen en opdrachten uit die u wilt opnemen.
Niet alle taken kunnen rechtstreeks worden opgenomen. De meeste taken die u niet rechtstreeks kunt opnemen, kunt u wel
invoegen met behulp van de opdrachten in het menu van het deelvenster Handelingen.
6 Als u de opname wilt stoppen, klikt u op de knop Afspelen/opnemen stoppen of kiest u Opname stoppen in het menu
van het deelvenster Handelingen. (In Photoshop kunt u ook op de toets Esc drukken.)
Als u de opname in dezelfde handeling wilt hervatten, kiest u Opname starten in het menu van het deelvenster
Handelingen.
Taken die niet kunnen worden opgenomen, invoegen in handelingen
U kunt niet alle taken in handelingen rechtstreeks opnemen. U kunt bijvoorbeeld de opdrachten in de menu's Effecten en
Weergave niet opnemen, evenmin als opdrachten waarmee deelvensters worden getoond of verborgen. Ook het gebruik van
de gereedschappen Selecteren, Pen, Penseel, Potlood, Verloop, Net, Pipet, Emmertje voor actieve verf en Schaar kan niet
worden opgenomen.
Kijk naar het deelvenster Handelingen om na te gaan welke taken niet kunnen worden opgenomen. Als de naam van de
opdracht of het gereedschap niet wordt weergegeven nadat u de taak hebt uitgevoerd, kunt u de taak mogelijk wel toevoegen
met behulp van de opdrachten in het menu van het deelvenster Handelingen.
Als u een taak die niet kan worden opgenomen wilt invoegen nadat u een handeling hebt gemaakt, selecteert u in de
handeling het item waarachter u de taak wilt invoegen. Kies vervolgens de desbetreffende opdracht in het menu van het
deelvenster Handelingen.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Handelingen op pagina 411
Een niet-opneembare menuopdracht invoegen
1 Kies Menu-optie invoegen in het menu van het deelvenster Handelingen.
2 Selecteer de opdracht in het desbetreffende menu of typ de eerste letters van de naam van de opdracht in het tekstvak en
klik op Zoeken. Klik vervolgens op OK.
Een pad invoegen
Selecteer het pad en kies Pad selecteren invoegen in het menu van het deelvenster Handelingen.
De selectie van een object invoegen
1 Typ een naam voor het object in het vak Tekstblok van het deelvenster Kenmerken voordat u de handeling opneemt.
(Selecteer Tekstblok tonen in het menu van het deelvenster Kenmerken om het tekstvak Tekstblok weer te geven.)
2 Wanneer u de handeling opneemt, kiest u Object selecteren in het menu van het deelvenster Handelingen.
3 Voer een naam in voor het object en klik op OK.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
414
Optimalisatieopties opnemen voor meerdere segmenten in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten
Stel de optimalisatieopties voor de segmenten in voordat u de handeling opneemt. Druk vervolgens op Alt (Windows)
of Option (Mac OS) en klik in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten op Herinneren.
Wanneer u de handeling opneemt, behoudt Illustrator de instellingen.
Een stop invoegen
U kunt stops in een handeling opnemen, zodat u een taak kunt uitvoeren die niet kan worden opgenomen (bijvoorbeeld als
u een tekengereedschap wilt gebruiken). Klik, zodra u de taak hebt uitgevoerd, op de knop Afspelen in het deelvenster
Handelingen om de handeling te voltooien.
U kunt ook een kort bericht weergeven wanneer de handeling de stop bereikt, zodat u weet wat er moet gebeuren voordat
u doorgaat met de handeling. U kunt een knop Doorgaan in het bericht opnemen als er geen andere taken hoeven te worden
uitgevoerd.
1 Kies op een van de volgende manieren de plaats waar de stop moet komen:
Selecteer de naam van een handeling als u een stop wilt invoegen na de handeling.
Selecteer een opdracht als u een stop wilt invoegen na de opdracht.
2 Kies Stop invoegen in het menu van het deelvenster Handelingen.
3 Typ het bericht dat moet verschijnen.
4 Als u de mogelijkheid wilt hebben om de handeling te vervolgen zonder te stoppen, selecteert u Doorgaan.
5 Klik op OK.
Stops kunnen tijdens of na de opname van een handeling worden ingevoegd.
Instellingen wijzigen bij het afspelen van een handeling
Standaard worden handelingen voltooid met de waarden die bij de oorspronkelijke opname van de handelingen zijn
opgegeven. Als u de instellingen voor een opdracht binnen een handeling wilt wijzigen, kunt u een modaal
besturingselement invoegen. Met een modaal besturingselement kunt u een handeling onderbreken, zodat u waarden kunt
invoeren in een dialoogvenster of een modaal besturingselement kunt gebruiken. (Bij een modaal besturingselement moet
u op Enter of Return drukken om het bijbehorende effect toe te passen. Als u eenmaal op Enter of Return hebt gedrukt,
worden de taken van de handeling voortgezet.)
Een modaal besturingselement wordt aangeduid met het pictogram van een dialoogvenster links van een opdracht,
handeling of set in het deelvenster Handelingen. Een rood pictogram van een dialoogvenster geeft een handeling of set
aan waarin bepaalde (maar niet alle) opdrachten modaal zijn In de Knopmodus kunt u geen modaal besturingselement
instellen.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een modaal besturingselement wilt inschakelen voor een opdracht in een handeling, klikt u op het vakje links van
de opdrachtnaam. Klik nogmaals op het vakje om het modale besturingselement uit te schakelen.
Als u modale besturingselementen voor alle opdrachten in een handeling wilt in- of uitschakelen, klikt u op het vakje
links van de naam van de handeling.
Als u modale besturingselementen voor alle handelingen in een set wilt in- of uitschakelen, klikt u op het vakje links van
de naam van de set.
Opdrachten uitsluiten van een handeling
U kunt opdrachten die u niet wilt afspelen als deel van een opgenomen handeling, uitsluiten. U kunt geen opdrachten
uitsluiten in de Knopmodus.
1 Vouw indien nodig de lijst met opdrachten in de handeling uit door in het deelvenster Handeling op het driehoekje links
van de naam van de handeling te klikken.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
415
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u één opdracht wilt uitsluiten, schakelt u het selectievakje links van de opdrachtnaam uit. Klik nogmaals op het
selectievakje om de taak weer op te nemen.
Als u alle opdrachten of handelingen in een handeling of set wilt uitsluiten of opnemen, klikt u op het selectievakje links
van de naam van de handeling of de set.
Als u alle opdrachten wilt uitsluiten of opnemen behalve de geselecteerde opdracht, houdt u Alt (Windows) of Option
(Mac OS) ingedrukt en klikt u op het selectievakje van de opdracht.
In Photoshop wordt het vinkje van de bovenliggende handeling rood en in Illustrator lichtgrijs weergegeven om aan te
geven dat sommige van de opdrachten in de handeling zijn uitgesloten.
De afspeelsnelheid opgeven
U kunt de afspeelsnelheid van een handeling aanpassen of deze pauzeren om een handeling op fouten te kunnen
controleren.
1 Kies Terugspeelopties in het menu van het deelvenster Handelingen.
2 Selecteer een snelheid en klik op OK.
Versneld Speelt de handeling op een normale snelheid af (de standaardinstelling).
Opmerking: Wanneer u een handeling op een hoge snelheid afspeelt, wordt het scherm mogelijk niet snel genoeg bijgewerkt
terwijl de handeling wordt uitgevoerd. Zo worden bestanden bijvoorbeeld geopend, gewijzigd, opgeslagen en gesloten zonder
dat dit op het scherm zichtbaar is, maar de handeling kan nu sneller worden uitgevoerd. Als u de bestanden op het scherm wilt
weergeven terwijl de handeling wordt uitgevoerd, moet u de optie opgeven waarbij de handeling stap voor stap wordt
uitgevoerd.
Stap voor stap Voltooit iedere opdracht en tekent de afbeelding opnieuw voordat u doorgaat naar de volgende opdracht in
de handeling.
Pauzeren gedurende __ seconden Geeft aan hoe lang er moet worden gewacht tussen het uitvoeren van twee opdrachten
in de handeling.
3 (Alleen Photoshop) Selecteer Pauzeren gedurende gesproken notitie om ervoor te zorgen dat elke gesproken notitie in
een handeling wordt afgespeeld voordat de volgende stap in de handeling begint. Schakel deze optie uit als de handeling
moet doorgaan terwijl er een gesproken notitie wordt afgespeeld.
Handelingen bewerken en opnieuw opnemen
U kunt handelingen heel eenvoudig bewerken en aanpassen. U kunt de instellingen van elke opdracht in een handeling
aanpassen, opdrachten aan een bestaande handeling toevoegen of een volledige handeling stap voor stap doorlopen en een
bepaalde instelling of alle instellingen wijzigen.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Handelingen op pagina 411
Opdrachten toevoegen aan een handeling
1 Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer de naam van de handeling als u een nieuwe opdracht wilt invoegen aan het eind van de handeling.
Selecteer een opdracht in de handeling als u na de handeling een opdracht wilt invoegen.
2 Klik op de knop Opnemen beginnen of kies Opname starten in het menu van het deelvenster Handelingen.
3 Neem de aanvullende opdrachten op.
4 Klik op de knop Afspelen/opnemen stoppen of kies Opname stoppen in het menu van het deelvenster Handelingen
wanneer de opname gereed is.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
416
Opdrachten in een handeling opnieuw rangschikken
Sleep een opdracht in het deelvenster Handelingen naar de nieuwe locatie in dezelfde of in een andere handeling. Laat
de muisknop los zodra de dikke zwarte lijn op de gewenste plaats staat.
Een handeling opnieuw opnemen
1 Selecteer een handeling en kies Opnieuw opnemen in het menu van het deelvenster Handelingen.
2 Als er een modaal besturingselement wordt weergegeven, gebruikt u het besturingselement om andere instellingen te
maken en drukt u op Enter of Return of drukt u alleen maar op Enter of Return om dezelfde instellingen te behouden.
3 Als er een dialoogvenster wordt weergegeven, wijzigt u de instellingen en klikt u op OK om de gewijzigde waarden op
te nemen. Als u dezelfde waarden wilt gebruiken, klikt u op Annuleren.
Eén taak nogmaals opnemen
1 Selecteer een object van hetzelfde type waarvoor u de handeling opnieuw wilt opnemen. Als een taak bijvoorbeeld alleen
beschikbaar is voor vectorobjecten, moet u bij het opnieuw opnemen een vectorobject selecteren.
2 Dubbelklik in het deelvenster Handelingen op de opdracht.
3 Voer de nieuwe waarden in en klik op OK.
Handelingensets beheren
U kunt sets handelingen maken en ordenen die betrekking hebben op een bepaalde taak. U kunt deze sets dan op schijf
opslaan en overbrengen naar andere computers.
Opmerking: Eventuele handelingen die u maakt, worden automatisch in het deelvenster Handelingen weergegeven, maar als
u een handeling werkelijk wilt opslaan en niet het risico wilt lopen dat deze handeling verloren gaat als u het bestand met uw
voorkeuren (Illustrator) of het deelvensterbestand Handelingen (Photoshop) verwijdert, moet u de handelingen opslaan als deel
van een handelingenset.
Een set handelingen opslaan
1 Selecteer een set.
Als u één handeling wilt opslaan, moet u eerst een handelingenset maken en de handeling naar de nieuwe set verplaatsen.
2 Kies Handelingen opslaan in het menu van het deelvenster Handelingen.
3 Voer een naam in voor de set, kies een locatie en klik op Opslaan.
U kunt het bestand op een willekeurige locatie opslaan. U kunt alleen de volledige inhoud van een set in het deelvenster
Handelingen opslaan. Afzonderlijke handelingen kunnen niet worden opgeslagen.
Opmerking: (Alleen Photoshop) Als u het bestand met de opgeslagen handelingen opslaat in de map
Voorinstellingen/Handelingen, wordt de set pas onder in het menu van het deelvenster Handelingen weergegeven nadat u de
toepassing opnieuw hebt gestart.
Houd Ctrl+Alt (Windows) of Command+Option (Mac OS) ingedrukt wanneer u de opdracht Handelingen opslaan kiest
om de handelingen op te slaan in een tekstbestand. Dit bestand kunt u gebruiken om de inhoud van een handeling te
evalueren of af te drukken. Het tekstbestand kan echter niet meer in Photoshop worden geladen.
Een set handelingen laden
In het deelvenster Handelingen staan standaard enkele voorgeprogrammeerde handelingen (geleverd bij de toepassing) en
verder handelingen die u zelf hebt gemaakt. U kunt in het deelvenster Handelingen ook extra handelingen laden.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Handelingen laden in het menu van het deelvenster Handelingen. Ga naar het bestand en selecteer het bestand met
de handelingenset en klik op Laden (Photoshop) of Openen (Illustrator).
(Alleen Photoshop) Selecteer een handelingenset onder in het menu van het deelvenster Handelingen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
417
In Photoshop hebben bestanden met een handelingenset de extensie .atn; In Illustrator hebben deze bestanden de extensie .aia.
De standaardset met handelingen herstellen
1 Kies Handelingen herstellen in het menu van het deelvenster Handelingen.
2 Klik op OK om de huidige handelingen in het deelvenster Handelingen te vervangen door de standaardset of klik op
Toevoegen om de set standaardhandelingen aan de huidige handelingen in het deelvenster toe te voegen.
Handelingensets ordenen
Als u uw handelingen wilt organiseren, kunt u ze onderbrengen in sets die u opslaat op een schijf. U kunt handelingensets
maken voor verschillende soorten werk, bijvoorbeeld drukwerk en on line-publicaties en deze sets kopiëren naar andere
computers.
Als u een een nieuwe set met handelingen wilt maken, klikt u in het deelvenster Handelingen op de knop Nieuwe set
maken of selecteert u Nieuwe set in het deelvenstermenu. Voer vervolgens een naam in voor de set en klik op OK.
Opmerking: Als u een nieuwe handeling wilt maken en deze in een nieuwe set wilt onderbrengen, maakt u eerst de nieuwe set.
De nieuwe set wordt vervolgens in het pop-upmenu van de set weergegeven wanneer u de nieuwe handeling maakt.
Als u een handeling naar een nieuwe set wilt verplaatsen, sleept u de handeling naar de desbetreffende set. Laat de
muisknop los zodra de dikke zwarte lijn op de gewenste plaats staat.
Als u de naam van een set met handelingen wilt wijzigen, dubbelklikt u in het deelvenster Handelingen op de naam van
de set of selecteert u Opties instellen in het menu van het deelvenster Handelingen. Voer vervolgens de nieuwe naam in
voor de set en klik op OK.
Als u alle handelingen in het deelvenster Handelingen wilt vervangen door een nieuwe set, kiest u Handelingen
vervangen in het menu van het deelvenster Handelingen. Selecteer een bestand met handelingen en klik op Laden
(Photoshop) of Openen (Illustrator).
Belangrijk: Met de opdracht Handelingen vervangen vervangt u alle sets handelingen in het huidige document. Alvorens deze
opdracht te gebruiken is het aan te raden een kopie van de huidige set handelingen op te slaan via de opdracht Handelingen
opslaan.
Een handeling afspelen op een batch bestanden
Met de opdracht Batch kunt u een handeling uitvoeren op alle bestanden en alle submappen in een map. U kunt de opdracht
Batch ook gebruiken om een sjabloon voor gegevensgestuurde afbeeldingen te vullen met verschillende sets gegevens.
1 Kies Batch in het menu van het deelvenster Handelingen.
2 Selecteer bij Afspelen de handeling die u wilt afspelen.
3 Kies bij Bron de map waarop de handeling moet worden uitgevoerd. Selecteer Gegevenssets als u de handeling wilt
afspelen op elke gegevensset in het huidige bestand.
Als u een map selecteert, kunt u aanvullende opties voor het afspelen van de handeling instellen.
4 Geef bij Doel aan wat er met de verwerkte bestanden moet gebeuren. U kunt de bestanden geopend laten zonder de
wijzigingen op te slaan (Geen), de bestanden sluiten en opslaan op de huidige locatie (Opslaan en sluiten) of de bestanden
op een andere locatie opslaan (Map).
Afhankelijk van de optie die u selecteert voor Doel, kunt u aanvullende opties instellen voor het opslaan van de bestanden.
5 Geef aan wat er bij de batchverwerking moet worden gedaan als er fouten optreden. Als u Fouten opslaan naar bestand
selecteert, klikt u op Opslaan als en geeft u het foutbestand een naam.
6 Klik op OK.
Wanneer u bestanden opslaat met de opdracht Batch, worden deze altijd in de oorspronkelijke bestandsindeling opgeslagen.
Als u wilt dat een batchproces bestanden opslaat in een andere indeling, neemt u in de oorspronkelijke handeling de
opdracht Opslaan als of Kopie opslaan op, gevolgd door de opdracht Sluiten. Kies vervolgens Geen bij Doel als u het batchproces
instelt.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
418
Als u meerdere handelingen in een batch wilt verwerken, maakt u een nieuwe handeling en neemt u de opdracht Batch op
voor iedere handeling die u wilt gebruiken. Met deze techniek kunt u ook meerdere mappen in één batch verwerken. Als u
meerdere mappen in een batch wilt verwerken, maakt u aliassen in een map naar de andere mappen die u wilt verwerken.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Handelingen op pagina 411
Gegevenssets gebruiken” op pagina 422
Opties voor batchverwerking
Als u bij Bron de optie Map selecteert, kunt u de volgende opties instellen:
Handelingen met opdracht Openen negeren Hiermee worden de bestanden uit de opgegeven map geopend en worden
eventuele Openen-opdrachten genegeerd die zijn opgenomen als onderdeel van de oorspronkelijke handeling.
Inclusief alle submappen Hiermee verwerkt u alle bestanden en mappen in de gespecificeerde map.
Als de handeling opdrachten voor opslaan of exporteren bevat, kunt u de volgende opties instellen:
Handelingen met de opdracht Opslaan negeren Hiermeeslaatudeverwerktebestandenopindegespecificeerdedoelmap
en niet op een locatie die is opgenomen in de handeling. Klik op Kiezen om de doelmap op te geven.
Handelingen met opdracht Exporteren negeren Hiermee exporteert u de verwerkte bestanden naar de opgegeven doelmap
en niet naar een locatie die is opgenomen in de handeling. Klik op Kiezen om de doelmap op te geven.
Als u Gegevenssets als bron kiest, kunt u een optie instellen voor het genereren van bestandsnamen bij het negeren van
opdrachten voor opslaan en exporteren:
Bestand en nummer Hiermee genereert u de bestandsnaam door de bestandsnaam van het oorspronkelijke document te
nemen, de extensie ervan te verwijderen en vervolgens een nummer van drie cijfers toe te voegen dat correspondeert met
de gegevensset.
Bestand en naam gegevensset Hiermee genereert u de bestandsnaam door de bestandsnaam van het oorspronkelijke
document te nemen, de extensie ervan te verwijderen en vervolgens een onderstrepingsteken en de naam van de
gegevensset toe te voegen.
Naam gegevensset Hiermee genereert u de bestandsnaam door de naam van de gegevensset te gebruiken.
Scripts
Een script gebruiken
Bij het uitvoeren van een script voert uw computer een reeks bewerkingen uit. Deze bewerkingen kunnen alleen betrekking
hebben op Illustrator, maar kunnen ook andere programma's omvatten, zoals tekstverwerkings-, spreadsheet- en
databasebeheerprogramma's.
Illustrator ondersteunt meerdere scriptomgevingen (inclusief Microsoft Visual Basic, AppleScript, JavaScript en
ExtendScript). U kunt de standaardscripts gebruiken die worden geleverd bij Illustrator, maar u kunt ook zelf scripts maken
en toevoegen aan het submenu Scripts.
Raadpleeg de voorbeeldscripts en de documentatie over scripts in de map Adobe Illustrator CS3/Scripting voor meer
informatie over scripts in Illustrator.
Een script uitvoeren
Kies Bestand > Scripts en kies een script. Kies Bestand > Scripts > Ander script en navigeer naar een script.
Opmerking: AlsueenscriptbewerktterwijlIllustratorwordtuitgevoerd,wordendewijzigingenpasgeactiveerdalsudezehebt
opgeslagen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
419
Een script installeren
Kopieer het script naar de vaste schijf van uw computer.
Als u het script in de map Adobe Illustrator CS3/Presets/Scripts plaatst, wordt het script weergegeven in het submenu
Bestand > Scripts.
Als u het script op een andere locatie op de vaste schijf plaatst, kunt u het script uitvoeren in Illustrator door Bestand >
Scripts > Ander script te kiezen.
Opmerking: Als u een script in de map Adobe Illustrator CS3/Presets/Scripts plaatst terwijl Illustrator wordt uitgevoerd, wordt
het script pas weergegeven in het submenu Scripts nadat u Illustrator opnieuw hebt opgestart.
Gegevensgestuurde afbeeldingen
Gegevensgestuurde afbeeldingen
Gegevensgestuurde afbeeldingen maken het mogelijk om snel en nauwkeurig meerdere versies van een illustratie te
produceren. Stel bijvoorbeeld dat u 500 verschillende webbanners wilt maken op basis van dezelfde sjabloon. Voorheen
moest u dan handmatig de sjabloon vullen met gegevens (afbeeldingen, tekst, enzovoort). Maar met gegevensgestuurde
afbeeldingen kunt u nu een script gebruiken dat naar een database verwijst om de webbanners voor u te maken.
In Illustrator kunt u alle mogelijke illustraties gebruiken als sjabloon voor gegevensgestuurde afbeeldingen. U hoeft alleen
maar aan de hand van variabelen te bepalen welke objecten in het tekengebied dynamisch zijn (welke objecten kunnen
worden gewijzigd). U gebruikt variabelen om tekstreeksen, gekoppelde afbeeldingen, grafiekgegevens en de
zichtbaarheidsinstellingen van de objecten in uw illustratie te wijzigen. Bovendien kunt u verschillende sets variabele
gegevens maken om gemakkelijk te kunnen zien hoe de sjabloon eruitziet wanneer rendering is toegepast.
Gegevensgestuurde afbeeldingen zijn speciaal ontworpen om te worden gebruikt in omgevingen waar mensen
samenwerken. Hieronder wordt een aantal voorbeelden gegeven van hoe mensen met verschillende functies samenwerken
bij het gebruik van gegevensgestuurde afbeeldingen:
Ontwerpers krijgen controle over de dynamische elementen van hun ontwerpen als ze sjablonen maken. Als ze de
sjabloon dan voor productie overhandigen, weten ze zeker dat alleen de variabele gegevens worden gewijzigd.
Ontwikkelaars kunnen variabelen en gegevenssets rechtstreeks coderen in een XML-bestand. De ontwerper kan de
variabelen en gegevenssets dan importeren naar een Illustrator-bestand om een ontwerp te maken dat op uw specificaties
is gebaseerd.
Als u verantwoordelijk bent voor de productie, kunt u de uiteindelijke afbeeldingen renderen met scripts in Illustrator,
de opdracht Batch of een webprogramma, zoals Adobe GoLive 6.0. Ook kan het renderingsproces verder worden
geautomatiseerd met gebruik van een dynamische imaging-server, zoals Adobe® Graphics Server.
Zie ook
Gegevenssets gebruiken” op pagina 422
“Variabelenbibliotheken op pagina 423
Overzicht van het deelvenster Variabelen
Als u met variabelen en gegevenssets werkt, gebruikt u het deelvenster Variabelen (Venster > Variabelen). Het type en de
naam van iedere variabele in het document worden vermeld in het deelvenster. Als de variabele aan een object is gekoppeld,
wordt in de kolom Objecten de naam van het gekoppelde object weergegeven zoals dit wordt weergegeven in het
deelvenster Lagen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
420
Deelvenster Variabelen
A. Gegevensset B. Deelvenstermenu C. Type variabele D. Naam van de variabele E. Naam van het gekoppelde object
In het deelvenster Variabelen wordt het type van een variabele aangegeven met de volgende pictogrammen:
Variabele van het type Zichtbaarheid .
Variabele van het type Tekstreeks .
Variabele van het type Gekoppeld bestand .
Variabele van het type Grafiekgegevens .
Variabele zonder type (niet gekoppeld) .
U kunt de rijen sorteren door te klikken op de items in de kopbalk: op de naam van de variabele, de objectnaam of het type
variabele.
Variabelen maken
U kunt in Illustrator vier typen variabelen maken: Grafiekgegevens, Gekoppeld bestand, Tekstreeks en Zichtbaarheid. Het
type van de variabele geeft aan welke objectkenmerken kunnen worden gewijzigd (dat wil zeggen, dynamisch zijn).
Opmerking: Het menu van het deelvenster Variabelen bevat ook opdrachten om variabelen te maken.
Een variabele van het type Zichtbaarheid maken
Selecteer de objecten die u wilt weergeven of verbergen en klik op de knop Zichtbaarheid dynamisch maken in
het deelvenster Variabelen.
Een variabele van het type Tekstreeks maken
Selecteer een type object en klik op de knop Object dynamisch maken in het deelvenster Variabelen.
Een variabele van het type Gekoppeld bestand maken
Selecteer een gekoppeld bestand en klik op de knop Object dynamisch maken in het deelvenster Variabelen.
Een variabele van het type Grafiekgegevens maken
Selecteer een grafiekobject en klik op de knop Object dynamisch maken in het deelvenster Variabelen.
Een variabele maken zonder deze aan een object te koppelen
Klik op de knop Nieuwe variabele in het deelvenster Variabelen. Als u vervolgens een object aan de variabele wilt
koppelen,selecteertuhetobjectendevariabeleenkliktuopdeknopZichtbaarheiddynamischmakenofdeknopObject
dynamisch maken.
Variabelen bewerken
U kunt de naam of het type van een variabele bewerken, de binding van een variabele opheffen en een variabele
vergrendelen met gebruik van het deelvenster Variabelen.
B
A
CD E
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
421
Als u de binding van een variabele opheft, wordt de koppeling tussen de variabele en het object verbroken. Als u variabelen
vergrendelt kunt u geen variabelen maken of verwijderen of opties voor variabelen bewerken. U kunt echter wel objecten
aan vergrendelde variabelen binden en deze binding weer opheffen.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Variabelen” op pagina 419
De naam en het type van een variabele wijzigen
Dubbelklik op de variabele in het deelvenster Variabelen. U kunt ook de variabele selecteren in het deelvenster
Variabelen en Variabele-opties kiezen in het menu van het deelvenster Variabelen.
De binding van een variabele opheffen
Klik op de knop Binding van variabele opheffen in het deelvenster Variabelen of kies Binding van variabele
opheffen in het menu van het deelvenster Variabelen.
Alle variabelen in een document vergrendelen of ontgrendelen
Klik in het deelvenster Variabelen op de knop Variabelen vergrendelen of Variabelen ontgrendelen .
Variabelen verwijderen
Wanneer u een variabele verwijdert, wordt deze verwijderd uit het deelvenster Variabelen. Als u een variabele verwijdert
die is gekoppeld aan een object, wordt het object statisch (tenzij het object ook is gekoppeld aan een variabele van een ander
type).
1 Selecteer een variabele die u wilt verwijderen.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op het pictogram Variabele verwijderen in het deelvenster Variabelen of kies Variabele verwijderen in het menu
van het deelvenster Variabelen.
Als u een variabele wilt verwijderen zonder dat er een bevestigingsbericht wordt weergegeven, sleept u de variabele naar
het pictogram Variabele verwijderen.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Variabelen” op pagina 419
Dynamische objecten bewerken
U kunt de gegevens wijzigen die zijn gekoppeld aan een variabele door het object te bewerken waaraan de variabele is
gekoppeld. Als u bijvoorbeeld werkt met een variabele van het type Zichtbaarheid, kunt u de zichtbaarheidsstatus van het
object wijzigen in het deelvenster Lagen. Door dynamische objecten te bewerken kunt u meerdere gegevenssets maken die
u in de sjabloon kunt gebruiken.
1 Selecteer een dynamisch object in het tekengebied of voer een van de volgende handelingen uit om automatisch een
dynamisch object te selecteren:
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op een variabele in het deelvenster Variabelen.
SelecteereenvariabeleinhetdeelvensterVariabelenenkiesinhetdeelvenstermenudeoptieGebondenobjectselecteren.
Alsualledynamischeobjectenwiltselecteren,kiestuAllegebondenobjectenselectereninhetmenuvanhetdeelvenster
Var iab el en .
2 Bewerk de gegevens die aan het object zijn gekoppeld als volgt:
Bewerk de tekst in het tekengebied.
Bewerk gekoppelde bestanden door de afbeelding te vervangen met behulp van het deelvenster Koppelingen of de
opdracht Bestand > Plaatsen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
422
Bewerk de gegevens van grafieken in het dialoogvenster Grafiekgegevens.
Bewerk alle objecten met dynamische zichtbaarheid door in het deelvenster Lagen de zichtbaarheid van een object te
wijzigen.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Koppelingen” op pagina 241
Grafiekgegevens invoeren” op pagina 425
Overzicht van het deelvenster Lagen” op pagina 200
Overzicht van het deelvenster Variabelen” op pagina 419
Dynamische objecten identificeren met XML-id's
InhetdeelvensterVariabelenwordendenamenvandedynamischeobjectenuithetdeelvensterLagenweergegeven.Alsu
de sjabloon voor gebruik met andere Adobe-producten opslaat in de SVG-indeling, moeten deze objectnamen voldoen aan
de naamgevingsconventies voor XML. XML-namen moeten bijvoorbeeld beginnen met een letter, onderstrepingsteken of
dubbele punt, en mogen geen spaties bevatten.
Er wordt in Illustrator automatisch een geldige XML-id toegewezen aan elk dynamische object dat u maakt. Als u
objectnamen met XML-id's wilt weergeven, bewerken of exporteren, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Eenheden en
weergaveprestaties (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Eenheden en weergaveprestaties (Mac OS). Selecteer
vervolgens XML-id.
Zie ook
Overzicht van het deelvenster Variabelen” op pagina 419
Gegevenssets gebruiken
Een gegevensset is een verzameling variabelen met gekoppelde gegevens. Wanneer u een gegevensset maakt, legt u in feite
een opname vast van de gegevens die op dat moment worden weergegeven in het tekengebied. U kunt schakelen tussen
verschillende gegevenssets om verschillende gegevens in de sjabloon te laden.
De naam van de huidige gegevensset wordt boven in het deelvenster Variabelen weergegeven. Als u de waarde van een
variabele wijzigt, zodat het tekengebied de in de set opgeslagen gegevens niet meer weerspiegelt, wordt de naam van de
gegevensset cursief weergegeven. U kunt dan een nieuwe gegevensset maken of u kunt de gegevensset bijwerken om de
opgeslagen gegevens te vervangen door de nieuwe gegevens.
Zie ook
Gegevensgestuurde afbeeldingen” op pagina 419
“Een handeling afspelen op een batch bestanden” op pagina 417
Overzicht van het deelvenster Variabelen” op pagina 419
Een nieuwe gegevensset maken
Klik op de knop Gegevensset vastleggen in het deelvenster Variabelen. U kunt ook de optie Gegevensset vastleggen
kiezen in het menu van het deelvenster Variabelen.
Schakelen tussen gegevenssets
Selecteer een gegevensset in de lijst Gegevensset in het deelvenster Variabelen. U kunt ook op de knop Vorige
gegevensset of Volgende gegevensset klikken.
Gegevens in het tekengebied toepassen op de huidige gegevensset
Kies Gegevensset bijwerken in het menu van het deelvenster Variabelen.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
423
De naam van een gegevensset wijzigen
Bewerk de tekst rechtstreeks in het tekstvak Gegevensset. U kunt ook dubbelklikken op het woord Gegevensset: (links
naast het tekstvak Gegevensset), een nieuwe naam invoeren en op OK klikken.
Een gegevensset verwijderen
Kies de optie Gegevensset verwijderen in het menu van het deelvenster Variabelen.
Variabelenbibliotheken
In een omgeving waar meerdere mensen samenwerken is coördinatie tussen teamleden van essentieel belang voor het
succes van het project. In een bedrijf waar websites worden gemaakt is de webontwerper bijvoorbeeld verantwoordelijk
voor het uiterlijk van de site, terwijl de webontwikkelaar verantwoordelijk is voor de onderliggende code en scripts. Als de
ontwerper de opmaak van de webpagina wijzigt, moeten deze wijzigingen worden doorgegeven aan de ontwikkelaar. Als
de ontwikkelaar functies wil toevoegen aan de webpagina, moet het ontwerp mogelijk ook worden aangepast.
Met behulp van variabelenbibliotheken kunnen ontwerpers en ontwikkelaars hun werk coördineren via een XML-bestand.
Een ontwerper kan bijvoorbeeld in Illustrator een sjabloon voor visitekaartjes maken en de variabele gegevens als XML-
bestand exporteren. De ontwikkelaar kan het XML-bestand dan gebruiken om variabelen en gegevenssets te koppelen aan
een database en een script schrijven om de uiteindelijke illustratie te genereren. Dit werkschema kan ook worden
omgekeerd, zodat de ontwikkelaar de namen van variabelen en gegevenssets in een XML-bestand codeert en de ontwerper
de variabelenbibliotheken in een Illustrator-document importeert.
Als u variabelen uit een XML-bestand in Illustrator wilt importeren, kiest u Variabelenbibliotheek laden in het menu van
het deelvenster Variabelen.
Als u variabelen van Illustrator wilt exporteren naar een XML-bestand, kiest u Variabelenbibliotheek opslaan in het menu
van het deelvenster Variabelen.
Zie ook
Gegevensgestuurde afbeeldingen” op pagina 419
Gegevenssets gebruiken” op pagina 422
Overzicht van het deelvenster Variabelen” op pagina 419
Een sjabloon opslaan voor gegevensgestuurde afbeeldingen
Wanneer u variabelen definieert in een Illustrator-document, maakt u een sjabloon voor gegevensgestuurde afbeeldingen.
U kunt de sjabloon opslaan in SVG-indeling voor gebruik met andere Adobe-producten, zoals Adobe Graphics Server en
Adobe GoLive. Een gebruiker van GoLive kan bijvoorbeeld een SVG-sjabloon in een paginalayout plaatsen, de variabelen
ervan met dynamische koppelingen aan een database binden en vervolgens met Graphics Server herhalingen van de
illustratie genereren. Ook kan een ontwikkelaar die werkt met Adobe Graphics Server de variabelen in het SVG-bestand
direct binden aan een database of een andere gegevensbron.
1 Kies Bestand > Opslaan als, geef een bestandsnaam op, selecteer SVG als bestandsindeling en klik op Opslaan.
2 Klik op Meer opties en kies Gegevens van Adobe Graphics Server opnemen. Alle benodigde gegevens voor het
vervangen van variabelen worden dan opgenomen in het SVG-bestand.
3 Klik op OK.
424
Hoofdstuk 15: Grafieken
Met grafieken kunt u statistische gegevens op een visuele manier presenteren. In Adobe Illustrator kunt u negen
verschillende typen grafieken maken en deze aan uw behoeften aanpassen.
Grafieken maken
Een grafiek maken
1 Selecteer een grafiekgereedschap.
Het type grafiek dat wordt gegenereerd, wordt bepaald door het gereedschap dat u het eerst selecteert. U kunt het type
grafiek later echter wijzigen.
2 Gebruik een van de volgende manieren om de afmetingen van de grafiek te bepalen:
Sleep diagonaal van de hoek waar de grafiek moet beginnen naar de tegenoverstaande hoek. Houd Alt (Windows) of
Option (Mac OS) ingedrukt en sleep om de grafiek vanuit zijn middelpunt te tekenen. Als u Shift ingedrukt houdt,
beperkt u de grafiek tot een vierkant.
Klik op de plaats waar u de grafiek wilt maken. Voer de breedte en hoogte van de grafiek in en klik op OK.
Opmerking: De afmetingen die u definieert, gelden voor het hoofdgedeelte van de grafiek, maar niet voor de labels en de
legenda.
3 Voer gegevens voor de grafiek in het venster Grafiekgegevens in.
Belangrijk: Grafiekgegevens moeten op een bepaalde manier worden geordend. Dit verschilt per grafiektype. Lees de informatie
over het organiseren van labels en gegevens in het werkblad voordat u begint met het invoeren van gegevens.
4 Klik op de knop Toepassen of druk op Enter op het numerieke toetsenblok om de grafiek te maken.
Het venster Grafiekgegevens blijft geopend totdat u het sluit. Hierdoor kunt u eenvoudig wisselen tussen het bewerken van
de grafiekgegevens en het werken op het tekengebied.
Zie ook
Galerie met grafiekgereedschappen” op pagina 30
Grafiekgegevens invoeren” op pagina 425
Grafieken opmaken en aanpassen” op pagina 428
De kolombreedte of decimale precisie aanpassen
Het aanpassen van de kolombreedte is niet van invloed op de breedte van de kolommen in de grafiek; u ziet zo alleen meer
of minder cijfers in de kolom.
Standaard wordt gewerkt met waarden van 2 decimalen. Als het getal 4 in een cel wordt ingevoerd, wordt dit in het venster
Grafiekgegevens weergegeven als 4,00 en het getal 1,55823 wordt weergegeven als 1,56.
De breedte van kolommen aanpassen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Celspecificaties en voer een waarde in tussen 0 en 20 in het tekstvak Kolombreedte.
Plaats de aanwijzer op de rand van de kolom die u wilt aanpassen. De aanwijzer verandert in een dubbele pijl . Sleep
de scheidslijn tussen de kolommen naar de gewenste positie.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
425
De decimale precisie voor cellen aanpassen
Klik op de knop Celspecificaties en voer een waarde in tussen 0 en 10 in het tekstvak Aantal decimalen.
Grafiekgegevens invoeren
U gebruikt het venster Grafiekgegevens om de gegevens voor de grafiek in te voeren. Het venster Grafiekgegevens wordt
automatisch weergegeven als u een grafiekgereedschap selecteert, en blijft geopend totdat u het venster sluit.
Het venster Grafiekgegevens
A. Tekstinvoervak B. Gegevens importeren C. Rijen/kolommen omwisselen D. x/y omwisselen E. Celspecificaties F. Vor ige versie
G. Toepassen
1 Het venster Grafiekgegevens voor een bestaande grafiek weergeven: selecteer de gehele grafiek met het gereedschap
Selecteren en kies vervolgens Object > Grafiek > Gegevens.
2 Voer gegevens in op een van de volgende manieren:
Selecteer een cel in het werkblad en typ de gegevens in het tekstvak boven in het venster. Druk op Tab om de gegevens
in te voeren en de volgende cel in dezelfde rij te selecteren. Druk op Enter of Return om de gegevens in te voeren en de
volgendecelindezelfdekolomteselecteren.Gebruikdepijltoetsenomnaareenandereceltegaan.Ukuntookgewoon
op een andere cel klikken om deze te selecteren.
Kopieer gegevens van een spreadsheettoepassing zoals Lotus® 1-2-3 of Microsoft Excel. Klik in het venster
Grafiekgegevens op de cel die de linkerbovencel moet vormen van de gegevens die u plakt, en kies Bewerken > Plakken.
Gebruik een tekstverwerker om een tekstbestand te maken waarin de gegevens voor elke cel worden gescheiden door
een tab. Begin een nieuwe rij door op Enter of Return te drukken. De gegevens mogen alleen decimale punten of
komma's bevatten, anders worden de gegevens niet juist in de grafiek verwerkt. (U voert bijvoorbeeld 732000 in en niet
732.000.) Klik in het venster Grafiekgegevens op de cel die de linkerbovencel moet vormen van de gegevens die u plakt.
Klik op de knop Gegevens importeren en selecteer het tekstbestand.
Opmerking: Als u grafiekgegevens per ongeluk hebt ingevoerd in rijen in plaats van kolommen (of omgekeerd), klikt u op de
knop Rij/kolom omwisselen om de kolommen en rijen met gegevens om te wisselen. Als u de x- en de y- as van een
spreidingsgrafiek wilt omwisselen, klikt u op de knop x/y omwisselen .
3 Klik op de knop Toepassen of druk op Enter op het numerieke toetsenblok om de grafiek opnieuw te genereren.
Grafieklabels en gegevenssets gebruiken
Labels zijn woorden of getallen die twee zaken beschrijven: de gegevenssets die u wilt vergelijken en de categorieën
waartegen u deze wilt afzetten. Labels voor kolomgrafieken, gestapelde kolomgrafieken, staafgrafieken, gestapelde
staafgrafieken, lijngrafieken, vlakgrafieken en radargrafieken voert u als volgt in op het werkblad:
A B C D E F G
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
426
Labels in het venster Grafiekgegevens
A. Labels voor gegevenssets B. Lege cel C. Categorielabels
Labels invoeren
Labels voor kolomgrafieken, gestapelde kolomgrafieken, staafgrafieken, gestapelde staafgrafieken, lijngrafieken,
vlakgrafieken en radargrafieken voert u als volgt in op het werkblad:
Als u in Illustrator een legenda wilt genereren voor de grafiek, verwijdert u de inhoud van de cel linksboven en laat u de
cel leeg.
Voer labels in voor de verschillende gegevenssets in de bovenste rij cellen. Deze labels worden weergegeven in de legenda.
Als u niet wilt dat er een legenda wordt gegenereerd, voer dan geen labels in voor de gegevenssets.
Voer labels in voor de categorieën in de linkerkolom met cellen. Categorieën zijn vaak tijdseenheden, zoals dagen,
maanden of jaren. Deze labels worden weergegeven langs de horizontale of verticale as van de grafiek, behalve bij
radargrafieken. Bij radargrafieken resulteert elk label in een aparte as.
Als u labels wilt maken die alleen uit getallen bestaan, dient u de getallen binnen rechte aanhalingstekens te plaatsen. Als
u bijvoorbeeld het jaar 1996 wilt gebruiken als label, voer dan "1996" in.
U kunt in een label aangeven dat er een nieuwe regel moet komen door op de toets voor de verticale lijn ('|') te drukken.
Typ bijvoorbeeld Totaal aantal|abonnementen|1996 om het volgende grafieklabel te maken:
Totaal aantal
abonnementen
1996
Gegevenssets invoeren voor spreidingsgrafieken
Het verschil tussen een spreidingsgrafiek en andere soorten grafieken is dat bij een spreidingsgrafiek beide assen waarden
aangeven; er zijn geen categorieën.
Gegevens in spreidingsgrafiek
Voer in de bovenste rij cellen van het werkblad, om de andere kolom, de labels in voor gegevenssets, te beginnen bij de
eerste cel. Deze labels worden weergegeven in de legenda.
Voer gegevens voor de y-as in de eerste kolom in en gegevens voor de x-as in de tweede kolom.
Gegevenssets invoeren voor schijfgrafieken
U organiseert gegevenssets voor schijfgrafieken op dezelfde manier als voor andere grafieken. In dit geval wordt echter door
elke rij in het werkblad een afzonderlijke grafiek gegenereerd.
B
C
A
40 60 80 100
10
15
20
25
30
Group B Group A
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
427
Gegevens in schijfgrafiek
Voer de labels voor de gegevenssets op dezelfde manier in als bij kolomgrafieken, gestapelde kolomgrafieken,
staafgrafieken, gestapelde staafgrafieken, lijngrafieken, vlakgrafieken en radargrafieken. Voer categorielabels in als u
grafieknamen wilt genereren.
Als u één schijfgrafiek wilt maken, voert u maar één rij met gegevens in. De ingevoerde waarden moeten allemaal óf
positief óf negatief zijn.
Als u meerdere schijfgrafieken wilt maken, voert u extra rijen met gegevens in. Alle gegevens moeten óf positief óf
negatief zijn. Standaard is de grootte van de afzonderlijke schijfgrafieken proportioneel ten opzichte van de totalen van
de gegevens van elke grafiek.
Gegevenssets invoeren voor kolom-, staaf-, lijn-, vlak- en radargrafieken
Als u de labels voor de grafiek hebt ingevoerd, kunt u de verschillende gegevenssets invoeren onder de desbetreffende
kolommen.
Gegevens in kolomgrafiek
Kolomgrafiek, gestapelde kolomgrafiek, staafgrafiek en gestapelde staafgrafiek De hoogte van de kolom of de lengte van
de staaf komt overeen met de hoeveelheid die wordt vergeleken. Bij kolom- en staafgrafieken kunt u positieve en negatieve
waarden combineren. Negatieve waarden worden weergegeven als kolommen die onder aan de horizontale as hangen. Bij
gestapelde kolomgrafieken moeten alle waarden positief of negatief zijn.
Lijngrafiek Elke kolom met gegevens komt overeen met één lijn in de lijngrafiek. In een lijngrafiek kunt u positieve en
negatieve waarden combineren.
Vlakgrafiek De waarden moeten alle positief of negatief zijn. Elke ingevoerde rij met gegevens komt overeen met een
gevuld vlak in de vlakgrafiek. Vlakgrafieken voegen de waarden van elke kolom toe aan de totalen van de vorige kolom.
Hoewel vlakgrafieken en lijngrafieken dezelfde gegevens bevatten, zien er dus heel anders uit.
Radargrafiek Elk getal wordt op een as gemarkeerd en verbonden met de andere getallen op dezelfde as. Op deze manier
ontstaat een “web. In een radargrafiek kunt u positieve en negatieve waarden combineren.
D C B A
0
10000
20000
30000
40000
50000
60000
70000
80000
B A
2000 1990
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
428
Grafieken opmaken
Grafieken opmaken en aanpassen
U kunt grafieken op allerlei manieren opmaken. U kunt bijvoorbeeld de vorm en de positie van de assen van de grafiek
wijzigen, slagschaduwen toevoegen, de legenda verplaatsen en verschillende soorten grafieken combineren. U kunt de
opmaakopties voor een grafiek bekijken door een grafiek te selecteren met het gereedschap Selecteren en door Object >
Grafiek > Type grafiek te kiezen.
U kunt de grafiek ook op allerlei manieren handmatig aanpassen. U kunt de kleuren van schaduwen wijzigen, fonts en
tekststijlen wijzigen, bepaalde of alle delen van de grafiek verplaatsen, spiegelen, schuintrekken, roteren of schalen, en
kolom- en markeringsontwerpen aanpassen. U kunt transparanties, verlopen, overvloeiingen, penseelstreken, grafische
stijlen en andere effecten toepassen op grafieken. Het is aan te raden deze wijzigingen als allerlaatste toe te passen, omdat
deze worden verwijderd als u de grafiek opnieuw genereert.
Als u ideeën wilt opdoen voor het aanpassen van grafieken, bekijkt u de voorbeelden in de map Leuke
extra's/Voorbeeldbestanden/Grafiekontwerpen in de Illustrator-map.
Vergeet niet dat een grafiek een gegroepeerd object is dat gerelateerd is aan de gegevens die de grafiek bevat. Degroepeer
de grafiek nooit. Als u dat doet, kunt u de grafiek niet meer wijzigen. Als u een grafiek wilt bewerken, gebruikt u het
gereedschap Direct selecteren of het gereedschap Groep selecteren om de gewenste delen te selecteren. Degroepeer de
grafiek hierbij niet.
Verder is het van belang dat u begrijpt hoe elementen van een grafiek aan elkaar zijn gerelateerd. De gehele grafiek vormt
tezamen met de bijbehorende legenda één groep. Alle gegevenssets tezamen vormen een subgroep van de grafiek. Elke
gegevensset met bijbehorend legendavak is vervolgens weer een subgroep van alle gegevenssets. Elke waarde is subgroep
van de gegevensset waar deze bij hoort, enzovoort. Objecten binnen een grafiek moet u nooit degroeperen of hergroeperen.
Zie ook
Grafiekontwerpen” op pagina 432
Het grafiektype wijzigen
1 Selecteer een grafiek met het gereedschap Selecteren.
2 Kies Object > Grafiek > Type grafiek of dubbelklik op het grafiekgereedschap in het deelvenster Gereedschappen.
3 Klik in het dialoogvenster Type grafiek op de knop die overeenkomt met het gewenste grafiektype en klik op OK.
Opmerking: Als u grafiekobjecten hebt gekleurd met verlopen, kunnen er onverwachte resultaten optreden als u daarna het
grafiektype wijzigt. Teneinde ongewenste resultaten te voorkomen, wordt het aangeraden verlopen pas toe te passen als de
grafiek geheel gereed is. U kunt ook het gereedschap Direct selecteren gebruiken om objecten te selecteren die met een verloop
zijn gekleurd en dan een proceskleur toepassen op die objecten. Vervolgens past u de oorspronkelijke verlopen weer toe.
De assen van een grafiek opmaken
Met uitzondering van schijfgrafieken hebben alle grafieken een waardeas waarop de maateenheid voor de grafiek wordt
weergegeven. U kunt ervoor kiezen de waardeas aan één zijde van de grafiek weer te geven, of aan beide zijden.
Staafgrafieken, gestapelde staafgrafieken, kolomgrafieken, gestapelde kolomgrafieken, lijngrafieken en vlakgrafieken
hebben ook een categorieas die de gegevenscategorieën in de grafiek definieert.
U kunt bepalen hoeveel verdeelstreepjes er worden weergegeven op elke as. Verder kunt u de lengte van de verdeelstreepjes
wijzigen en een voor- en achtervoegsel toevoegen aan de getallen op de as.
1 Gebruik het gereedschap Selecteren om de grafiek te selecteren.
2 Kies Object > Grafiek > Type grafiek of dubbelklik op het grafiekgereedschap in het deelvenster Gereedschappen.
3 Als u de positie van de waardeas wilt wijzigen, selecteert u een optie in het menu Waardeas.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
429
4 Als u verdeelstreepjes en labels wilt opmaken, selecteert u een as in het pop-upmenu boven aan het dialoogvenster en
stelt u de volgende opties in:
Waarden verdeelstreepjes Hiermee bepaalt u de plaatsing van verdeelstreepjes op waardeassen, linkerassen, rechterassen,
onderste of bovenste assen. Selecteer Berekende waarden negeren als u de plaatsing van de verdeelstreepjes zelf wilt
berekenen. Accepteer de waarden die zijn ingesteld toen u de grafiek maakte of voer een minimumwaarde, een
maximumwaarde en het aantal gedeelten tussen labels in.
Verdeelstreepjes Bepaalt de lengte van de verdeelstreepjes en het aantal verdeelstreepjes per gedeelte. Voor categorieassen
selecteert u Verdeelstreepjes tussen labels tekenen om verdeelstreepjes tussen de labels of kolommen weer te geven. Schakel
deze optie uit om de verdeelstreepjes in het midden van de labels of kolommen te plaatsen.
Labels toevoegen Hiermee geeft u een voor- en een achtervoegsel op voor getallen op waardeassen, linker- of rechterassen
of onderste of bovenste assen. U kunt bijvoorbeeld een euroteken of procentteken toevoegen aan de getallen op de assen.
Verschillende schalen toewijzen aan de waardeassen
Als de grafiek aan beide zijden een waardeas heeft, kunt u aan elke as een andere gegevensset toekennen. In dat geval wordt
er voor elke as een andere schaal gegenereerd. Deze techniek is vooral handig als u verschillende grafiektypen combineert
in dezelfde grafiek.
1 Selecteer het gereedschap Groep selecteren .
2 Klik op de legenda voor de gegevensset die u wilt toewijzen aan de as.
3 Klik nogmaals zonder dat u de aanwijzer van het gereedschap Groep selecteren van de legenda weghaalt. Alle kolommen
die deel uitmaken van de legenda, worden hiermee geselecteerd.
4 Kies Object > Grafiek > Type grafiek of dubbelklik op het grafiekgereedschap in het deelvenster Gereedschappen.
5 Kies in het pop-upmenu Waardeas de as waaraan u de gegevens wilt toewijzen.
6 Klik op OK.
Zie ook
Galerie met selectiegereedschappen” op pagina 24
Kolommen, staven en lijnen opmaken
Voor kolomgrafieken, gestapelde kolomgrafieken, staafgrafieken en gestapelde staafgrafieken kunt u de hoeveelheid ruimte
aanpassen tussen elke kolom of staaf in de grafiek. U kunt ook de hoeveelheid ruimte tussen de categorieën of clusters van
gegevens in de grafiek aanpassen. Bij lijngrafieken, spreidingsgrafieken en radargrafieken kunt u de vorm van lijnen en
gegevenspunten aanpassen.
1 Gebruik het gereedschap Selecteren om de grafiek te selecteren.
2 Kies Object > Grafiek > Type grafiek of dubbelklik op het grafiekgereedschap in het deelvenster Gereedschappen.
3 Als u bij kolomgrafieken, gestapelde kolomgrafieken, staafgrafieken en gestapelde staafgrafieken de ruimte tussen
kolommen en staven wilt aanpassen, typt u een waarde tussen 1% en 1000% in de tekstvakken Kolombreedte, Staafbreedte
of Clusterbreedte.
Een waarde hoger dan 100% betekent dat de kolommen, staven of clusters elkaar overlappen. Een waarde lager dan 100%
betekent dat er ruimte wordt vrijgehouden tussen de kolommen, staven of clusters. Een waarde van 100% betekent dat de
kolommen, staven of clusters tegen elkaar worden geplaatst.
4 Als u lijnen en gegevenspunten wilt aanpassen bij lijngrafieken, spreidingsgrafieken en radargrafieken, stelt u de opties
Gegevenspunten markeren, Gegevenspunten verbinden, Lijnen van rand tot rand en Lijnen vullen in.
5 Als u de overlapping van kolommen, staven en lijnen wilt wijzigen, stelt u de opties Eerste rij voorop en Eerste kolom
voorop in.
Opmerking: Selecteer altijd Eerste kolom voorop voor vlakgrafieken. Als u dat niet doet, worden sommige vlakken mogelijk niet
weergegeven.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
430
Grafiekopties
U hebt toegang tot de algemene grafiekopties als u de grafiek selecteert met het gereedschap Selecteren en als u vervolgens
dubbelklikt op het grafiekgereedschap in het deelvenster Gereedschappen.
Waardeas Hier geeft u aan waar de waardeas (de as met de maateenheid) wordt weergegeven.
Slagschaduw Hiermee past u slagschaduwen toe achter de kolommen, staven en lijnen in een grafiek. Slagschaduwen
worden toegepast op gehele schijfgrafieken.
Legenda bovenaan Hiermee geeft u de legenda horizontaal boven aan de grafiek weer in plaats van rechts van de grafiek.
Eerste rij voorop Bepaalt hoe de categorieën (clusters) gegevens in een grafiek elkaar overlappen als de clusterbreedte
groter is dan 100%. Deze optie is vooral nuttig bij kolom- en staafgrafieken.
Eerste kolom voorop Hiermee zet u de kolom, staaf of lijn die correspondeert met de eerste kolom gegevens in het venster
Grafiekgegevens, bovenaan. De instelling van deze optie bepaalt ook welke kolom bovenaan staat bij kolomgrafieken en
gestapelde kolomgrafieken waarbij de kolombreedte groter is dan 100%, en bij staafgrafieken en gestapelde staafgrafieken
waarbij de staafbreedte groter is dan 100%.
Gegevenspunten markeren Hiermee plaatst u vierkante markeringen op elk gegevenspunt.
Gegevenspunten verbinden Hiermee tekent u lijnen waarmee de relaties tussen gegevens beter zichtbaar worden gemaakt.
Lijnen van rand tot rand Hiermee tekent u lijnen over de gehele breedte van de grafiek, van de linkerzijde tot de rechterzijde
van de x-as. Deze optie is niet beschikbaar voor spreidingsgrafieken.
Lijnen vullen Hiermee maakt u bredere lijnen. De lijn krijgt de dikte die u opgeeft in het tekstvak Lijndikte, en de kleur die
is opgegeven bij de desbetreffende reeks gegevens. Deze optie wordt beschikbaar als u Gegevenspunten verbinden
selecteert.
Slagschaduw
U kunt slagschaduwen toepassen achter de kolommen, staven en lijnen in een grafiek. Slagschaduwen worden toegepast op
gehele schijfgrafieken.
1 Selecteer een grafiek met het gereedschap Selecteren.
2 Kies Object > Grafiek > Type grafiek of dubbelklik op het grafiekgereedschap in het deelvenster Gereedschappen.
3 Selecteer de optie Slagschaduw in het dialoogvenster Type grafiek en klik op OK.
De positie van een legenda wijzigen
Standaard wordt de legenda rechts van de grafiek weergegeven. U kunt er echter voor kiezen om de legenda horizontaal
langs de bovenzijde van de grafiek weer te geven.
1 Selecteer een grafiek met het gereedschap Selecteren.
2 Kies Object > Grafiek > Type grafiek of dubbelklik op het grafiekgereedschap in het deelvenster Gereedschappen.
3 Selecteer de optie Legenda bovenaan in het dialoogvenster Type grafiek en klik op OK.
Schijfgrafieken opmaken
U kunt bij schijfgrafieken de plaatsing van de legenda en de sortering van de segmenten wijzigen. U kunt ook aangeven hoe
meerdere schijfgrafieken moeten worden weergegeven.
1 Gebruik het gereedschap Selecteren om de grafiek te selecteren.
2 Kies Object > Grafiek > Type grafiek of dubbelklik op het grafiekgereedschap in het deelvenster Gereedschappen.
3 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de plaatsing van de legenda wilt wijzigen, selecteert u een optie bij Legenda.
Als u wilt opgeven hoe meerdere schijfgrafieken moeten worden weergegeven, selecteert u een optie voor Positie.
Als u wilt aangeven hoe de segmenten moeten worden gesorteerd, selecteert u een optie bij Sorteren.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
431
Percentages en legenda worden standaard in zwart weergegeven. Als een schijfsegment met een donkere achtergrond een
agenda onleesbaar maakt, geef dan de achtergrond een andere kleur. Selecteer de donkere schijfsegmenten met het
gereedschap Groep selecteren en verf de segmenten via het deelvenster Kleur of Stalen.
Schijfgrafiekopties
Legenda Bepaalt de plaatsing van de legenda.
Standaardlegenda Hiermee plaatst u de kolomlabels buiten de grafiek. Dit is de standaardinstelling. Gebruik deze optie
als u schijfgrafieken combineert met andere soorten grafieken.
Legenda in segmenten Hiermee zorgt u dat er labels worden ingevoegd in de overeenkomstige segmenten.
Geen legenda Hiermee wordt de legenda geheel weggelaten.
Positie Hiermee geeft u aan hoe meerdere schijfgrafieken worden weergegeven.
Naar verhouding Hiermee geeft u de grafieken evenredige grootten.
Gelijk Hiermee geeft u alle schijfgrafieken dezelfde diameter.
Gestapeld Elke schijfgrafiek wordt op de vorige grafiek geplaatst en alle schijfgrafieken hebben dezelfde grootte.
Sortering Hiermee geeft u aan hoe de segmenten worden gesorteerd.
Alles De segmenten van de geselecteerde schijfgrafieken worden gesorteerd van de hoogste naar de laagste waarde, met
de klok mee vanaf de bovenkant van de schijfgrafiek.
Eerste De segmenten van de geselecteerde schijfgrafieken worden zo gesorteerd dat de hoogste waarde in de eerste
grafiek wordt geplaatst in het eerste segment. De rest wordt gesorteerd van groot naar klein. De segmenten in alle overige
grafieken hebben dezelfde volgorde als de segmenten in de eerste grafiek.
Geen De segmenten van de geselecteerde schijfgrafieken worden gesorteerd in de volgorde waarin u de waarden hebt
ingevoerd, met de klok mee vanaf de bovenkant van de schijfgrafieken.
Verschillende grafiektypen combineren
U kunt verschillende grafiektypen combineren tot één grafiek. U wilt bijvoorbeeld één gegevensset weergeven als een
kolomgrafiek en de overige gegevenssets als een lijngrafiek. U kunt elk grafiektype combineren met een ander grafiektype,
behalve met spreidingsgrafieken. Spreidingsgrafieken kunnen met geen enkel ander grafiektype worden gecombineerd.
Kolommen en lijnen in één grafiek combineren
1 Selecteer het gereedschap Groep selecteren .
2 Klik op de legenda voor de gegevens waarvan u het grafiektype wilt wijzigen.
3 Klik nogmaals zonder dat u de aanwijzer van het gereedschap Groep selecteren van de legenda weghaalt. Alle kolommen
die deel uitmaken van de legenda, worden hiermee geselecteerd.
4 Kies Object > Grafiek > Type grafiek of dubbelklik op het grafiekgereedschap in het deelvenster Gereedschappen.
5 Selecteer het gewenste grafiektype en de gewenste opties.
Alsineengrafiekmeerdaéngrafiektypewordtgebruikt,kuntueventueeldeenegegevenssetlangsderechterasplaatsen
en de andere langs de linkeras. Op deze wijze geeft elke as verschillende soorten gegevens aan.
0%
50%
100%
150%
200%
250%
$0
$5
$10
$15
$20
$25
Wholesale
Retail
Product C Product B Product A
2000 1990 1980
Varietal Retail
Price per Unit
Retail and
Wholesale
Price Index
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
432
Opmerking: Als u gestapelde kolomgrafieken samen met andere grafiektypen gebruikt, moet u erop letten dat dezelfde as wordt
gebruikt voor alle gegevenssets waarvoor gestapelde kolomgrafieken worden gebruikt. Als bepaalde gegevenssets de rechteras
gebruiken en andere de linkeras, kunnen de kolomhoogten misleidend zijn of elkaar overlappen.
Delen van een grafiek selecteren
1 Selecteer het gereedschap Groep selecteren .
2 Klik op de legenda van de kolommen die u wilt selecteren.
3 Klik nogmaals zonder dat u de aanwijzer van het gereedschap Groep selecteren van de legenda weghaalt. Alle kolommen
die deel uitmaken van de legenda, worden hiermee geselecteerd.
U kunt een groep ook selecteren door op een van de delen ervan te klikken. Vervolgens klikt u nogmaals om de kolommen
te selecteren die eveneens deel uitmaken van de groep. Klik een derde maal om de legenda te selecteren. Elke keer als u klikt,
wordt er een volgende laag van gegroepeerde objecten aan de selectie toegevoegd, te beginnen met de eerstvolgende hogere
groep in de hiërarchie. U zou hiermee kunnen doorgaan tot u alle groepen aan de selectie hebt toegevoegd.
4 Als u een deel van een geselecteerde groep wilt deselecteren, selecteert u het gereedschap Direct selecteren , houdt u
Shift ingedrukt en klikt u op het object.
De tekst in een grafiek opmaken
Als er tekst wordt gegenereerd voor de labels en de legenda van een grafiek, wordt er gebruikgemaakt van een standaardfont
en een standaardfontgrootte. U kunt de tekstopmaak echter eenvoudig wijzigen om de grafiek visueel interessanter te
maken.
1 Selecteer het gereedschap Groep selecteren .
2 Klik eenmaal om de basislijn te selecteren van de tekst die u wilt wijzigen. Klik tweemaal om alle tekst te selecteren.
3 Wijzig de tekstkenmerken naar wens.
Afbeeldingen en symbolen toevoegen aan grafieken
Grafiekontwerpen
U gebruikt grafiekontwerpen om illustraties toe te voegen aan kolommen en markeringen. Grafiekontwerpen kunnen
eenvoudige tekeningen, logo's of andere symbolen zijn die waarden in een grafiek vertegenwoordigen. Het kunnen ook
complexe objecten zijn die patronen of hulplijnobjecten bevatten. Illustrator bevat standaard diverse vooraf ingestelde
grafiekontwerpen. Verder kunt u nieuwe grafiekontwerpen maken en opslaan in het dialoogvenster Grafiekontwerp.
U kunt een grafiekontwerp op verschillende manieren toepassen op kolommen:
Verticaal geschaald ontwerp Kolommen worden verticaal uitgerekt of samengedrukt. De breedte blijft ongewijzigd.
Proportioneel geschaald ontwerp De kolommen worden zowel verticaal als horizontaal geschaald. De horizontale
afstanden tussen de ontwerpen worden niet aangepast voor de verschillende breedten.
Verticaal geschaalde ontwerpen vergeleken met proportioneel geschaalde ontwerpen
0
50
100
150
200
250
300
B A
2003 1993
0
50
100
150
200
250
300
B A
2003 1993
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
433
Herhaald ontwerp Hiermee stapelt u een ontwerp om de kolommen te vullen. U kunt de waarde opgeven die elk ontwerp
vertegenwoordigt en ook of ontwerpen die breuken vertegenwoordigen, moeten worden afgeknipt of geschaald.
Herhaalde grafiek met afgeknipt ontwerp vergeleken met herhaalde grafiek met geschaald ontwerp
Verschuivend ontwerp
Dit ontwerp lijkt op een verticaal geschaald ontwerp. Het verschil is dat u bij dit ontwerp kunt
opgeven waar het ontwerp moet worden uitgerekt of samengedrukt. Als u bijvoorbeeld een persoon gebruikt om gegevens
uit te beelden, wilt u waarschijnlijk dat alleen het lichaam wordt uitgerekt of samengedrukt, maar niet het hoofd. Als u hier
de optie Verticaal geschaald zou gebruiken, zou de persoon in zijn geheel worden geschaald.
Verschuivend grafiekontwerp
Een kolom- of markeringsontwerp importeren
Illustrator bevat allerlei vooraf ingestelde ontwerpen, die u in de grafieken kunt gebruiken. U kunt de grafiekontwerpen die
u maakt, ook tussen documenten uitwisselen.
1 Kies Venster > Staalbibliotheken > Andere bibliotheek.
2 Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u vooraf ingestelde grafiekontwerpen wilt importeren, navigeert u naar de map Leuke
extra's/Voorbeeldbestanden/Grafieken en elementen in de installatiemap van Illustrator. Selecteer een
grafiekontwerpbestand en klik op Openen.
Als u grafiekontwerpen uit een ander document wilt importeren, selecteert u het document en klikt u op Openen.
Eerst wordt er alleen een nieuw deelvenster weergegeven met kleuren, verlopen en patronen uit het geïmporteerde bestand.
De geïmporteerde grafiekontwerpen zijn echter beschikbaar als u het dialoogvenster Kolom of Markering opent.
Een kolomontwerp maken
1 Maak een rechthoek als achterste object in het ontwerp. Deze rechthoek vormt de grens van het grafiekontwerp.
U kunt de kleinste kolom van de grafiek kopiëren en plakken. Deze kolom kan als omsluitend kader voor het ontwerp
dienen.
2 Geef de rechthoek de gewenste kleurkenmerken of kies Geen als vulling en streek, zodat de rechthoek onzichtbaar is.
3 Teken een ontwerp met behulp van de tekengereedschappen of plaats een bestaand ontwerp vóór de rechthoek.
4 Selecteer met het gereedschap Selecteren het hele ontwerp, inclusief de rechthoek.
5 Kies Object > Groeperen om het ontwerp te groeperen.
6 Kies Object > Grafiek > Element.
0
50
100
150
200
250
300
B A
2003 1993
0
50
100
150
200
250
300
B A
2003 1993
0
50
100
150
200
250
300
B A
2003 1993
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
434
7 Klik op Nieuw element. Er verschijnt een voorvertoning van het geselecteerde ontwerp. De voorvertoning toont alleen
het gedeelte van het ontwerp dat in de achterste rechthoek past. In de grafiek wordt echter wel het hele ontwerp
weergegeven.
8 Klik op Naam wijzigen om het ontwerp een naam te geven.
Het maken van een grafiekontwerp is vergelijkbaar met het maken van een patroon.
Zie ook
“Informatie over patronen” op pagina 177
Een verschuivend kolomontwerp maken
1 Maak een rechthoek als achterste object in het ontwerp. Deze rechthoek vormt de grens van het grafiekontwerp.
2 Teken een ontwerp met behulp van de tekengereedschappen of plaats een bestaand ontwerp vóór de rechthoek.
3 Gebruik het gereedschap Pen om een horizontale lijn te tekenen die aangeeft op welke plaats het ontwerp uitgerekt
of samengedrukt moet worden.
4 Selecteer alle onderdelen van het ontwerp, met inbegrip van de horizontale lijn.
5 Kies Object > Groeperen om het ontwerp te groeperen.
6 Gebruik het gereedschap Direct selecteren of het gereedschap Groep selecteren om de horizontale lijn te
selecteren. Zorg dat u alleen de horizontale lijn selecteert.
7 Kies Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen maken
8 Kies Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen vergrendelen om het vinkje naast Vergrendelen te verwijderen, zodat u de
hulplijnen kunt ontgrendelen. Verplaats het ontwerp om te controleren dat de hulplijn met het ontwerp wordt
meeverplaatst.
9 Gebruik het gereedschap Selecteren om het hele ontwerp te selecteren.
10 Kies Object > Grafiek > Element.
11 Klik op Nieuw element. Er verschijnt een voorvertoning van het geselecteerde ontwerp.
12 Klik op Naam wijzigen om het ontwerp een naam te geven.
Totalen toevoegen aan een kolomontwerp
1 Maak een kolomontwerp.
2 Selecteer het gereedschap Tekst . Plaats de aanwijzer op de positie waar de waarde moet worden weergegeven, in de
buurt van of in de rechthoek die het ontwerp omsluit.
U kunt de waarde bijvoorbeeld in, boven, onder, links of rechts van het ontwerp plaatsen.
3 Klik op de gewenste positie en typ een procentteken (%) gevolgd door twee cijfers van 0 t/m 9. De cijfers bepalen hoe de
gegevens worden weergegeven.
Het eerste cijfer bepaalt hoeveel posities er vóór de decimale komma worden weergegeven. Als het totaal bijvoorbeeld 122
is, zorgt het cijfer 3 ervoor dat 122 wordt weergegeven. Als u 0 invoert als eerste cijfer, wordt het aantal posities dat nodig
is om de waarde weer te geven, automatisch toegevoegd.
Het tweede cijfer bepaalt hoeveel posities er na de decimale komma worden weergegeven. Zonodig worden er nullen
toegevoegd en worden waarden naar boven of beneden afgerond. U kunt deze aantallen variëren, afhankelijk van hoeveel
cijfers u nodig hebt.
4 Om de tekstkenmerken te wijzigen, kiest u Venster > Tekst > Teken. Stel de gewenste kenmerken in en sluit het
deelvenster.
5 Als u de decimale kommas wilt uitlijnen, kiest u Venster > Tekst > Alinea en klikt u op de knop Rechts uitlijnen.
6 Selecteer met het gereedschap Selecteren het hele ontwerp, inclusief de rechthoek en eventuele tekst.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
435
7 Kies Object > Groeperen om het ontwerp te groeperen.
8 Kies Object > Grafiek > Element.
9 Klik op Nieuw element. Er verschijnt een voorvertoning van het geselecteerde ontwerp.
10 Klik op Naam wijzigen om het ontwerp een naam te geven.
Verschuivend grafiekontwerp met kolomtotalen
Een markeringsontwerp maken
1 Selecteer en kopieer een markeringsrechthoek in de grafiek en plak deze op de plaats waar u het ontwerp wilt maken.
Dit wordt het achterste object in het grafiekontwerp en het bepaalt de grootte van de markering.
2 Bepaal de grootte voor de illustratie. U hoeft geen rekening te houden met de markeringsrechthoek.
3 Als het markeringsontwerp naar wens is, selecteert u het en kiest u Object > Grafiek > Element. Klik vervolgens op
Nieuw element.
4 Klik op Naam wijzigen om het ontwerp een naam te geven.
Een kolomontwerp toepassen op een grafiek
1 Maak of importeer het kolomontwerp.
2 Selecteer met het gereedschap Groep selecteren de kolommen of staven die u met het ontwerp wilt vullen of selecteer
de hele grafiek.
3 Kies Object > Grafiek > Kolom.
4 Selecteer een type kolomontwerp.
Als u bij Type kolom Herhaald kiest, geef dan een waarde op in het tekstvak Elk element staat voor. Selecteer in het pop-
upmenu Voor breuken of eventuele breuken moeten worden afgeknipt of geschaald. Als u kiest voor Element afknippen,
wordt zo nodig een deel van het bovenste ontwerp afgeknipt. Als u kiest voor Element schalen, wordt het laatste ontwerp
geschaald, zodat deze in de kolom past.
5 Selecteer het ontwerp dat u wilt gebruiken. Er verschijnt een voorvertoning van het geselecteerde ontwerp.
6 Klik op OK.
Een markeringsontwerp toepassen op een lijngrafiek of spreidingsgrafiek
1 Maak of importeer het kolomontwerp.
2 Selecteer met het gereedschap Groep selecteren de markeringen en legenda in de grafiek die u door een ontwerp wilt
vervangen. Selecteer geen lijnen.
3 Kies Object > Grafiek > Markering. Selecteer een ontwerp en klik op OK.
Het ontwerp wordt zodanig geschaald dat de achterste rechthoek in het ontwerp even groot is als de standaardmarkering
in de lijngrafiek of de spreidingsgrafiek.
0
50
100
150
200
250
300
250
280
180
240
B A
2003 1993
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
436
Lijngrafiek met markeringsontwerpen
Een grafiekontwerp opnieuw gebruiken
U kunt een nieuw ontwerp maken door een eerder gemaakt ontwerp opnieuw te gebruiken en te bewerken. Als u over de
oorspronkelijke illustratie van het ontwerp beschikt, kunt u deze wijzigen en vervolgens een nieuwe naam geven in het
dialoogvenster Grafiekelement.
Als u niet over de oorspronkelijke illustratie van het grafiekontwerp beschikt, kunt u deze illustratie terughalen door het
grafiekontwerp in uw bestand te plakken.
1 Kies Selecteren > Deselecteren om de selectie van de gehele illustratie op te heffen.
2 Kies Object > Grafiek > Element.
3 Selecteer het grafiekontwerp dat u in de illustratie wilt plakken en klik op Ontwerp plakken.
4 Klik op OK. Het grafiekontwerp wordt in de illustratie geplakt. U kunt het ontwerp nu bewerken en definiëren als nieuw
grafiekontwerp.
150
200
250
300
B A
437
Hoofdstuk 16: Sneltoetsen
Sneltoetsen maken u productiever met Illustrator. U kunt de hier beschreven standaardsneltoetsen gebruiken, of
sneltoetsen toevoegen en aanpassen alnaargelang uw behoeften.
Sneltoetsen aanpassen
Sneltoetsen aanpassen
In Illustrator kunt u een lijst met alle sneltoetsen weergeven en sneltoetsen maken of bewerken. Het dialoogvenster
Sneltoetsen fungeert als sneltoetsbewerker en bevat alle opdrachten die sneltoetsen ondersteunen, waaronder enkele die
niet voorkomen in de standaardset met sneltoetsen.
U kunt uw eigen sets met sneltoetsen definiëren, afzonderlijke sneltoetsen in een set wijzigen, en schakelen tussen sets met
sneltoetsen. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk verschillende sets te maken voor de verschillende werkruimten die u hebt
gekozen in het menu Venster > Werkruimte.
Naast het gebruik van sneltoetsen kunt u veel opdrachten ook starten vanuit contextgevoelige menu's. Contextgevoelige
menu's bevatten opdrachten die betrekking hebben op het actieve gereedschap of deelvenster, of op de actieve selectie. Klik
in Windows met de rechtermuisknop of houd in Mac OS Control (Ctrl) ingedrukt en klik in het documentvenster of in het
deelvenster om een contextgevoelig menu weer te geven.
1 Kies Bewerken > Sneltoetsen.
2 Kies een set sneltoetsen in het menu Set boven in het dialoogvenster Sneltoetsen.
3 Kies een sneltoetstype (Menuopdrachten of Gereedschappen) in het menu boven de weergegeven sneltoetsen.
4 Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op OK als u de set met sneltoetsen wilt activeren.
Als u een sneltoets wilt wijzigen, klikt u in de kolom Sneltoets van de lijst en typt u een nieuwe sneltoets. Als u een
sneltoets invoert die al aan een andere opdracht of een ander gereedschap is toegewezen, wordt onder in het
dialoogvenster een waarschuwing weergegeven. Klik op Ongedaan maken om de wijziging ongedaan te maken, of klik
op Ga naar als u naar de andere opdracht of het andere gereedschap wilt gaan om daaraan een nieuwe sneltoets toe te
wijzen. In de kolom Symbool typt u het symbool dat zal worden weergegeven in het menu of in de knopinfo voor de
opdracht of het gereedschap. U kunt alle tekens gebruiken die zijn toegestaan in de kolom Sneltoets.
Opmerking: In Mac OS kunt u Command+Option+8 niet toewijzen als een menusneltoets.
Klik op OK als u de wijzigingen in de huidige set met sneltoetsen wilt opslaan. (U kunt geen wijzigingen opslaan in de
set met de naam Standaardwaarden Illustrator.)
Klik op Opslaan als u een nieuwe set met sneltoetsen wilt opslaan. Typ een naam voor de nieuwe set en klik op OK. De
nieuwe sneltoetsenset wordt met de nieuwe naam weergegeven in het pop-upmenu.
Klik op Verwijderen als u de set met sneltoetsen wilt verwijderen. (U kunt de set met de naam Standaardwaarden
Illustrator niet verwijderen.)
Klik op Tekst exporteren als u de weergegeven set met sneltoetsen wilt exporteren naar een tekstbestand. In het
dialoogvenster Toetsensetbestand opslaan als voert u een bestandsnaam in voor de set met sneltoetsen die u wilt opslaan,
en vervolgens klikt u op Opslaan. U kunt dit tekstbestand gebruiken om een lijst met uw sneltoetsen af te drukken.
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
438
Standaardsneltoetsen
Toetsen voor het selecteren van gereedschappen
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Resultaat Windows Mac OS
Gereedschap Selecteren V V
Gereedschap Direct selecteren AA
Gereedschap Toverstaf Y Y
Gereedschap Lasso QQ
Gereedschap Pen P P
Gereedschap Ankerpunt toevoegen + (plus) + (plus)
Gereedschap Ankerpunt verwijderen - (min) - (min)
Gereedschap Ankerpunt omzetten Shift + C Shift + C
Gereedschap Tekst TT
Gereedschap Lijnsegment \ (backslash) \ (backslash)
Gereedschap Rechthoek M M
Gereedschap OvaalL L
Gereedschap Penseel BB
Gereedschap Potlood N N
Gereedschap Roteren RR
Gereedschap Spiegelen OO
Gereedschap
Schalen SS
Gereedschap Kromtrekken Shift + R Shift + R
Gereedschap Vrije transformatie E E
Gereedschap Symbolen sproeien Shift + S Shift + S
Gereedschap Kolomgrafiek JJ
Gereedschap Net UU
Gereedschap Verloop G G
Gereedschap Pipet II
Gereedschap Overvloeien WW
Gereedschap Emmertje voor actieve verf K K
Gereedschap Selectie van actieve verf Shift + L Shift + L
Gereedschap Snijgebied Shift + O Shift + O
Gereedschap Segment Shift + K Shift + K
Gereedschap
Gummetje Shift + E Shift + E
Gereedschap Schaar CC
Gereedschap Handje H H
Gereedschap Zoomen ZZ
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
439
Toetsen voor het weergeven van illustraties
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Toetsen voor tekenen
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Resultaat Windows Mac OS
Schakelen tussen schermmodi:
Standaardscherm, Volledig scherm, Volledig
scherm met menubalk, en Gemaximaliseerd
FF
Zichtbaar gedeelte in venster passen Dubbelklikken op gereedschap Handje Dubbelklikken op gereedschap Handje
100% vergroten Dubbelklikken op Zoomen Dubbelklikken op Zoomen
Schakelen naar gereedschap Handje (wanneer
u niet in tekstbewerkingsmodus
werkt)
Spatiebalk Spatiebalk
Overschakelen naar Zoomen in
vergrotingmodus
Ctrl + spatiebalk Command + Spatiebalk
Overschakelen naar Zoomen in
verkleiningmodus
Ctrl + Alt + spatiebalk Command + Option + spatiebalk
Slepend met Zoomen selectiekader voor in- en
uitzoomen verplaatsen
Spatiebalk Spatiebalk
Niet-geselecteerde illustraties verbergen Ctrl + Alt + Shift + 3 Command + Option + S
hift +3
Schakelen tussen horizontale en verticale
hulplijn
Alt ingedrukt houden en hulplijn slepen Option ingedrukt houden en hulplijn slepen
Hulplijn loslaten Ctrl + Shift-dubbelklikken op hulplijn Command + Shift-dubbelklikken op hulplijn
Resultaat Windows Mac
OS
De verhoudingen of richting van een vorm
beperken tot:
gelijke hoogte en breedte voor
rechthoeken, afgeronde rechthoeken,
ovalen en rasters
Stappen van 45˚ voor lijn- en
boogsegmenten
Originele richting voor veelhoeken, sterren
en vlammen
Shift ingedrukt houden en slepen Shift ingedrukt houden en slepen
Een vorm verplaatsen terwijl u deze tekent Spatiebalk ingedrukt houden en slepen Spatiebalk ingedrukt houden en slepen
Tekenen vanuit het middelpunt van een
vorm
(behalve voor veelhoeken, sterren en
vlammen)
Alt ingedrukt houden en slepen Option ingedrukt houden en slepen
Het vergroten of verkleinen van de zijden van
veelhoeken, punten van sterren, de hoek van
een boog, windingen van een spiraal of stralen
van een vlam
Begin te slepen en druk vervolgens op Pijl-
omhoog of Pijl-omlaag
Begin te slepen en druk vervolgens op Pijl-
omhoog of Pijl-omlaag
De binnenste straal van een ster constant
houden
Begin te slepen en houd vervolgens Ctrl
ingedrukt
Begin te slepen en houd vervolgens Command
ingedrukt
De zijden van een ster recht houden Alt ingedrukt houden en slepen Option ingedrukt houden en slepen
Schakelen tussen een open en gesloten boog Begin te slepen en houd vervolgens C
ingedrukt
Begin te slepen en houd vervolgens C
ingedrukt
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
440
Toetsen voor selecteren
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Een boog omdraaien waarbij het
referentiepunt hetzelfde blijft
Begin te slepen en houd vervolgens F
ingedrukt
Begin te slepen en houd vervolgens SF
ingedrukt
Windingen toevoegen aan of verwijderen uit
een spiraal terwijl de spiraal wordt verlengd
Alt ingedrukt houden en slepen Option ingedrukt houden en
slepen
De snelheid van het verval van een spiraal
wijzigen
Slepen en dan Ctrl indrukken Slepen en dan Command indrukken
Horizontale lijnen toevoegen aan of
verwijderen uit een rechthoekig raster of
concentrische lijnen toevoegen aan of
verwijderen uit een poolraster
Begin te slepen en druk vervolgens op
Pijl-
omhoog of Pijl-omlaag
Begin te slepen en druk vervolgens op Pijl-
omhoog of Pijl-omlaag
Verticale lijnen toevoegen aan of verwijderen
uit een rechthoekig raster of radiale lijnen
toevoegen aan of verwijderen uit een
poolraster
Begin te slepen en druk vervolgens op
Pijl-
rechts of Pijl-links
Begin te slepen en druk vervolgens op Pijl-
rechts of Pijl-links
De waarde voor schuintrekken met 10%
verlagen voor horizontale scheidingslijnen in
een rechthoekig raster of radiale
scheidingslijnen in een poolraster
Begin te slepen en druk
vervolgens op F Begin te slepen en druk vervolgens op F
De waarde voor schuintrekken met 10%
verhogen voor horizontale scheidingslijnen in
een rechthoekig raster of radiale
scheidingslijnen in een poolraster
Begin te slepen en druk vervolgens op V Begin te slepen en druk
vervolgens op V
De waarde voor schuintrekken met 10%
verlagen voor verticale scheidingslijnen in een
rechthoekig raster of concentrische
scheidingslijnen in een poolraster
Begin te slepen en druk vervolgens op X Begin te slepen en druk vervolgens op X
De waarde voor schuintrekken met 10%
verhogen voor verticale scheidingslijnen in
een rechthoekig raster of concentrische
scheidingslijnen in een poolraster
Begin te slepen en druk vervolgens op C Begin te slepen en druk vervolgens op C
Een Actief overtrekken-object in één stap
maken en uitbreiden
Alt ingedrukt houden en klikken op Actief
overtrekken in het deelvenster Beheer of Alt
ingedrukt houden en een voorinstelling voor
overtrekken selecteren.
Option ingedrukt houden en klikken op Actief
overtrekken in het deelvenster Beheer of
Option ingedrukt houden en een
voorinstelling voor overtrekken selecteren.
Resultaat Windows Mac OS
Overschakelen naar het laatst gebruikte
selectiegereedschap (Selecteren, Direct
selecteren of Groep selecteren)
CtrlCommand
Schakelen tussen Direct selecteren en Groep
selecteren
Alt Option
Toevoegen aan een selectie met gereedschap
Selecteren, Direct selecteren, Groep selecteren,
Selectie van actieve verf of Toverstaf
Shift ingedrukt houden en klikken Shif t ingedrukt houden en klikken
Verwijderen uit een selectie met Se
lecteren,
Direct selecteren, Groep selecteren of Selectie
van actieve verf
Shift ingedrukt houden en klikken Shif t ingedrukt houden en klikken
Verwijderen uit een selectie met Toverstaf Alt ingedrukt houden en klikken Option ingedrukt houden en klikken
Resultaat Windows Mac OS
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
441
Toetsen om selecties te verplaatsen
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Toetsenbordstappen instellen in Algemene voorkeuren
Toetsen voor het bewerken van vormen
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Toetsen voor het verven van objecten
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Toevoegen aan selectie met Lasso Shift ingedrukt houden en slepen Shift ingedrukt houden en slepen
Verwijderen uit selectie met Lasso Alt ingedrukt houden en slepen Option ingedrukt houden en slepen
Cursor voor geselecteerde gereedschappen
wijzigen in kruiscursor
Caps Lock Caps Lock
Resultaat Windows Mac OS
Selectie
verplaatsen in stappen die door de
gebruiker worden bepaald
Pijl-rechts, Pijl-links, Pijl-omhoog of Pijl-omlaag Pijl-rechts, Pijl-links, Pijl-omhoog of Pijl-omlaag
Selectie verplaatsen in 10 door gebruiker
gedefinieerde stappen
Shift + Pijl-rechts, Pijl-links, Pijl-omhoog of Pijl-
omlaag
Shift + Pijl
-rechts, Pijl-links, Pijl-omhoog of Pijl-
omlaag
Alle niet-geselecteerde illustraties
vergrendelen
Ctrl + Alt + Shift + 2 Command + Option + Shift + 2
Beweging beperken tot hoek van 45˚ (behalve
bij gebruik Spiegelen)
Shift ingedrukt houden Shift ingedrukt houden
Resultaat Windows Mac OS
Overschakelen van Pen naar Ankerpunt
omzetten
Alt Option
Schakelen tussen Ankerpunt toevoegen
en
Ankerpunt verwijderen
Alt Option
Overschakelen van Schaar naar Ankerpunt
toevoegen
Alt Option
Overschakelen van Potlood naar Vloeiend Alt Option
Huidig ankerpunt verplaatsen tijdens tekenen
met Pen
Spatiebalk ingedrukt houden en slepen Spatiebalk ingedrukt houden en slepen
Een rechte lijn knippen met Mes Alt
ingedrukt houden en slepen Option ingedrukt houden en slepen
Hoek van 45˚ of 90˚ knippen met Mes Shift + Alt ingedrukt houden en slepen Shift + Option ingedrukt houden en slepen
Vormmodusknoppen in deelvenster
Pathfinder wijzigen in Pathfinder-opdrachten
Alt + Vormmodus Option + Vormmodus
Resultaat Windows Mac OS
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
442
Toetsen voor het werken met Actieve verf-groepen
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Resultaat Windows Mac OS
Schakelen tussen vulling en streek XX
Standaardvulling en -streek instellen D D
Schakelen tussen vulling en streek Shift + X Shift + X
Verloopvullingmodus selecteren >>
Vulkleurmodus selecteren <<
Modus Geen lijn/vulling selecteren / (schuine streep) / (schuine streep)
Kleurvoorbeeld maken op basis
van een
afbeelding of tussenkleur op basis van een
verloop
Shift + Pipet Shift + Pipet
Voorbeeld maken op basis van stijl van het
momenteel geselecteerde item en weergave
van het huidig geselecteerde item toevoegen
Alt +Shift ingedrukt houden en klikken + Pipet Option + Shif t ingedrukt houden en klikken +
Pipet
Nieuwe vulling toevoegen Ctrl + / (schuine streep naar voren) Command + / (schuine streep naar voren)
Nieuwe streek toevoegen Ctrl + Alt + / (schuine streep naar voren) Command + Option + / (schuine streep naar
voren)
Zwart-witinstelling van verloop herstellen Ctrl ingedrukt houden en klikken op knop
Verloop in het deelvenster Gereedschappen
Command ingedrukt houden
en klikken op
knop Verloop in het deelvenster
Gereedschappen
Resultaat Windows Mac OS
Schakelen naar Pipet en vulling en/of streek
kopiëren
Alt ingedrukt houden en klikken op het
gereedschap Emmertje voor actieve verf
Option ingedrukt houden en klikken op het
gereedschap Emmertje voor actieve verf
Schakelen
naar Pipet en de kleur uit een
afbeelding of de tussenkleur uit een verloop
kopiëren
Alt +Shift ingedrukt houden en klikken op het
gereedschap Emmertje voor actieve verf
Option +Shift ingedrukt houden en klikken op
het gereedschap Emmertje voor actieve verf
Tegenovergestelde opties voor het
gereedschap Emmertje voor actieve verf
selecteren (als Vullingen
verven en Streken
verven zijn geselecteerd, schakelt u over op
alleen Vullingen verven)
Shift + Emmertje voor ac tieve verf Shift + Emmertje voor actieve verf
Meerdere randen zonder streken vullen tot in
ernaast gelegen vlakken
Dubbelklikken op het gereedschap Emmertje
voor actieve verf
Dubbelklikken op
het gereedschap Emmertje
voor actieve verf
Allevlakken met dezelfde vulling vullen en alle
randen met dezelfde streek omlijnen
Drie keer klikken op het gereedschap
Emmertje voor actieve verf
Drie keer klikken op het gereedschap
Emmertje voor actieve verf
Schakelen naar Pipet en vulling en/of streek
kopiëren
Alt
ingedrukt houden en klikken op het
gereedschap Selectie van actieve verf
Option ingedrukt houden en klikken op het
gereedschap Selectie van actieve verf
Schakelen naar Pipet en de kleur uit een
afbeelding of de tussenkleur uit een verloop
kopiëren
Alt +Shift ingedrukt houden en klikken op het
gereedschap Selectie van actieve verf
Option +Shift ingedrukt houden en klikken op
het gereedschap Selectie van actieve verf
Een selectie uitbreiden of verwijderen Shift ingedrukt houden en klikken op het
gereedschap Selectie van actieve verf
Shift ingedrukt houden en klikken op het
gereedschap Selectie van actieve verf
Alle verbonden vlakken
/randen met dezelfde
vulling/streek selecteren
Dubbelklikken op het gereedschap Selectie
van actieve verf
Dubbelklikken op het gereedschap Selectie
van actieve verf
Alle vlakken/randen met dezelfde
vulling/streek selecteren
Drie keer klikken op het gereedschap Selectie
van actieve verf
Drie keer klikken op het gereedschap Selectie
van actieve verf
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
443
Toetsen voor het transformeren van objecten
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Toetsen voor het werken met tekst
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Resultaat Windows Mac OS
Oorsprong instellen en dialoogvenster openen
bij gebruik van Roteren, Schalen, Spiegelen of
Schuintrekken
Alt ingedrukt houden en klikken Option ingedrukt houden en klikken
Selectie dupliceren en transformeren bij
gebruik van Selecteren, Schalen, Spiegelen of
Schuintrekken
Slepen en dan Alt indrukken Slepen en dan
Option indrukken
Patroon transformeren (onafhankelijk van
object) bij gebruik van Selecteren, Schalen,
Spiegelen of Schuintrekken
Tilde (~) ingedrukt houden en slepen Tilde (~) ingedrukt houden en slepen
Resultaat Windows Mac OS
Een teken naar rechts of links verplaatsen Pijl-rechts of Pijl-links Pij
l-rechts of Pijl-links
Een regel omhoog of omlaag verplaatsen Pijl-omhoog of Pijl-omlaag Pijl-omhoog of Pijl-omlaag
Een woord naar rechts of links verplaatsen Ctrl + Pijl-rechts of Pijl-links Command + Pijl-rechts of Pijl-links
Een alinea omhoog of omlaag
verplaatsen Ctrl + Pijl-omhoog of Pijl-omlaag Command + Pijl-omhoog of Pijl-omlaag
Een woord rechts of links selecteren Shift + Ctrl + Pijl-rechts of Pijl-links Shift + Command + Pijl-rechts of Pijl-links
Vorige of volgende alinea selecteren Shift + Ctrl + Pijl-omhoog
of Pijl-omlaag Shift +Command + Pijl-omhoog of Pijl-omlaag
Bestaande selectie uitbreiden Shift ingedrukt houden en klikken Shif t ingedrukt houden en klikken
Alinea links, rechts of gecentreerd uitlijnen Ctrl + Shift + L, R of CCommand + Shift + L, R of C
Alinea uitvullen Ctrl + Shift + J Command + Shift + J
Zachte return invoegen Shift +
Enter Shift + Return
Tekenspatiëring markeren Ctrl + Alt + K Command + Option + K
Horizontale schaal opnieuw instellen op 100% Ctrl + Shift + X Command + Shift + X
Fontgrootte vergroten of verkleinen Ctrl + Shift +> of <Command + Shift +> of <
Regelafstand vergroten of verkleinen Alt + Pijl-omhoog of Pijl-omlaag (horizontale
tekst) of
Pijl-rechts of Pijl-links (verticale tekst)
Option + Pijl-omhoog of Pijl-omlaag
(horizontale tekst) of Pijl-rechts of Pijl-links
(verticale tekst)
Regelafstand instellen op fontgrootte Dubbelklikken op pictogram Regelafstand in
deelvenster Teken
Dubbelklikken op pictogram Regelafstand in
deelvenster Teken
Tekstspatiëring/tekenspatiëring opnieuw
instellen op 0
Ctrl + Alt + Q Command + Option + Q
Spatiëring tussen tekens toevoegen of
verwijderen
Alt + Pijl-rechts of Pijl-links (horizontale tekst)
of Pijl-omhoog of Pijl-omlaag (verticale tekst)
Option + Pijl-rechts of Pijl-links (horizontale
tekst)
of Pijl-omhoog of Pijl-omlaag (verticale
tekst)
Spatiëring tussen tekens vergroten of
verkleinen met vijfmaal de stapgrootte
Ctrl + Alt + Pijl-rechts of Pijl-links (horizontale
tekst) of Pijl-omhoog of Pijl-omlaag (verticale
tekst)
Command + Option + Pijl-rechts of Pijl-links
(horizontale tekst) of Pijl-omhoog of Pijl-
omlaag (verticale tekst)
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
444
Als u de stapgrootte voor tekstsneltoetsen wilt wijzigen, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Tekst (Windows) of Illustrator >
Voorkeuren > Tekst (Mac OS). Typ de gewenste waarden in de tekstvakken Fontgrootte/regelafstand, Verticale verplaatsing
en Tekstspatiëring en klik op OK.
Toetsen voor het gebruik van deelvensters
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Toetsen voor het deelvenster Handelingen
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Verticale verplaatsing vergroten of verkleinen Alt + Shift + Pijl-omhoog of Pijl-omlaag
(horizontale tekst) of Pijl-rechts of Pijl-links
(verticale tekst)
Option + Shift + Pijl-omhoog of Pijl-omlaag
(horizontale tekst) of Pijl-rechts of Pijl-links
(verticale tekst)
Schakelen tussen gereedschappen voor tekst
en verticale tekst, vlaktekst en verticale
vlaktekst en tekst op een pad en verticale tekst
op een pad
Shift Shift
Schakelen tussen gereedschappen voor
vlaktekst en tekst, tekst opeen paden vlaktekst
en verticale tekst op een pad en verticale
vlaktekst
Alt ingedrukt houden en klikken op Tekst Option ingedrukt houden en
klikken op Tekst
Resultaat Windows Mac OS
Opties instellen (behalve bij deelvensters
Handelingen Penselen, Stalen en Symbolen)
Alt ingedrukt houden en klikken op knop
Nieuw
Option ingedrukt houden en klikken op knop
Nieuw
Verwijderen zonder bevestiging (behalve bij
deelvenster Lagen)
Alt ingedrukt houden en
klikken op knop
Verwijderen
Option ingedrukt houden en klikken op knop
Verwijderen
Waarde toepassen en tekstvak actief laten Shift + Enter Shift + Return
Reeks handelingen, penselen, lagen,
koppelingen, stijlen of stalen selecteren
Shift ingedrukt houden en klikken Shif t ingedrukt houden en klikken
Niet-aangrenzende
handelingen, penselen,
lagen (alleen hetzelfde niveau), koppelingen,
stijlen of stalen selecteren
Ctrl ingedrukt houden en klikken Command ingedrukt houden en klikken
Alle deelvensters tonen/verbergen Tab Tab
Alle deelvensters tonen/verbergen, behalve de
deelvensters Gereedschappen en Beheer
Shift + Tab S
hift + Tab
Resultaat Windows Mac OS
Gehele hiërarchie voor handelingensets
uitbreiden/samenvouwen
Alt ingedrukt houden en klikken op
uitbreidingsdriehoek
Option ingedrukt houden en klikken op
uitbreidingsdriehoek
Opties instellen voor handelingenset Dubbelklikken op pictogram Map Dubbelklikken op pictogram Map
Een enkele opdracht afspelen Alt ingedrukt houden
en klikken op knop
Afspelen
Option ingedrukt houden en klikken op knop
Afspelen
Beginnen met opname van handelingen
zonder bevestiging
Alt ingedrukt houden en klikken op knop
Nieuwe handeling
Option ingedrukt houden en klikken op knop
Nieuwe handeling
Resultaat Windows Mac OS
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
445
Toetsen voor het deelvenster Penselen
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Toetsen voor de deelvensters Teken en Alinea
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Toetsen voor het deelvenster Kleur
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Toetsen voor het deelvenster Verloop
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Resultaat Windows Mac OS
Dialoogvenster Penseelopties openen Dubbelklikken op penseel Dubbelklikken op penseel
Penseel dupliceren Penseel slepen naar knop Nieuw penseel Penseel slepen naar knop Nieuw penseel
Resultaat Windows Mac OS
De geselecteerde waarde
vermeerderen/verminderen met een kleine
stap
Pijl-omhoog of Pijl-omlaag Pijl-omhoog of
Pijl-omlaag
De geselecteerde waarde
vermeerderen/verminderen met een grote
stap
Shift + Pijl-omhoog of Pijl-omlaag Shift + Pijl-omhoog of Pijl-omlaag
Fontnaamveld markeren in het deelvenster
Teken
Ctrl + Alt + Shift + F Command + Option + Shift + F
Resultaat Windows Mac OS
Complement selecteren voor huidige
vulling/streek
Ctrl ingedrukt houden en klikken op
kleurenstrip
Command ingedrukt houden en klikken op
kleurenstrip
De niet-actieve vulling/streek wijzigen Alt ingedrukt houden en klikken op
kleurenstrip
Option ingedrukt houden en klikken op
kleurenstrip
Complement selecteren voor niet-actieve
vulling/streek
Ctrl + Alt
ingedrukt houden en klikken op
kleurenstrip
Command + Option ingedrukt houden en
klikken op kleurenstrip
Omkering selecteren voor huidige
vulling/streek
Ctrl + Shift ingedrukt houden en klikken op
kleurenstrip
Command +Shift ingedrukt houden en klikken
op kleurenstrip
Omkering selecteren voor niet-actieve
vulling/streek
Ctrl + Shift + Alt ingedrukt
houden en klikken
op kleurenstrip
Command + Shift + Option ingedrukt houden
en klikken op kleurenstrip
Kleurmodus wijzigen Shift ingedrukt houden en klikken op
kleurenbalk
Shift ingedrukt houden en klikken op
kleurenbalk
Kleurschuifregelaars achter elkaar verplaatsen Shift ingedrukt houden en kleurschuifregelaar
slepen
Shift ingedrukt houden en kleurschuifregelaar
slepen
Schakelen tussen percentage en 0-255
waarden voor RGB
Dubbelklikken op de rechterkant van een
numeriek veld
Dubbelklikken op de rechterkant van een
numeriek veld
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
446
Toetsen voor het deelvenster Lagen
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Toetsen voor het deelvenster Stalen
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Resultaat Windows Mac OS
Kleurstop dupliceren Alt ingedrukt houden en slepen Option ingedrukt houden en slepen
Kleurstop omwisselen Alt ingedrukt houden en kleurstop slepen naar
andere stop
Option ingedrukt houden en kleurstop slepen
naar andere stop
Staalkeur toepassen op actieve (of
geselecteerde) kleurstop
Alt-klikken op staal in
het deelvenster Stalen Option-klikken op staal in het deelvenster
Stalen
Resultaat Windows Mac OS
Alle objecten op de laag selecteren Alt ingedrukt houden en klikken op laagnaam Option ingedrukt houden en klikken op
laagnaam
Alle lagen behalve de geselecteerde
tonen/verbergen
Alt ingedrukt houden
en klikken op
oogpictogram
Option ingedrukt houden en klikken op
oogpictogram
Contourmodus/voorvertoningsmodus voor de
geselecteerde laag kiezen
Ctrl ingedrukt houden en klikken op
oogpictogram
Command ingedrukt houden en klikken op
oogpictogram
Contourmodus/voorvertoningsmodus voor
alle andere lagen kiezen
Ctrl + Alt ingedrukt houden en klikken op
oogpictogram
Command + Option
ingedrukt houden en
klikken op oogpictogram
Alle andere lagen vergrendelen/ontgrendelen Alt ingedrukt houden en klikken op pictogram
voor vergrendelen
Option ingedrukt houden en klikken op
pictogram voor vergrendelen
Alle sublagen uitvouwen om gehelehiërarchie
weer te geven
Alt ingedrukt houden en klikken op
uitbreidingsdriehoek
Option ingedrukt houden en klikken op
uitbreidingsdriehoek
O
pties instellen tijdens het maken van een
nieuwe laag
Alt ingedrukt houden en klikken op knop
Nieuwe laag maken
Option ingedrukt houden en klikken op knop
Nieuwe laag maken
Opties instellen tijdens het maken van een
nieuwe sublaag
Alt ingedrukt houden en klikken op knop
Nieuwe sublaag
Option ingedrukt houden en klikken op knop
Nieuwe sublaag
Nieuwe sublaag plaatsen onder in lijst met
lagen
Ctrl+Alt ingedrukt houden en klikken op knop
Nieuwe sublaag
Command + Option ingedrukt houden en
klikken op knop Nieuwe sublaag
Laag boven in lijst met lagen plaatsen Ctrl ingedrukt houden en k
likken op knop
Nieuwe laag
Command ingedrukt houden en klikken op
knop Nieuwe laag maken
Laag onder geselecteerde laag plaatsen Ctrl+Alt ingedrukt houden en klikken opknop
Nieuwe laag
Command + Option ingedrukt houden en
klikken op knop Nieuwe laag
De selectie kopiëren naar een nieuwe laag,
sublaag of groep
Alt
ingedrukt houden en selectie slepen Option ingedrukt houden en selectie slepen
Resultaat Windows Mac OS
Nieuwe steunkleur maken Ctrl ingedrukt houden en klikken op knop
Nieuw staal
Command ingedrukt houden en klikken op
knop Nieuw staal
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
447
Toetsen voor het deelvenster Transformeren
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Toetsen voor het deelvenster Transparantie
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Functietoetsen
Dit is geen complete lijst met alle sneltoetsen. In deze tabel vindt u alleen de sneltoetsen die niet worden weergegeven in
menuopdrachten of knopinfo.
Nieuwe algemene proceskleur maken Ctrl + Shift ingedrukt houden en klikken op
knop Nieuw staal
Command +Shift ingedrukt houden en klikken
op knop Nieuw staal
Staal vervangen door een andere staalAlt ingedrukt houden en staal slepen over een
andere staal
Option ingedrukt houden en staal slepen over
een andere staal
Staal selecteren op naam (met toetsenbord) Ctrl + Alt ingedrukt
houden en klikken in lijst
met kleurstalen
Command + Option ingedrukt houden en
klikken in lijst met kleurstalen
Resultaat Windows Mac OS
Waarde toepassen en focus in bewerkingsveld
houden
Shift + Enter Shift + Return
Waarde toepassen en object kopiëren Alt + Enter Option + Return
Waarde toepassen en hoogte of breedte van
object proportioneel schalen
Ctrl + Enter Command + Return
Resultaat Windows Mac OS
Masker wijzigen in grijswaardenafbeelding
voor bewerking
Alt ingedrukt houden en klikken op
maskerminiatuur
Option ingedrukt houden en klikken op
maskerminiatuur
Dekkingsmasker uitschakelen Shift ingedrukt houden en klikken op
maskerminiatuur
Shift ingedrukt houden en klikken op
maskerminiatuur
Dekkingsmasker opnieuw inschakelen Shift ingedrukt houden
en klikken op
uitgeschakeld maskerminiatuur
Shift ingedrukt houden en klikken op
uitgeschakeld maskerminiatuur
Dekking vermeerderen/verminderen in
stappen van 1%
Klikken op dekkingsveld + Pijl-omhoog of Pijl-
omlaag
Klikken op dekkingsveld + Pijl-omhoog of Pijl-
omlaag
Dekking vermeerderen/verminderen in
stappen van 10%
Shift
ingedrukt houden en klikken op
dekkingsveld + Pijl-omhoog of Pijl-omlaag
Shift ingedrukt houden en klikken op
dekkingsveld + Pijl-omhoog of Pijl-omlaag
Resultaat Windows Mac OS
Help opvragen F1 F1
Knippen F2 F2
Kopiëren F3 F3
Plakken F4 F4
Deelvenster Penselen tonen/verbergen F5 F5
Deelvenster K
leur tonen/verbergen F6 F6
Deelvenster Lagen tonen/verbergen F7 F7
Resultaat Windows Mac OS
ILLUSTRATOR CS3
Handboek
448
Nieuw symbool maken F8 F8
Deelvenster Info tonen/verbergen Ctrl + F8Command + F8
Deelvenster Verloop tonen/verbergen Ctrl + F9Command + F9
Deelvenster Streek tonen/verbergen Ctrl + F10 Command + F10
Deelvenster Kenmerken tonen/verbergen Ctrl + F11 Command + F11
Vorige versie Shift + Ctrl + F12 Shift + Command + F12
Deelvenster
Afbeeldingsstijlen
tonen/verbergen
Shift + F5Shift + F5
Deelvenster Vorm tonen/verbergen Shif t + F6Shif t + F6
Deelvenster Uitlijnen tonen/verbergen Shift + F7Shift + F7
Deelvenster Transformeren tonen/verbergen Shift + F8Shift + F8
Deelvenster Pathfinder tonen/verbergen Shift + Ctrl + F9Shift + Command + F9
Deelvenster Transparantie
tonen/verbergen Shift + Ctrl + F10 Shift + Command + F10
Deelvenster Symbolen tonen/verbergen Shift + Ctrl + F11 Shift + Command + F11
Resultaat Windows Mac OS
449
Index
Numeriek
3D-objecten
aangepaste schuine kanten
voor 237
afbeeldingen toewijzen aan
vlak 238
belichting 234
diepte geven 232
draaien 233
informatie 232
oppervlakschaduwen 233, 234, 237
roteren 234, 237
A
Aangepast woordenboek bewerken,
opdracht 287
aanhalingstekens
gekrulde of rechte 294
vervangen 297
aantal kleuren in illustraties
verlagen 117
aantal kleuren reduceren, opties 118
aanwijzen 331
aanwijzer 24
achtergrondafbeeldingen 380
achtergrondkleur
documentvenster 41
segmenten 354
webpagina's 380
Acrobat. Zie Adobe Acrobat
actieve effecten
Zie effecten
Actieve kleur, dialoogvenster
informatie 109
kleuren selecteren 97, 111, 113, 117
kleurgroepen maken 106, 110
Kleurkiezer gebruiken 113
openen 110
Actieve verf
beperkingen 150
Emmertje voor Actieve verf,
gereedschap 27
groepen maken 151
groepen uitbreiden en
opheffen 152
informatie 143, 149
objecten converteren naar 79, 151
Selectie van Actieve verf,
gereedschap 24, 27
sneltoetsen voor.Zie de Illustrator
Help
toevoegen aan groep 154
verven met 155, 156
vlakken en randen selecteren 189
activering van de software 1
additieve kleuren 91
Adobe Acrobat
gelaagde PDF-bestanden in 263
versies vergelijken 267
voorinstellingen voor export
naar 264
Adobe Bridge
huidig bestand tonen in 15
informatie 36
kleurinstellingen van Creative
Suite 124, 126
metadata in 273
Adobe Design Center 8
Adobe Flash
integratie met Illustrator 360
Adobe Flash, tekst exporteren
naar 314
Adobe GoLive
dynamische gegevens maken
voor 423
Illustrator-bestanden exporteren
voor 206
Adobe Graphics Server 419, 423
Adobe Help 2
Adobe Illustrator
bestandsindeling, opslaan in 250
integratie met Flash 360
metagegevens in 273
prestaties verbeteren 335
voorkeurenbestand 48
Adobe Illustrator-bestanden
importeren in Flash 361
Adobe InDesign
illustraties exporteren naar 206
Illustrator-bestanden plaatsen
in 397
metagegevens in 273
Adobe PDF, conversie-instellingen
voor 264
Adobe PDF. Zie PDF-bestanden
Adobe Photoshop
bestanden importeren uit 248
gedeelte van afbeelding naar
Illustrator verplaatsen 249
Illustrator-bestanden exporteren
voor 206, 255, 260
ingesloten illustraties 335
metagegevens in 273
objecten kopiëren naar of van 207
paden naar Illustrator
verplaatsen 249
Photoshop-effecten gebruiken in
Illustrator 335
samengestelde paden van 223
Adobe RGB-kleurruimte 139
Adobe Version Cue
info 36
toegang krijgen tot opdrachten in
statusbalk 15
Adobe Video Workshop 4
Adobe-dialoogvenster gebruiken,
optie 36
afbeeldingen
insluiten 243
vergroten of verkleinen in
dialoogvenster Opslaan voor
web 366
afbeeldingen met hyperlinks
maken 355
afbeeldingen met verlopende tonen,
afdrukken 383
afbeeldingsknipsels, naar bureaublad
slepen 207
afbeeldingsstijlen
bibliotheken 350
de koppeling verbreken naar 349
deelvenster Afbeeldingsstijlen 348
dupliceren 349
importeren uit een ander
document 350
informatie 348
maken 348, 349
Tekenkleur negeren, optie 349
toepassen 349
toepassen op symbolen 88, 89
vervangen 350
verwijderen 349
afdekvormen
gevarieerd transparante
afdekvormen 169
transparante afdekvormen
maken 166
voorkomen met gebruik van
overdrukken 403
afdrukbaar gebied 40
afdrukbare kleuren 119
INDEX
450
afdrukken
Zie ook kleurscheidingen
afbeeldingen met verlopende
tonen 383
afloop 389
bestands- en foutinformatie 274
als bitmap 403
curven 390
effecten en filters 336
grote documenten 387
illustraties niet-afdrukbaar
maken 381
ingesloten EPS-afbeeldingen 247
kleurovervloeiingen 393
limitcheck-fout 390
meerdere pagina's 41
objecten op alle platen 385
op meer pagina's 386
overwegingen voor
kleurbeheer 132
PostScript-niveau 392
samenstellingen 381
transparante illustraties 396
verlopen 173, 393
Afdrukken met hoge kwaliteit, PDF-
voorinstelling 264
Afdrukken, nieuw
documentprofiel 32
Afdrukken, opdracht 381
afgekante verbindingen, voor
streken 147
Afgeronde hoeken, effect 231
Afgeronde rechthoek,
gereedschap 25, 55
afgeronde verbindingen 147
afknotopties 147
aflooptekens
geïmporteerde PDF bijknippen
tot 246
informatie 389
opslaan in PDF-bestanden 269
aflopen
snijtekens en 37
toevoegen 389
Aftrekken, (Pathfinder-)effect 220
afvlakken
afzonderlijke objecten 403
informatie 396
lagen 203
tijdens afdrukken 397
transparantie in PDF-
bestanden 271
voorinstellingen voor 401
voorinstellingen, werken met 402
voorvertoning 400
Afvlakken transparantie,
opdracht 403
afvlakking
voorinstellingen, exporteren en
importeren 402
voorinstellingen, maken en
bewerken 402
AI-bestanden.Zie Adobe Illustrator-
bestanden
AI-bestandsindeling. Zie Adobe
Illustrator
AIPrefs, bestand 48
AIT-bestanden 35
aki 318
algemene kleuren
proceskleuren 99
Algemene voorkeuren
Anti-aliased illustratie 44
Geconverteerd toevoegen bij het
openen van verouderde
bestanden 327
Gereedschapstips 24
Hoekstraal 55
Japanse snijtekens gebruiken 40
Met grenzen voorvertoning 48
Patroondelen bewerken 210
Precisiecursors gebruiken 24
Streken en effecten schalen 211
Toetsenbordstap 193, 441
Zelfde tintpercentage
selecteren 149
alinea's
afstand tussen 306
deelvenster Alinea 303
inspringing 305
stijlen voor 313
woord- en letterspatiëring
aanpassen 304
woordafbreking 308
alineastijlen 312, 313
Alineastijlen, deelvenster
info over 312
Alle illustraties boven (Verbergen),
opdracht 204
Alle illustraties boven
(Vergrendelen), opdracht 203
Alle kleuren deselecteren,
opdracht 373
Alle lagen vergrendelen,
opdracht 203
Alles op dezelfde lagen, opdracht 186
Alles selecteren, opdracht 190
Alles tonen, opdracht 204
Alles verwijderen, opdracht 355
AlterCast
Zie Adobe Graphics Server
alternatieve glyphs
Aziatisch 316
breuken en rangtelwoorden 297
deelvenster Glyphs 301
getallen 296
informatie 300
invoegen 302
ligaturen en contextafhankelijke
alternatieven 302
markeren 302
OpenType-fonts 288, 301
sierletters 303
Alternatieve tekst 354
Andere bibliotheek, opdracht 105
animaties
maken 359, 360
objecten verdelen over lagen 202
opslaan, met de opdracht
Exporteren 257
Ankerpunt omzetten,
gereedschap 25, 72
Ankerpunt toevoegen,
gereedschap 25
Ankerpunt verwijderen,
gereedschap 25
ankerpunten
eindpunten verbinden 69
informatie 51
losse ankerpunten, zoeken 71
objecten magnetisch plaatsen
op 47
selecteren 67
toevoegen 70
tonen en verbergen 53
typen 53
verplaatsen 72
verplaatsen en verschuiven 68, 69
verwijderen 70, 72
vloeiende punten en hoekpunten
converteren 72
voorkeuren 54
ansichtkaartsjablonen 35
anti-aliasing
bij het opslaan van illustraties 259,
260, 261
in tekst 295
in omhulsels 217
voor afbeeldingen die door
effecten zijn gegenereerd 334
voorkeuren voor illustratie 44
voorvertoning 351
in web graphics 366
apparaten, kleurengamma van 94
AppleScript 418
Arcering, opdracht 340
INDEX
451
Artistiek, effecten en filters
informatie 339
Artistieke effecten en filters
Zie ook de Illustrator Help
As omkeren, opdracht 230
As vervangen, opdracht 230
as, van overvloeiing 230
ASCII, bestandsindeling 277
assen
roteren 198
spiegelassen aanpassen 199
AutoCAD-bestandsindelingen 255
automatiseren
Zie handelingen
autosegmenten 353
Aziatische tekst. Zie tekst, Aziatisch
B
basis (niet-emulsiezijde) 385
Basis CMYK, nieuw
documentprofiel 32
Basis RGB, nieuw
documentprofiel 32
basiskleur, instellen voor
kleurgroep 107
basislijnverschuiving 298
Basreliëf, opdracht 342
batchverwerking 417, 418
beeldbelichting 385
Beheer, deelvenster 16
belichting van 3D-objecten 233, 234
besparen, papier en film 387
bestanden
Zie ook documenten,
bestandsindelingen
batchgewijs verwerken 417, 418
bestandsgrootte van
webillustraties 351
converteren naar objecten 192
gekoppeld of ingesloten 240
herstellen 49
openen in Illustrator 35
opslaan 250
plaatsen 240
bestanden opnieuw koppelen 243
bestandsindelingen
AIT 35
ASCII 277
AutoCAD 255
BMP 255
DWG en DXF 255
EMF 255
EPS 251
Illustrator (AI) 250
JPEG 255
Photoshop 256
PICT 255
PNG 256
RTF 277
SVG en SVGZ 252, 356
SWF (Flash) 359
Targa 256
tekst 277
TIFF 256
WMF 256
bestandsindelingen web
JPEG 367
Bestandsinfo, opdracht 242
beveiliging, PDF-bestanden 271
bewegingen beperken 192
bibliotheken
afbeeldingsstijl 350
grafiekontwerp 433
met penselen 158
staal 100, 103
symbool 85
Binnenste gloed, effect 345
bitmapafbeeldingen
effecten toepassen op 334, 335
gedimd 201
gemaakt door effecten 334
gemaakt van vector 347
inkleuren 120
kopiëren vanuit Photoshop 249
online publiceren 245
over 244
overtrekken 76
structuur geven 344
Blijvend, opdracht 100
BMP-bestandsindeling
Zie ook illustraties exporteren
BMP-indeling 255
bogen
Boog, gereedschap 25
tekenen 56, 57
Bol, gereedschap 28
breuken
opdracht Leestekens
vervangen 297
OpenType-fonts 297
Bridge Home 7
Bridge. Zie Adobe Bridge
briefkaartsjablonen 35
briefpapiersjablonen 35
brochuresjablonen 35
browserdithering 369
browserveilige kleuren
Zie webveilige kleuren
Buitenste gloed, effect 345
bunri-kinshi 323
burasagari 307, 323
C
Cascading Style Sheets (CSS)
CSS genereren, uitvoeroptie
segment 379
categorieas, voor grafieken 428
chroma 93
Chroom, opdracht 342
cirkelvormige rasters 58
CMS. Zie
kleurovereenkomstsystemen
CMYK
informatie 92
proceskleuren 99
steunkleuren 99, 103
tinten 99, 104
wijzigen in RGB 93
CMYK-steunkleuren 95
combineren, objecten
informatie 218
met knipmaskers 225
met Pathfinder-effecten 219
met samengestelde paden 222
met samengestelde vormen 221
compensatie zwart punt
gebruiken 141
complementaire kleuren, wijzigen
in 119
compositiemethoden 308
compressie
Illustrator-indeling 251
PDF 268
Conté crayon, opdracht 342
contextafhankelijke alternatieven 302
Contourobject, effect 296
conversie-instellingen
voorinstellingen 264
converteren
boogpunten naar hoekpunten 65
Converteren naar grijswaarden,
filter 120
Converteren naar vorm, effect 231
Craquelure, opdracht 343
CSS-lagen, genereren 366
curven
afdrukken 390
tekenen 56
INDEX
452
tekenen, met gereedschap Pen 63,
64, 65
vorm veranderen 51, 68
D
datum en tijd, weergegeven op
statusbalk 15
DCS-bestandsindeling,
importeren 248
deelvensters
groeperen 18
koppelen 17
over 13
samenvouwen tot
pictogrammen 20
stapelen 19
verplaatsen 18
waarden berekenen in 16
waarden invoeren
weergeven en verbergen 14
Degroeperen, opdracht 191
De-Interlace, opdracht 343
dekking
Dekking (Selecteren > Zelfde),
opdracht 165, 190
dekkingsmaskers 166
Deselecteren, opdracht 190
Design Center 8
desktopprinters, kleurprofielen
voor 132
dialoogvensters
waarden berekenen in 16
waarden invoeren 15
DIC-kleurensysteem 100
diepte geven, objecten 232
diffusiedithering 371
digitale camera's, kleurengamma
van 94
digitale masters 262
diplomasjablonen 35
Direct selecteren, gereedschap 67
gebruik 189
informatie 24, 183
selecteren met 67
dithering
browser 369
Geen dithering, instelling 375
transparantie, in deelvenster
Optimaliseren 371
verschuiven naar webveilige
kleuren 373
documenten
beheren met Version Cue 36
in Bridge 36
instellen 41, 43, 45
maateenheden voor 45
maken, sjablonen 35
nieuwe documentprofielen 32
nieuwe maken 33
openen 35
schalen 387
soorten 32
toevoegen, meerdere pagina's 41
welkomstscherm 33
Documentinfo, opdracht 274
documentprofielen. Zie
kleurprofielen
Doezelaar, effect 345
Donkerder maken,
overvloeimodus 170
Donkere lijnen, opdracht 340
Doorsnede, (Pathfinder-)effect 220
downloaden van fonts 391
downloads 9
updates, insteekmodules, en
evaluatieversies 9
downsamplen in PDF-bestanden 268
dpi (dots per inch) 382
draaien
Zie Draaien, effect
Draaien, effect 231
draaien, objecten 233
driedimensionale objecten
Zie 3D-objecten
Droog penseel, opdracht 339
Drukwerkkwaliteit, PDF-
voorinstellingen 264
duotonen
geïmporteerd uit PDF-
bestanden 246
dupliceren van objecten 193
verschuiven 207
DXF/DWG-bestandsindelingen 255
dynamische objecten 421
dynamische tekst 314
E
Eenheden en weergaveprestaties,
voorkeuren 42, 45
Eerste kolom voorop, optie voor
grafieken 430
Eerste object boven (Selecteren),
opdracht 190
eerste regel, inspringingen 305
Eerste rij voorop, optie voor
grafieken 430
effecten
Zie ook afzonderlijke effectnamen
als weergavekenmerken 329
bewerken en verwijderen 336
informatie 333
raster 334
schalen 211
voor SVG-bestanden 357
toepassen 333
toepassen op
bitmapafbeeldingen 335
waarom sommige niet beschikbaar
zijn 334
eindpunten
van paden 51
verbinden 69
elektronische proefdruk 44
elektronische proefdrukken
in Acrobrat 131
in Photoshop, Illustrator en
InDesign 130
informatie 130
EMF-bestanden
afvlakken 396
EMF-bestandsindeling 255
Zie ook illustraties exporteren
emulsieopties 385
en-, em-streepjes, optie leestekens
vervangen 298
envelopsjablonen 35
EPS-bestanden
problemen met steunkleuren en
transparante illustraties 95
EPS-bestandsindeling
ingesloten bestanden
afdrukken 247
vergeleken met andere
indelingen 250
EPS-indeling
bestanden importeren 247
opslaan 251
opties voor opslaan 251
etiketsjablonen 35
evaluatieversies 9
Every-line Composer 309
exemplaren, symbool 80
exporteren
tekst 314
Extensible Metadata Platform
(XMP) 273
extra spaties, voorkomen 298
Extra's 6
F
Fel licht, overvloeimodus 171
Filigraan, opdracht 342
film
basis 385
besparen 387
INDEX
453
Filmkorrel, opdracht 339
filters
Zie ook afzonderlijke filternamen
informatie 333
toepassen 333
toepassen op
bitmapafbeeldingen 335
waarom sommige niet beschikbaar
zijn 334
Flakkering, gereedschap 25
Flash
symbolen 80, 82
Zie Adobe Flash
Flash. Zie Adobe Flash
Flash-afbeeldingen
animaties maken 360
informatie 359
opslaan, met de opdracht
Exporteren 257
Flexibele XHTML-webpagina's 379
flexografische pers 387
FOCOLTONE-kleurensysteem 100
Fontinstallatie 1
fonts
downloaden 391
insluiten 252, 391
kiezen 289
ontbrekend 290
OpenType 288
printerresidente 391
samengesteld 324, 326, 327
zoeken en vervangen 289
formuliervelden, beveiligen 272
Fotokopie, opdracht 342
fouten, ongedaan maken 49
fractionele tekenbreedten 300
Fresco, opdracht 339, 344
functietoetsen 447
G
gamma, kleuren- 94, 119
Gaussiaans vaag, opdracht 340
Geaccentueerde randen,
opdracht 340
Gebrandschilderd glas, opdracht 343
Geen (Knipmasker), opdracht 227
Geen (Overvloeien), opdracht 230
Geen (Samengesteld pad),
opdracht 224
Geen (Segment), opdracht 355
Geen (Snijgebied), opdracht 37
Geen (Tekstomloop), opdracht 283
Geen hulplijnen, opdracht 46
Geen samengestelde vorm,
opdracht 222
Geen, (omhulsel)
opdracht 217
Geen, knop voor vullingen en
streken 144
Geen, staal, voor vullingen en
streken 99
gegevensgestuurde afbeeldingen
Zie ook variabelen
dynamische objecten
bewerken 421
gegevenssets gebruiken 422
informatie 50, 419
sjablonen opslaan voor 423
variabelen bewerken 420
variabelen maken 420
variabelenbibliotheken
gebruiken 423
gegevenssets maken 422
Gekoppeld bestand, variabelen 419,
420, 421
gekoppelde bestanden
bijwerken 242
effecten toepassen op 335
gegevens weergeven van 242
insluiten 243, 251
oorspronkelijk bestand
bewerken 244
opnieuw koppelen 243
overwegingen voor
kleurbeheer 127
plaatsingsopties voor 243
toevoegen aan een document 240
vergeleken met ingesloten
bestanden 240
voorvertoningen voor EPS-
bestanden 247
weergeven in omtrekmodus 43
geneste groepen 191
gereedschappen
aanwijzers wijzigen 24
deelvenster Gereedschappen 22
galerieën. Zie de Illustrator Help
gereedschapstips 24
selecteren 24
sneltoetsen voor.Zie de Illustrator
Help
Gereedschappen, deelvenster
configureren 14
Gescheurde randen, opdracht 342
Geselecteerde kleuren
vergrendelen/ontgrendelen,
opdracht 374
Geselecteerde kleuren verschuiven
voor webpalet/Verschuiving
geselecteerde kleuren in
webpalet ongedaan maken,
opdracht 373
gesloten paden
informatie 51
maken met gereedschap Pen 66
maken, met gereedschap
Potlood 60
getallen, opmaak 296
GIF-bestandsindeling
Zie ook de Illustrator Help
opslaan naar 347, 351
optimalisatieopties voor 368
vergeleken met andere indelingen
voor webafbeeldingen 356
weboptimalisatie 352
GIF-indeling
opslaan als 295
optimalisatie-instellingen web 368
Gips, opdracht 342
Glas, opdracht 341, 344
globale kleuren
Actieve kleur gebruiken 111
Gloed onscherp, opdracht 341
gloed, maken 345
glyphs
Aziatisch 316
breuken en rangtelwoorden 297
deelvenster Glyphs 301
getallen 296
in OpenType-lettertypen 288
informatie 300
invoegen 302
ligaturen en contextafhankelijke
alternatieven 302
markeren 302
OpenType-fonts 301
sierletters 303
spatiëring van 304
GoLive
Zie Adobe GoLive
golvende lijnen, maken 231
grafieken
gegevens invoeren voor 425, 426,
427
labels 425
legenda 430
maken 424
schalen toewijzen aan assen 429
schijfgrafieken opmaken 430
soorten 30
type wijzigen 428
variabelen in 419, 420, 421
INDEX
454
verlopen in 428
verschillende typen
combineren 431
grafieken, opmaken
assen 428
delen van grafieken selecteren 432
informatie 428
kolommen, staven en lijnen 429
slagschaduwen toevoegen 430
tekst 432
grafiekontwerpen
importeren 433
informatie 432
maken 433, 434, 435
opnieuw gebruiken 436
toepassen 435
Grafische pen, opdracht 342
grijsniveaus, voor afdrukken 394
grijswaardenafbeeldingen
informatie 94
inkleuren 120
kleuren omzetten in 120
Groep selecteren, gereedschap 24,
183, 189
groepen
geneste 191
informatie 191
isolatiemodus 184
maken 191
objecten selecteren binnen 189
selecteren 186, 188, 189
weergeven als omtrekken 43
Groeperen, opdracht 191
grootte van objecten wijzigen
Zie schalen, objecten
grote documenten, afdrukken 387
Grote pagina's, PDF-
voorinstelling 264
GyoumatsuYakumonoHankaku,
mojikumi-set 321
GyoumatsuYakumonoZenkaku,
mojikumi-set 321
H
Halftoonraster, opdracht 342
halftoonraster, resolutie voor 382
handeling, afspeelsnelheid 415
handelingen 50
afspelen 412
bestanden batchgewijs
verwerken 417, 418
laden 416
ongedaan maken 412
opgenomen waarden wijzigen
in 414
opnemen 412
opnieuw opnemen 416
over 411
selecteren 412
stops invoegen in 414
taken die niet kunnen worden
opgenomen 413
taken uitsluiten van 415
Handelingen herstellen,
opdracht 417
Handelingen laden, opdracht 416
Handelingen opslaan, opdracht 416
Handelingen vervangen,
opdracht 417
Handelingen, deelvenster
over 411
handelingensets
gebruiken 417
Handje, gereedschap 32, 42
hangende inspringingen 305, 306
hangende leestekens 307
Hard mengen, effect 121
harmonieregels
kiezen in Actieve kleur 106, 110
helderheid
aanpassen in Illustrator 14
in HSB-kleurmodel 93
hellen
Zie schuintrekken, objecten
Help
over 2
herstellen, fouten 49
hiragana-fonts 316
HKS-kleurensysteem 100
hoeken afronden 231
Hoeklijn, opdracht 340
hoekstraal, wijzigen 55
hoofdlettergebruik wijzigen 294
Hoofdlettergebruik, opdrachten 294
hoofdlettergebruik, wijzigen 293
horizontale afdrukstand
(liggend) 386
horizontale tekst, converteren naar
verticaal 286
hostcomputer, kleurscheiding 385
Houtskool, opdracht 342
HSB-kleurmodel 93
HTML
uitvoerinstellingen 379
Huidige opslaan opdracht 21
hulplijnen
intelligente hulplijnen 47
tonen en verbergen 46
uitlijnen, tekst en afbeeldingen 46
Hulplijnen & raster, voorkeuren 46
hulplijnen bij uitlijnen 46
Hulplijnen maken, opdracht 46
Hulplijnen vergrendelen,
opdracht 46
Hulplijnen wissen, opdracht 46
I
ICC-profielen
Zie ook kleurprofielen
insluiten in bestanden 251, 259,
260, 261, 368
ICC-profielen, weergegeven op
statusbalk 15
icons
panels as 20
Illustratie opnieuw kleuren,
opdracht 116
illustraties
kopiëren vanuit Photoshop 249
voorvertoning in
uitvoermedium 44
weergeven als omtrekken 43
illustraties exporteren
Zie ook illustraties opslaan
indeling die compatibel is met
Microsoft 254
ondersteunde
bestandsindelingen 255
PostScript-indeling 252
procedure voor 255
vergeleken met illustraties
opslaan 250
illustraties opslaan
Zie ook illustraties exporteren
EPS-indeling 251
Illustrator-indeling (AI) 250
informatie 250
SVG- en SVGZ-indeling 252
illustraties wissen 25
Illustrator
Zie Adobe Illustrator
Illustrator. See Adobe Illustrator
Illustrator. Zie Adobe Illustrator
imagesetting
bitmapafbeeldingen en 245
importeren
DCS-bestanden 248
EPS-bestanden 247
monotonen, duotonen en
tritonen 246
PDF-bestanden 245
Photoshop-bestanden 248, 249
stalen uit ander document 105
tekstbestanden 206, 277
INDEX
455
InDesign
Zie Adobe InDesign
InDesign. Zie Adobe InDesign
Info, deelvenster 48
ingesloten bestanden
Zie ook gekoppelde bestanden
effecten en filters toepassen op 335
gekoppelde bestanden converteren
naar 243
toevoegen aan een document 240
vergeleken met gekoppelde
bestanden 240
inhoud, beveiligen 272
inkleuren
grijswaardenafbeeldingen 120
Inkt omtrek, opdracht 340
inpoorten 281
inspringing van tekst 305
inspringingen, hangend 306
insteekmodules 6, 49
in Adobe Store 9
Intelligente hulplijnen 47
Intelligente hulplijnen en segmenten,
voorkeuren 47
interactiviteit
maken met CSS-lagen 366
toevoegen aan SVG-bestanden 358
International Color Consortium
(ICC) 124
interne snijtekens 388
invoerapparaatprofielen 134, 136
invoertekst 314
inzetafstand voor tekst 279
isolatiemodus
informatie 183, 184
symbolen 84
ISO-standaarden 266
J
Japanse tekst. Zie tekst, Aziatisch
JavaScript 358, 418
JPEG-bestanden, exportopties
voor 259
JPEG-indeling
optimalisatieopties 368
K
kaders, splitsen 75
kalligrafische penselen 75, 157, 161
kapitalen, in tekst 293
kinsoku 322
kladgebied 40
kleinkapitalen 293
Kleinste bestandsgrootte, PDF-
instellingen 265
Klembord, illustraties importeren en
exporteren met 206
Kleur doordrukken,
overvloeimodus 170
Kleur halftoon, opdracht 341
Kleur tegenhouden,
overvloeimodus 170
Kleur verwijderen, opdracht 374
Kleur, deelvenster
informatie 98
kleuren selecteren 96, 97, 98
Kleur, overvloeimodus 171
kleurbeheer
Zie ook kleurprofielen,
kleurinstellingen
informatie 122, 123, 124
instellen 125
kleuren controleren met een
elektronische proefdruk 130,
131
kleurinstellingen
synchroniseren 126
overwegingen voor afdrukken van
documenten 132
overwegingen voor importeren
van afbeeldingen 127, 128
overwegingen voor proceskleuren
en steunkleuren 127
verwijzing kleurinstellingen 138
voor online afbeeldingen 129
voor PDF's 129, 133
weergaveomgeving inrichten 123
kleuren
Zie ook kleurbeheer, kleurmodel
aantal verlagen voor uitvoer 117
afdrukbare 119
bereik 94
bewerken in Actieve kleur 109, 112
bibliotheken voor
kleurovereenkomstsystemen 10
0, 103
buiten gamma 119
deelvenster Stalen 99, 100
in digitale afbeeldingen 91
in overvloeimodi 170
meerdere kleuren wijzigen 120
mengen 121
omdraaien 119, 120
omzetten in grijswaarden 120
omzetten in transparantie 374
overvloeien 119, 121, 172
proces 99, 102
selecteren 96, 97, 98
steun- en procesinkten mengen 96
steunkleuren 95, 99, 102
symbolen 88
tinten 99, 104
toepassen op objecten 143, 144
toepassen op tekst 292
vergelijken in InDesign en
Illustrator 96
vergrendelen in palet
Kleurentabel 374
verlopen 172
verschuiven naar webpalet 373
verwijderen 148, 374
verzadiging 121
webveilige kleuren 119, 351
wijzigen in complement 119
kleuren die buiten het gamma vallen
informatie 94
omzetten 119
kleuren omdraaien 119, 120
kleuren selecteren 96
Kleuren wijzigen, filter 120
kleurenbalken 388
kleurengamuts 122
Kleurengids, deelvenster
illustraties inkleuren 108
informatie 106
kleurenprofielen
converteren 137
Kleurentabel, palet 372
kleurentabellen
sorteren 372
kleurgroep
kleuren bewerken 114
kleurgroepen
aantal kleuren verlagen 117
Actieve kleur, dialoogvenster 109
basiskleur instellen 107
beperken tot stalenbibliotheek 110
deelvenster Stalen 99, 101
informatie 106
kleuren en kleurgroepen
bewerken 111
kleuren toevoegen of
verwijderen 114
maken 106
maken in Actieve kleur 110
verwijderen 114
voorinstellingen 117
kleurinstellingen
Zie ook kleurbeheer
aanpassen 138
beleidsregels voor kleurbeheer 139
kleurconversie 141
rendering intents 141
INDEX
456
synchroniseren met andere
toepassingen 126
voor Adobe-toepassingen 126
voorinstellingen voor 138
werkruimten 138
Kleurkiezer 98
informatie 97
kleuren selecteren 96, 98
kleurgroep bewerken 113
kleurmodel, werkruimte 136
kleurmodellen
CMYK 92
voor effectgegenereerde
afbeeldingen 334
grijswaarden 94
HSB 93
informatie 91, 94
Lab 93
RGB 91
wijzigen 93
kleurovervloeiingen afdrukken 393
Kleurpotlood, opdracht 339
kleurprofielen
informatie 133
installeren 136
toewijzen aan en verwijderen uit
documenten 136
toewijzen en verwijderen 136
voor desktopprinters 132
voor geïmporteerde
afbeeldingen 127, 128
voor monitors 135
waarschuwingsberichten voor 139
kleurruimten 91, 94
kleurscheidingen
illustraties voorbereiden voor 384
informatie 383
maken 384
op host versus in-RIP 385
problemen met steunkleuren en
transparante illustraties 95
Zie kleurscheidingen
kleurtoon 93
Kleurtoon, overvloeimodus 171
kleurvariaties
in deelvenster Kleurengids 107
opties 108
Klodder, opdracht 339
Kneep, effect 231
knipmaskers
informatie 225
maken 226
wijzigen 226, 227
knippen, objecten 224
Knipsel naar tekengebied,
opdracht 355
Knipsel, opdracht 339
Knopmodus, opdracht 412
kolom- en markeringsontwerpen
Zie grafiekontwerpen
Kolom, opdracht (grafieken) 435
kolomgrafieken
Zie ook grafiekontwerpen,
grafieken
gegevens invoeren voor 427
informatie 30
koppelen
deelvenster Koppelingen 241
tekstobjecten 281
koppelingen
metagegevens weergeven 242
Kopregel passend, opdracht 280
kopregels, passend maken boven
tekst 280
Korrel, opdracht 343, 344
Krabbelen, effect 346
Kreuken, gereedschap 28
Krijt en houtskool, opdracht 342
Kristal, gereedschap 28
Kristal, opdracht 341
kromtrekken, objecten
Kromtrekken, effect 231
Kromtrekken, gereedschap 215
omhulsels 216
Kronkel, gereedschap 28
kunstpenselen 157, 163
kurikaeshi moji shori 323, 324
L
laagcomposities, in Photoshop-
bestanden 248
Laatste object onder (Selecteren),
opdracht 190
Lab, kleurmodel 93
laden
kleurentabellen 375
uitvoerinstellingen 378
lagen
behouden in Adobe Acrobat 268
converteren naar CSS-lagen 366
deelvenster Lagen 200, 330
exporteren naar Adobe
Photoshop 260
groepen binnen 191
informatie 200
items zoeken in 203
maken 202
niet-afdrukbare maken 381
objecten dupliceren in 206
objecten plakken in 195
objecten selecteren in 183, 186
objecten toevoegen aan 205
objecten verdelen over 202
objecten verplaatsen tussen 202
sjabloonlagen 76
stapelvolgorde 205
sublagen, isolatiemodus 185
verbergen 204
verenigen 203
vergrendelen en ontgrendelen 203
weergeven als omtrekken 43
Lagen, deelvenster 331
Lappendeken, opdracht 343
Lasso, gereedschap 183, 186
ankerpunten selecteren met 67
selecteren met 67
leeg
cellen 379
lees mij-bestand 1
leesbaar
Zie emulsie
leestekens
hangende 307
vervangen 297
Leestekens vervangen, opdracht 297
legenda, voor grafieken 430
Lettercontouren maken,
opdracht 296
letterspatiëring 299, 304
lettertype. Zie fonts
lettertypen
fontfamilies 288
voorvertoning 289
Lichter maken, overvloeimodus 170
Lichtsterkte, overvloeimodus 171
ligaturen 302
gebruiken in OpenType-fonts 302
invoegen met opdracht Leestekens
vervangen 297
liggende afdrukstand
(horizontaal) 386
lijnen
Zie ook paden, streken
breedte wijzigen 146
hoek en lengte aanpassen 68
omvormen met gereedschap
Potlood 61
onderbroken 146, 147
overvullen 408
pijlpunten toevoegen 148
tekenen, met gereedschap
Lijnsegment 54
INDEX
457
tekenen, met gereedschap Pen 62,
63, 64, 65
tekenen, met gereedschap
Potlood 60
toevoegen aan, met gereedschap
Potlood 61
verbinden, met gereedschap
Potlood 61
verplaatsen 68
vorm veranderen 51
lijngrafieken
Zie ook grafiekontwerpen,
grafieken
Zie ook transparantie
gegevens invoeren voor 427
informatie 30
Lijnsegment, gereedschap 25, 54
limitcheck-fout 383, 390
linialen 45
LiveDocs 2
Losse ankerpunten, opdracht 71
lpi (lines per inch) 382
M
maateenheden 45
machtigingen, wachtwoorden in
PDF-bestanden 271
Macromedia FreeHand, paden
importeren vanuit 223
magnetisch 46, 47
Magnetisch pixel, opdracht 352
Magnetisch punt, opdracht 193
Maken (Knipmasker), opdracht 226
Maken (Omhulsel), opdrachten 216
Maken (Overvloeien), opdracht 229
Maken (Samengesteld pad),
opdracht 223
Maken (Segment), opdracht 353
Maken (Tekst met verbindingen),
opdracht 281
Maken van hulplijnen, opdracht 353,
354, 355
Maken van selectie, opdracht 353,
354, 355
Markering, opdracht (grafieken) 435
markeringsontwerpen
Zie grafiekontwerpen
maskers
dekking 166, 168
knipmaskers 225
splitsen 391
Mediaeval-figuren 297
meerdere pagina's, PDF maken
met 263
meertalige functies 277
Meetlat, gereedschap 27, 48
menu van het deelvenster,
weergeven 14
Mes, gereedschap 31, 224
metagegevens
over 273
weergeven 242
Mezzotint, opdracht 341
Microsoft
bestanden opslaan voor 254
tekst importeren van 277
Visual Basic 418
Middelen, opdracht 72
middelpunt 52
Min achter, (Pathfinder)-effect 220
miniaturen
in EPS-bestanden 252
in PDF-bestanden 267
Mobiele apparaten, nieuw
documentprofiel 32
modale besturingselementen in
handelingen 414
Modus Gemaximaliseerd scherm 15
Modus Standaardscherm 15
Modus Volledig scherm 15
Mojikumi 320, 321, 322
monitoren, kleurengamma van 94
monitorprofielen 133, 135
monotonen, geïmporteerd uit PDF-
bestanden 246
Multiple Master-lettertypen 289
N
Naar achteren, opdracht 206
Naar achtergrond, opdracht 206
Naar huidige laag, opdracht 202
Naar voorgrond, opdracht 206
Naar voren, opdracht 206
Navigator, deelvenster 42
negatieve film 385
Neon gloed, opdracht 339
netrasteromhulsels 215
netten
bewerken 176
gereedschap Net 175
informatie 172, 174
maken 175
in SWF-bestanden (Flash) 359
Niet afbreken, opdracht 308
niet-afdrukbaar gebied 40
niet-afdrukbare tekens 303
niet-eigen illustraties 246
nieuwe documentprofielen 32
Nieuwe handeling, opdracht 412
Nieuwe kleur, opdracht 372
Nieuwe streek toevoegen,
opdracht 149
Nieuwe vulling toevoegen,
opdracht 149
Nieuwe weergave, opdracht 44
Normaal, overvloeimodus 170
notities
afspelen in handelingen 415
weergeven in dialoogvenster
Opslaan voor web 364
NTSC-kleuren, opdracht 343
nulpunt, oorsprong (linialen) 45
O
Object (Selecteren), opdrachten 191
objecten
3D. Zie 3D-objecten
combineren 218, 222
dupliceren 206
intelligente hulplijnen 47
knippen of splitsen 224
kromtrekken 231
lagen maken van 202
maskeren 225
omvormen 215, 231
organiseren met lagen 200
rasteren 347
roteren 196
schalen 211
schuintrekken 213
selecteren 183
spiegelen 198
standaardkenmerken 330
stapelvolgorde van 205
uitbreiden 191, 192
uitlijnen en verdelen 195
verbergen 204
vergrendelen en ontgrendelen 203
verplaatsen 46, 47, 192, 195
verschuiven 337
verwijderen 205
weergeven 200
objecten dupliceren
in deelvenster Lagen 206
door plakken 193
door te slepen 206
objecten kopiëren
klembord 206
in lagen 195
opdrachten 193
door te slepen 206
voor of achter plakken 194
INDEX
458
objecten omvormen
Zie vervormen van objecten,
transformeren
objecten roteren
met bepaalde hoek 197
deelvenster Transformeren 197
gereedschap Roteren 197
gereedschap Vrije
transformatie 196
met omsluitend kader 196
opdracht Alle objecten
transformeren 197
opdracht Roteren 197
objecten selecteren
deelvenster Lagen 186
gereedschap Selecteren 183, 186,
188
gereedschap Toverstaf 187
in groepen 188, 189
informatie 183
op kenmerk 190
op vlak of rand 190
voorkeuren 184
op vulling of pad 187
selecteren, objecten
op dekking 165
op tint 149
objecten spiegelen 198
objecten transformeren
verplaatsen 192, 194
objecten verdelen 195, 196
objecten vergrendelen 203
objecten verkleinen 224
objecten verplaatsen
methoden 192
Oceaanrimpel, opdracht 341
omhulsels 215, 216, 217
omsluitend afdrukkader 37
omsluitend kader
objecten roteren met 196
omsluitende kaders
in patronen 177
Omsluitend kader herstellen,
opdracht 210
omsluitende kaders
informatie 210
omtrek tekenen, vormen
omvormingsgereedschappen 28
omtrek voor vormen
paden 219
Omtrek, (Pathfinder-)effect 220
omtrekken van vormen weergeven
omtrekmodus 43
omtrekken, weergeven 43
Omtrekstreek, opdracht 147
omvangkleuren 122
Omvormen, gereedschap 28, 70
Omzetten in profiel, opdracht 137
omzetten, kleuren in
transparantie 374
onderbroken 146
onderbroken lijnen 147
onderdrukking 405
onderstrepen, tekst 293
online bronnen 6
Onscherp masker, opdracht 342
ontgrendelen van objecten 203
ontwerpen, grafiek
Zie grafiekontwerpen
open paden
informatie 51
maken, met gereedschap Pen 66
maken, met gereedschap
Potlood 60
Openen, opdracht
Adobe Photoshop-bestanden 248
DCS-bestanden 248
EPS-bestanden 247
PDF-bestanden 245
openen, wachtwoorden in PDF-
bestanden voor 271
OpenType-fonts
breuken en rangtelwoorden 297
deelvenster OpenType 301
getalstijlen 296
ligaturen en contextafhankelijke
alternatieven 302
opties voor Aziatische tekst 316
sierletters 303
OpenType-lettertypen
over 288
voorvertoning 289
opgeven
richtingslijnen en -punten 53
Oplichtende rand, opdracht 343
opnemen
stops invoegen in 414
Opnieuw kleuren met voorinstelling,
opdracht 117
Opnieuw selecteren, opdracht 149,
191
opslaan
kleurentabellen 375
transparante illustraties 396
Opslaan voor Microsoft Office,
opdracht 254
Opslaan voor web, dialoogvenster
afbeeldingen vergroten/verkleinen
in 366
deelvenster Afbeeldingsgrootte
in 366
info over 362
Kleurentabel, deelvenster in 372
notities weergeven in 364
werken met segmenten in 365
Optimalisatieopties voor WBMP 375
optimaliseren
GIF- en PNG-8-bestanden 368
JPEG-bestanden 367
SWF (Flash)-bestanden 376
optimaliseren van webafbeeldingen
comprimeren naar bepaalde
bestandsgrootte 366
Optimaliseren, deelvenster
transparantiedithering opgeven
in 371
optimaliseren, webafbeeldingen
voorinstellingen opslaan 365
optische uitlijning van marge 307
Ordenen (Object), opdrachten 206
Origineel bewerken, opdracht 244
oudere tekst 327
Oudere tekst bijwerken,
opdrachten 327
Ovaal, gereedschap 25, 55
Overbodig verwijderen (Pad),
opdracht 278
overdrukken
in PDF-bestanden 271
overvullen met 408, 409
simuleren 404
verwijderen 404
voorvertoning 44, 404
vullingen 404
zwart 403, 404
Overige lagen (Verbergen),
opdracht 204
Overige lagen (Vergrendelen),
opdracht 203
overlappende vormen
Zie samengestelde vormen,
Pathfinder-effecten
overlopende tekst 275, 281
overtrekken van illustraties
kleuren opgeven 78
methoden 76
opties 77, 78
overtrekobjecten 78
overtrekobjecten converteren 79
overtrekobjecten opheffen 80
overtrekobjecten tonen 78
INDEX
459
overtrekresultaten aanpassen 78
voorinstellingen 79
Overvloeien, gereedschap 28, 228
Overvloeien, overvloeimodus 170
overvloeiingen
afdrukproblemen 393, 395
as wijzigen van 230
informatie 228
maken 228, 229
omkeren 230
opheffen 230
opties voor 229
uitbreiden 230
overvloeimodi
informatie 170
isoleren in groepen of lagen 171
objecten selecteren met zelfde 187
overlappende kleuren mengen 121
wijzigen 171
Overvloeimodus (Selecteren >
Zelfde), opdracht 190
Overvloeimodus, opdracht 172
overvullen
informatie 405
lijnen 408
overvullen maken 407
P
Pad sluiten, opdracht in InDesign 63,
64, 66
Pad verschuiven, opdracht 207
paden
Zie ook ankerpunten, lijnen,
vormen, uitknippaden
combineren 69
gebogen segmenten 52, 64
golvend en zigzag 231
hoek en lengte aanpassen 68
informatie 51
kopiëren 67
kopiëren naar en vanuit
Photoshop 207, 249
met penseelstreken 159
omvormen 51, 61, 68
open laten 66
rechte segmenten 52, 64
richtingslijnen en -punten op 53
samengestelde 218, 222
samenvoegen en splitsen 75, 391
segment kopiëren van 67
segmenten aanpassen 67
selecteren 67
sluiten 63, 64, 66
splitsen 75
SVG-indeling en 357
tekenen, met gereedschap Pen 62,
63, 64, 65
tekenen, met gereedschap
Potlood 60
toevoegen aan 61
verbinden 61, 69
verplaatsen 68
verwijderen 69
vloeiend maken en
vereenvoudigen 71
weergeven zonder vullingen en
streken 43
zichzelf kruisende 223
paden omdraaien 223
Padgummetje, gereedschap 73
padsegmenten
verschuiven 69
pagina's
formaat 386, 387
randen weergeven van 40
toevoegen 41
Pagina, gereedschap 32, 386
paginagegevens
afdrukken en 388
Paletmes, opdracht 339
paletten
Zie ook deelvensters
over 13
PANTONE-kleurensysteem 100
Passend in venster, opdracht 42
Pathfinder-effecten
deelvenster Pathfinder 218
informatie 219
opties voor 219
overzicht van 220
toepassen 220
patronen
elementen 177
en overvloeiobjecten 228
hoekelementen 180
informatie 177
maken 177, 178
naadloos 178
omsluitend kader voor 177
onregelmatig 179
penselen 157, 163
roteren 194, 197
schalen 212
schuintrekken 214
stalen voor 99
SWF-bestanden (Flash) en 359
toepassen op objecten 145
transformeren 210
uitbreiden 192
verdelen 177
voorkeuren 210
wijzigen 182
patroondithering 371
PDF's
overwegingen voor
kleurbeheer 129, 133
transparantie in 396
PDF, conversie-instellingen voor 264
PDF/X-compatibele bestanden
maken 263
opties 270
overwegingen voor
kleurbeheer 133
standaarden 266
PDF-bestanden
afloopgebied 269
beveiliging 271
compatibiliteitsniveaus 267
compressie 268
downsampling 268
exporteren 262
importeren 245
niet-eigen illustraties in 246
opslaan, algemeen 262
opslaan, met lagen 263
opslaan, met meerdere
pagina's 263
overdrukken 271
plaatsingsopties 246
transparantie afvlakken 271
transparantie in 397
voldoen aan PDF/X-standaard 266
voorinstellingen 265
PDF-bestanden met rijke inhoud,
instelling 265
PDF-indeling
vergeleken met andere
indelingen 250
PDF-versies 267
PDF-voorinstellingen
maken 264
over 264
Pen, gereedschap
coördinaten meten met 48
curven en lijnen tekenen 64, 65
curven tekenen 63, 66
informatie 25
overschakelen naar het
gereedschap Ankerpunten
toevoegen of Ankerpunten
verwijderen 71
rechte lijnen tekenen 62
Penseel, gereedschap 27, 159
INDEX
460
penseelstreken
converteren naar omtrekken 160
filters en effecten 340
toepassen 159
verwijderen 160
penselen
bibliotheken met 158
deelvenster Penselen 158
inkleuringsopties 161
maken 160
opties voor 75, 161, 162, 163
penseelstreken toepassen 159
soorten 157
uitbreiden 160
wijzigen 161
Penselen, deelvenster
sneltoetsen voor.Zie de Illustrator
Help
persafloop 389
Photoshop. Zie Adobe Photoshop
pica's 45
PICT-bestanden
afvlakken 396
PICT-bestandsindeling
Zie ook illustraties exporteren
PICT-indeling 255
pijlpunten, toevoegen aan lijnen 148
Pipet, gereedschap
informatie 27, 96
kenmerken kopiëren met 332
Pixel, effecten en filters 341
pixels
over 244
Plaatsen, opdracht
Adobe Photoshop-bestanden 248
DCS-bestanden 248
EPS-bestanden 247
informatie 240
PDF-bestanden 245, 246
Plastic, opdracht 339
Plooi en bol, effect 231
Plooi, gereedschap 28
PNG-24-bestandsindeling
optimalisatieopties 375
PNG-8-bestandsindeling
optimalisatieopties 368
PNG-bestandsindelingen 260
Zie ook Illustrator Help
Pointilleren, opdracht 341
Poolraster, gereedschap 25, 58
Portable Document Format
(PDF).Zie PDF-bestanden
positieve film 385
Posterranden, opdracht 339
Postpapier, opdracht 342
PostScript-indeling 252
Potlood, gereedschap
gesloten paden tekenen 60
open paden tekenen 60
opties voor 62
over 60
paden omvormen 61
paden verbinden 61
toevoegen aan paden 61
PPD-bestanden
voor imagesetters 382
informatie 389
en paginaformaat 386
selecteren in Mac OS 390
prestaties verbeteren 335
printerresidente fonts 391
printerresolutie 382, 383
printerstijlen 409
proceskleuren
Zie ook
kleurovereenkomstsystemen
algemene 99
gebruiken met steunkleuren 96
info over 94, 95
informatie 383
en overvloeiobjecten 228
overwegingen voor
kleurbeheer 127
stalen maken voor 99, 102
tinten 104
tips voor gebruik 95
Proefinstellingen, opdracht 130
Profiel toewijzen, opdracht 136, 137
Proximity-woordenboeken 287
punten
afstand meten tussen 48
als een maateenheid 45
punten op een pad
typen 52
puntgrootte 289
punttekst 275, 276
Q
Q (eenheid) 45
R
radargrafieken
Zie ook grafiekontwerpen,
grafieken
gegevens invoeren voor 427
informatie 30
Radiaal vaag, opdracht 340
rangtelwoorden 297
rasterafbeeldingen. Zie
bitmapafbeeldingen
rastereffectinstellingen van
document 334
rasteren
rastereffecten 334
van illustratie tijdens
afdrukken 403
van tekst 295
van vectorafbeeldingen 347
Rasteren, overvloeimodus 170
rasterfrequentie
informatie 382
voor verlopen, netten en
overvloeiingen 394
wijzigen 383
rastering
prestaties verbeteren 335
voorvertoning 351
rasters
gebruiken met illustraties 46
maken 224, 225
rechthoekige 58
tekenen 57
voorkeuren 46
recente bestanden, openen 35
rechte aanhalingstekens 294, 297
rechthoeken, tekenen 55
rechthoekige rasters 58
referentiepunt, voor roteren 196
regelafstand
in Aziatische tekst 317
instellen 298
Regelafstand bovenkant tot
bovenkant 317
Regelafstand onderkant tot
onderkant 317
regeleinden tonen 303
registratie
kleur 99, 385
registratie van de software 1
registratiemarkeringen 388
rekbaarheid van papier, tijdens
afdrukken 406
render-intenties 141
resolutie
van afbeeldingen die door effecten
zijn gegenereerd 334
van printer 382
van webafbeeldingen 351
RGB
informatie 91
wijzigen in CMYK 93
RGB-kleurruimte, Adobe 138
INDEX
461
richtingslijnen en -punten
opgeven 53
richtingslijnen en richtingspunten
informatie 51, 53
tonen en verbergen 53
verplaatsen 68
richtingspunten en -lijnen
voorkeuren 54
RIP (raster image processor) 385
RIP-kleurscheidingen 385
Romeinse hangende interpunctie 307
rotatiehoek 197, 198
roteren
tekst 286
roteren van objecten
informatie 196
roteren van patronen 194, 197
roteren van symbolen 87
roteren, objecten
3D 234
driedimensionaal 237
Roteren, gereedschap 28
RTF, bestandsindeling 277
ruis
dithering 371
Ruw pastel, opdracht 339, 344
Ruw, effect 231
S
samengestelde fonts
aanpassen 326
exporteren 327
maken 324
verwijderen 327
voorvertoning in menu Font 289
samengestelde paden
aanpassen 223
informatie 218, 222
maken 223
maken van streken 147
vrijgeven 224
vulregels 223
Samengestelde vorm uitbreiden,
opdracht 222
samengestelde vormen
delen met Photoshop 222, 260
informatie 218, 221
werken met 221
samenstellingen, afdrukken 381
samenvoegen
lagen 203
stalen 105
vormen. Zie samengestelde
vormen
Samenvoegen, (Pathfinder-
)effect 220
scanners, kleurengamma van 94
Schaar, gereedschap 31, 75
schaduwen op 3D-objecten 233, 234,
237
schalen
tekst 286
schalen van symbolen 87
schalen, documenten tijdens
afdrukken 387
schalen, objecten 28, 211
schaling met negen segmenten,
symbolen 82
Schelp, gereedschap 28
schermmodi 15
Scherp, effecten en filters 338, 342
Schets, effecten en filters 338, 342
schijfgrafieken
Zie ook grafiekontwerpen,
grafieken
gegevens invoeren voor 426
informatie 30
opmaken 430
schuine kanten, voor 3D-
objecten 237
schuintrekken
Zie schuintrekken, objecten
schuintrekken, objecten
deelvenster Transformeren 214
herhalen 209
methoden voor 213
Schuintrekken, gereedschap 28,
213
scripts
gebruiken 418
in SVG-bestanden 358
informatie 50, 418
secundaire bestanden 273
Segment splitsen, opdracht 355
segmenten
informatie 352
opslaan in SVG-indeling 254
opties voor 354
Segment selecteren,
gereedschap 31
Segment, gereedschap 353
Segmenten, gereedschap 31
tonen en verbergen 355
vergeleken met afbeeldingen met
hyperlinks 355
verwijderen en ongedaan
maken 355
weergeven 353
werken met in Opslaan voor
web 365
Segmenten combineren,
opdracht 355
segmenten, pad 51
selecteren
ankerpunten 67
selecteren van objecten
gereedschap Lasso 186
paden 67
volgende in stapelvolgorde 190
Selecteren > Zelfde, opdracht 190
selecteren, objecten
Selecteren, gereedschap 24
sneltoetsen voor.Zie de Illustrator
Help
Selectie bewerken, opdracht 191
Selectie omdraaien (Selecteren),
opdracht 191
Selectie opheffen (Tekst met
verbindingen), opdracht 281
Selectie opslaan, opdracht 191
Selectie van Actieve verf,
gereedschap 183, 189
selectiegebieden, in
webafbeeldingen 355
selecties, opslaan 191
sierletters
in tekst 303
simuleren, gekleurd papier 41
Single-line Composer 309
sjablonen
informatie 35
maken 35
voor gegevensgestuurde
afbeeldingen 419, 423
sjabloonlagen 76
slagschaduw
in grafieken 430
maken 344
opties voor 344
sneltoetsen
aanpassen 437
in Help 3
sneltoetsen voor navigatie, in Adobe
Help 3
sneltoetsen. Zie de Illustrator Help
snijtekens van printer 388
Snijtekens, opdracht 39
INDEX
462
software
activering 1
downloads 9
registratie 1
Sorteren op kleurtoon, opdracht 372
Sorteren op luminantie, opdracht 372
Sorteren op populariteit,
opdracht 372
spacer-cellen 379
spatiëring
tekst om krommen 285
tussen woorden en letters 304
speciale tekens
Aziatisch 316
deelvenster OpenType 301
getallen 296, 297
in OpenType-lettertypen 288
informatie 300
invoegen met deelvenster
Glyphs 302
ligaturen en contextafhankelijke
alternatieven 302
markeren 302
sierletters 303
spelling controleren 286, 287
Spelling controleren, opdracht 286
Spetters, opdracht 340
spiegelen, objecten 28
spiralen, tekenen 57
Splitsen op onderste objecten,
opdracht 224
Splitsen op raster, opdracht 224, 225
splitsen van paden
met het gereedschap Schaar 75
Splitsen, (Pathfinder-)effect 220
splitsen, objecten 224
splitsen, paden
om complexe vormen af te
drukken 390
Spons, opdracht 340
spread 405
spreidingsgrafieken 426
Sproeilijn, opdracht 341
sRGB-kleurruimte 129, 139
staafgrafieken
Zie ook grafiekontwerpen,
grafieken
gegevens invoeren voor 427
informatie 30
Staal dupliceren, opdracht 104
staande afdrukstand (verticaal) 386
stalen
bibliotheken 100, 106, 107
deelvenster Stalen 96, 100
dupliceren 104
importeren 105
informatie 99
kleurgroepen 99, 101, 104
opslaan vanuit deelvenster
Kleurengids 108
opties voor 103
proces 102
samenvoegen 105
steun 102
steunkleuren weergeven en
uitvoeren 103
verloop 104
vervangen 105
verwijderen 105
Standaardvulling en -streek,
knop 144
standaardwerkruimte
herstellen 13
stapelvolgorde
lagen en 200
objecten toevoegen aan 205
wijzigen 205, 206
statische tekst 314
statusbalk 15
Stempel, opdracht 342
Ster, gereedschap 25, 56
steunkleuren
in deelvenster Stalen 99
gebruiken met proceskleuren 96
info over 94, 95
informatie 383
Lab-waarden weergeven 103
in overvloeiobjecten 228
overwegingen voor
kleurbeheer 127
problemen bij het exporteren 95
stalen maken voor 102
tinten 104
in verlopen 173
Stijl (Selecteren > Zelfde),
opdracht 190
stijlen
Zie afbeeldingsstijlen, alinea's,
tekens
Stileer, effecten en filters 338, 343
Stop invoegen, opdracht 414
stops, invoegen bij opnemen 414
streepjes, en-, em-streepjes 298
streepvorming, in overvloeiingen en
verlopen 395
streken
als weergavekenmerken 329
converteren naar objecten 192
converteren naar omtrekken 147
deelvenster Streek 145
informatie 143, 144
instellingen voor 144
kleur, objecten selecteren op 187,
190
maateenheid voor 45
omwisselen met vulkleur 144
schalen 211
sneltoetsen voor.Zie de Illustrator
Help
Streek, opdracht 407
Streekdikte (Selecteren > Zelfde),
opdracht 149, 190
Streekkleur (Selecteren > Zelfde),
opdracht 149
toepassen 147, 149
verbergen 43
verwijderen 148
Structuur, effecten en filters 343
Structuurmaker, opdracht 343
sublagen
Zie lagen
subscript, tekst 295
subtractieve kleuren 92
Sumi-e, opdracht 341
superscript, tekst 295
SVG (Scalable Vector Graphics)
opdracht Opslaan voor web 377
Opslaan als, opdracht 252
vergeleken met andere
indelingen 250
SVG (scalable vector graphics)
effecten 357
gebeurtenissen 358
informatie 356
scripts 358
SVG (schaalbare vectorafbeeldingen)
variabelen in 422, 423
SVG-filter importeren, opdracht 357
SVG-filter toepassen, opdracht 357
SWF-bestanden
exporteren vanuit Illustrator 361
Zie Flash-afbeeldingen
SWF-indeling
over 376
symbolen
afbeeldingsstijlen toepassen op 89
als oppervlak van 3D-object 238
bewerken 84
bibliotheken 85
deelvenster Symbolen 81, 85
en overvloeiobjecten 228
gebruiken met Flash 80
importeren uit ander document 85
INDEX
463
in Flash-animaties 359
informatie 80
isolatiemodus 84, 184
kleur wijzigen 88
maken 82
plaatsen 81, 86
schaling met negen segmenten 82
sets 86, 87
SVG-indeling en 357
symboolgereedschappen 89
uitbreiden 84, 192
werken met
symboolexemplaren 83
Symbolen sproeien, gereedschap 86,
87
Symbolen verschuiven,
gereedschap 87
Symboolexemplaar (Selecteren >
Zelfde), opdracht 190
Symboolgrootte instellen,
gereedschap 88
Symboolstijl toepassen,
gereedschap 89
symboolworkflow 361
systeemvereisten 1
T
taal
ondersteuning van Unicode 287
toewijzen aan tekst 287
tabs
decimaal 311
deelvenster Tabs 309
opvultekens toevoegen 312
tabstops gebruiken 311
tabstops instellen 310
tabstops verplaatsen 311
tonen en verbergen 303
taken die niet kunnen worden
opgenomen, in handelingen 413
Targa-bestandsindeling 256
Zie ook illustraties exporteren
tate-chu-yoko 318
tekenen
ankerpunten wijzigen 73
bogen 56
lijnen 54
ovalen 55
paden, met gereedschap Pen 62,
63, 64, 65
paden, met gereedschap
Potlood 60
rasters 57
rechthoeken en vierkanten 55
spiralen 57
sterren 56
veelhoeken 56
tekengebied
grootte en kleur wijzigen 41
hulplijnen toevoegen aan 46
informatie 40
rasterlijnen toevoegen aan 46
schuiven 42
verdelen 41
zoomen 42
tekenen
Zie ook penselen, symbolen
tekens
Zie ook tekst, opmaak
deelvenster Teken 292
ruimte tussen 299
schalen 286
selecteren 291
speciaal 300
stijlen voor 313
Unicode 287
tekenspatiëring 299, 300
tekenstijlen
informatie 312
verwijderen 313
tekst
doorhalen 293
dynamische tekst 314
importeren en exporteren 314
importeren vanuit Illustrator in
Flash 362
labelen voor Flash 314
maateenheden voor 45
stijl van 288
verbinden tussen objecten 281
tekst om objecten laten omlopen 282
tekst op een pad
effecten voor 284
informatie 275
maken 277
omdraaien en verplaatsen 283
spatiëring om krommen 285
verticale uitlijning 284
Tekst op een pad, gereedschap 27
tekst opmaken
Zie ook fonts, tekenstijlen,
alineastijlen
Roman of onbewerkt 288
tekst roteren 285
tekst schuintrekken 285
tekst spiegelen 285
tekst, Aziatisch
Zie ook de Illustrator Help
aki 318
burasagari 323
glyphs 316
kinsoku-sets 322, 323
kurikaeshi moji shori 323, 324
mojikumi-sets 320, 321, 322
mojisoroe 320
ondersteuning van Unicode 287
OpenType-fonts 316
opties tonen voor 316
opties voor regeleinden 323
regelafstand 317
samengestelde fonts 324, 326, 327
tate-chu-yoko 318
tekens met halve breedte
roteren 317
tekens uitlijnen 320
warichu 319
tekst, bewerken
converteren naar contouren 296
een taal toewijzen 287
grootte van een tekstvlak
wijzigen 278
hoofdlettergebruik wijzigen 294
leestekens 294, 297, 308
ondersteuning van Unicode 287
opties voor anti-aliasing 295
spellingcontrole 286
tekst langs een pad omdraaien 283
tekst transformeren 285
tekst uit AI 10 en oudere versies
bijwerken 327
tekst zoeken en vervangen 291
verborgen tekens tonen 303
woordafbreking 308
Tekst, gereedschap 27, 276, 277
tekst, importeren en exporteren 260,
277, 359
tekst, in segmenten 354
tekst, maken 27, 276, 277
tekst, opmaak 285
Zie ook tekenstijlen, alineastijlen,
tabs
afbeeldingsstijlen 292, 349
alinea-afstand 306
breuken en rangtelwoorden 297
compositiemethoden 308
corps 289
deelvenster Alinea 303
deelvenster OpenType 301
deelvenster Teken 292
doorhalen 293
INDEX
464
fonts 289
fractionele tekenbreedten 300
getallen 296
hangende leestekens 307
inspringing 305
kapitalen en kleinkapitalen 293
kleur 292
lettertypen 289
ligaturen en contextafhankelijke
alternatieven 302
onderstrepen 293
ontbrekende fonts 290
OpenType-lettertypen 288
opties voor padtekst 284, 285
regelafstand 298
schalen 286
sierletters 303
spatiëring tussen woorden 304
speciale tekens 300
superscript en subscript 295
tekenspatiëring en
tekstspatiëring 299, 300
tekstomloop voor objecten 282
transformeren 286
verticale verplaatsing 298
vlaktekstopties 279, 280
tekst, opmaken
sneltoetsen voor.Zie de Illustrator
Help
tekst, selecteren 291
Tekst, voorkeuren
Aziatische opties tonen 316
tekstblokken. Zie vlaktekst
tekstkolommen, maken 280
Tekstomloop maken, opdracht 282
tekstomloop om objecten ongedaan
maken 283
Tekstreeks, variabelen 419, 420, 421
tekstrijen, maken 280
tekstspatiëring 299, 300
tekstvakken, eenheden voor 45
tekstverbindingen, tonen en
verbergen 281
Tekstvoorkeuren
Fontgrootte/Regelafstand 444
Tekstspatiëring 444
Verticale verplaatsing 444
Terugspeelopties, opdracht 415
testversies 9
TIFF-bestandsindeling
Zie ook illustraties exporteren
TIFF-indeling 256
tinten 99, 104
Tintreductie, waarde 406
titeltekens, in tekst 303
toegankelijkheid
van Help 3
toetsenbord, sneltoetsen. Zie de
Illustrator Help
Toevoegen, (Pathfinder-)effect 220
toewijzen, 3D-objecten 238
tonen en verbergen
gereedschapstips 24
illustraties 204
intelligente hulplijnen 47
lagen 204
linialen 45
niet-geselecteerde illustraties 439
objecten 204, 419, 421
objecten, variabelen gebruiken 420
omsluitend kader 210
rasterlijnen 46
segmenten 355
tekengebied 40
verborgen tekens 303
Toverstaf, gereedschap 24, 183, 187
TOYO-kleurensysteem 100
transformeren 285
transformeren van objecten
roteren 197
spiegelen 199
transformeren, objecten
deelvenster Transformeren 209
informatie 209
met intelligente hulplijnen 47
patronen 210
schalen 211
schuintrekken 213
sneltoetsen voor. Zie de Illustrator
Help
Transformatie, effect 231
vervormen 214
transparantie
Zie ook afvlakken
afdekgroepen maken 166
afvlakken voor uitvoer 396
als weergavekenmerken 329
bestandsindelingen die
behouden 397
deelvenster Transparantie 165
dithering 371
gebruiken om een afdekvorm te
maken 169
informatie 164
maskers 166, 168
objecten selecteren met zelfde 165,
187
opslaan 251, 252
toepassen 165
toevoegen aan symbolen 88
voorinstellingen voor
afvlakking 399
in webafbeeldingen 371
Transparantieafvlakking
Voorinstellingen, opdracht 402
Trapsgewijs, opdracht 44
tritonen, geïmporteerd uit PDF-
bestanden 246
TrueType-lettertypen 289
Trumatch-kleurensysteem 100
tussenruimte
tussen objecten 207, 337
Type 1-lettertypen 289
typografische aanhalingstekens 294
U
uitbreiden
flakkeringen 60
objecten 191, 192
overtrekobjecten 79
penseelpaden 160
symboolexemplaren 84
Uitbreiden (Overvloeien),
opdracht 230
Uitbreiden, (omhulsel)
opdracht 217
Uitbreiden, opdracht 192
uiteinden, voor streken 147
uitgevulde tekst, spatiëring
aanpassen 304
uitknippad van documenten, in
Photoshop-bestanden 249
Uitlijnen, deelvenster 195
uitlijnen, getallen 297
uitpoorten 281
Uitsluiten, (Pathfinder-)effect 220
Uitsluiting, overvloeimodus 171
Uitsnede, (Pathfinder-)effect 220
uitsnijden, illustraties
voor afdrukken 39
linialen 38
snijgebied, instellen en
bewerken 37, 38
snijtekens 39
snijtekens, Japanse 40
uitvloeiingsgereedschappen 215
uitvoerapparaatprofielen 132, 134,
136
Uitvoerinstellingen, dialoogvenster
HTML-uitvoeropties in 379
opties instellen in 378
Unicode 277, 287
INDEX
465
updates 9
URL's, toewijzen aan object 355
V
variabelen
bewerken 420
deelvenster Variabelen 419
gegevenssets maken 422
gekoppelde gegevens wijzigen 421
importeren en exporteren 423
informatie 419
maken 420
opslaan in SVG-indeling 254
verwijderen 421
XML-id's weergeven 422
vectorafbeeldingen
converteren naar bitmap 347
over 51
SWF (Flash)-bestandsindeling 376
voorvertoning van rastering
van 351
Veelhoek, gereedschap 25, 56
vensters, meerdere vensters
maken 44
Verbinden, opdracht 69
Verbindingen verwijderen (Tekst
met verbindingen),
opdracht 281
verbindingen, voor streken 147
verbonden tekstkaders 281
verdeelstreepjes en waarden, voor
grafieken 429
verdelen 41, 44, 386
Verdelen over lagen, opdracht 202
Vereenvoudigen, opdracht 72
vereisten, systeem 1
verenigen van lagen 203
verfvolgorde
Zie stapelvolgorde
vergroten, illustraties 42
verkeerde registratie van inkten 405
Verkleinen, (Pathfinder-)effect 220
verlopen
afdrukken 173, 393
deelvenster Verloop 172, 445
in grafieken 428
in SWF-bestanden (Flash 359
informatie 172
juiste rasterfrequentie voor
afdrukken 394
laatst geselecteerde toepassen 144
maken en wijzigen 173
maximumovervloeiingslengte
berekenen 395
nieuwe maken 173
richting wijzigen van 174
sneltoetsen voor.Zie de Illustrator
Help
stalen voor 99, 104
steunkleuren 173
toepassen op objecten 145, 172,
174
Verloop, gereedschap 27, 48
Vermenigvuldigen,
overvloeimodus 170
verplaatsen van objecten
naar een andere laag 202
uitlijnen en verdelen 195
verplaatsen, objecten
intelligente hulplijnen 47
sneltoetsen voor.Zie de Illustrator
Help
Verplaatsen, opdracht 193
Verschil, overvloeimodus 171
verschuiven, ankerpunten en
padsegmenten 69
Verschuiving alle kleuren ongedaan
maken, opdracht 374
verschuiving basislijn 279
verschuiving eerste basislijn 279
verschuivingsobjecten maken 337
Version Cue
Zie Adobe Version Cue
verstrooiingspenselen 157, 162
verticale afdrukstand (staand) 386
Verticale tekst op een pad,
gereedschap 27, 277
verticale tekst, converteren naar
horizontaal 286
Verticale tekst, gereedschap 27, 276,
277
Verticale vlaktekst, gereedschap 27
Vervagen, effecten en filters 340
verven
Zie ook kleuren, vullingen, Actieve
verf, streken
gereedschappen voor 27
informatie 143
Vervormen en transformeren,
effect 231
vervormen, objecten
effecten 231
omhulsels 215
uitvloeiingsgereedschappen 215
Vrij vervormen, effect 231
Vrije transformatie,
gereedschap 214
verwijderen
lege tekstobjecten 278
objecten 205
segmenten 355
verzadiging
informatie 93
overvloeimodus 171
Verzadigen, filter 121
Video en film, nieuw
documentprofiel 32
Video Workshop 4
Video, effecten en filters 343
vierkleurenprocesdruk 92
visitekaartsjablonen 35
vlakgrafieken
Zie ook grafiekontwerpen,
grafieken
gegevens invoeren voor 427
informatie 30
vlaktekst
grootte wijzigen 278
informatie 275
inzetafstand 279
maken 276
rijen en kolommen 280
verschuiving eerste basislijn 279
Vlaktekst, gereedschap 27
Vlek, opdracht 340
Vloeiend, gereedschap 25, 71
Volgende object (Selecteren),
opdrachten 190
Volgende zoeken, opdracht 292
Voorbewerking, opdracht 340
voorinstellingen
Zie ook bibliotheken
afvlakken 401
converteren van bestanden 264
overtrekken 79
PDF 265
PDF exporteren 264
printer 409
transparantieafvlakking 399
voorkeuren
Zie ook de specifieke categorieën
voorkeuren
ankerpunten 54
herstellen 48
informatie 48
richtingspunten en -lijnen 54
selecteren 184, 187
Voorkeuren van bestandsbeheer en
het Klembord 242, 247, 397
voorkeuren voor eenheden en
weergaveprestaties 422
Voorkeuren voor Tekst
Aantal recente fonts 289
voorkeuren voor Tekst
Alleen tekstobjectselectie op
pad 291
INDEX
466
voorvertoning
EPS-bestanden 247
illustraties in uitvoermedium 44
van kleuren. Zie controleren met
een elektronische proefdruk
Voorvertoning, opdracht 43
voorvertoning inkt 44
Voorvertoning overdruk,
opdracht 404
Voorvertoning pixels, modus 44, 351
Voorvertoning van afvlakker,
deelvenster 44, 401
voorvertoningsgebied 42
Vorige versie, opdracht 49
Vorm uitbreiden, opdracht 192
vormen
bogen 56
ovalen 55
overvloeien 172
rechthoeken 55
samengestelde 218, 221
spiralen 57
sterren 56
tekenen, met gereedschap Pen 62
tekenen, met gereedschap
Potlood 60
veelhoeken 56
Vrij vervormen, effect 231
Vrije transformatie, gereedschap
informatie 28
objecten roteren met 196
objecten schuintrekken met 214
objecten spiegelen met 198
objecten vervormen met 214
vullingen
Zie ook kleuren, verlopen,
patronen
als weergavekenmerken 329
informatie 143, 144
instellingen voor 144
knop Vulling 144
meerdere maken 149
sneltoetsen voor.Zie de Illustrator
Help
toepassen op objecten 145
verbergen 43
verwijderen 148
Vulkleur (Selecteren > Zelfde),
opdracht 149, 190
Vulling en streek (Selecteren >
Zelfde), opdracht 149, 190
W
waardeas, voor grafieken 428
wachtwoorden in PDF-
bestanden 271
Ware grootte, opdracht 42
warichu 319
Waterpapier, opdracht 343
Waterverf, opdracht 340
WBMP-bestandsindeling
Zie de Illustrator Help
Zie webafbeeldingen
webafbeeldingen
Zie ook de Illustrator Help
Zie ook specifieke
bestandsindelingen
afbeeldingen met hyperlinks 355
bestandsindelingen vergeleken 367
CSS-lagen genereren 366
kleuren in 119
ontwerpen 351
overwegingen voor
kleurbeheer 129
segmenten 352
uitvoerinstellingen 380
voorvertoning 367
voorvertoning van rastering 351
webafbeeldingen optimaliseren
bestandsindelingen 367
CSS-lagen genereren 366
deelvenster Kleurentabel
gebruiken voor segmenten 372
resultaten voorvertonen 367
standaardprocedure voor 364
SVG-opties 377
webafbeeldingen, overwegingen voor
kleurbeheer 129
webbestandsindelingen
GIF en PNG-8 368
PNG-24 375
webdocumenten, voorinstellingen
voor 32
websitesjablonen 35
webtabellen
Zie segmenten
webveilige kleuren
informatie 351, 369
kleurgroepen 112
overgaan naar 119
waarschuwingsdriehoek 103
Web-RGB-modus 92
Weergave uitbreiden, opdracht 160
Weergave wijzigen, opdracht 44
weergavekenmerken
Zie ook aanwijzen
deelvenster Vorm 329
dupliceren 331
informatie 329
items aanwijzen voor 330
kopiëren tussen objecten 332
meerdere vullingen en streken 149
stapelvolgorde 331
van nieuwe objecten 330
verwijderen uit objecten 331
voor nieuwe objecten 330
weergaven
maken 44
weergavegebied, verplaatsen 42
welkomstscherm
gebruiken 33
werkgebied
over 13
Werkruimte opslaan opdracht 21
Werkruimte verwijderen opdracht 21
werkruimten
aanpassen 21
dupliceren 21
naam wijzigen 21
Werkruimten beheren, opdracht 21
werkruimten, kleur 138
wijzigingen ongedaan maken en
opnieuw uitvoeren 15, 49
wiskundige bewerkingen in
tekstvakken 15
wissen in illustraties 73
Wissen, opdracht 205
Wit papier simuleren, optie 131
WMF-bestanden
afvlakken 396
WMF-bestandsindeling 256
Zie ook illustraties exporteren
woordafbreking 287, 308
afbrekingen voorkomen 308
automatisch 307
compositiemethoden en 308
opties 308
woordafbrekingen, voorkomen 308
woordenboeken
bewerken 287
toewijzen aan tekst 287
woordspatiëring 304
workflows, naar ander product 206,
207
X
x- en y-as van documenten 198
x- en y-as, roteren 198
INDEX
467
x- en y-coördinaten 48
XML
informatie 356
SVG-effecten en 357
variabelen importeren en
exporteren 423
voorkeuren voor XML-id's 422
XMP (Extensible Metadata
Platform) 273
XMP Software Development Kit 273
Y
YakumonoHankaku, mojikumi-
set 321
YakumonoZenkaku, mojikumi-
set 321
Z
Zacht licht, overvloeimodus 170
Zacht mengen, effect 121
zachte return 443
Zichtbaarheid, variabelen 419, 420,
421
Zigzag, effect 231
Zoeken en vervangen, opdracht 291
Zoomen, gereedschap 32, 42
zoomniveau, weergegeven op
statusbalk 15
Zwarte inkt simuleren, optie 131
zwartwitillustraties 94
zwevende vakken. Zie CSS-lagen
436

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels
1

Forum

Adobe-Illustrator-CS3
  • Hee people,
    Heb een vraagje aan de mensen die beter bekent zyn met illustrator cs3'

    Ben zelf een dj, en heb me logo ontworpen, het enigste waar ik nu mee zit is dat ik me logo wil uploaden op facebook of waar dan ook, maar dat kent die niet omdat het een ai. bestand is.
    kan iemand me helpen hoe ik dit gewoon krijg en toch myn logo kan uploaden ! =D

    Alvast bedankt ! Gesteld op 14-2-2013 om 18:48

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • achtergrond doorzichtig maken Gesteld op 10-10-2012 om 15:23

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • hoe maak ik een circel? Gesteld op 13-4-2012 om 09:15

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
  • Lijnen vergrendeld in ill. maar krijg ze niet los. Kan ze ook niet selecteren. Wie heeft een oplossing. Moet stickers snijden en in omtrek zijn z wel te zien maar in voorvertoning niet.
    HELP Gesteld op 29-11-2011 om 10:13

    Reageer op deze vraag Misbruik melden
    • Misschien kun je dit gebruiken: aan de rechterkant in je scherm zie je een kolom met toepassingen. Hoogstwaarschijnlijk is de onderste "lagen" / "layers". Klik daarop en open het slotje waar je lijnen onder hangen. Mogelijk kan je nu je lijnen bewerken etc. Geantwoord op 15-11-2012 om 09:49

      Waardeer dit antwoord Misbruik melden

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Adobe Illustrator CS3 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Adobe Illustrator CS3 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 39,92 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info