(Photoshop) Indeling van een opgeslagen werkruimte herstellen
In Photoshop wordt werkruimten automatisch weergegeven in de rangschikking die u het laatst hebt ingesteld, maar u kunt oorspronkelijke,
opgeslagen rangschikking van de deelvensters herstellen.
Als u een afzonderlijke werkruimte opnieuw wilt instellen, kiest u Venster > Werkruimte > Naam werkruimte opnieuw instellen.
Als u alle werkruimten die met Photoshop zijn geïnstalleerd, opnieuw wilt instellen, klikt u op Standaardwerkruimten opnieuw instellen bij
Interfacevoorkeuren.
Als u de volgorde van de werkruimten op de toepassingsbalk wilt wijzigen, moet u de werkruimten slepen.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
45
Gereedschappen
Naar boven
Overzicht van het deelvenster Gereedschappen
Een gereedschap selecteren
Gereedschapsaanwijzers wijzigen
Overzicht van het deelvenster Gereedschappen
Wanneer u de toepassing voor het eerst start, staat het deelvenster Gereedschappen links op het scherm. U kunt het deelvenster
Gereedschappen verplaatsen door het aan de titelbalk te verslepen. U kunt het deelvenster Gereedschappen ook weergeven en verbergen met de
opdracht Venster > Gereedschappen.
Met de gereedschappen in het deelvenster Gereedschappen kunt u objecten in Illustrator maken, selecteren en manipuleren. Sommige
gereedschappen hebben verborgen opties die u kunt weergeven door op het gereedschap te dubbelklikken. Hiertoe behoren gereedschappen
waarmee u tekst kunt gebruiken en afbeeldingen kunt selecteren, kleuren, tekenen, bewerken en verplaatsen, en waarvan u monsters kunt nemen.
U kunt bepaalde gereedschappen uitbreiden, zodat verborgen onderliggende gereedschappen zichtbaar worden. Een driehoekje rechts onder in
het gereedschapspictogram geeft aan dat er verborgen gereedschappen zijn. Wanneer u de aanwijzer op een gereedschap plaatst, ziet u de
naam van dat gereedschap.
U kunt ook het deelvenster Gereedschappen gebruiken om de tekenmodus te wijzigen van Normaal tekenen in Tekenen achter of Tekenen
binnen.
Overzicht van het deelvenster Gereedschappen
Verborgen gereedschappen weergeven
Plaats de aanwijzer op het zichtbare gereedschap en houd de muisknop ingedrukt.
46
Naar boven
Naar boven
Opties voor een gereedschap weergeven
Dubbelklik op een gereedschap in het deelvenster Gereedschappen.
Het deelvenster Gereedschappen verplaatsen
Sleep de titelbalk.
Het deelvenster Gereedschappen weergeven met een of twee kolommen
Klik op de dubbele pijl op de titelbalk om te schakelen tussen de weergave van het deelvenster Gereedschappen met twee kolommen en die
met één kolom.
Het deelvenster Gereedschappen verbergen
Kies Venster > Gereedschappen.
Verborgen gereedschappen weergeven in een apart deelvenster
Sleep de aanwijzer over de pijl aan het uiteinde van het deelvenster met de verborgen gereedschappen en laat de muisknop los.
Een afzonderlijk deelvenster voor een gereedschap sluiten
Klik op de sluitknop op de titelbalk van het deelvenster. De gereedschappen worden weer opgenomen in het deelvenster Gereedschappen.
Een gereedschap selecteren
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op een gereedschap in het deelvenster Gereedschappen. Als u rechts onder het gereedschap een driehoekje ziet, houdt u de muisknop
ingedrukt om de verborgen gereedschappen weer te geven en vervolgens klikt u op het gereedschap dat u wilt selecteren.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op een gereedschap om verborgen gereedschappen weer te geven en te
selecteren.
Druk op de sneltoets voor het gereedschap. De sneltoets wordt weergegeven in de gereedschapstip. U kunt bijvoorbeeld het gereedschap
Verplaatsen selecteren door op de letter 'V' te drukken.
Als u gereedschapstips wilt verbergen, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Algemeen (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Algemeen
(Mac OS) en schakelt u Gereedschapstips uit.
Een verborgen gereedschap selecteren
A.Deelvenster GereedschappenB.Actief gereedschapC.Deelvenster met verborgen gereedschappen losmakenD.Driehoek voor
verborgen gereedschappenE.Naam en snelkoppeling van gereedschap
Gereedschapsaanwijzers wijzigen
De muisaanwijzer van de meeste gereedschappen komt overeen met het pictogram van het desbetreffende gereedschap. Elke aanwijzer heeft
een andere hotspot, het punt waar een effect of handeling begint. Bij de meeste gereedschappen kunt u overschakelen op precisiecursors, die
worden weergegeven als een dradenkruis dat is gecentreerd rond de hotspot en waarmee u nauwkeuriger kunt werken bij illustraties met veel
details.
Kies Bewerken > Voorkeuren > Algemeen (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Algemeen (Mac OS) en selecteer Precisiecursors gebruiken.
U kunt ook op het toetsenbord op Caps Lock drukken.
Meer Help-onderwerpen
47
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
48
Gereedschapsgalerieën
Naar boven
Naar boven
Galerie met selectiegereedschappen
Galerie met tekengereedschappen
Galerie met tekstgereedschappen
Galerie met verfgereedschappen
Galerie met omvormingsgereedschappen
Galerie met symboolgereedschappen
Galerie met grafiekgereedschappen
Galerie met gereedschappen voor verplaatsen en zoomen
Illustrator bevat diverse gereedschappen voor het maken en bewerken van illustraties. In deze galerieën ziet u in een notendop wat u met de
verschillende gereedschappen kunt doen.
Galerie met selectiegereedschappen
In Illustrator kunt u beschikken over de volgende selectiegereedschappen:
Met het gereedschap
Selecteren (V) selecteert u
hele objecten. Zie Objecten
selecteren met het
gereedschap Selecteren.
Met het gereedschap Direct
selecteren (A) selecteert u
punt- of padsegmenten binnen
objecten. Zie Paden,
segmenten en ankerpunten
selecteren.
Met het gereedschap Groep
selecteren selecteert u
objecten en groepen in
groepen. Zie Objecten en
groepen selecteren met het
gereedschap Groep
selecteren.
Met het gereedschap Toverstaf
(Y) selecteert u objecten met
vergelijkbare kenmerken. Zie
Objecten selecteren met het
gereedschap Toverstaf.
Met het gereedschap Lasso
(Q) selecteert u punt- of
padsegmenten binnen
objecten. Zie Objecten
selecteren met het
gereedschap Lasso.
Met het gereedschap
Tekengebied maakt u
afzonderlijke tekengebieden
om af te drukken of te
exporteren. Zie Een
tekengebied maken.
Galerie met tekengereedschappen
In Illustrator kunt u beschikken over de volgende tekengereedschappen:
49
Met het gereedschap Pen (P)
tekent u rechte en kromme
lijnen om objecten te maken.
Zie Tekenen met het
gereedschap Pen.
Met het gereedschap
Ankerpunt toevoegen (+) voegt
u ankerpunten aan paden toe.
Zie Ankerpunten toevoegen en
verwijderen.
Met het gereedschap
Ankerpunt verwijderen (-)
verwijdert u ankerpunten van
paden. Zie Ankerpunten
toevoegen en verwijderen.
Met het gereedschap
Ankerpunt omzetten (Shift+C)
wijzigt u vloeiende punten in
hoekpunten en andersom. Zie
Vloeiende punten in
hoekpunten omzetten en
omgekeerd.
Met het gereedschap
Lijnsegment (\) tekent u
afzonderlijke segmenten met
rechte lijnen. Zie Rechte lijnen
tekenen met het gereedschap
Lijnsegment.
Met het gereedschap Boog
tekent u afzonderlijke holronde
of bolronde boogsegmenten.
Zie Bogen tekenen.
Met het gereedschap Spiraal
tekent u spiralen rechtsom en
linksom. Zie Spiralen tekenen.
Met het gereedschap
Rechthoekig raster tekent u
rechthoekige rasters. Zie
Rechthoekige rasters tekenen.
Met het gereedschap
Poolraster tekent u ronde
diagramrasters. Zie
Cirkelvormige rasters
(poolrasters) tekenen.
Met het gereedschap
Rechthoek (M) tekent u
vierkanten en rechthoeken. Zie
Rechthoeken en vierkanten
tekenen.
Met het gereedschap
Afgeronde rechthoek tekent u
vierkanten en rechthoeken met
afgeronde hoeken. Zie
Rechthoeken en vierkanten
tekenen.
Met het gereedschap Ovaal (L)
tekent u cirkels en ovalen. Zie
Ovalen tekenen.
Met het gereedschap
Veelhoek tekent u regelmatige
vormen met meerdere zijden.
Zie Veelhoeken tekenen.
Met het gereedschap Ster
tekent u sterren. Zie Sterren
tekenen.
Met het gereedschap
Flakkering maakt u vlam- of
zonlichteffecten. Zie
Flakkeringen tekenen.
Met het gereedschap Potlood
(N) tekent en bewerkt u vrije
lijnen. Zie Tekenen met het
gereedschap Potlood.
50
Naar boven
Naar boven
Met het gereedschap Vloeiend
maakt u Bézier-paden
vloeiend. Zie Paden vloeiend
maken.
Met het gereedschap
Padgummetje wist u paden en
ankerpunten in het object. Zie
Wissen in illustraties.
Met het perspectiefraster kunt
u illustraties in perspectief
maken en weergeven. Zie
Perspectiefraster.
Met het gereedschap
Perspectiefselectie kunt u
objecten, tekst en symbolen in
perspectief plaatsen, objecten
in perspectief verplaatsen en
objecten verticaal verplaatsen
naar de huidige locatie. Zie
Perspectiefraster.
.
Galerie met tekstgereedschappen
In Illustrator beschikt u over de volgende tekstgereedschappen:
Met het gereedschap Tekst (T)
maakt u afzonderlijke tekst en
tekstcontainers. Daarnaast
kunt u tekst typen en
bewerken. Zie Tekst invoeren
in een vlak.
Met het gereedschap Vlaktekst
wijzigt u gesloten paden in
tekstcontainers en kunt u
hierin tekst typen en
bewerken. Zie Tekst invoeren
in een vlak.
Met het gereedschap Tekst op
een pad wijzigt u paden in
tekstpaden waar u tekst op
kunt invoeren en wijzigen. Zie
Tekst op een pad maken.
Met het gereedschap Verticale
tekst maakt u verticale tekst en
verticale-tekstcontainers en
kunt u verticale tekst invoeren
en bewerken. Zie Tekst
invoeren in een vlak.
Met het gereedschap Verticale
vlaktekst wijzigt u gesloten
paden in verticale-
tekstcontainers en kunt u
hierin tekst typen en
bewerken. Zie Tekst invoeren
in een vlak.
Met het gereedschap Verticale
tekst op een pad wijzigt u
paden in tekstpaden waar u
tekst op kunt invoeren en
wijzigen. Zie Tekst op een pad
maken.
Galerie met verfgereedschappen
In Illustrator kunt u beschikken over de volgende tekengereedschappen:
51
Naar boven
Met het gereedschap
Penseel (B) kunt u FreeHand-
en kalligrafische lijnen
tekenen, alsook illustraties,
patronen en
borstelpenseelstreken op
paden. Zie Paden tekenen en
tegelijkertijd penseelstreken
toepassen.
Met het gereedschap Net (U)
maakt en bewerkt u netten en
omhulsels voor netten. Zie
Netobjecten maken.
Met het gereedschap
Verloop (G) past u de begin-
en eindpunten en de hoek van
verlopen binnen objecten aan,
of past u een verloop op
objecten toe. Zie Een verloop
toepassen op een object.
Met het gereedschap Pipet (I)
neemt u monsters van kleur-,
tekst- en
vormgevingskenmerken
(waaronder effecten) van
objecten en past u deze toe.
Zie Weergavekenmerken
kopiëren met het gereedschap
Pipet.
Met het gereedschap
Emmertje voor Actieve verf (K)
verft u vlakken en randen van
groepen van Actieve verf met
de huidige verfkenmerken. Zie
Verven met het gereedschap
Emmertje voor Actieve verf.
Met het gereedschap Selectie
van Actieve verf (Shift-L)
selecteert u vlakken en randen
in groepen van Actieve verf.
Zie Items selecteren in
groepen van Actieve verf.
Met het gereedschap Meetlat
meet u de afstand tussen twee
punten. Zie De afstand tussen
objecten meten.
Met het gereedschap
Klodderpenseel (Shift-B) kunt
u paden tekenen die
automatisch kalligrafische-
penseelpaden uitbreiden en
samenvoegen die dezelfde
kleur hebben en aangrenzend
zijn in de stapelvolgorde. Zie
Paden tekenen en
samenvoegen met het
Klodderpenseel.
Galerie met omvormingsgereedschappen
Illustrator beschikt over de volgende gereedschappen voor het omvormen van objecten:
Met het gereedschap Roteren
(R) roteert u objecten rond een
vast punt. Zie Objecten
roteren.
Met het gereedschap
Spiegelen (O) worden objecten
over een vaste as gespiegeld.
Zie Objecten spiegelen of
omdraaien.
Met het gereedschap Schalen
(S) wijzigt u de grootte van
objecten rond een vast punt.
Zie Objecten schalen.
Met het gereedschap
Schuintrekken trekt u objecten
schuin rond een vast punt. Zie
Objecten schuintrekken met
het gereedschap
Schuintrekken.
52
Naar boven
Met het gereedschap
Omvormen stelt u
geselecteerde ankerpunten bij
terwijl het pad even
gedetailleerd blijft. See Delen
van een pad uitrekken zonder
de algehele vorm te
vervormen.
Met het gereedschap Vrije
transformatie (E) kunt u
selecties schalen, roteren of
schuintrekken.
Met het gereedschap
Overvloeien (W) laat u de kleur
en vorm van meerdere
objecten in elkaar overvloeien.
Zie Overvloeiingen maken.
Met het gereedschap Breedte
(Shift+W) kunt u een lijn met
variabele breedte maken. Zie
Het gereedschap Breedte
gebruiken.
Met het gereedschap
Kromtrekken (Shift+R) vormt u
objecten door de cursor te
bewegen (zoals u bijvoorbeeld
klei vormt). Zie Objecten
vervormen met een
uitvloeiingsgereedschap.
Met het gereedschap Kronkel
maakt u kronkelende
vervormingen binnen een
object. Zie Objecten
vervormen met een
uitvloeiingsgereedschap.
Met het gereedschap Plooi
maakt u een object compacter
door regelpunten in de richting
van de cursor te verplaatsen.
Zie Objecten vervormen met
een uitvloeiingsgereedschap.
Met het gereedschap Bol laat
u een object opzwellen door
regelpunten bij de cursor
vandaan te verplaatsen. Zie
Objecten vervormen met een
uitvloeiingsgereedschap.
Met het gereedschap Schelp
voegt u willekeurige kromme
details toe aan de omtrek van
een object. Zie Objecten
vervormen met een
uitvloeiingsgereedschap.
Met het gereedschap Kristal
voegt u willekeurige puntige
details toe aan de omtrek van
een object. Zie Objecten
vervormen met een
uitvloeiingsgereedschap.
Met het gereedschap Kreuken
voegt u allerlei kreukels toe
aan de omtrek van een object.
Zie Objecten vervormen met
een uitvloeiingsgereedschap.
Met het gereedschap Vormen
maken kunt u eenvoudige
vormen samenvoegen om
complexe aangepaste vormen
te maken. Zie Nieuwe vormen
maken met het gereedschap
Vormen maken.
Galerie met symboolgereedschappen
Met de symboolgereedschappen kunt u sets symbolen maken en aanpassen. U maakt een set symbolen met het gereedschap Symbolen
sproeien. Vervolgens kunt u de andere symboolgereedschappen gebruiken om de dichtheid, kleur, locatie, grootte, rotatie, transparantie en stijl
van de symbolen in de set te wijzen.
Met het gereedschapMet het gereedschap
53
Naar boven
Symbolen sproeien (Shift+S)
plaatst u meerdere
symboolexemplaren in een
reeks in het tekengebied. Zie
Symboolsets maken.
Symbolen verschuiven
verplaatst u
symboolexemplaren en wijzigt
u de stapelvolgorde. Zie De
stapelvolgorde van
symboolexemplaren binnen
een set wijzigen.
Met het gereedschap
Symbolen samentrekken zet u
symbolen dichter bij elkaar of
verder bij elkaar vandaan. Zie
Symboolexemplaren
samentrekken of verspreiden.
Met het gereedschap
Symboolgrootte instellen past
u de grootte van
symboolexemplaren aan. Zie
De grootte van
symboolexemplaren wijzigen.
Met het gereedschap
Symbolen draaien roteert u
symboolexemplaren. Zie
Symboolexemplaren roteren.
Met het gereedschap
Symbolen brandschilderen
kleurt u symboolexemplaren.
Zie Symboolexemplaren
brandschilderen.
Met het gereedschap
Symbolen rasteren past u
dekking toe op
symboolexemplaren. Zie De
transparantie van
symboolexemplaren
aanpassen.
Met het gereedschap
Symboolstijl toepassen past u
de geselecteerde stijl toe op
symboolexemplaren. Zie Een
afbeeldingsstijl toepassen op
symboolexemplaren.
Galerie met grafiekgereedschappen
Illustrator bevat negen grafiekgereedschappen, elk voor het maken van een ander type grafiek. Het type grafiek dat u kiest, is afhankelijk van de
gegevens die u wilt weergeven. Zie Een grafiek maken.
Met het gereedschap
Kolomgrafiek (J) maakt u
grafieken waarin waarden in
verticale kolommen worden
vergeleken.
Met het gereedschap
Gestapelde kolomgrafiek
maakt u grafieken die
vergelijkbaar zijn met
kolomgrafieken, maar waarbij
de kolommen niet naast elkaar
worden gepresenteerd, maar
op elkaar worden gestapeld.
Dit grafiektype is handig om
de relatie van delen tot het
totaal aan te geven.
Met het gereedschap
Staafgrafiek maakt u grafieken
die vergelijkbaar zijn met
kolomgrafieken, maar waarbij
de staven horizontaal in plaats
van verticaal worden geplaatst.
Met het gereedschap
Gestapelde staafgrafiek maakt
u grafieken die vergelijkbaar
zijn met gestapelde
kolomgrafieken, maar waarbij
de staven horizontaal in plaats
van verticaal worden
gestapeld.
Met het gereedschap
Lijngrafiek maakt u grafieken
waarin punten een of meer
sets waarden
vertegenwoordigen. De punten
van elke set zijn met elkaar
verbonden door middel van
Met het gereedschap
Vlakgrafiek maakt u grafieken
die vergelijkbaar zijn met
lijngrafieken, maar waarin
naast veranderingen van
waarden ook totalen worden
benadrukt.
Met het gereedschap
Spreidingsgrafiek maakt u
grafieken waarin
gegevenspunten als sets
coördinatenparen langs de x-
en de y-as worden uitgezet.
Spreidingsgrafieken zijn
Met het gereedschap
Schijfgrafiek maakt u
cirkelvormige grafieken
waarvan de segmenten de
relatieve percentages van de
vergeleken waarden
vertegenwoordigen.
54
Naar boven
een lijn. Dit type grafiek wordt
vaak gebruikt om het
trendverloop van een of meer
onderwerpen over een
tijdsperiode aan te geven.
handig om patronen of trends
in gegevens te identificeren. U
kunt hiermee ook nagaan of
variabelen elkaar beïnvloeden.
Met het gereedschap
Radargrafiek maakt u
grafieken waarin sets waarden
op bepaalde punten in de tijd
of in bepaalde categorieën
worden vergeleken. Deze
grafiek heeft een cirkelvormige
indeling Dit soort grafiek wordt
ook wel een webgrafiek
genoemd.
Galerie met gereedschappen voor verplaatsen en zoomen
Illustrator bevat de volgende gereedschappen waarmee u door het tekengebied beweegt en de weergave van het tekengebied instelt:
Met het gereedschap Handje (H)
verplaatst u het Illustrator-tekengebied
binnen het illustratievenster.
Met het gereedschap Afdrukverdeling past
u het paginaraster aan om te bepalen
waar de illustraties op de afgedrukte
pagina worden geplaatst.
Met het gereedschap Zoomen (Z)
verhoogt en verlaagt u het
zoompercentage in het illustratievenster.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
55
Verbeterde gebruikersinterface
Naar boven
Verbeterde en efficiënte gebruikersinterface
Kleur en helderheid van de gebruikersinterface
Deelvensters
Het framework van de nieuwe gebruikersinterface biedt prestatieverbeteringen en voordelen zoals native 64-bits ondersteuning. De interface wordt
hierdoor zuiverder weergegeven, wat resulteert in een betere gebruikerservaring. Daarnaast kan efficiënter in Illustrator worden gewerkt dankzij
belangrijke toevoegingen en wijzigingen aan de gebruikersinterface en workflows.
Verbeterde en efficiënte gebruikersinterface
Efficiënte en flexibele interface. Dankzij de nieuwe bruikbaarheidsverbeteringen hoeft u minder vaak te klikken en minder stappen te gebruiken
om routinetaken of frequente handelingen uit te voeren. In het deelvenster Teken (Ctrl+T)worden bijvoorbeeld de namen in de lettertypenlijst in de
lettertypestijl zelf weergegeven. Zo kunt u snel het gewenste lettertype in de lijst selecteren.
Tijdbesparende verbeteringen selecteer snel een lettertype door visueel in de lettertypenlijst te zoeken
Inline bewerken. Werk gemakkelijk met Lagen, Handelingen, Stalen, Symbolen en andere deelvensters, met de mogelijkheid om objectnamen in
het deelvenster rechtstreeks te bewerken. U hebt geen extra modaal dialoogvenster meer nodig voor dergelijke routinetaken. Dubbelklik
bijvoorbeeld op de naam van een laag in het deelvenster Lagen om over te schakelen naar de inline bewerkingsmodus. Typ de nieuwe naam en
druk op Enter.
Inline bewerken - wijzig snel de naam van objectkenmerken
Objectkenmerken snel bewerken. In de gebruikersinterface worden de waarden van objectkenmerken ingesteld door middel van
vervolgkeuzelijsten of tekstvelden. U kunt deze gebieden nu snel bewerken door de muisaanwijzer boven een besturingselement te plaatsen en
het muiswiel te schuiven. Als u bijvoorbeeld de dikte van een lijn wilt verhogen of verlagen, plaatst u de muisaanwijzer boven het
besturingselement voor lijndikte en schuift u.
Dialoogvensters. Knoppen om een handeling of een gebeurtenis vast te leggen zijn allemaal in de rechterbenedenhoek geplaatst. De
dialoogvensters zijn bovendien volledig met het toetsenbord in te stellen.
Werkruimten. De nieuwe werkruimten zijn op taken gebaseerd. Een werkruimte kan nu de meest recente status 'onthouden' en, indien nodig,
kunnen de standaardinstellingen worden hersteld.
Nieuwe pictogrammen. De vernieuwde pictogrammen verbeteren de bruikbaarheid en dragen bij aan een betere, meer intuïtieve interface..
56
Naar boven
Naar boven
Cursors. Er zijn aanpassingen uitgevoerd om de cursors groter en nauwkeuriger te maken..
Kleur en helderheid van de gebruikersinterface
Illustrator is nu standaard beschikbaar met een donker thema dat aansluit bij recente wijzigingen in andere producten, zoals Adobe Photoshop.
Het thema verschaft een visueel prettigere ervaring, met name wanneer u werkt met veel kleuren en ontwerpen.
Aanpasbaar thema van gebruikersinterface
U kunt de helderheid van de gebruikersinterface eenvoudig veranderen in een kleur van uw keuze in het tabblad Gebruikersinterface in het
dialoogvenster Voorkeuren (Ctrl+K). Schakel de optie Overeenkomstig helderheid gebruikersinterface in om de tint van het canvasgebied af te
stemmen op de helderheid van de interface. Als u de klassieke kleur van het Illustrator-canvas wilt herstellen, stelt u Wit in als de
standaardinstelling.
Voor meer informatie bekijkt u de video over verbeteringen in de gebruikersinterface van Lynda.com.
Deelvensters
Deelvenster Beheer. Besturingselementen voor objecten die vaak worden gebruikt, zijn gegroepeerd en worden samen in het deelvenster Beheer
weergegeven. Door besturingselementen op deze manier te groeperen, kunt u sneller en systematischer werken met objecten.
Deelvenster Beheer, met op basis van geselecteerde objecten weergegeven opties
Deelvenster Transformeren. De optie Lijnen en effecten schalen is opgenomen in het deelvenster Transformeren en in het dialoogvenster Effect
Transformatie.
57
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Deelvenster Transformeren, met de extra optie Lijnen en effecten schalen
Deelvenster Transparantie. De maskeerfuncties zijn nu beschikbaar in het deelvenster Transparantie. Gebruik de schakeloptie Masker
maken/Geen om dekkingsmaskers te maken en er gemakkelijker mee te werken.
58
Galerie met gereedschappen voor segmenteren en knippen
In Illustrator beschikt u over de volgende gereedschappen voor het segmenteren en knippen van objecten:
Met het gereedschap
Segmenten splitst u een
illustratie in afzonderlijke
webafbeeldingen.Segmenten
maken
Met het gereedschap Segment
selecteren (Shift-K) selecteert
u websegmenten. Zie
Segmenten selecteren.
Met het gereedschap
Gummetje (Shift-E) verwijdert
u elk gebied van het object
waarover u sleept. Zie
Objecten wissen met het
gereedschap Gummetje.
Met het gereedschap Schaar
(C) knipt u paden door op
opgegeven punten. Zie Een
pad splitsen.
Met het gereedschap Mes
snijdt u objecten en paden
door. Zie Objecten knippen
met het gereedschap Mes.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
59
Overzicht van het tekengebied
Het deelvenster Tekengebieden gebruiken
Tekengebieden afdrukken en opslaan
Tekengebieden zijn de gebieden die afdrukbare illustraties kunnen bevatten. U kunt de grootte wijzigen en de richting van uw illustratie instellen
door instellingen te kiezen in het dialoogvenster Tekengebiedopties. (In Illustrator CS3 en lager gebruikt u het dialoogvenster Documentinstellingen
om de grootte en de richting van het document te wijzigen.)
U kunt tekengebieden gebruiken als snijgebieden voor afdruk- of plaatsingsdoeleinden. Ze werken op dezelfde manier als snijgebieden in Illustrator
CS3. Het is handig om meerdere tekengebieden te hebben voor het maken van bijvoorbeeld PDF's met meerdere pagina's, afgedrukte pagina's
van verschillende grootte of met verschillende elementen, onafhankelijke elementen voor websites, videostoryboards of afzonderlijke items voor
animatie in Adobe Flash of After Effects.
Opmerking: als u snijgebieden hebt gemaakt in een Illustrator CS3-document, worden de snijgebieden omgezet in tekengebieden in CS5. Mogelijk
wordt u gevraagd op te geven hoe u de snijgebieden wilt omzetten.
U kunt tussen 1 en 100 tekengebieden per document hebben, afhankelijk van de grootte. U kunt het aantal tekengebieden voor een document
opgeven wanneer u het voor het eerst maakt, en u kunt tekengebieden op elk gewenst moment toevoegen en verwijderen terwijl u werkt in een
document. U kunt tekengebieden maken van verschillende formaten, deze groter of kleiner maken met het gereedschap Tekengebied
en ze op
een willekeurige plek op het scherm plaatsen (ze kunnen elkaar zelfs overlappen). Illustrator CS5 biedt ook opties voor het opnieuw ordenen en
herschikken van tekengebieden met behulp van het deelvenster Tekengebieden. U kunt ook aangepaste namen opgeven voor een tekengebied
en referentiepunten instellen voor tekengebieden.
Tekengebieden en het canvas weergeven
U kunt de grenzen van de pagina in verhouding tot een tekengebied weergeven door de afdrukverdeling weer te geven (Weergave >
Afdrukverdeling tonen). Wanneer de afdrukverdeling is ingeschakeld, worden de afdrukbare en niet-afdrukbare gedeelten tussen de buitenste rand
van het venster en het afdrukbare gedeelte van de pagina aangegeven met een reeks dichte lijnen en stippellijnen.
Elk tekengebied wordt omsloten door dichte lijnen en geeft het maximale afdrukbare gebied aan. Als u de grenzen van het tekengebied wilt
verbergen, kiest u Weergave > Tekengebieden verbergen. Het canvas is het gebied buiten het tekengebied dat tot de rand van het venster van
1419 vierkante centimeter reikt. Het canvas is een ruimte waarin u elementen van illustraties kunt maken, bewerken en opslaan voordat u ze naar
een tekengebied verplaatst. Objecten die op het canvas zijn geplaatst, zijn zichtbaar op het scherm maar worden niet afgedrukt.
Als u een tekengebied wilt centreren en wilt inzoomen zodat het tekengebied het scherm vult, klikt u op het nummer van het tekengebied in de
statusbalk onder aan het toepassingsvenster.
Illustratievenster
A. Afdrukbaar gebied (gedefinieerd door de opgegeven printer) B. Canvas C. Tekengebied
60
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
Opmerking:
Tekengebieden afdrukken en opslaan
Alle tekengebieden in een document hebben dezelfde indeling voor mediumtype, bijvoorbeeld Afdrukken. U kunt elk tekengebied afzonderlijk
afdrukken, meerdere naast elkaar of meerdere op één pagina. Als u een Illustrator-document met meerdere tekengebieden opslaat in een vorige
versie van Illustrator, bijvoorbeeld CS3, kunt u ervoor kiezen om elk tekengebied in een afzonderlijk bestand op te slaan, samen met een
hoofdbestand waarin alle tekengebieden zijn samengevoegd.
In Illustrator CS4 kon u tekengebieden alleen als afzonderlijke bestanden opslaan wanneer u deze versie of een lagere gebruikte, maar in
Illustrator CS5 kunt u ook afzonderlijke tekengebieden voor huidige versies opslaan. De optie voor het opslaan van elk tekengebied als afzonderlijk
AI-bestand is beschikbaar in het dialoogvenster Illustrator-opties.
U kunt vanuit het dialoogvenster Afdrukken een voorvertoning van de tekengebieden bekijken voordat u ze afdrukt. De gekozen afdrukinstellingen
worden toegepast op alle tekengebieden die u hebt geselecteerd om af te drukken.
Standaard worden alle illustraties uitgesneden op een tekengebied en worden alle tekengebieden afgedrukt als afzonderlijke pagina's. Gebruik de
optie Bereik in het dialoogvenster Afdrukken om specifieke pagina's af te drukken, selecteer Tekengebieden negeren en geef plaatsingsopties op
om alle illustraties te combineren op één pagina of de illustraties naast elkaar weer te geven.
In Illustrator CS5 kunnen tekengebieden in een document automatisch worden geroteerd om het gekozen paginaformaat af te drukken. Schakel het
selectievakje Automatisch roteren in het dialoogvenster Afdrukken in om automatische rotatie in te stellen voor Illustrator-documenten. Voor
documenten die zijn gemaakt in CS5 is Automatisch roteren standaard ingeschakeld.
Stel dat u een document hebt met zowel het paginaformaat Liggend (breedte is groter dan hoogte) als Staand (hoogte is groter dan breedte). Als
u het paginaformaat Staand selecteert in het dialoogvenster Grootte, worden de liggende tekengebieden automatisch geroteerd naar een staand
formaat bij het afdrukken.
Als Automatisch roteren is geselecteerd, kunt u de richting van de pagina niet wijzigen.
61
Bestanden en sjablonen
Naar boven
Naar boven
Profielen voor nieuwe documenten
Nieuwe documenten maken
Sjablonen
Een nieuwe sjabloon maken
Documentinstellingsopties opgeven
Een bestand openen
Naar bestanden bladeren met Adobe Bridge
Profielen voor nieuwe documenten
Een document is de ruimte waarin u illustraties maakt. In Illustrator kunt u documenten maken voor een groot aantal uitvoermogelijkheden. In het
PDF-bestand Enhancing Video Production (Videoproductie verbeteren) op www.adobe.com/go/learn_ai_video_nl vindt u meer informatie over het
maken van Illustrator-documenten voor videoproductie.
U maakt een nieuw document door een nieuw documentprofiel te kiezen op basis van de gewenste uitvoer. Elk profiel bevat vooraf ingestelde
waarden voor de grootte, kleurmodus, eenheden, afdrukstand, transparantie en resolutie. Alle profielen gebruiken standaard één tekengebied. In
het profiel Video en film worden bijvoorbeeld pixels in plaats van punten gebruikt en kan een apparaatspecifiek snijgebied worden gekozen, zoals
NTSC DV Breedbeeld. Zo ontstaat een document met precies de vereiste dimensies en met hulplijnen voor veilige gebieden voor video, zodat u
een ontwerp kunt maken voor optimale weergaveresultaten.
Als u uw bestand bij een professionele drukker wilt laten afdrukken (bijvoorbeeld door een servicebureau), kiest u het profiel Afdrukken
waarmee de juiste resolutie wordt ingesteld voor uw illustraties en de effecten die u hierop hebt toegepast.
U kunt de volgende profielen kiezen:
DrukwerkDit profiel maakt gebruik van een standaard A4-tekengebied en biedt een groot aantal andere vooraf ingestelde afdrukformaten waaruit
u kunt kiezen. Gebruik dit profiel als u het bestand door een servicebureau wilt laten afdrukken op een professionele printer.
WebDit profiel biedt vooraf ingestelde opties die zijn geoptimaliseerd voor uitvoer naar het web.
Flash CatalystMaakt een FXG-document in de RGB-modus met een tekengebied van 800px x 600px als standaardformaat. Uitlijnen op
pixelraster wordt ingeschakeld voor nieuwe illustraties in het document en Rasterresolutie wordt ingesteld op 72 ppi. Dit profiel bevat daarnaast
stalen, symbolen, afbeeldingsstijlen en penselen die met het oog op de workflows van Flash Catalyst en Flash Professional zijn ontworpen.
Mobiele apparatenMet dit profiel maakt u een klein bestand dat vooraf is ingesteld voor een bepaald mobiel apparaat. U kunt het gewenste
apparaat kiezen uit het menu Grootte. Klik op Device Central om Adobe Device Centralte openen en de documentopmaak in de interface van een
opgegeven apparaat weer te geven.
Video en filmDit profiel biedt diverse vooraf ingestelde snijgebiedformaten voor video en film (de optie Tekengebied verandert in de optie voor
uitsnijdgrootte voor dit profiel). Illustrator maakt alleen bestanden met vierkante pixels. Om ervoor te zorgen dat de afmetingen correct worden
geïnterpreteerd in videotoepassingen, past Illustrator de waarden voor Breedte en Hoogte aan. Als u bijvoorbeeld NTSC DV Standaard kiest,
gebruikt Illustrator een pixelgrootte van 654 x 480, die wordt vertaald naar 740 x 480 pixels in videotoepassingen.
Basis CMYKDit profiel gebruikt een standaardtekengebied van A4-formaat en biedt verschillende andere grootten die u kunt selecteren. Gebruik
dit profiel als u een document naar meerdere soorten media wilt verzenden. Als een van de mediatypen een servicebureau is, kunt u de instelling
Rasterresolutie handmatig instellen op Hoog.
Basis RGBDit profiel gebruikt een standaardtekengebied van 800 x 600 en biedt verschillende andere grootten voor uitvoer in gedrukte vorm, als
video en voor het web. Gebruik dit profiel niet als u een document naar een servicebureau wilt verzenden of door een professionele drukker wilt
laten drukken. Gebruik dit profiel voor documenten die u wilt uitvoeren op printers voor middelgrote afdrukvolumes of voor documenten die
bestemd zijn voor het web of voor meerdere soorten media.
Op www.adobe.com/go/vid0031_nl vindt u een video over het instellen van nieuwe documenten.
Zie www.adobe.com/go/learn_custom_document_profiles_nl voor meer informatie over het maken van aangepaste nieuwe documentprofielen.
Video over het maken van een nieuw document
Videoproductie
Nieuwe documenten maken
U kunt nieuwe Illustrator-documenten maken op basis van een profiel voor nieuwe documenten of op basis van een sjabloon. Als u een document
maakt op basis van een profiel voor nieuwe documenten, opent u een leeg document met de standaardinstellingen van het geselecteerde profiel
voor de vul- en -lijnkleuren, afbeeldingsstijlen, penselen, symbolen, handelingen, weergavevoorkeuren en andere opties. Als u een document
maakt op basis van een sjabloon, opent u een document met vooraf ingestelde ontwerpelementen en -instellingen (en vooraf ingestelde inhoud),
zoals snijtekens en hulplijnen, voor specifieke documenttypen, zoals brochures of cd-hoezen.
62
U kunt een nieuw document maken in het welkomstscherm of met de opdracht Bestand > Nieuw of Bestand > Adobe Device Central (voor uitvoer
op mobiele apparaten). Als u het welkomstscherm wilt weergeven, selecteert u Help > Welkom.
Op www.adobe.com/go/vid0031_nl vindt u een video over het instellen van nieuwe documenten.
Een nieuw document maken
U kunt een nieuw document starten vanuit het welkomstscherm of via het menu Bestand.
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als Illustrator al is geopend, kiest u Bestand > Nieuw en selecteert u bij Nieuw documentprofiel het gewenste documentprofiel.
Als het welkomstscherm is geopend, klikt u op een documentprofiel in de lijst Nieuw document maken.
Als Illustrator nog niet geopend is, opent u het en klikt u op een documentprofiel in de lijst Nieuw document maken in het
welkomstscherm.
Opmerking: In het welkomstscherm houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u klikt als u het nieuwe document
rechtstreeks wilt openen en het dialoogvenster Nieuw document wilt overslaan.
2. Typ een naam voor het document.
3. Geef het aantal tekengebieden op voor het document, en de volgorde waarin u ze wilt weergeven op het scherm:
Eerst rij, dan kolomHiermee plaatst u meerdere tekengebieden in het opgegeven aantal rijen. Kies het aantal rijen in het menu Rijen. Als
u de standaardwaarde gebruikt, wordt een zo vierkant mogelijke weergave gemaakt voor het opgegeven aantal tekengebieden.
Eerst kolom, dan rijHiermee plaatst u meerdere tekengebieden in het opgegeven aantal kolommen. Kies het aantal kolommen in het
menu Kolommen. Als u de standaardwaarde gebruikt, wordt een zo vierkant mogelijke weergave gemaakt voor het opgegeven aantal
tekengebieden.
Rangschikken op rijHiermee plaatst u tekengebieden in één rechte rij.
Rangschikken op kolomHiermee plaatst u tekengebieden in één rechte kolom.
Lay-out wijzigen in Rechts-naar-linksHiermee ordent u meerdere tekengebieden in de opgegeven rij- of kolomindeling, maar geeft u ze
van rechts naar links weer.
4. Geef de standaardtussenruimte tussen tekengebieden op. Deze instelling is van toepassing voor zowel horizontale als verticale
tussenruimten.
5. Geef de standaardgrootte, -maateenheid en -indeling op voor alle tekengebieden.
Opmerking: Zodra het document is geopend, kunt u de tekengebieden aanpassen door ze te verplaatsen en de grootte ervan te wijzigen.
6. Geef de positie van het afloopgebied voor elke zijde van het tekengebied op. Klik op het pictogram Vergrendelen
als u verschillende
waarden voor verschillende zijden wilt gebruiken.
7. Klik op Geavanceerd om de volgende extra opties in te stellen:
Opmerking: Nadat u het document hebt gemaakt, kunt u deze instellingen wijzigen met de opdracht Bestand > Documentinstellingen en
nieuwe instellingen opgeven.
KleurmodusHiermee stelt u de kleurmodus in voor het nieuwe document. Als u de kleurmodus wijzigt, wordt de standaardinhoud (stalen,
penselen, symbolen, afbeeldingsstijlen) van het geselecteerde profiel voor het nieuwe document omgezet in een nieuwe kleurmodus, zodat
de kleuren worden gewijzigd. Let op het waarschuwingspictogram wanneer u wijzigingen aanbrengt.
RasterresolutieHier stelt u de resolutie in voor rastereffecten in het document. Het is vooral belangrijk deze optie in te stellen op Hoog
wanneer u uw document wilt uitvoeren op een professionele printer en met een hoge resolutie. In het profiel Afdrukken is deze optie
standaard ingesteld op Hoog.
TransparantierasterHiermee bepaalt u de opties voor het transparantieraster voor documenten die zijn gebaseerd op het profiel Video en
film.
VoorvertoningHiermee stelt u de standaardvoorvertoningsmodus in voor het nieuwe document. (U kunt de modus op elk gewenst moment
wijzigen met het menu Weergave.):
Met Standaard worden illustraties die zijn gemaakt in het document in kleur weergegeven in de vectorweergave. U kunt vloeiende curven
behouden door in en uit te zoomen.
Met Pixel worden illustraties weergegeven met een gerasterde (gepixelde) vormgeving. De inhoud wordt niet daadwerkelijk gerasterd,
maar er wordt een gesimuleerde voorvertoning weergegeven, waarin het lijkt alsof de inhoud uit rasters bestaat.
Met Overdruk wordt een 'voorvertoning met inkt' weergegeven waarin wordt geïnterpreteerd hoe het overvloeien, de transparantie en het
overdrukken eruit zullen zien bij uitvoer met kleurscheiding. (Zie Informatie over overdrukken.)
Adobe Device CentralAls u een document hebt gemaakt met behulp van het profiel Mobiele apparaten, kunt u op Device Central klikken
om een voorvertoning van het nieuwe document weer te geven in de interface van het mobiele apparaat.
Nieuwe objecten uitlijnen op pixelrasterWanneer deze optie is geselecteerd, worden nieuwe objecten uitgelijnd op het pixelraster.
Aangezien deze optie belangrijk is voor ontwerpen die zijn bedoeld voor weergaveapparaten zoals webapparaten, wordt deze optie
standaard ingeschakeld voor dergelijke documenten. Zie Paden met pixeluitlijning tekenen voor webworkflows voor meer informatie.
63
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een nieuw document maken op basis van een sjabloon
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Bestand > Nieuw van sjabloon.
Kies Bestand > Nieuw. Klik in het dialoogvenster Nieuw document op Sjablonen.
Klik in het welkomstscherm op Van sjabloon in de lijst Nieuw document maken.
2. Zoek in het dialoogvenster Nieuw van sjabloon een sjabloon, selecteer deze en klik op Nieuw.
Sjablonen
Met sjablonen kunt u nieuwe documenten met gemeenschappelijke instellingen en ontwerpelementen maken. Als u bijvoorbeeld een reeks
visitekaartjes wilt ontwerpen met een vergelijkbare vormgeving, kunt u een sjabloon maken met de gewenste grootte van het tekengebied,
weergave-instellingen (zoals hulplijnen) en afdrukopties. De sjabloon kan symbolen voor algemene ontwerpelementen (zoals logo's) en specifieke
sets kleurstalen, penselen en afbeeldingsstijlen bevatten.
Illustrator bevat allerlei sjablonen, zoals sjablonen voor briefpapier, visitekaartjes, enveloppen, brochures, etiketten, diploma's, ansichtkaarten,
briefkaarten en websites.
Als u een sjabloon selecteert met de opdracht Nieuw van sjabloon, wordt een nieuw document gemaakt met een inhoud en documentinstellingen
die identiek zijn aan die van de sjabloon. Het oorspronkelijke sjabloonbestand blijft echter ongewijzigd.
Een nieuwe sjabloon maken
1. Open een nieuw of bestaand document.
2. Pas het document op een van de volgende manieren aan:
Stel het documentvenster in zoals u het wilt weergeven in nieuwe documenten die u maakt op basis van de sjabloon. Tot de instellingen
behoren het vergrotingsniveau, de positie van de schuifbalken, de oorsprong van de liniaal, hulplijnen, rasters, snijgebieden en opties in
het menu Weergave.
Teken of importeer illustraties die u wilt opnemen in nieuwe documenten die u met de sjabloon maakt.
Verwijder bestaande stalen, stijlen, penselen of symbolen die u niet nodig hebt.
Maak nieuwe stalen, stijlen, penselen en symbolen in de desbetreffende deelvensters. U kunt ook vooraf ingestelde stalen, stijlen,
penselen, symbolen en handelingen importeren uit verschillende bibliotheken die deel uitmaken van Illustrator.
Maak grafiekontwerpen en voeg deze toe aan het dialoogvenster Type grafiek. U kunt ook vooraf ingestelde grafiekontwerpen
importeren.
Stel de gewenste opties in het dialoogvenster Documentinstellingen en het dialoogvenster Afdrukopties in.
3. Kies Bestand > Opslaan als sjabloon.
4. Selecteer in het dialoogvenster Opslaan als een locatie voor het bestand, voer een bestandsnaam in en klik op Opslaan.
Illustrator slaat het bestand op in de AIT-indeling (Adobe Illustrator Template).
Documentinstellingsopties opgeven
Op elk gewenst moment kunt u de standaardinstellingsopties van het document wijzigen voor maateenheden, transparantierasterweergave,
achtergrondkleur en tekstinstellingen zoals taal, aanhalingstekensstijl, superscript- en subscriptgrootte en exporteerbaarheid. Met de knop
Tekengebieden bewerken sluit u dit dialoogvenster en activeert u het gereedschap Tekengebied. Gebruik deze knop als u de tekengebieden wilt
wijzigen.
1. Kies Bestand > Documentinstellingen of klik in het deelvenster Beheer op de knop Documentinstellingen (deze knop is zichtbaar wanneer er
niets is geselecteerd).
2. Geef de gewenste opties op.
Opmerking: De optie Gekleurd papier simuleren is handig als u het document wilt afdrukken op gekleurd papier. Als u bijvoorbeeld een blauw
object op een gele achtergrond tekent, wordt het object groen weergegeven. De simulatie wordt alleen uitgevoerd wanneer het transparantieraster
niet wordt weergegeven.
Zie de desbetreffende onderwerpen voor specifieke informatie over deze opties.
Een bestand openen
U kunt bestanden openen die zijn gemaakt in Illustrator, alsook compatibele bestanden die zijn gemaakt in andere toepassingen.
64
Naar boven
Als u een bestaand bestand wilt openen, kiest u Bestand > Openen. Zoek het bestand en klik op Openen.
Als u een onlangs opgeslagen bestand wilt openen, kiest u het bestand in de lijst Onlangs geopend item openen in het welkomstscherm of u
selecteert Bestand > Recente bestanden openen en u kiest een bestand in de lijst.
Als u een bestand met een voorvertoning wilt openen in Adobe Bridge, kiest u Bestand > Bladeren in Bridge om Adobe Bridge te
openen.Zoek het bestand en kies Bestand > Openen met > Adobe Illustrator CS5.
Naar bestanden bladeren met Adobe Bridge
Adobe® Bridge is een toepassing die op verschillende platforms kan worden gebruikt en die deel uitmaakt van de componenten van Adobe®
Creative Suite® 5. Met Bridge kunt u de elementen zoeken, ordenen en bekijken waarmee u materiaal voor drukwerk, het web, video en audio
maakt.U kunt Bridge openen vanuit elke toepassing van Creative Suite en Bridge gebruiken om zowel Adobe- als niet-Adobe-bestanden te
openen.
Als u Adobe Bridge vanuit Illustrator wilt openen, voert u een van de volgende handelingen uit:
Kies Bestand > Bladeren in Bridge.
Klik op het pictogram Adobe Bridge in het deelvenster Beheer.
Kies Tonen in Bridge op de statusbalk.
In Adobe Bridge kunt u de volgende handelingen uitvoeren:
Afbeeldings-, beeldmateriaal- en audiobestanden beheren: in Bridge kunt u voorvertoningen van bestanden bekijken, naar bestanden zoeken
en bestanden ordenen en verwerken zonder de afzonderlijke toepassingen te hoeven openen. U kunt eveneens metagegevens voor
bestanden bewerken en bestanden in uw documenten, projecten of composities plaatsen.
Foto's beheren: u kunt foto's vanaf de geheugenkaart van uw digitale camera importeren en bewerken, bij elkaar horende foto's in stapels
groeperen, en daarnaast Photoshop® Camera Raw-bestanden openen of importeren en hun instellingen wijzigen zonder Photoshop te
starten.
Geautomatiseerde taken uitvoeren, zoals batch-opdrachten.
Kleurinstellingen in Creative Suite-componenten met kleurbeheer synchroniseren
Een webconferentie in real-time starten om uw desktop te delen en documenten te reviewen.
Meer Help-onderwerpen
Adobe Bridge
Verbinding maken met CS Live
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
65
Herstellen, ongedaan maken en automatisch laten uitvoeren
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Wijzigingen ongedaan maken en opnieuw uitvoeren
Terugkeren naar de laatst opgeslagen versie
Taken automatiseren
Wijzigingen ongedaan maken en opnieuw uitvoeren
Met de opdrachten Ongedaan maken en Opnieuw kunt u bewerkingen ongedaan maken of opnieuw uitvoeren, zodat u fouten in uw werk kunt
corrigeren. Nadat u de opdracht Opslaan hebt gekozen, kunt u een bewerking nog steeds ongedaan maken. Dit is echter niet mogelijk als u het
bestand hebt gesloten en opnieuw hebt geopend.
Kies Bewerken > Ongedaan maken of Bewerken > Opnieuw.
Afhankelijk van de hoeveelheid geheugen op uw computer, kunt u een onbeperkt aantal bewerkingen ongedaan maken door zo vaak als nodig de
opdracht Ongedaan maken te kiezen. Als een bewerking niet ongedaan kan worden gemaakt, wordt de opdracht Ongedaan maken grijs
weergegeven.
Terugkeren naar de laatst opgeslagen versie
U kunt de vorige versie van een bestand herstellen. Dit kan echter niet als u het bestand hebt gesloten en vervolgens weer hebt geopend. U kunt
deze handeling niet ongedaan maken.
Kies Bestand > Vorige versie.
Taken automatiseren
Bij grafisch ontwerp speelt creativiteit een grote rol, maar in de praktijk kunnen bepaalde aspecten van illustratiewerk bestaan uit steeds
terugkerende taken. Vaak wordt zoveel tijd besteed aan het plaatsen en opnieuw plaatsen van afbeeldingen, het corrigeren van fouten en het
voorbereiden van bestanden voor de drukkerij of voor weergave op het web dat er minder tijd beschikbaar is voor het creatieve werk.
In Illustrator hebt u daarom verschillende mogelijkheden om veel van de steeds terugkerende taken te automatiseren, zodat u meer tijd overhoudt
voor de creatieve aspecten van uw werk.
Een handeling bestaat uit een reeks taken die worden vastgelegd terwijl u werkt met Illustrator. Het betreft hier menuopdrachten,
gereedschapsopties, de selectie van objecten, enz. Wanneer u een handeling afspeelt, worden alle opgenomen taken automatisch in de juiste
volgorde uitgevoerd door Illustrator.
Illustrator bevat standaard verschillende vooraf vastgelegde handelingen voor het uitvoeren van veelvoorkomende taken. Deze handelingen
worden geïnstalleerd als een standaardset in het deelvenster Handelingen wanneer de toepassing wordt geïnstalleerd.
Een script is een serie opdrachten op basis waarvan uw computer een reeks bewerkingen uitvoert. Deze bewerkingen kunnen alleen betrekking
hebben op Illustrator, maar kunnen ook andere programma's omvatten, zoals tekstverwerkings-, spreadsheet- en databasebeheerprogramma's.
Illustrator bevat standaardscripts voor het uitvoeren van veelvoorkomende taken. U hebt toegang tot deze scripts met de opdracht Bestand >
Scripts.
Met gegevensgestuurde afbeeldingen kunnen ontwerpers en ontwikkelaars in bedrijven waarin veel wordt gepubliceerd beter samenwerken.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
66
Linialen, rasters, hulplijnen en snijtekens
Naar boven
Naar boven
Linialen gebruiken
De maateenheid wijzigen
Het raster gebruiken
Hulplijnen gebruiken
Slimme hulplijnen
De afstand tussen objecten meten
Overzicht van het deelvenster Info
Linialen gebruiken
Met linialen kunt u objecten in het illustratievenster of een tekengebied nauwkeurig plaatsen en meten. Het punt waar 0 op elke liniaal wordt
weergegeven, wordt de oorsprong van de liniaal genoemd.
In Illustrator CS5 zijn de linialen vergelijkbaar met die in andere Creative Suite-toepassingen zoals InDesign en Photoshop. Illustrator bevat
afzonderlijke linialen voor documenten en tekengebieden. U kunt maar een van deze linialen tegelijk selecteren.
Opmerking: Vensterlinialen worden in dit document algemene linialen genoemd.
Algemene linialen worden weergegeven aan de boven- en linkerzijde van het illustratievenster. De standaardoorsprong van de liniaal bevindt zich
in de linkerbovenhoek van het illustratievenster.
Tekengebiedlinialen worden aan de boven- en linkerzijde van het actieve tekengebied weergegeven. De standaardoorsprong van de
tekengebiedliniaal bevindt zich in de linkerbovenhoek van het tekengebied.
Het verschil tussen tekengebiedlinialen en algemene linialen is dat als u tekengebiedlinialen selecteert, de oorsprong wordt gewijzigd op basis van
het actieve tekengebied. Ook kunt u verschillende oorsprongpunten voor tekengebiedlinialen instellen. Als u de oorsprong van een
tekengebiedliniaal verandert, heeft dit geen invloed op de patroonopvulling van objecten in het tekengebied.
Het standaard oorsprongpunt voor de algemene liniaal is in de linkerbovenhoek van het eerste tekengebied en het standaardoorsprongpunt voor
de tekengebiedlinialen bevindt zich in de linkerbovenhoek van het respectievelijke tekengebied.
Kies Weergave > Linialen > Linialen tonen of Weergave > Linialen > Linialen verbergen als u linialen wilt weergeven of verbergen.
Als u wilt schakelen tussen tekengebiedlinialen en algemene linialen, klikt u op Weergave > Linialen > Overschakelen op algemene linialen
of op Weergave > Linialen > Overschakelen op tekengebiedlinialen. Standaard worden er tekengebiedlinialen weergegeven, dus de optie
Overschakelen op algemene linialen wordt weergegeven onder het submenu Linialen.
Kies Weergave > Videolinialen tonen of Weergave > Videolinialen verbergen als u videolinialen wilt weergeven of verbergen.
Als u de oorsprong van de liniaal wilt wijzigen, verplaatst u de aanwijzer naar de linkerbovenhoek waar de linialen elkaar kruisen, en sleept u
de aanwijzer naar de gewenste nieuwe oorsprong.
Terwijl u sleept, wordt de oorsprong van de veranderende algemene liniaal als een kruis weergegeven in het venster en op de linialen.
Opmerking: Als u de oorsprong van de algemene liniaal wijzigt, heeft dit invloed op de verdeling van patronen.
Als u de standaardoorsprong van de liniaal wilt herstellen, dubbelklikt u in de linkerbovenhoek waar de linialen elkaar kruisen.
Het coördinatenstelsel is nu verschoven van het eerste naar het vierde kwadrant. Wanneer u in Illustrator CS5 naar beneden gaat, wordt de
waarde op de y-as groter, en als u naar rechts gaat, wordt de waarde van de x-as groter.
Als u een illustratie opslaat in een oudere versie van Illustrator, blijven de algemene linialen staan op de positie die is ingesteld in het oudere
document. Hoewel de oorsprong niet wordt verplaatst naar de linkerbovenhoek, wordt het coördinatensysteem wel verschoven naar het vierde
kwadrant.
De wijzigingen in het coördinatensysteem en de liniaaloorsprong zijn niet van toepassing op scripts. Hierdoor kunt u oude scripts behouden.
Wanneer u objecten echter transformeert met behulp van scripts, wijken de y-coördinaatwaarden af van de waarden die u hebt ingesteld in de
gebruikersinterface van Illustrator. Als u bijvoorbeeld een verschuivingsbewerking toepast van Y= +10 punten, moet u een transformatie van Y= -
10 punten toepassen om in het script dezelfde verschuiving te bewerkstelligen.
De maateenheid wijzigen
De standaardmaateenheid van Illustrator is punten (een punt is gelijk aan 0,3528 millimeter). U kunt de maateenheden voor algemene metingen,
lijnen en tekst wijzigen. Wanneer u waarden in vakken invoert, kunt u de standaardeenheid overschrijven.
Als u de standaardmaateenheid wilt wijzigen, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Eenheden (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Eenheden
67
Naar boven
Naar boven
(Mac OS) en selecteert u de gewenste eenheden voor de opties Algemeen, Lijn en Tekst. Als Aziatische opties tonen is geselecteerd bij de
voorkeuren voor Tekst, kunt u ook een speciale eenheid voor Aziatische tekst selecteren.
Opmerking: De maateenheidoptie Algemeen heeft invloed op linialen, het meten van afstanden tussen punten, het verplaatsen en
transformeren van objecten, het instellen van afstanden in rasters en tussen hulplijnen, en het maken van vormen.
Als u de algemene maateenheid alleen voor het actieve document wilt instellen, kiest u Bestand > Documentinstellingen. Kies de gewenste
maateenheid in het menu Eenheden en klik op OK.
Als u de maateenheid wilt wijzigen wanneer u een waarde invoert in een vak, voert u na de waarde een van de volgende afkortingen in: inch,
inches, in, millimeters, mm, Q's (één Q is gelijk aan 0,25 millimeter), centimeters, cm, punten, p, pt, pica's, pc, pixel, pixels en px.
Wanneer u pica's en punten door elkaar gebruikt, kunt u waarden als XpY invoeren, waarbij X en Y staan voor het aantal pica's en punten
(bijvoorbeeld 12p6 voor 12 pica's en 6 punten).
Het raster gebruiken
Het raster wordt achter de illustratie weergegeven in het illustratievenster en wordt niet afgedrukt.
Als u het raster wilt gebruiken, kiest u Weergave > Raster tonen.
Als u het raster wilt verbergen, kiest u Weergave > Raster verbergen.
Als u objecten magnetisch op rasterlijnen wilt plaatsen, kiest u Weergave > Raster magnetisch. Vervolgens selecteert u het object dat u wilt
verplaatsen en sleept u dit naar de gewenste plaats.
Wanneer de grenzen van het object binnen 2 pixels van een rasterlijn zijn geplaatst, wordt het object magnetisch met het punt verbonden.
Opmerking: Wanneer de optie Weergave > Voorvertoning pixels is geselecteerd, verandert de opdracht Raster magnetisch in Magnetisch
pixel.
Als u de afstand tussen rasterlijnen, de rasterstijl (lijnen of stippen) of de rasterkleur wilt opgeven, of als u wilt bepalen of rasters vóór of
achter illustraties worden weergegeven, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Hulplijnen en raster (Windows) of Illustrator > Voorkeuren >
Hulplijnen en raster (Mac OS).
Hulplijnen gebruiken
Met Hulplijnen kunt u tekst en grafische objecten gemakkelijker uitlijnen. U kunt liniaalhulplijnen (rechte verticale of horizontale lijnen) en
hulplijnobjecten (vectorobjecten die u naar hulplijnen omzet) maken. Net als het raster worden hulplijnen niet afgedrukt.
U kunt kiezen uit twee soorten hulplijnstijlen, puntjes en lijnen, en u kunt de kleur van hulplijnen wijzigen in vooraf ingestelde hulplijnkleuren of
kleuren die u selecteert met een kleurkiezer. Hulplijnen zijn standaard ontgrendeld, zodat u ze kunt verplaatsen, wijzigen, verwijderen of herstellen,
maar kunt u de lijnen desgewenst vergrendelen.
Kies Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen tonen of Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen verbergen om hulplijnen weer te geven of te
verbergen.
Kies Bewerken > Voorkeuren > Hulplijnen en raster (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Hulplijnen en raster (Mac OS) om de
hulplijninstellingen te wijzigen.
Als u hulplijnen wilt vergrendelen, kiest u Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen vergrendelen.
Hulplijnen maken
1. Als de linialen niet worden weergegeven, kiest u Weergave > Linialen tonen.
2. Plaats de aanwijzer op de linkerliniaal voor een verticale hulplijn of op de bovenste liniaal voor een horizontale hulplijn.
3. Sleep de hulplijn naar de gewenste plaats.
U kunt vectorobjecten naar hulplijnen omzetten door de vectorobjecten te selecteren en Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen maken te
kiezen.
Verplaats de hulplijnen naar een afzonderlijke laag, zodat u gemakkelijker met meerdere hulplijnen kunt werken.
4. Als u de hulplijnen wilt beperken tot een tekengebied en niet voor het hele canvas, selecteert u het gereedschap Tekengebied en sleept u
de hulplijnen naar het tekengebied.
Hulplijnen verplaatsen, verwijderen of ontgrendelen
1. Als hulplijnen zijn vergrendeld, selecteert u Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen vergrendelen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Verplaats de hulplijn door te kopiëren of te slepen.
Verwijder de hulplijn door op Backspace (Windows) of Delete (Mac OS te drukken. U kunt de hulplijn ook verwijderen met Bewerken >
Knippen of Bewerken > Wissen.
U verwijdert alle hulplijnen tegelijk met Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen wissen.
U kunt de hulplijn ontgrendelen en er weer een grafisch object van maken door de hulplijn te selecteren en Weergave > Hulplijnen >
68
Naar boven
Geen hulplijnen te kiezen.
Objecten magnetisch op ankerpunten en hulplijnen plaatsen
1. Kies Weergave > Magnetisch punt.
2. Selecteer het object dat u wilt verplaatsen en plaats de aanwijzer op het exacte punt dat u met ankerpunten en hulplijnen wilt uitlijnen.
Belangrijk: Wanneer u een magnetisch punt gebruikt, is de magnetische uitlijning afhankelijk van de positie van de aanwijzer en niet van
de randen van het versleepte object.
3. Sleep het object naar de gewenste positie.
Wanneer de aanwijzer binnen 2 pixels van een ankerpunt of hulplijn is geplaatst, wordt het object magnetisch met dat punt verbonden. De
aanwijzer verandert van een gevulde pijlpunt in een holle pijlpunt op het moment dat de magnetische aantrekking optreedt.
Slimme hulplijnen
Slimme hulplijnen zijn tijdelijke magnetische hulplijnen die verschijnen wanneer u objecten of tekengebieden maakt of bewerkt. Hiermee kunt u
objecten of tekengebieden uitlijnen, bewerken en transformeren ten opzichte van andere objecten en/of tekengebieden door X- en Y-locatie- of
deltawaarden magnetisch uit te lijnen en weer te geven. U kunt het type slimme hulplijnen en feedback opgeven die worden weergegeven (zoals
labels voor metingen, objectmarkeringen of labels) door de voorkeuren voor slimme hulplijnen in te stellen.
Op www.adobe.com/go/lrvid4020_ai_nl vindt u een video over slimme hulplijnen.
Slimme hulplijnen gebruiken
Slimme hulplijnen zijn standaard ingeschakeld.
1. Kies Weergave > Slimme hulplijnen als u deze wilt in- of uitschakelen.
2. Slimme hulplijnen kunt u op de volgende manieren gebruiken:
Als u een object maakt met de pen- of vormgereedschappen, kunt u met de slimme hulplijnen de positie bepalen van de ankerpunten
van het nieuwe object ten opzichte van een bestaand object. Of gebruik, wanneer u een nieuw tekengebied maakt, slimme hulplijnen om
de locatie van het tekengebied te bepalen ten opzichte van een ander tekengebied of object.
Wanneer u een object maakt met de pen- of vormgereedschappen of wanneer u een object transformeert, gebruikt u de slimme
constructiehulplijnen om ankerpunten te plaatsen in een bepaalde vooraf ingestelde hoek, bijvoorbeeld 45 of 90 graden. U kunt deze
hoeken instellen in de voorkeuren voor slimme hulplijnen.
Wanneer u een object of tekengebied verplaatst, gebruikt u de slimme hulplijnen om het geselecteerde object of tekengebied uit te lijnen
met andere objecten of tekengebieden. De uitlijning is gebaseerd op de geometrie van objecten en tekengebieden. Er worden hulplijnen
weergegeven als het object de rand of het middelpunt van andere objecten nadert.
Opmerking: Druk op Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) om het uitlijningsgedrag van Illustrator CS3 te gebruiken, dat gebruikmaakt
van het middelpunt of de rand van een object of tekengebied.
Wanneer u een object transformeert, worden automatisch slimme hulplijnen weergegeven om u behulpzaam te zijn bij de transformatie.
U kunt wijzigen hoe en wanneer slimme hulplijnen worden weergegeven door voorkeuren voor slimme hulplijnen in te stellen.
Opmerking: Als de optie Raster magnetisch of Voorvertoning pixels is ingeschakeld, kunt u de slimme hulplijnen niet gebruiken, ook al is
de menuopdracht geselecteerd.
Voorkeuren voor slimme hulplijnen
Kies Bewerken > Voorkeuren > Slimme hulplijnen (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Slimme hulplijnen (Mac OS) om de volgende
voorkeuren in te stellen:
KleurHiermee stelt u de kleur van de hulplijnen in.
UitlijningshulplijnenHiermee geeft u hulplijnen weer die langs het midden en de randen van geometrische objecten, het tekengebied en
afloopgebieden worden gegenereerd. Ze worden gegenereerd wanneer u objecten verplaatst en wanneer u bepaalde bewerkingen uitvoert,
bijvoorbeeld wanneer u basisvormen tekent, het gereedschap Pen gebruikt en objecten transformeert.
Anker-/padlabelsHiermee geeft u informatie weer wanneer paden elkaar snijden en wanneer ze op een ankerpunt zijn gecentreerd.
Labels voor metingenHiermee geeft u voor veel gereedschappen (zoals teken- en tekstgereedschappen) informatie weer over de huidige positie
van de cursor terwijl u de cursor op een ankerpunt plaatst. Wanneer u objecten maakt, selecteert, verplaatst of transformeert, worden de x- en y-
delta van de oorspronkelijke locatie van het object weergegeven. Wanneer u Shift ingedrukt houdt wanneer een tekengereedschap is
geselecteerd, wordt de beginlocatie weergegeven.
Objecten markerenSelecteer Objecten markeren als u het object onder de aanwijzer wilt accentueren terwijl u rond het object sleept. De
markeringskleur komt overeen met de kleur van de laag van het object.
TransformatiegereedschappenSelecteer Transformatiegereedschappen als u informatie wilt weergeven wanneer u objecten schaalt, roteert of
schuintrekt.
ConstructiehulplijnenHiermee geeft u hulplijnen weer terwijl u nieuwe objecten tekent. U geeft de hoeken op waarin u richtlijnen wilt tekenen
vanaf de ankerpunten van een nabijgelegen object. U kunt maximaal zes hoeken instellen. Typ een hoek in het geselecteerde vak Hoeken,
69
Naar boven
Naar boven
selecteer een set Hoeken in het pop-upmenu Hoeken of selecteer een set hoeken in het pop-upmenu en wijzig een van de waarden in het vak als
u een set hoeken wilt aanpassen. Uw instellingen worden weergegeven in de voorvertoning.
Magnetisch bereikSelecteer Magnetisch bereik als u het aantal punten tussen de aanwijzer en een ander object wilt weergeven dat vereist is
om de slimme hulplijnen te activeren.
De afstand tussen objecten meten
Met het gereedschap Meetlat wordt de afstand tussen twee punten berekend en worden de resultaten weergegeven in het deelvenster Info.
1. Selecteer het gereedschap Meetlat
. (Houd het gereedschap Pipet ingedrukt om het te zien in het deelvenster Gereedschappen.)
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de twee punten waarvan u de onderlinge afstand wilt meten.
Klik op het eerste punt en sleep naar het tweede punt. Houd Shift ingedrukt en sleep om het gereedschap tot stappen van 45 graden te
beperken.
Het deelvenster Info geeft de horizontale en verticale afstand tussen de x- en y-as, de absolute horizontale en verticale afstand, de totale
afstanden en de gemeten hoek weer.
Overzicht van het deelvenster Info
U gebruikt het deelvenster Info (Venster > Info) om informatie te verkrijgen over het gebied onder de muisaanwijzer en over geselecteerde
objecten.
Wanneer een object is geselecteerd en een selectiegereedschap actief is, worden in het deelvenster Info de x- en y- coördinaten, de breedte
(B) en de hoogte (H) van het object weergegeven. De waarden voor de breedte en hoogte worden beïnvloed door de optie Met grenzen
voorvertoning in de Algemene voorkeuren. Wanneer Met grenzen voorvertoning is ingeschakeld, worden de breedte van de lijn en andere
kenmerken zoals slagschaduwen opgenomen in de dimensies van het object. Wanneer Met grenzen voorvertoning is uitgeschakeld, worden
alleen de dimensies gemeten die op basis van het vectorpad zijn gedefinieerd.
Wanneer u het gereedschap Pen of Verloop gebruikt of een selectie verplaatst, worden in het deelvenster Info de wijziging in x (B), de
wijziging in y (H), de afstand (D) en de hoek
weergegeven terwijl u sleept.
Wanneer u het gereedschap Zoomen gebruikt, worden in het deelvenster Info de vergrotingsfactor en de x- en y-coördinaten weergegeven
nadat u de muisknop hebt losgelaten.
Wanneer u het gereedschap Schalen gebruikt, worden in het deelvenster Info de procentuele verandering in de breedte (B) en hoogte (H) en
de nieuwe breedte (B) en hoogte (H) weergegeven nadat het object is geschaald. Wanneer u de gereedschappen Roteren of Spiegelen
gebruikt, worden in het deelvenster Info de coördinaten van het middelpunt van het object en de rotatiehoek
of spiegelingshoek
weergegeven.
Wanneer u het gereedschap Schuintrekken gebruikt, worden in het deelvenster Info de coördinaten van het middelpunt van het object, de
hoek van de schuintrekas
en de mate van schuintrekking weergegeven.
Wanneer u het gereedschap Penseel gebruikt, worden in het deelvenster Info de x- en y- coördinaten en de naam van het geselecteerde
penseel weergegeven.
Selecteer Opties tonen in het deelvenstermenu of klik op de dubbele pijl op het tabblad van het deelvenster als u waarden wilt weergeven
voor de vul- en lijnkleuren van het geselecteerde object en de naam van elk patroon, elk verloop of elke tint die op het geselecteerde object
is toegepast.
Opmerking: Als u meerdere objecten selecteert, wordt in het deelvenster Info alleen de informatie die op alle geselecteerde objecten van
toepassing is, weergegeven.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
70
Voorkeuren instellen
Naar boven
Naar boven
Voorkeuren
Voorkeuren van Illustrator instellen
Plug-ins
Voorkeuren
Voorkeuren zijn opties voor de manier waarop Illustrator werkt, met inbegrip van opties voor weergave, gereedschappen, liniaaleenheden en het
exporteren van gegevens. Uw voorkeuren worden opgeslagen in het bestand AIPrefs (Windows) of Adobe Illustrator Prefs (Mac OS). Dit bestand
wordt gestart wanneer u Illustrator start.
Een dialoogvenster voor voorkeuren openen
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
(Windows) Kies Bewerken > Voorkeuren > [naam van voorkeursset].
(Mac OS) Kies Illustrator > Voorkeuren > [naam van voorkeursset].
Klik, terwijl u niets hebt geselecteerd, op de knop Voorkeuren in het regelpaneel.
2. Als u naar een andere set voorkeuren wilt schakelen, voert u een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een optie in het menu in de linkerbovenhoek van het dialoogvenster Voorkeuren.
Klik op Volgende om de volgende opties weer te geven, of op Vorige om de vorige opties weer te geven.
De standaardinstellingen voor alle voorkeuren herstellen
Dit kan handig zijn als u problemen hebt met de toepassing.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Houd Alt+Control+Shift (Windows) of Option+Command+Shift (Mac OS) ingedrukt als u Illustrator start. Uw huidige instellingen worden
verwijderd.
Verwijder het bestand AIPrefs (Windows) of het bestand Adobe Illustrator Prefs (Mac OS) of wijzig de naam hiervan. De volgende keer dat u
Illustrator start, worden nieuwe voorkeurenbestanden gemaakt.
Opmerking: U kunt de gehele map Adobe Illustrator CS5 Settings verwijderen. Deze map bevat verschillende voorkeuren die opnieuw
kunnen worden gegenereerd.
Voorkeuren van Illustrator instellen
Het voorkeurenbestand van Illustrator bevat de opdracht- en deelvensterinstellingen van Illustrator. Wanneer u Illustrator opent, worden de posities
van de deelvensters en opdrachten opgeslagen in het voorkeurenbestand. Verwijder het voorkeurenbestand als u de standaardinstellingen voor
Illustrator wilt herstellen of de huidige instellingen wilt wijzigen. Illustrator maakt automatisch een voorkeurenbestand wanneer u Illustrator opnieuw
opstart en een bestand opslaat.
Afhankelijk van uw besturingssysteem vindt u het voorkeurenbestand van Illustrator op een van de volgende locaties:
Opmerking: De mapnaam kan variëren, afhankelijk van de geïnstalleerde taalversie.
Als u een van de voorinstellingen voor het raster wilt selecteren, klikt u op Weergave > Perspectiefraster en selecteert u vervolgens de gewenste
voorinstelling.
Voorinstellingen voor rasters definiëren
Als u de rasterinstellingen wilt definiëren, klikt u op Weergave > Perspectiefraster > Raster definiëren. In het dialoogvenster Perspectiefraster
definiëren kunt u de volgende kenmerken definiëren voor een voorinstelling:
NaamAls u een nieuwe voorinstelling wilt opslaan, selecteert u de optie Aangepast in de vervolgkeuzelijst Naam.
TypeSelecteer het type voorinstelling: Eenpuntsperspectief, Tweepuntsperspectief of Driepuntsperspectief.
EenhedenSelecteer de eenheid voor de rastergrootte. De opties zijn centimeters, inches, pixels en punten.
Schalen Selecteer de rasterschaal om de maten van het tekengebied en de werkelijke maten weer te geven of in te stellen. Als u de schaal wilt
aanpassen, selecteert u de optie Aangepast. In het dialoogvenster Aangepaste schaal geeft u de verhoudingen voor Tekengebied en In
werkelijkheid op.
Rasterlijn om deMet dit kenmerk bepaalt u de grootte van de rastercellen.
KijkhoekStelt u zich een kubus voor die zodanig staat dat geen enkel vlak parallel loopt aan het beeldvlak (in dit geval het computerscherm). De
kijkhoek is de hoek die het rechtervlak van deze denkbeeldige kubus maakt met het beeldvlak. Hierdoor bepaalt de kijkhoek de positie van het
linker- en rechterverdwijnpunt voor de waarnemer. Een kijkhoek van 45° betekent dat de twee verdwijnpunten even ver verwijderd zijn van de
zichtlijn van de waarnemer. Als de kijkhoek groter is dan 45°, is het rechterverdwijnpunt minder ver en het linkerverdwijnpunt verder verwijderd van
de zichtlijn, en omgekeerd.
KijkafstandDe afstand tussen de waarnemer en de scène.
Hoogte van horizonGeef de hoogte van de horizon op (oogniveau van waarnemer) voor de voorinstelling. De hoogte van de horizonlijn vanaf
grondniveau wordt weergegeven bij de hulplijn.
Derde verdwijnpuntDeze optie wordt ingeschakeld wanneer u het driepuntsperspectief selecteert. U kunt de x- en y-coördinaten voor de
voorinstelling opgeven in de vakken X en Y.
Als u de kleuren voor het linker-, rechter- en horizontale raster wilt wijzigen, selecteert u de kleur in de vervolgkeuzelijst Linkerraster,
Rechterraster, en Horizontaal raster. U kunt ook een aangepaste kleur selecteren met behulp van de kleurselector.
Gebruik de schuifregelaar voor dekking om de dekking van het raster te wijzigen.
Als u het raster wilt opslaan als een voorinstelling, klikt u op de knop Voorinstelling opslaan.
Voorinstellingen voor het raster bewerken, verwijderen, importeren en exporteren
Als u voorinstellingen van het raster wilt bewerken, klikt u op Bewerken > Voorinstellingen voor perspectiefrasters. Selecteer in het dialoogvenster
Voorinstellingen voor perspectiefrasters de voorinstelling die u wilt bewerken en klik op Bewerken.
125
Dialoogvenster Voorinstellingen voor perspectiefrasters
Het dialoogvenster Opties voor perspectiefrastervoorinstellingen wordt geopend in de bewerkmodus. Voer de nieuwe rasterinstelling in en klik op
OK om de nieuwe rasterinstellingen op te slaan.
de standaardvoorinstellingen kunnen niet worden verwijderd. Als u een door een gebruiker gedefinieerde voorinstelling wilt verwijderen, klikt u op
Verwijderen in het dialoogvenster Voorinstellingen voor perspectiefrasters.
In Illustrator kunt u door gebruikers gedefinieerde voorinstellingen importeren en exporteren. Als u een bepaalde voorinstelling wilt exporteren, klikt
u op Exporteren in het dialoogvenster Voorinstellingen voor perspectiefrasters. Als u een voorinstelling wilt importeren, klikt u op Importeren.
Het perspectiefraster verplaatsen
In Illustrator kan maar één raster worden gemaakt in een Illustrator-document. U kunt het raster tussen tekengebieden verplaatsen met behulp van
de widget voor het grondniveau terwijl het gereedschap Perspectiefraster is geselecteerd. Zo kunt u het raster op de gewenste positie plaatsen.
Opmerking: U moet het gereedschap Perspectiefraster selecteren om deze taak uit te voeren, omdat de widget voor het grondniveau niet wordt
weergegeven als dit gereedschap niet is geselecteerd.
Als u het perspectiefraster wilt verplaatsen, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer het gereedschap Perspectiefraster vanuit het deelvenster Gereedschappen of druk op Shift+P.
2. Sleep de linker- of rechterwidget voor het grondniveau naar het raster en zet het neer. Wanneer u de aanwijzer op het grondniveaupunt laat
rusten, verandert de aanwijzer in
.
Verdwijnpunten, rastervlakken, horizonhoogte, rastercelformaat en rasterformaat aanpassen
U kunt verdwijnpunten, besturingselementen van rastervlakken, de horizonhoogte en de celgrootte handmatig aanpassen met behulp van de
bijbehorende widgets. Deze widgets zijn echter alleen zichtbaar wanneer het gereedschap Perspectiefraster is geselecteerd.Als u het linker- en
rechterverdwijnpunt wilt aanpassen, gebruikt u de widgets voor het linker- en rechterverdwijnpunt. De aanwijzer verandert in een
tweerichtingspijlaanwijzer (
) wanneer u de aanwijzer over de verdwijnpunten beweegt.
Opmerking: Bij het aanpassen van het derde verdwijnpunt in het 3-punts perspectief kunt u door de Shift-toets in te drukken de beweging
beperken tot de verticale as.
126
Het rechterverdwijnpunt verplaatsen in een tweepuntsperspectiefraster
Opmerking: Als u het standpunt vergrendelt met behulp van de optie Weergave > Perspectiefraster > Standpunt vergrendelen, worden beide
verdwijnpunten samen verplaatst.
Beide verdwijnpunten worden verplaatst wanneer het standpunt is vergrendeld.
U kunt het linker-, rechter- en horizontale rastervlak ook aanpassen met behulp van de widget voor het desbetreffende rastervlak. De aanwijzer
verandert in een tweerichtingspijl (
, ) wanneer u de aanwijzer over de besturingselementen voor het rastervlak beweegt. Als u de Shift-toets
ingedrukt houdt terwijl u het rastervlak verplaatst, beperkt de beweging tot de celgrootte.
Het linker- en rechterrastervlak in een tweepuntsperspectief
127
Als u de oorsprong verplaatst, heeft dit invloed op de x- en y-coördinaten van het horizontale vlak en op de x-coördinaat van verticale vlakken. Als
u een object in perspectief selecteert terwijl het raster zichtbaar is, veranderen de x- en y-coördinaten in de deelvensters Transformeren en Info
met de verschuiving van de oorsprong. U kunt de wijzigingen in coördinaatafmetingen zien als u objecten tekent met de gereedschappen
Rechthoek of Lijngroep en op de Shift-toets drukt terwijl het relevante perspectiefvlak actief is. Als u de muis over de oorsprong beweegt,
verandert de aanwijzer in
.
Opmerking: Als u de oorsprong van de liniaal verplaatst, kunt u het standpunt zien.
De oorsprong van de liniaal wijzigen en het standpunt weergeven
A.StandpuntB.Gewijzigde oorsprong van liniaal
Pas de horizonhoogte aan de ooghoogte van de waarnemer aan. Wanneer u de aanwijzer over de horizonlijn beweegt, verandert de aanwijzer in
een verticale tweerichtingspijl
.
De horizonhoogte aanpassen in een tweepuntsperspectiefraster
U kunt het rasterbereik wijzigen om het bereik van het raster op de vlakken te definiëren. Wanneer u de aanwijzer over de widgets voor het
rasterbereik beweegt, verandert de aanwijzer in .
Opmerking: Rasterlijnen zijn zodanig ingesteld dat ze op het scherm worden weergegeven wanneer ze een gat van 1 pixel bevatten. Met de
functie voor progressief inzoomen worden er meer rasterlijnen zichtbaar die zich dichter bij het verdwijnpunt bevinden.
128
Naar boven
Het rechterrasterbereik verder verwijderen van het rechterverdwijnpunt in een tweepuntsperspectiefraster
U kunt het rasterbereik aanpassen om het verticale rasterbereik te vergroten of te verkleinen.
Het rasterbereik aanpassen om het verticale rasterbereik te verkleinen
Als u de rastercelgrootte wilt verhogen of verlagen, gebruikt u de widget voor de rastercelgrootte. Wanneer u met de muis over de widget voor de
rastercelgrootte beweegt, verandert de aanwijzer in
.
Opmerking: Wanneer u de rastercelgrootte verhoogt, verkleint u het aantal rastercellen.
De rastercelgrootte verhogen door de widget voor de rastercelgrootte te slepen.
Nieuwe objecten in perspectief tekenen
Als u objecten in perspectief wilt tekenen, gebruikt u de lijngroepsgereedschappen of de rechthoekgroepsgereedschappen terwijl het raster
zichtbaar is. Terwijl u de rechthoek- of lijngroepsgereedschappen gebruikt, kunt u overschakelen naar het gereedschap Perspectiefselectie door te
drukken op Cmd (Mac OS) of Ctrl (Windows).
U kunt ook het actieve vlak inschakelen met de sneltoets 1 (linkervlak), 2 (horizontaal vlak) en 3 (rechtervlak) terwijl deze gereedschappen zijn
geselecteerd.
Opmerking: Het gereedschap Flakkering wordt niet ondersteund door Perspectiefraster.
Wanneer u een object in perspectief tekent, gebruikt u slimme hulplijnen om het object uit te lijnen met andere objecten. De uitlijning is gebaseerd
op de perspectiefgeometrie van objecten. Er worden hulplijnen weergegeven als het object de rand of het ankerpunt van andere objecten nadert.
129
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
U kunt numerieke waarden gebruiken voor een van de rechthoek- of lijngroepsgereedschappen (behalve het gereedschap Flakkering). U kunt de
hoogte- en de breedtewaarde voor het object op dezelfde manier opgeven als wanneer u tekent in de gewone modus, maar in dit geval wordt het
object in perspectief getekend. De waarden vertegenwoordigen ook de werkelijke afmetingen van de objecten.
Opmerking: Bij het tekenen in perspectief kunt u de gewone sneltoetsen gebruiken die beschikbaar zijn voor het tekenen van objecten, zoals
Shift/Alt+slepen (Windows) of Option+slepen (Mac OS).
Als u objecten in perspectief tekent, kunnen de objecten magnetisch worden vastgezet aan de rasterlijnen van het actieve vlak. Een object wordt
binnen 1/4e afstand van de celgrootte op de rasterlijnen vastgezet ('magnetisch').
U kunt het magnetisch vastzetten in- of uitschakelen via Weergave > Perspectiefraster > Raster magnetisch. Deze optie is standaard
ingeschakeld.
Op www.adobe.com/go/lrvid5211_ai_nl vindt u een video over het tekenen van illustraties in perspectief.
Objecten koppelen aan perspectief
Als u al objecten hebt gemaakt, biedt Illustrator u de optie om objecten te koppelen aan een actief vlak op het perspectiefraster.
Een object toevoegen aan het linker-, rechter- of horizontale raster:
1. Selecteer het actieve vlak waarop u het object wilt plaatsen. U kunt het actieve vlak selecteren met de sneltoetsopdracht 1, 2 of 3 of door te
klikken op een van de vlakken van de kubus in de widget voor het perspectiefraster.
2. Klik op Object > Perspectief > Koppelen aan actief vlak.
Opmerking: Het gebruik van de opdracht Koppelen aan actief vlak heeft geen invloed op de weergave van het object.
Op www.adobe.com/go/lrvid5212_ai_nl vindt u een video over het toewijzen van illustraties naar perspectief.
Perspectief opheffen voor objecten
Als u de perspectiefweergave van een object wilt opheffen, klikt u op Object > Perspectief > Vrijgeven met perspectief. Het geselecteerde object
wordt vrijgegeven uit het desbetreffende perspectiefvlak en is beschikbaar als normale illustratie.
Opmerking: Het gebruik van de opdracht Vrijgeven met perspectief heeft geen invloed op de weergave van het object.
Objecten in perspectief plaatsen
Wanneer u een bestaand object of een bestaande illustratie in perspectief plaatst, worden de weergave en de schaal van het geselecteerde object
gewijzigd. Om gewone objecten in perspectief te plaatsen, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer het object met het gereedschap Perspectiefselectie.
2. Selecteer het actieve vlak waarop u het object wilt plaatsen met behulp van de widget voor het wisselen van vlak of met behulp van de
sneltoets 1 (linkervlak), 2 (horizontaal vlak) of 3 (rechtervlak).
3. Sleep het object naar de gewenste locatie en zet het daar neer.
Objecten in perspectief selecteren
Gebruik het gereedschap Perspectiefselectie om objecten in perspectief te selecteren. Het gereedschap Perspectiefselectie heeft een
selectiekader om objecten te selecteren met behulp van de instellingen voor actief vlak.
U kunt kiezen tussen het normale selectiekader en het perspectiefselectiekader nadat u bent begonnen met het slepen van objecten met behulp
van het gereedschap Perspectiefselectie, en vervolgens schakelen tussen verschillende vlakken van het raster met de toetsen 1, 2, 3 of 4.
Objecten transformeren
Objecten verplaatsen
Als u objecten in perspectief wilt verplaatsen, schakelt u over naar het gereedschap Perspectiefselectie (Shift+V) en gebruikt u vervolgens de
pijltoetsen of de muis om objecten te slepen en neer te zetten.
Opmerking: Tijdens het slepen van de objecten wordt het vlak van het object gewijzigd wanneer u het vlak wijzigt met behulp van de
desbetreffende sneltoets.
U kunt objecten ook in verticale richting verplaatsen naar de huidige objectlocatie. Deze techniek is handig wanneer u parallelle objecten wilt
maken, zoals de muren van een kamer. Voor deze beweging:
1. Selecteer het object met het gereedschap Perspectiefselectie.
130
2. Houd de toets 5 ingedrukt en sleep het object naar de gewenste positie. Het object wordt dan parallel aan de huidige locatie verplaatst. Als
u Alt (Windows) of Option (Mac OS) gebruikt in combinatie met de toets 5 tijdens het verplaatsen, wordt het object op de nieuwe locatie
gedupliceerd zonder dat het oorspronkelijke object wordt gewijzigd. In de modus Tekenen achter wordt het object op deze manier achter het
oorspronkelijke object gemaakt.
Een rechthoek verticaal verplaatsen ten opzichte van de oorspronkelijke positie
Opmerking: De pijltoetsen werken niet wanneer u objecten verticaal verplaatst.
Gebruik de sneltoets Alt+slepen (Windows) of Option+slepen (Mac OS) om het object te kopiëren. Als u het perspectief wilt behouden, drukt u op
Shift en sleept u het object. Zie Precieze verticale verplaatsing als u de precieze locatie wilt opgeven waarheen u het object wilt verplaatsen
tijdens een verticale verplaatsing.
U kunt ook de opdracht Transformatie opnieuw gebruiken (Object > Transformeren > Transformatie opnieuw) of de sneltoets Ctrl+D (Windows) of
Cmd+D (Mac OS) om objecten in perspectief te verplaatsen. Deze optie werkt ook wanneer u een object in verticale richting verplaatst.
Opmerking: De sneltoets 5 voor de loodrechte beweging en de sneltoetsen 1, 2 en 3 voor het schakelen tussen vlakken tijdens het tekenen of
verplaatsen van objecten, werken alleen vanaf het hoofdtoetsenbord en niet vanaf het uitgebreide numerieke toetsenblok.
Precieze verticale verplaatsing
Als u objecten precies wilt verplaatsen, dubbelklikt u op de widget van het gewenste vlak met behulp van het gereedschap Perspectiefselectie.
Dubbelklik bijvoorbeeld op de widget van het rechtervlak om de opties in te stellen in het dialoogvenster Rechterverdwijnvlak.
Opties instellen voor de verticale verplaatsing van alle objecten op het geselecteerde rastervlak
Voor precieze verticale verplaatsing van alle objecten:
1. Geef in het vak Locatie de locatie op waar u de objecten heen wilt verplaatsen. Standaard wordt in het dialoogvenster de huidige locatie van
de objecten weergegeven.
131
2. Selecteer een van de volgende verplaatsingsopties voor de objecten:
Niet verplaatsenAls deze optie is geselecteerd, wordt het object niet verplaatst wanneer de positie van het raster wordt gewijzigd.
Alle objecten verplaatsenAls u deze optie selecteert, worden alle objecten op het valk verplaatst wanneer het raster wordt verplaatst.
Alle objecten kopiërenAls u deze optie selecteert, worden alle objecten op het vlak gekopieerd op het vlak.
Als u een geselecteerd precies verticaal wilt verplaatsen, selecteert u het object en dubbelklikt u op de widget van het gewenste vlak. In dit
geval wordt het volgende dialoogvenster weergegeven:
Verticale verplaatsing door rastervlakken te slepen
U kunt objecten ook in verticale richting verplaatsen door het rastervlak te slepen met behulp van de besturingselementen van het rastervlak.
Wanneer u een object in verticale richting verplaatst, wordt het object parallel geplaatst aan de bestaande of huidige locatie.
Een object parallel aan de huidige positie verplaatsen:
1. Selecteer het gereedschap Perspectiefselectie in het deelvenster Gereedschappen of door te drukken op Shift+V.
2. Druk op Shift en sleep het besturingselement van het rastervlak waarop het object is geplaatst.
Een rechthoek verticaal verplaatsen door het rechterrastervlak te slepen
Een kopie van het object maken, parallel aan de huidige positie:
1. Selecteer het gereedschap Perspectiefselectie in het deelvenster Gereedschappen of door te drukken op Shift+V.
2. Druk op Alt (Windows) of Option (Mac OS) en sleep het besturingselement van het rastervlak, afhankelijk van het rastervlak waarop het
object is geplaatst.
Automatische plaatsing van vlak
Met de functie Vlak automatisch plaatsen kunt u objecten maken door de hoogte of diepte van het object af te leiden. Om een kubus te tekenen
moet bijvoorbeeld de hoogte van het bovenste vlak van de kubus bekend zijn. Met de functie Vlak automatisch plaatsen wordt het horizontale
rastervlak automatisch aangepast aan de hoogte van het bovenste vlak van de kubus.
132
Twee vlakken van een kubus
Het horizontale rastervlak wordt aangepast aan de hoogte van het linkervlak van de kubus wanneer het horizontale rastervlak is geselecteerd en u
de aanwijzer met het gereedschap Perspectiefselectie op het ankerpunt plaatst en op Shift drukt. De andere rastervlakken worden tijdelijk
verborgen.
133
Naar boven
Nadat u het bovenste vlak van de kubus hebt gemaakt met het rechthoekgereedschap, wordt de oorspronkelijke staat van het raster weer
hersteld.
Voorafgaand aan het tekenen of plaatsen van objecten kan de objecthoogte worden afgeleid van:
Andere objecten door naar een van de ankerpunten (ankerlabel opvragen) te gaan en op de Shift-toets te drukken, waardoor andere vlakken
tijdelijk worden verborgen.
Rasterlijnen door naar het snijpunt te gaan en op Shift te drukken. Als u in deze staat van vlak wisselt, krijgt dat vlak de geselecteerde
verschuiving.
Zodra het object is getekend of geplaatst, wordt de afleidingsmodus opnieuw ingesteld en wordt voor alle vlakken de normale zichtbaarheid
hersteld.
Met de Vlak automatisch plaatsen-opties kunt u ervoor kiezen om het actieve vlak tijdelijk te verplaatsen wanneer u de muis over het ankerpunt of
het snijpunt van de rasterlijn beweegt door te drukken op Shift.
De Vlak automatisch plaatsen-opties zijn beschikbaar in het dialoogvenster Opties voor perspectiefraster. Als u dit dialoogvenster wilt weergeven,
dubbelklikt u op het pictogram van het gereedschap Perspectiefraster in het deelvenster Gereedschappen.
Vlak verplaatsen om het af te stemmen op het object
Wanneer u objecten in perspectief wilt tekenen of plaatsen met dezelfde diepte of hoogte als een bestaand object, selecteert u het bestaande
object in perspectief en klikt u op Object > Perspectief > Vlak verplaatsen om te laten overeenkomen met object om het desbetreffende raster de
gewenste hoogte of diepte te geven. U kunt nu nieuwe objecten tekenen of in perspectief plaatsen.
Objecten in perspectief schalen
U kunt objecten in perspectief schalen met het gereedschap Perspectiefselectie. Bij het schalen van objecten in perspectief zijn de volgende regels
van toepassing:
Schaling vindt plaats in het vlak van het object. Wanneer u een object schaalt, wordt de hoogte of afstand geschaald op basis van het vlak
van het object en niet van het huidige of actieve vlak.
Voor meerdere objecten vindt schaling plaats voor objecten die zich op hetzelfde vlak bevinden. Als u bijvoorbeeld meerdere objecten op het
rechter- en linkervlak selecteert, worden alle objecten geschaald die zich op hetzelfde vlak bevinden als het object waarvan het omsluitende
kader is gebruikt voor de schaling.
Objecten die verticaal zijn verplaatst, worden op het desbetreffende vlak geschaald, en niet op het huidige of actieve vlak.
Tekst en symbolen in perspectief toevoegen
U kunt niet direct tekst en symbolen toevoegen aan een perspectiefvlak wanneer het raster zichtbaar is. U kunt tekst of symbolen echter wel in
perspectief plaatsen nadat u ze hebt gemaakt in de normale modus.
134
Naar boven
Als u tekst of symbolen in perspectief wilt plaatsen, gaat u als volgt te werk:
1. Selecteer de bestaande tekst of het bestaande symbool met het gereedschap Perspectiefselectie en sleep de tekst of het symbool naar de
gewenste positie op het actieve vlak, terwijl het raster zichtbaar is.
2. De optie Tekst bewerken is beschikbaar in het regelpaneel en onder het menu Object > Perspectief. Bovendien kunt u tekst bewerken in de
isolatiemodus of door te dubbelklikken op het tekstobject.
Dubbelklik op het selectievakje van de vul- of lijnkleur in het deelvenster Gereedschappen of in het deelvenster Kleur.
Het kleurenspectrum wijzigen dat wordt weergegeven in de Kleurkiezer
Klik op een letter: H (Hue, kleurtoon), S (Saturation, verzadiging), B (Brightness, helderheid), R (Red, rood), G (Green, groen) of B (Blue,
blauw).
Alleen webveilige kleuren weergeven
Webveilige kleuren zijn kleuren die door alle webbrowsers, ongeacht het platform, worden herkend.
Selecteer Alleen webkleuren.
Kleurstalen weergeven in plaats van het kleurenspectrum
Klik op Kleurstalen. Klik op Kleurmodellen om het kleurenspectrum opnieuw weer te geven.
Kleuren selecteren met de Kleurkiezer
Voer een van de volgende handelingen uit:
1. Klik of sleep in het kleurenspectrum. Een ronde markering geeft de positie van de kleur in het spectrum aan.
2. Sleep de driehoekjes langs de kleurschuifregelaar of klik binnen de kleurschuifregelaar.
3. Geef waarden op in de tekstvakken.
4. Klik op Kleurstalen, selecteer een staal en klik op OK.
Overzicht van deelvenster Kleur
U kunt het deelvenster Kleur (Venster > Kleur) gebruiken om kleur toe te passen op de vulling en de lijn van een object, en ook om kleuren te
bewerken en te mengen. In het deelvenster Kleur kunnen kleurwaarden worden weergegeven aan de hand van verschillende kleurmodellen.
Standaard worden in het deelvenster Kleur alleen de meest gebruikte opties weergegeven.
152
Naar boven
Deelvenster Kleur
A.VulkleurB.LijnkleurC.DeelvenstermenuD.Vak GeenE.KleurenspectrumbalkF.KleurregelaarG.Tekstvak voor kleurcomponent
Het kleurmodel wijzigen
Selecteer Grijswaarden, RGB, HSB, CMYK of Webveilige RGB in het deelvenstermenu.
Alle opties tonen in het deelvenster
Selecteer Opties tonen in het deelvenstermenu. U kunt ook op het dubbele driehoekje op de tab van het deelvenster klikken om door de
weergavegrootten te bladeren.
Kleuren selecteren met de Kleurkiezer
1. Selecteer de gewenste kleurmodus in het deelvenstermenu. De modus die u selecteert, is alleen van invloed op de weergave van het
deelvenster Kleur. De kleurmodus van het document wordt hier niet door gewijzigd.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep of klik in een schuifregelaar.
Houd Shift ingedrukt en sleep een kleurschuifregelaar om de andere schuifregelaars ten opzichte hiervan te verplaatsen. Dit geldt niet
voor HSB-schuifregelaars. U houdt dan een vergelijkbare kleur, maar met een andere tint of intensiteit.
Geef waarden op in de tekstvakken.
Klik in de kleurenspectrumbalk onder aan het deelvenster. Als u geen kleur wilt selecteren, klikt u op het vak Geen aan de linkerkant van
de kleurenbalk. Als u wit wilt selecteren, klikt u op het witte staal rechtsboven in de kleurenbalk. Als u zwart wilt selecteren, klikt u op het
zwarte staal rechtsonder in de kleurenbalk.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
153
Stalen maken en gebruiken
Naar boven
Naar boven
Stalen
Overzicht van het deelvenster Stalen
Staalbibliotheken gebruiken
Kleuren uit illustraties toevoegen aan het deelvenster Stalen
Kleurstalen delen met andere toepassingen
Stalen uit een ander document importeren
Kleurenstalen maken
Stalen beheren
Stalen
Stalen zijn benoemde kleuren, tinten, verlopen en patronen. De stalen die zijn gekoppeld aan een document, worden weergegeven in het
deelvenster Stalen. Stalen kunnen afzonderlijk of in groepen worden weergegeven.
U kunt bibliotheken met stalen uit andere Illustrator-documenten en verschillende kleursystemen openen. Stalenbibliotheken worden weergegeven
in aparte deelvensters en worden niet met het document opgeslagen.
Het deelvenster Stalen en de deelvensters met stalenbibliotheken kunnen de volgende typen stalen bevatten:
ProceskleurenEen proceskleur wordt gedrukt met een combinatie van vier standaardprocesinkten: cyaan, magenta, geel en zwart. Standaard
definieert Illustrator nieuwe stalen als proceskleuren.
Algemene proceskleurenWanneer u een algemene kleur bewerkt, wordt deze automatisch overal in uw illustratie bijgewerkt. Alle steunkleuren
zijn algemene kleuren, maar er zijn zowel algemene als lokale proceskleuren. U kunt algemene kleurstalen herkennen aan het pictogram voor
algemene kleuren
(in de lijstweergave van het deelvenster) of aan het driehoekje in de onderhoek (in de miniatuurweergave van het
deelvenster).
SteunkleurenEen steunkleur is een vooraf gemengde inkt die in plaats van of in aanvulling op CMYK-procesinkten wordt gebruikt. U kunt
steunkleurstalen herkennen aan het pictogram voor steunkleuren
(in de lijstweergave van het deelvenster) of aan een stip in de benedenhoek
(in de miniatuurweergave van het deelvenster).
VerlopenEen verloop is een geleidelijke overvloeiing van twee of meer kleuren of tinten van dezelfde kleur of van verschillende kleuren.
Verloopkleuren kunnen worden toegewezen als CMYK-proceskleuren, RGB-kleuren of als een steunkleur. Transparantie die wordt toegepast op
een verloopstop, blijft behouden wanneer het verloop wordt opgeslagen als een verloopstaal. De verhoudingen en de hoekwaarden van elliptische
verlopen (die worden gemaakt door de verhoudingen of de hoek van een radiaal verloop aan te passen) worden niet opgeslagen.
PatronenPatronen zijn herhaalde (naast elkaar geplaatste) paden, samengestelde paden, tekst met effen vullingen of zonder vulling.
GeenAls u de staal Geen selecteert, verwijdert u de lijn of vulling van een object. U kunt deze staal niet bewerken of verwijderen.
RegistratieHet staal Registratie
is een intern staal waarmee objecten worden gevuld of omlijnd om te worden afgedrukt op iedere
kleurscheiding van een PostScript-printer. Zo gebruiken registratietekens bijvoorbeeld de kleur Registratie, waardoor de drukplaten nauwkeurig op
een drukpers kunnen worden uitgelijnd. Deze staal kunt u niet verwijderen.
Opmerking: Als u de registratiekleur voor tekst gebruikt en het bestand vervolgens scheidt en afdrukt, wordt de tekst mogelijk niet goed
geregistreerd, zodat de zwarte inkt er vaal uitziet. Als u dit wilt vermijden, kunt u voor tekst beter zwarte inkt gebruiken.
KleurgroepenKleurgroepen kunnen proceskleuren, steunkleuren en algemene proceskleuren bevatten, maar ze kunnen geen patroon-, verloop-
of registratiestalen of het staal Geen bevatten. U kunt kleurgroepen baseren op harmonieën met gebruik van het deelvenster Kleurengids of het
dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren. Als u bestaande stalen in een kleurgroep wilt plaatsen, selecteert u de
desbetreffende stalen en klikt u op het pictogram Nieuwe kleurgroep
in het deelvenster Stalen. U kunt een kleurgroep herkennen aan het
mappictogram
.
U kunt ook tinten maken in het deelvenster Stalen. Een tint is een algemene proces- of steunkleur met een gewijzigde intensiteit. Tinten van
dezelfde kleur zijn elkaar gekoppeld, dus als u de kleur van een tintstaal bewerkt, wordt de kleur van alle gekoppelde tintstalen (en de objecten die
met die stalen zijn getekend) ook gewijzigd. De tintwaarden blijven echter hetzelfde. Tinten worden aangegeven aan de hand van een percentage
(in de lijstweergave van het deelvenster Stalen).
Overzicht van het deelvenster Stalen
In het deelvenster Stalen (Venster > Stalen) kunt u alle documentkleuren, verlopen en patronen beheren. U kunt al deze elementen een naam
geven en deze opslaan, zodat u ze altijd bij de hand hebt. Wanneer de vulling of lijn van een geselecteerd object een kleur, verloop, patroon of tint
bevat die is toegepast vanuit het deelvenster Stalen, wordt het toegepaste staal gemarkeerd in het deelvenster Stalen.
154
Deelvenster Stalen in de weergave Beknopte lijst
A.SteunkleurB.Algemene kleurC.Vulling of lijn van GeenD.Staal Registratie (wordt afgedrukt op alle platen)E.CMYK-symbool (wanneer
het document is geopend in de CMYK-modus)F.RGB-symbool (wanneer het document is geopend in de RGB-modus)G.Knop Menu
StaalbibliothekenH.Knop Menu Staaltypen tonenI.Knop StaaloptiesJ.Knop Nieuwe kleurgroepK.Knop Nieuw staal
De weergave van stalen wijzigen
Selecteer een weergaveoptie in het menu van het deelvenster Stalen: Kleine miniaturen, Normale miniaturen, Grote miniaturen, Beknopte lijst of
Uitgebreide lijst.
Een bepaald type staal tonen en alle andere stalen verbergen
Klik op de knop Staaltypen tonen en kies een van de volgende opties: Alle stalen tonen, Kleurstalen tonen, Verloopstalen tonen,
Patroonstalen tonen of Kleurgroepen tonen.
Alle stalen selecteren die niet in de illustratie worden gebruikt
Als u in het deelvenster Stalen alleen de kleuren wilt zien die in een document worden gebruikt, kunt u alle ongebruikte stalen selecteren en deze
vervolgens verwijderen.
Kies Ongebruikte selecteren in het menu van het deelvenster Stalen.
Een kleurgroep selecteren
Klik op het pictogram van de kleurgroep om de hele groep te selecteren.
Klik op afzonderlijke stalen om de stalen in de groep te selecteren.
Opmerking: Zorg ervoor dat er geen illustraties zijn geselecteerd en klik op de knop Kleurgroep bewerken
of dubbelklik op de kleurgroepmap
om de geselecteerde kleurgroep te bewerken. Klik op de knop Kleuren bewerken of toepassen
of dubbelklik op de kleurgroepmap om de
geselecteerde kleurgroep te bewerken en de wijzigingen toe te passen op de geselecteerde illustratie. Zie Kleuren bewerken in het dialoogvenster
Kleuren bewerken voor meer informatie.
Een staal op naam selecteren
Selecteer Zoekveld tonen in het menu van het deelvenster Stalen. Typ de eerste letter(s) van de naam van het staal in het tekstvak Zoeken
boven aan het deelvenster.
Opmerking: Deze procedure werkt niet met doublebyte-tekens.
U kunt deze methode ook gebruiken om een PANTONE®-staal te selecteren door het PANTONE-nummer in te voeren.
Stalen verplaatsen naar een kleurgroep
1. Sleep individuele kleurstalen naar een bestaande kleurgroepmap.
2. Selecteer de kleuren die u in de nieuwe kleurgroep wilt opnemen en klik op de knop Nieuwe kleurgroep
.
De weergave van stalen wijzigen
U kunt de volgorde wijzigen van zowel afzonderlijke stalen als van stalen in een kleurgroep.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Sorteren op naam of Sorteren op type in het menu van het deelvenster Stalen. Deze opdrachten werken alleen bij afzonderlijke
stalen en niet bij stalen in een kleurgroep.
Sleep een staal naar een nieuwe locatie.
155
Naar boven
Naar boven
Staalbibliotheken gebruiken
Staalbibliotheken zijn verzamelingen vooraf ingestelde kleuren, waaronder inktbibliotheken zoals PANTONE, HKS, Trumatch, FOCOLTONE, DIC,
TOYO en de per thema gegroepeerde bibliotheken, zoals camouflage, natuur, Grieks en edelstenen.
Wanneer u een stalenbibliotheek opent, wordt deze weergegeven in een nieuw deelvenster (niet in het deelvenster Stalen). U kunt de stalen in
een stalenbibliotheek op dezelfde manier selecteren, sorteren en weergeven als in het deelvenster Stalen. U kunt echter geen stalen toevoegen
aan, verwijderen uit of bewerken in het deelvenster met stalenbibliotheken.
Als u een stalenbibliotheek automatisch wilt openen wanneer u Illustrator start, kiest u Blijvend in het deelvenstermenu van de
stalenbibliotheek.
Een stalenbibliotheek openen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Venster > Staalbibliotheken > [naam bibliotheek].
Kies Staalbibliotheek openen > [naam bibliotheek] in het menu van het deelvenster Stalen.
Klik op de knop Menu Staalbibliotheken en kies een bibliotheek in de lijst.
Opmerking: PANTONE-kleurenbibliotheken bevinden zich in de submap Kleurenboeken (Staalbibliotheken > Kleurenboeken > PANTONE...).
Een staalbibliotheek maken
U maakt een stalenbibliotheek door het huidige document op te slaan als een stalenbibliotheek.
1. Bewerk de stalen in het deelvenster Stalen, zodat allleen de gewenste stalen in het deelvenster staan.
2. Selecteer Staalbibliotheek opslaan in het menu van het deelvenster Stalen.
Selecteer Alle ongebruikte selecteren in het menu van het deelvenster Stalen en klik op de knop Staal verwijderen . Alle stalen die niet
worden gebruikt in het document, worden dan verwijderd.
Een stalenbibliotheek bewerken
1. Kies Bestand > Openen en zoek en open het bibliotheekbestand. Standaard worden staalbibliotheekbestanden opgeslagen in de map
Illustrator/Voorinstellingen/Stalen.
2. Bewerk de kleuren in het deelvenster Stalen en sla uw wijzigingen op.
Stalen verplaatsen van een stalenbibliotheek naar het deelvenster Stalen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep een of meer stalen van het deelvenster van de stalenbibliotheek naar het deelvenster Stalen.
Selecteer de stalen die u wilt toevoegen en kies Toevoegen aan stalen in het deelvenstermenu van de bibliotheek.
Pas een staal toe op een object in het document. Als het om een algemeen staal of een steunkleurstaal gaat, wordt dit staal automatisch
toegevoegd aan het deelvenster Stalen.
Kleuren uit illustraties toevoegen aan het deelvenster Stalen
U kunt automatisch alle kleuren uit de geselecteerde illustratie of alle kleuren in uw document toevoegen aan het deelvenster Stalen. Illustrator
zoekt de kleuren die nog niet in het deelvenster Stalen staan, zet eventuele proceskleuren om in algemene kleuren en voegt deze als nieuwe
stalen toe aan het deelvenster.
Wanneer u automatisch kleuren toevoegt aan het deelvenster Stalen, worden alle kleuren in het document opgenomen, met uitzondering van:
Kleuren in dekkingsmaskers (wanneer de bewerkingsmodus van het dekkingsmasker niet actief is)
Geïnterpoleerde kleuren in overvloeiingen
Kleuren in afbeeldingspixels
Hulplijnkleuren
Kleuren in objecten die zich binnen samengestelde vormen bevinden en die niet zichtbaar zijn
Als u een verloopvulling, patroonvulling of symboolexemplaar wijzigt in een nieuwe algemene kleur, wordt de kleur toegevoegd als een nieuw staal
en blijft het oorspronkelijke kleurstaal behouden.
Alle documentkleuren toevoegen
Controleer of het document geen selectie bevat en kies Gebruikte kleuren toevoegen in het menu van het deelvenster Stalen.
156
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Kleuren toevoegen uit geselecteerde illustraties
Selecteer de objecten met de kleuren die u aan het deelvenster Stalen wilt toevoegen en voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Geselecteerde kleuren toevoegen in het menu van het deelvenster Stalen.
Klik op de knop Nieuwe kleurgroep in het deelvenster Stalen. Geef opties op in het dialoogvenster dat dan wordt weergegeven.
Kleuren worden geordend en opgeslagen met de regel Kleurtoon, vooruit.
Kleurstalen delen met andere toepassingen
U kunt effen kleurstalen die u in Photoshop, Illustrator en InDesign hebt gemaakt, met andere gebruikers delen door ze op te slaan in een
stalenbibliotheek voor uitwisseling. De weergegeven kleuren zijn in alle toepassingen identiek, als de kleurinstellingen tenminste zijn
gesynchroniseerd.
Opmerking: U kunt kleurgroepstalen maken en delen met het deelvenster Kuler of de Kuler-website. (Zie Kleurenthema's met Kuler maken.)
1. In het deelvenster Stalen maakt u de proceskleurstalen en steunkleurstalen die u wilt delen, en verwijdert u kleurstalen die u niet wilt delen.
Opmerking: De volgende typen kleurstalen kunt u niet delen met toepassingen: patronen, verlopen en het staal Registratie uit Illustrator of
InDesign; alsmede verwijzingen naar kleurenboeken, HSB-, XYZ-, duotoon-, monitorRGB-, dekking-, totale inkt- en webRGB-stalen uit
Photoshop. Deze typen kleurstalen worden automatisch uitgesloten wanneer u stalen opslaat voor uitwisseling.
2. Selecteer Stalen opslaan voor uitwisseling in het menu van het deelvenster Stalen en sla de staalbibliotheken op een gemakkelijk
toegankelijke locatie op.
Belangrijk: Als u een bibliotheek laadt met stalen met identieke namen, worden de definities van de stalen met de identieke namen
overschreven. Zorg ervoor dat de staalnamen uniek zijn.
3. Laad de staalbibliotheek in het deelvenster Stalen van Photoshop, Illustrator of InDesign.
Stalen uit een ander document importeren
U kunt alle of bepaalde stalen uit een ander document importeren.
Als u alle stalen uit een ander document wilt importeren, kiest u Venster > Staalbibliotheken > Andere bibliotheek of Staalbibliotheek
openen > Andere bibliotheek in het menu van het deelvenster Stalen. Selecteer het bestand waaruit u stalen wilt importeren en klik op
Openen. De geïmporteerde stalen worden weergegeven in een deelvenster van een stalenbibliotheek, niet in het deelvenster Stalen.
Als u afzonderlijke stalen uit een ander document wilt importeren, kopieert en plakt u objecten waarin de desbetreffende stalen worden
gebruikt. De geïmporteerde stalen worden weergegeven in het deelvenster Stalen.
Opmerking: Als geïmporteerde stalen voor steunkleuren of algemene proceskleuren dezelfde naam maar andere kleurwaarden hebben dan al in
het document voorkomende stalen, is er sprake van een stalenconflict. In geval van dergelijke conflicten blijven de kleurwaarden van bestaande
stalen behouden en worden geïmporteerde stalen automatisch samengevoegd met de bestaande stalen. Bij conflicten met de proceskleur wordt
het dialoogvenster Staalconflict weergegeven en blijven de kleurwaarden van bestaande stalen automatisch behouden. U kunt Stalen toevoegen
kiezen om de stalen toe te voegen door een nummer toe te voegen aan de conflicterende staalnamen, of u kunt Stalen samenvoegen kiezen om
de stalen samen te voegen met gebruikmaking van de kleurwaarden van de bestaande stalen.
Kleurenstalen maken
U kunt proceskleur-, steunkleur of kleurverloopstalen maken.
Steun- en proceskleuren
Een staal maken voor een proceskleur
1. Selecteer een kleur met de Kleurkiezer of het deelvenster Kleur of selecteer een object met de gewenste kleur.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de kleur uit het deelvenster Gereedschappen of Kleur naar het deelvenster Stalen.
Klik in het deelvenster Stalen op de knop Nieuw staal of selecteer Nieuw staal in het deelvenstermenu. Selecteer in het dialoogvenster
dat dan wordt weergegeven de optie Algemeen als u een algemene kleur wilt instellen voor het staal. Stel de overige staalopties in en
klik op OK. (Zie Staalopties.)
Verloopstalen maken
1. Maak een verloop met behulp van het deelvenster Verloop of selecteer een object met het gewenste verloop.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
157
Naar boven
Sleep de verloopvulling uit het vak Vulling van het deelvenster Gereedschappen of het deelvenster Kleur naar het deelvenster Stalen.
Klik in het deelvenster Verloop op het verloopmenu (naast het verloopvak) en klik op het pictogram Opslaan in stalenbibliotheek .
Klik in het deelvenster Stalen op de knop Nieuw staal of selecteer Nieuw staal in het deelvenstermenu. Geef een staalnaam op in het
dialoogvenster dat dan wordt weergegeven en klik op OK. (Zie Staalopties.)
Steunkleurstalen maken
1. Selecteer een kleur met de Kleurkiezer of het deelvenster Kleur of selecteer een object met de gewenste kleur.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleep de kleur uit het deelvenster Gereedschappen of Kleur naar het
deelvenster Stalen.
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klik in het deelvenster Stalen op de knop Nieuw staal of kies Nieuw staal in
het deelvenstermenu. Selecteer Steunkleur als kleurtype in het dialoogvenster dat dan wordt weergegeven. Stel de overige staalopties in
en klik op OK. (Zie Staalopties.)
Een staal maken in het deelvenster Kleurengids
1. Kies kleuren in het menu Harmonieregels in het deelvenster Kleurengids.
2. Klik op de knop Kleurgroep opslaan in deelvenster Stalen onder aan het deelvenster Kleurengids.
Stalen beheren
U kunt de stalen in het deelvenster Stalen beheren door ze te dupliceren, te groeperen, te vervangen, samen te voegen of te verwijderen. U kunt
ook staalopties opgeven, zoals staalnaam, kleurtype, kleurmodus of voorvertoning.
Stalen dupliceren
1. Selecteer een of meer stalen die u wilt dupliceren.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Staal dupliceren in het menu van het deelvenster Stalen.
Sleep de stalen naar de knop Nieuw staal in het deelvenster Stalen.
Groepsstalen
Maak een kleurgroep als u specifieke kleuren wilt groeperen in het deelvenster Stalen. U kunt bijvoorbeeld een kleurgroep maken voor de kleuren
die u selecteert in het dialoogvenster Kleurengids. Wanneer u een kleurgroep opslaat in het dialoogvenster Kleuren bewerken, wordt deze
automatisch ook opgeslagen als een kleurgroep in het deelvenster Stalen. U kunt een set effen kleurstalen ook handmatig groeperen.
1. Selecteer een of meer stalen in het deelvenster Stalen.
2. Klik op de knop Nieuwe kleurgroep of kies Nieuwe kleurgroep in het deelvenstermenu.
Stalen vervangen, samenvoegen of verwijderen
Als u een staal wilt vervangen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleept u de kleur of het verloop van het deelvenster
Kleur, het deelvenster Verloop, een object of het deelvenster Gereedschappen naar het deelvenster Stalen, waarbij u het te vervangen staal
markeert.
Als u een bestaande kleur of een bestaand verloop of patroon vervangt in het deelvenster Stalen, wordt de nieuwe kleur of het nieuwe
verloop of patroon toegepast in alle objecten in het bestand die die staalkleur bevatten. De enige uitzondering hierop geldt voor proceskleuren
waarbij de optie Algemeen niet is geselecteerd in het deelvenster Staalopties.
Als u meerdere stalen wilt samenvoegen, selecteert u twee of meer stalen en kiest u Stalen samenvoegen in het menu van het deelvenster
Stalen. De naam en de kleurwaarde van het staal dat u het eerst hebt geselecteerd, vervangen deze voor alle andere geselecteerde stalen.
Als u stalen wilt verwijderen, selecteert u de desbetreffende stalen. Selecteer Staal verwijderen in het deelvenstermenu, klik op de knop Staal
verwijderen of sleep de geselecteerde stalen naar de knop Staal verwijderen.
Wanneer u een steunkleurstaal of algemene proceskleurstaal verwijdert (of een patroon of verloop met een steun- of algemene proceskleur),
worden alle objecten met deze kleuren naar de niet-algemene proceskleurequivalenten omgezet.
Staalopties
Als u staalopties wilt instellen, dubbelklikt u op een bestaand staal of selecteert u Nieuw staal in het menu van het deelvenster Stalen.
158
StaalnaamHiermee bepaalt u de naam van het staal in het deelvenster Stalen.
KleurtypeHiermee bepaalt u of het staal een proceskleur of een steunkleur is.
AlgemeenHiermee maakt u een algemeen proceskleurstaal.
KleurmodusHiermee bepaalt u de kleurmodus van het staal.
Nadat u de gewenste kleurmodus hebt geselecteerd, kunt u de kleurschuifregelaars gebruiken om de kleur aan te passen. Als u een kleur
selecteert die niet webveilig is, wordt er een waarschuwingskubus weergegeven. Klik op de kubus om over te schakelen naar de dichtstbijzijnde
webveilige kleur, die rechts van de kubus wordt weergegeven. Als u een kleur selecteert die buiten het gamma valt, wordt er een
waarschuwingsdriehoekje
weergegeven. Klik op het driehoekje om naar het dichtstbijzijnde CMYK-equivalent (rechts van het driehoekje) te
gaan.
VoorvertoningHiermee geeft u kleuraanpassingen weer voor alle objecten waarop het staal is toegepast.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
159
Kleurgroepen (harmonieën)
Naar boven
Naar boven
Informatie over kleurgroepen
Overzicht van het deelvenster Kleurengids
Overzicht van dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren
Kleurgroepen maken
Kleuren bewerken in het dialoogvenster Kleuren bewerken
Kleuren toewijzen aan uw illustraties
Het aantal kleuren in uw illustraties verlagen
Informatie over kleurgroepen
Een kleurgroep is een organisatiefunctie waarmee u aan elkaar verwante kleurstalen in groepen kunt opnemen in het deelvenster Stalen. Een
kleurgroep kan bovendien als container fungeren voor kleurharmonieën die u maakt in het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw
kleuren of in het deelvenster Kleurengids. Kleurgroepen kunnen alleen effen kleuren bevatten, zoals steunkleuren, proceskleuren of algemene
kleuren. Het is niet mogelijk verlopen en patronen in groepen op te nemen.
Met het deelvenster Kleurengids of het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren kunt u harmonieuze kleurgroepen maken. Met
beide functies kunt u een harmonieregel kiezen waarmee ogenblikkelijk een kleurenschema wordt gegenereerd op basis van iedere gewenste
kleur. Kies bijvoorbeeld de harmonieregel Monochromatisch om een groep te maken van kleuren met dezelfde kleurtoon, maar met verschillende
verzadigingsniveaus. U kunt ook de harmonieregel Hoog contrast of Pentagram kiezen om een kleurgroep te maken met contrasterende kleuren
voor meer impact.
Als u inspiratie wilt opdoen, kleurharmonieën wilt delen of kleurgroepen wilt maken buiten Illustrator, kiest u Venster > Uitbreidingen > Kuler en
klikt u door de verschillende beschikbare kleurharmonieën.
Ga voor meer informatie naar de Kuler-website op http://kuler.adobe.com/.
Overzicht van het deelvenster Kleurengids
Laat u tijdens het maken van uw illustraties inspireren door het deelvenster Kleurengids. Het deelvenster Kleurengids stelt kleuren voor die in
harmonie zijn met de actieve kleur in het deelvenster Gereedschappen. U kunt deze kleuren gebruiken om illustraties te kleuren, ze te bewerken in
het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren of ze op te slaan als stalen of staalgroepen in het deelvenster Stalen.
U kunt de kleuren die door het deelvenster Kleurengids worden gemaakt op verschillende manieren bewerken; zo kunt u de harmonieregel
wijzigen of het type variatie (zoals tinten en schaduwen of fel en dof) en het aantal kleurvariaties wijzigen.
Belangrijk: Als u een illustratie hebt geselecteerd en op een kleurvariatie klikt, wijzigt u de kleur van de geselecteerde illustratie. Dit gebeurt ook
als u op een staal klikt in het deelvenster Stalen.
160
A.Menu voor harmonieregels en actieve kleurgroepB.Instellen als basiskleurC. Actieve kleurenD.KleurvariatiesE.Beperkt kleuren tot
opgegeven stalenbibliotheekF.Kleuren bewerken of Kleuren bewerken of toepassen, afhankelijk van de selectie (hiermee opent u de kleuren in
het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren)G.Groep opslaan naar het deelvenster Stalen
Opmerking: Zorg ervoor dat er geen illustraties zijn geselecteerd en klik op de knop Kleuren bewerken
om de geselecteerde kleurgroep te
bewerken. Klik op de knop Kleuren bewerken of toepassen
om de geselecteerde kleurgroep te bewerken en de wijzigingen toe te passen op de
geselecteerde illustratie. Zie Kleuren bewerken in het dialoogvenster Kleuren bewerken voor meer informatie.
Op www.adobe.com/go/vid0058_nl vindt u een video over het gebruik van het deelvenster Kleurengids voor het zoeken naar en maken van
kleuroplossingen.
Het type kleurvariaties opgeven dat wordt weergegeven in het deelvenster
Kies een van de volgende variaties in het menu van het deelvenster Kleurengids:
Tinten/schaduwen tonenHiermee voegt u zwart toe aan kleurvariaties aan de linkerzijde en wit aan kleurvariaties aan de rechterzijde
Warm/koel tonenHiermee voegt u zwart toe aan kleurvariaties aan de linkerzijde en wit aan kleurvariaties aan de rechterzijde
Fel/dof tonenHiermee reduceert u de verzadiging in de variaties aan de linkerzijde zodat deze de kleur grijs benaderen en verhoogt u de
verzadiging in de variaties aan de rechterzijde zodat deze de kleur grijs benaderen
Opmerking: Als u steunkleuren gebruikt, gebruikt u alleen de variatie Tinten en schaduwen en kiest u kleuren uit de rechterzijde van het
variatieraster waar zich de tinten bevinden. Alle andere variaties zetten steunkleuren om in proceskleuren.
Het aantal kleurvariaties en het bereik van de kleurvariaties opgeven dat wordt weergegeven in het
deelvenster
1. Kies Opties voor kleurengids in het menu van het deelvenster Kleurengids.
2. Geef het aantal kleuren op dat u wilt weergeven aan de linker- en rechterzijde van iedere kleur in de gegenereerde kleurgroep. Kies
bijvoorbeeld 6 als u zes donkerder en zes lichtere tinten van elke kleur wilt zien.
De originele kleuren staan altijd midden in het deelvenster, met recht erboven een driehoekje. De variaties van deze kleuren ziet u links en
rechts in het venster.
3. Sleep de schuifregelaar Bereik naar links om het variatiebereik te reduceren of naar rechts om het bereik uit te breiden.
Als u het bereik reduceert, worden kleuren gegenereerd die meer op de originelen lijken.
161
Naar boven
Het bereik van de kleurvariaties aanpassen
Overzicht van dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren
De naam van dit dialoogvenster is afhankelijk van de context:
Wanneer u een illustratie hebt geselecteerd en u opent het dialoogvenster door te klikken op het pictogram in het deelvenster Beheer, Stalen of
Kleurengids, of wanneer u Bewerken > Kleuren bewerken > Illustratie opnieuw kleuren kiest, wordt het dialoogvenster geopend als het
dialoogvenster Illustratie opnieuw kleuren en hebt u toegang tot de tabbladen Toewijzen en Bewerken.
Wanneer u geen illustratie hebt geselecteerd en u opent het dialoogvenster door te klikken op het pictogram
in het deelvenster Beheer, Stalen
of Kleurengids, wordt het dialoogvenster geopend als het dialoogvenster Kleuren bewerken en hebt u alleen toegang tot het tabblad Bewerken.
Welke naam er ook wordt weergegeven boven aan het dialoogvenster, aan de rechterkant worden altijd de kleurgroepen voor het huidige
document weergegeven, alsook twee standaardkleurgroepen: Afdrukkleur en Grijswaarden. U kunt deze kleurgroepen op ieder gewenst moment
selecteren en gebruiken.
Kleurgroepen maken of bewerken en kleuren toewijzen via het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren.
A.Een kleurgroep maken en bewerken op het tabblad BewerkenB.Kleuren toewijzen op het tabblad ToewijzenC. Een kleurgroep selecteren in
de lijst Kleurgroepen
Gebruik de optie Illustratie opnieuw kleuren onder aan het dialoogvenster om een voorvertoning weer te geven van de kleuren in de geselecteerde
illustratie. Ook bepaalt u zo of illustraties opnieuw worden gekleurd wanneer u het dialoogvenster sluit.
Dit zijn de belangrijkste gebieden in het dialoogvenster:
BewerkenGebruik het tabblad Bewerken om nieuwe kleurgroepen te maken of bestaande kleurgroepen te bewerken. Gebruik het menu
Harmonieregels en het kleurenwiel om te experimenteren met kleurharmonieën. Op het kleurenwiel kunt u zien welke kleuren in een harmonie aan
elkaar zijn gerelateerd en op de kleurbalken kunt u afzonderlijke kleurwaarden zien en bewerken. Bovendien kunt u de helderheid aanpassen,
kleuren toevoegen en verwijderen, kleurgroepen opslaan en een voorvertoning weergeven van de kleuren in geselecteerde illustraties.
162
Naar boven
ToewijzenGebruik het tabblad Toewijzen om te zien en te bepalen hoe kleuren uit een kleurgroep de oorspronkelijke kleuren in uw illustratie
vervangen. U kunt alleen kleuren toewijzen als er illustraties zijn geselecteerd in het document. U kunt opgeven welke nieuwe kleuren de huidige
kleuren vervangen, of steunkleuren behouden blijven en hoe kleuren worden vervangen (worden de kleuren volledig vervangen of wordt alleen de
kleurtoon vervangen terwijl de helderheid behouden blijft). Gebruik Toewijzen om te bepalen hoe illustraties opnieuw worden gekleurd met de
actieve kleurgroep of om het aantal kleuren in de actieve illustratie te reduceren.
KleurgroepenHier worden alle opgeslagen kleurgroepen voor het geopende document vermeld (dezelfde kleurgroepen worden weergegeven in
het deelvenster Stalen). In het dialoogvenster kunt u kleurgroepen bewerken, verwijderen en nieuwe kleurgroepen maken met gebruik van de lijst
Kleurgroepen. Alle wijzigingen worden weerspiegeld in het deelvenster Stalen. De geselecteerde kleurgroep bepaalt welke kleurgroep momenteel
wordt bewerkt. U kunt een willekeurige kleurgroep selecteren en deze bewerken of gebruiken om geselecteerde illustraties opnieuw te kleuren.
Wanneer u een kleurgroep opslaat, wordt de groep aan deze lijst toegevoegd.
Op http://www.adobe.com/go/lrvid4019_ai_nl vindt u een video over het maken en bewerken van kleurgroepen en over het experimenteren met
kleurgroepen in het deelvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren. Op www.adobe.com/go/vid0191_nl vindt u een video over de
integratie van kleurharmonieën met slimme objecten in Photoshop en InDesign. Zie www.adobe.com/go/learn_ai_tutorials_depth_nl voor een
voorbeeld van het wijzigen van een kleurenillustratie in een grijswaardenillustratie.
Het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren openen
Open het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren op een van de volgende manieren:
Via de opdracht Bewerken > Kleuren bewerken > Illustratie opnieuw kleuren of Opnieuw kleuren met voorinstellingGebruik deze
opdrachten om de kleuren in geselecteerde illustraties te bewerken.
Knop Illustratie opnieuw kleuren
in het deelvenster BeheerGebruik deze knop om de kleuren van de geselecteerde illustratie te bewerken
met het dialoogvenster Illustratie opnieuw kleuren. Deze knop is beschikbaar wanneer de geselecteerde illustratie twee of meer kleuren bevat.
Opmerking: Het bewerken van kleuren is een handige manier om alle kleuren in de illustratie aan te passen als bij het maken van de illustratie
geen algemene kleuren zijn gebruikt.
Knop Kleuren bewerken of Kleuren bewerken of toepassen
in het deelvenster KleurengidsKlik op deze knop als u de kleuren in het
deelvenster Kleurengids wilt bewerken of bewerk de kleuren in het deelvenster Kleurengids en pas deze toe op geselecteerde illustraties.
Knop Kleurgroep bewerken of Kleurgroep bewerken of toepassen
in het deelvenster StalenKlik op deze knop als u de kleuren in de
geselecteerde kleurgroep wilt bewerken of als u de kleuren wilt bewerken en toepassen op de geselecteerde illustraties. U kunt ook dubbelklikken
op een kleurgroep in het deelvenster Stalen om het dialoogvenster te openen.
Werken met de lijst Kleurgroep
Klik op het pictogram Kleurgroepopslag verbergen rechts in het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren om de lijst
Kleurgroep weer te geven of te verbergen. Klik nogmaals op het pictogram om de lijst opnieuw weer te geven.
Als u een nieuwe kleurgroep aan de lijst wilt toevoegen, maakt of bewerkt u een kleurgroep en klikt u op Nieuwe kleurgroep . Er wordt
een nieuwe kleurgroep weergegeven in de lijst.
Als u een kleurgroep wilt bewerken, klikt u op de groep in de lijst om deze te selecteren. Gebruik het tabblad Bewerken om de kleurgroep te
wijzigen en klik op Wijzigingen in kleurgroep opslaan
.
Als u een kleurgroep wilt verwijderen, selecteert u de groep en klikt u op Kleurgroep verwijderen .
Kleurgroepen maken
U kunt kleurgroepen maken met behulp van het deelvenster Kleurengids of het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren. U
kunt ook kleurgroepen maken en delen op de Adobe Kuler-website (www.kuler.adobe.com).
Op www.adobe.com/go/vid0058_nl vindt u een video over het gebruik van het deelvenster Kleurengids voor het zoeken naar en maken van
kleuroplossingen. Op http://www.adobe.com/go/lrvid4019_ai_nl vindt u een video over het maken en bewerken van kleurgroepen en over het
experimenteren met kleurgroepen in het deelvenster Actieve kleur.
Een kleurgroep maken in het deelvenster Kleurengids
Er mogen geen illustraties zijn geselecteerd wanneer u de basiskleur instelt, anders krijgt de geselecteerde illustratie de basiskleur.
1. Open het deelvenster Kleurengids en voer een van de volgende handelingen uit om de basiskleur voor de kleurharmonie in te stellen:
Klik op een kleurstaal in het deelvenster Stalen.
Klik op een kleur in het deelvenster Kleur. (Het is verstandig het deelvenster Kleur te vergroten, zodat u het tegelijk met het deelvenster
Kleurengids kunt gebruiken.)
Dubbelklik op Vulling in het deelvenster Gereedschappen en kies een kleur in de Kleurkiezer.
Klik met het pipet op een illustratie met de gewenste kleur.
Selecteer de illustratie die de gewenste kleur bevat en klik op het pictogram Basiskleur instellen op huidige kleur .
Klik op een kleurvariatie in het deelvenster Kleurengids en klik op het pictogram Basiskleur instellen op huidige kleur .
163
Naar boven
2. Kies een regel in het menu Harmonieregels.
Opmerking: Klik op de knop Beperkt de kleurgroep tot kleuren in een stalenbibliotheek en kies een bibliotheek in de lijst om de kleuren
te beperken tot een stalenbibliotheek.
3. Voer een van de volgende handelingen uit om de kleurgroep of een individuele kleur op te slaan in het deelvenster Stalen:
Klik op de knop Kleurgroep opslaan in deelvenster Stalen om de huidige kleurgroep in het deelvenster Kleurengids op te slaan.
Sleep de kleuren uit het deelvenster Kleurengids naar het deelvenster Stalen om een of meerdere kleurvariaties op te slaan als
afzonderlijke stalen.
Als u meerdere kleurvariaties als een groep wilt opslaan, selecteert u de variaties in het deelvenster Kleurengids en klikt u op de knop
Kleurgroep opslaan in deelvenster Stalen
.
Als u de nieuwe groep een naam wilt geven, selecteert u de groep in het deelvenster Stalen en kiest u Opties voor kleurgroep in het
deelvenstermenu.
Opmerking: Als u uw kleurgroepstaal wilt uploaden naar de Kuler-website, selecteert u het staal en kiest u Venster > Uitbreidingen > Kuler.
Klik in het dialoogvenster Kuler op Uploaden
. U moet zich registreren bij Kuler voordat u stalen kunt uploaden.
4. Als u een illustratie wilt kleuren met een kleur uit de kleurgroep, selecteert u de illustratie en klikt u op een kleur in het deelvenster
Kleurengids.
Opmerking: Als u alle objecten in een gegroepeerd object wilt kleuren, selecteert u het object, kiest u Bewerken > Illustratie opnieuw
kleuren en geeft u opties op in het dialoogvenster Illustratie opnieuw kleuren. (Zie Kleuren toewijzen aan uw illustraties.)
Een kleurgroep maken in het dialoogvenster Kleuren bewerken
U maakt een kleurgroep in het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren door een basiskleur en een harmonieregel te kiezen.
De harmonieregel gebruikt de basiskleur als de basis voor het genereren van de kleuren in de kleurgroep. Als u bijvoorbeeld de basiskleur blauw
kiest en de harmonieregel Complementair, wordt er een kleurgroep gemaakt met de basiskleur blauw en de complementaire kleur rood.
Tijdens het bewerken van de kleuren in het kleurenwiel geldt de geselecteerde harmonieregel ook voor de kleuren die worden gegenereerd voor
de groep. Klik op de knop Harmoniekleuren ontkoppelen
om de harmonieregel uit te schakelen en de kleuren te kunnen bewerken.
1. Open het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren en kies desgewenst een kleurharmonie in het menu Harmonieregels.
Opmerking: Klik op de knop Beperkt de kleurgroep tot kleuren in een stalenbibliotheek
en kies een bibliotheek in de lijst om de kleuren
te beperken tot een stalenbibliotheek.
2. Als de kleurenbalken zichtbaar zijn en u het kleurenwiel wilt weergeven, klikt u op het pictogram van het kleurenwiel.
3. Ontgrendel de basiskleur door een van de volgende handelingen uit te voeren:
Sleep de markering van de basiskleur (de grootste kleurmarkering met twee ringen) rond het wiel om de gewenste basiskleur in te
stellen.
Pas de schuifregelaars onder aan het dialoogvenster aan.
4. Kies een nieuwe harmonieregel of verplaats de kleurmarkeringen.
5. Klik op Illustratie opnieuw kleuren om een voorvertoning van de nieuwe kleuren in de geselecteerde illustratie weer te geven.
Opmerking: De illustratie wordt opnieuw gekleurd wanneer u op OK klikt om het dialoogvenster te sluiten. Schakel deze optie uit voordat u
op OK klikt als u de geselecteerde illustratie niet opnieuw wilt kleuren.
6. Typ een naam in het vak Naam rechts van het menu Harmonieregels en klik op Nieuwe kleurgroep
.
Opmerking: Als u het pictogram Nieuwe kleurgroep niet ziet, klikt u op het pictogram Kleurgroepopslag tonen
.
7. Als u de nieuwe kleurgroep wilt opslaan in het deelvenster Stalen, klikt u op OK en sluit u het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie
opnieuw kleuren.
Opmerking: U kunt ook het deelvenster Kleurengids gebruiken om een kleurgroep te maken. (Zie Een kleurgroep maken in het deelvenster
Kleurengids.)
Kleuren bewerken in het dialoogvenster Kleuren bewerken
Het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren is handig als u de kleuren in een geselecteerde illustratie op algemene wijze wilt
aanpassen, vooral wanneer algemene kleuren niet zijn gebruikt toen de illustratie werd gemaakt. U kunt kleuren en kleurgroepen bewerken in het
dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren en u kunt uw bewerking toepassingen op geselecteerde illustraties of de bewerkte
kleuren opslaan voor toekomstig gebruik.
Wanneer u kleuren bewerkt, kunt u het vloeiend kleurenwiel, het gesegmenteerde kleurenwiel of de kleurenbalken gebruiken.
164
Kleuren bewerken door de kleurmarkeringen te verplaatsen op het vloeiende kleurenwiel
Vloeiend kleurenwiel
Geeft kleurtoon, verzadiging en helderheid weer in een vloeiende, ononderbroken cirkel. Elke kleur in de huidige
kleurgroep wordt getekend op het wiel in een cirkel. U kunt op het wiel heel nauwkeurig kleuren kiezen, maar omdat iedere pixel een andere kleur
heeft, is het soms moeilijk de individuele kleuren te zien.
Gesegmenteerd kleurenwiel
Geeft kleuren weer als een serie gesegmenteerde kleurblokken. Zo kunt u de afzonderlijke kleuren gemakkelijk
zien, maar u kunt uit minder kleuren kiezen dan op het vloeiende kleurenwiel.
Kleurenbalken Er worden alleen kleuren uit de kleurgroep weergegeven. Deze worden weergegeven als effen kleurenbalken die u afzonderlijk
kunt selecteren en bewerken. U kunt de kleuren in deze weergave opnieuw ordenen door kleurbalken naar links of rechts te slepen en neer te
zetten. U kunt met de rechtermuisknop op een kleur klikken en ervoor kiezen deze te verwijderen, in te stellen als de basiskleur, de schaduw
ervan te wijzigen of te wijzigen met de Kleurkiezer.
Op http://www.adobe.com/go/lrvid4019_ai_nl vindt u een video over het maken en bewerken van en over het experimenteren met kleurgroepen.
Zie www.adobe.com/go/learn_ai_tutorials_depth_nl voor een voorbeeld van het wijzigen van een kleurenillustratie in een grijswaardenillustratie.
165
A.De basiskleur zoals deze wordt weergegeven in het menu HarmonieregelsB.De basiskleur zoals deze wordt weergegeven op het
kleurenwielC.Opties voor kleurweergaveD.Kleur van geselecteerde kleurmarkering of kleurenbalkE.Verzadiging en kleurtoon weergeven op
kleurenwielF.Markeringsgereedschappen voor het toevoegen en verwijderen van kleurenG.Harmoniekleuren ontkoppelen
Wijzigingen in een kleurgroep opslaan
Voordat u begint met het bewerken van uw kleurgroepen, moet u weten hoe u de wijzigingen correct opslaat zodat u uw favoriete kleurgroep niet
per ongeluk overschrijft! U kunt wijzigingen op twee manieren opslaan: u kunt de originele kleurgroep overschrijven met de bewerkte kleurgroep, of
u kunt een nieuwe kleurgroep maken voor de wijzigingen en de originele kleurgroep intact laten.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de originele kleurgroep ongewijzigd wilt laten en de wijzigingen als een nieuwe kleurgroep wilt opslaan, klikt u op Nieuwe kleurgroep
boven aan het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren.
Klik op Wijzigingen in kleurgroep opslaan om de wijzigingen in de oorspronkelijke kleurgroep op te slaan (en de oorspronkelijke kleurgroep
te overschrijven).
Een kleurgroep bewerken met een kleurenwiel
1. Selecteer in het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren de gewenste kleurgroep in het opslaggebied Kleurgroepen.
2. Als u een object in het tekengebied hebt geselecteerd, klikt u op Illustratie opnieuw kleuren om een voorvertoning van de kleuren in de
illustratie weer te geven. Als u de illustratie niet opnieuw wilt kleuren, schakelt u de optie Illustratie opnieuw kleuren uit voordat u het
dialoogvenster sluit of klikt u op Annuleren om het dialoogvenster te sluiten.
Opmerking: Klik op Kleuren uit geselecteerde illustratie halen
om de kleuren van de geselecteerde illustratie te bewerken.
3. Klik op de knop Beperkt de kleurgroep tot kleuren in een stalenbibliotheek en kies een bibliotheek in de lijst om de kleuren te beperken
tot een stalenbibliotheek.
4. Als u de basiskleur wilt wijzigen in een andere kleur in de huidige groep, klikt u met de rechtermuisknop op de kleur in een kleurenwiel of
kleurenbalk en kiest u Instellen als basiskleur. U kunt ook klikken op een kleur in het vak Actieve kleuren en vervolgens klikken op Huidige
kleur als basiskleur instellen
, links van het vak Actieve kleuren.
5. Sleep een markering op het kleurenwiel om de kleur te wijzigen. Als het om een gekoppelde harmonie gaat, worden tijdens het slepen alle
kleuren volgens de regel verplaatst. Gaat het om een ontkoppelde harmonie, dan wordt alleen de markering verplaatst die u sleept.
166
U kunt een van de volgende handelingen uitvoeren tijdens het bewerken:
a. Verplaats de markering rond het wiel om de kleurtoon te wijzigen. U wijzigt de verzadiging of helderheid door de markering naar binnen
of buiten te verplaatsen op het wiel.
b. Als u een kleur wilt toevoegen, klikt u met de rechtermuisknop op de plek in het kleurenwiel waar u de kleur wilt toevoegen en kiest u
Nieuwe kleur toevoegen.
c. Als u een kleur wilt verwijderen, klikt u met de rechtermuisknop op de kleurmarkering (of op de lijn van de markering) in het kleurenwiel
en kiest u Kleur verwijderen.
d. Als u een kleur wilt wijzigen met de Kleurkiezer, klikt u met de rechtermuisknop op de kleur en kiest u Kleurkiezer.
e. Houd Shift tijdens het slepen ingedrukt om de verplaatsing van de markering tot één richting te beperken.
f. Als u de kleurtoon en verzadiging in plaats van de kleurtoon en helderheid wilt zien op het wiel, klikt u op de knop Verzadiging en
kleurtoon weergeven op wiel
vlak onder het wiel om te schakelen tussen de twee weergaven.
g. Als u de kleurwaarden handmatig wilt wijzigen, klikt u op de kleurmarkering of klikt u op de kleur in het vak Actieve kleuren. Bewerk de
kleurwaarden met de schuifregelaars of de tekstvakken voor de kleurwaarde onder het kleurenwiel.
h. Als u de verzadiging en de helderheid van een kleur op de schijf wilt wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op een kleurmarkering en
kiest u Tint selecteren. Klik vervolgens op de gewenste kleur in het vak dat dan wordt weergegeven.
6. Sla de wijzigingen op door te klikken op Nieuwe kleurgroep
. Zo blijft de oorspronkelijke kleurgroep ongewijzigd en slaat u de wijzigingen
op als een nieuwe kleurgroep. U kunt ook klikken op Wijzigingen in kleurgroep opslaan
als u de oorspronkelijke kleurgroep wilt
overschrijven met de wijzigingen.
Opmerking: Klik, indien noodzakelijk, op de knoppen Buiten gamut
of Buiten webkleur om ervoor te zorgen dat de kleuren binnen de
kleuromvang vallen of webveilig zijn.
Kleuren in een kleurgroep opnieuw ordenen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep in het menu Actieve kleuren een kleur naar links of naar rechts.
Sleep in de weergave Kleurenbalken een kleurenbalk naar links of naar rechts
Bewerk een individuele kleur in een kleurgroep
Wanneer u een kleurgroep maakt met gebruik van een harmonieregel, worden de kleuren standaard gekoppeld. Wanneer u een kleur wijzigt in
een gekoppelde kleurgroep, veranderen de andere kleuren ook volgens de harmonieregel. Als u een kleur wilt bewerken zonder de andere kleuren
te wijzigen, dient u de kleurmarkeringen te ontkoppelen van de harmonieregel.
167
A.Weergave van gekoppelde kleuren in kleurenwielB.Weergave van ontkoppelde kleuren in kleurenwielC.Weergave van gekoppelde kleuren
in kleurenbalkenD.Weergave van ontkoppelde kleuren in kleurenbalkenE.Gekoppelde kleuren, klik om te ontkoppelenF.Ontkoppelde
kleuren, klik om opnieuw te koppelen
1. Selecteer de kleurgroep die u wilt bewerken in het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren en klik op Bewerken.
2. Klik op het pictogram Harmoniekleuren ontkoppelen
.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk in de kleurenwiel- of kleurenbalkweergave:
Sleep de kleurmarkering die u wilt bewerken om een nieuwe kleur in te stellen.
Klik op de kleurenbalk of de kleurenmarkering die u wilt wijzigen en bewerk de kleurwaarden handmatig.
Dubbelklik op de kleurenbalk of de markering (of klik hierop met de rechtermuisknop) en kies een nieuwe kleur in de Kleurkiezer.
Klik met de rechtermuisknop op een kleurmarkering of kleurenbalk en kies een nieuwe tint.
4. Klik op de knop Harmoniekleuren koppelen om de kleuren weer te koppelen, zodat de markeringen weer worden verplaatst op basis van de
net gedefinieerde harmonieregel.
Kleuren in een kleurgroep bewerken met de Kleurkiezer
Met de Kleurkiezer kunt u de kleuren in een kleurgroep wijzigen.
1. Ga in het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren op een van de volgende manieren te werk:
Dubbelklik op een markering op het kleurenwiel of klik hierop met de rechtermuisknop en kies Kleurkiezer.
Dubbelklik op een kleurenbalk.
Klik op het kleurstaal links van de kleurregelaars.
2. Sla de bewerkingen op door een van de volgende handelingen uit te voeren:
Typ een nieuwe naam in het tekstvak Naam boven in het dialoogvenster en klik op Nieuwe kleurgroep om de bewerkte kleuren op te
slaan als een nieuwe groep.
Klik op Wijzigingen in kleurgroep opslaan om de bewerkingen op te slaan in de oorspronkelijke kleurgroep.
168
Naar boven
De kleurvolgorde of verzadiging en helderheid op willekeurige wijze wijzigen
Klik op de knoppen Wijzigt willekeurig verzadiging en helderheid en Kleurvolgorde willekeurig wijzigen in het dialoogvenster Kleuren
bewerken/Illustratie opnieuw kleuren om te experimenteren met willekeurige variaties van de huidige kleurgroep.
1. Selecteer een kleurgroep in het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren.
2. Klik eerst op Bewerken en daarna op Kleurenbalken weergeven of klik op Toewijzen.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Kleurvolgorde willekeurig wijzigen om de volgorde van de huidige kleurgroep te wijzigen. Deze knop is handig als u illustraties
opnieuw inkleurt en snel de verschillende mogelijkheden met de actieve kleurgroep wilt zien.
Klik op Wijzigt willekeurig verzadiging en helderheid om de helderheid en verzadiging van de huidige kleurgroep op willekeurige wijze
te wijzigen en de kleurtonen te behouden.
De verzadiging, helderheid, kleurtemperatuur of lichtsterkte op algemene wijze bewerken
1. Klik op Bewerken in het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren.
2. Klik op de knop Kleurmodus en kies Globaal aanpassen.
3. Wijzig de waarden voor Verzadiging, Helderheid, Temperatuur en Lichtsterkte.
Opmerking: Als u de kleuren hebt beperkt tot een stalenbibliotheek, gelden alle wijzigingen die u aanbrengt alleen voor de
bibliotheekkleuren.
Kleuren toevoegen aan of verwijderen uit een kleurgroep
1. Klik op Bewerken in het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een kleur wilt toevoegen aan de kleurgroep, klikt u met de rechtermuisknop op de plek in het kleurenwiel waar u de kleur wilt
toevoegen en kiest u Nieuwe kleur toevoegen. Als u op de lijn van een bestaande kleurmarkering klikt, wordt de nieuwe markering
samen met deze markering verplaatst.
Als u een kleur wilt verwijderen, klikt u met de rechtermuisknop op de kleurmarkering of de kleurenbalk en kiest u Kleur verwijderen. Het
is niet mogelijk de markering voor de basiskleur te verwijderen.
Opmerking: In het kleurenwiel kunt u ook de knop Kleur toevoegen of de knop Kleur verwijderen gebruiken en vervolgens in het
kleurenwiel op de kleur klikken die u wilt toevoegen of verwijderen.
Als u een kleur wilt verwijderen uit een kleurgroep in de lijst Kleurgroepen, vouwt u de kleurgroep uit, klikt u met de rechtermuisknop op
het kleurenstaal dat u wilt verwijderen en kiest u Kleur verwijderen.
Een kleurgroep verwijderen
Selecteer een kleurgroep in de lijst Kleurgroepen en klik op Verwijderen . U kunt hier ook op klikken met de rechtermuisknop en Kleurgroep
verwijderen kiezen.
Kleuren toewijzen aan uw illustraties
Op het tabblad Toewijzen van het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren kunt u kleuren uit een kleurgroep toewijzen aan uw
illustraties. U kunt op de volgende manieren kleuren toewijzen:
U kunt nieuwe kleuren toewijzen aan een illustratie met gebruik van een kleurgroep in de lijst Kleurgroepen.
U kunt nieuwe kleuren toewijzen aan een illustratie met gebruik van een nieuwe kleurgroep die u hebt gekozen in het menu Harmonieregels.
U kunt de actieve kleuren in de illustraties opnieuw toewijzen aan andere actieve kleuren. Klik op de knop Kleuren uit geselecteerde illustratie
halen
om de instellingen in het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren opnieuw in te stellen, zodat de originele
kleuren weer worden weergegeven in de afbeelding.
169
Originele kleuren (boven), nieuwe kleuren toewijzen door een kleurgroep te selecteren in de lijst Kleurgroepen (midden) en nieuwe kleuren
toewijzen door een nieuwe kleurgroep te maken met gebruik van het menu Harmonieregels (onder).
Met de kolommen Huidige kleuren en Nieuw kunt u bepalen hoe kleuren worden toegewezen. Als u Illustratie opnieuw kleuren selecteert, wordt de
geselecteerde illustratie opnieuw gekleurd met de actieve kleurgroep en op basis van de kolomtoewijzingen.
A.Actieve kleurgroepB.Kleuren uit geselecteerde illustratie halenC.Kleuren uit geselecteerde illustratiesD.Nieuwe kleuren uit de actieve
kleurgroepE.Opties voor het werken met gehele rijenF.Illustratie opnieuw kleuren
Op www.adobe.com/go/vid0061_nl vindt u een video over het toewijzen van kleuren.
170
Nieuwe kleuren toewijzen aan geselecteerde illustraties
1. Selecteer de illustratie die u opnieuw wilt kleuren.
2. Kies Bewerken > Kleuren bewerken > Illustratie opnieuw kleuren.
Het dialoogvenster Illustratie opnieuw kleuren wordt geopend. In het gebied Toewijzen ziet u de kleuren uit de originele illustratie in beide
kolommen.
3. Voer een van de volgende handelingen uit als u kleuren uit een kleurgroep wilt toewijzen:
a. Een kleurgroep selecteren in de lijst Kleurgroepen
b. Maak een kleurgroep door een nieuwe harmonieregel te selecteren in het menu Harmonieregels.
Opmerking: Als u een kleurgroep maakt, kunt u op Bewerken klikken om de kleuren aan te passen en vervolgens op Toewijzen
klikken. Als u slechts een paar kleuren in de geselecteerde illustratie wilt aanpassen, selecteert u de gewenste kleur en bewerkt u deze
met de schuifregelaars.
4. Klik op Illustratie opnieuw kleuren om een voorvertoning te zien van de gewijzigde kleuren in de illustratie.
5. Voer een van de volgende handelingen uit om kleuren opnieuw toe te wijzen:
Als u een huidige kleur aan een andere kleur wilt toewijzen, sleept u de kleur omhoog of omlaag in de kolom Huidige kleuren totdat deze
zich naast de gewenste nieuwe kleur bevindt.
Als een rij meerdere kleuren bevat en u deze allemaal wilt verplaatsen, klikt u op de selectiebalk links van de rij en sleept u deze
omhoog of omlaag.
Als u een nieuwe kleur wilt toewijzen aan een andere rij met huidige kleuren, sleept u de nieuwe kleur omhoog of omlaag in de kolom
Nieuw. (Als u een nieuwe kleur wilt toevoegen aan de kolom Nieuw of hieruit een kleur wilt verwijderen, klikt u met de rechtermuisknop
in de lijst en kiest u Nieuwe kleur toevoegen of Kleur verwijderen.)
Als u een kleur in de kolom Nieuw wilt wijzigen, klikt u erop met de rechtermuisknop en kiest u Kleurkiezer om een nieuwe kleur in te
stellen.
Klik op de pijl tussen de kolommen om te voorkomen dat een rij met huidige kleuren opnieuw wordt toegewezen. Klik op het streepje
om de rij weer op te nemen in de bewerking.
Als u wilt voorkomen dat één huidige kleur opnieuw wordt toegewezen, klikt u met de rechtermuisknop op de desbetreffende kleur en
kiest u Kleuren uitsluiten of klikt u op het pictogram
.
Klik op de knop Kleurvolgorde willekeurig wijzen om kleuren op willekeurige wijze toe te wijzen. De nieuwe kleuren worden op
willekeurige wijze naar andere rijen met actieve kleuren verplaatst.
Klik met de rechtermuisknop en kies Een rij toevoegen of klik op het pictogram om een rij toe te voegen aan de kolom Huidige
kleuren.
6. Voer een van de volgende handelingen uit om kleuren in de rij Huidige kleuren te scheiden of samen te voegen:
Als u kleuren in afzonderlijke rijen wilt plaatsen, selecteert u het kleurblok dat u wilt verplaatsen, klikt u hierop met de rechtermuisknop
en kiest u Kleuren onderscheiden in verschillende rijen of klikt u op het pictogram
.
Als u meerdere kleuren in een rij wilt samenvoegen, houdt u Shift ingedrukt terwijl u op meerdere kleuren klikt om deze te selecteren.
Klik vervolgens met de rechtermuisknop en kies Kleuren samenvoegen tot een rij of klik op het pictogram
.
7. Als u tinten of schaduwen van nieuwe kleuren wilt wijzigen, klikt u op het driehoekje rechts van een nieuwe kleur (of klikt u met de
rechtermuisknop op een kleur en kiest u Inkleurmethode) en kiest u een optie. Selecteer Toepassen op alle als u dezelfde optie wilt
toepassen op alle nieuwe kleuren in de kleurgroep.
Opmerking: Tinten en schaduwen en Kleurtoonverschuiving zijn alleen beschikbaar wanneer u besluit de steunkleuren niet te behouden.
8. Klik op OK om de illustratie opnieuw te kleuren. Als u de illustratie niet opnieuw wilt kleuren, klikt u op Annuleren of schakelt u Illustratie
opnieuw kleuren uit en klikt u op OK.
De verzadiging en helderheid van alle kleuren op willekeurige wijze wijzigen
1. Selecteer, indien noodzakelijk, een object en kies Bewerken > Kleuren bewerken > Illustratie opnieuw kleuren.
2. Klik in het dialoogvenster Kleuren bewerken/Illustratie opnieuw kleuren op de knop Wijzigt willekeurig verzadiging en helderheid
.
Opmerking: Als u een kleurgroep bewerkt, kunt u de verzadiging en helderheid ook wijzigen aan de hand van de kleurenbalkweergave.
Originele kleuren in een illustratie weergeven tijdens het toewijzen van nieuwe kleuren
Als u geselecteerde illustraties opnieuw kleurt, worden de oorspronkelijke kleuren vervangen door de kleuren in de geselecteerde kleurgroep. Bij
het toewijzen van nieuwe kleuren kan het handig zijn te zien waar een oorspronkelijke kleur (uit de kolom Huidige kleuren) in uw illustratie wordt
171
Naar boven
gebruikt, vooral als het gaat om een afbeelding met veel details en originele kleuren.
1. Selecteer, indien noodzakelijk, een object en kies Bewerken > Kleuren bewerken > Illustratie opnieuw kleuren.
2. Klik in het dialoogvenster Illustratie opnieuw kleuren op de knop Klik op de kleuren boven om ze in de illustratie te vinden
en klik op een
kleur in de kolom Huidige kleuren.
De illustratie waarin de kleur voorkomt, wordt met alle kleuren weergegeven in het tekengebied. Alle andere gebieden in het tekengebied
worden grijs weergegeven.
3. Klik nogmaals op het pictogram om de kleuren in uw illustratie te herstellen.
Het aantal kleuren in uw illustraties verlagen
Wanneer u illustraties maakt die zijn bedoeld voor verschillende typen uitvoermedia, is het vaak nodig het aantal kleuren te reduceren voor
uitvoer, kleuren om te zetten in grijswaarden of de kleuren te beperken tot de kleuren in een kleurenbibliotheek. U kunt het aantal kleuren in uw
illustratie heel gemakkelijk beperken met gebruik van het dialoogvenster Illustratie opnieuw kleuren. U kunt kiezen of u een voorinstelling voor het
verlagen van het aantal kleuren wilt gebruiken. Zo kunt u bijvoorbeeld Grijswaardenillustratie kiezen om de geselecteerde illustratie snel om te
zetten in grijswaarden.
Geselecteerde illustraties beperken tot twee kleuren
Kleuren snel reduceren met gebruik van een voorinstelling
Het gebruiken van een voorinstelling is een snelle en handige manier om slechts een aantal kleuren of een bepaalde stalenbibliotheek te
gebruiken in uw illustratie.
1. Selecteer de illustratie waarvan u het aantal kleuren wilt verlagen.
2. Kies Bewerken > Kleuren bewerken > Opnieuw kleuren met voorinstelling en kies een vooraf ingestelde optie.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de kleuren wilt beperken tot de kleuren in een stalenbibliotheek, klikt u op de bibliotheekknop , selecteert u de gewenste
bibliotheek en klikt u op OK.
Klik op OK als u de kleuren niet wilt beperken tot een stalenbibliotheek.
Het dialoogvenster Illustratie opnieuw kleuren wordt geopend. In de kolom Nieuw wordt naast zwart ook het aantal kleuren weergegeven dat
u hebt gekozen als de nieuwe voorinstelling. De nieuwe kleuren zijn afkomstig uit de originele illustratie.
4. Wijs de oorspronkelijke kleuren naar wens toe aan de nieuwe kleuren.
5. Controleer of Illustratie opnieuw kleuren is geselecteerd en klik op OK.
Aantal kleuren reduceren met aangepaste opties
1. Selecteer de illustratie die u opnieuw wilt kleuren.
2. Kies Bewerken > Kleuren bewerken > Illustratie opnieuw kleuren.
Het dialoogvenster Illustratie opnieuw kleuren wordt geopend. In de kolom Nieuw worden alle kleuren uit uw geselecteerde illustratie
weergegeven.
172
3. Selecteer of maak een kleurgroep om andere kleuren te gebruiken.
4. Kies in het menu Kleuren het verlaagde aantal kleuren dat u wilt gebruiken.
5. Klik op de knop Opties voor kleurreductie , geef een van de volgende opties op en klik op OK:
VoorinstellingHiermee geeft u een voorinstelling voor een kleurentaak op, inclusief het aantal gebruikte kleuren en de optimale instellingen
voor die taak. Als u een voorinstelling selecteert en vervolgens een van de andere opties wijzigt, verandert de voorinstelling in Aangepast.
KleurenHiermee bepaalt u het nieuwe aantal waartoe u de huidige kleuren wilt beperken.
Beperken tot bibliotheekHiermee bepaalt u uit welke stalenbibliotheek alle nieuwe kleuren afkomstig zijn.
SorteringHiermee bepaalt u hoe de oorspronkelijke kleuren worden gesorteerd in de kolom Huidige kleuren.
InkleurmethodeHiermee bepaalt u de typen variaties die zijn toegestaan voor de nieuwe kleuren.
Zo vervangt u iedere huidige kleur op exacte wijze door de opgegeven nieuwe kleur.
Tinten schalen is de standaardoptie waarmee u de donkerste huidige kleur vervangt door de opgegeven nieuwe kleur. De andere
huidige kleuren in de rij worden vervangen door een evenredig lichtere kleur.
Tinten behouden heeft dezelfde functie als Tinten schalen voor niet-algemene kleuren. Voor steunkleuren of algemene kleuren wordt de
tint van de huidige kleur toegepast op de nieuwe kleur. Gebruik tinten behouden als alle huidige kleuren in de rij tinten zijn van dezelfde
of een vergelijkbare algemene kleur. U krijgt de beste resultaten wanneer u niet alleen Tinten behouden maar ook Tinten combineren
selecteert.
Kies Tinten en schaduwen om de huidige kleur met de gemiddelde licht- en donkerheid te vervangen door de opgegeven nieuwe kleur.
Huidige kleuren die lichter zijn dan gemiddeld worden vervangen door een evenredig lichtere tint van de nieuwe kleur. Huidige kleuren
die donkerder zijn dan gemiddeld worden vervangen door zwart aan de nieuwe kleur toe te voegen.
Met Kleurtoonverschuiving stelt u de standaardkleur in de rij Huidige kleuren in als een hoofdkleur en wordt de hoofdkleur precies
vervangen door de nieuwe kleur. De andere huidige kleuren worden vervangen door kleuren die qua helderheid, verzadiging en
kleurtoon in dezelfde mate verschillen van de nieuwe kleur als de huidige kleur van de hoofdkleur.
Tinten combinerenKies deze optie om alle tinten van dezelfde algemene kleur in dezelfde rij Huidige kleuren te plaatsen, ook als het
aantal kleuren niet wordt gereduceerd. Gebruik deze optie alleen als de geselecteerde illustratie steunkleuren of algemene kleuren bevat die
zijn toegepast bij tinten van minder dan 100%. U krijgt de beste resultaten als u deze optie in combinatie met de inkleurmethode Tinten
behouden gebruikt.
Opmerking: Ook als Tinten combineren niet is geselecteerd en u het aantal kleuren reduceert, worden tinten van dezelfde algemene kleur
gecombineerd voordat andere niet-algemene kleuren worden gecombineerd.
BehoudenBepaalt of wit, zwart of grijs behouden blijft in de voltooide reductie. Als een kleur behouden blijft, wordt deze als een uitgesloten
rij weergegeven in de kolom Huidige kleuren.
6. Wijs de huidige kleuren naar wens toe aan de nieuwe kleuren.
7. Controleer of Illustratie opnieuw kleuren is geselecteerd en klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
173
Kleurenthema's met Kuler maken
Naar boven
Naar boven
Kuler
Thema's weergeven en gebruiken
Kuler
Het Kuler™-deelvenster is uw toegangspoort tot kleurgroepen of kleurthema's die gemaakt zijn door een online gemeenschap van ontwerpers. Met
dit deelvenster kunt u naar duizenden thema's bladeren op Kuler en deze downloaden om ze te bewerken of op te nemen in uw eigen projecten. U
kunt het deelvenster Kuler ook gebruiken om uw thema's te delen met de Kuler-community door ze te uploaden.
Het deelvenster Kuler is beschikbaar in Adobe Photoshop® CS5, Adobe Flash® Professional CS5, Adobe InDesign® CS5, Adobe Illustrator® CS5
en Adobe Fireworks® CS5. Het deelvenster is niet beschikbaar in de Franse versies van deze producten.
Op http://www.adobe.com/go/lrvid4088_xp_nl vindt u een video over het deelvenster Kuler.
Een artikel over Kuler en inspirerende kleuren vindt u in het blog van Veerle Pieters op
Opmerking: Als u het bestand in een andere map plaatst, kunt u deze bibliotheek openen door Venster > Penseelbibliotheken > Andere
bibliotheek te kiezen en het bibliotheekbestand te selecteren.
Penseelstreken toepassen
U kunt penseelstreken toepassen op een pad dat is gemaakt met een willekeurig tekengereedschap, inclusief het gereedschap Pen, het
gereedschap Potlood of de standaardvormgereedschappen.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer het pad en selecteer een penseel in een penseelbibliotheek, in het deelvenster Penselen of in het deelvenster Beheer.
199
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Sleep een penseel naar het pad. Als er op het pad al penseelstreken zijn toegepast, wordt het oude penseel vervangen door het nieuwe.
Als u een ander penseel wilt toepassen op het pad en de instellingen voor penseelstreken wilt gebruiken die met het oorspronkelijke penseel
zijn gebruikt, houdt u Alt (Win) of Option (Mac OS) ingedrukt wanneer u op het nieuwe penseel klikt dat u wilt toepassen.
Paden tekenen en tegelijkertijd penseelstreken toepassen
1. Selecteer een penseel in een penseelbibliotheek of in het deelvenster Penselen.
2. Selecteer het gereedschap Penseel
.
3. Plaats de aanwijzer op de positie waar de penseelstreek moet beginnen en sleep om een pad te tekenen. Tijdens het slepen wordt de
aanwijzer gevolgd door een stippellijn.
4. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een open lijn wilt tekenen, laat u de muisknop los wanneer het pad de gewenste vorm heeft.
Als u een gesloten vorm wilt tekenen, houd dan tijdens het slepen Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt. Het gereedschap
Penseel heeft een kleine lus
. Laat de muisknop los (maar niet de Alt-toets of de Option-toets) wanneer u de vorm wilt sluiten.
Terwijl u tekent, worden ankerpunten geplaatst. Het aantal ankerpunten wordt bepaald door de lengte en de complexiteit van het pad en
door de tolerantie-instellingen voor het penseel.
Als u de vorm van een penseelpad wilt aanpassen nadat u het hebt getekend, moet u het pad eerst selecteren. Plaats vervolgens het
gereedschap Penseel op de lijn en sleep tot het pad de gewenste vorm heeft. U kunt de techniek voor het verlengen van een
penseelpad gebruiken en ook de vorm van het pad tussen de bestaande eindpunten wijzigen.
Opties voor het Penseel
Dubbelklik op het gereedschap Penseel om de volgende opties in te stellen:
GetrouwheidHiermee bepaalt u hoe ver u de muis of de pen moet verplaatsen voordat een nieuw ankerpunt aan het pad wordt toegevoegd. De
waarde 2,5 betekent bijvoorbeeld dat penseelbewegingen van minder dan 2,5 pixels niet worden geregistreerd. De waarde van Getrouwheid ligt in
het bereik van 0,5 tot 20 pixels. Hoe hoger de waarde is, des te vloeiender en minder complex het pad is.
VloeiendheidHiermee bepaalt u de mate van vloeiendheid die wordt toegepast als u het gereedschap gebruikt. U kunt voor Vloeiendheid een
percentage van 0% tot 100% instellen. Hoe hoger de waarde is, hoe vloeiender het pad.
Nieuwe penseelstreken vullenHiermee voegt u een vulling toe aan het pad. Deze optie is vooral handig bij het tekenen van gesloten paden.
Pad blijft geselecteerdHiermee bepaalt u of het pad geselecteerd blijft nadat u het hebt getekend.
Geselecteerde paden bewerkenHiermee bepaalt u of u een bestaand pad kunt wijzigen met het gereedschap Penseel.
Binnen: _ pixelsHiermee bepaalt u hoe dicht u de muis of de pen bij een bestaand pad moet plaatsen om het pad te kunnen bewerken met het
gereedschap Penseel. Deze optie is alleen beschikbaar als de optie Geselecteerde paden bewerken is geselecteerd.
Penseelstreken verwijderen
1. Selecteer een penseelpad.
2. Kies Penseelstreek wissen in het menu van het deelvenster Penselen of klik op de knop Penseelstreek wissen
.
3. In CS5 kunt u een penseelstreek ook verwijderen door het penseel Standaard te selecteren in het deelvenster Penselen of het regelpaneel.
Penseelstreken omzetten in omtrek
U kunt penseelstreken omzetten in padomtrekken, zodat u de afzonderlijke componenten van een penseelpad kunt bewerken.
1. Selecteer een penseelpad.
2. Kies Object > Vormgeving uitbreiden.
De componenten van het uitgebreide pad worden in een groep geplaatst. Binnen de groep bevinden zich een pad en een subgroep met
daarin de omtrekken van de penseelstreek.
Penselen maken of wijzigen
U kunt naar wens kalligrafie-, verstrooiings-, kunst-, patroon- en borstelpenselen maken en aanpassen. Voor verstrooiings-, kunst- en
patroonpenselen moet u eerst de illustratie maken.
Voor het maken van illustraties voor penselen gelden de onderstaande richtlijnen:
De illustratie mag geen verlopen, overvloeiingen, andere penseelstreken, netobjecten, bitmapafbeeldingen, grafieken, geplaatste bestanden
of maskers bevatten.
200
Naar boven
Voor kunst- en patroonpenselen mag de illustratie geen tekst bevatten. Voor een penseelstreekeffect met tekst maakt u een omtrek van de
tekst en maakt u vervolgens een penseel met de omtrek.
Voor patroonpenselen maakt u maximaal vijf patroonelementen (afhankelijk van de penseelconfiguratie) en voegt u deze elementen toe aan
het deelvenster Stalen.
Opmerking: U kunt de zelfgemaakte penselen in elk nieuw document beschikbaar maken door de penseeldefinitie aan Nieuw documentprofiel
toe te voegen. Zie Profielen voor nieuwe documenten voor meer informatie over profielen voor nieuwe documenten.
Een penseel maken
1. Voor verstrooiings- en kunstpenselen selecteert u de illustratie die u wilt gebruiken. Voor patroonpenselen kunt u de illustratie voor het
zijelement selecteren, maar dat hoeft niet. Zie Richtlijnen voor het maken van patroonelementen voor gedetailleerde richtlijnen voor het
maken van patroonpenselen. Zie Opties voor patroonpenselen voor meer informaties over opties voor patroonpenselen.
Opmerking: Als u niet wilt dat er een naad zichtbaar is tussen de illustratiedelen waarmee u het patroonpenseel maakt, schakelt u de optie
Anti-aliasing uit via Bewerken > Voorkeuren > Algemeen (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Algemeen (Mac OS).
2. Klik op de knop Nieuw penseel
in het deelvenster Penselen. U kunt ook de geselecteerde illustratie naar het deelvenster Penselen
slepen.
3. Selecteer het penseeltype dat u wilt maken en klik op OK.
4. Voer in het dialoogvenster voor penseelopties een naam voor het penseel in, stel de penseelopties in en klik op OK.
Een penseel aanpassen
Als u de opties voor een penseel wilt wijzigen, dubbelklik dan op het penseel in het deelvenster Penselen. Stel de penseelopties in en klik
op OK. Als het huidige document penseelpaden bevat die gebruikmaken van het gewijzigde penseel, wordt een bericht weergegeven. Klik op
Toepassen op lijnen als u bestaande lijnen wilt wijzigen. Klik op Lijnen ongewijzigd laten om bestaande lijnen ongewijzigd te laten en het
gewijzigde penseel alleen toe te passen op nieuwe lijnen.
Als u de illustratie wilt wijzigen die door een verstrooiings-, kunst- of patroonpenseel wordt gebruikt, sleept u het penseel naar de illustratie
en brengt u de gewenste wijzigingen aan. Vervolgens houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u het aangepaste penseel
naar het oorspronkelijke penseel in het deelvenster Penselen sleept.
Als u een penseelstreekpad wilt aanpassen zonder het bijbehorende penseel bij te werken, selecteert u het pad en klikt u op de knop Opties
van geselecteerd object
in het deelvenster Penselen of selecteert u opties van het geselecteerde object in het deelvenstermenu
(vervolgmenu) Penselen.
Penseelopties
U kunt verschillende opties opgeven voor de verschillende typen penselen. Als u de opties voor een penseel wilt wijzigen, dubbelklik dan op het
penseel in het deelvenster Penselen.
De verstrooiings-, kunst- en patroonpenselen hebben alle dezelfde inkleuringsopties.
Als u een lijnvariant wilt aanpassen voor kunst- of patroonpenselen, klikt u op het pictogram Opties van geselecteerde objecten in het deelvenster
Penselen, en stelt u de lijnopties in. Voor het kunstpenseel kunt u de lijnbreedte instellen samen met de opties voor omdraaiing, inkleuring en
overlapping. Voor het patroonpenseel kunt u de schaalopties instellen samen met de opties voor omdraaiing, passend maken en inkleuring.
Opties voor kalligrafische penselen
HoekHiermee bepaalt u de rotatiehoek voor het penseel. Sleep de pijlpunt in de voorvertoning of voer in het vak Hoek een waarde in.
RondingHiermee bepaalt u de ronding van het penseel. Sleep een van de zwarte stippen in de voorvertoning van of naar het midden, of geef een
waarde op in het tekstvak Ronding. Hoe hoger de waarde, des te groter de ronding.
DiameterHiermee bepaalt u de diameter van het penseel. Gebruik de schuifregelaar Diameter of geef een waarde op in het vak Diameter.
Met de pop-uplijst rechts van elke optie kunt u variaties aanbrengen in de vorm van het penseel. Kies een van de volgende opties:
VastHiermee maakt u een penseel met een vaste hoek, ronding of diameter.
WillekeurigHiermee maakt u een penseel met willekeurige variaties in de hoek, ronding of diameter. Typ een waarde in het vak Variatie
om het bereik op te geven voor de variatie in de penseelkenmerken. Bijvoorbeeld met een diameter van 15 en een variatie van 5, kan de
diameter variëren van 10 tot en met 20.
DrukHiermee maakt u een penseel waarbij de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de druk van een tekenpen. Deze optie is
vooral handig bij Diameter. Deze optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt. Typ een waarde in het vak Variatie om op
te geven hoeveel de penseelkenmerken kunnen variëren ten opzichte van de oorspronkelijke waarde. Als de waarde voor Ronding
bijvoorbeeld 75% is en de waarde voor Variatie 25%, is de lichtste lijn 50% en de zwaarste lijn 100%. Hoe lichter de druk, des te groter de
hoek van de penseelstreek.
PendrukschijfHiermee stelt u in dat de variatie van de diameter wordt aangestuurd met behulp van de pendrukschijf. Deze optie is
bedoeld voor gebruik met een airbrush-pen met een pendrukschijf en een grafisch tablet dat de pen kan detecteren.
OverhellingHiermee maakt u een penseel waarbij de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de helling van een tekenpen. Deze
optie is vooral handig bij Ronding. Deze optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt dat kan bepalen in welke mate de
pen verticaal is.
DraairichtingHiermee maakt u een penseel waarbij de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de draairichting van de pen. Deze
201
optie is vooral handig om de hoek van kalligrafische penselen te variëren, met name wanneer u het penseel als een verfkwast gebruikt.
Deze optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt dat de hellingsrichting van de pen kan detecteren.
RotatieHiermee maakt u een penseel waarvan de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de rotatiewijze van de tekenpenpunt.
Deze optie is vooral handig om de hoek van kalligrafische penselen te variëren, met name waneer u het penseel als een stift met platte
punt gebruikt. Deze optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt dat dit type rotatie kan detecteren.
Inkleuringsopties voor verstrooiings-, kunst- en patroonpenselen
De kleuren die een verstrooiings-, kunst- of patroonpenseel verft, zijn afhankelijk van de huidige lijnkleur en de inkleuringsmethode van het
penseel. U stelt de inkleuringsmethode in door een van de volgende opties te selecteren in het dialoogvenster Penseelopties:
GeenKleuren worden net zo weergegeven als in het penseel in het deelvenster Penselen. Kies Geen als u voor het penseel dezelfde kleuren wilt
gebruiken als in het deelvenster Penselen.
TintenDe penseelstreek wordt weergegeven met tinten van de lijnkleur. Delen van de illustratie die zwart zijn worden weergegeven met de
lijnkleur, delen die niet zwart zijn worden weergegeven met tinten van de lijnkleur en wit blijft wit. Als u een steunkleur gebruikt als lijn, worden met
de optie Tinten verschillende tinten van de steunkleur gegenereerd. Kies Tinten voor zwart-witte penselen of wanneer u een penseelstreek wilt
verven met een steunkleur.
Tinten en schaduwenDe penseelstreek wordt weergegeven met tinten en schaduwen van de lijnkleur. Als u Tinten en schaduwen kiest, blijven
zwart en wit behouden en vloeien alle tussenliggende kleuren over van zwart naar wit via de lijnkleur. Omdat zwart wordt toegevoegd, kunt u
mogelijk niet afdrukken naar een enkelvoudige plaat als u Tinten en schaduwen gebruikt met een steunkleur. Kies Tinten en schaduwen voor
penselen in grijswaarden.
KleurtoonverschuivingGebruikt de hoofdkleur van de penseelillustratie, deze kleur wordt weergegeven in het vak Hoofdkleur. (Standaard is de
hoofdkleur de meest prominente kleur in de illustratie.) Alle elementen in de penseelillustratie die de hoofdkleur hebben, krijgen de lijnkleur.
Andere kleuren in de penseelillustratie krijgen kleuren die verwant zijn aan de lijnkleur. Bij Kleurtoonverschuiving blijven zwart, wit en grijs
behouden. Kies Kleurtoonverschuiving voor penselen die meerdere kleuren gebruiken. Als u de hoofdkleur wilt wijzigen, klikt u op het pipet
Hoofdkleur, verplaatst u het pipet naar de voorvertoning in het dialoogvenster en klikt u op de kleur die u als hoofdkleur wilt gebruiken. De kleur in
het vak Hoofdkleur wordt gewijzigd. Klik nogmaals op het pipet om het uit te schakelen.
Klik op Tips voor meer informatie en voorbeelden.
Opties voor verstrooiingspenselen
GrootteHiermee bepaalt u de grootte van de objecten.
TussenruimteHiermee bepaalt u de hoeveelheid ruimte tussen objecten.
VerstrooiingHiermee bepaalt u hoe nauwkeurig objecten het pad volgen aan elke kant van het pad. Hoe hoger de waarde is, des te verder de
objecten van het pad vandaan worden geplaatst.
RotatieHiermee bepaalt u de rotatiehoek van de objecten.
Rotatie ten opzichte vanHiermee stelt u de rotatiehoek voor verstrooide objecten in ten opzichte van de pagina of het pad. Als u bijvoorbeeld
Pagina selecteert bij een rotatie van 0°, wijzen objecten naar de bovenkant van de pagina. Als u Pad selecteert bij een rotatie van 0°, staan
objecten loodrecht op het pad.
Met de pop-uplijst rechts van elke optie kunt u variaties aanbrengen in de vorm van het penseel. Kies een van de volgende opties:
VastHiermee maakt u een penseel met een vaste grootte, tussenruimte, verstrooiing en rotatie.
WillekeurigHiermee maakt u een penseel met willekeurige variaties in de grootte, tussenruimte, verstrooiing en rotatie. Typ een waarde
in het vak Variatie om het bereik op te geven voor de variatie in de penseelkenmerken. Bijvoorbeeld met een diameter van 15 en een
variatie van 5, kan de diameter variëren van 10 tot en met 20.
DrukHiermee maakt u een penseel waarbij de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de druk van een tekenpen. Deze optie is
alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt. Typ een waarde in het meest rechtse vak of gebruik de schuifregelaar Maximum. De
minimumwaarde wordt gebruikt voor de lichtste druk op het tablet en de maximumwaarde voor de zwaarste druk. Hoe zwaarder de lijn bij
deze instelling voor Diameter, des de groter de objecten.
PendrukschijfHiermee stelt u in dat de variatie van de diameter wordt aangestuurd met behulp van de pendrukschijf. Deze optie is
alleen beschikbaar als u een grafisch tablet hebt dat een pendrukschijf op de cilinder heeft en invoer van die pen kan detecteren.
OverhellingHiermee maakt u een penseel waarbij de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de helling van een tekenpen. Deze
optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt dat kan bepalen in welke mate de pen verticaal is.
DraairichtingHiermee maakt u een penseel waarbij de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de draairichting van een
tekenpen. Deze optie vooral handig om de hoek van penselen te variëren. Deze optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet
gebruikt dat de hellingsrichting van de pen kan detecteren.
RotatieHiermee maakt u een penseel waarvan de hoek, ronding of diameter varieert op basis van de rotatiewijze van de tekenpenpunt.
Deze optie vooral handig om de hoek van penselen te variëren. Deze optie is alleen beschikbaar als u een grafisch tablet gebruikt dat dit
type rotatie kan detecteren.
Opties voor kunstpenselen
BreedteHiermee past u de breedte van de illustratie aan ten opzichte van de oorspronkelijke breedte. U kunt de breedte opgeven met de
schuifregelaar van de optie Breedte. Het pop-upmenu Breedte van het kunstpenseel bevat pentabletopties voor het aanpassen van de
schaalvariatie, zoals Druk, Pendrukschijf, Overhelling, Draairichting en Rotatie. De standaardbreedte voor kunstpenselen is 100%.
Opmerking: Als u het gereedschap Breedte gebruikt voor een bepaalde lijnvariant van het kunstpenseel, worden alle tabletgegevens
geconverteerd naar breedtepunten. Let op: in de vervolgkeuzelijst Breedte is de optie Breedtepunten/profiel geselecteerd.
202
Schaalopties voor penseelHiermee behoudt u de verhoudingen in een geschaalde illustratie. De beschikbare opties zijn: Proportioneel schalen,
Uitrekken naar lijnlengte, Uitrekken tussen hulplijnen.
RichtingHiermee bepaalt u de richting van de illustratie ten opzichte van de lijn. Klik op een pijl om de richting te bepalen:
als de linkerzijde
van de illustratie het einde van de lijn moet zijn,
als de rechterzijde van de illustratie het einde van de lijn moet zijn, als de bovenzijde van
de illustratie het einde van de lijn moet zijn en
als de onderzijde van de illustratie het einde van de lijn moet zijn.
Horizontaal omdraaien of Verticaal omdraaienHiermee wijzigt u de stand van de illustratie ten opzichte van de lijn.
InkleuringKies een kleur voor de lijn en een inkleuringsmethode. U kunt kiezen uit verschillende inkleuringsmethoden in de vervolgkeuzelijst. De
opties zijn Tinten, Tinten en schaduwen en Kleurtoonverschuiving.
Overlap Om te voorkomen dat verbindingen en vouwen van de randen van een object elkaar overlappen, kunt u de knop Overlap aanpassen
selecteren.
Op www.adobe.com/go/lrvid5214_ai_nl vindt u een video over de mogelijkheden voor de uitgebreide mogelijkheden met kunstpenselen.
Gesegmenteerd kunstpenseel
Met een gesegmenteerd kunstpenseel kunt u een niet-uitrekbaar gedeelte aan de uiteinden van een kunstpenseel definiëren. Selecteer in het
dialoogvenster Penseelopties van het kunstpenseel de optie Uitrekken tussen hulplijnen en pas de hulplijnen aan in het voorvertoningsgedeelte
van het dialoogvenster.
De optie Uitrekken tussen hulplijnen in het dialoogvenster Penseelopties van het kunstpenseel
Het gedeelte van de illustratie tussen de hulplijnen is het enige gedeelte van het penseel dat wordt uitgerekt of gecomprimeerd om ervoor te
zorgen dat het kunstpenseel is afgestemd op de padlengte.
203
Vergelijking tussen het gesegmenteerde kunstpenseel en het niet-gesegmenteerde kunstpenseel
Horizontaal omdraaien of Verticaal omdraaienHiermee wijzigt u de stand van het patroon ten opzichte van de lijn.
PassendHiermee bepaalt u hoe het patroon op het pad past: met Uitrekken past u de lengte van het pad aan het object aan. Deze optie kan
leiden tot ongelijke elementen. Met Tussenruimte toevoegen wordt tussen de patroondelen ruimte toegevoegd, zodat het patroon proportioneel
wordt toegepast op het pad. Met Pad benaderen worden de elementen op het pad geplaatst dat het oorspronkelijke pad het dichtst benadert
zonder de elementen te wijzigen. Bij deze optie wordt het patroon niet midden op het pad, maar iets meer aan de binnen- of buitenkant van het
pad aangebracht om gelijke elementen te behouden.
204
Instellingen voor de optie Passend
A. UitrekkenB.Tussenruimte toevoegenC.Pad benaderen
InkleuringKies een kleur voor de lijn en een inkleuringsmethode. U kunt kiezen uit verschillende inkleuringsmethoden in de vervolgkeuzelijst. De
opties zijn Tinten, Tinten en schaduwen en Kleurtoonverschuiving.
Op www.adobe.com/go/lrvid5214_ai_nl vindt u een video over de mogelijkheden voor de uitgebreide mogelijkheden met kunstpenselen.
Borstelpenseel
Met het borstelpenseel kunt u penseelstreken maken die het effect simuleren van een natuurlijk penseel met haren. Met het borstelpenseel kunt u
het volgende doen:
Maak natuurlijke en vloeiende penseelstreken die het effect simuleren van het schilderen met echte penselen en materialen zoals waterverf.
Selecteer penselen uit een vooraf gedefinieerde bibliotheek of maak uw eigen penseel op basis van de aangeboden vormen, zoals rond, vlak
of waaier. Vervolgens kunt u andere penseelkenmerken instellen, zoals borstellengte, buigzaamheid en verfdekking.
Een illustratie waarvoor bij het tekenen is gebruikgemaakt van verschillende borstelpenseelvormen en -eigenschappen
Wanneer u het borstelpenseel gebruikt met een grafische tablet, worden in Illustrator interactief de bewegingen van een digitale pen op de tablet
gevolgd. Alle aspecten van de stand en druk van de pen op elk punt langs het tekenpad worden geïnterpreteerd. De uitvoer in Illustrator is
gebaseerd op de positie van de pen op de x- en de y-as, en op de druk, overhelling, draairichting en rotatie van de pen.
Er wordt een cursorannotator die lijkt op de punt van een echt penseel weergegeven wanneer u een tablet en pen gebruikt die rotatie
ondersteunen. Deze annotator wordt niet weergegeven wanneer er andere invoerapparaten, zoals een muis, worden gebruikt. De annotator wordt
ook uitgeschakeld wanneer u de precieze cursors gebruikt.
Opmerking: Gebruik de Wacom Intuos 3-tablet of hoger met kunstpenseel (6D) om alle mogelijkheden van het borstelpenseel te verkennen.
Illustrator kan alle zes vrijheidsgraden interpreteren die deze apparaatcombinatie biedt. Andere apparaten, waaronder de Wacom Grip-pen en de
kunstpenseelpen kunnen sommige kenmerken, zoals rotatie, mogelijk niet interpreteren. Deze ongeïnterpreteerde kenmerken worden als
constanten behandeld in de resulterende penseelstreken.
205
Wanneer u een muis gebruikt, worden alleen de bewegingen op de x- en de y-as opgenomen. Andere invoer, zoals overhelling, draairichting en
druk blijven gelijk, wat gelijkmatige en consistente penseelstreken oplevert.
Voor lijnen met het borstelpenseel wordt feedback weergegeven wanneer u het gereedschap sleept. Deze feedback toont hoe de uiteindelijke lijn
er ongeveer uit komt te zien.
Opmerking: Lijnen met het borstelpenseel bestaan uit verschillende, elkaar overlappende, gevulde, transparante paden. Deze paden hebben, net
als alle andere gevulde paden in Illustrator, invloed op de verf van andere objecten, waaronder andere borstelpenseelpaden. De vulling voor lijnen
heeft echter geen invloed op zichzelf. Hierdoor worden gelaagde, afzonderlijke borstelpenseelstreken op elkaar gestapeld en hebben deze invloed
op elkaar, maar één lijn die is gemaakt door het penseel langs hetzelfde pad heen en weer te bewegen heeft geen invloed op zichzelf en vormt
ook geen stapel.
Het borstelpenseel gebruiken
Als u het borstelpenseel wilt gebruiken, gaat u als volgt te werk:
1. Maak een penseeldefinitie door te klikken op het pictogram Nieuw penseel of door Nieuw penseel te selecteren in het deelvenstermenu
Penselen.
2. Selecteer de optie Borstelpenseel en klik op OK.
Dialoogvenster Opties voor Borstelpenseel
3. Geef de volgende gegevens op in het dialoogvenster Opties voor Borstelpenseel:
Naam van het borstelpenseel. De penseelnaam mag maximaal 31 tekens lang zijn.
VormMaak een keuze uit tien verschillende penseelmodellen die allemaal een andere tekenervaring en een andere weergave van
borstelpenseelpaden bieden.
GrootteDe penseelgrootte is de diameter van het penseel. Net als bij een fysiek mediapenseel wordt de diameter van het borstelpenseel
gemeten op het punt waar de haren en de handgreep samenkomen. Geef de penseelgrootte op met behulp van de schuifregelaar of door de
grootte direct in te voeren in het beschikbare tekstveld. U kunt een grootte tussen 1 en 10 mm opgeven.
De penseelgrootte van de originele penseeldefinitie wordt weergegeven in de penseelvoorvertoning in het deelvenster Penselen.
Opmerking: Vierkante haken, [ en ], worden gebruikt als sneltoetsen voor respectievelijk het verlagen en verhogen van de grootte. Met de
vierkante haken wordt de grootte met stappen van 1 mm verhoogd en verlaagd.
Lengte van penseelharenDe lengte van de penseelharen begint op het punt waar de haren en de handgreep van de penseelpunt
samenkomen. De lengte van de penselen kan worden opgegeven op dezelfde manier als andere borstelpenseelopties, namelijk door de
schuifregelaar Lengte van penseelharen te slepen of door de precieze waarde op te geven in het veld Lengte van penseelharen (25% tot
300%).
206
Dichtheid van penseelharenDe dichtheid van de penseelharen is het aantal penseelharen in een bepaald gebied van het penseel. U kunt
dit kenmerk op dezelfde manier instellen als andere borstelpenseelopties. De waarde varieert van 1% tot 100% en wordt berekend op basis
van de penseelgrootte en de lengte van de penseelharen.
Dikte van penseelharenDe dikte van de penseelharen kan variëren van fijn tot ruw (tussen 1% en 100%). Stel de dikte van de
penseelharen op dezelfde manier in als andere borstelpenseelinstellingen, namelijk door de schuifregelaar te slepen of de waarde voor de
dikte op te geven in het veld.
Dekking van verfMet deze optie kunt u de dekking van de gebruikte verf instellen. De dekking van de verf varieert tussen 1%
(doorschijnend) en 100% (dekkend). De opgegeven dekkingswaarde is de maximale dekking die wordt gebruikt voor het penseel. U kunt de
numerieke toetsen [0-9] als sneltoetsen gebruiken om de dekking van de borstelpenseelstreken in te stellen:
0 = 100
1 = 10%
9 = 90
In andere gevallen, bijvoorbeeld als u 35 invoert, wordt de dekking ingesteld op 35%, en als u 356 invoert, wordt de dekkingswaarde
ingesteld op 56 (de laatste twee cijfers). Cijferreeksen die einden op 00 worden ingesteld als 100%.
BuigzaamheidDe buigzaamheid staat voor de hardheid van de penseelharen. Als u een lage waarde instelt voor de buigzaamheid van de
penseelharen, zijn deze flexibel. Wanneer u een hogere waarde instelt, worden ze steeds harder. De buigzaamheid van de penseelharen
varieert van 1% tot 100%.
4. Klik op OK om de penseeldefinitie met de gekozen instellingen te maken.
Nadat u een penseelgereedschap hebt geselecteerd en een borstelpenseeldefinitie hebt gekozen in het deelvenster Penselen, kunt u illustraties
maken met het borstelpenseel.
Als u een document probeert af te drukken, op te slaan of af te vlakken met meer dan 30 borstelpenseelstreken, wordt een waarschuwingsbericht
weergegeven. Deze waarschuwingen worden weergegeven wanneer u bestandsinhoud opslaat, afdrukt of afvlakt.
Waarschuwingsvenster dat wordt weergegeven wanneer u probeert een document af te drukken met meer dan 30 borstelpenseelstreken
Waarschuwingsvenster dat wordt weergegeven wanneer u probeert een document op te slaan met meer dan 30 borstelpenseelstreken
Waarschuwingsvenster dat wordt weergegeven wanneer u probeert de transparantie van borstelpenseelstreken af te vlakken in een document met
meer dan 30 borstelpenseelstreken
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
207
208
Transparantie- en overvloeiingsmodi
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Transparantie
Overzicht van het deelvenster Transparantie
Transparantie in illustraties bekijken
De dekking van illustraties wijzigen
Een transparante afdekgroep maken
Dekkingsmaskers gebruiken om transparantie te maken
Transparantie gebruiken om een afdekvorm te maken
Overvloeimodi
De overvloeimodus van illustraties wijzigen
Transparantie
Transparantie is een integraal onderdeel van Illustrator, zodat het mogelijk is dat transparantie aan illustraties wordt toegevoegd zonder dat u het
merkt. U kunt op de volgende manieren transparantie aan illustraties toevoegen:
U verlaagt de dekking van objecten, zodat de onderliggende illustratie zichtbaar wordt.
U gebruikt dekkingsmaskers om variaties in transparantie te maken.
U gebruikt een overvloeimodus om de interactie tussen overlappende objecten te wijzigen.
U past verlopen en netten toe die transparantie bevatten.
U past effecten of grafische stijlen toe die transparantie bevatten, zoals slagschaduwen.
U importeert bestanden van Adobe Photoshop die transparantie bevatten.
Op www.adobe.com/go/vid0054_nl vindt u een video over het werken met transparantie.
Ga voor meer informatie over het werken met transparantie in AdobeCreative Suite naar www.adobe.com/go/learn_ai_transparency_pdf_nl.
Zelfstudie over transparantie
Overzicht van het deelvenster Transparantie
Gebruik het deelvenster Transparantie (Venster > Transparantie) om de dekking en de overvloeimodus van objecten in te stellen,
dekkingsmaskers te maken of om een gedeelte van het ene object af te dekken met het overlappende gedeelte van een transparant object.
Alle opties in het deelvenster Transparantie tonen
Kies Opties tonen in het deelvenstermenu.
Een miniatuur van het geselecteerde object tonen in het deelvenster Transparantie
Kies Miniatuur tonen in het deelvenstermenu. U kunt ook op het dubbele driehoekje op de deelvenstertab klikken om door de weergavegrootten
te bladeren.
Transparantie in illustraties bekijken
Het is belangrijk dat u weet of u transparantie gebruikt, omdat u enkele extra opties moet instellen als u transparante illustraties wilt afdrukken of
opslaan. Als u transparantie in een illustratie wilt zien, kunt u een geblokt achtergrondraster weergeven, zodat u kunt zien welke gebieden in de
illustratie transparant zijn.
1. Kies Weergave > Transparantieraster tonen.
2. (Optioneel) Kies Bestand > Documentinstellingen en stel de transparantieopties voor het raster in.
Opmerking: U kunt ook de kleur van het tekengebied wijzigen om te simuleren hoe de illustratie eruit ziet wanneer deze op gekleurd papier
wordt afgedrukt.
De dekking van illustraties wijzigen
U kunt de dekking van een enkel object, de dekking van alle objecten in een groep of laag of de dekking van de vulling of lijn van een object
wijzigen.
209
Naar boven
Naar boven
1. Selecteer een object of groep (of selecteer een laag in het deelvenster Lagen).
Als u de dekking van een vulling of lijn wilt wijzigen, selecteer dan het object en selecteer vervolgens de vulling of lijn in het deelvenster
Vormgeving.
2. Stel de optie Dekking in het deelvenster Transparantie of in het deelvenster Beheer in.
Als u alle objecten met een bepaalde dekking wilt selecteren, selecteert u een object met die dekking of deselecteert u alles en geeft u
de dekkingswaarde op in het deelvenster Transparantie. Kies vervolgens Selecteren > Zelfde > Dekking.
Als u meerdere objecten in een laag selecteert en de dekkingsinstelling wijzigt, verandert de dekking van overlappende gebieden van de
geselecteerde objecten ten opzichte van de andere objecten. Deze gebieden zullen een hogere dekkingswaarde hebben. Als u echter een
laag of groep aanwijst en daarna de dekking wijzigt, worden de objecten in de laag of groep als één object gezien. Alleen objecten buiten en
onder de laag of groep zijn zichtbaar door de transparante objecten. Als een object naar de laag of de groep wordt verplaatst, neemt het de
dekking van de laag of de groep over en als een object buiten de groep wordt geplaatst, blijft de dekking niet behouden.
Afzonderlijke objecten die zijn geselecteerd en waarvoor de dekking is ingesteld op 50% (links), vergeleken met een laag die als doel is
geselecteerd en waarvan de dekking is ingesteld op 50% (rechts)
Een transparante afdekgroep maken
In een transparante afdekgroep schijnen de elementen van een groep niet door elkaar heen.
Groep waarvoor de optie Afdekgroep is uitgeschakeld (links) en ingeschakeld (rechts).
1. Wijs in het deelvenster Lagen de groep of laag aan waar u een afdekgroep van wilt maken.
2. Selecteer in het deelvenster Transparantie de optie Afdekgroep. Als deze optie niet wordt weergegeven, selecteert u Opties tonen in het
deelvenstermenu.
Het selectievakje Afdekgroep kent drie standen: aan (vinkje), uit (leeg) en neutraal (gevuld vierkantje). Gebruik de neutrale stand als u de
illustratie wilt groeperen zonder het afdekgedrag te beïnvloeden zoals dat wordt bepaald door de ingesloten laag of groep. Schakel de optie
uit als u wilt dat een laag of groep van transparante objecten elkaar nooit afdekken.
Dekkingsmaskers gebruiken om transparantie te maken
Met een dekkingsmasker en een maskerend object kunt u de transparantie van de illustratie wijzigen. Het dekkingsmasker (ook wel gemaskeerde
illustratie genoemd) biedt een vorm waardoor andere objecten zichtbaar zijn. Het maskerende object bepaalt welke gebieden transparant zijn en
wat de mate van transparantie is. U kunt elk gekleurd object of elke gekleurde rasterafbeelding gebruiken als maskerend object. Voor de
dekkingsniveaus in het masker maakt Illustrator gebruik van de grijswaarde-equivalenten van de kleuren in het maskerende object. Waar het
dekkingsmasker wit is, is de illustratie volledig zichtbaar. Waar het dekkingsmasker zwart is, is de illustratie verborgen. Grijstinten in het masker
resulteren in verschillende transparantieniveaus in de illustratie.
210
Een dekkingsmasker maken
A.Onderliggende objectenB.Illustratie die als dekkingsmasker fungeertC.Maskerend object gevuld met zwart-witverloopD.C is over gebied
B geplaatst en maskeert B
Wanneer het dekkingsmasker is gemaakt, wordt een miniatuur van het maskerende object weergegeven in het deelvenster Transparantie rechts
van de miniatuur van de gemaskeerde illustratie. (Als deze miniaturen niet worden weergegeven, kiest u Miniatuur tonen in het deelvenstermenu.)
Standaard zijn de gemaskeerde illustratie en het maskerende object gekoppeld (dit wordt weergegeven met een koppeling tussen de miniaturen in
het deelvenster). Wanneer u de gemaskeerde illustratie verplaatst, wordt ook het maskerende object verplaatst. Wanneer u echter een maskerend
object verplaatst, wordt de gemaskeerde illustratie niet verplaatst. U kunt de koppeling met het masker in het deelvenster Transparantie verbreken,
zodat het masker op zijn plaats blijft en u de gemaskeerde illustratie onafhankelijk kunt verplaatsen.
In het deelvenster Transparantie worden miniaturen van dekkingsmaskers weergegeven: de miniatuur links vertegenwoordigt het dekkingsmasker,
de miniatuur rechts vertegenwoordigt maskerende objecten.
U kunt maskers verplaatsen tussen Photoshop en Illustrator. Dekkingsmaskers in Illustrator worden in Photoshop omgezet in laagmaskers, en
andersom.
Opmerking: U kunt de isolatiemodus niet activeren als u in de bewerkingsmodus voor maskers werkt, en andersom.
Op www.adobe.com/go/vid0056_nl vindt u een video over het werken met dekkingsmaskers.
Een dekkingsmasker maken
1. Selecteer een enkelvoudig object of groep, of selecteer een laag in het deelvenster Lagen.
2. Open het deelvenster Transparantie en kies, indien nodig, Opties tonen in het deelvenstermenu om de miniatuurafbeeldingen weer te
geven.
3. Dubbelklik direct rechts naast de miniatuur in het deelvenster Transparantie.
Er wordt een leeg masker gemaakt en de bewerkingsmodus voor maskers wordt automatisch geactiveerd
4. Gebruik de tekengereedschappen om de vorm van het masker te tekenen.
5. Klik op de miniatuur van de gemaskeerde illustratie (linkerminiatuur) in het deelvenster Transparantie om de bewerkingsmodus voor maskers
af te sluiten.
Opmerking: Met de optie Knippen stelt u een zwarte achtergrond in voor het masker. Als de optie Knippen is geselecteerd, zijn zwarte objecten,
zoals zwarte tekst die u gebruikt om een dekkingsmasker te maken, daarom niet zichtbaar. Als u de objecten wilt zien, gebruikt u een andere kleur
of schakelt u de optie Knippen uit.
Een bestaand object omzetten in een dekkingsmasker
Selecteer ten minste twee objecten of groepen en kies Dekkingsmasker maken in het menu van het deelvenster Transparantie. Het bovenste
object of de bovenste groep in de selectie wordt gebruikt als masker.
Een maskerend object bewerken
U kunt een maskerend object bewerken om de vorm of de transparantie van het masker te wijzigen.
1. Klik op de miniatuur van het maskerende object (rechterminiatuur) in het deelvenster Transparantie.
211
Naar boven
2. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en klik op de maskerminiatuur om alle andere illustraties in het documentvenster te
verbergen. (Als de miniaturen niet worden weergegeven, kiest u Miniatuur tonen in het deelvenstermenu.)
3. Bewerk het masker met de bewerkingsgereedschappen en -technieken van Illustrator.
4. Klik op de miniatuur van de gemaskeerde illustratie (linkerminiatuur) in het deelvenster Transparantie om de bewerkingsmodus voor maskers
af te sluiten.
Een dekkingsmasker ontkoppelen of opnieuw koppelen
Als u een masker wilt ontkoppelen, wijs dan de gemaskeerde illustratie aan in het deelvenster Lagen en klik op het koppelingssymbool
tussen de miniaturen in het deelvenster Transparantie. Of selecteer Dekkingsmasker scheiden in het menu van het deelvenster
Transparantie.
De positie en de grootte van het maskerende object worden vergrendeld en u kunt de gemaskeerde objecten onafhankelijk van het masker
verplaatsen en vergroten of verkleinen.
Als u een masker opnieuw wilt koppelen, wijs dan de gemaskeerde illustratie aan in het deelvenster Lagen en klik in het gebied tussen de
miniaturen in het deelvenster Transparantie. Of selecteer Dekkingsmasker koppelen in het menu van het deelvenster Transparantie.
Een dekkingsmasker deactiveren of opnieuw activeren
Als u de transparantie wilt verwijderen die door het masker wordt gemaakt, kunt u het masker deactiveren.
Als u een masker wilt deactiveren, wijs dan de gemaskeerde illustratie aan in het deelvenster Lagen en klik, terwijl u Shift ingedrukt houdt, op
de miniatuur van het maskerende object (rechterminiatuur) in het deelvenster Transparantie. Of selecteer Dekkingsmasker uitschakelen in het
menu van het deelvenster Transparantie. Wanneer het dekkingsmasker is gedeactiveerd, wordt er een rood kruis weergegeven door de
maskerminiatuur in het deelvenster Transparantie.
Als u een masker opnieuw wilt activeren, wijs dan de gemaskeerde illustratie aan in het deelvenster Lagen en klik, terwijl u Shift ingedrukt
houdt, op de miniatuur van het maskerende object in het deelvenster Transparantie. Of selecteer Dekkingsmasker inschakelen in het menu
van het deelvenster Transparantie.
Een dekkingsmasker verwijderen
Wijs de gemaskeerde illustratie aan in het deelvenster Lagen en selecteer vervolgens Dekkingsmasker opheffen in het deelvenster
Transparantie.
Het maskerende object komt nu weer tevoorschijn boven op de objecten die waren gemaskeerd.
Een dekkingsmasker omkeren of knippen
1. Selecteer de gemaskeerde illustratie in het deelvenster Lagen.
2. Selecteer een van de volgende opties in het deelvenster Transparantie:
KnippenHet masker krijgt een zwarte achtergrond waardoor de gemaskeerde illustratie wordt uitgeknipt tot de grenzen van het maskerende
object. Schakel de optie Knippen uit om dit gedrag uit te schakelen. Als nieuwe dekkingsmaskers standaard knippend moeten zijn, selecteer
dan Nieuwe dekkingsmaskers zijn knippend in het menu van het deelvenster Transparantie.
Mask. omkerenHiermee worden de lichtsterktewaarden van het maskerende object omgekeerd, waardoor de dekking van de gemaskeerde
illustratie wordt omgekeerd. Als het masker is omgekeerd, worden gebieden die bijvoorbeeld 90% transparant zijn, 10% transparant. Schakel
de optie Mask. omkeren uit om de oorspronkelijke toestand van het masker te herstellen. Als u alle maskers standaard wilt omkeren,
selecteer dan Nieuwe dekkingsmaskers worden omgekeerd in het menu van het deelvenster Transparantie.
Als deze opties niet worden weergegeven, selecteert u Opties tonen in het deelvenstermenu.
Transparantie gebruiken om een afdekvorm te maken
Met de optie Dekking en masker bepalen afdekvorm kunt u een afdekeffect maken dat proportioneel is ten opzichte van de dekking van het object.
In gebieden van het masker waar de dekking bijna 100% is, is er sprake van een sterk afdekeffect; in gebieden met minder dekking, is het
afdekeffect zwakker. Als u bijvoorbeeld een object met verloopmaskering gebruikt als afdekvorm, wordt het onderliggende object in toenemende
mate afgedekt, alsof het door een verloop wordt gearceerd. U kunt afdekvormen maken met zowel vectorobjecten als rasterobjecten. Deze
techniek is het meest geschikt voor objecten die een andere overvloeimodus gebruiken dan de modus Normaal.
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een dekkingsmasker wilt gebruiken om de afdekvorm te maken, selecteert u de gemaskeerde illustratie en groepeert u deze
vervolgens met de objecten die u wilt afdekken.
Als u het alfakanaal van een bitmapobject wilt gebruiken om de afdekvorm te maken, selecteert u een bitmapobject dat transparantie
bevat en vervolgens groepeert u dat object met de objecten die u wilt afdekken.
2. Selecteer de groep.
3. Klik in het deelvenster Transparantie op de optie Afdekgroep totdat er een vinkje wordt weergegeven.
4. Selecteer de maskerende objecten of de transparante afbeelding die in het deelvenster Lagen tussen de gegroepeerde objecten staan.
212
Naar boven
5. Selecteer in het deelvenster Transparantie de optie Dekking en masker bepalen afdekvorm.
Vormen afdekken met een bitmapobject
A.Originele illustratieB.De overvloeimodus Donkerder maken toegepast op het woord “PEARS” terwijl de optie Afdekgroep is
geselecteerdC.De optie Dekking en masker bepalen afdekvorm toegepast op het woord “PEARS”
Overvloeimodi
Met overvloeimodi kunt u kleuren van objecten en de kleuren van onderliggende objecten op verschillende manieren in elkaar laten overvloeien.
Wanneer u een overvloeimodus toepast op een object, is het effect van de overvloeimodus zichtbaar op alle objecten onder de laag of de groep
met het object.
Het is handig om bij het visualiseren van het effect van een overvloeimodus te denken aan de volgende terminologie wat betreft kleuren:
De overvloeikleur is de oorspronkelijke kleur van het geselecteerde object of van de geselecteerde groep of laag.
De basiskleur is de onderliggende kleur in de illustratie.
De resulterende kleur is de kleur die ontstaat na het overvloeien.
Bovenste object met overvloeimodus Normaal (links) in vergelijking met de overvloeimodus Fel licht (rechts)
A.Basiskleuren in onderliggende objecten met 100% dekkingB.Overvloeikleur in het bovenste objectC.Resulterende kleuren na
toepassing van de overvloeimodus Fel licht op het bovenste object
Op www.adobe.com/go/vid0055_nl vindt u een video over het werken met overvloeimodi. Zie
www.adobe.com/go/learn_ai_tutorials_blendingmode_nl en www.adobe.com/go/learn_ai_tutorials_depth_nl voor een voorbeeld van het gebruik van
overvloeimodi en verlopen waarmee u op stripboeken gebaseerde figuren kunt maken met diepte en kleur.
In Illustrator kunt u beschikken over de volgende overvloeimodi:
NormaalVerft de selectie met de overvloeikleur zonder interactie met de basiskleur. Dit is de standaardmodus.
Donkerder makenSelecteert de basis- of overvloeikleur als resulterende kleur (de donkerste kleur wordt geselecteerd). Gebieden die lichter zijn
dan de overvloeikleur, worden vervangen. Gebieden die donkerder zijn dan de overvloeikleur, blijven ongewijzigd.
213
Naar boven
VermenigvuldigenVermenigvuldigt de basiskleur met de overvloeikleur. De resulterende kleur is altijd donkerder. Vermenigvuldigen met zwart
geeft altijd zwart als resultaat. Elke willekeurige kleur die met wit wordt vermenigvuldigd, blijft ongewijzigd. U krijgt een vergelijkbaar effect
wanneer u tekent op de pagina met meerdere magische markeringen.
Kleur doordrukkenMaakt de basiskleur donkerder waardoor de overvloeikleur zichtbaar wordt. Wit als overvloeikleur heeft in deze modus geen
effect.
Lichter makenSelecteert de basis- of overvloeikleur als resulterende kleur (de lichtste kleur wordt geselecteerd). Gebieden die donkerder zijn
dan de overvloeikleur, worden vervangen. Gebieden die lichter zijn dan de overvloeikleur, blijven ongewijzigd.
RasterenVermenigvuldigt de omkering van de overvloeikleur en de basiskleur. De resulterende kleur is altijd lichter. Rasteren met zwart heeft
geen effect: de originele kleur blijft ongewijzigd. Rasteren met wit geeft altijd wit. U krijgt een vergelijkbaar effect wanneer u meerdere dia's
bovenop elkaar projecteert.
Kleur tegenhoudenMaakt de basiskleur helderder waardoor de overvloeikleur zichtbaar wordt. Zwart heeft in deze modus geen effect.
OvervloeienIn deze modus worden de kleuren vermenigvuldigd of gerasterd, afhankelijk van de basiskleur. Patronen of kleuren bedekken de
bestaande illustraties. Hierbij blijven de markeringen en schaduwen van de basiskleur behouden, terwijl de overvloeikleur wordt gemengd om de
lichtheid en donkerte van de oorspronkelijke kleur weer te geven.
Zacht lichtIn deze modus worden de kleuren donkerder of lichter gemaakt, afhankelijk van de overvloeikleur. Dit geeft ongeveer hetzelfde effect
als diffuus licht op een schilderij.
Als de overvloeikleur (lichtbron) lichter is dan 50% grijs, wordt de illustratie lichter, alsof deze is tegengehouden. Als de overvloeikleur donkerder
is dan 50% grijs, wordt de illustratie donkerder, alsof deze is doorgedrukt. Als u puur zwart of puur wit als werkkleur gebruikt, is het resultaat een
aanzienlijk donkerder of lichter gebied, maar niet een puur zwart of puur wit gebied.
Fel lichtIn deze modus worden de kleuren vermenigvuldigd of gerasterd, afhankelijk van de overvloeikleur. Dit geeft ongeveer hetzelfde effect als
een felle lamp op een schilderij.
Als de overvloeikleur (lichtbron) lichter is dan 50% grijs, wordt de illustratie lichter, alsof deze is gerasterd. Zo kunt u markeringen toevoegen aan
illustraties. Als de overvloeikleur donkerder is dan 50% grijs, wordt de illustratie donkerder, alsof deze is vermenigvuldigd. Hiermee kunt u een
schaduweffect aan illustraties toevoegen. Als u in deze modus puur zwart of puur wit als werkkleur gebruikt, is het resultaat ook puur zwart of puur
wit.
VerschilTrekt de overvloeikleur van de basiskleur of de basiskleur van de overvloeikleur af, afhankelijk van welke kleur de hoogste
helderheidswaarde heeft. Als u wit gebruikt als overvloeikleur, worden de kleurwaarden van de basiskleur omgekeerd. Zwart heeft in deze modus
geen effect.
UitsluitingIn deze modus wordt een effect gecreëerd dat vergelijkbaar is met dan van de modus Verschil; het contrast is alleen minder. Als u wit
gebruikt als overvloeikleur, worden de basiskleurcomponenten omgekeerd. Zwart heeft in deze modus geen effect.
KleurtoonHiermee wordt een eindkleur gemaakt met de lichtsterkte en verzadiging van de basiskleur, en de kleurtoon van de overvloeikleur.
VerzadigingIn deze modus ontstaat een eindkleur met de luminantie en kleurtoon van de basiskleur en de verzadiging van de overvloeikleur. Als
u in deze modus een gebied verft zonder verzadiging (grijs), gebeurt er niets.
KleurIn deze modus ontstaat een eindkleur met de luminantie van de basiskleur en de kleurtoon en verzadiging van de overvloeikleur. Op deze
manier blijven de grijsniveaus in de illustraties behouden en kunt u heel gemakkelijk monochrome illustraties kleuren en gekleurde illustraties tinten
geven.
LichtsterkteIn deze modus ontstaat een eindkleur met de kleurtoon en verzadiging van de basiskleur en de luminantie van de overvloeikleur. Het
effect van deze modus is het tegenovergestelde van het effect van de modus Kleur.
Opmerking: In de modi Verschil, Uitsluiting, Kleurtoon, Verzadiging, Kleur en Lichtsterkte vloeien steunkleuren niet over en in de meeste
overvloeimodi dekt een kleur van 100% zwart de kleur van de onderliggende laag af. Geef in plaats van 100% zwart een rijke zwarte kleur op met
CMYK-waarden.
De overvloeimodus van illustraties wijzigen
1. Selecteer een object of groep (of wijs een laag aan in het deelvenster Lagen).
Als u de overvloeimodus van een vulling of lijn wilt wijzigen, selecteer dan het object en selecteer vervolgens de vulling of lijn in het
deelvenster Vormgeving.
2. Kies een overvloeimodus in het pop-upmenu van het deelvenster Transparantie.
U kunt de overvloeimodus in een aangewezen laag of groep isoleren, zodat de onderliggende objecten niet worden beïnvloed. Hiervoor
selecteert u rechts van een groep of laag in het deelvenster Lagen het doelpictogram dat een object bevat dat een overvloeimodus gebruikt.
Selecteer Overvloeien isoleren in het deelvenster Transparantie. (Als de optie Overvloeien isoleren niet wordt weergegeven, selecteert u
Opties tonen in het menu van het deelvenster Transparantie.)
214
Groep (ster en cirkel) met uitgeschakelde optie Overvloeien isoleren (links) vergeleken met ingeschakelde optie (rechts)
Als u alle objecten met dezelfde overvloeimodus wilt selecteren, selecteer dan een object met die overvloeimodus of deselecteer alles en
kies de overvloeimodus in het deelvenster Transparantie. Kies vervolgens Selecteren > Zelfde > Overvloeimodus.
Op www.adobe.com/go/vid0055_nl vindt u een video over het werken met overvloeimodi.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
215
Verlopen
Gebruik verloopvullingen als u een geleidelijke overvloeiing van kleuren wilt toepassen op dezelfde manier als met andere kleuren. Een
verloopvulling maken is een goede manier om een vloeiend kleurverloop over een of meer objecten te maken. U kunt een verloop als een staal
opslaan, zodat u het verloop eenvoudig kunt toepassen op meerdere objecten.
Opmerking: Gebruik een netobject als u een enkelvoudig object met meerdere kleuren wilt maken waarop kleuren in verschillende richtingen
kunnen verlopen.
Op http://www.adobe.com/go/lrvid4017_ai_nl vindt u een video over het verbeteren van uw afbeeldingen door middel van verlopen.
Zie www.adobe.com/go/learn_ai_tutorials_gradients_nl en www.adobe.com/go/learn_ai_tutorials_elliptical_gradients_nl en
www.adobe.com/go/learn_ai_tutorials_depth_nl voor voorbeelden van het gebruik van verlopen.
Zie de zelfstudie op www.adobe.com/go/learn_ai_tutorials_blendingmode_nl voor een voorbeeld van het gebruik van verlopen en overvloeimodi.
Meer Help-onderwerpen
Zelfstudie over verlopen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
216
Patronen maken en bewerken
Naar boven
Tegeltype
Verschuiving van steen
Dit artikel beschrijft de workflows voor het maken en bewerken van patronen in Adobe Illustrator CS6 en hoger. Zie Patronen voor meer informatie
over het werken met patronen in oudere versies van Illustrator.
Een patroon maken of bewerken
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een patroon wilt maken, selecteert u de illustratie waarvan u het patroon wilt maken en vervolgens kiest u Object > Patroon >
Maken.
Als u een patroon wilt bewerken, dubbelklikt u op het patroon in de patroonstaal of selecteert u een object met het patroon en kiest u
Object > Patroon > Patroon bewerken.
2. (Optioneel) Geef in het dialoogvenster Patroonopties een nieuwe naam op voor het patroon of wijzig de bestaande naam.
3. Wijzig de andere beschikbare opties in het dialoogvenster Patroonopties:
Deelvenster Patroonopties
Kies hoe de tegels moeten worden weergegeven.
Raster. Het middelpunt van elke tegel wordt horizontaal en verticaal uitgelijnd met de middelpunten van de aangrenzende tegels.
Steen op rij. De tegels zijn rechthoekig en worden in rijen gerangschikt. De middelpunten van de tegels in rijen worden horizontaal
uitgelijnd. De middelpunten van de tegels in afwisselende kolommen worden verticaal uitgelijnd.
Steen op kolom. De tegels zijn rechthoekig en worden in kolommen gerangschikt. De middelpunten van de tegels in kolommen worden
verticaal uitgelijnd. De middelpunten van de tegels in afwisselende kolommen worden horizontaal uitgelijnd.
Hexagon op kolom. De tegels zijn zeshoekig en worden in kolommen gerangschikt. De middelpunten van de tegels in de kolommen
worden verticaal uitgelijnd. De middelpunten van de tegels in afwisselende kolommen worden horizontaal uitgelijnd.
Hexagon op rij. De tegels zijn zeshoekig en worden in rijen gerangschikt. De middelpunten van de tegels in de rijen worden horizontaal
uitgelijnd. De middelpunten van de tegels in afwisselende rijen worden verticaal uitgelijnd.
Is van toepassing op:
Steen op rij. Hiermee bepaalt u met hoeveel tegelbreedte de middelpunten van de tegels in aangrenzende rijen buiten de verticale
uitlijning worden geplaatst.
Steen op kolom. Hiermee bepaalt u met hoeveel tegelhoogte de middelpunten van tegels in aangrenzende kolommen buiten de
217
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Hoogte/breedte
Tegelgrootte aanpassen aan illustratie
Tegel verplaatsen met illustratie
Horizontale tussenruimte/verticale tussenruimte
Overlap
Exemplaren
Kopieën grijs maken
Tegelrand tonen
Staalbegrenzingen tonen
Opmerking:
horizontale uitlijning worden geplaatst.
Hiermee bepaalt u de hoogte en de breedte van de tegel. U kunt verschillende waarden kiezen, kleiner of groter dan de
hoogte en de breedte van de illustratie. Als u waarden invoert die groter zijn dan het formaat van de illustratie, wordt de tegel groter dan de
illustratie en wordt er lege ruimte tussen tegels toegevoegd. Als u waarden invoert die kleiner zijn dan het formaat van de illustratie,
overlappen de illustraties van aangrenzende tegels elkaar.
Als u deze optie gebruikt, wordt het formaat van de tegel teruggebracht tot dat van de illustratie
die wordt gebruikt om het patroon te maken.
Als u deze optie gebruikt, wordt de tegel ook verplaatst als u de illustratie verplaatst.
Hiermee plaatst u ruimte tussen aangrenzende tegels.
Hiermee bepaalt u welke tegels op de voorgrond worden weergegeven wanneer aangrenzende tegels elkaar overlappen.
Hiermee bepaalt u hoeveel rijen en kolommen met tegels worden weergegeven tijdens het aanpassen van het patroon.
Hiermee bepaalt u de dekking van exemplaren van de tegel in de voorvertoning tijdens het aanpassen van het
patroon.
Hiermee geeft u een kader rond de tegel weer.
Hiermee geeft u een gedeelte van het patroon weer dat wordt herhaald om het patroon te maken.
4. In de balk onder het regelpaneel kunt u ervoor kiezen om wijzigingen in het patroon op te slaan of te negeren.
Als u een nieuw patroon maakt, wordt dit opgeslagen in het deelvenster Stalen. Als u een patroon bewerkt, wordt de
patroondefinitie bijgewerkt in het deelvenster Stalen.
218
Afbeeldingen in penselen | Illustrator CC
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Opmerking:
In Illustrator CC kunnen definities van een Penseel afbeeldingen (niet-vector illustraties) bevatten. Gebruikers kunnen nu verstrooiingspenselen,
kunstpenselen en patroonpenselen op basis van afbeeldingen gebruiken. Elke afbeelding die in een Illustrator-bestand is ingesloten, kan als
definitie voor een penseel worden gebruikt.
De volgende typen penselen ondersteunen afbeeldingen: verstrooiingspenseel, kunstpenseel en patroonpenseel. Sleep een afbeelding naar het
deelvenster Penselen (F5) en selecteer Verstrooiingspenseel, Kunstpenseel of Patroonpenseel, om een penseel te maken. Zie voor meer
informatie over het maken van een penseel Penselen maken of wijzigen.
Afbeeldingen in een penseel worden met de lijn mee gevormd. Ze kunnen dus buigen, schalen of uitrekken. Zulke penselen werken hetzelfde en
kunnen op dezelfde manier worden aangepast als andere penselen via het dialoogvenster Penseelopties.
Het gebruik van grote afbeeldingen in penselen heeft invloed op de prestaties. Wanneer u een grote afbeelding kiest, vraagt
Illustrator u om toestemming om de afbeelding opnieuw te rasteren voordat het penseel wordt gemaakt.
Zo is de meest linkse afbeelding (onder) het origineel. In een penseeldefinitie kunnen afbeeldingen zoals de drie aan de rechterkant worden
getekend. Elke lijn gebruikt verschillende schaalopties, die u kunt specificeren in het dialoogvenster Penseelopties:
A. Originele afbeelding B. Afbeelding in een penseel, uitgerekt aan de hand van de lijnlengte C. Afbeelding in een penseel, geschaald naar
verhouding D. Afbeelding in een penseel, uitgerekt tussen hulplijnen
Factoren
U dient met enkele factoren rekening te houden voor het type afbeelding dat u in Illustrator gebruikt:
Het gebruik van grote afbeeldingen in een penseel heeft een negatief effect op prestaties en snelheid.
Bitmapafbeeldingen kunnen niet rechtstreeks worden gebruikt.
Als u een bitmapafbeelding gebruikt, wordt deze eerst door Illustrator gerasterd alvorens deze in een penseel kan worden gebruikt.
Als een van de afbeeldingen die u gebruikt een bitmapafbeelding is, wordt u gevraagd de bitmapafbeelding om te zetten in de modus
grijswaarden. Daarna kunt u opnieuw proberen het penseel te maken.
Ga voor meer informatie naar Penselen.
219
Een object voorzien van een lijn
Naar boven
Een kleur, dikte of uitlijning van een lijn toepassen
Stippellijnen of onderbroken lijnen maken
De uiteinden of verbindingen van lijnen wijzigen
Pijlen toevoegen
Pijlen aanpassen
Met het deelvenster Lijn (Venster > Lijn) stelt u in of de lijn ononderbroken of onderbroken is en bepaalt u het streeppatroon en andere
aanpassingen van een onderbroken lijn, de lijndikte, de lijnuitlijning, de afknotlimiet, de pijlen, de breedteprofielen en de stijlen van verbindingen en
uiteinden van lijnen.
Deelvenster Lijn
U kunt lijnopties toepassen op een heel object, of u kunt groepen van Actieve verf gebruiken om verschillende lijnen toe te passen op
verschillende randen binnen het object.
Dave Cross, instructeur van het tijdschrift Layers Magazine, laat u zien hoe u vullingen en lijnen in Illustrator toepast en biedt enkele handige,
snelle manieren voor het werkingen met vullingen en lijnen in deze video.
Een kleur, dikte of uitlijning van een lijn toepassen
1. Selecteer het object. (Als u een rand in een groep van Actieve verf wilt selecteren, gebruik dan het gereedschap Selectie van Actieve verf.)
2. Klik op het vak Lijn in het deelvenster Gereedschappen, Kleur of Beheer. Hiermee geeft u aan dat u een lijn wilt toepassen in plaats van een
vulling.
Het vak Lijn
3. Selecteer een kleur in het deelvenster Kleur of een staal in het deelvenster Stalen of Beheer. Of dubbelklik op het vak Lijn om met de
Kleurkiezer een kleur te selecteren.
Als u de huidige kleur in het vak Lijn wilt gebruiken, kunt u de kleur eenvoudig vanaf het vak Lijn naar het object slepen. Slepen werkt
niet bij groepen van Actieve verf.
4. Selecteer een dikte in het deelvenster Lijn of Beheer.
5. Als het object een gesloten pad is (en niet een groep van Actieve verf), kies dan in het deelvenster Lijn een optie voor het uitlijnen van de
lijn langs het pad:
Lijn uitlijnen naar midden
220
Naar boven
Naar boven
Lijn uitlijnen naar binnen
Lijn uitlijnen naar buiten
Opmerking: Als u paden met verschillende lijnuitlijningen probeert uit te lijnen, kan het zijn dat de paden niet precies uitlijnen. Als de
randen na het uitlijnen exact met elkaar overeen moeten komen, controleer dan of de instellingen voor paduitlijning gelijk zijn.
Stippellijnen of onderbroken lijnen maken
U kunt een stippellijn of een onderbroken lijn maken door de lijnkenmerken van een object te bewerken.
1. Selecteer het object.
2. Selecteer Onderbroken lijn in het deelvenster Lijn. Als de optie Onderbroken lijn niet wordt weergegeven, kies dan Opties tonen in het menu
van het deelvenster Lijn.
3. Klik op het pictogram: Hiermee worden streepjes op hoeken en uiteinden van paden uitgelijnd, waarbij de lengte wordt aangepast aan de
beschikbare ruimte
. Met deze optie kunnen de strepen op de hoeken en aan de uiteinden van de paden consistent en voorspelbaar
worden gemaakt. Als u de weergave van de strepen wilt behouden zonder ze uit te lijnen, selecteert u het pictogram voor het behouden van
de exacte lengte van de streepjes en tussenruimten:
.
Aanpassing van streepjes op de hoeken
A.Exacte lengte van streepjes en tussenruimten zijn behoudenB.Streepjes zijn uitgelijnd op hoeken en uiteinden van paden, waarbij de
lengte is aangepast aan de beschikbare ruimte
4. Geef een streeppatroon op door de lengte van de streepjes en de ruimte tussen de streepjes in te voeren.
De waarden die u invoert, worden herhaald. U hoeft dus niet alle tekstvakken in te vullen wanneer u het patroon hebt opgegeven.
5. Selecteer een optie voor de uiteinden van de streepjes. Met de optie Hoekig
maakt u strepen met vierkante uiteinden; met de optie Rond
maakt u afgeronde strepen of stippen; met de optie Uitstekend steken de streepeinden uit.
Stippellijnen van 6 punten met tussenruimten van 2, 12, 16, 12
A.HoekigB.RondC.Uitstekend
Op www.adobe.com/go/lrvid5213_ai_nl vindt u een video over het maken van perfecte onderbroken streken.
De uiteinden of verbindingen van lijnen wijzigen
Een uiteinde is het einde van een open lijn. Een verbinding is de plaats waar een rechte lijn van richting verandert (een hoek omgaat). U kunt de
uiteinden en verbindingen van een lijn wijzigen door de lijnkenmerken van het object te wijzigen.
1. Selecteer het object.
2. Selecteer in het deelvenster Lijn een optie voor het uiteinde en een optie voor de verbinding.
Als de opties niet worden weergegeven, kiest u Opties tonen in het deelvenstermenu.
Hoekig
Hiermee maakt u lijnen met vierkante uiteinden.
221
Naar boven
Naar boven
Rond Hiermee maakt u lijnen met halfronde uiteinden.
Uitstekend
Hiermee maakt u lijnen met vierkante uiteinden die de helft van de lijndikte voorbij het einde van de lijn uitsteken. Met deze
optie wordt de dikte van de lijn in alle richtingen rondom de lijn gelijkmatig verlengd.
Punt
Hiermee maakt u lijnen met puntige uiteinden. Voer een afknotlimiet in tussen 1 en 500. De afknotlimiet bepaalt wanneer een
afgeknotte (puntige) verbinding overgaat in een schuine (afgekante) verbinding. De standaardafknotlimiet is 10. Dat betekent dat er wordt
overgeschakeld van een afgeknotte verbinding naar een afgekante verbinding, wanneer de lengte van het punt tienmaal de dikte van de lijn
bereikt. Bij de afknotlimiet 1 wordt een afgekante verbinding gebruikt.
Afgerond
Hiermee maakt u lijnen met afgeronde hoeken.
Afgekant Hiermee maakt u lijnen met vierkante hoeken.
Pijlen toevoegen
In Illustrator CS5 kunt u via het deelvenster Lijn toegang tot pijlen en de bijbehorende besturingselementen krijgen om de grootte aan te passen.
De standaardpijlen zijn beschikbaar via de vervolgkeuzelijst Pijlen in het deelvenster Lijn. Met het deelvenster Lijn kunt u ook eenvoudig pijlen
omwisselen.
Pijlen in deelvenster Lijn
U kunt de grootte van het uiteinde en het einde van de pijlen
afzonderlijk wijzigen met de optie Schalen. Als u het begin en het einde van de schaal van de pijl wilt koppelen, klikt u op het pictogram 'Schalen
voor begin en einde van de pijl koppelen' naast de optie Schalen.
U kunt het pad ook aanpassen om het uit te lijnen op de punt of het uiteinde van de pijl met behulp van de uitlijningsopties. De volgende opties
zijn beschikbaar:
Pijlpunt doortrekken tot voorbij het eindpunt van het pad
Pijlpunt op het eindpunt van het pad plaatsen
Opmerking: Als u pijlen uit objecten wilt verwijderen, kiest u de optie Geen in de vervolgkeuzelijst.
Pijlen aanpassen
Als u aangepaste pijlen wilt definiëren, opent u het bestand Pijlen.ai, dat zich bevindt onder ShowPackageContent\Required\Resources\<locale>\
(voor Mac) en onder \Support Files\Required\Resources\<locale>\ (voor Windows). Volg de instructies in het bestand om aangepaste pijlen te
maken.
Plaats het bijgewerkte bestand Pijlen.ai hier: <Illustrator home>\Plug-ins\ en zorg ervoor dat u het bestaande bestand Pijlen.ai niet vervangt.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
222
Een verloop toepassen of bewerken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Een verloop toepassen op een object
Een elliptisch verloop maken
De kleuren in een verloop aanpassen
Een verloop toepassen op meerdere objecten
Richting, straal of oorsprong van een verloop wijzigen
Nadat u een verloop hebt toegepast op een object, kunt u het verloop snel en eenvoudig vervangen of bewerken.
Een verloop toepassen op een object
Selecteer een object en voer een van de volgende handelingen uit:
Als u het laatst gebruikte verloop wilt toepassen, klik dan op het vak Verloop in het deelvenster Gereedschappen of op het vak
Verloopvulling in het deelvenster Verloop.
Als u het laatst gebruikte verloop wilt toepassen op een niet-geselecteerd object dat momenteel geen verloop bevat, klikt u op het object
met het gereedschap Verloop
.
Als u een vooringesteld of eerder opgeslagen verloop wilt toepassen, kiest u een verloop in het menu Verloop van het deelvenster
Verloop of klikt u op een verloopstaal in het deelvenster Stalen.
Tip: als u alleen verlopen in het deelvenster Stalen wilt weergeven, klik dan op de knop Staaltypen tonen
en kies Verloopstalen tonen.
Een elliptisch verloop maken
U kunt lineaire, radiale of elliptische verlopen maken. Wanneer u de verhoudingen van een radiaal verloop wijzigt, wordt het een elliptisch verloop
waarvan u tevens de hoek kunt wijzigen en waaraan u een helling kunt toevoegen.
1. Kies in het deelvenster Verloop de optie Radiaal in het menu Type.
2. Geef een waarde op voor de verhoudingen die niet gelijk is aan 100%.
3. Als u de ellips wilt laten overhellen, geeft u een hoekwaarde op die niet gelijk is aan 0.
De kleuren in een verloop aanpassen
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een verloop wilt aanpassen zonder een object ermee te vullen, deselecteert u alle objecten en dubbelklikt u op het gereedschap
Verloop of klikt u op het vak Verloop onder aan het deelvenster Gereedschappen.
Als u het verloop van een object wilt wijzigen, selecteert u het object en opent u het deelvenster Verloop.
Als u een vooraf ingesteld verloop wilt wijzigen, selecteert u een verloop in het menu Verloop in het deelvenster Verloop. U kunt ook op
een verloopstaal klikken in het deelvenster Stalen en vervolgens het deelvenster Verloop openen.
2. U wijzigt de kleur van een stop door op een van de volgende manieren te werk te gaan:
Dubbelklik op een verloopstop (in het deelvenster Verloop of in het geselecteerde object) en geef een nieuwe kleur op in het deelvenster
dat verschijnt. U kunt veranderen welk deelvenster wordt weergegeven door op het pictogram Kleur of Stalen aan de linkerzijde te
klikken. Klik buiten het deelvenster om de selectie te accepteren.
U kunt een kleur vanuit het deelvenster Kleur of Stalen naar de verloopstop slepen.
Als u een verloop tussen steunkleuren maakt, moet u de optie Naar proces omzetten in het dialoogvenster Kleurscheidingen
uitschakelen om het verloop af te drukken in afzonderlijke steunkleurscheidingen.
3. Als u tussenliggende kleuren wilt toevoegen aan een verloop, sleep dan een kleur vanuit het deelvenster Stalen of Kleur naar de
verloopschuifregelaar in het deelvenster Verloop. Of klik ergens onder de verloopschuifregelaar en selecteer een kleur op dezelfde manier
223
Naar boven
Naar boven
als voor de begin- of eindkleur.
4. Als u een tussenkleur wilt verwijderen, sleept u het vierkantje van de verloopschuifregelaar af of selecteert u het vierkantje en klikt u in het
deelvenster Verloop op de knop Verwijderen
.
5. Als u de locatie van kleuren in het verloop wilt aanpassen, gaat u op een van de volgende manieren te werk:
Als u de middelpunten van de kleurstops van het verloop wilt aanpassen (het punt waarop twee kleurwaarden 50% zijn), sleept u het
ruitje boven de schuifregelaar. U kunt ook het pictogram selecteren en in het vak Locatie een waarde opgeven tussen 0 en 100.
Als u de eindpunten van de kleurstops van het verloop wilt wijzigen, sleept u de meest linkse of rechtse verloopstop onder de
verloopbalk.
Als u de kleuren in het verloop wilt omkeren, klikt u op Verloop omkeren in het deelvenster Verloop.
6. Als u de dekking van een verloopkleur wilt wijzigen, klikt u op een kleurstop in het deelvenster Verloop en geeft u een waarde op in het vak
Dekking. Wanneer een verloopstop een dekkingswaarde heeft van minder dan 100%, wordt bij de stop een
weergegeven en wordt de
kleur geblokt weergegeven in de verloopschuifregelaar.
7. Klik op de knop Nieuw staal in het deelvenster Stalen om het nieuwe of gewijzigde verloop als staal op te slaan. Of sleep het verloop van het
deelvenster Verloop of het deelvenster Gereedschappen naar het deelvenster Stalen.
Een verloop toepassen op meerdere objecten
1. Vul alle objecten met een verloop.
2. Selecteer alle objecten die u wilt vullen.
3. Voer een van de volgende handelingen uit met het gereedschap Verloop:
Als u een verloop wilt maken met één verloopregelaar, klikt u in het tekengebied op de plaats waar het verloop moet beginnen en sleept
u naar de plaats waar het verloop moet eindigen.
Als u een verloop wilt maken met een verloopregelaar voor elk geselecteerd object, klikt u in het tekengebied waar het verloop moet
beginnen en houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u sleept naar de plaats waar het verloop moet eindigen. U kunt
vervolgens de verschillende verloopregelaars voor de verschillende objecten aanpassen. (Meerdere verloopregelaars worden alleen
gemaakt voor eenvoudige paden.)
Richting, straal of oorsprong van een verloop wijzigen
Zodra u een object hebt gevuld met een verloop, kunt u het gereedschap Verloop en de verloopannotator (schuifregelaar) in het object gebruiken
om het verloop aan te passen door een nieuw opvulpad te tekenen. Met dit gereedschap kunt u de richting, de oorsprong en het begin- en
eindpunt van een verloop wijzigen.
1. Selecteer het object dat met een verloop is gevuld.
2. Selecteer het gereedschap Verloop
en ga op een van de volgende manieren te werk:
Als u de richting van een lineair verloop wilt wijzigen, klikt u op de plaats waar het verloop moet beginnen en sleept u naar de richting
waar dit moet worden weergegeven. U kunt het gereedschap Verloop ook plaatsen op de verloopannotator in het object en, wanneer de
cursor verandert in het rotatiepictogram
, slepen om de hoek van het verloop in te stellen.
Opmerking: u kunt de richting ook wijzigen door een nieuwe waarde in te stellen in het vak Hoek in het deelvenster Verloop.
Als u de straal van een radiaal of elliptisch verloop wilt wijzigen, plaatst u het gereedschap Verloop op de pijl van de verloopannotator in
het object en sleept u om de straal in te stellen.
Als u de oorsprong van het verloop wilt wijzigen, plaatst u het gereedschap Verloop aan het begin van de verloopannotator in het object
en sleept u het naar de gewenste locatie.
Als u tegelijkertijd de straal en de hoek wilt wijzigen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op het eindpunt klikt,
en sleept u het punt naar de nieuwe locatie.
Opmerking: als de verloopannotator (verloopschuifregelaar) niet verschijnt wanneer u het gereedschap Verloop plaatst in een object
met een verloop, kiest u Weergave > Verloopannotator tonen.
224
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
De verloopstraal en -hoek tegelijkertijd wijzigen
225
Overzicht van het deelvenster Verloop en het gereedschap Verloop
Met het deelvenster Verloop (Venster > Verloop) of het gereedschap Verloop kunt u verlopen toepassen, maken en wijzigen.
Verloopkleuren worden gedefinieerd door een aantal stops langs de verloopschuifregelaar. Een stop markeert het punt waarop een verloop van de
ene kleur in de volgende overgaat. Dit punt wordt aangegeven door een vierkantje onder de verloopschuifregelaar. De vierkantjes geven de kleur
weer die momenteel aan elke verloopstop is toegekend. Bij een radiaal verloop bepaalt de meest linkse verloopstop de kleurvulling van het
middelpunt. Deze straalt naar buiten in de richting van de kleur van de meest rechtse verloopstop.
Met de opties in het deelvenster Verloop of met het gereedschap Verloop kunt u het volgende opgeven: het aantal stops en de locatie hiervan, de
hoek waarin de kleuren worden weergegeven, de verhoudingen van een elliptisch verloop en de dekking van elke kleur.
Deelvenster Verloop
In het vak Verloopvulling van het deelvenster Verloop worden de huidige verloopkleuren en het huidige verlooptype weergegeven. Als u op het vak
Verloopvulling klikt, wordt het geselecteerde object met dit verloop gevuld. Meteen rechts van dit vak vindt u het menu Verloop, waarin alle
standaardverlopen en vooraf opgeslagen verlopen worden weergegeven waaruit u kunt kiezen. Onder aan de lijst vindt u de knop Verloop
opslaan
. Hiermee kunt u de huidige verloopinstellingen opslaan als een staal.
Het deelvenster bevat standaard een begin- en een eindkleurvak. U kunt echter extra kleurvakken toevoegen door elders onder de
verloopschuifregelaar te klikken. Als u dubbelklikt op een verloopstop, wordt het deelvenster voor de verloopstopkleur geopend. Hier kunt u een
kleur kiezen in het deelvenster Kleur of Stalen.
Wanneer u met het deelvenster werkt, is het is handig om alle opties weer te geven (kies Opties tonen in het deelvenstermenu).
Deelvenster Verloop
A. Het vak Verloopvulling B. Het menu Verloop C. Vullingverloop D. Lijnverloop E. Omgekeerd verloop F. Middelpunten G. Kleurstop H. Dekking I.
Locatie J. Deelvenstermenu K. Type lijnverloop L. Hoek M. Verhouding N. Stop verwijderen
Gereedschap Verloop
Met het gereedschap Verloop kunt u verlopen toevoegen of bewerken. Wanneer u op het gereedschap Verloop klikt in een niet-geselecteerd, niet
met een verloop gevuld object, wordt het object gevuld met het laatstgebruikte verloop. Het gereedschap Verloop beschikt over de meeste functies
die ook het deelvenster Verloop heeft. Wanneer u een object selecteert dat is opgevuld met een verloop en u het gereedschap Verloop selecteert,
verschijnt in het object een verloopannotator. U kunt de verloopannotator gebruiken om de hoek, locatie en spreiding van een lineair verloop of het
brandpunt, de oorsprong en de spreiding van een radiaal verloop aan te passen. Als u het gereedschap boven op de verloopannotator plaatst,
verandert het in een schuifregelaar (net als in het deelvenster Verloop) met verloopstops en locatie-indicatoren. U kunt op de verloopannotator
klikken om nieuwe verloopstops toe te voegen, u kunt dubbelklikken op afzonderlijke verloopstops om nieuwe kleuren en dekkingsinstellingen op te
geven of u kunt de verloopstops naar nieuwe locaties slepen.
Wanneer u de aanwijzer op de verloopannotator plaatst en de rotatiecursor verschijnt
, kunt u slepen om de hoek van het verloop te wijzigen.
Als u het cirkelvormige uiteinde van de verloopschuifregelaar sleept, wijzigt u de oorsprong van het verloop, en als u het pijluiteinde sleept,
vergroot of verkleint u het bereik van het verloop.
Als u de verloopannotator wilt verbergen of weergeven, kiest u Weergave > Verloopannotator verbergen of Weergave > Verloopannotator tonen.
226
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Als u dubbelklikt op een verloopstop op de verloopannotator in het object, wordt een dialoogvenster met kleuropties geopend voor het verloop.
227
Netten
Naar boven
Netobjecten maken
Netobjecten bewerken
Transparantie van verloopnetten instellen
Een netobject is een object met meerdere kleuren die in verschillende richtingen kunnen lopen en vloeiend van een punt naar een ander punt
kunnen overgaan. Als u een netobject maakt, vormen meerdere lijnen, de zogenaamde netlijnen, een net over het object waarmee u de
kleurovergangen op het object eenvoudig kunt bewerken. Door punten op de netlijnen te verplaatsen en te bewerken, kunt u de intensiteit van een
kleurovergang wijzigen, of de omvang van een gekleurd gebied op het object wijzigen.
Op het punt waar twee netlijnen elkaar snijden, bevindt zich een speciaal ankerpunt dat een netpunt wordt genoemd. Netpunten worden
weergegeven als ruitjes. Deze punten hebben dezelfde eigenschappen als ankerpunten, maar kunnen daarnaast kleur aannemen. U kunt
netpunten toevoegen, verwijderen en bewerken, en u kunt de kleur wijzigen die aan elk netpunt is gekoppeld.
Er worden ook ankerpunten in het net weergegeven (deze worden weergegeven als vierkantjes in plaats van ruitjes). Deze ankerpunten kunnen
worden toegevoegd, verwijderd, bewerkt en verplaatst, net als alle andere ankerpunten in Illustrator. Ankerpunten kunnen op elke netlijn worden
geplaatst; u kunt op een ankerpunt klikken en het wijzigen door de bijbehorende richtingslijnen te verplaatsen.
Een gebied tussen vier netpunten wordt een netvlak genoemd. De kleur van een netvlak kunt u met dezelfde technieken wijzigen als kleuren op
een netpunt.
Diagram van een netobject
A.NetlijnB.NetvlakC.NetpuntD.Ankerpunt
Netobjecten maken
U kunt netobjecten maken van vectorobjecten, met uitzondering van samengestelde paden en tekstobjecten. U kunt geen netobjecten maken van
gekoppelde afbeeldingen.
Als u de prestaties en opbouwsnelheid op peil wilt houden, dient u de omvang van netobjecten tot een minimum te beperken. Complexe
netobjecten kunnen de prestaties zeer negatief beïnvloeden. Het is daarom beter om enkele kleine, eenvoudige netobjecten te maken in plaats
van één complex netobject. Als u complexe objecten omzet, levert de opdracht Net maken de beste resultaten op.
Opmerking: Als u netobjecten afdrukt, blijven steunkleuren behouden voor EPS-, PDF- en PostScript-uitvoer.
Zie voor informatie over het maken van verloopnetobjecten de zelfstudie 'Achieve photo realism with Gradient Mesh' op
Een netobject maken met een onregelmatig netpuntpatroon
1. Selecteer het gereedschap Net en selecteer een vulkeur voor de netpunten.
2. Klik op de plaats voor het eerste netpunt.
Het object wordt omgezet in een netobject met het minimumaantal netlijnen.
3. Blijf klikken om extra netpunten toe te voegen. Houd Shift in gedrukt terwijl u klikt om een netpunt toe te voegen zonder de huidige vulkleur
te wijzigen.
Een netobject maken met een regelmatig netpuntpatroon
1. Selecteer het object en kies Object > Verloopnet maken.
228
Naar boven
Naar boven
2. Stel het aantal rijen en kolommen in en selecteer de richting van het hooglicht in het menu Vormgeving:
PlatHiermee past u de oorspronkelijke kleur van het object gelijkmatig toe op het oppervlak, zodat er geen hooglicht ontstaat.
Naar middenHiermee maakt u een hooglicht in het midden van het object.
Naar randHiermee maakt u een hooglicht op de randen van het object.
3. Voer een percentage wit hooglicht in dat op het netobject moet worden toegepast. Met een waarde van 100% wordt de maximale
hoeveelheid wit hooglicht op het object toegepast; bij een waarde van 0% wordt er geen wit hooglicht op het object toegepast.
Een met verloop gevuld object omzetten in een netobject
1. Selecteer het object en kies Object > Uitbreiden.
2. Selecteer Verloopnet en klik op OK.
Het geselecteerde object wordt omgezet in een netobject dat de vorm aanneemt van het verloop, hetzij cirkelvormig (radiaal), hetzij
rechthoekig (lineair).
Een netobject terug omzetten in een padobject
Selecteer het netobject, kies Object > Pad > Pad verschuiven en geef vervolgens nul op als verschuivingswaarde.
Netobjecten bewerken
U kunt een netobject op diverse manieren bewerken, zoals netpunten toevoegen, verwijderen en verplaatsen, de kleur van netpunten en
netvlakken wijzigen en het netobject omzetten in een normaal object.
Als u een netobject wilt bewerken, gaat u op een van de volgende manieren te werk:
Als u een netpunt wilt toevoegen, selecteert u het gereedschap Net en selecteert u een vulkeur voor de nieuwe netpunten. Klik
vervolgens in het netobject.
Als u een netpunt wilt verwijderen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u met het gereedschap Net op het netpunt
klikt.
Als u een netpunt wilt verplaatsen, sleept u het netpunt met het gereedschap Net of Direct selecteren. Houd Shift ingedrukt terwijl u met het
gereedschap Net sleept om het netpunt op een netlijn te houden. Dit is een handige manier om een netpunt langs een kromme netlijn te
verplaatsen zonder de netlijn te vervormen.
Een netpunt verplaatsen door het te slepen (links), vergeleken met het verplaatsen van een netpunt langs een netlijn door Shift ingedrukt te
houden terwijl u sleept met het gereedschap Net (rechts)
Als u de kleur van een netpunt of -vlak wilt wijzigen, selecteert u het netobject en sleept u vanuit het deelvenster Kleur of Stalen een kleur
naar het punt of vlak. Of deselecteer alle objecten en selecteer een vulkleur. Selecteer vervolgens het netobject en pas de vulkleur met het
gereedschap Pipet toe op de netpunten of -vlakken.
Kleur toevoegen aan een netpunt (links) en aan een netvlak (rechts)
229
Transparantie van verloopnetten instellen
U kunt waarden voor transparantie en dekking in verloopnetten instellen. De waarden voor transparantie en dekking kunnen worden toegewezen
aan afzonderlijke snijpunten van het net. Ga als volgt te werk om transparantiewaarden op te geven:
1. Selecteer een of meer punten of vlakken van het verloopnet.
2. Stel de dekking in met de schuifregelaar voor dekking in de deelvensters Transparantie, Beheer of Vormgeving.
Opmerking: Als u het object opslaat in een oude indeling of als EPS- of PDF-document, blijft de transparantie van het verloopnet
behouden omdat een dekkingsmasker wordt gemaakt.
Meer Help-onderwerpen
Verloopnet
Een verloop toepassen op een object
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
230
Patronen
Naar boven
Naar boven
Informatie over patronen
Richtlijnen voor het maken van patroonelementen
Patroonstalen maken
Naadloze geometrische patronen maken
Onregelmatige structuurpatronen maken
Hoekelementen voor penseelpatronen maken
Patronen aanpassen
Informatie over patronen
Illustrator beschikt over veel patronen die u kunt vinden in het deelvenster Stalen en in de map met leuke extra's op de cd van Illustrator. Met
behulp van de gereedschappen van Illustrator kunt u bestaande patronen aanpassen en geheel nieuwe patronen ontwerpen. Patronen die zijn
bedoeld om objecten te vullen (vulpatronen), verschillen qua ontwerp en verdeling van patronen die zijn bedoeld om via het deelvenster Penselen
op een pad te worden toegepast (penseelpatronen). Voor de beste resultaten dient u vulpatronen te gebruiken om objecten te vullen en
penseelpatronen om omtrekken aan objecten toe te voegen.
Wanneer u zelf patronen maakt, is het handig om te weten hoe Illustrator patronen opbouwt:
Alle patroonelementen worden van links naar rechts verdeeld vanaf de oorsprong van de liniaal (standaard het linkeronderpunt van het
tekengebied) naar de tegenoverliggende kant van de illustratie. Als u het beginpunt voor de patroonelementen in uw illustratie wilt
aanpassen, kunt u de oorsprong van de liniaal van het bestand aanpassen.
Opmerking: De oorsprong van de liniaal in CS5 wijkt af van die in CS4. Hierdoor komt de weergave van tegelpatronen mogelijk niet
overeen wanneer u objecten kopieert en plakt van CS4 naar CS5. Voor zulke objecten kunnen tegels worden getransformeerd met behulp
van het deelvenster Transformatie om de weergave af te stemmen op de CS4-weergave.
Vulpatronen bestaan normaal gesproken uit slechts één element.
Penseelpatronen kunnen uit maximaal vijf elementen bestaan: voor de zijkanten, de buitenste en binnenste hoeken en het begin en einde
van het pad. Dankzij de extra hoekelementen is het mogelijk om penseelpatronen bij de hoeken vloeiend te krijgen.
De elementen van vulpatronen worden loodrecht ten opzichte van de x-as verdeeld.
De elementen van penseelpatronen worden loodrecht ten opzichte van het pad verdeeld (waarbij de bovenkant van het patroonelement altijd
naar buiten is gericht). Hoekelementen worden 90° met de klok mee gedraaid wanneer de richting van het pad verandert.
Vulpatronen worden alleen toegepast op illustraties binnen het omsluitende kader voor patronen, een rechthoek zonder vulling en lijnen (niet-
afdrukbaar) die geheel achter aan de illustratie is geplaatst. Voor vulpatronen fungeert het omsluitende kader als een masker.
Penseelpatronen worden toegepast op illustraties binnen het omsluitende kader en op de delen die eruit steken of ermee zijn gegroepeerd.
Richtlijnen voor het maken van patroonelementen
Voor het maken van patroonelementen gelden enkele algemene richtlijnen:
Als u een patroon minder complex wilt maken zodat het afdrukken sneller gaat, kunt u het beste overbodige elementen uit de
patroonillustratie verwijderen en objecten met dezelfde kleur groeperen, zodat deze in de stapelvolgorde naast elkaar komen.
Als u een patroonelement maakt, kunt u het beste de illustratie uitvergroten om de onderdelen beter te kunnen uitlijnen. Vervolgens kunt u
uitzoomen voor de definitieve selectie.
Hoe complexer het patroon, des te kleiner zou de selectie moeten zijn die wordt gebruikt om het patroon te maken. Echter, hoe kleiner de
selectie (en het patroonelement dat ermee wordt gemaakt), des te meer exemplaren er nodig zijn om het patroon te maken. Een element van
2 bij 2 cm is dus efficiënter dan een element van 0,5 bij 0,5 cm. Als u een eenvoudig patroon maakt, kunt u meerdere exemplaren van het
object opnemen in de bedoelde selectie voor het patroonelement.
Als u eenvoudige lijnpatronen wilt maken, kunt u het beste een patroonelement maken door lijnen van verschillende breedten en kleuren in
lagen onder te brengen en een omsluitend kader zonder vulling en lijn achter de lijnen te plaatsen.
Als u een organisch patroon of een structuur wilt maken die onregelmatig lijkt, varieert u de elementen enigszins voor een realistischer effect.
U kunt variaties aanbrengen met het effect Ruw.
Sluit de paden voordat u het patroon definieert. Hierdoor lopen de elementen naadloos in elkaar over.
Zoom in op de illustratie en controleer deze op fouten voordat u een patroon definieert.
231
Naar boven
Naar boven
Als u een omsluitend kader rond de illustratie tekent, let er dan op dat het vak een rechthoek is, dat het vak het achterste object van het
element is en dat het vak geen vulling of lijn heeft. Als u het omsluitende kader wilt gebruiken voor een penseelpatroon, moet u ervoor
zorgen dat er niets uitsteekt.
Voor het maken van penseelpatronen gelden de onderstaande extra richtlijnen:
Houd, indien mogelijk, de illustratie binnen een omsluitend kader zonder vulling en lijn, zodat u de opbouw van het patroon kunt bepalen.
Hoekelementen moeten vierkant zijn en moeten dezelfde hoogte hebben als de zijelementen, omdat ze anders niet goed op het pad worden
uitgelijnd. Als u hoekelementen wilt maken met uw penseelpatroon, lijn dan de objecten in de hoekelementen horizontaal uit met de objecten
in de zijelementen, zodat de patroonelementen op de juiste wijze worden verdeeld.
Met hoekelementen kunt u speciale hoekeffecten bereiken bij penseelpatronen.
Patroonstalen maken
1. Maak een illustratie voor het patroon.
2. (Optioneel) Als u de tussenruimten tussen de patroonelementen wilt instellen of als u delen van het patroon wilt uitknippen, teken dan een
omsluitend kader voor patronen (een rechthoek zonder vulling) rond de illustratie die u als patroon wilt gebruiken. Kies Object > Ordenen >
Naar achtergrond om te zorgen dat de rechthoek het achterste object is. Als u de rechthoek wilt gebruiken als omsluitend kader voor een
penseel- of vulpatroon, kies dan Geen als vulling en lijn.
3. Selecteer met het gereedschap Selecteren de illustratie (eventueel met omsluitend kader) die als patroonelement gaat dienen.
4. Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Bewerken > Patroon definiëren, typ een naam in het dialoogvenster Nieuw staal en klik op OK. Het patroon wordt weergegeven in
het deelvenster Stalen.
Sleep de illustratie naar het deelvenster Stalen.
Naadloze geometrische patronen maken
1. Zorg ervoor dat de optie Slimme hulplijnen is ingeschakeld en dat Magnetisch punt in het menu Weergave is geselecteerd.
2. Selecteer het geometrische object. Voor een nauwkeurige plaatsing plaatst u het gereedschap Direct selecteren op een van de ankerpunten
van het object.
3. Sleep het object verticaal vanaf een van zijn ankerpunten en druk vervolgens op Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) om het
object te kopiëren en de beweging te beperken.
4. Als de kopie van het object naar de juiste plaats is gesprongen, laat u eerst de muisknop en vervolgens de toetsen los.
5. Houd Shift ingedrukt en klik met het gereedschap Groep selecteren op de twee objecten om ze beide te selecteren. Sleep beide objecten
horizontaal aan een van de ankerpunten en druk vervolgens op Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) om een kopie te maken en de
beweging te beperken.
Selecteer beide objecten (links) en sleep ze om een kopie te maken (rechts).
6. Als de kopie van het object naar de juiste plaats is gesprongen, laat u eerst de muisknop en vervolgens de toetsen los.
7. Herhaal stap 2 tot en met 6 tot u het gewenste patroon hebt opgebouwd.
8. Gebruik het gereedschap Rechthoek
en voer een van de volgende handelingen uit:
Teken voor een vulpatroon een omsluitend kader vanuit het middelpunt van het object linksboven naar het middelpunt van het object
rechtsonder.
Als u een penseelpatroon wilt maken, teken dan een omsluitend kader dat de objecten omsluit en dat samenvalt met de buitengrenzen
van de objecten. Als het patroon een hoekelement wordt, houd dan tijdens het slepen Shift ingedrukt om te zorgen dat het omsluitende
kader een vierkant wordt.
232
Naar boven
Omsluitend kader voor een vulpatroon (links) en voor een penseelpatroon (rechts)
9. Geef de geometrische objecten de gewenste kleur.
10. Sla de geometrische objecten op als een patroonstaal.
Onregelmatige structuurpatronen maken
1. Kies Weergave > Magnetisch punt.
2. Teken een omsluitend kader. Als u een penseelpatroon maakt, gaat u verder met stap 13.
3. Teken de structuur met de objecten of lijnen die alleen de linkerzijde van de omsluitende rechthoek snijden.
4. Selecteer met het gereedschap Direct selecteren de structuur en de rechthoek, en plaats de aanwijzer op de linkerbenedenhoek van de
rechthoek.
5. Sleep de rechthoek naar rechts en druk vervolgens op Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) om een kopie te maken en de
verplaatsing te beperken.
Teken een structuur aan de linkerzijde van het omsluitende kader (links) en kopieer vervolgens de structuur en de rechthoek (rechts).
Als de linkerbovenhoek van de kopie naar de rechterbovenhoek van het omsluitende kader is gesprongen, laat u eerst de muisknop los en
daarna de toetsen.
Als u de precieze afmetingen van het omsluitende kader weet, kunt u de structuren selecteren en kunt u vervolgens de opdracht
Verplaatsen gebruiken om een horizontale verplaatsing op te geven die overeenkomt met de breedte van de rechthoek. Klik in het
dialoogvenster Verplaatsen niet op OK, maar op Kopiëren.
6. Klik buiten de rechthoek om deze te deselecteren.
7. Selecteer de rechterrechthoek en verwijder deze.
8. Ga verder met het tekenen van de structuur. Teken alleen de objecten of lijnen die de bovenzijde van de rechthoek snijden.
9. Wanneer u klaar bent met de bovenzijde, selecteer dan het omsluitende kader en alle lijnen of objecten die de bovenzijde van het kader
snijden. Druk vervolgens op Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) en sleep omlaag om een kopie te maken en de verplaatsing te
beperken.
Teken een structuur aan de bovenzijde van het omsluitende kader (links) en kopieer vervolgens de structuur en de rechthoek (rechts).
10. Als de linkerbovenhoek van de kopie van het object naar de linkerbenedenhoek van de rechthoek is gesprongen, laat u eerst de muisknop
en vervolgens de toetsen los.
11. Hef alle selecties op.
12. Selecteer de onderste rechthoek en eventuele objecten die de bovenste rechthoek niet kruisen en verwijder deze.
13. Vul met behulp van het gereedschap Potlood het midden van de rechthoek met de structuur. Let op dat u hierbij de randen van de
233
Naar boven
rechthoek niet kruist. Verf de structuur.
14. Sla de illustratie en de rechthoek op als een patroonstaal.
Illustratie en rechthoek definiëren als patroon (links) en een gebied vullen met het patroon (rechts)
Hoekelementen voor penseelpatronen maken
Hoekelementen zorgen voor speciale randeffecten bij het toepassen van penseelpatronen. U kunt volledig nieuwe hoekelementen maken of een
zijelement van een penseelpatroon gebruiken als basis voor het ontwerpen van bijpassende elementen voor buiten- en binnenhoeken (–135°
gespiegeld).
1. Kies Bestand > Openen, zoek een bestand met een penseelpatroon dat u wilt gebruiken (meegeleverd met Adobe Illustrator) en klik op
Openen.
2. Selecteer Venster > Penselen. Selecteer het element dat u wilt gebruiken en sleep het naar het midden van de illustratie.
3. Als het omsluitende kader van het element niet vierkant is, maak dan een kader waar de illustratie volledig in past en dat even hoog is als
het zijelement. (Zijelementen mogen rechthoekig zijn.) Stel de vulling en lijn van het kader in op Geen en kies Object > Ordenen > Naar
achtergrond om te zorgen dat de rechthoek het achterste object in de illustratie is. (Het omsluitende kader helpt bij het uitlijnen van het
nieuwe element.)
4. Selecteer het element en het omsluitende kader.
5. Gebruik voor het maken van een buitenste hoekelement het gereedschap Roteren
om het element en het bijbehorende omsluitende
kader 180° te roteren. Sla deze stap over als u een element voor een binnenhoek maakt.
Geplakt element (links) vergeleken met hetzelfde element, 180° geroteerd (rechts)
6. Houd Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) ingedrukt en klik met het gereedschap Roteren op de linkerbenedenhoek van het
omsluitende kader. Voer een waarde van 90° in en klik op Kopiëren om een kopie van het eerste element te maken die 90° is gedraaid. Dit
element wordt het hoekelement.
7. Maak een derde element onder het tweede element: sleep met het gereedschap Selecteren het linkerelement via het ankerpunt rechtsboven
naar beneden, terwijl u Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) ingedrukt houdt om een kopie te maken en de verplaatsing te
beperken. Wanneer het ankerpunt rechtsboven van de kopie naar het ankerpunt rechtsonder van het hoekelement is gesprongen, laat u de
muisknop en de toetsen Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) los.
De derde kopie kunt u gebruiken voor de uitlijning.
Roteer 90° en kopieer het linkerelement (links). Houd vervolgens Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep een hoekelement om
eronder een kopie te maken (rechts).
8. Selecteer de illustratie in het rechterelement. Sleep het element naar links terwijl u op Alt+Shift (Windows) of Option+Shift (Mac OS) drukt,
zodat de illustratie van het rechterelement de illustratie van het hoekelement overlapt.
234
Naar boven
Kopieer (links) en plaats het element rechtsboven op het hoekelement (rechts).
9. Bewerk het hoekelement zodanig, dat de illustratie verticaal en horizontaal is uitgelijnd met de elementen ernaast. Selecteer en verwijder de
delen van het element die u niet in de hoek wilt gebruiken en bewerk de rest van de illustratie om het definitieve buitenste hoekelement te
maken.
Verwijder onnodige elementen (links) om het definitieve buitenste hoekelement te maken (rechts).
10. Selecteer alle delen van het element, inclusief het omsluitende kader.
11. Sla het nieuwe patroon op als een staal.
12. Dubbelklik op het nieuwe patroonstaal om het dialoogvenster Staalopties weer te geven. Geef het element een naam die is gebaseerd op
het origineel (gebruik bijvoorbeeld de toevoeging 'buitenkant') en klik op OK.
Patronen aanpassen
1. Zorg ervoor dat er niets is geselecteerd in de illustratie.
2. Selecteer in het deelvenster Stalen het patroonstaal dat u wilt wijzigen.
3. Sleep het patroonstaal naar het tekengebied en bewerk daar het patroonelement.
4. Selecteer het patroonelement en houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u het aangepaste patroon boven op het oude
patroonstaal in het deelvenster Stalen sleept.
Het patroon wordt vervangen in het deelvenster Stalen en wordt bijgewerkt in het huidige bestand.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
235
Objecten selecteren en ordenen
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
236
Objecten selecteren
Naar boven
Selectieopties en -voorkeuren
Illustraties isoleren voor bewerking
Selecteren achter objecten
Het volgende object in de stapelvolgorde selecteren
Objecten selecteren via het deelvenster Lagen
Een object selecteren met Selecteren, Lasso of Toverstaf
Gevulde objecten selecteren
Groepen en objecten in een groep selecteren
Vlakken en randen selecteren in een groep van Actieve verf
Objecten selecteren op kenmerk
Een selectie herhalen, omdraaien of opslaan
Als u illustraties wilt ordenen en indelen, gebruikt u gereedschappen om objecten nauwkeurig te selecteren, te plaatsen en te stapelen. U kunt
objecten meten en uitlijnen; objecten groeperen zodat ze als een enkelvoudige eenheid worden behandeld; en objecten selectief isoleren,
vergrendelen of verbergen.
Selectieopties en -voorkeuren
Opties voor het selecteren van objecten
Voordat u een object kunt wijzigen, moet u het onderscheiden van de omliggende objecten. Dit doet u door het object te selecteren. Als u een
object geheel of gedeeltelijk hebt geselecteerd, kunt u het bewerken.
In Illustrator kunt u de volgende selectiemethoden en -gereedschappen gebruiken:
IsolatiemodusHiermee kunt u een laag, sublaag, pad of groep objecten snel isoleren van de rest van de illustratie in het document. In de
isolatiemodus worden alle niet-geïsoleerde objecten in het document grijs weergegeven. Deze objecten kunt u niet selecteren of bewerken.
Deelvenster LagenHier kunt u afzonderlijke of meerdere objecten snel en nauwkeurig selecteren. Ook kunt u hier enkelvoudige objecten (ook als
ze geen deel uitmaken van een groep), alle objecten binnen een laag of complete groepen selecteren.
Gereedschap Selecteren
Hiermee kunt u objecten en groepen selecteren door erop te klikken of erover te slepen. U kunt ook groepen binnen
groepen en objecten binnen groepen selecteren.
Gereedschap Direct selecteren
Hiermee kunt u afzonderlijke ankerpunten of padsegmenten selecteren door erop te klikken. U kunt een
geheel pad of een gehele groep selecteren door een ander punt op het item te selecteren. U kunt ook een of meer objecten in een groep objecten
selecteren.
Opmerking: In de omtrekmodus worden met het gereedschap Direct selecteren mogelijk geïmporteerde afbeeldingen geselecteerd die zich in de
buurt van de aanwijzer van het gereedschap bevinden. Als u wilt voorkomen dat er ongewenste afbeeldingen worden geselecteerd, vergrendelt of
verbergt u de afbeeldingen voordat u de selectie maakt.
Gereedschap Groep selecteren
Hiermee kunt u een object binnen een groep selecteren, een enkelvoudige groep binnen meerdere groepen,
of een set groepen binnen de illustratie. Bij elke extra klik voegt u alle objecten toe van de volgende groep in de hiërarchie.
Gereedschap Perspectiefselectie
Hiermee kunt u objecten en tekst in perspectief plaatsen, actieve vlakken wijzigen, objecten in perspectief
plaatsen en objecten in verticale richting verplaatsen.
Gereedschap Lasso
Hiermee kunt u objecten, ankerpunten of padsegmenten selecteren door te slepen rond (een deel van) het object.
Gereedschap Toverstaf
Hiermee kunt u een reeks objecten met een gelijke kleur, lijndikte, lijnkleur, dekking of overvloeimodus selecteren
door op het object te klikken.
Gereedschap Selectie van actieve verf
Hiermee kunt u vlakken (gebieden die door paden worden ingesloten) en randen (paddelen tussen
snijpunten) van groepen van Actieve verf selecteren.
Selectieopdrachten(in het menu Selecteren) Hiermee kunt u snel alle objecten selecteren en deselecteren, en kunt u objecten selecteren op
basis van hun relatieve positie ten opzichte van andere objecten. U kunt alle objecten van een specifiek type selecteren of alle objecten selecteren
die specifieke kenmerken gemeenschappelijk hebben, en selecties opslaan of laden. U kunt ook alle objecten in het actieve tekengebied
selecteren.
Als u het laatst gebruikte selectiegereedschap (gereedschap Selecteren, gereedschap Direct selecteren of gereedschap Groep selecteren)
tijdelijk wilt activeren als u een ander type gereedschap gebruikt, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt.
Op www.adobe.com/go/vid0034_nl vindt u video over het selecteren en manipuleren van objecten.
Selectievoorkeuren opgeven
237
Naar boven
Het selecteren van paden en punten in complexe afbeeldingen kan behoorlijk lastig zijn. Met de voorkeuren in Weergave selectie en anker kunt u
de tolerantie voor pixelselectie opgeven en andere opties instellen waarmee u binnen een bepaald document makkelijker kunt selecteren.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Weergave selectie en anker (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Weergave selectie en anker (Mac OS).
2. Geef een van de volgende selectievoorkeuren op:
TolerantieHiermee geeft u het pixelbereik op voor het selecteren van ankerpunten. Hoe hoger de waarde, des te groter het gebied rond
een ankerpunt waarop u kunt klikken om het te selecteren.
Objectselectie alleen volgens padHiermee geeft u aan of u een gevuld object kunt selecteren door op een willekeurig punt in het object te
klikken, of dat u op een pad moet klikken.
Magnetisch puntHiermee geeft u aan of objecten magnetisch op ankerpunten en hulplijnen moeten worden geplaatst. Geef aan tot op
welke afstand objecten magnetisch worden geplaatst op ankerpunten en hulplijnen.
Illustraties isoleren voor bewerking
In de isolatiemodus worden objecten geïsoleerd, zodat u bepaalde objecten of delen van objecten eenvoudig kunt selecteren en bewerken. U kunt
een van de volgende items isoleren: lagen, sublagen, groepen, symbolen, knipmaskers, samengestelde paden, verloopnetten en paden.
In de isolatiemodus kunt u illustraties verwijderen of vervangen en nieuwe illustraties toevoegen ten opzichte van de geïsoleerde illustraties. Zodra
u de isolatiemodus verlaat, worden nieuwe of vervangen illustraties geplaatst op dezelfde locatie als de oorspronkelijke, geïsoleerde illustraties. In
de isolatiemodus worden alle overige objecten automatisch vergrendeld, zodat u alleen de objecten in de isolatiemodus kunt bewerken. U hoeft
dus geen rekening te houden met de laag waarin een object zich bevindt en is het ook niet nodig om de objecten die u niet wilt bewerken,
handmatig te vergrendelen of te verbergen.
Opmerking: Als u de definitie van een symbool bewerkt, wordt het symbool in de isolatiemodus weergegeven. (Zie Een symbool bewerken of
opnieuw definiëren.)
De groep met de vlinders isoleren
Als de isolatiemodus actief is, wordt het geïsoleerde object in kleur weergegeven, terwijl de rest van de illustratie grijs wordt weergegeven. De
naam en locatie van het geïsoleerde object (ook wel kruimelpad genoemd) worden weergegeven in de isolatiemodusbalk. Daarnaast worden in
het deelvenster Lagen alleen de illustraties in de geïsoleerde sublaag of groep weergegeven. Als u de isolatiemodus afsluit, worden de overige
lagen en groepen opnieuw in het deelvenster Lagen weergegeven.
U kunt geïsoleerde objecten weergeven in de omtrek- of voorvertoningsmodus.
Op www.adobe.com/go/vid0041_nl vindt u een video over het gebruik van lagen en de isolatiemodus.
238
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een pad, object of groep isoleren
Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik op het pad of de groep met het gereedschap Selecteren.
Selecteer de groep, het object of het pad en klik op de knop Geselecteerd object isoleren in het deelvenster Beheer.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Mac OS) op de groep en kies Geselecteerde groep isoleren.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Mac OS) op het pad en kies Geselecteerd pad isoleren.
Selecteer de groep, het object of het pad in het deelvenster Lagen en kies Isolatiemodus openen in het menu van het deelvenster Lagen, of
klik op de knop Geselecteerd object isoleren in het deelvenster Beheer.
Een pad in een groep isoleren
1. Selecteer het pad met het gereedschap Direct selecteren of door het aan te wijzen in het deelvenster Lagen.
2. Klik in het deelvenster Beheer op de knop Geselecteerd object isoleren
.
Een laag of sublaag isoleren
Selecteer de laag of de sublaag in het deelvenster Lagen en kies Isolatiemodus openen in het menu van het deelvenster Lagen.
De isolatiemodus afsluiten
Voer een van de volgende handelingen uit:
Druk op Esc.
Klik een of meer keren op de knop Geïsoleerde groep afsluiten (als u een sublaag hebt geïsoleerd, gaat u één niveau terug als u
eenmaal klikt, en sluit u de isolatiemodus af als u tweemaal klikt).
Klik op de isolatiemodusbalk.
Klik in het deelvenster Beheer op de knop Isolatiemodus afsluiten .
Dubbelklik buiten de geïsoleerde groep met het gereedschap Selecteren.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Mac OS) en kies Isolatiemodus afsluiten.
Selecteren achter objecten
In Illustrator CS5 kunt u objecten die onder andere objecten liggen selecteren met Ctrl+klikken (Windows) of Command+klikken (Mac OS). De
aanwijzer verandert in Achter selecteren de eerste keer dat u Ctrl+klikken (Windows) of Command+klikken (Mac OS) gebruikt. De volgende keren
dat u Ctrl+klikken (Windows) of Command+klikken (Mac OS) gebruikt, wordt de selectie herhaald in de objecten direct onder de aanwijzerpositie.
Opmerking: Als u deze optie wilt in- of uitschakelen, klikt u op Bewerken > Voorkeuren > Weergave selectie en anker (Windows) of Illustrator >
Voorkeuren > Weergave selectie en anker (Mac OS). Schakel vervolgens het selectievakje Control+klikken om object achter te selecteren
(Windows) of Command+klikken om objecten achter te selecteren (Mac OS) in het selectiegebied in.
Het volgende object in de stapelvolgorde selecteren
U kunt een object boven of onder een geselecteerd object in de stapelvolgorde selecteren. De volgende opdrachten werken niet in de
isolatiemodus
Als u het eerstvolgende object boven of onder het geselecteerde object wilt selecteren, kiest u Selecteren > Volgend object boven of
Selecteren > Volgend object onder.
Objecten selecteren via het deelvenster Lagen
1. Zoek in het deelvenster Lagen het object op dat u wilt selecteren. Soms moet u via het pijltje een laag of groep uitbreiden, of moet u in het
deelvenster omhoog of omlaag schuiven om het object te vinden.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u afzonderlijke objecten wilt selecteren, klikt u in de selectiekolom van het object (tussen de doelknop en de schuifbalk). Als u
objecten wilt toevoegen aan of verwijderen uit de selectie, houdt u Shift ingedrukt terwijl u op de desbetreffende objecten klikt.
Als u alle illustraties in een laag of groep wilt selecteren, klikt u in de selectiekolom van die laag of groep.
Als u alle illustraties op een laag wilt selecteren op basis van de illustraties die op dat moment zijn geselecteerd, kiest u Selecteren >
Object > Alles op dezelfde lagen.
239
Naar boven
Naast elk geselecteerd item in het deelvenster verschijnt een gekleurd vakje.
Op www.adobe.com/go/vid0041_nl vindt u een video over het gebruik van lagen en de isolatiemodus.
Een object selecteren met Selecteren, Lasso of Toverstaf
Objecten selecteren met het gereedschap Selecteren
1. Selecteer het gereedschap Selecteren .
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op een object.
Sleep een selectiekader om (een deel van) een of meer objecten.
3. Als u objecten wilt toevoegen aan of verwijderen uit de selectie, houdt u Shift ingedrukt terwijl u klikt op of sleept om de desbetreffende
objecten.
Sleep over objecten om deze te selecteren
Als het gereedschap Selecteren zich boven een niet-geselecteerd object of een niet-geselecteerde groep bevindt, verandert de aanwijzer
in . Als het gereedschap zich boven een geselecteerd object of een geselecteerde groep bevindt, verandert de aanwijzer in . Als het
gereedschap zich boven een ankerpunt op een niet-geselecteerd object bevindt, verschijnt er een leeg vierkantje naast de pijl .
Op www.adobe.com/go/vid0034_nl vindt u een video over het selecteren en manipuleren van objecten.
Objecten selecteren met het gereedschap Lasso
1. Selecteer het gereedschap Lasso .
2. Sleep het gereedschap rond of over de objecten.
Objecten selecteren met het gereedschap Toverstaf
Met het gereedschap Toverstaf kunt u alle objecten in een document met dezelfde of vergelijkbare vullingkenmerken (zoals kleur en patroon)
selecteren.
U kunt het gereedschap Toverstaf aanpassen om objecten te selecteren op basis van lijndikte, lijnkleur, dekking of overvloeimodus. U kunt de
tolerantie wijzigen die door de toverstaf wordt gebruikt om vergelijkbare objecten te identificeren.
Objecten selecteren met het gereedschap Toverstaf op basis van vulkleur
1. Selecteer het gereedschap Toverstaf
.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een nieuwe selectie wilt maken, klikt u op het object met de kenmerken die u wilt selecteren. Alle objecten met dezelfde
kenmerken als het object waarop is geklikt, worden geselecteerd.
Als u iets aan de huidige selectie wilt toevoegen, drukt u op Shift en klikt u op een ander object dat de kenmerken heeft die u wilt
toevoegen. Alle objecten met dezelfde kenmerken als het object waarop u klikt, worden geselecteerd.
Als u iets wilt verwijderen uit de huidige selectie, drukt u op Alt (Windows) of Option (Mac OS) en klikt u op het object dat de kenmerken
heeft die u wilt verwijderen. Alle objecten met dezelfde kenmerken als het object waarop u klik, worden uit de selectie verwijderd.
De toverstaf aanpassen
1. Voer een van de onderstaande handelingen uit om het deelvenster Toverstaf te openen:
Dubbelklik op het gereedschap Toverstaf in het deelvenster Gereedschappen.
Kies Venster > Toverstaf.
240
Naar boven
Naar boven
2. Als u objecten wilt selecteren op basis van de vulkleur, selecteert u Vulkleur en geeft u een waarde op voor de tolerantie tussen 0 en 255
pixels voor RGB of tussen 0 en 100 pixels voor CMYK.
Wanneer u een lage tolerantie instelt, worden alleen objecten geselecteerd die erg veel lijken op het object waarop u klikt. Bij hogere
toleranties worden ook objecten geselecteerd die meer afwijken van de geselecteerde eigenschap.
3. Kies de optie Lijnopties tonen in het menu van het deelvenster Toverstaf en voer een van de volgende handelingen uit:
Als u objecten wilt selecteren op basis van hun lijnkleur, selecteert u Lijnkleur en geeft u een waarde op voor de tolerantie tussen 0 en
255 pixels voor RGB of tussen 0 en 100 pixels voor CMYK.
Als u objecten wilt selecteren op basis van de lijndikte, selecteert u Lijndikte en geeft u een waarde op voor de tolerantie tussen 0 en
1000 pixels.
4. Kies de optie Transparantieopties tonen in het menu van het deelvenster Toverstaf en voer een van de volgende handelingen uit:
Als u objecten wilt selecteren op basis van de transparantie, selecteert u Dekking en geeft u een waarde op voor de tolerantie tussen 0
en 100 %.
Als u objecten wilt selecteren op basis van de overvloeimodus, selecteert u Overvloeimodus.
Gevulde objecten selecteren
Als de optie Alleen objectselectie op pad is uitgeschakeld, kunt u een gevuld object direct selecteren door met de gereedschappen Selecteren of
Direct selecteren in het object te klikken. Als deze optie is ingeschakeld, kunt u een gevuld object alleen selecteren door met deze
gereedschappen op een padsegment of ankerpunt te klikken. Standaard is deze voorkeur uitgeschakeld. In bepaalde gevallen kan het handig zijn
om deze voorkeur in te schakelen, bijvoorbeeld als u werkt met overlappende gevulde objecten en u onderliggende objecten gemakkelijk wilt
kunnen selecteren.
Opmerking: De voorkeur Alleen objectselectie op pad is niet van toepassing wanneer u objecten zonder vulling selecteert of wanneer u
illustraties als omtrekken weergeeft. In deze gevallen kunt u een object niet selecteren door in het pad van het object te klikken. (Zie Illustraties
weergeven als omtrekken.)
Als Alleen objectselectie op pad is uitgeschakeld, wordt een object geselecteerd en verplaatst wanneer u in het object klikt en sleept.
Als Alleen objectselectie op pad is ingeschakeld, worden punten en segmenten binnen een selectiekader geselecteerd wanneer u met het
gereedschap Direct selecteren sleept.
Kies Bewerken > Voorkeuren > Weergave selectie en anker (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Weergave selectie en anker (Mac OS).
Groepen en objecten in een groep selecteren
Als u bij gegroepeerde objecten een deel van de groep selecteert met het gereedschap Selecteren of Lasso, wordt de gehele groep geselecteerd.
Als u twijfelt of een object deel uitmaakt van een groep, selecteer het dan met het gereedschap Selecteren.
Met de gereedschappen Direct selecteren en Lasso kunt u een enkelvoudig pad of object selecteren dat deel uitmaakt van een of meerdere
groepen. Als u groepen van objecten binnen andere groepen hebt, kunt u de volgende groep in de hiërarchie van groepen selecteren met behulp
van het gereedschap Groep selecteren. Met elke volgende klik wordt er een volgende subset van gegroepeerde objecten aan de selectie
toegevoegd.
Een of meer groepen selecteren met het gereedschap Selecteren
241
1. Selecteer het gereedschap Selecteren .
2. Voer een van de volgende handelingen uit voor een object dat zich in een groep bevindt:
Klik op het object.
Sleep rond (een deel van) het object.
3. Als u een groep wilt toevoegen aan of verwijderen uit de selectie, houdt u Shift ingedrukt terwijl u op de groep klikt die u wilt toevoegen of
verwijderen.
Objecten en groepen binnen groepen selecteren met het gereedschap Selecteren
1. Selecteer het gereedschap Selecteren .
2. Dubbelklik op een groep. De groep verschijnt in de isolatiemodus.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik als u elementen wilt selecteren die dieper in de groepsstructuur liggen.
Dubbelklikken is een handige manier om objecten (en dus geen vlakken of randen) binnen een groep van Actieve verf te selecteren.
Klik om een object binnen de geselecteerde groep te selecteren.
Teken om een object aan de geselecteerde groep toe te voegen.
4. Dubbelklik buiten de groep om de selectie van de groep op te heffen.
Eén object in een groep selecteren
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer het gereedschap Groep selecteren en klik op het object.
Selecteer het gereedschap Lasso en sleep rond of over het pad van het object.
Selecteer het gereedschap Direct selecteren en klik binnen het object of sleep een selectiekader rond (een deel van) het pad van het
object.
2. Als u een object of groep wilt toevoegen aan of verwijderen uit de selectie (met een willekeurig selectiegereedschap), houdt u Shift ingedrukt
en selecteert u het object dat u wilt toevoegen of verwijderen.
Objecten en groepen selecteren met het gereedschap Groep selecteren
1. Selecteer het gereedschap Groep selecteren en klik op een object dat binnen de groep valt die u wilt selecteren. Het object wordt
geselecteerd.
2. Als u de hoofdgroep van het object wilt selecteren, klikt u nogmaals op het object.
3. Klik nogmaals op hetzelfde object om extra groepen te selecteren die met de geselecteerde groep zijn gegroepeerd. Herhaal deze handeling
totdat u alles hebt geselecteerd wat u wilt opnemen in de selectie.
Wanneer u de eerste keer klikt met het gereedschap Groep selecteren, wordt een object in een groep geselecteerd (links). Na de tweede
keer klikken wordt de groep van het object geselecteerd (rechts).
242
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Met een derde klik voegt u de volgende groep aan de selectie toe (links); met een vierde klik voegt u de derde groep toe (rechts).
Vlakken en randen selecteren in een groep van Actieve verf
U kunt vlakken en randen in een groep van Actieve verf selecteren met het gereedschap Selectie van Actieve verf. Als u de gehele groep van
Actieve verf wilt selecteren, klik er dan op met het gereedschap Selecteren.
1. Selecteer het gereedschap Selectie van Actieve verf
.
2. Verplaats het gereedschap over de groep van Actieve verf totdat het vlak of de rand die u wilt selecteren, wordt gemarkeerd. (Wanneer het
gereedschap Selectie van Actieve verf zich op een rand bevindt, verandert het gereedschap in
.)
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik om het gemarkeerde vlak of de rand te selecteren.
Sleep een selectiekader rond meerdere vlakken of randen. Alle vlakken en randen die geheel of gedeeltelijk door het selectiekader
worden omsloten, worden in de selectie opgenomen.
Dubbelklik op een vlak of rand als u alle vlakken of randen met dezelfde kleur die met het desbetreffende vlak of de rand zijn verbonden,
wilt selecteren.
Klik drie keer op een vlak of rand als u alle vlakken of randen met dezelfde kleur wilt selecteren.
Als het problemen oplevert om een klein vlak of een kleine rand te selecteren, kunt u de weergave vergroten of via de opties voor het
gereedschap Selectie van Actieve verf instellen dat alleen vullingen of lijnen kunnen worden geselecteerd.
4. Als u vlakken of randen wilt toevoegen aan of verwijderen uit de selectie, houdt u Shift ingedrukt terwijl u klikt op de vlakken of de randen
die u wilt toevoegen of verwijderen.
Als u wilt overschakelen naar het gereedschap Pipet om vullingen of lijnen te kopiëren, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS)
ingedrukt terwijl u op de gewenste vulling en lijn klikt.
Gereedschap Selectie van Actieve verf
U kunt de opties voor het gereedschap Selectie van Actieve verf wijzigen door te dubbelklikken op het gereedschap in het deelvenster
Gereedschappen.
Vullingen selecterenHiermee selecteert u de vlakken (gebieden binnen randen) van groepen van Actieve verf.
Lijnen selecterenHiermee selecteert u de randen van groepen van Actieve verf.
MarkeringHiermee markeert u het vlak of de rand waarop de cursor is geplaatst.
KleurHiermee stelt u de kleur van de markering in. Kies een kleur in het menu of klik op het verfstaal als u een aangepaste kleur wilt opgeven.
BreedteHiermee geeft u de breedte van de markeringslijn op.
Objecten selecteren op kenmerk
U kunt objecten selecteren op basis van verschillende groeperingen, bijvoorbeeld op opmaakkenmerk, op laag of op type, zoals penseelstreken of
knipmaskers.
1. Als u alle objecten in een bestand wilt selecteren, kiest u Selecteren > Alles. (Als u alle objecten wilt deselecteren, kiest u Selecteren >
Deselecteren.)
Opmerking: U kunt alle objecten ook deselecteren door op een afstand van minstens twee pixels van een willekeurig object te klikken of te
slepen met een selectiegereedschap.
2. Als u alle objecten met dezelfde kenmerken wilt selecteren, selecteert u één object met het gewenste kenmerk. Kies Selecteren > Zelfde en
kies een kenmerk in de lijst: Overvloeimodus, Vulling en lijn, Vulkleur, Dekking, Lijnkleur, Lijndikte, Stijl, Symboolexemplaar of Blokreeksen
koppelen.
Bij Blokreeksen koppelen worden verbonden tekstvakken automatisch geselecteerd. U kunt een van de tekstvakken selecteren en
vervolgens deze opdracht gebruiken om alle met dat tekstvak verbonden tekstvakken te selecteren. Zie Tekst verbinden tussen objecten
voor meer informatie.
U kunt ook het gereedschap Toverstaf gebruiken om alle objecten met dezelfde kleur, lijndikte, lijnkleur, dekking of overvloeimodus te
selecteren.
3. Als u alle objecten van een bepaald type wilt selecteren, deselecteert u alle illustraties. Kies Selecteren > Object en kies het gewenste
objecttype (Penseelstreken, Knipmaskers, Losse ankerpunten of Tekstobjecten).
Een selectie herhalen, omdraaien of opslaan
243
Een selectie herhalen of omdraaien
Om de laatste selectieopdracht te herhalen kiest u Selecteren > Opnieuw selecteren.
Als u alle niet-geselecteerde objecten wilt selecteren en alle geselecteerde objecten wilt deselecteren, kiest u Selecteren > Selectie
omdraaien.
Een selectie opslaan
1. Selecteer een of meer objecten en kies Selecteren > Selectie opslaan.
2. Typ een naam in het tekstvak Naam van het dialoogvenster Selectie opslaan en klik op OK.
Een selectie die u hebt opgeslagen, kunt u opnieuw laden door de naam van de selectie onder aan het menu Selecteren te kiezen. U kunt
een selectie ook verwijderen of de naam ervan wijzigen door Selecteren > Selectie bewerken te kiezen.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
244
Objecten groeperen en uitbreiden
Naar boven
Naar boven
Objecten groeperen of degroeperen
Objecten uitbreiden
Objecten groeperen of degroeperen
U kunt meerdere objecten samenvoegen tot een groep, zodat de objecten als eenheid worden gezien. Vervolgens kunt u een aantal objecten
verplaatsen of transformeren zonder daarbij hun kenmerken of relatieve posities te beïnvloeden. Zo kunt u bijvoorbeeld de objecten in een logo
groeperen, zodat u het logo als eenheid kunt verplaatsen en schalen.
Gegroepeerde objecten worden binnen dezelfde laag van de illustratie op elkaar gestapeld, achter het voorste object in de groep. Hierdoor kan het
zijn dat door het groeperen de verdeling van objecten over de lagen en de stapelvolgorde van de objecten binnen een bepaalde laag, zijn
gewijzigd. Als u objecten in verschillende lagen selecteert en deze vervolgens groepeert, worden de objecten gegroepeerd in de laag van het
bovenste geselecteerde object.
Groepen kunnen ook zijn genest, dat wil zeggen dat ze binnen andere objecten of groepen kunnen worden gegroepeerd, zodat er grotere groepen
ontstaan. Groepen worden gemarkeerd met <Groep> in het deelvenster Lagen. U kunt het deelvenster Lagen gebruiken om items in een groep te
plaatsen of eruit te halen.
1. Selecteer de objecten die u wilt groeperen of de groep die u wilt degroeperen.
2. Kies Object > Groeperen of Object > Degroeperen.
Objecten uitbreiden
Als u objecten uitbreidt, kunt u een enkelvoudig object opsplitsen in meerdere objecten die tezamen de weergave bepalen. Als u bijvoorbeeld een
eenvoudig object uitbreidt, zoals een cirkel met een effen gekleurde vulling en een lijn, worden de vulling en de lijn afzonderlijke objecten. Als u
een complexere illustratie uitbreidt, zoals een object met een patroonvulling, wordt het patroon opgesplitst in alle afzonderlijke paden waaruit het is
opgebouwd.
Het uitbreiden van een object doet u doorgaans wanneer u de vormgevingskenmerken of andere eigenschappen van bepaalde samenstellende
elementen wilt wijzigen. Verder kan het uitbreiden van objecten handig zijn als u een eigen Illustrator-object (bijvoorbeeld een netobject) wilt
gebruiken in een andere toepassing, waarin het object niet wordt herkend.
Vóór (links) en na (rechts) het uitbreiden van een object met een vulling en een lijn
Uitbreiden is vooral handig als u problemen hebt met het afdrukken van transparantie-effecten, 3D-objecten, patronen, verlopen, lijnen,
overvloeiingen, flakkeringen, omhulsels of symbolen.
1. Selecteer het object.
2. Kies Object > Vormgeving uitbreiden.
Als er vormgevingskenmerken op een object zijn toegepast, wordt de opdracht Object > Uitbreiden grijs weergegeven. In dat geval kiest u
eerst Object > Vormgeving uitbreiden en daarna Object > Uitbreiden.
3. Stel de opties in en klik op OK:
ObjectHiermee breidt u complexe objecten uit, inclusief actieve overvloeiingen, omhulsels, symboolsets en flakkeringen.
VullenHiermee breidt u vullingen uit.
LijnHiermee breidt u lijnen uit.
VerloopnetHiermee breidt u verlopen uit tot één enkel netobject.
245
SpecificatieHiermee stelt u de tolerantie voor kleurwaarden in tussen stappen. Als u een hogere waarde opgeeft, worden kleurverlopen
vloeiender. Bij lagere waarden kunnen banden optreden.
Als u een verloop wilt uitbreiden met behulp van de instelling die als laatste in het dialoogvenster Uitbreiden is ingevoerd, houdt u Alt
(Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u Object > Uitbreiden kiest.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
246
Objecten verplaatsen, uitlijnen en verdelen
Naar boven
Objecten verplaatsen
Een object plakken op een positie ten opzichte van andere objecten
Objecten tussen lagen plakken
Op plaats plakken en In alle tekengebieden plakken
Objecten uitlijnen en verdelen
Objecten verplaatsen
U kunt objecten verplaatsen door deze met bepaalde gereedschappen te slepen, door de pijltoetsen op het toetsenbord te gebruiken of door
exacte waarden in te voeren in een deelvenster of dialoogvenster.
U kunt objecten magnetisch op de juiste plaats zetten als u deze verplaatst. U kunt de aanwijzer bijvoorbeeld magnetisch plaatsen op hulplijnen en
ankerpunten, en objectgrenzen op rasterlijnen. U kunt ook het deelvenster Uitlijnen gebruiken om objecten ten opzichte van elkaar te plaatsen.
U kunt vervolgens Shift gebruiken om de verplaatsing van een of meer objecten te beperken, zodat deze precies in horizontale, verticale of
diagonale richting worden verplaatst ten opzichte van de huidige richting van de x-as en y-as. U kunt Shift ook gebruiken om objecten te roteren
met hoeken van 45° of veelvouden daarvan.
Een object verplaatsen of dupliceren door te plakken
1. Selecteer een of meer objecten.
2. Kies Bewerken > Knippen om de selectie te verplaatsen of Bewerken > Kopiëren om de selectie te dupliceren.
3. Als u een object in een ander bestand wilt plakken, opent u dat bestand. (Zie Objecten tussen lagen plakken voor plakken tussen lagen.)
4. Kies een van de volgende opdrachten:
Bewerken > PlakkenHiermee wordt het object in het midden van het actieve venster geplakt.Bewerken > Op voorgrond
plakkenHiermee wordt het object direct voor het geselecteerde object geplakt.Bewerken > Op achtergrond plakkenHiermee wordt het
object direct achter het geselecteerde object geplakt.Bewerken > Op plaats plakkenHiermee worden illustraties op dezelfde positie in het
actieve tekengebied geplakt als in het tekengebied waaruit de illustraties worden gekopieerd.Bewerken > In alle tekengebieden
plakkenHiermee plakt u illustraties in alle tekengebieden op dezelfde locatie als waar de illustraties zich bevinden in het huidige
tekengebied.
Een object verplaatsen door te slepen
1. Selecteer een of meer objecten.
2. Sleep het object naar een nieuwe positie.
Als het geselecteerde object gevuld is, kunt u op elk punt van het object klikken om te slepen. Als het geselecteerde object niet gevuld is, als
u illustraties weergeeft als omtrekken of als de voorkeur Alleen objectselectie op pad is geselecteerd, moet u slepen vanuit het pad van het
object. (Zie Selecties dupliceren door te slepen.)
Met de opdracht Magnetisch punt in het menu Weergave wordt de aanwijzer naar een ankerpunt of hulplijn toegetrokken als u een object
sleept binnen een straal van 2 pixels van het ankerpunt of de hulplijn.
Objecten verplaatsen met de pijltoetsen
1. Selecteer een of meer objecten.
2. Druk op de pijltoets die in de richting wijst waarin u het object wilt verplaatsen. Druk op Shift en een pijltoets om het object in de gewenste
richting te verplaatsen over een afstand van tien maal de waarde die wordt aangegeven bij de voorkeur Toetsenbordstap.
De afstand waarover het object wordt verplaatst elke keer als u op een pijltoets drukt, wordt bepaald door de voorkeursinstelling voor
Toetsenbordstap. De standaardafstand is 1 punt (0,3528 millimeter). Om de voorkeur voor Toetsenbordstap te wijzigen, kiest u Bewerken >
In het deelvenster Lagen staan er kolommen links en rechts van de lijsten. Klik op een kolom om de volgende kenmerken in te stellen:
ZichtbaarheidGeeft aan of items in de lagen zichtbaar
of verborgen (leeg vakje) zijn en of het sjabloonlagen of omtreklagen zijn.
BewerkbaarheidGeeft aan of items zijn vergrendeld of ontgrendeld. Het vergrendelingspictogram geeft aan dat het item is vergrendeld en niet
kan worden bewerkt. Een leeg vakje geeft aan dat het item is ontgrendeld en kan worden bewerkt.
DoelGeeft aan of deze items als doel zijn aangewezen. Dat wil zeggen dat er effecten op worden toegepast en dat deze items worden aangepast
als kenmerken in het deelvenster Vormgeving worden bewerkt. Het pictogram met de dubbele ring (
of ) geeft aan dat het item als doel is
255
aangewezen. Een enkele ring geeft aan dat het item niet als doel is aangewezen.
SelectiekolomGeeft aan of items zijn geselecteerd. Als een item is geselecteerd, verschijnt er een gekleurd vakje. Als een item, bijvoorbeeld een
laag of groep, bepaalde objecten bevat die wel zijn geselecteerd en andere objecten die niet zijn geselecteerd, staat er een kleiner gekleurd vakje
naast het hoofditem. Als alle objecten binnen het hoofditem zijn geselecteerd, hebben de gekleurde vakjes dezelfde grootte als de markeringen
naast geselecteerde objecten.
U kunt het deelvenster Lagen gebruiken om bepaalde items weer te geven als omtrekken en andere items zoals deze in de uiteindelijke illustratie
verschijnen. U kunt gekoppelde afbeeldingen en bitmapobjecten ook dimmen, zodat het gemakkelijker is om illustraties boven op de afbeelding te
bewerken. Dit is vooral handig als u een bitmapafbeelding overtrekt.
Opties voor gelaagde illustraties weergeven
A.Object weergegeven in de weergave OmtrekB.Bitmapobject voor 50% gedimdC.Geselecteerde object weergegeven in
voorvertoningmodus
Zie ook
Illustraties overtrekken
De weergave van het deelvenster Lagen wijzigen
1. Kies Deelvensteropties in het menu van het deelvenster Lagen.
2. Selecteer Alleen lagen tonen als u paden, groepen en gemeenschappelijke elementen in het deelvenster Lagen wilt verbergen.
3. Selecteer bij Rijgrootte een optie om de hoogte van de rijen op te geven. (Als u een aangepaste grootte wilt opgeven, voer dan een waarde
tussen 12 en 100 in.)
4. Selecteer bij Miniaturen een combinatie van lagen, groepen en objecten waarvoor u miniatuurvoorvertoningen wilt weergeven.
Opmerking: Als u miniaturen weergeeft in het deelvenster Lagen, kan de snelheid van het programma achteruit gaan wanneer u werkt met
complexe bestanden. Schakel de weergave van miniaturen uit om de prestaties te verbeteren.
Opties voor lagen en sublagen instellen
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik in het deelvenster Lagen op de naam van het item.
Klik op de itemnaam en kies Opties voor <itemnaam> in het menu van het deelvenster Lagen.
Kies Nieuwe laag of Nieuwe sublaag in het menu van het deelvenster Lagen.
2. Geef de volgende opties op:
256
Naar boven
Naar boven
Naar boven
NaamHier geeft u de itemnaam op die moet worden weergegeven in het deelvenster Lagen.
KleurHier geeft u de kleurinstelling van de laag op. U kunt een kleur uit het menu kiezen of dubbelklikken op het kleurstaal om een kleur te
selecteren.
SjabloonHiermee maakt u van de laag een sjabloonlaag.
VergrendelenHiermee voorkomt u dat het item kan worden gewijzigd.
TonenHiermee geeft u alle illustraties op de laag in het tekengebied weer.
AfdrukkenAls u deze instelling selecteert, kunnen de illustraties in de laag worden afgedrukt.
VoorvertoningHiermee geeft u de illustraties in de laag niet als omtrekken, maar in kleur weer.
Afbeeldingen dimmen naarHiermee vermindert u de intensiteit van gekoppelde afbeeldingen en bitmapafbeeldingen in de laag tot het
opgegeven percentage.
Een laag maken
1. Klik in het deelvenster Lagen op de naam van de laag waarboven (of waarin) u de nieuwe laag wilt toevoegen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een nieuwe laag boven de geselecteerde laag wilt toevoegen, klikt u op de knop Nieuwe laag maken in het deelvenster Lagen.
Als u een nieuwe sublaag binnen de geselecteerde laag wilt maken, klikt u op de knop Nieuwe sublaag maken in het deelvenster
Lagen.
Als u opties wilt instellen wanneer u een nieuwe laag maakt, kiest u Nieuwe laag of Nieuwe sublaag in het menu van het deelvenster
Lagen.
Illustrator biedt verschillende opties voor de verschillende tekenmodi, waaronder:
Met de modus Tekenen achter wordt automatisch een nieuwe actieve laag gemaakt achter de actieve laag.
In de modus Tekenen achter worden illustraties achter alle illustraties op een geselecteerde laag getekend als er geen illustraties zijn
geselecteerd.
Een object naar een andere laag verplaatsen
1. Selecteer het object.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de naam van de gewenste laag in het deelvenster Lagen. Kies vervolgens Object > Ordenen > Naar huidige laag.
Sleep de indicator voor geselecteerde illustraties , die zich aan de rechterkant van de laag in het deelvenster Lagen bevindt, naar de
gewenste laag.
U kunt objecten of lagen naar een nieuwe laag verplaatsen door deze te selecteren en door vervolgens Verzamelen op nieuwe laag
te selecteren in het menu van het deelvenster Lagen. Houd tijdens het klikken Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt om
niet-aangrenzende items te selecteren. Houd tijdens het klikken Shift ingedrukt om aangrenzende items te selecteren.
Items verdelen over afzonderlijke lagen
Met de opdracht Verdelen over lagen worden alle items van een laag verdeeld over afzonderlijke lagen en kunt u in elke laag nieuwe objecten
bouwen op basis van de stapelvolgorde van het object. U kunt hier gebruik van maken als bijvoorbeeld bestanden wilt voorbereiden voor
webanimaties.
1. Klik in het deelvenster Lagen op de naam van een laag of groep.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u elk item op een nieuwe laag wilt plaatsen, kiest u Verdelen over lagen (volgorde) in het menu van het deelvenster Lagen.
Als u items wilt verdelen over lagen en objecten wilt dupliceren om een oplopende volgorde te maken, kies dan Verdelen over lagen
(bouwen) in het menu van het deelvenster Lagen. Het onderste object wordt in elk van de nieuwe lagen weergegeven, terwijl het
bovenste object alleen in de bovenste laag wordt weergegeven. Laten we bijvoorbeeld aannemen dat zich in Laag 1 een cirkel (onderste
object), een vierkant en een driehoek (bovenste object) bevinden. Met deze opdracht worden dan drie lagen gemaakt: een met een
cirkel, vierkant en rechthoek, een met een cirkel en een vierkant en een met alleen een cirkel. Dit is handig bij het maken van
oplopende animatiereeksen.
257
Naar boven
Naar boven
Met de opdracht Verdelen over lagen (bouwen) worden nieuwe lagen gemaakt.
Lagen en groepen verenigen
Samenvoegen en afvlakken van lagen hebben met elkaar gemeen dat objecten, groepen en sublagen worden verenigd tot een enkelvoudige laag
of groep. Bij samenvoegen kunt u selecteren welke items u wilt verenigen; bij afvlakken worden alle zichtbare items in de illustratie verenigd tot
een enkelvoudige laag. In beide gevallen blijft de stapelvolgorde van de illustratie gelijk, maar andere niveaueigenschappen, zoals knipmaskers,
blijven niet behouden.
Als u items wilt samenvoegen tot één laag of groep, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt terwijl u klikt op de namen van
de lagen of groepen die u wilt samenvoegen. U kunt ook Shift ingedrukt houden om alle items te selecteren tussen de lagen of groepen
waarop u klikt. Kies vervolgens Selectie samenvoegen in het menu van het deelvenster Lagen. Items worden samengevoegd in de laag of
groep die u het laatst hebt geselecteerd.
Lagen kunnen alleen met andere lagen worden samengevoegd als deze zich op hetzelfde hiërarchische niveau in het deelvenster Lagen
bevinden. Evenzo kunnen sublagen alleen met andere sublagen worden samengevoegd als deze zich binnen dezelfde laag en op hetzelfde
hiërarchische niveau bevinden. Objecten kunnen niet met andere objecten worden samengevoegd.
Als u lagen wilt afvlakken, klikt u op de naam van de laag waarin u de illustratie wilt verenigen. Kies vervolgens Illustratie afvlakken in het
menu van het deelvenster Lagen.
Een item zoeken in het deelvenster Lagen
Als u een item selecteert in het documentvenster, kunt u het bijbehorende item snel vinden in het deelvenster Lagen met behulp van de opdracht
Object vinden. Deze opdracht is vooral handig bij het zoeken naar items in samengevouwen lagen.
1. Selecteer een object in het documentvenster. Als u meerdere objecten selecteert, wordt het voorste object in de stapelvolgorde opgezocht.
2. Kies Object vinden in het menu van het deelvenster Lagen. De opdracht wordt gewijzigd in Laag vinden als u bij de deelvensteropties de
optie Alleen lagen tonen hebt geselecteerd.
Meer Help-onderwerpen
Lagen gebruiken voor het maken van animaties
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
258
Objecten vergrendelen, verbergen en verwijderen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Objecten of lagen vergrendelen of ontgrendelen
Objecten of lagen verbergen of tonen
Objecten verwijderen
Objecten of lagen vergrendelen of ontgrendelen
Als objecten zijn vergrendeld, kunt u deze niet selecteren of bewerken. U kunt meerdere paden, groepen en sublagen snel vergrendelen door de
hoofdlaag ervan te vergrendelen.
Als u objecten of lagen wilt vergrendelen, klikt u voor de gewenste objecten of lagen op de knop in de kolom Bewerkbaarheid (rechts van het
oogpictogram) in het deelvenster Lagen. Sleep met de muisaanwijzer over meerdere knoppen voor bewerken om meerdere items te
vergrendelen. Of selecteer de objecten die u wilt vergrendelen en kies Object > Vergrendelen > Selectie.
Als u objecten of lagen wilt ontgrendelen, klikt u voor de desbetreffende objecten of lagen op het vergrendelingspictogram in het
deelvenster Lagen.
U kunt objecten ook vergrendelen en ontgrendelen met behulp van de volgende opdrachten:
Als u alle objecten wilt vergrendelen die het gebied van het geselecteerde object overlappen en die zich in dezelfde laag bevinden, selecteert
u het object en kiest u Object > Vergrendelen > Alle illustraties boven.
Als u alle lagen wilt vergrendelen die niet het geselecteerde item of de geselecteerde groep bevatten, kiest u Object > Vergrendelen >
Overige lagen of kiest u Overige lagen vergrendelen in het menu van het deelvenster Lagen.
Als u alle lagen wilt vergrendelen, selecteert u alle lagen in het deelvenster Lagen en kiest u vervolgens Alle lagen vergrendelen in het
deelvenstermenu.
Als u alle objecten in het document wilt ontgrendelen, kiest u Object > Alles ontgrendelen.
Als u alle objecten in een groep wilt ontgrendelen, selecteert u een ontgrendeld en zichtbaar object in de groep. Houd Shift+Alt (Windows) of
Shift+Option (Mac OS) ingedrukt en kies Object > Alles ontgrendelen.
Als u alle lagen hebt vergrendeld, kunt u deze ontgrendelen door Alle lagen ontgrendelen te kiezen in het menu van het deelvenster Lagen.
Opmerking: In de isolatiemodus zijn de vergrendelingsopties uitgeschakeld.
Objecten of lagen verbergen of tonen
Kies uit een van de volgende methoden:
Klik in het deelvenster Lagen op het oogpictogram naast het item dat u wilt verbergen. Klik nogmaals als u het item opnieuw wilt
weergeven. Als u een laag of groep verbergt, worden alle items in de laag of groep verborgen.
Sleep met de muisaanwijzer over meerdere oogpictogrammen om meerdere items te verbergen.
Selecteer het object dat u wilt verbergen en kies Object > Verbergen > Selectie.
Als u alle objecten boven een object in een laag wilt verbergen, selecteert u het object en kiest u Object > Verbergen > Alle illustraties
boven.
Als u alle niet-geselecteerde lagen wilt verbergen, kiest u Overige lagen verbergen in het menu van het deelvenster Lagen. U kunt ook Alt
(Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt houden en klikken op het oogpictogram van de laag die u wilt weergeven. Als u alle lagen behalve
de laag die het geselecteerde object of de groep bevat, wilt verbergen, kiest u Object > Verbergen > Overige lagen.
Als u alle objecten wilt weergeven, kiest u Object > Alle tonen. Alle verborgen objecten worden weergegeven. Objecten die al geselecteerd
waren, blijven geselecteerd.
Als u alle lagen en sublagen wilt weergeven, selecteert u Alle lagen tonen in het menu van het deelvenster Lagen. Verborgen objecten
worden niet weergegeven door deze opdracht, alleen verborgen lagen.
Als u alle objecten in een groep wilt weergeven, selecteert u een ontgrendeld en zichtbaar object in de groep. Houd Shift+Alt (Windows) of
Shift+Option (Mac OS) ingedrukt en kies Object > Alle tonen.
Opmerking: In de isolatiemodus zijn de opties voor tonen en verbergen uitgeschakeld.
Objecten verwijderen
259
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer de objecten en druk op Backspace (Windows) of op Delete.
Selecteer de objecten en kies vervolgens Bewerken > Wissen of Bewerken > Knippen.
Selecteer in het deelvenster Lagen de items die u wilt verwijderen en klik op het pictogram Selectie verwijderen . U kunt ook de naam van
het item in het deelvenster Lagen naar het pictogram Selectie verwijderen in het deelvenster slepen, of “Laagnaam” verwijderen selecteren in
het menu van het deelvenster Lagen.
Als u een laag verwijdert, verwijdert u ook alle illustraties die zich in die laag bevinden. Als u bijvoorbeeld een laag verwijdert die sublagen,
groepen, paden en knipsets bevat, worden al deze elementen tezamen met de laag verwijderd.
Opmerking: Een document moet minstens één laag hebben. Als een document maar één laag heeft, zijn het pictogram Verwijderen en de
opdracht Verwijderen niet beschikbaar.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
260
Objecten dupliceren
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Objecten dupliceren door te slepen
Objecten dupliceren in het deelvenster Lagen
Selecties dupliceren door te slepen
Gedupliceerde objecten verschuiven
Objecten dupliceren door te slepen
1. Selecteer een of meer objecten.
2. Kies het gereedschap Selecteren, Direct selecteren of Groep selecteren.
3. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep de selectie. Let op dat u niet sleept met een handgreep van het omsluitende
kader.
Objecten dupliceren in het deelvenster Lagen
In het deelvenster Lagen kunt u objecten, groepen en gehele lagen snel dupliceren.
1. Selecteer in het deelvenster Lagen de items die u wilt dupliceren.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies “Laagnaam” dupliceren in het menu van het deelvenster Lagen.
Sleep het item in het deelvenster Lagen naar de knop Nieuwe laag maken onder in het deelvenster.
Begin het item te slepen naar een nieuwe positie in het deelvenster Lagen en houd vervolgens Alt (Windows) of Option (Mac OS)
ingedrukt. Laat de muisknop los als de indicator zich bevindt op de positie waar u het gedupliceerde item wilt plaatsen. Als u de
muisknop loslaat terwijl de indicator een laag of groep aanwijst, wordt het gedupliceerde item bovenaan in de laag- of groepshiërarchie
toegevoegd. Als u de muisknop loslaat op het moment dat de indicator zich tussen twee items bevindt, wordt het gedupliceerde item op
de aangegeven positie ingevoegd.
Selecties dupliceren door te slepen
U kunt het Klembord gebruiken om selecties uit te wisselen tussen Illustrator-bestanden en andere Adobe-software, zoals Adobe Photoshop en
Adobe InDesign. Het Klembord is met name handig bij het importeren van paden, omdat paden naar het Klembord worden gekopieerd als
PostScript-beschrijvingen. Illustraties die naar het Klembord zijn gekopieerd, worden in de meeste toepassingen geplakt in de PICT-indeling.
Sommige toepassingen gebruiken echter de PDF-versie (bijvoorbeeld InDesign) of de AICB-versie. In de PDF-versie blijft transparantie behouden.
In de AICB-versie kunt u opgeven of u de algehele vormgeving van de selectie wilt behouden of dat u de selectie wilt kopiëren als een reeks
paden (hetgeen nuttig kan zijn in Photoshop).
U kunt uw kopieervoorkeuren opgeven via Bewerken > Voorkeuren > Bestandsbeheer en Klembord (Windows) of via Illustrator > Voorkeuren >
Bestandsbeheer en Klembord (Mac OS). Selecteer PDF, AICB of beide. Als u AICB selecteert, selecteert u Paden behouden om transparantie-
effecten uit de gekopieerde illustraties te verwijderen. Selecteer Vormgeving behouden en Overdrukken behouden om transparanties af te vlakken,
de vormgeving van de gekopieerde illustratie te behouden en overgedrukte objecten te behouden.
Illustraties naar een Photoshop-document slepen
1. Selecteer de illustratie die u wilt kopiëren.
2. Open het Photoshop-document waarin u de selectie wilt kopiëren.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de illustraties als bitmapafbeeldingen naar Photoshop wilt kopiëren, sleep dan de selectie naar het Photoshop-venster en laat de
muisknop los als er een zwarte omtrek wordt weergegeven. Als u de selectie in het midden van de Photoshop-afbeelding wilt plaatsen,
houd dan Shift ingedrukt voordat u de selectie sleept. Geselecteerde objecten worden standaard als bitmapafbeeldingen naar de actieve
laag gekopieerd.
Als u vectorillustraties naar Photoshop wilt kopiëren als paden, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleept u de
selectie naar het Photoshop-document. Wanneer u de muisknop loslaat, wordt de selectie een Photoshop-pad.
261
Naar boven
Illustraties vanuit Photoshop naar Illustrator slepen
1. Open het Photoshop-document waaruit u wilt kopiëren.
2. Selecteer de illustratie die u wilt kopiëren.
3. Selecteer het gereedschap Verplaatsen
en sleep de selectie van Photoshop naar het Illustrator-bestand.
Illustraties naar het bureaublad slepen (alleen Mac OS)
1. Selecteer de illustratie die u wilt kopiëren.
2. Sleep de selectie naar het bureaublad.
Selecties worden naar het bureaublad gekopieerd als een afbeeldingsknipsel dat naar het gewenste document kan worden gesleept. Als
afbeeldingsknipsels naar het bureaublad worden gesleept, worden deze omgezet in de PICT-indeling.
Gedupliceerde objecten verschuiven
Met behulp van de opdracht of het effect Pad verschuiven kunt u een replica van een object maken die zich op een opgegeven afstand van het
geselecteerde object bevindt. Het verschuiven van objecten is nuttig als u concentrische vormen of replica's van een object wilt maken met gelijke
ruimten tussen de replicaties.
Met behulp van het effect Pad verschuiven in het menu Effect kunt u het pad van een object verschuiven ten opzichte van het oorspronkelijke pad.
Dit effect is handig als u een netobject wilt omzetten in een normaal pad. Als u bijvoorbeeld een omhulling hebt opgeheven of een netvorm wilt
omzetten, zodat u deze in een andere toepassing kunt gebruiken, past u de opdracht Pad verschuiven toe met een verschuivingswaarde van 0.
Vervolgens verwijdert u de netvorm. Het overblijvende pad kunt u dan bewerken.
Objecten verschuiven met behulp van de opdracht Pad verschuiven
1. Selecteer een of meer objecten.
2. Kies Object > Pad > Pad verschuiven.
3. Geef de gewenste afstand, het type lijnverbinding en de afknotlimiet op.
4. Klik op OK.
Objecten verschuiven met behulp van het effect Pad verschuiven
1. Selecteer een of meer objecten.
2. Kies Effect > Pad > Pad verschuiven.
3. Geef de gewenste afstand, het type lijnverbinding en de afknotlimiet op.
4. Klik op OK.
Objecten verschuiven met het toetsenbord
1. Selecteer een of meer objecten.
2. Houd Alt ingedrukt en druk op een pijltoets.
Er wordt een gedupliceerd object gemaakt en dit wordt verschoven aan de hand van de waarde voor Toetsenbordstap die is opgegeven bij de
algemene voorkeuren. De locatie van het nieuwe object wordt bepaald door de pijltoets die u gebruikt.
Opmerking: Als er geen duplicaat wordt gemaakt, controleert u of de voorkeursoptie Toetsenbordstap niet is ingesteld op nul.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
262
Objecten stapelen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Opgeven waar nieuwe objecten in de stapelvolgorde worden toegevoegd
De stapelvolgorde wijzigen in het deelvenster Lagen
De stapelvolgorde wijzigen met behulp van opdrachten
Opgeven waar nieuwe objecten in de stapelvolgorde worden toegevoegd
Objecten worden gestapeld in de volgorde waarin deze zijn getekend, te beginnen met het object dat als eerste is getekend.
De stapelvolgorde van de objecten is bepalend voor hoe ze worden weergegeven als ze overlappen. De stapelvolgorde van de objecten is
afhankelijk van de tekenmodus die u gebruikt. Wanneer er een nieuwe laag wordt gemaakt in de modus Normaal tekenen, wordt deze direct
boven de actieve laag geplaatst en worden nieuwe objecten boven aan de actieve laag getekend. Wanneer echter in de modus Tekenen achter
een nieuwe laag wordt gemaakt, wordt deze direct onder de actieve laag geplaatst en worden nieuwe objecten achter het geselecteerde object
getekend (of onder aan de actieve laag als er geen objecten zijn geselecteerd).
U kunt de stapelvolgorde (ook wel de verfvolgorde genoemd) van objecten in de illustratie altijd wijzigen via het deelvenster Lagen of via de
opdrachten bij Object > Ordenen.
Voer in het deelvenster Lagen een van de volgende handelingen uit:
Selecteer in de modus Tekenen achter het object waaronder u het nieuwe object wilt toevoegen.
Als u het nieuwe object in de modus Normaal tekenen wilt toevoegen boven aan een laag, klikt u op de naam van de laag om deze actief te
maken. Als u het nieuwe object in de modus Tekenen achter wilt toevoegen onder aan een laag, klikt u op de naam van de laag om deze
actief te maken.
De stapelvolgorde wijzigen in het deelvenster Lagen
De illustratie boven aan het deelvenster Lagen bevindt zich vooraan in de stapelvolgorde, terwijl de illustratie onder aan het deelvenster Lagen zich
achteraan in de stapelvolgorde bevindt. Binnen een laag worden objecten ook hiërarchisch gestapeld. Door meerdere lagen in de illustratie te
maken kunt u bepalen hoe overlappende objecten worden weergegeven.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de naam van het item en laat de muisknop los wanneer zwarte invoegmarkeringen worden weergegeven op de gewenste positie. Er
worden zwarte invoegmarkeringen weergegeven tussen twee andere items in het deelvenster of op de linker- en rechterrand van een laag of
groep. Items die worden losgelaten boven een laag of groep, krijgen een positie boven alle andere objecten in het item.
Klik in de selectiekolom van het item (tussen de doelknop en de schuifbalk), sleep het gekleurde vakje naar het gekleurde vakje van een
ander item en laat de muisknop los. Als het gekleurde vakje naar een object wordt gesleept, wordt het item boven dat object geplaatst. Als
het vakje naar een laag of groep wordt gesleept, wordt het item boven alle andere objecten in die laag of groep geplaatst.
Als u de volgorde van items in het deelvenster Lagen wilt omkeren, houdt u Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en klikt u op de
items waarvan u de volgorde wilt omkeren. De items moeten zich in de laaghiërarchie op hetzelfde niveau bevinden. U kunt bijvoorbeeld twee
lagen van het bovenste niveau selecteren, maar u kunt niet twee paden selecteren die zich in verschillende lagen bevinden. Kies vervolgens
Volgorde omkeren in het menu van het deelvenster Lagen.
Opmerking: U kunt in het deelvenster Lagen geen pad, groep of gemeenschappelijk element naar de bovenste positie verplaatsen. Alleen
lagen kunnen zich helemaal boven in de laaghiërarchie bevinden.
De stapelvolgorde wijzigen met behulp van opdrachten
Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een object naar de bovenste of onderste positie in de desbetreffende groep of laag wilt verplaatsen, selecteert u het gewenste object
en kiest u Object > Ordenen > Naar voorgrond of Object > Ordenen > Naar achtergrond.
Als u een object één stap naar voren of naar achteren in een stapel wilt verplaatsen, selecteert u het gewenste object en kiest u Object >
Ordenen > Naar voren of Object > Ordenen > Naar achteren.
Zie www.adobe.com/go/learn_ai_tutorials_depth_nl voor een voorbeeld van de invloed die het wijzigen van de stapelvolgorde in een illustratie
heeft op het ontwerp. Deze zelfstudie is alleen beschikbaar in het Engels.
263
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
264
Objecten omvormen
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
265
Objecten transformeren
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Transformeren
Overzicht van het deelvenster Transformeren
De patronen van een object transformeren
Transformeren met het omsluitende kader
Transformeren
Transformeren omvat het verplaatsen, roteren, spiegelen, schalen en schuintrekken van objecten. U kunt objecten transformeren in het
deelvenster Transformeren (Object > Transformeren) en met speciaal daarvoor bestemde gereedschappen. U kunt vele typen transformaties
uitvoeren door het omsluitende kader voor een selectie te slepen.
In bepaalde gevallen wilt u dezelfde transformatie mogelijk meerdere malen uitvoeren, vooral bij het kopiëren van objecten. Met de opdracht
Opnieuw transformeren in het menu Object kunt u een bewerking voor het verplaatsen, schalen, roteren, spiegelen of schuintrekken van een
object een onbeperkt aantal malen herhalen, totdat u een andere transformatiebewerking uitvoert.
In het deelvenster Info kunt u de huidige afmetingen en positie van het geselecteerde object tijdens het transformeren bekijken.
Op www.adobe.com/go/vid0040_nl vindt u een video over het schalen, schuintrekken en roteren van objecten.
Overzicht van het deelvenster Transformeren
In het deelvenster Transformeren (Venster > Transformeren) staat informatie over de locatie, grootte en stand van een of meerdere geselecteerde
objecten. U kunt de geselecteerde objecten, de vulpatronen van de objecten of beide wijzigen door nieuwe waarden hiervoor in te voeren. U kunt
het referentiepunt van de transformatie ook wijzigen en de afmetingen van het object vergrendelen.
Alle waarden in het deelvenster hebben betrekking op de omsluitende kaders van de objecten, met uitzondering van de X- en Y-waarden; deze
verwijzen naar het geselecteerde referentiepunt. Als u afzonderlijke objecten wilt uitlijnen op het pixelraster, schakelt u het selectievakje Uitlijnen
op pixelraster in.
Opmerking: De indicator voor het referentiepunt in het deelvenster Transformeren geeft het referentiepunt van een object alleen aan wanneer u
het object transformeert door de waarden in het deelvenster te wijzigen. Bij andere transformatiemethoden (bijvoorbeeld met het gereedschap
Schalen) fungeert het middelpunt van het object of de aanwijzer als referentiepunt.
Deelvenster Transformeren
A.Indicator voor het referentiepuntB.DeelvenstermenuC.Pictogram voor het beperken van de verhoudingen
De patronen van een object transformeren
Wanneer u een object dat is gevuld met een patroon verplaatst, roteert, spiegelt (omdraait), schaalt of schuintrekt, kunt u alleen het object, alleen
het patroon of zowel het object als het patroon transformeren. Wanneer u het vulpatroon van een object hebt getransformeerd, worden alle
patronen die u daarna op dat object toepast op dezelfde manier getransformeerd.
Als u wilt opgeven hoe u patronen wilt transformeren wanneer u het deelvenster Transformeren gebruikt, selecteert u een optie in het
deelvenstermenu: Alleen object transformeren, Alleen patroon transformeren of Beide transformeren.
Als u wilt opgeven hoe u patronen wilt transformeren wanneer u een transformatieopdracht gebruikt, stelt u de opties voor objecten en
patronen in het corresponderende dialoogvenster in. Schakel bijvoorbeeld Patronen in en Objecten uit als u wel het patroon maar niet het
object wilt transformeren.
Als u bij het gebruik van een transformatiegereedschap wel patronen maar geen objecten wilt transformeren, houdt u de tilde-toets (~)
ingedrukt terwijl u sleept. De randen van het object lijken te worden getransformeerd, maar wanneer u de muisknop loslaat, worden de
266
Naar boven
randen weer teruggezet op hun originele configuratie en blijft alleen het patroon getransformeerd.
U voorkomt dat patronen worden getransformeerd bij gebruik van transformatiegereedschappen door Bewerken > Voorkeuren > Algemeen
(Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Algemeen (Mac OS) te selecteren en de optie Patroondelen bewerken uit te schakelen.
Als u de oorspronkelijke staat van het vulpatroon van een object wilt herstellen, vult u het object met een effen kleur en selecteert u
vervolgens het gewenste patroon opnieuw.
Transformeren met het omsluitende kader
Wanneer u met het gereedschap Selecteren een of meerdere objecten selecteert, worden de objecten in een omsluitend kader geplaatst. Met het
omsluitende kader kunt u objecten gemakkelijk verplaatsen, roteren, dupliceren en schalen door het object of een handgreep (een van de lege
vierkantjes langs het omsluitende kader) te slepen.
Kies Weergave > Omsluitend kader verbergen als u het omsluitende kader wilt verbergen.
Kies Weergave > Omsluitend kader tonen als u het omsluitende kader wilt weergeven.
Als u de stand van het omsluitende kader wilt wijzigen nadat u het object hebt geroteerd, kiest u Object > Transformeren > Omsluitend kader
terugzetten.
Geselecteerde objecten voor (links) en na (rechts) het schalen met het omsluitende kader
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
267
Objecten schalen, schuintrekken en vervormen
Naar boven
Objecten schalen
Objecten schuintrekken
Objecten vervormen
Objecten schalen
Wanneer u een object schaalt, vergroot of verkleint u het object horizontaal (langs de x-as), verticaal (langs de y-as) of in beide richtingen.
Objecten worden geschaald ten opzichte van een referentiepunt, dat afhankelijk is van de gekozen schaalmethode. U kunt het
standaardreferentiepunt voor de meeste schaalmethoden aanpassen en de verhoudingen van een object vergrendelen.
Opmerking: Nadat u een object hebt geschaald, wordt de originele grootte niet meer door Illustrator in het geheugen opgeslagen. U kunt de
originele grootte dus niet meer herstellen. U kunt echter wel de resolutie van het object in het deelvenster Info zien en aan de hand daarvan de
schaal bepalen waarmee u de afmetingen van het object wilt wijzigen met behoud van resolutie.
Standaard worden lijnen en effecten niet samen met objecten geschaald. Als u lijnen en effecten wilt schalen, kiest u Bewerken > Voorkeuren >
Algemeen (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Algemeen (Mac OS) en selecteert u Lijnen en effecten schalen. Als u per geval wilt kiezen of u
lijnen en effecten wilt schalen, schaalt u de objecten met het deelvenster Transformeren of de opdracht Schalen.
Met de optie Lijnen en effecten schalen worden het object, slagschaduwen en lijnen geschaald (links). Wanneer deze optie is uitgeschakeld
(rechts), wordt alleen het object geschaald.
Objecten schalen met het gereedschap Schalen
1. Selecteer een of meer objecten.
2. Selecteer het gereedschap Schalen
.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u wilt schalen ten opzichte van het middelpunt van het object, sleept u in het documentvenster totdat het object de gewenste grootte
heeft.
Als u een object wilt schalen ten opzichte van een ander referentiepunt , klikt u op de plaats waar het nieuwe referentiepunt moet
komen in het documentvenster en sleept u de aanwijzer bij het referentiepunt vandaan totdat het object de gewenste grootte heeft.
Als u de verhoudingen van het object tijdens het schalen wilt behouden, houdt u Shift ingedrukt terwijl u diagonaal sleept.
Wanneer u het gereedschap Schalen gebruikt met de Shift-toets, begin dan in een horizontale of verticale hoek van 45° te slepen.
Als u het object langs een enkele as wilt schalen, houdt u Shift ingedrukt terwijl u verticaal of horizontaal sleept.
Hoe verder u van het referentiepunt bent verwijderd als u begint met slepen, hoe nauwkeuriger u kunt schalen.
Objecten schalen met het omsluitende kader
1. Selecteer een of meer objecten.
2. Selecteer het gereedschap Selecteren of het gereedschap Vrije transformatie
.
3. Sleep een handgreep van het omsluitende kader totdat het object de gewenste afmetingen heeft.
Objecten worden geschaald ten opzichte van de tegenoverliggende greep van het omsluitende kader.
4. Voer een van de volgende handelingen uit om het schalen te besturen:
Als u de verhoudingen van het object wilt behouden, houdt u Shift ingedrukt tijdens het slepen.
Als u ten opzichte van het middelpunt van het object wilt schalen, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt tijdens het
slepen.
268
Naar boven
Objecten schalen tot een bepaalde breedte en hoogte
1. Selecteer een of meer objecten.
2. Typ in het deelvenster Transformeren een nieuwe waarde in het vak voor de breedte (B) of de hoogte (H) of in beide vakken.
U kunt een van de volgende handelingen uitvoeren voordat u een waarde invoert om het schalen te besturen:
Als u de verhoudingen van het object wilt behouden, klikt u op de knop voor het beperken van de verhoudingen .
Als u het referentiepunt voor het schalen wilt wijzigen, klikt u op een wit vierkantje op de indicator voor het referentiepunt .
Als u paden met lijnen en grootteafhankelijke effecten samen met het object wilt schalen, kiest u Lijnen en effecten schalen in het
deelvenstermenu.
U kunt de verhoudingen ook behouden door een waarde in te voeren in het vak B of H en vervolgens Ctrl (Windows) of Command (Mac OS)
ingedrukt te houden en op Enter te drukken.
Objecten schalen met een specifiek percentage
1. Selecteer een of meer objecten.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Object > Transformeren > Schalen of dubbelklik op het gereedschap Schalen om vanuit het middelpunt te schalen.
Als u wilt schalen ten opzichte van een ander referentiepunt, selecteert u het gereedschap Schalen en houdt u Alt (Windows) of Option
(Mac OS) ingedrukt terwijl u klikt op de plaats waar het referentiepunt moet komen in het documentvenster.
3. Kies een optie in het dialoogvenster Schalen:
Als u de verhoudingen van het object wilt behouden tijdens het schalen, selecteert u Proportioneel en voert u in het tekstvak Schalen
een percentage in.
Als u de hoogte en de breedte afzonderlijk wilt schalen, selecteert u Niet gelijkmatig en voert u in de tekstvakken Horizontaal en Verticaal
een percentage in.
De schaalfactoren zijn relatief ten opzichte van het referentiepunt en kunnen negatief of positief zijn.
4. Als u paden met lijnen en alle grootteafhankelijke effecten samen met het object wilt schalen, kiest u Lijnen en effecten schalen.
5. Als de objecten een vulpatroon bevatten, selecteert u Patronen om het patroon te schalen. Schakel Objecten uit als u wel het patroon en
niet de objecten wilt schalen.
6. Klik op OK of klik op Kopiëren als u een kopie van de objecten wilt schalen.
Meerdere objecten schalen
1. Selecteer de objecten.
2. Kies Object > Transformeren > Elk object transformeren.
Opmerking: U kunt geen specifieke breedte opgeven wanneer u meerdere objecten schaalt. U kunt objecten in Illustrator alleen in
percentages schalen.
3. Stel in het gedeelte Schalen van het dialoogvenster percentages in voor horizontaal en verticaal schalen.
4. Als u het referentiepunt wilt wijzigen, klikt u op een wit vierkantje op de indicator voor het referentiepunt
.
5. Klik op OK of klik op Kopiëren als u een kopie van elk object wilt schalen.
Objecten schuintrekken
Wanneer u een object schuintrekt, laat u het object hellen of schuin aflopen langs de horizontale of verticale as, of met een opgegeven hoek ten
opzichte van een opgegeven as. Objecten worden schuingetrokken ten opzichte van een referentiepunt, dat afhankelijk is van de gekozen
methode voor het schuintrekken en dat bij de meeste methoden kan worden gewijzigd. U kunt één afmeting van een object bij het schuintrekken
vergrendelen en één object of meerdere objecten tegelijk schuintrekken.
Schuintrekken is handig om slagschaduwen te maken.
269
Naar boven
Schuintrekken ten opzichte van het middelpunt (links) vergeleken met schuintrekken ten opzichte van een door de gebruiker gedefinieerd
referentiepunt (rechts)
Objecten schuintrekken met het gereedschap Schuintrekken
1. Selecteer een of meer objecten.
2. Selecteer het gereedschap Schuintrekken
.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een object wilt schuintrekken ten opzichte van het middelpunt, sleept u in het documentvenster.
Als u een object wilt schuintrekken ten opzichte van een ander referentiepunt , klikt u in het documentvenster om het referentiepunt te
verplaatsen en sleept u de aanwijzer bij het referentiepunt vandaan totdat het object de gewenste helling heeft.
Als u het object langs de verticale as wilt schuintrekken, sleept u omhoog of omlaag in het documentvenster. Houd Shift ingedrukt als u
de oorspronkelijke breedte van het object wilt behouden.
Als u het object langs de horizontale as wilt schuintrekken, sleept u naar links of naar rechts in het documentvenster. Houd Shift
ingedrukt als u de oorspronkelijke hoogte van het object wilt behouden.
Objecten schuintrekken met de opdracht Schuintrekken
1. Selecteer een of meer objecten.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Object > Transformeren > Schuintrekken of dubbelklik op het gereedschap Schuintrekken om het object vanuit het middelpunt
schuin te trekken
.
Als u wilt schuintrekken ten opzichte van een ander referentiepunt, selecteert u het gereedschap Schuintrekken en houdt u Alt
(Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u klikt op de plaats waar het referentiepunt moet komen in het documentvenster.
3. Typ in het dialoogvenster Schuintrekken een waarde voor de schuintrekhoek tussen -359 en 359. De schuintrekhoek is de mate waarin het
object naar rechts wordt schuingetrokken en deze hoek is relatief ten opzichte van een lijn die loodrecht staat op de schuintrekas.
4. Selecteer de as waarlangs u het object wilt schuintrekken.
Als u een geroteerde as kiest, voert u een waarde in tussen –359 en 359 ten opzichte van de horizontale as.
5. Als de objecten een vulpatroon bevatten, selecteert u Patronen om het patroon te verplaatsen. Schakel Objecten uit als u wel het patroon en
niet de objecten wilt verplaatsen.
6. Klik op OK of klik op Kopiëren als u een kopie van de objecten wilt schuintrekken.
Objecten schuintrekken met het gereedschap Vrije transformatie
1. Selecteer een of meer objecten.
2. Selecteer het gereedschap Vrije transformatie
.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u wilt schuintrekken langs de verticale as van het object, begint u te slepen vanuit de handgreep links of rechts in het midden van
het omsluitende kader en houdt u Ctrl+Alt (Windows) of Option+Command (Mac OS) ingedrukt terwijl u omhoog of omlaag sleept. U
kunt ook Shift ingedrukt houden als u de oorspronkelijke breedte van het object wilt behouden.
Als u wilt schuintrekken langs de horizontale as van het object, begint u te slepen vanuit de handgreep boven het midden of onder het
midden van het omsluitende kader en houdt u Ctrl+Alt (Windows) of Option+Command (Mac OS) ingedrukt terwijl u naar links of rechts
sleept. U kunt ook Shift ingedrukt houden als u de oorspronkelijke hoogte van het object wilt behouden.
Objecten schuintrekken met het deelvenster Transformeren
1. Selecteer een of meer objecten.
2. Typ in het deelvenster Transformeren een waarde in het tekstvak Schuintrekken.
Als u het referentiepunt wilt wijzigen, klikt u op een wit vierkantje op de indicator voor het referentiepunt
voordat u de waarde invoert.
U kunt het deelvenster Transformeren ook openen door in het deelvenster Beheer op X, Y, B of H te klikken.
Objecten vervormen
U kunt objecten vervormen met het gereedschap Vrije transformatie of met een uitvloeiingsgereedschap. Gebruik het gereedschap Vrije
transformatie als u objecten vrij wilt vervormen; kies een uitvloeiingsgereedschap als u gebruik wilt maken van specifieke, vooraf ingestelde
vervormingen zoals kronkels, plooien of kreukels.
Objecten vervormen met het gereedschap Vrije transformatie
270
1. Selecteer een of meer objecten.
2. Selecteer het gereedschap Vrije transformatie
.
3. Sleep een handgreep op een hoek (niet op een zijde) van het omsluitende kader en kies een van de volgende mogelijkheden:
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en sleep tot de selectie de gewenste vervorming heeft.
Houd Shift+Alt+Ctrl (Windows) of Shift+Option+Command (Mac OS) ingedrukt om met perspectief te vervormen.
Vervorming met perspectief
Objecten vervormen met een uitvloeiingsgereedschap
U kunt uitvloeiingsgereedschappen niet gebruiken op gekoppelde bestanden of objecten die tekst, grafieken of symbolen bevatten.
Zie Overzicht van het deelvenster Gereedschappen en Galerie met omvormingsgereedschappen als u de uitvloeiingsgereedschappen niet kunt
vinden in het deelvenster Gereedschappen.
1. Selecteer een uitvloeiingsgereedschap en klik op of sleep over de objecten die u wilt vervormen.
2. (Optioneel) Als u het vervormen wilt beperken tot specifieke objecten, selecteert u de objecten voordat u het gereedschap gebruikt.
3. (Optioneel) Als u het formaat van de cursor van het gereedschap wilt wijzigen en andere gereedschapsopties wilt instellen, dubbelklikt u op
het uitvloeiingsgereedschap en stelt u een of meerdere van de volgende opties in:
Breedte en HoogteMet deze opties bepaalt u de grootte van de cursor van het gereedschap.
HoekMet deze optie bepaalt u de richting van de cursor van het gereedschap.
IntensiteitHiermee bepaalt u de snelheid van de wijziging voor de vervorming. Hogere waarden produceren snellere wijzigingen.
Drukpen gebruikenMet deze optie gebruikt u de invoer van een tablet of pen in plaats van de waarde Intensiteit. Als er geen drukgevoelig
tablet is aangesloten, is deze optie niet beschikbaar.
Complexiteit (gereedschappen Schelp, Kristal en Kreuken)Hiermee bepaalt u hoe dicht de resultaten van het desbetreffende penseel
worden verdeeld over de omtrek van het object. Deze optie is nauw verbonden met de waarde Detail.
DetailHiermee bepaalt u de afstand tussen punten die worden geplaatst op de omtrek van het object (hoe hoger deze waarde, des te
dichter de punten bij elkaar komen te staan).
Vereenvoudigen (gereedschappen Kromtrekken, Kronkel, Plooi en Bol)Hiermee bepaalt u in welke mate u de overtollige punten wilt
reduceren die het algehele uiterlijk van de vorm niet waarneembaar beïnvloeden.
Kronkelsnelheid (alleen gereedschap Kronkel)Hiermee bepaalt u de snelheid waarmee het kronkelen wordt toegepast. Voer een waarde
in tussen -180° en 180°. Met negatieve waarden laat u het object naar rechts kronkelen en met positieve waarden naar links. Het object
kronkelt sneller met waarden die dichter bij -180° of 180° liggen. Geef een waarde dichtbij 0° op als u het object langzaam wilt laten
kronkelen.
Horizontaal en Verticaal (alleen gereedschap Kreuken)Met deze opties bepaalt u hoe ver de regelpunten uit elkaar liggen.
Controleer de PDF-instellingen regelmatig. De instellingen worden niet automatisch omgezet in de standaardinstellingen. Toepassingen en
hulpprogramma's waarmee PDF-bestanden worden gemaakt, gebruiken de set PDF-instellingen die het laatst is gedefinieerd of geselecteerd.
Afdrukken met hoge kwaliteitHiermee maakt u PDF-bestanden die geschikt zijn voor afdrukken van hoge kwaliteit op desktopprinters en
drukpersen. Bij deze voorinstelling wordt PDF 1.4 gebruikt, worden afbeeldingen in kleur en grijswaarden gedownsampled naar 300 ppi en
monochrome afbeeldingen naar 1200 ppi, worden subsets met alle lettertypen ingesloten, blijven kleuren ongewijzigd en wordt de transparantie
niet afgevlakt (voor bestandstypen waarin transparantie mogelijk is). Deze PDF-bestanden kunnen worden geopend in Acrobat 5.0 en Acrobat
Reader 5.0 en hoger. In InDesign worden met deze voorinstelling ook gecodeerde PDF-bestanden gemaakt.
Standaardwaarden Illustrator (alleen Illustrator)Hiermee maakt u een PDF waarin alle Illustrator-gegevens behouden blijven. PDF-bestanden
die met deze voorinstelling zijn gemaakt kunnen zonder verlies van gegevens opnieuw worden geopend in Illustrator.
Grote pagina's (alleen Acrobat)Hiermee maakt u PDF-bestanden die kunnen worden gebruikt voor het weergeven en afdrukken van technische
tekeningen die groter zijn dan 5 x 5 m. Deze PDF-bestanden kunnen worden geopend in Acrobat 7.0 en Acrobat Reader 7.0 en hoger.
PDF/A-1b: 2005 (CMYK en RGB) (alleen Acrobat) Deze voorinstelling wordt gebruikt voor elektronische documenten die langdurig bewaard
moeten blijven (archivering). PDF/A-1b gebruikt PDF 1.4 en zet alle kleuren om in CMYK of RGB, afhankelijk van de standaard die u kiest. Deze
PDF-bestanden kunnen worden geopend in Acrobat 5.0 en Acrobat Reader 5.0 en hoger.
PDF/X-1a (2001 en 2003)PDF/X-1a vereist dat alle fonts worden ingesloten, dat de juiste markeringen en aflooptekens worden opgegeven en dat
kleuren worden weergegeven als CMYK, steunkleuren of beide. Bestanden die voldoen aan deze standaard moeten informatie bevatten over de
manier waarop ze moeten worden afgedrukt. PDF-bestanden die voldoen aan de PDF/X-1a-standaard kunnen worden geopend in Acrobat 4.0 en
Acrobat Reader 4.0 en hoger.
Bij PDF/X-1a wordt PDF 1.3 gebruikt, worden afbeeldingen in kleur en grijswaarden gedownsampled naar 300 ppi en monochrome afbeeldingen
naar 1200 ppi, worden subsets met alle lettertypen ingesloten, worden niet-gelabelde PDF's gemaakt en wordt transparantie afgevlakt met de
instelling Hoge resolutie.
Opmerking: De voorinstellingen PDF/X1-a:2003 en PDF/X-3:2003 worden tijdens de installatie op uw computer geplaatst, maar zijn pas
beschikbaar wanneer u deze hebt verplaatst van de map Xtras naar de map Settings.
PDF/X-3Met deze voorinstelling wordt een PDF gemaakt op basis van de ISO-standaard PDF/X-3:2002. PDF-bestanden die worden gemaakt
met deze instelling, kunnen worden geopend in Acrobat 4.0 en Acrobat Reader 4.0 of later.
PDF/X-4 (2008)Deze voorinstelling voor het maken van ISO PDF/X-4:2008-bestanden ondersteunt live-transparantie (transparantie wordt niet
afgevlakt) en ICC-kleurbeheer. PDF-bestanden die worden geëxporteerd met deze voorinstelling, krijgen de PDF 1.4-indeling. Afbeeldingen
worden op dezelfde wijze gedownsampled en gecomprimeerd en lettertypen op dezelfde wijze ingesloten als met de instellingen PDF/X-1a en
PDF/X-3. U kunt PDF/X-4:2008-compatibele PDF-bestanden rechtstreeks maken in Creative Suite 4 en 5-componenten, waaronder Illustrator,
InDesign en Photoshop. Acrobat 9 Pro bevat validerings- en preflight-functies waarmee PDF/X-4:2008-compatibele PDF-bestanden kunnen
worden gemaakt en niet-PDF/X-bestanden indien mogelijk kunnen worden omgezet in PDF/X-4:2008-bestanden.
Adobe raadt PDF/X-4:2008 aan als optimale PDF-bestandsindeling voor publicatieworkflows voor PDF-drukwerk.
DrukwerkkwaliteitHiermee maakt u PDF-bestanden met een hoge afdrukkwaliteit, bijvoorbeeld voor digitaal afdrukken of voor scheidingsvellen
die op een zetmachine of plaatmachine worden afgedrukt. De bestanden voldoen echter niet aan de PDF/X-standaard. In dit geval is de kwaliteit
van de inhoud het belangrijkste. Het doel is om in een Adobe PDF-bestand alle gegevens te behouden die een drukker of afdrukservicebureau
nodig heeft om het document correct af te drukken. Bij deze set opties wordt PDF 1.4 gebruikt, worden kleuren naar CMYK geconverteerd, worden
afbeeldingen in kleur en grijswaarden gedownsampled naar 300 ppi en monochrome afbeeldingen naar 1200 ppi, worden subsets met alle
lettertypen ingesloten en wordt de transparantie behouden (voor bestandstypen waarin transparantie mogelijk is).
Deze PDF-bestanden kunnen worden geopend in Acrobat 5.0 en in Acrobat Reader 5.0 en hoger.
Opmerking: Voordat u een Adobe PDF-bestand maakt voor verzending naar een commerciële drukker of een afdrukservicebureau, moet u
weten wat de uitvoerresolutie en de overige instellingen zijn of vraagt u om een .joboptions-bestand met de aanbevolen instellingen. Mogelijk moet
u de Adobe PDF-instellingen aanpassen voor een bepaald bureau en een eigen .joboptions-bestand meeleveren.
PDF-bestanden met rijke inhoudHiermee maakt u gebruiksklare PDF-bestanden met codes, hyperlinks, bladwijzers, interactieve elementen en
lagen. Bij deze set opties wordt PDF 1.5 gebruikt en worden subsets van alle lettertypen ingesloten. Ook worden de bestanden geoptimaliseerd
voor byte-serving. Deze PDF-bestanden kunnen worden geopend in Acrobat 6.0 en in Acrobat Reader 6.0 en hoger. De voorinstelling PDF-
bestanden met rijke inhoud staat in de map Extras.
Opmerking: Deze voorinstelling werd in eerdere versies van bepaalde toepassingen eBook genoemd.
Kleinste bestandsgrootteHiermee maakt u PDF-bestanden voor weergave op het web of een intranet of voor e-maildistributie. Met deze set
opties worden compressie, downsampling en een relatief lage afbeeldingsresolutie gebruikt. Alle kleuren worden omgezet in sRGB en lettertypen
worden ingesloten. Ook worden de bestanden geoptimaliseerd voor byte-serving. Voor optimale resultaten kunt u deze voorinstelling beter niet
gebruiken als u het PDF-bestand wilt afdrukken.
Deze PDF-bestanden kunnen worden geopend in Acrobat 5.0 en in Acrobat Reader 5.0 en hoger.
348
Naar boven
Naar boven
Standaard (alleen Acrobat)Hiermee maakt u PDF-bestanden die worden afgedrukt op desktopprinters of digitale kopieerapparaten, die worden
gepubliceerd op een cd of die als een proefdruk naar een klant worden gestuurd. Bij deze set met opties worden bestanden klein gehouden met
compressie en downsampling, maar worden ook subsets ingesloten van alle (toegestane) lettertypen die worden gebruikt in het bestand, worden
alle kleuren geconverteerd naar sRGB en wordt afgedrukt met een gemiddelde resolutie. Subsets van Windows-lettertypen worden niet standaard
ingesloten. PDF-bestanden die met dit instellingenbestand zijn gemaakt, kunnen worden geopend in Acrobat 5.0 en Acrobat Reader 5.0 en
hoger.
Raadpleeg de PDF Integration Guide op de dvd van Creative Suite voor meer informatie over gedeelde PDF-instellingen voor Creative Suite-
componenten.
PDF-voorinstellingen aanpassen
Alhoewel de standaard-PDF-voorinstellingen zijn gebaseerd op praktijkvoorbeelden, kan het zijn dat u voor uw workflow of voor de workflow van
de drukker andere, speciale PDF-instellingen nodig hebt, die niet in de ingebouwde voorinstellingen voorkomen. In dat geval kunt u of kan het
servicebureau zelf voorinstellingen maken.
1. Kies Bewerken > Adobe PDF-voorinstellingen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Nieuw als u een nieuwe voorinstelling wilt maken. Als u de nieuwe voorinstelling wilt baseren op een bestaande voorinstelling,
kiest u eerst de gewenste voorinstelling.
Als u een van uw eigen voorinstellingen wilt bewerken, selecteert u de voorinstelling en klikt u op Bewerken. (U kunt de
standaardvoorinstellingen niet bewerken.)
Als u een voorinstelling wilt verwijderen, selecteert u de desbetreffende voorinstelling en klikt u op Verwijderen.
U slaat een voorinstelling in een andere map dan de map met de standaardinstellingen in de Adobe PDF-map op door de voorinstelling
te selecteren en op Opslaan als te klikken. Geef een locatie op en klik op Opslaan.
3. Stel de PDF-opties in en klik op OK.
Wanneer u een PDF-bestand opslaat, kunt u ook een aangepaste voorinstelling maken door onder in het dialoogvenster Adobe PDF opslaan op
Voorinstelling opslaan te klikken.
Als u voorinstellingen wilt delen met een collega, selecteert u een of meer voorinstellingen en klikt u op Exporteren. De voorinstellingen worden
opgeslagen in een afzonderlijk .joboptions-bestand dat u via e-mail of via een netwerk naar een collega kunt verzenden.
PDF-voorinstellingen laden
Illustrator beschikt over aanvullende bestanden met PDF-voorinstellingen (.joboptions-bestanden). U kunt ook bestanden met aangepaste PDF-
voorinstellingen ontvangen van servicebureaus en collega's.
Voer een van de volgende handelingen uit om PDF-voorinstellingen te laden in al uw Creative Suite-toepassingen:
Dubbelklik op het .joboptions-bestand.
Kies Bewerken > Adobe PDF-voorinstellingen. Klik op Importeren en selecteer het gewenste .joboptions-bestand.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
349
Illustraties exporteren
Naar boven
Naar boven
Een illustratie exporteren
Bestandsindelingen voor het exporteren van illustraties
Exportopties voor AutoCAD
Exportopties voor Flash
Exportopties voor JPEG
Exportopties voor Photoshop
Exportopties voor PNG
Exportopties voor TIFF
Een illustratie exporteren
1. Kies Bestand > Exporteren.
2. Selecteer een locatie voor het bestand en geef een bestandsnaam op.
3. Selecteer een indeling in het pop-upmenu Opslaan als (Windows) of Indeling (Mac OS).
4. Klik op Opslaan (Windows) of Exporteer (Mac OS).
Ga naar www.adobe.com/go/vid0062_nl voor een video over het exporteren van inhoud van Illustrator, inclusief een overzicht van de verschillende
bestandsindelingen en wanneer u deze gebruikt.
Een afbeelding voor het web optimaliseren
Bestandsindelingen voor het exporteren van illustraties
Opmerking: U kunt meerdere tekengebieden alleen naar de volgende indelingen exporteren: SWF, JPEG, PSD, PNG en TIFF.
AutoCAD-tekening en AutoCAD Interchange-bestand (DWG en DXF)AutoCAD-tekening is de standaardbestandsindeling voor het opslaan
van vectorafbeeldingen die zijn gemaakt in AutoCAD. AutoCAD-uitwisselingsbestand is een uitwisselingsindeling voor het exporteren van
AutoCAD-tekeningen naar of het importeren van tekeningen vanuit andere toepassingen. Zie Exportopties voor AutoCAD voor meer informatie.
Opmerking: Standaard worden witte lijnen of vullingen in Illustrator-illustraties geëxporteerd naar de AutoCAD-indelingen als zwarte lijnen of
vullingen; zwarte lijnen en vullingen in Illustrator worden als wit naar de AutoCAD-indeling geëxporteerd.
BMPEen standaardindeling van Windows voor afbeeldingen. U kunt een kleurmodel, een resolutie en een anti-aliasinstelling opgeven voor het
rasteren van illustraties en ook een indeling (Windows of OS/2) en een bitdiepte om het totale aantal kleuren (of grijstinten) te bepalen dat de
afbeelding kan bevatten. Voor afbeeldingen van 4 bits en 8 bits in Windows-indeling kunt u ook de RLE-compressie opgeven.
Enhanced metabestand (EMF)Wordt door Windows-toepassingen vaak gebruikt als indeling voor het exporteren van gegevens van
vectorafbeeldingen. Illustrator kan sommige vectorgegevens rasteren bij het exporteren van illustraties naar de EMF-indeling.
JPEG (Joint Photographic Experts Group)Wordt vaak gebruikt voor het opslaan van foto's. Bij de JPEG-indeling blijven alle kleurgegevens van
een afbeelding behouden, maar wordt het bestand gecomprimeerd door selectief gegevens te verwijderen. JPEG is een standaardindeling voor
het weergeven van afbeeldingen op het web. Zie Exportopties voor JPEG voor meer informatie. U kunt een afbeelding ook als een JPEG-bestand
opslaan met de opdracht Opslaan voor web en apparaten.
Opmerking: Telkens als u het bestand opslaat als JPEG-bestand, worden artefacten toegevoegd, zoals golvende patronen of blokken met
vervorming. Sla JPEG-bestanden altijd op vanuit de oorspronkelijke afbeelding en niet vanuit een eerder opgeslagen JPEG-bestand.
Macintosh PICTWorden met Mac OS-afbeeldingen en paginaopmaakprogramma's gebruikt om afbeeldingen tussen toepassingen uit te
wisselen. PICT werkt vooral effectief bij het comprimeren van afbeeldingen met grote gebieden in een effen kleur.
Flash (SWF)Een vectorindeling voor interactieve, geanimeerde webafbeeldingen. U kunt illustraties exporteren naar de Flash-indeling (SWF) voor
gebruik in webontwerpen. U kunt de illustraties dan bekijken in elke browser die beschikt over de plug-in Flash Player. Zie Exportopties voor Flash
voor meer informatie. U kunt een afbeelding ook als een SWF-bestand opslaan met de opdracht Opslaan voor web en apparaten (zie
Optimalisatieopties voor SWF (Illustrator)), en u kunt tekst exporteren als dynamische tekst of invoertekst (zie Tekst labelen voor export naar
Flash). Behalve dat u een illustratie in Flash-indeling kunt opslaan, kunt u een Illustrator-illustratie ook kopiëren en plakken naar Flash. Als u
gebruikmaakt van het Klembord, blijft de getrouwheid van illustraties behouden.
U kunt vectorillustraties voor Flex-skins maken in Adobe Illustrator en deze exporteren met het script voor Create Flex Skin. Flexibele skins en
uitbreidingen voor Illustrator zijn beschikbaar via www.adobe.com/go/flex_skinning_nl. Voor meer informatie over Flex-skins en Flex Builder kunt u
de documentatie over Flex raadplegen op Adobe.com.
Photoshop (PSD)De standaardindeling van Photoshop. Als uw illustraties gegevens bevatten die niet kunnen worden geëxporteerd naar de
Photoshop-indeling, blijft het uiterlijk van de illustraties in Illustrator behouden door de lagen in het document samen te voegen of de illustraties te
rasteren. Hierdoor blijven lagen, sublagen, samengestelde vormen en bewerkbare tekst niet altijd behouden in het Photoshop-bestand, zelfs niet
als u de juiste exportoptie hebt geselecteerd. Zie Exportopties voor Photoshop voor meer informatie.
350
Naar boven
Naar boven
PNG (Portable Network Graphics)Wordt gebruikt voor compressie zonder verlies en voor het weergeven van afbeeldingen op het web. In
tegenstelling tot GIF ondersteunt PNG wel 24-bitsafbeeldingen en produceert deze indeling achtergrondtransparantie zonder gekartelde randen.
Sommige webbrowsers bieden echter geen ondersteuning voor PNG-afbeeldingen. Bij de PNG-indeling blijft transparantie in grijswaarden- en
RGB-afbeeldingen behouden. Zie Exportopties voor PNG voor meer informatie. U kunt een afbeelding ook als een PNG-bestand opslaan met de
opdracht Opslaan voor web en apparaten.
Targa (TGA)Deze indeling is ontworpen voor systemen die de Truevision®-videokaart gebruiken. U kunt een kleurmodel, een resolutie en een
anti-aliasinstelling opgeven voor het rasteren van illustraties en ook een bitdiepte om het totale aantal kleuren (of grijstinten) te bepalen dat de
afbeelding kan bevatten.
Tekstindeling (TXT)Wordt gebruikt om tekst in een illustratie te exporteren naar een tekstbestand. (Zie Tekst exporteren naar een
tekstbestand.)
TIFF (Tagged-Image File Format)Wordt gebruikt voor het uitwisselen van bestanden tussen toepassingen en computerplatforms. TIFF is een
flexibele indeling voor bitmapafbeeldingen die door de meeste teken-, beeldbewerkings- en paginaopmaakprogramma’s wordt ondersteund. De
meeste desktopscanners kunnen TIFF-bestanden produceren. Zie Exportopties voor TIFF voor meer informatie.
Windows-metabestand (WMF)Een indeling voor het uitwisselen van gegevens tussen 16-bits-Windows-toepassingen. De WMF-indeling wordt
ondersteund in bijna alle teken- en opmaakprogramma's voor Windows. Het heeft echter een beperkte ondersteuning voor vectorafbeeldingen en
wanneer het mogelijk is, kunt u beter de EMF-indeling gebruiken dan de WMF-indeling.
Exportopties voor AutoCAD
Wanneer u illustraties exporteert in DXF- of DWG-indeling, kunt u de volgende opties instellen:
AutoCAD-versieHiermee wordt de versie van AutoCAD opgegeven die het geëxporteerde bestand ondersteunt.
SchalenVoer waarden in voor schaaleenheden om aan te geven hoe Illustrator lengtegegevens interpreteert bij het schrijven van het AutoCAD-
bestand.
Lijndikten schalenHiermee schaalt u de lijndikten in het geëxporteerde bestand tezamen met de rest van de tekening.
Aantal kleurenHiermee bepaalt u de kleurdiepte van het geëxporteerde bestand.
RasterbestandsindelingHiermee geeft u op of afbeeldingen en objecten die bij het exporteren worden gerasterd, worden opgeslagen in PNG- of
JPEG-indeling. Alleen de PNG-indeling ondersteunt transparantie. Dus als u de oorspronkelijke weergave zo goed mogelijk wilt behouden, moet u
de PNG-indeling kiezen.
Weergave behoudenSelecteer deze optie als u de weergave moet behouden en als u het geëxporteerde bestand niet meer hoeft te bewerken.
Als u deze optie kiest, kan dat betekenen dat u de bewerkbaarheid in belangrijke mate verliest. De tekst kan bijvoorbeeld als omtrekken worden
weergegeven en effecten worden gerasterd. U kunt kiezen tussen deze optie en Maximale bewerkbaarheid, maar u kunt deze opties niet
tegelijkertijd selecteren.
Maximale bewerkbaarheidSelecteer deze optie als de mogelijkheid om het bestand in AutoCAD te kunnen bewerken belangrijker is dan de
noodzaak om de weergave te behouden. Als u deze optie kiest, kan de weergave in belangrijke mate verloren gaan, met name als er stijleffecten
zijn toegepast. U kunt kiezen tussen deze optie en Weergave behouden, maar u kunt deze opties niet tegelijkertijd selecteren.
Alleen geselecteerde illustraties exporterenHiermee worden alleen de illustraties geëxporteerd die op het moment van exporteren in het
bestand zijn geselecteerd. Als er geen illustraties zijn geselecteerd, wordt er een leeg bestand geëxporteerd.
Paden wijzigen voor weergaveHiermee wijzigt u de paden in AutoCAD om, indien nodig, de originele weergave te behouden. Als een pad
tijdens het exporteren bijvoorbeeld andere objecten overlapt waardoor hun weergave wordt gewijzigd, zorgt u er met deze optie voor dat het pad
wordt aangepast zodat de weergave van de objecten behouden blijft.
Tekst weergeven als omtrekkenHiermee zet u voor het exporteren alle tekst om in paden om zo de weergave te behouden. Illustrator en
AutoCAD kunnen tekstkenmerken verschillend interpreteren. Selecteer deze optie als u maximale visuele getrouwheid wilt behouden (ten koste
van bewerkbaarheid). Als u de tekst nog wilt kunnen bewerken in AutoCAD, moet u deze optie niet selecteren.
Exportopties voor Flash
Wanneer u illustraties exporteert in de SWF-indeling, kunt u de volgende standaardopties en geavanceerde opties instellen: U kunt meerdere
tekengebieden exporteren naar de SWF-indeling. Ga naar www.adobe.com/go/vid0214_nl voor een video over het exporteren van SWF-
bestanden vanuit Illustrator. (Op www.adobe.com/go/vid0197_nl vindt u een video over het importeren van Illustrator-bestanden in Flash en op
www.adobe.com/go/lrvid4099_xp_nl vindt u een video over het gebruik van Flash in combinatie met Illustrator.)
U kunt te allen tijde op Webvoorvertoning klikken om een voorvertoning te zien van het bestand in de standaardwebbrowser (de browser dient te
zijn voorzien van een Flash Player-plug-in), of u kunt op Adobe Device Central klikken om een voorvertoning te zien van het bestand in Flash
Player op een bepaalde mobiele telefoon op een ander mobiel apparaat.
Opmerking: Als het uw bedoeling is om een Illustrator-illustratie over te brengen naar een Flash-document, kunt u deze eenvoudig kopiëren en
plakken. Alle paden, lijnen, verlopen, teksten (Flash-tekst opgeven), maskers, effecten (zoals slagschaduw op tekst) en symbolen blijven
behouden. Verder kunt u opgeven hoe lagen tijdens het plakken worden geïmporteerd: als Flash-lagen frames of afbeeldingssymbolen. Ga naar
www.adobe.com/go/vid0193_nl voor een video over het importeren en kopiëren en plakken tussen webtoepassingen.
Bepaal hoe u meerdere tekengebieden wilt exporteren voordat u op Opslaan (Windows) of Exporteer (Mac OS) klikt in het dialoogvenster
Exporteren. Als u tekengebieden wilt exporteren als afzonderlijke SWF-bestanden, selecteert u Tekengebieden gebruiken in het dialoogvenster
Exporteren. Als u slechts een bereik van tekengebieden wilt exporteren, geeft u het desbetreffende bereik op. Klik vervolgens op Opslaan
(Windows) of Exporteer (Mac OS) en geef de volgende opties op:
VoorinstellingHiermee geeft u het instellingenbestand op met voorinstellingen die moeten worden gebruikt voor exporteren. Als u de
351
standaardinstellingen wijzigt, verandert deze optie in Aangepast. U kunt aangepaste optie-instellingen als een nieuwe voorinstelling opslaan voor
hergebruik bij andere bestanden. Klik op Voorinstelling opslaan als u optie-instellingen wilt opslaan als voorinstelling.
Exporteren alsHiermee geeft u op hoe Illustrator lagen moet omzetten:
AI-bestand naar SWF-bestandDe illustratie wordt geëxporteerd naar een enkel frame. Selecteer deze optie als u de knipmaskers van
lagen wilt behouden.
AI-lagen naar SWF-framesDe illustraties op elke laag worden geëxporteerd naar een afzonderlijk SWF-frame, waardoor een
geanimeerd SWF-bestand ontstaat.
AI-lagen naar SWF-bestandenDe illustraties op elke laag worden geëxporteerd naar een afzonderlijk SWF-bestand. Hierdoor ontstaan
meerdere SWF-bestanden die elk een enkel frame bevatten met de illustraties van een enkele Illustrator-laag.
AI-lagen naar SWF-symbolenHiermee zet u de illustratie op elke laag om in een symbool en exporteert u deze naar één SWF-bestand.
AI-lagen worden geëxporteerd als SWF-filmclipsymbolen. De symbolen worden genoemd naar hun overeenkomstige laagnamen. Op
www.adobe.com/go/vid0198_nl vindt u een video over het effectief gebruiken van symbolen tussen Illustrator en Flash.
AI-tekengebieden naar SWF-bestandenHiermee exporteert u elk geselecteerd tekengebied naar een afzonderlijk SWF-bestand. Dit is
de enige beschikbare optie wanneer u ervoor kiest om meerdere tekengebieden te behouden in het dialoogvenster Opslaan als. Als u een
voorinstelling opslaat waarin deze optie is geselecteerd, kunt u de opgeslagen voorinstelling alleen gebruiken voor bestanden met
meerdere tekengebieden.
VersieHiermee geeft u de versie van de Flash-speler weer die gebruikt wordt voor het bladeren in geïmporteerde bestanden. De optie Bestand
comprimeren is niet beschikbaar in Flash-versie 5 en ouder. Dynamische tekst en Invoertekst zijn niet beschikbaar in versie 3 en ouder.
Knippen tot grootte tekengebiedHiermee exporteert u het gedeelte van de Illustrator-illustratie binnen de randen van het geselecteerde
tekengebied naar het SWF-bestand. Het deel van de illustratie dat buiten de randen valt, wordt weggeknipt. Deze optie wordt aangevinkt en
uitgeschakeld als u meerdere tekengebieden exporteert.
Weergave behoudenSelecteer Weergave behouden als u de illustratie vóór het exporteren wilt afvlakken naar één laag. Als u deze optie
selecteert, beperkt u de bewerkbaarheid van het bestand.
Bestand comprimerenDe SWF-gegevens worden gecomprimeerd, waardoor een kleiner bestand ontstaat. Oudere Flash-spelers dan Flash
Player 6 kunnen geen gecomprimeerde bestanden openen of weergeven. Gebruik deze optie niet als u niet zeker weet met welke versie van de
Flash-speler het bestand zal worden weergegeven.
Symbolen exporteren in het deelvensterHiermee exporteert u alle symbolen in het deelvenster Symbolen. Als een symbool geen actief
exemplaar heeft in de illustratie, wordt het symbool niet opgenomen in de geëxporteerde frames. Het symbool is echter wel beschikbaar voor
gebruik in de symboolbibliotheek van de Flash Authoring-omgeving.
Tekst als omtrek exporterenHiermee wordt tekst omgezet in vectorpaden. Gebruik deze optie om het uiterlijk van tekst te behouden in alle
Flash-spelers. Schakel deze optie uit als u maximale mogelijkheden wilt behouden om de tekst te bewerken. (Op www.adobe.com/go/vid0199_nl
vindt u een video over het effectief gebruiken van tekst tussen Illustrator en Flash.)
Tekenspatiëringsgegevens voor tekst negerenHiermee exporteert u tekst zonder tekenspatiëringsgegevens.
Metagegevens opnemenHiermee exporteert u de metagegevens die aan het bestand zijn gekoppeld. De geëxporteerde XMP-gegevens worden
tot een minimum beperkt om de bestandsgrootte klein te houden. Miniaturen worden dan bijvoorbeeld niet opgenomen.
Beveiligen tegen importerenHiermee voorkomt u dat gebruikers het geëxporteerde SWF-bestand kunnen wijzigen.
WachtwoordTyp hier een wachtwoord om te voorkomen dat het bestand door onbevoegden wordt geopend, of dat het bestand in andere
toepassingen dan Adobe Flash wordt gebruikt.
BoogkwaliteitHiermee wordt de nauwkeurigheid van de Bézier-curven bepaald. Een lagere waarde betekent dat het geëxporteerde bestand
kleiner is, maar ook dat de kwaliteit van de curve enigszins achteruit gaat. Een hogere waarde verbetert de nauwkeurigheid van de reproductie,
maar heeft een groter bestand tot gevolg.
AchtergrondkleurHiermee geeft u een achtergrondkleur op voor het geëxporteerde SWF-bestand.
Lokale afspeelbeveiligingHiermee geeft u op of het bestand tijdens het afspelen alleen toegang heeft tot lokale bestanden of tot
netwerkbestanden.
Als u geavanceerde opties wilt opgeven, klik dan op Geavanceerd en stel de gewenste opties in:
AfbeeldingsformaatHiermee bepaalt u hoe de illustratie wordt gecomprimeerd. Als u Zonder verlies selecteert, blijft de hoogst mogelijke
beeldkwaliteit behouden, maar wordt er een groot SWF-bestand gemaakt. Als u Met verlies (JPEG) selecteert, wordt er een kleiner SWF-bestand
gemaakt, maar worden er artefacten aan de afbeelding toegevoegd. Selecteer Zonder verlies als u van plan bent om in Flash verder te werken
aan het bestand (of aan de bestanden). Selecteer Met verlies als u de eindversie van het bestand als SWF-bestand wilt exporteren.
JPEG-kwaliteitHiermee geeft u op hoe gedetailleerd de geëxporteerde afbeelding moet worden. Hoe hoger de kwaliteit, hoe groter het bestand.
(Deze optie is alleen beschikbaar als u compressie met verlies hebt geselecteerd.)
MethodeHiermee bepaalt u het type JPEG-compressie dat wordt gebruikt. Selecteer Basislijn (standaard) als u de standaardcompressie wilt
toepassen. Selecteer Basislijn geoptimaliseerd voor extra optimalisatie. (Deze opties zijn alleen beschikbaar als u compressie met verlies hebt
geselecteerd.)
ResolutieHiermee past u de schermresolutie voor bitmapafbeeldingen aan. De resolutie voor geëxporteerde SWF-bestanden kan tussen 72 en
600 ppi (pixels per inch) zijn. Hogere resolutiewaarden resulteren in betere beeldkwaliteit, maar ook in grotere bestanden.
FramesnelheidHiermee geeft u de snelheid op waarmee de animatie in een Flash-speler wordt afgespeeld. (Deze optie is alleen beschikbaar
voor AI-lagen naar SWF-frames.)
LusHiermee wordt de animatie in een Flash-speler continu afgespeeld, in plaats van één keer spelen en dan stoppen. (Deze optie is alleen
beschikbaar voor AI-lagen naar SWF-frames.)
Overvloeiingen animerenHiermee geeft u op of overvloeiobjecten worden geanimeerd. Deze optie geeft dezelfde resultaten als de resultaten die
u krijgt wanneer u overvloeiobjecten handmatig omzet in lagen voordat u exporteert. Overvloeiingen worden altijd van het begin tot het einde
352
Naar boven
Naar boven
geanimeerd, onafhankelijk van de laagvolgorde.
Als u Overvloeiingen animeren selecteert, selecteert u ook een methode voor het exporteren van de overvloeiing:
Op volgordeElk object in de overvloeiing wordt geëxporteerd naar een afzonderlijk frame in de animatie.
OpbouwendEr wordt een oplopende volgorde van objecten gemaakt in de animatieframes. Het onderste object in de overvloeiing wordt
bijvoorbeeld weergegeven in elk frame en het bovenste object in de overvloeiing alleen in het laatste frame.
LaagvolgordeHiermee bepaalt u de tijdlijn van de animatie. Selecteer Beneden naar boven om de lagen te exporteren, te beginnen met de
onderste laag in het deelvenster Lagen. Selecteer Boven naar beneden om de lagen te exporteren, te beginnen met de bovenste laag in het
deelvenster Lagen. (Deze optie is alleen beschikbaar voor AI-lagen naar SWF-frames.)
Statische lagen exporterenHiermee geeft u een of meer lagen of sublagen op die worden gebruikt als statische inhoud in alle geëxporteerde
SWF-frames. De inhoud van de geselecteerde lagen of sublagen wordt als achtergrondillustratie weergegeven in elk geëxporteerd SWF-frame.
(Deze optie is alleen beschikbaar voor AI-lagen naar SWF-frames.)
Exportopties voor JPEG
Als uw document meerdere tekengebieden bevat, geeft u eerst op hoe u deze wilt exporteren. Pas dan klikt u op Opslaan (Windows) of Exporteer
(Mac OS) in het dialoogvenster Exporteren. Als u ieder tekengebied als een afzonderlijk JPEG-bestand wilt exporteren, selecteert u
Tekengebieden gebruiken in het dialoogvenster Exporteren. Als u slechts een bereik van tekengebieden wilt exporteren, geeft u het
desbetreffende bereik op. Klik vervolgens op Opslaan (Windows) of Exporteer (Mac OS) en geef de volgende opties op:
KwaliteitHiermee bepaalt u de kwaliteit en grootte van het JPEG-bestand. Kies een optie in het menu Kwaliteit of geef een waarde tussen 0 en
10 op in het tekstvak Kwaliteit.
KleurmodelHiermee bepaalt u het kleurmodel van het JPEG-bestand.
Methode en ScansSelecteer Basislijn (standaard) om een indeling te gebruiken die wordt herkend door de meeste webbrowsers. Selecteer
Basislijn geoptimaliseerd voor geoptimaliseerde kleuren en een iets kleinere bestandsgrootte. Selecteer Progressief voor het weergeven van een
aantal opeenvolgende scans waarbij steeds meer detail zichtbaar wordt terwijl de afbeelding wordt gedownload. Het aantal scans kunt u zelf
opgeven. JPEG-afbeeldingen van het type Basislijnen geoptimaliseerd en Progressief worden niet door alle webbrowsers ondersteund.
DiepteHiermee bepaalt u de resolutie van het bestand. Kies Aangepast als u zelf een resolutie wilt opgeven.
Anti-aliasHiermee worden rafelige randen in de illustratie vloeiend gemaakt door middel van supersampling. Als u deze optie uitschakelt, blijven
de harde randen van lijnwerk behouden bij het rasteren.
Afbeelding met hyperlinksHiermee wordt code gegenereerd voor afbeeldingen met hyperlinks. Als u deze optie selecteert, moet u Client-kant
(.html) of Server-kant (.map) selecteren om te bepalen welk type bestand moet worden gegenereerd.
ICC-profiel insluitenHiermee slaat u ICC-profielen op in het JPEG-bestand.
Een afbeelding voor het web optimaliseren
Kleurprofielen
Exportopties voor Photoshop
Als uw document meerdere tekengebieden bevat, geeft u eerst op hoe u deze wilt exporteren. Pas dan klikt u op Opslaan (Windows) of Exporteer
(Mac OS) in het dialoogvenster Exporteren. Als u ieder tekengebied als een afzonderlijk PSD-bestand wilt exporteren, selecteert u Tekengebieden
gebruiken in het dialoogvenster Exporteren. Als u slechts een bereik van tekengebieden wilt exporteren, geeft u het desbetreffende bereik op. Klik
vervolgens op Opslaan (Windows) of Exporteer (Mac OS) en geef de volgende opties op:
KleurmodelHiermee bepaalt u het kleurmodel van het geëxporteerde bestand. Het exporteren van een CMYK-document als RGB-document, of
andersom, kan onverwachte wijzigingen in transparante gebieden tot gevolg hebben. Dit geldt vooral voor gebieden met overvloeimodi. Als u het
kleurmodel wijzigt, moet u de illustratie exporteren als een vlakke afbeelding (de optie Lagen schrijven is dan niet beschikbaar).
ResolutieHiermee bepaalt u de resolutie van het geëxporteerde bestand.
Vlakke afbeeldingHiermee worden alle lagen samengevoegd en wordt de illustratie geëxporteerd als een gerasterde afbeelding. Als u deze optie
kiest, blijft de visuele weergave van de illustratie behouden.
Lagen schrijvenHiermee exporteert u groepen, samengestelde vormen, geneste lagen en segmenten als afzonderlijke, bewerkbare Photoshop-
lagen. Geneste lagen die meer dan vijf lagen diep zijn, worden samengevoegd tot één Photoshop-laag. Selecteer Maximale bewerkbaarheid als u
transparante objecten (objecten met een dekkingsmasker, een constante dekking van minder dan 100% of een andere overvloeimodus dan
Normaal) wilt exporteren als actieve, bewerkbare Photoshop-lagen.
Bewerkbaarheid van tekst behoudenHiermee exporteert u horizontale en verticale punttekst in lagen (inclusief geneste lagen tot maximaal vijf
lagen diep) naar bewerkbare Photoshop-tekst. Als hierdoor de weergave van de illustratie wordt beïnvloed, kunt u deze optie uitschakelen, zodat
de tekst wordt gerasterd.
Maximale bewerkbaarheidHiermee schrijft u elke bovenste sublaag naar een afzonderlijke Photoshop-laag, als hierdoor de weergave van de
illustratie niet wordt beïnvloed. Bovenste lagen worden Photoshop-laagsets. Transparante objecten blijven bewerkbare transparante objecten. Er
wordt ook een Photoshop-vormlaag gemaakt voor elke samengestelde vorm in een bovenste laag, als hierdoor de weergave van de illustratie niet
wordt beïnvloed. Als u samengestelde vormen wilt schrijven met effen lijnen, wijzigt u het verbindingstype in Afgerond. Ongeacht of u deze optie
selecteert, alle lagen die meer dan vijf niveaus diep zijn, worden samengevoegd in één Photoshop-laag.
Opmerking: Illustrator kan geen samengestelde vormen exporteren waarop grafische stijlen, onderbroken lijnen of penselen zijn toegepast.
Dergelijke samengestelde vormen worden gerasterd.
Anti-aliasHiermee worden rafelige randen in de illustratie vloeiend gemaakt door middel van supersampling. Als u deze optie uitschakelt, blijven
353
Naar boven
Naar boven
de harde randen van lijnwerk behouden bij het rasteren.
ICC-profiel insluitenMaakt een document met beheerde kleuren.
Exportopties voor PNG
Als uw document meerdere tekengebieden bevat, geeft u eerst op hoe u deze wilt exporteren. Pas dan klikt u op Opslaan (Windows) of Exporteer
(Mac OS) in het dialoogvenster Exporteren. Als u ieder tekengebied als een afzonderlijk PNG-bestand wilt exporteren, selecteert u Tekengebieden
gebruiken in het dialoogvenster Exporteren. Als u slechts een bereik van tekengebieden wilt exporteren, geeft u het desbetreffende bereik op. Klik
vervolgens op Opslaan (Windows) of Exporteer (Mac OS) en geef de volgende opties op:
ResolutieHiermee bepaalt u de resolutie van de gerasterde afbeelding. Hogere resolutiewaarden resulteren in betere beeldkwaliteit, maar ook in
grotere bestanden.
Opmerking: Sommige toepassingen openen PNG-bestanden met 72 ppi, onafhankelijk van de resolutie die u opgeeft. In dergelijke toepassingen
worden de afmetingen van de afbeelding gewijzigd. (Een illustratie die bijvoorbeeld met 150 ppi is opgeslagen, wordt meer dan twee keer zo groot
als een illustratie die met 72 ppi is opgeslagen.) Wijzig daarom de resolutie alleen als u weet dat de doeltoepassing andere resoluties dan 72 ppi
ondersteunt.
KleurHiermee geeft u een kleur voor de vulling van transparantie op. Kies Transparant om transparantie te behouden, Wit om transparantie met
wit te vullen, Zwart om transparantie met zwart te vullen of Anders als u een andere kleur wilt selecteren.
Anti-aliasHiermee worden rafelige randen in de illustratie vloeiend gemaakt door middel van supersampling. Als u deze optie uitschakelt, blijven
de harde randen van lijnwerk behouden bij het rasteren.
InterliniërenHiermee worden voorlopige versies van de afbeelding in lage resolutie weergegeven in de browser terwijl de afbeelding wordt
gedownload. Door het gebruik van interliniëring lijkt de laadtijd korter, maar de bestanden worden wel groter.
Een afbeelding voor het web optimaliseren
Exportopties voor TIFF
Als uw document meerdere tekengebieden bevat, geeft u eerst op hoe u deze wilt exporteren. Pas dan klikt u op Opslaan (Windows) of Exporteer
(Mac OS) in het dialoogvenster Exporteren. Als u ieder tekengebied als een afzonderlijk TIFF-bestand wilt exporteren, selecteert u Tekengebieden
gebruiken in het dialoogvenster Exporteren. Als u slechts een bereik van tekengebieden wilt exporteren, geeft u het desbetreffende bereik op. Klik
vervolgens op Opslaan (Windows) of Exporteer (Mac OS) en geef de volgende opties op:
KleurmodelHiermee bepaalt u het kleurmodel van het geëxporteerde bestand.
ResolutieHiermee bepaalt u de resolutie van de gerasterde afbeelding. Hogere resolutiewaarden resulteren in betere beeldkwaliteit, maar ook in
grotere bestanden.
Anti-aliasHiermee worden rafelige randen in de illustratie vloeiend gemaakt door middel van supersampling. Als u deze optie uitschakelt, blijven
de harde randen van lijnwerk behouden bij het rasteren.
LZW-compressieHiermee past u LZW-compressie toe, een compressiemethode zonder verlies die de details niet uit de afbeelding verwijdert.
Selecteer deze optie om een kleiner bestand te maken.
BytevolgordeHiermee bepaalt u de juiste bytevolgorde voor het schrijven van het afbeeldingsbestand op basis van het platform dat u kiest.
Illustrator en de meeste recente toepassingen kunnen bestanden lezen met de bytevolgorde van beide platforms. Als u niet weet in welk
programma het bestand kan worden geopend, selecteert u het platform waarop het bestand wordt gelezen.
ICC-profiel insluitenMaakt een document met beheerde kleuren.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
354
Bestandsinformatie en metagegevens
Naar boven
Naar boven
Metagegevens
Overzicht van het deelvenster Documentinfo
Metagegevens zijn een aantal gestandaardiseerde gegevens over een bestand, zoals de auteursnaam, resolutie, kleurruimte, het auteursrecht, en
toegepaste trefwoorden.
In het deelvenster Documentinfo worden niet alleen algemene informatie en objectkenmerken weergegeven, maar ook het aantal en de namen van
grafische stijlen, aangepaste kleuren, verlopen, lettertypen en geplaatste illustraties.
Metagegevens
Metagegevens zijn een aantal gestandaardiseerde gegevens over een bestand, zoals de auteursnaam, resolutie, kleurruimte, auteursrecht en
toegepaste sleutelwoorden. De meeste digitale camera's bevestigen bijvoorbeeld enige basisgegevens aan een afbeeldingsbestand, zoals hoogte,
breedte, bestandsindeling en de tijd waarop de afbeelding is genomen. Met behulp van metagegevens kunt u uw workflow stroomlijnen en uw
bestanden ordenen.
Over de XMP-standaard
Metagegevensinformatie wordt opgeslagen met de Extensible Metadata Platform-standaard (XMP), waarop Adobe Bridge, Adobe Illustrator,
Adobe InDesign en Adobe Photoshop zijn gebouwd. Aanpassingen die met Photoshop® Camera Raw in afbeeldingen worden aangebracht,
worden opgeslagen als XMP-metagegevens. XMP is samengesteld op basis van XML en in de meeste gevallen worden de metagegevens in het
bestand opgeslagen. Indien het niet mogelijk is om de informatie in het bestand op te slaan, worden metagegevens in een apart bestand
opgeslagen, een zogenaamd secundair bestand. XMP vereenvoudigt het uitwisselen van metagegevens tussen Adobe-toepassingen en tussen
verschillende publicatieworkflows. U kunt bijvoorbeeld de metagegevens van een bestand als een sjabloon opslaan en de metagegevens
vervolgens importeren in andere bestanden.
Metagegevens die in andere indelingen zijn opgeslagen, zoals de Exif-, IPTC (IIM)-, GPS- en TIFF-indelingen, worden gesynchroniseerd en
beschreven met XMP, zodat ze gemakkelijker kunnen worden weergegeven en beheerd. Andere toepassingen en functies (bijvoorbeeld Adobe
Drive) maken ook gebruik van XMP om te communiceren en om informatie op te slaan, zoals commentaar bij een versie, die u kunt opzoeken met
Adobe Bridge.
In de meeste gevallen blijven de metagegevens in het bestand behouden, zelfs als de bestandsindeling wordt gewijzigd (bijvoorbeeld van PSD in
JPG). Metagegevens worden ook behouden wanneer de bestanden in een Adobe-document of -project worden geplaatst.
C++- en Java-ontwikkelaars kunnen het verwerken en uitwisselen van metagegevens aanpassen met gebruik van de XMP Toolkit SDK. Adobe
Flash- en Flex-ontwikkelaars kunnen het dialoogvenster Bestandsinfo aanpassen met gebruik van de XMP File Info SDK. Bezoek de Adobe-
website voor meer informatie.
Werken met metagegevens in Adobe Bridge en Adobe Creative Suite-componenten
Veel van de krachtige functies van Adobe Bridge waarmee u uw bestanden en bestandsversies kunt ordenen, zoeken en bijhouden, zijn
afhankelijk van XMP-metagegevens in uw bestanden. Adobe Bridge biedt twee manieren om met metagegevens te werken: via het deelvenster
Metagegevens en via het dialoogvenster Bestandsinfo.
In bepaalde gevallen kunnen er meerdere weergaven voor dezelfde metagegevenseigenschap bestaan. Een eigenschap kan bijvoorbeeld in een
weergave worden aangeduid met Auteur en in een andere met Maker, maar allebei verwijzen ze naar dezelfde onderliggende eigenschap. Zelfs
als u deze weergaven voor bepaalde workflows aanpast, blijven ze voldoen aan de XMP-standaard.
Overzicht van het deelvenster Documentinfo
In het deelvenster Documentinfo worden niet alleen algemene informatie en objectkenmerken weergegeven, maar ook het aantal en de namen van
grafische stijlen, eigen kleuren, patronen, verlopen, lettertypen en geplaatste illustraties. Kies Venster > Documentinfo om het deelvenster weer te
geven.
Als u een ander type informatie wilt weergeven, selecteert u een optie in het deelvenstermenu: Document, Objecten, Afbeeldingsstijlen,
Hebreeuwse en Arabische gebruikers kunnen glyphs toepassen vanuit de standaardtekenreeks. Als u echter een glyph wilt zoeken, selecteren en
toepassen vanuit de standaardtekenset of vanuit een andere taalreeks, gebruikt u het deelvenster Glyphs:
InDesign: Venster > Tekst en tabellen > Glyphs
Illustrator: Venster > Tekst > Glyphs
Glyphs zoeken, selecteren en toepassen
385
386
Teken- en alineastijlen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Teken- en alineastijlen
Teken- of alineastijlen maken
Teken- of alineastijlen bewerken
Stijloverschrijvingen verwijderen
Teken- of alineastijlen verwijderen
Teken- en alineastijlen uit een ander Illustrator-document laden
Teken- en alineastijlen
Een tekenstijl is een verzameling opmaakkenmerken voor tekens die u op een geselecteerd tekstbereik kunt toepassen. Een alineastijl omvat
opmaakkenmerken voor zowel tekens als alinea's en kan op een of meer geselecteerde alinea's worden toegepast. Als u teken- en alineastijlen
gebruikt, bespaart u tijd en bent u zeker van een consistente opmaak.
Met de deelvensters Tekenstijlen en Alineastijlen kunt u teken- en alineastijlen maken, toepassen en beheren. Om een stijl toe te passen,
selecteert u eenvoudigweg de tekst en klikt u in een van de deelvensters op de naam van een stijl. Als u geen tekst selecteert, wordt de stijl
toegepast op nieuwe tekst.
Deelvenster Alineastijlen
A.StijlnaamB.Stijl met extra opmaak (overschrijvingen)C.DeelvenstermenuD.Knop Nieuwe stijlE.Pictogram Verwijderen
Als u tekst selecteert of de cursor in de tekst plaatst, worden de actieve stijlen gemarkeerd in de deelvensters Tekenstijlen en Alineastijlen.
Standaard is elk teken in een document ingesteld op Normale tekenstijl en elke alinea op Normale alineastijl. Deze standaardstijlen vormen de
bouwstenen van elke andere stijl die u maakt.
Een plusteken naast een stijlnaam geeft aan dat er sprake is van overschrijvingen van de stijl. Een overschrijving is elke opmaak die niet
overeenkomt met de kenmerken die voor de stijl zijn gedefinieerd. Als u instellingen in de deelvensters Teken en OpenType wijzigt, overschrijft u
de huidige tekenstijl. Als u de instellingen in het deelvenster Alinea wijzigt, overschrijft u evenzo de huidige alineastijl.
Als u een video wilt bekijken over het gebruik van teken- en alineastijlen in Illustrator, gaat u naar www.adobe.com/go/vid0047_nl.
Teken- of alineastijlen maken
1. Selecteer tekst als u een nieuwe stijl wilt maken op basis van de opmaak van deze tekst.
2. Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Tekenstijlen of Alineastijlen:
Als u een stijl met de standaardnaam wilt maken, klikt u op de knop Nieuwe stijl maken.
Als u een stijl met een aangepaste naam wilt maken, kiest u Nieuwe stijl in het deelvenstermenu. Typ een naam en klik op OK.
Als u een kopie van een teken- of alineastijl wilt maken, sleept u de stijl naar de knop Nieuwe stijl.
Teken- of alineastijlen bewerken
U kunt de definitie wijzigen van de standaard teken- en alineastijlen en van alle nieuwe stijlen die u maakt. Nadat u een stijldefinitie hebt gewijzigd,
wordt alle tekst die met die stijl is opgemaakt, aangepast met de nieuwe stijldefinitie.
1. Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Tekenstijlen of Alineastijlen:
Selecteer de stijl in het deelvenster. Kies vervolgens Opties voor tekenstijl in het menu van het deelvenster Tekenstijlen of Opties voor
alineastijl in het menu van het deelvenster Alineastijlen.
387
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Dubbelklik op de naam van de stijl.
Opmerking: Als u dubbelklikt, wordt de stijl op geselecteerde tekst toegepast. Als geen tekst is geselecteerd, wordt de stijl toegepast
op nieuwe tekst die u typt. Als u de stijl niet wilt toepassen, houdt u Shift+Ctrl (Windows) of Shift+Command (Mac OS) ingedrukt
wanneer u dubbelklikt op de naam van de stijl.
2. Selecteer een categorie opmaakopties aan de linkerkant van het dialoogvenster en stel de gewenste opties in. U kunt naar een andere
groep opmaakopties schakelen door een andere categorie te selecteren.
Zoek de naam van de optie in de Help voor meer informatie over opmaakopties.
3. Als u de gewenste opties hebt ingesteld, klikt u op OK.
Stijloverschrijvingen verwijderen
Een plusteken naast een stijlnaam in het deelvenster Tekenstijlen of het deelvenster Alineastijlen geeft aan dat er sprake is van overschrijvingen
van de stijl. Een overschrijving is elke opmaak die niet overeenkomt met de kenmerken die voor de stijl zijn gedefinieerd. U kunt
stijloverschrijvingen op verschillende manieren verwijderen:
Als u overschrijvingen wilt verwijderen en de tekst weer wilt weergeven met de opmaakkenmerken die voor de stijl zijn gedefinieerd, past u
de stijl nogmaals toe of kiest u Overschrijvingen wissen in het menu van het deelvenster.
Om overschrijvingen te verwijderen wanneer u een andere stijl toepast, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op de
stijlnaam klikt.
Om de stijl opnieuw te definiëren en de huidige weergave van de tekst te behouden, selecteert u ten minste één teken van de tekst en kiest
u de opdracht Stijl opnieuw definiëren.
Als u stijlen gebruikt om zeker te zijn van een consistente opmaak, kunt u beter geen overschrijvingen gebruiken. Als u snelle, eenmalige
tekst opmaakt, vormen deze overschrijvingen geen probleem.
Teken- of alineastijlen verwijderen
Wanneer u een stijl verwijdert, wordt de weergave van de alinea's die op basis van de stijl zijn opgemaakt, niet gewijzigd, maar zijn de
opmaakkenmerken niet langer gekoppeld aan een stijl.
1. Selecteer een of meerdere namen van stijlen in het deelvenster Tekenstijlen of Alineastijlen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Tekenstijl verwijderen of Alineastijl verwijderen in het menu van het deelvenster.
Klik op het pictogram Verwijderen onder in het deelvenster.
Sleep de stijl naar het pictogram Verwijderen onder in het deelvenster.
Als u alle ongebruikte stijlen wilt verwijderen, kiest u Ongebruikte selecteren in het menu van het deelvenster en klikt u vervolgens op
het pictogram Verwijderen.
Teken- en alineastijlen uit een ander Illustrator-document laden
1. Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Tekenstijlen of Alineastijlen:
Kies Tekenstijlen laden of Alineastijlen laden in het deelvenstermenu.
Kies Alle stijlen laden in het deelvenstermenu om zowel teken- als alineastijlen te laden.
2. Dubbelklik op het Illustrator-document met de stijlen die u wilt importeren.
Meer Help-onderwerpen
Video over het gebruik van stijlen in Illustrator
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
388
Samengestelde lettertypen maken
Naar boven
Een samengesteld lettertype maken
De tekens van een samengesteld lettertype aanpassen
Een samengesteld lettertype verwijderen
Een samengesteld lettertype exporteren
U kunt tekens van Japanse en romeinse lettertypen vermengen en deze als één samengesteld lettertype gebruiken. Samengestelde lettertypen
worden aan het begin van de lettertypelijst weergegeven.
Samengestelde lettertypen moeten op Japanse lettertypen zijn gebaseerd. U kunt bijvoorbeeld geen lettertypen maken die Chinese of Koreaanse
lettertypen bevatten. U kunt ook geen op Chinees of Koreaans gebaseerde samengestelde lettertypen gebruiken die uit een andere toepassing zijn
gekopieerd.
Een samengesteld lettertype maken
U kunt tekens van Japanse en romeinse lettertypen vermengen en deze als één samengesteld lettertype gebruiken. Samengestelde lettertypen
worden aan het begin van de lettertypelijst weergegeven.
Belangrijk: Samengestelde lettertypen moeten op Japanse lettertypen zijn gebaseerd. U kunt bijvoorbeeld geen lettertypen maken die Chinese
of Koreaanse lettertypen bevatten. U kunt ook geen op Chinees of Koreaans gebaseerde samengestelde lettertypen gebruiken die uit een andere
toepassing zijn gekopieerd.
1. Kies Tekst > Samengestelde lettertypen. Als deze opdracht niet wordt weergegeven, schakelt u Aziatische opties tonen in voorkeuren voor
Tekst in.
2. Klik op Nieuw, typ een naam voor het samengestelde lettertype en klik vervolgens op OK.
3. Als u eerder samengestelde lettertypen hebt opgeslagen, kunt u ook een samengesteld lettertype selecteren waarop u het nieuwe
Opmerking: Voor Aziatische OpenType-lettertypen zijn mogelijk extra functies beschikbaar.
Via het menu van het deelvenster OpenType, in de rechterbovenhoek van het deelvenster, krijgt u toegang tot extra opdrachten en opties. Op
www.adobe.com/go/vid0048_nl vindt u een video over het werken met het deelvenster Glyphs en het deelvenster Open Type.
Alternatieve glyphs markeren in de tekst
1. Kies Bestand > Documentinstellingen.
2. Selecteer Vervangen glyphs markeren en klik op OK. Vervangen glyphs in de tekst worden gemarkeerd.
Ligaturen en contextafhankelijke alternatieven gebruiken
Ligaturen zijn typografische vervangingstekens voor bepaalde lettercombinaties. De meeste lettertypen bevatten ligaturen voor
standaardlettercombinaties als fi, fl, ff, ffi en ffl. Daarnaast bevatten sommige lettertypen handmatige ligaturen voor lettercombinaties als ct, st en ft.
Hoewel het lijkt alsof de tekens van ligaturen zijn gecombineerd, kunnen de afzonderlijke tekens zonder problemen worden bewerkt en wordt de
spellingcontrole op de normale manier uitgevoerd.
Contextafhankelijke alternatieven zijn alternatieve tekens die in bepaalde scriptlettertypen voorkomen om het aan elkaar schrijven van letters te
verzorgen. Als u bijvoorbeeld Caflisch Script Pro gebruikt en contextuele alternatieven hebt ingeschakeld, worden de letters 'bl' in het woord
'bloem' samengevoegd zodat het lijkt alsof ze met de hand geschreven zijn.
1. Selecteer de tekens of tekstobjecten waarop u de instelling wilt toepassen. Als u geen tekst selecteert, wordt de instelling toegepast op
416
Naar boven
Naar boven
nieuwe tekst.
2. Zorg ervoor dat een OpenType-lettertype is geselecteerd.
3. Voer in het deelvenster OpenType een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Standaardligaturen om ligaturen voor standaardlettercombinaties (zoals fi, fl, ff, ffi en ffl) in of uit te schakelen.
Klik op de knop Handmatige ligaturen om optionele ligaturen in of uit te schakelen (mits deze beschikbaar zijn in het huidige lettertype).
Klik op de knop Contextafhankelijke alternatieven om contextafhankelijke ligaturen in of uit te schakelen (mits deze beschikbaar zijn in
het huidige lettertype).
Sierletters, alternatieven voor titelformaat of stijlalternatieven gebruiken
Veel OpenType-lettertypen bevatten gestileerde tekens waarmee u decoratieve elementen kunt toevoegen aan tekst. Sierletters zijn tekens met
extra uithalen. Alternatieven voor titelformaat zijn tekens (doorgaans in hoofdletters) die speciaal zijn ontworpen voor tekst met een grote
tekengrootte, zoals titels. Stijlalternatieven zijn gestileerde tekens die om esthetische redenen worden gebruikt.
1. Selecteer de tekens of tekstobjecten waarop u de instelling wilt toepassen. Als u geen tekst selecteert, wordt de instelling toegepast op
nieuwe tekst.
2. Zorg ervoor dat een OpenType-lettertype is geselecteerd.
3. Voer in het deelvenster OpenType een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Sierletter om sierletters in of uit te schakelen (mits deze beschikbaar zijn in het huidige lettertype).
Klik op de knop Stijlalternatieven om stijlalternatieven in of uit te schakelen (mits deze beschikbaar zijn in het huidige lettertype).
Klik op de knop Alternatieven voor titelformaat om alternatieven voor het titelformaat in of uit te schakelen (mits deze beschikbaar zijn in
het huidige lettertype).
Niet-afdrukbare tekens tonen of verbergen
Niet-afdrukbare tekens zijn onder meer handmatige en automatische regeleinden, tabs, spaties, vaste spaties, doublebyte-tekens (inclusief
spaties), harde afbreekstreepjes en het teken voor het einde van de tekst.
Als u de tekens wilt weergeven terwijl u tekst opmaakt en bewerkt, kiest u Tekst > Verborgen tekens tonen. Een vinkje geeft aan dat de niet-
afdrukbare tekens worden weergegeven.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
417
Tabs
Naar boven
Naar boven
Overzicht van het deelvenster Tabs
Tabs instellen
Herhaalde tabstops
Tabs verplaatsen
Tabstops verwijderen
Tekens opgeven voor decimale tabs
Opvultekens toevoegen
U kunt het deelvenster Tabs (Venster > Tekst > Tabs) gebruiken om tabstops voor een alinea of tekstobject in te stellen. Aanvullende informatie
over het gebruik en het instellen van tabs vindt u in de online Help.
Overzicht van het deelvenster Tabs
U kunt het deelvenster Tabs (Venster > Tekst > Tabs) gebruiken om tabstops voor een alinea of tekstobject in te stellen.
Deelvenster Tabs
A.TabuitlijningsknoppenB.TabpositieC.Vak OpvultekenD.Vak Uitlijnen opE.DeelvenstermenuF.TabliniaalG.Deelvenster boven tekst
plaatsen
Het menu van het deelvenster Tabs bevat nog meer opdrachten en opties. Als u dit menu wilt gebruiken, klikt u op het driehoekje rechtsboven in
het deelvenster.
Het deelvenster Tabs uitlijnen met een geselecteerd tekstobject
U kunt het deelvenster Tabs overal in het werkgebied plaatsen, maar in de praktijk is het vaak handig om het deelvenster Tabs uit te lijnen met
een tekstobject.
Klik op het magneetpictogram . Het deelvenster Tabs wordt vlak boven het geselecteerde tekstobject geplaatst, waarbij het nulpunt wordt
uitgelijnd met de linkermarge. Indien nodig kunt u de rechterbenedenhoek van het deelvenster slepen om de liniaal te vergroten of te verkleinen.
Tabstops magnetisch op de liniaaleenheden plaatsen
U kunt tabstops standaard overal op de liniaal plaatsen.
Kies Magnetische eenheid in het menu van het deelvenster Tabs of houd Shift ingedrukt terwijl u een tabstop sleept.
De maateenheden van de tabliniaal wijzigen
De maateenheden van de tabliniaal zijn gebaseerd op de instellingen voor algemene eenheden die zijn opgegeven in de voorkeuren van
Eenheden (voor alle bestanden), of op de eenheden die zijn opgegeven in het dialoogvenster Documentinstellingen (voor het huidige bestand).
Als u de maateenheden wilt wijzigen voor alle bestanden, geeft u een nieuwe waarde op in de instellingen voor algemene eenheden in de
voorkeuren voor Eenheden.
Als u de maateenheden wilt wijzigen voor het huidige bestand, geeft u een nieuwe waarde op in het dialoogvenster Documentinstellingen.
Tabs instellen
Tabstops worden op een hele alinea toegepast. Wanneer u de eerste tab instelt, worden alle standaardtabstops aan de linkerkant van de stop
verwijderd. Terwijl u meer tabstops instelt, worden alle standaardtabs tussen de tabs die u instelt, verwijderd.
1. Plaats de cursor in een alinea of selecteer een tekstobject als u tabstops voor alle alinea's in het object wilt instellen.
2. Klik in het deelvenster Tabs op een tabuitlijningsknop om op te geven hoe tekst wordt uitgelijnd ten opzichte van de positie van de tab.
Links uitgevulde tabHiermee lijnt u horizontale tekst uit met de linkermarge; de rechtermarge blijft onregelmatig.
418
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Gecentreerd uitgevulde tabHiermee centreert u tekst op de tabmarkering.
Rechts uitgevulde tabHiermee lijnt u horizontale tekst uit met de rechtermarge; de linkermarge blijft onregelmatig.
Onderaan uitgevulde tabHiermee lijnt u verticale tekst uit met de ondermarge; de bovenmarge blijft onregelmatig.
Bovenaan uitgevulde tabHiermee lijnt u verticale tekst uit met de bovenmarge; de ondermarge blijft onregelmatig.
Decimaal uitgevulde tabHiermee lijnt u tekst uit met een speciaal teken, zoals een punt of een euroteken. Deze optie is handig als u
kolommen met getallen maakt.
U kunt de uitlijning van elke tab wijzigen door de tab te selecteren en op een van deze knoppen te klikken.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de tabliniaal om een nieuwe tabstop toe te voegen.
Typ een positie in het tekstvak X (voor horizontale tekst) of Y (voor verticale tekst) en druk op Enter of Return. Als de X- of Y-waarde is
geselecteerd, drukt u op de pijl-omhoog of pijl-omlaag om de tabwaarde met telkens 1 punt te verhogen of te verlagen.
Opmerking: Als u de tabliniaal gebruikt, kunt u tabstops niet in kleinere stappen dan 1 instellen. Als u de positie echter in het tekstvak
X of Y opgeeft, kunt u tabstops zelfs met tussenruimten van 0,01 punt instellen.
4. Herhaal stap 2 en 3 om extra tabstops toe te voegen.
Opmerking: Voor meer informatie over het instellen van inspringingen via het deelvenster Tabs raadpleegt u Tekst inspringen.
Herhaalde tabstops
Met de opdracht Tab herhalen voegt u meerdere tabstops toe op basis van de afstand tussen de geselecteerde tabstop en de linkerinspringing of
vorige tabstop.
1. Klik om een invoegpunt in de alinea te plaatsen.
2. Selecteer een tabstop op de liniaal in het deelvenster Tabs.
3. Kies Tab herhalen in het menu van het deelvenster.
Herhaalde tabstops
A.Knoppen voor tabuitlijningB.Tabstop op de liniaalC.Deelvenstermenu
Tabs verplaatsen
1. Selecteer een tabstop op de liniaal in het deelvenster Tabs.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Typ een nieuwe positie in het tekstvak X (voor horizontale tekst) of Y (voor verticale tekst) en druk op Enter of Return.
Sleep de tabstop naar een nieuwe positie.
Houd de Ctrl-toets (Windows) of Command-toets (Mac OS) tijdens het slepen ingedrukt om alle tabstops in één keer te verplaatsen.
Tijdens het verplaatsen van tabstops wordt in de geselecteerde tekst een visuele markering weergegeven.
Tabstops verwijderen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de tabstop van de liniaal.
Selecteer de tabstop en kies Tab verwijderen in het menu van het deelvenster.
Kies Alles wissen in het menu van het deelvenster om de standaardtabstops te herstellen.
Tekens opgeven voor decimale tabs
U gebruikt decimale tabs als u tekst wilt uitlijnen met een door u opgegeven teken, zoals een punt of een euroteken.
419
Naar boven
1. Maak of selecteer een decimale tab op de tabliniaal in het deelvenster Tabs.
2. Typ in het vak Uitlijnen op het teken waarop u wilt uitlijnen. U kunt elk gewenst teken typen of plakken. Zorg ervoor dat de alinea's die u
uitlijnt, dit teken bevatten.
Tekst die met een decimale tab is uitgelijnd
Opvultekens toevoegen
Een opvulteken is een herhaald patroon van tekens, bijvoorbeeld een reeks punten of streepjes, tussen een tabstop en de de tekst die daarop
volgt.
1. Selecteer een tabstop op de liniaal in het deelvenster Tabs.
2. Typ een patroon van maximaal acht tekens in het vak Opvulteken en druk op Enter of Return. De opgegeven tekens worden over de breedte
van de tab ingevoegd.
3. Om het lettertype of andere opmaakkenmerken van het vulteken te wijzigen, selecteert u het tabteken in het tekstkader en kiest u de
gewenste opmaak in het deelvenster Teken of het menu Tekst.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
420
Tekst uit Illustrator 10 bijwerken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Tekst bijwerken die in Illustrator 10 is gemaakt
Alle oudere tekst in een document bijwerken
Geselecteerde oudere tekst bijwerken
Tekstobjecten die in Illustrator 10 en oudere versies zijn gemaakt, kunt u niet bewerken voordat u ze bijwerkt voor gebruik in nieuwere versies.
Nadat u de tekst hebt bijgewerkt, hebt u toegang tot alle tekstfuncties in Illustrator CS5, zoals alinea- en tekenstijlen, optische tekenspatiëring en
volledige ondersteuning voor OpenType®-lettertypen.
Tekst bijwerken die in Illustrator 10 is gemaakt
Tekstobjecten die in Illustrator 10 en oudere versies zijn gemaakt, kunt u niet bewerken voordat u ze bijwerkt voor gebruik in nieuwere versies.
Nadat u de tekst hebt bijgewerkt, hebt u toegang tot alle tekstfuncties in Illustrator CS5, zoals alinea- en tekenstijlen, optische tekenspatiëring en
volledige ondersteuning voor OpenType®-lettertypen.
Als u de tekst niet wilt bewerken, hoeft u de tekst niet bij te werken. Tekst die niet is bijgewerkt, wordt oudere tekst genoemd. U kunt oudere tekst
weergeven, verplaatsen en afdrukken. U kunt deze tekst echter niet bewerken. Het omsluitende kader van oudere tekst bevat een x wanneer de
tekst is geselecteerd.
Na het bijwerken van oudere tekst kan de tekst enigszins zijn verplaatst. U kunt de tekst gemakkelijk aanpassen of uw kunt een kopie van de
oorspronkelijke tekst gebruiken ter referentie. Standaard wordt het woord '[Omgezet]' aan de naam van het bestand toegevoegd, of u de tekst in
het bestand bijwerkt of niet. Zo wordt een kopie van het document gemaakt zodat het oorspronkelijke bestand ongeschonden blijft. U kunt
vervolgens kiezen of u het origineel later wilt bijwerken of, als u het al hebt bijgewerkt, terugkeren naar de originele versie.
Opmerking: Als u niet wilt dat Illustrator iets toevoegt aan de bestandsnaam, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Algemeen (Windows) of
Illustrator > Voorkeuren > Algemeen (Mac OS) en schakelt u de optie Toevoegen [omgezet] bij het openen van verouderde bestanden uit.
Alle oudere tekst in een document bijwerken
Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u het document opent, klikt u op Bijwerken wanneer daarom wordt gevraagd.
Nadat u het document hebt geopend kiest u Tekst > Oudere tekst > Alle oudere tekst bijwerken.
Geselecteerde oudere tekst bijwerken
Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de tekst wilt bijwerken zonder een kopie te maken, selecteert u het tekstobject en kiest u Tekst > Oudere tekst > Geselecteerde oudere
tekst bijwerken. U kunt ook een tekstgereedschap selecteren en in de tekst klikken die u wilt bijwerken of u kunt met het gereedschap
Selecteren dubbelklikken op de tekst die u wilt bijwerken. Klik vervolgens op Bijwerken.
Als u de oudere tekst in een laag onder de bijgewerkte tekst wilt behouden, selecteert u een tekstgereedschap en klikt u in de tekst die u wilt
bijwerken. U kunt ook met het gereedschap Selecteren dubbelklikken op de tekst die u wilt bijwerken. Klik vervolgens op Tekstlaag kopiëren.
Zo kunt u de lay-out van de oudere tekst vergelijken met de bijgewerkte tekst.
Als u een kopie van oudere tekst maakt wanneer u de tekst bijwerkt, kunt u de volgende opdrachten gebruiken:
Tekst > Oudere tekst > Kopieën tonen of Kopieën verbergen om de gekopieerde tekstobjecten te tonen of te verbergen.
Tekst > Oudere tekst > Kopieën selecteren om de gekopieerde tekstobjecten te selecteren.
Tekst > Oudere tekst > Kopieën verwijderen om de gekopieerde tekstobjecten te verwijderen.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
421
Speciale effecten maken
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
422
Vormgevingskenmerken
Naar boven
Naar boven
Vormgevingskenmerken
Overzicht van het deelvenster Vormgeving
Opgeven hoe u vormgevingskenmerken op nieuwe objecten wilt toepassen
Items aanwijzen voor weergavekenmerken
Weergavekenmerken beheren
U kunt de vormgeving van alle objecten, groepen en lagen in Adobe Illustrator wijzigen door middel van effecten en via de deelvensters
Vormgeving en Afbeeldingsstijlen. Daarnaast kunt u een object in essentiële onderdelen verdelen om elementen van het object onafhankelijk van
elkaar te wijzigen.
Vormgevingskenmerken
Vormgevingskenmerken zijn eigenschappen die het uiterlijk van een object beïnvloeden zonder de onderliggende structuur te wijzigen.
Vormgevingskenmerken omvatten vullingen, lijnen, transparantie en effecten. Als u een vormgevingskenmerk toepast op een object en dat
kenmerk later bewerkt of verwijdert, worden het onderliggende object of andere kenmerken die op dat object zijn toegepast, niet gewijzigd.
U kunt vormgevingskenmerken op elk niveau van de laaghiërarchie instellen. Als u bijvoorbeeld een slagschaduweffect toepast op een laag,
krijgen alle objecten op de laag een slagschaduweffect. Als u echter een object uit de laag verplaatst, heeft het object geen slagschaduw meer
omdat het effect bij de laag behoort, en niet bij elk object in de laag.
Het deelvenster Vormgeving is de aangewezen plek om te werken met vormgevingskenmerken. U kunt vormgevingskenmerken toepassen op
lagen, groepen en objecten, en vaak ook op vullingen en lijnen. Hierdoor kan de hiërarchie van kenmerken in de illustratie zeer complex worden.
Als u bijvoorbeeld één effect toepast op een hele laag en een ander effect op een object in de laag, is het moeilijk na te gaan welk effect een
verandering in de illustratie veroorzaakt. In het deelvenster Vormgeving ziet u welke vullingen, lijnen, afbeeldingsstijlen en effecten op een object,
groep of laag zijn toegepast.
Op www.adobe.com/go/lrvid4022_ai_nl vindt u een video over het gebruik van de deelvensters Vormgeving en Afbeeldingsstijlen.
Overzicht van het deelvenster Vormgeving
U gebruikt het deelvenster Vormgeving (Venster > Vormgeving) als u de vormgevingskenmerken wilt weergeven of aanpassen voor een object,
groep of laag. Vullingen en lijnen worden op stapelvolgorde vermeld. De volgorde van boven naar beneden in het deelvenster komt overeen met
de volgorde van voor naar achter in de illustratie. Effecten worden van boven naar beneden vermeld in de volgorde waarin ze zijn toegepast op de
illustratie.
Op www.adobe.com/go/lrvid4022_ai_nl vindt u een video over het gebruik van de deelvensters Vormgeving en Afbeeldingsstijlen.
Deelvenster Vormgeving met de kenmerken van een gegroepeerd object
A.Pad met lijn, vulling en slagschaduweffectB.Pad met effectC.Knop Nieuwe lijn toevoegenD.Knop Nieuwe vulling toevoegenE.Knop
Extra items weergeven in het deelvenster Vormgeving
Als u items selecteert die andere items bevatten, zoals een laag of groep, wordt in het deelvenster Vormgeving een item Inhoud weergegeven.
Dubbelklik op het item Inhoud.
423
Naar boven
Naar boven
Tekenkenmerken voor een tekstobject weergeven in het deelvenster Vormgeving
Als u een tekstobject selecteert, wordt in het deelvenster een item Tekens weergegeven.
1. Dubbelklik op het item Tekens in het deelvenster Vormgeving.
Opmerking: Als u de afzonderlijke tekenkenmerken voor tekst met gemengde vormgeving wilt bekijken, selecteert u het desbetreffende
teken.
2. Klik boven in het deelvenster op Type om naar de hoofdweergave terug te gaan.
Een kenmerk voor een geselecteerd object in- of uitschakelen
Als u een afzonderlijk kenmerk wilt in- of uitschakelen, klikt u op het oogje naast het kenmerk.
Als u alle verborgen kenmerken wilt inschakelen, kiest u Alle verborgen kenmerken tonen in het menu van het deelvenster Vormgeving.
Een kenmerk bewerken
Klik in de rij met kenmerken als u waarden wilt weergeven en instellen.
Klik op de onderstreepte tekst en geef nieuwe waarden weer in het dialoogvenster dat wordt weergegeven.
Miniaturen tonen of verbergen in het deelvenster Vormgeving
Kies Miniatuur tonen of Miniatuur verbergen in het menu van het deelvenster Vormgeving.
Opgeven hoe u vormgevingskenmerken op nieuwe objecten wilt toepassen
U kunt opgeven of u bestaande vormgevingskenmerken wilt overnemen voor nieuwe objecten of hierop alleen basiskenmerken wilt toepassen.
Als u slechts een enkelvoudige vulling en lijn op nieuwe objecten wilt toepassen, kiest u Nieuwe illustratie heeft basisvormgeving in het
deelvenstermenu.
Als u alle huidige weergavekenmerken op nieuwe objecten wilt toepassen, schakelt u Nieuwe illustratie heeft basisvormgeving uit in het
deelvenstermenu.
Items aanwijzen voor weergavekenmerken
Voordat u een vormgevingskenmerk kunt instellen of een stijl of effect kunt toepassen op een laag, groep of object, moet u het item in het
deelvenster Lagen aanwijzen. Wanneer u een object of groep met een selectiemethode selecteert, wijst u ook het object of de groep aan in het
deelvenster Lagen. Lagen kunt u echter alleen aanwijzen in het deelvenster.
Gearceerde doelpictogrammen in het deelvenster Lagen geven aan welke items vormgevingskenmerken bevatten.
A.Kolom voor aanwijzen en vormgevingB.SelectiekolomC.Groep met vormgevingskenmerkenD.Laag met
vormgevingskenmerkenE.Object met vormgevingskenmerken
Het doelpictogram geeft aan of een item in de laaghiërarchie vormgevingskenmerken heeft en of het is aangewezen:
Geeft aan dat het item niet is aangewezen en geen andere vormgevingskenmerken heeft dan een enkele vulling en een enkele lijn.
Geeft aan dat het item niet is aangewezen, maar wel vormgevingskenmerken heeft.
Geeft aan dat het item is aangewezen maar geen andere vormgevingskenmerken heeft dan een enkele vulling en een enkele lijn.
Geeft aan dat het item is aangewezen en vormgevingskenmerken heeft.
Klik op het doelpictogram van het item als u dit wilt aanwijzen in het deelvenster Lagen. Een dubbele ring of geeft aan dat het item is
424
Naar boven
aangewezen. Houd Shift tijdens het klikken ingedrukt als u meer items wilt aanwijzen.
Opmerking: Wanneer een object of groep met welke methode dan ook is geselecteerd, wordt het item ook aangewezen in het deelvenster
Lagen. Een laag kunt u daarentegen alleen aanwijzen door op het bijbehorende doelpictogram in het deelvenster Lagen te klikken.
Weergavekenmerken beheren
Een vormgevingskenmerk bewerken of toevoegen
U kunt een vormgevingskenmerk, zoals een effect, op elk gewenst moment openen en de instellingen ervan wijzigen.
Voer in het deelvenster Vormgeving een van de volgende handelingen uit:
Als u een kenmerk wilt bewerken, klikt u op de blauw onderstreepte naam van het kenmerk en geeft u wijzigingen op in het dialoogvenster
dat wordt geopend.
Als u een vulkleur wilt bewerken, klikt u in de rij voor de vulling en kiest u een nieuwe kleur in het kleurenvak.
Als u een nieuw effect wilt toevoegen, klikt u op Nieuw effect toevoegen .
Als u een kenmerk wilt verwijderen, klikt u op de rij met kenmerken en vervolgens op Verwijderen .
Een vormgevingskenmerk dupliceren
Selecteer een kenmerk in het deelvenster Vormgeving en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Geselecteerd item dupliceren in het deelvenster of kies Item dupliceren in het deelvenstermenu.
Sleep het vormgevingskenmerk naar de knop Geselecteerd item dupliceren in het deelvenster.
De stapelvolgorde van vormgevingskenmerken wijzigen
Sleep een vormgevingskenmerk omhoog of omlaag in het deelvenster Vormgeving. (Klik indien nodig op het driehoekje naast een item om de
inhoud weer te geven.) Wanneer de omtrek van het vormgevingskenmerk dat u sleept op de gewenste positie staat, laat u de muisknop los.
Het effect Slagschaduw toegepast op lijn (boven) en op vulling (onder)
Vormgevingskenmerken verwijderen of verbergen
1. Selecteer het object of de groep (of wijs een laag aan in het deelvenster Lagen).
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een kenmerk dat op uw illustratie is toegepast, tijdelijk wilt verbergen, klikt u op het zichtbaarheidspictogram in het deelvenster
Vormgeving. Klik nogmaals op dit pictogram om het kenmerk weer toegepast te zien.
Als u een specifiek kenmerk wilt verwijderen, selecteert u het kenmerk in het deelvenster Vormgeving en klikt u op het pictogram
Verwijderen
. U kunt ook Item verwijderen in het deelvenstermenu kiezen of het kenmerk naar het pictogram Verwijderen slepen.
425
Als u alle vormgevingskenmerken wilt verwijderen op een enkele vulling en lijn na, kiest u Tot basisvormgeving terugbrengen in het
menu van het deelvenster. U kunt ook het doelpictogram van een item in het deelvenster Lagen naar het pictogram Verwijderen in het
deelvenster Lagen slepen.
Als u alle weergavekenmerken, inclusief vullingen en lijnen, wilt verwijderen, klikt u op de knop Vormgeving wissen in het deelvenster
Vormgeving of kiest u Vormgeving wissen in het deelvenstermenu.
Weergavekenmerken tussen objecten kopiëren
U kunt weergavekenmerken kopiëren of verplaatsen door deze te slepen of door gebruik te maken van het gereedschap Pipet.
Weergavekenmerken kopiëren door te slepen
1. Selecteer het object of de groep met de weergave die u wilt kopiëren (of wijs de laag aan in het deelvenster Lagen).
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de miniatuur boven in het deelvenster Vormgeving naar een object in het documentvenster. Als u geen miniatuur ziet, kiest u
Miniatuur tonen in het deelvenstermenu.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u het doelpictogram in het deelvenster Lagen sleept naar het item waarnaar u
de weergavekenmerken wilt kopiëren.
Als u weergavekenmerken wilt verplaatsen in plaats van kopiëren, sleept u het doelpictogram in het deelvenster Lagen van een item met
de gewenste kenmerken naar het item waarop u ze wilt toepassen.
Weergavekenmerken kopiëren met het gereedschap Pipet
Met het gereedschap Pipet kunt u weergavekenmerken van het ene object naar het andere kopiëren. Zo kunt u bijvoorbeeld teken-, alinea-, vul-
en lijnkenmerken tussen tekstobjecten kopiëren. Standaard heeft het gereedschap Pipet invloed op alle kenmerken van een selectie. Als u wilt
aanpassen welke kenmerken door dit gereedschap worden beïnvloed, gebruikt u het dialoogvenster Pipet.
1. Selecteer het object, tekstobject of de tekens waarvan u de kenmerken wilt wijzigen.
2. Selecteer het gereedschap Pipet
.
3. Verplaats het gereedschap Pipet naar het object met de kenmerken die u wilt kopiëren. (Wanneer u de aanwijzer correct op tekst hebt
geplaatst, verandert de aanwijzer in een kleine T.)
4. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op het gereedschap Pipet als u alle weergavekenmerken wilt kopiëren en ze op het geselecteerde object wilt toepassen.
Houd Shift ingedrukt terwijl u klikt, als u alleen de kleur uit een gedeelte van een verloop, patroon, netobject of geplaatste afbeelding wilt
kopiëren en op de geselecteerde vulling of lijn wilt toepassen.
Houd Shift en daarna ook Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u klikt als u weergavekenmerken van een object wilt
toevoegen aan de weergavekenmerken van het geselecteerde object. U kunt ook Shift+Alt (Windows) of Shift+Option (Mac OS)
ingedrukt houden.
Opmerking: U kunt ook op een niet-geselecteerd object klikken om de kenmerken ervan te kopiëren en daarna met Alt (Windows) of
Option (Mac OS) ingedrukt klikken op een niet-geselecteerd object waarop u de kenmerken wilt toepassen.
Kenmerken van het bureaublad kopiëren met het gereedschap Pipet
1. Selecteer het object waarvan u de kenmerken wilt wijzigen.
2. Selecteer het gereedschap Pipet.
3. Klik in het document en blijf de muisknop ingedrukt houden.
4. Houd de muisknop ingedrukt terwijl u de aanwijzer op het bureaublad van de computer verplaatst over het object waarvan u de kenmerken
wilt kopiëren. Laat de muisknop los als de aanwijzer zich direct boven het object bevindt.
Belangrijk: Met het gereedschap Pipet kopieert u alleen de RGB-kleur van het scherm wanneer u kopieert naar een locatie buiten het
huidige document. Het gereedschap Pipet geeft met een zwart gekleurd vierkantje rechts van het gereedschap aan dat de RGB-kleur van
het scherm wordt gekopieerd.
De kenmerken opgeven die u met het gereedschap Pipet wilt kopiëren
1. Dubbelklik op het gereedschap Pipet.
2. Selecteer de kenmerken die u met het gereedschap Pipet wilt kopiëren. U kunt weergavekenmerken kopiëren, waaronder transparantie, en
diverse vulling- en lijneigenschappen, maar ook teken- en alinea-eigenschappen.
3. Kies het voorbeeldgroottegebied in het menu Raster voor monstergrootte.
426
4. Klik op OK.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
427
Werken met effecten
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Effecten
Een effect toepassen
Rastereffecten
Rasteropties
Effecten toepassen op bitmapafbeeldingen
Prestaties van effecten verbeteren
Een effect aanpassen of verwijderen
Effecten
Illustrator bevat allerlei effecten die u kunt toepassen op een object, groep of laag om de eigenschappen hiervan te wijzigen.
Illustrator CS3 en lager bevatten effecten en filters, maar nu bevat Illustrator alleen nog effecten (en SVG-filters). Het belangrijkste verschil tussen
een filter en een effect is dat een object of laag met een filter voorgoed wordt gewijzigd en dat een effect en de bijbehorende eigenschappen op
elk gewenst moment kunnen worden gewijzigd of verwijderd.
Zodra u een effect op een object hebt toegepast, wordt het effect in het deelvenster Vormgeving weergegeven. Vanuit het deelvenster Vormgeving
kunt u het effect bewerken, verplaatsen, dupliceren, verwijderen of opslaan als onderdeel van een afbeeldingsstijl. Als u een effect gebruikt, moet
u het object eerst uitbreiden voordat u toegang hebt tot de nieuwe punten.
Opmerking: Lagere versies van Illustrator bevatten filters en effecten.
De effecten in de bovenste helft van het menu Effecten zijn vectoreffecten. Deze effecten kunt u alleen toepassen op vectorobjecten of op de
vulling of lijn van een bitmapobject in het deelvenster Vormgeving. De volgende effecten en effectencategorieën in het bovenste gedeelte zijn
uitzonderingen op deze regel en kunnen op zowel vector- als bitmapobjecten worden toegepast: 3D-effecten, SVG-filters, Kromtrekeffecten,
Transformatie-effecten, Slagschaduw, Doezelaar, Binnenste gloed en Buitenste gloed.
De effecten in het onderste gedeelte van het menu Effecten zijn rastereffecten. U kunt ze op zowel vector- als bitmapobjecten toepassen.
Op www.adobe.com/go/lrvid4022_ai_nl vindt u een video over het gebruik van de deelvensters Vormgeving en Afbeeldingsstijlen.
Een effect toepassen
1. Selecteer het object of de groep (of wijs een laag aan in het deelvenster Lagen).
Als u een effect wilt toepassen op een specifiek kenmerk van een object, bijvoorbeeld de vulling of lijn, selecteert u het object en daarna het
kenmerk in het deelvenster Vormgeving.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies een opdracht in het menu Effect.
Klik op Nieuw effect toevoegen in het deelvenster Vormgeving en kies een effect.
3. Als een dialoogvenster wordt weergegeven, stelt u opties in en klikt u op OK.
Als u het effect en de laatstgebruikte instellingen wilt toepassen, kiest u Effect > [Effectnaam] toepassen. Als u het laatstgebruikte effect
wilt toepassen en de opties hiervan wilt instellen, kiest u Effect > [Effectnaam].
Rastereffecten
Rastereffecten zijn effecten die pixels in plaats van vectorgegevens genereren. Voorbeelden van rastereffecten zijn SVG-filters, alle effecten in het
onderste gedeelte van het menu Effect, en de opdrachten Binnenste gloed, Buitenste gloed, Doezelaar en Slagschaduw in het submenu Effect >
Stileer.
Met de RIE-functie (Resolution Independent Effects) in Illustrator CS5 kunt u het volgende doen:
Wanneer de resolutie in Instellingen van rastereffecten document wordt gewijzigd, krijgen de parameters van het effect een andere waarde
zodat de weergave van het effect minimaal of helemaal niet afwijkt. De nieuwe gewijzigde parameterwaarden worden weerspiegeld in het
dialoogvenster Effect.
Voor effecten met meerdere parameters krijgen in Illustrator alleen de parameters die gerelateerd zijn aan de resolutie-instelling van de
rastereffecten van het document, een andere waarde.
Het dialoogvenster Halftoonpatroon bevat bijvoorbeeld verschillende parameters. Wanneer de Instellingen van rastereffecten document
428
Naar boven
Naar boven
worden gewijzigd, krijgt alleen Grootte een andere waarde.
Het effect Halftoonpatroon voor- en nadat de resolutiewaarde is gewijzigd van 300 ppi in 150 ppi
U stelt de rasteropties voor een document in door Effect > Instellingen van rastereffecten document te kiezen. (Zie Rasteropties.)
Als een effect er op het scherm goed uitziet, maar er afgedrukt minder gedetailleerd of rafelig uitziet, verhoogt u de resolutie van de
rastereffecten van het document.
Rasteropties
U kunt de volgende opties instellen voor alle rastereffecten in een document of wanneer u een vectorobject rastert.
Kleurmodel Hiermee bepaalt u het kleurmodel dat tijdens het rasteren wordt gebruikt. U kunt een RGB- of CMYK-kleurenafbeelding genereren
(afhankelijk van de kleurmodus van het document), of een grijswaardenafbeelding of 1-bitsafbeelding (die zwart-wit is of zwart en transparant,
afhankelijk van de geselecteerde achtergrondoptie).
ResolutieHiermee bepaalt u hoeveel pixels per inch (ppi) in de gerasterde afbeelding worden gebruikt. Wanneer u een vectorobject rastert,
selecteert u Resolutie van rastereffecten van document gebruiken als u de algemene resolutie-instellingen wilt gebruiken.
AchtergrondHiermee bepaalt u hoe transparante gebieden van de vectorafbeelding worden omgezet in pixels. Selecteer Wit als u transparante
gebieden wilt vullen met witte pixels. Selecteer Transparant als u de achtergrond transparant wilt maken. Als u Transparant selecteert, maakt u
een alfakanaal (voor alle afbeeldingen behalve 1-bitsafbeeldingen). Het alfakanaal blijft behouden als de illustratie wordt geëxporteerd naar
Photoshop. (Deze optie geeft een betere anti-aliasing dan de optie Knipmasker maken.)
Anti-aliasHiermee past u anti-aliasing toe om de weergave van rafelige randen in de gerasterde afbeelding te verminderen. Wanneer u
rasteropties voor een document instelt, schakelt u deze optie uit als u dunne lijnen en kleine tekst scherp wilt houden.
Wanneer u een vectorobject rastert, selecteert u Geen als u anti-aliasing wilt toepassen en de harde randen van lijnwerk wilt behouden wanneer
het object wordt gerasterd. Selecteer Illustraties geoptimaliseerd als u anti-aliasing wilt toepassen die het meest geschikt is voor illustraties zonder
tekst. Selecteer Tekst geoptimaliseerd als u anti-aliasing wilt toepassen die het meest geschikt is voor tekst.
Knipmasker makenHiermee maakt u een masker waarmee de achtergrond van de gerasterde afbeelding transparant wordt weergegeven. U
hoeft geen knipmasker te maken als u de optie Transparant hebt geselecteerd voor de achtergrond.
Toevoegen rondom objectHiermee wordt een rand die bestaat uit het opgegeven aantal pixels, toegevoegd rondom de gerasterde afbeelding.
De resulterende afmetingen worden weergegeven als de oorspronkelijke afmetingen plus de waarde van de instelling voor Toevoegen rondom
object. U kunt deze instelling bijvoorbeeld gebruiken om een opname-effect te creëren: geef een waarde op voor Toevoegen rondom object, kies
Witte achtergrond en schakel Knipmasker maken uit. De witte grens die aan het oorspronkelijke object is toegevoegd, wordt een zichtbare rand op
de afbeelding. Vervolgens kunt u een effect als Slagschaduw of Buitenste gloed toepassen om de oorspronkelijke illustratie op een foto te laten
lijken.
Effecten toepassen op bitmapafbeeldingen
Met effecten kunt u zowel bitmapafbeeldingen als vectorobjecten er opvallend uit laten zien. Zo kunt u een impressionistische weergave
toepassen, belichtingswijzigingen toepassen, afbeeldingen vervormen en vele andere interessante visuele effecten produceren.
Neem de volgende informatie in acht wanneer u effecten toepast op met name bitmapobjecten:
429
Naar boven
Naar boven
Effecten werken niet bij gekoppelde bitmapobjecten. Als u een effect toepast op een gekoppelde bitmap, wordt deze toegepast op een
ingesloten kopie van de bitmap in plaats van op het origineel. Als u het effect wilt toepassen op het origineel, moet u de originele bitmap
insluiten in het document.
Adobe Illustrator ondersteunt plug-ineffecten van Adobe-producten zoals Adobe Photoshop en van niet-Adobe-productontwikkelaars. De
meeste plug-ineffecten verschijnen na installatie in het menu Effect en werken op dezelfde manier als geïntegreerde effecten.
Sommige effecten kosten veel geheugen, vooral als ze op een bitmapafbeelding met een hoge resolutie worden toegepast.
Prestaties van effecten verbeteren
Sommige effecten zijn zeer geheugenintensief. De volgende technieken kunnen helpen om de prestaties te verbeteren wanneer u deze effecten
toepast:
Selecteer de optie Voorvertoning in dialoogvensters voor effecten om tijd te besparen en ongewenste resultaten te voorkomen.
Wijzig de instellingen. Sommige opdrachten, zoals Glas, zijn bijzonder geheugenintensief. Probeer daarom verschillende instellingen uit om
de snelheid van deze opdrachten op te voeren.
Als u op een grijswaardenprinter wilt afdrukken, zet dan een kopie van de bitmapafbeelding om in grijswaarden voordat u effecten toepast.
Als u een effect op een kleurenbitmapafbeelding toepast en de afbeelding vervolgens in grijswaarden omzet, krijgt u echter niet altijd
hetzelfde effect als wanneer u het effect rechtstreeks toepast op een grijswaardenversie van de afbeelding.
Een effect aanpassen of verwijderen
In het deelvenster Vormgeving kunt u een effect aanpassen of verwijderen.
1. Selecteer het object of de groep (of wijs de laag aan in het deelvenster Lagen) waarin het effect is toegepast.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u het effect wilt wijzigen, klikt u op de blauw onderstreepte naam in het deelvenster Vormgeving. Breng in het dialoogvenster van het
effect de gewenste wijzigingen aan en klik vervolgens op OK.
Als u het effect wilt verwijderen, selecteert u de effectvermelding in het deelvenster Vormgeving en klikt u op de knop Verwijderen.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
430
Overzicht van effecten
Naar boven
Beknopt overzicht van effecten
Artistiek, effecten
Vervagen, effecten
Penseelstreek, effecten
Vervorm, effecten (onder in menu)
Pixel, effecten
Verscherpen, effecten
Schets, effecten
Stileer, effecten (onder in menu)
Structuur, effecten
Video, effecten
Structuur- en glasoppervlakken gebruiken
Beknopt overzicht van effecten
EffectHandeling
Effect > 3DMet dit filter of effect zet u geopende of gesloten paden of
bitmapobjecten om in driedimensionale (3D) objecten, die u kunt
roteren, belichten en arceren.
Zie ook: 3D-objecten maken
Effect > ArtistiekMet dit filter of effect simuleert u een schilderachtige weergave op
traditionele media.
Zie ook: Artistiek, effecten
Effect > VervagenMet dit filter of effect retoucheert u afbeeldingen en maakt u
overgangen vloeiend door het gemiddelde te nemen van de
pixels naast de harde randen van gedefinieerde lijnen en
schaduwpartijen in een afbeelding.
Zie ook: Vervagen, effecten
Effect > PenseelstreekMet dit filter of effect creëert u een schilderachtige of kunstzinnige
weergave met behulp van verschillende penseel- en
inktlijneffecten.
Zie ook: Penseelstreek, effecten
Effect > Omzetten in vormMet dit effect vormt u een vector- of bitmapobject om.
Zie ook: Objecten omvormen met effecten
Effect > SnijtekensHiermee past u snijtekens toe op het geselecteerde object.
Zie ook: Snijtekens opgeven voor verkleinen of uitlijnen
Effect > Vervormen en transformeren
(boven in menu)
Met dit filter of effect vormt u vectorobjecten om of past u de
effecten toe op een vulling of lijn die via het deelvenster
Vormgeving is toegevoegd aan een bitmapobject.
Zie ook: Objecten omvormen met effecten
Effect > Vervorm
(onderste gedeelte van menu)
Met dit filter of effect kunt u een afbeelding op geometrische wijze
vervormen en omvormen.
Zie ook: Vervorm, effecten (onder in menu)
Effect > PadMet dit effect verschuift u het pad van een object ten opzichte
van de originele locatie, verandert u tekst in een reeks
samengestelde paden die u kunt bewerken en manipuleren als
elk ander grafisch object, en verandert u de lijn van een
431
Naar boven
geselecteerd object in een gevuld object dat even breed is als de
originele lijn. U kunt deze opdrachten ook toepassen op een
vulling of lijn die via het deelvenster Vormgeving aan een
bitmapobject is toegevoegd.
Zie ook: Gedupliceerde objecten verschuiven, Tekst omzetten in
contouren, Lijnen omzetten in samengestelde paden
Effect > PathfinderMet dit effect combineert u groepen, lagen of sublagen tot enkele
bewerkbare objecten.
Zie ook: Pathfinder-effecten toepassen
Effect > PixelMet dit filter of effect zorgt u voor een scherp contrast in een
selectie door pixels met vergelijkbare kleurwaarden te groeperen.
Zie ook: Pixel, effecten
Effect > RasterenMet dit effect zet u een vectorobject om naar een bitmapobject.
Zie ook: Een vectorobject rasteren
Effect > VerscherpenMet dit filter of effect worden vage afbeeldingen verscherpt
doordat het contrast tussen aangrenzende pixels wordt verhoogd.
Zie ook: Verscherpen, effecten
Effect > SchetsMet dit filter en effect voegt u structuur toe aan afbeeldingen,
dikwijls voor een driedimensionaal effect. De effecten zijn ook
handig om een afbeelding een kunstzinnig of handgetekend
uiterlijk te geven.
Zie ook: Schets, effecten
Effect > Stileren
(boven in menu)
Met dit filter en effect voegt u pijlkoppen, slagschaduw, afgeronde
hoeken, weergaven met verdoezelde randen, gloed en
krabbeleffect toe aan objecten.
Zie ook: Een slagschaduw maken, Een binnenste of buitenste
gloed toepassen, Pijlen toevoegen, De randen van een object
doezelen, Een schets maken met het effect Krabbelen, De
hoeken van objecten afronden
Effect > Stileer
(onderste gedeelte van menu)
Met de opdracht Oplichtende rand geeft u een selectie een
geschilderd of impressionistisch effect door pixels te verplaatsen
en contrast in een afbeelding te zoeken en te versterken.
Zie ook: Stileer, effecten (onder in menu)
Effect > SVG-filtersDeze filters voegen op XML gebaseerde grafische
eigenschappen, zoals slagschaduw, aan uw illustraties toe.
Zie ook: SVG-effecten toepassen
Effect > StructuurDit filter of effect geeft het idee van diepte of substantie of voegt
een natuurlijk uiterlijk toe.
Zie ook: Structuur, effecten
Effect > VideoDit filter of effect optimaliseert afbeeldingen die zijn vastgelegd
van video of illustraties die zijn bedoeld voor televisie.
Zie ook: Video, effecten
Effect > KromtrekkenMet dit effect kunt u objecten vervormen of omvormen, inclusief
paden, tekst, netten, overvloeiingen en rasterafbeeldingen.
Zie ook: Objecten omvormen met effecten
Artistiek, effecten
De effecten in Artistiek zijn rastereffecten en gebruiken dus de rastereffectinstellingen van het document wanneer u het effect toepast op een
vectorobject.
KleurpotloodHiermee tekent u met kleurpotloden een afbeelding op een effen achtergrond. Duidelijke randen blijven behouden en krijgen een
ruw gearceerd uiterlijk; de effen achtergrondkleur is door de dunnere gedeelten zichtbaar.
432
Naar boven
Naar boven
KnipselDit filter geeft een afbeelding weer alsof die van ruw uitgeknipte stukjes kleurpapier is gemaakt. Afbeeldingen met veel contrast
verschijnen in silhouet en afbeeldingen in kleur worden opgebouwd alsof ze uit diverse lagen gekleurd papier bestaan.
Droog penseelHiermee tekent u de randen van de afbeelding met een droogpenseeltechniek (tussen olie en waterkleur in). Het effect
vereenvoudigt een afbeelding door het kleurbereik te beperken.
FilmkorrelHiermee wordt een gelijkmatig patroon toegepast op de schaduwtonen en middentonen van een afbeelding. Aan de lichtere gebieden
van de afbeelding wordt een gladder, meer verzadigd patroon toegevoegd. Dit effect is nuttig om streepvorming te verwijderen bij overvloeiing en
elementen uit diverse bronnen visueel te verenigen.
FrescoMet deze opdracht schildert u een afbeelding op een grove manier, met korte, ronde lijnen, alsof ze haastig zijn toegepast.
Neon gloedHiermee kunt u verschillende soorten gloed toevoegen aan de objecten in een afbeelding. Dit effect is handig voor het kleuren van
een afbeelding die u tegelijkertijd een zachter uiterlijk wilt geven. U selecteert een kleur gloed door in het vak Kleur gloed te klikken en in de
Kleurkiezer een kleur te selecteren.
KlodderHier kunt u kiezen uit diverse penseelgrootten (van 1 t/m 50) en -typen voor een schilderachtig effect. U kunt kiezen uit de volgende
PaletmesEen afbeelding wordt minder gedetailleerd, zodat het effect van een dun beschilderd canvas ontstaat waar de onderliggende structuur
doorheen schijnt.
PlasticHiermee wordt de afbeelding ogenschijnlijk bedekt met een glanzende laag plastic waardoor de oppervlaktedetails worden
geaccentueerd.
PosterrandenHet aantal kleuren in een afbeelding wordt beperkt op basis van de waarde die u voor Beperking waarden hebt ingesteld. Verder
worden op de randen van de afbeelding zwarte lijnen getekend. De grotere gebieden van de afbeelding krijgen een eenvoudige schaduw, terwijl
over de hele afbeelding fijne, donkere details worden aangebracht.
Ruw pastelDit filter geeft een afbeelding het uiterlijk alsof deze is getekend met gekleurd pastelkrijt op een gestructureerde achtergrond. De
heldere kleuren worden in dik krijt met weinig structuur getekend; bij de donkere gedeelten lijkt het krijt weggeschraapt zodat de structuur zichtbaar
wordt.
VlekDit filter verzacht een afbeelding met behulp van korte, diagonale lijnen waardoor de donkere gedeelten van de afbeeldingen gevlekt of
uitgesmeerd lijken. Lichtere gebieden worden helderder en minder gedetailleerd.
SponsHiermee krijgen afbeeldingen gebieden met veel structuur in contrasterende kleuren alsof deze met een spons zijn aangebracht.
VoorbewerkingDe afbeelding wordt op een gestructureerde achtergrond getekend, waarover de definitieve afbeelding wordt getekend.
WaterverfHiermee wordt de afbeelding in aquarelstijl geschilderd, waarbij details worden vereenvoudigd en een penseel van een gemiddelde
dikte vol water en kleur wordt gebruikt. Bij randen met sterke toonveranderingen wordt de kleur door het effect verzadigd.
Vervagen, effecten
De opdrachten in het submenu Vervagen van het menu Effect zijn rastereffecten en gebruiken dus de rastereffectinstellingen van het document
wanneer u het effect toepast op een vectorobject.
Gaussiaans vaagHiermee vervaagt u snel een selectie in een intensiteit die u kunt aanpassen. Met dit effect verwijdert u de allerkleinste details
hetgeen een vaag effect creëert.
Radiaal vaagDit filter simuleert de zachte vervaging van een in- of uitzoomende of draaiende camera. Kies Draaien om te vervagen langs
concentrische, ronde lijnen, en geef vervolgens een graad van rotatie aan. Kies Zoomen om langs straalsgewijze lijnen te vervagen alsof u op de
afbeelding in- of uitzoomt, en geef een waarde op tussen 1 en 100. De kwaliteit van de vervaging loopt van Laag voor het snelste, maar korrelige
resultaat, tot Goed en Best voor vloeiendere resultaten, die alleen in een grote selectie van elkaar zijn te onderscheiden. Geef het beginpunt van
de vervaging op door het patroon in het vak Middelpunt te slepen.
Slim vervagenHiermee vervaagt u een afbeelding heel nauwkeurig. U kunt een straal, een drempel en de kwaliteit van de vervaging opgeven.
Met de waarde voor Straal bepaalt u de grootte van het gebied waarin wordt gezocht naar ongelijksoortige pixels. Met de waarde voor Drempel
bepaalt u hoe ongelijksoortig de pixels moeten zijn voordat deze worden beïnvloed. U kunt ook een modus voor de volledige selectie (Normaal), of
voor de randen van de kleurovergangen (Alleen rand en Bedekking rand) instellen. In gedeelten met veel contrast kunt u met Alleen rand zwart-
witte randen en met Bedekking rand een witte rand toepassen.
Penseelstreek, effecten
De penseelstreekeffecten zijn rastereffecten en gebruiken de rastereffectinstellingen van het document wanneer u het effect toepast op een
vectorobject.
Geaccentueerde randenHiermee accentueert u de randen van een afbeelding. Als het besturingselement Helderheid rand op een hoge waarde
is ingesteld, lijken de accenten op wit krijt. Als deze op een lage waarde is ingesteld, lijken de accenten op zwarte inkt.
HoeklijnHiermee wordt een afbeelding opnieuw getekend in diagonale lijnen. De lichtere partijen van de afbeelding worden getekend in lijnen die
in de ene richting lopen, terwijl de donkere gedeelten worden getekend in lijnen die in de tegenovergestelde richting lopen.
ArceringDit filter behoudt de details en kenmerken van de oorspronkelijke afbeelding, maar voegt structuur toe en maakt de randen van de
gekleurde gebieden in de afbeelding ruwer met gesimuleerde potloodarcering. Bij de optie Kracht stelt u het aantal keren arceren in (van 1 tot 3).
Donkere lijnenHiermee maakt u donkere gebieden van een afbeelding zwarter met korte lijnen en worden lichtere gebieden van de afbeelding
getekend met lange, witte lijnen.
InktomtrekHiermee wordt een afbeelding opnieuw in pen en inkt getekend met fijne, dunne lijnen over de oorspronkelijke details.
SpettersDit filter dupliceert het effect van een spetter-airbrush. Het algehele effect wordt vereenvoudigd wanneer u de waarden van de opties
verhoogt.
433
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
SproeilijnHiermee wordt een afbeelding opnieuw getekend in de dominante kleuren met hoekige, gesproeide lijnen in kleur.
Sumi-eEen afbeelding wordt in Japanse stijl getekend, alsof deze met een natte penseel vol zwarte inkt op rijstpapier is getekend. Het effect
resulteert in zachte, vage randen met veel zwart.
Vervorm, effecten (onder in menu)
De opdrachten onder Vervorm kunnen zeer geheugenintensief zijn. Dit zijn rastereffecten en gebruiken dus de rastereffectinstellingen van het
document wanneer u het effect toepast op een vectorobject.
Gloed onscherpHiermee wordt een afbeelding weergegeven alsof deze door een zacht diffuusfilter wordt bekeken. Het effect voegt transparante
witte ruis aan een afbeelding toe, waarbij de gloed vanaf het midden van een selectie steeds minder wordt.
GlasHiermee geeft u een afbeelding het uiterlijk alsof deze wordt bekeken door verschillende soorten glas. U kunt een vooringesteld glaseffect
kiezen of u kunt een eigen glasoppervlak maken met behulp van een Photoshop-bestand. U kunt de schaal-, vervormings- en
vloeiendheidsinstellingen opgeven en structuuropties wijzigen.
OceaanrimpelHiermee worden willekeurig geplaatste rimpels toegevoegd aan de illustratie, waardoor het lijkt alsof de illustratie onder water ligt.
Pixel, effecten
De effecten in Pixel zijn rastereffecten en gebruiken dus de rastereffectinstellingen van het document wanneer u het effect toepast op een
vectorobject.
Kleur halftoonHiermee simuleert u het effect van toepassing van een vergroot halftoonraster op elk kanaal van de afbeelding. Voor elk kanaal
verdeelt het effect de afbeelding in rechthoeken en vervangt elke rechthoek door een cirkel. De cirkelgrootte is proportioneel met de helderheid
van de rechthoek.
Als u het effect wilt gebruiken, voert u voor een of meer kanalen een pixelwaarde (tussen 4 en 127) in voor de maximumstraal van een halftoon
punt en voert u de waarde voor een rasterhoek in (de hoek van de punt ten opzichte van de echte horizontale lijn). Gebruik voor afbeeldingen met
grijswaarden alleen kanaal 1. Gebruik voor RGB-afbeeldingen de kanalen 1, 2 en 3, die overeenkomen met de kanalen rood, groen en blauw.
Gebruik voor CMYK-afbeeldingen alle vier de kanalen, die overeenkomen met de kanalen cyaan, magenta, geel en zwart.
KristalHiermee laat u kleuren samenklonteren in veelhoekige vormen.
MezzotintHiermee zet u een afbeelding om in een willekeurig patroon van zwart-witte delen of bij een kleurenafbeelding naar een patroon van
volledig verzadigde kleuren. Voor dit effect kiest u een stippelpatroon in het pop-upmenu Type van het dialoogvenster Mezzotint.
PointillerenDe kleur in een afbeelding wordt verdeeld in willekeurig geplaatste stippen, net als in een pointillistisch schilderij. De achtergrondkleur
wordt het canvasgebied tussen de stippen.
Verscherpen, effecten
Met de opdracht Onscherp masker in het submenu Verscherpen van het menu Effect, worden wazige afbeeldingen scherper gemaakt door het
contrast van aangrenzende pixels te vergroten. Dit effect is een rastereffect en gebruikt dus de rastereffectinstellingen van het document wanneer
u het effect toepast op een vectorafbeelding.
Onscherp maskerHiermee worden gebieden in de afbeelding gezocht waar grote kleurveranderingen voorkomen en worden deze verscherpt.
Gebruik het effect Onscherp masker om het contrast van de randdetails aan te passen en aan beide zijden van de rand een lichtere en een
donkerdere lijn aan te brengen. Hierdoor wordt de rand benadrukt en wordt de illusie van een scherpere afbeelding gecreëerd.
Schets, effecten
In veel schetseffecten worden de kleuren zwart en wit gebruikt om de afbeelding opnieuw te tekenen. De effecten zijn rastereffecten en gebruiken
dus de rastereffectinstellingen van het document wanneer u het effect toepast op een vectorafbeelding.
BasreliëfHiermee wordt een afbeelding getransformeerd zodat deze in laag reliëf uitgesneden lijkt te zijn, en verlicht zodat de
oppervlaktevariaties worden geaccentueerd. Donkere gebieden van de afbeelding worden zwart gekleurd, lichte gebieden worden wit gekleurd.
Krijt en houtskoolDe markeringen en de middentonen van de afbeelding worden opnieuw getekend met een effen achtergrond in een grijze
middentoon die met ruw krijt is getekend. Schaduwpartijen worden vervangen door diagonale houtskoollijnen. Met houtskool wordt in zwart
getekend; met krijt wordt in wit getekend.
HoutskoolEen afbeelding wordt opnieuw getekend met beperkte waarden en een vlekeffect. Duidelijke randen worden vet getekend en
middentonen worden met diagonale lijnen geschetst. De houtskool wordt zwart gekleurd, het papier wit.
ChroomDe afbeelding wordt verwerkt alsof deze op een gepolijst chroomoppervlak is afgebeeld. De hoge lichten zijn de hoge punten en de
schaduwen de lage punten in het reflecterende oppervlak.
Conté crayonDe structuur van dicht donker en zuiver wit conté-krijt wordt op de afbeelding toegepast. Het effect Conté crayon gebruikt zwart
voor donkere gebieden en wit voor lichte gebieden.
Grafische pen Hiermee maakt u dunne, lineaire inktlijnen om de details van de oorspronkelijke afbeelding te benadrukken. Het effect vervangt de
kleur in de oorspronkelijke afbeelding, waarbij zwart wordt gebruikt voor inkt en wit voor papier. Het effect is vooral indrukwekkend bij gescande
afbeeldingen.
HalftoonrasterHiermee wordt het effect van een halftoonraster gesimuleerd. Het continue bereik van tonen blijft behouden.
434
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
PostpapierDit filter maakt een afbeelding die lijkt te zijn gemaakt van handgemaakt papier. Het effect vereenvoudigt een afbeelding en
combineert het effect van de opdracht Korrel (submenu Structuur) met een reliëfeffect. Donkere gebieden van de afbeelding verschijnen als gaten
in de bovenlaag van het papier en worden met wit omringd.
FotokopieHiermee simuleert u het effect van het fotokopiëren van een afbeelding. Van grote, donkere gebieden worden alleen de randen
gekopieerd. De middentonen worden volledig zwart of wit weergegeven.
GipsEen afbeelding lijkt in gips te zijn vervaardigd en het resultaat wordt vervolgens met wit en zwart ingekleurd. Donkere gebieden komen naar
voren. Lichte gebieden wijken naar achteren.
FiligraanDit filter simuleert het gecontroleerde krimpen en vervormen van folie-emulsie en genereert een afbeelding die geklonterd lijkt in de
schaduwgebieden en licht korrelig in de hoge lichten.
StempelHiermee vereenvoudigt u de afbeelding, zodat deze gestempeld lijkt met een rubberen of houten stempel. Deze opdracht kunt u het best
toepassen op zwart-witafbeeldingen.
Gescheurde randenHiermee reconstrueert u de afbeelding zo, dat het lijkt alsof deze is gemaakt van gerafelde, afgescheurde stukjes papier;
vervolgens wordt de afbeelding zwart-wit ingekleurd. Deze opdracht is handig voor afbeeldingen die uit tekst of sterk contrasterende objecten
bestaan.
WaterpapierDit filter gebruikt vlekkerige klodders die geschilderd lijken te zijn op vezelig, vochtig papier, zodat de kleuren gaan vloeien en zich
vermengen.
Stileer, effecten (onder in menu)
Het effect Oplichtende rand is een rastereffect en gebruikt de rastereffectinstellingen van het document wanneer u het effect toepast op een
vectorafbeelding.
Oplichtende randHiermee worden de randen van kleuren geïdentificeerd en wordt er een neonachtige gloed aan toegevoegd.
Structuur, effecten
De effecten in Structuur zijn rastereffecten en gebruiken de rastereffectinstellingen van het document wanneer u het effect toepast op een
vectorafbeelding.
CraquelureDit filter tekent een afbeelding op een gipsoppervlak met veel reliëf, zodat een fijn netwerk van scheurtjes ontstaat die de contouren
van de afbeelding volgen. Met dit effect brengt u een reliëfeffect aan in afbeeldingen met een groot aantal kleuren of grijswaarden.
KorrelHiermee voegt u structuur aan een afbeelding toe met diverse soorten korrels: normaal, zacht, strooisel, samengeklonterd, in contrast,
vergroot, gestippeld, horizontaal, verticaal of gespikkeld. Zie Structuur- en glasoppervlakken gebruiken voor meer informatie over hoe u deze
structuuropties gebruikt.
MozaïektegelsDit filter tekent de afbeelding alsof deze is opgebouwd uit kleine scherfjes of tegels en voegt tussenruimte tussen de tegels toe.
(De opdracht Pixel > Pointilleren deelt een afbeelding daarentegen op in blokken pixels met verschillende kleuren.)
LappendekenEen afbeelding wordt verdeeld in vierkantjes die zijn opgevuld met de overheersende kleur in dat gedeelte van de afbeelding. Het
effect vermindert of verhoogt de diepte van de tegels willekeurig om de hoge lichten en de schaduwen aan te geven.
Gebrandschilderd glasDit filter tekent een afbeelding opnieuw als aangrenzende cellen van één kleur met contouren in de voorgrondkleur.
StructuurmakerEen door u geselecteerde of gemaakte structuur wordt op een afbeelding toegepast.
Video, effecten
De effecten in Video zijn rastereffecten en gebruiken de rastereffectinstellingen van het document wanneer u het effect toepast op een
vectorafbeelding.
De-Interlace Het filter De-Interlace maakt op video vastgelegde bewegende beelden vloeiender door ofwel de oneven ofwel de even
geïnterlinieerde lijnen in de afbeelding te verwijderen. U kunt kiezen of u de verwijderde lijnen wilt vervangen via duplicatie of interpolatie.
NTSC-kleurenMet dit filter beperkt u het aantal kleuren tot de kleuren die acceptabel zijn voor weergave op televisie om te voorkomen dat
oververzadigde kleuren de scanlijnen van de televisie overschrijden.
Structuur- en glasoppervlakken gebruiken
Sommige effecten in Illustrator hebben structuuropties, zoals de effecten Glas, Ruw pastel, Korrel en Fresco. Met de structuuropties kunt u een
object er zo laten uitzien alsof het is geschilderd op diverse structuren, zoals doek of steen, of wordt bekeken door glazen blokken.
1. In het dialoogvenster van het effect kiest u een structuurtype in het pop-upmenu Structuur (als dit beschikbaar is) of kiest u Structuur laden
(alleen beschikbaar voor de opdrachten Ruw pastel of Glas) om een bestand op te geven.
2. Stel andere opties in als deze beschikbaar zijn:
Sleep de schuifregelaar Schaal voor een sterker of minder sterk effect op het oppervlak van de bitmapafbeelding.
Sleep de schuifregelaar Reliëf om de diepte van het structuurvlak aan te passen.
Kies in het pop-upmenu Licht de richting van de lichtinval.
435
Selecteer Negatief om de lichte en de donkere kleuren op het oppervlak om te keren.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
436
Een slagschaduw maken
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Modus
Dekking
X-verschuiving en y-verschuiving
Vervagen
Kleur
Donkerheid
1. Selecteer een object of groep (of selecteer een laag in het deelvenster Lagen).
2. Kies Effect > Stileren > Slagschaduw.
3. Stel opties in voor de slagschaduw en klik op OK:
Hiermee geeft u een overvloeimodus op voor de slagschaduw.
Hiermee geeft u het dekkingspercentage voor de slagschaduw op.
Hiermee geeft u de gewenste afstand tussen de slagschaduw en het object op.
Hiermee geeft u de afstand op vanaf de rand van de schaduw waarbinnen u het vervagingseffect wilt toepassen. Illustrator maakt
een transparant rasterobject waarmee de vervaging wordt gesimuleerd.
Hiermee geeft u een kleur voor de schaduw op.
Hiermee geeft u het percentage zwart op dat u aan de slagschaduw wilt toevoegen. Als u in een CMYK-document een waarde
van 100% gebruikt met een geselecteerd object dat een andere vulling- of lijnkleur dan zwart bevat, maakt u een veelkleurig zwarte
schaduw. Als u een waarde van 100% gebruikt met een geselecteerd object dat alleen een zwarte vulling of lijn bevat, maakt u een 100%
zwarte schaduw. Met een waarde van 0% maakt u een slagschaduw in de kleur van het geselecteerde object.
437
Slagschaduw, gloed en doezeleffect
Naar boven
Naar boven
Een binnenste of buitenste gloed toepassen
De randen van een object doezelen
Een binnenste of buitenste gloed toepassen
1. Selecteer een object of groep (of selecteer een laag in het deelvenster Lagen).
2. Kies Effect > Stileren > Binnenste gloed of Filter > Stileren > Buitenste gloed.
3. Klik op het vierkantje van de kleurvoorvertoning naast het menu voor overvloeimodus om een kleur voor de gloed op te geven.
4. Stel de overige opties in en klik op OK:
ModusHiermee geeft u een overvloeimodus op voor de gloed.
DekkingHiermee geeft u de gewenste dekkingswaarde voor de gloed op.
VervagenHiermee geeft u de afstand op vanaf het midden of de rand van de selectie waarbinnen u het vervagingseffect wilt toepassen.
Midden (alleen bij Binnenste gloed)Hiermee past u een gloed toe vanuit het midden van de selectie.
Rand (alleen bij Binnenste gloed)Hiermee past u een gloed toe vanaf de binnenranden van de selectie.
Wanneer u een object uitbreidt waarop een binnenste gloed is toegepast, wordt de binnenste gloed weergegeven als een
dekkingsmasker. Als u een object uitbreidt waarop een buitenste gloed is toegepast, wordt de buitenste gloed een transparant
rasterobject.
De randen van een object doezelen
1. Selecteer het object of de groep (of wijs een laag aan in het deelvenster Lagen).
2. Kies Effect > Stileren > Doezelaar.
3. Stel de afstand in waarover het object vervaagt van volledig gedekt naar transparant en klik op OK.
Origineel object geselecteerd (links) en met doezeleffect (rechts)
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
438
Schetsen en mozaïeken maken
Naar boven
Naar boven
Een schets maken met het effect Krabbelen
Een mozaïek maken
Een schets maken met het effect Krabbelen
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer het object of de groep (of wijs een laag aan in het deelvenster Lagen).
Als u het effect wilt toepassen op een specifiek objectkenmerk, zoals een lijn of vulling, selecteert u het object en vervolgens het
kenmerk in het deelvenster Vormgeving.
Als u het effect wilt toepassen op een afbeeldingsstijl, selecteert u een afbeeldingsstijl in het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
2. Kies Effect > Stileren > Krabbelen.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een vooraf ingesteld krabbeleffect wilt gebruiken, kiest u er een uit het menu Instellingen.
Als u een aangepast krabbeleffect wilt maken, begint u vanuit een willekeurige voorinstelling en past u de Opties voor krabbelen aan.
4. Als u een aangepaste krabbel maakt, pas dan een of meer van de volgende Opties voor krabbelen aan en klik op OK:
HoekHiermee regelt u de richting van de krabbellijnen. Klik op een willekeurig punt op het hoekpictogram, sleep de lijn rond het pictogram
of typ een waarde tussen –179 en 180 in het vak. (Als u een waarde invoert die buiten dat bereik ligt, wordt de waarde vertaald naar de
equivalente waarde binnen het bereik.)
Overlap van padHiermee regelt u de hoeveelheid krabbellijnen die binnen of buiten de grenzen van het pad blijven. Met een negatieve
waarde houdt u de krabbellijnen binnen de grenzen van het pad en met een positieve waarde laat u de krabbellijnen de grenzen van het pad
overschrijden.
Variatie (voor Overlap van pad)Hiermee regelt u de lengteverschillen van de krabbellijnen ten opzichte van elkaar.
LijnbreedteHiermee regelt u de dikte van de krabbellijnen.
KrommingHiermee regelt u hoeveel de krabbellijnen buigen voordat ze van richting veranderen.
Variatie (voor Kromming)Hiermee regelt u hoe verschillend de curven van de krabbellijnen zijn ten opzichte van elkaar.
TussenruimteHiermee bepaalt u de hoeveelheid ruimte tussen de bochten van de krabbellijn.
Variatie (voor Tussenruimte)Hiermee bepaalt u hoe verschillend de hoeveelheid ruimte is tussen de bochten van de krabbellijn.
Een mozaïek maken
1. Importeer een bitmapafbeelding die u als basis voor de mozaïek wilt gebruiken. U moet de afbeelding insluiten, niet koppelen.
U kunt een vectorobject ook rasteren als u deze als basis voor de mozaïek wilt gebruiken.
2. Selecteer de afbeelding.
3. Kies Object > Objectmozaïek maken.
4. Als u de afmetingen van de mozaïek wilt wijzigen, typt u waarden voor Nieuwe grootte.
5. Stel de opties in voor de tussenruimten tussen de tegels, het totale aantal tegels, en eventueel andere opties en klik op OK:
Verhouding beperkenHiermee vergrendelt u de breedte- en hoogte-afmetingen op die van de oorspronkelijke bitmapafbeelding. Met
Breedte wordt op basis van het oorspronkelijke aantal tegels voor de breedte berekend hoeveel tegels er nodig zijn voor de breedte van de
mozaïek. Met Hoogte wordt op basis van het oorspronkelijke aantal tegels voor de hoogte berekend hoeveel tegels er nodig zijn voor de
hoogte van de mozaïek.
ResultaatHiermee bepaalt u of de mozaïektegels in kleur of in grijswaarden worden weergegeven.
Grootte wijzigen met percentageHiermee verandert u de grootte van de afbeelding met percentages van de breedte en de hoogte.
Raster verwijderenHiermee verwijdert u de oorspronkelijke bitmapafbeelding.
Verhouding gebruikenHiermee maakt u de tegels vierkant waarbij u het aantal tegels gebruikt dat in Aantal blokken is opgegeven. U vindt
439
deze optie onder de knop Annuleren.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
440
Afbeeldingsstijlen
Naar boven
Naar boven
Afbeeldingsstijlen
Overzicht van het deelvenster Afbeeldingsstijlen
Afbeeldingsstijlen maken
Een afbeeldingsstijl toepassen
Afbeeldingsstijlenbibliotheken gebruiken
Werken met afbeeldingsstijlen
Alle afbeeldingsstijlen uit een ander document importeren
Afbeeldingsstijlen
Een afbeeldingsstijl is een verzameling herbruikbare weergavekenmerken. Met afbeeldingsstijlen kunt u het uiterlijk van een object snel wijzigen. U
kunt bijvoorbeeld in één stap de vulling- en lijnkleur wijzigen, de transparantie veranderen en effecten toepassen. Alle wijzigingen die u met
afbeeldingsstijlen toepast, zijn volledig omkeerbaar.
U kunt afbeeldingsstijlen toepassen op objecten, groepen en lagen. Wanneer u een afbeeldingsstijl toepast op een groep of laag, neemt elk object
in de groep of laag de kenmerken van die afbeeldingsstijl aan. Stel dat u een afbeeldingsstijl hebt die bestaat uit 50% dekking. Als u de
afbeeldingsstijl toepast op een laag, worden alle objecten in die laag of die in aan die laag zijn toegevoegd, weergegeven met een dekking van
50%. Als u echter een object buiten de laag plaatst, keert de weergave van het object terug naar zijn oorspronkelijke dekking.
Op www.adobe.com/go/lrvid4022_ai_nl vindt u een video over het gebruik van de deelvensters Vormgeving en Afbeeldingsstijlen.
Als de vulkleur van de stijl niet in de illustratie verschijnt als u een afbeeldingsstijl op een groep of laag toepast, sleep dan het kenmerk Vulling
naar het item Inhoud in het deelvenster Vormgeving.
Overzicht van het deelvenster Afbeeldingsstijlen
U gebruikt het deelvenster Afbeeldingsstijlen (Venster > Afbeeldingsstijlen) als u sets van weergavekenmerken wilt maken, benoemen of
toepassen. Wanneer u een document maakt, bevat het deelvenster een standaardset afbeeldingsstijlen. Afbeeldingsstijlen die met het actieve
document worden opgeslagen, worden in het deelvenster weergegeven wanneer het document is geopend en actief is.
Als een stijl geen vulling en lijn heeft (bijvoorbeeld een stijl met alleen een effect), wordt de miniatuur weergegeven in de vorm van het object met
een zwarte omtrek en een witte vulling. Bovendien wordt een kleine rode schuine streep weergegeven, die de afwezigheid van een vulling of lijn
aanduidt.
Als u een stijl voor tekst hebt gemaakt, kiest u Tekst voor voorvertoning gebruiken in het menu van het deelvenster Afbeeldingsstijlen om een
miniatuur te bekijken van de stijl die is toegepast op een letter in plaats van op een vierkant.
Als u een stijl beter wilt zien of als u een voorvertoning wilt zien van hoe de stijl op een geselecteerd object wordt toegepast, klikt u met de
rechtermuisknop (Windows) of houdt u Ctrl ingedrukt en klikt u (Mac OS) op de miniatuur van de stijl in het deelvenster Afbeeldingsstijlen en
bekijkt u de grote pop-upminiatuur die wordt weergegeven.
Op www.adobe.com/go/lrvid4022_ai_nl vindt u een video over het gebruik van de deelvensters Vormgeving en Afbeeldingsstijlen.
De weergave van afbeeldingsstijlen in het deelvenster wijzigen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een optie voor de weergavegrootte in het menu van het deelvenster. Selecteer Miniaturen om miniaturen weer te geven. Selecteer
Kleine lijstweergave als u een lijst met benoemde stijlen en een kleine miniatuur wilt weergeven. Selecteer Grote lijstweergave als u een lijst
met benoemde stijlen en een grote miniatuur wilt weergeven.
Selecteer Vierkant voor voorvertoning gebruiken in het menu van het deelvenster als u de stijl wilt bekijken, toegepast op een vierkant of de
vorm van het object waarop de stijl is gemaakt.
Sleep de afbeeldingsstijl naar een andere plaats. Laat de muisknop los zodra een zwarte lijn op de gewenste plaats staat.
Selecteer Sorteren op naam in het deelvenstermenu als u de afbeeldingsstijlen in alfabetische of numerieke volgorde (Unicode-volgorde) wilt
weergeven.
Selecteer Tekst voor voorvertoning gebruiken in het menu van het deelvenster als u de stijl wilt bekijken, toegepast op de letter T. Deze
weergave biedt een nauwkeurigere visuele beschrijving voor stijlen die op tekst worden toegepast.
441
Naar boven
Naar boven
Afbeeldingsstijl voor tekst met gebruik van tekst voor de voorvertoning
Afbeeldingsstijlen maken
U kunt een afbeeldingsstijl helemaal opnieuw opbouwen door weergavekenmerken op een object toe te passen, of u kunt een afbeeldingsstijl
baseren op andere afbeeldingsstijlen. Ook kunt u bestaande afbeeldingsstijlen dupliceren.
Een afbeeldingsstijl maken
1. Selecteer een object en pas een willekeurige combinatie van weergavekenmerken toe, zoals vullingen en lijnen, effecten en transparantie-
instellingen.
Via het deelvenster Vormgeving kunt u de weergavekenmerken aanpassen en ordenen en meerdere vullingen en lijnen maken. Een
afbeeldingsstijl kan bijvoorbeeld drie vullingen hebben, elk met een andere dekking en overvloeimodus waarmee wordt bepaald hoe de
verschillende kleuren op elkaar inwerken.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Nieuwe afbeeldingsstijl in het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
Selecteer Nieuwe afbeeldingsstijl in het deelvenstermenu, typ een naam in het vak Stijlnaam en klik op OK.
Sleep de miniatuur vanaf het deelvenster Vormgeving (of vanaf het object in het tekenvenster) naar het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op de knop Nieuwe afbeeldingsstijl klikt, typ een naam voor de afbeeldingsstijl
en klik op OK.
Sleep de miniatuur van het deelvenster Vormgeving naar het deelvenster Afbeeldingsstijlen om de kenmerken op te slaan.
Een nieuwe afbeeldingsstijl maken op basis van twee of meer bestaande afbeeldingsstijlen
Houd Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) ingedrukt en selecteer alle afbeeldingsstijlen die u wilt samenvoegen. Kies vervolgens
Afbeeldingsstijlen samenvoegen in het deelvenstermenu.
De nieuwe afbeeldingsstijl bevat alle kenmerken van de geselecteerde afbeeldingsstijlen en wordt onder aan de lijst met afbeeldingsstijlen in het
deelvenster toegevoegd.
Een afbeeldingsstijl dupliceren
Kies Afbeeldingsstijl dupliceren in het deelvenstermenu of sleep de afbeeldingsstijl naar de knop Nieuwe afbeeldingsstijl.
De nieuwe afbeeldingsstijl verschijnt onder in de lijst in het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
Een afbeeldingsstijl toepassen
442
Naar boven
Naar boven
1. Selecteer een object of groep (of selecteer een laag in het deelvenster Lagen).
2. Voer een van de twee volgende handelingen uit als u één stijl op een object wilt toepassen:
Selecteer een stijl in het menu Stijlen van het deelvenster Beheer, het deelvenster Afbeeldingsstijlen of een afbeeldingsstijlbibliotheek.
Sleep een afbeeldingsstijl naar een object in het documentvenster. (U hoeft het object niet eerst te selecteren.)
3. Voer een van de volgende twee handelingen uit als u een stijl wilt samenvoegen met bestaande stijlkenmerken van een object of als u
meerdere stijlen op een object wilt toepassen:
Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u de stijl van het deelvenster Afbeeldingsstijlen naar het object sleept.
Selecteer het object en houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u op de stijl in het deelvenster Afbeeldingsstijlen klikt.
Opmerking: Als u de kleur van tekst wilt behouden wanneer u een afbeeldingsstijl toepast, schakelt u de optie Tekenkleur negeren uit in
het menu van het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
Afbeeldingsstijlenbibliotheken gebruiken
Afbeeldingsstijlenbibliotheken zijn verzamelingen vooraf ingestelde afbeeldingsstijlen. Wanneer u een afbeeldingsstijlenbibliotheek opent, wordt
deze weergegeven in een nieuw deelvenster (niet in het deelvenster Afbeeldingsstijlen). U selecteert, sorteert en bekijkt de items in een
afbeeldingsstijlenbibliotheek op dezelfde manier als in het deelvenster Afbeeldingsstijlen. U kunt echter geen items toevoegen, verwijderen of
bewerken in afbeeldingsstijlenbibliotheken.
Een afbeeldingsstijlenbibliotheek openen
Selecteer een bibliotheek via Venster > Afbeeldingsstijlbibliotheken of via het submenu Afbeeldingsstijlenbibliotheek openen in het deelvenster
Afbeeldingsstijlen.
Als u een bibliotheek automatisch wilt openen wanneer u Illustrator start, kies dan Blijvend in het deelvenstermenu van de bibliotheek.
Een afbeeldingsstijlenbibliotheek maken
1. Voeg de gewenste afbeeldingsstijlen toe aan het deelvenster Afbeeldingsstijlen en verwijder de ongewenste afbeeldingsstijlen.
Als u alle afbeeldingsstijlen wilt selecteren die niet worden gebruikt in een document, kiest u Ongebruikte selecteren in het menu van het
deelvenster Afbeeldingsstijlen.
2. Kies Afbeeldingsstijlenbibliotheek opslaan in het menu van het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
U kunt de bibliotheek opslaan op een willekeurige locatie. Als u het bibliotheekbestand echter opslaat op de standaardlocatie, wordt de
bibliotheeknaam weergegeven in het submenu Door gebruiker gedefinieerd van het menu Afbeeldingsstijlenbibliotheken en
Afbeeldingsstijlenbibliotheek openen.
Afbeeldingsstijlen van een bibliotheek naar het deelvenster Afbeeldingsstijlen verplaatsen
Sleep een of meer afbeeldingsstijlen van de afbeeldingsstijlenbibliotheek naar het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
Selecteer de afbeeldingsstijlen die u wilt toevoegen en kies Toevoegen aan afbeeldingsstijlen in het menu van het bibliotheekdeelvenster.
Een afbeeldingsstijl toepassen op een object in het document. De afbeeldingsstijl wordt automatisch toegevoegd aan het deelvenster
Afbeeldingsstijlen.
Werken met afbeeldingsstijlen
In het deelvenster Afbeeldingsstijlen kunt u afbeeldingsstijlen een nieuwe naam geven of verwijderen, de koppeling naar een afbeeldingsstijl
verbreken en kenmerken van afbeeldingsstijlen vervangen.
De naam van een afbeeldingsstijl wijzigen
Kies Opties voor afbeeldingsstijl in het deelvenstermenu, geef het bestand een nieuwe naam en klik vervolgens op OK.
Een afbeeldingsstijl verwijderen
Kies Afbeeldingsstijl verwijderen in het deelvenstermenu en klik op Ja, of sleep de stijl naar het pictogram Verwijderen.
Alle objecten, groepen of lagen die deze afbeeldingsstijl gebruikten, behouden dezelfde weergavekenmerken. De kenmerken zijn echter niet meer
gekoppeld aan een afbeeldingsstijl.
De koppeling naar een afbeeldingsstijl verbreken
1. Selecteer het object, de groep of de laag waarop de afbeeldingsstijl is toegepast.
443
Naar boven
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Koppeling naar afbeeldingsstijl verbreken in het menu van het deelvenster Afbeeldingsstijlen of klik op de knop Koppeling naar
afbeeldingsstijl verbreken
in het deelvenster.
Wijzig een weergavekenmerk van de selectie (zoals een vulling, lijn, transparantie of effect).
Het object, de groep of de laag behoudt dezelfde weergavekenmerken en kan nu onafhankelijk worden bewerkt. Deze kenmerken
behoren echter niet meer bij een afbeeldingsstijl.
Kenmerken van een afbeeldingsstijl vervangen
Sleep de afbeeldingsstijl die u wilt gebruiken naar de afbeeldingsstijl die u wilt vervangen, terwijl u Alt (Windows) of Option (Mac OS)
ingedrukt houdt.
Selecteer een object of groep (of wijs een laag aan in het deelvenster Lagen) die de kenmerken bevat die u wilt gebruiken. Vervolgens houdt
u Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt terwijl u de miniatuur boven in het deelvenster Vormgeving sleept naar de afbeeldingsstijl die u
wilt vervangen in het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
Selecteer de afbeeldingsstijl die u wilt vervangen. Selecteer vervolgens de illustratie (of wijs een item aan in het deelvenster Lagen) die de
kenmerken bevat die u wilt gebruiken. Kies vervolgens Opnieuw definiëren van afbeeldingsstijl 'stijlnaam' in het menu van het deelvenster
Vormgeving.
De vervangen afbeeldingsstijl houdt dezelfde naam, maar krijgt nieuwe weergavekenmerken. Alle instanties van de afbeeldingsstijl in het
Illustrator-document worden bijgewerkt met de nieuwe kenmerken.
Alle afbeeldingsstijlen uit een ander document importeren
1. Kies Venster > Afbeeldingsstijlbibliotheken > Andere bibliotheek of kies Afbeeldingsstijlenbibliotheek openen > Andere bibliotheek in het
menu van het deelvenster Afbeeldingsstijlen.
2. Selecteer het bestand waaruit u afbeeldingsstijlen wilt importeren en klik op Openen.
De afbeeldingsstijlen worden weergegeven in een deelvenster van een afbeeldingsstijlenbibliotheek (niet in het deelvenster
Afbeeldingsstijlen).
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
444
Webafbeeldingen
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
445
Aanbevolen procedures voor het maken van webafbeeldingen
Naar boven
Naar boven
Webafbeeldingen
De modus Voorvertoning pixels
Adobe Device Central gebruiken met Illustrator
Illustrator bevat allerlei gereedschappen voor het maken van een lay-out voor webpagina's of voor het maken en optimaliseren van
webafbeeldingen. Gebruik bijvoorbeeld webveilige kleuren, zorg dat de kwaliteit van de afbeelding en de bestandsgrootte op elkaar zijn afgestemd
en kies de beste bestandsindeling voor uw afbeelding. Webafbeeldingen kunnen de voordelen van segmenten en afbeeldingen met hyperlinks
benutten, u kunt diverse optimaliseringsopties gebruiken en met Adobe Device Central controleren of uw bestanden goed op het web worden
weergegeven.
Webafbeeldingen
Wanneer u afbeeldingen ontwerpt voor het web, dient u rekening te houden met andere kwesties dan bij het ontwerpen van afbeeldingen die
worden afgedrukt. Op www.adobe.com/go/vid0063_nl vindt u een video over het opslaan van afbeeldingen voor het web. Op
www.adobe.com/go/vid0193_nl vindt u een video over het importeren en het kopiëren en plakken tussen webtoepassingen.
Houd daarom rekening met de volgende drie richtlijnen voor verstandige beslissingen over webafbeeldingen:
1. Gebruik webveilige kleuren.
Kleur is vaak een belangrijk aspect van illustraties. De kleuren die u in het tekengebied ziet, komen echter niet altijd overeen met de kleuren die in
de webbrowser van een andere gebruiker worden weergegeven. U kunt dithering (het simuleren van onbeschikbare kleuren) en andere
kleurproblemen voorkomen door tijdens het maken van webillustraties twee voorzorgsmaatregelen te treffen. Werk ten eerste altijd in de RGB-
kleurmodus. Ten tweede kunt u het beste webveilige kleuren gebruiken.
2. Zorg voor een balans tussen afbeeldingskwaliteit en bestandsgrootte.
Voor de distributie van afbeeldingen op het web is het van essentieel belang dat u kleine afbeeldingsbestanden maakt. Webservers kunnen kleine
bestanden efficiënter opslaan en overdragen en bezoekers kunnen ze sneller downloaden. U kunt de grootte van en de geschatte downloadtijd
voor een webafbeelding bekijken in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten.
3. Kies de beste bestandsindeling voor de afbeelding.
Verschillende typen afbeeldingen moeten voor optimale weergave en voor geschikte bestandsgrootte voor het web in verschillende
bestandsindelingen worden opgeslagen. Zie Optimalisatieopties voor webafbeeldingen voor meer informatie over specifieke indelingen.
Illustrator bevat een groot aantal sjablonen die speciaal voor het web zijn gemaakt, met inbegrip van webpagina's en webbanners. Kies
Bestand > Nieuw van sjabloon als u een sjabloon wilt kiezen.
Overzicht van het venster Opslaan voor web en apparaten
Een afbeelding voor het web optimaliseren
Overgaan naar een webveilige kleur
De modus Voorvertoning pixels
Om webontwerpers in staat te stellen accurate pixelontwerpen te maken, is de eigenschap 'pixeluitlijning' toegevoegd aan Illustrator CS5. Wanneer
de eigenschap 'pixeluitlijning' is ingeschakeld voor een object, worden alle horizontale en verticale segmenten in het object uitgelijnd op het
pixelraster, zodat lijnen een zuivere weergave krijgen. Bij transformaties wordt een object opnieuw uitgelijnd op het pixelraster op basis van de
nieuwe coördinaten, zolang deze eigenschap is ingesteld voor het object. U kunt deze eigenschap inschakelen door de optie Uitlijnen op
pixelraster te selecteren in het deelvenster Transformeren. Illustrator CS5 bevat ook de optie Nieuwe objecten uitlijnen op pixelraster op
documentniveau. Deze optie is standaard ingeschakeld voor webdocumenten. Wanneer deze eigenschap is ingeschakeld, is voor nieuwe objecten
die u tekent de eigenschap 'pixeluitlijning' standaard ingesteld.
Zie Paden met pixeluitlijning tekenen voor webworkflows voor meer informatie.
Wanneer u een illustratie opslaat in bitmapindeling, zoals JPEG, GIF of PNG, wordt de illustratie in Illustrator gerasterd op 72 pixels per inch. Als u
een voorvertoning van gerasterde objecten wilt weergeven, kiest u Weergave > Voorvertoning pixel. Deze opdracht is met name handig als u de
exacte plaatsing, grootte en anti-aliasing van objecten in een gerasterde afbeelding wilt bepalen.
Ga als volgt te werk om te begrijpen hoe objecten in pixels worden verdeeld: open een bestand met vectorobjecten, kies Weergave >
Voorvertoning pixels en vergroot de afbeelding, zodat u de afzonderlijke pixels kunt zien. De plaatsing van pixels wordt bepaald door het
pixelraster dat het tekengebied verdeelt in stappen van 1 punt (1/72 inch). U kunt het pixelraster weergeven als u inzoomt met 600%. Als u een
object verplaatst, toevoegt of transformeert, wordt het object uitgelijnd op het pixelraster. Het resultaat is dat eventuele anti-aliasing langs de
446
Naar boven
'uitgelijnde' randen van het object (meestal de linker- en bovenrand) verdwijnt. Schakel de opdracht Weergave > Magnetisch pixel uit en verplaats
het object. Nu kunt u het object tussen de rasterlijnen plaatsen. U ziet hoe dit de anti-aliasing van het object beïnvloedt. Zoals u ziet, kunnen ook
de kleinste aanpassingen invloed hebben op de manier waarop het object wordt gerasterd.
Voorvertoning pixels uit (boven) en aan (onder)
Belangrijk: Het pixelraster wordt beïnvloed door de oorsprong van de liniaal (0,0). Als u de oorsprong van de liniaal verplaatst, wordt de rastering
van een illustratie gewijzigd.
Adobe Device Central gebruiken met Illustrator
Device Central biedt Illustrator-gebruikers de mogelijkheid om vooraf te controleren hoe Illustrator-bestanden eruit zullen zien op diverse mobiele
apparaten.
Een grafisch ontwerper kan Illustrator bijvoorbeeld gebruiken om een achtergrond voor mobiele telefoons te maken. Nadat de achtergrond is
gemaakt kan de ontwerper het bestand heel gemakkelijk testen op een groot aantal verschillende telefoons. De grafisch ontwerper kan vervolgens
wijzigingen aanbrengen en het bestand bijvoorbeeld zodanig aanpassen dat de achtergrond er goed uitziet op een aantal telefoons, of twee
afzonderlijke bestanden maken voor een reeks veelvoorkomende telefoonschermgrootten.
Zie ook
Creating mobile content in Illustrator (Engelstalig)
Illustrator openen vanuit Adobe Device Central
1. Start Device Central.
2. Selecteer Bestand > Nieuw document in > Illustrator.
In Device Central verschijnt het paneel Nieuw document met de juiste opties om een nieuw document voor mobiele apparaten in de
geselecteerde toepassing te maken.
3. Breng de gewenste wijzigingen aan. Selecteer bijvoorbeeld de Player-versie, de weergavegrootte, de Flash-versie of het type inhoud.
4. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer de optie Aangepaste grootte voor alle geselecteerde apparaten en voeg een breedte en hoogte toe (in pixels).
Selecteer een of meerdere apparaten vanuit de lijst met apparaatsets of de lijst met beschikbare apparaten.
5. Als u meerdere apparaten selecteert, wordt er in Device Central automatisch een formaat geselecteerd. Als u een ander formaat wilt
selecteren, klikt u op een ander apparaat of een andere set apparaten.
6. Klik op Maken.
De geselecteerde toepassing wordt geopend met daarin een nieuw document voor mobiele apparaten dat u kunt bewerken.
Mobiele inhoud maken met Adobe Device Central en Illustrator
1. Selecteer Bestand > Nieuw in Illustrator.
2. Selecteer in Nieuw documentprofiel de optie Mobiele apparaten.
3. Klik op Device Central om het dialoogvenster in Illustrator te sluiten en Device Central te openen.
4. Selecteer een inhoudstype.
De lijst met beschikbare apparaten aan de linkerkant wordt bijgewerkt en hierin worden nu de apparaten weergegeven die het geselecteerde
inhoudstype ondersteunen.
5. Selecteer in Device Central een apparaat, meerdere apparaten of een apparaatset.
In Device Central worden op grond van het geselecteerde apparaat of de geselecteerde apparaten en op grond van het geselecteerde
inhoudstype suggesties gedaan voor het maken van één of meerdere tekengebiedgrootten. Als u één document wilt maken, selecteert u een
aanbevolen documentgrootte (of selecteert u de optie Custom Size for all selected Devices en voert u de gewenste waarden in voor breedte
en hoogte).
6. Klik op Maken.
447
Er wordt een leeg AI-bestand met de opgegeven grootte in Illustrator geopend. Voor het nieuwe bestand zijn standaard de volgende
parameters ingesteld:
Kleurenmodus: RGB
Rasterresolutie: 72 ppi
7. Vul het lege AI-bestand met inhoud in Illustrator.
8. Als u klaar bent, selecteert u Bestand > Opslaan voor web en apparaten.
9. Selecteer in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten de gewenste indeling en wijzig desgewenst nog andere exportinstellingen.
10. Klik op Device Central.
Er wordt een tijdelijk bestand met de opgegeven exportinstellingen op het tabblad Emulator van Device Central weergegeven. Als u wilt
doorgaan met testen, dubbelklikt u op de naam van een ander apparaat in de lijst met apparaatsets of in de lijst met beschikbare apparaten.
11. Als u na het bekijken van de voorvertoning van het bestand in Device Central wijzigingen in het bestand wilt aanbrengen, gaat u terug naar
Illustrator.
12. Breng de gewenste wijzigingen aan in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten van Illustrator. Selecteer bijvoorbeeld een andere
indeling of kwaliteit voor het exporteren.
13. Als u het bestand opnieuw wilt testen met de nieuwe exportinstellingen, klikt u op Device Central.
14. Als u tevreden bent over het resultaat, klikt u in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten van Illustrator op Opslaan.
Opmerking: Als u alleen maar Device Central wilt openen vanuit Illustrator (in plaats van een bestand te maken en te testen), selecteert u
Bestand > Device Central.
Zie http://www.adobe.com/go/vid0207_nl voor een zelfstudie over het maken van inhoud met Illustrator en Device Central.
Tips voor het maken van Illustrator-afbeeldingen voor mobiele apparaten
Als u grafische inhoud voor mobiele apparaten wilt optimaliseren, moet u illustraties die in Illustrator zijn gemaakt, opslaan in een SVG-indeling,
zoals de indeling SVG-t, die speciaal is ontworpen voor mobiele apparaten.
Gebruik de volgende tips om ervoor te zorgen dat afbeeldingen die in Illustrator zijn gemaakt, goed worden weergegeven op mobiele apparaten:
Gebruik de SVG-standaard om inhoud te maken. Als u SVG gebruikt om vectorafbeeldingen te publiceren op mobiele apparaten, resulteert
dat in kleine bestanden, weergave-onafhankelijkheid, uitstekend kleurbeheer, de mogelijkheid om in en uit te zoomen en bewerkbare tekst
(binnen de broncode). Omdat SVG op XML is gebaseerd, kunt u bovendien interactieve functies in uw afbeeldingen opnemen, zoals
markering, knopinfo, speciale effecten, geluid en animatie.
Werk van het begin af aan met de uiteindelijke afmetingen van het mobiele apparaat of de mobiele apparaten waarvoor u de inhoud maakt.
Hoewel SVG schaalbaar is, is het verstandig om direct te werken op de juiste grootte om ervoor te zorgen dat de uiteindelijke afbeeldingen
wat betreft kwaliteit en formaat zijn geoptimaliseerd voor het doelapparaat of de doelapparaten.
Stel de kleurmodus van Illustrator in op RGB. SVG wordt weergegeven op apparaten met een RGB-rasterbeeldscherm, zoals een monitor.
U kunt proberen een bestand minder groot te maken door het aantal objecten (inclusief groepen) te verminderen of door de afbeelding
minder complex te maken (minder punten). Als u minder punten gebruikt, wordt de hoeveelheid tekstuele informatie die nodig is om de
afbeelding te beschrijven in het SVG-bestand, aanzienlijk kleiner. Als u het aantal punten wilt verminderen, selecteert u Object > Pad >
Vereenvoudigen en probeert u verschillende combinaties uit om de juiste balans te vinden tussen kwaliteit en aantal punten.
Gebruik waar mogelijk symbolen. Als u een symbool gebruikt om een bepaald object meerdere malen weer te geven, hoeven de vectoren
van dat object slechts eenmaal te worden gedefinieerd. Dit is handig als een illustratie objecten bevat die meerdere keren worden gebruikt,
zoals achtergronden voor knoppen.
Als u afbeeldingen met animatie maakt, moet u proberen het aantal objecten te beperken en om objecten waar mogelijk opnieuw te
gebruiken om de bestandsgrootte te verminderen. Pas animatie toe op groepen objecten in plaats van op afzonderlijke objecten om te
voorkomen dat dezelfde code meerdere malen voorkomt.
U kunt overwegen om SVGZ, de gecomprimeerde gzipped-versie van SVG, te gebruiken. U kunt u de bestandsgrootte aanzienlijk
terugbrengen door middel van compressie, maar in hoeverre een bestand kan worden gecomprimeerd, is afhankelijk van de inhoud. Tekst
kan gewoonlijk in sterke mate worden gecomprimeerd. Binair gecodeerde inhoud, zoals ingesloten rasters (JPEG-, PNG- of GIF-bestanden),
kan daarentegen nauwelijks worden gecomprimeerd. SVGZ-bestanden kunnen worden gedecomprimeerd met elke toepassing waarmee
bestanden die zijn gecomprimeerd met gzip, kunnen worden 'uitgepakt'. Als u SGVZ wilt gebruiken, moet u eerst controleren of op het
mobiele apparaat waarvoor u de inhoud maakt, gzip-bestanden kunnen worden gedecomprimeerd.
Zie www.adobe.com/go/learn_cs_mobilewiki_nl voor meer tips en technieken voor het maken van inhoud voor mobiele telefoons en apparaten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
448
449
Segmenten en afbeeldingen met hyperlinks
Naar boven
Naar boven
Segmenten
Segmenten maken
Segmenten selecteren
Segmentopties instellen
Segmenten vergrendelen
Segmentgrenzen aanpassen
Segmenten verwijderen
Segmenten tonen of verbergen
Afbeeldingen met hyperlinks maken
Segmenten
Webpagina's kunnen vele elementen bevatten, zoals HTML-tekst, bitmapafbeeldingen, vectorillustraties, enz. In Illustrator kunt u de grenzen van
verschillende webelementen in uw illustratie definiëren met gebruik van segmenten. Als de illustratie bijvoorbeeld een bitmapafbeelding bevat die
geoptimaliseerd moet worden in de JPEG-indeling, terwijl de rest van de afbeelding beter geoptimaliseerd kan worden als een GIF-bestand, kunt u
de bitmapafbeelding isoleren aan de hand van een segment. Wanneer u Opslaan voor web en apparaten kiest om de illustratie op te slaan als
een webpagina, kunt u elk segment opslaan als een afzonderlijk bestand in een eigen indeling, met eigen instellingen en een kleurentabel.
De segmenten in een Illustrator-document komen overeen met de tabelcellen in de uiteindelijke webpagina. Standaard wordt het segmentgebied
als afbeeldingsbestand binnen een tabelcel geëxporteerd. Als u wilt dat de tabelcel HTML-tekst en een achtergrondkleur bevat in plaats van een
afbeeldingsbestand, kunt u het segmenttype wijzigen in Geen afbeelding. Als u Illustrator-tekst naar HTML-tekst wilt omzetten, kunt u het
segmenttype wijzigen in HTML-tekst.
Gedeelde illustratie met verschillende typen segmenten
A.Segment Geen afbeeldingB.Segment AfbeeldingC.Segment HTML-tekst
U kunt segmenten bekijken in het tekengebied en in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten. Segmenten worden van links naar rechts
en van boven naar beneden genummerd, vanaf de linkerbovenhoek van de afbeelding. Als u de rangschikking of het totale aantal van de
segmenten wijzigt, worden de segmentnummers bijgewerkt met de nieuwe volgorde.
Wanneer u een segment maakt, worden de illustraties rondom dit segment in automatische segmenten verdeeld, zodat de lay-out behouden blijft
bij gebruik van een webtabel. Er zijn twee typen automatische segmenten: autosegmenten en subsegmenten. Autosegmenten zijn bedoeld voor
de gebieden van de illustratie die u niet als segment hebt gedefinieerd. Telkens wanneer u segmenten toevoegt of bewerkt, worden de
autosegmenten opnieuw gegenereerd. Subsegmenten geven aan hoe overlappende segmenten die door de gebruiker zijn gedefinieerd, worden
verdeeld. Hoewel subsegmenten worden genummerd en een segmentsymbool krijgen, kunt u ze niet afzonderlijk van het onderliggende segment
selecteren. Subsegmenten en autosegmenten worden opnieuw gegenereerd wanneer dat nodig is terwijl u aan het werk bent.
Zie ook
Overzicht van het venster Opslaan voor web en apparaten
Uitvoeropties voor segmenten
Segmenten maken
450
Naar boven
Naar boven
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een of meer objecten op het tekengebied en kies Object > Segment > Maken.
Selecteer het gereedschap Segment en sleep over het gebied waarin u een segment wilt maken. Door de Shift-toets ingedrukt te houden
en te slepen maakt u een vierkant segment. Houd Alt (Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt en sleep om vanuit het middelpunt te
tekenen.
Selecteer een of meer objecten op het tekengebied en kies Object > Segment > Maken van selectie.
Plaats hulplijnen op de plaats waar u de illustratie wilt splitsen en kies Object > Segment > Maken van hulplijnen.
Selecteer een bestaand segment en kies Object > Segment > Segment dupliceren.
Als u wilt dat de afmetingen van het segment overeenkomen met de grens van een element in uw illustratie, gebruikt u de opdracht
Object > Segment > Maken. Als u de elementen verplaatst of wijzigt, wordt het segmentgebied automatisch aangepast aan de nieuwe
illustratie. U kunt met deze opdracht ook een segment maken waarin de tekst en standaardopmaakkenmerken van een tekstobject zijn
vastgelegd.
Gebruik het gereedschap Segment, de opdracht Maken van selectie of de opdracht Maken van hulplijnen als u wilt dat de afmetingen van
een segment niet afhankelijk zijn van de onderliggende illustratie. Segmenten die u op een van deze manieren maakt, worden als items in
het deelvenster Lagen weergegeven. Deze items kunt u op dezelfde manier verplaatsen, vergroten, verkleinen of verwijderen als andere
vectorobjecten.
Segmenten selecteren
Gebruik het gereedschap Segment selecteren om een segment te selecteren in het illustratievenster of in het dialoogvenster Opslaan voor
web en apparaten.
Klik op een segment om het te selecteren.
Als u meerdere segmenten wilt selecteren, houdt u Shift ingedrukt en klikt u op de segmenten. (In het dialoogvenster Opslaan voor web en
apparaten kunt u ook Shift ingedrukt houden en slepen.)
Als u met overlappende segmenten werkt en een onderliggend segment wilt selecteren, klikt u op het zichtbare gedeelte van dat segment.
In het illustratievenster kunt u segmenten bovendien op een van de volgende manieren selecteren:
Als u een segment wilt selecteren dat is gemaakt met de opdracht Object > Segment > Maken, selecteert u de desbetreffende illustratie in
het tekengebied. Als het segment is gekoppeld aan een groep of laag, selecteert u het doelpictogram naast de groep of laag in het
deelvenster Lagen.
Als u een segment wilt selecteren dat is gemaakt met het gereedschap Segment, de opdracht Maken van selectie of de opdracht Maken van
hulplijnen, selecteert u het segment in het deelvenster Lagen.
Klik op het segmentpad met het gereedschap Selecteren .
Als u een segment van een segmentpad of een segmentankerpunt wilt selecteren, klikt u erop met het gereedschap Direct selecteren.
Opmerking: U kunt geen autosegmenten selecteren. Deze segmenten worden grijs weergegeven.
Segmentopties instellen
Met de opties van een segment bepaalt u hoe de inhoud van het segment eruit zal zien en zal functioneren in de uiteindelijke webpagina.
1. Voer een van de volgende handelingen uit met het gereedschap Segment selecteren:
Selecteer een segment in het illustratievenster en kies Object > Segment > Segmentopties.
Dubbelklik in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten op een segment met het gereedschap Segment selecteren.
2. Selecteer een segmenttype en stel de bijbehorende opties in:
AfbeeldingSelecteer dit type als u wilt dat het segmentgebied een afbeeldingsbestand wordt in de uiteindelijke webpagina. Als u wilt dat de
afbeelding een HTML-koppeling is, voert u een URL en een doelframeset in. U kunt ook een bericht opgeven dat in het statusgebied van de
browser wordt weergegeven wanneer de muis op de afbeelding is geplaatst, u kunt alternatieve tekst opgeven die wordt weergegeven
wanneer de afbeelding niet zichtbaar is en u kunt een achtergrondkleur voor de tabelcel opgeven.
Geen afbeeldingSelecteer dit type als u wilt dat het segmentgebied HTML-tekst en een achtergrondkleur bevat in de uiteindelijke
webpagina. Typ de gewenste tekst in het tekstvak Tekst weergegeven in cel en maak de tekst op met standaard-HTML-codes. Zorg ervoor
dat u niet meer tekst invoert dan in het segmentgebied kan worden weergegeven. (Als u te veel tekst invoert, loopt deze door in
aangrenzende segmenten en dat beïnvloedt de lay-out van uw webpagina. Omdat de tekst niet in het tekengebied wordt weergegeven, is dit
echter pas duidelijk wanneer u de webpagina in een webbrowser weergeeft.) Als u de uitlijning van tekst in de tabelcel wilt wijzigen, gebruikt
u de opties Horiz en Vert.
HTML-tekstDit type is alleen beschikbaar als u het segment hebt gemaakt door een tekstobject te selecteren en Object > Segment >
Maken te kiezen. De Illustrator-tekst wordt omgezet in HTML-tekst met elementaire opmaakkenmerken in de uiteindelijke webpagina. Als u
de tekst wilt bewerken, werkt u de tekst bij in het tekengebied. Als u de uitlijning van tekst in de tabelcel wilt wijzigen, gebruikt u de opties
451
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Horiz en Vert. U kunt ook een achtergrondkleur voor de tabelcel selecteren.
Als u de tekst voor HTML-tekstsegmenten wilt bewerken in het dialoogvenster Segmentopties, wijzigt u het segmenttype in Geen
afbeelding. Zo wordt de koppeling met het tekstobject in het tekengebied verbroken. Als u de tekstopmaak wilt negeren, voert u <niet-
opgemaakt> in als eerste woord van het tekstobject.
Segmenten vergrendelen
Als u segmenten vergrendelt, voorkomt u dat u per ongeluk wijzigingen aanbrengt. Zo vermijdt u dat u segmenten onbedoeld groter of kleiner
maakt of verplaatst.
Kies Weergave > Segmenten vergrendelen.
Als u afzonderlijke segmenten wilt vergrendelen, klikt u op de bewerkingskolom van het segment in het deelvenster Lagen.
Segmentgrenzen aanpassen
Als u een segment hebt gemaakt met de opdracht Object > Segment > Maken, zijn de positie en grootte van het segment gekoppeld aan de
illustratie in het segment. Als u de illustratie verplaatst of de grootte van de illustratie wijzigt, worden de grenzen van de segmenten daarom
automatisch aangepast.
Als u een segment hebt gemaakt met het gereedschap Segment, de opdracht Maken van selectie of de opdracht Maken van hulplijnen, kunt u het
segment op de volgende manieren handmatig aanpassen:
Als u een segment wilt verplaatsen, sleept u het segment naar een nieuwe positie met het gereedschap Segment selecteren . Houd Shift
ingedrukt als u de verplaatsing wilt beperken tot een verticale, horizontale of diagonale lijn van 45°.
Als u de grootte van een segment wilt wijzigen, selecteert u het segment met het gereedschap Segment selecteren en sleept u een van de
hoeken of zijkanten van het segment. U kunt de grootte van segmenten ook wijzigen met het gereedschap Selecteren en het deelvenster
Transformeren.
Als u segmenten wilt uitlijnen of verdelen, gebruikt u het deelvenster Uitlijnen. Als u segmenten uitlijnt, kunt u voorkomen dat er onnodige
automatische segmenten worden gemaakt. Zo ontstaat een kleiner en meer efficiënt HTML-bestand.
Als u de stapelvolgorde van segmenten wilt wijzigen, sleept u het segment naar een nieuwe positie in het deelvenster Lagen of selecteert u
een van de opdrachten van Object > Ordenen.
Als u een segment wilt splitsen, selecteert u het desbetreffende segment en kiest u Object > Segment > Segmenten verdelen.
U kunt segmenten die op elke manier zijn gemaakt met elkaar combineren. Selecteer de segmenten en kies Object > Segment > Segmenten
combineren. Het resulterende segment krijgt de afmetingen en positie van de rechthoek die wordt gevormd door samenvoeging van de
buitenranden van de gecombineerde segmenten. Als de gecombineerde segmenten niet aan elkaar grenzen of verschillende afmetingen of
uitlijningen hebben, kan het nieuwe segment andere segmenten overlappen.
Kies Object > Segment > Bijsnijden naar tekengebied om de grootte van alle segmenten aan te passen aan de grenzen van het
tekengebied. Segmenten die het tekengebied overschrijden, worden afgekapt, zodat deze in het tekengebied passen. Automatische
segmenten die zich binnen het tekengebied bevinden, worden vergroot tot de grenzen van het tekengebied. De illustraties blijven
ongewijzigd.
Segmenten verwijderen
U kunt een segment wissen door het te verwijderen of door het op te heffen in de corresponderende illustratie.
Als u een segment wilt verwijderen, selecteert u het segment en drukt u op Delete. Als het segment is gemaakt met de opdracht Object >
Segment > Maken, wordt de corresponderende illustratie tegelijkertijd ook verwijderd. Maak het segment ongedaan in plaats van het segment
te verwijderen als u de bijbehorende illustratie niet wilt verwijderen.
Kies Object > Segment > Alles verwijderen om alle segmenten te verwijderen. Segmenten die zijn gemaakt met de opdracht Object >
Segment > Maken worden ongedaan gemaakt, niet verwijderd.
Als u een segment ongedaan wilt maken, selecteert u het desbetreffende segment en kiest u Object > Segment > Geen.
Segmenten tonen of verbergen
Als u segmenten in het illustratievenster wilt verbergen, kiest u Weergave > Segmenten verbergen.
Als u segmenten in het dialoogvenster Opslaan voor web en apparaten wilt verbergen, klikt u op de knop Zichtbaarheid van segmenten
in/uitschakelen
.
Als u segmentnummers wilt verbergen en de kleur van segmentlijnen wilt wijzigen, kiest u Bewerken > Voorkeuren > Slimme hulplijnen en
segmenten (Windows) of Illustrator > Voorkeuren > Slimme hulplijnen en segmenten (Mac OS).
452
Afbeeldingen met hyperlinks maken
Gebruik afbeeldingen met hyperlinks om een of meerdere gebieden in een afbeelding, de zogenaamde hotspots, aan een URL te koppelen.
Wanneer een gebruiker op de hotspot klikt, laadt de webbrowser het gekoppelde bestand.
Het grootste verschil tussen het gebruiken van afbeeldingen met hyperlinks en het gebruiken van segmenten voor het maken van koppelingen
wordt gevormd door de manier waarop de illustratie wordt geëxporteerd als een webpagina. Als u afbeeldingen met hyperlinks gebruikt, blijft de
illustratie behouden als één afbeeldingsbestand. Als u echter segmenten gebruikt, wordt de illustratie opgesplitst in afzonderlijke bestanden. Een
ander verschil tussen afbeeldingen met hyperlinks en segmenten ligt in het feit dat u afbeeldingen met hyperlinks kunt gebruiken om veelhoekige
of rechthoekige gebieden in de afbeelding te koppelen, terwijl u met segmenten alleen rechthoekige gebieden kunt koppelen. Als u alleen
rechthoekige gebieden wilt koppelen, kunt u beter segmenten gebruiken in plaats van afbeeldingen met hyperlinks.
Opmerking: Teneinde onverwachte gevolgen te voorkomen, kunt u beter geen selectiegebieden via afbeeldingen met hyperlinks maken in
segmenten met URL-koppelingen. In sommige browsers worden ofwel de koppelingen via de afbeeldingen met hyperlinks ofwel de
segmentkoppelingen genegeerd.
1. Selecteer het object dat u wilt koppelen aan een URL.
2. Selecteer een vorm voor de afbeelding met hyperlinks in het menu Afbeelding met hyperlinks van het deelvenster Kenmerken.
3. Typ een relatief of volledig adres in het tekstvak URL of kies een adres in de lijst met beschikbare URL's. Als u de URL-locatie wilt
controleren, klikt u op de knop Browser.
Als u het aantal zichtbare ingangen in het URL-menu wilt verhogen, selecteert u Deelvensteropties in het menu van het deelvenster
Kenmerken. Typ een waarde tussen 1 en 30 om te bepalen hoeveel URL-ingangen zichtbaar moeten zijn in de URL-lijst.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
453
SVG
Naar boven
Naar boven
SVG
SVG-effecten toepassen
Effecten uit een SVG-bestand importeren
Overzicht van het deelvenster SVG-interactiviteit
SVG-interactiviteit toevoegen aan illustraties
SVG-gebeurtenissen
SVG
Bestandsindelingen voor bitmapafbeeldingen op het web, zoals .GIF, .JPEG, .WBMP en .PNG, beschrijven afbeeldingen aan de hand van een
pixelraster. De resulterende bestanden zijn vaak groot, beperkt tot één (vaak lage) resolutie en vereisen veel bandbreedte op het web. SVG is
daarentegen een vectorindeling waarin afbeeldingen worden beschreven als vormen, paden, tekst en filtereffecten. De resulterende bestanden zijn
compact en bieden de beste afbeeldingen op het web, in afgedrukte vorm en zelfs op mobiele apparatuur met beperkte capaciteit. Gebruikers
kunnen een SVG-afbeelding op het scherm vergroten zonder verlies van scherpte, details of helderheid. Daarnaast biedt SVG betere
ondersteuning voor tekst en kleuren, waardoor gebruikers de afbeeldingen zien zoals ze op het Illustrator-tekengebied worden weergegeven.
De SVG-indeling is volledig gebaseerd op XML en biedt veel voordelen voor zowel ontwikkelaars als gebruikers. Met de SVG-indeling kunt u in
XML en JavaScript webafbeeldingen maken die aan de hand van geavanceerde effecten, zoals markeringen, knopinfo, audio en animaties,
reageren op handelingen van gebruikers.
U kunt illustraties in de SVG-indeling opslaan met de opdrachten Opslaan, Opslaan als, Kopie opslaan en Opslaan voor web en apparaten.Als u
toegang wilt tot alle exportopties voor SVG, gebruikt u de opdracht Opslaan, Opslaan als of Kopie opslaan.De opdracht Opslaan voor web en
apparaten biedt een subset SVG-exportopties die van toepassing zijn op webillustraties.
Ga naar www.adobe.com/go/vid0207_nl voor een video over het maken van inhoud voor mobiele apparaten in Illustrator.
De manier waarop u een illustratie instelt in Illustrator heeft gevolgen voor het uiteindelijke SVG-bestand. Neem de volgende richtlijnen in acht:
Voeg met gebruik van lagen een structuur toe aan het SVG-bestand. Wanneer u een illustratie opslaat in de SVG-indeling, wordt iedere laag
omgezet in een groepselement (<g>). (Een laag met de naam Knop1 wordt in het SVG-bestand bijvoorbeeld <g id="Knop1_ver3.0">.)
Geneste lagen worden geneste SVG-groepen en verborgen lagen blijven behouden met de SVG-stijleigenschap display="none".
Als u objecten op verschillende lagen transparant wilt maken, past u de dekking van ieder object aan in plaats van iedere laag. Als u de
dekking op laagniveau wijzigt, ziet u in het SVG-bestand niet de transparantie die wordt weergegeven in Illustrator.
Rastergegevens zijn niet schaalbaar in de SVG-viewer en kunnen, in tegenstelling tot andere SVG-elementen, niet worden bewerkt. Maak,
indien mogelijk, dus geen illustraties die worden gerasterd in het SVG-bestand. Verloopnetten en objecten die gebruikmaken van de effecten
Rasteren, Artistiek, Vervagen, Penseelstreek, Vervorm, Pixel, Verscherpen, Schets, Stileer, Structuur en Video worden gerasterd wanneer
deze worden opgeslagen in de SVG-indeling. Afbeeldingsstijlen met deze effecten produceren ook rastering. Gebruik SVG-filtereffecten om
grafische elementen toe te voegen zonder rastering.
Gebruik symbolen en vereenvoudig de paden in uw illustraties om betere resultaten te bereiken met SVG. Als de prestaties van essentieel
belang zijn, kunt u bovendien beter geen penselen gebruiken die veel padgegevens produceren, zoals Houtskool, As van vuur en
Meerlijnspen.
Gebruik segmenten, afbeeldingen met hyperlinks, en scripts om webkoppelingen toe te voegen aan een SVG-bestand.
Een scripttaal, zoals JavaScript, maakt onbeperkte functionaliteit mogelijk voor een SVG-bestand. Muisbewegingen en
toetsenbordopdrachten kunnen scriptfuncties, zoals rollovereffecten, activeren. Scripts kunnen ook het documentobjectmodel (DOM)
gebruiken om het SVG-bestand te openen en te wijzigen, bijvoorbeeld om SVG-elementen in te voegen of te verwijderen.
SVG-effecten toepassen
U kunt SVG-effecten gebruiken om grafische eigenschappen, zoals slagschaduwen, aan een illustratie toe te voegen. SVG-effecten verschillen
van vergelijkbare bitmapeffecten, omdat ze op XML zijn gebaseerd en niet afhankelijk zijn van de resolutie. In feite is een SVG-effect niets meer
dan een serie XML-eigenschappen waarmee verschillende wiskundige bewerkingen worden beschreven. Het resulterende effect wordt naar het
doelobject gerenderd in plaats van naar de bronafbeelding.
Illustrator bevat een standaardset SVG-effecten. U kunt de effecten gebruiken met de standaardeigenschappen, de XML-code bewerken om
aangepaste effecten te maken of nieuwe SVG-effecten schrijven.
U kunt de standaard SVG-filters van Illustrator wijzigen met een teksteditor. U bewerkt dan het bestand Adobe SVG Filters.svg in de map
Documents and Settings/<gebruikersnaam>/Application Data/Adobe/Adobe Illustrator CS5 Settings/<locatie>. U kunt bestaande filterdefinities
454
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
aanpassen, filterdefinities verwijderen en nieuwe filterdefinities toevoegen.
1. Selecteer een object of groep (of selecteer een laag in het deelvenster Lagen).
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een effect wilt toepassen met de standaardinstellingen, kiest u het effect in het onderste segment van het submenu Effect > SVG-
filters.
Kies Effect > SVG-filters > SVG-filter toepassen om een effect toe te passen met aangepaste instellingen. Selecteer het effect in het
dialoogvenster en klik op de knop SVG-filter bewerken
. Voer de standaardcode in en klik op OK.
Kies Effect > SVG-filters > SVG-filter toepassen om een nieuw effect te maken en toe te passen. Klik op de knop Nieuw SVG-filter in
het dialoogvenster, voer de nieuwe code in en klik op OK.
Wanneer u een SVG-filtereffect toepast, wordt een gerasterde versie van het effect weergegeven in het tekengebied. U kunt de resolutie
van deze voorvertoningsafbeelding instellen door de rasterresolutie van het document te wijzigen.
Belangrijk: Wanneer meerdere effecten op een object zijn toegepast, moet het SVG-effect het laatste effect zijn. Met andere woorden:
het effect moet onder in het deelvenster Vormgeving worden weergegeven (net boven het item Transparantie). Als het SVG-effect wordt
gevolgd door andere effecten, bestaat de SVG-uitvoer uit een rasterobject.
Effecten uit een SVG-bestand importeren
1. Kies Effect > SVG-filters > SVG-filter importeren.
2. Selecteer het SVG-bestand waaruit u effecten wilt importeren en klik op Openen.
Overzicht van het deelvenster SVG-interactiviteit
In het deelvenster SVG-interactiviteit (Venster > SVG-interactiviteit) kunt u interactiviteit aan uw illustratie toevoegen wanneer u de illustratie
exporteert voor weergave in een webbrowser. Door bijvoorbeeld een gebeurtenis te maken die een JavaScript-opdracht activeert, kunt u snel
beweging op een webpagina maken wanneer de gebruiker de cursor boven een object houdt of een andere handeling uitvoert. Met het
deelvenster SVG-interactiviteit kunt u ook alle gebeurtenissen en JavaScript-bestanden weergeven die aan het huidige bestand zijn gekoppeld.
Een gebeurtenis verwijderen uit het deelvenster SVG-interactiviteit
Als u een gebeurtenis wilt verwijderen, selecteert u de gebeurtenis en klikt u op de knop Verwijderen of kiest u Gebeurtenis verwijderen in
het deelvenstermenu.
Als u alle gebeurtenissen wilt verwijderen, kiest u Gebeurtenissen wissen in het deelvenstermenu.
Aan een bestand gekoppelde gebeurtenissen toevoegen, vermelden of verwijderen
1. Klik op de knop JavaScript-bestanden koppelen .
2. Selecteer een JavaScript-vermelding in het dialoogvenster JavaScript-bestanden en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Toevoegen om te navigeren naar aanvullende JavaScript-bestanden.
Klik op Verwijderen om de geselecteerde JavaScript-vermelding te verwijderen.
SVG-interactiviteit toevoegen aan illustraties
1. Selecteer een gebeurtenis in het deelvenster SVG-interactiviteit (Zie SVG-gebeurtenissen.)
2. Voer de bijbehorende JavaScript in en druk op Enter.
SVG-gebeurtenissen
onfocusinDe gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de focus op het element is gericht, bijvoorbeeld wanneer het object met de aanwijzer wordt
geselecteerd.
onfocusoutDe gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de focus niet meer op het element is gericht (vaak omdat de focus op een ander element
wordt gericht).
onactivateDe gebeurtenis wordt met een muisklik of het toetsenbord geactiveerd, afhankelijk van het SVG-element.
onmousedownDe gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de muisknop op een element wordt ingedrukt.
onmouseupDe gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de ingedrukte muisknop op een element wordt losgelaten.
onclickDe gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer er met de muisknop op een element wordt geklikt.
onmouseoverDe gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de aanwijzer op een element wordt geplaatst.
onmousemoveDe gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de aanwijzer zich op een element bevindt.
onmouseoutDe gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de aanwijzer van een element af wordt verplaatst.
455
onkeydownDe gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer een toets wordt ingedrukt.
onkeypressDe gebeurtenis wordt geactiveerd terwijl een toets is ingedrukt.
onkeyupDe gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer een toets wordt losgelaten.
onloadDe gebeurtenis wordt geactiveerd nadat het SVG-document volledig door de browser is ontleed. Gebruik deze gebeurtenis als u
eenmalige initialisatiefuncties wilt aanroepen.
onerrorDe gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer een element niet juist is geladen of wanneer er een andere fout optreedt.
onabortDe gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer het laden van de pagina wordt afgebroken voordat het element volledig is geladen.
onunloadDe gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer het SVG-document uit een venster of kader wordt verwijderd.
onzoomDe gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer het zoomniveau van het document wordt gewijzigd.
onresizeDe gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de grootte van de documentweergave wordt gewijzigd.
onscrollDe gebeurtenis wordt geactiveerd wanneer de documentweergave wordt geschoven of gepand.
Meer Help-onderwerpen
Een afbeelding voor het web optimaliseren
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
456
Animaties maken
Naar boven
Naar boven
Flash-afbeeldingen
Flash-animaties maken
Werken met Illustrator en Flash
Flash-afbeeldingen
De Flash-bestandsindeling (.SWF) is een op vectoren gebaseerde indeling voor afbeeldingsbestanden voor het maken van schaalbare, compacte
afbeeldingen voor het web. Omdat de bestandsindeling is gebaseerd op vectoren, blijft de kwaliteit van de illustratie bij elke resolutie behouden.
Dit is de ideale bestandsindeling voor animatieframes. In Illustrator kunt u afzonderlijke animatieframes op lagen maken en de afbeeldingslagen
vervolgens naar afzonderlijke frames exporteren voor het gebruik op een website. U kunt de bestandsgrootte van een animatie ook reduceren
door symbolen te definiëren in een Illustrator-bestand. Na het exporteren wordt elk symbool slechts eenmaal gedefinieerd in het SWF-bestand.
U kunt de illustratie opslaan als een SWF-bestand met behulp van de opdracht Exporteren of de opdracht Opslaan voor web en apparaten. Beide
opdrachten hebben voordelen:
De opdracht Exporteren (SWF)Deze opdracht biedt de meeste controle over animaties en bitmapcompressie.
Opslaan voor web en apparatenDeze opdracht verschaft meer controle over de combinatie van SWF- en bitmapindelingen in een
gesegmenteerde lay-out. Deze opdracht biedt minder afbeeldingsopties dan de opdracht Exporteren (SWF), maar werkt met de laatst gebruikte
instellingen van de opdracht Exporteren. (Zie Optimalisatieopties voor SWF (Illustrator).)
Bedenk het volgende wanneer u illustraties voorbereidt om te worden opgeslagen als SWF-bestanden:
Als u het bestand zo klein mogelijk wilt houden wanneer u symbolen gebruikt, past u effecten toe op symbolen in het deelvenster Symbolen
en niet op de afzonderlijke symbolen in de illustratie.
Als u de gereedschappen Symbolen brandschilderen en Symboolstijl gebruikt, worden SWF-bestanden groter, omdat Illustrator een kopie
van elk gebruikt symbool moet maken om de weergave ervan te behouden.
Netobjecten en -verlopen met meer dan acht stops worden gerasterd en weergegeven als vormen die zijn gevuld met bitmaps. Verlopen met
minder dan acht stops worden geëxporteerd als verlopen.
Patronen worden in kleine afbeeldingen met het formaat van de patroonillustratie gerasterd en naast elkaar geplaatst om de illustratie te
vullen.
Als een bitmapobject de grenzen van een segment overschrijdt, wordt het hele object opgenomen in het geëxporteerde bestand.
SWF biedt alleen ondersteuning voor afgeronde uiteinden en verbindingen. Schuine of hoekige uiteinden en verbindingen worden afgerond
tijdens het exporteren naar SWF.
Met patronen gevulde tekst en lijnen worden omgezet in paden en gevuld met het patroon.
Hoewel vele tekstfuncties behouden blijven tijdens het exporteren naar SWF, kan er wat gegevensverlies optreden. Als u een SWF-bestand
importeert naar Flash, blijven regelafstand, tekenspatiëring en tekstspatiëring niet behouden. De tekst wordt daarentegen opgedeeld in
afzonderlijke records om regelafstand te simuleren. Als u het SWF-bestand afspeelt in Flash Player, blijft de vormgeving van regelafstand,
tekenspatiëring en tekstspatiëring in het bestand behouden. Als u tekst wilt exporteren als paden, selecteert u Tekst als omtrek exporteren in
het dialoogvenster SWF-opties of kiest u de opdracht Letteromtrekken maken om de tekst naar omtrekken om te zetten.
Op www.adobe.com/go/lrvid4099_xp_nl vindt u een video over het gebruik van Illustrator in combinatie met Flash. Op
www.adobe.com/go/vid0198_nl vindt u een video over het effectief gebruiken van symbolen tussen Illustrator en Flash. Op
www.adobe.com/go/vid0199_nl vindt u een video over het effectieve gebruik van tekst tussen Illustrator en Flash.
Flash-animaties maken
In Illustrator kunt u Flash-animaties op veel verschillende manieren maken. Een van de gemakkelijkste manieren is om elk animatieframe op een
aparte laag in Illustrator te plaatsen. Wanneer u de illustratie exporteert, kiest u de optie AI-lagen naar SWF-frames.
Ga naar www.adobe.com/go/vid0214_nl voor een video over het exporteren van SWF-bestanden vanuit Illustrator. Ga naar
www.adobe.com/go/vid0207_nl voor een video over het maken van inhoud voor mobiele apparaten in Illustrator. U kunt ook naar Adobe Studio
(http://studio.adobe.com) gaan voor tips en zelfstudies over het maken van Flash-animaties.
1. Maak de illustratie die u voor de animatie wilt gebruiken. Gebruik symbolen om de grootte van de animatie te beperken en uw werk te
vereenvoudigen.
2. Maak een afzonderlijke laag voor elk frame in de animatie.
Dit kunt u doen door de basisillustratie in een nieuwe laag te plakken en de illustratie vervolgens te bewerken. Ook kunt u de opdracht In
457
Naar boven
lagen verdelen gebruiken om automatisch lagen te genereren die bestaan uit objecten die in oplopende volgorde worden gemaakt.
3. Zorg ervoor dat de lagen in de volgorde zijn geplaatst waarin u de lagen als animatieframes wilt weergeven.
4. Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Bestand > Exporteren, kies de indeling Flash (SWF) en klik op Exporteren. In het dialoogvenster SWF-opties selecteert u in het
menu Exporteren als de optie AI-lagen naar SWF-frames. Stel de overige animatieopties in en klik op OK.
Kies Bestand > Opslaan voor web en apparaten.Kies SWF in het menu Optimale bestandsindeling.Kies AI-lagen naar SWF-frames in
het menu Type export. Stel de overige opties in en klik op Opslaan.
Werken met Illustrator en Flash
U kunt Illustrator-illustraties verplaatsen naar de Flash-bewerkingsomgeving of rechtstreeks naar Flash Player. U kunt illustraties kopiëren en
plakken, bestanden in de SWF-indeling opslaan of illustraties rechtstreeks exporteren naar Flash. Bovendien biedt Illustrator ondersteuning voor
dynamische tekst en filmclipsymbolen van Flash. Op www.adobe.com/go/lrvid4099_xp_nl vindt u een video over het gebruik van Illustrator in
combinatie met Flash.
U kunt bovendien Device Central gebruiken om na te gaan hoe Illustrator-illustraties eruit zullen zien in Flash Player op verschillende mobiele
apparaten.
Illustrator-illustraties plakken
U kunt grafisch geavanceerde illustraties maken in Illustrator, deze illustraties kopiëren en ze vervolgens snel en gemakkelijk in Flash plakken.
Wanneer u Illustrator-illustraties in Flash plakt, blijven de volgende kenmerken behouden:
Paden en vormen
Schaalbaarheid
Lijndiktes
Kleurverloopdefinities
Tekst (inclusief OpenType-lettertypen)
Gekoppelde afbeeldingen
Symbolen
Overvloeimodi
Bovendien ondersteunen Illustrator en Flash geplakte illustraties op de volgende manieren:
Wanneer u volledige lagen van het hoogste niveau in een Illustrator-illustratie selecteert en deze in Flash plakt, blijven deze lagen en hun
eigenschappen (zichtbaarheid en vergrendeling) behouden.
Niet-RGB-kleuren van Illustrator (CMYK-kleuren, grijswaarden en aangepaste kleuren) worden omgezet in RGB-kleuren in Flash. RGB-
kleuren worden bij het plakken weergegeven zoals verwacht.
Wanneer u Illustrator-illustraties importeert of plakt, kunt u verschillende opties gebruiken om effecten (zoals slagschaduwen van tekst) te
behouden als Flash-filters.
In Flash blijven Illustrator-maskers behouden.
SWF-bestanden exporteren vanuit Illustrator
U kunt vanuit Illustrator SWF-bestanden exporteren die qua kwaliteit en compressie overeenkomen met SWF-bestanden die vanuit Flash worden
geëxporteerd.
Wanneer u exporteert, kunt u kiezen uit een aantal verschillende voorinstellingen voor een optimaal resultaat. Bovendien kunt u opgeven hoe
meerdere tekengebieden, symbolen, lagen, tekst en maskers moeten worden behandeld. U kunt bijvoorbeeld opgeven of Illustrator-symbolen
moeten worden geëxporteerd als filmclips of afbeeldingen. U kunt er ook voor kiezen om SWF-symbolen te maken van Illustrator-lagen.
Illustrator-bestanden in Flash importeren
Wanneer u volledige lay-outs wilt maken in Illustrator en deze vervolgens in één keer wilt importeren in Flash, kunt u uw illustratie opslaan in de
Illustrator-indeling (.ai) en de illustratie in Flash importeren met de opdracht File > Import To Stage of File > Import To Library. Dit is een bijzonder
betrouwbare methode.
Als uw Illustrator-bestand meerdere tekengebieden bevat, selecteert u het tekengebied dat u wilt importeren in het dialoogvenster Importeren in
Flash en geeft u de instellingen voor elke laag in dat tekengebied op. Alle objecten in het geselecteerde tekengebied worden als één laag
geïmporteerd in Flash. Als u een ander tekengebied importeert uit hetzelfde AI-bestand, worden de objecten uit dat tekengebied als een nieuwe
laag geïmporteerd in Flash.
Wanneer u een Illustrator-illustratie als een AI-, EPS- of PDF-bestand importeert, blijven voor dit bestand in Flash dezelfde kenmerken behouden
als voor Illustrator-illustraties die u in Flash plakt. Als een geïmporteerd Illustrator-bestand lagen bevat, kunt u deze importeren op een van de
volgende manieren:
458
Illustrator-lagen omzetten in Flash-lagen
Illustrator-lagen omzetten in Flash-frames
Alle Illustrator-lagen omzetten in één Flash-laag
Symboolworkflow
De symboolworkflow in Illustrator is vergelijkbaar met de symboolworkflow in Flash.
Symbolen maken Wanneer u een symbool in Illustrator maakt, kunt u in het dialoogvenster Symboolopties het symbool een naam geven en
Flash-specifieke opties instellen: het filmclipsymbooltype (standaard voor Flash-symbolen), de locatie van het Flash-registratieraster en hulplijnen
voor 9-delige schaling . Bovendien kunt u in Illustrator en Flash in veel gevallen dezelfde sneltoetsen gebruiken voor symbolen (bijvoorbeeld F8
om een symbool te maken).
Isolatiemodus voor het bewerken van symbolenDubbelklik in Illustrator op een symbool om dit te openen in de isolatiemodus, zodat u het
symbool gemakkelijker kunt bewerken. In de isolatiemodus kan u alleen de symboolvariant bewerken. Alle andere objecten in het tekengebied zijn
niet beschikbaar. Als u de isolatiemodus sluit, worden het symbool in het deelvenster Symbolen en alle varianten van dat symbool bijgewerkt met
de aangebrachte wijzigingen. De symboolbewerkingsmodus en het deelvenster Library in Flash werken op ongeveer dezelfde manier.
Symbooleigenschappen en koppelingenMet behulp van het deelvenster Symbolen of het deelvenster Beheer kunt u eenvoudig namen aan
symboolvarianten toewijzen, koppelingen tussen varianten en symbolen verbreken, een symboolvariant verwisselen voor een ander symbool of
een kopie van het symbool maken. In Flash werken de bewerkingsfuncties in het deelvenster Library op vergelijkbare wijze.
Statische en dynamische tekstobjecten en invoertekstobjecten
Wanneer u statische tekst van Illustrator naar Flash overbrengt, wordt deze tekst omgezet in contouren. Bovendien kunt u uw tekst in Illustrator
instellen als dynamische tekst. Dynamische tekst biedt u de mogelijkheid om tekstinhoud programmatisch te bewerken in Flash en om projecten
die in meerdere talen moet worden vertaald gemakkelijk te beheren.
In Illustrator kunt u voor afzonderlijke tekstobjecten opgeven of het statische of dynamische tekstobjecten of invoertekstobjecten zijn. Dynamische
tekstobjecten hebben in Illustrator en Flash vergelijkbare eigenschappen. In beide toepassingen is de tekenspatiëring bijvoorbeeld van invloed op
alle tekens in een tekstblok in plaats van op afzonderlijke tekens, wordt anti-alias op dezelfde manier op de tekst toegepast en kan er een
koppeling worden gemaakt naar een extern XML-bestand met tekst.
Meer Help-onderwerpen
Optimalisatieopties voor SWF (Illustrator)
Afbeeldingen optimaliseren
Optimalisatieopties voor webafbeeldingen
Uitvoerinstellingen voor webafbeeldingen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
459
FXG-indeling
Naar boven
Naar boven
FXG
Aanbevolen procedures voor het gebruik van FXG
Een Illustrator-bestand opslaan in FXG-indeling
Illustrator- en Flash Catalyst-workflow
FXG-toewijzing van Illustrator-objecten en -kenmerken
FXG
Wanneer u gestructureerde afbeeldingen in Illustrator maakt voor gebruik in Adobe Flex®, kunt u deze opslaan in de FXG-indeling. FXG is een
indeling voor grafische bestanden die is gebaseerd op een subset van MXML, de op XML gebaseerde programmeringstaal die wordt gebruikt door
het FLEX-raamwerk. FXG-bestanden kunnen worden gebruikt voor toepassingen als Adobe Flash Builder/Adobe Flash Catalyst voor het
ontwikkelen van geavanceerde webtoepassingen en -ervaringen. Wanneer u afbeeldingen opslaat als FXG, moeten deze uit minder dan
16,777,216 pixels in totaal bestaan en uit minder dan 8192 pixels in breedte of hoogte.
Meer informatie over deze indelingen vindt u op de website van Adobe Flex op www.adobe.com/nl/products/flex.
U kunt zowel Illustrator- (.ai) als FXG-documenten (.fxg) direct importeren in Flash Catalyst. Als u specifieke Flash Catalyst-inhoud wilt importeren
in Illustrator, gebruikt u de optie Edit in Illustrator, die beschikbaar is in Flash Catalyst. Een aantal van de objecten of kenmerken wordt echter
anders behandeld in Illustrator en Flash Catalyst. Met de FXG-opties kunt u de conversie van deze objecten en kenmerken instellen. In plaats van
deze optie te gebruiken kunt u Illustrator-inhoud ook direct plakken in Flash Catalyst.
Bij het opslaan van inhoud in FXG-indeling in Illustrator, wordt elk object of kenmerk dat niet compatibel is met de FXG-specificaties uitgebreid,
gerasterd, omlijnd of verwijderd op basis van de complexiteit van de inhoud en de FXG-toewijzing. Als u bijvoorbeeld een illustratie met 3D-effect
wilt behouden, wat niet wordt ondersteund in FXG, wordt de inhoud gerasterd om deze te kunnen opslaan in FXG-indeling.
Zie FXG-toewijzing van Illustrator-objecten en -kenmerken voor een lijst met toegewezen objecten en kenmerken tussen Illustrator en FXG.
Zie www.adobe.com/go/learn_ai_fxg_spec_nl voor meer informatie over de FXG-bestandsindeling.
Aanbevolen procedures voor het gebruik van FXG
Hanteer de volgende richtlijnen bij het opslaan van Illustrator-bestanden in FXG-indeling en de bewerking van deze bestanden in Flash Catalyst:
Gebruik een Flash Catalyst- of Basis RGB-profiel voor het maken van inhoud voor FXG.
Gebruik geen penselen omdat er dan prestatieproblemen optreden als gevolg van uitgebreide paden.
Aangezien FXG alleen toewijzingen heeft voor Slagschaduw, Binnenste/Buitenste gloed en Vervagen, kunt u het beste deze effecten
gebruiken.
Gebruik geen horizontale of verticale schaling van tekst om te voorkomen dat tekst wordt omgezet in omtrekken bij het opslaan hiervan in
FXG.
FXG ondersteunt geen overvloeiingen voor filters. Als u FXG wilt opslaan met bewerkbare filters of met de optie voor automatische opslag,
moet u de overvloeiing voor elk object instellen op Normaal tijdens het toepassen van filters (Slagschaduw, Binnenste/Buitenste gloed) voor
een accurate weergave.
In de meeste gevallen worden items die zijn gemaakt met Illustrator, weergegeven als op pixels uitgelijnde items in Flash Catalyst om ervoor
te zorgen dat horizontale of verticale lijnranden er scherp uitzien. Selecteer de optie Uitlijnen op pixelraster wanneer u werkt in Illustrator om
te voorkomen dat inhoud tussen Illustrator en Flash Catalyst wordt verplaatst. Zie Paden met pixeluitlijning tekenen voor webworkflows voor
meer informatie over de uitlijning van objecten op het pixelraster.
Objecten met een andere overvloeimodus dan Normaal waarop overvloeiing wordt toegepast ten opzichte van de
standaarddocumentachtergrond, worden mogelijk anders weergegeven in Flash Catalyst. Achter objecten met een andere overvloeimodus
dan Normaal moet zich altijd nog een object bevinden.
Schuingetrokken items worden niet ondersteund en worden mogelijk anders geplaatst wanneer ze worden geïmporteerd in Flash Catalyst.
Rasters voor 9-delige schaling worden niet ondersteund in Flash Catalyst.
Gespiegelde bitmaps en symbolen worden niet ondersteund in Flash Catalyst.
Steun- en proceskleuren worden niet ondersteund in Flash Catalyst.
Verticale tekst wordt niet ondersteund in Flash Catalyst.
460
Naar boven
Er worden waarschuwingsberichten weergegeven om u te helpen bij specifieke gegevenswijzigingen aan het geselecteerde object of de
geselecteerde kenmerken. In sommige gevallen is het waarschuwingsbericht echter mogelijk niet van belang voor u. Dit is bijvoorbeeld het
geval bij een waarschuwingsbericht zoals 'Bepaalde Open Type-eigenschappen gaan verloren' wanneer u de taal bewust instelt op een
andere waarde dan VS. Deze waarschuwingsberichten over de bewerkbaarheid van inhoud worden alleen weergegeven als de optie
Persoonlijke gegevens uit Illustrator opslaan is geselecteerd.
Een Illustrator-bestand opslaan in FXG-indeling
Als u Illustrator-inhoud wilt toewijzen in FXG terwijl u een optimale weergave en bewerkbaarheid wilt behouden, kunt u een document opslaan in
FXG-indeling. Dit document kan dan worden geopend in ofwel Illustrator, ofwel Flash Catalyst.
1. Klik op > Bestand Opslaan als of klik op Bestand > Kopie opslaan.
2. Typ een bestandsnaam en kies een locatie voor het bestand.
3. Selecteer Adobe FXG (*.FXG) als de bestandsindeling en klik op Opslaan. Het dialoogvenster FXG-opties wordt weergegeven.
Dialoogvenster FXG-opties
4. Stel in het dialoogvenster FXG-opties de gewenste opties in. In het dialoogvenster zijn de volgende opties beschikbaar:
Persoonlijke gegevens uit Illustrator opslaanDeze optie is standaard geselecteerd. Zorgt voor een betere herbewerkbaarheid bij het
importeren van FXG-bestanden in Illustrator:
Zorgt voor een optimale bewerkbaarheid van FXG-bestanden bij het importeren van deze bestanden in Illustrator.
Opmerking: Deze optie garandeert niet dat alle inhoud wordt ondersteund in de oorspronkelijke Illustrator-indeling. Penseelstreken blijven
bijvoorbeeld niet behouden omdat het behoud van persoonlijke gegevens uit Illustrator niet wordt ondersteund voor penseelstreken. Effecten
blijven echter wel behouden tijdens de FXG-import dankzij de persoonlijke gegevens uit Illustrator.
Inclusief ongebruikte symbolenGebruik deze optie om ongebruikte symbolen in het FXG-bestand te behouden of te verwijderen. Als u
ongebruikte symbolen in FXG opslaat, wordt het bestandsformaat mogelijk groter.
Gekoppelde afbeeldingen downsamplen naar 72 ppiGebruik deze optie voor het downsamplen van gekoppelde afbeeldingsbestanden
naar 72 ppi (de standaard voor webitems).
FiltersSlagschaduw, Gloed binnen, Gloed buiten en Gaussiaans vervagen worden ondersteund als filters in FXG. Illustrator biedt een
compromis tussen de weergave en de bewerkbaarheid voor deze filters bij exportbewerkingen. Selecteer Bewerkbaarheid behouden
461
Naar boven
(omzetten in FXG) als u de bewerkbaarheid van deze filters wilt behouden met wat verlies op het gebied van weergave. Als u de weergave
belangrijker vindt dan de bewerkbaarheid, selecteert u de andere opties: Vormgeving behouden (uitbreiden), Vormgeving behouden
(omzetten in pixels).
TekstSelecteer de optie Automatische omzetting als u de weergave en de bewerkbaarheid even belangrijk vindt. Als de bewerkbaarheid
niet behouden kan blijven voor de geselecteerde illustratie, wordt deze uitgebreid of gerasterd om de weergave te behouden. Als u de
visuele weergave van tekst wilt behouden, selecteert u de optie Vormgeving behouden (omzetten in pixels) of Vormgeving behouden
(omtrek maken) om deze om te zetten in Vectoromtrek voor een kleiner bestandsformaat. Selecteer Bewerkbaarheid behouden (omzetten in
FXG) voor een optimale bewerkbaarheid van de tekst. Deze optie kan echter resulteren in verlies van weergave.
VerlopenVerlopen zijn niet volledig compatibel met FXG wanneer het verloop meer dan 16 stops heeft. Middelpunten van verlopen die niet
gelijk zijn aan 50% worden ook direct toegewezen aan FXG. In Illustrator wordt eerst geprobeerd die middelpunten om te zetten in echte
stops, maar als dat niet lukt, worden de verlopen gerasterd.
In Illustrator bestaat een functie om de prioriteit te bepalen bij het exporteren van verlopen in FXG. Als de bewerkbaarheid van de inhoud de
hoogste prioriteit heeft, selecteert u Bewerkbaarheid behouden (omzetten in FXG). Selecteer de optie Automatische omzetting als u zowel
de visuele weergave als de bewerkbaarheid wilt behouden. Met Automatische omzetting wordt geanalyseerd en bepaald of inhoud
bewerkbaar kan worden gehouden terwijl de weergave behouden blijft. Als dit niet mogelijk is, wordt de illustratie gerasterd.
OvervloeienU kunt items rasteren om de weergave te behouden door Vormgeving behouden (omzetten in pixels) te selecteren. Als u
Automatische omzetting selecteert, worden de overvloeiopties in Illustrator automatisch uitgebreid of gerasterd op basis van de complexiteit
van de overvloeiing.
Code tonenKlik op deze knop om de FXG-code te tonen voordat u het FXG-bestand genereert.
FXG wordt altijd opgeslagen terwijl de optie Tekengebieden gebruiken is ingeschakeld. Tekengebieden worden geïmporteerd als frames in
Flash Catalyst.
Opmerking: Op basis van het tekengebiedbereik dat is opgegeven tijdens het opslaan van FXG-inhoud, worden beslissingen genomen
over het maken van pagina's of frames voor Flash Catalyst. Als u een document met meerdere tekengebieden opslaat in FXG-indeling,
wordt inhoud die helemaal buiten het tekengebied valt, niet opgeslagen.
Voor overlappende tekengebieden wordt inhoud die wordt gedeeld door tekengebieden, opgeslagen op elke pagina bij opslagbewerkingen in
FXG-indeling. Hierdoor worden meerdere pagina's met dezelfde inhoud opgeslagen.
5. Klik op OK. Als in Illustrator wijzigingen worden doorgevoerd om de inhoud op te slaan in FXG, worden de wijzigingen weergegeven in het
dialoogvenster FXG-waarschuwingen opslaan.
Dialoogvenster FXG-waarschuwingen opslaan
Illustrator- en Flash Catalyst-workflow
Als u een FXG-bestand wilt importeren of openen in Illustrator, klikt u op Bestand > Openen en selecteert u het FXG-bestand.
U kunt een FXG-bestand ook openen in Illustrator door de optie Bewerken in Illustrator te selecteren in Flash Catalyst. Zie het gedeelte over
tijdelijke conversies van illustraties bewerken in de documentatie van Adobe Flash Catalyst voor meer informatie.
Opmerking: U kunt FXG-inhoud niet koppelen in Illustrator maar alleen insluiten.
Flash Catalyst-objecten toevoegen of bewerken in Illustrator
Als u objecten en kenmerken van een FXG-bestand wilt bewerken in Flash Catalyst, gebruikt u de optie Bewerken in Illustrator in Flash Catalyst.
462
Naar boven
De geselecteerde objecten worden geopend in Illustrator. Zodra u klaar bent met bewerken in Illustrator, wordt het object weer omgezet in de FXG-
indeling en teruggeplaatst in Flash Catalyst.
U kunt een FXG-bestandsobject bewerken in Illustrator terwijl u in Flash Catalyst aan het bestand werkt. Een object bewerken in Illustrator:
1. Selecteer in Flash Catalyst het object dat u wilt bewerken in Illustrator
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik met de rechtermuisknop op het object en selecteer de optie Edit in Adobe Illustrator CS5.
Kies Wijzigen > Bewerken in Adobe Illustrator CS5.
Illustrator CS5 wordt geopend en het desbetreffende FXG-bestand wordt automatisch geopend voor bewerking. In de linkerbovenhoek van
het Illustrator-venster zijn de opties Gereed en Annuleren beschikbaar.
De opties Gereed en Annuleren voor het FXG-bestand zijn geopend in Illustrator
Opmerking: In Illustrator zijn alleen de geselecteerde objecten beschikbaar voor bewerking. Alle andere objecten zijn wel zichtbaar maar
kunnen niet worden bewerkt.
3. Wijzig het geselecteerde object of maak nieuwe objecten.
4. Sluit deze modus af door te klikken op de knop Gereed in de rechterbovenhoek in Illustrator.
Wanneer u klikt op Gereed, worden het bewerkte object en alle eventuele nieuwe objecten weer omgezet in FXG-indeling en teruggeplaatst
in Flash Catalyst.
Als u op Annuleren klikt, wordt een dialoogvenster weergegeven om te bevestigen dat u de aan het bestand aangebrachte wijzigingen niet
wilt opslaan.
Dialoogvenster ter bevestiging van annulering van bewerking in Illustrator
5. Stel in Flash Catalyst de gewenste opties in in het dialoogvenster FXG-opties en klik op OK.
Inhoud van Illustrator importeren in Flash Catalyst
In Flash Catalyst wordt gebruikgemaakt van de FXG-bestanden (.fxg) om geavanceerde internettoepassingen en -ervaringen te creëren. U kunt
inhoud op drie manieren uitwisselen tussen Illustrator en Flash Catalyst:
Importeer een AI-bestand direct in Flash Catalyst.
Importeer een FXG-bestand, dat was opgeslagen als .fxg in Illustrator, in Flash Catalyst.
Kopieer een object uit Illustrator en plak het in een Flash Catalyst-document.
Zie het gedeelte over tijdelijke conversies van illustraties bewerken in de documentatie van Adobe Flash Catalyst voor meer informatie.
Wanneer u inhoud kopieert en plakt in Flash Catalyst, zijn bepaalde objecten en de bijbehorende kenmerken mogelijk niet meer compatibel met de
FXG-specificatie. U kunt instellingen opgeven als u de visuele weergave, de bewerkbaarheid of beide handmatig wilt beheren en behouden.
Een Illustrator-object plakken in Flash Catalyst:
1. Selecteer en kopieer het object uit een geopend Adobe Illustrator CS5-bestand.
2. Plak het object in een geopend Flash Catalyst-bestand.
3. Geef in het dialoogvenster Importopties Illustrator de juiste opties op zoals vermeld in stap 4 van Een Illustrator-bestand opslaan in FXG-
indeling.
FXG-toewijzing van Illustrator-objecten en -kenmerken
Hieronder vindt u de lijst met objecten en kenmerken die rechtstreeks worden toegewezen aan FXG:
Direct toewijzenDirect toewijzenNeeKleuren zijn niet
voorbehouden
voor
stalenbibliothek
en.
Proces/Steunkle
ur/Registratie/Gl
obaal proces
<Fill><Solid
Colors>
Omzetten in
effen
Omzetten in
effen
NeeKleuren zijn niet
voorbehouden
voor
stalenbibliothek
en.
Lineaire
verloopvulling
<Fill><LinearGr
adient>
Direct toewijzenDirect toewijzenJaU kunt kiezen
uit Verloop
exporteren in
FXG door de
FXG-opties
voor opslaan te
gebruiken.
Radiale
verloopvulling
<Fill><RadialGr
adient>
Direct toewijzenDirect toewijzenJaU kunt kiezen
uit Verloop
exporteren in
FXG door de
FXG-opties
voor opslaan te
gebruiken.
Patroonvulling
GerasterdGerasterdNee
Meerdere
vullingen
(deelvenster
Weergave)
UitbreidingUitbreidingJa
LijnMeerdere lijnen
(deelvenster
Weergave)
UitbreidingUitbreidingJa
Patroonlijn
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Nee
464
Effen kleurlijn<Stroke><Solid
ColorStroke>
Direct toewijzenDirect toewijzenNeeKleuren zijn niet
voorbehouden
voor
stalenbibliothek
en.
Lijndiepte
Direct toewijzenDirect toewijzenNee
Lijnverbindingen
/uiteinden van
lijnen
<Line>
<joints=””>
<caps="">
Direct toewijzenDirect toewijzenNee
Onderbroken
lijn/Gestippelde
lijn/Lijn uitlijnen
UitbreidingUitbreidingNee
Transparantie
Dekking op
objecten/laag/gr
oepen/vullingen/
streken
<alpha>Direct toewijzenDirect toewijzenNee
Opties van het
deelvenster
Transparantie
Transparantie
Uitnemen
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Ja
Isoleer
overvloei
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Ja
Opties van het
deelvenster
Kenmerk
Deelvenster
Kenmerken
Vulling
transparant/over
drukken/lijn/afbe
eldingen met
hyperlinks/URL
VervallenVervallenNee
Lagen en
sublagen
<Group>Direct toewijzenDirect toewijzenNee
Verborgen/vergr
endelde lagen
Direct toewijzenDirect toewijzenNee
Groep
<Group>Direct toewijzenDirect toewijzenNee
Groep
overvloeien
UitbreidingUitbreidingNeeOvervloeien
wordt
uitgevoerd via
de FXG-opties
voor opslaan:
Automatisch:
detecteert
automatisch de
complexiteit van
overvloei
gebaseerd op
stappen en
vormen, en past
een raster toen
als de uitvoer te
complex is om
op een andere
manier uit te
breiden.
465
Rasteren:
rastert altijd de
overvloei-
uitvoer.
Groep Actieve
verf
UitbreidingUitbreidingNee
Symbolen<Graphic/Movie
>
<Library><Defin
itions>
Direct toewijzenDirect toewijzenNee
Geplaatste
afbeeldingen
(ingesloten/gek
oppeld)
Ingesloten/geko
ppelde
afbeeldingen
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
JaUw persoonlijke
gegevens
worden alleen
gebruikt om
ingesloten
illustraties in
Illustrator te
behouden.
Illustratie
rasteren
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Nee
Dekking masker
<maskType=lu
minosity>
Direct toewijzenDirect toewijzenJa
Effecten3D
Diepte geven
en schuine
kanten
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
JaVuistregel voor
het toewijzen
van
vectoreffecten
in FXG is het
object met
effect uit te
breiden. 3D-
effecten worden
echter
gerasterd
omdat door het
uitbreiden van
objecten met
3D-effecten
talloze paden
worden
gegenereerd en
er
prestatieproble
men ontstaan in
Flash Catalyst.
Draaien
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Vuistregel voor
het toewijzen
van
vectoreffecten
in FXG is het
object met
effect uit te
breiden. 3D-
effecten worden
echter
gerasterd
omdat door het
uitbreiden van
objecten met
3D-effecten
talloze paden
worden
gegenereerd en
er
prestatieproble
men ontstaan in
466
Flash Catalyst.
Roteren
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
JaVuistregel voor
het toewijzen
van
vectoreffecten
in FXG is het
object met
effect uit te
breiden. 3D-
effecten worden
echter
gerasterd
omdat door het
uitbreiden van
objecten met
3D-effecten
talloze paden
worden
gegenereerd en
er
prestatieproble
men ontstaan in
Flash Catalyst.
Effecten
omgezet naar
vorm
Rechthoek/Afge
ronde
rechthoek/Ovaal
UitbreidingUitbreidingJa
Vervormen en
transformeren
Vrij
vervormen/Plooi
en
bol/Transformer
en/Draaien/Zigz
ag
UitbreidingUitbreidingJa
Ruw/Kneep
UitbreidingUitbreidingNee
Pad
Pad
verschuiven/Obj
ect
omtrekken/Lijn
omtrekken
UitbreidingUitbreidingJa
Pathfinder
Toevoegen/Doo
rsnede/Uitsluite
n/Aftrekken/Min
achter/Splitsen/
Verkleinen/Sam
envoegen/Uitsni
jden/Omtrekken
/Hard
mengen/Zacht
mengen/Overvu
llen
UitbreidingUitbreidingJa
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Ja
Stileer
467
Pijlpunten/afger
onde
hoeken/krabbel
s toevoegen
UitbreidingUitbreidingJa
Slagschaduw<filters>
<DropShadowfil
ter>
Direct toewijzenDirect toewijzenJaWanneer u
inhoud opslaat
als FXG, is de
'Modus' altijd
ingesteld op
'Meerdere';
'Donkerheid'
wordt
vervangen door
de laatst
gebruikte kleur
in het effect
Slagschaduw.
Gloed binnen<filters>
<GlowFilter
inner="true"
Direct toewijzenDirect toewijzenJaWanneer u
inhoud opslaat
als FXG, is de
'Modus' altijd
ingesteld op
'Normaal';
'Midden' is
omgezet naar
Rand.
Gloed buiten<filters><GlowFi
lter> of
<filters><GlowFi
lter
inner="false">
Direct toewijzenDirect toewijzenJaWanneer u een
bestand opslaat
als FXG wordt
'Modus'
ingesteld op
'Normaal'.
Kromtrekken
Boog/Boog
onder/Boog
boven/Buigen/B
ollen/Schelpvor
m
onder/Schelpvor
m
boven/Vlag/Golf
/Vissenoog/Helli
ng/Vis/Opblaze
n/Samenduwen/
Draaien
UitbreidingUitbreidingJa
Vervagen
Gaussiaans
vaag
<filters><BlurFilt
er>
Direct toewijzenDirect toewijzenJa
Vervangen/Radi
aal vaag
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Ja
Grafieken
Kolom/Gestapel
de
kolom/Staaf/Ge
stapeld/Lijn/Vlak
/Spreiding/Schijf
/Radargrafiek
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Nee
Afbeeldingsstijl
UitbreidingUitbreidingNee
Overtrekobjecte
n
UitbreidingUitbreidingNee
468
Afbeeldingen
met hyperlinks
VervallenVervallenNee
Omhulsel
vervormen
UitbreidingUitbreidingNee
Externe
illustraties
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Nee
Verloopnet
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Nee
Patroon
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Nee
Uitknippad en
uitknipgroep
<Mask
maskType="clip
">
Direct toewijzenDirect toewijzenNeeGemaskeerde
objecten met
gevuld
uitknippad zijn
gerasterd
tijdens het
opslaan als
FXG.
VerloopLineair/Radiaal
verloop/Verloop
stop/Locatie/Ho
ek
Direct toewijzenDirect toewijzenJaVerlopen
werken met
FXG-opties
voor opslaan:
Automatisch:
detecteert
automatisch of
een verloop kan
worden
toegewezen in
FXG. Als een
verloop kan
worden
toegewezen,
wordt de
toewijzing van
een verloop
opgeslagen in
FXG-inhoud,
anders wordt
het
verloopobject
gerasterd.
Bewerkbaarheid
behouden
(omzetten in
FXG): met deze
optie blijft de
bewerkbaarheid
behouden van
een verloop in
FXG dat de
voorkeur heeft
boven
weergave,
ongeacht de
beschikbaarheid
van
toewijzingen.
Transformaties
op
afbeeldingen/sy
mbolen/verlope
n
Verplaatsen/Sc
halen
Direct toewijzenDirect toewijzenNee
469
<Through
Transform
Effect>
Roteren/Spiegel
en/Schalen
UitbreidingUitbreidingJa
Variabelen
VervallenVervallen
Flash-tekst
VervallenVervallen
SVG-
interactiviteit
VervallenVervallen
Adobe-plug-in
voor illustraties
UitbreidingUitbreidingNee
Plug-in voor
illustraties van
derden
UitbreidingUitbreidingNee
Overvloeimodu
s
Donkerder
maken/Vermeni
gvuldigen/Kleur
doordrukken/Lic
hter
maken/Rastere
n/Kleur
tegenhouden/O
vervloeien/Zach
t licht/Hard
licht/Verschil/Uit
sluiting/Kleurtoo
n/Verzadiging/Kl
eur/Lichtsterkte
Direct toewijzenDirect toewijzenNee
Penselen
Kalligrafisch/Spr
eiding/Illustratie
s/Patroon/Borst
el
UitbreidingUitbreidingNee
EenhedenPunten/Pica's/In
ches/Millimeters
/Centimeters
Omzetten in
pixels
Omzetten in
Illustrator-
eenheden zoals
is ingesteld in
Voorkeuren
Nee
Pixels
Direct toewijzenOmzetten in
Illustrator-
eenheden zoals
is ingesteld in
Voorkeuren
Nee
Documentprofie
len
Omzetten in
RGB-profiel
Omzetten in
RGB-profiel
Nee
Documentrichti
ng
Staand
(verticaal)/Ligge
nd (horizontaal)
VervallenVervallenJa
Perspectiefrast
er
VervallenVervallenNee
Kleurenprofiel
insluiten
VervallenVervallenNee
Photoshop-
effecten
Artistieke
Kleurpotlood/Kn
ipsel/ Droog
penseel/Filmkor
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Ja
470
rel/Fresco/Neon
gloed/Verfklodd
ers/deelvenster
Mes/Plastic
verpakking/Post
erranden/Ruw
pastel/Vlek/Spo
ns/Voorbewerki
ng/Waterverf
Vervagen
Gaussiaans
vaag
Direct toewijzenDirect toewijzenJa
Radiaal/Slim
vervagen
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Ja
Penseelstreek
Geaccentueerd
e
randen/Hoeklijn/
Kruisarcering/D
onkere
lijnen/Inkt
omtrek/Spetters
/Sproeilijn/
Sumi-e
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Ja
Vervormen
Gloed
onscherp/Glas/
Oceaanrimpel
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Ja
Pixel
Kleur
halftoon/Kristal/
Mezzotint/Pointil
leren
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Ja
Verscherpen
Onscherp
masker
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Ja
Schets
Basreliëf/Krijt
en
houtskool/Houts
kool/Chroom/In
houd
krijt/Grafische
pen/Halftoonras
ter/Postpapier/F
otokopie/Gips/Fi
ligraan/Stempel/
Gescheurde
randen/Waterpa
pier
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Ja
Stileer
Oplichtende
rand
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Ja
Structuur
471
Craquelure/Gra
an/Mozaïektege
ls/Lappendeken
/Gebrandschilde
rd
glas/Structuurm
aker
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Ja
Video
De-
Interlace/NTSC-
kleuren
Rasterbewerkin
g
Rasterbewerkin
g
Ja
Segmenten
VervallenVervallenNee
Hulplijnen
VervallenVervallenNee
Symbolenset
<Group><Symb
ol>
UitbreidingUitbreidingNee
XMP
VervallenVervallenNee
Meerdere
tekengebieden
Enkel
tekengebied
<d:layerType=P
age>
Direct toewijzenDirect toewijzenNeeObjecten buiten
tekengebieden
worden altijd
genegeerd.
Grootte van de hoofdafbeelding is:
Breedte: tekengebied met maximumbreedte
Hoogte: tekengebied met maximumhoogte
FXG-opties voor tekengebieden gebruiken genereert één enkel FXG-bestand met alleen pagina's die corresponderen met de respectieve
tekengebieden:
Illustrator genereert geen FXG-bestand voor elk tekengebied.
Als u alle tekengebieden selecteert, wordt er één enkel FXG-bestand gegenereerd dat alle tekengebieden bevat.
Als u een bereik zoals 1, 3, 5 selecteert, wordt er slechts één enkel FXG-bestand gegeneerd dat pagina's bevat die corresponderen met
tekengebieden 1, 3 en 5.
De volgende tekstkenmerken zijn compatibel met FXG:
Type kenmerkKenmerk IllustratorFXG-tagToewijzen/Omtrekken/Uitnem
en/Omzetten/Gedeeltelijk
Tekenkenmerken
naam lettertypefontFamilyBehouden
tekengroottefontSizeBehouden
regelafstandlineHeightBehouden
onderstrepentextDecorationBehouden
doorhalenlineThroughBehouden
tekstspatiëringtrackingRightBehouden
vulkleurcolorBehouden
transparantietextAlphaBehouden
tekenspatiëring
Vervallen
verticale verplaatsingbaselineShiftBehouden
Japanse eigenschappen (Aki,
Tekst wordt weergegeven voor
472
Tsume, Warichu, Tate-Chu -
Yoko)
CJK-talen (voor niet-standaard
waarden) en vervalt voor
andere talen.
Alinea-eigenschappen
UitlijningtextAlignBehouden
Uitvullen met de laatste regel
uitgelijnd (links, gecentreerd,
rechts, of allemaal)
textAlignLastBehouden
Eerste regel links inspringentextIndentBehouden
Links inspringenparagraphstartindentBehouden
Rechts inspringenparagraphendindentBehouden
spaceBeforeparagraphspacebeforeBehouden
spaceAfterparagraphspaceafterBehouden
Horizontaal/verticaal
tekstkader
blockProgressionBehouden
Kenmerken Rich Text
breedtewidth
hoogteheight
xx
yy
Tussenruimte inspringenpaddingLeft
Tussenruimte inspringenpaddingRight
Tussenruimte inspringenpaddingTop
Tussenruimte inspringenpaddingBottom
Oudere tekst
Uitgebreid
Tekst op pad
Uitgebreid
Tekstobjecten met niet-
ondersteunde opties voor
vlaktekst
Ondersteunde opties voor
vlaktekst vervallen
Tekstobjecten met
tekstomloop
Uitgebreid in modus
Automatisch
Tekstobjecten met niet-
rechthoekige vormen
Andere functies
Andere tekstkenmerken dan
die in de voorgaande tabel zijn
genoemd
Vervallen
Andere alineakenmerken dan
die hiervoor zijn genoemd
Vervallen
Tekenstijlen
Vervallen (weergave blijft
behouden)
Alineastijlen
Vervallen (weergave blijft
473
behouden)
TabinstellingentabStopsBehouden
Open Type-kenmerken
Behouden (gedeeltelijk)
Samengestelde lettertypen
Vervangen door het
standaardlettertype van het
script.
Vulling tekstkader
Het object wordt uitgebreid
Hieronder volgt een lijst met kenmerken die niet worden ondersteund door Illustrator, maar wel door FXG:
Naam kenmerkFXG-tagImport Illustrator:
ondersteuningsniveau
Gedraging
LinearGradientstroke<Stroke><LinearGradientstrok
e>
Behouden tot het niet wordt
opgevuld
Illustrator behoudt de FXG-
gegevens voor dit kenmerk
totdat het wordt opgevuld. Als
het bewerken in Illustrator
rechtstreeks van invloed is op
dit kenmerk, schrijft Illustrator
de gegevens over waardoor dit
kenmerk komt te vervallen.
RadialGradientstroke<Stroke><RadialGradientstrok
e>
Behouden tot het niet wordt
opgevuld
Illustrator behoudt de FXG-
gegevens voor dit kenmerk
totdat het wordt opgevuld. Als
het bewerken in Illustrator
rechtstreeks van invloed is op
dit kenmerk, schrijft Illustrator
de gegevens over waardoor dit
kenmerk komt te vervallen.
ColorTransform
Behouden tot het niet wordt
opgevuld
Illustrator behoudt de FXG-
gegevens voor dit kenmerk
totdat het wordt opgevuld. Als
het bewerken in Illustrator
rechtstreeks van invloed is op
dit kenmerk, schrijft Illustrator
de gegevens over waardoor dit
kenmerk komt te vervallen.
Overvloeimodi:
Toevoegen/Alpha/Wissen/Omk
eren/Aftrekken
Behouden tot het niet wordt
opgevuld
Illustrator behoudt de FXG-
gegevens voor dit kenmerk
totdat het wordt opgevuld. Als
het bewerken in Illustrator
rechtstreeks van invloed is op
dit kenmerk, schrijft Illustrator
de gegevens over waardoor dit
kenmerk komt te vervallen.
Kenmerken 9-delige schaling
bij groepen
Behouden tot het niet wordt
opgevuld
Illustrator behoudt de FXG-
gegevens voor dit kenmerk
totdat het wordt opgevuld. Als
het bewerken in Illustrator
rechtstreeks van invloed is op
dit kenmerk, schrijft Illustrator
de gegevens over waardoor dit
kenmerk komt te vervallen.
Effecten:
Verloop schuine kant/Schuine
kant/ Verloop gloed/
Behouden tot het niet wordt
opgevuld
Illustrator behoudt de FXG-
gegevens voor dit kenmerk
totdat het wordt opgevuld. Als
het bewerken in Illustrator
474
rechtstreeks van invloed is op
dit kenmerk, schrijft Illustrator
de gegevens over waardoor dit
kenmerk komt te vervallen.
Kleurmatrix/
Verplaatsing/Kronkeling/
Kleurfilters aanpassen
Behouden tot het niet wordt
opgevuld
Illustrator behoudt de FXG-
gegevens voor dit kenmerk
totdat het wordt opgevuld. Als
het bewerken in Illustrator
rechtstreeks van invloed is op
dit kenmerk, schrijft Illustrator
de gegevens over waardoor dit
kenmerk komt te vervallen.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
475
Afdrukken
Bepaalde inhoud waarnaar op deze pagina wordt gelinkt, is mogelijk alleen in het Engels beschikbaar.
476
Documenten instellen voor afdrukken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een samenstelling van illustraties afdrukken
Illustraties niet-afdrukbaar maken
Opties in dialoogvenster Afdrukken
Illustraties op de pagina verplaatsen
Meerdere tekengebieden afdrukken
Tekengebieden automatisch roteren voor afdrukken
Illustraties over meerdere pagina's verdelen
Een document schalen voor afdrukken
De printerresolutie en rasterfrequentie wijzigen
Voor de beste afdrukresultaten moet u de basisprincipes van afdrukken begrijpen, zoals de manier waarop de resolutie van de printer of de
kalibrering en resolutie van de monitor de vormgeving van de afgedrukte illustraties bepalen. Het dialoogvenster Afdrukken van Illustrator helpt u
daarbij. De opties in het dialoogvenster zijn zo georganiseerd dat ze u begeleiden bij het afdrukken.
Een samenstelling van illustraties afdrukken
Een samenstelling is een paginagrote versie van illustraties die correspondeert met wat u in het tekenvenster ziet, met andere woorden, een vrij
ongecompliceerde afdruktaak. Samenstellingen zijn handig om het algehele paginaontwerp te bekijken, de afbeeldingsresolutie te controleren en
eventuele problemen op te sporen die zich kunnen voordoen op een imagesetter (bijvoorbeeld PostScript-fouten).
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Selecteer een printer in het menu Printer. Als u niet naar een printer maar naar een bestand wilt afdrukken, kiest u Adobe PostScript®-
bestand of Adobe PDF.
3. Kies een van de volgende tekengebiedopties:
Als u alles op één pagina wilt afdrukken, selecteert u Tekengebieden negeren.
Als u elk tekengebied afzonderlijk wilt afdrukken, deselecteert u Tekengebieden negeren en geeft u op of u alle tekengebieden wilt
afdrukken (Alles), of een specifiek bereik zoals 1-3.
4. Selecteer links in het dialoogvenster Afdrukken de optie Uitvoer en zorg ervoor dat Modus is ingesteld op Samengesteld.
5. Stel aanvullende afdrukopties in.
6. Klik op Afdrukken.
Als in het document lagen worden gebruikt, kunt u opgeven welke u wilt afdrukken. Kies Bestand > Afdrukken en selecteer een optie in
het menu Lagen afdrukken: Zichtbare en afdrukbare lagen, Zichtbare lagen of Alle lagen. Op www.adobe.com/go/vid0213_nl vindt u een
video over het maken van snijgebieden om af te drukken.
Illustraties niet-afdrukbaar maken
Dank zij het deelvenster Lagen is het heel gemakkelijk om verschillende versies van uw illustraties af te drukken. U kunt bijvoorbeeld alleen de
tekstobjecten in een document afdrukken als u uw tekst wilt proeflezen. U kunt ook niet-afdrukbare elementen aan illustraties toevoegen om
belangrijke informatie vast te leggen.
Als u wilt voorkomen dat illustraties in het documentvenster worden weergegeven, afgedrukt of geëxporteerd, verbergt u de
corresponderende items in het deelvenster Lagen.
Als u wilt voorkomen dat illustraties worden afgedrukt, maar deze wel wilt weergeven in het tekengebied of wilt kunnen exporteren,
dubbelklikt u op een laagnaam in het deelvenster Lagen. Schakel in het dialoogvenster Laagopties de optie Afdrukken uit en klik op OK. De
laagnaam wordt nu cursief weergegeven in het deelvenster Lagen.
Als u illustraties wilt maken die u niet wilt afdrukken of exporteren, zelfs niet als de illustraties zichtbaar zijn in het tekengebied, selecteert u
de optie Sjabloon in het dialoogvenster Laagopties.
Opmerking: U kunt ook verschillende tekengebieden in uw document opgeven en deze één voor één selecteren in het dialoogvenster Afdrukken
om ze af te drukken. Alleen illustraties binnen de tekengebieden worden afgedrukt. Op http://www.adobe.com/go/lrvid4016_ai_nl vindt u een video
over het definiëren van uitsneden van tekengebieden.
Opties in dialoogvenster Afdrukken
Elke categorie opties in het dialoogvenster Afdrukken, van Algemeen tot Samenvatting, is ingedeeld om u te helpen bij het afdrukken van uw
document. Als u een set opties wilt weergeven, selecteert u de setnaam aan de linkerzijde van het dialoogvenster. Veel van deze opties worden
477
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
vooraf ingesteld op basis van het opstartprofiel dat u hebt gekozen bij het maken van het document.
AlgemeenStel het paginaformaat en de afdrukstand in, geef op hoeveel pagina's u wilt afdrukken, stel de schaal van de illustratie in, geef opties
voor afdrukverdeling op en kies welke lagen u wilt afdrukken.
Markeringen en aflooptekensSelecteer de drukkersmarkeringen en maak een afloop.
UitvoerMaak kleurscheidingen.
AfbeeldingenStel afdrukopties in voor paden, lettertypen, PostScript-bestanden, verlopen, netten en overvloeiingen.
KleurbeheerSelecteer een kleurprofiel en rendervoorkeur voor het afdrukken.
GeavanceerdStel de afvlakking (of mogelijke rastering) van vectorillustraties tijdens het afdrukken in.
SamenvattingGeef een overzicht van de afdrukinstellingen weer en sla ze op.
Illustraties op de pagina verplaatsen
In de voorvertoningsafbeelding in het dialoogvenster Afdrukken ziet u waar de illustratie op de pagina wordt afgedrukt.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de illustratie in de voorvertoningsafbeelding in de linkerbenedenhoek van het dialoogvenster.
Klik op een vierkantje of pijl op het pictogram Plaatsing als u de oorsprong voor het uitlijnen van de illustratie ten opzichte van de pagina
wilt instellen. Voer waarden in voor Oorsprong X en Oorsprong Y om de positie van de illustratie af te stemmen.
Als u het afdrukbare gebied rechtstreeks in het tekengebied wilt verplaatsen, sleept u met het gereedschap Afdrukverdeling in het
tekenvenster. Terwijl u sleept, reageert het gereedschap Afdrukverdeling alsof u het afdrukbaar gebied vanuit de linkerbenedenhoek
sleept. U kunt het afdrukbare gebied overal in het tekengebied plaatsen, maar elk deel van de pagina dat buiten het afdrukbare
gebied valt, wordt niet afgedrukt.
Meerdere tekengebieden afdrukken
Wanneer u een document maakt met meerdere tekengebieden, kunt u het document op verschillende manieren afdrukken. U kunt de
tekengebieden negeren en alles op één pagina afdrukken (als de tekengebieden de paginaranden oprekken, moet u ze over meerdere pagina's
verdelen). Of u drukt elk tekengebied af als een afzonderlijke pagina. Wanneer u tekengebieden afdrukt als afzonderlijke pagina's, kunt u alle
tekengebieden of een bepaald bereik afdrukken.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u alle tekengebieden wilt afdrukken als afzonderlijke pagina's, selecteert u Alles. Alle pagina's worden weergegeven in het
voorvertoningsgebied in de linkerbenedenhoek van het dialoogvenster Afdrukken.
Als u een subset van tekengebieden als afzonderlijke pagina's wilt afdrukken, selecteert u Bereik en geeft u de af te drukken
tekengebieden op.
Als u de illustraties op alle tekengebieden samen wilt afdrukken op één pagina, selecteert u Tekengebieden negeren. Als de illustraties
over de paginaranden heen gaan, kunt u deze schalen of over meerdere pagina's verdelen.
3. Geef eventueel nog andere afdrukopties op en klik op Afdrukken.
Tekengebieden automatisch roteren voor afdrukken
In Illustrator CS5 kunnen alle tekengebieden in een document automatisch worden geroteerd zodat ze kunnen worden afgedrukt in het gekozen
paginaformaat. Schakel het selectievakje Automatisch roteren in het dialoogvenster Afdrukken in om automatische rotatie in te stellen voor
Illustrator-documenten. Voor documenten die zijn gemaakt in CS5 is Automatisch roteren standaard ingeschakeld.
Stel dat u een document hebt met zowel het paginaformaat Liggend (breedte is groter dan hoogte) als Staand (hoogte is groter dan breedte). Als
u het paginaformaat Staand selecteert in het dialoogvenster Afdrukken, worden de liggende tekengebieden automatisch geroteerd naar een staand
formaat bij het afdrukken.
Opmerking: Wanneer u Automatisch roteren selecteert, kunt u de paginarichting niet meer wijzigen.
Illustraties over meerdere pagina's verdelen
Als u vanuit één tekengebied (of vanuit genegeerde tekengebieden) een illustratie afdrukt die niet op één pagina past, kunt u de illustratie naast
elkaar afdrukken op meerdere pagina's. Als uw document meerdere tekengebieden bevat:
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Selecteer de optie Naast elkaar:
Opmerking: Als uw document meerdere tekengebieden bevat, selecteert u eerst Tekengebieden negeren of geeft u 1 pagina op bij Bereik
478
Naar boven
Naar boven
en selecteert u Aanpassen aan pagina.
Volledige pagina'sVerdeelt het tekengebied in meerdere volledige pagina's voor het afdrukken.
Bruikbare gebiedenVerdeelt het tekengebied in pagina's die zijn gebaseerd op wat het geselecteerde apparaat kan afdrukken. Deze optie
is handig voor het afdrukken van illustraties die groter zijn dan wat uw uitvoerapparaat kan afdrukken, aangezien u deelafdrukken kunt
samenvoegen tot de grotere oorspronkelijke illustratie.
3. (Optioneel) Als u Volledige pagina's kiest, stelt u de optie Overlap in om de hoeveelheid overlapping tussen pagina's op te geven.
Een document schalen voor afdrukken
Als u een groot document op een vel papier wilt afdrukken dat kleiner is dan de werkelijke afmetingen van de illustratie, kunt u het dialoogvenster
Afdrukken gebruiken om de breedte en hoogte van het document symmetrisch of asymmetrisch aan te passen. Kies Asymmetrisch schalen
wanneer u bijvoorbeeld afdrukt op film die op een flexografische pers wordt gebruikt. Als u weet in welke richting de plaat op de persdrum wordt
geplaatst, kunt u door te schalen rekening houden met het feit dat de plaat doorgaans 2 tot 3% wordt uitgerekt. Schalen heeft geen invloed op de
afmetingen van de pagina's in het document; u wijzigt alleen de schaal waarop het document wordt afgedrukt.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Niet schalen als u wilt voorkomen dat een illustratie wordt geschaald.
Kies Aanpassen aan pagina als u het document automatisch zo wilt schalen dat het op de pagina past. Het schalingspercentage wordt
bepaald door het afdrukbare gebied dat in het geselecteerde PPD-bestand is gedefinieerd.
Kies Aangepast om de tekstvakken Hoogte en Breedte te activeren. Geef voor de breedte en hoogte een percentage op tussen 1 en
1000. Schakel de knop Verhoudingen behouden
uit om de verhouding tussen de breedte en hoogte van het document te wijzigen.
De printerresolutie en rasterfrequentie wijzigen
In Adobe Illustrator wordt het snelst en het best afgedrukt met de standaardprinterresolutie en -rasterfrequentie. In enkele gevallen wilt u misschien
de printerresolutie en rasterfrequentie wijzigen, bijvoorbeeld als u een zeer lang, gebogen pad tekent dat bij het afdrukken een limitcheck-
foutmelding veroorzaakt, als het afdrukken zeer langzaam is of als de afdruk van verlopen en netten streepvorming bevat.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Selecteer bij Printer een PostScript-printer, Adobe PostScript®-bestand of Adobe PDF.
3. Selecteer Uitvoer aan de linkerkant van het dialoogvenster Afdrukken.
4. Selecteer bij Printerresolutie een combinatie van een rasterfrequentie (lpi) en printerresolutie (dpi).
De printerresolutie wordt gemeten in het aantal inktpuntjes (dots) per inch (dpi). De meeste desktoplaserprinters hebben een resolutie van 600 dpi
en imagesetters hebben een resolutie van 1200 dpi of hoger. Inkjetprinters produceren een microscopisch straaltje inkt, geen afzonderlijke stippen.
De meeste inkjetprinters hebben bij benadering een resolutie van 300 tot 720 dpi.
Wanneer u afdrukt op een bureaubladlaserprinter, maar met name op imagesetters, moet u ook rekening houden met de rasterfrequentie. De
rasterfrequentie is het aantal halftooncellen dat per inch wordt gebruikt om grijswaardenafbeeldingen of kleurscheidingen af te drukken.
Rasterfrequentie, ook wel rasterliniatuur genoemd, wordt uitgedrukt in regels per inch (lpi) (het aantal regels cellen per inch in een halftoonraster).
Bij een hoge rasterliniëring (bijvoorbeeld 150 lpi) staan de puntjes op de afdruk dicht bij elkaar waardoor de afbeelding scherper wordt afgedrukt.
Bij een lage rasterliniëring (60 lpi tot 85 lpi) staan de puntjes verder van elkaar af en wordt de afbeelding grover. De grootte van de puntjes wordt
mede bepaald door het lijnraster. Bij het formaat van een dichte rasterliniëring worden kleine punten gebruikt en in een lage rasterliniëring worden
grote punten gebruikt. De belangrijkste factor bij het kiezen van een rasterliniëring is het type drukpers waarop uw document wordt afgedrukt.
Vraag aan de drukker welk lijnraster er maximaal mogelijk is bij hun drukpers en stel aan de hand van dat gegeven uw opties in.
De PPD-bestanden voor imagesetters met een hoge resolutie bieden een groot aantal mogelijke rasterliniaturen die zijn gekoppeld aan allerlei
resoluties voor imagesetters. De PPD-bestanden voor printers met een lagere resolutie bevatten over het algemeen maar enkele opties voor
lijnrasters. Doorgaans gaat het om vrij grove rasters tussen 53 lpi en 85 lpi. De grove rasters leveren op printers met een lagere resolutie echter
een optimaal resultaat op. Als u bijvoorbeeld een fijner raster van 100 lpi bij een printer met een lage resolutie gebruikt, neemt de kwaliteit van de
afdruk af. Dat komt omdat bij een hogere lpi voor een gegeven resolutie minder kleuren kunnen worden geproduceerd.
Opmerking: Bepaalde imagesetters en bureaubladlaserprinters maken gebruik van andere rastertechnologieën dan halftoonraster. Als u een
afbeelding afdrukt op een niet-halftoonprinter, raadpleegt u de printerfabrikant of de printerdocumentatie voor de aanbevolen resoluties.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
479
Het paginaformaat en de afdrukrichting wijzigen
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Staand, goede kant boven
Liggend, linksom
Staand, verkeerde kant boven
Liggend, rechtsom
Adobe Illustrator gebruikt normaliter het standaardpaginaformaat dat door het PPD-bestand is gedefinieerd voor de geselecteerde printer. U kunt
echter het paginaformaat veranderen in een van de formaten die in het PPD-bestand worden vermeld en daarnaast kunt u kiezen voor de staande
(verticale) of liggende (horizontale) afdrukrichting. Het maximale papierformaat dat u kunt opgeven, is afhankelijk van het maximale afdrukbare
gebied van de imagesetter.
Opmerking: het wijzigen van het paginaformaat en de richting in het dialoogvenster Afdrukken is alleen bedoeld voor afdrukdoeleinden. Als u het
paginaformaat of de richting van uw tekengebied wilt wijzigen, gebruikt u het dialoogvenster Tekengebiedopties of de tekengebiedopties in het
deelvenster Beheer. (Zie Tekengebieden bewerken.)
De volgende punten zijn belangrijk wanneer u het paginaformaat en de afdrukstand opgeeft:
Als u een ander paginaformaat instelt (bijvoorbeeld als u van US Letter naar A4 gaat), dan wordt de illustratie verplaatst in het
voorvertoningsvenster. Dit komt doordat het voorvertoningsvenster het volledige afdrukbare gebied van de geselecteerde pagina weergeeft.
Als de grootte van de pagina wordt gewijzigd, wordt het voorvertoningsvenster automatisch aangepast aan het afdrukbare gebied.
Opmerking: Het afdrukbare gebied kan per PPD-bestand verschillen, ook al wordt hetzelfde papierformaat gebruikt (bijvoorbeeld A4), omdat
verschillende printers en imagesetters de formaten van de afdrukbare gebieden anders definiëren.
De standaardplaatsing van de pagina op de film of het papier hangt af van de imagesetter die wordt gebruikt om de pagina af te drukken.
Zorg ervoor dat het paginaformaat groot genoeg is voor zowel de illustraties als de snijtekens, registratietekens en andere vereiste
afdrukgegevens. Teneinde imagesetterfilm of papier te besparen, kunt u het beste het kleinste papierformaat selecteren dat groot genoeg is
voor de illustraties en de vereiste afdrukgegevens.
Als de imagesetter groot genoeg is voor de langste zijde van het afdrukbare gebied, kunt u een aanzienlijke hoeveelheid film of papier
besparen door de optie Gekanteld te gebruiken of de afdrukstand van de illustratie te wijzigen. Raadpleeg de documentatie bij de
desbetreffende printer voor meer informatie.
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Selecteer een paginaformaat in het menu Grootte. De beschikbare formaten worden bepaald door de huidige printer en het PPD-bestand.
Als het PPD-bestand een aangepast formaat toestaat, kunt u Aangepast kiezen en een aangepast paginaformaat opgeven in de tekstvakken
Breedte en Hoogte.
3. Klik op een knop voor de afdrukstand om de afdrukstand voor de pagina in te stellen:
Afdrukken met de stand Staand, goede kant boven.
Afdrukken met de stand Liggend, linksom gedraaid.
Afdrukken met de stand Staand, verkeerde kant boven.
Afdrukken met de stand Liggend, rechtsom gedraaid.
4. (Optioneel) Selecteer Gekanteld als u de afgedrukte illustratie 90° wilt kantelen. U kunt deze optie alleen gebruiken met een PPD-bestand
dat ondersteuning biedt voor gekanteld afdrukken en aangepaste paginaformaten.
480
Kleurscheidingen afdrukken
Naar boven
Naar boven
Kleurscheidingen
Illustraties voorbereiden voor kleurscheidingen
Kleurscheidingen vooraf bekijken
Kleurscheidingen afdrukken
Een object op alle platen afdrukken
Kleurscheidingen
Om kleurenafbeeldingen en afbeeldingen met verlopende tonen te kunnen maken, scheidt de drukker illustraties gewoonlijk in vier platen
(proceskleuren genaamd), één plaat voor het cyaan gedeelte, één plaat voor het magenta gedeelte, één plaat voor het gele gedeelte en één plaat
voor het zwarte gedeelte van de afbeelding. U kunt ook andere kleuren inkt toevoegen (steunkleuren genaamd). In dat geval wordt een aparte
plaat gemaakt voor elke steunkleur. Wanneer de platen met de juiste inkt worden bedekt en met elkaar in het register worden gedrukt, worden
deze kleuren gecombineerd tot die van de oorspronkelijke illustratie.
Het proces waarbij de afbeelding wordt gescheiden in twee of meer kleuren, heet kleuren scheiden. De films op basis waarvan de platen worden
gemaakt, worden scheidingen genoemd.
Samengestelde afbeelding afgedrukt op een kleurenlaserprinter vergeleken met vier kleurscheidingen afgedrukt met een imagesetter.
Voor scheidingen van hoge kwaliteit moet u nauw samenwerken met de drukkerij die de kleurscheidingen gaat produceren, en hun experts
raadplegen voor en tijdens elke taak en tijdens het gehele proces. Op http://www.adobe.com/go/lrvid4021_ai_nl vindt u een video over het
gebruik van het deelvenster Voorvertoning scheidingen.
Steunkleuren
Proceskleuren
Illustraties voorbereiden voor kleurscheidingen
Voordat u kleurscheidingen afdrukt vanuit Illustrator, is het verstandig om de volgende prepress-taken uit te voeren:
Stel een kleurbeheer in, waarbij u onder andere uw beeldscherm kalibreert en een kleurinstelling in Illustrator kiest.
Controleer elektronisch hoe kleuren worden weergegeven op het beoogde uitvoerapparaat. Kies Venster > Voorvertoning scheidingen om te
bekijken hoe kleurscheidingen er uit zullen zien.
Als het document zich in de RGB-modus bevindt, kiest u Bestand > Documentkleurmodus > CMYK-kleur om het document om te zetten in
CMYK-modus.
Als uw illustratie kleurovervloeiingen bevat, optimaliseert u deze zodat ze vloeiend (zonder aparte kleurstroken) worden afgedrukt.
Als overvullen nodig is in uw illustraties, kiest u de juiste instellingen voor overdrukken en overvullen.
Als uw illustratie gebieden met transparante, overlappende kleuren bevat, bekijkt u welke gebieden worden beïnvloed door afvlakking en
noteert u welke afvlakkingsopties u wilt gebruiken.
U gebruikt het dialoogvenster Actieve kleur om kleuren om te zetten en het aantal kleuren te reduceren. Als u bijvoorbeeld een document met
proceskleuren wilt omzetten in een document met twee steunkleuren, dan gebruikt u het gedeelte Toewijzen in het dialoogvenster Actieve kleur
om op te geven welke kleuren u wilt hebben en hoe die worden toegewezen aan bestaande kleuren.
Kleurbeheer in Adobe-toepassingen
481
Naar boven
Naar boven
Kleurscheidingen vooraf bekijken
U kunt een voorvertoning van kleurscheidingen en overdrukken weergeven in het deelvenster Voorvertoning scheidingen. Op
http://www.adobe.com/go/lrvid4021_ai_nl vindt u een video over het gebruik van het deelvenster Voorvertoning scheidingen.
Dankzij voorvertoningen van scheidingen op uw beeldscherm kunt u steunkleurobjecten in uw document voorvertonen en het volgende controleren:
Verzadigd zwartDoor voorbeelden van scheidingen weer te geven, kunt u gebieden herkennen die in verzadigd zwart, of in de proceskleur zwart
(K) gemengd met kleurinkten worden weergegeven om zo een betere dekking en rijkere kleur te realiseren.
OverdrukkenU kunt een voorvertoning weergeven van de manier waarop overvloeiing, transparantie en overdrukken in kleurgescheiden uitvoer
worden weergegeven. Ook kunt u de effecten van overdrukken zien als u het document op een samengesteld afdrukapparaat uitvoert.
Opmerking: Het deelvenster Voorvertoning scheidingen in Illustrator wijkt enigszins af van de deelvensters voor voorvertoningen van scheidingen
in InDesign en Acrobat. Het deelvenster Voorvertoning in Illustrator is bijvoorbeeld alleen geschikt voor CMYK- documenten.
1. Kies Venster > Voorvertoning scheidingen.
2. Selecteer Voorvertoning overdruk.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een scheidingsinkt wilt verbergen op het scherm, klikt u op het oogpictogram links van de scheidingnaam. Klik nogmaals om de
scheiding te bekijken.
Als u alle scheidingsinkten op het scherm wilt verbergen, met uitzondering van één bepaalde inkt, houdt u Alt (Windows) of Option (Mac
OS) ingedrukt en klikt u op het oogpictogram van de desbetreffende scheiding. Klik nogmaals op het oogpictogram terwijl u Alt
(Windows) of Option (Mac OS) ingedrukt houdt als u alle scheidingen weer wilt weergeven.
Klik op het CMYK-pictogram als u alle procesplaten tegelijk wilt weergeven.
4. U keert terug naar de normale weergave door Voorvertoning overdruk uit te schakelen.
Alhoewel u met het weergeven van een voorvertoning problemen in een vroeg stadium aan het licht kunt brengen zonder dat u kosten hoeft te
maken voor het afdrukken van scheidingen, kunt u geen voorvertoning weergeven van overvullingen, emulsieopties, drukkersmarkeringen, en
halftoonrasters en -resolutie. Raadpleeg de drukker en vraag hem deze instellingen te controleren aan de hand van integrale proefdrukken of
overlay-proefdrukken. Als u in het deelvenster Voorvertoning scheidingen instelt dat inkten al dan niet zichtbaar zijn op het scherm, heeft dat geen
invloed op het feitelijke scheiden, het gaat alleen om de weergave op het scherm tijdens de voorvertoning.
Opmerking: Objecten op verborgen lagen worden niet in een voorvertoning op het scherm weergegeven.
Kleurscheidingen afdrukken
1. Kies Bestand > Afdrukken.
2. Selecteer een printer en een PPD-bestand. Als u niet naar een printer maar naar een bestand wilt afdrukken, kiest u Adobe PostScript®-
bestand of Adobe PDF.
3. Selecteer Uitvoer aan de linkerkant van het dialoogvenster Afdrukken.
4. Selecteer bij Modus de optie Scheidingen (op host) of In-RIP-scheidingen.
5. Geef een emulsie, beeldbelichting en printerresolutie voor de scheidingen op.
6. Stel opties in voor de kleurplaten die u wilt scheiden:
Als u het afdrukken van een kleurplaat wilt uitschakelen, klikt u op het printerpictogram naast de kleur in de lijst Opties voor
documentinkt. Klik nogmaals als u het afdrukken voor de kleur weer wilt herstellen.
Als u alle steunkleuren wilt omzetten in proceskleuren zodat ze allemaal als onderdeel van de proceskleurplaten en niet op afzonderlijke
platen worden afgedrukt, selecteert u Alle steunkleuren omzetten in proceskleuren.
Als u een afzonderlijke steunkleur wilt omzetten in proceskleuren, klikt u op het steunkleurpictogram naast de kleur in de lijst Opties
voor documentinkt. Er verschijnt een vierkleurenprocespictogram
. Klik nogmaals als u de kleur weer wilt terugzetten naar een
steunkleur.
Als u alle zwarte inkt wilt overdrukken, selecteert u Zwart overdrukken.
Als u de rasterfrequentie, rasterhoek en vorm van halftoonpunten voor een plaat wilt wijzigen, dubbelklikt u op de inktnaam. U kunt ook
op de huidige instelling in de lijst Opties voor documentinkt klikken en de gewenste wijzigingen aanbrengen. De standaardhoeken en
frequenties worden echter bepaald door het geselecteerde PPD-bestand. Overleg met de drukkerij welke frequentie en hoek de voorkeur
heeft voordat u uw eigen halftoonrasters maakt.
Als uw illustraties meerdere steunkleuren bevatten, met name bij interacties tussen twee of meer steunkleuren, dan kunt u het beste
aan elke steunkleur een andere rasterhoek toewijzen.
7. Stel aanvullende opties in het dialoogvenster Afdrukken in.
U kunt met name opgeven hoe u de illustratie wilt plaatsen, schalen en uitsnijden, drukkersmarkeringen en een afloop instellen en
afvlakkingsinstellingen voor transparante illustraties kiezen.
8. Klik op Afdrukken.
482
Naar boven
Opmerking: Op http://www.adobe.com/go/lrvid4021_ai_nl vindt u een video over het gebruik van het deelvenster Voorvertoning scheidingen.
Kleurscheidingsmodi
Illustrator ondersteunt twee algemene PostScript-workflows of -modi voor het maken van kleurscheidingen. Het belangrijkste verschil tussen de
twee modi is waar de scheidingen worden gemaakt, op de hostcomputer (het systeem met Illustrator en het printerstuurprogramma) of in de RIP
(raster image processor) van het uitvoerapparaat.
In de traditionele, voorgescheiden workflow op een host maakt Illustrator PostScript-gegevens voor elk van de benodigde scheidingen voor het
document en stuurt deze gegevens naar het uitvoerapparaat.
In de nieuwe op RIP gebaseerde workflow voert een nieuwe generatie PostScript-RIP's kleurscheidingen, overvullen en zelfs kleurbeheer op de
RIP uit. De hostcomputer blijft zo beschikbaar voor andere taken. Bij deze methode kan Illustrator het bestand sneller genereren en wordt de
hoeveelheid over te brengen gegevens voor een afdruktaak tot een minimum beperkt. In plaats van bijvoorbeeld PostScript-gegevens voor vier of
meer pagina's te verzenden om op de host gebaseerde kleurscheidingen af te drukken, worden nu de PostScript-gegevens voor een enkel
samengesteld PostScript-bestand voor verwerking op de RIP verstuurd.
Emulsie en beeldbelichting
Emulsie heeft betrekking op de fotogevoelige laag op film of papier. Leesbaar betekent dat de tekst in de afbeelding leesbaar is (van links naar
rechts te lezen) wanneer de fotogevoelige laag naar u toe is gericht. Onleesbaar betekent dat de tekst alleen leesbaar is wanneer de
fotogevoelige laag van u af is gericht. Meestal worden afbeeldingen Leesbaar op papier afgedrukt en worden ze Onleesbaar op film afgedrukt.
Bepaal in overleg met uw drukker welke emulsierichting u moet gebruiken.
U kunt zien wat de emulsiezijde of de niet-emulsiezijde (ook wel de basis genoemd) is door de film onder een heldere lamp te houden. De ene
kant is glanzender dan de andere kant. De doffe kant is de emulsiezijde en de glanzende kant is de basis.
Beeldbelichting bepaalt of een illustratie als een positieve of negatieve afbeelding wordt afgedrukt. Normaal gesproken verwerken drukkerijen in de
Verenigde Staten negatieve films en prepress-bureaus in Europa en Japan positieve films. Neem contact op met de drukkerij als u niet weet welk
afbeeldingstype u moet gebruiken.
Een object op alle platen afdrukken
Als u een object wilt afdrukken op alle platen in het afdrukproces, ook op steunkleurplaten, kunt u het object omzetten in een registratiekleur. Aan
registratiemarkeringen, snijtekens en pagina-informatie worden automatisch registratiekleuren toegewezen.
1. Selecteer het object.
2. Klik in het deelvenster Stalen op het staal Registratiekleur
in de eerste rij met stalen.
Gebruik het deelvenster Kleur om een andere schermkleur dan zwart te kiezen voor de registratiekleur. Objecten met de registratiekleur
worden in het scherm voorgesteld met de kleur die u opgeeft. Deze objecten worden op samenstellingen altijd in het grijs afgedrukt en in
scheidingen als een gelijke tint van alle inkten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
483
Drukkersmarkeringen en aflooptekens
Naar boven
Naar boven
Drukkersmarkeringen
Drukkersmarkeringen toevoegen
Aflooptekens
Een afloopgebied toevoegen
Drukkersmarkeringen
Wanneer u illustraties voorbereidt om af te drukken, is een aantal markeringen nodig waarmee het afdrukapparaat de elementen van de illustraties
nauwkeurig kan uitlijnen en de juiste kleuren kan bepalen. U kunt de volgende soorten drukkersmarkeringen aan uw illustratie toevoegen:
Interne snijtekensHiermee voegt u zeer dunne horizontale en verticale lijnen (haarlijnen) toe die aangeven waar de pagina moet worden
afgesneden. Met interne snijtekens kan ook worden aangegeven waar een kleurscheiding met een andere kleurscheiding moet worden
geregistreerd (uitgelijnd).
RegistratietekensHiermee worden buiten het paginagebied kleine doelen toegevoegd voor het uitlijnen van de verschillende scheidingen in een
kleurendocument.
KleurenbalkenHiermee voegt u kleine gekleurde vierkantjes toe die de CMYK-inkten en grijstinten (in stappen van 10%) aangeven). De
serviceprovider gebruikt deze markeringen om de inktdensiteit op de drukpers aan te passen.
Pagina-informatieIllustrator voorziet de film van een label met de naam van het tekengebiednummer, de datum en tijd van afdrukken, het
gebruikte lijnraster, de rasterhoek voor de scheiding en de kleur van elke specifieke plaat. Deze labels worden boven aan de afbeeldingen
Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.
Product:
Spelregels forum
Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:
lees eerst de handleiding door;
controleer of uw vraag al eerder door iemand anders is gesteld;
probeer uw vraag zo duidelijk mogelijk te stellen;
heeft u een probleem en al geprobeerd om dit op te lossen, vermeld dit erbij aub;
heeft u een oplossing gekregen van een bezoeker dan horen wij dat graag in dit forum;
wilt u een reactie geven op een vraag of antwoord, gebruik dan niet dit formulier maar klik op de knop 'reageer op deze vraag';
uw vraag wordt direct op de website gezet; vermijd daarom persoonlijke gegevens in te vullen;
Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.
Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.
Abonneren
Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Adobe ILLUSTRATOR bij:
nieuwe vragen en antwoorden
nieuwe handleidingen
U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.
Ontvang uw handleiding per email
Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Adobe ILLUSTRATOR in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.
De handleiding is 22,66 mb groot.
U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.
Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email
Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.
Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.
Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken
U heeft geen emailadres opgegeven
Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.
Uw vraag is op deze pagina toegevoegd
Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.