618541
717
Verklein
Vergroot
Pagina terug
1/718
Pagina verder
juni 2014
Met sommige koppelingen wordt mogelijk alleen inhoud in het Engels weergegeven.
Adobe® Dreamweaver® CC Help
Nieuw
1
Overzicht van nieuwe functies
Dreamweaver CC versie 2014
Naar boven
De nieuwe release van Dreamweaver CC 2014 bevat verschillende verbeteringen voor Live View en CSS ontwerpen, zodat u makkelijker inhoud
voor websites en mobiele apparaten kunt maken en bijwerken. Met de nieuwe functie Snelle elementweergave kunt u snel uw HTML-code
bekijken, door de code bladeren en deze bewerken.
In dit artikel komen deze nieuwe functies en allerlei andere verbeteringen aan de orde en zijn koppelingen naar bronnen opgenomen voor meer
hulp en informatie.
Nieuw en gewijzigd
Snelle elementweergave
Nieuwe bewerkingsmogelijkheden in Live View
Invoegen in Live View
Verbeteringen voor CSS ontwerpen
Ondersteuning voor SFTP-verbindingen die een identiteitsbestand gebruiken
Verbeteringen voor ongedaan maken en opnieuw
Wijzigingen in workflows voor Business Catalyst en PhoneGap Build
Wijzigingen in het verkrijgen van toegang tot extensies voor Dreamweaver
Wijzigingen in synchronisatie-instellingen
Fout/functieaanvraag rechtstreeks verzenden vanuit Dreamweaver
Help Center
Wijzigingen in het menu Help
Snelle elementweergave
Controleer de opmaakcodes in uw document met de nieuwe Snelle elementweergave, waarin een interactieve HTML-structuur voor zowel
statische als dynamische inhoud wordt weergegeven. Wijzig de structuur van de statische inhoud rechtstreeks in de HTML-structuur.
Snelle elementweergave
2
Naar boven
De Snelle elementweergave (Weergave > Snelle elementweergave) wordt geïntroduceerd om het ontwikkelproces te versnellen. In eerdere versies
van Dreamweaver, moest u HTML-elementen in Live View markeren, overschakelen naar de codeweergave en de elementen bewerken. Na het
bewerken moest u weer terugschakelen naar Live View om een voorvertoning van de wijzigingen weer te geven. Nu kunt u met Snelle
elementweergave alle elementen in uw pagina in één eenvoudig te lezen weergave bekijken en statische inhoud bewerken.
Zie Snelle elementweergave voor meer informatie.
Nieuwe bewerkingsmogelijkheden in Live View
Inspecteer en wijzig HTML-elementen rechtstreeks in Live View en kijk hoe de elementen eruitzien zonder iets te vernieuwen.
Snelle eigenschappencontrole
Elementweergave
Live tekst bewerken
Eigenschappencontrole van Live View
Snelle eigenschappencontrole
In Live View wordt nu de snelle eigenschappencontrole voor HTML-elementen in uw pagina's weergegeven. Op basis van het HTML-element dat u
selecteert, kunt u in de eigenschappencontrole van Live View rechtstreeks kenmerken of tekst bewerken.
Eigenschappencontrole voor het bewerken van afbeeldingskenmerken
Eigenschappencontrole voor het opmaken van tekst
Zie Eigenschappencontrole van Live View voor meer informatie.
Elementweergave
Met de nieuwe Elementweergave kunt u nu rechtstreeks in Live View HTML-elementen koppelen aan klassen en id's. In de Elementweergave
krijgt u tips over de beschikbare klassen en id's om u te helpen bij het snel weergeven en kiezen van de vereiste optie.
3
Naar boven
Elementweergave voor het bewerken van klassen en id's
Zie HTML-elementen aan klassen en id's koppelen voor meer informatie.
Live tekst bewerken
U kunt tekst nu direct in Live View bewerken en de wijzigingen weergeven zonder dat u tussen de verschillende weergaven hoeft te schakelen.
Dubbelklik op het tekstelement in Live View om de bewerkingsmodus te activeren. Zie Tekst rechtstreeks in Live View bewerken voor meer
informatie.
Tekst rechtstreeks in Live View bewerken
Eigenschappencontrole van Live View
De eigenschappencontrole is nu beschikbaar in Live View zodat u snel wijzigingen in uw pagina kunt doorvoeren zonder dat u hoeft over te
schakelen naar de ontwerp- of de codeweergave.
Zie Eigenschappencontrole van Live View voor meer informatie.
Eigenschappencontrole van Live View
Invoegen in Live View
In deze release kunt u HTML-elementen rechtstreeks in Live View invoegen via het deelvenster Invoegen. De elementen worden in realtime
ingevoegd zonder dat u tussen modi hoeft te schakelen. U kunt ook direct een voorvertoning van uw wijzigingen weergeven.
Zie Elementen rechtstreeks invoegen in Live View.
4
Naar boven
Slepen en neerzetten naar Live View vanuit het deelvenster Invoegen
Verbeteringen voor CSS ontwerpen
Verbeterde gebruikersinterface voor besturingselementen voor randen
Met een besturingselement met tabbladen kunt u de vier eigenschappen voor randen op een eenvoudige en intuïtieve manier instellen.
Met een besturingselement met tabbladen worden niet alle waarden tegelijk weergegeven en voorkomt u verwarring.
Er worden intuïtieve en gebruiksvriendelijke pictogrammen gebruikt die iedere beginnende gebruiker begrijpt.
Er zijn twee sets pictogrammen om de statussen niet ingesteld/verwijderd en uitgeschakeld aan te geven.
Het is een tabblad voor Alle zijden om alle randeigenschappen in een keer in te stellen.
De berekende rij die u naar het meest geschikte tabblad leidt tijdens de inspectie.
Eigenschappen van besturingselementen voor randen vóór Dreamweaver CC 2014
5
Eigenschappen van besturingselementen voor randen in Dreamweaver CC 2014
Zie Randeigenschappen instellen voor meer informatie.
Stijlen kopiëren en plakken
U kunt nu stijlen in de ene kiezer kopiëren en in een andere kiezer plakken. U kunt alle stijlen of alleen een specifieke categorie stijlen kopiëren,
zoals Lay-out, Tekst en Rand.
Klik met de rechtermuisknop op een kiezer en kies een van de beschikbare opties:
Stijlen kopiëren met CSS ontwerpen
Als een kiezer geen stijlen bevat, zijn Kopiëren en Alle stijlen kopiëren uitgeschakeld.
Stijlen plakken is uitgeschakeld voor externe sites die niet kunnen worden bewerkt. Maar de opdrachten Kopiëren en Alle stijlen kopiëren zijn
wel beschikbaar.
Stijlen die al gedeeltelijk in een kiezer (overlappend) bestaan, kunnen wel worden geplakt. De samenvoeging van alle kiezers wordt geplakt.
Het kopiëren en plakken van stijlen kan ook worden gebruikt voor verschillende koppelingen van CSS-bestanden - Importeren, Koppelen,
Inline
stijlen.
Tekstvakken snel bewerken
Dreamweaver bevat nu tekstvakken die u snel kunt bewerken waarin u de korte code voor eigenschappen zoals marge, opvulling, rand en de
straal van de rand kunt opgeven. Deze wijziging is aangebracht voor gebruikers die liever code opgeven dan de muis en het toetsenbord
gebruiken om eigenschappen op te geven.
6
Verbeteringen die zijn aangebracht in de werkwijze bij het gebruik van aangepaste eigenschappen
Vroeger moest u op + in het deelvenster Eigenschappen van CSS ontwerpen klikken om andere (of aangepaste) eigenschappen toe te voegen. Nu
wordt er een set tekstvakken, de naam en de waarde van de eigenschap, direct beschikbaar gemaakt aan het einde van de lijst Eigenschappen.
In deze tekstvakken kunt u direct de naam en de waarde van de eigenschap typen zonder dat u op + hoeft te klikken.
Als u extra rijen met aangepaste eigenschappen wilt toevoegen, drukt u op Tab.
De naam van de andere eigenschapsgroep wordt gewijzigd in Aangepast.
7
Sneltoetsen
U kunt nu CSS-kiezers en -eigenschappen toevoegen of verwijderen met behulp van sneltoetsen. U kunt ook van de ene naar de andere
eigenschapsgroep gaan in het deelvenster Eigenschappen.
Meer specifieke/minder specifieke kiezers
In deze release biedt Dreamweaver drie (of minder) regeltips terwijl u een kiezer toevoegt. U kunt deze meer of minder specifiek maken met de
toetsen pijl-omhoog en pijl-omlaag.
Meer specifieke/minder specifieke kiezers
Schuiven naar categorie
Vroeger toen u op Achtergrond of Overige klikte, boven aan het deelvenster Eigenschappen in CSS ontwerpen, werden deze categorieën
zichtbaar gemaakt in het venster. De categorieën werden niet boven aan het deelvenster weergegeven.
Nu worden de categorieën Achtergrond en Overige (met de gewijzigde naam Aangepast) boven aan het deelvenster weergegeven wanneer u op
de categorieën klikt.
Sneltoets Workflow
CTRL + Alt +[Shift =] Hiermee voegt u een kiezer toe (als het besturingselement zich in
de kiezerssectie bevindt)
CTRL + Alt+ S Voeg een kiezer (als het besturingselement zich ergens anders in
de toepassing bevindt)
CTRL + Alt +[Shift =] Hiermee voegt u een eigenschap toe (als het besturingselement
zich in de sectie met eigenschappen bevindt)
CTRL + Alt+ P Hiermee voegt u een eigenschap toe (als het besturingselement
zich ergens in de toepassing bevindt)
Selecteren + verwijderen Hiermee verwijdert u de kiezer, als de kiezer is geselecteerd
CTRL + Alt + (PgUp/PgDn) Springen van de ene naar de andere sectie in het subpaneel met
eigenschappen
8
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Ondersteuning voor SFTP-verbindingen die een identiteitsbestand gebruiken
U kunt nu koppelingen naar een SFTP-server verifiëren op basis van een identiteitssleutel (met of zonder een wachtwoordzin).
Dreamweaver ondersteunt alleen OpenSSH-sleutelbestanden.
Zie SFTP-verbindingen voor meer informatie.
Verbeteringen voor ongedaan maken en opnieuw
Als u een bewerking die u in het paneel CSS ontwerpen had uitgevoerd, ongedaan wilde maken of opnieuw wilde toepassen, moest u tot nu toe
op het CSS-bestand (in verwante bestanden) klikken en vervolgens de bewerking ongedaan maken of opnieuw toepassen.
Met de nieuwe verbeteringen voor de functie voor ongedaan maken of opnieuw uitvoeren kunt u een bewerking nu rechtstreeks in de Live View
van een document of formulier ongedaan maken of opnieuw uitvoeren in het paneel CSS ontwerpen. Deze wijzigingen worden automatisch
zichtbaar in het gekoppelde CSS-bestand. Om u te laten weten dat het verwante bestand is gewijzigd, wordt het desbetreffende tabblad van het
bestand gedurende enige tijd (ongeveer 8 seconden) gemarkeerd.
Wanneer u een actie ongedaan maakt of opnieuw uitvoert in het paneel CSS ontwerpen, wordt Live View automatisch vernieuwd.
Wanneer u het document bewerkt dat de broncode gebruikt en de wijzigingen ongedaan maakt vanuit Live View, verandert de weergave in
Gesplitse weergave en krijgt de bijbehorende broncode de focus.
Alle acties met ongedaan maken/opnieuw worden opgenomen op het niveau van het HTML-bestand. Dit betekent dat handmatige wijzigingen die
in een CSS-bestand worden aangebracht, ongedaan kunnen worden gemaakt vanuit elk verwante bestand. Stel dat style1.css en style2.css
verwant zijn met index.html. Als u stijlen voor .h1 in style1.css, toevoegt en vervolgens een bewerking van style2.css ongedaan maakt, wordt de
.h1-stijl uit style1.css verwijderd.
Als u de wijzigingen in JavaScript-bestanden ongedaan wilt maken of opnieuw wilt doorvoeren, moet u overschakelen naar het
betreffende JS-bestand en vervolgens de functie ongedaan maken of opnieuw uitvoeren gebruiken.
Wijzigingen in workflows voor Business Catalyst en PhoneGap Build
Business Catalyst en PhoneGap zijn nu ook beschikbaar gemaakt als add-ons voor Dreamweaver. U moet eerst Business Catalyst en PhoneGap
Build als extensies installeren en vervolgens deze services blijven gebruiken als voorheen.
Als u de extensies Business Catalyst en PhoneGap Build wilt installeren, gaat u naar Beheren > Bladeren in Add-ons, zoekt u naar de extensies
en installeert u deze.
Zie ook:
9
Naar boven
Dreamweaver-Business Catalyst-workflow
Toepassingen voor mobiele apparaten verpakken
Wijzigingen in het verkrijgen van toegang tot extensies voor Dreamweaver
U kunt nu Dreamweaver-extensies weergeven en installeren met Adobe Creative Cloud. De extensies worden nu 'Add-ons' genoemd.
Als u in Adobe Creative Cloud naar add-ons wilt gaan, klikt u in Dreamweaver op Venster > Bladeren in Add-ons. De pagina Adobe Creative
Cloud Add-Ons wordt weergegeven.
Venster > Extensies in Dreamweaver CC 13.0
10
Naar boven
Naar boven
Venster > Bladeren in Add-ons in Dreamweaver CC 2014
Zie Add-ons voor meer informatie over het installeren van add-ons.
Wijzigingen in synchronisatie-instellingen
Met de functie voor synchronisatie-instellingen in Dreamweaver houdt u uw instellingen van exemplaren van Dreamweaver op uw computers
gesynchroniseerd met Creative Cloud. Dreamweaver CC 2014 detecteert automatisch of u de synchronisatie-instellingen al in de eerdere versie
van Dreamweaver had ingeschakeld en biedt u de mogelijkheid om die instellingen automatisch vanuit Creative Cloud te importeren.
Wanneer u Dreamweaver CC 2014 voor de eerste keer na de installatie start, wordt het volgende dialoogvenster weergegeven:
Synchronisatie-instellingen importeren
Als u instellingen wilt importeren die in Creative Cloud zijn opgeslagen, klikt u op Importeer syncinstellingen.
Opmerking: Deze optie is niet meer voor u beschikbaar op een later tijdstip.
Als u de instellingen in het huidige exemplaar van Dreamweaver wilt synchroniseren met Creative Cloud, klikt u op Lokale instellingen
synchroniseren.
Als u instellingen hierna automatisch wilt synchroniseren, selecteert u Instellingen altijd automatisch synchroniseren.
Als u de geavanceerde opties voor synchronisatie-instellingen wilt weergeven, klikt u op Geavanceerd.
Verwant artikel:
Dreamweaver-instellingen synchroniseren met Creative Cloud
Fout/functieaanvraag rechtstreeks verzenden vanuit Dreamweaver
U hebt nu vanuit Dreamweaver rechtstreeks toegang tot het formulier met de wensenlijst en het formulier voor het rapporteren van fouten - Help >
11
Naar boven
Fout/functieaanvraag verzenden.
Fout/functieaanvraag verzenden in het menu Help
Help Center
Leer hoe u nieuwe functies gebruikt en hoe u algemene taken vanuit Dreamweaver aanpakt met het nieuwe Help Center.
In tegenstelling tot eerdere versies, kunt u nu eenvoudig nagaan welke nieuwe functies en efficiënte workflows er beschikbaar zijn als u
Dreamweaver voor de eerste keer opstart. U kunt op elk gewenst moment de rondleiding over de nieuwe functie overslaan of in-app Help-
berichten uitschakelen. Indien noodzakelijk, kunt u ze ook weer inschakelen.
Overzicht van nieuwe functies
In-app berichten
In-productberichten
In-app en in-productberichten uitschakelen of herstellen
Overzicht van nieuwe functies
Dreamweaver bevat nu een minirondleiding met de nieuwe functies in de nieuwste release.
Naast de introductie van de nieuwe functies, gaat u ook naar videogalerij
waar u de nieuwe functies in actie kunt zien.
De optie voor het overzicht van nieuwe functies of de minirondleiding wordt weergegeven zodra u Dreamweaver start.
U kunt de rondleiding ook overslaan en naar het
welkomstscherm gaan om door te gaan met uw werk.
Opmerking: het overzicht van nieuwe functies wordt weergegeven wanneer u
Dreamweaver installeert of bijwerkt of wanneer u voorkeuren verwijdert en Dreamweaver opnieuw opstart.
12
Rondleiding langs nieuwe functies
Hier volgt een overzicht van hetgeen wordt weergegeven in het overzicht met nieuwe functies.
Welkomstbericht. U wordt ook gevraagd om op te geven of u Dreamweaver CC al eerder hebt gebruikt, zodat de ervaring
dienovereenkomstig kan worden aangepast.
De nieuwe functies komen een voor een aan de orde en er wordt een korte beschrijving gegeven (met een optie om de rondleiding over te
slaan).
De videogalerij met video's over nieuwe functies.
Videogalerij
Aan het einde van het overzicht van nieuwe functies, wordt de videogalerij weergegeven met video's over de nieuwe functies.
Wanneer u de muis boven de miniaturen houdt, wordt een korte
beschrijving van de video weergegeven.
13
Opmerking:
Videogalerij
U kunt op elk gewenst moment het overzicht van nieuwe functies en de videogalerij openen terwijl u Dreamweaver gebruikt.
Ga hiervoor naar het menu Help of het welkomstscherm en klik op de vereiste optie.
In-app berichten
Dreamweaver geeft u nu tips om uw productiviteit te verbeteren terwijl u aan
uw projecten werkt. Deze tips zijn bedoeld om u te helpen de taak die u op dat moment uitvoert, op een efficiëntere manier te voltooien.
De aanwijzingen verschijnen op basis van specifieke triggers. Als u bijvoorbeeld in een willekeurige weergave op Tagkiezers
klikt of met de rechtermuisknop op een element klikt om het te inspecteren, wordt de aanwijzing voor Snelle
elementweergave getoond. De Snelle elementweergave is een hele nieuwe functie waarmee u
HTML-opmaak eenvoudiger kunt weergeven en bewerken dan met de andere methoden die u hebt geprobeerd (triggers).
Wanneer u de gegeven suggesties hebt opgevolgt, wordt de in-app aanwijzing niet opnieuw weergegeven
voor dezelfde trigger. De aanwijzing wordt echter wel opnieuw weergegeven voor de andere
triggers die worden geïdentificeerd.
U kunt de weergave van in-app berichten uitschakelen via Voorkeuren. Zie
In-app en in-productberichten uitschakelen of herstellen voor meer informatie.
Voorbeelden van in-app berichten:
Snelle elementweergave
Triggers:
Er wordt op Tagkiezers (alle weergaven) geklikt
Live + controleren of met de rechtermuisknop klikken op + controleren van een element
Bericht:
14
Opmerking:
Eigenschappencontrole van Live View voor klassen en id's
Triggers:
De id bewerken met eigenschappencontrole in ontwerpweergave
Bericht:
In-productberichten
Dreamweaver werkt naadloos samen met vele andere toepassingen van Creative Cloud
en de in-productberichten introduceren dergelijke integratieworkflows voor u. Door deze
workflows te gebruiken, kunt u Adobe Creative Cloud en de bijbehorende aanbiedingen op een betere manier gebruiken.
De in-productberichten worden weergegeven op basis van geïdentificeerde triggers. Als
u bijvoorbeeld probeert CSS-overgangen te gebruiken, wordt de Edge Animate-workflow voorgesteld via het in-productbericht.
Een in-productbericht bevat een korte beschrijving van de alternatieve (of betere)
workflow die u in een bepaald scenario kunt gebruiken. Het omvat ook een miniatuur van een video waarop u kunt klikken om een video te
bekijken waarin de workflow wordt uitgelegd.
Via de knop Meer informatie gaat u naar een artikel/blog met meer informatie.
De in-productberichten worden slechts één keer weergegeven wanneer de geïdentificeerde trigger optreedt.
Als u de berichten opnieuw wilt zien, kunt u de in-app Help-instelling herstellen in Voorkeuren.
Zie In-app en in-productberichten uitschakelen of herstellen voor meer informatie.
Voorbeelden van in-productberichten:
Edge Animate
Trigger:
Klik op CSS-overgang en klik vervolgens op +
Bericht:
Parfait
Trigger:
Afbeelding invoegen > Afbeeldingsinstellingen bewerken
Bericht:
15
Naar boven
In-app en in-productberichten uitschakelen of herstellen
Ga naar Voorkeuren > dialoogvenster Toegankelijkheid en ga dan als volgt te werk:
Als u de berichten wilt uitschakelen, schakelt u het selectievakje In-app Help tonen uit.
Als u de berichten weer inschakelt, worden de eerder
weergegeven berichten niet weergegeven. Alleen de berichten die nog niet eerder
zijn weergegeven, worden weergegeven.
Als u de eerder weergegeven berichten wilt zien, klikt u op Herstellen
.
Voorkeuren voor het uitschakelen of herstellen van in-app Help
Wijzigingen in het menu Help
Het menu Help is opnieuw geordend om snel toegang te bieden tot een overzicht van nieuwe functies, een videogalerij, bronnen voor hulp en
meer informatie en een formulier voor het verzenden van fouten/functieaanvragen.
16
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Menu Help vóór Dreamweaver CC 2014
Menu Help in Dreamweaver CC 2014
17
Werkruimte en workflow
18
Dreamweaver-werkwijze en -werkruimte
Naar boven
Overzicht van Dreamweaver-workflow
Overzicht van de indeling van de werkruimte
Overzicht van de elementen in de werkruimte
Overzicht van het documentvenster
Overzicht van de documentwerkbalk
Overzicht van de standaardwerkbalk
Overzicht van werkbalk Browsernavigatie
Overzicht van de werkbalk Codering
Overzicht van de statusbalk
Overzicht van de eigenschappencontrole
Overzicht van het deelvenster Invoegen
Overzicht van het deelvenster Bestanden
CSS ontwerpen
Overzicht van zichtbare hulplijnen
Overzicht van Dreamweaver-workflow
U kunt op verschillende manieren te werk gaan om een website te maken. Dit is er een van:
Uw site plannen en opzetten
Bepaal waar de bestanden moeten worden opgeslagen en verdiep u in de vereisten van de site, de profielen van uw publiek en de doelstellingen
van de site. Denk ook na over technische vereisten, zoals gebruikerstoegang, en beperkingen van de browser, invoegtoepassingen en
downloadmogelijkheden. Wanneer u uw gegevens hebt georganiseerd en een structuur hebt bepaald, kunt u uw site gaan maken. (Zie Over
Dreamweaver-sites.)
Uw sitebestanden organiseren en beheren
In het deelvenster Bestanden kunt u bestanden en mappen heel eenvoudig toevoegen, verwijderen en hernoemen om de indeling naar wens te
maken. Het deelvenster Bestanden bevat ook veel gereedschappen om uw site te beheren, bestanden over te brengen van en naar een externe
server, een proces in te stellen voor het inchecken en uitchecken van bestanden om te voorkomen dat bestanden worden overschreven, en
bestanden te synchroniseren op uw lokale en externe sites. Vanuit het deelvenster Middelen kunt u de middelen in een site eenvoudig organiseren.
De meeste middelen kunt u rechtstreeks van het deelvenster Middelen naar een Dreamweaver-document slepen. Met Dreamweaver kunt u ook
vele aspecten van uw Adobe Contribute -sites beheren. (Zie Bestanden en mappen beheren en Middelen en bibliotheken beheren.)
Webpagina's indelen
Kies de lay-outtechniek die voor u het beste werkt, of gebruik een combinatie van lay-outopties van Dreamweaver om uw site vorm te geven. U
kunt de dynamische rasterlay-outs of de standaardsjablonen van Dreamweaver gebruiken om direct aan de slag te gaan. U kunt nieuwe pagina's
maken op basis van een Dreamweaver-sjabloon en vervolgens de lay-out van die pagina's automatisch bijwerken wanneer de sjabloon verandert.
Als u meerdere elementen tegelijk in een browser wilt weergeven, kunt u frames gebruiken om uw documenten in te delen. (Zie Pagina's maken
met CSS en Pagina's opmaken met HTML.)
Inhoud toevoegen aan pagina's
Voeg middelen en ontwerpelementen toe, zoals tekst, afbeeldingen, rollover-afbeeldingen, afbeeldingen met hyperlinks, kleuren, films, geluid,
HTML-koppelingen, snelmenu's en nog veel meer. Voor elementen, zoals titels en achtergronden, kunt u ingebouwde functies gebruiken. U kunt
rechtstreeks op de pagina typen of inhoud importeren van andere documenten. Dreamweaver biedt ook gereedschappen om de prestaties van de
website te optimaliseren en om pagina's te testen op compatibiliteit met de verschillende webbrowsers. (Zie Inhoud toevoegen aan pagina's.)
Pagina's maken door ze zelf te coderen
Een andere manier om pagina's te maken, is door ze zelf te coderen. Dreamweaver beschikt over eenvoudig te gebruiken visuele
bewerkingsgereedschappen, maar ook over een geavanceerde codeeromgeving. U kunt een van beide of beide benaderingen gebruiken om uw
pagina's te maken en te bewerken. (Zie Werken met paginacode.)
Een webtoepassing instellen voor dynamische inhoud
Veel websites bevatten dynamische pagina's waarmee bezoekers gegevens kunnen bekijken die in databases zijn opgeslagen, en waarmee
sommige bezoekers gewoonlijk nieuwe gegevens aan de databases kunnen toevoegen of bestaande gegevens kunnen bewerken. Als u dergelijke
pagina's wilt maken, moet u eerst een webserver en toepassingsserver instellen, een Dreamweaver-site maken of wijzigen, en verbinding maken
met een database. (Zie Voorbereiding voor het maken van dynamische sites.)
® ®
19
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Het welkomstscherm
De toepassingsbalk
De werkbalk Document
De werkbalk Standaard
Dynamische pagina's maken
In Dreamweaver kunt u diverse bronnen van dynamische inhoud definiëren, waaronder recordsets die uit databases zijn gehaald,
formulierparameters en JavaBeans-componenten. U kunt de dynamische inhoud gewoon naar de pagina slepen om deze toe te voegen.
U kunt de pagina zo instellen dat er één of meer records tegelijkertijd worden weergegeven, of dat er meer dan één pagina met records worden
weergegeven. U kunt speciale koppelingen toevoegen om van de ene pagina met records naar de volgende (of vorige) te gaan en recordtellers
maken zodat gebruikers de records kunnen bijhouden. (Zie Pagina's dynamisch maken.)
Testen en publiceren
Het testen van uw pagina's is een continu proces dat de hele ontwikkelingscyclus voortduurt. Aan het einde van de cyclus publiceert u de site op
een server. Veel ontwikkelaars plannen ook periodiek onderhoud om ervoor te zorgen dat de site actueel en functioneel blijft. (Zie Bestanden
ophalen van en plaatsen op de server.)
Overzicht van de indeling van de werkruimte
In de werkruimte van Dreamweaver kunt u documenten en objecteigenschappen bekijken. De werkruimte plaatst ook veel van de meestgebruikte
bewerkingen in werkbalken zodat u uw documenten snel kunt wijzigen.
De werkruimte van Dreamweaver
A. Werkbalk Document B. Toepassingsbalk C. Documentvenster D. Werkruimteschakelaar E. Paneelgroepen F. Paneel Bestanden G.
Eigenschappencontrole H. Tagkiezer
Overzicht van de elementen in de werkruimte
De werkruimte bevat de volgende elementen:
Dreamweaver kent nog vele andere deelvensters, controles en vensters. Gebruik het menu Venster om deelvensters,
controlefuncties en vensters te openen.
Hiermee kunt u een onlangs geopend document openen of een nieuw document maken. Vanuit het welkomstscherm kunt
u ook meer leren over Dreamweaver door een productrondleiding te volgen of door informatie- en Help-bestanden te openen.
Langs de bovenrand van het toepassingsvenster vindt u een werkruimteschakelaar, menu's (alleen Windows) en andere
besturingselementen voor de toepassing.
Deze balk bevat knoppen met opties voor verschillende weergaven van het documentvenster (zoals de
ontwerpweergave en codeweergave), en knoppen voor verschillende weergaveopties en enkele veelvoorkomende bewerkingen zoals het
voorvertonen in een browser.
Als u de standaardwerkbalk wilt weergeven, selecteert u Beeld > Werkbalken > Standaard. De werkbalk bevat knoppen
voor veelgebruikte bewerkingen uit de menu's Bestand en Bewerken: Nieuw, Openen, Bladeren in Bridge, Opslaan, Alles opslaan, Code
afdrukken, Knippen, Kopiëren, Plakken, Ongedaan maken en Opnieuw.
20
De werkbalk Codering
Het documentvenster
De eigenschappencontrole
De tagkiezer
Panelen
Het paneel Invoegen
Het paneel Bestanden
Naar boven
Ontwerpweergave
Codeweergave
Gesplitste codeweergave
Code- en ontwerpweergave
Live View
Live codeweergave
Naar boven
(Wordt alleen in de codeweergave weergegeven.) Deze balk bevat knoppen waarmee u veel
standaardcodeerbewerkingen kunt uitvoeren.
In dit venster wordt het huidige document weergegeven terwijl u het maakt en bewerkt.
Hier kunt u allerlei eigenschappen voor het geselecteerde object of de geselecteerde tekst bekijken en wijzigen. Elk
object heeft verschillende eigenschappen.
Deze bevindt zich op de statusbalk, onder in het documentvenster. De tagkiezer toont de hiërarchie van de tags rondom de huidige
selectie. Klik op een tag in de structuur om de tag met alle inhoud te selecteren.
Hiermee kunt u uw werk controleren en wijzigen. Voorbeelden zijn het deelvenster Invoegen, het deelvenster CSS-stijlen en het
deelvenster Bestanden. Als u een deelvenster wilt uitvouwen, dubbelklikt u op de tab van het deelvenster.
Deze balk bevat knoppen waarmee u diverse typen objecten in een document kunt invoegen, zoals afbeeldingen, tabellen
en media-elementen. Elk object is een stukje HTML-code waarmee u verschillende kenmerken van het object kunt instellen. U kunt bijvoorbeeld
een tabel invoegen door op de knop Tabel van het deelvenster Invoegen te klikken. Desgewenst kunt u het menu Invoegen in plaats van het
deelvenster Invoegen gebruiken om objecten in te voegen.
Hier kunt u bestanden en mappen beheren, ongeacht of ze tot een Dreamweaver-site behoren of zich op een externe
server bevinden. Met het deelvenster Bestanden hebt u ook toegang tot alle bestanden op uw lokale schijf.
Overzicht van het documentvenster
In het documentvenster wordt het huidige document weergegeven. Klik op een tab om naar het desbetreffende document te gaan.
U kunt een van de volgende weergaven selecteren:
(Weergave > Ontwerp) Dit is de ontwerpomgeving voor visuele paginalay-out, visueel bewerken en het snel ontwikkelen van
toepassingen. In deze weergave geeft Dreamweaver een volledige bewerkbare, visuele voorstelling van het document weer, ongeveer zoals
hetgeen u ziet wanneer u de pagina in een browser weergeeft.
(Weergave > Code > Dit is een omgeving voor handmatig coderen voor het schrijven en bewerken van HTML, JavaScript en
andere typen code.
(Weergave > Gesplitste code) Met een gesplitste versie van de codeweergave kunt u zo schuiven dat u tegelijkertijd
aan verschillende gedeelten van het document kunt werken.
(Weergave > Code en Ontwerp) Via deze opdracht geeft u voor hetzelfde document zowel de codeweergave als de
ontwerpweergave in één venster weer.
(Weergave > Live View) Net als in de ontwerpweergave wordt in Live View een meer realistische weergave getoond van hoe uw
document er in een browser uit zal zien; het document werkt net zoals in een browser. U kunt HTML-elementen rechtstreeks in Live View
bewerken en ook direct een voorvertoning van uw wijzigingen in dezelfde weergave bekijken. Zie HTML-elementen bewerken in Live View voor
meer informatie over het bewerken in Live View.
(Weergave > Live code) Deze weergave is alleen beschikbaar wanneer u een document in Live View bekijkt. In de weergave
Live code wordt de werkelijke code weergegeven die een browser gebruikt om de pagina uit te voeren. De weergave reageert op uw handelingen
in Live View. In de weergave Live code kunt u geen bewerkingen uitvoeren.
Wanneer een documentvenster is gemaximaliseerd (standaard), ziet u boven in het documentvenster tabs met daarop de bestandsnamen van alle
geopende documenten. In Dreamweaver wordt een sterretje achter de bestandsnaam weergegeven als u wijzigingen hebt aangebracht die u nog
niet hebt opgeslagen.
In Dreamweaver wordt onder het tabblad van het document (of onder de titelbalk van het document als u documenten in afzonderlijke vensters
weergeeft) ook de werkbalk Verwante bestanden weergegeven. Verwante documenten zijn documenten die aan het huidige bestand zijn
gekoppeld, zoals CSS-bestanden of JavaScript-bestanden. Als u een van deze verwante bestanden in het documentvenster wilt openen, klikt u op
de betreffende bestandsnaam op de werkbalk Verwante bestanden.
Overzicht van de documentwerkbalk
De documentwerkbalk bevat knoppen waarmee u snel kunt schakelen tussen de verschillende weergaven van uw document. De werkbalk bevat
ook enkele veelgebruikte opdrachten en opties voor de weergave van het document en het overbrengen van het document tussen de lokale en de
externe site.
Werkbalk Document
A. Codeweergave tonen B. Code- en ontwerpweergave tonen C. Ontwerpweergave tonen D. Live View E. Voorvertonen/Fouten opsporen in
21
Codeweergave tonen
Code- en ontwerpweergave tonen
Ontwerpweergave tonen
Live View
Voorvertonen/fouten opsporen in browser
Bestandsbeheer
Documenttitel
Naar boven
Naar boven
Naar boven
browser F. Documentnaam G. Bestandsbeheer
Documentwerkbalk voor documenten met dynamische rasterlay-out
A. Codeweergave tonen B. Code- en ontwerpweergave tonen C. Ontwerpweergave tonen D. Live View E. Voorvertonen/Fouten opsporen in
browser F. Documentnaam G. Bestandsbeheer H. Dynamische rasterlay-outs weergeven/verbergen
De documentwerkbalk bevat de volgende opties:
Hiermee geeft u alleen de codeweergave in het documentvenster weer.
Hiermee splitst u het documentvenster in een codeweergave en een ontwerpweergave. Wanneer u deze
gecombineerde weergave kiest, wordt de optie Ontwerpweergave bovenaan beschikbaar in het menu Weergaveopties.
Hiermee geeft u alleen de ontwerpweergave in het documentvenster weer.
Opmerking: Als u met XML-, JavaScript- of CSS-bestanden of andere op code gebaseerde bestandstypen werkt, kunt u de bestanden niet in de
ontwerpweergave bekijken en worden de knoppen Ontwerp en Splitsen grijs weergegeven.
Toont een interactieve browserweergave van het document. U kunt ook HTML-elementen in Live View bewerken.
Hiermee kunt u het document in een browser bekijken of fouten opsporen. Selecteer een browser in
het pop-upmenu.
Hiermee geeft u het pop-upmenu Bestandsbeheer weer.
Hier kunt u een titel voor het document invoeren, die in de titelbalk van de browser wordt weergegeven. Als het document al een
titel heeft, wordt deze in dit veld weergegeven.
Overzicht van de standaardwerkbalk
De standaardwerkbalk bevat knoppen voor veelgebruikte bewerkingen uit de menu's Bestand en Bewerken: Nieuw, Openen, Bladeren in Bridge,
Opslaan, Alles opslaan, Code afdrukken, Knippen, Kopiëren, Plakken, Ongedaan maken en Opnieuw. Gebruik deze knoppen zoals u de
overeenkomende menuopdrachten zou gebruiken.
Overzicht van werkbalk Browsernavigatie
De werkbalk Browsernavigatie wordt actief in Live View en geeft het adres weer van de pagina die u bekijkt in het documentvenster. Live View
werkt net als een normale browser. Als u dus naar een site buiten uw lokale site bladert (bijvoorbeeld http://www.adobe.com/nl/), wordt de pagina
geladen in het documentvenster.
De werkbalk Browsernavigatie
A. Besturingselementen voor browser B. Adresvak C. Live View-opties
Koppelingen in Live View zijn standaard niet actief. Hierdoor kunt u in het documentvenster de tekst van de koppeling selecteren of erop klikken
zonder dat u naar een andere pagina gaat. Als u koppelingen wilt testen in Live View, kunt u koppelingen eenmalig of doorlopend actief maken
door Koppelingen volgen of Koppelingen continu volgen te kiezen in het menu met Live View-opties rechts van het adresvak.
Overzicht van de werkbalk Codering
De werkbalk Codering bevat knoppen waarmee u veel standaardcodeerbewerkingen kunt uitvoeren, zoals het samenvouwen en uitvouwen van
codeselecties, het markeren van ongeldige code, het toepassen en verwijderen van commentaren, het laten inspringen van code en het invoegen
van onlangs gebruikte codefragmenten. De werkbalk Codering wordt verticaal aan de linkerzijde van het documentvenster weergegeven. Deze
werkbalk is alleen te zien als de codeweergave is ingeschakeld.
22
Naar boven
De werkbalk Codering (CC)
U kunt de werkbalk Codering niet losmaken uit het dok of verplaatsen, maar u kunt deze wel verbergen (Beeld > Werkbalken > Codering).
U kunt de werkbalk Codering ook bewerken door knoppen toe te voegen (zoals Tekstterugloop, Verborgen tekens weergeven en Automatisch
inspringen), of knoppen die u niet wilt gebruiken, te verbergen. Daartoe moet u echter het XML-bestand bewerken dat de werkbalk genereert. Zie
Dreamweaver uitbreiden voor meer informatie.
Overzicht van de statusbalk
De statusbalk onder in het documentvenster bevat aanvullende informatie over het document dat u maakt.
Statusbalk
A. Tagkiezer B. Grootte van mobiel C. Grootte van tablet D. Grootte van desktopcomputer E. Venstergrootte
Tagkiezer
De tagkiezer toont de hiërarchie van de tags rondom de huidige selectie. Klik op een tag in de structuur om de tag met alle inhoud te selecteren.
Klik op <body> als u de hele inhoud van het document wilt selecteren. Als u in de tagkiezer de kenmerken class of id voor een tag wilt
instellen, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of klikt u terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op de tag en selecteert u een klasse of
id in het contextmenu.
Grootte van mobiel
Geeft een voorvertoning van het document in de grootte van een mobiele telefoon. De standaardinstelling is 480 X 800. Als u de standaardgrootte
wilt wijzigen, klikt u op het pop-upmenu Venstergrootte > Grootten bewerken.
Grootte van tablet
Geeft een voorvertoning van het document in de grootte van een tablet. De standaardinstelling is 768 x 1024. Als u de standaardgrootte wilt
wijzigen, klikt u op het pop-upmenu Venstergrootte > Grootten bewerken.
Grootte van desktopcomputer
Geeft een voorvertoning van het document in de grootte van een desktopcomputer. De standaardinstelling voor de breedte is 1000 pixels. Als u de
standaardgrootte wilt wijzigen, klikt u op het pop-upmenu Venstergrootte > Grootten bewerken.
Pop-upmenu Venstergrootte
(Niet beschikbaar in de codeweergave.) Hiermee kunt u de grootte van het documentvenster wijzigen met vooraf ingestelde of aangepaste
afmetingen. Als u de weergavegrootte van een pagina wijzigt in de ontwerpweergave of in Live View, worden alleen de afmetingen van de
weergavegrootte aangepast. De documentgrootte blijft ongewijzigd.
23
Naar boven
Naar boven
Algemeen
Structuur
Media
In Dreamweaver worden naast vooraf ingestelde en aangepaste afmetingen ook de afmetingen weergegeven die zijn opgegeven in een
mediaquery. Als u een grootte selecteert die overeenkomt met een mediaquery, gebruikt Dreamweaver de mediaquery om de pagina weer te
geven. U kunt ook de oriëntatie van de pagina wijzigen om de pagina voor te vertonen voor mobiele apparaten waarbij de paginalay-out
afhankelijk is van de wijze waarop het apparaat wordt vastgehouden.
Overzicht van de eigenschappencontrole
Met de eigenschappencontrole kunt u de meest voorkomende eigenschappen voor het momenteel geselecteerde pagina-element, zoals tekst of
een ingevoegd object, onderzoeken en bewerken. De inhoud van de eigenschappencontrole hangt af van het geselecteerde element. Als u
bijvoorbeeld een afbeelding op uw pagina selecteert, verandert de eigenschappencontrole en worden de eigenschappen voor de afbeelding
weergegeven, zoals het bestandspad naar de afbeelding, de breedte en hoogte van de afbeelding, de rand rond de afbeelding enzovoort).
Eigenschappencontrole
De eigenschappencontrole bevindt zich standaard langs de onderrand van de werkruimte, maar u kunt deze losmaken uit het dok en er een
zwevend deelvenster in de werkruimte van maken.
Overzicht van het deelvenster Invoegen
Het deelvenster Invoegen bevat knoppen voor het maken en invoegen van objecten zoals tabellen, afbeeldingen en koppelingen. De knoppen zijn
in diverse categorieën geordend, waartussen u kunt schakelen door de gewenste categorie in de vervolgkeuzelijst aan de bovenkant te selecteren.
Het deelvenster Invoegen
Sommige categorieën bevatten knoppen met pop-upmenu's. Wanneer u een optie in een pop-upmenu selecteert, wordt dit de standaardactie voor
de knop. Als u bijvoorbeeld in het pop-upmenu van de knop Afbeelding de optie Tijdelijke aanduiding voor afbeelding selecteert, voegt
Dreamweaver een tijdelijke aanduiding voor een afbeelding in wanneer u de volgende keer op de knop Afbeelding klikt. Telkens wanneer u in het
pop-upmenu een nieuwe optie selecteert, verandert de standaardactie voor de knop.
Het deelvenster Invoegen is in de volgende categorieën onderverdeeld:
Hiermee kunt u elementen invoegen die veel worden gebruikt, zoals div-tags, objecten zoals afbeeldingen en tabellen.
Hiermee kunt u structuurelementen zoals div-tags, koppen, lijsten, alinea's en kop- en voetteksten invoegen.
Hiermee kunt u media-elementen zoals Edge Animate-compositie, HTML5-audio en -video en Flash-audio en -video invoegen.
24
Formulier
jQuery Mobile
jQuery-gebruikersinterface
Sjablonen
Favorieten
Naar boven
Deze categorie bevat knoppen voor het maken van formulieren en het invoegen van formulierelementen, zoals zoeken, maand en
wachtwoord.
Deze categorie bevat knoppen voor het maken van sites die jQuery Mobile gebruiken.
Hiermee kunt u elementen voor een jQuery-gebruikersinterface invoegen, zoals accordeon, schuifregelaars en
knoppen.
Hiermee kunt u het document opslaan als een sjabloon en specifieke gebieden markeren als bewerkbaar, optioneel, herhalend of
bewerkbare optionele gebieden.
Hiermee kunt u de knoppen in het deelvenster Invoegen die u het meest gebruikt, op één gemeenschappelijke plaats groeperen en
organiseren.
Overzicht van het deelvenster Bestanden
Gebruik het deelvenster Bestanden om de bestanden in de Dreamweaver-site weer te geven en te beheren.
Wanneer u sites, bestanden of mappen in het deelvenster Bestanden weergeeft, kunt u de grootte van het weergavegebied veranderen en het
deelvenster Bestanden uitvouwen of samenvouwen. Wanneer het deelvenster Bestanden is samengevouwen, wordt de inhoud van de lokale site,
de externe site of de testserver of de SVN-gegevensopslagruimte als een lijst met bestanden weergegeven. Als het is uitgevouwen, geeft het de
lokale site en de externe site, de testserver of de SVN-gegevensopslagruimte weer.
Voor Dreamweaver-sites kunt u het deelvenster Bestanden ook aanpassen door de weergave te wijzigen, uw lokale of externe site, die standaard
in het samengevouwen deelvenster wordt weergegeven.
De mappen in het deelvenster Bestanden worden in verschillende kleuren weergegeven, afhankelijk van de weergave: Lokale weergave, Externe
server of Testserver.
Lokale weergave
Windows
Mac
25
Naar boven
Weergave voor externe server
Windows
Mac
Weergave voor testserver
Windows
Mac
Weergave voor opslagplaats
Windows
Mac
Het deelvenster Bestanden communiceert regelmatig met de server om de inhoud van het deelvenster bij te werken. Er wordt een foutbericht
weergegeven als u een handeling wilt uitvoeren wanneer het deelvenster Bestanden automatisch wordt bijgewerkt. Als u de automatische updates
wilt uitschakelen, opent u het optiemenu van het deelvenster Bestanden en schakelt u Automatisch bijwerken uit in het menu Beeld.
Gebruik de knop Vernieuwen als u de inhoud van het deelvenster handmatig wilt bijwerken. De huidige uitcheckstatus van bestanden wordt echter
alleen bijgewerkt als de automatische updates zijn ingeschakeld.
CSS ontwerpen
26
Bronnen
@Media
Kiezers
Eigenschappen
Naar boven
Het deelvenster CSS ontwerpen (Venster > CSS ontwerpen) is een CSS-eigenschappencontrole waarmee u 'visueel' CSS-stijlen en -bestanden
kunt maken en eigenschappen en mediaquery's kunt instellen.
Deelvenster CSS ontwerpen
Het venster CSS ontwerpen heeft de volgende deelvensters:
Hier worden alle CSS-stijlpagina's weergegeven die aan het document zijn gekoppeld. Met dit deelvenster kunt u CSS maken en
koppelen aan het document of stijlen definiëren in het document.
Hier worden alle mediaquery's in de bron die is geselecteerd in het deelvenster Bronnen weergegeven. Als u geen specifieke CSS
selecteert, bevat dit deelvenster alle mediaquery's die aan het document zijn gekoppeld.
Hier worden alle kiezers in de bron die is geselecteerd in het deelvenster Bronnen weergegeven. Als u ook een mediaquery selecteert,
wordt de lijst met kiezers in dit deelvenster beperkt tot die voor de mediaquery. Als er geen CSS of mediaquery is geselecteerd, bevat dit
deelvenster alle kiezers in het document.
Wanneer u Algemeen selecteert in het deelvenster @Media, worden alle kiezers weergegeven die niet zijn opgenomen in een mediaquery van de
geselecteerde bron.
Geeft de eigenschappen weer die u voor de opgegeven kiezer kunt instellen. Zie Eigenschappen instellen voor meer informatie.
CSS ontwerpen is contextgevoelig. Dit betekent dat u voor een bepaalde context of een geselecteerd pagina-element de gekoppelde kiezers en
eigenschappen kunt weergeven. Wanneer u een kiezer in CSS ontwerpen selecteert, worden ook de gekoppelde bron en mediaquery's
gemarkeerd in de betreffende deelvensters.
Zie Deelvenster CSS ontwerpen voor meer informatie.
Overzicht van zichtbare hulplijnen
27
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Dreamweaver beschikt over verschillende soorten visuele hulplijnen om u te helpen bij het ontwerpen van uw documenten en om te kunnen
inschatten hoe de documenten in browsers worden weergegeven. U kunt dat op een van de volgende manieren doen:
Klik het documentvenster meteen vast op een gewenste venstergrootte om te zien hoe de elementen op de pagina passen.
Gebruik een overtrekafbeelding om een ontwerp te dupliceren dat is gemaakt in een illustratie- of beeldbewerkingstoepassing zoals Adobe®
Photoshop® of Adobe® Fireworks®.
Gebruik linialen en hulplijnen als visueel hulpmiddel om de pagina-elementen exact te positioneren en de grootte ervan in te stellen.
Gebruik het raster om AP-elementen (elementen met absolute positie) exact te positioneren en de grootte ervan in te stellen.
Met rastermarkeringen op de pagina kunt u AP-elementen makkelijker uitlijnen, en wanneer vastklikken is ingeschakeld, worden AP-
elementen automatisch aan het dichtstbij gelegen rasterpunt vastgeklikt wanneer ze worden verplaatst of wanneer de grootte verandert.
(Andere objecten, zoals afbeeldingen en alinea's, worden niet aan het raster vastgeklikt.) Vastklikken werkt ongeacht of het raster zichtbaar
is.
Werken in het documentvenster
Over Live View
Algemene informatie over coderen in Dreamweaver
Pagina's voorvertonen in Live View
Codeervoorkeuren instellen
Kopinhoud weergeven en bewerken
Visuele lay-outhulpmiddelen gebruiken
Pagina's voorvertonen in Dreamweaver
Code invoegen met de werkbalk Codering
Venstergrootte en verbindingssnelheid instellen
In- en uitzoomen
De grootte van het documentvenster wijzigen
Voorkeuren voor downloadtijd en -grootte instellen
Vensters en panelen beheren
De eigenschappencontrole gebruiken
Het paneel Invoegen gebruiken
Werken met bestanden in het deelvenster Bestanden
Visuele lay-outhulpmiddelen gebruiken
28
De werkruimte van Dreamweaver aanpassen
Naar boven
Vensters en deelvensters beheren
Werkruimten opslaan en schakelen tussen werkruimten
Documenten met tabs weergeven (Dreamweaver Macintosh)
Gekleurde pictogrammen inschakelen
Het welkomstscherm van Dreamweaver verbergen en weergeven
Over het aanpassen van Dreamweaver in systemen met meerdere gebruikers
Algemene voorkeuren instellen voor Dreamweaver
Lettertypevoorkeuren voor documenten in Dreamweaver instellen
Markeringskleuren van Dreamweaver aanpassen
Standaardvoorkeuren herstellen
Vensters en deelvensters beheren
U kunt een aangepaste werkruimte maken door documentvensters en deelvensters te verplaatsen en te manipuleren. U kunt aangepaste
werkruimten opslaan en schakelen tussen deze werkruimten. Als u in Fireworks de naam wijzigt van aangepaste werkruimten, kan dit leiden tot
onverwacht gedrag.
Opmerking: In de volgende voorbeelden wordt ter demonstratie Photoshop gebruikt. De werkruimte werkt in alle producten op dezelfde manier.
Documentvensters opnieuw rangschikken, koppelen of laten zweven
Als u meerdere bestanden opent, worden de documentvensters als tabbladen weergegeven.
Als u de rangschikking van dergelijke documentvensters wilt wijzigen, sleept u de tab van een venster naar een nieuwe locatie in de groep.
Als u een documentvenster wilt loskoppelen (zweven of verwijderen uit tabbladgroep) van een groep vensters, sleept u het tabblad van dat
venster uit de groep.
Opmerking: In Photoshop kunt u ook Venster > Ordenen > Zweven in venster selecteren één documentvenster te laten zweven of Venster
> Ordenen > Alles zweven in vensters om alle documentvensters tegelijkertijd te laten zweven. Zie TechNote kb405298 voor meer informatie.
Opmerking: Dreamweaver biedt geen ondersteuning voor het koppelen en loskoppelen van documentvensters. Gebruik de knop
Minimaliseren van het documentvenster om vensters te laten zweven (Windows) of kies Venster > Naast elkaar om documentvensters naast
elkaar weer te geven. Zoek op “Naast elkaar” in Dreamweaver Help voor meer informatie over dit onderwerp. De werkwijze voor Macintosh-
gebruikers wijkt enigszins af.
Als u een documentvenster wilt koppelen aan een afzonderlijke groep documentvensters, sleept u het venster naar de groep.
Als u groepen gestapelde of naast elkaar geplaatste documenten wilt maken, sleept u het venster naar een van de neerzetzones boven,
onder of aan een zijde van een ander venster. U kunt ook een lay-out voor de groep selecteren aan de hand van de knop Lay-out op de
toepassingsbalk.
Opmerking: Niet alle producten bieden ondersteuning voor deze functie. U kunt echter de opdrachten Trapsgewijs en Naast elkaar in het
menu Venster gebruiken om de lay-out van uw documenten te bepalen.
Als u een selectie sleept en wilt overschakelen naar een ander document in een als tabblad weergegeven groep, houdt u de selectie een
ogenblik boven het tabblad van een document.
Opmerking: Niet alle producten bieden ondersteuning voor deze functie.
Deelvensters koppelen en ontkoppelen
Een koppelingsgebied is een verzameling deelvensters of deelvenstergroepen die samen en meestal in een verticale positie worden weergegeven.
U koppelt en ontkoppelt deelvensters door ze in en uit een koppelingsgebied te verplaatsen.
Om een deelvenster te koppelen, sleept u het aan de tab naar het koppelingsgebied bovenaan, onderaan of tussen andere deelvensters.
Om een deelvenstergroep te koppelen, sleept u het aan de titelbalk (de effen, lege balk boven de tabs) in het koppelingsgebied.
Om een deelvenster of deelvenstergroep te verwijderen, sleept u deze aan de tab of de titelbalk uit het koppelingsgebied. U kunt ze naar een
ander koppelingsgebied slepen of ze vrij laten zweven.
Deelvensters verplaatsen
Terwijl u een deelvenster verplaatst, ziet u blauw gemarkeerde neerzetzones. Dit zijn gebieden waarnaar u het deelvenster kunt verplaatsen. U
kunt een deelvenster bijvoorbeeld omhoog of omlaag in een koppelingsgebied verplaatsen door het naar de smalle blauwe neerzetzone boven of
29
onder een ander deelvenster te slepen. Als u het naar een gebied sleept dat geen neerzetzone is, zweeft het venster vrij in de werkruimte.
Opmerking: De neerzetzone wordt geactiveerd door de positie van de muisaanwijzer (en niet door de positie van het deelvenster), dus als de
neerzetzone niet wordt weergegeven, kunt u de muisaanwijzer naar de positie slepen waar de neerzetzone zich moet bevinden.
U verplaatst een deelvenster door de tab van het deelvenster te slepen.
Als u een deelvenstergroep wilt verplaatsen, sleept u de titelbalk.
De smalle, blauwe neerzetzone geeft aan dat het deelvenster Kleur zal worden gekoppeld boven het deelvenster Lagen.
A. Titelbalk B. Tab C. Neerzetzone
Druk op Ctrl (Windows) of Command (Mac OS) terwijl u een deelvenster verplaatst om te voorkomen dat het wordt gekoppeld. Druk tijdens het
verplaatsen van het deelvenster op Esc om de bewerking te annuleren.
Deelvensters toevoegen en verwijderen
Als u alle deelvensters uit een koppelingsgebied verwijdert, verdwijnt het koppelingsgebied. U kunt een koppelingsgebied maken door deelvensters
naar de rechterrand van het werkgebied te verplaatsen totdat u een neerzetzone ziet.
Als u een deelvenster wilt verwijderen, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt en klikt u (Mac) op het tabblad
van het deelvenster en selecteert u Sluiten. U kunt de selectie van het deelvenster ook opheffen in het menu Venster.
Als u een deelvenster wilt toevoegen, selecteert u het in het menu Venster en koppelt u het op de gewenste positie.
Deelvenstergroepen bewerken
Om een deelvenster in een groep te verplaatsen, sleept u de tab van het deelvenster naar de gemarkeerde neerzetzone in de groep.
Een deelvenster toevoegen aan een deelvenstergroep
Om deelvensters in een groep te herschikken, sleept u de tab van het deelvenster naar een nieuwe locatie in de groep.
Om een deelvenster uit de groep te verwijderen zodat het vrij zweeft, sleept u het deelvenster aan de tab buiten de groep.
Als u een groep wilt verplaatsen, sleept u de titelbalk (het gebied boven de tabbladen).
Zwevende deelvensters stapelen
Als u een deelvenster uit het koppelingsgebied sleept, maar niet neerzet in een neerzetzone, wordt het een vrij zwevend venster. U kunt zwevende
vensters overal in de werkruimte plaatsen. U kunt zwevende deelvensters of deelvenstergroepen stapelen, zodat ze zich verplaatsen als een
eenheid wanneer u de bovenste titelbalk versleept.
Vrij zwevende gestapelde deelvensters
Om zwevende deelvensters te stapelen, sleept u het deelvenster aan de tab naar de neerzetzone onder aan een ander deelvenster.
Om de stapelvolgorde te wijzigen, sleept u een deelvenster omhoog of omlaag aan de tab.
Opmerking: Zorg ervoor dat u de tab boven de smalle neerzetzone tussen deelvensters loslaat en niet in de brede neerzetzone in een
titelbalk.
30
Naar boven
Om een deelvenster of deelvenstergroep uit de stapel te verwijderen, zodat het uit zichzelf zweeft, sleept u het aan de tab of titelbalk uit de
stapel.
De grootte van deelvensters wijzigen
Dubbelklik op een tabblad van een deelvenster, deelvenstergroep of stapel deelvensters om deze op minimale of maximale grootte weer te
geven. U kunt dubbelklik in het tabbladgebied (de lege ruimte naast de tabbladen).
Als u het formaat van een deelvenster wilt wijzigen, sleept u een van de zijden van het deelvenster. Bepaalde deelvensters, zoals het
deelvenster Kleur in Photoshop, kunnen niet worden vergroot of verkleind door te slepen.
Deelvensterpictogrammen samenvouwen en uitvouwen
U kunt deelvensters samenvouwen tot pictogrammen om de werkruimte overzichtelijk te houden. In bepaalde gevallen worden deelvensters
samengevouwen tot pictogrammen in de standaardwerkruimte.
Deelvensters samengevouwen tot pictogrammen
Deelvensters die vanuit pictogrammen zijn uitgevouwen
Klik op de dubbele pijl boven in het koppelingsgebied om alle deelvensterpictogrammen in een kolom samen of uit te vouwen.
Als u het pictogram van één deelvenster wilt uitvouwen, klikt u erop.
Als u het formaat van deelvensterpictogrammen zodanig wilt aanpassen dat u alleen de pictogrammen ziet (en niet de titels), versmalt u het
koppelingsgebied totdat de tekst verdwijnt. Maak het koppelingsgebied breder als u de pictogramtekst weer wilt weergeven.
Om een uitgevouwen deelvenster opnieuw samen te vouwen tot een pictogram, klikt u op de tab, het pictogram of de dubbele pijl in de
titelbalk van het deelvenster.
Als u in bepaalde producten Pictogramdeelvensters automatisch samenvouwen in de voorkeuren van de interface- of gebruikersinterface-
opties selecteert, wordt een pictogram van een uitgevouwen deelvenster automatisch samengevouwen wanneer u elders klikt.
Om een zwevend deelvenster of een zwevende deelvenstergroep aan een koppelingsgebied voor pictogrammen toe te voegen, sleept u het
venster of de groep aan de tab of de titelbalk naar het koppelingsgebied. (Deelvensters worden automatisch samengevouwen tot
pictogrammen als ze aan een pictogramkoppelingsgebied worden toegevoegd.)
Als u een deelvensterpictogram (of groep met deelvensterpictogrammen) wilt verplaatsen, sleept u het pictogram. U kunt pictogrammen van
deelvensters omhoog of omlaag slepen in het koppelingsgebied, naar andere koppelingsgebieden (waar ze worden weergegeven in de
deelvensterstijl van dat koppelingsgebied) of buiten het koppelingsgebied (waar ze verschijnen als zwevende pictogrammen).
Werkruimten opslaan en schakelen tussen werkruimten
Door de huidige grootte en positie van deelvensters als een benoemde werkruimte op te slaan, kunt u die werkruimte ook herstellen wanneer u
een deelvenster verplaatst of sluit. De namen van de opgeslagen werkruimten worden weergegeven via de schakeloptie Werkruimte op de
toepassingsbalk.
31
Naar boven
Een aangepaste werkruimte opslaan
1. Als de werkruimte de configuratie heeft die u wilt opslaan, gaat u op een van de volgende manieren te werk:
(Illustrator) Kies Venster > Werkruimte > Werkruimte opslaan.
(Photoshop, InDesign, InCopy) Kies Venster > Werkruimte > Nieuwe werkruimte.
(Dreamweaver) Kies Venster > Lay-out werkruimte > Nieuwe werkruimte.
(Flash) Kies Nieuwe werkruimte in de schakeloptie voor werkruimte op de toepassingsbalk.
(Fireworks) Kies Huidige opslaan in de schakeloptie Werkruimte op de toepassingsbalk.
2. Typ een naam voor de werkruimte.
3. (Photoshop, InDesign) Onder Vastleggen selecteert u een of meer opties:
Locaties van deelvensters Hiermee slaat u de huidige deelvensterlocaties op (alleen InDesign).
Sneltoetsen Hiermee slaat u de huidige set sneltoetsen op (alleen Photoshop).
Menu's of Menu's aanpassen Hiermee slaat u de huidige set menu's op.
Werkruimten weergeven of schakelen tussen werkruimten
Selecteer een werkruimte met de schakeloptie Werkruimte op de toepassingsbalk.
In Photoshop kunt u sneltoetsen aan elke werkruimte toewijzen om snel tussen werkruimten te kunnen navigeren.
Een aangepaste werkruimte verwijderen
Selecteer Werkruimten beheren via de schakeloptie voor werkruimte op de toepassingsbalk, selecteer de werkruimte en klik op Verwijderen.
(Deze optie is niet beschikbaar in Fireworks.)
(Photoshop, InDesign, InCopy) Selecteer Werkruimte verwijderen via de schakeloptie voor werkruimte.
(Illustrator) Kies Venster > Werkruimte > Werkruimten beheren, selecteer de werkruimte en klik vervolgens op het pictogram Verwijderen.
(Photoshop, InDesign) Kies Venster > Werkruimte > Werkruimte verwijderen, selecteer de werkruimte en klik vervolgens op Verwijderen.
De standaardwerkruimte herstellen
1. Selecteer de werkruimte Standaard of Hoofdpunten via de schakeloptie voor werkruimten op de toepassingsbalk. Raadpleeg het artikel
http://www.adobe.com/devnet/fireworks/articles/workspace_manager_panel.html voor Fireworks.
Opmerking: in Dreamweaver is Ontwerpen de standaardwerkruimte.
2. Verwijder voor Fireworks (Windows) de volgende mappen:
Windows Vista \\Gebruikers\<gebruikersnaam>\AppData\Roaming\Adobe\Fireworks CS4\
Windows XP \\Documents and Settings\<gebruikersnaam>\Application Data\Adobe\Fireworks CS4
3. (Photoshop, InDesign, InCopy) Selecteer Venster > Werkruimte > [Naam werkruimte] opnieuw instellen.
(Photoshop) Indeling van een opgeslagen werkruimte herstellen
In Photoshop wordt werkruimten automatisch weergegeven in de rangschikking die u het laatst hebt ingesteld, maar u kunt oorspronkelijke,
opgeslagen rangschikking van de deelvensters herstellen.
Als u een afzonderlijke werkruimte opnieuw wilt instellen, kiest u Venster > Werkruimte > Naam werkruimte opnieuw instellen.
Als u alle werkruimten die met Photoshop zijn geïnstalleerd, opnieuw wilt instellen, klikt u op Standaardwerkruimten opnieuw instellen bij
Interfacevoorkeuren.
Als u de volgorde van de werkruimten op de toepassingsbalk wilt wijzigen, moet u de werkruimten slepen.
Documenten met tabs weergeven (Dreamweaver Macintosh)
U kunt meerdere documenten in een enkel documentvenster weergeven door tabs te gebruiken om elk document te identificeren. U kunt ze ook
weergeven als deel van een zwevende werkruimte, waarin elk document in een eigen venster wordt weergegeven.
Een document met tabs openen in een afzonderlijk venster
Houd Control ingedrukt en klik op de tab en kies Ga naar nieuw venster in het contextmenu.
Afzonderlijke documenten combineren in vensters met tabs
Selecteer Venster > Combineren als tabs.
32
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
De standaardinstelling voor documenten met tabs wijzigen
1. Selecteer Dreamweaver > Voorkeuren en selecteer de categorie Algemeen.
2. Schakel Documenten openen in tabs in of uit en klik op OK.
Als u de voorkeuren in Dreamweaver wijzigt, wordt de weergave van momenteel geopende documenten niet gewijzigd. Documenten die
worden geopend nadat u een nieuwe voorkeur hebt geselecteerd, worden echter weergegeven volgens de geselecteerde voorkeur.
Gekleurde pictogrammen inschakelen
Standaard worden in Dreamweaver CS4 en later zwart-witte pictogrammen gebruikt die in gekleurde pictogrammen veranderen wanneer u de muis
erboven houdt. U kunt gekleurde pictogrammen permanent inschakelen zodat u de muis er niet boven hoeft te houden.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Weergave > Gekleurde pictogrammen.
Schakel naar de klassieke werkruimte of codeerwerkruimte.
Als u de gekleurde pictogrammen weer wilt uitschakelen, schakelt u Gekleurde pictogrammen in het menu Weergave weer uit of schakelt u naar
een andere werkruimte.
Het welkomstscherm van Dreamweaver verbergen en weergeven
Het welkomstscherm wordt weergegeven wanneer u Dreamweaver start en telkens wanneer geen documenten zijn geopend. U kunt ervoor kiezen
het welkomstscherm te verbergen en het later opnieuw weer te geven. Als het welkomstscherm is verborgen en er geen documenten zijn
geopend, is het documentvenster leeg.
Het welkomstscherm verbergen
Schakel de optie Niet meer weergeven in het welkomstscherm in.
Het welkomstscherm weergeven
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Selecteer in de categorie Algemeen de optie Welkomstscherm tonen.
Over het aanpassen van Dreamweaver in systemen met meerdere gebruikers
U kunt Dreamweaver aan uw behoeften aanpassen, zelfs in een multiuser-besturingssysteem als Windows XP of Mac OS X.
Dreamweaver voorkomt dat een aangepaste configuratie van een gebruiker invloed heeft op de aangepaste configuratie van een andere
gebruiker. Hiertoe maakt Dreamweaver een kopie van een aantal configuratiebestanden wanneer u de toepassing de eerste keer uitvoert in een
van de multiuser-besturingssystemen die door de toepassing worden herkend. Deze gebruikersconfiguratiebestanden worden opgeslagen in een
map die u toebehoort.
In Windows XP zijn ze bijvoorbeeld opgeslagen in C:\Documents and Settings\gebruikersnaam\Application
Data\Adobe\Dreamweaver\nl_NL\Configuration, die standaard is verborgen. Als u verborgen bestanden en mappen wilt weergeven, kiest u Extra >
Mapopties in Windows Verkenner, klikt u op de tab Weergave en selecteert u de optie Verborgen bestanden en mappen weergeven.
In Windows Vista zijn ze opgeslagen in C:\Users\gebruikersnaam\AppData\Roaming\Adobe\Dreamweaver \nl_NL\Configuration, die standaard is
verborgen. Als u verborgen bestanden en mappen wilt weergeven, kiest u Extra > Mapopties in Windows Verkenner, klikt u op de tab Weergave
en selecteert u de optie Verborgen bestanden en mappen weergeven.
In Mac OS X worden ze opgeslagen in de map Home, met name in Users/gebruikersnaam/Library/Application Support/Adobe/Dreamweaver
/Configuration.
Als u Dreamweaver opnieuw installeert of bijwerkt, maakt Dreamweaver automatisch reservekopieën van bestaande
gebruikersconfiguratiebestanden. Als u deze bestanden handmatig hebt aangepast, blijven de wijzigingen dus behouden.
Algemene voorkeuren instellen voor Dreamweaver
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Stel vervolgens de volgende opties naar wens in:
Documenten openen in tabs Hiermee worden alle documenten geopend in één venster met tabs, waarmee u tussen documenten kunt
schakelen (alleen Macintosh).
Welkomstscherm tonen Hiermee wordt het welkomstscherm van Dreamweaver weergegeven als u Dreamweaver start of als u geen
documenten hebt geopend.
33
Documenten opnieuw openen bij het opstarten Hiermee worden alle documenten geopend die open stonden op het moment dat u
Dreamweaver afsloot. Als deze optie niet is ingeschakeld, geeft Dreamweaver het welkomstscherm of een leeg scherm weer bij het
opstarten (afhankelijk van de instelling voor Welkomstscherm tonen).
Waarschuwen bij het openen van alleen-lezen bestanden Hiermee wordt u gewaarschuwd als u een alleen-lezen (vergrendeld) bestand
opent. Kies of u het bestand wilt ontgrendelen/uitchecken, het bestand wilt bekijken, of de handeling wilt annuleren.
Verwante bestanden inschakelen Hiermee kunt u zien welke bestanden aan het huidige document zijn gekoppeld (bijvoorbeeld CSS- of
JavaScript-bestanden). Dreamweaver geeft voor elk verwant bestand boven in het document een knop weer, en opent het bestand als u op
de knop klikt.
Dynamisch verwante bestanden detecteren Hiermee bepaalt u of dynamisch verwante bestanden automatisch worden weergegeven op
de werkbalk Verwante bestanden of dat dit handmatig moet worden ingesteld. U kunt desgewenst ook het detecteren van dynamisch
verwante bestanden uitschakelen.
Koppelingen bijwerken als bestanden worden verplaatst: Hiermee bepaalt u wat er moet gebeuren als u een document binnen uw site
verplaatst, hernoemt of verwijdert. U kunt deze voorkeur zodanig instellen dat koppelingen altijd automatisch worden bijgewerkt, dat
koppelingen nooit worden bijgewerkt, of dat u wordt gevraagd om de koppelingen bij te werken. (Zie Koppelingen automatisch bijwerken.)
Dialoogvenster tonen bij het invoegen van objecten Met deze optie bepaalt u of u door Dreamweaver wordt gevraagd om aanvullende
informatie op te geven als u afbeeldingen, tabellen, Shockwave-films en bepaalde andere objecten invoegt met het paneel Invoegen of het
menu Invoegen. Als deze optie is uitgeschakeld, wordt het dialoogvenster niet weergegeven en moet u de eigenschappencontrole gebruiken
voor het opgeven van de bron voor afbeeldingen, het aantal rijen in een tabel, enzovoort. Voor rollover-afbeeldingen en Fireworks HTML
wordt altijd een dialoogvenster weergegeven als u het object invoegt, ongeacht de instelling van deze optie. (U kunt deze instelling tijdelijk
overschrijven door Control (Windows) of Command (Macintosh) ingedrukt te houden als u objecten maakt en invoegt.)
Inline dubbel-byte invoer inschakelen Hiermee kunt u dubbel-byte tekst rechtstreeks in het documentvenster invoeren als u een
ontwikkelomgeving of taalkit gebruikt die het werken met dubbel-byte tekst (zoals Japanse tekst) vergemakkelijkt. Als deze optie is
uitgeschakeld, wordt een tekstinvoerscherm weergegeven waarin u dubbel-byte tekst kunt invoeren en converteren. De tekst wordt na
acceptatie in het documentvenster weergegeven.
Na kop overschakelen naar normale alineaopmaak Hiermee geeft u aan dat er een nieuwe alinea wordt gemaakt met een p-tag als u in
de ontwerpweergave aan het einde van een kopalinea op Enter (Windows) of Return (Macintosh) drukt. (Een kopalinea is een alinea die is
gecodeerd met een koptag, zoals h1 of h2.) Als deze optie is uitgeschakeld en u op Enter of Return drukt aan het einde van een kopalinea,
wordt een nieuwe alinea gemaakt met dezelfde koptag (zodat u meerdere koppen na elkaar kunt typen en vervolgens de details kunt
invoeren).
Meerdere opeenvolgende spaties toestaan Hiermee geeft u aan dat door het typen van twee of meer spaties in een ontwerpweergave
vaste spaties ontstaan die in een browser worden weergegeven als meerdere spaties. (U kunt dan bijvoorbeeld twee spaties typen tussen
zinnen, zoals u op een typemachine kunt doen.) Deze optie is vooral bedoeld voor mensen die gewend zijn aan typen in tekstverwerkers.
Als deze optie is uitgeschakeld, worden meerdere spaties behandeld als één spatie (omdat browsers meerdere spaties behandelen als één
spatie).
<strong> en <em> gebruiken in plaats van <b> en <i> Hiermee geeft u aan dat Dreamweaver de tag strong moet toepassen wanneer u
een actie uitvoert waarmee normaliter de tag b zou worden toegepast, en dat de tag em moet worden toegepast wanneer u een actie
uitvoert waarmee normaliter de tag i zou worden toegepast. Dergelijke acties zijn bijvoorbeeld klikken op de knop Vet of Cursief in de
eigenschappencontrole voor tekst in de HTML-modus, of Formaat > Stijl > Vet of Formaat > Stijl > Cursief kiezen. Als u de tags b en i wilt
gebruiken in uw documenten, schakelt u deze optie uit.
Opmerking: Het World Wide Web Consortium raadt het gebruik van de tags b en i af. De tags strong en em bevatten meer semantische
gegevens dan de tags b en i.
Waarschuwen wanneer bewerkbare gebieden binnen de tags <p> of <h1>-<h6> worden geplaatst Hiermee geeft u aan of een
waarschuwingsbericht moet worden weergegeven als u een Dreamweaver-sjabloon opslaat dat een bewerkbaar gebied heeft binnen een
alinea- of koptag. Met dit bericht wordt u gewaarschuwd dat gebruikers niet meer alinea's in het gebied kunnen maken. Deze optie is
standaard ingeschakeld.
Centreren Hiermee bepaalt u of u elementen wilt centreren met divalign="center" of de tag center wanneer u in de eigenschappencontrole
op de knop Centreren klikt.
Opmerking: Voor deze beide benaderingen geldt dat ze vanaf de specificatie HTML 4.01 officieel verouderd zijn. U moet CSS-stijlen
gebruiken voor het centreren van tekst. Deze beide benaderingen zijn technisch nog wel geldig vanaf de specificatie XHTML 1.0
Transitional, maar ze zijn niet meer geldig in de specificatie XHTML 1.0 Strict.
Maximumaantal historiestappen Hiermee stelt u het aantal stappen in dat het paneel Historie vasthoudt en weergeeft. (Voor de behoeften
van de meeste gebruikers is de standaardwaarde voldoende.) Als u het opgegeven aantal stappen in het paneel Historie overschrijdt,
worden de oudste stappen gewist.
Zie Taakautomatisering voor meer informatie.
Spellingwoordenlijst hiermee worden de beschikbare spellingwoordenlijsten weergegeven. Als een woordenlijst meerdere dialecten of
spellingconventies bevat (zoals Amerikaans-Engels en Brits-Engels), worden de dialecten afzonderlijk weergegeven in het pop-upmenu
Woordenlijst.
34
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Lettertypevoorkeuren voor documenten in Dreamweaver instellen
Met de codering van een document wordt bepaald hoe het document wordt weergegeven in een browser. Met de lettertypevoorkeuren van
Dreamweaver kunt u een bepaalde codering weergeven in het gewenste lettertype en de gewenste tekengrootte. De lettertypen die u in het
dialoogvenster Voorkeuren voor lettertypen selecteert, hebben echter alleen invloed op de manier waarop lettertypen worden weergegeven in
Dreamweaver; ze hebben geen invloed op de manier waarop het document in de browser van de bezoeker wordt weergegeven. Als u de manier
wilt wijzigen waarop lettertypen in een browser worden weergegeven, moet u de tekst met de eigenschappencontrole wijzigen of er een CSS-regel
op toepassen.
Zie Documenten maken en openen voor informatie over het instellen van standaardcodering voor nieuwe documenten.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Selecteer Lettertypen in de lijst Categorie aan de linkerkant.
3. Selecteer een coderingstype (bijvoorbeeld Westers of Japans) in de lijst Lettertype-instellingen.
Opmerking: U kunt alleen Aziatische talen weergeven als u een besturingssysteem gebruikt dat dubbel-byte lettertypen ondersteunt.
4. Selecteer een lettertype en een tekengrootte die u voor elke categorie van de geselecteerde codering wilt gebruiken.
Opmerking: In de pop-upmenu's voor lettertypen worden alleen lettertypen weergegeven die op uw computer zijn geïnstalleerd. Als u
bijvoorbeeld een Japanse tekst wilt weergeven, moet u een Japans lettertype hebben geïnstalleerd.
Proportioneel lettertype Het lettertype dat in Dreamweaver wordt gebruikt voor het weergeven van normale tekst (bijvoorbeeld tekst in
alinea's, koppen en tabellen). De standaard is afhankelijk van de lettertypen die op uw computer zijn geïnstalleerd. Voor de meeste
Amerikaanse systemen is de standaard Times New Roman 12 pt. (Medium) op Windows en Times 12 pt. op Mac OS.
Vast lettertype Het lettertype dat in Dreamweaver wordt gebruikt voor het weergeven van tekst binnen pre-, code- en tt-tags. De standaard
is afhankelijk van de lettertypen die op uw computer zijn geïnstalleerd. Voor de meeste Amerikaanse systemen is de standaard Courier New
10 pt. (Small) op Windows en Monaco 12 pt. op Mac OS.
Codeweergave Het lettertype dat wordt gebruikt voor alle tekst die wordt weergegeven in de codeweergave en de codecontrole. De
standaard is afhankelijk van de lettertypen die op uw computer zijn geïnstalleerd.
Markeringskleuren van Dreamweaver aanpassen
Gebruik de markeervoorkeuren om de kleuren aan te passen waarmee sjabloongebieden, bibliotheekitems, tags van derden, indelingselementen
en code in Dreamweaver worden gemarkeerd.
Een markeringskleur wijzigen
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren en selecteer de categorie Markeren.
2. Klik naast het object waarvoor u de markeringskleur wilt wijzigen op het kleurvak en gebruik vervolgens de kleurkiezer om een nieuwe kleur
te selecteren, of geef een hexadecimale waarde op.
Markering voor een object activeren of deactiveren
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren en selecteer de categorie Markeren.
2. Schakel naast het object waarvoor u een markeringskleur wilt activeren of deactiveren de optie Tonen in of uit.
Standaardvoorkeuren herstellen
Raadpleeg Tech Note 83912 voor procedures waarmee u de standaardvoorkeuren voor Dreamweaver kunt herstellen.
Meer Help-onderwerpen
Overzicht van de indeling van de werkruimte
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
35
Werken in het documentvenster
Naar boven
Schakelen tussen weergaven in het documentvenster
Documentvensters trapsgewijs of naast elkaar weergeven
De grootte van het documentvenster wijzigen
Venstergrootte en verbindingssnelheid instellen
Rapporten in Dreamweaver
Schakelen tussen weergaven in het documentvenster
U kunt een document in het documentvenster weergeven in de codeweergave, gesplitste codeweergave, ontwerpweergave of in de code- en de
ontwerpweergaven of Live weergave. U kunt er ook voor kiezen om de gesplitste code weergave of code- en ontwerpweergaven horizontaal of
verticaal weer te geven. (Horizontale weergave is de standaardweergave.)
Overschakelen naar de codeweergave
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Weergave > Code.
Klik in de werkbalk Document op de knop Codeweergave tonen.
Overschakelen naar de gesplitste codeweergave
In de gesplitste codeweergave wordt het document in tweeën gesplitst zodat u tegelijkertijd aan twee onderdelen van de code kunt werken.
Selecteer Weergave > Gesplitste code.
Overschakelen naar de ontwerpweergave
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Weergave > Ontwerp.
Klik in de werkbalk Document op de knop Ontwerpweergave tonen.
Zowel de code- als de ontwerpweergave tonen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Weergave > Code en ontwerp.
Klik in de werkbalk Document op de knop Code- en ontwerpweergaven tonen.
Standaard wordt de codeweergave boven in het documentvenster en de ontwerpweergave onder in het documentvenster weergegeven. Kies
Beeld > Ontwerpweergave bovenaan als u de ontwerpweergave bovenaan wilt weergeven.
Schakelen tussen de codeweergave en de ontwerpweergave
Druk op Ctrl+aanhalingsteken sluiten (`).
Als beide weergaven worden weergegeven in het documentvenster, verlegt u met deze sneltoets de focus van de ene weergave naar de andere.
Weergaven verticaal splitsen
Deze optie is alleen beschikbaar voor de gesplitste codeweergave en code- en ontwerpweergaven (gesplitste weergave). Deze is uitgeschakeld
voor de codeweergave en de ontwerpweergave.
1. Zorg ervoor dat u in de gesplitste codeweergave (Beeld > Gesplitste code) of Code- en ontwerpweergaven (Beeld > Code en ontwerp)
werkt.
2. Selecteer Weergave > Verticaal splitsen.
Als u in de code- en ontwerpweergaven werkt, kunt u ervoor kiezen om de ontwerpweergave links weer te geven (Beeld >
36
Naar boven
Naar boven
Ontwerpweergave links).
Documentvensters trapsgewijs of naast elkaar weergeven
Als u veel documenten tegelijk hebt geopend, kunt u ze trapsgewijs of naast elkaar weergeven.
Documentvensters trapsgewijs weergeven
Selecteer Venster > Trapsgewijs.
Documentvensters naast elkaar weergeven
(Windows) Selecteer Venster > Naast elkaar weergeven of Venster > Onder elkaar weergeven.
(Macintosh) Selecteer Venster > Naast elkaar.
De grootte van het documentvenster wijzigen
In de statusbalk worden de huidige afmetingen (in pixels) van het documentvenster weergegeven. Als u een pagina wilt ontwerpen die er bij een
bepaalde grootte goed uitziet, kunt u het documentvenster aanpassen aan een van de vooraf ingestelde formaten, die vooraf ingestelde formaten
wijzigen of formaten maken.
Als u de weergavegrootte van een pagina wijzigt in de ontwerpweergave of in Live View, worden alleen de afmetingen van de weergavegrootte
aangepast. De documentgrootte blijft ongewijzigd.
In Dreamweaver worden naast vooraf ingesteld en aangepaste afmetingen ook de afmetingen weergegeven die zijn opgegeven in een
mediaquery. Als u een grootte selecteert die overeenkomt met een mediaquery, gebruikt Dreamweaver de mediaquery om de pagina weer te
geven. U kunt ook de oriëntatie van de pagina wijzigen om de pagina voor te vertonen voor mobiele apparaten waarbij de paginalay-out
afhankelijk is van de wijze waarop het apparaat wordt vastgehouden.
Het formaat van het documentvenster wijzigen in een vooraf ingestelde grootte
Selecteer een van de formaten uit het pop-upmenu Venstergrootte onder aan het documentvenster. In Dreamweaver CS5.5 en latere versies is
een uitgebreide lijst met opties beschikbaar, onder andere voor veelgebruikte mobiele apparaten (hierna afgebeeld).
De weergegeven venstergrootte komt overeen met de binnenmaten van het browservenster, zonder randen. De grootte van het scherm of mobiele
apparaat wordt aan rechterkant weergegeven.
Als u de grootte niet zo nauwkeurig hoeft te wijzigen, kunt u de standaardmethoden voor het wijzigen van het formaat van schermen van uw
besturingssysteem gebruiken, bijvoorbeeld door de rechterbenedenhoek van een venster te slepen.
Opmerking: (Alleen Windows) Documenten in het documentvenster zijn standaard gemaximaliseerd, en u kunt het formaat van een document
niet wijzigen wanneer het venster is gemaximaliseerd. Als u het document niet-gemaximaliseerd wilt weergeven, klikt u op de knop Vorig formaat
in de rechterbovenhoek van het document.
De waarden wijzigen uit het pop-upmenu Venstergrootte
1. Selecteer Grootten bewerken in het pop-upmenu Venstergrootte.
2. Klik op een van de breedte- of hoogtewaarden in de lijst Venstergrootte en typ een nieuwe waarde.
Als u het documentvenster alleen een specifieke breedte wilt geven (en de hoogte ongewijzigd wilt laten), selecteert u een hoogtewaarde en
verwijdert u deze.
3. Klik op het tekstvak Beschrijving om een beschrijvende tekst bij een bepaalde grootte in te voeren.
Een nieuw formaat toevoegen aan het pop-upmenu Venstergrootte
1. Selecteer Grootten bewerken in het pop-upmenu Venstergrootte.
2. Klik op de lege ruimte onder de laatste waarde in de kolom Breedte.
3. Voer waarden in voor Breedte en Hoogte.
Als u alleen de Breedte of Hoogte wilt instellen, laat u het andere veld leeg.
4. Klik op het veld Beschrijving om een beschrijvende tekst bij het toegevoegde formaat op te geven.
37
Naar boven
Naar boven
U kunt bijvoorbeeld SVGA of gemiddelde pc typen naast de vermelding voor een beeldscherm van 800 x 600 pixels, of 17 inch. Mac naast
de vermelding voor een beeldscherm van 832 x 624 pixels. De meeste beeldschermen kunnen worden aangepast aan verschillende
pixelafmetingen.
Venstergrootte en verbindingssnelheid instellen
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Selecteer Statusbalk (CS5) of Venstergrootten (CS5.5 en hoger) in de lijst Categorie aan de linkerkant.
3. Stel vervolgens de volgende opties naar wens in:
Venstergrootten Hiermee kunt u de venstergrootten aanpassen die worden weergegeven in het pop-upmenu van de statusbalk.
Verbindingssnelheid Hiermee bepaalt u de verbindingssnelheid (in kilobits per seconde) die wordt gebruikt voor het berekenen van de
downloadgrootte. De downloadgrootte van de pagina wordt weergegeven in de statusbalk. Als er een afbeelding is geselecteerd in het
documentvenster, wordt de downloadgrootte van de afbeelding weergegeven in de eigenschappencontrole.
Opmerking: Verbindingssnelheid is verwijderd uit Dreamweaver CC en hoger.
Rapporten in Dreamweaver
U kunt in Dreamweaver rapporten uitvoeren om te zoeken naar inhoud, problemen op te lossen of inhoud te testen. U kunt de volgende typen
rapporten genereren:
Zoeken Hiermee kunt u zoeken naar tags, kenmerken en specifieke tekst binnen tags.
Referentie Hiermee zoekt u naar handig referentiemateriaal.
Validatie Hiermee kunt u controleren op code- of syntaxisfouten.
Browsercompatibiliteit Hiermee kunt u de HTML in uw documenten testen om te zien of deze tags of kenmerken bevat die niet worden
ondersteund door uw doelbrowsers.
Koppelingencontrole Hiermee kunt u verbroken, externe en zwevende koppelingen zoeken en herstellen.
Siterapporten Hiermee kunt u de workflow verbeteren en HTML-kenmerken in uw site testen. In workflowrapporten vindt u informatie over door
wie uitgecheckt, recent gewijzigd en ontwerpnotities. HTML-rapporten bevatten informatie over combineerbare lettertypetags, toegankelijkheid,
ontbrekende Alt-tekst, overbodige geneste tags, verwijderbare lege tags en documenten zonder naam.
FTP-logboek Hiermee kunt u alle activiteiten weergeven die plaatsvinden tijdens de bestandsoverdracht via FTP.
Fouten op de server opsporen Hiermee krijgt u informatie over het debuggen van een Adobe® ColdFusion®-toepassing.
Opmerking: Ondersteuning voor ColdFusion is verwijderd uit Dreamweaver CC en hoger.
Meer Help-onderwerpen
Overzicht van het documentvenster
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
38
Werkbalken, controles en snelmenu's gebruiken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Werkbalken weergeven
De eigenschappencontrole gebruiken
Contextmenu's gebruiken
Werkbalken weergeven
Met de werkbalken Document en Standaard kunt u bewerkingen die betrekking hebben op documenten of standaardbewerkingen uitvoeren. Met
de werkbalk Codering kunt u snel code invoegen en met de werkbalk Stijl renderen kunt u uw pagina weergeven zoals deze er uitziet in
verschillende mediatypen. U kunt de werkbalken naar behoefte weergeven of verbergen.
Selecteer Weergave > Werkbalken en selecteer de werkbalk.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op een van de werkbalken en selecteer de werkbalk
in het contextmenu.
Opmerking: Als u de werkbalk Codering wilt weergeven in de codecontrole (Venster > Codecontrole), selecteert u de Codering werkbalk in
het pop-upmenu Weergaveopties bovenaan in de codecontrole.
De eigenschappencontrole gebruiken
Met de eigenschappencontrole kunt u de meest voorkomende eigenschappen voor het momenteel geselecteerde pagina-element, zoals tekst of
een ingevoegd object, onderzoeken en bewerken. De inhoud van de eigenschappencontrole hangt af van het geselecteerde element.
Als u Help-informatie wilt bekijken over een bepaald item in de eigenschappencontrole, klikt u op de knop Help rechtsboven in de
eigenschappencontrole of selecteert u Help in het menu Opties van de eigenschappencontrole.
Opmerking: Gebruik de tagcontrole om de kenmerken die aan de eigenschappen van een bepaalde tag zijn gekoppeld, weer te geven en te
bewerken.
De eigenschappencontrole weergeven of verbergen
Selecteer Venster > Eigenschappen.
De eigenschappencontrole uitvouwen of samenvouwen
Klik op de uitvouwpijl in de rechterbenedenhoek van de eigenschappencontrole.
Eigenschappen voor een pagina-element weergeven en wijzigen
1. Selecteer het pagina-element in het documentvenster.
U moet mogelijk de eigenschappencontrole uitvouwen om alle eigenschappen voor het geselecteerde element te kunnen zien.
2. Wijzig de gewenste eigenschappen in de eigenschappencontrole.
Opmerking: Voor informatie over specifieke eigenschappen selecteert u een element in het documentvenster en klikt u op het pictogram
Help in de rechterbovenhoek van de eigenschappencontrole.
3. Als uw wijzigingen niet onmiddellijk in het documentvenster worden toegepast, gaat u op een van de volgende manieren te werk om de
wijzigingen toe te passen:
Klik buiten de tekstvelden voor het bewerken van eigenschappen.
Druk op Enter (Windows) of Return (Macintosh).
Druk op Tab om naar een andere eigenschap te gaan.
Contextmenu's gebruiken
Via contextmenu's hebt u snel toegang tot de meest gebruikte opdrachten en eigenschappen die betrekking hebben op het object of venster
waarmee u werkt. Contextmenu's bevatten alleen de opdrachten die betrekking hebben op de huidige selectie.
1. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of terwijl u Control ingedrukt houdt op het object of venster.
2. Selecteer een opdracht in het contextmenu.
39
Meer Help-onderwerpen
Overzicht van de documentwerkbalk
Teksteigenschappen instellen in de eigenschappencontrole
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
40
Het paneel Invoegen gebruiken
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Het paneel Invoegen bevat knoppen voor het maken en invoegen van objecten zoals tabellen en afbeeldingen. De knoppen zijn georganiseerd in
categorieën.
Het paneel Invoegen verbergen of weergeven
De knoppen in een bepaalde categorie weergeven
Het pop-upmenu voor een knop weergeven
Een object invoegen
Het dialoogvenster voor het invoegen van objecten omzeilen en een leeg plaatsvervangend object invoegen
Voorkeuren voor het paneel Invoegen wijzigen
Items in de categorie Favorieten van het paneel Invoegen toevoegen, verwijderen of beheren
Objecten invoegen met knoppen in de categorie Favorieten
Het paneel Invoegen als een horizontale invoegbalk weergeven
De horizontale invoegbalk weer veranderen in een paneelgroep
Categorieën op de horizontale invoegbalk weergeven als tabs
Categorieën op de horizontale invoegbalk weergeven als een menu
De gebruikersinterface van Dreamweaver CC en hoger is vereenvoudigd. Daarom zijn sommige opties die in dit artikel worden
beschreven, niet beschikbaar in Dreamweaver CC en hoger. Zie dit artikel voor meer informatie.
Het paneel Invoegen verbergen of weergeven
Selecteer Venster > Invoegen.
Als u met bepaalde bestandstypen werkt, zoals XML, JavaScript, Java en CSS, worden het paneel Invoegen en de optie voor
de ontwerpweergave grijs weergegeven, omdat u in deze codebestanden geen items kunt invoegen.
De knoppen in een bepaalde categorie weergeven
Selecteer de categorienaam in het pop-upmenu Categorie. Selecteer bijvoorbeeld Lay-out als u knoppen voor de categorie Lay-out wilt
weergeven.
Het pop-upmenu voor een knop weergeven
Klik op de pijl-omlaag naast het pictogram van de knop.
41
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Deelvenster Invoegen in Dreamweaver CC
Een object invoegen
1. Selecteer de juiste categorie in het pop-upmenu Categorie van het paneel Invoegen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op een objectknop of sleep het pictogram van de knop naar het documentvenster (in de weergave Ontwerp, Live of Code).
Klik op de pijl op een knop en selecteer een optie in het menu.
Afhankelijk van het object wordt mogelijk een dialoogvenster voor het invoegen van objecten weergegeven, waarin u wordt gevraagd
naar een bestand te bladeren of parameters voor een object op te geven. Het is ook mogelijk dat Dreamweaver code in het document
invoegt of een tageditor of paneel opent waarin u informatie kunt opgeven voordat de code wordt ingevoegd.
Voor sommige objecten wordt geen dialoogvenster weergegeven als u het object invoegt in de ontwerpweergave, maar wordt een
tageditor weergegeven als u het object invoegt in de codeweergave. Bij het invoegen van een paar objecten in de ontwerpweergave,
schakelt Dreamweaver naar de codeweergave voordat het object wordt ingevoegd.
Sommige objecten, zoals benoemde ankers, zijn niet zichtbaar als de pagina wordt weergegeven in een browservenster. In de
ontwerpweergave kunt u pictogrammen weergeven die de locaties van dergelijke onzichtbare objecten markeren.
Het dialoogvenster voor het invoegen van objecten omzeilen en een leeg plaatsvervangend
object invoegen
Houd Control (Windows) of Option (Macintosh) ingedrukt terwijl u op de knop voor het object klikt.
Als u bijvoorbeeld een voorlopige afbeelding wilt invoegen zonder een afbeeldingsbestand op te geven, houdt u Ctrl of Option ingedrukt
terwijl u op de knop Afbeelding klikt.
Met deze procedure kunt u niet alle dialoogvensters voor het invoegen van objecten omzeilen. Voor veel objecten, zoals AP-
elementen en framesets, worden geen tijdelijke aanduidingen of objecten met een standaardwaarde ingevoegd.
Voorkeuren voor het paneel Invoegen wijzigen
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Ga naar de categorie Algemeen van het dialoogvenster Voorkeuren en schakel Dialoogvenster tonen bij het invoegen van objecten uit om te
voorkomen dat er dialoogvensters worden weergegeven wanneer u objecten invoegt zoals afbeeldingen, tabellen, scripts en kopelementen.
U kunt ook Ctrl (Windows) of Option (Macintosh) ingedrukt houden terwijl u het object maakt.
Als u een object invoegt terwijl deze optie is uitgeschakeld, krijgt het object de standaardwaarden van het kenmerk. Gebruik de
eigenschappencontrole om objecteigenschappen te wijzigen nadat u het object hebt ingevoegd.
Items in de categorie Favorieten van het paneel Invoegen toevoegen, verwijderen of beheren
1. Selecteer een categorie in het paneel Invoegen.
2. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) in het gebied waar knoppen worden
weergegeven, en kies Favorieten aanpassen.
3. Geef in het dialoogvenster Favoriete objecten aanpassen de noodzakelijke wijziging op en klik op OK.
Als u een object wilt toevoegen, selecteert u een object in het paneel Beschikbare objecten aan de linkerkant en klikt u op de pijl tussen
42
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Naar boven
de twee panelen, of dubbelklikt u op het object in het paneel Beschikbare objecten.
U kunt één object tegelijk toevoegen. U kunt geen categorienaam, zoals Algemeen, selecteren om een hele categorie toe te
voegen aan uw lijst met favorieten.
Als u een object of scheidingsteken wilt verwijderen, selecteert u een object in het paneel Favoriete objecten aan de rechterkant en klikt
u op de knop Verwijder het geselecteerde object uit de lijst Favoriete objecten boven het paneel.
Als u een object wilt verplaatsen, selecteert u een object in het paneel Favoriete objecten aan de rechterkant en klikt u vervolgens op de
pijl-omhoog of de pijl-omlaag boven het paneel.
Als u een scheidingsteken onder een object wilt plaatsen, selecteert u een object in het paneel Favoriete objecten aan de rechterkant en
klikt u vervolgens op de knop Scheidingsteken toevoegen onder het paneel.
4. Als u zich niet in de categorie Favorieten van het paneel Invoegen bevindt, selecteert u die categorie om uw wijzigingen te zien.
Objecten invoegen met knoppen in de categorie Favorieten
Selecteer de categorie Favorieten in het pop-upmenu Categorie van het paneel Invoegen en klik op de knop voor een van de favoriete
objecten die u hebt toegevoegd.
Het paneel Invoegen als een horizontale invoegbalk weergeven
In tegenstelling tot andere panelen in Dreamweaver kunt u het paneel Invoegen uit de standaard gedokte positie slepen en horizontaal, boven in
het venster Document, neerzetten. Wanneer u dat doet, verandert het deelvenster in een werkbalk (al kunt u de balk niet op dezelfde wijze als
andere werkbalken verbergen en weergeven).
1. Klik op de tab van het paneel Invoegen en sleep het naar de bovenkant van het documentvenster.
2. Zet het paneel Invoegen neer zodra een horizontale blauwe lijn dwars over het documentvenster wordt weergegeven.
De horizontale invoegbalk is ook een standaardonderdeel van de klassieke werkruimte. Als u naar de klassieke werkruimte wilt
schakelen, selecteert u Klassiek in de werkruimteschakelaar op de toepassingsbalk.
De horizontale invoegbalk weer veranderen in een paneelgroep
1. Klik op de greep van de horizontale invoegbalk (links van de invoegbalk) en sleep de balk naar de plaats waar uw panelen zijn gedokt.
2. Zoek een geschikte plaats voor het paneel Invoegen en zet het paneel neer. Een blauwe lijn geeft aan waar u het paneel kunt neerzetten.
Categorieën op de horizontale invoegbalk weergeven als tabs
Klik op de pijl naast de categorienaam aan de linkerkant van de horizontale invoegbalk en selecteer de optie voor het weergeven als tabs.
Categorieën op de horizontale invoegbalk weergeven als een menu
43
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op een categorietab op de horizontale invoegbalk
en kies de opdracht Weergeven als menu.
Adobe raadt ook het volgende aan:
Overzicht van het deelvenster Invoegen
44
Deelvenster CSS ontwerpen
Opmerking:
Het deelvenster CSS ontwerpen (Venster > CSS ontwerpen) is een CSS-eigenschappencontrole waarmee u 'visueel' CSS-stijlen en -bestanden
kunt maken en eigenschappen en mediaquery's kunt instellen.
Deelvenster CSS ontwerpen
U kunt Ctrl/Cmd+Z gebruiken om alle acties die u in CSS ontwerpen uitvoert, ongedaan te maken of Ctrl/Cmd+Y gebruiken om alle
acties opnieuw toe te passen. De wijzigingen worden automatisch in Live View weergegeven en het desbetreffende CSS-bestand wordt ook
vernieuwd. Het desbetreffende tabblad van het bestand wordt gedurende enige tijd (ongeveer 8 seconden) gemarkeerd om u te laten weten dat
het verwante bestand is gewijzigd.
Stijlpagina's maken en koppelen
Mediaquery's definiëren
CSS-kiezers definiëren
Stijlen kopiëren en plakken
CSS-eigenschappen instellen
Marges, opvulling en positie instellen
Randeigenschappen instellen
Eigenschappen uitschakelen of verwijderen
Sneltoetsen
Pagina-elementen identificeren die zijn gekoppeld met een CSS-kiezer (13.1)
Livemarkering uitschakelen
Zie ook
Pagina's opmaken met CSS
CSS3-overgangseffecten
45
Bronnen
@Media
Kiezers
Eigenschappen
Het deelvenster CSS ontwerpen bestaat uit de volgende deelvensters:
Hier worden alle CSS-stijlpagina's weergegeven die aan het document zijn gekoppeld. Met dit deelvenster kunt u CSS maken en
koppelen aan het document of stijlen definiëren in het document.
Hier worden alle mediaquery's in de bron die is geselecteerd in het deelvenster Bronnen weergegeven. Als u geen specifieke CSS
selecteert, bevat dit deelvenster alle mediaquery's die aan het document zijn gekoppeld.
Hier worden alle kiezers in de bron die is geselecteerd in het deelvenster Bronnen weergegeven. Als u ook een mediaquery selecteert,
wordt de lijst met kiezers in dit deelvenster beperkt tot die voor de mediaquery. Als er geen CSS of mediaquery is geselecteerd, bevat dit
deelvenster alle kiezers in het document.
Wanneer u Algemeen selecteert in het deelvenster @Media, worden alle kiezers weergegeven die niet zijn opgenomen in een mediaquery van de
geselecteerde bron.
Geeft de eigenschappen weer die u voor de opgegeven kiezer kunt instellen. Zie Eigenschappen instellen voor meer informatie.
CSS ontwerpen is contextgevoelig. Dit betekent dat u voor een bepaalde context of een geselecteerd pagina-element de gekoppelde kiezers en
eigenschappen kunt weergeven. Wanneer u een kiezer in CSS ontwerpen selecteert, worden ook de gekoppelde bron en mediaquery's
gemarkeerd in de betreffende deelvensters.
Videozelfstudie
Stijl toevoegen aan webpagina's met het deelvenster CSS Ontwerpen
Eigenschappen van de geselecteerde afbeelding in Live View worden weergeven in CSS ontwerpen
CSS ontwerpen waarin de eigenschappen worden weergegeven van de geselecteerde kop in Live View
46
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Wanneer u een pagina-element selecteert, wordt 'Berekend' geselecteerd in het deelvenster Kiezers. Klik op een kiezer om de
bijbehorende bron, mediaquery of eigenschappen weer te geven.
Als u alle kiezers wilt weergeven, kiest u Alle bronnen in het deelvenster Bronnen. Als u kiezers wilt weergeven die niet tot een mediaquery in de
geselecteerde bron behoren, klikt u op Algemeen in het deelvenster @Media.
Videozelfstudie
Het deelvenster CSS Ontwerpen gebruiken
Stijlpagina's maken en koppelen
1. Klik in het deelvenster Bronnen van het deelvenster CSS ontwerpen op en klik vervolgens op een van de volgende opties:
Nieuw CSS-bestand maken: een nieuw CSS-bestand maken en koppelen aan het document
Bestaand CSS-bestand koppelen: een bestaand CSS-bestand aan het document koppelen
Definiëren in pagina: CSS in het document definiëren
Afhankelijk van de geselecteerde optie, Nieuw CSS-bestand maken of Bestaand CSS-bestand koppelen, wordt een dialoogvenster
weergegeven.
2. Klik op Bladeren om de naam van het CSS-bestand op te geven, en de locatie waar u het nieuwe bestand wilt opslaan als u een nieuw
CSS-bestand maakt.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Koppeling om het Dreamweaver-document te koppelen met het CSS-bestand
Klik op Import om het CSS-bestand te importeren in het document.
4. (Optioneel) Klik op Voorwaardelijk gebruik en geef de mediaquery op die u met het CSS-bestand wilt koppelen.
Mediaquery's definiëren
1. Klik op een CSS-bron in het deelvenster Bronnen van het deelvenster CSS ontwerpen.
2. Klik op in het deelvenster @Media om een nieuwe mediaquery toe te voegen.
Het deelvenster Mediaquery definiëren wordt weergegeven met alle mediaqueryvoorwaarden die door Dreamweaver worden ondersteund.
3. Selecteer de voorwaarden op basis van uw vereisten. Zie dit artikel voor gedetailleerde informatie over mediaquery's.
Zorg dat u geldige waarden opgeeft voor elke voorwaarde die u selecteert. Anders worden de bijbehorende mediaquery's niet gemaakt.
momenteel wordt alleen de bewerking 'En' ondersteund voor meerdere voorwaarden.
Als u mediaqueryvoorwaarden via code toevoegt, worden alleen de ondersteunde voorwaarden ingevuld in het dialoogvenster Mediaquery
definiëren. In het tekstvak Code wordt echter de volledige code weergegeven (inclusief niet-ondersteunde voorwaarden).
Als u op een mediaquery klikt in de ontwerpweergave of in Live View, schakelt de viewport over naar de geselecteerde mediaquery. Klik op
Algemeen in het deelvenster @Media als u de volledige viewport wilt weergeven.
CSS-kiezers definiëren
1. Selecteer in het deelvenster CSS ontwerpen een CSS-bron in het deelvenster Bronnen of een mediaquery in het deelvenster @Media.
2. Klik in het deelvenster Kiezers op . Op basis van het geselecteerde element in het document identificeert CSS ontwerpen de juiste kiezer
en geeft deze weer (maximaal drie regels).
Voer een van de volgende handelingen uit:
Gebruik de toets pijl-omhoog of pijl-omlaag om de voorgestelde kiezer meer of minder specifiek te maken.
Verwijder de voorgestelde regel en typ de gewenste kiezer. Zorg ervoor dat u de naam van de kiezer en de aanduiding voor Type kiezer
invoert. Als u bijvoorbeeld een id opgeeft, moet u voor de naam van de kiezer een '#' plaatsen.
Als u naar een specifieke kiezer wilt zoeken, gebruikt u het zoekvak boven aan het deelvenster.
Als u de naam van een kiezer wilt wijzigen, klikt u op de kiezer en typt u de gewenste naam.
Als u de kiezers opnieuw wilt indelen, sleept u de kiezers naar de gewenste positie.
47
Naar boven
Opmerking:
Als u een kiezer van de ene bron naar een andere wilt verplaatsen, sleept u de kiezer naar de gewenste bron in het deelvenster
Bronnen.
Als u een kiezer in de geselecteerde bron wilt dupliceren, klikt u met de rechtermuisknop op de kiezer en klikt u op Dupliceren.
Als u een kiezer wilt dupliceren en toevoegen aan een mediaquery, klikt u met de rechtermuisknop op de kiezer en plaatst u de
muisaanwijzer op Dupliceren in mediaquery. Kies vervolgens de mediaquery.
Opmerking: De optie Dupliceren naar mediaquery is alleen beschikbaar als de bron van de geselecteerde kiezer mediaquery's bevat.
U kunt een kiezer uit een bron niet dupliceren naar een mediaquery van een andere bron.
Stijlen kopiëren en plakken
U kunt nu stijlen in de ene kiezer kopiëren en deze in een andere kiezer plakken. U kunt alle stijlen of alleen een specifieke categorie stijlen
kopiëren, zoals Lay-out, Tekst en Rand.
Klik met de rechtermuisknop en kies een van de beschikbare opties:
Stijlen kopiëren met CSS ontwerpen
Als een kiezer geen stijlen bevat, zijn Kopiëren en Alle stijlen kopiëren uitgeschakeld.
Stijlen plakken is uitgeschakeld voor externe sites die niet kunnen worden bewerkt. Maar de opdrachten Kopiëren en Alle stijlen kopiëren zijn
wel beschikbaar.
Stijlen die al gedeeltelijk in een kiezer (overlappend) bestaan, kunnen wel worden geplakt. De samenvoeging van alle kiezers wordt geplakt.
Het kopiëren en plakken van stijlen kan ook worden gebruikt voor verschillende koppelingen van CSS-bestanden - Importeren, Koppelen,
Inline
stijlen.
CSS-eigenschappen instellen
De eigenschappen worden gegroepeerd in de volgende categorieën en worden aangegeven met de verschillende pictogrammen boven aan het
deelvenster Eigenschappen:
Lay-out
Tekst
Rand
Achtergrond
Overige (lijst met 'alleen-tekst'-eigenschappen en eigenschappen zonder visuele besturingselementen)
Voordat u de eigenschappen van een CSS-kiezer gaat bewerken, kunt u Omgekeerde controle gebruiken om de elementen die zijn
gekoppeld aan de CSS-kiezer te identificeren. Als u dit doet, kunt u bekijken of alle elementen die worden gemarkeerd door Omgekeerde controle
ook daadwerkelijk moeten worden gewijzigd. Gebruik de koppeling voor meer informatie over Omgekeerde controle.
Schakel het selectievakje Set tonen in om alleen de set met ingestelde eigenschappen weer te geven. Schakel het selectievakje Set tonen uit om
alle eigenschappen weer te geven.
48
Alle eigenschappen
Alleen ingestelde eigenschappen
Als u een eigenschap, zoals width of border-collapse, wilt instellen, klikt u op de vereiste opties naast de eigenschap in het deelvenster
Eigenschappen. Gebruik de volgende koppelingen voor informatie over het instellen van de verloopachtergrond of vakbesturingselementen zoals
marges, opvulling en positie:
Marges, opvulling en positie instellen
Verlopen toepassen op een achtergrond
Lay-outs voor flex-vakken gebruiken
Overschreven eigenschappen worden doorgehaald weergegeven.
49
Doorgehaalde weergave voor overschreven eigenschappen
Marges, opvulling en positie instellen
Met de vakbesturingselementen in het deelvenster Eigenschappen van CSS ontwerpen, kunt u snel de eigenschappen voor marges, opvulling en
positie instellen. Als u de voorkeur geeft aan code, kunt u stenocode voor marge en opvulling in de tekstvakken voor snel bewerken opgeven.
eigenschap 'margin'
eigenschap 'padding'
eigenschap 'position'
Klik op de waarden en typ de vereiste waarde. Als u wilt dat alle vier waarden gelijk zijn en tegelijkertijd worden gewijzigd, klikt u op het
koppelingspictogram ( ) in het midden.
U kunt op elk moment specifieke waarden uitschakelen ( ) of verwijderen ( ). Zo kunt u de waarde voor de marge aan de linkerkant uitschakelen
en de waarden voor de rechterkant, bovenkant en onderkant behouden.
Pictogrammen voor uitschakelen, verwijderen en koppelen voor marges
Randeigenschappen instellen
De eigenschappen voor het aanpassen van randen zijn ingedeeld in logische tabbladen zodat u snel de eigenschappen kunt weergeven of
wijzigen.
50
Als u de voorkeur geeft aan code, kunt u stenocode voor randen en de straal van de rand opgeven in het tekstvak voor snel bewerken.
Als u eigenschappen voor besturingselementen voor randen wilt opgeven, stelt u eerst de eigenschappen in op het tabblad Alle zijden. De andere
tabbladen worden dan ingeschakeld en de eigenschappen van het tabblad Alle zijden worden weergegeven voor afzonderlijke randen.
Wanneer u een eigenschap in de afzonderlijke randtabbladen wijzigt, verandert de waarde van de overeenkomstige eigenschap op het tabblad
‘Alle zijden’ in ´undefined´ (standaardwaarde).
In het onderstaande voorbeeld is de randkleur ingesteld op zwart en vervolgens gewijzigd in rood voor de bovenrand.
Randkleur ingesteld op zwart voor alle zijden
51
De code die is ingevoegd, is afhankelijk van de voorkeurinstelling voor de korte of de lange versie.
Besturingselementen voor verwijderen en uitschakelen zijn ook weer beschikbaar in Dreamweaver CC 2014. U kunt nu de besturingselementen
voor verwijderen en uitschakelen gebruiken op het niveau van de groep besturingselementen voor randen om deze acties op alle eigenschappen
toe te passen.
52
Naar boven
Tijdens de controle worden de tabbladen gebruikt op basis van de prioriteit van de ingestelde tabbladen. De hoogste prioriteit is voor “Alle zijden”,
gevolgd door “Boven”, “Rechts”, “Onder” en “Link”. Als bijvoorbeeld alleen de hoogste waarde voor een rand is ingesteld, wordt in de berekende
modus de focus verplaatst naar het tabblad “Boven” en wordt “Alle zijden” genegeerd omdat het tabblad “Alle zijden” niet is ingesteld.
Eigenschappen uitschakelen of verwijderen
In het deelvenster CSS ontwerpen kunt u elke eigenschap uitschakelen of verwijderen. De volgende schermafbeelding bevat de pictogrammen
voor het uitschakelen ( ) en verwijderen ( ) van de eigenschap width. Deze pictogrammen zijn zichtbaar wanneer u de muisaanwijzer op de
eigenschap plaatst.
Eigenschap uitschakelen/verwijderen
Sneltoetsen
U kunt CSS-kiezers en -eigenschappen toevoegen of verwijderen met behulp van sneltoetsen. U kunt ook van de ene naar de andere
eigenschapsgroep gaan in het deelvenster Eigenschappen.
Pagina-elementen identificeren die zijn gekoppeld met een CSS-kiezer (13.1)
Doorgaans is één CSS-kiezer gekoppeld aan meerdere pagina-elementen. Zo kan de tekst in het hoofdgedeelte, de koptekst en voettekst
allemaal aan dezelfde CSS-kiezer worden gekoppeld. Wanneer u de eigenschappen van een CSS-kiezer gaat bewerken, heeft dit invloed op alle
elementen die zijn gekoppeld aan de kiezer, waaronder de elementen die u niet wilt wijzigen.
Met Livemarkering kunt u alle elementen identificeren die zijn gekoppeld aan een CSS-kiezer. Als u slechts één of een aantal elementen wilt
wijzigen, kunt u een nieuwe CSS-kiezer voor die elementen maken en vervolgens de bijbehorende eigenschappen bewerken.
Als u de pagina-elementen wilt identificeren die zijn gekoppeld aan een CSS-kiezer, houdt u de muis boven de kiezer in Live View (met Live Code
“uit”). Dreamweaver markeert de bijbehorende elementen met stippellijnen.
Sneltoets Workflow
CTRL + Alt +[Shift =] Hiermee voegt u een kiezer toe (als het besturingselement zich in
de kiezerssectie bevindt)
CTRL + Alt+ S Voeg een kiezer (als het besturingselement zich ergens anders in
de toepassing bevindt)
CTRL + Alt +[Shift =] Hiermee voegt u een eigenschap toe (als het besturingselement
zich in de sectie met eigenschappen bevindt)
CTRL + Alt+ P Hiermee voegt u een eigenschap toe (als het besturingselement
zich ergens in de toepassing bevindt)
Selecteren + verwijderen Hiermee verwijdert u de kiezer, als de kiezer is geselecteerd
CTRL + Alt + (PgUp/PgDn) Springen van de ene naar de andere sectie in het subpaneel met
eigenschappen
53
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking:
Als u de markering wilt instellen voor de elementen, klikt u op de kiezer. De elementen zijn nu gemarkeerd met een blauwe rand.
Als u de blauwe markering rond de elementen wilt verwijderen, klikt u nogmaals op de kiezer.
De volgende tabel geeft een overzicht van de scenario's waarin Livemarkering niet beschikbaar is.
Livemarkering uitschakelen
Livemarkering is standaard ingeschakeld. Als u Livemarkering wilt uitschakelen, klikt u op Live View-opties op de documentwerkbalk en klikt u op
Livemarkering uitschakelen.
Modus Live code Livemarkering weergegeven?
Code Nv.t. Nv.t.
Ontwerp Nv.t. Nv.t.
Live AAN
(de knop wordt ingedrukt) Nee
UIT Ja
54
De codeeromgeving opzetten
Naar boven
Naar boven
Coderingsgerichte werkruimten gebruiken
Code weergeven
Sneltoetsen aanpassen
Bestanden standaard openen in de codeweergave
Coderingsgerichte werkruimten gebruiken
U kunt de codeeromgeving in Dreamweaver aanpassen aan uw manier van werken. U kunt bijvoorbeeld de manier wijzigen waarop u code
weergeeft, verschillende sneltoetsen instellen of uw favoriete tagbibliotheek importeren en gebruiken.
Dreamweaver wordt geleverd met een aantal werkruimtelay-outs, die zijn ontworpen voor een optimale codeerervaring. Vanuit de
werkruimteschakelaar op de toepassingsbalk kunt u kiezen uit de werkruimten Application Developer, Application Developer Plus, Coder en Coder
Plus. In al deze werkruimte wordt standaard de codeweergave geopend (in het hele documentvenster of in de weergaven Code en Ontwerp), en
zijn de panelen aan de linkerzijde van het scherm gedokt. In alle werkruimten, behalve in Application Developer Plus, behort de
eigenschappencontrole niet tot de standaardweergave.
Als geen enkele van deze vooraf ontworpen werkruimten biedt wat u zoekt, kunt u uw eigen werkruimtelay-out aanpassen door panelen te openen
en op de gewenste positie te dokken, en de werkruimte als een aangepaste werkruimte op te slaan.
Code weergeven
U kunt de broncode voor het huidige document op verschillende manieren weergeven: u kunt de code weergeven in het documentvenster door de
codeweergave in te schakelen, u kunt het documentvenster splitsen, zodat de pagina en de bijbehorende code worden weergegeven, of u kunt
werken in de codecontrole, een apart codevenster. De codecontrole werkt op dezelfde manier als de codeweergave. U kunt dit beschouwen als
een soort losstaande codeweergave voor het huidige document.
Code weergeven in het documentvenster
Selecteer Weergave > Code.
Een pagina tegelijk coderen en bewerken in het documentvenster
1. Selecteer Weergave > Code en ontwerp.
De code wordt weergegeven in het bovenste deelvenster en de pagina in het onderste deelvenster.
2. Als u de pagina bovenaan wilt weergeven, selecteert u Ontwerpweergave bovenaan in het menu Weergaveopties op de werkbalk
Document.
3. Als u de afmetingen van de deelvensters in het documentvenster wilt wijzigen, sleept u de splitsbalk naar de gewenste positie. De splitsbalk
bevindt zich tussen de twee deelvensters.
De codeweergave wordt automatisch bijgewerkt wanneer u wijzigingen aanbrengt in de ontwerpweergave. Nadat u echter wijzigingen
aanbrengt in de codeweergave, moet u het document handmatig bijwerken in de ontwerpweergave door erop te klikken in de
ontwerpweergave of door op F5 te drukken.
Code weergeven in de codecontrole
De codecontrole is een apart venster, waarin u op dezelfde manier met code kunt werken als in de codeweergave.
Selecteer Venster > Codecontrole. De werkbalk bevat de volgende opties:
Bestandsbeheer Hiermee kunt u het bestand plaatsen of ophalen.
Voorvertonen/fouten opsporen in browser Hiermee kunt u het document voorvertonen in een browser of fouten in het document opsporen in
een browser.
Ontwerpweergave vernieuwen Werkt het document in de ontwerpweergave bij, zodat hierin de aangebrachte wijzigingen in de code worden
doorgevoerd. Wijzigingen die u in de code aanbrengt, worden niet automatisch weergegeven in de ontwerpweergave. Ze worden pas weergegeven
nadat u een bepaalde handeling uitvoert, zoals het bestand opslaan of op deze knop klikken.
Referentie Opent het paneel Referentie. Zie Taalspecifiek referentiemateriaal gebruiken.
Codenavigatie Biedt de mogelijkheid snel in de code te navigeren. Zie Naar een JavaScript- of VBScript-functie gaan.
Weergaveopties Bepaalt hoe de code wordt weergegeven. Zie Het uiterlijk van de code instellen.
Zie Code invoegen met de werkbalk Codering als u de werkbalk Codering, links in het venster, wilt gebruiken.
55
Naar boven
Naar boven
Sneltoetsen aanpassen
U kunt uw favoriete sneltoetsen gebruiken in Dreamweaver. Als u gewend bent om specifieke sneltoetsen te gebruiken, bijvoorbeeld Shift+Enter
om een regeleinde in te voegen of Ctrl+G om naar een bepaalde positie in de code te gaan, kunt u deze sneltoetsen via de sneltoetseditor
toevoegen aan Dreamweaver.
Zie Sneltoetsen aanpassen voor instructies.
Bestanden standaard openen in de codeweergave
Wanneer u een bestandstype opent dat normaal gesproken geen HTML bevat (zoals een JavaScript-bestand), wordt het bestand geopend in de
codeweergave (of in de codecontrole) in plaats van de ontwerpweergave. U kunt opgeven welke bestandstypen in de codeweergave moeten
worden geopend.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Selecteer Bestandstypen/editors in de lijst Categorie aan de linkerkant.
3. Voeg in het vak Openen in de codeweergave de bestandsextensie toe van het bestandstype dat u automatisch wilt openen in de
codeweergave.
Typ een spatie tussen de bestandsextensies. U kunt zo veel extensies toevoegen als u wilt.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
56
Codeervoorkeuren instellen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Codeervoorkeuren
Het uiterlijk van de code instellen
De codeopmaak wijzigen
Voorkeuren voor het herschrijven van code instellen
Codekleuren instellen
Een externe editor gebruiken
Codeervoorkeuren
U kunt naar eigen behoefte coderingsvoorkeuren instellen, zoals coderingsopmaak en -kleurgebruik.
Opmerking: Als u geavanceerde voorkeuren wilt instellen, gebruikt u de tagbibliotheek-editor (zie Tagbibliotheken beheren).
Het uiterlijk van de code instellen
U kunt tekstterugloop instellen, regelnummers voor code weergeven, ongeldige code markeren, syntaxiskleuren voor code-elementen instellen,
inspringing instellen en verborgen tekens weergeven via het menu Weergave > Codeweergaveopties.
1. Een document weergeven in de codeweergave of de codecontrole.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Weergave > Codeweergaveopties.
Klik op de knop Weergaveopties op de werkbalk boven in de codeweergave of de codecontrole.
3. Schakel een of meer van de volgende opties in of uit:
Tekstterugloop Hiermee kunt u de coderegels laten teruglopen, dat wil zeggen dat ze tijdelijk zodanig worden afgebroken dat u de regels
kunt bekijken zonder horizontaal te moeten schuiven. Als u deze optie inschakelt, worden er geen regeleinden ingevoegd, maar wordt alleen
het lezen van de code gemakkelijker.
Regelnummers Hiermee kunt u regelnummers naast de code weergeven.
Verborgen tekens Hiermee kunt u speciale tekens weergeven in plaats van witruimte. Zo wordt een spatie vervangen door een stip, een
tab door een dubbele chrevron en een regeleinde door een alineamarkering.
Opmerking: Tijdelijke regeleinden die Dreamweaver gebruikt voor tekstterugloop worden niet weergegeven door een alineamarkering.
Ongeldige code markeren Als u deze optie inschakelt, markeert Dreamweaver alle ongeldige HTML-code in geel. Wanneer u een
ongeldige tag selecteert, wordt in de eigenschappencontrole informatie weergegeven over de manier waarop de fout kan worden
gecorrigeerd.
Syntaxiskleuring Hiermee kunt u codekleuren in- of uitschakelen. Zie Codekleuren instellen voor informatie over het wijzigen van het
kleurenschema.
Automatisch inspringen Hiermee kunt u ervoor zorgen dat code automatisch inspringt wanneer u op Enter drukt terwijl u code schrijft. De
nieuwe coderegel springt in tot hetzelfde niveau als de vorige regel. Zie de optie Tabgrootte in De codeopmaak wijzigen voor informatie over
hoe u de grootte van de inspringing wijzigt.
De codeopmaak wijzigen
U kunt het uiterlijk van uw code wijzigen door opmaakvoorkeuren in te stellen, zoals inspringing, regellengte en het gebruik van hoofdletters en
kleine letters voor namen van tags en kenmerken.
Alle opties voor codeopmaak, behalve de optie Hoofdlettergebruik vervangen in, worden alleen automatisch toegepast op nieuwe documenten of
toevoegingen aan documenten die u daarna maakt.
Als u bestaande HTML-documenten opnieuw wilt opmaken, opent u het document en selecteert u Opdrachten > Bronopmaak toepassen.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren.
2. Selecteer Codeopmaak in de lijst Categorie aan de linkerkant.
3. Stel vervolgens de volgende opties naar wens in:
Inspringen Hiermee geeft u aan of code die is gegenereerd door Dreamweaver, wel of niet moet inspringen (op basis van de regels voor
inspringing die in de voorkeuren zijn ingesteld).
57
Naar boven
Opmerking: De meeste van de inspringingsopties in dit dialoogvenster zijn alleen van toepassing op code die Dreamweaver genereert, niet
op code die u zelf typt. Als u wilt dat elke nieuwe regel code die u typt, inspringt tot hetzelfde niveau als de vorige regel, selecteert u
Weergave > Codeweergaveopties > Automatisch inspringen. Zie Het uiterlijk van de code instellen voor meer informatie.
Met (Tekstvak en pop-upmenu) Hiermee kunt u opgeven hoeveel spaties of tabs Dreamweaver moet gebruiken voor het laten inspringen
van de gegenereerde code. Als u bijvoorbeeld 3 typt in het tekstvak en Tabs selecteert in het pop-upmenu, springt de code die
Dreamweaver genereert, in met drie tabtekens voor elk inspringingsniveau.
Tabgrootte Hiermee bepaalt u hoeveel tekens breed elk tabteken in de codeweergave wordt weergegeven. Als Tabgrootte bijvoorbeeld is
ingesteld op 4, wordt elke tab in de codeweergave weergeven als een spatie van vier tekens breed. Als 'Inspringen met' daarnaast is
ingesteld op 3 tabs, springt de code die door Dreamweaver wordt gegenereerd, in met drie tabtekens voor elk inspringingsniveau, wat in de
codeweergave wordt weergegeven als een spatie van twaalf tekens groot.
Opmerking: Dreamweaver gebruikt spaties of tabs voor inspringing. Wanneer u code invoegt, wordt een reeks spaties niet omgezet in een
tab.
Type regeleinde Hiermee kunt u het type externe server (Windows, Macintosh of UNIX) opgeven die als host optreedt voor de externe site.
Als u het juiste type regeleindeteken selecteert, zorgt u ervoor dat de HTML-broncode correct wordt weergegeven op de externe server.
Deze instelling is ook handig als u werkt met een externe teksteditor die alleen bepaalde soorten regeleinden herkent. Gebruik bijvoorbeeld
CR LF (Windows) als Kladblok uw externe editor is en gebruik CR (Macintosh) als SimpelTekst uw externe editor is.
Opmerking: Voor servers waarmee u verbinding maakt via FTP is deze optie alleen van toepassing op de binaire overdrachtsmodus. In de
ASCII-overdrachtsmodus negeert Dreamweaver deze optie. Als u bestanden downloadt in de ASCII-modus, stelt Dreamweaver regeleinden
in op basis van het besturingssysteem van uw computer. Als u bestanden uploadt in de ASCII-modus, worden alle regeleinden ingesteld op
CR LF.
Standaard-hoofdlettergebruik voor tags en Standaard-hoofdlettergebruik voor kenmerken Hiermee regelt u het hoofdlettergebruik in
namen van tags en kenmerken. Deze opties worden toegepast op tags en kenmerken die u invoegt of bewerkt in de ontwerpweergave, maar
niet op tags en kenmerken die u rechtstreeks invoert in de codeweergave of op de tags en kenmerken die al in het document staan wanneer
u dit opent (tenzij u ook een of beide opties voor 'Hoofdlettergebruik vervangen in' selecteert).
Opmerking: Deze voorkeuren zijn alleen van toepassing op HTML-pagina's. Dreamweaver negeert ze voor XHTML-pagina's omdat tags
en kenmerken in hoofdletters geen geldige XHTML zijn.
Hoofdlettergebruik vervangen in: Tags en kenmerken Hiermee geeft u op of de opgegeven opties voor hoofdlettergebruik altijd moeten
worden toegepast, ook wanneer u een bestaand HTML-document opent. Als u een van deze opties selecteert en op OK klikt om het
dialoogvenster te sluiten, worden alle tags en kenmerken in het huidige document direct omgezet naar het opgegeven hoofdlettergebruik,
evenals alle tags en kenmerken in elk document dat u daarna opent (totdat u deze optie weer uitschakelt). Tags of kenmerken die u typt in
de codeweergave en de Snelle tageditor, worden eveneens omgezet naar het opgegeven hoofdlettergebruik, evenals tags en kenmerken die
u invoegt via het paneel Invoegen. Als u bijvoorbeeld wilt dat namen van tags altijd worden omgezet in kleine letters, selecteert u 'kleine
letters' voor de optie Standaard-hoofdlettergebruik voor tags en selecteert u de optie Hoofdlettergebruik vervangen in: Tags. Wanneer u
vervolgens een document opent met tagnamen in hoofdletters, zet Dreamweaver deze automatisch om in kleine letters.
Opmerking: Oudere versies van HTML staan namen van tags en kenmerken in hoofdletters en kleine letters toe, maar XHTML vereist
kleine letters voor namen van tags en kenmerken. Op het web wordt steeds meer gebruik gemaakt van XHTML, zodat u gewoonlijk het
beste kleine letters kunt gebruiken voor namen van tags en kenmerken.
TD-tag: neem geen spatie of afbreking op in de TD-tag Hiermee lost een weergaveprobleem op dat zich voordoet in sommige oudere
browsers als een spatie of regeleinde direct komt na een <td>-tag of direct voor een </td>-tag. Als u deze optie selecteert, voegt
Dreamweaver geen regeleinde toe na <td> of voor </td>, zelfs als de opmaak in de tagbibliotheek aangeeft dat het regeleinde aanwezig
moet zijn.
Geavanceerde opmaak Hiermee kunt u opmaakopties instellen voor CSS-code en voor afzonderlijke tags en kenmerken in de editor voor
de tagbibliotheek.
White Space Character (witruimteteken) (Alleen in de Japanse versie) Hiermee kunt u kiezen tussen &nbsp; en de Zenkaku-spatie voor
HTML-code. Het witruimteteken dat u met deze optie selecteert, wordt gebruikt voor lege tags wanneer u een tabel maakt en wanneer de
optie “Meerdere opeenvolgende spaties toestaan” is ingeschakeld voor pagina's met Japanse codering.
Voorkeuren voor het herschrijven van code instellen
Met de voorkeuren voor het herschrijven van code kunt u opgeven of en hoe Dreamweaver de code moet wijzigen wanneer u documenten opent,
formulierelementen kopieert en plakt en kenmerkwaarden en URL's invoert met hulpmiddelen, zoals de eigenschappencontrole. Deze voorkeuren
zijn niet van toepassing wanneer u HTML of scripts bewerkt in de codeweergave.
Als u de opties voor herschrijven uitschakelt, worden in het documentvenster items voor ongeldige opmaak weergegeven voor HTML-code die
Dreamweaver zou herschrijven.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Selecteer Code herschrijven in de lijst Categorie aan de linkerkant.
3. Stel vervolgens de volgende opties naar wens in:
Onjuist geneste en niet-afgesloten tags corrigeren Hiermee worden overlappende tags herschreven. <b><i>tekst</b></i> wordt
herschreven als <b><i>tekst</i></b>. Deze optie voegt ook afsluitende aanhalingstekens en haakjes in als deze ontbreken.
58
Naar boven
Naar boven
Namen van formulieritems wijzigen als deze worden geplakt Hiermee voorkomt u dubbele namen voor formulierobjecten. Deze optie is
standaard ingeschakeld.
Opmerking: In tegenstelling tot de andere opties in dit voorkeurenvenster wordt deze optie niet toegepast wanneer u een document opent,
maar alleen wanneer u een formulierelement kopieert en plakt.
Extra afsluitende tags verwijderen Hiermee verwijdert u eindtags waarvoor geen bijbehorende begintag aanwezig is.
Waarschuwen wanneer tags worden gecorrigeerd of verwijderd Hiermee geeft u een overzicht weer van technisch ongeldige HTML-
codes die Dreamweaver probeerde te corrigeren. In dit overzicht wordt de locatie van het probleem vermeld (aan de hand van regel- en
kolomnummers), zodat u de correctie kunt vinden en kunt controleren of het resultaat naar wens is.
Deze code nooit herschrijven: In bestanden met extensies Hiermee kunt u voorkomen dat Dreamweaver code herschrijft in bestanden
met de opgegeven bestandsextensies. Deze optie is met name handig voor bestanden met tags van derden.
<, >, & en " in kenmerkwaarden coderen met & Hiermee zorgt u ervoor dat de kenmerkwaarden die u invoert of bewerkt met
Dreamweaver-hulpmiddelen, zoals de eigenschappencontrole, alleen geldige tekens bevatten. Deze optie is standaard ingeschakeld.
Opmerking: Deze optie en de volgende opties zijn niet van toepassing op URL's die u in de codeweergave typt. Ook wijzigen ze bestaande
code in een bestand niet.
Speciale tekens niet coderen Hiermee voorkomt u dat Dreamweaver URL's zodanig verandert dat deze alleen geldige tekens bevatten.
Deze optie is standaard ingeschakeld.
Speciale tekens in URL's coderen met &# Hiermee zorgt u ervoor dat URL's die u invoert of bewerkt met Dreamweaver-hulpmiddelen,
zoals de eigenschappencontrole, alleen geldige tekens bevatten.
Speciale tekens in URL's coderen met % Deze optie werkt op dezelfde manier als de voorgaande optie, maar er wordt een andere
methode gebruikt om speciale tekens te coderen. Deze codeermethode (met het procentteken) is vaker compatibel met oudere browsers,
maar werkt minder goed met tekens uit sommige talen.
Codekleuren instellen
Met de voorkeuren voor codekleuren kunt u kleuren instellen voor algemene categorieën tags en code-elementen, zoals formuliertags of
JavaScript-id's. Als u de kleurvoorkeuren voor een bepaalde tag wilt wijzigen, bewerkt u de tagdefinitie in de tagbibliotheek-editor.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Selecteer Codekleuren in de lijst Categorie aan de linkerkant.
3. Selecteer een documenttype in de lijst Documenttype. De wijzigingen die u aanbrengt in voorkeuren voor codekleuren, zijn van toepassing
op alle documenten van dit type.
4. Klik op de knop Kleurenschema bewerken.
5. Selecteer een code-element in de lijst Stijlen voor van het dialoogvenster Kleurenschema bewerken en stel de tekstkleur, achtergrondkleur
en (optionele) stijl (vet, cursief of onderstrepen) in. De voorbeeldcode in het voorbeeldvak verandert en toont de nieuwe kleuren en stijlen.
Klik op OK om uw wijzigingen op te slaan en het dialoogvenster Kleurenschema bewerken te sluiten.
6. Geef zo nodig andere voorkeursinstellingen voor codekleuren op en klik op OK.
Standaardachtergrond Hiermee stelt u standaardachtergrondkleur voor de codeweergave en de codecontrole in.
Verborgen tekens Hiermee stelt u de kleur voor verborgen tekens in.
Live code van achtergrond Hiermee stelt u achtergrondkleur voor de weergave Live code in. De standaardkleur is geel.
Wijzigingen voor Live code Hiermee stelt u de markeringskleur in voor code die wordt gewijzigd in de weergave Live code. De
standaardkleur is roze.
Alleen-lezen achtergrond Hiermee stelt u de achtergrondkleur voor alleen-lezen tekst in.
Een externe editor gebruiken
U kunt een externe editor instellen, die moet worden gebruikt voor het bewerken van bestanden met specifieke bestandsnaamextensies. U kunt
bijvoorbeeld vanuit Dreamweaver een teksteditor starten, zoals BBEdit, Kladblok of TextEdit om JavaScript-bestanden (JS-bestanden) te
bewerken.
U kunt verschillende externe editors toewijzen aan verschillende bestandsnaamextensies.
Een externe editor instellen voor een bestandstype
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren.
2. Selecteer Bestandstypen/editors in de lijst Categorie links, stel de opties in en klik op OK.
Openen in de codeweergave Hiermee geeft u de bestandsextensies op die automatisch moeten worden geopend in de codeweergave.
Externe code-editor Hiermee kunt u de teksteditor opgeven die moet worden gebruikt.
59
Gewijzigde bestanden opnieuw laden Hiermee geeft u op wat er moet gebeuren wanneer Dreamweaver detecteert dat er extern
wijzigingen zijn aangebracht in een document dat in Dreamweaver is geopend.
Opslaan bij het starten Hiermee geeft u op of Dreamweaver het huidige document altijd moet opslaan voordat de editor wordt gestart, het
document nooit moet opslaan of u moet vragen of het document moet worden opgeslagen telkens wanneer u de externe editor start.
Fireworks Hiermee geeft u de editors op voor verschillende soorten mediabestanden.
Een externe code-editor starten
Selecteer Bewerken > Bewerken met externe editor.
Meer Help-onderwerpen
Overzicht van de werkbalk Codering
HTML-bestanden uit Microsoft Word opschonen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
60
Code samenvouwen
Naar boven
Naar boven
Code samenvouwen
Codefragmenten samenvouwen en uitvouwen
Samengevouwen codefragmenten plakken en verplaatsen
Code samenvouwen
U kunt codefragmenten samenvouwen en uitvouwen, zodat u verschillende delen van uw document kunt bekijken zonder de schuifbalk te moeten
gebruiken. Als u bijvoorbeeld alle CSS-regels in de head-tag wilt weergeven die van toepassing zijn op een div-tag verderop op de pagina, kunt u
alles tussen de head-tag en de div-tag zo samenvouwen dat u beide codesecties tegelijk kunt zien. Hoewel u codefragmenten kunt selecteren
door een selectie aan te brengen in de ontwerpweergave of de codeweergave, kunt u code alleen samenvouwen in de codeweergave.
Opmerking: In bestanden die zijn gemaakt op basis van Dreamweaver-sjablonen, wordt alle code volledig uitgevouwen weergegeven, ook al
bevat het sjabloonbestand (.dwt) samengevouwen codefragmenten.
Codefragmenten samenvouwen en uitvouwen
Wanneer u code selecteert, wordt er een reeks samenvouwknoppen weergegeven naast de selectie (mintekens in Windows, verticale driehoekjes
op de Macintosh). Klik op de knoppen om de selectie samen te vouwen of uit te vouwen. Wanneer de code wordt samengevouwen, veranderen de
samenvouwknoppen in een uitvouwknop (een plusteken in Windows, een horizontaal driehoekje op de Macintosh).
Soms wordt niet exact het geselecteerde codefragment samengevouwen. Dreamweaver gebruikt “intelligent samenvouwen” om de code samen te
vouwen tot de meest gangbare en visueel aantrekkelijke selectie. Als u bijvoorbeeld een ingesprongen tag selecteert en vervolgens ook de
ingesprongen spaties voor de tag selecteert, vouwt Dreamweaver niet de ingesprongen spaties samen, omdat de meeste gebruikers verwachten
dat hun inspringingen behouden blijven. Als u 'intelligent samenvouwen' wilt uitschakelen en Dreamweaver wilt dwingen precies datgene samen te
vouwen wat u hebt geselecteerd, houdt u de Ctrl-toets ingedrukt voordat u de code samenvouwt.
Er wordt bovendien een waarschuwingspictogram weergegeven op samengevouwen codefragmenten als een fragment fouten bevat of code die
niet door bepaalde browsers wordt ondersteund.
U kunt de code ook samenvouwen door met ingedrukte Alt-toets (Windows) of Option-toets (Macintosh) te klikken op een van de
samenvouwknoppen of door te klikken op de knop Selectie samenvouwen op de werkbalk Codering.
1. Selecteer een stuk code.
2. Selecteer Bewerken > Code samenvouwen en selecteer een van de opties.
Een samengevouwen codefragment selecteren
Klik op het samengevouwen codefragment in de codeweergave.
Opmerking: Als u in de ontwerpweergave code selecteert die deel uitmaakt van een samengevouwen codefragment, wordt dat fragment
automatisch uitgevouwen in de codeweergave. Als u in de ontwerpweergave code selecteert die een volledig codefragment vormt, blijft dat
fragment samengevouwen in de codeweergave.
De code in een samengevouwen codefragment weergeven zonder dit uit te vouwen
Plaats de muisaanwijzer op het samengevouwen codefragment.
Code samenvouwen en uitvouwen met sneltoetsen
U kunt ook de volgende sneltoetsen gebruiken:
Opdracht Windows Macintosh
Selectie samenvouwen Ctrl+Shift+C Command+Shift+C
Buitenste selectie samenvouwen Ctrl+Alt+C Command+Alt+C
Selectie uitvouwen Ctrl+Shift+E Command+Shift+E
Volledige tag samenvouwen Ctrl+Shift+J Command+Shift+J
Buitenste volledige tag samenvouwen Ctrl+Alt+J Command+Alt+J
Alle uitvouwen Ctrl+Alt+E Command+Alt+E
61
Naar boven
Samengevouwen codefragmenten plakken en verplaatsen
U kunt samengevouwen codefragmenten kopiëren en plakken. U kunt samengevouwen codefragmenten verplaatsen door ze te verslepen.
Een samengevouwen codefragment kopiëren en plakken
1. Selecteer het samengevouwen codefragment.
2. Selecteer Bewerken > Kopiëren.
3. Plaats de invoegpositie op de locatie waar u de code wilt plakken.
4. Selecteer Bewerken > Plakken.
Opmerking: U kunt een codefragment plakken in andere toepassingen, maar in dat geval blijft de code niet samengevouwen.
Een samengevouwen codefragment verslepen
1. Selecteer het samengevouwen codefragment.
2. Sleep de selectie naar de nieuwe locatie.
Als u een kopie van de selectie wilt verslepen, houdt u Ctrl (Windows) of Alt (Macintosh) ingedrukt tijdens het slepen.
Opmerking: U kunt code niet naar andere documenten slepen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
62
Bestanden zoeken op bestandsnaam of inhoud | Mac OS (CC)
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Overeenkomende bestanden
Overeenkomende tekst in
Opmerking:
Deze functie is alleen beschikbaar voor Mac OS.
U kunt de functie Live zoeken gebruiken om bestanden te zoeken op basis van de bestandsnaam of de aanwezige tekst in bestanden. De
geselecteerde site in het deelvenster Bestanden wordt gebruikt voor de zoekopdracht. Als er geen site is geselecteerd in het deelvenster, wordt de
zoekoptie niet weergegeven.
Live zoeken gebruikt de Spotlight-API in Mac OS. Aanpassingen die u aanbrengt in de Spotlight-voorkeuren, worden ook gebruikt voor Live
zoeken. Spotlight geeft alle bestanden op uw computer weer die voldoen aan uw zoekopdracht. Live zoeken zoekt naar bestanden in de lokale
hoofdmap van de site die is geselecteerd in het deelvenster Bestanden.
1. Selecteer Bewerken > Live zoeken. U kunt ook CMD+SHIFT+F gebruiken. De focus wordt ingesteld op het tekstvak Live zoeken in het
deelvenster Bestanden.
2. Typ het woord of de woordgroep in het tekstvak. De resultaten worden weergegeven terwijl u tekst in het tekstvak invoert.
Hier worden maximaal 10 bestandsnamen weergegeven die voldoen aan uw zoekcriteria. Het bericht Meer
dan 10 resultaten gevonden wordt weergegeven als er meer dan 10 overeenkomende bestanden zijn gevonden. Verfijn uw zoekopdracht als
het gewenste bestand niet wordt weergegeven bij de opties.
Hier worden maximaal 10 bestanden weergegeven die tekst bevatten die overeenkomt met het woord of de
woordgroep die u hebt opgegeven. Klik op Alles zoeken voor meer opties. De resultaten worden weergegeven in het deelvenster Zoeken.
3. Wanneer u de muiscursor op een zoekresultaat plaatst, wordt knopinfo weergegeven met het relatieve pad van het bestand ten opzichte van
de hoofdmap. Druk op Enter op klik op het item om het bestand te openen.
Voor bestanden met overeenkomende tekst wordt de eerste instantie van de tekst gemarkeerd. Gebruik Cmd+G om naar andere instanties te
bladeren.
als u het deelvenster met de resultaten van Live zoeken wilt sluiten, klikt u buiten het deelvenster of drukt u op Escape/Esc.
63
In- en uitzoomen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
In- of uitzoomen op een pagina
Een pagina bewerken na het zoomen
Een pagina verschuiven na het zoomen
Het documentvenster vullen met een selectie
Het documentvenster vullen met een hele pagina
Het documentvenster vullen met een hele breedte van een pagina
In Dreamweaver kunt u de vergroting verhogen (inzoomen) in het documentvenster, zodat u de pixelnauwkeurigheid van afbeeldingen kunt
controleren, gemakkelijker kleine items kunt selecteren, pagina's met kleine tekst kunt ontwerpen, grote pagina's kunt ontwerpen, enzovoort.
Opmerking: De zoomfuncties zijn alleen beschikbaar in de ontwerpweergave.
In- of uitzoomen op een pagina
1. Klik op de zoomfunctie (het pictogram van een vergrootglas) in de rechteronderhoek van het documentvenster.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de plaats op de pagina die u wilt vergroten totdat u de gewenste vergroting hebt bereikt.
Sleep een vak over het gebied op de pagina waarop u wilt inzoomen en laat de muisknop los.
Selecteer een vooraf ingesteld vergrotingsniveau uit het pop-upmenu Zoomen.
Typ een vergrotingsniveau in het tekstvak Zoomen.
U kunt ook inzoomen zonder de zoomfunctie te gebruiken door op Control+= (Windows) of Command+= (Macintosh) te drukken.
3. Als u wilt uitzoomen (minder vergroten), selecteert u de zoomfuncties, drukt u op Alt (Windows) of Option (Macintosh) en klikt u op de
pagina.
U kunt ook uitzoomen zonder de zoomfunctie te gebruiken door op Control+- (Windows) of Command+- (Macintosh) te drukken.
Een pagina bewerken na het zoomen
Klik op de selectiefunctie (het pictogram van een aanwijzer) in de rechteronderhoek van het documentvenster en klik op de pagina.
Een pagina verschuiven na het zoomen
1. Klik op de handfunctie (het pictogram van een hand) in de rechteronderhoek van het documentvenster.
2. Sleep de pagina.
Het documentvenster vullen met een selectie
1. Selecteer een element op de pagina.
2. Selecteer Weergave > Selectie passend maken.
Het documentvenster vullen met een hele pagina
Selecteer Weergave > Alles passend maken.
Het documentvenster vullen met een hele breedte van een pagina
Selecteer Weergave > Breedte aanpassen.
Meer Help-onderwerpen
Overzicht van de statusbalk
64
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
65
Sneltoetsen
Naar boven
Naar boven
Een verwijzingspagina maken voor de huidige sneltoetsset
Sneltoetsen aanpassen
Over sneltoetsen en toetsenborden met een andere indeling dan VS
Een verwijzingspagina maken voor de huidige sneltoetsset
Een verwijzingspagina is een record van de huidige sneltoetsset. De informatie wordt opgeslagen in de HTML-tabelindeling. U kunt de
verwijzingspagina weergegeven in een webbrowser of afdrukken.
1. Kies Bewerken > Sneltoetsen (Windows) of Dreamweaver > Sneltoetsen (Macintosh).
2. Klik op de knop Set exporteren als HTML. Dit is de derde knop in de set van vier knoppen bovenaan in het dialoogvenster.
3. Geef in het dialoogvenster Opslaan dat wordt weergegeven de naam op voor de verwijzingspagina en selecteer de locatie waarin u het
bestand wilt opslaan.
Sneltoetsen aanpassen
Gebruik de Sneltoetseditor om uw eigen sneltoetsen te maken, waaronder sneltoetsen voor codefragmenten. Met de Sneltoetseditor kunt u
bovendien sneltoetsen verwijderen, bestaande sneltoetsen bewerken en een vooraf bepaalde reeks sneltoetsen selecteren.
Een sneltoets maken
Uw eigen sneltoetsen maken, bestaande sneltoetsen bewerken of een vooraf ingestelde reeks sneltoetsen selecteren.
1. Kies Bewerken > Sneltoetsen (Windows) of Dreamweaver > Sneltoetsen (Macintosh).
2. Stel een of meer van de volgende opties in en klik op OK:
Huidige set Hiermee kunt u een reeks vooraf ingestelde sneltoetsen kiezen die in Dreamweaver is opgenomen, of een aangepaste set die u
hebt gedefinieerd. De vooraf ingestelde reeksen worden boven in het menu vermeld. Als u bijvoorbeeld vertrouwd bent met de sneltoetsen
van HomeSite of BBEdit, kunt u deze sneltoetsen gaan gebruiken door de corresponderende vooraf ingestelde set te kiezen.
Opdrachten Hiermee kunt u een categorie opdrachten selecteren om te bewerken. U kunt bijvoorbeeld menu-opdrachten bewerken, zoals
de opdracht Openen, of opdrachten voor het bewerken van code, zoals Accolades balanceren.
Als u een sneltoets voor een codefragment wilt toevoegen of bewerken, selecteert u Fragment in het pop-upmenu Opdrachten.
De opdrachtlijst Geeft de opdrachten weer voor de categorie die u in het pop-upmenu Opdrachten hebt geselecteerd, evenals de daaraan
toegewezen sneltoetsen. In de categorie Menuopdrachten ziet u deze lijst in een structuurweergave die de structuur van de menu's
representeert. In de overige categorieën worden de namen van opdrachten (zoals Toepassing afsluiten) in een gewone lijst weergegeven.
Sneltoetsen Geeft alle sneltoetsen weer die aan de geselecteerde opdracht zijn toegewezen.
Item toevoegen (+) Voegt een nieuwe sneltoets aan de huidige opdracht toe. Klik op deze knop als u een nieuwe lege regel aan de
sneltoetsen wilt toevoegen. Voer een nieuwe toetsencombinatie in en klik op Wijzigen om een nieuwe sneltoets aan deze opdracht toe te
voegen. U kunt aan elke opdracht twee verschillende sneltoetsen toekennen. Als er aan een opdracht al twee sneltoetsen zijn toegekend,
werkt de knop Item toevoegen niet.
Item verwijderen (-) Verwijdert de geselecteerde sneltoets uit de lijst met sneltoetsen.
Druk op de toets Geeft de toetsencombinatie weer die u invoert wanneer u een sneltoets toevoegt of wijzigt.
Wijzigen Voegt de toetsencombinatie die in Druk op de toets wordt weergegeven, toe aan de lijst met sneltoetsen, of wijzigt de
geselecteerde sneltoets in de opgegeven toetsencombinatie.
Set dupliceren Dupliceert de huidige set. Geef de nieuwe set een naam. De standaardnaam is de naam van de huidige set waaraan het
woord kopie is toegevoegd.
Naam van set wijzigen Verandert de naam van de huidige set.
Exporteren als HTML-bestand Slaat de huidige set op in een HTML-tabelindeling zodat deze eenvoudig kan worden bekeken en afgedrukt.
U kunt het HTML-bestand in uw browser openen en de sneltoetsen afdrukken bij wijze van referentie.
Set verwijderen Verwijdert een set. (U kunt de actieve set niet verwijderen.)
Een sneltoets voor een opdracht verwijderen
66
Naar boven
1. Kies Bewerken > Sneltoetsen (Windows) of Dreamweaver > Sneltoetsen (Macintosh).
2. Selecteer in het pop-upmenu Opdrachten een opdrachtencategorie.
3. Selecteer in de lijst Opdrachten eerst een opdracht en vervolgens een sneltoets.
4. Klik op de knop Verwijderen (-).
Een sneltoets toevoegen aan een opdracht
1. Kies Bewerken > Sneltoetsen (Windows) of Dreamweaver > Sneltoetsen (Macintosh).
2. Selecteer in het pop-upmenu Opdrachten een opdrachtencategorie.
3. Selecteer een opdracht in de lijst Opdrachten.
Als u een sneltoets voor een codefragment wilt toevoegen, selecteert u Fragment in het pop-upmenu Opdrachten.
De sneltoetsen die aan de opdracht zijn toegewezen, worden weergegeven in Sneltoetsen.
4. Wanneer u een sneltoets wilt toevoegen, treft u de volgende voorbereidingen:
Als er nog geen twee sneltoetsen aan de opdracht zijn toegewezen, klikt u op de knop Item toevoegen (+). In Sneltoetsen wordt een
nieuwe lege regel ingevoegd en de invoegpositie wordt in Druk op de toets geplaatst.
Als er al twee sneltoetsen aan de opdracht zijn toegewezen, selecteert u een van de sneltoetsen (de sneltoets die u door de nieuwe
sneltoets wilt vervangen). Klik vervolgens in Druk op de toets.
5. Druk op een toetsencombinatie. De toetsencombinatie wordt weergegeven in Druk op de toets.
Opmerking: Als er een probleem is met de toetsencombinatie (bijvoorbeeld als deze al aan een andere opdracht is toegewezen), wordt
een toelichting onder Sneltoetsen weergegeven, en kunt u de sneltoets niet toevoegen of bewerken.
6. Klik op Wijzigen. De nieuwe toetsencombinatie wordt aan de opdracht toegewezen.
Een bestaande sneltoets bewerken
1. Kies Bewerken > Sneltoetsen (Windows) of Dreamweaver > Sneltoetsen (Macintosh).
2. Selecteer in het pop-upmenu Opdrachten een opdrachtencategorie.
3. Selecteer in de lijst Opdrachten eerst een opdracht en vervolgens de sneltoets die u wilt wijzigen.
4. Klik in Druk op de toets en voer een nieuwe toetsencombinatie in.
5. Klik op de knop Wijzigen om de sneltoets te wijzigen.
Opmerking: Als er een probleem is met de toetsencombinatie (bijvoorbeeld als deze al aan een andere opdracht is toegewezen), wordt
een toelichting onder het veld Sneltoetsen weergegeven, en kunt u de sneltoets niet toevoegen of bewerken.
Over sneltoetsen en toetsenborden met een andere indeling dan VS
De standaardsneltoetsen van Dreamweaver werken in de eerste plaatsen op toetsenborden met de indeling VS. Toetsenborden uit andere landen
(waaronder toetsenborden die in het Verenigd Koninkrijk zijn gemaakt), beschikken mogelijk niet over de functionaliteit die nodig is voor deze
sneltoetsen. Als uw toetsenbord bepaalde Dreamweaver-sneltoetsen niet ondersteunt, wordt de functionaliteit daarvan uitgeschakeld door
Dreamweaver.
Zie het onderwerp over het wijzigen van toegewezen sneltoetsen in Dreamweaver uitbreiden als u sneltoetsen wilt aanpassen om ze te gebruiken
met niet-VS-toetsenborden.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
67
De werkruimte optimaliseren voor visuele ontwikkeling
Naar boven
Naar boven
Panelen voor de ontwikkeling van webtoepassingen weergeven
De database weergeven in Dreamweaver
Dynamische pagina's bekijken in een browser
De databasegegevens beperken die in Dreamweaver worden weergegeven
Stel de eigenschappencontrole in voor opgeslagen ColdFusion-procedures en ASP-opdrachten
Opties van Invoernaam
Panelen voor de ontwikkeling van webtoepassingen weergeven
Selecteer de categorie Gegevens in het pop-upmenu Categorie van het paneel Invoegen om een reeks knoppen weer te geven waarmee u
dynamische inhoud en servergedragingen aan de pagina kunt toevoegen.
Hoeveel en welke knoppen worden weergegeven, is afhankelijk van het type document dat u in het documentvenster hebt geopend. Beweeg de
muis over een pictogram om scherminfo weer te geven, waarin de functie van de knop wordt omschreven.
Het paneel Invoegen bevat knoppen waarmee u de volgende items aan de pagina kunt toevoegen:
Recordsets
Dynamische tekst of tabellen
Recordnavigatiebalken
Als u naar de codeweergave schakelt (Weergave > Code), worden mogelijk aanvullende panelen in hun eigen categorie in het paneel
Invoegen weergegeven, waarmee u code op de pagina kunt invoegen. Als u bijvoorbeeld een ColdFusion-pagina in de codeweergave
weergeeft, komt in de categorie CFML van het paneel Invoegen een paneel CFML beschikbaar.
Diverse panelen bevatten methoden om dynamische pagina's te maken:
Selecteer het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) om bronnen van dynamische inhoud voor uw pagina te definiëren en de inhoud
aan de pagina toe te voegen.
Selecteer het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag) om logica van de serverzijde aan uw dynamische pagina's toe te voegen.
Selecteer het paneel Databases (Venster >Databases) om databases te verkennen of databaseverbindingen tot stand te brengen.
Selecteer het paneel Componenten (Venster > Componenten) om code voor ColdFusion-componenten te inspecteren, toe te voegen of
te wijzigen.
Opmerking: Het paneel Componenten wordt alleen ingeschakeld als u een ColdFusion-pagina opent.
Een servergedrag is de reeks instructies die in de ontwerpfase op een dynamische pagina wordt ingevoegd en in runtime op de server wordt
uitgevoerd.
Zie www.adobe.com/go/vid0144_nl voor een zelfstudie over het instellen van de ontwikkelwerkruimte.
De database weergeven in Dreamweaver
Nadat u verbinding hebt gemaakt met uw database, kunt u de structuur en gegevens ervan in Dreamweaver bekijken.
1. Open het paneel Databases (Venster > Databases).
In het paneel Databases worden alle databases weergegeven waarvoor u verbindingen hebt gemaakt. Als u een ColdFusion-site ontwikkelt,
worden in het paneel alle databases weergegeven waarvoor gegevensbronnen zijn gedefinieerd in de ColdFusion-beheerder.
Opmerking: In Dreamweaver wordt gekeken naar de ColdFusion-server die u voor de huidige site hebt gedefinieerd.
Als in het paneel geen database wordt weergegeven, moet u een databaseverbinding maken.
2. Klik op het plusteken (+) naast een verbinding in de lijst als u de tabellen, opgeslagen procedures en weergaven in de database wilt
weergeven.
3. Klik op een tabelnaam als u de kolommen in de tabel wilt weergeven.
De kolompictogrammen reflecteren het gegevenstype en geven de primaire sleutel van de tabel aan.
4. Als u de gegevens in een tabel wilt weergeven, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of klikt u terwijl u Control ingedrukt houdt
(Macintosh), op de tabelnaam in de lijst en kiest u Gegevens weergeven in het snelmenu.
68
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Dynamische pagina's bekijken in een browser
Ontwikkelaars van webtoepassingen debuggen hun pagina's dikwijls door ze regelmatig in een webbrowser te bekijken. U kunt dynamische
pagina's snel in een browser bekijken. U hoeft ze daarvoor niet eerst handmatig op een server te laden (druk op F12).
Als u dynamische pagina's wilt bekijken, moet u eerst de categorie Testserver van het dialoogvenster Sitedefinitie invullen.
U kunt opgeven dat Dreamweaver tijdelijke bestanden moet gebruiken in plaats van de originele. Met deze optie wordt in Dreamweaver een
tijdelijke kopie van de pagina op een webserver uitgevoerd voordat de pagina in de browser wordt weergegeven. (Daarna verwijdert Dreamweaver
het tijdelijke bestand van de server.) Kies Bewerken > Voorkeuren > Voorvertoning in browser om deze optie in te stellen.
Met de optie Voorvertoning in browser worden de desbetreffende pagina's, zoals een pagina met resultaten of details, afhankelijke bestanden
zoals afbeeldingsbestanden of includes aan de serverzijde, niet geladen. Als u een ontbrekend bestand wilt laden, kiest u Venster > Site om het
Sitepaneel te openen, selecteert u het bestand onder Lokale map en klikt u op de blauwe pijl-omhoog op de werkbalk om het bestand naar de
map op de webserver te kopiëren.
De databasegegevens beperken die in Dreamweaver worden weergegeven
Geavanceerde gebruikers van grote databasesystemen zoals Oracle zouden het aantal database-items moeten beperken dat door Dreamweaver
in de ontwerpfase wordt opgehaald en weergegeven. Een Oracle-database kan items bevatten die Dreamweaver in de ontwerpfase niet kan
verwerken. U kunt in Oracle een schema maken en dit in Dreamweaver gebruiken om overbodige items in de ontwerpfase eruit te filteren.
Opmerking: In Microsoft Access kunt u geen schema of catalogus maken.
Andere gebruikers kunnen profiteren van een beperking van de hoeveelheid informatie die Dreamweaver in de ontwerpfase ophaalt. Sommige
databases bevatten tientallen of zelfs honderden tabellen, en waarschijnlijk wilt u deze liever niet allemaal weergeven terwijl u werkt. Met een
schema of catalogus kunt u het aantal database-items beperken dat in de ontwerpfase wordt opgehaald.
U moet een schema of catalogus in uw databasesysteem maken voordat u het kunt toepassen in Dreamweaver. Raadpleeg de documentatie bij
uw databasesysteem of neem contact op met de systeembeheerder.
Opmerking: U kunt in Dreamweaver geen schema of catalogus toepassen als u een ColdFusion-toepassing ontwikkelt of Microsoft Access
gebruikt.
1. Open een dynamische pagina in Dreamweaver en open vervolgens het deelvenster Databases (Venster > Databases).
Als de databaseverbinding bestaat, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of klikt u terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh), op
de verbinding in de lijst en kiest u Verbinding bewerken in het snelmenu.
Als de verbinding niet bestaat, klikt u op de plusknop (+) boven in het paneel en maakt u de verbinding.
2. Klik in het dialoogvenster voor de verbinding op Geavanceerd.
3. Geef het schema of de catalogus op en klik op OK.
Stel de eigenschappencontrole in voor opgeslagen ColdFusion-procedures en ASP-
opdrachten
Wijzig de geselecteerde opgeslagen procedure. Welke opties beschikbaar zijn, hangt af van de servertechnologie.
Bewerk de opties. Wanneer u in de eigenschappencontrole een nieuwe optie selecteert, wordt de pagina in Dreamweaver bijgewerkt.
Opties van Invoernaam
De eigenschappencontrole wordt weergegeven wanneer Dreamweaver een onbekend invoertype tegenkomt. Dit is doorgaans het gevolg van een
typefout of andere gegevensinvoerfout.
Als u het veldtype in de eigenschappencontrole verandert in een waarde die Dreamweaver herkent (als u bijvoorbeeld de typefout verbetert), wordt
de eigenschappencontrole bijgewerkt en worden de eigenschappen voor het herkende type weergegeven. Stel in de eigenschappencontrole een
van de volgende opties in:
Invoernaam Hiermee geeft u het veld een naam. Dit vakje is vereist, en de naam moet uniek zijn.
Type Hiermee stelt u het invoertype van het veld in. De inhoud van dit vakje geeft de waarde weer van het invoertype dat op dat moment in de
HTML-broncode voorkomt.
Waarde Hiermee stelt u de waarde van het veld in.
Parameters Hiermee opent u het dialoogvenster Parameters waarin u de huidige kenmerken van het veld kunt bekijken, en kenmerken kunt
toevoegen of verwijderen.
Meer Help-onderwerpen
Handleiding ontwikkelwerkruimte
Een testserver instellen
69
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
70
CEF-integratie
Naar boven
Dreamweaver is nu geïntegreerd met het Chromium Embedded Framework (CEF), een open-sourceframework gebaseerd op het Google
Chromium-project. Dankzij deze integratie kunt u in Dreamweaver het laden van bronnen, navigatie, contextmenu's, afdrukken en meer regelen,
terwijl u tevens profiteert van dezelfde prestaties en HTML5-technologieën die beschikbaar zijn in de Google Chrome-webbrowser.
Dreamweaver is geïntegreerd met de versie CEF3. Deze multi-procesimplementatie gebruikt asynchrone berichten voor communicatie tussen
Dreamweaver en een of meer weergaveprocessen (Webkit+ V8-engine). CEF3 gebruikt de officiële Chromium-inhouds-API van Chromium en
biedt dus prestaties die vergelijkbaar zijn met Google Chrome.
Lees dit artikel voor meer informatie over CEF.
De volgende Dreamweaver-functies worden beïnvloed door de CEF-integratie:
Verbeterde gebruikerservaring
Verbeteringen voor weergave
Controle
Codec
Pop-upmenu's
Foutberichten
Zoomen/schuiven
Pagina's met dynamische rasters
Wijzigingen in architectuur
Code-navigator
Navigatie
SSL-certificaat
Live Code/Codeweergave
Externe CSS
Dynamisch verwante bestanden
Live View-opties
Viewport
Verbeterde gebruikerservaring
Verbeteringen voor weergave
Met CEF-integratie zijn er veel verbeteringen aangebracht in de wijze waarop objecten en andere gebruikersinterface-elementen worden
weergegeven met Dreamweaver.
De volgende afbeeldingen laten zien hoe een div met randstraal en een herhaald gradient-element worden weergegeven in de oude Apollo Webkit
en na CEF-integratie.
Div met randstraal die met de oude Apollo Webkit wordt weergegeven. De randstraal wordt niet toegepast omdat dit niet wordt ondersteund.
Div met randstraal weergegeven in Live View na CEF-integratie. De randstraal wordt toegepast.
71
Controle
De nieuwe controlemodus is gelijk aan de Google Chrome-controle. De "marge" is geel gemarkeerd en de "opvulling" is paars.
Een set horizontale en verticale linialen wordt weergegeven wanneer u de muisaanwijzer op de elementen plaatst. De linialen worden aan de
boven-/onderkant en linker-/rechterkant weergegeven, gebaseerd op de positie van het element. De linialen geven de waarde van de marge,
opvulling, breedte en randeigenschappen aan die op het element zijn toegepast.
Tevens wordt knopinfo met de volgende informatie weergegeven:
De naam van het element (bijvoorbeeld div)
CSS-klasse of -id, indien gedefinieerd.
De afmetingen van het element. Het weergegeven getal is de som van de breedte, opvulling en rand die op dit element zijn toegepast.
Codec
Ondersteuning voor pop-upmenu's
Met CEF-integratie kunnen in Dreamweaver nu HTML5-formulierelementen, zoals maand, datum en tijd, worden weergegeven. Wanneer u op deze
besturingselementen klikt, geeft Dreamweaver nu pop-upmenu's weer die u kunt gebruiken om de vereiste parameter te selecteren.
Pop-upmenu Kalender
Lijst voor het selecteren van formulierelement
Pagina's met dynamische rasters
Wanneer de hulplijnen voor dynamische rasterlay-outs zijn uitgeschakeld, gebruikt Live View de CEF Webkit voor weergeven. Pagina's met
dynamische rasters in Live View waarvoor de hulplijnen voor dynamische rasterlay-outs zijn ingeschakeld, blijven de oude Apollo Webkit gebruiken
voor weergeven. Live View-functies zoals Navigatie (adresbalk), Controlemodus en Live code zijn alleen beschikbaar in de CEF-modus.
Documentwerkbalk voor pagina met dynamische rasters waarvoor dynamische rasters zijn ingeschakeld (Live View met Apollo)
Documentwerkbalk voor pagina met dynamische rasters waarvoor dynamische rasters zijn uitgeschakeld (Live View met CEF)
Video Audio
Theora mp3
h264 wav
ogg Vorbis
ogv pcm-u8
mp4 pcm_s16le
mov pcm_s24le
72
Naar boven
Foutberichten
De weergave van foutberichten in Dreamweaver is nu gelijk aan die in Google Chrome.
Foutberichten
Zoomen/schuiven
Gebruikersinterface voor schuifbalken is verschillend voor Live View en de ontwerpweergave.
Het gedrag voor zoomen in Dreamweaver is gewijzigd met CEF-integratie. Eerder werkte zoomen per tabblad, maar in Live View met CEF werkt
zoomen nu per pagina.
Scenario 1: Stel dat u in Live View een pagina naar 300% inzoomt. Vervolgens opent u dezelfde pagina vanaf een ander tabblad (koppelingen
volgen en naar deze pagina gaan). Vervolgens:
Behoudt de pagina in CEF de zoomwaarde van 300%
Wordt de pagina in Apollo (oudere versie) weergegeven met de standaardwaarde van 100%
Scenario 2: Stel dat u een pagina naar 50% uitzoomt op een tabblad (Live View). Daarna navigeert u naar een andere pagina op hetzelfde
tabblad. Vervolgens:
Worden de overige pagina's in CEF geopend met de standaardwaarde van 100%
Behouden alle pagina's waarnaar vanaf dit tabblad is genavigeerd, de zoomwaarde van 50%
Wijzigingen in architectuur
Code-navigator
De code-navigator parseert het document en geeft alle stijlen weer die zijn toegepast op het aangeroepen element. De browser wordt gebruikt om
de inhoud weer te geven. Wanneer u de muisaanwijzer op een van de kiezers plaatst, worden alle bijbehorende CSS-eigenschappen
weergegeven als knopinfo. Wanneer u op een kiezer klikt, wordt het invoegpunt naar de bijbehorende code verplaatst.
SSL-certificaat
Wanneer u naar een beveiligde site (https) navigeert waarvoor het SSL-certificaat niet wordt herkend, verschijnt het dialoogvenster voor
bevestiging van het SSL-certificaat.
Beveiligde verbinding - dialoogvenster voor bevestiging
Overige
De CEF-integratie is van invloed op de volgende functies:
Dynamisch verwante bestanden
73
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Externe CSS
Live View en Live code synchroniseren
Navigatie
Live View-opties (Koppelingen volgen, Koppelingen continu volgen, Testserver gebruiken voor documentbron, JavaScript uitschakelen,
JavaScript bevriezen)
Viewport
Doelkenmerk voor koppelingen
Contextmenu (de opties Koppeling volgen en Insteekmodules uitschakelen zijn verwijderd uit het snelmenu voor een koppeling)
Opmerking: Vanwege de CEF-integratie is er een wijziging vereist voor de wijze waarop u <mm:browsercontrol> gebruikt tijdens het ontwikkelen
van extensies. Zie dit artikel voor gedetailleerde informatie.
74
Sitebeheer
75
Uw Dreamweaver-site testen
Naar boven
Naar boven
Richtlijnen voor het testen van een site
Rapporten gebruiken om uw site te testen
Richtlijnen voor het testen van een site
Het is verstandig om uw site eerst lokaal te testen voordat u de site uploadt naar een server, waar de site kan worden bekeken. (Het is zelfs heel
verstandig om de site in de ontwerpfase geregeld te testen en eventuele fouten op te sporen, zodat u problemen snel kunt onderscheppen en kunt
voorkomen dat dezelfde fouten opnieuw worden gemaakt.)
Het is verstandig om te controleren of de pagina's er zo uitzien en zo functioneren als verwacht in de browsers waarvoor ze bedoeld zijn. Ook
moet u nagaan of alle koppelingen werken en of het downloaden van de pagina's niet te lang duurt. U kunt ook de volledige site testen en
problemen in de volledige site opsporen door een siterapport uit te voeren.
Aan de hand van de volgende richtlijnen kunt u ervoor zorgen dat bezoekers uw site als gebruikersvriendelijk ervaren:
Controleer of uw pagina's goed functioneren in de browsers waarvoor ze bedoeld zijn.
De pagina's moeten ook leesbaar zijn en goed functioneren in browsers die geen stijlen, lagen, insteekmodules of JavaScript ondersteunen. Voor
pagina's die niet goed werken in oudere browsers, kunt u wellicht het gedrag Browser controleren gebruiken om bezoekers automatisch om te
leiden naar een andere pagina.
Bekijk uw pagina's in verschillende browsers en op verschillende platforms.
Zo krijgt u de kans om verschillen in lay-out, kleur, lettergrootten en het standaardvensterformaat te ontdekken. Dit zijn verschillen die niet kunnen
worden voorspeld door een doelbrowsercontrole.
Controleer uw site op verbroken koppelingen en repareer deze.
Soms wordt het ontwerp van andere sites aangepast of wordt de indeling ervan veranderd waardoor de pagina waarnaar u verwijst met een
koppeling, kan zijn verplaatst of verwijderd. U kunt een koppelingencontrole-rapport uitvoeren om de koppelingen op uw site te testen.
Kijk kritisch naar de bestandsgrootte van uw pagina's en houd in de gaten hoe lang het downloaden van de pagina's duurt.
Bedenk ook dat een pagina die bestaat uit één grote tabel, in bepaalde browsers pas zichtbaar wordt voor bezoekers als de tabel volledig is
geladen. Grote tabellen kunt u daarom beter verdelen in kleinere tabellen. Als dat niet mogelijk is, kunt u ook een klein beetje content, zoals een
welkomstbericht of een advertentie-banner, buiten de tabel boven aan de pagina weergeven, zodat gebruikers dit materiaal kunnen bekijken terwijl
de tabel wordt gedownload.
Voer enkele siterapporten uit om de gehele site te testen en problemen op te lossen.
U kunt de gehele site testen om problemen op te sporen, zoals documenten zonder titel, lege tags en overbodige geneste tags.
Valideer uw code om tag- of syntaxisfouten op te sporen.
Werk de site bij en onderhoud deze nadat de site is gepubliceerd.
U kunt uw site op verschillende manieren publiceren, dat wil zeggen live (beschikbaar) maken voor anderen op de server. Publiceren is een
proces dat altijd door gaat. Een belangrijk onderdeel van het proces is het definiëren en implementeren van een versiebeheersysteem, met de
tools van Dreamweaver of via een externe versiebeheertoepassing.
Gebruik de discussieforums.
De Dreamweaver-discussieforums vindt u op de website van Adobe op www.adobe.com/go/dreamweaver_newsgroup.
Deze forums vormen een uitstekende bron van informatie over verschillende browsers, platforms enzovoort. U kunt hier ook technische problemen
bespreken en handige tips delen met andere gebruikers van Dreamweaver.
Zie www.adobe.com/go/vid0164 voor een zelfstudie over het oplossen van publicatieproblemen.
Rapporten gebruiken om uw site te testen
U kunt siterapporten uitvoeren voor workflow- of HTML-kenmerken. U kunt ook de opdracht Rapporten gebruiken om de koppelingen op uw site te
controleren.
Workflowrapporten kunnen de samenwerking tussen leden van een webteam verbeteren. U kunt workflowrapporten uitvoeren waarin wordt
weergegeven wie een bestand heeft uitgecheckt, aan welke bestanden ontwerpnotities zijn gekoppeld en welke bestanden onlangs zijn gewijzigd.
76
Opmerking:
Opmerking:
Opmerking:
Uitgecheckt door
Ontwerpnotities
Onlangs gewijzigd
Combineerbare geneste lettertypetags
Ontbrekende alt. tekst
Overbodige geneste tags
Verwijderbare lege tags
Naamloze documenten
U kunt ontwerpnotitierapporten verder verfijnen door naam-/waardeparameters op te geven.
U moet een verbinding hebben gedefinieerd met een externe site om de workflowrapporten te kunnen uitvoeren.
Met HTML-rapporten kunt u rapporten compileren en genereren voor verscheidene HTML-kenmerken. U kunt controleren op geneste
lettertypetags die kunnen worden gecombineerd, ontbrekende Alt-tekst, overbodige geneste tags, lege tags die kunnen worden verwijderd en
documenten zonder naam.
Nadat u een rapport hebt uitgevoerd, kunt u dat rapport opslaan als een XML-bestand. Dit bestand kunt u vervolgens in een sjablooninstantie,
database of spreadsheet importeren en daarna afdrukken of weergeven op een website.
U kunt ook verschillende rapporttypen aan Dreamweaver toevoegen via de Adobe Dreamweaver Exchange-website.
Rapporten uitvoeren om een site te testen
1. Selecteer Site > Rapporten.
2. Selecteer waarover u een rapport wilt maken in het pop-upmenu 'Rapport over' en stel de gewenste rapporttypen in die moeten worden
uitgevoerd (workflow of HTML).
U kunt alleen een rapport voor geselecteerde bestanden op de site uitvoeren als u al bestanden hebt geselecteerd in het deelvenster
Bestanden.
3. Als u een workflowrapport hebt geselecteerd, klikt u op Rapportinstellingen. Als u een ander rapport hebt geselecteerd, slaat u deze stap
over.
Als u meer dan één workflowrapport hebt geselecteerd, moet u op de knop Rapportinstellingen klikken voor elk rapport.
Selecteer een rapport, klik op Rapportinstellingen en voer instellingen in. Herhaal het proces voor de andere workflowrapporten.
Hiermee maakt u een rapport met alle documenten die zijn uitgecheckt door een specifiek teamlid. Voer de naam van
een teamlid in en klik op OK om terug te keren naar het dialoogvenster Rapporten.
Hiermee maakt u een rapport waarin alle ontwerpnotities voor geselecteerde documenten of voor de site worden
weergegeven. Voer een of meer naam-/waardeparen in en selecteer vervolgens vergelijkingswaarden in de corresponderende pop-
upmenu's. Klik op OK om terug te gaan naar het dialoogvenster Rapporten.
Hiermee maakt u een rapport waarin bestanden worden vermeld die gedurende een opgegeven tijdsperiode zijn
gewijzigd. Voer een datumbereik en locatie in voor de bestanden die u wilt bekijken.
4. Als u kiest voor een HTML-rapport, kunt de volgende rapporten selecteren:
Hiermee maakt u een rapport waarin alle geneste lettertypetags worden weergegeven die kunnen
worden gecombineerd om de code op te schonen.
Bijvoorbeeld: <font color="#FF0000"><font size="4">STOP!</font></font> wordt geretourneerd.
Hiermee maakt een rapport met alle img-tags zonder alternatieve tekst.
Alternatieve tekst is tekst die in plaats van afbeeldingen wordt weergegeven in browsers waarin alleen tekst wordt weergegeven of in
browsers waarin is opgegeven dat afbeeldingen alleen handmatig kunnen worden gedownload. Schermlezers lezen alternatieve tekst en in
bepaalde browsers wordt alternatieve tekst weergegeven als de gebruiker de muis over een afbeelding beweegt.
Hiermee maakt u een rapport waarin geneste tags worden weergegeven die moeten worden opgeruimd.
Bijvoorbeeld: <i> The rain <i> in</i> Spain stays mainly in the plain</i> wordt geretourneerd.
Hiermee maakt u een rapport met alle lege tags die kunnen worden verwijderd om de HTML-code op te schonen.
U hebt bijvoorbeeld een item of afbeelding verwijderd in de codeweergave, maar de tags die op het item van toepassing waren, laten staan.
Hiermee maakt u een rapport van alle naamloze documenten die zijn aangetroffen binnen de geselecteerde
parameters. Dreamweaver geeft in dit rapport alle documenten weer met een standaardnaam, meerdere titeltags of ontbrekende titeltags.
5. Klik op Uitvoeren om het rapport te maken.
Afhankelijk van het type rapport dat u uitvoert, kan aan u worden gevraagd uw bestand op te slaan, uw site te definiëren of een map te
selecteren (als u dat nog niet hebt gedaan).
Er wordt een lijst met resultaten weergegeven in het paneel Siterapporten (van de paneelgroep Resultaten).
Een rapport gebruiken en opslaan
1. Voer een rapport uit (zie de vorige procedure).
2. Voer in het paneel Siterapporten een van de volgende handelingen uit om het rapport weer te geven:
Klik op de kolomkop waarop u de resultaten wilt sorteren.
77
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking:
U kunt sorteren op bestandsnaam, regelnummer of beschrijving. U kunt ook meerdere rapporten tegelijk uitvoeren en de verschillende
rapporten openhouden.
Selecteer een willekeurige regel in het rapport en klik op de knop Meer informatie aan de linkerkant van het deelvenster Siterapporten
voor een beschrijving van het probleem.
Dubbelklik op een willekeurige regel in het rapport om de corresponderende code in het documentvenster weer te geven.
Als u in de ontwerpweergave werkt, verandert de weergave in Dreamweaver zo dat het venster wordt gesplitst om het
gerapporteerde probleem in code weer te geven.
3. Klik op Rapport opslaan om het rapport op te slaan.
Als u een rapport opslaat, kunt u dit in een bestaand sjabloonbestand importeren. U kunt het bestand vervolgens in een database of
spreadsheet importeren en daarna afdrukken of het bestand gebruiken om het rapport op een website weer te geven.
Gebruik nadat u HTML-rapporten hebt uitgevoerd, de opdracht HTML opruimen om eventuele HTML-fouten in de weergegeven
rapporten te corrigeren.
Adobe raadt ook het volgende aan:
Zelfstudie over het oplossen van publicatieproblemen
78
Sitevoorkeuren instellen voor het overdragen van bestanden
U kunt voorkeuren selecteren om op te geven hoe de functies voor de overdracht van bestanden in het deelvenster Bestanden moeten werken.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Selecteer in de lijst aan de linkerkant van het dialoogvenster Voorkeuren de categorie Site.
3. Stel opties in en klik op OK.
Altijd tonen Hiermee kunt u opgeven welke site (extern of lokaal) altijd moet worden weergegeven en in welk deelvenster van het
deelvenster Bestanden (links of rechts) de lokale of externe bestanden moeten worden weergegeven.
De lokale site wordt standaard aan de rechterkant weergegeven. Het deelvenster dat niet is gekozen (standaard het linkerdeelvenster) is het
deelvenster dat kan worden veranderd: in dit deelvenster kunnen de bestanden op de andere site (standaard de externe site) worden
weergegeven.
Afhankelijke bestanden Hier kunt u opgeven of er een venster met een vraag moet worden weergegeven voor het overbrengen van
afhankelijke bestanden die de browser laadt wanneer deze het HTML-bestand laadt. Afhankelijke bestanden zijn bestanden waarnaar wordt
verwezen in het HTML-bestand, zoals afbeeldingen, externe stijlpagina's en andere bestanden. Standaard zijn zowel de optie Vragen bij
ophalen/uitchecken als de optie Vragen bij plaatsen/inchecken ingeschakeld.
Het is meestal verstandig om afhankelijke bestanden te downloaden wanneer u een nieuw bestand uitcheckt, maar als de meest recente
versies van de afhankelijke bestanden al op de lokale schijf aanwezig zijn, is het niet nodig om deze bestanden nogmaals te downloaden.
Dit geldt ook voor het uploaden en inchecken van bestanden: niet nodig als de bijgewerkte versies al op de bestemming aanwezig zijn.
Als u deze opties uitschakelt, worden de afhankelijke bestanden niet overgebracht. Dus als u wilt dat het dialoogvenster Afhankelijke
bestanden altijd wordt weergegeven, zelfs wanneer deze twee opties niet zijn geselecteerd, houdt u Alt (Windows) of Option (Macintosh)
ingedrukt terwijl u de opdracht Ophalen, Plaatsen, Inchecken of Uitchecken kiest.
FTP-verbinding Hiermee kunt u bepalen of de verbinding met de externe site moet worden verbroken nadat er gedurende het opgegeven
aantal minuten geen activiteiten hebben plaatsgevonden.
FTP-time-out Hier kunt u opgeven hoeveel seconden Dreamweaver mag proberen verbinding te maken met de externe server.
Als er geen reactie komt van de externe server binnen de opgegeven tijd, wordt er in Dreamweaver een waarschuwingsvenster
weergegeven waarin u op de hoogte wordt gesteld van dit feit.
Opties voor gegevensoverdracht via FTP Hier kunt u bepalen of Dreamweaver de standaardoptie moet selecteren na het opgegeven
aantal seconden wanneer er tijdens de bestandsoverdracht een dialoogvenster verschijnt en de gebruiker niet reageert.
Host proxy Hier kunt u het adres opgeven van de proxyserver die u gebruikt om verbinding te maken met externe servers als uw computer
of netwerk zich achter een proxy bevindt.
Als uw computer of netwerk zich niet achter een proxy bevindt, hoeft u hier niets in te vullen. Als uw computer of netwerk zich achter een
firewall bevindt, selecteert u de optie Proxy gebruiken in het dialoogvenster Sitedefinitie (Servers > Bestaande server bewerken
(potloodpictogram) > Meer opties).
Poort proxy Hier kunt u de poort in uw proxy of firewall opgeven die wordt gebruikt om verbinding te maken met de externe server. Als u
verbinding maakt via een andere poort dan poort 21 (de standaardpoort voor FTP), voert u hier het nummer in.
Opties voor plaatsing: Bestanden opslaan voordat ze worden geplaatst Hiermee geeft u aan dat bestanden die nog niet zijn
opgeslagen, automatisch moeten worden opgeslagen voordat ze op de externe site worden geplaatst.
Opties voor verplaatsen: Vragen voordat bestanden op de server worden verplaatst Hiermee wordt u gewaarschuwd als u probeert
bestanden op de externe site te verplaatsen.
Sites beheren Hiermee opent u het dialoogvenster Sites beheren waarin u een bestaande site kunt bewerken of een nieuwe site kunt
maken.
U kunt bepalen of de typen bestanden die u overbrengt, moeten worden overgebracht in ASCII-vorm (tekst) of in binaire vorm, door het
bestand FTPExtensionMap.txt in de map Dreamweaver/Configuratie (op de Macintosh FTPExtensionMapMac.txt) aan te passen. Zie
Dreamweaver uitbreiden voor meer informatie.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
79
Contribute-sites beheren
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Contribute-sites beheren
Sitestructuur en paginaontwerp voor een Contribute-site
Bestanden overbrengen naar en van een Contribute-site
Contribute-bestands- en mapmachtigingen op de server
Speciale Contribute-bestanden
Een site voorbereiden voor gebruik met Contribute
Een Contribute-site beheren met Dreamweaver
Een extern bestand op een Contribute-site verwijderen, verplaatsen of een andere naam geven
Contribute-gebruikers toegang tot sjablonen geven zonder ze toegang tot de hoofdmap te geven
Problemen met een Contribute-site oplossen
Contribute-sites beheren
In Adobe® Contribute® CS4 wordt een webbrowser gecombineerd met een webpagina-editor. Hiermee kunnen uw collega's of klanten bladeren
naar een pagina in een site die u hebt gemaakt en de pagina bewerken of bijwerken als ze daar toestemming voor hebben. Contribute-gebruikers
kunnen basiswebinhoud, waaronder opgemaakte tekst, afbeeldingen, tabellen en koppelingen, toevoegen en bijwerken. Contribute-sitebeheerders
kunnen beperken wat gewone gebruikers (geen beheerders) in een site kunnen doen.
In dit onderwerp wordt ervan uitgegaan dat u een Contribute-beheerder bent.
Als de beheerder van de site geeft u niet-beheerders de mogelijkheid pagina's te bewerken door een verbindingssleutel te maken en deze naar de
gebruikers te verzenden (zie de Help van Contribute voor informatie over hoe u dit doet). U kunt met Dreamweaver ook een verbinding met een
Contribute-site instellen, zodat u en de ontwerper van de site verbinding kunnen maken met de Contribute-site en alle bewerkingsfuncties van
Dreamweaver kunnen gebruiken.
Contribute voegt functionaliteit toe aan uw website met Contribute Publishing Server (CPS), een set publicatietoepassingen en hulpmiddelen voor
gebruikersbeheer waarmee u Contribute kunt integreren met de adreslijstservice voor gebruikers van uw organisatie (bijvoorbeeld Lightweight
Directory Access Protocol (LDAP) of Active Directory). Als u uw Dreamweaver-site instelt als een Contribute-site, leest Dreamweaver de
beheerinstellingen van Contribute als u verbinding maakt met de externe site. Als Dreamweaver detecteert dat CPS is ingeschakeld, wordt een
deel van de functionaliteit van CPS overgenomen, zoals het terugdraaien van bestanden en het registreren van gebeurtenissen.
U kunt Dreamweaver gebruiken om verbinding te maken met een bestand in een Contribute-site en om dit bestand te wijzigen. De meeste functies
van Dreamweaver werken met een Contribute-site op dezelfde manier als met andere sites. Als u Dreamweaver echter gebruikt met een
Contribute-site, wordt de CPS-console automatisch door Dreamweaver gebruikt voor het uitvoeren van bepaalde bestandsbeheerbewerkingen,
zoals het opslaan van meerdere revisies van een document en het registreren van bepaalde gebeurtenissen.
Zie de Help bij Contribute voor meer informatie.
Sitestructuur en paginaontwerp voor een Contribute-site
Als u wilt dat Contribute-gebruikers uw website kunnen bewerken, moet u voor de structuur van de site rekening houden met de volgende punten:
Houd de sitestructuur eenvoudig. Nest de mappen niet te diep. Groepeer verwante items bij elkaar in een map.
Stel de juiste lees- en schrijfmachtigingen voor mappen op de server in.
Voeg indexpagina's toe aan mappen terwijl u die maakt, zodat Contribute-gebruikers worden gestimuleerd nieuwe pagina's in de juiste
mappen te plaatsen. Als Contribute-gebruikers bijvoorbeeld pagina's bijdragen met notulen van vergaderingen, maakt u een map in de
hoofdmap van de site met de naam vergadernotulen en maakt u in die map een indexpagina. Zet vervolgens op de hoofdpagina van de site
een koppeling naar de indexpagina voor vergadernotulen. Een Contribute-gebruiker kan vervolgens naar die indexpagina gaan en een
nieuwe pagina met notulen voor een bepaalde vergadering maken, gekoppeld vanuit die pagina.
Geef op de indexpagina van elke map een lijst weer met koppelingen naar de afzonderlijke inhoudspagina's en documenten in die map.
Houd het paginaontwerp zo eenvoudig mogelijk en houd decoratieve opmaak beperkt.
Gebruik CSS in plaats van HTML-tags en geef uw CSS-stijlen duidelijke namen. Als de Contribute-gebruikers een standaardset met stijlen in
Microsoft Word gebruiken, gebruikt u dezelfde namen voor de CSS-stijlen, zodat Contribute de stijlen kan toewijzen als een gebruiker
informatie uit een Word-document kopieert en in een Contribute-pagina plakt.
Om te voorkomen dat een CSS-stijl beschikbaar is voor Contribute-gebruikers, wijzigt u de naam van de stijl zodat deze begint met
mmhide_. Als u bijvoorbeeld een stijl met de naam RechtsUitgelijnd gebruikt op een pagina maar u niet wilt dat Contribute-gebruikers die stijl
80
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
kunnen gebruiken, wijzigt u de naam van de stijl in mmhide_RechtsUitgelijnd.
U moet mmhide_ toevoegen aan de stijlnaam in de codeweergave. U kunt dit niet toevoegen in het CSS-paneel.
Gebruik zo weinig mogelijk CSS-stijlen om de opmaak eenvoudig en rustig te houden.
Als u include-bestanden op de server gebruikt voor HTML-pagina-elementen, zoals kop- en voetteksten, maakt u een niet-gekoppelde
HTML-pagina die koppelingen bevat naar de include-bestanden. Contribute-gebruikers kunnen die pagina vervolgens toevoegen aan hun
favorieten en ermee naar de include-bestanden bladeren zodat ze deze kunnen bewerken.
Bestanden overbrengen naar en van een Contribute-site
Contribute gebruikt een systeem dat lijkt op het systeem voor het in- en uitchecken van bestanden van Dreamweaver om ervoor te zorgen dat
maar één gebruiker tegelijk een bepaalde webpagina kan bewerken. Als u Compatibiliteit met Contribute inschakelt in Dreamweaver, wordt het
systeem voor het in- en uitchecken van bestanden van Dreamweaver automatisch ingeschakeld.
Als u bestanden naar en van een Contribute-site wilt overbrengen met Dreamweaver, moet u altijd de opdrachten Inchecken en Uitchecken
gebruiken. Als u in plaats daarvan bestanden overbrengt met de opdrachten PUT en GET, overschrijft u mogelijk de wijzigingen die een
Contribute-gebruiker onlangs in een bestand heeft aangebracht.
Als u een bestand incheckt in een Contribute-site, maakt Dreamweaver een back-up van de vorige ingecheckte versie van het bestand in de map
_baks en worden uw gebruikersnaam en een datumstempel aan een Ontwerpnotities-bestand toegevoegd.
Contribute-bestands- en mapmachtigingen op de server
Contribute biedt een manier voor het beheren van bestands- en mapmachtigingen voor elke door u gedefinieerde gebruikersrol. U kunt met
Contribute echter niet de onderliggende lees- en schrijfmachtigingen beheren die door de server aan bestanden en mappen zijn toegewezen. In
Dreamweaver kunt u die machtigingen rechtstreeks op de server beheren.
Als een Contribute-gebruiker geen leestoegang op de server heeft voor een afhankelijk bestand, zoals een afbeelding die op een pagina wordt
weergegeven, wordt de inhoud van het afhankelijke bestand niet weergegeven in het Contribute-venster. Als een gebruiker bijvoorbeeld geen
leestoegang heeft voor een map met afbeeldingen, worden de afbeeldingen in die map in Contribute weergegeven als niet-werkende
afbeeldingspictogrammen. Ook worden er bijvoorbeeld Dreamweaver-sjablonen opgeslagen in een submap van de hoofdmap van de site, dus als
een Contribute-gebruiker geen leestoegang heeft tot de hoofdmap, kan deze geen sjablonen in die site gebruiken, tenzij u de sjablonen naar een
geschikte map kopieert.
Als u een Dreamweaver-site instelt, moet u gebruikers leestoegang op de server geven tot de map /_mm (de submap _mm van de hoofdmap), de
map /Templates en alle mappen die elementen bevatten die ze moeten kunnen gebruiken.
Als u gebruikers om beveiligingsredenen geen toegang kunt geven tot de map /Templates, kunt u Contribute-gebruikers wel toegang geven tot
sjablonen. Zie Contribute-gebruikers toegang geven tot sjablonen zonder dat ze toegang hebben tot de hoofdmap.
Zie Contribute beheren in de Help van Contribute voor meer informatie over Contribute-machtigingen.
Speciale Contribute-bestanden
Contribute gebruikt een aantal speciale bestanden die niet bestemd zijn voor weergave aan bezoekers van uw site:
Het gedeelde instellingenbestand, dat een betekenisloze bestandsnaam met de extensie CSI heeft, staat in een map met de naam _mm in
de hoofdmap van de site en bevat informatie waarmee Contribute de site beheert.
Oudere versies van bestanden, in mappen met de naam _baks
Tijdelijke versies van pagina's, zodat gebruikers wijzigingen kunnen weergeven
Tijdelijke vergrendelingsbestanden, waarmee wordt aangegeven dat een bepaalde pagina wordt bewerkt of bekeken
Ontwerpnotities-bestanden die metagegevens bevatten over de pagina's van de site
In het algemeen moet u deze speciale Contribute-bestanden niet bewerken met Dreamweaver. Dreamweaver beheert ze automatisch.
Als u niet wilt dat deze speciale Contribute-bestanden op uw openbaar toegankelijke server staan, kunt u een parkeerserver instellen waarop
Contribute-gebruikers aan pagina's kunnen werken. Kopieer die webpagina's vervolgens periodiek van de parkeerserver naar een
productieserver op internet. Als u op deze manier met een parkeerserver werkt, kopieert u alleen webpagina's naar de productieserver en
niet de hierboven genoemde speciale Contribute-bestanden. Kopieer met name niet de mappen _mm en _baks naar de productieserver.
Zie Websitebeveiliging in de Help van Contribute voor informatie over het instellen van een server om te voorkomen dat bezoekers
bestanden kunnen zien in mappen die met een onderstrepingsteken (_) beginnen.
Het kan gebeuren dat u speciale Contribute-bestanden handmatig moet verwijderen. Er zijn bijvoorbeeld omstandigheden denkbaar waarin
Contribute de tijdelijke voorbeeldpagina's niet verwijdert als de gebruiker klaar is met het bekijken van de pagina's. In dat geval moet u die tijdelijke
pagina's handmatig verwijderen. Tijdelijke voorbeeldpagina's hebben bestandsnamen die met TMP beginnen.
81
Naar boven
Opmerking:
Opmerking:
Opmerking:
Ook kan er onder bepaalde omstandigheden een verouderd vergrendelingsbestand op de server achterblijven. Als dat gebeurt, moet u het
vergrendelingsbestand handmatig verwijderen om ervoor te zorgen dat anderen de pagina kunnen bewerken.
Een site voorbereiden voor gebruik met Contribute
Als u een bestaande Dreamweaver-site voorbereidt voor Contribute-gebruikers, moet u de Contribute-compatibiliteit expliciet inschakelen om
Contribute-functies te kunnen gebruiken. U wordt hier niet om gevraagd door Dreamweaver. Als u echter verbinding maakt met een site die is
ingesteld als een Contribute-site (en die een beheerder heeft), wordt u door Dreamweaver gevraagd om de Contribute-compatibiliteit in te
schakelen.
Niet alle verbindingstypen ondersteunen Contribute-compatibiliteit. De volgende beperkingen gelden voor verbindingstypen:
Als voor de verbinding met de externe site WebDAV wordt gebruikt, kunt u de Contribute-compatibiliteit niet inschakelen, omdat dergelijke
bronbeheersystemen niet compatibel zijn met de systemen voor Ontwerpnotities en het in- en uitchecken van bestanden die Dreamweaver
gebruikt voor Contribute-sites.
Als u RDS gebruikt voor de verbinding met uw externe site, kunt u de Contribute-compatibiliteit inschakelen, maar moet u de verbinding
aanpassen voordat u deze kunt delen met Contribute-gebruikers.
Als u uw lokale computer gebruikt als een webserver, moet u de site instellen met een FTP- of netwerkverbinding met uw computer (in plaats
van gewoon een lokaal mappad) om de verbinding te kunnen delen met Contribute-gebruikers.
Als u Contribute-compatibiliteit inschakelt, schakelt Dreamweaver automatisch Ontwerpnotities (inclusief de optie Ontwerpnotities uploaden om ze
met anderen te delen) en het systeem voor het in- en uitchecken van bestanden in.
Als CPS (Contribute Publishing Server) is ingeschakeld op de externe site waarmee u verbinding maakt, verzendt Dreamweaver elke keer dat u
een netwerkbewerking activeert (zoals inchecken, terugdraaien of publiceren van een bestand) een melding naar de CPS. De CPS registreert
deze gebeurtenissen en u kunt het logboek weergeven in de beheerconsole van de CPS. (Als u CPS uitschakelt, worden deze gebeurtenissen niet
geregistreerd.) U schakelt CPS in met Contribute. Zie de Help bij Adobe Contribute voor meer informatie.
U kunt een site compatibel maken met Contribute zonder dat Contribute op uw computer is geïnstalleerd. Als u echter Contribute
Administrator wilt kunnen starten vanuit Dreamweaver, moet Contribute op dezelfde computer zijn geïnstalleerd als Dreamweaver en moet u
verbinding hebben met de externe site voordat u compatibiliteit met Contribute inschakelt. Als u dat niet doet, kan Dreamweaver de
beheerinstellingen van Contribute niet lezen en kan niet worden bepaald of CPS en terugdraaien zijn ingeschakeld.
U moet ervoor zorgen dat het bestand met gedeelde instellingen (CSI-bestand) dat door Contribute wordt gebruikt om de site te
beheren, zich op de externe server bevindt en niet is beschadigd. Contribute maakt dit bestand automatisch (en overschrijft eventuele oude
versies ervan) wanneer u beheert in Contribute Administrator. Als het bestand met gedeelde instellingen zich niet op de server bevindt of is
beschadigd, wordt de foutmelding dat het vereiste bestand voor compatibiliteit met Contribute niet op de server bestaat, geretourneerd wanneer u
een netwerkbewerking (bijvoorbeeld put) probeert uit te voeren. Als u ervoor wilt zorgen dat het juiste bestand zich op de server bevindt, schakelt
u de verbinding met de server in Dreamweaver uit, start u Contribute Administrator, brengt u een wijziging in het beheer aan en brengt u de
verbinding met de server in Dreamweaver opnieuw tot stand. Zie de Help bij Adobe Contribute voor meer informatie.
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Selecteer een site en klik op Bewerken.
3. Vouw de categorie Geavanceerde instellingen in het dialoogvenster Site-instelling uit, selecteer de categorie Contribute en selecteer
Compatibiliteit met Contribute inschakelen.
4. Als er een dialoogvenster wordt weergegeven met de mededeling dat u Ontwerpnotities en Inchecken/uitchecken moet inschakelen, klikt u
op OK.
5. Als u nog geen contactgegevens voor Inchecken/uitchecken hebt opgegeven, typt u uw naam en e-mailadres in het dialoogvenster en klikt u
op OK. In het dialoogvenster Sitedefinitie worden de terugdraaistatus, de CPS-status, het tekstvak URL van hoofdmap van site en de knop
De site beheren in Contribute weergegeven.
Als terugdraaien is ingeschakeld in Contribute, hebt u de mogelijkheid eerdere versies van bestanden terug te halen die u hebt gewijzigd in
Dreamweaver.
6. Controleer de URL in het tekstvak URL van hoofdmap van site en corrigeer deze zo nodig. Dreamweaver bouwt een URL voor de
hoofdmap van de site op basis van andere sitedefinitiegegevens die u hebt opgegeven, maar soms klopt de opgebouwde URL niet
helemaal.
7. Klik op de knop Testen om te controleren of u de juiste URL hebt opgegeven.
Als u klaar bent om een verbindingssleutel te verzenden of om beheertaken voor de Contribute-site uit te voeren, slaat u de
overige stappen over.
8. Klik in Contribute op Site beheren als u wijzigingen in het beheer wilt aanbrengen. Let wel: Contribute moet op dezelfde computer zijn
82
Naar boven
Opmerking:
Opmerking:
Opmerking:
Naar boven
geïnstalleerd als u Contribute Administrator wilt kunnen openen vanuit Dreamweaver.
9. Klik op Opslaan en vervolgens op Gereed.
Een Contribute-site beheren met Dreamweaver
Nadat u de Contribute-compatibiliteit hebt ingeschakeld, kunt u met Dreamweaver Contribute starten om sitebeheertaken uit te voeren.
Contribute moet op dezelfde computer zijn geïnstalleerd als Dreamweaver.
Als beheerder van een Contribute-site kunt u het volgende doen:
De beheerinstellingen voor de site wijzigen.
Beheerinstellingen van Contribute zijn een verzameling instellingen die gelden voor alle gebruikers van uw website. Met deze instellingen
kunt u Contribute afstemmen zodat gebruikers er beter mee kunnen werken.
De machtigingen wijzigen die zijn toegewezen aan gebruikersrollen in Contribute.
Contribute-gebruikers instellen.
Contribute-gebruikers hebben bepaalde informatie over de site nodig om er verbinding mee te kunnen maken. U kunt al deze informatie
verpakken in een bestand dat een verbindingssleutel wordt genoemd en dat u naar alle Contribute-gebruikers kunt verzenden.
Een verbindingssleutel is niet hetzelfde als een geëxporteerd Dreamweaver-sitebestand.
Voordat u Contribute-gebruikers de verbindingsgegevens geeft die ze nodig hebben voor het bewerken van pagina's, maakt u met
Dreamweaver de basismapstructuur voor uw site en maakt u de sjablonen en CSS-stijlbladen die nodig zijn voor de site.
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Selecteer een site en klik op Bewerken.
3. Vouw de categorie Geavanceerde instellingen in het dialoogvenster Site-instelling uit en selecteer de categorie Contribute.
4. Klik op de knop De site beheren in Contribute.
Deze knop wordt niet weergegeven als u Contribute-compatibiliteit niet hebt ingeschakeld.
5. Typ desgevraagd het beheerderswachtwoord en klik op OK.
Het dialoogvenster Website beheren wordt geopend.
Als u beheerinstellingen wilt wijzigen, selecteert u een categorie in de lijst aan de linkerkant en wijzigt u vervolgens de gewenste
instellingen.
Als u rolinstellingen wilt wijzigen, klikt u in de categorie Gebruikers en rollen op Rolinstellingen bewerken en wijzigt u vervolgens de
gewenste instellingen.
Als u een verbindingssleutel wilt verzenden om gebruikers in te stellen, klikt u in de categorie Gebruikers en rollen op Verbindingssleutel
verzenden en voert u vervolgens de wizard voor verbindingen uit.
6. Klik achtereenvolgens op Sluiten, OK en Gereed.
Zie de Help bij Contribute voor meer informatie over beheerinstellingen, het beheren van gebruikersrollen en het maken van een
verbindingssleutel.
Een extern bestand op een Contribute-site verwijderen, verplaatsen of een andere naam geven
Het verwijderen van een bestand van de externe server die fungeert als host voor een Contribute-site, werkt op vrijwel dezelfde manier als het
verwijderen van een bestand van de server voor een Dreamweaver-site. Als u echter een bestand verwijdert van een Contribute-site, wordt u door
Dreamweaver gevraagd of u alle oudere versies van het bestand wilt verwijderen. Als u ervoor kiest om de oudere versies te behouden, slaat
Dreamweaver een kopie van de huidige versie op in de map _baks zodat u deze later kunt terugzetten.
Het hernoemen van een bestand of het verplaatsen van een bestand naar een andere map in een Contribute-site gaat op dezelfde manier als in
een Dreamweaver-site. In een Contribute-site hernoemt of verplaatst Dreamweaver ook de gekoppelde eerdere versies van het bestand die zijn
opgeslagen in de map _baks.
1. Selecteer het bestand in het paneel Extern van het paneel Bestanden (Venster > Bestanden) en druk vervolgens op Backspace (Windows)
of Delete (Macintosh).
Er wordt een dialoogvenster weergegeven waarin u wordt gevraagd te bevestigen of u het bestand wilt verwijderen.
2. Doe het volgende in dit dialoogvenster:
Als u alle eerdere versies van het bestand en de huidige versie wilt verwijderen, schakelt u de optie Vorige versies verwijderen in.
Als u eerdere versies op de server wilt laten staan, schakelt u de optie Vorige versies verwijderen uit.
83
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
3. Klik op Ja om het bestand te verwijderen.
Contribute-gebruikers toegang tot sjablonen geven zonder ze toegang tot de hoofdmap te
geven
In een Contribute-site beheert u onderliggende bestands- en mapmachtigingen rechtstreeks op de server. Als u om beveiligingsredenen gebruikers
geen toegang kunt geven tot de map /Templates, kunt u de sjablonen wel beschikbaar maken voor gebruikers.
1. Stel de Contribute-site zodanig in dat de hoofdmap de map is die gebruikers als hoofdmap moeten zien.
2. Kopieer de map met sjablonen handmatig van de hoofdmap van de hoofdsite naar de hoofdmap van de Contribute-site. Gebruik hiervoor
het paneel Bestanden.
3. Als u sjablonen voor de hoofdsite hebt bijgewerkt, kopieert u de gewijzigde sjablonen opnieuw naar de desbetreffende submappen.
Als u deze werkwijze gebruikt, moet u geen hoofdmapafhankelijke relatieve koppelingen gebruiken in de submappen. Hoofdmapafhankelijke
relatieve koppelingen hebben betrekking op de hoofdmap op de server en niet op de hoofdmap die u in Dreamweaver definieert. Contribute-
gebruikers kunnen geen hoofdmapafhankelijke relatieve koppelingen maken.
Als koppelingen in een Contribute-pagina niet lijken te werken, kan de oorzaak ook een probleem met de mapmachtigingen zijn, zeker als
de koppelingen verwijzen naar pagina's buiten de hoofdmap van de Contribute-gebruiker. Controleer de lees- en schrijfmachtigingen voor
mappen op de server.
Problemen met een Contribute-site oplossen
Als een extern bestand in een Contribute-site lijkt te zijn uitgecheckt, maar het bestand niet is vergrendeld op de computer van de gebruiker, kunt
u het bestand ontgrendelen zodat gebruikers het kunnen bewerken.
Als u op een knop klikt die betrekking heeft op het beheren van een Contribute-site, controleert Dreamweaver of er verbinding kan worden
gemaakt met uw externe site en of de door u opgegeven URL voor de hoofdmap van de site geldig is. Als Dreamweaver geen verbinding kan
maken of als de URL niet geldig is, wordt er een foutbericht weergegeven.
Als de beheerfuncties niet goed werken, is er mogelijk een probleem met de map _mm.
Een bestand in een Contribute-site ontgrendelen
Controleer voordat u deze procedure uitvoert of het bestand echt niet is uitgecheckt. Als u een bestand ontgrendelt terwijl een
Contribute-gebruiker het bewerkt, kunnen meerdere gebruikers het bestand gelijktijdig gaan bewerken.
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Open het bestand in het documentvenster en selecteer Site > Uitchecken ongedaan maken.
Klik in het deelvenster Bestanden met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) en selecteer
vervolgens Uitchecken ongedaan maken in het snelmenu.
Er wordt een dialoogvenster weergegeven waarin wordt aangegeven wie het bestand heeft uitgecheckt en waarin u wordt gevraagd te
bevestigen dat u het bestand wilt ontgrendelen.
2. Als dit dialoogvenster wordt weergegeven, klikt u op Ja om de vraag te bevestigen.
Het bestand wordt ontgrendeld op de server.
Verbindingsproblemen voor een Contribute-site oplossen
1. Controleer de URL voor de hoofdmap van de site in de categorie Contribute van het dialoogvenster Sitedefinitie door die URL te openen in
een browser en te kijken of de juiste pagina wordt geopend.
2. Gebruik de knop Testen in de categorie Externe informatie van het dialoogvenster Sitedefinitie om te controleren of u verbinding kunt maken
met de site.
3. Als de URL juist is maar de knop Testen een foutbericht oplevert, raadpleegt u uw systeembeheerder.
Problemen met beheerfuncties van Contribute oplossen
1. Controleer op de server of u lees- en schrijfmachtigingen, en zo nodig uitvoermachtigingen, hebt voor de map _mm.
2. Controleer of de map _mm een gedeeld instellingenbestand met de extensie CSI bevat.
3. Als dit niet het geval is, gebruikt u de wizard voor verbindingen (Windows) of de assistent voor verbindingen (Macintosh) om een verbinding
naar de site te maken en om beheerder van de site te worden. Het gedeelde instellingenbestand wordt automatisch gemaakt als u beheerder
wordt. Zie Contribute beheren in de Help bij Contribute voor meer informatie over hoe u beheerder van een bestaande Contribute-website
kunt worden.
Adobe raadt ook het volgende aan:
84
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Instellingen van Dreamweaver-sites importeren en exporteren
85
Bestanden ophalen van en plaatsen op de server
Naar boven
Naar boven
Bestandsoverdracht en afhankelijke bestanden
Over bestandsoverdracht op de achtergrond
Bestanden van een externe server ophalen
Bestanden op een externe server plaatsen
De bestandsoverdracht beheren
Bestandsoverdracht en afhankelijke bestanden
Als u met anderen samenwerkt, kunt u het in- en uitchecken gebruiken om bestanden uit te wisselen tussen lokale en externe sites. Als u echter
de enige bent die op de externe site werkt, kunt u de opdrachten Ophalen en Plaatsen gebruiken om bestanden over te brengen zonder ze in of
uit te checken.
Wanneer u een document overbrengt van een lokale naar een externe map of andersom via het deelvenster Bestanden, kunt u kiezen of u ook de
afhankelijke bestanden van het document wilt overbrengen. Afhankelijke bestanden zijn afbeeldingen, externe stijlpagina's en andere bestanden
waarnaar in uw document wordt verwezen en die de browser laadt wanneer deze het document laadt.
Opmerking: Het is meestal verstandig om afhankelijke bestanden te downloaden wanneer u een nieuw bestand uitcheckt, maar als de meest
recente versies van de afhankelijke bestanden al op de lokale schijf aanwezig zijn, is het niet nodig om deze bestanden nogmaals te downloaden.
Dit geldt ook voor het uploaden en inchecken van bestanden: niet nodig als de bijgewerkte versies al op de externe site aanwezig zijn.
Bibliotheekitems worden behandeld als afhankelijke bestanden.
Er zijn bepaalde servers die fouten rapporteren wanneer u bibliotheekitems op deze servers plaatst. U kunt deze bestanden echter camoufleren
om te voorkomen dat ze worden overgebracht.
Over bestandsoverdracht op de achtergrond
U kunt andere niet-servergerelateerde activiteiten uitvoeren terwijl u bestanden plaatst of ophaalt. Bestandsoverdracht op de achtergrond werkt
voor alle overdrachtprotocollen die worden ondersteund door Dreamweaver: FTP, SFTP, LAN, WebDAV, Subversion en RDS.
Tot niet-servergerelateerde activiteiten behoren gewone bewerkingen, zoals typen, externe stijlpagina's bewerken, voor de hele site geldende
rapporten genereren en nieuwe sites maken.
Dreamweaver kan onder andere de volgende servergerelateerde activiteiten niet uitvoeren:
Bestanden plaatsen, ophalen, inchecken en uitchecken
Het uitchecken ongedaan maken
Een databaseverbinding maken
Dynamische gegevens binden
Gegevens voorvertonen in Live View
Een webservice invoegen
Externe bestanden en mappen verwijderen
Een webpagina voorvertonen in een browser op een testserver
Een bestand op een externe server opslaan
Een afbeelding invoegen vanaf een externe server
Een bestand openen vanaf een externe server
Bestanden automatisch ophalen bij het opslaan
Bestanden naar de externe site slepen
Bestanden knippen, kopiëren of plakken op de externe site
De weergave Extern vernieuwen
Standaard is het dialoogvenster Bestandsactiviteiten op de achtergrond geopend tijdens bestandsoverdrachten. U kunt het dialoogvenster tot
pictogram verkleinen door op de knop Minimaliseren in de rechterbovenhoek te klikken. Wanneer u het dialoogvenster tijdens een
bestandsoverdracht sluit, wordt de bewerking geannuleerd.
86
Naar boven
Naar boven
Bestanden van een externe server ophalen
Gebruik de opdracht Ophalen om bestanden van de externe site naar uw lokale site te kopiëren. U kunt het deelvenster Bestanden of
documentvenster gebruiken om bestanden op te halen.
Dreamweaver maakt een logboek aan van de bestandsactiviteiten tijdens de overdracht. Dit logboek kunt u bekijken en opslaan.
Opmerking: U kunt bestandsoverdracht op de achtergrond niet uitschakelen. Als het detaillogboek is geopend in het dialoogvenster
Bestandsactiviteiten op de achtergrond, kunt u dat sluiten om de prestaties te verbeteren.
Dreamweaver legt ook alle activiteiten vast die plaatsvinden tijdens de bestandsoverdracht via FTP. Als er een fout optreedt wanneer u een
bestand overbrengt via FTP, kunt u met behulp van het FTP-logboek van de site vaststellen wat de aard van het probleem is.
Bestanden ophalen van een externe server met het deelvenster Bestanden
1. Selecteer in het deelvenster Bestanden (Venster > Bestanden) de bestanden die u wilt downloaden.
Gewoonlijk selecteert u deze bestanden in de weergave Extern, maar u kunt desgewenst de corresponderende bestanden ook in de
weergave Lokaal selecteren. Als de weergave Extern actief is, kopieert Dreamweaver de geselecteerde bestanden naar de lokale site. Als
de weergave Lokaal actief is, kopieert Dreamweaver de externe versies van de geselecteerde lokale bestanden naar de lokale site.
Opmerking: Als u alleen die bestanden wilt ophalen waarvan de externe versie recenter is dan de lokale versie, moet u de opdracht
Synchroniseren gebruiken.
2. Voer een van de volgende handelingen uit om het bestand op te halen:
Klik op de knop Ophalen op de werkbalk van het deelvenster Bestanden.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op het bestand in het deelvenster Bestanden
en selecteer vervolgens Ophalen in het snelmenu.
3. Klik op Ja in het dialoogvenster Afhankelijke bestanden om de afhankelijke bestanden te downloaden. Als u al beschikt over lokale kopieën
van de afhankelijke bestanden, klikt u op Nee. Standaard worden afhankelijke bestanden niet gedownload. U kunt deze optie instellen met
Bewerken > Voorkeuren > Site.
In Dreamweaver worden de geselecteerde bestanden als volgt gedownload:
Als u het systeem van in- en uitchecken gebruikt en u een bestand ophaalt, wordt er een lokale alleen-lezen kopie van het bestand
gedownload. Het bestand blijft beschikbaar op de externe site of de testserver, zodat ook andere teamleden het bestand kunnen
uitchecken.
Als u geen gebruik maakt van in- en uitchecken en u een bestand ophaalt, wordt er een bestand overgebracht met rechten voor lezen en
schrijven.
Opmerking: Als u met anderen samen aan dezelfde bestanden werkt, moet u de optie Het in- en uitchecken van bestanden
inschakelen niet uitschakelen. Als andere leden van uw team het systeem van in- en uitchecken gebruiken voor de site, kunt u dat
systeem ook het beste gebruiken.
Als u de bestandsoverdracht op een gegeven moment wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het dialoogvenster Bestandsactiviteiten op de
achtergrond.
Bestanden ophalen van een externe server via het documentvenster
1. Zorg ervoor dat het document actief is in het documentvenster.
2. Voer een van de volgende handelingen uit om het bestand op te halen:
Selecteer Site > Ophalen.
Klik op het pictogram Bestandsbeheer op de werkbalk van het documentvenster en selecteer Ophalen in het menu dat verschijnt.
Opmerking: Als het huidige bestand geen deel uitmaakt van de huidige site in het deelvenster Bestanden, probeert Dreamweaver vast
te stellen tot welke lokaal gedefinieerde site het huidige bestand behoort. Als het huidige bestand slechts tot één lokale site behoort,
wordt deze site door Dreamweaver geopend en wordt de bewerking Ophalen uitgevoerd.
Het FTP-logboek weergeven
1. Klik op het menu Opties in de rechterbovenhoek van het paneel Bestanden.
2. Selecteer Weergave > FTP-logboek van site.
Opmerking: In het uitgevouwen paneel Bestanden kunt u op de knop FTP-logboek klikken om het logboek weer te geven.
Bestanden op een externe server plaatsen
U kunt bestanden van de lokale site op de externe site plaatsen zonder dat daarmee de uitcheckstatus van het bestand wordt gewijzigd.
Er zijn twee veelvoorkomende situaties waarin u beter de opdracht Plaatsen kunt gebruiken in plaats van Inchecken:
87
Naar boven
U werkt niet samen met anderen aan dezelfde bestanden en u maakt geen gebruik van het systeem voor het in- en uitchecken van
bestanden.
U wilt de huidige versie van het bestand op de server plaatsen, maar u bent van plan om het bestand nog verder te bewerken.
Opmerking: Als u een bestand plaatst dat nog niet op de externe server aanwezig was en u het systeem voor het in- en uitchecken van
bestanden gebruikt, wordt het bestand naar de externe site gekopieerd en vervolgens uitgecheckt, zodat u verder kunt gaan met het
bewerken van dat bestand.
U kunt het deelvenster Bestanden of documentvenster gebruiken om bestanden te plaatsen. Dreamweaver maakt een logboek aan van de
bestandsactiviteiten tijdens de overdracht. Dit logboek kunt u bekijken en opslaan.
Opmerking: U kunt bestandsoverdracht op de achtergrond niet uitschakelen. Als het detaillogboek is geopend in het dialoogvenster
Bestandsactiviteiten op de achtergrond, kunt u dat sluiten om de prestaties te verbeteren.
Dreamweaver legt ook alle activiteiten vast die plaatsvinden tijdens de bestandsoverdracht via FTP. Als er een fout optreedt wanneer u een
bestand overbrengt via FTP, kunt u met behulp van het FTP-logboek van de site vaststellen wat de aard van het probleem is.
Zie www.adobe.com/go/vid0163_nl voor een zelfstudie over het plaatsen van bestanden op een externe server.
Zie www.adobe.com/go/vid0164_nl voor een zelfstudie over het oplossen van publicatieproblemen.
Bestanden plaatsen op een externe server of testserver via het deelvenster Bestanden
1. Selecteer in het deelvenster Bestanden (Venster > Bestanden) de bestanden die u wilt uploaden.
Gewoonlijk selecteert u deze bestanden in de weergave Lokaal, maar u kunt desgewenst de corresponderende bestanden ook in de
weergave Extern selecteren.
Opmerking: U kunt alleen die bestanden plaatsen waarvan de lokale versie recenter is dan de externe versie.
2. Voer een van de volgende handelingen uit om het bestand op de externe server te plaatsen:
Klik op de knop Plaatsen op de werkbalk van het deelvenster Bestanden.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op het bestand in het deelvenster Bestanden
en selecteer vervolgens Plaatsen in het snelmenu.
3. Als het bestand nog niet is opgeslagen, wordt er een dialoogvenster weergegeven (mits u deze voorkeur in de categorie Site van het
dialoogvenster Voorkeuren hebt ingesteld) waarin u de kans krijgt het bestand op te slaan voordat u het op de externe server plaatst. Klik op
Ja om het bestand op te slaan of op Nee als u de vorige opgeslagen versie van het bestand op de externe server wilt plaatsen.
Opmerking: Als u het bestand niet opslaat, worden de wijzigingen die u hebt aangebracht nadat u het bestand voor de laatste keer hebt
opgeslagen, niet op de externe server geplaatst. Het bestand blijft echter open, dus u kunt desgewenst de wijzigingen alsnog opslaan nadat
u het bestand op de server hebt geplaatst.
4. Klik op Ja om samen met de geselecteerde bestanden ook de afhankelijke bestanden te uploaden of klik op Nee als u geen afhankelijke
bestanden wilt uploaden. Standaard worden afhankelijke bestanden niet geladen. U kunt deze optie instellen met Bewerken > Voorkeuren >
Site.
Opmerking: Het is meestal verstandig om afhankelijke bestanden te uploaden wanneer u een nieuw bestand incheckt, maar als de meest
recente versies van de afhankelijke bestanden al op de externe server aanwezig zijn, is het niet nodig om deze bestanden nogmaals te
uploaden.
Als u de bestandsoverdracht op een gegeven moment wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het dialoogvenster Bestandsactiviteiten op de
achtergrond.
Bestanden op een externe server plaatsen via het documentvenster
1. Zorg ervoor dat het document actief is in het documentvenster.
2. Voer een van de volgende handelingen uit om het bestand te plaatsen:
Selecteer Site > Plaatsen.
Klik op het pictogram Bestandsbeheer op de werkbalk van het documentvenster en selecteer Plaatsen in het menu dat verschijnt.
Opmerking: Als het huidige bestand geen deel uitmaakt van de huidige site in het deelvenster Bestanden, probeert Dreamweaver vast
te stellen tot welke lokaal gedefinieerde site het huidige bestand behoort. Als het huidige bestand slechts tot één lokale site behoort,
wordt deze site door Dreamweaver geopend en wordt de bewerking Plaatsen uitgevoerd.
Het FTP-logboek weergeven
1. Klik op het menu Opties in de rechterbovenhoek van het paneel Bestanden.
2. Selecteer Weergave > FTP-logboek van site.
Opmerking: In het uitgevouwen paneel Bestanden kunt u op de knop FTP-logboek klikken om het logboek weer te geven.
De bestandsoverdracht beheren
88
U kunt de status van de bestandsoverdracht weergeven, plus een lijst van overgebrachte bestanden en het resultaat van de bestandsoverdracht
(de overdracht is gelukt, er zijn bestanden overgeslagen of de overdracht is mislukt). U kunt ook een logboek opslaan met bestandsactiviteiten.
Opmerking: U kunt in Dreamweaver andere, niet-servergerelateerde activiteiten uitvoeren terwijl u bestanden overbrengt vanaf of naar een
server.
De bestandsoverdracht annuleren
Klik op Annuleren in het dialoogvenster Bestandsactiviteiten op de achtergrond. Als het dialoogvenster niet wordt weergegeven, klikt u op de
knop Bestandsactiviteit onder in het paneel Bestanden.
Het dialoogvenster Bestandsactiviteiten op de achtergrond tonen tijdens de bestandsoverdracht
Klik op de knop Bestandsactiviteit of Logboek onder in het paneel Bestanden.
Opmerking: U kunt de knop Logboek niet verbergen of verwijderen. Het is een permanent onderdeel van het paneel.
De gegevens weergeven van de laatste keer dat er bestanden zijn overgedragen
1. Klik op de knop Logboek onderaan in het deelvenster Bestanden om het dialoogvenster Bestandsactiviteiten op de achtergrond te openen.
2. Klik op de vervolgkeuzepijl Details.
Een logboek opslaan van laatste keer dat er bestanden zijn overgedragen
1. Klik op de knop Logboek onderaan in het deelvenster Bestanden om het dialoogvenster Bestandsactiviteiten op de achtergrond te openen.
2. Klik op de knop Logboek opslaan om de gegevens in de vorm van een tekstbestand op te slaan.
U kunt de bestandsactiviteiten weergeven door het logboekbestand in Dreamweaver of elke gewenste tekstverwerker te openen.
Meer Help-onderwerpen
Zelfstudie over het plaatsen van bestanden
Zelfstudie over het oplossen van publicatieproblemen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
89
Over dynamische sites
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking:
Voordat u kunt beginnen met het maken van dynamische webpagina's, moeten er enkele voorbereidingen worden getroffen, zoals het instellen
van een webtoepassingsserver en het maken van een verbinding met een database voor ColdFusion-, ASP- en PHP-toepassingen. In Adobe
Dreamweaver worden databaseverbindingen verschillend behandeld, afhankelijk van uw servertechnologie.
De gebruikersinterface van Dreamweaver CC en hoger is vereenvoudigd. Daarom zijn sommige opties die in dit artikel worden
beschreven, niet beschikbaar in Dreamweaver CC en hoger. Zie dit artikel voor meer informatie.
90
Over Dreamweaver-sites
Naar boven
Naar boven
Wat is Dreamweaver-site?
Over lokale en externe mapstructuur
Een Adobe® Dreamweaver®-site is een verzameling van alle bestanden en middelen in uw website. U kunt webpagina's maken op uw computer,
deze pagina's uploaden naar een webserver en de site onderhouden door bijgewerkte bestanden over te brengen nadat u deze hebt opgeslagen.
U kunt ook websites bewerken en onderhouden die zijn gemaakt zonder Dreamweaver.
Wat is Dreamweaver-site?
In Dreamweaver wordt met de term 'site' verwezen naar een lokale of externe opslaglocatie voor de documenten die bij een website horen. Met
een Dreamweaver-site kunt u al uw webdocumenten ordenen en beheren, uw site uploaden naar een webserver, uw koppelingen bijhouden en
onderhouden en bestanden beheren en delen. Als u de functies van Dreamweaver optimaal wilt benutten, moet u een site definiëren.
Opmerking: Voor het definiëren van een Dreamweaver-site, hoeft u alleen maar een lokale map in te stellen. Als u bestanden wilt overbrengen
naar een webserver of als u webtoepassingen wilt ontwikkelen, moet u ook informatie toevoegen voor een externe site en testserver.
Een Dreamweaver-site bestaat uit maximaal drie onderdelen, of mappen, afhankelijk van uw ontwikkelomgeving en het type website dat u
ontwikkelt:
Lokale hoofdmap Hierin slaat u de bestanden op waaraan u werkt. In Dreamweaver wordt deze map uw “lokale site" genoemd. Deze map staat
doorgaans op uw lokale computer, maar kan ook op een netwerkserver staan.
Externe map Hierin slaat u uw bestanden op voor testen, productie, samenwerking, enzovoort. In Dreamweaver wordt deze map uw “externe site"
in het paneel Bestanden genoemd. De externe map staat meestal op de computer waarop de webserver wordt uitgevoerd. De externe map bevat
de bestanden die gebruikers openen op internet.
De lokale en externe map zorgen er samen voor dat u bestanden kunt overbrengen tussen uw lokale vaste schijf en de webserver, waardoor u
gemakkelijker bestanden in uw Dreamweaver-sites kunt beheren. U werkt aan bestanden in de lokale map en publiceert deze vervolgens naar de
externe map wanneer u wilt dat andere mensen ze kunnen bekijken.
Testservermap Dit is de map waarin Dreamweaver dynamische pagina's verwerkt.
Ga naar www.adobe.com/go/learn_dw_comm08_nl voor een zelfstudie over het definiëren van een Dreamweaver-site.
Over lokale en externe mapstructuur
Als u Dreamweaver wilt gebruiken om verbinding te maken met een externe map, geeft u de externe map op in de categorie Servers van het
dialoogvenster Site-instelling. De externe map die u opgeeft (ook wel de 'hostmap' genoemd), moet overeenkomen met de lokale hoofdmap van
uw Dreamweaver-site. (De lokale hoofdmap is de map van het hoogste niveau van uw Dreamweaver-site.) Externe mappen kunnen elke naam
hebben, net zoals lokale mappen. Internetproviders (ISP's) geven de externe mappen van het hoogste niveau voor individuele gebruikersaccounts
doorgaans echter de naam public_html, pub_html of een vergelijkbare naam. Als u zelf een externe server beheert en zelf een naam kunt kiezen
voor de externe map, is het een goed idee om de lokale hoofdmap en de externe map dezelfde naam te geven.
In het volgende voorbeeld ziet u links een lokale hoofdmap en rechts een externe map. De lokale hoofdmap op de lokale computer is rechtstreeks
toegewezen aan de externe map op de webserver, en niet aan een van de submappen van de externe map of aan mappen die in de mapstructuur
boven de externe map liggen.
Opmerking: In het bovenstaande voorbeeld ziet u één lokale hoofdmap op de lokale computer en één externe map van het hoogste niveau op
de externe webserver. Als u echter een aantal Dreamweaver-sites beheert op uw computer, hebt u evenveel externe mappen op de externe server
91
nodig. In zo'n geval is het bovenstaande voorbeeld niet van toepassing en maakt u in plaats daarvan verschillende externe mappen binnen de
map public_html, waarna u die toewijst aan de desbetreffende lokale hoofdmappen op uw lokale computer.
Als u een externe verbinding voor het eerst tot stand brengt, is de externe map op de webserver meestal leeg. Als u vervolgens met
Dreamweaver alle bestanden in uw lokale hoofdmap uploadt, wordt de externe map gevuld met al uw webbestanden. De mapstructuur van de
externe map en die van de lokale hoofdmap moeten altijd hetzelfde zijn. (De bestanden en mappen in uw lokale hoofdmap moeten dus altijd één
op één overeenkomen met de bestanden en mappen in uw externe map.) Als de structuur van de externe map niet overeenkomt met de structuur
van de lokale hoofdmap, worden in Dreamweaver de bestanden geüpload naar de verkeerde locatie en zijn de bestanden mogelijk niet zichtbaar
voor bezoekers van de site. Daarnaast kunnen paden naar afbeeldingen en koppelingen gemakkelijk worden verbroken als map- en
bestandsstructuren niet gelijk zijn.
Dreamweaver kan geen verbinding maken met de externe map als deze nog niet bestaat. Als u geen speciale map hebt die fungeert als externe
map op de webserver, moet u een map maken of de serverbeheerder van uw internetprovider vragen om een map voor u te maken.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
92
Een testserver instellen
Naar boven
Opmerking:
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
De thuismap
Een virtuele map
Een testserver instellen
Over de URL voor de testserver
Als u dynamische pagina's wilt ontwikkelen, heeft Dreamweaver de services van een testserver nodig voor het genereren en weergeven van
dynamische inhoud terwijl u werkt. De testserver kan uw lokale computer, een ontwikkelingsserver, een staging-server of een productieserver zijn.
Zie het Dreamweaver Developer Center-artikel van David Power, Setting up a local testing server in Dreamweaver CS5 (Een lokale testserver
instellen in Dreamweaver CS5) voor gedetailleerde informatie over het doel van een testserver.
Een testserver instellen
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Klik op Nieuw om een nieuwe site in te stellen of selecteer een bestaande Dreamweaver-site en klik op het pictogram Bewerken.
3. Selecteer in het dialoogvenster Site-instelling de categorie Servers en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Nieuwe server toevoegen om een nieuwe server toe te voegen
Selecteer een bestaande server en klik op de knop Bestaande server bewerken
4. Geef de benodigde basisopties op en klik op de knop Geavanceerd.
Als u een testserver opgeeft, moet u een URL invoeren in het scherm Standaard. Zie de volgende sectie voor meer informatie.
5. Selecteer bij Testserver het servermodel dat u voor de webtoepassing wilt gebruiken.
Vanaf Dreamweaver CS5 wordt in Dreamweaver geen ASP.NET-, ASP-, JavaScript of JSP-servergedrag meer geïnstalleerd.
(U kunt handmatig afgekeurd servergedrag opnieuw inschakelen als u dat wilt, maar houd er rekening mee dat Dreamweaver geen officiële
ondersteuning meer biedt voor dit gedrag.) Als u echter met ASP.NET-, ASP-, JavaScript- of JSP-pagina's werkt, blijft Dreamweaver voor
deze pagina's ondersteuning bieden van Live View, codekleuren en coderingstips. U hoeft in het dialoogvenster Sitedefinitie niet ASP.NET,
ASP, JavaScript of JSP te selecteren om deze functies in te schakelen.
6. Klik op Opslaan om het scherm Geavanceerd te sluiten. Geef vervolgens bij de categorie Servers de server die u zojuist hebt toegevoegd of
bewerkt, op als testserver.
Over de URL voor de testserver
U moet een URL opgeven, zodat Dreamweaver de services van een testserver kan gebruiken voor het weergeven van gegevens en voor het
maken van verbindingen met databases terwijl u werkt. Dreamweaver gebruikt de verbinding die tijdens het ontwerpen wordt gemaakt om u
nuttige informatie te leveren over de database, zoals de namen van de tabellen in de database en de namen van de kolommen in de tabellen.
Een URL voor een testserver bestaat uit de domeinnaam en een van de submappen of virtuele mappen van de thuismap van uw website.
De terminologie die in Microsoft IIS wordt gebruikt, kan per server verschillen, maar voor de meeste webservers gelden dezelfde
concepten.
De map op de server die is toegewezen aan de domeinnaam van uw site. Stel dat de map die u wilt gebruiken voor het verwerken
van dynamische pagina's c:\sites\company\ is en dat deze map uw thuismap is (deze map is dus toegewezen aan de domeinnaam van uw site,
bijvoorbeeld www.mystartup.com). In dit geval is het URL-voorvoegsel http://www.mystartup.com/.
Als de map die u wilt gebruiken voor het verwerken van dynamische pagina's een submap van uw thuismap is, voegt u de submap toe aan de
URL. Stel dat uw thuismap c:\sites\bedrijf\ is, de site van uw bedrijf www.mystartup.com is en de map die u wilt gebruiken voor het verwerken van
dynamische pagina's c:\sites\bedrijf\voorraad is. Voer de volgende URL in:
http://www.mystartup.com/inventory/
Als de map die u wilt gebruiken voor het verwerken van dynamische pagina's niet uw thuismap of een van de submappen daarvan is, moet u een
virtuele map maken.
Een map die zich niet fysiek bevindt binnen de thuismap van de server, hoewel de map wel in de URL lijkt te staan. Als u een
virtuele map wilt maken, geeft u een alias voor het pad van de map op in de URL. Stel dat uw thuismap c:\sites\bedrijf is, de verwerkingsmap
d:\apps\voorraad en u een alias voor deze map maakt met de naam magazijn. Voer de volgende URL in:
93
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Localhost
Opmerking:
http://www.mystartup.com/warehouse/
Verwijst naar de thuismap in uw URL's als de client (meestal een browser, maar in dit geval Dreamweaver) wordt uitgevoerd op
hetzelfde systeem als uw webserver. Stel dat Dreamweaver wordt uitgevoerd op hetzelfde Windows-systeem als de webserver, uw thuismap
c:\sites\bedrijf is en dat u een virtuele map met de naam magazijn hebt gedefinieerd om te verwijzen naar de map die u wilt gebruiken voor het
verwerken van dynamische pagina's. Hieronder ziet u de URL's die u dan moet invoeren voor bepaalde webservers:
Standaard wordt de ColdFusion MX 7-webserver uitgevoerd op poort 8500, de Apache-webserver op poort 80 en de Jakarta
Tomcat-webserver op poort 8080.
Voor Macintosh-gebruikers die de Apache-webserver uitvoeren, is de persoonlijke thuismap Users/MijnGebruikersnaam/Sites, waarbij
MijnGebruikersnaam de Macintosh-gebruikersnaam is. Als u Mac OS 10.1 of hoger installeert, wordt er automatisch een alias met de naam
~MijnGebruikersnaam gedefinieerd voor deze map. Uw standaard-URL in Dreamweaver is daarom:
http://localhost/~MijnGebruikersnaam/
Als de map die u wilt gebruiken voor het verwerken van dynamische pagina's Users:MijnGebruikersnaam:Sites:voorraad is, is de URL:
http://localhost/~MijnGebruikersnaam/voorraad/
Een toepassingsserver kiezen
Webserver URL
ColdFusion MX 7 http://localhost:8500/warehouse/
IIS http://localhost/warehouse/
Apache (Windows) http://localhost:80/warehouse/
Jakarta Tomcat (Windows) http://localhost:8080/warehouse/
94
Instellingen van Dreamweaver-sites importeren en exporteren
Twitter™ and Facebook posts are not covered under the terms of Creative Commons.
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Uw site-instellingen exporteren
Site-instellingen importeren
U kunt uw site-instellingen exporteren als een XML-bestand dat u later kunt importeren in Dreamweaver. Door sites te exporteren of importeren,
kunt u site-instellingen overbrengen naar andere computers of productversies, site-instellingen delen met andere gebruikers en een back-up van
de site-instellingen maken.
U kunt met de functie voor importeren/exporteren geen sitebestanden importeren of exporteren. Met deze functie kunt u alleen site-instellingen
importeren of exporteren zodat u sites niet opnieuw hoeft te maken in Dreamweaver en dus tijd kunt besparen. Zie Een lokale versie van uw site
instellen voor informatie over het maken van een nieuwe site in Dreamweaver.
Exporteer uw site-instellingen regelmatig, zodat u een back-upexemplaar hebt als er iets met de site gebeurt.
Uw site-instellingen exporteren
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Selecteer een of meer sites waarvan u de instellingen wilt exporteren en klik op Exporteren (CS5/CS5.5) of de knop Exporteren (CS6 en
hoger):
Als u meer dan één site wilt selecteren, houdt u Control (Windows) of Command (Macintosh) ingedrukt terwijl u op de sites klikt.
Als u een reeks sites wilt selecteren, houdt u Shift ingedrukt terwijl u op de eerste en laatste site in de reeks klikt.
3. Als u voor uzelf een back-up van uw site-instellingen wilt maken, selecteert u de eerste optie in het dialoogvenster Site exporteren en klikt u
op OK. Dreamweaver slaat de aanmeldingsgegevens voor de externe server op, zoals de gebruikersnaam en het wachtwoord, maar ook de
lokale padgegevens.
4. Als u uw instellingen wilt delen met andere gebruikers, selecteert u de tweede optie in het dialoogvenster Site exporteren en klikt u op OK.
(Dreamweaver slaat geen informatie op die niet werkt voor andere gebruikers, zoals uw aanmeldingsgegevens voor de externe server en
lokale paden.)
5. Blader voor elke site waarvan u de instellingen wilt exporteren naar een locatie waar u het sitebestand wilt opslaan en klik op Opslaan.
(Dreamweaver slaat de instellingen van elke site op als een XML-bestand, met de bestandsextensie .ste.)
6. Klik op Gereed.
Sla het *.ste-bestand op in de hoofdmap van uw site of op uw bureaublad zodat u het gemakkelijk kunt vinden. Als u niet meer
weet waar u het bestand hebt opgeslagen, zoekt u op uw computer naar bestanden met de extensie *.ste.
Site-instellingen importeren
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Klik op Importeren (CS5/CS5.5) of de knop Site importeren (CS6 en hoger).
3. Blader naar een of meer sites (gedefinieerd in bestanden met de bestandsextensie .ste) waarvan u de instellingen wilt importeren en
selecteer de sites.
Als u meer dan één site wilt selecteren, houdt u Control (Windows) of Command (Macintosh) ingedrukt terwijl u op de .ste-bestanden klikt.
Als u een reeks sites wilt selecteren, houdt u Shift ingedrukt terwijl u op het eerste en laatste bestand in de reeks klikt.
4. Klik op Openen en vervolgens op Gereed.
Als Dreamweaver de site-instellingen heeft geïmporteerd, worden de sitenamen weergegeven in het dialoogvenster Sites beheren.
Over Dreamweaver-sites
Een back-up van sitedefinities maken en sitedefinities herstellen
95
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
96
Een bestaande externe website bewerken
Twitter™ and Facebook posts are not covered under the terms of Creative Commons.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Opmerking:
U kunt met Dreamweaver een bestaande externe site (of een tak van een externe site) naar uw lokale vaste schijf kopiëren en daar bewerken,
ook als de oorspronkelijke site niet met Dreamweaver is gemaakt. Voordat u de site kunt bewerken, moet u beschikken over de juiste
verbindingsgegevens en verbinding maken met de externe server van de site.
1. Maak een lokale map voor de bestaande site en stel de map in als de lokale map voor de site. (Zie Een lokale versie van uw site instellen.)
u moet de volledige structuur van de desbetreffende tak van de bestaande externe site lokaal dupliceren.
2. Stel een externe map in en gebruik daarvoor de externe toegangsgegevens van de bestaande site. U moet verbinding maken met de
externe site om de bestanden te downloaden naar uw computer voordat u ze kunt bewerken. (Zie Verbinding maken met een externe
server.)
Zorg dat u de juiste hoofdmap kiest voor de externe site.
3. Klik in het deelvenster Bestanden (Venster > Bestanden) op de knop voor de externe host (voor FTP-toegang) of de knop Vernieuwen (voor
netwerktoegang) op de werkbalk om de externe site weer te geven.
4. Bewerk de site:
Als u met de volledige site wilt werken, selecteert u de hoofdmap van de externe site in het deelvenster Bestanden en klikt u op
Bestand(en) ophalen op de werkbalk om de hele site naar uw lokale vaste schijf te downloaden.
Als u met slechts één van de bestanden of mappen van de site wilt werken, gaat u in de weergave Extern van het deelvenster
Bestanden naar het bestand of de map en klikt u op Bestand(en) ophalen op de werkbalk om dat bestand naar uw lokale vaste schijf te
downloaden.
Dreamweaver dupliceert automatisch zoveel van de externe sitestructuur als nodig is om het gedownloade bestand in het juiste gedeelte van de
sitehiërarchie te plaatsen. Als u een gedeelte van een site bewerkt, moet u in het algemeen afhankelijke bestanden, zoals afbeeldingsbestanden,
opnemen.
Over Dreamweaver-sites
Een bestaande website bewerken (Dreamweaver-blog)
97
Verbinding maken met een externe server
Opmerking:
Naar boven
Een externe server (die vaak de webserver wordt genoemd) is de server waarop u uw sitebestanden publiceert zodat anderen deze online kunnen
weergeven. De externe server is gewoon een computer zoals uw lokale computer die een verzameling bestanden en mappen bevat. Bijvoorbeeld
een FTP-server of een WebDav-server.
U kunt op de externe server een map voor uw site op dezelfde wijze opgeven als een map voor uw lokale site op uw lokale computer. In
Dreamweaver wordt een externe map die u opgeeft, een externe site genoemd.
Als u een externe map instelt, moet u een verbindingsmethode voor Dreamweaver selecteren voor het uploaden en downloaden van bestanden
naar uw webserver. De standaardverbindingsmethode is FTP, maar Dreamweaver biedt ook ondersteuning voor de verbindingsmethoden
lokaal/netwerk, FTPS, SFTP, WebDav en RDS. Als u niet weet welke verbindingsmethode u moet gebruiken, moet u contact op nemen met uw
internetprovider of serverbeheerder.
Een verbindingsmethode opgeven
Geavanceerde serveropties instellen
Een verbinding maken of verbreken met een externe map met netwerktoegang
Een verbinding maken of verbreken met een externe map met FTP-toegang
Problemen met het instellen van de externe map oplossen
Dreamweaver ondersteunt ook verbindingen met IPv6-servers. Ondersteunde verbindingstypen zijn onder andere FTP, SFTP,
WebDav en RDS. Zie www.ipv6.org/ voor meer informatie.
Voor informatie over het instellen van een testserver gaat u naar Testserver instellen. Voor een videozelfstudie klikt u hier.
Een verbindingsmethode opgeven
FTP-verbindingen
Gebruik deze instelling als u met FTP verbinding maakt met uw webserver.
Opmerking: Business Catalyst ondersteunt alleen SFTP. Als u Business Catalyst gebruikt, raadpleeg dan de sectie over SFTP-verbindingen op
deze pagina.
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Klik op Nieuw om een nieuwe site in te stellen of selecteer een bestaande Dreamweaver-site en klik op het pictogram Bewerken.
3. Selecteer de categorie Servers in het dialoogvenster Site-instelling en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Nieuwe server toevoegen om een nieuwe server toe te voegen
Selecteer een bestaande server en klik op de knop Bestaande server bewerken
De volgende illustratie laat het scherm Standaard van de categorie Servers zien waarin de tekstvelden al zijn ingevuld.
Scherm Standaard van de categorie Server in het dialoogvenster Site-instelling.
98
Opmerking:
Opmerking:
Opmerking:
4. Geef een naam voor de nieuwe server op in het tekstvak Servernaam. U kunt elke gewenste naam kiezen.
5. Selecteer FTP in het pop-upmenu Verbinding maken via.
6. Voer in het tekstvak FTP-adres het adres in van de FTP-server waarnaar u bestanden voor uw website uploadt.
Het FTP-adres is de volledige internetnaam van een computersysteem, bijvoorbeeld ftp.mindspring.com. Voer het volledige adres in zonder
extra tekst. Voeg vooral geen protocolnaam toe vóór het adres.
Als u niet weet wat het FTP-adres is, neemt u contact op met uw webhostingbedrijf.
Poort 21 is de standaardpoort voor het ontvangen van FTP-verbindingen. U kunt het standaardpoortnummer bewerken in het
tekstvak aan de rechterkant. Wanneer u de instellingen opslaat, wordt in het vak een dubbele punt weergegeven en wordt het nieuwe
poortnummer toegevoegd aan het FTP-adres (bijvoorbeeld ftp.mindspring.com:29).
7. Voer in de tekstvakken Gebruikersnaam en Wachtwoord de gebruikersnaam en het wachtwoord in die u gebruikt om verbinding te maken
met de FTP-server.
8. Klik op Testen om uw FTP-adres, gebruikersnaam en wachtwoord te testen.
U ontvangt uw FTP-adres, gebruikersnaam en wachtwoord van de systeembeheerder van het bedrijf dat als host optreedt voor
uw site. Niemand anders heeft toegang tot deze gegevens. Voer de informatie exact in zoals de systeembeheerder deze aan u heeft
gegeven.
9. Dreamweaver slaat standaard wachtwoord op. Schakel de optie Opslaan uit als u liever hebt dat Dreamweaver u elke keer dat u verbinding
maakt met de externe server, om een wachtwoord vraagt.
10. Voer in het tekstvak Hoofddirectory de directory (map) van de externe site in waar u documenten opslaat die zichtbaar zijn voor het publiek.
Als u niet zeker weet wat u moet invoeren als hoofddirectory, neemt u contact op met de beheerder van de server of laat u het tekstvak leeg.
Op sommige servers is de hoofdmap gelijk aan de map waar u aanvankelijk verbinding mee maakt met FTP. U kunt daar achterkomen door
verbinding te maken met de server. Als er een map met een naam als public_html of www of uw gebruikersnaam wordt weergegeven in de
weergave Extern bestand in het deelvenster Bestanden, is dat waarschijnlijk de map die u moet invoeren in het tekstvak Hoofddirectory.
11. Voer in het tekstvak URL de URL van uw website in (bijvoorbeeld http://www.mysite.com). Dreamweaver gebruikt de URL om
hoofdmapafhankelijke relatieve koppelingen te maken en om koppelingen te controleren als u de koppelingencontrole gebruikt.
Zie Categorie Geavanceerde instellingen voor een meer gedetailleerde uitleg van deze optie.
12. Vouw de sectie Meer opties uit als u nog meer opties moet instellen.
13. Selecteer Passieve FTP gebruiken als bij uw proxyconfiguratie het gebruik van passieve FTP verplicht is.
Met passieve FTP kan uw lokale software de FTP-verbinding opzetten in plaats van dat aan de externe server wordt gevraagd de verbinding
op te zetten. Als u twijfelt of u passieve FTP moet gebruiken, vraagt u dit na bij uw systeembeheerder of probeert u het met de optie
Passieve FTP gebruiken in- en uitgeschakeld.
Ga voor meer informatie naar TechNote 15220 op de Adobe-website op www.adobe.com/go/tn_15220_nl.
14. Selecteer IPv6-overdrachtsmodus gebruiken als u een IPv6-FTP-server gebruikt.
Bij de implementatie van versie 6 van het Internet Protocol (IPv6), hebben EPRT en EPSV de FTP-opdrachten PORT en PASV vervangen.
Als u dus probeert verbinding te maken met een IPv6-FTP-server, moet u de opdrachten EPSV (Extended Passive) en EPRT (Extended
Active) gebruiken voor uw gegevensverbinding.
Zie www.ipv6.org/ voor meer informatie.
15. Selecteer Proxy gebruiken als een een proxyhost of -poort wilt opgeven.
Als u meer informatie wilt, klikt u op de koppeling om naar het dialoogvenster Voorkeuren te gaan en klikt u vervolgens op de knop Help in
de categorie Site van het dialoogvenster Voorkeuren.
16. Klik op Opslaan om het scherm Standaard te sluiten. Geef vervolgens bij de categorie Servers op of de server die u zojuist hebt
toegevoegd, een externe server, testserver of beide is.
Zie TechNote kb405912 op de Adobe-website op www.adobe.com/go/kb405912 voor hulp bij het oplossen van problemen met FTP-verbindingen.
SFTP-verbindingen
Selecteer de optie Beveiligde FTP (SFTP) gebruiken als voor de configuratie van uw server/firewall het gebruik van beveiligde FTP is vereist.
SFTP maakt gebruik van codering en identiteitssleutels voor het beveiligen van een verbinding met uw externe server/testserver.
Deze optie kan alleen worden geselecteerd als er op uw server een SFTP-service actief is. Als u twijfelt of op uw server SFTP actief
is, vraagt u dit na bij uw systeembeheerder.
U kunt nu koppelingen naar een SFTP-server verifiëren op basis van een identiteitssleutel (met of zonder een wachtwoordzin).
Dreamweaver ondersteunt alleen OpenSSH-sleutelbestanden.
1. Selecteer Site > Sites beheren.
99
2. Klik op Nieuw om een nieuwe site in te stellen of selecteer een bestaande Dreamweaver-site en klik op Bewerken.
3. Selecteer de categorie Servers in het dialoogvenster Site-instelling en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Nieuwe server toevoegen om een nieuwe server toe te voegen
Selecteer een bestaande server en klik op de knop Bestaande server bewerken
4. Geef een naam voor de nieuwe server op in het tekstvak Servernaam. U kunt elke gewenste naam gebruiken.
5. Selecteer SFTP in het pop-upmenu Verbinding maken via.
6. Geef de overige opties in het dialoogvenster op op basis van een van de van toepassing zijnde scenario's hieronder:
Scenario 1: Geen sleutel, maar heeft gebruikersnaam en wachtwoord
Scenario 2: Een sleutel waarvoor geen wachtwoordzin is vereist
Scenario 3: Een sleutel waarvoor een wachtwoordzin is vereist
Scenario 1
U hebt geen sleutel en wilt een SFTP-verbinding tot stand brengen met alleen de referenties, een combinatie van gebruikersnaam en wachtwoord.
Gebruik in dit geval de verificatiemethode met gebruikersnaam en wachtwoord.
Site-instelling met SFTP-verbinding - gebruikersnaam en wachtwoord
1. Voer een beschrijvende naam voor de server in.
2. Klik in de lijst Verbinden op SFTP en geef een geldig SFTP-adres en een geldige poort op.
3. Klik voor de verificatiemethode op Gebruikersnaam en wachtwoord en geef vervolgens de gebruikersnaam en het wachtwoord op.
Als u de verbinding wilt controleren, klikt u op Testen.
4. Voer een geldige hoofdmap in.
5. Voer een geldige URL in.
6. Klik op Opslaan.
Scenario 2
U hebt een sleutel waarvoor geen wachtwoordzin nodig is. En u wilt een SFTP-verbinding tot stand brengen met de combinatie van
gebruikersnaam en identiteitsbestand. In dit geval gebruikt u de verificatiemethode Persoonlijke-sleutelbestand.
100
Opmerking:
Site-instelling met SFTP-verbinding - identiteitsbestand
1. Voer een beschrijvende naam voor de server in.
2. Klik in de lijst Verbinden op SFTP en geef een geldig SFTP-adres en een geldige poort op.
3. Klik voor de verificatiemethode op Persoonlijke-sleutelbestand en geef dan het volgende op:
Gebruikersnaam
Een geldig identiteitsbestand
Laat de Wachtwoordzin leeg en selecteer Wachtwoordzin opslaan
Dreamweaver ondersteunt alleen OpenSSH-sleutelbestanden.
Als u de verbinding wilt controleren, klikt u op Testen.
4. Voer een geldige hoofdmap in.
5. Voer een geldige URL in.
6. Klik op Opslaan.
Scenario 3
U hebt een sleutel waarvoor een wachtwoordzin is vereist. En u wilt een SFTP-verbinding tot stand brengen met de combinatie van
gebruikersnaam identiteitsbestand en de wachtwoordzin voor de sleutel. In dit geval gebruikt u de verificatiemethode Persoonlijke-sleutelbestand.
101
Opmerking:
Opmerking:
Opmerking:
Site-instelling met SFTP-verbinding - identiteitsbestand en wachtwoordzin
1. Voer een beschrijvende naam voor de server in.
2. Klik in de lijst Verbinden op SFTP en geef een geldig SFTP-adres en een geldige poort op.
3. Klik voor de verificatiemethode op Persoonlijke-sleutelbestand en geef dan het volgende op:
Gebruikersnaam
Een geldig identiteitsbestand
Wachtwoordzin voor het identiteitsbestand
Dreamweaver ondersteunt alleen OpenSSH-sleutelbestanden.
Als u de verbinding wilt controleren, klikt u op Testen.
4. Voer een geldige hoofdmap in.
5. Voer een geldige URL in.
6. Klik op Opslaan.
Poort 22 is de standaardpoort voor het ontvangen van SFTP-verbindingen.
De overige opties zijn gelijk aan de opties voor FTP-verbindingen. Zie de voorgaande sectie voor meer informatie.
FTPS-verbindingen
FTPS (FTP over SSL) biedt ondersteuning voor codering en verificatie, in tegenstelling tot SFTP dat alleen ondersteuning biedt voor codering.
Als u FTPS gebruikt voor gegevensoverdracht, kunt u uw referenties coderen en de gegevens die worden overgedragen naar de server. Daarnaast
kunt u ervoor kiezen om de referenties en verbindingen van de server te verifiëren. De referenties van een server worden gevalideerd tegen de
huidige verzameling vertrouwde CA-servercertificaten in de database van Dreamweaver. Certificeringsinstanties (CA's), zoals VeriSign, Thawte
enzovoort, geven digitaal ondertekende servercertificaten uit
Deze procedure beschrijft de specifieke opties voor FTPS. Zie de voorgaande sectie voor meer informatie over de gewone FTP-
opties.
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Klik op Nieuw om een nieuwe site in te stellen of selecteer een bestaande Dreamweaver-site en klik op Bewerken.
3. Selecteer de categorie Servers in het dialoogvenster Site-instelling en voer een van de volgende handelingen uit:
102
FTP over SSL/TLS (impliciete codering)
FTP over SSL/TLS (expliciete codering)
Geen
Vertrouwde server
Alleen opdrachtkanaal coderen
Alleen gebruikersnaam en wachtwoord coderen
Klik op de knop ‘+’ (Nieuwe server toevoegen) om een nieuwe server toe te voegen.
Selecteer een bestaande server en klik op de knop Bestaande server bewerken.
4. Typ een naam voor de nieuwe server in het vak Servernaam.
5. Selecteer bij Verbinding maken via een van de volgende opties op basis van uw vereiste.
De server verbreekt de verbinding als het beveiligingsverzoek niet is ontvangen.
Als de client niet om beveiliging vraagt, kan de server doorgaan met een onveilige transactie of
de verbinding weigeren of beperken.
6. Geef bij Verificatie een van de volgende opties op:
De ondertekende of zelfondertekende serverreferenties worden weergegeven. Als u de referenties van de server accepteert, wordt
het certificaat toegevoegd aan een certificaatopslagplaats, trustedSites.db, in Dreamweaver. Dreamweaver maakt rechtstreeks
verbinding met de server wanneer u de volgende keer verbinding met deze server verbinding wilt maken.
Opmerking: als de referenties van een zelfondertekend certificaat zijn gewijzigd op de server, moet u de nieuwe referenties accepteren.
Het aangeboden certificaat wordt gevalideerd tegen de huidige verzameling vertrouwde CA-servercertificaten in de
database van Dreamweaver. De lijst met vertrouwde servers wordt opgeslagen in het bestand cacerts.pem.
Opmerking: er wordt een foutbericht weergegeven als u Vertrouwde server hebt geselecteerd en verbinding maakt met een zelfondertekend
certificaat.
7. Vouw het gedeelte Meer opties uit als u nog meer opties wilt instellen.
Selecteer deze optie als u alleen de opdrachten die worden overgedragen, wilt coderen. Gebruik deze
optie als de gegevens die u overdraagt, al gecodeerd zijn of geen gevoelige informatie bevatten.
Selecteer deze optie als u alleen uw gebruikersnaam en wachtwoord wilt coderen.
8. Klik op Opslaan om het scherm Standaard te sluiten. Geef vervolgens bij de categorie Servers op of de server die u hebt toegevoegd of
bewerkt, een externe server, testserver of beide is.
Zie TechNote kb405912 op de Adobe-website op www.adobe.com/go/kb405912 voor hulp bij het oplossen van problemen met FTP-verbindingen.
Lokale of netwerkverbindingen
Gebruik deze instelling om verbinding te maken met een netwerkmap, of als u bestanden opslaat of uw testserver uitvoert op uw lokale computer.
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Klik op Nieuw om een nieuwe site in te stellen of selecteer een bestaande Dreamweaver-site en klik op Bewerken.
3. Selecteer de categorie Servers in het dialoogvenster Site-instelling en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Nieuwe server toevoegen om een nieuwe server toe te voegen
Selecteer een bestaande server en klik op de knop Bestaande server bewerken
4. Geef een naam voor de nieuwe server op in het tekstvak Servernaam. U kunt elke gewenste naam gebruiken.
5. Selecteer Lokaal/netwerk in het pop-upmenu Verbinding maken via.
6. Klik op het mappictogram naast het tekstvak Servermap om naar de map waarin u uw sitebestanden opslaat te bladeren en deze te
selecteren.
7. Voer in het tekstvak URL de URL van uw website in (bijvoorbeeld http://www.mysite.com). Dreamweaver gebruikt de URL om
hoofdmapafhankelijke relatieve koppelingen te maken en om koppelingen te controleren als u de koppelingencontrole gebruikt.
Zie Categorie Geavanceerde instellingen voor een meer gedetailleerde uitleg van deze optie.
8. Klik op Opslaan om het scherm Standaard te sluiten. Geef vervolgens bij de categorie Servers op of de server die u zojuist hebt
toegevoegd, een externe server, testserver of beide is.
WebDAV-verbindingen
Gebruik deze instelling als u verbinding maakt met uw webserver via het WebDAV-protocol (Web-based Distributed Authoring and Versioning).
Voor deze verbindingsmethode moet u een server hebben die dit protocol ondersteunt, zoals Microsoft Internet Information Server (IIS) 5.0 of een
op de juiste manier geconfigureerde installatie van Apache-webserver.
Opmerking: als u WebDAV als verbindingsmethode selecteert en Dreamweaver gebruikt in een omgeving met meerdere gebruikers, moet u ook
ervoor zorgen dat alle gebruikers WebDAV selecteren als verbindingsmethode. Als sommige gebruikers WebDAV selecteren en andere gebruikers
103
Opmerking:
andere verbindingsmethoden selecteren (bijvoorbeeld FTP), werkt de functie van Dreamweaver voor het in- en uitchecken van bestanden niet
goed, omdat WebDAV een eigen vergrendelingssysteem gebruikt.
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Klik op Nieuw om een nieuwe site in te stellen of selecteer een bestaande Dreamweaver-site en klik op Bewerken.
3. Selecteer de categorie Servers in het dialoogvenster Site-instelling en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Nieuwe server toevoegen om een nieuwe server toe te voegen
Selecteer een bestaande server en klik op de knop Bestaande server bewerken
4. Geef een naam voor de nieuwe server op in het tekstvak Servernaam. U kunt elke gewenste naam gebruiken.
5. Selecteer WebDAV in het pop-upmenu Verbinding maken via.
6. Voer voor de URL de volledige URL in naar de map op de WebDAV-server waarmee u verbinding wilt maken.
Deze URL bevat het protocol, de poort en de map (als het niet om de hoofdmap gaat). Bijvoorbeeld http://webdav.mijndomein.net/mijnsite.
7. Voer uw gebruikersnaam en wachtwoord in.
Deze informatie is voor serververificatie en heeft geen betrekking op Dreamweaver. Als u niet zeker bent van uw gebruikersnaam en
wachtwoord, raadpleegt u uw systeembeheerder of webbeheerder.
8. Klik op Testen om uw verbindingsinstellingen te testen.
9. Selecteer de optie Opslaan als u wilt dat Dreamweaver uw wachtwoord onthoudt elke keer dat u een nieuwe sessie start.
10. Voer in het tekstvak URL de URL van uw website in (bijvoorbeeld http://www.mysite.com). Dreamweaver gebruikt de URL om
hoofdmapafhankelijke relatieve koppelingen te maken en om koppelingen te controleren als u de koppelingencontrole gebruikt.
Zie Categorie Geavanceerde instellingen voor een meer gedetailleerde uitleg van deze optie.
11. Klik op Opslaan om het scherm Standaard te sluiten. Geef vervolgens bij de categorie Servers op of de server die u zojuist hebt
toegevoegd, een externe server, testserver of beide is.
RDS-verbindingen
Gebruik deze instelling als u verbinding maakt met uw webserver via RDS (Remote Development Services). Voor deze verbindingsmethode moet
uw externe server zich op een computer bevinden waarop Adobe® ColdFusion® wordt uitgevoerd.
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Klik op Nieuw om een nieuwe site in te stellen of selecteer een bestaande Dreamweaver-site en klik op Bewerken.
3. Selecteer de categorie Servers in het dialoogvenster Site-instelling en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Nieuwe server toevoegen om een nieuwe server toe te voegen
Selecteer een bestaande server en klik op de knop Bestaande server bewerken
4. Geef een naam voor de nieuwe server op in het tekstvak Servernaam. U kunt elke gewenste naam gebruiken.
5. Selecteer RDS in het pop-upmenu Verbinding maken via.
6. Klik op de knop Instellingen en geef de volgende informatie op in het dialoogvenster RDS-server configureren:
Voer de naam in van de hostcomputer waarop uw webserver is geïnstalleerd.
De hostnaam is waarschijnlijk een IP-adres of een URL. Als u niet zeker bent, raadpleegt u uw beheerder.
Voer het poortnummer in waarmee u verbinding maakt.
Voer de externe hoofdmap in als de hostmap.
Bijvoorbeeld c:\inetpub\wwwroot\myHostDir\.
Voer uw RDS-gebruikersnaam en -wachtwoord in.
deze opties worden mogelijk niet weergegeven als u uw gebruikersnaam en wachtwoord hebt ingesteld bij de
beveiligingsinstellingen voor ColdFusion-beheer.
Schakel de optie Opslaan in als u wilt dat Dreamweaver uw instellingen onthoudt.
7. Klik op OK om het dialoogvenster RDS-server configureren te sluiten.
8. Voer in het tekstvak URL de URL van uw website in (bijvoorbeeld http://www.mysite.com). Dreamweaver gebruikt de URL om
hoofdmapafhankelijke relatieve koppelingen te maken en om koppelingen te controleren als u de koppelingencontrole gebruikt.
Zie Categorie Geavanceerde instellingen voor een meer gedetailleerde uitleg van deze optie.
9. Klik op Opslaan om het scherm Standaard te sluiten. Geef vervolgens bij de categorie Servers op of de server die u zojuist hebt
toegevoegd, een externe server, testserver of beide is.
Microsoft Visual SourceSafe-verbindingen
104
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Microsoft Visual SourceSafe wordt niet meer ondersteund vanaf Dreamweaver CS5.
Geavanceerde serveropties instellen
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Klik op Nieuw om een nieuwe site in te stellen of selecteer een bestaande Dreamweaver-site en klik op Bewerken.
3. Selecteer de categorie Servers in het dialoogvenster Site-instelling en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Nieuwe server toevoegen om een nieuwe server toe te voegen
Selecteer een bestaande server en klik op de knop Bestaande server bewerken
4. Geef de benodigde basisopties op en klik op de knop Geavanceerd.
5. Selecteer Synchronisatie-informatie bijhouden als u uw lokale en externe bestanden automatisch wilt synchroniseren. (Deze optie is
standaard geselecteerd.)
6. Selecteer Automatisch bestanden uploaden naar de server bij het opslaan als u wilt dat Dreamweaver uw bestand uploadt naar de externe
site als u het bestand opslaat.
7. Selecteer de optie Het uitchecken van bestanden inschakelen als u het systeem voor in- en uitchecken wilt activeren.
8. Als u een testserver gebruikt, selecteert u een servermodel in het pop-upmenu Servermodel. Zie Een testserver instellen voor meer
informatie.
Een verbinding maken of verbreken met een externe map met netwerktoegang
U hoeft geen verbinding te maken met de externe map. U hebt altijd verbinding. Klik op de knop Vernieuwen om uw externe bestanden weer
te geven.
Een verbinding maken of verbreken met een externe map met FTP-toegang
In het paneel Bestanden:
Klik op Hiermee maakt u verbinding met de externe host op de werkbalk om verbinding te maken.
Klik op Verbinding verbreken op de werkbalk als u de verbinding wilt verbreken.
Problemen met het instellen van de externe map oplossen
De volgende lijst bevat informatie over algemene problemen die u kunt tegenkomen bij het instellen van een externe map en over hoe u die kunt
oplossen.
Bezoek de Adobe-website op www.adobe.com/go/kb405912 voor een uitgebreide technische bijlage met specifieke oplossingen voor FTP-
problemen.
De FTP-implementatie van Dreamweaver werkt mogelijk niet goed met bepaalde proxyservers, firewalls met meerdere niveaus en andere
vormen van indirecte servertoegang. Als u problemen hebt met FTP-toegang, vraagt u uw lokale systeembeheerder om hulp.
Voor een FTP-implementatie met Dreamweaver moet u verbinding maken met de hoofdmap van het externe systeem. Zorg dat u de
hoofdmap van het externe systeem opgeeft als de hostmap. Als u de hostmap hebt opgegeven met één schuine streep (/), moet u mogelijk
een relatief pad opgeven vanaf de map waarmee u verbinding maakt en de externe hoofdmap. Als de externe hoofdmap een map van een
hoger niveau is, moet u bijvoorbeeld mogelijk ../../ opgeven voor de hostmap.
Gebruik liggende streepjes (_) in plaats van spaties en vermijd zoveel mogelijk het gebruik van speciale tekens in bestands- en mapnamen.
Dubbele punten, schuine strepen, punten en afkappingstekens in namen van bestanden of mappen kunnen problemen veroorzaken.
Als u problemen tegenkomt met lange bestandsnamen, geeft u de bestanden kortere namen. Op Mac OS mogen bestandsnamen niet langer
zijn dan 31 tekens.
Veel servers gebruiken symbolische koppelingen (UNIX), snelkoppelingen (Windows) of aliassen (Macintosh) om een map op het ene
gedeelte van de server te verbinden met een andere map op een andere locatie. Dergelijk aliassen hebben doorgaans geen effect op de
mogelijkheid om verbinding te maken met de desbetreffende map. Als u echter wel verbinding kunt maken met één deel van de server maar
niet met een ander deel, kan dit veroorzaakt worden door aliassen die niet overeenkomen.
Als u een foutbericht krijgt over een put-bewerking op een bestand die niet mogelijk is, heeft de externe map mogelijk onvoldoende ruimte.
Raadpleeg het FTP-logboek voor gedetailleerdere informatie.
Opmerking: in het algemeen geldt dat wanneer er een probleem optreedt met een FTP-overdracht, u het FTP-logboek kunt raadplegen.
Hiervoor selecteert u Venster > Resultaten (Windows) of Site > FTP-logboek (Macintosh) en klikt u vervolgens op FTP-logboek.
105
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
106
Een lokale versie van uw site instellen
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Als u een lokale versie van uw site wilt instellen, hoeft u alleen maar een lokale map op te geven waarin u alle sitebestanden opslaat. De lokale
map kan op uw lokale computer of op een netwerkserver staan. U kunt het dialoogvenster Sites beheren in Dreamweaver gebruiken om meerdere
sites te maken en te beheren.
1. Selecteer of maak een map op uw computer waarin u de lokale versies van uw sitebestanden wilt opslaan. (De map kan overal op uw
computer staan.) Deze map geeft u op als lokale site Dreamweaver.
2. Kies in Dreamweaver de opdracht Site > Nieuwe site.
3. Controleer of de categorie Site is geselecteerd in het dialoogvenster Site-instelling. (De categorie is standaard geselecteerd.)
4. Typ een naam voor uw site in het tekstvak Sitenaam. Deze naam wordt weergegeven in het deelvenster Bestanden en het dialoogvenster
Sites beheren. In de browser wordt de naam niet weergegeven.
5. Geef in het tekstvak Map voor lokale site de map op die u in de eerste stap hebt geselecteerd. Dit is de map op uw computer waarin u de
lokale versies van uw sitebestanden wilt opslaan. U kunt op mappictogram rechts van het tekstvak klikken om naar de map te bladeren.
6. Klik op Opslaan om het dialoogvenster Site-instelling te sluiten. U kunt nu in Dreamweaver gaan werken met uw lokale sitebestanden.
Als u hiermee klaar bent, kunt u instellingen opgeven voor de overige categorieën van het dialoogvenster Site-instelling, waaronder de categorie
Servers waar u een externe map op een externe server kunt opgeven.
Klik hier voor een videozelfstudie over het instellen van een nieuwe Dreamweaver-site.
107
Versiebeheer en geavanceerde instellingen
Naar boven
Naar boven
Standaardmap voor afbeeldingen
Koppelingen ten opzichte van
Opmerking:
URL
Categorie Versiebeheer
Categorie Geavanceerde instellingen
U kunt de categorieën Versiebeheer en Geavanceerde instellingen in het dialoogvenster Site-instelling weergeven door Site > Sites beheren te
kiezen, de gewenste site te selecteren en op Bewerken te klikken.
Categorie Versiebeheer
U kunt Subversion gebruiken om bestanden op te halen en in te checken. Zie Subversion (SVN) gebruiken om bestanden te verkrijgen en in te
checken voor meer informatie.
Categorie Geavanceerde instellingen
Lokale informatie
De map waarin u de afbeeldingen wilt bewaren die worden gebruikt voor uw site. Voer het pad naar de map
in of klik op het mappictogram om naar de map te bladeren. Dreamweaver gebruikt het pad naar de map wanneer u afbeeldingen toevoegt aan
documenten.
Hiermee bepaalt u welke koppelingen Dreamweaver maakt wanneer u koppelingen naar andere middelen of
pagina's op uw site maakt. In Dreamweaver kunt u twee soorten koppelingen maken: documentafhankelijke en hoofdmapafhankelijke relatieve
koppelingen. Zie Absolute, documentafhankelijke relatieve en hoofdmapafhankelijke relatieve paden voor meer informatie over de verschillen
tussen de koppelingen.
Dreamweaver maakt standaard documentafhankelijke relatieve koppelingen. Als u de standaardinstelling wijzigt en de optie Hoofdmap selecteert,
moet u controleren of de juiste URL voor de site is ingevoerd in het tekstvak URL (zie verderop). Als u deze instelling wijzigt, wordt het pad van
bestaande koppelingen niet geconverteerd. De instelling geldt alleen voor nieuwe koppelingen die u visueel maakt met Dreamweaver.
Inhoud die is gekoppeld via hoofdmapafhankelijke relatieve koppelingen, wordt niet weergegeven wanneer u documenten
voorvertoont in een lokale browser, tenzij u een testserver hebt ingesteld of de optie Voorvertoning met tijdelijk bestand hebt geselecteerd bij
Bewerken > Voorkeuren > Voorvertoning in browser. De reden daarvoor is dat browsers de hoofdmap van sites niet herkennen en servers wel.
De URL van uw website. Dreamweaver gebruikt de URL om hoofdmapafhankelijke relatieve koppelingen te maken en om koppelingen te
controleren als u de koppelingencontrole gebruikt.
Hoofdmapafhankelijke relatieve koppelingen zijn handig als u niet weet wat de uiteindelijke locatie in de mappenstructuur is van de pagina
waaraan u werkt, of als u denkt dat u bestanden met koppelingen later nog moet verplaatsen of opnieuw indelen. Hoofdmapafhankelijke
koppelingen zijn koppelingen met paden naar andere sitemiddelen die relatief zijn ten opzichte van de hoofdmap en niet ten opzichte van het
document. Hierdoor blijft het pad naar de middelen behouden wanneer u het document verplaatst.
Stel, u hebt http://www.mysite.com/mycoolsite (de hoofdmap op de externe server) ingesteld als URL en u gebruikt tevens een map met
afbeeldingen in de map mycoolsite op de externe server (http://www.mysite.com/mycoolsite/images). Tevens bevindt het bestand index.html file
zich in de map mycoolesite.
Als u een hoofdmapafhankelijke relatieve koppelingen maakt van het bestand index.html naar een afbeelding in de map met afbeeldingen, ziet de
koppeling er als volgt uit:
<img src="/mycoolsite/images/image1.jpg" />
Deze koppeling is anders dan een documentafhankelijke relatieve koppeling, die er simpelweg als volgt zou uitzien:
<img src="images/image1.jpg" />
De toevoeging van /mycoolsite/ aan de afbeeldingsbron zorgt ervoor dat de afbeelding relatief ten opzichte van de hoofdmap wordt gekoppeld en
niet ten opzichte van het document. Als we ervan uitgaan dat de afbeelding aanwezig blijft in de map met afbeeldingen, blijft het bestandspad naar
de afbeelding (/mycoolsite/images/image1.jpg) altijd juist, zelfs als u het bestand index.html naar een andere map verplaatst.
Zie Absolute, documentafhankelijke relatieve en hoofdmapafhankelijke relatieve paden voor meer informatie.
De URL is nodig voor de controle van de koppelingen om te bepalen of een koppeling intern of extern is voor een site. Als uw URL bijvoorbeeld
http://www.mysite.com/mycoolsite is en de koppelingencontrole vindt een koppeling met de URL http://www.yoursite.com op uw pagina, wordt
vastgesteld dat de tweede koppeling een externe koppeling is en wordt koppeling als zodanig gerapporteerd. Daarnaast gebruikt de
koppelingencontrole de URL om te controleren of koppelingen interne koppelingen voor de site zijn en om na te gaan of de betreffende interne
koppelingen verbroken zijn.
108
Twitter™ and Facebook posts are not covered under the terms of Creative Commons.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Hoofdlettergevoelige koppelingencontrole
Cache inschakelen
Hiermee wordt gecontroleerd of het hoofdlettergebruik van de koppelingen overeenkomt met dat van
de bestandsnamen wanneer Dreamweaver koppelingen controleert. Deze optie is handig voor UNIX-systemen, waar bestandsnamen
hoofdlettergevoelig zijn.
Hiermee wordt aangegeven of er een lokale cache moet worden gemaakt om de snelheid van koppelings- en
sitebeheertaken te verbeteren. Als u deze optie niet inschakelt, wordt u door Dreamweaver nogmaals gevraagd of u een cache wilt maken voordat
de site wordt gemaakt. Het is raadzaam deze optie in te schakelen, omdat het deelvenster Middelen (in de deelvenstergroep Bestanden) alleen
werkt als er een cache is gemaakt.
Camoufleren en andere categorieën
Klik op de knop Help in het dialoogvenster voor meer informatie over de categorieën Camoufleren, Ontwerpnotities, Kolommen
Bestandsweergave, Contribute, Sjablonen of Spry.
109
Opties in het dialoogvenster Sites beheren
Opmerking:
Naar boven
Een nieuwe site maken
Een site importeren
Een nieuwe Business Catalyst-site maken
Een Business Catalyst-site importeren
Verwijderen
Bewerken
Dupliceren
Exporteren
Naar boven
Opties in het dialoogvenster Sites beheren (CS6)
Opties in het dialoogvenster Sites beheren (CS5 en CS5.5)
Via het dialoogvenster Sites beheren hebt u toegang tot veel verschillende sitefuncties van Dreamweaver. Vanuit dit dialoogvenster start u het
proces om een nieuwe site te maken, een bestaande site te bewerken, een site te dupliceren, een site te verwijderen of de instellingen van een
site te importeren of exporteren.
U kunt vanuit het dialoogvenster Sites beheren geen verbinding maken met een externe server of uw bestanden hierop publiceren.
Zie Verbinding maken met een externe server voor instructies voor verbinding maken met een externe server. Zie Een bestaande externe website
bewerken als u verbinding probeert te maken met een bestaande website.
Opties in het dialoogvenster Sites beheren (CS6)
1. Selecteer Site > Sites beheren.
Er wordt een lijst met sites weergegeven. Als u nog geen sites hebt gemaakt, is de lijst leeg.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Nieuwe site om een nieuwe Dreamweaver-site te maken. Geef vervolgens de naam en de locatie
voor de nieuwe site op in het dialoogvenster Site-instelling. Zie Een lokale versie van uw site instellen voor meer informatie.
Klik op de knop Site importeren om een site te importeren. Zie Site-instellingen importeren en exporteren voor meer
informatie.
Opmerking: U kunt met de functie voor importeren alleen site-instellingen importeren die eerder zijn geëxporteerd vanuit Dreamweaver. Met
deze functie kunt u geen sitebestanden importeren om een nieuwe Dreamweaver-site te maken. Zie Een lokale versie van uw site instellen
voor informatie over het maken van een nieuwe site in Dreamweaver.
Klik op de knop Nieuwe Business Catalyst-site om een nieuwe Business Catalyst-site te
maken. Zie Een tijdelijke Business Catalyst-site maken voor meer informatie.
Klik op de knop Business Catalyst-site importeren om een bestaande Business Catalyst-site te
importeren. Zie Een Business Catalyst-site importeren voor meer informatie.
3. Voor bestaande sites zijn tevens de volgende opties beschikbaar:
Hiermee verwijdert u de site en alle bijbehorende instellingsgegevens uit uw lijst met Dreamweaver-sites. De daadwerkelijke
sitebestanden worden niet verwijderd. (Als u de sitebestanden wilt verwijderen van uw computer, moet u dit handmatig doen.) Als u een site
wilt verwijderen uit Dreamweaver, selecteert u de site in de sitelijst en klikt u op de knop Verwijderen. U kunt deze handeling niet ongedaan
maken.
Hiermee kunt u gegevens voor een bestaande Dreamweaver-site bewerken, zoals de gebruikersnaam en servergegevens.
Selecteer de bestaande site in de lijst met sites en klik op de knop Bewerken om de site te bewerken. (Nadat u op de knop Bewerken voor
een geselecteerde site hebt geklikt, wordt het dialoogvenster Site-instelling geopend.) Klik op de knop Help in de verschillende schermen
van het dialoogvenster Site-instelling voor meer informatie over het bewerken van opties voor bestaande sites.
Hiermee maakt u een kopie van een bestaande site. Selecteer een site in de lijst met sites en klik op de knop Dupliceren. In
de sitelijst is aan de naam van de gedupliceerde site het woord “kopie” toegevoegd. Als u de naam van de gedupliceerde site wilt wijzingen,
zorgt u dat de site geselecteerd is en klikt u op de knop Bewerken.
Hiermee kunt u de instellingen van de geselecteerde site exporteren als een XML-bestand (*.ste). Zie Site-instellingen
importeren en exporteren voor meer informatie.
Opties in het dialoogvenster Sites beheren (CS5 en CS5.5)
1. Kies Site > Sites beheren en selecteer een site in de lijst aan de linkerkant.
110
Twitter™ and Facebook posts are not covered under the terms of Creative Commons.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Nieuw
Bewerken
Dupliceren
Verwijderen
Exporteren/importeren
2. Klik op een knop om een van de opties te selecteren, breng de benodigde wijzigingen aan en klik op Gereed.
Hiermee kunt u een nieuwe site maken. Wanneer u op de knop Nieuw klikt, wordt het dialoogvenster Site-instelling geopend waarin
u de naam en locatie voor uw nieuwe site kunt opgeven. Zie Een lokale versie van uw site instellen voor meer informatie.
Hiermee kunt u gegevens voor een bestaande Dreamweaver-site bewerken, zoals de gebruikersnaam en servergegevens.
Selecteer de bestaande site in de sitelijst aan de linkerkant om de site te bewerken. Zie Verbinding maken met een externe server voor
meer informatie over het bewerken van opties voor bestaande sites.
Hiermee maakt u een kopie van een bestaande site. Selecteer een site in de sitelijst aan de linkerkant en klik op de knop
Dupliceren om de site te dupliceren. In de sitelijst is aan de naam van de gedupliceerde site het woord “kopie” toegevoegd. Als u de naam
van de gedupliceerde site wilt wijzingen, zorgt u dat de site geselecteerd is en klikt u op de knop Bewerken.
Hiermee verwijdert u de site en alle bijbehorende instellingsgegevens uit uw lijst met Dreamweaver-sites. De daadwerkelijke
sitebestanden worden niet verwijderd. (Als u de sitebestanden wilt verwijderen van uw computer, moet u dit handmatig doen.) Als u een site
wilt verwijderen uit Dreamweaver, selecteert u de site in de sitelijst en klikt u op de knop Verwijderen. U kunt deze handeling niet ongedaan
maken.
Hiermee kunt u de instellingen van de geselecteerde site exporteren als XML-bestand (*.ste) of de instellingen van
een site importeren. Zie Site-instellingen importeren en exporteren voor meer informatie.
Opmerking: u kunt met de functie voor importeren alleen site-instellingen importeren die eerder zijn geëxporteerd. Met deze functie kunt u
geen sitebestanden importeren om een nieuwe Dreamweaver-site te maken. Zie Een lokale versie van uw site instellen voor informatie over
het maken van een nieuwe site in Dreamweaver.
Over Dreamweaver-sites
111
Bestandsbeheer
112
Uw Dreamweaver-site testen
Naar boven
Naar boven
Richtlijnen voor het testen van een site
Rapporten gebruiken om uw site te testen
Richtlijnen voor het testen van een site
Het is verstandig om uw site eerst lokaal te testen voordat u de site uploadt naar een server, waar de site kan worden bekeken. (Het is zelfs heel
verstandig om de site in de ontwerpfase geregeld te testen en eventuele fouten op te sporen, zodat u problemen snel kunt onderscheppen en kunt
voorkomen dat dezelfde fouten opnieuw worden gemaakt.)
Het is verstandig om te controleren of de pagina's er zo uitzien en zo functioneren als verwacht in de browsers waarvoor ze bedoeld zijn. Ook
moet u nagaan of alle koppelingen werken en of het downloaden van de pagina's niet te lang duurt. U kunt ook de volledige site testen en
problemen in de volledige site opsporen door een siterapport uit te voeren.
Aan de hand van de volgende richtlijnen kunt u ervoor zorgen dat bezoekers uw site als gebruikersvriendelijk ervaren:
Controleer of uw pagina's goed functioneren in de browsers waarvoor ze bedoeld zijn.
De pagina's moeten ook leesbaar zijn en goed functioneren in browsers die geen stijlen, lagen, insteekmodules of JavaScript ondersteunen. Voor
pagina's die niet goed werken in oudere browsers, kunt u wellicht het gedrag Browser controleren gebruiken om bezoekers automatisch om te
leiden naar een andere pagina.
Bekijk uw pagina's in verschillende browsers en op verschillende platforms.
Zo krijgt u de kans om verschillen in lay-out, kleur, lettergrootten en het standaardvensterformaat te ontdekken. Dit zijn verschillen die niet kunnen
worden voorspeld door een doelbrowsercontrole.
Controleer uw site op verbroken koppelingen en repareer deze.
Soms wordt het ontwerp van andere sites aangepast of wordt de indeling ervan veranderd waardoor de pagina waarnaar u verwijst met een
koppeling, kan zijn verplaatst of verwijderd. U kunt een koppelingencontrole-rapport uitvoeren om de koppelingen op uw site te testen.
Kijk kritisch naar de bestandsgrootte van uw pagina's en houd in de gaten hoe lang het downloaden van de pagina's duurt.
Bedenk ook dat een pagina die bestaat uit één grote tabel, in bepaalde browsers pas zichtbaar wordt voor bezoekers als de tabel volledig is
geladen. Grote tabellen kunt u daarom beter verdelen in kleinere tabellen. Als dat niet mogelijk is, kunt u ook een klein beetje content, zoals een
welkomstbericht of een advertentie-banner, buiten de tabel boven aan de pagina weergeven, zodat gebruikers dit materiaal kunnen bekijken terwijl
de tabel wordt gedownload.
Voer enkele siterapporten uit om de gehele site te testen en problemen op te lossen.
U kunt de gehele site testen om problemen op te sporen, zoals documenten zonder titel, lege tags en overbodige geneste tags.
Valideer uw code om tag- of syntaxisfouten op te sporen.
Werk de site bij en onderhoud deze nadat de site is gepubliceerd.
U kunt uw site op verschillende manieren publiceren, dat wil zeggen live (beschikbaar) maken voor anderen op de server. Publiceren is een
proces dat altijd door gaat. Een belangrijk onderdeel van het proces is het definiëren en implementeren van een versiebeheersysteem, met de
tools van Dreamweaver of via een externe versiebeheertoepassing.
Gebruik de discussieforums.
De Dreamweaver-discussieforums vindt u op de website van Adobe op www.adobe.com/go/dreamweaver_newsgroup.
Deze forums vormen een uitstekende bron van informatie over verschillende browsers, platforms enzovoort. U kunt hier ook technische problemen
bespreken en handige tips delen met andere gebruikers van Dreamweaver.
Zie www.adobe.com/go/vid0164 voor een zelfstudie over het oplossen van publicatieproblemen.
Rapporten gebruiken om uw site te testen
U kunt siterapporten uitvoeren voor workflow- of HTML-kenmerken. U kunt ook de opdracht Rapporten gebruiken om de koppelingen op uw site te
controleren.
Workflowrapporten kunnen de samenwerking tussen leden van een webteam verbeteren. U kunt workflowrapporten uitvoeren waarin wordt
weergegeven wie een bestand heeft uitgecheckt, aan welke bestanden ontwerpnotities zijn gekoppeld en welke bestanden onlangs zijn gewijzigd.
113
Opmerking:
Opmerking:
Opmerking:
Uitgecheckt door
Ontwerpnotities
Onlangs gewijzigd
Combineerbare geneste lettertypetags
Ontbrekende alt. tekst
Overbodige geneste tags
Verwijderbare lege tags
Naamloze documenten
U kunt ontwerpnotitierapporten verder verfijnen door naam-/waardeparameters op te geven.
U moet een verbinding hebben gedefinieerd met een externe site om de workflowrapporten te kunnen uitvoeren.
Met HTML-rapporten kunt u rapporten compileren en genereren voor verscheidene HTML-kenmerken. U kunt controleren op geneste
lettertypetags die kunnen worden gecombineerd, ontbrekende Alt-tekst, overbodige geneste tags, lege tags die kunnen worden verwijderd en
documenten zonder naam.
Nadat u een rapport hebt uitgevoerd, kunt u dat rapport opslaan als een XML-bestand. Dit bestand kunt u vervolgens in een sjablooninstantie,
database of spreadsheet importeren en daarna afdrukken of weergeven op een website.
U kunt ook verschillende rapporttypen aan Dreamweaver toevoegen via de Adobe Dreamweaver Exchange-website.
Rapporten uitvoeren om een site te testen
1. Selecteer Site > Rapporten.
2. Selecteer waarover u een rapport wilt maken in het pop-upmenu 'Rapport over' en stel de gewenste rapporttypen in die moeten worden
uitgevoerd (workflow of HTML).
U kunt alleen een rapport voor geselecteerde bestanden op de site uitvoeren als u al bestanden hebt geselecteerd in het deelvenster
Bestanden.
3. Als u een workflowrapport hebt geselecteerd, klikt u op Rapportinstellingen. Als u een ander rapport hebt geselecteerd, slaat u deze stap
over.
Als u meer dan één workflowrapport hebt geselecteerd, moet u op de knop Rapportinstellingen klikken voor elk rapport.
Selecteer een rapport, klik op Rapportinstellingen en voer instellingen in. Herhaal het proces voor de andere workflowrapporten.
Hiermee maakt u een rapport met alle documenten die zijn uitgecheckt door een specifiek teamlid. Voer de naam van
een teamlid in en klik op OK om terug te keren naar het dialoogvenster Rapporten.
Hiermee maakt u een rapport waarin alle ontwerpnotities voor geselecteerde documenten of voor de site worden
weergegeven. Voer een of meer naam-/waardeparen in en selecteer vervolgens vergelijkingswaarden in de corresponderende pop-
upmenu's. Klik op OK om terug te gaan naar het dialoogvenster Rapporten.
Hiermee maakt u een rapport waarin bestanden worden vermeld die gedurende een opgegeven tijdsperiode zijn
gewijzigd. Voer een datumbereik en locatie in voor de bestanden die u wilt bekijken.
4. Als u kiest voor een HTML-rapport, kunt de volgende rapporten selecteren:
Hiermee maakt u een rapport waarin alle geneste lettertypetags worden weergegeven die kunnen
worden gecombineerd om de code op te schonen.
Bijvoorbeeld: <font color="#FF0000"><font size="4">STOP!</font></font> wordt geretourneerd.
Hiermee maakt een rapport met alle img-tags zonder alternatieve tekst.
Alternatieve tekst is tekst die in plaats van afbeeldingen wordt weergegeven in browsers waarin alleen tekst wordt weergegeven of in
browsers waarin is opgegeven dat afbeeldingen alleen handmatig kunnen worden gedownload. Schermlezers lezen alternatieve tekst en in
bepaalde browsers wordt alternatieve tekst weergegeven als de gebruiker de muis over een afbeelding beweegt.
Hiermee maakt u een rapport waarin geneste tags worden weergegeven die moeten worden opgeruimd.
Bijvoorbeeld: <i> The rain <i> in</i> Spain stays mainly in the plain</i> wordt geretourneerd.
Hiermee maakt u een rapport met alle lege tags die kunnen worden verwijderd om de HTML-code op te schonen.
U hebt bijvoorbeeld een item of afbeelding verwijderd in de codeweergave, maar de tags die op het item van toepassing waren, laten staan.
Hiermee maakt u een rapport van alle naamloze documenten die zijn aangetroffen binnen de geselecteerde
parameters. Dreamweaver geeft in dit rapport alle documenten weer met een standaardnaam, meerdere titeltags of ontbrekende titeltags.
5. Klik op Uitvoeren om het rapport te maken.
Afhankelijk van het type rapport dat u uitvoert, kan aan u worden gevraagd uw bestand op te slaan, uw site te definiëren of een map te
selecteren (als u dat nog niet hebt gedaan).
Er wordt een lijst met resultaten weergegeven in het paneel Siterapporten (van de paneelgroep Resultaten).
Een rapport gebruiken en opslaan
1. Voer een rapport uit (zie de vorige procedure).
2. Voer in het paneel Siterapporten een van de volgende handelingen uit om het rapport weer te geven:
Klik op de kolomkop waarop u de resultaten wilt sorteren.
114
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking:
U kunt sorteren op bestandsnaam, regelnummer of beschrijving. U kunt ook meerdere rapporten tegelijk uitvoeren en de verschillende
rapporten openhouden.
Selecteer een willekeurige regel in het rapport en klik op de knop Meer informatie aan de linkerkant van het deelvenster Siterapporten
voor een beschrijving van het probleem.
Dubbelklik op een willekeurige regel in het rapport om de corresponderende code in het documentvenster weer te geven.
Als u in de ontwerpweergave werkt, verandert de weergave in Dreamweaver zo dat het venster wordt gesplitst om het
gerapporteerde probleem in code weer te geven.
3. Klik op Rapport opslaan om het rapport op te slaan.
Als u een rapport opslaat, kunt u dit in een bestaand sjabloonbestand importeren. U kunt het bestand vervolgens in een database of
spreadsheet importeren en daarna afdrukken of het bestand gebruiken om het rapport op een website weer te geven.
Gebruik nadat u HTML-rapporten hebt uitgevoerd, de opdracht HTML opruimen om eventuele HTML-fouten in de weergegeven
rapporten te corrigeren.
Adobe raadt ook het volgende aan:
Zelfstudie over het oplossen van publicatieproblemen
115
Bestanden synchroniseren
Naar boven
Bestanden op de lokale en externe site synchroniseren
Bestanden op de lokale en externe site synchroniseren
Nadat u bestanden hebt gemaakt op uw lokale en externe site, kunt u de bestanden op de twee sites synchroniseren.
Opmerking: Als de externe site een FTP-server (in plaats van een netwerkserver) is, wordt FTP gebruikt voor het synchroniseren van de
bestanden.
Voordat u de bestanden op beide sites synchroniseert, kunt u bepalen welke bestanden u wilt plaatsen, ophalen, verwijderen of negeren.
Dreamweaver geeft ook aan welke bestanden zijn bijgewerkt nadat u de synchronisatie hebt voltooid.
Controleren welke bestanden nieuwer zijn op de lokale of externe site zonder te synchroniseren
Voer een van de volgende handelingen uit in het deelvenster Bestanden:
Klik op het menu Opties in de rechterbovenhoek en selecteer Bewerken > Nieuwere lokale selecteren of Bewerken > Nieuwere externe
selecteren.
Klik in het deelvenster Bestanden met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) en selecteer
Selecteren > Nieuwere lokale of Selecteren > Nieuwere externe.
Gedetailleerde synchronisatie-informatie over een bepaald bestand weergeven
Klik in het deelvenster Bestanden met de rechtermuisknop (Windows), of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op het bestand
waarover u informatie wilt weergeven, en selecteer de optie voor het weergeven van synchronisatie-informatie.
Opmerking: Deze functie is alleen beschikbaar als de optie Synchronisatie-informatie bijhouden in de categorie Extern van het dialoogvenster
Sitedefinitie is geselecteerd.
Uw bestanden synchroniseren
1. Selecteer in het deelvenster Bestanden (Venster > Bestanden) een site in het menu (waarin de huidige site of server of het huidige station
wordt weergegeven).
2. Selecteer desgewenst specifieke bestanden of mappen of ga naar de volgende stap om de volledige site te synchroniseren.
3. Klik op het menu Opties in de rechterbovenhoek van het deelvenster Bestanden en selecteer Site > Synchroniseren.
U kunt ook op de knop Synchroniseren bovenaan in het deelvenster Bestanden klikken om bestanden te synchroniseren.
4. Voer in met menu Synchroniseren een van de volgende handelingen uit:
Als u de gehele site wilt synchroniseren, selecteert u Volledige site naam van de site.
Als u alleen geselecteerde bestanden wilt synchroniseren, selecteert u Alleen geselecteerde lokale bestanden (of Alleen geselecteerde
externe bestanden als u op dat moment bestanden hebt geselecteerd in de weergave Extern van het deelvenster Bestanden).
5. Geef op in welke 'richting' u de bestanden wilt kopiëren:
Nieuwere bestanden op de externe server plaatsen Hiermee uploadt u alle lokale bestanden die niet op de externe server aanwezig zijn
of die zijn gewijzigd na de laatste uploadactie.
Nieuwere bestanden van de externe server ophalen Hiermee downloadt u alle externe bestanden die niet op de lokale server aanwezig
zijn of zijn gewijzigd na de laatste downloadactie.
Nieuwere bestanden ophalen en plaatsen Hiermee plaatst u de meest recente versies van alle bestanden op zowel de lokale als de
externe site.
6. Geef op of bestanden op de doelsite waarvoor geen tegenhangers op de bronsite aanwezig zijn, moeten worden verwijderd. (Dit is niet
beschikbaar als u in menu Richting de optie Ophalen en Plaatsen selecteert.)
Als u Nieuwere bestanden op de externe server plaatsen selecteert en u de optie Verwijderen selecteert, worden de bestanden op uw
externe site waarvoor geen corresponderende bestanden op de lokale site aanwezig zijn, verwijderd. Als u Nieuwere bestanden van de
externe server ophalen selecteert, worden de bestanden op uw lokale site waarvoor geen corresponderende bestanden op de externe site
aanwezig zijn, verwijderd.
116
7. Klik op Voorvertoning.
Opmerking: Voordat u de bestanden kunt synchroniseren, moet u de acties die Dreamweaver uitvoert om deze taak te verrichten,
voorvertonen.
Als de nieuwste versie van elk gekozen bestand al op beide locaties aanwezig is en er niets hoeft te worden verwijderd, verschijnt er een
berichtvenster met de melding dat synchroniseren niet nodig is. Als er wel oudere versies aanwezig zijn, wordt het dialoogvenster
Synchroniseren weergegeven waarin u de geplande acties (plaatsen, ophalen, verwijderen en negeren) voor deze bestanden kunt wijzigen
voordat de synchronisatie wordt uitgevoerd.
8. Controleer de actie die wordt uitgevoerd voor elk bestand.
9. Als u een actie voor een bepaald bestand wilt wijzigen, selecteert u het bestand en klikt u op een van de actiepictogrammen onderaan in het
voorvertoningsvenster.
Vergelijken De actie Vergelijken werkt alleen als u in Dreamweaver een bestandsvergelijkingsprogramma hebt geïnstalleerd en
gespecificeerd. Als het actiepictogram grijs wordt weergegeven (en dus niet beschikbaar is), kan de actie niet worden uitgevoerd.
Geselecteerde bestanden markeren als Al gesynchroniseerd Met deze optie kunt u opgeven dat de geselecteerde bestanden al zijn
gesynchroniseerd.
10. Klik op OK om de bestanden te synchroniseren. U kunt de details van de synchronisatie weergeven of opslaan in een lokaal bestand.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
117
Bestandsgegevens opslaan in ontwerpnotities.
Naar boven
Naar boven
Over ontwerpnotities
Ontwerpnotities inschakelen en uitschakelen voor een site.
Ontwerpnotities koppelen aan bestanden
Werken met ontwerpnotities
Over ontwerpnotities
Ontwerpnotities zijn notities die u maakt voor een bestand. Ontwerpnotities worden gekoppeld aan het bestand waarvan ze een beschrijving
bevatten, maar worden in een afzonderlijk bestand opgeslagen. In het uitgevouwen paneel Bestanden kunt u zien aan welke bestanden
ontwerpnotities zijn gekoppeld: er verschijnt een pictogram Ontwerpnotities in de kolom Notities.
U kunt ontwerpnotities gebruiken om extra informatie over een document bij te houden, zoals de naam van de afbeeldingsbronbestanden en
commentaren over de status van het bestand. Als u bijvoorbeeld een document van de ene naar de andere site kopieert, kunt u ontwerpnotities
voor dat document toevoegen met de opmerking dat het origineel zich in een map op de andere site bevindt.
U kunt ontwerpnotities ook gebruiken om gevoelige informatie bij te houden die u uit veiligheidsoverwegingen niet in het document zelf wilt
plaatsen, zoals opmerkingen over de berekening van een bepaalde prijs, de totstandkoming van een configuratie of de marketingfactoren die van
invloed waren op een ontwerpbesluit.
Als u een bestand opent in Adobe® Fireworks® of Flash en dit bestand naar een andere indeling exporteert, slaan Fireworks en Flash automatisch
de naam van het oorspronkelijke bronbestand op in een ontwerpnotitiebestand. Als u bijvoorbeeld het bestand mijnhuis.png in Fireworks opent en
exporteert naar mijnhuis.gif, maakt Fireworks een ontwerpnotitiebestand met de naam mijnhuis.gif.mno. Dit ontwerpnotitiebestand bevat de naam
van het oorspronkelijke bestand in de vorm van een absoluut bestand: URL. Dus de ontwerpnotitie voor mijnhuis.gif bevat mogelijk de volgende
regel:
fw_source="file:///Mydisk/sites/assets/orig/myhouse.png"
Een vergelijkbare Flash-ontwerpnotitie kan de volgende regel bevatten:
fl_source="file:///Mydisk/sites/assets/orig/myhouse.fla"
Opmerking: Als gebruikers ontwerpnotities willen delen, moeten ze hetzelfde pad naar de hoofdmap van de site definiëren (bijvoorbeeld
sites/assets/orig).
Als u de afbeelding in Dreamweaver importeert, wordt het ontwerpnotitiebestand automatisch samen met de afbeelding naar uw site gekopieerd.
Als u de afbeelding in Dreamweaver selecteert en u opgeeft dat u deze wilt bewerken in Fireworks, opent Fireworks het oorspronkelijke bestand.
Ontwerpnotities inschakelen en uitschakelen voor een site.
Ontwerpnotities worden gekoppeld aan een bestand, maar opgeslagen in een afzonderlijk bestand. U kunt ontwerpnotities gebruiken om extra
informatie over een document bij te houden, zoals de naam van de afbeeldingsbronbestanden en commentaren over de status van het bestand.
U kunt ontwerpnotities voor een site in- en uitschakelen in de categorie Ontwerpnotities van het dialoogvenster Sitedefinitie. Als u de optie
Ontwerpnotitie inschakelt, kunt u desgewenst ook opgeven dat u deze notities met anderen wilt delen.
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Selecteer in het dialoogvenster Sites beheren een site en klik vervolgens op Bewerken.
3. Vouw de categorie Geavanceerde instellingen in het dialoogvenster Site-instelling uit en selecteer de categorie Ontwerpnotities.
4. Schakel Ontwerpnotities bijhouden in (schakel deze optie uit als u ontwerpnotities wilt uitschakelen).
5. Als u alle lokale ontwerpnotitiebestanden voor uw site wilt verwijderen, klikt u op Opruimen en vervolgens op Ja. (Als u externe
ontwerpnotitiebestanden wilt verwijderen, moet u die handmatig verwijderen.)
Opmerking: Met de opdracht voor het opschonen van ontwerpnotities verwijdert u alleen MNO-bestanden (ontwerpnotities). U verwijdert
hiermee niet de map _notes of het bestand dwsync.xml in de map _notes. Dreamweaver gebruikt het bestand dwsync.xml voor onderhoud
van informatie over de sitesynchronisatie.
6. Selecteer de optie Ontwerpnotities uploaden om ze met anderen te delen inschakelen als u de ontwerpnotities die aan uw site zijn
gekoppeld, wilt uploaden met de rest van de documenten en klik op OK.
Als u deze optie inschakelt, kunt u ontwerpnotities delen met de rest van uw team. Als u een bestand plaatst of ophaalt, zal
Dreamweaver automatisch het gekoppelde ontwerpnotitiebestand plaatsen of ophalen.
Als u deze optie niet inschakelt, houdt Dreamweaver ontwerpnotities lokaal bij, maar zal het deze niet automatisch uploaden samen met
118
Naar boven
Naar boven
uw bestanden. Als u alleen werkt aan een site en u deze optie uitschakelt, zullen de prestaties verbeteren. Ontwerpnotities worden in dat
geval niet overgebracht naar de externe site wanneer u bestanden incheckt of plaatst, maar u kunt wel lokaal ontwerpnotities voor uw
site toevoegen en wijzigen.
Ontwerpnotities koppelen aan bestanden
U kunt een ontwerpnotitiebestand maken voor elk document of elke sjabloon op uw site. U kunt ook ontwerpnotities voor applets, ActiveX-
besturingselementen, afbeeldingen, Flash-content, Shockwave-objecten en afbeeldingsvelden in uw documenten maken.
Opmerking: Als u ontwerpnotities aan een sjabloonbestand toevoegt, nemen documenten die u maakt op basis van de sjabloon, deze
ontwerpnotities niet over.
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Open het bestand in het documentvenster en selecteer Bestand > Ontwerpnotities.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op het bestand in het deelvenster Bestanden
en selecteer Ontwerpnotities.
Opmerking: Als het bestand zich op een externe site bevindt, moet u het bestand eerst uitchecken of ophalen en moet u vervolgens
het bestand selecteren in de lokale map.
2. Selecteer op het tabblad Basisinformatie een status voor het document in het menu Status.
3. Klik op het datumpictogram (boven het tekstvak Notities) om de huidige lokale datum in uw notities in te voegen.
4. Typ uw commentaren in het tekstvak Notities.
5. Schakel het selectievakje Weergeven wanneer het bestand is geopend in om te zorgen dat het ontwerpnotitiebestand telkens wordt
weergegeven wanneer het bestand wordt geopend.
6. Klik op de plusknop (+) op het tabblad Alle informatie om een nieuw sleutel-/waardepaar toe te voegen. Selecteer een paar en klik op de
minknop (–) om het te verwijderen.
U kunt een sleutel bijvoorbeeld Auteur noemen (in het tekstvak Naam) en de waarde definiëren als Heidi (in het tekstvak Waarde).
7. Klik op OK om de notitie op te slaan.
Dreamweaver slaat uw notities op in een map met de naam _notes op de locatie waar zich ook het huidige bestand bevindt. De
bestandsnaam is de bestandsnaam van het document met de extensie .mno. Als de bestandsnaam bijvoorbeeld index.html is, wordt de
naam van het bijbehorende ontwerpnotitiebestand index.html.mno.
Werken met ontwerpnotities
Nadat u een ontwerpnotitie aan een bestand hebt gekoppeld, kunt u de ontwerpnotitie openen, de status ervan wijzigen of de notitie verwijderen.
Ontwerpnotities openen die zijn gekoppeld aan een bestand
Voer een van de volgende handelingen uit om de ontwerpnotities te openen:
Open het bestand in het documentvenster en selecteer Bestand > Ontwerpnotities.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op het bestand in het deelvenster Bestanden en
selecteer Ontwerpnotities.
Dubbelklik in de kolom Notities van het deelvenster Bestanden op het gele pictogram voor ontwerpnotities.
Opmerking: Als u de gele pictogrammen van ontwerpnotities wilt weergeven, kiest u Site > Sites beheren > [de naam van uw site] >
Bewerken > Geavanceerde instellingen > Kolommen Bestandsweergave. Selecteer Notities in het lijstpaneel en kies de optie Tonen.
Wanneer u op de knop Uitvouwen op de werkbalk Bestanden klikt om zowel de lokale als de externe site weer te geven, wordt een kolom
Notities op uw lokale site weergegeven met een geel notitiepictogram voor elk bestand dat een ontwerpnotitie heeft.
Een aangepaste status aan een ontwerpnotitie toewijzen
1. Open ontwerpnotities voor een bestand of object (zie de vorige procedure).
2. Klik op het tabblad Alle informatie.
3. Klik op de plusknop (+).
4. Typ in het veld Naam het woord status.
5. Typ in het veld Waarde, de status in.
Als de statuswaarde al bestaat, wordt deze vervangen door de nieuwe waarde.
6. Klik op het tabblad Basisinformatie. U ziet dat de nieuwe statuswaarde in het pop-upmenu Status wordt weergegeven.
Opmerking: Er kan slechts één aangepaste waarde tegelijk in het statusmenu aanwezig zijn. Als u deze procedure opnieuw uitvoert,
vervangt Dreamweaver de statuswaarde die u de eerste keer hebt ingevoerd, door de nieuwe statuswaarde die u invoert.
119
Niet-gekoppelde ontwerpnotities verwijderen van uw site
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Selecteer de site en klik op Bewerken.
3. Selecteer in het dialoogvenster Sitedefinitie de categorie Ontwerpnotities in de lijst aan de linkerkant.
4. Klik op de knop Opruimen.
Dreamweaver vraagt u te bevestigen dat de ontwerpnotities die niet meer gekoppeld zijn aan een bestand op uw site, moeten worden
verwijderd.
Als u Dreamweaver gebruikt om een bestand te verwijderen waaraan een ontwerpnotitiebestand is gekoppeld, verwijdert Dreamweaver ook
het ontwerpnotitiebestand. Er komen dus gewoonlijk alleen zwevende ontwerpnotitiebestanden voor als u buiten Dreamweaver een bestand
verwijdert of de naam van een bestand wijzigt.
Opmerking: Als u de optie Ontwerpnotities bijhouden uitschakelt voordat u op Opruimen klikt, verwijdert Dreamweaver alle ontwerpnotities
voor uw site.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
120
Bestanden terugdraaien (Contribute-gebruikers)
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Naar boven
Opmerking:
Bestanden terugdraaien (Contribute-gebruikers)
Bestanden terugdraaien (Contribute-gebruikers)
Dreamweaver slaat automatisch meerdere versies van een document op wanneer u de Adobe Contribute-compatibiliteit hebt ingeschakeld.
Contribute moet op dezelfde computer zijn geïnstalleerd als Dreamweaver.
Het terugdraaien van bestanden moet ook in de beheerinstellingen van Contribute zijn ingeschakeld. Zie Contribute beheren voor meer informatie.
1. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op een bestand in het deelvenster Bestanden.
2. Selecteer Vorige pagina.
Als er een vorige versie van de pagina aanwezig is, wordt het dialoogvenster Terugdraaien weergegeven.
3. Selecteer de versie van de pagina waarnaar u wilt terugkeren en klik op Terugdraaien.
Adobe raadt ook het volgende aan:
121
Bestanden ophalen van en plaatsen op de server
Naar boven
Naar boven
Bestandsoverdracht en afhankelijke bestanden
Over bestandsoverdracht op de achtergrond
Bestanden van een externe server ophalen
Bestanden op een externe server plaatsen
De bestandsoverdracht beheren
Bestandsoverdracht en afhankelijke bestanden
Als u met anderen samenwerkt, kunt u het in- en uitchecken gebruiken om bestanden uit te wisselen tussen lokale en externe sites. Als u echter
de enige bent die op de externe site werkt, kunt u de opdrachten Ophalen en Plaatsen gebruiken om bestanden over te brengen zonder ze in of
uit te checken.
Wanneer u een document overbrengt van een lokale naar een externe map of andersom via het deelvenster Bestanden, kunt u kiezen of u ook de
afhankelijke bestanden van het document wilt overbrengen. Afhankelijke bestanden zijn afbeeldingen, externe stijlpagina's en andere bestanden
waarnaar in uw document wordt verwezen en die de browser laadt wanneer deze het document laadt.
Opmerking: Het is meestal verstandig om afhankelijke bestanden te downloaden wanneer u een nieuw bestand uitcheckt, maar als de meest
recente versies van de afhankelijke bestanden al op de lokale schijf aanwezig zijn, is het niet nodig om deze bestanden nogmaals te downloaden.
Dit geldt ook voor het uploaden en inchecken van bestanden: niet nodig als de bijgewerkte versies al op de externe site aanwezig zijn.
Bibliotheekitems worden behandeld als afhankelijke bestanden.
Er zijn bepaalde servers die fouten rapporteren wanneer u bibliotheekitems op deze servers plaatst. U kunt deze bestanden echter camoufleren
om te voorkomen dat ze worden overgebracht.
Over bestandsoverdracht op de achtergrond
U kunt andere niet-servergerelateerde activiteiten uitvoeren terwijl u bestanden plaatst of ophaalt. Bestandsoverdracht op de achtergrond werkt
voor alle overdrachtprotocollen die worden ondersteund door Dreamweaver: FTP, SFTP, LAN, WebDAV, Subversion en RDS.
Tot niet-servergerelateerde activiteiten behoren gewone bewerkingen, zoals typen, externe stijlpagina's bewerken, voor de hele site geldende
rapporten genereren en nieuwe sites maken.
Dreamweaver kan onder andere de volgende servergerelateerde activiteiten niet uitvoeren:
Bestanden plaatsen, ophalen, inchecken en uitchecken
Het uitchecken ongedaan maken
Een databaseverbinding maken
Dynamische gegevens binden
Gegevens voorvertonen in Live View
Een webservice invoegen
Externe bestanden en mappen verwijderen
Een webpagina voorvertonen in een browser op een testserver
Een bestand op een externe server opslaan
Een afbeelding invoegen vanaf een externe server
Een bestand openen vanaf een externe server
Bestanden automatisch ophalen bij het opslaan
Bestanden naar de externe site slepen
Bestanden knippen, kopiëren of plakken op de externe site
De weergave Extern vernieuwen
Standaard is het dialoogvenster Bestandsactiviteiten op de achtergrond geopend tijdens bestandsoverdrachten. U kunt het dialoogvenster tot
pictogram verkleinen door op de knop Minimaliseren in de rechterbovenhoek te klikken. Wanneer u het dialoogvenster tijdens een
bestandsoverdracht sluit, wordt de bewerking geannuleerd.
122
Naar boven
Naar boven
Bestanden van een externe server ophalen
Gebruik de opdracht Ophalen om bestanden van de externe site naar uw lokale site te kopiëren. U kunt het deelvenster Bestanden of
documentvenster gebruiken om bestanden op te halen.
Dreamweaver maakt een logboek aan van de bestandsactiviteiten tijdens de overdracht. Dit logboek kunt u bekijken en opslaan.
Opmerking: U kunt bestandsoverdracht op de achtergrond niet uitschakelen. Als het detaillogboek is geopend in het dialoogvenster
Bestandsactiviteiten op de achtergrond, kunt u dat sluiten om de prestaties te verbeteren.
Dreamweaver legt ook alle activiteiten vast die plaatsvinden tijdens de bestandsoverdracht via FTP. Als er een fout optreedt wanneer u een
bestand overbrengt via FTP, kunt u met behulp van het FTP-logboek van de site vaststellen wat de aard van het probleem is.
Bestanden ophalen van een externe server met het deelvenster Bestanden
1. Selecteer in het deelvenster Bestanden (Venster > Bestanden) de bestanden die u wilt downloaden.
Gewoonlijk selecteert u deze bestanden in de weergave Extern, maar u kunt desgewenst de corresponderende bestanden ook in de
weergave Lokaal selecteren. Als de weergave Extern actief is, kopieert Dreamweaver de geselecteerde bestanden naar de lokale site. Als
de weergave Lokaal actief is, kopieert Dreamweaver de externe versies van de geselecteerde lokale bestanden naar de lokale site.
Opmerking: Als u alleen die bestanden wilt ophalen waarvan de externe versie recenter is dan de lokale versie, moet u de opdracht
Synchroniseren gebruiken.
2. Voer een van de volgende handelingen uit om het bestand op te halen:
Klik op de knop Ophalen op de werkbalk van het deelvenster Bestanden.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op het bestand in het deelvenster Bestanden
en selecteer vervolgens Ophalen in het snelmenu.
3. Klik op Ja in het dialoogvenster Afhankelijke bestanden om de afhankelijke bestanden te downloaden. Als u al beschikt over lokale kopieën
van de afhankelijke bestanden, klikt u op Nee. Standaard worden afhankelijke bestanden niet gedownload. U kunt deze optie instellen met
Bewerken > Voorkeuren > Site.
In Dreamweaver worden de geselecteerde bestanden als volgt gedownload:
Als u het systeem van in- en uitchecken gebruikt en u een bestand ophaalt, wordt er een lokale alleen-lezen kopie van het bestand
gedownload. Het bestand blijft beschikbaar op de externe site of de testserver, zodat ook andere teamleden het bestand kunnen
uitchecken.
Als u geen gebruik maakt van in- en uitchecken en u een bestand ophaalt, wordt er een bestand overgebracht met rechten voor lezen en
schrijven.
Opmerking: Als u met anderen samen aan dezelfde bestanden werkt, moet u de optie Het in- en uitchecken van bestanden
inschakelen niet uitschakelen. Als andere leden van uw team het systeem van in- en uitchecken gebruiken voor de site, kunt u dat
systeem ook het beste gebruiken.
Als u de bestandsoverdracht op een gegeven moment wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het dialoogvenster Bestandsactiviteiten op de
achtergrond.
Bestanden ophalen van een externe server via het documentvenster
1. Zorg ervoor dat het document actief is in het documentvenster.
2. Voer een van de volgende handelingen uit om het bestand op te halen:
Selecteer Site > Ophalen.
Klik op het pictogram Bestandsbeheer op de werkbalk van het documentvenster en selecteer Ophalen in het menu dat verschijnt.
Opmerking: Als het huidige bestand geen deel uitmaakt van de huidige site in het deelvenster Bestanden, probeert Dreamweaver vast
te stellen tot welke lokaal gedefinieerde site het huidige bestand behoort. Als het huidige bestand slechts tot één lokale site behoort,
wordt deze site door Dreamweaver geopend en wordt de bewerking Ophalen uitgevoerd.
Het FTP-logboek weergeven
1. Klik op het menu Opties in de rechterbovenhoek van het paneel Bestanden.
2. Selecteer Weergave > FTP-logboek van site.
Opmerking: In het uitgevouwen paneel Bestanden kunt u op de knop FTP-logboek klikken om het logboek weer te geven.
Bestanden op een externe server plaatsen
U kunt bestanden van de lokale site op de externe site plaatsen zonder dat daarmee de uitcheckstatus van het bestand wordt gewijzigd.
Er zijn twee veelvoorkomende situaties waarin u beter de opdracht Plaatsen kunt gebruiken in plaats van Inchecken:
123
Naar boven
U werkt niet samen met anderen aan dezelfde bestanden en u maakt geen gebruik van het systeem voor het in- en uitchecken van
bestanden.
U wilt de huidige versie van het bestand op de server plaatsen, maar u bent van plan om het bestand nog verder te bewerken.
Opmerking: Als u een bestand plaatst dat nog niet op de externe server aanwezig was en u het systeem voor het in- en uitchecken van
bestanden gebruikt, wordt het bestand naar de externe site gekopieerd en vervolgens uitgecheckt, zodat u verder kunt gaan met het
bewerken van dat bestand.
U kunt het deelvenster Bestanden of documentvenster gebruiken om bestanden te plaatsen. Dreamweaver maakt een logboek aan van de
bestandsactiviteiten tijdens de overdracht. Dit logboek kunt u bekijken en opslaan.
Opmerking: U kunt bestandsoverdracht op de achtergrond niet uitschakelen. Als het detaillogboek is geopend in het dialoogvenster
Bestandsactiviteiten op de achtergrond, kunt u dat sluiten om de prestaties te verbeteren.
Dreamweaver legt ook alle activiteiten vast die plaatsvinden tijdens de bestandsoverdracht via FTP. Als er een fout optreedt wanneer u een
bestand overbrengt via FTP, kunt u met behulp van het FTP-logboek van de site vaststellen wat de aard van het probleem is.
Zie www.adobe.com/go/vid0163_nl voor een zelfstudie over het plaatsen van bestanden op een externe server.
Zie www.adobe.com/go/vid0164_nl voor een zelfstudie over het oplossen van publicatieproblemen.
Bestanden plaatsen op een externe server of testserver via het deelvenster Bestanden
1. Selecteer in het deelvenster Bestanden (Venster > Bestanden) de bestanden die u wilt uploaden.
Gewoonlijk selecteert u deze bestanden in de weergave Lokaal, maar u kunt desgewenst de corresponderende bestanden ook in de
weergave Extern selecteren.
Opmerking: U kunt alleen die bestanden plaatsen waarvan de lokale versie recenter is dan de externe versie.
2. Voer een van de volgende handelingen uit om het bestand op de externe server te plaatsen:
Klik op de knop Plaatsen op de werkbalk van het deelvenster Bestanden.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op het bestand in het deelvenster Bestanden
en selecteer vervolgens Plaatsen in het snelmenu.
3. Als het bestand nog niet is opgeslagen, wordt er een dialoogvenster weergegeven (mits u deze voorkeur in de categorie Site van het
dialoogvenster Voorkeuren hebt ingesteld) waarin u de kans krijgt het bestand op te slaan voordat u het op de externe server plaatst. Klik op
Ja om het bestand op te slaan of op Nee als u de vorige opgeslagen versie van het bestand op de externe server wilt plaatsen.
Opmerking: Als u het bestand niet opslaat, worden de wijzigingen die u hebt aangebracht nadat u het bestand voor de laatste keer hebt
opgeslagen, niet op de externe server geplaatst. Het bestand blijft echter open, dus u kunt desgewenst de wijzigingen alsnog opslaan nadat
u het bestand op de server hebt geplaatst.
4. Klik op Ja om samen met de geselecteerde bestanden ook de afhankelijke bestanden te uploaden of klik op Nee als u geen afhankelijke
bestanden wilt uploaden. Standaard worden afhankelijke bestanden niet geladen. U kunt deze optie instellen met Bewerken > Voorkeuren >
Site.
Opmerking: Het is meestal verstandig om afhankelijke bestanden te uploaden wanneer u een nieuw bestand incheckt, maar als de meest
recente versies van de afhankelijke bestanden al op de externe server aanwezig zijn, is het niet nodig om deze bestanden nogmaals te
uploaden.
Als u de bestandsoverdracht op een gegeven moment wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het dialoogvenster Bestandsactiviteiten op de
achtergrond.
Bestanden op een externe server plaatsen via het documentvenster
1. Zorg ervoor dat het document actief is in het documentvenster.
2. Voer een van de volgende handelingen uit om het bestand te plaatsen:
Selecteer Site > Plaatsen.
Klik op het pictogram Bestandsbeheer op de werkbalk van het documentvenster en selecteer Plaatsen in het menu dat verschijnt.
Opmerking: Als het huidige bestand geen deel uitmaakt van de huidige site in het deelvenster Bestanden, probeert Dreamweaver vast
te stellen tot welke lokaal gedefinieerde site het huidige bestand behoort. Als het huidige bestand slechts tot één lokale site behoort,
wordt deze site door Dreamweaver geopend en wordt de bewerking Plaatsen uitgevoerd.
Het FTP-logboek weergeven
1. Klik op het menu Opties in de rechterbovenhoek van het paneel Bestanden.
2. Selecteer Weergave > FTP-logboek van site.
Opmerking: In het uitgevouwen paneel Bestanden kunt u op de knop FTP-logboek klikken om het logboek weer te geven.
De bestandsoverdracht beheren
124
U kunt de status van de bestandsoverdracht weergeven, plus een lijst van overgebrachte bestanden en het resultaat van de bestandsoverdracht
(de overdracht is gelukt, er zijn bestanden overgeslagen of de overdracht is mislukt). U kunt ook een logboek opslaan met bestandsactiviteiten.
Opmerking: U kunt in Dreamweaver andere, niet-servergerelateerde activiteiten uitvoeren terwijl u bestanden overbrengt vanaf of naar een
server.
De bestandsoverdracht annuleren
Klik op Annuleren in het dialoogvenster Bestandsactiviteiten op de achtergrond. Als het dialoogvenster niet wordt weergegeven, klikt u op de
knop Bestandsactiviteit onder in het paneel Bestanden.
Het dialoogvenster Bestandsactiviteiten op de achtergrond tonen tijdens de bestandsoverdracht
Klik op de knop Bestandsactiviteit of Logboek onder in het paneel Bestanden.
Opmerking: U kunt de knop Logboek niet verbergen of verwijderen. Het is een permanent onderdeel van het paneel.
De gegevens weergeven van de laatste keer dat er bestanden zijn overgedragen
1. Klik op de knop Logboek onderaan in het deelvenster Bestanden om het dialoogvenster Bestandsactiviteiten op de achtergrond te openen.
2. Klik op de vervolgkeuzepijl Details.
Een logboek opslaan van laatste keer dat er bestanden zijn overgedragen
1. Klik op de knop Logboek onderaan in het deelvenster Bestanden om het dialoogvenster Bestandsactiviteiten op de achtergrond te openen.
2. Klik op de knop Logboek opslaan om de gegevens in de vorm van een tekstbestand op te slaan.
U kunt de bestandsactiviteiten weergeven door het logboekbestand in Dreamweaver of elke gewenste tekstverwerker te openen.
Meer Help-onderwerpen
Zelfstudie over het plaatsen van bestanden
Zelfstudie over het oplossen van publicatieproblemen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
125
Bestanden en mappen beheren
Naar boven
Naar boven
Over het beheren van bestanden en mappen
Het paneel Bestanden gebruiken
Bestanden en mappen weergeven
Werken met bestanden in het deelvenster Bestanden
Zoeken naar bestanden op uw Dreamweaver-site
Ongebruikte bestanden opsporen en verwijderen
Toegang krijgen tot sites, een server en lokale stations
Gegevens van bestanden en mappen die in het uitgevouwen deelvenster Bestanden worden weergegeven, aanpassen
Over het beheren van bestanden en mappen
Dreamweaver omvat een paneel Bestanden waarmee u bestanden kunt beheren en van en naar een externe server kunt overbrengen. Als u
bestanden van lokale naar externe sites overbrengt en omgekeerd, worden parallelle bestands- en mapstructuren gebruikt voor de sites. Als u
bestanden overbrengt naar andere sites, maakt Dreamweaver de bijbehorende mappen als die nog niet bestaan op de site. U kunt de bestanden
ook synchroniseren tussen uw lokale en externe sites; Dreamweaver kopieert bestanden indien nodig in beide richtingen en verwijdert ongewenste
bestanden als dat aangewezen is.
Het paneel Bestanden gebruiken
Het deelvenster Bestanden stelt u in staat om bestanden en mappen te bekijken, ongeacht of ze aan een Dreamweaver-site zijn gekoppeld of niet,
en om standaard onderhoudsbewerkingen voor bestanden uit te voeren, zoals bestanden openen en verplaatsen.
Opmerking: In vorige versies van Dreamweaver heette het paneel Bestanden het paneel Site.
U kunt het paneel Bestanden verplaatsen indien nodig, en voorkeuren instellen voor het paneel.
Gebruik dit paneel om de volgende taken uit te voeren:
Toegang krijgen tot sites, een server en lokale stations
Bestanden en mappen weergeven
Bestanden en mappen beheren in het paneel Bestanden
Gebruik voor Dreamweaver-sites de volgende opties om bestanden weer te geven of over te brengen:
Opties van het uitgevouwen paneel Bestanden
A. Site (pop-upmenu) B. Verbinding maken/Verbinding verbreken C. Vernieuwen D. FTP-logboek van site weergeven E. Weergave
Sitebestanden F. Testserver G. Weergave opslagplaats H. Bestand(en) ophalen I. Bestand(en) plaatsen J. Bestand(en)
uitchecken K. Bestand(en) inchecken L. Synchroniseren M. Uitvouwen/samenvouwen
Opmerking: De knoppen voor de weergave Sitebestanden, de testserverweergave en Synchroniseren verschijnen uitsluitend in het uitgevouwen
paneel Bestanden.
Het pop-upmenu Site Hiermee kunt u een Dreamweaver-site selecteren en de bestanden van die site weergeven. U kunt het menu Site ook
gebruiken om alle bestanden op uw lokale schijf te openen, vergelijkbaar met Windows Verkenner (Windows) of de Finder (Macintosh).
Verbinding maken/Verbinding verbreken (FTP-, RDS- en WebDAV-protocol) Verbinding maken met de externe site of de verbinding verbreken.
Dreamweaver verbreekt standaard de verbinding met een externe site als deze langer dan 30 minuten niet is gebruikt (alleen FTP). Om die
tijdslimiet te veranderen, selecteert u Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh); vervolgens selecteert u Site
in de categorielijst aan de linkerzijde.
Vernieuwen Hiermee vernieuwt u de lokale en externe mappenlijsten. Gebruik deze knop om de mappenlijsten manueel te vernieuwen als u
Automatisch vernieuwen lijst lokale bestanden of Automatisch vernieuwen lijst externe bestanden hebt uitgeschakeld in het dialoogvenster
Sitedefinitie.
Weergave Bestanden site Geeft de bestanden structuur van de externe en lokale sites weer in de deelvensters van het paneel Bestanden. (Met
een voorkeursinstelling bepaalt u welke site in het linker venster verschijnt en welke in het rechter venster.) De weergave Bestanden site is de
standaard weergave voor het paneel Bestanden.
Weergave Testserver Geeft de mapstructuur van de testserver en de lokale site weer.
Weergave opslagplaats Geeft SVN-gegevensopslagruimte (subversion) weer.
126
Naar boven
Bestand(en) ophalen Kopieert de geselecteerde bestanden van de externe site naar uw lokale site (en overschrijft daarbij de bestaande lokale
kopie van het bestand, als die er is). Als In- en uitchecken van bestanden inschakelen is ingeschakeld, zijn de lokale kopieën alleen-lezen; de
bestanden blijven beschikbaar op de externe server zodat andere teamleden kunnen uitchecken. Als In- en uitchecken van bestanden inschakelen
in uitgeschakeld, hebben de bestandskopieën zowel lees- als schrijfrechten.
Opmerking: De bestanden die Dreamweaver kopieert, zijn de bestanden die u in het actieve deelvenster van het paneel Bestanden selecteert.
Als het deelvenster Extern actief is, worden de geselecteerde externe of testserverbestanden naar de lokale site gekopieerd; als het deelvenster
Lokaal actief is, kopieert Dreamweaver de externe of testserverversie van de geselecteerde lokale bestanden naar de lokale site.
Bestand(en) plaatsen Kopieert de geselecteerde bestanden van de lokale site naar de externe site.
Opmerking: De bestanden die Dreamweaver kopieert, zijn de bestanden die u in het actieve deelvenster van het paneel Bestanden selecteert.
Als het deelvenster Lokaal actief is, worden de geselecteerde lokale bestanden naar de externe site of testserver gekopieerd; als het deelvenster
Extern actief is, kopieert Dreamweaver de lokale versies van de geselecteerde externe serverbestanden naar de externe site.
Als u een bestand dat nog niet bestaat, op de externe site plaatst en In- en uitchecken van bestanden inschakelen is ingeschakeld, wordt het
bestand aan de externe site toegevoegd als 'uitgecheckt'. Klik op de knop Bestanden inchecken als u een bestand wilt toevoegen zonder de status
uitgecheckt.
Bestand(en) uitchecken Brengt een kopie van het bestand over van de externe server naar uw lokale site (overschrijft de bestaande lokale kopie
van het bestand, als die er is) en markeert het bestand als uitgecheckt op de server. Deze optie is niet beschikbaar als In- en uitchecken van
bestanden inschakelen in het dialoogvenster Sitedefinities is uitgeschakeld voor de huidige site.
Bestand(en) inchecken Brengt een kopie van het lokale bestand over naar de externe server en stelt het bestand ter beschikking voor bewerking
door anderen. Het lokale bestand wordt alleen-lezen. Deze optie is niet beschikbaar als de optie In- en uitchecken van bestanden inschakelen in
het dialoogvenster Sitedefinities is uitgeschakeld voor de huidige site.
Synchroniseren Synchroniseert de bestanden tussen de lokale en externe mappen.
De knop Uitvouwen/Samenvouwen Hiermee vouwt u het paneel Bestanden uit of samen om een of twee vensters weer te geven.
Bestanden en mappen weergeven
U kunt bestanden en mappen weergeven in het paneel Bestanden, ongeacht ze aan een Dreamweaver-site zijn gekoppeld of niet. Als u sites,
bestanden of mappen bekijkt in het paneel Bestanden, kunt u het formaat van de weergavezone wijzigen en kunt u, voor Dreamweaver-sites het
paneel Bestanden uit- of samenvouwen.
Voor Dreamweaver-sites kunt u het paneel Bestanden ook aanpassen door de weergave te wijzigen -uw lokale of externe site- die standaard in
het samengevouwen paneel verschijnt. Of u kunt tussen de inhoudsweergaven overschakelen in het uitgevouwen paneel Bestanden met de optie
Altijd tonen.
Het deelvenster Bestanden openen of sluiten
Selecteer Venster > Bestanden.
Bestanden zoeken in het deelvenster Bestanden (Mac OS, alleeen Creative Cloud-gebruikers)
U kunt de functie Live zoeken gebruiken om bestanden te zoeken op basis van de bestandsnaam of de aanwezige tekst in bestanden. De
geselecteerde site in het deelvenster Bestanden wordt gebruikt voor de zoekopdracht. Als er geen site is geselecteerd in het deelvenster, wordt de
zoekoptie niet weergegeven. Zie Bestanden zoeken op bestandsnaam of inhoud voor meer informatie.
Het deelvenster Bestanden uitvouwen of samenvouwen (alleen voor Dreamweaver-sites)
Klik in het paneel Bestanden (Venster > Bestanden) op de knop Uitvouwen/Samenvouwen op de werkbalk.
Opmerking: Als u op de knop Uitvouwen/Samenvouwen klikt om het paneel uit te vouwen terwijl het in een dok is geplaatst, wordt het paneel
gemaximaliseerd zodat u niet in het documentvenster kunt werken. Om terug te keren naar het documentvenster, klikt u nogmaals op de knop
Uitvouwen/Samenvouwen om het paneel samen te vouwen. Als u op de knop Uitvouwen/Samenvouwen klikt om het paneel uit te vouwen
wanneer het niet in een dok is geplaatst, kunt u nog steeds in het documentvenster werken. Voor u het paneel terug in een dok kunt plaatsen,
moet u het eerst samenvouwen.
Als het paneel Bestanden is samengevouwen, geeft het de inhoud van de lokale site, de externe site of de testserver weer in de vorm van een
bestandenlijst. Als het is uitgevouwen, geeft het de lokale site en de externe site of de testserver weer.
De grootte van het weergavegebied in het uitgevouwen deelvenster Bestanden wijzigen
Voer een van de volgende handelingen uit in het paneel Bestanden (Venster > Bestanden), als het paneel is uitgevouwen:
Versleep de balk tussen de twee weergaven om het weergavegebied van het rechter of linker venster te vergroten of verkleinen.
Gebruik de schuifbalken onderaan in het paneel Bestanden om door de inhoud van de weergaven te scrollen.
De siteweergave in het deelvenster Bestanden wijzigen (alleen voor Dreamweaver-sites)
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer in het samengevouwen paneel Bestanden (Venster > Bestanden) de optie Lokale weergave, Externe weergave, Testserver of
Weergave opslagplaats in het pop-upmenu Siteweergave.
Opmerking: Lokale weergave staat standaard in het menu Siteweergave.
127
Naar boven
Klik in het uitgevouwen paneel Bestanden (Venster > Bestanden) op de knop Sitebestanden (voor de externe site), de knop Testserver of de
knop Bestanden in opslagplaats.
A. Bestanden site B. Testserver C. Bestanden in opslagplaats
Opmerking: Voordat u een externe site, testserver of gegevensopslagplaats kunt weergeven, moet u een externe site, testserver of SVN-
opslagplaats instellen.
Bestanden weergeven buiten een Dreamweaver-site
Met het pop-upmenu Site kunt op uw computer bladeren op vergelijkbare wijze als met Windows Verkenner (Windows) of de Finder
(Macintosh).
Werken met bestanden in het deelvenster Bestanden
U kunt bestanden openen of de naam ervan wijzigen, bestanden toevoegen, verplaatsen of verwijderen, of het paneel Bestanden vernieuwen
nadat u wijzigingen hebt aangebracht.
Voor Dreamweaver-sites kunt u ook bepalen welke bestanden (op de lokale of externe site) werden bijgewerkt sinds de laatste keer ze werden
overgebracht.
Een bestand openen
1. Selecteer in het paneel Bestanden (Venster > Bestanden) een site, server of station in het pop-upmenu (waarin de huidige site of server of
het huidige station wordt weergegeven).
2. Ga naar het bestand dat u wilt openen.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik op het pictogram van het bestand.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op het pictogram van het bestand en
selecteer Openen.
Dreamweaver opent het bestand in het documentvenster.
Een bestand of map maken
1. Selecteer in het paneel Bestanden (Venster > Bestanden) een bestand of map.
Dreamweaver maakt een nieuw bestand of een nieuwe map aan in de geselecteerde map, of in dezelfde map waarin het geselecteerde
bestand staat.
2. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh), en selecteer vervolgens Nieuw Bestand of Nieuwe
map.
3. Voer een naam in voor het nieuwe bestand of de nieuwe map.
4. Druk op Enter (Windows) of Return (Macintosh).
Een bestand of map verwijderen
1. Selecteer in het paneel Bestanden (Venster > Bestanden) het bestand dat of de map die u wilt verwijderen.
2. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) en selecteer Bewerken > Verwijderen.
De naam van een bestand of map wijzigen
1. Selecteer in het paneel Bestanden (Venster > Bestanden) het bestand of de map waarvan u de naam wilt wijzigen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit om de naam van het bestand of de map te activeren:
Klik op de bestandsnaam, wacht even en klik nogmaals.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op het pictogram van het bestand en
selecteer Bewerken > Naam wijzigen.
128
Naar boven
3. Overschrijf de bestaande naam met de nieuwe naam.
4. Druk op Enter (Windows) of Return (Macintosh).
Een bestand of map verplaatsen
1. Selecteer in het paneel Bestanden (Venster > Bestanden) het bestand dat of de map die u wilt verplaatsen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Kopieer het bestand of de map en plak het/ze op de nieuwe locatie.
Sleep het bestand of de nam naar de nieuwe locatie.
3. Vernieuw het paneel Bestanden om het bestand of de map op de nieuwe locatie weer te geven.
Het deelvenster Bestanden vernieuwen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op een bestand of map en selecteer Vernieuwen.
(Dreamweaver alleen sites) Klik op de knop Vernieuwen in de werkbalk van het paneel Bestanden (met deze optie worden beide vensters
vernieuwd).
Opmerking: Dreamweaver vernieuwt het paneel Bestanden als u wijzigingen aanbrengt in een andere toepassing; keer vervolgens terug
naar Dreamweaver.
Zoeken naar bestanden op uw Dreamweaver-site
In Dreamweaver kunt u heel gemakkelijk zoeken naar geselecteerde, geopende, uitgecheckte of recentelijk gewijzigde bestanden op uw site. U
kunt ook zoeken naar bestanden die nieuwer zijn op uw lokale of externe site.
Zoeken naar een geopend bestand op uw site
1. Open het bestand in het documentvenster.
2. Selecteer Site > Zoeken op de site.
Het bestand wordt door Dreamweaver geselecteerd in het deelvenster Bestanden.
Opmerking: Als het geopende bestand in het documentvenster geen deel uitmaakt van de huidige site in het deelvenster Bestanden,
probeert Dreamweaver vast te stellen tot welke van uw Dreamweaver-sites het bestand behoort. Als het huidige bestand tot slechts één
lokale site behoort, wordt deze site door Dreamweaver in het deelvenster Bestanden geopend en wordt het bestand vervolgens gemarkeerd.
Uitgecheckte bestanden op een Dreamweaver-site zoeken en selecteren
Klik in de rechterbovenhoek van het samengevouwen deelvenster Bestanden (Venster > Bestanden) op het menu Opties en selecteer
vervolgens Bewerken > Uitgecheckte bestanden selecteren.
De bestanden worden door Dreamweaver geselecteerd in het deelvenster Bestanden.
Zoeken naar een geselecteerd bestand op uw lokale of externe site
1. Selecteer het bestand in de weergave Extern of Lokaal van het deelvenster Bestanden (Venster > Bestanden).
2. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) en selecteer Zoeken op lokale site of Zoeken op
externe site (afhankelijk van de plaats waar u het bestand hebt geselecteerd).
Het bestand wordt door Dreamweaver geselecteerd in het deelvenster Bestanden.
Bestanden zoeken en selecteren die nieuwer zijn op de lokale site dan op de externe site
Klik in de rechterbovenhoek van het samengevouwen deelvenster Bestanden (Venster > Bestanden) op het menu Opties en selecteer
Bewerken > Nieuwere lokale selecteren.
De bestanden worden door Dreamweaver geselecteerd in het deelvenster Bestanden.
Bestanden zoeken en selecteren die nieuwer zijn op de externe site dan op de lokale site
Klik in de rechterbovenhoek van het samengevouwen deelvenster Bestanden (Venster > Bestanden) op het menu Opties en selecteer
Bewerken > Nieuwere externe selecteren.
De bestanden worden door Dreamweaver geselecteerd in het deelvenster Bestanden.
Zoeken naar recentelijk gewijzigde bestanden op uw site
129
Naar boven
Naar boven
1. Klik in de rechterbovenhoek van het samengevouwen deelvenster Bestanden (Venster > Bestanden) op het menu Opties en selecteer
Bewerken > Onlangs gewijzigd selecteren.
2. Voer een van de volgende handelingen uit om de zoekdatums voor het rapport aan te geven:
Als u in het rapport alle bestanden wilt opnemen die de laatste paar dagen zijn gewijzigd, selecteert u 'Bestanden gemaakt of gewijzigd
in de laatste' en voert u in het tekstvak een getal in.
Als u in het rapport alle bestanden wilt opnemen die in een specifieke tijdsperiode zijn gewijzigd, klikt u op het keuzerondje 'Bestanden
gemaakt of gewijzigd tussen' en geeft u een datumbereik op.
3. U kunt desgewenst in het tekstvak Gewijzigd door een gebruikersnaam invoeren om uw zoekopdracht te beperken tot die bestanden die zijn
gewijzigd door een specifieke gebruiker binnen het datumbereik dat u hebt opgegeven.
Opmerking: Deze optie is alleen beschikbaar voor rapporten over Contribute-sites.
4. Selecteer een keuzerondje om, indien nodig, aan te geven waar u bestanden die in het rapport worden vermeld, wilt weergeven:
Lokale computer als de site statische pagina's bevat.
Testserver als de site dynamische pagina's bevat.
Opmerking: Voor deze optie wordt aangenomen dat u een testserver hebt gedefinieerd in het dialoogvenster Sitedefinitie (XREF). Als u
geen testserver hebt gedefinieerd en een URL-voorvoegsel hebt ingevoerd voor deze server, of als u het rapport voor meer dan één site
uitvoert, is deze optie niet beschikbaar.
Andere locatie als u een pad in het tekstvak wilt invoeren.
5. Klik op OK om uw instellingen op te slaan.
Dreamweaver markeert de bestanden die zijn gewijzigd binnen de geselecteerde tijdsperiode, in het deelvenster Bestanden.
Ongebruikte bestanden opsporen en verwijderen
U kunt zoeken naar bestanden op uw site die niet meer worden gebruikt door andere bestanden, en deze bestanden vervolgens verwijderen.
1. Selecteer Site > Koppelingen op de hele site controleren.
Dreamweaver controleert alle koppelingen op de site en geeft de verbroken koppelingen weer in het resultatenpaneel.
2. Selecteer Zwevende bestanden in het menu van het paneel Koppelingencontrole.
Alle bestanden zonder inkomende koppelingen worden in Dreamweaver weergegeven. Dit betekent dat er geen bestanden op uw site
aanwezig zijn met koppelingen naar deze bestanden.
3. Selecteer de bestanden die u wilt verwijderen en druk op Delete.
Belangrijk: Hoewel er geen enkel ander bestand op de site een koppeling bevat naar deze bestanden, kunnen bepaalde weergegeven
bestanden een koppeling bevatten naar andere bestanden. Wees daarom voorzichtig bij het verwijderen van bestanden.
Toegang krijgen tot sites, een server en lokale stations
U kunt de bestanden en mappen op uw Dreamweaver-sites, en ook bestanden en mappen die geen deel uitmaken van een Dreamweaver-site,
openen, wijzigen en opslaan. U kunt niet alleen toegang krijgen tot Dreamweaver-sites, maar ook tot een server, een lokaal station of uw
bureaublad.
Voordat u toegang kunt krijgen tot een externe server, moet u Dreamweaver zodanig instellen dat het programma met deze server kan
samenwerken.
Opmerking: U kunt bestanden het beste beheren door een Dreamweaver-site te maken.
Een bestaande Dreamweaver-site openen
Selecteer in het deelvenster Bestanden (Venster > Bestanden) een site in het menu (waarin de huidige site of server of het huidige station wordt
weergegeven).
130
Naar boven
Een map openen op een externe FTP- of RDS-server
1. Selecteer in het deelvenster Bestanden (Venster > Bestanden) een servernaam in het menu (waarin de huidige site of server of het huidige
station wordt weergegeven).
Opmerking: Er worden servernamen weergegeven van servers waarvoor u Dreamweaver zodanig hebt geconfigureerd dat het programma
daarmee kan samenwerken.
2. U kunt nu bestanden op de normale manier openen en bewerken.
Een lokaal station op uw computer openen
1. Selecteer in het deelvenster Bestanden (Venster > Bestanden) een desktopcomputer, lokaal station of cd-romstation in het menu (waarin de
huidige site of server of het huidige station wordt weergegeven).
2. Ga naar een bestand en voer een van de volgende handelingen uit:
Bestanden openen in Dreamweaver of een andere toepassing
Bestandsnamen wijzigen
Bestanden kopiëren
Bestanden verwijderen
Bestanden slepen
Als u een bestand sleept van de ene Dreamweaver-site naar een andere site of naar een map die geen deel uitmaakt van een
Dreamweaver-site, wordt dit bestand doorDreamweavergekopieerd naar de locatie waar u het bestand neerzet. Als u een bestand sleept
binnen een en dezelfde Dreamweaver-site, wordt het bestand door Dreamweaververplaatst naar de locatie waar u het bestand neerzet.
Als u een bestand sleept dat geen deel uitmaakt van een Dreamweaver-site, naar een map die geen deel uitmaakt van een
Dreamweaver-site, wordt het bestand doorDreamweaver verplaatst naar de locatie waar u het bestand neerzet.
Opmerking: Als u een bestand wilt verplaatsen dat standaard door Dreamweaver wordt gekopieerd, houdt u de Shift-toets (Windows)
of de Command-toets (Macintosh) ingedrukt terwijl u sleept. Als u een bestand wilt kopiëren dat standaard door Dreamweaver wordt
verplaatst, houdt u de Control-toets (Windows) of de Option-toets (Macintosh) ingedrukt terwijl u sleept.
Gegevens van bestanden en mappen die in het uitgevouwen deelvenster Bestanden worden
weergegeven, aanpassen
Als u een Dreamweaver-site in het uitgevouwen deelvenster Bestanden weergeeft, worden de gegevens van bestanden en mappen in kolommen
weergegeven. U kunt bijvoorbeeld kijken naar het bestandstype of nagaan op welke datum het bestand is gewijzigd.
U kunt de kolommen aanpassen door een van de volgende handelingen uit te voeren (bepaalde bewerkingen zijn alleen beschikbaar voor de
kolommen die u toevoegt en niet voor de standaardkolommen):
Kolommen in een andere volgorde plaatsen of opnieuw uitlijnen
Nieuwe kolommen toevoegen (voor een maximum van 10 kolommen)
Kolommen verbergen (behalve de kolom met bestandsnamen)
Kolommen aanwijzen die u wilt delen met alle gebruikers die verbonden zijn met een site
Kolommen verwijderen (alleen aangepaste kolommen)
De namen van kolommen wijzigen (alleen aangepaste kolommen)
Een ontwerpnotitie aan kolommen koppelen (alleen aangepaste kolommen)
De volgorde van kolommen wijzigen
Selecteer een kolomnaam en klik op de pijlknop omhoog of omlaag om de positie van de geselecteerde kolom te wijzigen.
Opmerking: U kunt de positie van elke kolom wijzigen, behalve van de kolom Naam, die altijd de eerste kolom is.
131
Detailkolommen toevoegen, verwijderen of wijzigen
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Selecteer een site en klik op Bewerken.
3. Vouw de categorie Geavanceerde instellingen uit en selecteer de categorie Kolommen Bestandsweergave.
4. Selecteer een kolom en klik op de plusknop (+) om een kolom toe te voegen of op de minknop (–) om een kolom te verwijderen.
Opmerking: De kolom wordt onmiddellijk en zonder een vraag om bevestiging verwijderd, dus bedenk goed of u de kolom wilt verwijderen
voordat u op de minknop (–) klikt.
5. Voer in het tekstvak Kolomnaam een naam voor de kolom in.
6. Selecteer een waarde in het menu Koppelen aan ontwerpnotities of typ uw eigen waarde.
Opmerking: U moet aan een nieuwe kolom een ontwerpnotitie koppelen om te zorgen dat er gegevens in het deelvenster Bestanden
kunnen worden weergegeven.
7. Selecteer een uitlijning om te bepalen hoe de tekst binnen de kolom moet worden uitgelijnd.
8. Schakel de optie Tonen in of uit om de kolom weer te geven of te verbergen.
9. Selecteer Delen met alle gebruikers van deze site om de kolom te delen met alle gebruikers die met de externe site verbonden zijn.
Kolommen sorteren op een detailkolom in het deelvenster Bestanden
Klik op de koptekst van de kolom die u wilt sorteren.
Klik nogmaals op de koptekst om de volgorde waarin Dreamweaver de items in de kolom weergeeft (oplopend of aflopend), om te draaien.
Meer Help-onderwerpen
[afdrukken] Overzicht van het deelvenster Bestanden
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
132
Bestanden in- en uitchecken
Naar boven
Naar boven
Over het in- en uitchecken van bestanden
Het systeem van in- en uitchecken van bestanden instellen
Bestanden inchecken in of uitchecken uit een externe map
WebDAV gebruiken om bestanden in en uit te checken
Subversion (SVN) gebruiken om bestanden te verkrijgen en in te checken
Over het in- en uitchecken van bestanden
Als u samen met anderen aan dezelfde bestanden werkt, kunt u bestanden in- en uitchecken vanaf lokale en externe sites. Als u echter de enige
bent die op de externe site werkt, kunt u beter de opdrachten Ophalen en Plaatsen gebruiken om bestanden over te brengen zonder ze in of uit te
checken.
Opmerking: Voor een testserver kunt u wel de opdrachten Ophalen en Plaatsen gebruiken, maar niet het systeem van in- en uitchecken.
Het uitchecken van een bestand is eigenlijk hetzelfde als zeggen: “Ik werk nu aan dit bestand, dus blijf ervan af!” Wanneer een bestand is
uitgecheckt, wordt de naam van de persoon die dat bestand heeft uitgecheckt in het deelvenster Bestanden weergegeven met naast het pictogram
van het bestand een rode markering (als een teamlid het bestand heeft uitgecheckt) of een groene markering (als u het bestand hebt uitgecheckt).
Als u een bestand incheckt, maakt u het bestand weer beschikbaar voor andere teamleden, zodat zij het bestand kunnen uitchecken en bewerken.
Wanneer u een bestand incheckt nadat u het hebt bewerkt, wordt uw lokale versie een alleen-lezen bestand en verschijnt er een
vergrendelingssymbool naast het bestand in het deelvenster Bestanden om te voorkomen dat u wijzigingen in het bestand aanbrengt.
Dreamweaver maakt van uitgecheckte bestanden geen alleen-lezen bestanden op de externe server. Als u bestanden overbrengt met een andere
toepassing dan Dreamweaver, kunt u uitgecheckte bestanden overschrijven. In andere toepassingen dan Dreamweaver is echter het LCK-bestand
zichtbaar naast het uitgecheckte bestand in de bestandshiërarchie om te helpen voorkomen dat uitgecheckte bestanden worden overschreven.
Het systeem van in- en uitchecken van bestanden instellen
Voordat u het systeem van in- en uitchecken van bestanden kunt gebruiken, moet u uw lokale site aan een externe server koppelen.
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Selecteer een site en klik op Bewerken.
3. Selecteer de categorie Servers in het dialoogvenster Site-instelling en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Nieuwe server toevoegen om een nieuwe server toe te voegen
Selecteer een bestaande server en klik op de knop Bestaande server bewerken
4. Geef de benodigde basisopties op en klik op de knop Geavanceerd.
5. Schakel de optie Het uitchecken van bestanden inschakelen in als u in een teamomgeving werkt (of als u alleen werkt vanaf meerdere
computers). Schakel deze optie uit als u het in- en uitchecken van bestanden voor uw website wilt uitschakelen.
Deze optie is handig om anderen te laten weten dat u een bestand hebt uitgecheckt om het te bewerken of om uzelf te waarschuwen
wanneer er op een andere computer een recentere versie van een bestand aanwezig is.
Als er geen opties voor in- en uitchecken worden weergegeven, betekent dit dat u geen externe server hebt ingesteld.
6. Schakel de optie Bestanden uitchecken wanneer ze worden geopend in als u wilt dat bestanden automatisch worden uitgecheckt wanneer u
in het deelvenster Bestanden dubbelklikt op de bestanden om deze te openen.
Als u Bestand > Openen gebruikt om een bestand te openen, wordt het bestand niet uitgecheckt, zelfs niet als deze optie is ingeschakeld.
7. Stel de resterende opties in:
Naam voor uitchecken De naam voor uitchecken wordt in het deelvenster Bestanden weergegeven naast bestanden die zijn uitgecheckt.
Zo kunnen teamleden communiceren met de juiste persoon als een bestand dat ze nodig hebben, is uitgecheckt.
Opmerking: Als u alleen werkt vanaf meerdere computers, kunt u voor elke computer een andere naam voor uitchecken gebruiken
(bijvoorbeeld KeesR-MacThuis en KeesR-PcKantoor) zodat u weet wat de laatste versie van het bestand is, als u vergeten bent het bestand
in te checken.
E-mailadres Als u hier een e-mailadres invoert, wordt wanneer u een bestand uitcheckt, naast dit bestand uw naam in het deelvenster
Bestanden als een koppeling (blauw en onderstreept) weergegeven. Als een teamlid op de koppeling klikt, wordt in het standaard e-
mailprogramma van deze persoon een nieuw bericht geopend met het e-mailadres van de gebruiker en een onderwerp dat correspondeert
met de bestands- en sitenaam.
133
Naar boven
Bestanden inchecken in of uitchecken uit een externe map
Nadat u het systeem voor het in- en uitchecken van bestanden hebt ingesteld, kunt u bestanden op een externe server in- en uitchecken via het
deelvenster Bestanden of documentvenster.
Bestanden uitchecken via het deelvenster Bestanden
1. Selecteer in het deelvenster Bestanden (Venster > Bestanden) de bestanden op de externe server die u wilt uitchecken.
Opmerking: U kunt bestanden selecteren in de weergaven Lokaal en Extern, maar niet in de weergave Testserver.
Een rode markering geeft aan dat een ander teamlid het bestand heeft uitgecheckt en een vergrendelingssymbool geeft aan dat het bestand
een alleen-lezen bestand is (Windows) of is vergrendeld (Macintosh).
2. Voer een van de volgende handelingen uit om het bestand uit te checken:
Klik op de knop Uitchecken op de werkbalk van het deelvenster Bestanden.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) en selecteer Uitchecken in het snelmenu.
3. Klik in het dialoogvenster Afhankelijke bestanden op Ja om samen met de geselecteerde bestanden ook de afhankelijke bestanden te
downloaden of klik op Nee om geen afhankelijke bestanden te downloaden. Standaard worden afhankelijke bestanden niet gedownload. U
kunt deze optie instellen met Bewerken > Voorkeuren > Site.
Opmerking: Het is meestal verstandig om afhankelijke bestanden te downloaden wanneer u een nieuw bestand uitcheckt, maar als de
meest recente versies van de afhankelijke bestanden al op de lokale schijf aanwezig zijn, is het niet nodig om deze bestanden nogmaals te
downloaden.
Een groene markering naast het pictogram van een lokaal bestand geeft aan dat u het bestand hebt uitgecheckt.
Belangrijk: Als u het actieve bestand uitcheckt, wordt de versie van het bestand die is geopend, overschreven door de nieuwe,
uitgecheckte versie.
Bestanden inchecken via het deelvenster Bestanden
1. Selecteer in het deelvenster Bestanden (Venster > Bestanden) de nieuwe of uitgecheckte bestanden die u wilt inchecken.
Opmerking: U kunt bestanden selecteren in de weergaven Lokaal en Extern, maar niet in de weergave Testserver.
2. Voer een van de volgende handelingen uit om het bestand of de bestanden in te checken:
Klik op de knop Inchecken op de werkbalk van het deelvenster Bestanden.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) en selecteer Inchecken in het snelmenu.
3. Klik op Ja om samen met de geselecteerde bestanden ook de afhankelijke bestanden te uploaden of klik op Nee als u geen afhankelijke
bestanden wilt uploaden. Standaard worden afhankelijke bestanden niet geladen. U kunt deze optie instellen met Bewerken > Voorkeuren >
Site.
Opmerking: Het is meestal verstandig om afhankelijke bestanden te uploaden wanneer u een nieuw bestand incheckt, maar als de meest
recente versies van de afhankelijke bestanden al op de externe server aanwezig zijn, is het niet nodig om deze bestanden nogmaals te
uploaden.
Er verschijnt een vergrendelingssymbool naast het pictogram van het lokale bestand om aan te geven dat het nu een alleen-lezen bestand
is.
Belangrijk: Als u het actieve bestand incheckt, wordt het bestand mogelijk eerst automatisch opgeslagen voordat het wordt ingecheckt,
afhankelijk van de opties die u hebt ingesteld.
Een geopend bestand inchecken vanuit het documentvenster
1. Zorg ervoor dat het bestand dat u wilt inchecken, in het documentvenster is geopend.
Opmerking: U kunt slechts één geopend bestand per keer inchecken.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Site > Inchecken.
Klik op het pictogram Bestandsbeheer op de werkbalk van het documentvenster en selecteer Inchecken in het menu dat verschijnt.
Als het huidige bestand geen deel uitmaakt van de actieve site in het deelvenster Bestanden, probeert Dreamweaver vast te stellen tot
welke lokaal gedefinieerde site het huidige bestand behoort. Als het huidige bestand behoort tot een andere site dan de site die actief is
in het deelvenster Bestanden, opent Dreamweaver die site en wordt de incheckbewerking uitgevoerd.
Belangrijk: Als u het actieve bestand incheckt, wordt het bestand mogelijk eerst automatisch opgeslagen voordat het wordt ingecheckt,
afhankelijk van de opties die u hebt ingesteld.
Het uitchecken van een bestand ongedaan maken
Als u een bestand uitcheckt en u vervolgens besluit het bestand toch niet te bewerken (of besluit de wijzigingen die u hebt aangebracht, niet door
134
Naar boven
Naar boven
te voeren), kunt u de uitcheckbewerking ongedaan maken, waarna het bestand weer terugkeert naar de oorspronkelijke staat.
Als u het uitchecken van een bestand ongedaan wilt maken, voert u een van de volgende handelingen uit:
Open het bestand in het documentvenster en selecteer Site > Uitchecken ongedaan maken.
Klik in het deelvenster Bestanden met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) en selecteer
vervolgens Uitchecken ongedaan maken in het snelmenu.
De lokale kopie van het bestand wordt een alleen-lezen bestand en eventuele wijzigingen die u hebt aangebracht in het bestand, gaan
verloren.
WebDAV gebruiken om bestanden in en uit te checken
Dreamweaver kan verbinding maken met een server die gebruik maakt van WebDAV (Web-based Distributed Authoring and Versioning) - een set
extensies van het HTTP-protocol waarmee gebruikers in een samenwerkingsverband bestanden op externe webservers kunnen bewerken en
beheren. Zie www.webdav.org voor meer informatie.
1. Definieer, als u dat nog niet hebt gedaan, een Dreamweaver-site met de lokale map die u gebruikt om uw projectbestanden in op te slaan.
2. Selecteer Site > Sites beheren en dubbelklik in de lijst op uw site.
3. Selecteer de categorie Servers in het dialoogvenster Site-instelling en voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Nieuwe server toevoegen om een nieuwe server toe te voegen
Selecteer een bestaande server en klik op de knop Bestaande server bewerken
4. Selecteer WebDAV in het pop-upmenu Verbinding maken via van het scherm Standaard en geef de overige benodigde opties op in het
scherm Standaard.
5. Klik op de knop Geavanceerd.
6. Selecteer de optie Het uitchecken van bestanden inschakelen en voer de volgende gegevens in:
Voer in het tekstvak Naam voor uitchecken een naam in waarmee u kunt worden geïdentificeerd door andere teamleden.
Voer in het tekstvak E-mailadres uw e-mailadres in.
De naam en het e-mailadres worden gebruikt om vast te stellen van wie bestanden op een WebDAV-server zijn. Daarnaast wordt deze
gegevens als contactinformatie weergegeven in het deelvenster Bestanden.
7. Klik op Opslaan.
Dreamweaver configureert de site voor WebDAV-toegang. Als u de opdracht Inchecken of Uitchecken gebruikt voor een bestand op de site,
wordt het bestand overgebracht met WebDAV.
Opmerking: Het is mogelijk dat WebDAV bestanden met dynamische inhoud, zoals PHP-labels of SSI's, niet correct kan uitchecken omdat
de HTTP GET deze heeft weergegeven wanneer ze worden uitgecheckt.
Subversion (SVN) gebruiken om bestanden te verkrijgen en in te checken
Dreamweaver kan verbinding maken met een server die gebruikmaakt van Subversion (SVN), een versiecontrolesysteem dat gebruikers de
mogelijkheid biedt om bestanden op externe webservers gezamenlijk te bewerken en te beheren. Dreamweaver is geen volledige SVN-client,
maar biedt gebruikers de mogelijkheid om de meest recente versies van bestanden op te halen, wijzigingen aan te brengen en de bestanden door
te voeren.
Belangrijk: Dreamweaver CS5 gebruikt versie 1.6.6 van de Subversion-clientbibliotheek en Dreamweaver CS5.5 gebruikt versie 1.6.9. Latere
versies van de clientbibliotheek van Subversion zijn niet compatibel met oudere versies. Houd er rekening mee dat als u een clienttoepassing van
derden bijwerkt (bijvoorbeeld TortoiseSVN) die u wilt laten samenwerken met een latere versie van Subversion, de bijgewerkte Subversion-
toepassing lokale Subversion-metagegevens bijwerkt. Hierdoor kan Dreamweaver niet meer communiceren met Subversion. Dit probleem is niet
aan de orde bij updates van de Subversion-server, omdat deze updates compatibel zijn met oudere versies. Als u toch upgradet naar een
clienttoepassing van derden die samenwerkt met 1.7 of hoger, hebt u updates van Adobe nodig om Subversion weer te kunnen gebruiken met
Dreamweaver. Zie www.adobe.com/go/dw_svn_nl voor meer informatie over dit probleem.
Adobe adviseert u een bestandsvergelijkingsprogramma van derden te gebruiken wanneer u werkt met bestanden met SVN-versiebeheer.
Wanneer u bestanden met elkaar vergelijkt, ziet u exact wat voor wijzigingen andere gebruikers in de bestanden hebben aangebracht. Voor meer
informatie over bestandsvergelijkingsprogramma's, gebruikt u een zoekmachine zoals Google Search en zoekt u naar “bestandsvergelijking” of
“bestandsvergelijkingsprogramma's”. Dreamweaver werkt met de meeste hulpprogramma's van derden.
Zie www.adobe.com/go/lrvid4049_dw_nl voor een video-overzicht over het werken met SVN en Dreamweaver.
Een SVN-verbinding instellen
Voordat u Subversion (SVN) gebruikt als een versiebeheersysteem met Dreamweaver, moet u verbinding maken met een SVN-server. U doet dit
in de categorie Versiebeheer in het dialoogvenster Sitedefinitie.
De SVN-server is een opslagplaats voor bestanden waar u en andere gebruikers bestanden kunnen ophalen en toewijzen. Deze verschilt van de
135
externe server die u doorgaans gebruikt met Dreamweaver. Wanneer u SVN gebruikt, blijft de externe server de “live" server voor uw webpagina's
en wordt de SVN-server gebruikt als opslagplaats van bestanden waarover u versiebeheer hebt. De doorsnee werkstroom bestaat uit het ophalen
en toewijzen van bestanden aan de SVN-server, en ze te publiceren op de externe server vanaf Dreamweaver. De installatie van de externe
server staat volledig los van de installatie van SVN.
U moet toegang hebben tot een SVN-server en een SVN-opslagplaats voordat u met de installatie start. Zie de Subversion-website op
http://subversion.apache.org/ voor meer informatie over SVN.
U stelt de SVN-verbinding als volgt in:
1. Kies Sites > Sites beheren, selecteer de site waarvoor u versiebeheer wilt instellen en klik op de knop Bewerken.
Opmerking: Als u nog geen lokale en externe mappen hebt ingesteld voor een Dreamweaver-site, moet u tenminste een lokale site
instellen voordat u verdergaat. (De externe site is op dit moment nog niet nodig, maar uiteindelijk moet u deze ook instellen als u bestanden
naar het web wilt publiceren.) Zie Werken met Dreamweaver-sites voor meer informatie.
2. Selecteer de categorie Versiebeheer in het dialoogvenster Site-instelling.
3. Selecteer Subversion in het pop-upmenu Toegang.
4. U stelt de toegangsopties als volgt in:
Selecteer een protocol in het pop-upmenu Protocol. De beschikbare protocollen zijn HTTP, HTTPS, SVN en SVN+SSH.
Opmerking: Voor het gebruik van het SVN+SSH-protocol is een speciale configuratie nodig. Zie
www.adobe.com/go/learn_dw_svn_ssh_nl voor meer informatie.
Typ het adres van de SVN-server in het tekstvak Serveradres (gewoonlijk heeft dit de vorm servernaam.domein.com).
Typ het pad naar de dataopslag op de SVN-server in het tekstvak Pad dataopslag (dit ziet er doorgaans ongeveer als volgt uit
/svn/uw_basismap. De serverbeheerder geeft de basismap voor de SVN-dataopslag een naam.)
(Optioneel) Als u een andere serverpoort wilt gebruiken dan de standaard serverpoort, selecteert u Niet standaard en voert u het
poortnummer in het tekstvak in.
Voer de gebruikersnaam en het wachtwoord van de SVN-server in.
5. Klik op Testen om de verbinding te testen of klik op OK om het dialoogvenster te sluiten. Klik vervolgens op Gereed om het dialoogvenster
Sites beheren te sluiten.
Nadat er een verbinding met de server tot stand is gebracht, kan de SVN-opslagplaats in het paneel Bestanden worden weergegeven. U geeft dit
weer door Weergave opslagplaats te selecteren in het pop-upmenu Weergave of door op de knop Bestanden in opslagplaats te klikken in het
uitgevouwen paneel Bestanden.
De nieuwste versies van bestanden ophalen
Wanneer u de nieuwste versie van een bestand ophaalt uit de SVN-opslagplaats, voegt Dreamweaver de inhoud van dat bestand samen met de
inhoud van de overeenkomstige lokale kopie samen. (Als iemand het bestand heeft bijgewerkt sinds u het voor het laatst hebt toegewezen,
worden die updates dus samengevoegd met de lokale versie van het bestand op uw computer.) Als het bestand nog niet op de lokale vaste schijf
staat, haalt Dreamweaver het gewoon op.
Opmerking: Wanneer u de eerste keer bestanden uit de dataopslag haalt, moet u met een lokale map werken die leeg is, of met een lokale map
die geen bestanden bevat die dezelfde naam hebben als die in de dataopslag. Dreamweaver monteert dataopslagbestanden bij een eerste poging
niet in het lokale station als het lokale station gelijknamige bestanden bevat in de externe dataopslag.
1. Zorg dat de SVN-verbinding goed functioneert.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Geef de lokale versie van de SVN-bestanden weer in het paneel Bestanden door Lokale weergave te selecteren in het pop-upmenu
Weergave. (Als u in het uitgevouwen paneel Bestanden werkt, wordt de lokale weergave automatisch weergegeven.) Vervolgens klikt u
met de rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt en klikt u (Macintosh) op het gewenste bestand of op de gewenste map
en selecteert u Versiebeheer > Nieuwste versies ophalen.
Geef de bestanden in de SVN-opslagplaats weer door Weergave opslagplaats te selecteren in het pop-upmenu Weergave in het paneel
Bestanden, of door op de knop Bestanden in opslagplaats te klikken in het uitgevouwen paneel Bestanden. Vervolgens klikt u met de
rechtermuisknop (Windows) of houdt u Control ingedrukt en klikt u (Macintosh) op het gewenste bestand of op de gewenste map en
selecteert u Nieuwste versies ophalen.
Opmerking: U kunt ook met de rechtermuisknop op een bestand klikken en Uitchecken in het snelmenu kiezen, of het bestand selecteren en op
de knop Uitchecken klikken om de laatste versie op te halen. SVN ondersteunt geen uitcheckworkflows, maar met deze actie wordt het bestand op
een andere manier uitgecheckt.
Bestanden toewijzen
1. Zorg dat de SVN-verbinding goed functioneert.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
136
Geef de lokale versie van de SVN-bestanden weer in het paneel Bestanden door Lokale weergave te selecteren in het pop-upmenu
Weergave. (Als u in het uitgevouwen paneel Bestanden werkt, wordt de lokale weergave automatisch weergegeven.) Selecteer nu het
bestand dat u wilt toewijzen en klik op de knop Inchecken.
Geef de bestanden in de SVN-opslagplaats weer door Weergave opslagplaats te selecteren in het pop-upmenu Weergave in het paneel
Bestanden, of door op de knop Bestanden in opslagplaats te klikken in het uitgevouwen paneel Bestanden. Klik vervolgens met de
rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Macintosh) op het bestand dat u wilt toewijzen en selecteer Inchecken.
3. Bekijk de acties in het dialoogvenster Toewijzen en breng wijzigingen aan als u wilt. Klik ten slotte op OK.
U kunt de acties wijzigen door het bestand te selecteren waarvan u de actie wilt wijzigen en door op de knoppen onder aan het
dialoogvenster Toewijzen te klikken. U hebt twee mogelijkheden: toewijzen en negeren.
Opmerking: Een groen vinkje op een bestand in het paneel Bestanden duidt op een gewijzigd bestand dat nog niet aan de opslagplaats is
toegewezen.
De status van bestanden of mappen in de dataopslag bijwerken
U kunt de SVN-status van één bestand of map bijwerken De update vernieuwt niet de hele weergave.
1. Zorg dat de SVN-verbinding goed functioneert.
2. Geef de bestanden in de SVN-opslagplaats weer door Weergave opslagplaats te selecteren in het pop-upmenu Weergave in het paneel
Bestanden, of door op de knop Bestanden in opslagplaats te klikken in het uitgevouwen paneel Bestanden.
3. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Macintosh) op een willekeurige map of willekeurig bestand in de
opslagplaats en selecteer Status bijwerken.
De status van lokale bestanden of mappen bijwerken
U kunt de SVN-status van één bestand of map bijwerken De update vernieuwt niet de hele weergave.
1. Zorg dat de SVN-verbinding goed functioneert.
2. Geef de lokale versie van de SVN-bestanden weer in het paneel Bestanden door Lokale weergave te selecteren in het pop-upmenu
Weergave. (Als u in het uitgevouwen paneel Bestanden werkt, wordt de lokale weergave automatisch weergegeven.)
3. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Macintosh) op een willekeurige map of willekeurig bestand in de
opslagplaats en selecteer Status bijwerken.
Revisies voor een bestand weergeven
1. Zorg dat de SVN-verbinding goed functioneert.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Geef de lokale versie van de SVN-bestanden weer in het paneel Bestanden door Lokale weergave te selecteren in het pop-upmenu
Weergave. (Als u in het uitgevouwen paneel Bestanden werkt, wordt de lokale weergave automatisch weergegeven.) Klik vervolgens met
de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Macintosh) op het bestand waarvoor u revisies wilt weergeven en
selecteer Revisies tonen.
Geef de bestanden in de SVN-opslagplaats weer door Weergave opslagplaats te selecteren in het pop-upmenu Weergave in het paneel
Bestanden, of door op de knop Bestanden in opslagplaats te klikken in het uitgevouwen paneel Bestanden. Klik vervolgens met de
rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Macintosh) op het bestand waarvoor u revisies wilt weergeven en
selecteer Revisies tonen.
3. Selecteer in het dialoogvenster Revisie-overzicht de gewenste revisie of revisies en voer een van de volgende stappen uit:
Klik op Vergelijken met lokaal bestand en vergelijk de geselecteerde revisie met de lokale versie van het bestand.
Opmerking: U moet een bestandsvergelijkingsprogramma van derden installeren voordat u bestanden kunt vergelijken. Voor meer
informatie over bestandsvergelijkingsprogramma's, gebruikt u een zoekmachine zoals Google Search en zoekt u naar
“bestandsvergelijking” of “bestandsvergelijkingsprogramma's”. Dreamweaver werkt met de meeste hulpprogramma's van derden.
Klik op Vergelijken om twee geselecteerde revisies te vergelijken. Houd Control ingedrukt en klik om twee revisies tegelijk te selecteren.
Klik op Weergave om de geselecteerde revisie weer te geven. Met deze actie wordt de huidige lokale kopie van hetzelfde bestand niet
overschreven. U kunt de geselecteerde revisie, net als elk ander bestand, op de vaste schijf opslaan.
Klik op Promote (Verhogen) om van de geselecteerde revisie de meest recente revisie in de opslagplaats te maken.
Bestanden vergrendelen en ontgrendelen
Door een bestand in de SVN-dataopslag te vergrendelen, laat u andere gebruikers weten dat u met een bestand aan het werk bent. Andere
gebruikers kunnen het bestand wel lokaal bewerken, maar ze kunnen het bestand pas doorvoeren nadat u het hebt ontgrendeld. Wanneer u een
bestand in de opslagplaats vergrendelt, verschijnt er op het bestand een pictogram van een open slot. Andere gebruikers zien een volledig
vergrendeld pictogram.
137
1. Zorg dat de SVN-verbinding goed functioneert.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Geef de bestanden in de SVN-opslagplaats weer door Weergave opslagplaats te selecteren in het pop-upmenu Weergave in het paneel
Bestanden, of door op de knop Bestanden in opslagplaats te klikken in het uitgevouwen paneel Bestanden. U klikt nu met de
rechtermuisknop (Windows) of u houdt Control ingedrukt en klikt (Macintosh) op het gewenste bestand. Selecteer vervolgens
Vergrendelen of Ontgrendelen.
Geef de lokale versie van de SVN-bestanden weer in het paneel Bestanden door Lokale weergave te selecteren in het pop-upmenu
Weergave. (Als u in het uitgevouwen paneel Bestanden werkt, wordt de lokale weergave automatisch weergegeven.) U klikt nu met de
rechtermuisknop (Windows) of u houdt Control ingedrukt en klikt (Macintosh) op het gewenste bestand. Selecteer vervolgens
Vergrendelen of Ontgrendelen.
Een nieuw bestand aan de opslagplaats toevoegen
Een blauw plus-teken op een bestand in het paneel Bestanden geeft aan dat dit bestand zich nog niet in de SVN-opslagplaats bevindt.
1. Zorg dat de SVN-verbinding goed functioneert.
2. Selecteer in het paneel Bestanden het bestand dat u aan de opslagplaats wilt toevoegen en klik op de knop Inchecken.
3. Zorg ervoor dat het bestand is geselecteerd voor Toewijzen in het dialoogvenster Toewijzen en klik op OK.
Bestanden verplaatsen, kopiëren, verwijderen of vorige bestandsversies herstellen
Als u een bestand wilt verplaatsen, sleept u het naar de doelmap van de lokale site.
Wanneer u een bestand verplaatst, markeert Dreamweaver het bestand op de nieuwe locatie met de aanduiding Toevoegen met
geschiedenis en het bestand op de oude locatie met de aanduiding Verwijderen. Het bestand op de oude locatie verdwijnt als u de
bestanden toewijst.
Als u een bestand wilt kopiëren, selecteert u het bestand, kopieert u het bestand (Bewerken > Kopiëren) en plakt u het bestand (Bewerken >
Plakken) op de nieuwe locatie.
Wanneer u een bestand kopieert en plakt, markeert Dreamweaver het bestand op de nieuwe locatie met de aanduiding Toevoegen met
geschiedenis.
Als u een bestand wilt verwijderen, selecteert u het bestand en drukt u op Delete.
U kunt ervoor kiezen om alleen de lokale versie van het bestand te verwijderen of de lokale versie en de versie op de SVN-server. Als u
alleen de lokale versie verwijdert, blijft het bestand op de SVN-server ongewijzigd. Als u ook de versie op de SVN-server wilt verwijderen,
wordt de lokale versie gemarkeerd met de aanduiding Verwijderen en moet u het bestand toewijzen voordat het bestand daadwerkelijk wordt
verwijderd.
Als u een gekopieerd of verplaatst bestand wilt terugzetten naar de oorspronkelijke locatie, klikt u met de rechtermuisknop op het bestand en
kiest u Versiebeheer > Vorige versie.
Conflicterende bestanden omzetten
Als uw bestand conflicten oplevert met een ander bestand op de server, kunt u het bestand bewerken en markeren als zijnde opgelost. Als u
bijvoorbeeld een bestand probeert in te checken dat conflicten oplevert met wijzigingen van een andere gebruiker, kunt u het bestand in SVN niet
doorvoeren. U kunt de laatste versie van het bestand uit de dataopslag halen, de wijzigingen in uw werkexemplaar handmatig doorvoeren en het
bestand vervolgens markeren als zijnde opgelost zodat u het kunt doorvoeren.
1. Zorg dat de SVN-verbinding goed functioneert.
2. Geef de lokale versie van de SVN-bestanden weer in het paneel Bestanden door Lokale weergave te selecteren in het pop-upmenu
Weergave. (Als u in het uitgevouwen paneel Bestanden werkt, wordt de lokale weergave automatisch weergegeven.)
3. Klik vervolgens met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Macintosh) op het bestand dat u wilt omzetten en
selecteer Versiebeheer > Markeren als omgezet.
Offline gaan
Het is handig om tijdens andere bestandsoverdrachten geen toegang tot de opslagplaats te hebben, door offline te gaan. Dreamweaver maakt
opnieuw verbinding met de SVN-opslagplaats, zodra u een activiteit oproept waarvoor een verbinding is vereist (zoals Nieuwste versies ophalen of
Toewijzen).
1. Zorg dat de SVN-verbinding goed functioneert.
2. Geef de lokale versie van de SVN-bestanden weer in het paneel Bestanden door Lokale weergave te selecteren in het pop-upmenu
Weergave. (Als u in het uitgevouwen paneel Bestanden werkt, wordt de lokale weergave automatisch weergegeven.)
3. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Macintosh) op een willekeurige map of een willekeurig bestand in
het paneel Bestanden en selecteer Versiebeheer > Offline gaan.
138
Een lokale SVN-site opschonen
Met deze opdracht kunt u vergrendelingen voor bestanden verwijderen zodat onvoltooide bewerkingen kunnen worden voortgezet. Gebruik deze
opdracht om oude vergrendelingen te verwijderen als u de foutmelding 'werkexemplaar vergrendeld' ontvangt.
1. Zorg dat de SVN-verbinding goed functioneert.
2. Geef de lokale versie van de SVN-bestanden weer in het paneel Bestanden door Lokale weergave te selecteren in het pop-upmenu
Weergave. (Als u in het uitgevouwen paneel Bestanden werkt, wordt de lokale weergave automatisch weergegeven.)
3. Klik vervolgens met de rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Macintosh) op het bestand dat u wilt opruimen en
selecteer Versiebeheer > Opruimen.
Info over het verplaatsen van bestanden en mappen in door Subversion beheerde sites.
Wanneer u de lokale versies van bestanden of mappen in een door Subversion beheerde site plaatst, veroorzaakt u mogelijk problemen voor
andere gebruikers die met de SVN-opslagplaats synchroniseren. Als u een bestand bijvoorbeeld lokaal verplaatst en het een aantal uur niet aan
de opslagplaats toewijst, kan het gebeuren dat een andere gebruiker de nieuwste versie van het bestand probeert op te halen vanaf de oude
locatie. Daarom dient u de bestanden altijd onmiddellijk opnieuw toe te wijzen aan de SVN-server nadat u ze lokaal hebt verplaatst.
Bestanden en mappen blijven op de SVN-server staan, totdat u ze handmatig hebt verwijderd. Ook als u een bestand verplaatst naar een andere
lokale map en deze toewijst, blijft de oude versie van het bestand in de vorige locatie op de server staan. U voorkomt verwarring door de oude
kopieën van verplaatste bestanden en mappen te verwijderen.
Wanneer u een bestand lokaal verplaatst en het opnieuw aan de SVN-server toewijst, gaat de versie-historie van het bestand verloren.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
139
Bestanden vergelijken om verschillen op te sporen
Naar boven
Lokale en externe bestanden vergelijken om verschillen op te sporen
Bestanden vergelijken alvorens ze te plaatsen
Bestanden vergelijken bij het synchroniseren
Lokale en externe bestanden vergelijken om verschillen op te sporen
Dreamweaver kan samenwerken met bestandsvergelijkingsprogramma's om een lokale en externe versie van hetzelfde bestand, twee
verschillende externe bestanden of twee verschillende lokale bestanden met elkaar te vergelijken. Het vergelijken van de lokale versie en de
externe versie is handig als u lokaal werkt aan een bestand en u vermoedt dat de kopie van datzelfde bestand op de server door iemand anders is
gewijzigd. U kunt zonder dat u Dreamweaver hoeft te verlaten de wijzigingen in het bestand op de externe server weergeven en desgewenst
invoegen in uw lokale versie voordat u het bestand op de server plaatst.
Het vergelijken van twee lokale of twee externe bestanden is ook handig als u bijvoorbeeld meerdere versies van een bestand hebt bewaard of als
u versies van een en hetzelfde bestand andere namen hebt gegeven. Als u bent vergeten welke wijzigingen u in een bestand hebt aangebracht
ten opzichte van een vorige versie, kunt u daar achter komen via een snelle vergelijking.
Voordat u begint, moet u een bestandsvergelijkingsprogramma van een andere fabrikant op uw computer installeren. Voor meer informatie over
bestandsvergelijkingsprogramma's, gebruikt u een zoekmachine zoals Google Search en zoekt u naar “bestandsvergelijking” of
“bestandsvergelijkingsprogramma's”. Dreamweaver werkt met de meeste hulpprogramma's van derden.
Een bestandsvergelijkingsprogramma specificeren in Dreamweaver
1. Installeer het bestandsvergelijkingsprogramma op dezelfde computer waarop ook Dreamweaver is geïnstalleerd.
2. Open in Dreamweaver het dialoogvenster Voorkeuren door Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh)
te selecteren, en selecteer vervolgens de categorie Bestand vergelijken.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik in Windows op de knop Bladeren en selecteer de toepassing waarmee u bestanden kunt vergelijken.
Klik op de Macintosh op de knop Blader en selecteer de tool of het script waarmee het bestandsvergelijkingsprogramma kan worden
gestart. Selecteer in dit geval niet het bestandsvergelijkingsprogramma zelf.
Opstartprogramma's of -scripts bevinden zich gewoonlijk in de map /usr/bin op de Macintosh. Als u bijvoorbeeld FileMerge wilt gebruiken,
gaat u naar /usr/bin en selecteert u opendiff, het programma waarmee FileMerge kan worden gestart.
In de volgende tabel worden veelgebruikte bestandsvergelijkingsprogramma's voor de Macintosh en de locatie van hun opstarttools of -
scripts op de vaste schijf weergegeven:
Programma Selecteer dit opstartbestand
FileMerge /usr/bin/opendiff (of /Developer/usr/bin/opendiff)
BBEdit /usr/bin/bbdiff
TextWrangler /usr/bin/twdiff
Opmerking: De map usr is gewoonlijk verborgen in Finder. U kunt echter toegang krijgen tot deze map met de knop Bladeren in Dreamweaver.
Opmerking: Welke resultaten werkelijk worden weergegeven, is afhankelijk van het bestandsvergelijkingsprogramma dat u gebruikt. Raadpleeg
de gebruikershandleiding bij het programma om te weten hoe u de resultaten moet interpreteren.
Twee lokale bestanden vergelijken
U kunt twee bestanden op uw computer met elkaar vergelijken.
1. Klik terwijl u Control (Windows) of Command (Macintosh) ingedrukt houdt in het deelvenster Bestanden op de twee bestanden om deze te
selecteren.
Als u bestanden buiten de door u gedefinieerde site wilt selecteren, selecteert u uw lokale schijf in het pop-upmenu aan de linkerkant in
het deelvenster Bestanden en selecteert u vervolgens de gewenste bestanden.
2. Klik met de rechtermuisknop op een van de geselecteerde bestanden en selecteer de optie Lokale bestanden vergelijken in het snelmenu
dat verschijnt.
Opmerking: Als u een muis met slechts één knop hebt, houdt u Control ingedrukt en klikt u op een van de geselecteerde bestanden.
140
Naar boven
Naar boven
Het bestandsvergelijkingsprogramma wordt gestart en de twee bestanden worden met elkaar vergeleken.
Twee externe bestanden vergelijken
U kunt twee bestanden op uw externe server met elkaar vergelijken. U moet een Dreamweaver-site definiëren met instellingen voor de externe
server voordat u deze taak kunt uitvoeren.
1. Selecteer in het pop-upmenu aan de rechterkant van het deelvenster Bestanden de optie Externe weergave om de bestanden op de externe
server weer te geven.
2. Klik op de twee bestanden terwijl u Control (Windows) of Command (Macintosh) ingedrukt houdt om deze bestanden te selecteren.
3. Klik met de rechtermuisknop op een van de geselecteerde bestanden en selecteer in het snelmenu dat verschijnt, de optie Externe
bestanden vergelijken.
Opmerking: Als u een muis met slechts één knop hebt, houdt u Control ingedrukt en klikt u op een van de geselecteerde bestanden.
Het bestandsvergelijkingsprogramma wordt gestart en de twee bestanden worden met elkaar vergeleken.
Een lokaal bestand met een extern bestand vergelijken
U kunt een lokaal bestand vergelijken met een bestand op uw externe server. Hiertoe moet u eerst een Dreamweaver-site definiëren met
instellingen voor de externe server.
Klik in het deelvenster Bestanden met de rechtermuisknop op een lokaal bestand en selecteer in het snelmenu dat verschijnt, de optie
Vergelijken met externe.
Opmerking: Als u een muis met slechts één knop hebt, houdt u Control ingedrukt en klikt u op het lokale bestand.
Het bestandsvergelijkingsprogramma wordt gestart en de twee bestanden worden met elkaar vergeleken.
Een extern bestand met een lokaal bestand vergelijken
U kunt een extern bestand met een lokaal bestand vergelijken. U moet een Dreamweaver-site definiëren met instellingen voor de externe server
voordat u deze taak kunt uitvoeren.
1. Selecteer in het pop-upmenu aan de rechterkant van het deelvenster Bestanden de optie Externe weergave om de bestanden op de externe
server weer te geven.
2. Klik met de rechtermuisknop op een bestand in het paneel en selecteer in het snelmenu dat verschijnt, de optie Vergelijken met lokale.
Opmerking: Als u een muis met slechts één knop hebt, houdt u Control ingedrukt en klikt u op het bestand.
Een geopend bestand met een extern bestand vergelijken
U kunt een bestand dat is geopend in Dreamweaver, vergelijken met zijn tegenhanger op de externe server.
Selecteer Bestand > Vergelijken met externe in het documentvenster.
Het bestandsvergelijkingsprogramma wordt gestart en de twee bestanden worden met elkaar vergeleken.
U kunt ook met de rechtermuisknop op de documenttab boven aan het documentvenster klikken en in het snelmenu de optie Vergelijken met
externe selecteren.
Bestanden vergelijken alvorens ze te plaatsen
Als u een bestand lokaal bewerkt en het vervolgens probeert te uploaden naar uw externe server, waarschuwt Dreamweaver u als de externe
versie van het bestand is gewijzigd. U krijgt de mogelijkheid deze twee bestanden te vergelijken voordat u het bestand uploadt en de externe
versie overschrijft.
Voordat u begint, moet u een bestandsvergelijkingsprogramma op uw computer installeren en dit programma in Dreamweaver specificeren.
1. Nadat u een bestand op een Dreamweaver-site hebt bewerkt, plaatst u het bestand (Site > Plaatsen) op uw externe site.
Als de externe versie van het bestand is gewijzigd, ontvangt u een melding met de mogelijkheid om de verschillen te bekijken.
2. Als u de verschillen wilt weergeven, klikt u op de knop Vergelijken.
Het bestandsvergelijkingsprogramma wordt gestart en de twee bestanden worden met elkaar vergeleken.
Als u geen bestandsvergelijkingsprogramma hebt gespecificeerd, wordt u gevraagd om een dergelijk programma op te geven.
3. Nadat u de wijzigingen in het programma hebt bekeken of in uw bestand hebt opgenomen, kunt u verdergaan met de bewerking Plaatsen of
deze bewerking annuleren.
Bestanden vergelijken bij het synchroniseren
U kunt de lokale versies van uw bestanden vergelijken met de externe versies wanneer u de bestanden op uw site synchroniseert met
Dreamweaver.
Voordat u begint, moet u een bestandsvergelijkingsprogramma op uw computer installeren en dit programma in Dreamweaver specificeren.
141
1. Klik met de rechtermuisknop op een willekeurige plaats in het deelvenster Bestanden en selecteer in het snelmenu dat verschijnt, de optie
Synchroniseren.
2. Selecteer de gewenste opties in het dialoogvenster Bestanden synchroniseren en klik op Voorvertoning.
Nadat u op Voorvertoning hebt geklikt, wordt een overzicht gegeven van de geselecteerde bestanden en de acties die tijdens de
synchronisatie worden uitgevoerd.
3. Selecteer in deze lijst elk bestand dat u wilt vergelijken en klik op de knop Vergelijken (het pictogram met de twee kleine pagina's).
Opmerking: Het bestand moet een tekstbestand zijn, zoals een HTML- of ColdFusion-bestand.
Dreamweaver start het bestandsvergelijkingsprogramma, dat de lokale en externe versies vergelijkt van elk bestand dat u hebt geselecteerd.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
142
Bestanden en mappen op uw Dreamweaver-site camoufleren
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over het camoufleren van een site
Het camoufleren van sites in- en uitschakelen
Bestanden en mappen camoufleren en de camouflage verwijderen
Specifieke bestandstypen camoufleren of de camouflage ervan opheffen
De camouflage van alle bestanden en mappen opheffen
Over het camoufleren van een site
Door sites te camoufleren kunt u mappen en bestanden uitsluiten van bewerkingen, zoals Ophalen en Plaatsen. U kunt ook alle bestanden van
een bepaald type (zoals JPEG, FLV en XML) camoufleren voor sitebewerkingen. Dreamweaver onthoudt uw instellingen voor elke site, zodat u
niet steeds opnieuw instellingen hoeft te selecteren wanneer u aan een site werkt.
Als u bijvoorbeeld aan een grote site werkt en u niet elke dag uw multimediabestanden wilt uploaden, kunt u sitecamouflage gebruiken om uw
multimediamap te camoufleren. Dreamweaver zal dan de bestanden in die map uitsluiten van de sitebewerkingen die u uitvoert.
U kunt bestanden en mappen camoufleren op de externe en de lokale site. Als u bestanden en mappen camoufleert, worden deze uitgesloten van
de volgende bewerkingen:
De bewerkingen Plaatsen, Ophalen, Inchecken en Uitchecken
Het genereren van rapporten
Het zoeken naar nieuwere lokale en externe bestanden
Het uitvoeren van bewerkingen op de gehele site, zoals het controleren en wijzigen van koppelingen
Het synchroniseren
Het werken met de inhoud van het middelenpaneel
Het bijwerken van sjablonen en bibliotheken
Opmerking: U kunt desondanks een bewerking op een specifieke gecamoufleerde map of een specifiek gecamoufleerd bestand uitvoeren
door het betreffende item te selecteren in het paneel Bestanden en er een bewerking op uit te voeren. Als u een bewerking rechtstreeks op
een bestand of map uitvoert, wordt de camouflage genegeerd.
Opmerking: Dreamweaver sluit gecamoufleerde sjablonen en bibliotheekitems alleen uit van de bewerkingen Ophalen en Plaatsen.
Dreamweaver sluit deze items niet uit van batchbewerkingen, omdat deze items anders niet meer overeen zouden komen met hun instanties.
Het camoufleren van sites in- en uitschakelen
Met sitecamouflage kunt u mappen, bestanden en bestandstypen op een site uitsluiten van bewerkingen die gelden voor de hele site, zoals
Ophalen en Plaatsen. Sitecamouflage is standaard ingeschakeld. U kunt het camoufleren permanent uitschakelen of slechts tijdelijk uitschakelen
als u een bewerking op alle bestanden, inclusief de gecamoufleerde bestanden wilt uitvoeren. Wanneer u sitecamouflage uitschakelt, worden alle
gecamoufleerde bestanden weer zichtbaar gemaakt voor bewerkingen. Wanneer u de sitecamouflage weer inschakelt, worden bestanden die
voorheen waren gecamoufleerd, opnieuw gecamoufleerd.
Opmerking: U kunt met de optie Alles weer zichtbaar maken de camouflage van alle bestanden opheffen, maar hiermee schakelt u de
camouflage niet uit. Het is evenmin mogelijk om alle mappen en bestanden die voorheen gecamoufleerd waren, in één keer opnieuw te
camoufleren: u zult elke map, elk bestand en elk bestandstype apart opnieuw moeten camoufleren.
1. Selecteer een bestand of map in het paneel Bestanden (Venster > Bestanden).
2. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) en voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Camoufleren > (hef de selectie op als u de functie wilt uitschakelen).
Selecteer Camoufleren > Instellingen om de categorie Camoufleren van het dialoogvenster Site-instelling weer te geven. Schakel
Camoufleren inschakelen in of uit en schakel Bestanden camoufleren die eindigen met, in of uit om voor specifieke bestandstypen het
camoufleren in of uit te schakelen. U kunt in het tekstvak achtervoegsels invoeren of verwijderen van bestanden die u wilt camoufleren of
waarvan u de camouflage wilt opheffen.
Bestanden en mappen camoufleren en de camouflage verwijderen
U kunt specifieke bestanden en mappen camoufleren, maar u kunt niet alle bestanden en mappen of een hele site camoufleren. Wanneer u
143
Naar boven
Naar boven
specifieke bestanden en mappen camoufleert, kunt u meerdere bestanden en mappen tegelijk camoufleren.
1. Selecteer in het paneel Bestanden (Venster > Bestanden) een site waarvoor sitecamouflage is ingeschakeld.
2. Selecteer de mappen of bestanden die u wilt camoufleren of waarvan u de camouflage wilt opheffen.
3. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) en selecteer Camoufleren > Camoufleren of
Camoufleren > Weer zichtbaar maken in het snelmenu.
Er verschijnt een rode streep door het bestands- of mappictogram om aan te geven dat de map is gecamoufleerd, of de rode streep
verdwijnt om aan te geven dat de map niet meer is gecamoufleerd.
Opmerking: U kunt desondanks een bewerking op een specifieke gecamoufleerde map of een specifiek gecamoufleerd bestand uitvoeren
door het betreffende item te selecteren in het paneel Bestanden en er een bewerking op uit te voeren. Als u een bewerking rechtstreeks op
een bestand of map uitvoert, wordt de camouflage genegeerd.
Specifieke bestandstypen camoufleren of de camouflage ervan opheffen
U kunt opgeven welke specifieke bestandstypen moeten worden gecamoufleerd, zodat Dreamweaver alle bestanden met namen die eindigen met
een specifiek patroon, camoufleert. U kunt bijvoorbeeld alle bestanden met de extensie .txt camoufleren. De bestandstypen die u invoert, hoeven
echter geen bestandsextensies te zijn, maar kunnen elk willekeurig patroon aan het einde van een bestandsnaam zijn.
Specifieke bestandstypen binnen een site camoufleren
1. Selecteer in het paneel Bestanden (Venster > Bestanden) een site waarvoor sitecamouflage is ingeschakeld.
2. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) en selecteer Camoufleren > Instellingen.
3. Selecteer de optie Bestanden camoufleren die eindigen met, voer in het tekstvak de bestandstypen in die u wilt camoufleren en klik op OK.
U kunt bijvoorbeeld .jpg invoeren om alle bestanden met een naam die eindigt op .jpg, te camoufleren in uw site.
Als u meerdere bestandstypen wilt invoeren, moet u ze van elkaar scheiden met een spatie. Gebruik geen komma of puntkomma.
In het paneel Bestanden verschijnt er een rode streep door de bestanden van het door u gekozen type om aan te geven dat deze zijn
gecamoufleerd.
Bepaalde programma's maken back-upbestanden die eindigen met een bepaald achtervoegsel, zoals .bak. Dergelijke bestanden kunt u
camoufleren.
Opmerking: U kunt desondanks een bewerking op een specifieke gecamoufleerde map of een specifiek gecamoufleerd bestand uitvoeren
door het betreffende item te selecteren in het paneel Bestanden en er een bewerking op uit te voeren. Als u een bewerking rechtstreeks op
een bestand of map uitvoert, wordt de camouflage genegeerd.
De camouflage van specifieke bestandstypen binnen een site opheffen
1. Selecteer in het paneel Bestanden (Venster > Bestanden) een site waarvoor sitecamouflage is ingeschakeld.
2. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) en selecteer Camoufleren > Instellingen.
3. Voer een van de volgende handelingen uit op het tabblad Geavanceerd van het dialoogvenster Sitedefinitie:
Schakel de optie Bestanden camoufleren die eindigen met, uit om voor alle bestandstypen die in het tekstvak worden vermeld, de
camouflage op te heffen.
Verwijder specifieke bestandstypen uit het tekstvak om de camouflage voor deze bestandstypen op te heffen.
4. Klik op OK.
De rode streep door de bestanden van het door u gekozen type verdwijnt, waarmee wordt aangegeven dat de camouflage voor deze
bestanden is opgeheven.
De camouflage van alle bestanden en mappen opheffen
U kunt de camouflage voor alle bestanden en mappen op een site in één keer opheffen. Deze actie kan niet ongedaan worden gemaakt. Het is
niet mogelijk om alle items die voorheen waren gecamoufleerd, na deze actie in één keer opnieuw te camoufleren. U dient de items allemaal
afzonderlijk opnieuw te camoufleren.
Als u voor alle mappen en bestanden tijdelijk de camouflage wilt opheffen en als u deze items vervolgens weer opnieuw wilt camoufleren, moet
u de sitecamouflage uitschakelen.
1. Selecteer in het paneel Bestanden (Venster > Bestanden) een site waarvoor sitecamouflage is ingeschakeld.
2. Selecteer een willekeurig bestand of een willekeurige map op deze site.
3. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) en selecteer Camoufleren > Alles weer zichtbaar
maken.
Opmerking: In deze stap maakt u ook de selectie ongedaan van de optie Bestanden camoufleren die eindigen met in de categorie
Camoufleren van het dialoogvenster Sitedefinitie.
144
De rode streep door bestands- en mappictogrammen verdwijnt om aan te geven dat de camouflage voor alle bestanden en mappen op de
site is opgeheven.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
145
Lay-out en ontwerp
Dreamweaver CS5: CSS-controlefunctie
Geoff Blake (23 april 2010)
videozelfstudie
146
Pagina's met CSS opmaken
Naar boven
Naar boven
Over de CSS-paginalay-out
Over de structuur van de CSS-paginalay-out
Een pagina met een CSS-lay-out maken
Over de CSS-paginalay-out
Voor de indeling van een CSS-pagina wordt de indeling Cascading Style Sheet gebruikt in plaats van HTML-tabellen of frames voor het ordenen
van de inhoud van een webpagina. Het basiselement van de CSS-lay-out is de div-tag, een HTML-tag die in de meeste gevallen fungeert als een
container voor tekst, afbeeldingen en andere pagina-elementen. Wanneer u een CSS-lay-out maakt, plaatst u div-tags op de pagina, voegt u er
informatie aan toe en plaatst u ze in bepaalde posities. In tegenstelling tot cellen in een tabel die ergens binnen de rijen of kolommen van een
tabel moeten bestaan, kunnen div-tags over op een webpagina worden aangebracht U kunt div-tags absoluut plaatsen (door x- en y-coördinaten
op te geven) of relatief plaatsen (door de positie ten opzichte van de huidige positie op te geven). U kunt div-tags ook plaatsen door floats,
opvullingen en marges op te geven; de voorkeursmethode volgens de moderne webstandaarden.
Het maken van CSS-lay-outs uit niets kan moeilijk zijn omdat er zoveel manieren bestaan om het te doen. U kunt een eenvoudige CSS-lay-out
met twee kolommen maken door de tekst, marges, vullingen en andere CSS-eigenschappen in te stellen in bijna een oneindig aantal combinaties.
Verder kunnen zich weergaveproblemen voordoen met CSS-lay-outs die correct worden weergegeven in sommige browsers maar niet in andere.
Dreamweaver maakt het eenvoudig om pagina's samen te stellen met CSS-lay-outs dankzij zestien voorgedefinieerde lay-outs die voor
verschillende browsers kunnen worden gebruikt.
Gebruiken van de vooraf ontworpen CSS-lay-outs die bij Dreamweaver worden meegeleverd, is de eenvoudigste manier om een pagina met een
CSS-lay-out te maken. Maar u kunt ook CSS-lay-outs maken met Dreamweaver met elementen die absoluut zijn gepositioneerd (AP-elementen;
Absolutely-Positioned elements). Een AP-element in Dreamweaver is een HTML-pagina-element—in het bijzonder een div-label, of een
willekeurige andere label—waaraan een absolute positie is toegewezen. Het nadeel van de AP-elementen van Dreamweaver is echter dat deze
absoluut gepositioneerd zijn en daarom nooit hun positie aanpassen naargelang de grootte van het browservenster.
Geavanceerde gebruikers kunnen eveneens handmatig div-elementen aanbrengen en er CSS-positiestijlen op toepassen voor het maken van
paginalay-outs.
Over de structuur van de CSS-paginalay-out
Alvorens met deze sectie verder te gaan, dient u bekend te zijn met de basisideeën van CSS.
Het basiselement van de CSS-lay-out is de div-tag, een HTML-tag die in de meeste gevallen fungeert als een container voor tekst, afbeeldingen
en andere pagina-elementen. Het volgende voorbeeld toont een HTML-pagina met drie aparte div-tags: één groot “containerelement” en twee
andere elementen, een zijvak-element en een element voor de hoofdinformatie binnen het containerelement.
A. Containerelement B. Sidebar div C. Element Hoofdinformatie (Main Content)
Hier volgt de codering voor alle drie div-tags in de HTML:
<!--container div tag-->
<div id="container">
<!--sidebar div tag-->
<div id="sidebar">
<h3>Sidebar Content</h3>
<p>Lorem ipsum dolor sit amet, consectetuer adipiscing elit.</p>
<p>Maecenas urna purus, fermentum id, molestie in, commodo porttitor, felis.</p>
</div>
147
<!--mainContent div tag-->
<div id="mainContent">
<h1> Main Content </h1>
<p>Lorem ipsum dolor sit amet, consectetuer adipiscing elit. Praesent aliquam, justo convallis luctus
rutrum.</p>
<p>Phasellus tristique purus a augue condimentum adipiscing. Aenean sagittis. Etiam leo pede, rhoncus
venenatis, tristique in, vulputate at, odio.</p>
<h2>H2 level heading </h2>
<p>Lorem ipsum dolor sit amet, consectetuer adipiscing elit. Praesent aliquam, justo convallis luctus
rutrum, erat nulla fermentum diam, at nonummy quam ante ac quam.</p>
</div>
</div>
In het bovenstaande voorbeeld is er geen “stijl” verbonden aan de div-tags. Als er geen CSS-regels zijn opgegeven, worden alle div-tags met hun
informatie op de standaard plaats op de pagina aangebracht. Als echter elke div-tag van een unieke id is voorzien (zoals in het bovenstaand
voorbeeld), kunt u de id's gebruiken om CSS-regels te maken zodat deze (als ze worden toegepast) de stijl en de positionering van de div-tags
kunnen wijzigen.
De volgende CSS-regel, die zich in de kop van een document of in een extern CSS-bestand kan bevinden, geeft de stijlregels voor de eerste div-
tag (het “containerelement”) op de pagina:
#container {
width: 780px;
background: #FFFFFF;
margin: 0 auto;
border: 1px solid #000000;
text-align: left;
}
De #containerregel past een stijl toe op de container-div-tag waardoor het een breedte krijgt van 780 pixels, een witte achtergrond, geen marge
(vanaf de linkerkant van de pagina), een vast en zwart kader van 1-pixel en tekst die links is uitgelijnd. Het resultaat van toepassing van de regel
op de container-div-tag is als volgt:
Container div-label, 780 pixels, geen marge
A. Tekst links uitgelijnd B. Witte achtergrond C. Ononderbroken zwarte rand van 1 pixel
Met de volgende CSS-regel worden stijlregels gemaakt voor de sidebar div-label:
#sidebar {
float: left;
width: 200px;
background: #EBEBEB;
padding: 15px 10px 15px 20px;
}
Volgens de regel #sidebar krijgt de sidebar div-tag een breedte van 200 pixels, een grijze achtergrond, een opvulling boven en onder van 15
pixels, een opvulling rechts van 10 pixels en een opvulling links van 20 pixels. (De standaardvolgorde voor padding is van rechtsboven naar
linksonder.) Daarnaast wordt de sidebar div-tag gepositioneerd met float: left—een eigenschap waardoor de sidebar div-tag naar de linkerkant van
de container div-tag wordt geduwd. Het toepassen van de regel op de sidebar div-tag heeft het volgende resultaat:
148
Sidebar div, links zwevend
A. Breedte 200 pixels B. Celopvulling boven en onder, 15 pixels
Ten slotte maakt de CSS-regel voor de container div-hoofdlabel de lay-out af:
#mainContent {
margin: 0 0 0 250px;
padding: 0 20px 20px 20px;
}
Volgens de regel #mainContent krijgt de main content-div een linkermarge van 250 pixels, wat betekent dat er een ruimte van 250 pixels wordt
geplaatst tussen de linkerkant van de container-div en de linkerkant van de main content-div. Daarnaast zorgt de regel voor een ruimte van 20
pixels aan de rechter-, onder- en linkerkant van de main content-div. Het toepassen van de regel op de mainContent-div heeft het volgende
resultaat:
De volledige code ziet er zo uit:
Main Content div, linkermarge van 250 pixels
A. 20 pixels opvulling links B. 20 pixels opvulling rechts C. 20 pixels opvulling onder
<head>
<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=iso-8859-1" />
<title>Untitled Document</title>
<style type="text/css">
#container {
width: 780px;
background: #FFFFFF;
margin: 0 auto;
border: 1px solid #000000;
text-align: left;
}
#sidebar {
float: left;
width: 200px;
background: #EBEBEB;
padding: 15px 10px 15px 20px;
}
#mainContent {
margin: 0 0 0 250px;
padding: 0 20px 20px 20px;
}
</style>
</head>
<body>
<!--container div tag-->
<div id="container">
<!--sidebar div tag-->
149
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Vast
Liquid
Toevoegen aan kop
Nieuw bestand maken
Koppeling naar bestaand bestand
<div id="sidebar">
<h3>Sidebar Content</h3>
<p>Lorem ipsum dolor sit amet, consectetuer adipiscing elit.</p>
<p>Maecenas urna purus, fermentum id, molestie in, commodo porttitor, felis.</p>
</div>
<!--mainContent div tag-->
<div id="mainContent">
<h1> Main Content </h1>
<p>Lorem ipsum dolor sit amet, consectetuer adipiscing elit. Praesent aliquam, justo convallis luctus
rutrum.</p>
<p>Phasellus tristique purus a augue condimentum adipiscing. Aenean sagittis. Etiam leo pede, rhoncus
venenatis, tristique in, vulputate at, odio.</p>
<h2>H2 level heading </h2>
<p>Lorem ipsum dolor sit amet, consectetuer adipiscing elit. Praesent aliquam, justo convallis luctus
rutrum, erat nulla fermentum diam, at nonummy quam ante ac quam.</p>
</div>
</div>
</body>
De voorbeeldcode hierboven is een vereenvoudigde versie van de code waarmee de lay-out met twee kolommen en vaste zijbalk
wordt gemaakt als u een nieuw document maakt met de vooraf ontworpen lay-outs die bij Dreamweaver worden geleverd.
Een pagina met een CSS-lay-out maken
Bij het maken van een nieuwe pagina in Dreamweaver kunt u een pagina maken met een CSS-lay-out. Dreamweaver wordt geleverd met zestien
verschillende CSS-lay-outs waaruit u kunt kiezen. Bovendien kunt u eigen CSS-lay-outs maken en deze opnemen in de configuratiemap zodat ze
verschijnen als lay-outkeuze in het dialoogvenster Nieuw document.
Dreamweaver CSS-lay-outs worden correct weergegeven in de volgende browsers: Firefox (Windows en Macintosh) 1.0, 1.5, 2.0 en 3.6; Internet
Explorer (Windows) 5.5, 6.0, 7.0 en 8.0; Opera (Windows en Macintosh) 8.0, 9.0 en 10.0; Safari 2.0, 3.0 en 4.0 en Chrome 3.0.
Een pagina met een CSS-lay-out maken
1. Selecteer Bestand > Nieuw.
2. In het dialoogvenster Nieuw document selecteert u de categorie Blanco pagina. (Dit is de standaardkeuze.)
3. Als Paginatype selecteert u het soort pagina dat u wenst te maken.
U moet een HTML-paginatype kiezen voor de lay-out. U kunt bijvoorbeeld HTML, ColdFusion®, PHP enzovoort selecteren. U
kunt geen ActionScript™-, CSS-, Library Item-, JavaScript-, XML-, XSLT- of ColdFusion Component-pagina met een CSS-indeling maken.
De paginatypes in Andere categorie van het dialoogvenster Nieuw document kunnen eveneens geen CSS-paginalay-outs bevatten.
4. Bij Lay-out kiest u de CSS-lay-out die u wenst te gebruiken. U kunt kiezen uit zestien verschillende lay-outs. Het venster Beeld toont de lay-
out en geeft een korte omschrijving van de gekozen lay-out.
De vooraf ontworpen CSS-indelingen bieden de volgende typen kolommen:
De kolombreedte is opgegeven in pixels. De kolom wordt niet groter of kleiner op basis van de grootte van de browser of de
tekstinstellingen van de bezoeker van de site.
De kolombreedte wordt opgegeven als een percentage van de breedte van het browservenster van de bezoeker van de site. De
kolombreedte wordt automatisch aangepast als de bezoeker van de site de browser breder of smaller maakt, maar wordt niet aangepast als
de bezoeker van de site de tekstinstellingen wijzigt.
5. Selecteer een documenttype uit het pop-upmenu DocType.
6. Selecteer een locatie voor de CSS van de lay-out uit Lay-out CSS in het pop-upmenu.
Hiermee wordt CSS voor de indeling toegevoegd aan de kop van de pagina die u maakt.
Voegt CSS voor de lay-out toe aan een nieuwe externe CSS stylesheet en voegt de nieuwe stylesheet bij de
pagina die u maakt.
Hiermee kunt u een bestaand CSS-bestand opgeven dat reeds de CSS-regels bevat die nodig zijn
voor de indeling. Deze optie is vooral handig wanneer u dezelfde CSS-indeling (de CSS-regels die zich in één bestand bevinden) voor
meerdere documenten wilt gebruiken.
7. Voer een van de volgende handelingen uit:
Indien u in het pop-upvenster CSS-lay-out hebt gekozen voor Toevoegen aan koptekst (de standaard optie), klikt u op Maken.
Indien u in het pop-upvenster CSS-lay-out hebt gekozen voor Nieuw bestand maken, klikt u op Maken en voert u de naam in van het
150
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking:
Opmerking:
nieuwe externe bestand in het dialoogvenster Stijlpaginabestand opslaan als.
Indien u in het pop-upvenster CSS-lay-out het gekozen voor Koppeling met een bestaand bestand, voegt u het externe bestand toe in
het tekstvak CSS-bestand koppelen door op het pictogram Stijlpagina toevoegen te klikken, het dialoogvenster Externe stijlpagina
koppelen in te vullen en op OK te klikken. Wanneer u klaar bent, klikt u in het dialoogvenster Nieuw document op Maken.
wanneer u ervoor kiest om de optie Koppelen naar bestaand bestand te gebruiken, moet het bestand dat u aangeeft reeds de
regels bevatten voor het CSS-bestand dat erin zit vervat.
Wanneer u de CSS-lay-out in een nieuw bestand plaatst of koppelt naar een bestaand bestand, koppelt Dreamweaver het bestand
automatisch aan de HTML-pagina die u aan het maken bent.
Internet Explorer voorwaardelijk commentaar (conditional comments - CCs), die kan helpen om IE-weergaveproblemen op te
lossen, blijven ingebouwd zitten in de kopregel van de nieuwe CSS-lay-out, ook wanneer u kiest voor een Nieuw extern bestand of een
Bestaand extern bestand als locatie voor uw CSS-lay-out.
8. (Optioneel) U kunt ook CSS-stijlpagina's aan uw nieuwe pagina koppelen (los van de CSS-indeling) wanneer u de pagina maakt. Klik hiertoe
op het pictogram Stijlpagina koppelen boven het deelvenster CSS-bestand koppelen en selecteer een CSS-stijlpagina.
Raadpleeg het artikel Automatically attaching a style sheet to new documents van David Powers voor een gedetailleerd overzicht van dit
proces.
Eigen CSS-lay-outs toevoegen aan de keuzelijst
1. Maak een HTML-pagina die de CSS-lay-out bevat die u wenst toe te voegen aan de keuzelijst in het dialoogvenster Nieuw document. De
CSS voor de lay-out moet zijn opgenomen in de kopregel van de HTML-pagina.
Om uw eigen CSS-lay-out consistent te houden met de andere lay-outs die worden geleverd bij Dreamweaver, moet u uw HTML-bestand
opslaan met een extensie .htm.
2. Voeg de HTML-pagina toe aan de map CS5\Configuration\BuiltIn\Layouts van Adobe Dreamweaver.
3. (Optioneel) Voeg een afdrukvoorbeeld van uw lay-out (bijvoorbeeld een .gif- of een .png-bestand) toe aan de map
CS5\Configuration\BuiltIn\Layouts van Adobe Dreamweaver. De standaard afbeeldingen die bij Dreamweaver zijn meegeleverd zijn .png-
bestanden van 227 pixels breed op 193 pixels hoog.
Geef uw afdrukvoorbeeld dezelfde bestandsnaam als u HTML-bestand zodat u ze gemakkelijk kunt terugvinden. Als u HTML-bestand
bijvoorbeeld mijnLayout.htm is genoemd, sla uw afdrukvoorbeeld dan op onder de naam mijnLayout.png.
4. (Optioneel) Maak een opmerkingenbestand voor uw eigen lay-out door de map CS5\Configuration\BuiltIn\Layouts\_notes van Adobe
Dreamweaver te openen. Kopieer en plak een bestaand opmerkingenbestand en dezelfde map en hernoem de kopie voor uw eigen lay-out.
Zo kunt u bijvoorbeeld het bestand oneColElsCtr.htm.mno kopiëren en het hernoemen naar mijnLayout.htm.mno.
5. (Optioneel) Nadat u een opmerkingenbestand hebt gemaakt voor uw eigen lay-out, kunt u het bestand openen en geeft u de lay-outnaam,
de omschrijving en het afdrukvoorbeeld aan.
Koppelen naar een externe CSS-stijlpagina
151
Deelvenster CSS ontwerpen
Opmerking:
Het deelvenster CSS ontwerpen (Venster > CSS ontwerpen) is een CSS-eigenschappencontrole waarmee u 'visueel' CSS-stijlen en -bestanden
kunt maken en eigenschappen en mediaquery's kunt instellen.
Deelvenster CSS ontwerpen
U kunt Ctrl/Cmd+Z gebruiken om alle acties die u in CSS ontwerpen uitvoert, ongedaan te maken of Ctrl/Cmd+Y gebruiken om alle
acties opnieuw toe te passen. De wijzigingen worden automatisch in Live View weergegeven en het desbetreffende CSS-bestand wordt ook
vernieuwd. Het desbetreffende tabblad van het bestand wordt gedurende enige tijd (ongeveer 8 seconden) gemarkeerd om u te laten weten dat
het verwante bestand is gewijzigd.
Stijlpagina's maken en koppelen
Mediaquery's definiëren
CSS-kiezers definiëren
Stijlen kopiëren en plakken
CSS-eigenschappen instellen
Marges, opvulling en positie instellen
Randeigenschappen instellen
Eigenschappen uitschakelen of verwijderen
Sneltoetsen
Pagina-elementen identificeren die zijn gekoppeld met een CSS-kiezer (13.1)
Livemarkering uitschakelen
Zie ook
Pagina's opmaken met CSS
CSS3-overgangseffecten
152
Bronnen
@Media
Kiezers
Eigenschappen
Het deelvenster CSS ontwerpen bestaat uit de volgende deelvensters:
Hier worden alle CSS-stijlpagina's weergegeven die aan het document zijn gekoppeld. Met dit deelvenster kunt u CSS maken en
koppelen aan het document of stijlen definiëren in het document.
Hier worden alle mediaquery's in de bron die is geselecteerd in het deelvenster Bronnen weergegeven. Als u geen specifieke CSS
selecteert, bevat dit deelvenster alle mediaquery's die aan het document zijn gekoppeld.
Hier worden alle kiezers in de bron die is geselecteerd in het deelvenster Bronnen weergegeven. Als u ook een mediaquery selecteert,
wordt de lijst met kiezers in dit deelvenster beperkt tot die voor de mediaquery. Als er geen CSS of mediaquery is geselecteerd, bevat dit
deelvenster alle kiezers in het document.
Wanneer u Algemeen selecteert in het deelvenster @Media, worden alle kiezers weergegeven die niet zijn opgenomen in een mediaquery van de
geselecteerde bron.
Geeft de eigenschappen weer die u voor de opgegeven kiezer kunt instellen. Zie Eigenschappen instellen voor meer informatie.
CSS ontwerpen is contextgevoelig. Dit betekent dat u voor een bepaalde context of een geselecteerd pagina-element de gekoppelde kiezers en
eigenschappen kunt weergeven. Wanneer u een kiezer in CSS ontwerpen selecteert, worden ook de gekoppelde bron en mediaquery's
gemarkeerd in de betreffende deelvensters.
Videozelfstudie
Stijl toevoegen aan webpagina's met het deelvenster CSS Ontwerpen
Eigenschappen van de geselecteerde afbeelding in Live View worden weergeven in CSS ontwerpen
CSS ontwerpen waarin de eigenschappen worden weergegeven van de geselecteerde kop in Live View
153
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Wanneer u een pagina-element selecteert, wordt 'Berekend' geselecteerd in het deelvenster Kiezers. Klik op een kiezer om de
bijbehorende bron, mediaquery of eigenschappen weer te geven.
Als u alle kiezers wilt weergeven, kiest u Alle bronnen in het deelvenster Bronnen. Als u kiezers wilt weergeven die niet tot een mediaquery in de
geselecteerde bron behoren, klikt u op Algemeen in het deelvenster @Media.
Videozelfstudie
Het deelvenster CSS Ontwerpen gebruiken
Stijlpagina's maken en koppelen
1. Klik in het deelvenster Bronnen van het deelvenster CSS ontwerpen op en klik vervolgens op een van de volgende opties:
Nieuw CSS-bestand maken: een nieuw CSS-bestand maken en koppelen aan het document
Bestaand CSS-bestand koppelen: een bestaand CSS-bestand aan het document koppelen
Definiëren in pagina: CSS in het document definiëren
Afhankelijk van de geselecteerde optie, Nieuw CSS-bestand maken of Bestaand CSS-bestand koppelen, wordt een dialoogvenster
weergegeven.
2. Klik op Bladeren om de naam van het CSS-bestand op te geven, en de locatie waar u het nieuwe bestand wilt opslaan als u een nieuw
CSS-bestand maakt.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Koppeling om het Dreamweaver-document te koppelen met het CSS-bestand
Klik op Import om het CSS-bestand te importeren in het document.
4. (Optioneel) Klik op Voorwaardelijk gebruik en geef de mediaquery op die u met het CSS-bestand wilt koppelen.
Mediaquery's definiëren
1. Klik op een CSS-bron in het deelvenster Bronnen van het deelvenster CSS ontwerpen.
2. Klik op in het deelvenster @Media om een nieuwe mediaquery toe te voegen.
Het deelvenster Mediaquery definiëren wordt weergegeven met alle mediaqueryvoorwaarden die door Dreamweaver worden ondersteund.
3. Selecteer de voorwaarden op basis van uw vereisten. Zie dit artikel voor gedetailleerde informatie over mediaquery's.
Zorg dat u geldige waarden opgeeft voor elke voorwaarde die u selecteert. Anders worden de bijbehorende mediaquery's niet gemaakt.
momenteel wordt alleen de bewerking 'En' ondersteund voor meerdere voorwaarden.
Als u mediaqueryvoorwaarden via code toevoegt, worden alleen de ondersteunde voorwaarden ingevuld in het dialoogvenster Mediaquery
definiëren. In het tekstvak Code wordt echter de volledige code weergegeven (inclusief niet-ondersteunde voorwaarden).
Als u op een mediaquery klikt in de ontwerpweergave of in Live View, schakelt de viewport over naar de geselecteerde mediaquery. Klik op
Algemeen in het deelvenster @Media als u de volledige viewport wilt weergeven.
CSS-kiezers definiëren
1. Selecteer in het deelvenster CSS ontwerpen een CSS-bron in het deelvenster Bronnen of een mediaquery in het deelvenster @Media.
2. Klik in het deelvenster Kiezers op . Op basis van het geselecteerde element in het document identificeert CSS ontwerpen de juiste kiezer
en geeft deze weer (maximaal drie regels).
Voer een van de volgende handelingen uit:
Gebruik de toets pijl-omhoog of pijl-omlaag om de voorgestelde kiezer meer of minder specifiek te maken.
Verwijder de voorgestelde regel en typ de gewenste kiezer. Zorg ervoor dat u de naam van de kiezer en de aanduiding voor Type kiezer
invoert. Als u bijvoorbeeld een id opgeeft, moet u voor de naam van de kiezer een '#' plaatsen.
Als u naar een specifieke kiezer wilt zoeken, gebruikt u het zoekvak boven aan het deelvenster.
Als u de naam van een kiezer wilt wijzigen, klikt u op de kiezer en typt u de gewenste naam.
Als u de kiezers opnieuw wilt indelen, sleept u de kiezers naar de gewenste positie.
154
Naar boven
Opmerking:
Als u een kiezer van de ene bron naar een andere wilt verplaatsen, sleept u de kiezer naar de gewenste bron in het deelvenster
Bronnen.
Als u een kiezer in de geselecteerde bron wilt dupliceren, klikt u met de rechtermuisknop op de kiezer en klikt u op Dupliceren.
Als u een kiezer wilt dupliceren en toevoegen aan een mediaquery, klikt u met de rechtermuisknop op de kiezer en plaatst u de
muisaanwijzer op Dupliceren in mediaquery. Kies vervolgens de mediaquery.
Opmerking: De optie Dupliceren naar mediaquery is alleen beschikbaar als de bron van de geselecteerde kiezer mediaquery's bevat.
U kunt een kiezer uit een bron niet dupliceren naar een mediaquery van een andere bron.
Stijlen kopiëren en plakken
U kunt nu stijlen in de ene kiezer kopiëren en deze in een andere kiezer plakken. U kunt alle stijlen of alleen een specifieke categorie stijlen
kopiëren, zoals Lay-out, Tekst en Rand.
Klik met de rechtermuisknop en kies een van de beschikbare opties:
Stijlen kopiëren met CSS ontwerpen
Als een kiezer geen stijlen bevat, zijn Kopiëren en Alle stijlen kopiëren uitgeschakeld.
Stijlen plakken is uitgeschakeld voor externe sites die niet kunnen worden bewerkt. Maar de opdrachten Kopiëren en Alle stijlen kopiëren zijn
wel beschikbaar.
Stijlen die al gedeeltelijk in een kiezer (overlappend) bestaan, kunnen wel worden geplakt. De samenvoeging van alle kiezers wordt geplakt.
Het kopiëren en plakken van stijlen kan ook worden gebruikt voor verschillende koppelingen van CSS-bestanden - Importeren, Koppelen,
Inline
stijlen.
CSS-eigenschappen instellen
De eigenschappen worden gegroepeerd in de volgende categorieën en worden aangegeven met de verschillende pictogrammen boven aan het
deelvenster Eigenschappen:
Lay-out
Tekst
Rand
Achtergrond
Overige (lijst met 'alleen-tekst'-eigenschappen en eigenschappen zonder visuele besturingselementen)
Voordat u de eigenschappen van een CSS-kiezer gaat bewerken, kunt u Omgekeerde controle gebruiken om de elementen die zijn
gekoppeld aan de CSS-kiezer te identificeren. Als u dit doet, kunt u bekijken of alle elementen die worden gemarkeerd door Omgekeerde controle
ook daadwerkelijk moeten worden gewijzigd. Gebruik de koppeling voor meer informatie over Omgekeerde controle.
Schakel het selectievakje Set tonen in om alleen de set met ingestelde eigenschappen weer te geven. Schakel het selectievakje Set tonen uit om
alle eigenschappen weer te geven.
155
Alle eigenschappen
Alleen ingestelde eigenschappen
Als u een eigenschap, zoals width of border-collapse, wilt instellen, klikt u op de vereiste opties naast de eigenschap in het deelvenster
Eigenschappen. Gebruik de volgende koppelingen voor informatie over het instellen van de verloopachtergrond of vakbesturingselementen zoals
marges, opvulling en positie:
Marges, opvulling en positie instellen
Verlopen toepassen op een achtergrond
Lay-outs voor flex-vakken gebruiken
Overschreven eigenschappen worden doorgehaald weergegeven.
156
Doorgehaalde weergave voor overschreven eigenschappen
Marges, opvulling en positie instellen
Met de vakbesturingselementen in het deelvenster Eigenschappen van CSS ontwerpen, kunt u snel de eigenschappen voor marges, opvulling en
positie instellen. Als u de voorkeur geeft aan code, kunt u stenocode voor marge en opvulling in de tekstvakken voor snel bewerken opgeven.
eigenschap 'margin'
eigenschap 'padding'
eigenschap 'position'
Klik op de waarden en typ de vereiste waarde. Als u wilt dat alle vier waarden gelijk zijn en tegelijkertijd worden gewijzigd, klikt u op het
koppelingspictogram ( ) in het midden.
U kunt op elk moment specifieke waarden uitschakelen ( ) of verwijderen ( ). Zo kunt u de waarde voor de marge aan de linkerkant uitschakelen
en de waarden voor de rechterkant, bovenkant en onderkant behouden.
Pictogrammen voor uitschakelen, verwijderen en koppelen voor marges
Randeigenschappen instellen
De eigenschappen voor het aanpassen van randen zijn ingedeeld in logische tabbladen zodat u snel de eigenschappen kunt weergeven of
wijzigen.
157
Als u de voorkeur geeft aan code, kunt u stenocode voor randen en de straal van de rand opgeven in het tekstvak voor snel bewerken.
Als u eigenschappen voor besturingselementen voor randen wilt opgeven, stelt u eerst de eigenschappen in op het tabblad Alle zijden. De andere
tabbladen worden dan ingeschakeld en de eigenschappen van het tabblad Alle zijden worden weergegeven voor afzonderlijke randen.
Wanneer u een eigenschap in de afzonderlijke randtabbladen wijzigt, verandert de waarde van de overeenkomstige eigenschap op het tabblad
‘Alle zijden’ in ´undefined´ (standaardwaarde).
In het onderstaande voorbeeld is de randkleur ingesteld op zwart en vervolgens gewijzigd in rood voor de bovenrand.
Randkleur ingesteld op zwart voor alle zijden
158
De code die is ingevoegd, is afhankelijk van de voorkeurinstelling voor de korte of de lange versie.
Besturingselementen voor verwijderen en uitschakelen zijn ook weer beschikbaar in Dreamweaver CC 2014. U kunt nu de besturingselementen
voor verwijderen en uitschakelen gebruiken op het niveau van de groep besturingselementen voor randen om deze acties op alle eigenschappen
toe te passen.
159
Naar boven
Tijdens de controle worden de tabbladen gebruikt op basis van de prioriteit van de ingestelde tabbladen. De hoogste prioriteit is voor “Alle zijden”,
gevolgd door “Boven”, “Rechts”, “Onder” en “Link”. Als bijvoorbeeld alleen de hoogste waarde voor een rand is ingesteld, wordt in de berekende
modus de focus verplaatst naar het tabblad “Boven” en wordt “Alle zijden” genegeerd omdat het tabblad “Alle zijden” niet is ingesteld.
Eigenschappen uitschakelen of verwijderen
In het deelvenster CSS ontwerpen kunt u elke eigenschap uitschakelen of verwijderen. De volgende schermafbeelding bevat de pictogrammen
voor het uitschakelen ( ) en verwijderen ( ) van de eigenschap width. Deze pictogrammen zijn zichtbaar wanneer u de muisaanwijzer op de
eigenschap plaatst.
Eigenschap uitschakelen/verwijderen
Sneltoetsen
U kunt CSS-kiezers en -eigenschappen toevoegen of verwijderen met behulp van sneltoetsen. U kunt ook van de ene naar de andere
eigenschapsgroep gaan in het deelvenster Eigenschappen.
Pagina-elementen identificeren die zijn gekoppeld met een CSS-kiezer (13.1)
Doorgaans is één CSS-kiezer gekoppeld aan meerdere pagina-elementen. Zo kan de tekst in het hoofdgedeelte, de koptekst en voettekst
allemaal aan dezelfde CSS-kiezer worden gekoppeld. Wanneer u de eigenschappen van een CSS-kiezer gaat bewerken, heeft dit invloed op alle
elementen die zijn gekoppeld aan de kiezer, waaronder de elementen die u niet wilt wijzigen.
Met Livemarkering kunt u alle elementen identificeren die zijn gekoppeld aan een CSS-kiezer. Als u slechts één of een aantal elementen wilt
wijzigen, kunt u een nieuwe CSS-kiezer voor die elementen maken en vervolgens de bijbehorende eigenschappen bewerken.
Als u de pagina-elementen wilt identificeren die zijn gekoppeld aan een CSS-kiezer, houdt u de muis boven de kiezer in Live View (met Live Code
“uit”). Dreamweaver markeert de bijbehorende elementen met stippellijnen.
Sneltoets Workflow
CTRL + Alt +[Shift =] Hiermee voegt u een kiezer toe (als het besturingselement zich in
de kiezerssectie bevindt)
CTRL + Alt+ S Voeg een kiezer (als het besturingselement zich ergens anders in
de toepassing bevindt)
CTRL + Alt +[Shift =] Hiermee voegt u een eigenschap toe (als het besturingselement
zich in de sectie met eigenschappen bevindt)
CTRL + Alt+ P Hiermee voegt u een eigenschap toe (als het besturingselement
zich ergens in de toepassing bevindt)
Selecteren + verwijderen Hiermee verwijdert u de kiezer, als de kiezer is geselecteerd
CTRL + Alt + (PgUp/PgDn) Springen van de ene naar de andere sectie in het subpaneel met
eigenschappen
160
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking:
Als u de markering wilt instellen voor de elementen, klikt u op de kiezer. De elementen zijn nu gemarkeerd met een blauwe rand.
Als u de blauwe markering rond de elementen wilt verwijderen, klikt u nogmaals op de kiezer.
De volgende tabel geeft een overzicht van de scenario's waarin Livemarkering niet beschikbaar is.
Livemarkering uitschakelen
Livemarkering is standaard ingeschakeld. Als u Livemarkering wilt uitschakelen, klikt u op Live View-opties op de documentwerkbalk en klikt u op
Livemarkering uitschakelen.
Modus Live code Livemarkering weergegeven?
Code Nv.t. Nv.t.
Ontwerp Nv.t. Nv.t.
Live AAN
(de knop wordt ingedrukt) Nee
UIT Ja
161
Dynamische rasterlay-outs (CC)
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Dynamische rasterlay-outs gebruiken
Een dynamische rasterlay-out maken
Elementen voor dynamische rasterlay-outs invoegen
Elementen nesten
De lay-out van een website moet reageren op en zich aanpassen aan de afmetingen van het apparaat waarop de website wordt weergegeven.
Dynamische rasterlay-outs bieden een visuele methode om verschillende lay-outs te maken die geschikt zijn voor de apparaten waarop de
website wordt weergegeven.
Uw website wordt bijvoorbeeld weergegeven op computers, tablets en mobiele telefoons. In dat geval kunt u dynamische rasterlay-outs gebruiken
om afzonderlijke lay-outs voor deze apparaten op te geven. Afhankelijk van of de website wordt weergegeven op een computer, tablet of mobiele
telefoon, wordt de bijbehorende lay-out gebruikt om de website weer te geven.
Meer informatie: Adaptieve lay-out versus responsieve lay-out
Dreamweaver 12.2 Creative Cloud-release bevat veel verbeteringen aan dynamische rasterlay-outs, zoals ondersteuning voor HTML5-
structuurelementen en eenvoudig bewerken van geneste elementen. Voor een overzicht van de volledige lijst met verbeteringen klikt u hier.
De controlemodus voor documenten met dynamische rasterlay-outs is niet beschikbaar in Dreamweaver 13.1 en hoger.
Dynamische rasterlay-outs gebruiken
Bekijk deze videozelfstudie om te leren hoe u dynamische rasterlay-out maakt: Kennismaken met dynamische rasterlay-outs.
Een dynamische rasterlay-out maken
1. Selecteer Bestand > Nieuwe dynamische rasterlay-out.
2. De standaardwaarde voor het aantal kolommen in het raster wordt in het midden van het mediatype weergegeven. Als u het aantal
kolommen voor een apparaat wilt aanpassen, geeft u de gewenste waarde op.
3. Geef de waarde op als percentage als u de breedte van een pagina wilt instellen ten opzichte van de schermgrootte.
4. Wijzig zo nodig de tussenruimte. De tussenruimte is de ruimte tussen twee kolommen.
5. Geef de CSS-opties voor de pagina op.
Wanneer u op Maken klikt, wordt u gevraagd een CSS-bestand op te geven. U kunt dat op een van de volgende manieren doen:
Maak een nieuw CSS-bestand.
Open een bestaand CSS-bestand.
Geef het CSS-bestand op dat als Dynamisch raster-CSS-bestand wordt geopend.
Het dynamische raster voor mobiele telefoons wordt standaard weergegeven. Ook wordt het deelvenster Invoegen voor dynamische rasters
weergegeven. U kunt de opties in het deelvenster Invoegen gebruiken om de lay-out te maken.
Als u een lay-out voor een ander apparaat wilt ontwerpen, klikt u op het betreffende pictogram bij de opties onder de ontwerpweergave.
6. Sla het bestand op. Wanneer u het HTML-bestand opslaat, wordt u gevraagd om de afhankelijke bestanden, zoals boilerplate.css en
respond.min.js, op te slaan op een locatie op uw computer. Geef een locatie op en klik op Kopiëren.
Het bestand boilerplate.css is gebaseerd op HTML5 Boilerplate. Dit is een verzameling CSS-stijlen die ervoor zorgt dat uw webpagina op
een consistente wijze wordt weergegeven op verschillende apparaten. respond.min.js is een JavaScript-bibliotheek met ondersteuning voor
de mediaqueries in oudere versies van de browser.
Elementen voor dynamische rasterlay-outs invoegen
In het deelvenster Invoegen (Venster > Invoegen) worden de elementen weergegeven die u in een dynamische rasterlay-out kunt gebruiken.
162
Naar boven
Wanneer u de elementen invoegt, kunt u ervoor kiezen deze als dynamische elementen in te voegen.
1. Selecteer in het deelvenster Invoegen het element dat u wilt invoegen.
2. Selecteer een klasse in het dialoogvenster dat wordt weergegeven of voer een waarde voor de id in. Het menu Class bevat klassen uit het
CSS-bestand dat u hebt opgegeven bij het maken van de pagina.
3. Schakel het selectievakje Invoegen als dynamisch element in.
4. Als u een ingevoegd element selecteert, worden de opties voor het verbergen, dupliceren, vergrendelen of verwijderen van het Div-element
weergegeven. Voor Div-elementen die in lagen boven op elkaar zijn geplaatst, wordt de optie voor het omwisselen van de Div-elementen
weergegeven.
U kunt de linker- en rechterpijltoets gebruiken om cyclisch door de dynamische elementen op een pagina te bladeren. Selecteer de
elementgrens en druk op een pijltoets.
Elementen nesten
Als u dynamische elementen binnen andere dynamische elementen wilt nesten, controleert u of de focus zich binnen het bovenliggende element
bevindt. Voeg vervolgens het vereiste onderliggende element in.
Geneste duplicatie wordt ook ondersteund. Met geneste duplicatie wordt de HTML (van het geselecteerde element) gedupliceerd en de relevante
Optie Label Beschrijving
ADiv-elementen omwisselen Het geselecteerde element omwisselen
met het element erboven of eronder.
B Verbergen
Het element verbergen..
Als u een element zichtbaar wilt maken,
doet u een van de volgende dingen:
Als u id-kiezers zichtbaar wilt maken,
wijzigt u de weergave-eigenschap
display in het CSS-bestand in block.
(display:block)
Als u klassenkiezers zichtbaar wilt
maken, verwijdert u de toegepaste
klasse (hide_<MediaType>) in de
broncode.
CRij omhoog verplaatsen Het element een rij omhoog verplaatsen.
D Dupliceren Het geselecteerde element dupliceren.
CSS die aan het element is gekoppeld,
wordt ook gedupliceerd.
E Verwijderen
Verwijdert zowel de HTML- als de CSS-
code voor id-kiezers. Druk op Delete als
u alleen HTML wilt verwijderen.
Voor klassenkiezers wordt alleen HTML-
code verwijderd.
F Vergrendelen Het element omzetten in een absoluut
gepositioneerd element.
G Uitlijnen
Voor class-kiezers werkt de optie
Uitlijnen als een knop die de marge op
nul zet.
Voor id-kiezers zet de knop Uitlijnen het
element op een lijn met het raster.
163
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
dynamische CSS gegenereerd. Absolute elementen binnen het geselecteerde element worden op de juiste wijze gepositioneerd. Geneste
elementen kunnen ook worden gedupliceerd met de knop Dupliceren.
Wanneer u een bovenliggend element verwijdert, worden de bijbehorende CSS, de onderliggende elementen en gekoppelde HTML van het
element verwijderd. U kunt geneste elementen ook verwijderen met de toets Delete (toetsenbordsneltoets: Ctrl+Delete).
164
jQuery UI-widgets gebruiken in Dreamweaver
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
In Dreamweaver CC en hoger zijn Spry-widgets vervangen door jQuery-widgets. U kunt de bestaande Spry-widgets op uw pagina nog steeds
wijzigen, maar u kunt geen nieuwe Spry-widgets toevoegen.
Widgets zijn kleine webtoepassingen die zijn geschreven in talen als DHTML en JavaScript en die kunnen worden ingevoegd en uitgevoerd in een
webpagina. Webwidgets bieden onder andere een mogelijkheid om de ervaringen van een bureaubladtoepassingen te repliceren op een
webpagina.
Widgets van de jQuery-gebruikersinterface zoals accordeon, tabbladen, datumkiezer, schuifregelaar en automatisch aanvullen brengen de ervaring
van een bureaubladtoepassing naar het web.
Zo kunt u de widget Balk met tabs gebruiken om de tabbladfunctie van dialoogvensters in bureaubladtoepassingen te repliceren.
Een jQuery-widget invoegen
Wanneer u een jQuery-widget invoegt, wordt het volgende automatisch toegevoegd aan de code:
Verwijzingen naar alle afhankelijke bestanden
Scripttag met de jQuery API voor de widget. Aanvullende widgets worden aan dezelfde scripttag toegevoegd.
Zie http://jqueryui.com/demos/ voor meer informatie
voor jQuery-effecten wordt de externe verwijzing naar jquery-1.8.24.min.js niet toegevoegd omdat dit bestand automatisch wordt
opgenomen als u een effect toevoegt.
1. Zorg dat de cursor zich op een locatie op de pagina bevindt waar u de widget wilt invoegen.
2. Selecteer Invoegen > jQuery-gebruikersinterface en kies de widget die u wilt invoegen.
Als u het deelvenster Invoegen gebruikt, worden de widgets weergegeven in de sectie jQuery-gebruikersinterface van het deelvenster
Invoegen.
Als u jQuery-widget selecteert, worden de eigenschappen weergegeven in het deelvenster Eigenschappen.
U jQuery-widgets voorvertonen in Live View of in een browser die jQuery-widgets ondersteunt.
jQuery-widgets aanpassen
1. Selecteer de widget die u wilt aanpassen.
2. Pas de eigenschappen aan in het deelvenster Eigenschappen.
Als u bijvoorbeeld een extra tab wilt toevoegen aan de widget Balk met tabs, selecteert u de widget en klikt u op '+' in het deelvenster
Eigenschappen.
Videozelfstudie
jQuery-widgets gebruiken in webpagina´s in Dreamweaver
165
jQuery-effecten gebruiken in Dreamweaver
Naar boven
Naar boven
In Dreamweaver CC zijn Spry-effecten vervangen door jQuery-effecten. U kunt de bestaande Spry-effecten op uw pagina nog steeds wijzigen,
maar u kunt geen nieuwe Spry-effecten toevoegen.
jQuery-effecten toevoegen
Op gebeurtenissen gebaseerde jQuery-effecten
jQuery-effecten verwijderen
jQuery-effecten toevoegen
1. Selecteer in de ontwerpweergave of codeweergave van uw Dreamweaver-document het element waarop u een jQuery-effect wilt toepassen.
2. Selecteer Venster > Gedrag om het deelvenster Gedrag te openen.
3. Klik op en op Effecten en klik vervolgens op het gewenste effect.
Het aanpassingsdeelvenster met de instellingen voor het geselecteerde effect wordt weergegeven.
4. Geef de instellingen op, zoals het doelelement waarop het effect moet worden toegepast en de duur van het effect.
Het doelelement kan het element zijn dat u oorspronkelijk hebt geselecteerd of een ander element op de pagina. Als u bijvoorbeeld wilt dat
gebruikers op een element A klikken om een element B te verbergen of weer te geven, is het doelelement B.
5. Herhaal de bovenstaande stappen om meerdere jQuery-effecten toe te voegen.
Wanneer u meerdere effecten kiest, worden de effecten in Dreamweaver toegepast in de volgorde waarin ze in het deelvenster Gedrag
worden weergegeven. Als u de volgorde van de effecten wilt wijzigen, gebruikt u de pijltoetsen boven aan het deelvenster.
Dreamweaver voegt automatisch de relevante code in uw document in. Als u bijvoorbeeld het effect 'Vervagen' hebt geselecteerd, wordt de
volgende code ingevoegd:
Externe bestandverwijzingen voor de afhankelijke bestanden die vereist zijn de werking van jQuery-effecten:
<script src="jQueryAssets/jquery-1.7.2.min.js" type="text/javascript"></script><script
src="jQueryAssets/jquery-ui-effects.custom.min.js" type="text/javascript"></script>
De volgende code wordt toegepast op het element in de body-tag:
<li id="earthFrm" onclick="MM_DW_effectAppearFade($('#earthForms'),'show','fade',1000)"> Earth Forms</li>
Een scripttag wordt samen met de volgende code toegevoegd:
<script type="text/javascript"> function MM_DW_effectAppearFade(obj,method,effect,speed) {
obj[method](effect, {}, speed); }</script>
Op gebeurtenissen gebaseerde jQuery-effecten
Wanneer u een jQuery-effect toepast, wordt het effect standaard toegewezen aan de gebeurtenis onClick. U kunt de gebeurtenis voor activering
van het effect wijzigen met het deelvenster Gedrag.
1. Selecteer het gewenste pagina-element.
2. Klik in het deelvenster Venster > Gedrag op het pictogram Gebeurtenissen instellen weergeven.
3. Klik op de rij die overeenkomt met het effect dat momenteel is toegepast. De eerste kolom in een vervolgkeuzelijst verandert in een lijst met
gebeurtenissen waaruit u kunt kiezen.
4. Klik op de gewenste gebeurtenis.
166
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Naar boven
jQuery-effecten verwijderen
1. Selecteer het gewenste pagina-element.
In het deelvenster Gedrag worden alle effecten weergegeven die momenteel zijn toegepast op het geselecteerde pagina-element.
2. Klik op het effect dat u wilt verwijderen en klik vervolgens op .
167
Visuele lay-outhulpmiddelen gebruiken
Naar boven
Naar boven
Linialen instellen
Lay-outhulplijnen instellen
Hulplijnen met sjablonen gebruiken
Het lay-outraster gebruiken
Een overtrekafbeelding gebruiken
Linialen instellen
Linialen dienen om uw lay-out eenvoudiger te meten, organiseren en plannen. Ze worden langs de linker- en bovenrand van de pagina
weergegeven en bevatten maateenheden in pixels, inches of centimeters.
Als u de weergave van linialen wilt in- of uitschakelen, selecteert u Weergave > Linialen > Tonen.
Als u de oorsprong van de linialen wilt wijzigen, sleept u het oorsprongspictogram (in de linkerbovenhoek van de ontwerpweergave van
het documentvenster) naar een andere plaats op de pagina
Als u de standaardpositie van de oorsprong wilt herstellen, selecteert u Weergave > Linialen > Oorsprong herstellen.
Als u een andere maateenheid wilt kiezen, selecteert u Weergave > Linialen en vervolgens Pixels, Inches of Centimeters.
Lay-outhulplijnen instellen
Hulplijnen zijn lijnen die u vanaf de linialen naar het document sleept. Hulplijnen dienen om objecten nauwkeuriger te plaatsen en uit te lijnen. U
kunt met hulplijnen ook de grootte van pagina-elementen meten of het zichtbare gebied van webbrowsers emuleren.
Om het uitlijnen van elementen te vereenvoudigen, kunt u elementen aan hulplijnen en hulplijnen aan elementen vastklikken (de hulplijnen worden
magnetisch). (Vastklikken werkt alleen als u elementen absoluut plaatst.) Verder kunt u hulplijnen vergrendelen om te voorkomen dat ze per
ongeluk door een andere gebruiker worden verplaatst.
Een horizontale of verticale hulplijn maken
1. Versleep de muiscursor vanuit de gewenste liniaal.
2. Sleep de hulplijn naar de gewenste plaats in het documentvenster en laat de muisknop los (u kunt de hulplijn verplaatsen door deze
opnieuw te verslepen).
Opmerking: De positie van hulplijnen wordt standaard uitgedrukt in absolute pixels gemeten vanaf de boven- of linkerkant van het
document, en wordt ten opzichte van de oorsprong van de liniaal weergegeven. Als u de positie van hulplijnen als een percentage wilt
weergeven, houdt u de Shift-toets ingedrukt terwijl u een hulplijn maakt of verplaatst.
Hulplijnen tonen of verbergen
Selecteer Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen tonen.
Elementen aan hulplijnen vastklikken
Als u elementen aan hulplijnen wilt vastklikken, selecteert u Weergave > Hulplijnen > Vastklikken aan hulplijnen
Als u hulplijnen aan elementen wilt vastklikken, selecteert u Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen aan elementen vastklikken.
Opmerking: Als u elementen zoals AP-elementen (met absolute positie), tabellen en afbeeldingen groter of kleiner maakt, worden de
desbetreffende elementen automatisch aan de hulplijnen vastgeklikt.
Alle hulplijnen vergrendelen of ontgrendelen
Selecteer Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen vergrendelen.
De positie van een hulplijn weergeven en de hulplijn naar een bepaalde positie verplaatsen
1. Wijs de hulplijn met de muiscursor aan om de positie ervan weer te geven.
2. Dubbelklik op de hulplijn.
3. Geef de nieuwe positie op in het dialoogvenster Hulplijn verplaatsen en klik op OK.
De afstand tussen hulplijnen weergeven
Houd de Control-toets (Windows) of Command-toets (Macintosh) ingedrukt en wijs met de muiscursor een punt ergens tussen beide hulplijnen
aan.
168
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Opmerking: De maateenheid is gelijk aan de maateenheid die voor de linialen wordt gebruikt.
Het zichtbare gebied van een webbrowser emuleren
Selecteer Weergave > Hulplijnen en selecteer vervolgens een vooraf ingestelde browsergrootte in het menu.
Een hulplijn verwijderen
Sleep de hulplijn uit het document.
Hulplijninstellingen wijzigen
Selecteer Weergave > Hulplijnen > Hulplijnen bewerken, stel de volgende opties in en klik op OK.
Hulplijnkleur Hier kunt u opgeven welke kleur de hulplijnen moeten hebben. Klik op de kleurstaal en selecteer een kleur met de kleurkiezer of typ
een hexadecimaal cijfer in het tekstvak.
Afstandskleur Hier kunt u opgeven welke kleur de lijnen voor afstandsaanduidingen moeten hebben wanneer u met de muiscursor een punt
tussen twee hulplijnen aanwijst. Klik op de kleurstaal en selecteer een kleur met de kleurkiezer of typ een hexadecimaal cijfer in het tekstvak.
Hulplijnen tonen Hiermee kunt u de hulplijnen in de ontwerpweergave zichtbaar maken.
Hulplijnen magnetisch maken Hiermee kunt u zorgen dat pagina-elementen aan hulplijnen vastklikken wanneer u de elementen op de pagina
verplaatst.
Hulplijnen vergrendelen Hiermee zet u de hulplijnen vast op hun plaats.
Hulplijnen op elementen afstemmen Als u deze optie selecteert, worden hulplijnen vastgeklikt aan elementen op de pagina wanneer u de
hulplijnen versleept.
Alles wissen Hiermee verwijdert u alle hulplijnen van de pagina.
Hulplijnen met sjablonen gebruiken
Wanneer u hulplijnen aan een Dreamweaver-sjabloon toevoegt, worden de hulplijnen in alle exemplaren van de sjabloon overgenomen. Hulplijnen
in sjabloonexemplaren worden echter als bewerkbare gebieden behandeld, zodat u ze kunt wijzigen. Gewijzigde hulplijnen in sjabloonexemplaren
worden echter weer op hun oorspronkelijke plaats teruggezet wanneer het exemplaar met de hoofdsjabloon wordt bijgewerkt.
U kunt ook uw eigen hulplijnen aan exemplaren van een sjabloon toevoegen. Hulplijnen die u op deze manier toevoegt, worden niet overschreven
wanneer het sjabloonexemplaar door de hoofdsjabloon wordt overschreven.
Het lay-outraster gebruiken
Het raster bestaat uit horizontale en verticale lijnen die in het documentvenster worden weergegeven. Het raster is handig om objecten precies te
plaatsen. U kunt absoluut geplaatste pagina-elementen automatisch aan het raster laten vastklikken wanneer u deze pagina-elementen verplaatst.
U kunt ook het raster wijzigen of het vastklikgedrag aanpassen door de rasterinstellingen te veranderen. Vastklikken werkt ongeacht of het raster
zichtbaar is.
Het raster tonen of verbergen
Selecteer Weergave > Raster > Raster tonen.
Vastklikken in- of uitschakelen
Selecteer Weergave > Raster > Vastklikken aan raster.
Rasterinstellingen wijzigen
1. Selecteer Weergave > Raster > Rasterinstellingen.
2. Stel de opties in en klik op OK om de wijzigingen toe te passen.
Kleur Hiermee kunt u de kleur van de rasterlijnen opgeven. Klik op de kleurstaal en selecteer een kleur met de kleurkiezer of typ een
hexadecimaal cijfer in het tekstvak.
Raster tonen Hiermee maakt u het raster in de ontwerpweergave zichtbaar.
Raster magnetisch maken Als u deze optie selecteert, worden de pagina-elementen aan de rasterlijnen vastgeklikt.
Tussenruimte Hiermee stelt u de afstand tussen de rasterlijnen in. Geef een waarde op en selecteer in het menu Pixels, Inches of
Centimeters.
Weergave Hier kunt u opgeven of u de rasterlijnen als lijnen of stippen wilt weergeven.
Opmerking: Als Raster tonen niet is geselecteerd, wordt er geen raster in het document weergegeven en zijn er geen wijzigingen
zichtbaar.
Een overtrekafbeelding gebruiken
U kunt een overtrekafbeelding gebruiken als hulpmiddel om een pagina-ontwerp na te bootsen dat met een grafische toepassing zoals Adobe
169
Freehand of Fireworks is gemaakt.
Een overtrekafbeelding is een JPEG-, GIF- of PNG-afbeelding die op de achtergrond van het documentvenster is geplaatst. U kunt de afbeelding
verbergen, de doorzichtigheid ervan instellen en de positie ervan wijzigen.
De overtrekafbeelding is alleen zichtbaar in Dreamweaver. De afbeelding is niet zichtbaar wanneer u de pagina in een browser bekijkt. Wanneer
de overtrekafbeelding zichtbaar is, zijn de echte achtergrondafbeelding en -kleur van de pagina niet in het documentvenster zichtbaar. De
achtergrondafbeelding en -kleur zijn echter wel zichtbaar in een browser.
Een overtrekafbeelding in het documentvenster plaatsen
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Weergave > Overtrekafbeelding > Laden.
Selecteer Wijzigen > Pagina-eigenschappen en klik vervolgens op Bladeren (naast het tekstvak Overtrekafbeelding).
2. Selecteer een afbeeldingsbestand in het dialoogvenster Afbeeldingsbron selecteren en klik op OK.
3. Geef in het dialoogvenster Pagina-eigenschappen de transparantiewaarde voor de afbeelding op door de schuifregelaar
Afbeeldingstransparantie te verslepen en klik vervolgens op OK.
Als u een andere overtrekafbeelding wilt kiezen of de transparantie van de huidige overtrekafbeelding wilt wijzigen, kunt u te allen tijde
Wijzigen > Pagina-eigenschappen kiezen.
De overtrekafbeelding tonen of verbergen
Selecteer Weergave > Overtrekafbeelding > Tonen.
De positie van een overtrekafbeelding wijzigen
Selecteer Weergave > Overtrekafbeelding > Positie aanpassen.
Als u de positie van de overtrekafbeelding precies wilt opgeven, geeft u de coördinaatwaarden op in de tekstvakken X en Y.
Als u de afbeelding in stappen van één pixel wilt verplaatsen, doet u dat met de pijltoetsen.
Als u de afbeelding in stappen van één pixel wilt verplaatsen, doet u dat met de pijltoetsen.
De positie van de overtrekafbeelding herstellen
Selecteer Weergave > Overtrekafbeelding > Positie herstellen.
De overtrekafbeelding wordt in de linkerbovenhoek van het documentvenster teruggezet (0,0).
De overtrekafbeelding uitlijnen ten opzichte van een geselecteerd element
1. Selecteer een element in het documentvenster.
2. Selecteer Weergave > Overtrekafbeelding > Uitlijnen ten opzichte van selectie.
De linkerbovenhoek van de overtrekafbeelding wordt uitgelijnd ten opzichte van de linkerbovenhoek van het geselecteerde element.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
170
Frames gebruiken
Naar boven
De werking van frames en framesets
Beslissen of u frames wilt gebruiken
Geneste framesets
Werken met framesets in het documentvenster
Frames en framesets maken
Frames en framesets selecteren
Een document in een frame openen
Frame- en framesetbestanden opslaan
Eigenschappen en kenmerken van frames weergeven en instellen
Frameseteigenschappen weergeven en instellen
Frame-inhoud met koppelingen controleren
Inhoud opgeven voor browsers zonder frameondersteuning
JavaScript-gedrag met frames gebruiken
De werking van frames en framesets
Een frame is een gebied in een browservenster waarin een HTML-document kan worden weergegeven onafhankelijk van alles wat er in de rest
van het browservenster wordt weergegeven. Met frames kunt u een browservenster zodanig in meerdere gebieden verdelen dat er in elk gebied
een ander HTML-document kan worden weergegeven. Bij de meest gebruikte techniek wordt er in één frame een document met navigatiefuncties
weergegeven, terwijl er in een ander frame een document met inhoud wordt weergegeven.
Een frameset is een HTML-bestand waarin de lay-out en eigenschappen van een set frames wordt gedefinieerd (zoals het aantal frames, de
grootte en plaats ervan en de URL van de pagina die aanvankelijk in elk frame verschijnt). Het framesetbestand zelf bevat geen HTML-inhoud die
in een browser wordt weergegeven, behalve in de noframes-sectie. Het framesetbestand levert informatie aan de browser over hoe een set frames
eruit moet zien en welke documenten hierin moeten worden weergegeven.
Als u een set frames in een browser wilt weergeven, geeft u de URL van het framesetbestand op. De relevante documenten worden dan in de
browser geopend voor weergave in de frames. Het framsetbestand voor een site heeft vaak de naam index.html, zodat het standaard wordt
weergegeven als een bezoeker geen bestandsnaam opgeeft.
In het volgende voorbeeld wordt een framelay-out met drie frames getoond: één smal frame aan de zijkant dat een navigatiebalk bevat, één frame
langs de bovenkant met het logo en de naam van de website en één groot frame waarin de rest van de pagina met de hoofdinhoud is
opgenomen. In elk van deze frames wordt een apart HTML-document weergegeven.
In dit voorbeeld wordt het document in het bovenste frame nooit gewijzigd wanneer een bezoeker door de site navigeert. De nagivatiebalk in het
zijframe bevat koppelingen. Als u op een van deze koppelingen klikt, verandert de inhoud van het hoofdvenster, maar blijft de inhoud van het
171
Naar boven
zijframe identiek. In het frame met de hoofdinhoud rechts wordt het document weergegeven dat hoort bij de koppeling waarop de bezoeker in het
linkerframe klikt.
Een frame is geen bestand: het document dat momenteel in een frame wordt weergegeven is een integraal onderdeel van het frame, maar het
document maakt feitelijk geen deel uit van het systeem. Het frame is een houder dat het document bevat.
Opmerking: Een “pagina” verwijst naar één HTML-document of naar de volledige inhoud van een browservenster op een bepaald moment, zelfs
als er meerdere HTML-documenten tegelijk worden weergegeven. Met de uitdrukking “een pagina waarin frames worden gebruikt” wordt
bijvoorbeeld meestal verwezen naar een set frames en documenten die in eerste instantie in die frames worden weergegeven.
Een site die in een browser als één pagina wordt weergegeven en drie frames omvat, bestaat feitelijk uit ten minste vier HTML-documenten: het
framesetbestand plus drie documenten met de inhoud die in eerste instantie in de frames wordt weergegeven. Wanneer u in Dreamweaver een
pagina met framesets ontwerpt, moet u elk van deze vier bestanden opslaan om de pagina in de browser juist te laten functioneren.
Raadpleeg Thierry Koblentz’s website op www.tjkdesign.com/articles/frames/ voor uitgebreidere informatie over frames.
Beslissen of u frames wilt gebruiken
Adobe raadt het gebruik van frames voor de indeling van webpagina's af. Enkele nadelen van het gebruik van frames zijn:
Het kan lastig zijn grafische elementen in verschillende frames precies uit te lijnen.
Het testen van de navigatiefuncties kan tijdrovend zijn.
De URL's van individueel geframede pagina's verschijnen niet in een browser, zodat het voor de bezoeker lastig kan zijn aan een specifieke
pagina een bladwijzer toe te kennen (tenzij u een servercode biedt waarmee de bezoeker een geframede versie van een bepaalde pagina
kan laden).
Voor een volledige beschouwing van de redenen om frames niet te gebruiken, raadpleegt u Gary White’s uitleg op
http://apptools.com/rants/framesevil.php.
Als u toch besluit om met frames te werken, is navigatie de meest voorkomende toepassing ervan. Een set frames bevat vaak één frame met een
navigatiebalk en een ander frame om de inhoud van de hoofdpagina's weer te geven. Het gebruik van frames op deze wijze heeft een aantal
voordelen:
De navigatie-elementen hoeven niet voor elke pagina steeds opnieuw in de browser van de bezoeker te worden geladen.
Elk frame heeft een eigen schuifbalk (als de inhoud te breed is om in een venster te passen) zodat de bezoeker de frames onafhankelijk kan
verschuiven. Als bijvoorbeeld een bezoeker in een frame naar de onderkant van een lange pagina schuift, hoeft de bezoeker niet naar de
bovenkant van de lange pagina terug te gaan om de navigatiebalk te gebruiken als deze laatste in een ander frame is ondergebracht.
In veel gevallen kunt u een webpagina zonder frames maken en dezelfde doelen bereiken als met een set frames. Als u bijvoorbeeld een
navigatiebalk links op uw pagina wilt weergeven, kunt u uw pagina door een set frames vervangen of een navigatiebalk op elke pagina van uw site
opnemen. (In Dreamweaver kunt u eenvoudig meerdere pagina's met dezelfde lay-out maken.) In het volgende voorbeeld ziet u een pagina-
ontwerp waarvan de lay-out frames lijkt te bevatten, terwijl dat niet zo is.
Op slecht ontworpen sites worden frames vaak onnodig gebruikt en komen bijvoorbeeld framesets voor die de inhoud van navigatieframes steeds
opnieuw laden wanneer de bezoeker op een navigatieknop klikt. Wanneer frames goed worden gebruikt (bijvoorbeeld om navigatie-elementen
statisch in één frame onder te brengen, terwijl de inhoud van een ander frame kan veranderen), kunnen ze voor een site erg nuttig zijn.
Niet alle browsers biedt goede frameondersteuning en frames zijn soms moeilijk te navigeren voor bezoekers met een handicap, dus als u frames
172
Naar boven
Naar boven
Naar boven
gebruikt, moet u altijd een noframes-sectie bieden in uw frameset, voor bezoekers die geen frames kunnen bekijken. U kunt ook een expliciete
koppeling van een frameloze versie van de site opnemen.
Raadpleeg Thierry Koblentz’s website op www.tjkdesign.com/articles/frames/ voor uitgebreidere informatie over frames.
Geneste framesets
Een frameset binnen een andere frameset wordt aangeduid als een geneste frameset. Eén framesetbestand kan meerdere, geneste framesets
bevatten. Op de meeste webpagina's met frames worden feitelijk geneste frames gebruikt, en de meeste van de vooraf gedefinieerde framesets in
Dreamweaver bevatten ook geneste frames. Voor elke set frames waarin verschillende aantallen frames in verschillende rijen of kolommen
voorkomen, is een geneste frameset vereist.
De meest gebruikte framelay-out bevat bijvoorbeeld één frame in de bovenste rij (waarin het bedrijfslogo verschijnt) en twee frames in de onderste
rij (een navigatieframe en een inhoudsframe). Voor deze lay-out is een geneste frameset nodig: een frameset met twee rijen, waarin een frameset
met twee kolommen in de tweede rij is genest.
A. Hoofdframeset B. Het menuframe en het inhoudsframe zijn binnen de hoofdframeset genest.
Dreamweaver werkt het nesten van framesets automatisch af. Als u in Dreamweaver de framesplitsers gebruikt, hoeft u zich niet af te vragen
welke frames worden genest en welke niet.
Er zijn twee manieren om framesets in HTML te nesten: de binnenste frameset kan in hetzelfde bestand worden gedefinieerd als de buitenste
frameset of in een eigen, apart bestand. Voor elke frameset die in Dreamweaver vooraf is gedefinieerd, zijn alle bijbehorende framesets in
hetzelfde bestand gedefinieerd.
Beide procedures voor nesten leveren dezelfde visuele resultaten op. Zonder de code te raadplegen is moeilijk te zien welke manier van nesten
wordt gebruikt. De meest waarschijnlijke situatie waarin een extern framesetbestand in Dreamweaver nodig is, doet zich voor wanneer u de
opdracht Openen in frame gebruikt om een framesetbestand binnen een frame te gebruiken. Dit kan problemen opleveren wanneer u doelen voor
koppelingen wilt instellen. Het is meestal het eenvoudigst alle gedefinieerde framesets in één bestand onder te brengen.
Werken met framesets in het documentvenster
U kunt met Dreamweaver in één documentvenster alle documenten weergeven en bewerken die aan een set frames zijn gekoppeld. Dankzij deze
aanpak kunt u tijdens het bewerken zien hoe de geframede pagina's ongeveer in een browser worden weergegeven. Sommige aspecten van deze
aanpak kunnen verwarrend zijn (totdat u eraan gewend bent). In elk van deze frames wordt een apart HTML-document weergegeven. Zelfs als de
documenten leeg zijn, moet u ze alle opslaan voordat u ze vooraf kunt weergeven (omdat de frameset alleen precies kan worden weergegeven als
de frameset de URL bevat van het document dat in elk frame moet worden weergegeven).
Volg de volgende algemene stappen om te verzekeren dat uw frameset in alle browsers juist wordt weergegeven:
1. Maak uw frameset en geef voor elk frame een document voor weergave op.
2. Sla elk bestand op dat in een frame wordt weergegeven. Denk eraan dat elk frame een apart HTML-document weergeeft en dat u elk
document samen met het framsetbestand moet opslaan.
3. Stel de eigenschappen voor elk frame en voor de frameset in (inclusief een naam voor elk frame en de schuifopties).
4. Stel de eigenschap Doel in de eigenschappencontrole in voor al uw koppelingen. Dit zorgt ervoor dat de gekoppelde inhoud in het juiste
gebied verschijnt.
Frames en framesets maken
U kunt op twee manieren framesets maken in Dreamweaver: u kunt een van de vele vooraf gedefinieerde framesets selecteren of u kunt zelf een
173
frameset ontwerpen.
Als u een vooraf gedefinieerde frameset kiest, worden alle framesets en frames geconfigureerd die vereist zijn om de lay-out te maken. Dit is de
eenvoudigste manier om snel een lay-out met frames te maken. U kunt een vooraf gedefinieerde frameset alleen in de ontwerpweergave van het
documentvenster invoegen.
U kunt in Dreamweaver ook uw eigen frameset ontwerpen door “splitsers” aan het documentvenster toe te voegen.
Voordat u een frameset maakt of met eigen frames begint te werken, maakt u de frameranden in de ontwerpweergave van het
documentvenster zichtbaar door Weergave > Visuele hulpmiddelen > Frameranden te selecteren.
Een vooraf gedefinieerde frameset maken en een bestaand document in een frame weergeven
1. Plaats de invoegpositie in een document en voer een van de volgende handelingen uit:
Kies Invoegen > HTML > Frames en selecteer een vooraf gedefinieerde frameset.
Klik in de categorie Lay-out van het paneel Invoegen op de vervolgkeuzepijl van de knop Frames en selecteer een vooraf gedefinieerde
frameset.
De framesetpictogrammen geven op visuele wijze aan hoe elke frameset op het huidige document wordt toegepast. Het blauwe gebied
van een framesetpictogram stelt het huidige document voor, terwijl de witte gebieden frames voorstellen waarin andere documenten
worden weergegeven.
2. Als u in Dreamweaver hebt opgegeven dat u waarschuwingen voor toegankelijkheidskenmerken wilt ontvangen, selecteert u een frame in
het pop-upmenu, geeft u een naam voor het frame op en klikt u op OK. (Voor bezoekers die schermleesapparaten gebruiken: het
schermleesapparaat leest deze naam wanneer het apparaat het frame op een pagina detecteert.)
Opmerking: Als u op OK klikt zonder een nieuwe naam op te geven, wordt er door Dreamweaver aan het frame een naam gegeven die
met de positie van het frame (linkerframe, rechterframe enzovoort) in de frameset overeenkomt.
Opmerking: Als u op Annuleren klikt, verschijnt de frameset in het document, maar worden er door Dreamweaver geen
toegankelijkheidstags of -kenmerken aan gekoppeld.
Selecteer Venster > Frames om een diagram weer te geven van de frames waaraan u een naam geeft.
Een lege, vooraf gedefinieerde frameset maken
1. Selecteer Bestand > Nieuw.
2. Selecteer in het dialoogvenster Nieuw document de categorie Pagina uit voorbeeld.
3. Selecteer de map Frameset in de kolom Voorbeeldmap.
4. Selecteer een frameset in de kolom Voorbeeldpagina en klik op Maken.
5. Als u de kenmerken voor frametoegankelijkheid in Voorkeuren hebt geactiveerd, verschijnt het dialoogvenster Toegankelijkheidskenmerken
van de frametag. Vul het dialoogvenster voor elk frame in en klik op OK.
Opmerking: Als u op Annuleren klikt, verschijnt de frameset in het document, maar worden er door Dreamweaver geen
toegankelijkheidstags of -kenmerken aan gekoppeld.
Een frameset maken
Selecteer Wijzigen > Frameset. Selecteer vervolgens in het vervolgmenu een splitsopdracht (zoals Frame links splitsen of Frame rechts
splitsen).
Het venster wordt door Dreamweaver in frames gesplitst. Als u een bestaand document had geopend, verschijnt het in een van de frames.
Een frame in kleinere frames splitsen
Als u het frame op de plaats van de invoegpositie wilt splitsen, selecteert u een splitsopdracht in het vervolgmenu Wijzigen > Frameset.
Als u een frame of set frames verticaal of horizontaal wilt splitsen, sleept u een framerand vanaf de rand naar het midden van de
ontwerpweergave.
Als u een frame wilt splitsen met een framerand die zich niet bij de rand van de ontwerpweergave bevindt, houdt u de Alt-toets (Windows) of
Option-toets (Macintosh) ingedrukt en versleept u een framerand.
Als u een frame in vier frames wilt verdelen, sleept u een framerand uit een van de hoeken van de ontwerpweergave naar het midden van
een frame.
Als u drie frames wilt maken, begint u met twee frames. Splits vervolgens een van deze frames. Omdat het niet eenvoudig is twee
aangrenzende frames samen te voegen zonder de framesetcode te bewerken, is het veranderen van vier frames in drie frames moeilijker
dan het veranderen van twee frames in drie frames.
Een frame verwijderen
Sleep een framerand van de pagina af, of sleep de framerand naar een rand van het bovenliggende frame.
Als de inhoud van een document in het te verwijderen frame niet is opgeslagen, verzoekt Dreamweaver u het document op te slaan.
Opmerking: U kunt een frameset niet geheel verwijderen door randen te verslepen. Als u een frameset wilt verwijderen, sluit u het
documentvenster waarin de frameset wordt weergegeven. Als het framesetbestand is opgeslagen, verwijdert u het bestand.
174
Naar boven
Een frame vergroten/verkleinen
Als u framegroottes bij benadering wilt instellen, versleept u de frameranden in de ontwerpweergave van het documentvenster.
Als u de groottes precies wilt instellen en wilt opgeven hoe veel ruimte in de browser aan een rij of kolom met frames wordt toegewezen
wanneer frames in het browservenster niet op volledige grootte kunnen worden weergegeven, gebruikt u de eigenschappencontrole.
Frames en framesets selecteren
Als u de eigenschappen van een frame of frameset wilt wijzigen, selecteert u eerst de frame of frameset die u wilt wijzigen. U kunt een frame of
frameset in het documentvenster of met het paneel Frames selecteren.
In het paneel Frames worden de frames in een frameset grafisch voorgesteld. De hiërarchie van de frameset wordt weergegeven op een manier
die in het documentvenster niet altijd duidelijk is. In het paneel Frames wordt elke frameset met een erg dikke rand omringd. Elk frame is omringd
met een dunne, grijze lijn en wordt met een framenaam aangeduid.
Wanneer een frame in het ontwerpvenster van het documentvenster is geselecteerd, worden de randen van het frame door een stippellijn
omgeven. Wanneer een frameset is geselecteerd, worden alle randen van de frames binnen de frameset omgeven door een licht gekleurde
stippellijn.
Opmerking: Het plaatsen van de invoegpositie in een document dat in een frame wordt weergegeven, is niet hetzelfde als het selecteren van een
frame. Er zijn diverse bewerkingen (zoals het instellen van frame-eigenschappen) waarvoor u een frame moet selecteren.
Een frame of frameset in het paneel Frames selecteren
1. Selecteer Venster > Frames.
2. In het paneel Frames:
Klik op een frame om het te selecteren. (Er verschijnt een selectieomtrek rond het frame in het paneel Frames en in de
ontwerpweergave van het documentvenster.)
Klik op de rand rond een frameset om de frameset te selecteren.
Een frame of frameset in het documentvenster selecteren
Als u een frame wilt selecteren, houdt u Shift+Alt (Windows) of Shift -Option (Macintosh) ingedrukt en klikt u binnen een frame in de
ontwerpweergave.
Als u een frameset wilt selecteren, klikt u in de ontwerpweergave op een van de interne frameranden van de frameset. (De frameranden
moeten hiervoor zichtbaar zijn. Als dat niet zo is, klikt u op Weergave > Visuele hulpmiddelen > Frameranden om de frameranden zichtbaar
te maken.)
Opmerking: Het is meestal eenvoudiger framesets te selecteren in het paneel Frames dan in het documentvenster. Zie de voorgaande
onderwerpen voor meer informatie.
175
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een andere frame of frameset selecteren
Als u de vorige of volgende frameset op hetzelfde hiërarchische niveau als de huidige selectie wilt selecteren, drukt u op Alt+Linkerpijl of
Alt+Rechterpijl (Windows) of Command+Linkerpijl of Command+Rechterpijl (Macintosh). U kunt met deze toetsen door de frames en
framesets bladeren in de volgorde waarin ze in het framesetbestand zijn gedefinieerd.
Als u de bovenliggende frameset wilt selecteren (de frameset die de huidige selectie bevat), drukt u op Alt+Pijl-omhoog (Windows) of
Command+Pijl-omhoog (Macintosh).
Als u het eerste onderliggende frame of de eerste onderliggende frameset van de momenteel geselecteerde frameset (dat wil zeggen de
eerste in de volgorde waarin ze in het framesetbestand zijn geselecteerd) wilt selecteren, drukt u op Alt+Pijl-omlaag (Windows) of
Command+Pijl-omlaag (Macintosh).
Een document in een frame openen
U kunt de eerste inhoud van een frame weergeven door nieuwe inhoud in een leeg document in een frame in te voegen, of door een bestaand
document in een frame te openen.
1. Plaats de invoegpositie in een frame.
2. Selecteer Bestand > Openen in frame.
3. Selecteer het document dat u in het frame wilt openen, en klik op OK (Windows) of Kies (Macintosh).
4. (Optioneel) Als u dit document standaard in het frame wilt weergeven telkens wanneer de frameset in een browser wordt geopend, slaat u
de frameset op.
Frame- en framesetbestanden opslaan
Voordat u een voorbeeld van een frameset in een browser kunt weergeven, moet u het framesetbestand en alle documenten die in de frames
worden weergegeven opslaan. U kunt elk framesetbestand en geframed document apart opslaan. U kunt ook het framesetbestand en alle
documenten die in frames worden weergegeven in een keer opslaan.
Opmerking: Wanneer u een set frames met de visuele functies in Dreamweaver maakt, krijgt elk nieuw document dat in een frame verschijnt,
een standaardbestandsnaam. Bijvoorbeeld het eerste framesetbestand krijgt de naam UntitledFrameset-1, terwijl het eerste document in een frame
de naam UntitledFrame-1 krijgt.
Een framesetbestand opslaan
Selecteer de frameset in het paneel Frames of het documentvenster.
Als u het framesetbestand wilt opslaan, selecteert u Bestand > Frameset opslaan.
Als u het framesetbestand als een nieuw bestand wilt opslaan, selecteert u Bestand > Frameset opslaan als.
Opmerking: Als het framesetbestand niet eerder is opgeslagen, hebben deze opdrachten dezelfde uitwerking.
Een document opslaan dat in een frame wordt weergegeven
Klik in het frame en selecteer vervolgens Bestand > Frame opslaan of Bestand > Frame opslaan als.
Alle bestanden opslaan die aan een set frames zijn gekoppeld
Selecteer Bestand > Alle frames opslaan.
Hiermee worden alle open documenten in de frameset opgeslagen, met inbegrip van het framesetbestand en alle geframede documenten. Als het
framesetbestand nog niet is opgeslagen, is er in de ontwerpweergave een dikke rand zichtbaar rond de frameset (of het niet-opgeslagen frame)
en kunt u een bestandsnaam selecteren.
Opmerking: Als u een document met Bestand > Openen in frame hebt geopend in een frame en u slaat de frameset op, wordt het in het frame
geopende document het standaarddocument voor weergave in het desbetreffende frame. Als u dat document niet tot het standaarddocument wilt
maken, slaat u het framesetbestand niet op.
Eigenschappen en kenmerken van frames weergeven en instellen
U kunt met de eigenschappencontrole de meeste frame-eigenschappen (inclusief randen, marges en de weergave van schuifbalken in frames)
weergeven en instellen. Als u een frame-eigenschap instelt, heeft die instelling voorrang boven de instelling voor de desbetreffende eigenschap in
een frameset.
U wilt de toegankelijkheid mogelijk ook verbeteren door bepaalde framekenmerken in te stellen, zoals het titelkenmerk (wat iets anders is als het
naamkenmerk), om de toegankelijkheid te verbeteren. U kunt de auteursoptie voor de toegankelijkheid van frames inschakelen om kenmerken in
te stellen wanneer u frames maakt, of u kunt kenmerken instellen nadat u een frame hebt ingevoegd. Als u de toegangskenmerken van een frame
wilt bewerken, gebruikt u de Tagcontrole om de HTML-code direct te bewerken.
Frame-eigenschappen weergeven of instellen
176
1. Voer een van de volgende handelingen uit om een frame te selecteren:
Houd de Alt-toets (Windows) of de Option-Shift-toetsen (Macintosh) ingedrukt en klik in een frame in de ontwerpweergave van het
documentvenster.
Klik in een frame in het paneel Frames (Venster > Frames).
2. Klik in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) op de uitbreidingspijl in de rechterbenedenhoek om alle frame-eigenschappen
weer te geven.
3. Stel de opties van de eigenschappencontrole voor frames in.
Framenaam Hier kunt u de naam opgeven die wordt gebruikt in het target-kenmerk van een koppeling of door een script om naar het frame
te verwijzen. Een framenaam moet uit één woord bestaan. Onderstrepingstekens (_) zijn toegestaan, maar koppeltekens (-), punten (.) en
spaties mogen niet worden gebruikt. Een framenaam moet met een letter beginnen (niet met een cijfer). Framenamen zijn
hoofdlettergevoelig. Gebruik als framenaam geen termen die in JavaScript functioneren als gereserveerde woorden (zoals top of
navigator).
Als u met een koppeling de inhoud van een ander frame wilt wijzigen, moet u een naam aan het doelframe geven. Geef elk frame dat u
maakt, onmiddellijk een naam om later eenvoudiger koppelingen tussen de frames te kunnen aanbrengen.
Bron Hier kunt u het brondocument opgeven dat u in het frame wilt weergeven. Klik op het mappictogram om naar een bestand te bladeren
en dit te selecteren.
Schuiven Hiermee kunt u opgeven of u een schuifbalk in het frame wilt weergeven. Als u deze optie instelt op Standaard, wordt er geen
waarde voor het bijbehorende kenmerk ingesteld, zodat in elke browser de eigen standaardwaarde kan worden gebruikt. In de meeste
browsers is Automatisch de standaardinstelling. Dit betekent dat er alleen schuifbalken worden weergegeven wanneer er in een
browservenster niet genoeg ruimte beschikbaar is om de volledige inhoud van het huidige frame weer te geven.
Formaat niet wijzigen Hiermee voorkomt u dat bezoekers de frameranden kunnen verslepen om het frame in een browser groter of kleiner
te maken.
Opmerking: U kunt in Dreamweaver frames altijd groter of kleiner maken. Deze optie is alleen van toepassing voor bezoekers die de
frames in een browser weergeven.
Randen Hiermee kunt u de randen van het huidige frame weergeven of verbergen wanneer het frame in een browser wordt getoond. Als u
de optie Randen voor een frame instelt, worden de randinstellingen van de frameset hierdoor vervangen.
De instellingen voor randen zijn Ja (randen weergeven), Nee (randen verbergen) en Standaard. In de meeste browsers worden randen
standaard weergegeven (tenzij de optie Randen voor de bovenliggende frameset is ingesteld op Nee). Een rand wordt alleen verborgen
wanneer de eigenschap Randen is ingesteld op Nee voor alle frames die de rand delen, of wanneer de eigenschap Randen van de
bovenliggende frameset is ingesteld op Nee en de eigenschap Randen is ingesteld op Standaard voor de frames die de rand delen.
Randkleur Hier kunt u de randkleur voor alle randen van het frame instellen. Deze kleur is van toepassing op alle frames die het frame
raken en vervangt de opgegeven randkleur van de frameset.
Breedte marge Hier kunt u de breedte in pixels van de linker- en rechtermarge instellen (de ruimte tussen de frameranden en de inhoud).
Margehoogte Hier kunt u de hoogte in pixels van de boven- en ondermarge instellen (de ruimte tussen de frameranden en de inhoud).
Opmerking: Het instellen van de margebreedte en -hoogte voor een frame is niet hetzelfde als het instellen van marges in het
dialoogvenster Wijzigen > Pagina-eigenschappen.
Als u de achtergrondkleur van een frame wilt wijzigen, stelt u de achtergrondkleur van het document in het frame in pagina-
eigenschappen in.
De toegankelijkheidswaarden voor een frame instellen
1. Selecteer in het paneel Frames (Venster > Frames) een frame door de invoegpositie in een van de frames te plaatsen.
2. Selecteer Wijzigen > Tag <frameset> bewerken.
3. Selecteer Stijlpagina/Toegankelijkheid in de categorieënlijst links, geef de gewenste waarden op en klik op OK.
De toegankelijkheidswaarden voor een frame bewerken
1. Ga naar de codeweergave of de code- en ontwerpweergaven voor uw document als u zich momenteel in de ontwerpweergave bevindt.
2. Selecteer in het paneel Frames (Venster > Frames) een frame door de invoegpositie in een van de frames te plaatsen. Dreamweaver
markeert de frametag in de code.
3. Klik met de rechtermuisknop in de code (Windows), of houd de Command-toets ingedrukt en klik in de code. Selecteer vervolgens Tag
bewerken.
4. Maak de gewenste wijzigingen in de Tagcontrole en klik op OK.
De achtergrondkleur van een document in een frame wijzigen
1. Plaats de invoegpositie in het frame.
2. Selecteer Wijzigen > Pagina-eigenschappen.
3. Klik in het dialoogvenster Pagina-eigenschappen op het menu Achtergrondkleur en selecteer een kleur.
177
Naar boven
Naar boven
Frameseteigenschappen weergeven en instellen
U kunt met de eigenschappencontrole de meeste frameseteigenschappen (inclusief framesettitel, randen, marges en framegrootten) weergeven en
instellen.
Een titel voor een framesetdocument instellen
1. Voer een van de volgende handelingen uit om een frameset te selecteren:
Klik in de ontwerpweergave van het documentvenster op een rand tussen twee frames in de frameset.
Klik in het paneel Frames (Venster > Frames) op de rand die een frameset omgeeft.
2. Typ in het vak titel van de documentwerkbalk een naam voor het framesetdocument.
Wanneer een bezoeker de frameset in een browser weergeeft, verschijnt de titel in de titelbalk van de browser.
Frameseteigenschappen weergeven of instellen
1. Voer een van de volgende handelingen uit om een frameset te selecteren:
Klik in de ontwerpweergave van het documentvenster op een rand tussen twee frames in de frameset.
Klik in het paneel Frames (Venster > Frames) op de rand die een frameset omgeeft.
2. Klik in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) op de uitbreidingspijl in de rechterbenedenhoek en stel de framesetopties in.
Randen Hiermee bepaalt u of er randen rond frames verschijnen wanneer het document in een browser wordt weergegeven. Als u randen
wilt weergeven, klikt u op Ja. Als u dat niet wilt, selecteert u Nee. Als u de browser wilt later bepalen of er randen worden weergegeven,
selecteert u Standaard.
Randbreedte Hier kunt u de breedte van alle randen in de tabel opgeven.
Randkleur Hier kunt u een kleur voor de randen instellen. Kies een kleur met de kleurkiezer of typ de hexadecimale waarde van een
kleur.
RowCol Selectie Hier kunt u de framegrootten voor de rijen en kolommen van de geselecteerde frameset instellen. Klik op een tab aan de
linker- of bovenkant van het gebied RowCol Selectie. Geef vervolgens een hoogte of breedte op in het tekstvak Waarde.
3. Als u wilt opgeven hoe veel ruimte de browser aan elk frame moet toewijzen, geeft u de volgende keuzen in het menu Eenheden op:
Pixels Hiermee stelt u de grootte van de geselecteerde kolom of rij in op een absolute waarde. Kies deze opties voor een frame dat altijd
even groot moet zijn (bijvoorbeeld een navigatiebalk). Aan frames met grootten die in pixels zijn opgegeven, wordt ruimte toegewezen
voordat dit gebeurt voor frames met grootten die zijn opgegeven als percentages of relatief. De gebruikelijkste aanpak is om een frame aan
de linkerkant op een vaste pixelbreedte in te stellen en een frame aan de rechterkant op een relatieve breedte. Hierdoor kan het
rechterframe na toewijzing van de pixelbreedte zodanig worden uitgerekt dat het alle resterende ruimte opvult.
Opmerking: Als al uw breedten in pixels zijn opgegeven en een bezoeker bekijkt de frameset in een browser die te breed of te smal is voor
de breedte die u hebt opgegeven, worden de frames naar verhouding groter of kleiner gemaakt om de beschikbare ruimte op te vullen.
Hetzelfde geldt voor hoogten die in pixels zijn opgegeven. Het is daarom raadzaam ten minste één breedte en hoogte als relatief op te
geven.
Procent Hier kunt u opgeven dat de hoogte of breedte van de geselecteerde kolom of rij een percentage van de totale hoogte of breedte
van de bijbehorende frameset moet zijn. Aan frames met eenheden in percentages wordt ruimte toegewezen nadat dit gebeurd is voor
frames met eenheden in pixels, maar voor frames met eenheden die op relatief zijn ingesteld.
Relatief Hiermee kunt u opgeven dat aan de geselecteerde rij of kolom de ruimte moet worden toegewezen die overblijft nadat ruimte aan
frames in pixels en percentages is toegewezen, en dat de resterende ruimte verhoudingsgewijs moet worden verdeeld tussen de frames met
grootten die op relatief zijn ingesteld.
Opmerking: Wanneer u in het menu Eenheden de optie Relatief selecteert, verdwijnt elk getal dat u in het veld Waarde hebt opgegeven.
Als u een getal wilt opgeven, moet u het opnieuw invoeren. Als er echter niet meer dan één rij of kolom op Relatief is ingesteld, hoeft u geen
getal in te voeren omdat aan de desbetreffende rij of kolom alle ruimte wordt toegewezen die overblijft nadat er ruimte aan alle andere rijen
en kolommen is toegewezen. Als u zeker wilt dat de grootten volledig compatibel met alle browsers zijn, geeft u 1 op in het veld Waarde. Dat
is hetzelfde als geen waarde invullen.
Frame-inhoud met koppelingen controleren
Als u met een koppeling in het ene frame een document in een ander frame wilt openen, moet u een doel voor de koppeling instellen. Het
kenmerk target van een koppeling geeft het frame of venster aan waarin de gekoppelde inhoud wordt geopend.
178
Naar boven
Naar boven
Als uw navigatiebalk zich bijvoorbeeld in het linkerframe bevindt en u het gekoppelde materiaal in het frame met de hoofdinhoud wilt weergeven,
moet u de naam van het frame met de hoofdinhoud opgeven als het doel voor elk van de navigatiebalkkoppelingen. Wanneer een bezoeker op
een navigatiekoppeling klikt, wordt de opgegeven inhoud in het hoofdframe geopend.
1. Selecteer in de ontwerpweergave tekst of een voorwerp.
2. Voer een van de volgende handelingen uit in het vak Koppelingen van de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen):
Klik op het mappictogram en selecteer het bestand dat u wilt koppelen.
Sleep het pictogram Wijzen naar bestand naar het paneel Bestanden, en selecteer het bestand dat u wilt koppelen.
3. Selecteer in het menu Doel van de eigenschappencontrole het frame of venster waarin het gekoppelde document moet verschijnen:
Met _blank wordt het gekoppelde document in een nieuw browservenster geopend en blijft het huidige venster ongewijzigd.
Met _parent wordt het gekoppelde document geopend in de bovenliggende frameset van het frame waarin de koppeling is opgenomen
en wordt de volledige frameset vervangen.
Met _self wordt de koppeling in het huidige frame geopend en wordt de inhoud in dat frame vervangen.
Met _top wordt het gekoppelde document in het huidige browservenster geopend en worden alle frames vervangen.
Framenamen worden ook in dit menu weergegeven. Selecteer een frame met een naam om het gekoppelde document in dat frame te
openen.
Opmerking: Framenamen worden alleen weergegeven wanneer u een document binnen een frameset bewerkt. Wanneer u een
document in zijn eigen documentvenster bewerkt, verschijnen er geen framenamen in het pop-upmenu Doel. Als u een document buiten
de frameset bewerkt, kunt u de naam van het doelframe in het tekstvak Doel typen.
Als u koppelt naar een pagina buiten uw site, moet u altijd target="_top" of target="_blank" gebruiken om te voorkomen dat het lijkt
alsof de pagina deel uitmaakt van uw site.
Inhoud opgeven voor browsers zonder frameondersteuning
U kunt in Dreamweaver inhoud opgeven voor weergave in een op tekst gebaseerde browser en in oudere grafische browsers zonder
frameondersteuning. Deze inhoud wordt opgeslagen in het framesetbestand en afgebakend met een noframes-tag. Wanneer het framesetbestand
in een browser zonder frameondersteuning wordt geladen, wordt in de browser alleen de inhoud weergegeven die is afgebakend met de
noframes-tag.
Opmerking: Inhoud in het noframes-gebied moet uit meer bestaan dan alleen de opmerking “U moet een upgrade uitvoeren naar een browser
die frames ondersteunt”. Sommige sitebezoekers gebruiken systemen waarmee ze geen frames kunnen bekijken.
1. Selecteer Wijzigen > Frameset > Inhoud zonder frames bewerken.
Dreamweaver wist de inhoud van de ontwerpweergave en de woorden 'Inhoud zonder frames' worden bovenaan in de ontwerpweergave
afgebeeld.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Typ de inhoud (of voeg deze in) in het documentvenster op dezelfde manier als voor een gewoon document.
Selecteer Venster > Codecontrole, plaats de invoegpositie tussen de body-tags die in de noframes-tags worden weergegeven en typ de
HTML-code voor de inhoud.
3. Selecteer nogmaals Wijzigen > Frameset > Inhoud zonder frames bewerken om naar de normale weergave van het framesetdocument terug
te gaan.
JavaScript-gedrag met frames gebruiken
Er zijn verschillende opdrachten voor JavaScript-gedrag en navigatie die erg handig voor gebruik met frames zijn:
Tekst van frame instellen Hiermee vervangt u de inhoud en opmaak van een bepaald frame door de inhoud die u opgeeft. De inhoud kan uit
iedere geldige HTML-code bestaan. Gebruik deze actie om informatie dynamisch in een frame weer te geven.
Ga naar URL Hiermee opent u een nieuwe pagina in het huidige venster of in het opgegeven frame. Deze actie is vooral handig om de inhoud
van twee of meer frames met één muisklik te wijzigen.
Snelmenu invoegen Hiermee stelt u een menulijst met koppelingen in waarmee bestanden in een browservenster worden geopend wanneer er
op de koppelingen wordt geklikt. U kunt ook een bepaald venster of frame opgeven om het document daarin te openen.
Zie JavaScript-gedrag toevoegen voor meer informatie.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
179
180
Inhoud in tabellen presenteren
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over tabellen
Voorkeursvolgorde voor tabelopmaak in HTML
Tabelcellen splitsen en samenvoegen
Een tabel invoegen en inhoud toevoegen
Tabelgegevens importeren en exporteren
Tabelelementen selecteren
Tabeleigenschappen instellen
Cel-, rij- of kolomeigenschappen instellen
Tabellen eenvoudiger bewerken met de modus Uitgebreide tabellen
Tabellen en cellen opmaken
Tabellen, kolommen en rijen groter/kleiner maken
Tabellen, kolommen en rijen groter/kleiner maken
Rijen en kolommen toevoegen en verwijderen
Cellen samenvoegen en splitsen
Cellen kopiëren, plakken en verwijderen
Tabellen nesten
Tabellen sorteren
Over tabellen
Tabellen zijn een krachtig hulpmiddel om tabelgegevens te presenteren en tekst en afbeeldingen op een HTML-pagina op te maken. Een tabel
bestaat uit een of meer rijen. Elke rij bestaat uit een of meer cellen. Hoewel kolommen meestal niet expliciet in HTML-code worden vastgelegd,
kunt u in Dreamweaver zowel kolommen als rijen en cellen manipuleren.
In Dreamweaver worden de tabelbreedte en kolombreedte voor elke kolom weergegeven wanneer de tabel is geselecteerd of de invoegpositie zich
in de tabel bevindt. Naast de breedtes worden de pijlen voor het tabelkopmenu en de kolomkopmenu's weergegeven. Gebruik de menu's om
veelgebruikte tabelopdrachten snel te bereiken. U kunt de breedten en menu's in- of uitschakelen.
Als u geen breedte voor de tabel of een kolom ziet, is er voor die tabel of kolom geen breedte in de HTML-code vastgelegd. Als er twee cijfers
worden weergegeven, komt de breedte die in de ontwerpweergave zichtbaar is, niet overeen met de breedte die in de HTML-code is vastgelegd.
Dit kan gebeuren wanneer u een tabel groter of kleiner maakt door de rechterbenedenhoek ervan te verslepen, of wanneer u aan een cel inhoud
toevoegt die groter is dan de ingestelde celbreedte.
Als u de kolombreedte bijvoorbeeld instelt op 200 pixels en inhoud toevoegt die de kolom uitrekt naar 250 pixels, worden in deze kolom twee
cijfers weergegeven: 200 (de breedte die in de code is opgegeven) en (250) tussen haakjes (de visuele breedte van de kolom, zoals deze op het
scherm wordt weergegeven).
Opmerking: U kunt uw pagina's ook opmaken met CSS-positionering.
Voorkeursvolgorde voor tabelopmaak in HTML
Wanneer u tabellen in de ontwerpweergave opmaakt, kunt u eigenschappen voor de volledige tabel of voor geselecteerde rijen, kolommen of
cellen in de tabel instellen. Wanneer u een eigenschap (zoals de achtergrondkleur of uitlijning) op een bepaalde waarde voor de hele tabel instelt
en op een andere waarde voor afzonderlijke cellen, heeft de celopmaak voorrang boven de rijopmaak. De rijopmaak heeft op zijn beurt voorrang
boven de tabelopmaak.
Voor tabelopmaak geldt de volgende volgorde:
1. Cellen
2. Rijen
3. Tabel
Als u bijvoorbeeld de achtergrondkleur voor één cel op blauw instelt en vervolgens de achtergrondkleur van de hele tabel op geel, wordt de
blauwe cel niet geel omdat de celopmaak voorrang heeft boven de tabelopmaak.
Opmerking: Als u de eigenschappen voor een kolom instelt, verandert Dreamweaver de kenmerken van de td-tag die correspondeert met elke
cel in de kolom.
Tabelcellen splitsen en samenvoegen
181
Naar boven
Naar boven
U kunt elk gewenst aantal aangrenzende cellen samenvoegen (op voorwaarde dat de volledige selectie uit een regel of rechthoek met cellen
bestaat) om één cel te maken die meerdere kolommen of rijen omvat. U kunt een cel in een willekeurig aantal rijen op kolommen splitsen,
ongeacht of de cel eerder was samengevoegd. Dreamweaver herstructureert de tabel automatisch (door de noodzakelijke colspan- of rowspan
kenmerken toe te voegen) om de opgegeven indeling te verkrijgen.
In het volgende voorbeeld zijn de cellen in het midden van de eerste twee rijen samengevoegd in één cel die twee rijen omspant.
Een tabel invoegen en inhoud toevoegen
Maak een nieuwe tabel met de invoegbalk of het paneel Invoegen. Voeg vervolgens aan de tabelcellen tekst en afbeeldingen toe op dezelfde
manier als u dit buiten een tabel doet.
Opmerking: De functie Lay-outmodus is vanaf Dreamweaver CS4 en later verouderd. Met Lay-outmodus werden paginalay-outs gemaakt met
lay-outtabellen, die niet meer worden aanbevolen door Adobe. Raadpleeg het blog van het Dreamweaver-team voor meer informatie over de
functie Lay-outmodus en waarom deze is verouderd.
1. Plaats in de ontwerpweergave van het documentvenster de invoegpositie op de plaats waar u de tabel wilt weergeven.
Opmerking: Als uw document leeg is, kunt u de invoegpositie alleen aan het begin van het document plaatsen.
Selecteer Invoegen > Tabel.
Klik in de categorie Algemeen van het paneel Invoegen op Tabel.
2. Stel de kenmerken van het dialoogvenster Tabel in en klik op OK om de tabel te maken.
Rijen Hiermee bepaalt u het aantal tabelrijen.
Kolommen Hiermee bepaalt u het aantal tabelkolommen.
Tabelbreedte Hiermee bepaalt u de tabelbreedte in pixels of als percentage van de breedte van het browservenster.
Randdikte Hiermee wordt de breedte van de tabelranden in pixels vastgelegd.
Celafstand Hiermee wordt het aantal pixels tussen aangrenzende tabelcellen vastgelegd.
Wanneer u niet expliciet waarden voor de randdikte of celafstand en celopvulling toewijst, worden in de meeste browsers de randdikte
van de tabel en de celopvulling op één pixel ingesteld en de celafstand op twee pixels. Als u wilt dat de tabel in een browser zonder
randen, opvulling of afstand wordt weergegeven, stelt u Celopvulling en Celafstand in op 0.
Celopvulling Hier kunt u het aantal pixels tussen de rand van een cel en de inhoud ervan opgeven.
Geen Hiermee kunt u de weergave van kolom- of rijkoppen voor de tabel uitschakelen.
Links Hiermee wordt van de eerste kolom van de tabel een kolom met koppen gemaakt, zodat u voor elke rij in de tabel een kop kunt
opgeven.
Boven Hiermee wordt van de eerste rij van de tabel een rij met koppen gemaakt, zodat u voor elke kolom in de tabel een kop kunt
opgeven.
Beide Hiermee kunt u kolom- en rijkoppen voor de tabel opgeven.
Het is raadzaam koppen te gebruiken ingeval bezoekers van uw website schermleesapparaten gebruiken. Met schermleesapparaten
worden tabelkoppen gelezen, zodat de gebruikers van deze apparaten beter kunnen nagaan waar zich welke gegevens bevinden in de
tabel.
Bijschrift Hiermee kunt u voor de tabel een titel opgeven die buiten de tabel wordt weergegeven.
Bijschrift uitlijnen Hiermee geeft u op waar het bijschrift ten opzichte van de tabel moet verschijnen.
Samenvatting Hier kunt u een beschrijving van de tabel opnemen. De samenvatting wordt door schermleesapparaten gelezen, maar de
tekst verschijnt niet in de browser van de gebruiker.
Tabelgegevens importeren en exporteren
U kunt tabelgegevens die met een andere toepassing (zoals Microsoft Excel) zijn gemaakt en met scheidingstekens (zoals tabs, komma's,
puntkomma's of dubbelpunten) zijn opgeslagen, in Dreamweaver importeren en opmaken als tabel.
U kunt tabelgegevens ook vanuit Dreamweaver naar een tekstbestand exporteren, waarbij de inhoud van aangrenzende cellen met een
scheidingsteken is afgebakend. U kunt komma's, dubbele punten, puntkomma's of spaties als scheidingsteken gebruiken. Wanneer u een tabel
exporteert, wordt de volledige tabel geëxporteerd. U kunt niet gedeeltes van een tabel voor een exportbewerking selecteren.
Als u alleen bepaalde gegevens uit een tabel wilt exporteren (bijvoorbeeld de eerste zes rijen of de eerste zes kolommen), kopieert u de cellen
182
Naar boven
met de desbetreffende gegevens, plakt u de cellen buiten de tabel (om een nieuwe tabel te maken) en exporteert u de nieuwe tabel.
Tabelgegevens importeren
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Bestand > Importeren > Tabelgegevens.
Ga naar de categorie Gegevens van het paneel Invoegen en klik op het pictogram Tabelgegevens importeren .
Selecteer Invoegen> Tabelobjecten > Tabelgegevens importeren.
2. Geef de opties voor de tabelgegevens op en klik op OK.
Gegevensbestand Hier kunt u de naam opgeven van het bestand dat u wilt importeren. Klik op de knop Bladeren om een bestand te
selecteren.
Scheidingsteken Hier kunt u het scheidingsteken opgeven dat wordt gebruikt in het bestand dat u wilt importeren.
Als u Overige selecteert, wordt er rechts van het pop-upmenu een tekstvak weergegeven. Typ het scheidingsteken dat in uw bestand wordt
gebruikt.
Opmerking: Geef het scheidingsteken op dat is gebruikt op het moment dat het gegevensbestand werd opgeslagen. Als u dit niet doet,
wordt het bestand niet juist ingevoerd en worden uw gegevens verkeerd in een tabel opgemaakt.
Tabelbreedte Hier kunt u de breedte van de tabel opgeven.
Selecteer Aanpassen aan gegevens om elke kolom breed genoeg te maken voor de langste tekenreeks in de kolom.
Selecteer Instellen om een vaste tabelbreedte op te geven in pixels of als percentage van de breedte van het browservenster.
Kader: Hiermee wordt de breedte van de tabelranden in pixels vastgelegd.
Celopvulling Hier kunt u het aantal pixels tussen de inhoud van een cel en de grenzen van de cel opgeven.
Celafstand Hier kunt u het aantal pixels tussen aangrenzende tabelcellen opgeven.
Wanneer u niet expliciet waarden voor de randen, celafstand en celopvulling toewijst, worden in de meeste browsers de randdikte van de
tabel en de celopvulling op één pixel ingesteld en de celafstand op twee pixels. Als u wilt dat de tabel in een browser zonder opvulling of
afstand wordt weergegeven, stelt u Celopvulling en Celafstand in op 0. Als u de cel- en tabelgrenzen wilt weergeven wanneer de
randdikte is ingesteld op 0, selecteert u Weergave > Visuele hulpmiddelen > Tabelranden.
Bovenste rij opmaken Hier kunt u opgeven welke opmaak op de bovenste rij van de tabel moet worden toegepast. Selecteer een van de
volgende vier opmaakopties: geen opmaak, vet, cursief of vet cursief.
Een tabel exporteren
1. Plaats de invoegpositie in een van de cellen van de tabel.
2. Selecteer Bestand > Exporteren > Tabel.
3. Geef de volgende opties op:
Scheidingsteken Hiermee geeft u op met welk scheidingsteken gegevens in het geëxporteerde bestand van elkaar worden gescheiden.
Regeleinden Hier kunt u opgeven in welk besturingssysteem u het geëxporteerde bestand wilt openen: Windows, Macintosh of UNIX.
(Regeleinden binnen tekst worden in verschillende besturingssystemen op verschillende manieren aangegeven.)
4. Klik op Exporteren.
5. Voer een naam in voor het bestand en klik op Opslaan.
Tabelelementen selecteren
U kunt in een keer een volledige tabel, rij of kolom selecteren. U kunt ook een of meer aparte cellen selecteren.
Wanneer u met de muiscursor een tabel, rij, kolom of cel aanwijst, worden in Dreamweaver alle cellen in de selectie gemarkeerd, zodat u precies
weet welke cellen worden geselecteerd. Dit is handig als u werkt met tabellen zonden randen, cellen die meerdere kolommen of rijen omvatten of
geneste cellen. U kunt de markeerkleur wijzigen in Voorkeuren.
Als u met de muiscursor een tabelrand aanwijst en vervolgens de Control-toets (Windows) of de Command-toets (Macintosh) ingedrukt houdt,
wordt de volledige tabelstructuur (dat wil zeggen alle cellen in de tabel) gemarkeerd. Dit is handig als u met geneste tabellen werkt en de
structuur van een van de tabellen wilt zien.
Een volledige tabel selecteren
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik in de linkerbovenhoek van de tabel, op de boven- of onderrand van de tabel of op de rand van een rij of kolom.
Opmerking: De muiscursor verandert in een tabelrasterpictogram wanneer u de tabel kunt selecteren (tenzij u op de rand van een rij of
kolom klikt).
183
Klik in een tabelcel en selecteer vervolgens de <table>-tag in de tagkiezer in de linkerbenedenhoek van het documentvenster.
Klik in een tabelcel en selecteer vervolgens Wijzigen > Tabel > Tabel selecteren.
Klik in een tabelcel, klik op het tabelkopmenu en selecteer vervolgens Tabel selecteren. Er verschijnen selectiegrepen op de onder- en
rechterrand van de geselecteerde tabel.
Aparte of meerdere rijen of kolommen selecteren
1. Wijs met de muiscursor de linkerrand van een rij of de bovenrand van een kolom aan.
2. Wanneer de muiscursor in een selectiepijl verandert, klikt u om een rij of kolom te selecteren of sleept u om meerdere rijen of kolommen te
selecteren.
Eén kolom selecteren
1. Klik in de kolom.
2. Klik op het kolomkopmenu en kies Kolom selecteren
Eén cel selecteren
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik in de cel en selecteer vervolgens de <td>-tag in de tagkiezer in de linkerbenedenhoek van het documentvenster.
Houd de Control-toets (Windows) of de Command-toets (Macintosh) ingedrukt en klik in de cel.
Klik in een cel en selecteer Bewerken > Alles selecteren.
Selecteer Bewerken > Alles selecteren nadat u een cel hebt geselecteerd om de volledige tabel te selecteren.
Selecteer een regel of een rechthoekig blok cellen.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep vanuit een cel naar een andere cel.
Klik in één cel, houd de Control-toets (Windows) of de Command-toets (Macintosh) ingedrukt en klik in dezelfde cel om deze te selecteren.
Houd vervolgens de Shift-toets ingedrukt en klik in een andere cel.
Alle cellen die zich in het lineaire of rechthoekige gebied bevinden dat door de twee cellen wordt afgebakend, worden geselecteerd.
Niet-aangrenzende cellen selecteren
Houd de Control-toets (Windows) of de Command-toets (Macintosh) ingedrukt en klik in de gewenste cellen, rijen of kolommen.
Als een cel, rij of kolom waarop u klikt nog niet is geselecteerd, wordt deze aan de selectie toegevoegd. Als deze al was geselecteerd, wordt deze
uit de selectie verwijderd.
De markeerkleur voor tabelelementen wijzigen
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Selecteer in de categorieënlijst links de optie Markeren, maak een van de volgende wijzigingen en klik op OK.
Als u de markeerkleur voor tabelelementen wilt wijzigen, klikt u op het vak Kleur bij aanwijzen met muis en selecteert u vervolgens een
markeerkleur met de kleurkiezer (of typt u in het tekstvak de hexadecimale waarde voor de markeerkleur).
184
Naar boven
Naar boven
Als u de markering van tabelelementen wilt in- of uitschakelen, schakelt u de optie Weergeven bij Aanwijzen met muis in of uit.
Opmerking: Deze opties zijn van toepassing op alle objecten (zoals AP-elementen) die in Dreamweaver worden gemarkeerd wanneer
u ze met de muisaanwijzer aanwijst.
Tabeleigenschappen instellen
Met de eigenschappencontrole kunt u tabellen bewerken.
1. Selecteer een tabel.
2. Wijzig desgewenst de eigenschappen in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen).
Tabel-id Hier wordt de id van de tabel weergegeven.
Rijen en kolommen Hier wordt het aantal rijen en kolommen in de tabel aangegeven.
WDe breedte van de tabel in pixels of als percentage van de breedte van het browservenster.
Opmerking: U hoeft de hoogte van een tabel meestal niet in te stellen.
Celopvulling Hier kunt u het aantal pixels tussen de inhoud van een cel en de grenzen van de cel opgeven.
Celafstand Hier kunt u het aantal pixels tussen aangrenzende tabelcellen opgeven.
Uitlijnen Hiermee bepaalt u waar de tabel verschijnt ten opzichte van andere elementen in dezelfde alinea, zoals tekst of afbeeldingen.
Met Links wordt de tabel links uitgelijnd aan de linkerkant van andere elementen (zodat tekst in dezelfde alinea rond de rechterkant van de
tabel loopt), met Rechts wordt tabel rechts uitgelijnd aan de rechterkant van andere elementen (zodat tekst links rond de tabel loopt) en met
Centreren wordt de tabel gecentreerd (zodat tekst boven en/of onder de tabel verschijnt). Met Standaard wordt aangegeven dat de
standaarduitlijning in de browser moet worden gevolgd.
Wanneer u de uitlijning op Standaard instelt, wordt de overige inhoud niet naast de tabel weergegeven. Gebruik Links of Rechts uitlijnen
als u een tabel naast andere inhoud wilt weergeven.
Kader: Hiermee wordt de breedte van de tabelranden in pixels vastgelegd.
Wanneer u niet expliciet waarden voor de randen, celafstand en celopvulling toewijst, worden in de meeste browsers de randdikte van de
tabel en de celopvulling op één pixel ingesteld en de celafstand op twee pixels. Als u wilt dat de tabel in een browser zonder opvulling of
afstand wordt weergegeven, stelt u Rand, Celopvulling en Celafstand in op 0. Als u de cel- en tabelgrenzen wilt weergeven wanneer de
randdikte is ingesteld op 0, selecteert u Weergave > Visuele hulpmiddelen > Tabelranden.
Klasse Hiermee stelt u een CSS-klasse in voor de tabel.
Opmerking: U moet mogelijk de eigenschappencontrole van de tabel uitvouwen om de volgende opties weer te geven. Als u de
eigenschappencontrole van de tabel wilt uitvouwen, klikt u op de uitvouwpijl in de rechterbenedenhoek.
Kolombreedten wissen en Kolomhoogten wissen: hiermee verwijdert u alle expliciet opgegeven rijhoogten of kolombreedten uit de tabel.
Met Tabelbreedten omzetten in pixels en Tabelhoogten omzetten in pixels kunt u de breedte of hoogte van elke kolom in de tabel instellen
op de huidige breedte in pixels (de breedte van de volledige tabel wordt ook ingesteld op de huidige breedte in pixels).
Met Tabelbreedten omzetten in percentages en Tabelhoogten omzetten in percentages kunt u de breedte of hoogte van elke kolom in de
tabel instellen op de huidige breedte uitgedrukt als percentage van de breedte van het documentvenster (de breedte van de volledige tabel
wordt ook ingesteld op de huidige breedte als percentage van de breedte van het documentvenster).
Als u een waarde in een tekstvak hebt opgegeven, drukt u op Tab of Enter (Windows) of op Return (Macintosh) om de waarde toe te
passen.
Cel-, rij- of kolomeigenschappen instellen
Met de eigenschappencontrole kunt u cellen en rijen in een tabel bewerken.
1. Selecteer de kolom of rij.
2. Stel in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) de volgende opties in:
Horizontaal Hier kunt u de horizontale uitlijning van de inhoud van een cel, rij of kolom opgeven. U kunt de inhoud links, rechts of
gecentreerd in de cellen uitlijnen. U kunt ook opgeven dat de standaarduitlijning van de browser moet worden gebruikt (meestal links voor
gewone cellen en gecentreerd voor kopcellen).
Verticaal Hier kunt u de verticale uitlijning van de inhoud van een cel, rij of kolom opgeven. U kunt de inhoud boven, gecentreerd, onder of
op de basislijn in de cellen uitlijnen. U kunt ook opgeven dat de standaarduitlijning van de browser moet worden gebruikt (meestal
gecentreerd).
B en H Hier kunt u de breedte en hoogte van de geselecteerde cellen opgeven in pixels of als percentage van de breedte of hoogte van de
volledige tabel. Als u een percentage wilt opgeven, typt u achter de gewenste waarde een percentageteken (%). Als u wilt dat de juiste
breedte of hoogte in de browser wordt bepaald op grond van de inhoud van de cel en de breedten en hoogten van de andere kolommen en
rijen, laat u het veld leeg (dit is de standaardinstelling).
185
Naar boven
In een browser worden de rijhoogte en kolombreedte standaard zodanig ingesteld dat de breedste afbeelding of de langste regel in een
kolom past. Daarom wordt een kolom soms veel breder dan de andere kolommen in de tabel wanneer u er inhoud aan toevoegt.
Opmerking: U kunt een hoogte opgeven als percentage van de totale tabelhoogte. In browsers wordt de rij dan echter niet altijd volgens
het opgegeven percentage weergegeven.
Achtergrond De achtergrondkleur voor een cel, kolom of rij die is geselecteerd met de kleurkiezer.
Cellen samenvoegen Hiermee kunt u geselecteerde cellen, rijen of kolommen in één cel samenvoegen. U kunt cellen alleen samenvoegen
als ze een rechthoekig of lineair blok vormen.
Cel splitsen Hiermee kunt u een cel in twee of meer cellen splitsen. U kunt niet dan één cel tegelijk splitsen. De knop wordt uitgeschakeld
als u meer dan één cel selecteert.
Geen terugloop Hiermee voorkomt u dat een regel terugloopt, zodat alle tekst in een bepaalde cel op één regel blijft staan. Als Geen
terugloop is ingeschakeld, worden de cellen breder en passen zij zich aan bij de gegevens die u in een cel typt of plakt. (Normaal gesproken
worden cellen horizontaal vergroot om het langste woord of de breedste afbeelding in de cel in te passen en worden zij vervolgens verticaal
vergroot om de andere inhoud in te passen.)
Kop Hiermee worden de geselecteerde cellen als tabelkopcellen opgemaakt. De inhoud van tabelkopcellen wordt standaard vet en
gecentreerd weergegeven.
U kunt breedten en hoogten in pixels of als percentages opgeven. U kunt pixels te allen tijde omzetten in percentages en omgekeerd.
Opmerking: Als u de eigenschappen voor een kolom instelt, verandert Dreamweaver de kenmerken van de td-tag die correspondeert met
elke cel in de kolom. Als u echter bepaalde eigenschappen instelt voor een rij, wijzigt Dreamweaver de kenmerken van de tag tr in plaats
van de kenmerken van elke td-tag in de rij. Als u dezelfde opmaak toepast op alle cellen in een rij, krijgt u schonere en compactere HTML-
code door de opmaak toe te passen op de tag tr .
3. Druk op Tab of Enter (Windows) of op Return (Macintosh) om de waarde toe te passen.
Tabellen eenvoudiger bewerken met de modus Uitgebreide tabellen
Met de modus Uitgebreide tabellen worden aan alle tabellen in een document celopvulling en celafstand toegevoegd en worden de tabelranden
vergroot om bewerkingen te vereenvoudigen. In deze modus kunt u tabelitems selecteren of de invoegpositie precies neerzetten.
U kunt bijvoorbeeld een tabel uitbreiden om de invoegpositie links of rechts van een afbeelding te plaatsen zonder per ongeluk de afbeelding of
een tabelcel te selecteren.
A. Tabel in standaardmodus B. Tabel in modus Uitgevouwen tabellen
Opmerking: Nadat u een selectie hebt gemaakt of de invoegpositie op de gewenste plaats hebt gezet, gaat u terug naar de standaardmodus van
de ontwerpweergave om uw bewerkingen uit te voeren. Bepaalde visuele bewerkingen (zoals groter of kleiner maken) leveren in de modus
Uitgebreide tabellen niet de verwachte resultaten op.
Overschakelen naar de modus Uitgebreide tabellen
1. Als u in codeweergave werkt, selecteert u Weergave > Ontwerp of Weergave > Code en Ontwerp (u kunt vanuit de codeweergave niet direct
naar de modus Uitgebreide tabellen gaan).
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Weergave > Tabelmodus > Modus Uitgebreide tabellen.
Klik in de categorie Lay-out van het paneel Invoegen op Modus Uitgebreide tabellen.
Een balk die is gelabeld als Modus Uitgebreide tabellen verschijnt langs de bovenrand van het documentvenster. In Dreamweaver
worden celopvulling en celafstand toegevoegd aan alle tabellen op de pagina en worden de tabelranden vergroot.
De modus Uitgebreide tabellen verlaten
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Afsluiten in de balk die is gelabeld als Modus Uitgebreide tabellen en die langs de bovenrand van het documentvenster wordt
weergegeven.
Selecteer Weergave > Tabelmodus > Standaardmodus.
Klik in de categorie Lay-out van het paneel Invoegen op Standaardmodus.
186
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Tabellen en cellen opmaken
U kunt het uiterlijk van tabellen wijzigen door de eigenschappen van de tabel en bijbehorende cellen in te stellen, of door een vooraf vastgelegd
ontwerp op de tabel toe te passen. Voordat u de tabel- en celeigenschappen instelt, moet u eraan denken dat de voorrangsvolgorde voor
tabelopmaak 'cellen, rijen, tabellen' is.
Als u tekst in een tabelcel wilt opmaken, voert u dezelfde procedures uit als u buiten een tabel zou doen.
De opmaak wijzigen van een tabel, rij, cel of kolom
1. Selecteer een tabel, cel, rij of kolom.
2. Klik in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) op de uitbreidingspijl in de rechterbenedenhoek en pas de eigenschappen aan
uw wensen aan.
3. Wijzig de eigenschappen als dat nodig is.
Voor meer informatie over de opties klikt u op de knop Help in de eigenschappencontrole.
Opmerking: Als u de eigenschappen voor een kolom instelt, verandert Dreamweaver de kenmerken van de td-tag die correspondeert met
elke cel in de kolom. Wanneer u echter bepaalde eigenschappen voor een rij instelt, verandert Dreamweaver de kenmerken van de tr-tag in
plaats van de kenmerken van elke td-tag in de rij. Wanneer u dezelfde opmaak toepast op alle cellen in een rij, produceert u een schonere
en beknoptere HTML-code door de opmaak toe te passen op de tr-tag.
Toegankelijkheidswaarden voor een tabel toevoegen of bewerken in codeweergave
Bewerk de gewenste kenmerken in de code.
Als u de tags snel wilt vinden in de code, klikt u in de tabel en selecteert u de <table>-tag in de tagkiezer onder aan het documentvenster.
Toegankelijkheidswaarden voor een tabel toevoegen of bewerken in ontwerpweergave
Als u het tabelbijschrift wilt bewerken, markeert u het bijschrift en typt u een nieuw bijschrift.
Als u de uitlijning van het bijschrift wilt bewerken, plaatst u de invoegpositie in het bijschrift, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of
houdt u de Command-toets ingedrukt en klikt u op de muisknop (Macintosh) en selecteert u vervolgens Tagcode bewerken.
Als u de tabelsamenvatting wilt bewerken, selecteert u de tabel, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of houdt u de Command-toets
ingedrukt en klikt u op de muisknop (Macintosh) en selecteert u vervolgens Tagcode bewerken.
Tabellen, kolommen en rijen groter/kleiner maken
Tabellen groter/kleiner maken
U kunt in een keer een volledige tabel of aparte rijen en kolommen groter/kleiner maken. Wanneer u een volledige tabel groter/kleiner maakt,
worden de afmetingen van alle cellen in de tabel naar verhouding aangepast. Als er voor de cellen van een tabel expliciete breedten en hoogten
zijn opgegeven, verandert bij vergroten of verkleinen de visuele grootte van de cellen in het documentvenster, maar blijven de expliciet opgegeven
breedten en hoogten van de cellen ongewijzigd.
U kunt een tabel groter/kleiner maken door een van de selectiegrepen te verslepen. In Dreamweaver worden bovenaan of onderaan in de tabel de
tabelbreedte en een tabelkopmenu weergegeven wanneer de tabel is geselecteerd of de invoegpositie zich in de tabel bevindt.
Soms komen de kolombreedten die in de HTML-code zijn ingesteld niet overeen met de breedten die op het scherm zichtbaar zijn. Als dit gebeurt,
kunt u de breedten consistent maken. Er worden in Dreamweaver tabel- en kolombreedten en kopmenu's weergegeven als hulpmiddel om uw
tabellen op te maken. U kunt de breedten en menu's desgewenst in- of uitschakelen.
Kolommen en rijen groter/kleiner maken
U kunt de breedte van een kolom of de hoogte van een rij wijzigen in de eigenschappencontrole. U kunt ook de randen van de kolom of rij
verslepen. Als de formaatwijziging niet goed gelukt is, kunt u de kolombreedten of rijhoogten wissen en opnieuw beginnen.
Opmerking: U kunt de celbreedten en -hoogten ook direct in de HTML-code wijzigen met de codeweergave.
In Dreamweaver worden bovenaan of onderaan in elke kolom de kolombreedte en een kolomkopmenu weergegeven wanneer de tabel is
geselecteerd of de invoegpositie zich in de tabel bevindt. U kunt de kolomkopmenu's desgewenst in- of uitschakelen.
Tabellen, kolommen en rijen groter/kleiner maken
Een tabel groter/kleiner maken
Selecteer de tabel.
Als u de tabel horizontaal wilt vergroten/verkleinen, versleept u de selectiegreep aan de rechterkant.
Als u de tabel verticaal wilt vergroten/verkleinen, versleept u de selectiegreep aan de onderkant.
187
Als u de tabel horizontaal en verticaal wilt vergroten/verkleinen, versleept u de selectiegreep in de rechterbenedenhoek.
De breedte van een kolom wijzigen zonder de tabelbreedte te veranderen
Versleep de rechterrand van de kolom die u wilt aanpassen.
De breedte van de aangrenzende kolom wordt ook gewijzigd. U maakt dus feitelijk twee kolommen groter/kleiner. De visuele feedback geeft aan
hoe de kolommen worden aangepast. De tabelbreedte blijft ongewijzigd.
Opmerking: Als de breedten in een tabel in percentages (niet in pixels) worden uitgedrukt en u de rechterrand van de meest rechtse kolom
versleept, wordt de breedte van de volledige tabel aangepast en worden alle kolommen verhoudingsgewijs breder of smaller.
De breedte van een kolom wijzigen zonder de grootte van de andere kolommen te veranderen
Houd de Shift-toets ingedrukt en versleep de rand van de kolom.
De breedte van één kolom wordt aangepast. De visuele feedback geeft aan hoe de kolommen worden aangepast. De tabelbreedte wordt
aangepast aan de kolom die u breder/smaller maakt.
De hoogte van een rij visueel wijzigen
Versleep de onderrand van de rij.
Kolombreedten in code consistent maken met visuele breedten
1. Klik in een cel.
2. Klik op het tabelkopmenu en selecteer vervolgens Alle breedten consistent maken.
In Dreamweaver wordt de in de code vermelde breedte aangepast aan de visuele breedte.
Alle ingestelde breedten of hoogten in een tabel wissen
1. Selecteer de tabel.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Wijzigen > Tabel > Celbreedten wissen of Wijzigen > Tabel > Celhoogten wissen.
Klik in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) op de knop Rijhoogten wissen of de knop Kolombreedten wissen .
Klik op het tabelkopmenu en selecteer vervolgens Alle hoogten wissen of Alle breedten wissen.
De ingestelde breedte van een kolom wissen
Klik in de kolom, klik op het kolomkopmenu en selecteer Kolombreedte wissen.
Tabel- en kolombreedten en menu's in- of uitschakelen
1. Selecteer Weergave > Visuele hulpmiddelen > Tabelbreedten.
188
Naar boven
Naar boven
2. Klik met de rechtermuisknop in de tabel (Windows), of houd de Control-toets ingedrukt en klik in de tabel (Macintosh). Selecteer vervolgens
Tabel > Tabelbreedten.
Rijen en kolommen toevoegen en verwijderen
Als u rijen en kolommen wilt toevoegen en verwijderen, doet u dat met Wijzigen > Tabel of gebruikt u het kolomkopmenu.
Als u in de laatste tabel van een cel op de Tab-toets drukt, wordt er automatisch een rij aan de tabel toegevoegd.
Eén rij of kolom toevoegen
Klik in een cel en voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Wijzigen > Tabel > Rij invoegen, of selecteer Wijzigen > Tabel > Kolom invoegen.
Er verschijnt boven de invoegpositie een rij, of er verschijnt links van de invoegpositie een kolom.
Klik op het kolomkopmenu en selecteer vervolgens Kolom links invoegen of Kolom rechts invoegen.
Meerdere rijen of kolommen toevoegen
1. Klik in een cel.
2. Selecteer Wijzigen > Tabel > Rijen of kolommen invoegen, vul het dialoogvenster in en klik op OK.
Invoegen Hiermee geeft u aan of u rijen of kolommen wilt invoegen.
Aantal rijen of Aantal kolommen Het aantal rijen of kolommen dat moet worden ingevoegd.
Waar Hiermee geeft u op of u de nieuwe rijen of kolommen voor of na de rij of kolom van de geselecteerde cel wilt invoegen.
Een rij of kolom verwijderen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik in een cel van de rij of kolom die u wilt verwijderen. Selecteer vervolgens Wijzigen > Tabel > Rij verwijderen of Wijzigen > Tabel > Kolom
verwijderen.
Selecteer een volledige rij of kolom. Selecteer vervolgens Bewerken > Wissen, of druk op Verwijderen.
Rijen of kolommen met de eigenschappencontrole toevoegen of verwijderen
1. Selecteer de tabel.
2. Voer een van de volgende handelingen uit in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen):
Als u rijen wilt toevoegen of verwijderen, verhoogt of verlaagt u de waarde Rijen.
Als u kolommen wilt toevoegen of verwijderen, verhoogt of verlaagt u de waarde Kolommen.
Opmerking: U wordt in Dreamweaver niet gewaarschuwd als u rijen en kolommen verwijdert die gegevens bevatten.
Cellen samenvoegen en splitsen
Gebruik de eigenschappencontrole of de opdrachten in het vervolgmenu Wijzigen > Tabel om cellen te splitsen of samen te voegen.
Twee of meer cellen in een tabel samenvoegen
1. Selecteer de cellen op een aansluitende regel en in de vorm van een rechthoek.
In de volgende afbeelding bestaat de selectie uit een rechthoek met cellen, zodat de cellen kunnen worden samengevoegd.
189
Naar boven
In de volgende afbeelding bestaat de selectie niet uit een rechthoek, zodat de cellen niet kunnen worden samengevoegd.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Wijzigen > Tabel > Cellen samenvoegen.
Klik in de uitgebreide HTML-eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) op Cellen samenvoegen .
Opmerking: Als de knop niet zichtbaar is, klikt u op de uitvouwpijl rechtsonder in de eigenschappencontrole om alle opties weer te
geven.
De inhoud van de afzonderlijke cellen worden in de resulterende samengevoegde cel geplaatst. De eigenschappen van de eerst
geselecteerde cel worden op de samengevoegde cel toegepast.
Een cel splitsen
1. Klik in de cel en voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Wijzigen > Tabel > Cel splitsen.
Klik in de uitgebreide HTML-eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) op Cel splitsen .
Opmerking: Als de knop niet zichtbaar is, klikt u op de uitvouwpijl rechtsonder in de eigenschappencontrole om alle opties weer te
geven.
2. Geef in het dialoogvenster Cel splitsen op hoe u de cel wilt splitsen:
Cel splitsen in Hiermee geeft u op of u de cel in rijen of kolommen wilt splitsen.
Aantal rijen of Aantal kolommen Hiermee geeft u op in hoeveel rijen of kolommen u de wilt splitsen.
Het aantal rijen of kolommen dat een cel omspant vergroten of verkleinen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Wijzigen > Tabel > Rowspan vergroten of Wijzigen > Tabel > Colspan vergroten.
Selecteer Wijzigen > Tabel > Rowspan verkleinen of Wijzigen > Tabel > Colspan verkleinen.
Cellen kopiëren, plakken en verwijderen
U kunt één cel of meerdere cellen tegelijk kopiëren, plakken of verwijderen en de celopmaak behouden.
U kunt cellen op de invoegpositie of op de plaats van een selectie in een bestaande tabel plakken. Als u meerdere tabelcellen wilt plakken, moet
de inhoud van het Klembord compatibel zijn met de structuur van de tabel of van de selectie in de tabel waarin de cellen worden geplakt.
Tabelcellen knippen of kopiëren
1. Selecteer een of meer cellen op een aansluitende regel en in de vorm van een rechthoek.
In de volgende afbeelding bestaat de selectie uit een rechthoek met cellen, zodat de cellen kunnen worden geknipt of gekopieerd.
In de volgende afbeelding bestaat de selectie niet uit een rechthoek, zodat de cellen niet kunnen worden geknipt of gekopieerd.
190
Naar boven
Naar boven
2. Selecteer Bewerken > Knippen, of Bewerken > Kopiëren.
Opmerking: Als u een volledige rij of kolom hebt geselecteerd en u selecteert Bewerken > Knippen, wordt de volledige rij of kolom uit de
tabel verwijderd (niet alleen de inhoud van de cellen).
Tabelcellen plakken
1. Selecteer waar u de cellen wilt plakken:
Als u bestaande cellen wilt vervangen door de cellen die u plakt, selecteert u een set bestaande cellen met dezelfde opmaak als de
cellen op het Klembord. (Als u bijvoorbeeld een blok van 3 x 2 cellen hebt gekopieerd of geknipt, kunt u een ander blok van 3 x 2 cellen
selecteren om de cellen hier te plakken.)
Als u een volledige rij cellen wilt plakken boven een bepaalde cel, klikt u op die cel.
Als u een volledige kolom cellen links van een bepaalde cel wilt plakken, klikt u op die cel.
Opmerking: Als het Klembord minder dan een volledige rij of kolom cellen bevat en u klikt in een cel en plakt de cellen uit het
Klembord, kunnen de cel waarop u hebt geklikt en de aangrenzende cellen (al naar gelang de plaats ervan in de tabel) worden
vervangen door de cellen die u plakt.
Als u met de geplakte cellen een nieuwe tabel maakt, plaatst u de invoegpositie buiten de tabel.
2. Selecteer Bewerken > Plakken.
Als u volledige rijen of kolommen in een bestaande tabel plakt, worden de rijen of kolommen aan de tabel toegevoegd. Als u een aparte cel
plakt, wordt de inhoud van de geselecteerde cel vervangen. Als u gegevens buiten een tabel plakt, worden de rijen, kolommen of cellen
gebruikt om een nieuwe tabel te definiëren.
Celinhoud verwijderen en de cellen intact laten
1. Selecteer een of meer cellen.
Opmerking: Zorg dat de selectie niet volledig uit rijen of kolommen bestaat.
2. Selecteer Bewerken > Wissen, of druk op Verwijderen.
Opmerking: Als er alleen volledige rijen of kolommen zijn geselecteerd wanneer u Bewerken > Wissen selecteert of op Delete drukt,
worden de volledige rijen of kolommen (en niet alleen de inhoud ervan) uit de tabel verwijderd.
Rijen of kolommen met samengevoegde cellen verwijderen
1. Selecteer de rij of kolom.
2. Selecteer Wijzigen > Tabel > Rij verwijderen of Wijzigen > Tabel > Kolom verwijderen.
Tabellen nesten
Een geneste tabel is een tabel in een cel van een andere tabel. U kunt een geneste tabel op dezelfde manier opmaken als elke andere cel. De
breedte ervan wordt echter beperkt door de breedte van de cel waarin de tabel is opgenomen.
1. Klik in een cel van de bestaande tabel.
2. Selecteer Invoegen > Tabel, stel de opties Tabel invoegen in en klik op OK.
Tabellen sorteren
U kunt de rijen van een tabel sorteren op de inhoud van één kolom. U kunt ook ingewikkelder sorteeracties uitvoeren op grond van de inhoud van
twee kolommen.
U kunt tabellen met colspan- of rowspan-kenmerken (dat wil zeggen, tabellen die samengevoegde cellen bevatten) niet splitsen.
1. Selecteer de tabel of klik in een cel.
2. Selecteer Opdrachten > Tabel sorteren, stel de opties in het dialoogvenster in en klik op OK.
Sorteren op Hier kunt u opgeven op welke kolomwaarden de tabelrijen moeten worden gesorteerd.
Volgorde Hier kunt u opgeven of de kolom alfabetisch of numeriek en in oplopende (A tot en met Z, lage cijfers naar hoge cijfers) of
aflopende volgorde moet worden gesorteerd.
191
Selecteer Numeriek als een kolom cijfers bevat. Bij alfabetisch sorteren worden getallen van één of twee cijfers gesorteerd alsof het woorden
zijn (wat een volgorde oplevert zoals 1, 10, 2, 20, 3, 30) in plaats van cijfers (wat een volgorde oplevert zoals 1, 2, 3, 10, 20, 30).
Vervolgens op/Volgorde: Hier kunt u de sorteervolgorde bepalen voor een tweede sortering op een andere kolom. Geef de kolom voor de
tweede sortering op in het pop-upmenu Vervolgens op, en geef de tweede sorteervolgorde op in de pop-upmenu's Volgorde.
De eerste rij wordt meegenomen bij het sorteren Hiermee geeft u op dat de eerste rij van de tabel in de sortering moet worden
opgenomen. Selecteer deze optie niet als de eerste rij een kop is die niet mag worden verplaatst.
Koptekstrijen sorteren Hiermee geeft u op dat voor alle rijen in de thead-sectie (indien aanwezig) dezelfde criteria moeten worden gebruikt
als voor de andere rijen. (Bedenk wel dat thead-rijen in de thead-sectie blijven staan en nog steeds boven aan de tabel worden
weergegeven nadat de tabel is gesorteerd.) Voor informatie over de thead-tag raadpleegt u het paneel Referentie (kies Help > Referentie).
Voettekstrijen sorteren Hiermee geeft u op dat voor alle rijen in de tfoot-sectie (indien aanwezig) dezelfde criteria moeten worden gebruikt
als voor de andere rijen. (Bedenk wel dat tfoot-rijen aanwezig blijven in de tfoot-sectie en nog steeds onder aan de tabel worden
weergegeven nadat de tabel is gesorteerd.) Voor informatie over de tfoot-tag raadpleegt u het paneel Referentie (kies Help > Referentie).
Rijkleuren onveranderd laten nadat het sorteren is voltooid Hiermee geeft u op dat rijkenmerken (zoals kleur) na de sortering aan
dezelfde inhoud moeten blijven gekoppeld. Als de tabelrijen met twee afwisselende kleuren zijn opgemaakt, selecteert u deze optie niet om
te verzekeren dat de kleuren na het sorteren nog steeds afwisselend worden weergegeven. Als de rijkenmerken specifiek bij de inhoud van
elke rij horen, selecteert u deze optie om te verzekeren dat de kenmerken in de gesorteerde tabel nog steeds aan de juiste rijen zijn
gekoppeld.
Meer Help-onderwerpen
[afdrukken]Pagina's met CSS opmaken
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
192
Gegevens weergeven met Spry
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Over Spry-gegevenssets
Een Spry-gegevensset maken
Een Spry-gebied maken
Een Spry-herhalingsgebied maken
Een lijst met Spry-herhalingen maken
In Dreamweaver CC en hoger zijn Spry-widgets vervangen door jQuery-widgets. U kunt de bestaande Spry-widgets op uw pagina
nog steeds wijzigen, maar u kunt geen nieuwe Spry-widgets toevoegen.
Over Spry-gegevenssets
Een Spry-gegevensset is in feite een JavaScript-object dat een verzameling gegevens bevat die u opgeeft. Met Dreamweaver kunt u dit object
snel maken en gegevens laden van een gegevensbron (zoals een XML-of HTML-bestand) in het object. De gegevensset resulteert in een array
van gegevens in de vorm van een standaard tabel met rijen en kolommen. Wanneer u een Spry-gegevensset maakt met Dreamweaver, kunt u
ook opgeven hoe u de gegevens op een webpagina wilt weergeven.
Een gegevensset is een soort virtuele container waarvan de structuur uit rijen en kolommen bestaat. Het bestaat als een JavaScript-object
waarvan de gegevens alleen zichtbaar zijn wanneer u precies opgeeft hoe u deze op de webpagina plaatst. U kunt alle gegevens in deze
container weergeven of alleen geselecteerde delen ervan tonen.
Zie www.adobe.com/go/learn_dw_sdg_sprydataset_nl voor alle informatie over hoe Spry-gegevenssets werken.
Ga naar http://www.adobe.com/go/dw10datasets_nl voor een video-overzicht van het technische Dreamweaver-team over het werken met de
codenavigator.
Voor een zelfstudie over het werken met Spry-gegevenssets raadpleegt u www.adobe.com/go/lrvid4047_dw_nl.
Een Spry-gegevensset maken
Een Spry HTML-gegevensset maken
1. Als u alleen een gegevensset maakt, hoeft u zich geen zorgen te maken over de invoegpositie. Als u een gegevensset maakt en ook een
lay-out invoegt, moet u ervoor zorgen dat de invoegpositie op de plaats staat waar u de lay-out op de pagina wilt invoegen.
2. Kies Invoegen > Spry > Spry-gegevensset.
3. Voer de volgende stappen uit in het scherm Gegevensbron opgeven:
Selecteer HTML uit het pop-upmenu Gegevenstype selecteren. (Deze is standaard geselecteerd.)
Geef een naam op voor de nieuwe gegevensset. Als u voor het eerst een gegevensset maakt, krijgt deze de standaardnaam ds1. De
gegevenssetnaam kan letters, cijfers en onderstrepingstekens bevatten, maar mag niet beginnen met een cijfer.
Geef de HTML-elementen in de gegevensbron op waarvan u wilt dat Dreamweaver ze detecteert. Als u bijvoorbeeld gegevens hebt
georganiseerd in een div-tag en u wilt dat Dreamweaver div-tags detecteert in plaats van tabellen, selecteert u Divs in het pop-
upmenu Detecteren. Met de optie Aangepast kunt u elke tagnaam typen die u wilt detecteren.
Geef het pad op naar het bestand dat uw HTML-gegevensbron bevat. Het pad kan een relatief pad zijn naar een lokaal bestand in uw
site (bijvoorbeeld data/html_data.html) of een absolute URL naar een live webpagina (met gebruikmaking van HTTP of HTTPS). U kunt
op de knop Bladeren klikken om naar een lokaal bestand te bladeren en het te selecteren.
De HTML-gegevensbron wordt in het venster Gegevensselectie gerenderd en er worden visuele markeringen weergegeven voor de
elementen die beschikbaar zijn als containers voor de gegevensset. Aan het element dat u wilt gebruiken, moet al een uniek ID zijn
toegewezen. Als dit niet het geval is, geeft Dreamweaver een foutbericht weer en moet u teruggaan naar het gegevensbronbestand en
er een unieke ID aan toewijzen. Bovendien kunnen beschikbare elementen in het gegevensbronbestand niet in Spry-gebieden
voorkomen of andere gegevensreferenties bevatten.
U kunt ook een Invoer ontwerptijd als uw gegevensbron opgeven. Zie voor meer informatie Een invoer ontwerptijd gebruiken.
Selecteer het element voor uw gegevenscontainer door op een van de gele pijlen te klikken in het venster Gegevensselectie of door een
ID te kiezen uit het pop-upmenu Gegevenscontainers.
193
Opmerking:
Het element selecteren voor de gegevenscontainer van de HTML-gegevensset.
Bij lange bestanden klikt u op de pijl Uitvouwen/samenvouwen onder aan het venster Gegevensselectie om meer gegevens weer te
geven.
Nadat u het containerelement voor de gegevensset hebt geselecteerd, geeft Dreamweaver een voorbeeld weer van de gegevensset in
het venster Gegevensvoorbeeld.
(Optioneel) Selecteer Geavanceerde gegevensselectie als u CSS-gegevenskiezers wilt opgeven voor de gegevensset. Als u bijvoorbeeld
.product hebt opgegeven in het tekstvak Rijkiezers en .boximage in het tekstvak Kolomkiezers, bevat de gegevensset alleen die rijen
waaraan de klasse .product is toegewezen en alleen die kolommen waaraan de klasse .boximage is toegewezen.
Als u in een bepaald tekstvak meerdere kiezers wilt invoeren, scheidt u de kiezers van elkaar door een komma.
Zie Info over Spry-gegevenskiezers voor meer informatie.
Wanneer u klaar bent in het scherm Gegevensbron opgeven, klikt u op Gereed om de gegevensset direct te maken of klikt u op
Volgende om door te gaan naar het scherm Opties voor gegevens instellen. Als u op Gereed klikt, wordt de gegevensset beschikbaar in
het paneel Bindingen (Venster > Bindingen).
4. Voer de volgende stappen uit in het scherm Opties voor gegevens instellen:
(Optioneel) Stel gegevenssetkolomtypen in door een kolom te selecteren en een kolomtype uit het pop-upmenu Type te kiezen. Als een
kolom in de gegevensset bijvoorbeeld cijfers bevat, selecteert u de kolom en kiest u number uit het pop-upmenu Type. Deze optie is
alleen van belang als u wilt dat de gebruiker de gegevens op die kolom kan sorteren.
U kunt een gegevenssetkolom selecteren door op de kop te klikken, door er een te kiezen uit het pop-upmenu Kolomnaam of door
ernaar te bladeren met de pijl naar links en naar rechts linksboven in het scherm.
(Optioneel) Geef op hoe u de gegevens wilt sorteren door in het pop-upmenu Kolom sorteren de kolom te selecteren waarop u wilt
sorteren. Wanneer u de kolom hebt geselecteerd, kunt u opgeven of u in oplopende of in aflopende volgorde wilt sorteren.
(Optioneel: alleen tabellen) Schakel de optie Eerste rij als kop gebruiken uit als u algemene kolomnamen wilt gebruiken (kolom0, kolom1,
kolom2, enzovoort) in plaats van de kolomnamen die zijn opgegeven in uw HTML-gegevensbron.
Als u iets anders hebt geselecteerd dan een tabel voor het containerelement van uw gegevensset, zijn deze optie en de
volgende optie niet beschikbaar. Dreamweaver gebruikt automatisch kolom0, kolom1, kolom2, enz. als de kolomnamen voor gegevenssets
die niet op tabellen zijn gebaseerd.
(Optioneel: alleen tabellen) Selecteer Kolommen als rijen gebruiken om de horizontale en verticale oriëntatie van de gegevens in de
gegevensset om te keren. Als u deze optie selecteert, worden kolommen als rijen gebruikt.
(Optioneel) Selecteer Dubbele rijen door filteren verwijderen om dubbele gegevensrijen uit te sluiten van de gegevensset.
(Optioneel) Selecteer Gegevens-caching uitschakelen als u altijd toegang wilt tot de meest recente gegevens in de gegevensset. Als u
wilt dat gegevens automatisch worden vernieuwd, selecteert u Gegevens automatisch vernieuwen en geeft u een vernieuwingstijd op in
milliseconden.
Wanneer u klaar bent in het scherm Opties voor gegevens instellen, klikt u op Gereed om de gegevensset direct te maken of klikt u op
Volgende om door te gaan naar het scherm Invoegopties kiezen. Als u op Gereed klikt, wordt de gegevensset beschikbaar in het paneel
Bindingen (Venster > Bindingen).
5. Voer een van de volgende stappen uit in het scherm Invoegopties kiezen:
194
Opmerking:
Selecteer een lay-out voor de nieuwe gegevensset en geef de juiste instellingen op. Zie Een lay-out voor de gegevensset kiezen voor
meer informatie.
Selecteer Geen HTML invoegen. Als u deze optie selecteert, wordt de gegevensset in Dreamweaver gemaakt, maar wordt er geen
HTML aan de pagina toegevoegd. De gegevensset wordt beschikbaar in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) en u kunt
gegevens handmatig van de gegevensset naar de pagina slepen.
6. Klik op Gereed.
Dreamweaver maakt de gegevensset en als u een lay-outoptie hebt geselecteerd, worden de tijdelijke aanduidingen voor lay-out en
gegevens op de pagina weergegeven. Als u in de codeweergave kijkt, ziet u dat Dreamweaver referenties heeft toegevoegd aan de kop van
de bestanden SpryData.js en SpryHTMLDataSet. Deze bestanden zijn belangrijke Spry-assets die samenwerken met de pagina. Pas op dat
u deze code niet verwijdert van de pagina, anders werkt de gegevensset niet. Wanneer u de pagina naar een server laadt, moet u deze
bestanden ook laden als afhankelijke bestanden.
Een Spry XML-gegevensset maken
1. Als u alleen een gegevensset maakt, hoeft u zich geen zorgen te maken over de invoegpositie. Als u een gegevensset maakt en ook een
lay-out invoegt, moet u ervoor zorgen dat de invoegpositie op de plaats staat waar u de lay-out op de pagina wilt invoegen.
2. Kies Invoegen > Spry > Spry-gegevensset.
3. Voer de volgende stappen uit in het scherm Gegevensbron opgeven:
Selecteer XML uit het pop-upmenu Gegevenstype selecteren.
Geef een naam op voor de nieuwe gegevensset. Als u voor het eerst een gegevensset maakt, krijgt deze de standaardnaam ds1. De
gegevenssetnaam kan letters, cijfers en onderstrepingstekens bevatten, maar mag niet beginnen met een cijfer.
Geef het pad op naar het bestand dat uw XML-gegevensbron bevat. Het pad kan een relatief pad zijn naar een lokaal bestand in uw site
(bijvoorbeeld datafiles/data.xml) of een absolute URL naar een pagina op het web (met gebruikmaking van HTTP of HTTPS). U kunt op
de knop Bladeren klikken om naar een lokaal bestand te bladeren en het te selecteren.
Dreamweaver geeft de XML-gegevensbron weer in het venster Rijelementen, waarin de XML-structuur van gegevenselementen die
beschikbaar zijn voor selectie, wordt weergegeven. Herhalingselementen worden gemarkeerd met een plusteken (+) en onderliggende
elementen worden ingesprongen.
U kunt ook een Invoer ontwerptijd als uw gegevensbron opgeven. Zie voor meer informatie Een invoer ontwerptijd gebruiken.
Selecteer het element met de gegevens die u wilt weergeven. Dit element is doorgaans een herhalingselement, zoals <menu_item>, met
diverse onderliggende elementen, zoals <item>, <link> en <description>.
Een herhalingselement selecteren voor de XML-gegevensset.
Nadat u het containerelement voor de gegevensset hebt geselecteerd, geeft Dreamweaver een voorbeeld weer van de gegevensset in
het venster Gegevensvoorbeeld. Het tekstvak XPath bevat een expressie die laat zien waar het geselecteerde knooppunt zich in het
XML-bronbestand bevindt.
XPath (XML Path Language) is een syntaxis voor het adresseren van delen van een XML-document. Deze syntaxis wordt
meestal als een querytaal voor XML-gegevens gebruikt, zoals SQL wordt gebruik voor het zoeken naar gegevens in databases. Zie de
195
taalspecificatie XPath op de W3C-website van www.w3.org/TR/xpath voor meer informatie over XPath.
Wanneer u klaar bent in het scherm Gegevensbron opgeven, klikt u op Gereed om de gegevensset direct te maken of klikt u op
Volgende om door te gaan naar het scherm Opties voor gegevens instellen. Als u op Gereed klikt, wordt de gegevensset beschikbaar in
het paneel Bindingen (Venster > Bindingen).
4. Voer de volgende stappen uit in het scherm Opties voor gegevens instellen:
(Optioneel) Stel gegevenssetkolomtypen in door een kolom te selecteren en een kolomtype uit het pop-upmenu Type te kiezen. Als een
kolom in de gegevensset bijvoorbeeld cijfers bevat, selecteert u de kolom en kiest u number uit het pop-upmenu Type. Deze optie is
alleen van belang als u wilt dat de gebruiker de gegevens op die kolom kan sorteren.
U kunt een gegevenssetkolom selecteren door op de kop te klikken, door er een te kiezen uit het pop-upmenu Kolomnaam of door
ernaar te bladeren met de pijl naar links en naar rechts linksboven in het scherm.
(Optioneel) Geef op hoe u de gegevens wilt sorteren door in het pop-upmenu Kolom sorteren de kolom te selecteren waarop u wilt
sorteren. Wanneer u de kolom hebt geselecteerd, kunt u opgeven of u in oplopende of in aflopende volgorde wilt sorteren.
(Optioneel) Selecteer Dubbele rijen door filteren verwijderen om dubbele gegevensrijen uit te sluiten van de gegevensset.
(Optioneel) Selecteer Gegevens-caching uitschakelen als u altijd toegang wilt tot de meest recente gegevens in de gegevensset. Als u
wilt dat gegevens automatisch worden vernieuwd, selecteert u Gegevens automatisch vernieuwen en geeft u een vernieuwingstijd op in
milliseconden.
Wanneer u klaar bent in het scherm Opties voor gegevens instellen, klikt u op Gereed om de gegevensset direct te maken of klikt u op
Volgende om door te gaan naar het scherm Invoegopties kiezen. Als u op Gereed klikt, wordt de gegevensset beschikbaar in het paneel
Bindingen (Venster > Bindingen).
5. Voer een van de volgende stappen uit in het scherm Invoegopties kiezen:
Selecteer een lay-out voor de nieuwe gegevensset en geef de juiste instellingen op. Zie Een lay-out voor de gegevensset kiezen voor
meer informatie.
Selecteer Geen HTML invoegen. Als u deze optie selecteert, wordt de gegevensset in Dreamweaver gemaakt, maar wordt er geen
HTML aan de pagina toegevoegd. De gegevensset wordt beschikbaar in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) en u kunt
gegevens handmatig van de gegevensset naar de pagina slepen.
6. Klik op Gereed.
Dreamweaver maakt de gegevensset en als u een lay-outoptie hebt geselecteerd, worden de tijdelijke aanduidingen voor lay-out en
gegevens op de pagina weergegeven. Als u in de codeweergave kijkt, ziet u dat Dreamweaver referenties heeft toegevoegd aan de kop van
de bestanden xpath.js en SpryData.js. Deze bestanden zijn belangrijke Spry-assets die samenwerken met de pagina. Pas op dat u deze
code niet verwijdert van de pagina, anders werkt de gegevensset niet. Wanneer u de pagina naar een server laadt, moet u deze bestanden
ook laden als afhankelijke bestanden..
Kies een lay-out voor de gegevensset.
Met het scherm Invoegopties kiezen kunt u verschillende weergaveopties selecteren voor de waarden van de gegevensset op de pagina. U kunt
gegevens weergeven met een dynamische Spry-tabel, een hoofd-/detailindeling, een lay-out met gestapelde containers (enkele kolom) of een lay-
out met gestapelde containers met een spotlightgebied. In het scherm Invoegopties kiezen verschijnt van elke lay-out een miniatuur.
Lay-out dynamische tabel
Selecteer deze optie als u de gegevens in een dynamische Spry-tabel wilt weergeven Een Spry-tabel biedt de mogelijkheid kolommen dynamisch
te sorteren en andere interactieve bewerkingen uit te voeren.
Wanneer u deze optie hebt geselecteerd, klikt u op de knop Instellen om het dialoogvenster Tabel invoegen te openen en onderstaande stappen
te volgen:
1. Ga naar het paneel Kolommen en pas op de volgende wijze de kolommen voor uw tabel aan:
Selecteer een kolomnaam en klik op het minteken (-) om de kolom uit de tabel te verwijderen. Klik op het plusteken (+) en selecteer een
kolomnaam om nieuwe kolommen aan de tabel toe te voegen.
Selecteer een kolomnaam en klik op de pijl omhoog of omlaag om de kolom te verplaatsen. Door een kolom hoger te plaatsen,
verplaatst u deze meer naar links in de weergegeven tabel. Door een kolom lager te plaatsen, verplaatst u deze meer naar rechts.
2. U maakt een kolom sorteerbaar door de kolom te selecteren in het paneel Kolommen en vervolgens de optie Kolom sorteren als op kop
wordt geklikt in te schakelen. Alle kolommen zijn standaard sorteerbaar.
Als u een kolom onsorteerbaar wilt maken, selecteert u de kolomnaam in het paneel Kolommen en schakelt u de optie Kolom sorteren als
op kop wordt geklikt uit.
196
Klasse met oneven rijen
Klasse met even rijen
Aanwijsklasse
Klasse selecteren
Opmerking:
3. Als u CSS-stijlen aan uw pagina hebt gekoppeld als een gekoppelde stijlpagina of als een reeks afzonderlijke stijlen in de HTML-pagina,
kunt u een CSS-klasse toepassen op een of meer van de volgende opties:
Hiermee verandert u de weergave van oneven rijen in de dynamische tabel volgens de geselecteerde klassenstijl.
Hiermee verandert u de weergave van even rijen in de dynamische tabel volgens de geselecteerde klassenstijl.
Hiermee verandert u de weergave van een tabelrij wanneer u de rij aanwijst met de muis volgens de geselecteerde
klassenstijl.
Hiermee verandert u de weergave van een tabelrij wanneer u op de muis klikt volgens de geselecteerde klassenstijl.
De volgorde van de klassen met de even rijen en de oneven rijen, de aanwijsklasse en de selectieklassen op uw stijlblad is
heel belangrijk. De regels dienen exact dezelfde volgorde te hebben als hierboven is aangegeven (oneven, even, aanwijzen, selecteren). Als
in het stijlblad de aanwijsregel onder de selectieregel verschijnt, wordt het aanwijseffect pas weergegeven wanneer de gebruiker de muis
boven een andere rij plaatst. Als de aanwijs- en selectieregels boven de even en oneven regels staan in het stijlblad, werken de even en
oneven regels helemaal niet. U kunt regels in het CSS-paneel slepen om ze in de juiste volgorde te zetten of u kunt de CSS-code direct
wijzigen.
4. Als de tabel die u maakt, een dynamische Spry-hoofdtabel wordt, selecteert u Detailregio bijwerken als op rij wordt geklikt. Zie Info over
dynamische Spry-hoofdtabellen en het bijwerken van detailgebieden voor meer informatie.
5. Klik op OK om het dialoogvenster te sluiten en klik op Gereed in het scherm Invoegopties kiezen.
Als u in de ontwerpweergave bent, ziet u de tabel verschijnen met een rij koppen en een rij gegevensreferenties. De gegevensreferenties zijn
gemarkeerd en staan tussen gekrulde haakjes ({}).
Hoofd-/detailindeling
Selecteer deze optie als u de gegevens wilt weergeven met een hoofd-/detailindeling. Met de hoofd-/detailindelingen kunnen gebruikers op een
item in het hoofdgebied (links) klikken dat de informatie in het detailgebied (rechts) bijwerkt. Het hoofdgebied bevat doorgaans een lange lijst met
namen, zoals een lijst met beschikbare producten. Wanneer de gebruiker op een van de productnamen klikt, geeft het detailgebied veel
gedetailleerdere informatie over de selectie.
Wanneer u deze optie hebt geselecteerd, klikt u op de knop Instellen om het dialoogvenster Hoofd-/detailindeling invoegen te openen en
onderstaande stappen te volgen:
1. Pas in het paneel Hoofdkolommen de inhoud van het hoofdgebied als volgt aan:
Selecteer een kolomnaam en klik op het minteken (-) om de kolom uit het hoofdgebied te verwijderen. Klik op het plusteken (+) en
selecteer een kolomnaam om nieuwe kolommen aan het hoofdgebied toe te voegen. Het hoofdgebied wordt in Dreamweaver standaard
ingevuld met gegevens uit de eerste kolom in de gegevensset.
Selecteer een kolomnaam en klik op de pijl omhoog of omlaag om de kolom te verplaatsen. Wanneer u een kolom omhoog en omlaag
verplaatst in het paneel Hoofdkolommen, bepaalt u de volgorde van de gegevens in het hoofdgebied op de pagina.
2. Herhaal bovenstaande stappen voor het paneel Detailkolommen. Het detailgebied wordt in Dreamweaver standaard ingevuld met alle
gegevens die niet in het hoofdgebied staan (dat zijn dus alle kolommen behalve de eerste kolom in de gegevensset).
3. (Optioneel) Stel verschillende containertypen in voor gegevens in het detailgebied. U doet dit door de naam van een detailkolom te
selecteren en vervolgens de container die u ervoor wilt gebruiken in het pop-upmenu Containertype. U kunt kiezen tussen DIV-, P-, SPAN-
of H1-H6-tags.
4. Klik op OK om het dialoogvenster te sluiten en klik op Gereed in het scherm Invoegopties kiezen.
Als u in de ontwerpweergave bent, ziet u de hoofd-/detailgebieden verschijnen die gevuld zijn met de door u geselecteerde
gegevensreferenties. De gegevensreferenties zijn gemarkeerd en staan tussen gekrulde haakjes ({}).
Lay-out Gestapelde containers
Selecteer deze optie als u de gegevens wilt weergeven met een herhalende containerstructuur op de pagina. Als u bijvoorbeeld een gegevensset
hebt met vier kolommen gegevens, kan elke container alle vier de kolommen bevatten en wordt de containerstructuur in elke rij in de gegevensset
herhaald.
Wanneer u deze optie hebt geselecteerd, klikt u op de knop Instellen om het dialoogvenster Gestapelde containers te openen en onderstaande
stappen te volgen:
1. Pas in het paneel Kolommen de inhoud van uw gestapelde containers als volgt aan:
Selecteer een kolomnaam en klik op het minteken (-) om de kolom uit de gestapelde containers te verwijderen. Klik op het plusteken (+)
en selecteer een kolomnaam om nieuwe kolommen aan de containers toe te voegen. De gestapelde containers worden in Dreamweaver
197
Opmerking:
Opmerking:
standaard ingevuld met gegevens uit elke kolom in de gegevensset.
Selecteer een kolomnaam en klik op de pijl omhoog of omlaag om de kolom te verplaatsen. Wanneer u een kolom omhoog en omlaag
verplaatst in het paneel Kolommen, bepaalt u de volgorde van de gegevens in de gestapelde containers op de pagina.
2. (Optioneel) Stel verschillende containertypen in voor gegevens in de gestapelde containers. U doet dit door de naam van een
gegevenssetkolom te selecteren en vervolgens de container die u ervoor wilt gebruiken in het pop-upmenu Containertype. U kunt kiezen
tussen DIV-, P-, SPAN- of H1-H6-tags.
3. Klik op OK om het dialoogvenster te sluiten en klik op Gereed in het scherm Invoegopties kiezen.
Als u in de ontwerpweergave bent, ziet u de container verschijnen die gevuld is met uw geselecteerde gegevensreferenties. De
gegevensreferenties zijn gemarkeerd en staan tussen gekrulde haakjes ({}).
Gestapelde containers met de lay-out Spotlightgebied
Selecteer deze optie als u de gegevens wilt weergeven met een herhalende containerstructuur op de pagina met in elke container een
spotlightgebied. Het spotlightgebied bevat doorgaans een afbeelding. De lay-out Spotlightgebied is vergelijkbaar met de lay-out Gestapelde
containers. Het verschil is dat in de lay-out Spotlightgebied de gegevensweergave verdeeld is in twee aparte kolommen (binnen dezelfde
container).
Wanneer u deze optie hebt geselecteerd, klikt u op de knop Instellen om het dialoogvenster Lay-out spotlightgebied invoegen te openen en
onderstaande stappen te volgen:
1. Pas in het paneel Spotlight-kolommen de inhoud van uw spotlightgebied als volgt aan:
Selecteer een kolomnaam en klik op het minteken (-) om de kolom uit het spotlightgebied te verwijderen. Klik op het plusteken (+) en
selecteer een kolomnaam om nieuwe kolommen aan het spotlightgebied toe te voegen. Het spotlightgebied wordt in Dreamweaver
standaard ingevuld met gegevens uit de eerste kolom in de gegevensset.
Selecteer een kolomnaam en klik op de pijl omhoog of omlaag om de kolom te verplaatsen. Wanneer u een kolom omhoog en omlaag
verplaatst in het paneel Spotlight-kolommen, bepaalt u de volgorde van de gegevens in het spotlightgebied op de pagina.
2. (Optioneel) Stel verschillende containertypen in voor gegevens in het spotlightgebied. U doet dit door de naam van een gegevenssetkolom
te selecteren en vervolgens de container die u ervoor wilt gebruiken in het pop-upmenu Containertype. U kunt kiezen tussen DIV-, P-,
SPAN- of H1-H6-tags.
3. Herhaal bovenstaande stappen voor het paneel Gestapelde kolommen. De gestapelde kolommen worden in Dreamweaver standaard
ingevuld met alle gegevens die niet in het spotlightgebied staan (dat zijn dus alle kolommen behalve de eerste kolom in de gegevensset).
4. Klik op OK om het dialoogvenster te sluiten en klik op Gereed in het scherm Invoegopties kiezen.
Als u in de ontwerpweergave bent, ziet u het spotlightgebied verschijnen met de gestapelde containers ernaast, gevuld met uw
geselecteerde gegevensreferenties. De gegevensreferenties zijn gemarkeerd en staan tussen gekrulde haakjes ({}).
Geen HTML invoegen
Selecteer deze optie als u een gegevensset wilt maken, maar in Dreamweaver geen HTML-lay-out wilt invoegen voor de gegevensset. De
gegevensset wordt beschikbaar in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) en u kunt gegevens handmatig van de gegevensset naar de pagina
slepen.
Zelfs als u een gegevensset maakt zonder een lay-out in te voegen, kunt u op elk willekeurig moment een van de beschikbare HTML-lay-outs
invoegen. U doet dit door te dubbelklikken op de naam van de gegevensset in het paneel Bindingen, dan verder te klikken naast het scherm
Invoegopties kiezen, uw lay-out te selecteren en op Gereed te klikken.
U kunt ook de naam van de gegevensset slepen van het paneel Bindingen naar de invoegpositie op de pagina. Wanneer u dit doet,
wordt het scherm Invoegopties kiezen geopend. Selecteer een lay-out en klik op Gereed.
Een gegevensset bewerken
Wanneer u een Spry-gegevensset hebt gemaakt, kunt u deze naderhand op elk gewenst moment bewerken.
Dubbelklik in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) op de naam van de gegevensset en voer de bewerkingen uit.
Wanneer u een gegevensset bewerkt en een nieuwe lay-out selecteert in het scherm Invoegopties kiezen, wordt de huidige lay-out
van de pagina niet in Dreamweaver vervangen, maar wordt er een nieuwe ingevoegd.
Een invoer ontwerptijd gebruiken
Als u met gegevens werkt die nog in ontwikkeling zijn, is het soms handig om met een invoer ontwerptijd te werken. Als de serverontwikkelaar
bijvoorbeeld nog bezig is met het voltooien van de database achter uw XML-gegevensbestand, kunt u een testversie van het bestand gebruiken
om uw pagina onafhankelijk van de database-ontwikkeling te ontwerpen.
198
Naar boven
Wanneer u een Invoer ontwerptijd gebruikt, wordt in Dreamweaver uw werkomgeving alleen ingevuld met gegevens uit die invoer. Referenties
naar de gegevensbron in de paginacode blijven referenties naar de echte gegevensbron die u wilt gebruiken.
1. Beginnen met het maken van een Spry-gegevensset (zie eerdere procedures voor instructies).
2. Klik in het scherm Gegevensbron opgeven op de koppeling Invoer ontwerptijd.
3. Klik op de knop Bladeren om naar de Invoer ontwerptijd te zoeken en klik op OK.
Info over Spry-gegevenskiezers
Wanneer u Dreamweaver gebruikt om een Spry-gegevensset te maken, plaatst Dreamweaver standaard alle gegevens in een geselecteerde
container. U kunt deze selectie verfijnen met de CSS-gegevenskiezers. Met CSS-gegevenskiezers is het mogelijk om slechts een gedeelte van de
gegevens van de gegevensbron op te nemen door de CSS-regels op te geven die aan bepaalde gegevens zijn gekoppeld. Als u bijvoorbeeld
.product opgeeft in het tekstvak Rijkiezers in het scherm Gegevensbron opgeven, maakt Dreamweaver een gegevensset met alleen rijen waaraan
de klasse .product is toegewezen.
U moet de optie Geavanceerde gegevensselectie selecteren in het scherm Gegevensbron opgeven om de vakjes van de gegevenskiezers te
activeren. Als u gegevenskiezers invoert en de optie uitschakelt, blijven de door u getypte gegevens in Dreamweaver in de vakjes staan, maar
worden ze niet gebruikt als filters voor de gegevensset.
Info over dynamische Spry-hoofdtabellen en het bijwerken van detailgebieden
Spry-gegevenssets worden het meest gebruikt om een of meer HTML-tabellen te maken die andere paginagegevens op dynamische wijze
bijwerken als gevolg van een gebruikersactie. Als een gebruiker een product selecteert uit een lijst met producten in een tabel, kan de
gegevensset direct andere gegevens op deze pagina bijwerken met gedetailleerde informatie over het geselecteerde product. Met Spry hoeft de
pagina bij deze updates niet te worden vernieuwd.
Deze aparte paginagebieden worden ook de hoofd- en detail-gebieden genoemd. Doorgaans verschijnt er op één gebied op de pagina (het
hoofdgebied) een lijst met gecategoriseerde items (bijvoorbeeld een lijst met producten) en een ander gebied (het detailgebied) met meer
informatie over een geselecteerd record.
Elke gegevensset behoudt een huidige rij en standaard is de huidige rij ingesteld op de eerste rij gegevens in de gegevensset. Wanneer een
gebruiker verschillende selecties maakt in een hoofdgebied (volgens het voorbeeld van een lijst met verschillende producten), wijzigt Spry in feite
de huidige rij van de gegevensset. Het detailgebied is afhankelijk van het hoofdgebied. Eventuele wijzigingen die op het hoofdgebied worden
aangebracht door tussenkomst van de gebruiker (zoals het selecteren van verschillende producten), resulteren daarom in wijzigingen op de
gegevens in het detailgebied.
In Dreamweaver worden de hoofd-/detailindelingen automatisch voor u gemaakt, zodat alle juiste koppelingen tussen hoofd- en detailgebieden op
hun plaats staan. Als u echter zelf een dynamische hoofdtabel wilt maken, kunt u deze later voorbereiden voor koppeling aan een detailgebied.
Wanneer u de optie Detailregio's bijwerken als op rij wordt geklikt selecteert (in het dialoogvenster Tabel invoegen), wordt in Dreamweaver een
spry:setrow-tag in de tag ingevoerd voor de herhalingsrij van uw dynamische tabel. Dit kenmerk bereidt de tabel voor als een hoofdtabel die de
mogelijkheid heeft om de huidige rij van de gegevensset opnieuw in te stellen als de tabel interactie heeft met de gebruiker.
Raadpleeg de Spry-ontwikkelaarshandleiding op www.adobe.com/go/learn_dw_sdg_masterdetail_nl voor meer informatie over het handmatig
maken van hoofd-/detailgebieden.
Een Spry-gebied maken
Het Spry-framework gebruikt twee typen gebieden: het ene is een Spry-gebied dat gegevensobjecten bevat, zoals tabellen en herhalingen, en het
andere is een Spry-detailgebied dat samen met een hoofdtabelobject wordt gebruikt om het dynamisch bijwerken van gegevens op een
Dreamweaver-pagina mogelijk te maken.
Alle Spry-gegevensobjecten moeten in een Spry-gebied zijn ingesloten. (Als u een Spry-gegevensobject probeert toe te voegen voordat u een
Spry-gebied aan een pagina hebt toegevoegd, wordt u in Dreamweaver gevraagd eerst een Spry-gebied toe te voegen.) Standaard zijn Spry-
gebieden HTML-div-containers. U kunt deze toevoegen voordat u een tabel toevoegt, u kunt ze automatisch laten toevoegen wanneer u een
tabel of herhaling invoegt en u kunt ze rond bestaande tabellen of herhalingsobjecten plaatsen.
Als u een detailgebied toevoegt, voegt u doorgaans eerst het hoofdtabelobject toe en selecteert u de optie Detailgebieden bijwerken (zie Lay-out
dynamische tabel). De enige waarde die anders is, en specifiek voor een detailgebied, is de optie Type in het dialoogvenster Spry-gebied
invoegen.
1. Kies Invoegen > Spry > Spry-gebied.
U kunt ook op de knop Spry-gebied in de categorie Spry van het paneel Invoegen klikken.
2. Voor de objectcontainer selecteert u de optie <div> of <span>. Standaard wordt een <div>-container gebruikt.
3. Kies een van de volgende opties:
Als u een Spry-gebied wilt maken, selecteert u Gebied (de standaardinstelling) als het type gebied dat u wilt invoegen.
Als u een Spry-detailgebied wilt maken, selecteert u de optie Detailgebied. Gebruik een detailgebied alleen als u dynamische gegevens
199
Opmerking:
Rondom selectie plaatsen
Selectie vervangen
Opmerking:
Naar boven
wilt binden die worden bijgewerkt wanneer gegevens in andere Spry-gebieden veranderen.
U dient een detailgebied in te voegen in een andere <div> dan die voor het hoofdtabelgebied. Misschien moet u naar de
codeweergave gaan om de invoegpositie op de juiste plaats neer te zetten.
4. Kies de Spry-gegevensset in het menu.
5. Als u het gebied wilt maken of wijzigen dat voor een object is gedefinieerd, selecteert u het object en kiest u een van de volgende opties:
Hiermee plaatst u een nieuw gebied rond een object.
Hiermee vervangt u een bestaand gebied voor een object.
6. Wanneer u op OK klikt, voegt Dreamweaver een tijdelijke aanduiding voor het gebied op de pagina in met de tekst 'Plaats hier de inhoud
van Spry-gebied'. U kunt deze tekst vervangen door een Spry-gegevensobject, zoals een tabel of een lijst met herhalingen, of door
dynamische gegevens uit het paneel Bindingen (Venster > Bindingen).
In het paneel Bindingen worden ook een aantal ingebouwde Spry-elementen, ds_RowID, ds_CurrentRowID en ds_RowCount,
genoemd. Met behulp van deze elementen kan Spry definiëren in welke rij een gebruiker heeft geklikt, wanneer wordt bepaald hoe
dynamische detailgebieden moeten worden bijgewerkt.
In het paneel Bindingen worden de beschikbare gegevens uit de gegevensset weergegeven.
7. Als u de tekst van de tijdelijke aanduiding wilt vervangen door een Spry-gegevensobject (bijvoorbeeld een Spry-tabel), klikt u op de knop
van het desbetreffende Spry-gegevensobject in de categorie Spry van het paneel Invoegen.
8. Als u de tekst van de tijdelijke aanduiding wilt vervangen door dynamische gegevens, gebruikt u een van de volgende methoden:
Sleep een of meer elementen van het paneel Bindingen over de geselecteerde tekst heen.
Ga naar de codeweergave en voer de code voor een of meer elementen rechtstreeks in. Gebruik de volgende notatie: {naam-
gegevensset::naam-element}, zoals in {ds1::category}. of {dsProducts::desc}. Als u maar één gegevensset in uw
bestand gebruikt, of als u gegevenselementen gebruikt uit dezelfde gegevensset die u voor het gebied hebt gedefinieerd, kunt u de
naam van de gegevensset weglaten en gewoon {category} of {desc} schrijven.
Ongeacht welke methode u gebruikt om de inhoud van het gebied te definiëren, in alle gevallen worden de volgende regels aan uw HTML-
code toegevoegd:
<div spry:region="ds1">{name}{category}</div>
<div spry:region="ds2">{ds1::name}{ds1::descheader}</div>
Een Spry-herhalingsgebied maken
U kunt herhalingsgebieden toevoegen om uw gegevens weer te geven. Een herhalingsgebied is een eenvoudige gegevensstructuur die u naar
behoefte kunt opmaken om uw gegevens weer te geven. U kunt bijvoorbeeld een herhalingsgebied gebruiken om een reeks fotografische
miniaturen een voor een weer te geven in een pagina-indelingsobject, zoals een AP-div-element.
1. Kies Invoegen > Spry > Spry-herhaling.
U kunt ook op de knop Spry-herhaling in de categorie Spry van het paneel Invoegen klikken.
2. Voor de objectcontainer selecteert u de optie <div> of <span>, afhankelijk van het gewenste type tag. Standaard wordt een <div>-container
gebruikt.
3. Selecteer de optie Herhalen (standaard) of Onderliggende niveaus herhalen.
Voor meer flexibiliteit kunt u de optie Onderliggende niveaus herhalen gebruiken, waarbij gegevensvalidatie wordt uitgevoerd voor elke
regel in een lijst op het onderliggende niveau. Als u bijvoorbeeld een <ul>-lijst hebt, worden de gegevens op het <li>-niveau
gecontroleerd. Als u de optie Herhalen kiest, worden de gegevens op het <ul>-niveau gecontroleerd. De optie Onderliggende niveaus
herhalen is met name nuttig als u in uw code voorwaardelijke expressies gebruikt.
4. Kies de Spry-gegevensset in het menu.
5. Als u al tekst of elementen hebt geselecteerd, kunt u deze verpakken of ze vervangen.
200
Opmerking:
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
6. Klik op OK om een herhalingsgebied op de pagina weer te geven.
Alle Spry-gegevensobjecten moeten in de gebieden liggen. Zorg er dus voor dat u een Spry-gebied hebt gemaakt op de
pagina voordat u een herhalingsgebied invoegt.
7. Wanneer u op OK klikt, voegt Dreamweaver een tijdelijke aanduiding voor het gebied op de pagina in met de tekst 'Plaats hier de inhoud
van Spry-gebied'. U kunt deze tekst vervangen door een Spry-gegevensobject, zoals een tabel of een lijst met herhalingen, of door
dynamische gegevens uit het paneel Bindingen (Venster > Bindingen).
In het paneel Bindingen worden ook een aantal ingebouwde Spry-elementen, ds_RowID, ds_CurrentRowID en ds_RowCount,
genoemd. Met behulp van deze elementen kan Spry definiëren in welke rij een gebruiker heeft geklikt, wanneer wordt bepaald hoe
dynamische detailgebieden moeten worden bijgewerkt.
In het paneel Bindingen worden de beschikbare gegevens uit de gegevensset weergegeven.
8. Als u de tekst van de tijdelijke aanduiding wilt vervangen door een Spry-gegevensobject, klikt u op de knop van het desbetreffende Spry-
gegevensobject op het paneel Invoegen.
9. Als u de tekst van de tijdelijke aanduiding wilt vervangen door een of meer dynamische gegevens, gebruikt u een van de volgende
methoden:
Sleep een of meer elementen van het paneel Bindingen over de geselecteerde tekst heen.
Ga naar de codeweergave en voer de code voor een of meer elementen rechtstreeks in. Gebruik de volgende notatie: {naam-
gegevensset::naam-element}, zoals in {ds1::category}. of {dsProducts::desc}. Als u maar één gegevensset in uw
bestand gebruikt, of als u gegevenselementen gebruikt uit dezelfde gegevensset die u voor het gebied hebt gedefinieerd, kunt u de
naam van de gegevensset weglaten en gewoon {category} of {desc} schrijven.
Ongeacht welke methode u gebruikt om de inhoud van het gebied te definiëren, in alle gevallen worden de volgende coderegels aan uw
HTML-code toegevoegd:
<div spry:region="ds1">{name}{category}</div>
<div spry:region="ds2">{ds1::name}{ds1::descheader}</div>
Een lijst met Spry-herhalingen maken
U kunt lijsten met herhalingen toevoegen om uw gegevens weer te geven als een geordende lijst, een niet-geordende lijst (lijst met
opsommingstekens) of een vervolgkeuzelijst.
1. Kies Invoegen > Spry > Lijst met Spry-herhalingen.
U kunt ook op de knop Lijst met Spry-herhalingen klikken in de categorie Spry van het paneel Invoegen.
2. Selecteer de containertag die u wilt gebruiken. UL, OL, DL of SELECT. De overige opties verschillen, afhankelijk van de gekozen container.
Als u SELECT kiest, moet u de volgende velden definiëren:
Kolom weergeven: Dit is wat gebruikers zien wanneer ze de pagina in hun browsers weergeven.
Waarde kolom: dit is de werkelijke waarde die naar de achtergrondserver wordt verstuurd.
U kunt bijvoorbeeld een lijst met staten maken en gebruikers de opties Alabama en Alaska laten zien, terwijl in feite de waarden AL of AK
naar de server worden verstuurd. U kunt de SELECT ook als een navigatiehulpmiddel gebruiken en productnamen als “Adobe
Dreamweaver” en “Adobe Acrobat” aan gebruikers laten zien, terwijl in feite URL's, zoals “support/products/dreamweaver.html” en
“support/products/acrobat.html” naar de server worden verstuurd.
3. Kies de Spry-gegevensset in het menu.
4. Kies de kolommen die u wilt weergeven.
5. Klik op OK om een gebied met een lijst met herhalingen op de pagina weer te geven. In de codeweergave kunt u zien dat HTML-<ul>-,
<ol>-, <dl>- of FORM-select-tags in het bestand zijn ingevoegd.
Als u een gebied met een lijst met herhalingen probeert in te voegen maar nog geen gebied hebt gemaakt, wordt u in Dreamweaver
gevraagd om eerst een gebied toe te voegen voordat u de tabel invoegt. Alle Spry-gegevensobjecten moeten in een gebied zijn opgenomen.
201
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
202
Databaserecords weergeven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over databaserecords
Servergedrag en opmaakelementen
Typografische elementen en pagina-indelingselementen toepassen op dynamische gegevens
Navigeren door de resultaten van databaserecordsets
Een navigatiebalk voor een recordset maken
Aangepaste navigatiebalken voor recordsets
Taken voor het ontwerpen van de navigatiebalk
Gebieden weergeven en verbergen op basis van recordsetresultaten
Meerdere recordsetresultaten weergeven
Een dynamische tabel maken
Recordtellers maken
Vooraf gedefinieerde gegevensindelingen gebruiken
Over databaserecords
Om databaserecords weer te geven, moet informatie worden opgehaald die is opgeslagen in een database of andere inhoudsbron, en moet deze
informatie op een webpagina worden weergegeven. Dreamweaver beschikt over vele methoden om dynamische inhoud weer te geven en over
verschillend, ingebouwd servergedrag waarmee u de presentatie van dynamische inhoud kunt verbeteren zodat gebruikers gemakkelijker door de
informatie die uit een database wordt geretourneerd, kunnen navigeren en deze kunnen doorzoeken.
Databases en andere bronnen van dynamische inhoud bieden u meer kracht en flexibiliteit bij het zoeken, sorteren en bekijken van grote
hoeveelheden informatie. Het gebruik van een database om inhoud voor websites op te slaan, heeft zin wanneer u grote hoeveelheden informatie
moet opslaan en deze informatie vervolgens op een zinvolle manier moet kunnen ophalen en weergeven. Dreamweaver beschikt over diverse
hulpmiddelen en verschillend, ingebouwd gedrag, waarmee u informatie die in een database is opgeslagen, doeltreffend kunt ophalen en
weergeven.
Servergedrag en opmaakelementen
Dreamweaver bevat het volgende servergedrag en de volgende opmaakelementen, waarmee u de weergave van dynamische gegevens kunt
verfraaien:
Formaten Hiermee kunt u verschillende notaties voor getallen, valuta, datum en tijd en percentages toepassen op dynamische tekst.
Als de prijs van een item in een recordset bijvoorbeeld 10,989 is, kunt u de prijs op de pagina weergeven als €10,99 door de Dreamweaver-notatie
“Valuta - 2 decimalen” selecteren. Met deze notatie geeft u een getal weer met twee decimale posities. Als het getal meer dan twee cijfers achter
het decimaalteken heeft, wordt het getal bij deze notatie afgerond op het dichtstbij gelegen decimale getal. Als het getal geen cijfers achter het
decimaalteken heeft, worden een decimaalteken en twee nullen toegevoegd.
Herhalingsgebied Met servergedrag kunt u meerdere items weergeven die een databasequery heeft opgeleverd, en kunt u opgeven hoeveel
records per pagina worden weergegeven.
Recordsetnavigatie Met servergedrag kunt u navigatie-elementen invoegen waarmee gebruikers naar een volgende of vorige set records kunnen
gaan die de recordset heeft opgeleverd. Als u er met het serverobject Herhalingsgebied bijvoorbeeld voor hebt gekozen om 10 records per pagina
weer te geven en de recordset 40 records retourneert, kunt u met 10 records tegelijk door de records navigeren.
Recordsetstatusbalk Met servergedrag kunt u een teller opnemen, waaraan gebruikers kunnen zien waar ze zich in een set records bevinden ten
opzichte van het totale aantal records dat is geretourneerd.
Gebied weergeven Met servergedrag kunt u kiezen of u items op de pagina wilt weergeven of verbergen op basis van de relevantie van de op
dat moment weergegeven records. Als een gebruiker bijvoorbeeld naar de laatste record in een recordset is gegaan, kunt u de koppeling
Volgende verbergen en alleen de koppeling Vorige weergeven.
Typografische elementen en pagina-indelingselementen toepassen op dynamische gegevens
Een krachtige functie van Dreamweaver is de mogelijkheid om dynamische gegevens op een gestructureerde pagina weer te geven en
typografische opmaak toe te passen met HTML en CSS. Als u opmaak op dynamische gegevens in Dreamweaver wilt toepassen, maakt u de
tabellen en tijdelijke aanduidingen met de opmaakgereedschappen van Dreamweaver op voor dynamische gegevens. Wanneer de gegevens
vanuit een gegevensbron worden ingevoegd, nemen deze automatisch de lettertype-, alinea- en tabelopmaak over die u hebt opgegeven.
Navigeren door de resultaten van databaserecordsets
203
Naar boven
Naar boven
Met recordsetnavigatiekoppelingen kunnen gebruikers van de ene record naar de volgende, of van de ene set records naar de volgende gaan. Als
u een pagina bijvoorbeeld hebt ontworpen om vijf records tegelijk weer te geven, kunt u de koppelingen Volgende of Vorige toevoegen waarmee
gebruikers de volgende of vorige vijf records kunnen weergeven.
U kunt vier typen navigatiekoppelingen maken om door een recordset te navigeren: Eerste, Vorige, Volgende en Laatste. Een enkele pagina kan
al deze koppelingen bevatten, op voorwaarde dat ze allemaal voor een enkele recordset werken. U kunt geen koppelingen toevoegen om door
een tweede recordset op dezelfde pagina te navigeren.
Voor recordsetnavigatiekoppelingen zijn de volgende dynamische elementen vereist:
Een recordset om door te navigeren;
Dynamische inhoud op de pagina om de record of records weer te geven;
Tekst of afbeeldingen op de pagina die als klikbare navigatiebalk fungeren;
Een reeks vormen van een servergedrag Verplaatsen naar record om door de recordset te navigeren.
U kunt de laatste twee elementen toevoegen met het serverobject Recordnavigatiebalk, of u kunt ze afzonderlijk toevoegen met de
ontwerpgereedschappen en het paneel Servergedrag.
Een navigatiebalk voor een recordset maken
Met het servergedrag Navigatiebalk recordset kunt u in een enkele bewerking een navigatiebalk voor een recordset maken. Het serverobject voegt
de volgende bouwstenen aan de pagina toe:
Een HTML-tabel met tekst- of afbeeldingskoppelingen;
Een reeks vormen van servergedrag Verplaatsen naar;
Een reeks vormen van servergedrag Gebied weergeven.
De tekstversie van de navigatiebalk voor de recordset ziet er als volgt uit:
De afbeeldingsversie van de navigatiebalk voor de recordset ziet er als volgt uit:
Voordat u de navigatiebalk op de pagina plaatst, moet u controleren of de pagina een recordset bevat waar u doorheen kunt navigeren en
een pagina-indeling heeft waarin de records kunnen worden weergegeven.
Wanneer u de navigatiebalk op de pagina hebt geplaatst, kunt u de ontwerpgereedschappen gebruiken om de balk aan uw eigen smaak aan
te passen. U kunt ook het servergedrag Verplaatsen naar en Gebied weergeven bewerken door er in het paneel Servergedrag op te
dubbelklikken.
In Dreamweaver wordt een tabel gemaakt die tekst- of afbeeldingskoppelingen bevatten waarmee de gebruiker door de geselecteerde
recordset kan navigeren wanneer erop wordt geklikt. Wanneer de eerste record in de recordset wordt weergegeven, zijn de koppelingen of
afbeeldingen Eerste en Vorige verborgen. Wanneer de laatste record in de recordset wordt weergegeven, zijn de koppelingen of
afbeeldingen Volgende en Laatste verborgen.
U kunt de indeling van de navigatiebalk aanpassen met de ontwerpgereedschappen en het paneel Servergedrag.
1. In de ontwerpweergave plaatst u de invoegpositie op de plaats op de pagina waar u de navigatiebalk wilt weergeven.
2. Geef het dialoogvenster Navigatiebalk recordset weer (Invoegen > Gegevensobjecten > Navigatiebalk recordset).
3. Selecteer de recordset waardoor u wilt navigeren, in het pop-upmenu Recordset.
4. Selecteer in de sectie Weergeven met, de notatie waarin u de navigatiekoppelingen op de pagina wilt weergeven, en klik op OK.
Tekst Hiermee plaatst u tekstkoppelingen op de pagina.
Afbeeldingen Hiermee neemt u grafische afbeeldingen als koppelingen op. In Dreamweaver worden eigen afbeeldingsbestanden gebruikt.
Nadat u de balk op de pagina hebt ingevoegd, kunt u deze afbeeldingen vervangen door uw eigen afbeeldingsbestanden.
Aangepaste navigatiebalken voor recordsets
U kunt uw eigen navigatiebalk voor een recordset maken die een complexere indeling en complexere opmaakstijlen heeft dan de eenvoudige
tabel die met het serverobject Navigatiebalk recordset wordt gemaakt.
U moet de volgende handelingen verrichten als u uw eigen navigatiebalk voor een recordset wilt maken:
Navigatiekoppelingen maken in tekst of afbeeldingen;
204
Naar boven
Naar boven
De koppelingen in de ontwerpweergave op de pagina plaatsen;
Afzonderlijk servergedrag aan elke navigatiekoppeling toewijzen;
In deze sectie wordt beschreven hoe u afzonderlijk servergedrag aan de navigatiekoppelingen kunt toekennen.
Servergedrag maken en aan een navigatiekoppeling toekennen.
1. Selecteer in de ontwerpweergave de tekenreeks of afbeelding op de pagina die u als recordnavigatiekoppeling wilt gebruiken.
2. Open het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag) en klik op de plusknop (+).
3. Selecteer Recordset pagineren in het pop-upmenu en selecteer vervolgens een voor die koppeling geschikt servergedrag in de lijst met
vormen van servergedrag.
Als de recordset een groot aantal records bevat, duurt de uitvoering van het servergedrag Verplaatsen naar laatste record soms erg lang
wanneer de gebruiker op de koppeling klikt.
4. Selecteer in het pop-upmenu Recordset de recordset die de records bevat, en klik op OK.
Het servergedrag wordt aan de navigatiekoppeling toegekend.
De opties van het dialoogvenster Verplaatsen naar (servergedrag) instellen
Voeg koppelingen toe waarmee de gebruiker door records in een recordset kan navigeren.
1. Als u niets op de pagina hebt geselecteerd, selecteert u een koppeling in het pop-upmenu.
2. Selecteer de recordset die de records bevat waar u doorheen wilt bladeren, en klik op OK.
Opmerking: Als de recordset een groot aantal records bevat, duurt de uitvoering van het servergedrag Verplaatsen naar laatste record
soms erg lang wanneer de gebruiker op de koppeling klikt.
Taken voor het ontwerpen van de navigatiebalk
Wanneer u een aangepaste navigatiebalk wilt maken, maakt u eerst de visuele representatie met de paginaontwerpgereedschappen van
Dreamweaver. U hoeft geen koppeling voor de tekenreeks of afbeelding te maken. Dat doet Dreamweaver voor u.
De pagina waarvoor u de navigatiebalk maakt, moet een recordset bevatten waar u doorheen wilt navigeren. Een eenvoudige navigatiebalk voor
een recordset kan er als volgt uitzien, met koppelingsknoppen die van afbeeldingen zijn gemaakt, of andere elementen:
Wanneer u een recordset aan een pagina hebt toegevoegd en een navigatiebalk hebt gemaakt, moet u afzonderlijke vormen van servergedrag op
elk navigatie-element toepassen. Een doorsnee navigatiebalk voor een recordset bevat bijvoorbeeld voorstellingen van de volgende koppelingen
die op het juiste gedrag zijn afgestemd:
Navigatiekoppeling Servergedrag
Ga naar eerste pagina Verplaatsen naar eerste pagina
Ga naar vorige pagina Verplaatsen naar vorige pagina
Ga naar volgende pagina Verplaatsen naar volgende pagina
Ga naar laatste pagina Verplaatsen naar laatste pagina
Gebieden weergeven en verbergen op basis van recordsetresultaten
U kunt ook opgeven dat een gebied moet worden weergegeven of verborgen op basis van het vraag of de recordset leeg is. Als een recordset
leeg is (er zijn bijvoorbeeld geen records gevonden die aan de query voldoen), kunt u een bericht geven waarin de gebruiker wordt meegedeeld
dat de query geen records heeft opgeleverd. Dit is met name handig wanneer u zoekpagina's maakt die samenhangen met zoektermen die de
gebruiker invoert, en op basis waarvan query's worden uitgevoerd. U zou ook een foutbericht kunnen weergeven als er problemen zijn met de
databaseverbinding, of als een gebruikersnaam en wachtwoord niet door de server worden herkend.
Het servergedrag voor Gebied weergeven is:
Weergeven indien lege recordset
Weergeven indien niet lege recordset
Weergeven indien eerste pagina
Weergeven indien niet eerste pagina
205
Naar boven
Naar boven
Weergeven indien laatste pagina
Weergeven indien niet laatste pagina
1. Selecteer in de ontwerpweergave het gebied op de pagina dat u wilt weergeven of verbergen.
2. Klik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de plusknop (+).
3. Selecteer Gebied weergeven in het pop-upmenu, selecteer een van de vormen van servergedrag en klik op OK.
Meerdere recordsetresultaten weergeven
Met het servergedrag Herhalingsgebied kunt u meerdere records uit een recordset op een pagina weergeven. Elke selectie van dynamische
gegevens kan worden omgezet in een herhalingsgebied. De meestvoorkomende gebieden zijn echter een tabel, tabelrij of een reeks tabelrijen.
1. Selecteer in de ontwerpweergave een gebied dat dynamische inhoud bevat.
De selectie kan van alles zijn, een tabel, een tabelrij en zelfs een alinea tekst.
Als u heel exact een gebied op de pagina wilt selecteren, gebruikt u de tagkiezer in de linkerhoek van het documentvenster. Als de regio
bijvoorbeeld een tabelrij is, klikt u in de rij op de pagina en klikt u op de tag <tr> uiterst rechts in de tagkiezer om de tabelrij te selecteren.
2. Kies Venster > Servergedrag om het paneel Servergedrag weer te geven.
3. Klik op de plusknop (+) en selecteer Herhalingsgebied.
4. Selecteer de naam van de gewenste recordset in het pop-upmenu.
5. Selecteer het aantal records dat u per pagina wilt weergeven, en klik op OK.
In het documentvenster verschijnt een dunne grijze omtrek met tab rond het herhalingsgebied.
Herhalingsgebieden wijzigen in de eigenschappencontrole
U kunt het geselecteerde herhalingsgebied veranderen door een van de volgende opties te wijzigen:
De naam van het herhalingsgebied.
De recordset die de records voor het herhalingsgebied verschaft;
Het aantal records dat wordt weergegeven.
Wanneer u een nieuwe optie selecteert, wordt de pagina in Dreamweaver bijgewerkt.
PHP-recordsets opnieuw gebruiken
Raadpleeg voor zelfstudie over het opnieuw gebruiken van PHP-recordsets How Do I Reuse a PHP Recordset in More Than One Repeat Region?
(Hoe gebruik ik een PHP-recordset in meer dan één herhalingsgebied)
Een dynamische tabel maken
In het volgende voorbeeld wordt geïllustreerd hoe het servergedrag Herhalingsgebied wordt toegepast op een tabelrij, en wordt opgegeven dat per
pagina negen records worden weergegeven. De rij zelf geeft vier verschillende records weer: plaats, staat, adres en postcode.
206
Naar boven
Als u een tabel wilt maken zoals de tabel uit het vorige voorbeeld, moet u een tabel maken die dynamische inhoud bevat, en het servergedrag
Herhalingsgebied toepassen op de tabelrij die de dynamische inhoud bevat. Wanneer de pagina door de toepassingsserver wordt bewerkt, wordt
de rij net zo vaak herhaald als in het serverobject Herhalingsgebied is opgegeven, met telkens een andere record in elke nieuwe rij.
1. Voer een van de volgende handelingen uit om een dynamische tabel in te voegen:
Kies Invoegen > Gegevensobjecten > Dynamische gegevens > Dynamische tabel om het dialoogvenster Dynamische tabel weer te
geven.
Ga naar de categorie Gegevens van het paneel Invoegen, klik op de knop Dynamische gegevens en selecteer het pictogram
Dynamische tabel uit het pop-upmenu.
2. Selecteer de recordset in het pop-upmenu Recordset.
3. Selecteer het aantal records dat u per pagina wilt weergeven.
4. (Optioneel) Voer waarden in voor de tabelrand, celopvulling en celruimte.
De waarden die u voor tabelranden, celopvulling en celruimte invoert, worden in het dialoogvenster Dynamische tabel opgeslagen.
Opmerking: Als u aan een project werkt waarvoor diverse dynamische tabellen met eenzelfde opmaak nodig zijn, voert u de waarden voor
de tabelindeling in, wat de ontwikkeling van de pagina verder vereenvoudigt. U kunt deze waarden na het invoegen van de tabel bijstellen
met de eigenschappencontrole van de tabel.
5. Klik op OK.
Een tabel en tijdelijke aanduidingen voor de dynamische inhoud die in de bijbehorende recordset is gedefinieerd, worden op de pagina
ingevoegd.
In dit voorbeeld bevat de recordset vier kolommen: AUTHORID, FIRSTNAME, LASTNAME, en BIO. De veldnamenrij van de tabel wordt
gevuld met de namen van elke kolom. U kunt de koppen bewerken met beschrijvende tekst of ze vervangen door een representatieve
afbeelding.
Recordtellers maken
Recordtellers geven gebruikers een referentiepunt tijdens het navigeren door een reeks records. Gewoonlijk geven recordtellers het totaal aantal
geretourneerde records weer, evenals de records die op dat moment worden weergegeven. Als een recordset bijvoorbeeld 40 records retourneert
en er 8 records per pagina worden weergegeven, geeft de recordteller op de eerste pagina bijvoorbeeld “Records 1-8 van 40 worden
weergegeven” aan.
Voordat u een recordteller voor een pagina kunt maken, moet u een recordset voor de pagina maken, evenals een geschikte pagina-indeling die
de dynamische inhoud bevat, en een navigatiebalk voor de recordset.
Eenvoudige recordtellers maken
Recordtellers vertellen gebruikers waar ze zich in een gegeven set records bevinden ten opzichte van het totale aantal geretourneerde records.
Daarom vormen recordtellers een nuttig gedrag dat de bruikbaarheid van een webpagina aanzienlijk verbetert.
U maakt een eenvoudige recordteller met het serverobject Navigatiestatus recordset. Dit serverobject maakt een tekstvermelding op de pagina die
de huidige recordstatus weergeeft. U kunt de recordteller aanpassen met de paginaontwerpgereedschappen van Dreamweaver.
1. Plaats de invoegpositie op de positie waar u de recordteller wilt invoegen.
2. Kies Invoegen > Gegevensobjecten > Telling records weergeven > Navigatiestatus recordset, selecteer de recordset in het pop-upmenu
Recordset en klik op OK .
Het serverobject Navigatiestatus recordset voegt een tekstrecordteller in die eruitziet als in het volgende voorbeeld:
Wanneer u de teller in Live View bekijkt, ziet deze eruit als in het volgende voorbeeld:
De recordteller bouwen en aan de pagina toevoegen
Selecteer in het statusvenster Recordsetnavigatiestatus de bij te houden recordset en klik op OK.
207
Naar boven
Aangepaste recordtellers maken
U gebruikt afzonderlijke vormen van gedrag voor het tellen van records om aangepaste recordtellers te maken. Door een aangepaste recordteller
te maken, kunt u een recordteller maken die meer is dan de eenvoudige, enkele rijtabel die met het serverobject Navigatiestatus recordset wordt
ingevoegd. U kunt de ontwerpelementen op diverse creatieve manieren ordenen en een geschikt servergedrag op elk element toepassen.
De verschillende vormen van servergedrag voor het tellen van records zijn:
Nummer beginrecord weergeven
Nummer eindrecord weergeven
Totaal aantal records weergeven
Voordat u een aangepaste recordteller voor een pagina kunt maken, moet u eerst een recordset voor de pagina maken, evenals een geschikte
pagina-indeling die de dynamische inhoud bevat, en een navigatiebalk voor de recordset.
In dit voorbeeld wordt een recordteller gemaakt die lijkt op het voorbeeld in “Eenvoudige recordtellers”. In dit voorbeeld stelt het schreefloos
lettertype de tijdelijke aanduiding voor van het aantal records die op de pagina wordt ingevoegd. De recordteller in dit voorbeeld ziet er als volgt
uit:
Records StartRow tot en met EndRow van RecordSet.RecordCount weergeven.
1. Voer in de ontwerpweergave de tekst van de teller op de pagina in. U mag de tekst geheel zelf kiezen, bijvoorbeeld:
Displaying records thru of .
2. Plaats de invoegpositie aan het einde van de tekenreeks.
3. Open het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag).
4. Klik op de plusknop (+) in de linkerbovenhoek en klik op Telling records weergeven. Selecteer Totaal aantal records weergeven in dit
vervolgmenu. Het gedrag Totaal aantal records weergeven wordt op de pagina ingevoegd, en de tijdelijke aanduiding wordt op de plaats van
de invoegpositie ingevoegd. De tekenreeks ziet er nu als volgt uit:
Displaying records thru of {Recordset1.RecordCount}.
5. Plaats de invoegpositie na het woord records en selecteer de waarde voor Nummer beginrecord weergeven via Servergedrag > plusknop
(+) > deelvenster Telling records. De tekenreeks ziet er nu als volgt uit:
Displaying records {StartRow_Recordset1} thru of {Recordset1.RecordCount}.
6. Plaats de invoegpositie nu tussen de woorden thru en of en selecteer de waarde voor Nummer beginrecord weergeven via Servergedrag >
plusknop (+) > deelvenster Telling records. De tekenreeks ziet er nu als volgt uit:
Displaying records {StartRow_Recordset1} thru {EndRow_Recordset1} of{Recordset1.RecordCount}.
7. Controleer of de teller correct werkt door de pagina weer te geven in Live View. De teller moet eruitzien als in het volgende voorbeeld:
Displaying records 1 thru 8 of 40.
Als de resultatenpagina een navigatiekoppeling bevat om naar de volgende set records te gaan, wordt de recordteller als volgt bijgewerkt
wanneer u op de koppeling klikt:
Showing records 9 thru 16 of 40.
Vooraf gedefinieerde gegevensindelingen gebruiken
Dreamweaver bevat diverse vooraf gedefinieerde gegevensformaten (gegevensindelingen of -notaties) die u op dynamische gegevenselementen
kunt toepassen. De gegevensformaatstijlen omvatten notaties voor de datum en tijd, valuta, getallen en percentages.
Gegevensformaten toepassen op dynamische inhoud
1. Selecteer de tijdelijke aanduiding voor dynamische inhoud in venster Document.
2. Kies Venster > Bindingen om het paneel Bindingen weer te geven.
3. Klik op de vervolgkeuzepijl in de kolom Formaat.
Als de vervolgkeuzepijl niet zichtbaar is, vouwt u het paneel uit.
4. Selecteer in het pop-upmenu Formaat de gewenste categorie met gegevensformaten.
Zorg ervoor dat het gegevensformaat geschikt is voor het type gegevens dat u opmaakt. De notatie Valuta werkt bijvoorbeeld alleen als de
dynamische gegevens uit numerieke gegevens bestaan. U kunt slechts één notatie op dezelfde gegevens toepassen.
5. Bekijk de pagina in Live View om te controleer of de notatie correct is toegepast.
208
Een gegevensformaat aanpassen
1. Open een pagina met dynamische gegevens in de ontwerpweergave.
2. Selecteer de dynamische gegevens waarvan u de notatie wilt aanpassen.
Het gebonden gegevensitem waarvan u de dynamische tekst hebt geselecteerd, wordt gemarkeerd in het paneel Bindingen (Venster >
Bindingen). Het paneel geeft twee kolommen weer voor het geselecteerde item: Binding en Formaat. Als de kolom Formaat niet zichtbaar is,
verbreedt u het paneel Bindingen om het te tonen.
3. Klik in het paneel Bindingen op de vervolgkeuzepijl in de kolom Formaat om het pop-upmenu met beschikbare gegevensnotaties uit te
vouwen.
Als de vervolgkeuzepijl niet zichtbaar is, verbreedt u het paneel Bindingen verder.
4. Selecteer Lijst met formaten bewerken in het pop-upmenu.
5. Vul het dialoogvenster in en klik op OK.
a. Selecteer de notatie in de lijst en klik op Bewerken.
b. Verander de volgende parameters in het dialoogvensters Valuta, Getal of Percentage en klik op OK.
Het aantal cijfers dat achter het decimaalteken moet worden weergegeven;
Of een voorloopnul vóór breuken moet worden geplaatst;
Of negatieve waarden tussen haakjes of met een minteken ervoor moeten worden weergegeven;
Of cijfers gegroepeerd moeten worden.
c. Als u een gegevensformaat wilt verwijderen, klikt u eerst op de notatie in de lijst en vervolgens op de minknop (-).
Een gegevensformaat maken (alleen ASP)
1. Open een pagina met dynamische gegevens in de ontwerpweergave.
2. Selecteer de dynamische gegevens waarvoor u een aangepaste notatie wilt maken.
3. Kies Venster > Bindingen om het paneel Bindingen weer te geven en klik in de kolom Formaat op de vervolgkeuzepijl. Als de
vervolgkeuzepijl niet zichtbaar is, vouwt u het paneel uit.
4. Selecteer Lijst met formaten bewerken in het pop-upmenu.
5. Klik op de plusknop (+) en selecteer een formaattype.
6. Definieer de notatie en klik op OK.
7. Voer een naam voor de nieuwe notatie in de kolom Naam in en klik op OK.
Opmerking: Hoewel Dreamweaver alleen ondersteuning biedt voor het maken van gegevensindelingen voor ASP-pagina's, kunnen
ColdFusion- en PHP-gebruikers ook indelingen downloaden die andere ontwikkelaars hebben gemaakt, en serverindelingen maken en deze
posten naar de Dreamweaver-Exchange. Zie Dreamweaver uitbreiden (Help > Dreamweaver uitbreiden > Serverindelingen) voor meer
informatie over de API voor serverindelingen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
209
Mediaquery's maken
Naar boven
U kunt mediaquery's gebruiken om CSS-bestanden op te geven op basis van de gerapporteerde kenmerken van een apparaat (responsief
ontwerp). De browser op het apparaat controleert de mediaquery en gebruikt het bijbehorende CSS-bestand om de webpagina weer te geven.
In het volgende voorbeeld geeft de mediaquery het bestand phone.css op voor apparaten met een breedte van 300-320 pixels.
<link href="css/orig/phone.css" rel="stylesheet" type="text/css" media="all and (min-width: 300px) and (max-
width: 320px)">
Raadpleeg het artikel van Don Booth in Adobe Developer Center op www.adobe.com/go/learn_dw_medquery_don_nl voor een uitgebreide
inleiding op mediaquery's.
Zie www.w3.org/TR/css3-mediaqueries/ voor meer informatie over mediaquery's van de W3C.
Een mediaquery maken
Een bestaand mediaquerybestand gebruiken
Een ander bestand met mediaquery's voor de hele site selecteren
Webpagina's weergeven op basis van mediaquery's
Zie ook:
Responsief ontwerp met dynamische rasterlay-outs
Een mediaquery maken
In Dreamweaver kunt u een mediaquerybestand voor de hele site of een documentspecifieke mediaquery maken.
Mediaquerybestand voor de hele site
Hiermee geeft u de weergave-instellingen op voor alle pagina's in uw site die het bestand bevatten.
Het mediaquerybestand voor de hele site is de centrale opslagplaats voor alle mediaquery's in uw site. Nadat u dit bestand hebt gemaakt, moet u
een koppeling naar dit bestand maken vanaf de pagina's in uw site die de mediaquery's in het bestand moeten gebruiken voor de weergave.
Documentspecifieke mediaquery
De mediaquery wordt rechtstreeks ingevoegd in het document en de pagina wordt weergegeven op basis van de ingevoegde mediaquery.
1. Maak een webpagina.
2. Selecteer Wijzigen > Mediaquery's.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Bestand met mediaquery's voor de hele site als u een bestand met mediaquery's voor de hele site wilt maken.
Selecteer Dit document om een documentspecifieke mediaquery te maken.
4. Ga als volgt te werk voor een mediaquerybestand voor de hele site:
a. Klik op Opgeven.
b. Selecteer Nieuw bestand maken.
c. Geef een naam voor het bestand op en klik op OK.
5. Het is mogelijk dat sommige apparaten niet de werkelijke apparaatbreedte doorgeven. Controleer of de optie Doorgeven van werkelijke
breedte door apparaten forceren is ingeschakeld om ervoor te zorgen dat apparaten de werkelijke breedte doorgeven.
Schakel deze optie in om de volgende code in te voegen in uw bestand.
<meta name="viewport" content="width=device-width">
6. Voer een van de volgende handelingen uit:
210
Beschrijving
Minimumbreedte en Maximumbreedte
Opmerking:
CSS-bestand
Naar boven
Naar boven
Klik op '+' om de eigenschappen voor het mediaquerybestand te definiëren.
Klik op Standaardvoorinstellingen als u wilt beginnen met de standaardwaarden.
7. Selecteer rijen in de tabel en gebruik de opties bij Eigenschappen om de eigenschappen van de rijen te bewerken.
De beschrijving van het apparaat waarvoor het CSS-bestand moet worden gebruikt. Bijvoorbeeld telefoon, televisie, tablet
enzovoort.
Het CSS-bestand wordt gebruikt voor apparaten waarvan de gerapporteerde breedte binnen de
opgegeven waarden valt.
Laat Minimumbreedte of Maximumbreedte leeg als u niet een specifiek bereik voor een apparaat wilt instellen. Het is
bijvoorbeeld gebruikelijk om Minimumbreedte leeg te laten als u het bestand gaat gebruiken voor telefoons, die een breedte van 320 pixels
of minder hebben.
Selecteer Bestaand bestand gebruiken en blader naar het CSS-bestand voor het apparaat.
Selecteer Nieuw bestand maken als u een CSS-bestand wilt opgeven dat u nog moet maken. Voer de naam van het CSS-bestand in. Het
bestand wordt gemaakt als u op OK klikt.
8. Klik op OK.
9. Er wordt een nieuw bestand gemaakt voor het mediaquerybestand voor de hele site. Sla het bestand op.
Mediaquery voor de hele site: zorg dat u voor alle bestaande pagina's het mediaquerybestand opneemt binnen de tag <head>.
Voorbeeld van een koppeling naar een mediaquery, waarbij mediaquery_adobedotcom.css het mediaquerybestand voor de hele is voor de site
www.adobe.com/nl:
<link href="mediaquery_adobedotcom.css" rel="stylesheet" type="text/css">
Een bestaand mediaquerybestand gebruiken
1. Maak een webpagina of open een bestaande webpagina.
2. Selecteer Wijzigen > Mediaquery's.
3. Selecteer Bestand met mediaquery's voor de hele site.
4. Klik op Opgeven.
5. Selecteer Bestaand bestand gebruiken als u al een CSS-bestand met de mediaquery hebt gemaakt.
6. Klik op het bladerpictogram om naar het bestand te bladeren en dit op te geven. Klik op OK.
7. Selecteer Bestand met mediaquery's voor de hele site.
8. Controleer of de optie Doorgeven van werkelijke breedte door apparaten forceren is ingeschakeld om ervoor te zorgen dat apparaten de
werkelijke breedte doorgeven. Schakel deze optie in om de volgende code in te voegen in uw bestand.
<meta name="viewport" content="width=device-width">
9. Klik op OK.
Een ander bestand met mediaquery's voor de hele site selecteren
Gebruik deze procedure om het bestand met mediaquery's voor de hele site te wijzigen dat u hebt ingesteld in het dialoogvenster Mediaquery's.
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Selecteer uw site in het dialoogventer Sites beheren.
3. Klik op Bewerken. Het dialoogvenster Site-instelling wordt weergegeven.
4. Selecteer Lokale informatie bij Geavanceerde instellingen in het linkerdeelvenster.
211
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking:
Naar boven
5. Klik op Bladeren bij Mediaquerybestand voor de hele site om het CSS-bestand voor mediaquery's te selecteren.
als u het mediaquerybestand voor de hele site wijzigt, heeft dit geen invloed op documenten die zijn gekoppeld aan een ander
of eerder mediaquerybestand voor de hele site.
6. Klik op Opslaan.
Webpagina's weergeven op basis van mediaquery's
De afmetingen die zijn opgegeven in een mediaquery, worden weergegeven bij de opties voor knop- en venstergrootte van Meerdere schermen.
Als u een afmeting in het menu kiest, worden de volgende wijzigingen doorgevoerd:
De weergavegrootte wordt ingesteld op de opgegeven afmetingen. De grootte van het documentframe blijft ongewijzigd.
Het CSS-bestand dat is opgegeven in de mediaquery, wordt gebruikt om de pagina weer te geven.
212
Kleuren
Naar boven
Naar boven
Webveilige kleuren
De kleurkiezer gebruiken
Webveilige kleuren
In HTML worden kleuren uitgedrukt als hexadecimale waarden (bijvoorbeeld #FF0000) of als kleurnamen (rood). Een webveilige kleur is een kleur
die er in Safari en Microsoft Internet Explorer hetzelfde uitziet, zowel op Windows- als Macintosh-systemen in de 256-kleurenmodus. In het
algemeen geldt dat er 216 gemeenschappelijke kleuren zijn en dat elke hexadecimale waarde waarin de paren 00, 33, 66, 99, CC of FF worden
gecombineerd (dit zijn de RGB-waarden 1, 51, 102, 153, 204 en 255), een webveilige kleur vertegenwoordigt.
Tijdens tests blijkt echter dat er maar 212 webveilige kleuren zijn in plaats van de totale 216, omdat in Internet Explorer op Windows de kleuren
#0033FF (0,51,255), #3300FF (51,0,255), #00FF33 (0,255,51) en #33FF00 (51,255,0) niet op de juiste manier worden weergegeven.
In de tijd van de eerste webbrowsers konden de meeste computers maar 256 kleuren (8-bits per kanaal [bpk]) weergeven. Tegenwoordig kunnen
op de meeste computers duizenden of miljoenen kleuren worden weergegeven (16- en 32-bpk). Als u uw site ontwikkelt voor gebruikers met
moderne computersystemen, is het dus niet minder noodzakelijk om het browserveilige palet te gebruiken.
Een reden om het webveilige kleurenpalet nog wel te gebruiken is als u een site ontwikkelt voor alternatieve webapparaten, zoals de displays van
PDA's en mobiele telefoons. Veel van deze apparaten hebben zwart-wit displays (1-bpk) of 256-kleurendisplays (8-bpk).
De paletten Kleurkubussen (standaard) en Continue toon) in Dreamweaver gebruiken en webveilige palet met 216 kleuren. Als u een kleur
selecteert uit deze paletten, wordt de hexadecimale waarde van de kleur weergegeven.
Als u een kleur wilt selecteren die buiten het webveilige bereik valt, opent u de systeemkleurenkiezer door op de knop met het kleurenwiel in de
rechterbovenhoek van de Dreamweaver-kleurenkiezer te klikken. De systeemkleurenkiezer is niet beperkt tot webveilige kleuren.
UNIX-versies van browsers gebruiken een ander kleurenpalet dan de Windows- en Macintosh-versies. Als u exclusief voor UNIX-browsers
ontwikkelt (of als uw doelgroep bestaat uit Windows- of Macintosh-gebruikers met 24-bpk beeldschermen en UNIX-gebruikers met 8-bpk
beeldschermen), kunt u overwegen hexadecimale waarden te gebruiken waarin de paren 00, 40, 80, BF of FF worden gecombineerd. Dit levert
webveilige kleuren op voor SunOS.
De kleurkiezer gebruiken
In Dreamweaver bevatten veel dialoogvensters, evenals de eigenschappencontrole voor veel pagina-elementen, een kleurvak waarmee een
kleurkiezer wordt geopend. Gebruik de kleurkiezer om een kleur te selecteren voor een pagina-element. U kunt ook de standaardtekstkleur voor
uw pagina-elementen instellen.
1. Klik op een kleurvak in een dialoogvenster of in de eigenschappencontrole.
De kleurkiezer wordt weergegeven.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Gebruik het pipet om een kleurstaal te selecteren uit het palet. Alle kleuren in de paletten Kleurkubussen (standaard) en Continue toon
zijn webveilig; de andere paletten zijn dat niet.
Gebruik het pipet om een kleur op te pikken van een plek op het scherm, zelfs buiten de Dreamweaver-vensters. Als u een kleur wilt
oppikken van het bureaublad of een andere toepassing, houdt u de muisknop ingedrukt (hierdoor houdt het pipet zijn focus) en
selecteert u een kleur buiten Dreamweaver. Als u op het bureaublad of een andere toepassing klikt, pikt Dreamweaver de kleur op van
de plaats waar u hebt geklikt. Als u echter naar een andere toepassing schakelt, moet u op een Dreamweaver-venster klikken om te
blijven werken in Dreamweaver.
Als u de kleurselectie wilt uitbreiden, gebruikt u het pop-upmenu in de rechterbovenhoek van de kleurkiezer. U kunt Kleurkubussen,
Continue toon, Windows OS, Mac OS en Grijswaarde selecteren.
Opmerking: De paletten Kleurkubussen en Continue toon zijn webveilig en Windows OS, Mac OS en Grijswaarde zijn dat niet.
Als u de huidige kleur wilt wissen zonder een andere kleur te kiezen, klikt u op de knop Standaardkleur .
Als u de systeemkleurkiezer wilt openen, klikt u op de knop Kleurenwiel .
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
213
214
Over het Spry-framework
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking: In Dreamweaver CC en hoger zijn Spry-widgets vervangen door jQuery-widgets. U kunt de bestaande Spry-widgets op uw pagina
nog steeds wijzigen, maar u kunt geen nieuwe Spry-widgets toevoegen.
Het Spry-framework is een JavaScript-bibliotheek met behulp waarvan webontwerpers webpagina's kunnen bouwen die de bezoekers een
prettiger ervaring geven. Met Spry kunt u HTML, CSS en een minimale hoeveelheid JavaScript gebruiken om XML-gegevens op te nemen in uw
HTML-documenten. U kunt widgets maken, zoals accordeons en menubalken, en diverse effecten toevoegen aan allerhande pagina-elementen.
Het Spry-framework is zo ontworpen dat opmaak eenvoudig en makkelijk is te gebruiken door mensen die een basiskennis hebben van HTML,
CSS en JavaScript.
Het Spry-framework is voornamelijk bedoeld voor professionele webontwerpers of voor geavanceerde amateurs. Het is niet bedoeld als een
volwaardig webtoepassingsframework voor webontwikkeling op ondernemingsniveau (hoewel het wel samen met andere pagina's op
ondernemingsniveau kan worden gebruikt).
Ga voor meer informatie over het Spry-framework naar www.adobe.com/go/learn_dw_spryframework_nl.
Adobe raadt ook het volgende aan:
Spry-ontwikkelaarshandleiding
215
CSS
Pagina's in Dreamweaver ontwerpen met CSS3
Janine Warner (24 februari 2011)
zelfstudie
Dreamweaver CS5: CSS-controlefunctie
Geoff Blake (23 april 2010)
videozelfstudie
216
CSS-stijlpagina's bijwerken op een Contribute-site
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking: In Dreamweaver CC en hoger is het deelvenster CSS-stijlen vervangen door CSS ontwerpen. Zie CSS ontwerpen voor meer
informatie.
Gebruikers van Adobe Contribute kunnen geen wijzigingen aanbrengen in een CSS-stijlblad. Gebruik Dreamweaver om een stijlpagina voor een
Contribute-site te wijzigen.
1. Bewerk de stijlpagina met behulp van de hulpprogramma's van Dreamweaver voor het bewerken van stijlpagina's.
2. Vertel alle gebruikers van Contribute die aan de site werken, om pagina's te publiceren die deze stijlpagina gebruiken en om deze pagina's
vervolgens opnieuw te bewerken om de nieuwe stijlpagina te bekijken.
U dient de volgende belangrijke factoren in acht te nemen wanneer u stijlpagina's voor een Contribute-site bijwerkt:
Als u wijzigingen aanbrengt in een stijlpagina terwijl een gebruiker van Contribute een pagina bijwerkt die deze stijlpagina gebruikt, kan de
gebruiker de wijzigingen aan de stijlpagina pas bekijken wanneer de pagina wordt gepubliceerd.
Als u een stijl verwijdert uit een stijlpagina, wordt de naam van de stijl name niet verwijderd uit de pagina's die deze stijlpagina gebruiken,
maar aangezien deze stijl niet langer bestaat, wordt deze niet meer weergegeven op de manier die een gebruiker van Contribute mogelijk
verwacht. Als een gebruiker dan ook zegt dat er niets gebeurt wanneer een bepaalde stijl wordt toegepast, wordt het probleem mogelijk
veroorzaakt doordat de stijl is verwijderd uit de stijlpagina.
217
CSS-eigenschappen instellen
Naar boven
Font-family
Font-size
Font-style
Line-height
Text-decoration
Font-weight
Font-variant
Text-transform
Kleur
In Dreamweaver CC en hoger is het deelvenster CSS-stijlen vervangen door CSS ontwerpen. Zie CSS ontwerpen voor meer informatie.
U kunt eigenschappen definiëren voor CSS-regels zoals lettertype voor tekst, achtergrondafbeelding en -kleur, spatiërings- en lay-
outeigenschappen, alsmede het uiterlijk van lijstelementen. Maak eerst een nieuwe regel en stel vervolgens een of meer van de volgende
eigenschappen in.
Eigenschappen van CSS-typen definiëren
Eigenschappen voor CSS-stijlachtergronden definiëren
Eigenschappen voor CSS-stijlblokken definiëren
Eigenschappen voor CSS-stijlvakken definiëren
Eigenschappen voor CSS-stijlranden definiëren
Eigenschappen voor CSS-stijllijsten definiëren
Eigenschappen voor CSS-stijlpositionering definiëren
Eigenschappen voor CSS-stijlextensies definiëren
Eigenschappen van CSS-typen definiëren
U gebruikt de categorie Type in het dialoogvenster Definitie van CSS-regel om de basisinstellingen voor lettertype en type voor een CSS-stijl te
definiëren.
1. Open het deelvenster CSS-stijlen (Shift + F11), als dat nog niet geopend is.
2. Dubbelklik op een bestaande regel of eigenschap in het bovenste deelvenster van het deelvenster CSS-stijlen.
3. Selecteer Type in het dialoogvenster Definitie van CSS-regel en stel vervolgens de stijleigenschappen in.
Laat een van de volgende eigenschappen leeg als deze niet belangrijk zijn voor de stijl:
Hiermee stelt u de lettertypefamilie (of een reeks families) in voor de stijl. Browsers geven tekst weer in het eerste lettertype in
de reeks, dat op het systeem van de gebruiker is geïnstalleerd. Vermeld voor de compatibiliteit met Internet Explorer eerst een Windows-
lettertype. Het kenmerk Font wordt door beide browsers ondersteund.
Hiermee definieert u de grootte van de tekst. U kunt een specifieke grootte kiezen door het aantal en de meeteenheid te
selecteren, maar u kunt ook een relatieve grootte kiezen. Pixels werken goed om te verhinderen dat browsers uw tekst vervormen. Het
kenmerk Size wordt door beide browsers ondersteund.
Hiermee geeft u als lettertypestijl Normal, Italic of Oblique op. De standaardinstelling is Normal. Het kenmerk Style wordt door
beide browsers ondersteund.
Hiermee stelt u de hoogte van de regel in, waarop de tekst wordt geplaatst. Van oudsher wordt deze instelling interlinie
genoemd. Selecteer Normal om de regelhoogte van de tekengrootte automatisch te laten berekenen of geef een exacte waarde op en
selecteer een meeteenheid. Het kenmerk Line height wordt door beide browsers ondersteund.
Hiermee voegt u een onderstreping, een bovenstreep of een doorhaling aan de tekst toe of laat u de tekst knipperen. De
standaardinstelling voor reguliere tekst is None (Geen). De standaardinstelling voor koppelingen is Underline (Onderstrepen). Wanneer u de
instelling voor koppelingen instelt op none (Geen), kunt u de onderstreping verwijderen uit koppelingen door een speciale klasse te
definiëren. Het kenmerk Decoration wordt door beide browsers ondersteund.
Hiermee past u een specifieke of relatieve hoeveelheid vet toe op het lettertype. De waarde Normal is gelijk aan 400; de
waarde Bold is gelijk aan 700. Het kenmerk Weight wordt door beide browsers ondersteund.
Hiermee stelt u de variant voor kleinkapitalen in voor tekst. Dreamweaver geeft dit kenmerk niet weer in het documentvenster.
Het kenmerk Variant wordt wel ondersteund door Internet Explorer, maar niet door Navigator.
Hiermee zet u de eerste letter van elk woord in de selectie om in een hoofdletter, of stelt u de tekst in op uitsluitend
hoofdletters of uitsluitend kleine letters. Het kenmerk Case wordt door beide browsers ondersteund.
Hiermee stelt u de kleur van de tekst in. Het kenmerk Color wordt door beide browsers ondersteund.
4. Als u deze opties hebt ingesteld, selecteert u een andere CSS-categorie aan de linkerzijde van het paneel om extra stijleigenschappen in te
stellen of klikt u op OK.
218
Naar boven
Achtergrondkleur
Achtergrondafbeelding
Background Repeat
Background Attachment
Background Position (X) en Background Position (Y)
Naar boven
Word Spacing
Letter Spacing
Vertical Align
Eigenschappen voor CSS-stijlachtergronden definiëren
Gebruik de categorie Achtergrond van het dialoogvenster Definitie van CSS-regel om de achtergrondinstellingen voor een CSS-stijl te definiëren.
U kunt de achtergrondeigenschappen toepassen op elk element op een webpagina. Maak bijvoorbeeld een stijl die een achtergrondkleur of
achtergrondafbeelding aan elk pagina-element toevoegt, bijvoorbeeld achter tekst, een tabel, de pagina enzovoort. U kunt ook de positionering
van een achtergrondafbeelding instellen.
1. Open het deelvenster CSS-stijlen (Shift+F11), als dat nog niet geopend is.
2. Dubbelklik op een bestaande regel of eigenschap in het bovenste deelvenster van het deelvenster CSS-stijlen.
3. Selecteer in het dialoogvenster Definitie van CSS-regel eerst Achtergrond en stel vervolgens de stijleigenschappen in.
Laat een van de volgende eigenschappen leeg als deze niet belangrijk zijn voor de stijl:
Hiermee stelt u de achtergrondkleur voor het element in. Het kenmerk Background Color wordt door beide browsers
ondersteund.
Hiermee stelt u de achtergrondafbeelding voor het element in. Het kenmerk Background image wordt door beide
browsers ondersteund.
Hiermee bepaalt u of, en hoe, de achtergrondafbeelding wordt herhaald. Het kenmerk Repeat wordt door beide
browsers ondersteund.
Als u kiest voor No Repeat, wordt de afbeelding slechts één keer bij het begin van het element weergegeven.
Bij Repeat wordt de afbeelding horizontaal en verticaal als een betegeling achter het element weergegeven.
Met de opties Repeat-x en Repeat-y wordt respectievelijk een horizontale en verticale reeks afbeeldingen weergegeven. Afbeeldingen
worden dusdanig bijgesneden dat deze passen binnen de grenzen van het element.
Opmerking: gebruik de eigenschap Repeat om de tag body opnieuw te definiëren en een achtergrondafbeelding in te stellen, die niet wordt
herhaald of als een betegeling wordt weergegeven.
Hiermee bepaalt u of de achtergrondafbeelding is vastgezet op de oorspronkelijke positie of met de inhoud mee
verschuift. Vergeet niet dat bepaalde browsers de optie Fixed behandelen als Scroll. Dit wordt wel ondersteund door Internet Explorer, maar
niet door Netscape Navigator.
Hiermee geeft u de aanvankelijke positie van de achtergrondafbeelding op in
verhouding tot het element. Hiermee kunt u een achtergrondafbeelding uitlijnen op het midden van de pagina, zowel verticaal (Y) als
horizontaal (X). Als de eigenschap voor bijlage vast is ingesteld (Fixed), is de positie relatief ten opzichte van het documentvenster, niet ten
opzichte van het element.
4. Als u deze opties hebt ingesteld, selecteert u een andere CSS-categorie aan de linkerzijde van het paneel om extra stijleigenschappen in te
stellen of klikt u op OK.
Eigenschappen voor CSS-stijlblokken definiëren
U kunt de categorie Blok van het dialoogvenster Definitie van CSS-regel gebruiken om instellingen voor spatiëring en uitlijning voor labels en
eigenschappen te definiëren.
1. Open het deelvenster CSS-stijlen (Shift+F11), als dat nog niet geopend is.
2. Dubbelklik op een bestaande regel of eigenschap in het bovenste deelvenster van het deelvenster CSS-stijlen.
3. Selecteer Blok in het dialoogvenster Definitie van CSS-regel en stel vervolgens een van de volgende stijleigenschappen in. (Laat de
eigenschap leeg als deze niet belangrijk is voor de stijl.)
Hiermee stelt u de spatiëring tussen woorden in. Voor het instellen van een bepaalde waarde selecteert u Value in het pop-
upmenu en geeft u vervolgens een numerieke waarde op. Selecteer in het tweede pop-upmenu een meeteenheid (bijvoorbeeld, pixel,
punten, enzovoort).
Opmerking: u kunt wel negatieve waarden opgeven, maar de weergave is afhankelijk van de browser. Dreamweaver geeft dit kenmerk niet
weer in het documentvenster.
Hiermee vergroot of verkleint u de ruimte tussen letters of lettertekens. Voor het verkleinen van de ruimte tussen
lettertekens geeft u een negatieve waarde op, bijvoorbeeld (-4). Instellingen voor letterspatiëring onderdrukken instellingen voor uitgelijnde
tekst. Het kenmerk Letter Spacing wordt ondersteund door Internet Explorer 4 en hoger, en Netscape Navigator 6.
Hiermee geeft u de verticale uitlijning op van het element, waarop deze wordt toegepast. Dreamweaver geeft dit kenmerk
alleen in het documentvenster weer wanneer het wordt toegepast op de label <img>.
219
Text Align
Text Indent
Whitespace
Display
Naar boven
Width en Height
Float
Clear
Padding
Allemaal hetzelfde
Margin
Allemaal hetzelfde
Naar boven
Hiermee stelt u in hoe de tekst wordt uitgelijnd binnen het element. Het kenmerk Text Align wordt door beide browsers
ondersteund.
Hiermee geeft u op hoe ver de eerste regel tekst inspringt. U kunt een negatieve waarde gebruiken om een uitspringing te
maken, maar de weergave is afhankelijk van de browser. Dreamweaver geeft dit kenmerk alleen in het documentvenster weer wanneer de
label wordt toegepast op elementen op blokniveau. Het kenmerk Text Indent laten inspringen wordt door beide browsers ondersteund.
Hiermee bepaalt u hoe binnen het element met witruimte wordt omgesprongen. Selecteer uit de volgende drie opties: Bij
Normal wordt witruimte samengevouwen; bij Pre wordt witruimte behandeld alsof de tekst is omgeven door de labels pre (d.w.z. alle
witruimte, inclusief spaties, tabs en regeleinden, wordt gerespecteerd); via Nowrap geeft u op dat de tekst alleen omloopt wanneer een label
br wordt gesignaleerd. Dreamweaver geeft dit kenmerk niet weer in het documentvenster. Het kenmerk Whitespace wordt ondersteund door
Netscape Navigator en Internet Explorer 5.5.
Hiermee geeft u aan of een element wordt weergegeven, en hoe het wordt weergegeven. Met de optie None wordt de weergave
uitgeschakeld van een element waaraan de optie is toegewezen.
4. Als u deze opties hebt ingesteld, selecteert u een andere CSS-categorie aan de linkerzijde van het paneel om extra stijleigenschappen in te
stellen of klikt u op OK.
Eigenschappen voor CSS-stijlvakken definiëren
Gebruik de categorie Kader van het dialoogvenster Definitie van CSS-regel om instellingen te definiëren voor labels en eigenschappen waarmee u
de plaatsing van elementen op de pagina bepaalt.
U kunt instellingen bij het toepassen van instellingen voor opvulling en marges toepassen op afzonderlijke zijkanten van een element, of u kunt de
instelling Allemaal hetzelfde gebruiken om dezelfde instelling toe te passen op alle zijkanten van een element.
1. Open het deelvenster CSS-stijlen (Shift + F11), als dat nog niet geopend is.
2. Dubbelklik op een bestaande regel of eigenschap in het bovenste deelvenster van het deelvenster CSS-stijlen.
3. Selecteer in het dialoogvenster Definitie van CSS-regel de optie Kader en stel een van de volgende stijleigenschappen in. (Laat de
eigenschap leeg als deze niet belangrijk is voor de stijl.)
Hiermee stelt u de breedte en hoogte van het element in.
Geeft de zijde aan waar andere elementen rond het zwevende element zweven. Het zwevende element is vastgezet aan de zijde
voor zweven en de overige inhoud zweeft aan de tegenoverliggende zijde rond het element.
Als u bijvoorbeeld een rechts zwevende afbeelding aan de rechterkant vastzet, kunt u later inhoud toevoegen die links van de afbeelding
zweeft.
Zie http://css-tricks.com/all-about-floats/ voor meer informatie
Geeft de zijden van een element aan waar geen andere zwevende elementen zijn toegestaan.
Hiermee bepaalt u de hoeveelheid ruimte tussen de inhoud van een element en de rand ervan (of de marge ervan, als er geen
rand is). Schakel de selectie van de optie Allemaal hetzelfde uit om de opvulling van afzonderlijke zijkanten van het element in te stellen.
Hiermee stelt u dezelfde eigenschappen voor opvulling in voor de zijkanten boven, rechts, onder en links van het
element, waarop de optie Allemaal hetzelfde wordt toegepast.
Hiermee bepaalt u de hoeveelheid ruimte tussen de rand van een element (of de opvulling ervan, als er geen rand is) en een ander
element. Dreamweaver geeft dit kenmerk alleen weer in het documentvenster, wanneer het wordt toegepast op elementen op blokniveau
(alinea's, koppen, lijsten, enzovoort). Schakel de selectie van de optie Allemaal hetzelfde uit om de marge van afzonderlijke zijkanten van het
element in te stellen.
Hiermee stelt u dezelfde eigenschappen voor marge in voor de zijkanten boven, rechts, onder en links van het element,
waarop de optie Allemaal hetzelfde wordt toegepast.
4. Als u deze opties hebt ingesteld, selecteert u een andere CSS-categorie aan de linkerzijde van het paneel om extra stijleigenschappen in te
stellen of klikt u op OK.
Eigenschappen voor CSS-stijlranden definiëren
Gebruik de categorie Rand van het dialoogvenster Definitie van CSS-regel om instellingen, zoals breedte, kleur en stijl, te bepalen voor de randen
om elementen.
1. Open het deelvenster CSS-stijlen (Shift+F11), als dat nog niet geopend is.
2. Dubbelklik op een bestaande regel of eigenschap in het bovenste deelvenster van het deelvenster CSS-stijlen.
220
Type
Allemaal hetzelfde
Breedte
Allemaal hetzelfde
Kleur
Allemaal hetzelfde
Naar boven
List style type
List style image
List style position
Naar boven
Position
3. Selecteer in het dialoogvenster Definitie van CSS-regel de optie Rand en stel een van de volgende stijleigenschappen in. (Laat de
eigenschap leeg als deze niet belangrijk is voor de stijl.)
Hiermee bepaalt u het uiterlijk van de stijl van de rand. De manier waarop de stijl eruitziet, is afhankelijk van de browser. Schakel de
selectie van de optie Allemaal hetzelfde om de stijl van de rand van afzonderlijke zijkanten van het element in te stellen.
Hiermee stelt u dezelfde eigenschappen voor de stijl van de rand in voor de zijkanten boven, rechts, onder en links van
het element, waarop de optie Allemaal hetzelfde wordt toegepast.
Hiermee bepaalt u de dikte van de rand van het element. Het kenmerk Width wordt door beide browsers ondersteund. Schakel de
selectie van de optie Allemaal hetzelfde uit om de dikte van de rand van afzonderlijke zijkanten van het element in te stellen.
Hiermee stelt u dezelfde eigenschappen voor de dikte van de rand in voor de zijkanten boven, rechts, onder en links
van het element, waarop de optie Allemaal hetzelfde wordt toegepast.
Hiermee bepaalt u de kleur van de rand. U kunt de kleur van elke zijkant afzonderlijk instellen, maar de weergave ervan is afhankelijk
van de browser. Schakel de selectie van de optie Allemaal hetzelfde uit om de kleur van de rand van afzonderlijke zijkanten van het element
in te stellen.
Hiermee stelt u dezelfde eigenschappen voor de kleur van de rand in voor de zijkanten boven, rechts, onder en links
van het element, waarop de optie Allemaal hetzelfde wordt toegepast.
4. Als u deze opties hebt ingesteld, selecteert u een andere CSS-categorie aan de linkerzijde van het paneel om extra stijleigenschappen in te
stellen of klikt u op OK.
Eigenschappen voor CSS-stijllijsten definiëren
De categorie Lijst van het dialoogvenster Definitie van CSS-regel bepaalt instellingen van lijsten, zoals type en grootte van opsommingstekens,
voor de labels voor lijsten.
1. Open het deelvenster CSS-stijlen (Shift+F11), als dat nog niet geopend is.
2. Dubbelklik op een bestaande regel of eigenschap in het bovenste deelvenster van het deelvenster CSS-stijlen.
3. Selecteer in het dialoogvenster Definitie van CSS-regel de optie Lijst en stel een van de volgende stijleigenschappen in. (Laat de eigenschap
leeg als deze niet belangrijk is voor de stijl.)
Hiermee bepaalt u het uiterlijk van opsommingstekens of getallen. Type wordt ondersteund door beide browsers.
Hiermee geeft u een eigen afbeelding voor opsommingstekens op. Klik op Bladeren (Windows) of Kies (Macintosh) om via
bladeren een afbeelding te zoeken of typ het pad naar de afbeelding.
Hiermee bepaalt u of de tekst van een lijstitem omloopt en inspringt (buiten), of dat de tekst omloopt naar de
linkermarge (binnen).
4. Als u deze opties hebt ingesteld, selecteert u een andere CSS-categorie aan de linkerzijde van het paneel om extra stijleigenschappen in te
stellen of klikt u op OK.
Eigenschappen voor CSS-stijlpositionering definiëren
De stijleigenschappen voor Positionering bepalen hoe de aan de geselecteerde CSS-stijl gekoppelde inhoud wordt gepositioneerd op de pagina.
1. Open het deelvenster CSS-stijlen (Shift+F11), als dat nog niet geopend is.
2. Dubbelklik op een bestaande regel of eigenschap in het bovenste deelvenster van het deelvenster CSS-stijlen.
3. Selecteer in het dialoogvenster Definitie van CSS-regel de optie Positionering en stel vervolgens de gewenste stijleigenschappen in.
Laat een van de volgende eigenschappen leeg als deze niet belangrijk zijn voor de stijl:
Hiermee bepaalt u als volgt hoe de browser het geselecteerde element gaat positioneren:
Absolute plaatst de inhoud met behulp van de coördinaten die u hebt opgegeven in de vakken Placement, relatief ten opzichte van het
dichtstbijzijnde absoluut of relatief gepositioneerde bovenliggende element, of, als er geen absoluut of relatief gepositioneerd
bovenliggende element is, in de linkerbovenhoek van de pagina.
Relative plaatst het blok inhoud met behulp van de coördinaten die u hebt opgegeven in de vakken Placement, relatief ten opzichte van
de positie van het blok in de tekststroom van het document. Als u een element bijvoorbeeld een relatieve positie en coördinaten voor
boven en links van elke 20 px (pixels) geeft, verschuift het element 20 pixels naar rechts en 20 pixels naar onder vanaf zijn normale
positie in de stroom. Elementen kunnen ook relatief worden gepositioneerd, met of zonder coördinaten voor boven, links, rechts of onder,
om een context te bepalen voor absoluut gepositioneerde onderliggende elementen.
Fixed plaatst de inhoud met behulp van de coördinaten die u hebt opgegeven in de vakken Placement, relatief ten opzichte van de
221
Visibility
Z-Index
Overflow
Placement
Clip
Naar boven
Opmerking:
Pagina-einde vóór
Cursor
Filter
linkerbovenhoek van de browser. Terwijl de gebruiker via schuiven door de pagina bladert, blijft de inhoud vast op die positie.
Static plaatst de inhoud op de plaats ervan in de tekststroom. Dit is de standaardpositie van alle positioneerbare HTML-elementen.
Hiermee bepaalt u de aanvankelijke weergavetoestand van de inhoud. Als u geen eigenschap voor zichtbaarheid opgeeft, krijgt de
inhoud standaard de waarde van de bovenliggende label. De standaardzichtbaarheid van de label body is zichtbaar. Selecteer een van de
volgende zichtbaarheidsopties:
Inherit neemt de zichtbaarheidseigenschap van het bovenliggende element van de inhoud over.
Visible geeft de inhoud altijd weer, ongeacht de waarde van het bovenliggende element.
Hidden verbergt de inhoud, ongeacht de waarde van het bovenliggende element.
Hiermee bepaalt u de stapelvolgorde van de inhoud. Elementen met een hogere Z-index verschijnen boven elementen met een
lagere Z-index (of die met helemaal geen index). Waarden kunnen positief of negatief zijn. (Als uw inhoud absoluut is gepositioneerd, is het
eenvoudiger om de stapelvolgorde te wijzigen met behulp van het deelvenster AP-elementen).
Hiermee bepaalt u wat er gebeurt als de inhoud van een container (bijvoorbeeld een element div of p) de grootte ervan
overschrijdt. Deze eigenschappen bepalen hoe met de uitbreiding wordt omgegaan:
Visible maakt de container dusdanig groter dat alle inhoud erin zichtbaar wordt. De container wordt naar beneden en naar rechts
uitgebreid.
Hidden handhaaft de grootte van de container en knipt alle inhoud die er niet in past, af. Er zijn geen schuifbalken beschikbaar.
Scroll voegt schuifbalken toe aan de container, ongeacht of de inhoud de grootte van de container overtreft. Met name de
beschikbaarheid van schuifbalken vermijdt verwarring die het verschijnen en verdwijnen van schuifbalken in een dynamische omgeving
zou kunnen veroorzaken. Deze optie wordt niet weergegeven in het documentvenster.
Auto zorgt ervoor dat schuifbalken alleen verschijnen wanneer de inhoud van de container de grenzen ervan overschrijdt. Deze optie
wordt niet weergegeven in het documentvenster.
Hiermee bepaalt u de locatie en de grootte van het blok inhoud. Hoe de browser de locatie interpreteert, is afhankelijk van de
instelling voor Type. Waarden voor grootte worden onderdrukt als de inhoud van het blok inhoud de opgegeven grootte overschrijdt.
De standaardeenheden voor locatie en grootte zijn pixels. U kunt echter ook de volgende eenheden opgeven: pc (pica's), pt (punten), in
(inches), mm (millimeters), cm (centimeters), (ems), (exs) of % (percentage van de waarde van het bovenliggende element). De afkortingen
moeten zonder spatie op de waarde volgen: bijvoorbeeld 3mm.
Hiermee bepaalt u het gedeelte van de inhoud, dat zichtbaar is. Als u een gebied voor uitknippen opgeeft, kunt u toegang ertoe krijgen
met een scripttaal zoals JavaScript en de eigenschappen manipuleren om speciale effecten te maken, zoals sluitereffecten. Deze
sluitereffecten kunnen worden ingesteld met behulp van het gedrag Eigenschap wijzigen.
4. Als u deze opties hebt ingesteld, selecteert u een andere CSS-categorie aan de linkerzijde van het paneel om extra stijleigenschappen in te
stellen of klikt u op OK.
Eigenschappen voor CSS-stijlextensies definiëren
Extensies, stijleigenschappen inclusief filters, paginascheiding en opties voor de aanwijzer.
Er is een aantal andere extensie-eigenschappen beschikbaar in Dreamweaver, maar voor toegang hiertoe dient u het deelvenster
CSS-stijlen te gebruiken. Een lijst met extensie-eigenschappen is eenvoudig beschikbaar door het deelvenster CSS-stijlen te openen (Venster >
CSS-stijlen), op de knop Categorieweergave tonen onder aan het deelvenster te klikken en de categorie Extensies uit te vouwen.
1. Open het deelvenster CSS-stijlen (Shift + F11), als dat nog niet geopend is.
2. Dubbelklik op een bestaande regel of eigenschap in het bovenste deelvenster van het deelvenster CSS-stijlen.
3. Selecteer in het dialoogvenster Definitie van CSS-regel de optie Extensies en stel een van de volgende stijleigenschappen in. (Laat de
eigenschap leeg als deze niet belangrijk is voor de stijl.)
Hiermee forceert u een pagina-einde tijdens het afdrukken, hetzij vóór het object, hetzij erna, hetgeen wordt bepaald
door de stijl. Selecteer in het pop-upmenu de optie die u wilt instellen. Deze optie wordt door geen enkele browser van versie 4.0
ondersteund, maar ondersteuning ervan is mogelijk in toekomstige browsers beschikbaar.
Hiermee wijzigt u de afbeelding van de muisaanwijzer, wanneer de muisaanwijzer over het door de stijl gecontroleerde object wordt
bewogen. Selecteer in het pop-upmenu de optie die u wilt instellen. Internet Explorer 4.0 en hoger, alsmede Netscape Navigator 6
ondersteunen dit kenmerk.
Hiermee past u speciale effecten toe op het door de stijl gecontroleerde object, inclusief vervagen en inversie. Selecteer een effect in
het pop-upmenu.
4. Als u deze opties hebt ingesteld, selecteert u een andere CSS-categorie aan de linkerzijde van het deelvenster om extra stijleigenschappen
222
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
in te stellen of klikt u op OK.
223
Eigenschappen voor CSS-koppelingen instellen voor een volledige
pagina
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking:
Opmerking:
Lettertype koppelingen
Grootte
Kleur van koppeling
Bezochte koppelingen
Rollover-koppelingen
Actieve koppelingen
Onderstrepingsstijl
de gebruikersinterface van Dreamweaver CC en hoger is vereenvoudigd. Daarom zijn sommige opties die in dit artikel worden
beschreven, niet beschikbaar in Dreamweaver CC en hoger. Zie dit artikel voor meer informatie.
U kunt lettertypen, tekengrootten, kleuren en andere items voor uw koppelingen opgeven. Dreamweaver maakt standaard CSS-regels voor uw
koppelingen en past deze toe op alle koppelingen die u gebruikt op de pagina. (De regels zijn ingesloten in de sectie head van de pagina.)
Als u afzonderlijke koppelingen op een pagina wilt aanpassen, moet u afzonderlijke CSS-regels maken en deze vervolgens op de
betreffende koppelingen toepassen.
1. Selecteer Wijzigen > Pagina-eigenschappen of klik op de knop Pagina-eigenschappen in de eigenschappencontrole.
2. Selecteer de categorie Koppelingen (CSS) en stel de opties in.
Geeft de standaardlettertypefamilie aan die voor koppelingstekst wordt gebruikt. Standaard gebruikt Dreamweaver
de lettertypefamilie die is opgegeven voor de hele pagina, tenzij u een ander lettertype opgeeft.
Geeft de standaardtekengrootte aan die voor koppelingstekst wordt gebruikt.
Geeft de kleur aan die op koppelingstekst moet worden toegepast.
Geeft de kleur aan die op bezochte koppelingen moet worden toegepast.
Geeft de kleur aan die moet worden toegepast als een muis (of aanwijzer) op een koppeling wordt geplaatst.
Geeft de kleur aan die moet worden toegepast als er met een muis (of aanwijzer) op een koppeling wordt geklikt.
Geeft de onderstrepingsstijl aan die op koppelingen moet worden toegepast. Als er voor de pagina al een
onderstrepingsstijl is gedefinieerd (bijvoorbeeld via een externe CSS-stijlpagina), wordt voor het menu Onderstrepingsstijl standaard een
optie gebruikt die niet gewijzigd kan worden. Op deze manier wordt u attent gemaakt op een koppelingsstijl die is gedefinieerd. Als u de
onderstrepingsstijl wijzigt met het dialoogvenster Pagina-eigenschappen, wordt de eerdere koppelingsdefinitie gewijzigd.
224
Voorkeuren voor CSS-stijlen instellen
Met voorkeuren voor CSS-stijlen bepaalt u de manier waarop Dreamweaver de code schrijft, waarmee CSS-stijlen worden gedefinieerd. CSS-
stijlen kunnen in een bepaalde vorm van “steno" worden geschreven, waarmee bepaalde mensen gemakkelijker kunnen werken. Sommige oudere
versies van browsers interpreteren de steno echter niet op de juiste wijze.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh) en selecteer CSS-stijlen in de lijst Categorie.
2. Stel de opties voor CSS-stijlen in, die u wilt toepassen:
Bij het maken van CSS-regels steno gebruiken voor Hiermee selecteert u welke CSS-stijleigenschappen Dreamweaver in steno schrijft.
Bij het bewerken van CSS-regels steno gebruiken voor Hiermee bepaalt u of Dreamweaver bestaande stijlen in steno herschrijft.
Selecteer Als in het origineel steno wordt gebruikt om alle stijlen te handhaven zoals ze zijn.
Selecteer Volgens bovenstaande instellingen om stijlen te herschrijven in steno voor de eigenschappen die u selecteerde bij Steno
gebruiken voor.
Bij het dubbelklikken in het CSS-paneel Hiermee selecteert u gereedschap voor het bewerken van CSS-regels.
3. Klik op OK.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
225
Eigenschappen voor CSS-koppen instellen voor een volledige pagina
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking:
Lettertype van kop
Kop 1 tot en met Kop 6
de gebruikersinterface van Dreamweaver CC en hoger is vereenvoudigd. Daarom zijn sommige opties die in dit artikel worden
beschreven, niet beschikbaar in Dreamweaver CC en hoger. Zie dit artikel voor meer informatie.
U kunt lettertypen, tekengrootten en kleuren voor uw paginakoppen opgeven. Standaard maakt Dreamweaver maakt CSS-regels voor uw koppen
en past deze toe op alle koppen die u gebruikt op de pagina. (De regels zijn ingesloten in de sectie head van de pagina.)
U kunt de koppen selecteren in de eigenschappencontrole voor HTML.
1. Selecteer Wijzigen > Pagina-eigenschappen of klik op de knop Pagina-eigenschappen in de eigenschappencontrole.
2. Selecteer de categorie Koppen (CSS) en stel de opties in.
Geeft de standaardlettertypefamilie aan die voor koppen wordt gebruikt. Dreamweaver gebruikt de door u opgegeven
lettertypefamilie, tenzij er voor een tekstelement specifiek een ander lettertype wordt opgegeven.
Geven de tekengrootte en tekenkleur aan die moeten worden gebruikt voor maximaal zes niveaus koptags.
226
CSS-regels verplaatsen/exporteren
Naar boven
Naar boven
Naar boven
CSS-regels verplaatsen/exporteren naar een nieuwe stijlpagina
CSS-regels verplaatsen/exporteren naar een bestaande stijlpagina
CSS-regels opnieuw schikken of verplaatsen door slepen
Meerdere regels selecteren vóór het verplaatsen
De functies voor beheer van CSS in Dreamweaver maken het voor u gemakkelijker om CSS-regels naar andere plaatsen over te brengen of te
exporteren. U kunt regels van het ene document naar het andere verplaatsen, van de kop van een document naar een externe stijlpagina, tussen
externe CSS-bestanden, enz.
Opmerking: Als de regel die u wilt verplaatsen, in conflict is met een regel in het bestemmingsstijlblad, toont Dreamweaver het dialoogvenster
Regel met dezelfde naam bestaat. Als u besluit om de regel inderdaad te verplaatsen, plaatst Dreamweaver de verplaatste regel in het
bestemmingsstijlblad onmiddellijk naast de regel waarmee het in conflict is.
CSS-regels verplaatsen/exporteren naar een nieuwe stijlpagina
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer in het deelvenster CSS-stijlen de regel of regels die u wilt verplaatsen. Vervolgens klikt u met de rechter muisknop op de
selectie en selecteert u in het menu CSS-regels verplaatsen. Als u meerdere regels wilt selecteren, houdt u tijdens het klikken van
meerdere regels de Control-knop (Windows) of de Command-knop (Macintosh) ingedrukt.
Selecteer in de codeweergave de regels die u wilt verplaatsen. Vervolgens klikt u met de rechter muisknop op de selectie en selecteert u
in het menu CSS-stijlen> CSS-regels verplaatsen.
Opmerking: Gedeeltelijke selectie van een regel zal resulteren in verplaatsing van de hele regel.
2. In het dialoogvenster “Verplaatsen naar externe stijlpagina” selecteert u de nieuwe stijlpaginaoptie. Klik vervolgens op OK
3. In het dialoogvenster “Bestand stijlpagina opslaan als” voert u de naam in van de nieuwe stijlpagina. Klik vervolgens op Opslaan
Wanneer u klikt op Opslaan, slaat Dreamweaver een nieuw stijlblad met de door u geselecteerde regels op en wordt dit als bijlage aan het
huidige document toegevoegd.
U kunt regels tevens verplaatsen met gebruik van de werkbalk Codering. De werkbalk Codering is uitsluitend beschikbaar in de
codeweergave.
CSS-regels verplaatsen/exporteren naar een bestaande stijlpagina
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer in het deelvenster CSS-stijlen de regel of regels die u wilt verplaatsen. Vervolgens klikt u met de rechter muisknop op de
selectie en selecteert u in het menu CSS-regels verplaatsen. Als u meerdere regels wilt selecteren, houdt u tijdens het klikken van
meerdere regels de Control-knop (Windows) of de Command-knop (Macintosh) ingedrukt.
Selecteer in de codeweergave de regels die u wilt verplaatsen. Vervolgens klikt u met de rechter muisknop op de selectie en selecteert u
in het menu CSS-stijlen> CSS-regels verplaatsen.
Opmerking: Gedeeltelijke selectie van een regel zal resulteren in verplaatsing van de hele regel.
2. Selecteer in het dialoogvenster Verplaatsen naar extern stijlblad een bestaand stijlblad in het pop-upmenu of blader naar een bestaand
stijlblad en klik op OK.
Opmerking: Het pop-upmenu toont alle stijlbladen die met het huidige document zijn verbonden.
U kunt regels tevens verplaatsen met gebruik van de werkbalk Codering. De werkbalk Codering is uitsluitend beschikbaar in de
codeweergave.
CSS-regels opnieuw schikken of verplaatsen door slepen
Selecteer in het deelvenster CSS-stijlen (modus Alles) een regel en versleep hem naar de gewenste plaats. U kunt regels selecteren en
verslepen om de volgorde van de regels binnen een stijlpagina te wijzigen, of u kunt een regel verplaatsen naar een andere stijlpagina of naar de
kop van een document.
U kunt meer dan een regel tegelijk verplaatsen door de Control-knop (Windows) of de Command-knop (Macintosh) ingedrukt te houden en
meerdere regels te selecteren.
227
Naar boven
Meerdere regels selecteren vóór het verplaatsen
Houd in het deelvenster CSS-stijlen de Control-knop (Windows) of de Command-knop (Macintosh) ingedrukt en klik op de regels die u wilt
selecteren.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
228
Koppelen naar een externe CSS-stijlpagina
Als u een externe CSS-stijlpagina bewerkt, worden alle aan die CSS-stijlpagina gekoppelde documenten bijgewerkt om deze bewerkingen door te
voeren. U kunt de in een document aangetroffen CSS-stijlen exporteren om zo een nieuwe CSS-stijlpagina te maken en deze te koppelen aan een
externe stijlpagina door de hier gevonden stijlen toe te passen.
U kunt aan uw pagina's elke stijlpagina koppelen, die u maakt of kopieert naar uw site. Daarnaast wordt Dreamweaver geleverd met kant-en-klare
stijlpagina's die automatisch naar uw site kunnen worden verplaatst en kunnen worden gekoppeld aan uw pagina's.
1. Open het deelvenster CSS-stijlen op een van de volgende manieren:
Selecteer Venster > CSS-stijlen.
Druk op Shift + F11.
2. Klik in het deelvenster CSS-stijlen op de knop Stijlpagina koppelen. (Deze bevindt zich in de rechterbenedenhoek van het paneel.)
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Bladeren om naar een externe CSS-stijlpagina te bladeren.
Typ het pad naar de stijlpagina in het vak Bestand/URL.
4. Selecteer voor Toevoegen als een van de volgende opties:
Selecteer Koppelen als u een koppeling wilt maken tussen het huidige document en een externe stijlpagina. Hierdoor maakt u een
koppelingslabel href in de HTML-code en brengt u een verwijzing aan naar de URL waar zich de gepubliceerde stijlpagina bevindt. Deze
methode wordt ondersteund door zowel Microsoft Internet Explorer als Netscape Navigator.
U kunt een koppelingslabel niet gebruiken voor het toevoegen van een verwijzing van de ene externe stijlpagina naar de andere. Als u
stijlpagina's wilt nesten, moet u een importinstructie gebruiken. De meeste browsers herkennen tevens een importinstructie binnen een
pagina (i.p.v. gewoon binnen stijlpagina's). Er zijn subtiele verschillen in de manier waarop conflicterende eigenschappen worden
opgelost wanneer er overlappende regels bestaan binnen externe stijlpagina's die zijn gekoppeld, in vergelijking met die welke naar een
pagina zijn geïmporteerd. Selecteer Importeren als u een externe stijlpagina wilt importeren in plaats van ernaar te koppelen.
5. Geef in het pop-upmenu Media het doelmedium voor de stijlpagina op.
Zie de website van het World Wide Web Consortium op www.w3.org/TR/CSS21/media.html voor meer informatie over media-afhankelijke
stijlpagina's.
6. Klik op de knop Voorvertoning om te controleren of de stijlpagina de gewenste stijlen toepast op de huidige pagina.
Als de toegepaste stijlen niet de stijlen zijn die u verwacht, klikt u op Annuleren om de stijlpagina te verwijderen. De pagina keert dan terug
naar het vorige uiterlijk.
7. Klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Een pagina maken op basis van een Dreamweaver-voorbeeldbestand
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
229
CSS controleren in Live View
U kunt de controlemodus gebruiken in combinatie met Live View om snel HTML-elementen en de bijbehorende CSS-stijlen te identificeren. Als de
controlemodus is ingeschakeld, kunt u de muisaanwijzer op elementen op de pagina plaatsen om de kenmerken van het CSS-kadermodel weer te
geven voor elk element op blokniveau.
Opmerking: zie de CSS 2.1-specificatie voor meer informatie over het CSS-kadermodel.
Naast de visuele weergave van het kadermodel in de controlemodus kunt u tevens het deelvenster CSS-stijlen gebruiken wanneer u de
muisaanwijzer op elementen in het documentvenster plaatst. Als u het deelvenster CSS-stijlen hebt geopend in de huidige modus en de
muisaanwijzer op een element op de pagina plaatst, worden de regels en eigenschappen in het deelvenster CSS-stijlen automatisch bijgewerkt
met de regels en eigenschappen voor het betreffende element. Weergaven of deelvensters die verwant zijn aan het element waarop u de
muisaanwijzer hebt geplaatst, worden ook bijgewerkt (bijvoorbeeld de codeweergave, tagkiezer, eigenschappencontrole enzovoort).
1. Zorg dat het document is geopend in het documentvenster en klik op de knop Inspecteren (naast de knop Live View op de werkbalk
Document).
Opmerking: als Live View nog niet is ingeschakeld, wordt dit automatisch gedaan door de controlemodus.
2. Plaats de muisaanwijzer op elementen op de pagina om het CSS-kadermodel weer te geven. De rand, marge, opvulling en inhoud worden
in de controlemodus gemarkeerd met verschillende kleuren.
3. (Optioneel) Druk op de pijl naar links op uw toetsenbord om het bovenliggende element van het momenteel gemarkeerde element te
markeren. Druk op de pijl naar rechts om het onderliggende element weer te markeren.
4. (Optioneel) Klik op een element om een gemarkeerde selectie te vergrendelen.
Opmerking: als u op een element klikt om een gemarkeerde selectie te vergrendelen, wordt de controlemodus uitgeschakeld.
Aanbevelingen van Adobe Hebt u een zelfstudie die u wilt delen?
Dreamweaver CS5 - CSS Inspect
(Controle in Dreamweaver CS5 -
CSS)
Scott Fegette, Dreamweaver Product
Manager
Videozelfstudie waarin de CSS-
controlefunctie wordt besproken
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
230
Dynamische rasterlay-outs (CC)
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Dynamische rasterlay-outs gebruiken
Een dynamische rasterlay-out maken
Elementen voor dynamische rasterlay-outs invoegen
Elementen nesten
De lay-out van een website moet reageren op en zich aanpassen aan de afmetingen van het apparaat waarop de website wordt weergegeven.
Dynamische rasterlay-outs bieden een visuele methode om verschillende lay-outs te maken die geschikt zijn voor de apparaten waarop de
website wordt weergegeven.
Uw website wordt bijvoorbeeld weergegeven op computers, tablets en mobiele telefoons. In dat geval kunt u dynamische rasterlay-outs gebruiken
om afzonderlijke lay-outs voor deze apparaten op te geven. Afhankelijk van of de website wordt weergegeven op een computer, tablet of mobiele
telefoon, wordt de bijbehorende lay-out gebruikt om de website weer te geven.
Meer informatie: Adaptieve lay-out versus responsieve lay-out
Dreamweaver 12.2 Creative Cloud-release bevat veel verbeteringen aan dynamische rasterlay-outs, zoals ondersteuning voor HTML5-
structuurelementen en eenvoudig bewerken van geneste elementen. Voor een overzicht van de volledige lijst met verbeteringen klikt u hier.
De controlemodus voor documenten met dynamische rasterlay-outs is niet beschikbaar in Dreamweaver 13.1 en hoger.
Dynamische rasterlay-outs gebruiken
Bekijk deze videozelfstudie om te leren hoe u dynamische rasterlay-out maakt: Kennismaken met dynamische rasterlay-outs.
Een dynamische rasterlay-out maken
1. Selecteer Bestand > Nieuwe dynamische rasterlay-out.
2. De standaardwaarde voor het aantal kolommen in het raster wordt in het midden van het mediatype weergegeven. Als u het aantal
kolommen voor een apparaat wilt aanpassen, geeft u de gewenste waarde op.
3. Geef de waarde op als percentage als u de breedte van een pagina wilt instellen ten opzichte van de schermgrootte.
4. Wijzig zo nodig de tussenruimte. De tussenruimte is de ruimte tussen twee kolommen.
5. Geef de CSS-opties voor de pagina op.
Wanneer u op Maken klikt, wordt u gevraagd een CSS-bestand op te geven. U kunt dat op een van de volgende manieren doen:
Maak een nieuw CSS-bestand.
Open een bestaand CSS-bestand.
Geef het CSS-bestand op dat als Dynamisch raster-CSS-bestand wordt geopend.
Het dynamische raster voor mobiele telefoons wordt standaard weergegeven. Ook wordt het deelvenster Invoegen voor dynamische rasters
weergegeven. U kunt de opties in het deelvenster Invoegen gebruiken om de lay-out te maken.
Als u een lay-out voor een ander apparaat wilt ontwerpen, klikt u op het betreffende pictogram bij de opties onder de ontwerpweergave.
6. Sla het bestand op. Wanneer u het HTML-bestand opslaat, wordt u gevraagd om de afhankelijke bestanden, zoals boilerplate.css en
respond.min.js, op te slaan op een locatie op uw computer. Geef een locatie op en klik op Kopiëren.
Het bestand boilerplate.css is gebaseerd op HTML5 Boilerplate. Dit is een verzameling CSS-stijlen die ervoor zorgt dat uw webpagina op
een consistente wijze wordt weergegeven op verschillende apparaten. respond.min.js is een JavaScript-bibliotheek met ondersteuning voor
de mediaqueries in oudere versies van de browser.
Elementen voor dynamische rasterlay-outs invoegen
In het deelvenster Invoegen (Venster > Invoegen) worden de elementen weergegeven die u in een dynamische rasterlay-out kunt gebruiken.
231
Naar boven
Wanneer u de elementen invoegt, kunt u ervoor kiezen deze als dynamische elementen in te voegen.
1. Selecteer in het deelvenster Invoegen het element dat u wilt invoegen.
2. Selecteer een klasse in het dialoogvenster dat wordt weergegeven of voer een waarde voor de id in. Het menu Class bevat klassen uit het
CSS-bestand dat u hebt opgegeven bij het maken van de pagina.
3. Schakel het selectievakje Invoegen als dynamisch element in.
4. Als u een ingevoegd element selecteert, worden de opties voor het verbergen, dupliceren, vergrendelen of verwijderen van het Div-element
weergegeven. Voor Div-elementen die in lagen boven op elkaar zijn geplaatst, wordt de optie voor het omwisselen van de Div-elementen
weergegeven.
U kunt de linker- en rechterpijltoets gebruiken om cyclisch door de dynamische elementen op een pagina te bladeren. Selecteer de
elementgrens en druk op een pijltoets.
Elementen nesten
Als u dynamische elementen binnen andere dynamische elementen wilt nesten, controleert u of de focus zich binnen het bovenliggende element
bevindt. Voeg vervolgens het vereiste onderliggende element in.
Geneste duplicatie wordt ook ondersteund. Met geneste duplicatie wordt de HTML (van het geselecteerde element) gedupliceerd en de relevante
Optie Label Beschrijving
ADiv-elementen omwisselen Het geselecteerde element omwisselen
met het element erboven of eronder.
B Verbergen
Het element verbergen..
Als u een element zichtbaar wilt maken,
doet u een van de volgende dingen:
Als u id-kiezers zichtbaar wilt maken,
wijzigt u de weergave-eigenschap
display in het CSS-bestand in block.
(display:block)
Als u klassenkiezers zichtbaar wilt
maken, verwijdert u de toegepaste
klasse (hide_<MediaType>) in de
broncode.
CRij omhoog verplaatsen Het element een rij omhoog verplaatsen.
D Dupliceren Het geselecteerde element dupliceren.
CSS die aan het element is gekoppeld,
wordt ook gedupliceerd.
E Verwijderen
Verwijdert zowel de HTML- als de CSS-
code voor id-kiezers. Druk op Delete als
u alleen HTML wilt verwijderen.
Voor klassenkiezers wordt alleen HTML-
code verwijderd.
F Vergrendelen Het element omzetten in een absoluut
gepositioneerd element.
G Uitlijnen
Voor class-kiezers werkt de optie
Uitlijnen als een knop die de marge op
nul zet.
Voor id-kiezers zet de knop Uitlijnen het
element op een lijn met het raster.
232
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
dynamische CSS gegenereerd. Absolute elementen binnen het geselecteerde element worden op de juiste wijze gepositioneerd. Geneste
elementen kunnen ook worden gedupliceerd met de knop Dupliceren.
Wanneer u een bovenliggend element verwijdert, worden de bijbehorende CSS, de onderliggende elementen en gekoppelde HTML van het
element verwijderd. U kunt geneste elementen ook verwijderen met de toets Delete (toetsenbordsneltoets: Ctrl+Delete).
233
Verlopen toepassen op een achtergrond
Verlopen weergeven in webbrowsers
Achtergrondafbeeldingen en verlopen omwisselen
Met het deelvenster CSS ontwerpen kunt u verlopen toepassen op de achtergronden van uw websites. De eigenschap 'gradient' voor verlopen is
beschikbaar in de achtergrondcategorie.
eigenschap 'gradient'
Klik op naast de eigenschap 'gradient' om het deelvenster voor verlopen te openen. Met dit deelvenster kunt u:
Kleuren kiezen uit verschillende kleurmodellen (RGBa, Hexadecimaal of HSLa). De verschillende kleurcombinaties kunt u vervolgens opslaan
als kleurstalen.
Als u de nieuwe kleur wilt terugzetten naar de oorspronkelijke kleur, klikt u op de oorspronkelijke kleur (K).
Als u de volgorde van de stalen wilt wijzigen, sleept u de stalen naar de gewenste positie.
Als u een kleurstaal wilt verwijderen, sleept u de kleurstaal uit het deelvenster.
Kleurstoppen gebruiken om complexe verlopen te maken. Klik ergens tussen de standaardkleurstoppen om een kleurstop te maken. Als u
een kleurstop wilt verwijderen, sleept u de kleurstop uit het deelvenster.
De hoek voor het lineaire verloop opgeven.
De optie voor herhaling selecteren om het patroon te herhalen.
Aangepaste gradient-elementen opslaan als stalen.
234
Opmerking:
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Dialoogvenster voor verlopen
A. Kleurstop B. Staal voor verloop C. Staal voor verloop toevoegen D. Lineaire herhaling E. Kleurmodellen F. Pipet G. Kleurregelaar H.
Schuifregelaar voor luminantie I. Schuifregelaar voor dekking J. Kleurstaal toevoegen K. Kleurstaal L. Oorspronkelijke kleur M. Geselecteerde
kleur N. Hoek voor lineair verloop
Het gereedschap Pipet is beschikbaar in Dreamweaver 13.1 en hoger.
Laten we eens kijken naar de volgende code:
background-image: linear-gradient(57deg,rgba(255,255,255,1.00) 0%,rgba(21,8,8,1.00) 46.63%,rgba(255,0,0,1.00)
100%)
57deg: geeft de hoek van het lineaire verloop aan
rgba(255, 255, 255, 1.00): kleur voor de eerste kleurstop
0%: geeft de kleurstop aan
in Dreamweaver worden alleen procentuele waarden ('%') ondersteund voor kleurstoppen. Als u andere waarden gebruikt, zoals px
of em, worden deze in Dreamweaver gelezen als 'nul'. Dreamweaver biedt ook geen ondersteuning voor CSS-kleuren. Als u deze kleuren opgeeft
in de code, worden ze gelezen als 'nul'.
Verlopen weergeven in webbrowsers
Wanneer u verlopen als achtergrond gebruikt, kunt u Dreamweaver configureren om de verlopen correct weer te geven in verschillende
webbrowsers. Dreamweaver voegt de juiste voorvoegsels van leveranciers toe aan de code waarmee webbrowsers worden ingeschakeld om
verlopen op correcte wijze weer te geven.
In Dreamweaver kunnen de volgende voorvoegsels van leveranciers worden geschreven, samen met de W3C-indeling:
WebKit
Mozilla
Opera
Dreamweaver Live View (oude WebKit-indeling)
In Dreamweaver worden standaard de voorvoegsels voor WebKit en Dreamweaver Live View geschreven. De overige vereiste leveranciers kunt u
selecteren in het dialoogvenster Voorkeuren (Voorkeuren > CSS-stijlen).
Voor de schaduw van vakken worden altijd WebKit- en W3C-voorvoegsels gegenereerd, ongeacht of u deze hebt geselecteerd bij
Voorkeuren.
Wijzigingen in verlopen worden ook in elke leveranciersspecifieke syntaxis weergegeven. Als u een bestaand bestand met leveranciersspecifieke
syntaxis opent in Dreamweaver CC, moet u ervoor zorgen dat de vereiste leveranciersvoorvoegsels zijn geselecteerd bij Voorkeuren. Dit is nodig
omdat in Dreamweaver standaard alleen code voor WebKit en Dreamweaver Live View wordt bijwerkt als u verlopen gebruikt of wijzigt. Andere
leveranciersspecifieke syntaxis in uw code wordt dus niet bijgewerkt.
Achtergrondafbeeldingen en verlopen omwisselen
235
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking:
U kunt met één klik de volgorde wijzigen waarin achtergrondafbeeldingen en verlopen worden weergegeven in de code.
Klik op naast de eigenschap url of gradient in CSS ontwerpen.
Achtergrond omwisselen
Dreamweaver CC bevat een basisimplementatie van de functie voor het omwisselen van achtergronden. Met meerdere waarden of
afbeeldingen werkt het omwisselen mogelijk niet zoals verwacht. Stel dat u werkt met een afbeelding en een tweede afbeelding en een verloop
hebt toegepast op de achtergrond. Wanneer u het verloop omwisselt, krijgt u de volgende volgorde: verloop, tweede afbeelding en eerste
afbeelding.
236
CSS-code opmaken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Voorkeuren voor CSS-codeopmaak instellen
CSS-code in een CSS-stijlpagina handmatig opmaken
Ingebedde CSS-code handmatig opmaken
U kunt voorkeuren instellen voor het regelen van de CSS-codeopmaak wanneer u een CSS-regel maakt of bewerkt met behulp van de
Dreamweaver-interface. Bijvoorbeeld: u kunt voorkeuren instellen waardoor alle CSS-eigenschappen op aparte regels worden geplaatst, blanco
regels tussen de CSS-regels worden geplaatst, etc.
Wanneer u voorkeuren instelt voor de CSS-codeopmaak, worden de door u geselecteerde voorkeuren automatisch toegepast op alle nieuwe CSS-
regels die u maakt. Daarnaast kunt u deze voorkeuren eveneens handmatig toepassen op alle aparte documenten. Dit komt van pas als u een
ouder HTML- of CSS-document hebt waarop u opmaak wilt toepassen.
Opmerking: De voorkeuren voor de opmaak voor CSS-codering zijn alleen van toepassing op CSS-regels in externe of ingebedde stijlbladen
(niet op inline stijlen)
Voorkeuren voor CSS-codeopmaak instellen
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren.
2. Selecteer in het dialoogvenster Voorkeuren de categorie Codeopmaak.
3. Klik naast Geavanceerde opmaak op de knop CSS.
4. Selecteer in het dialoogvenster CSS-bronopmaakopties de opties die u wilt laten gelden voor de CSS-broncode. In het onderstaande
voorbeeldvenster wordt een voorbeeld van de CSS weergegeven volgens de opties die u hebt geselecteerd.
Inspringeigenschappen met Dient voor het instellen van de inspringwaarde voor eigenschappen binnen een regel. U kunt tabs of spaties
opgeven.
Iedere eigenschap op een aparte regel Plaatst iedere eigenschap binnen een regel op een aparte regel.
Openingsaccolade op aparte regel Plaatst de openingsaccolade voor een regel op een andere regel dan de kiezer.
Alleen indien meer dan één eigenschap Plaatst regels met één eigenschap op dezelfde regel als de kiezer.
Alle kiezers voor een regel op dezelfde regel Plaatst alle kiezers voor de regel op dezelfde regel.
Blanco regel tussen regels Plaatst een blanco regel tussen de diverse regels.
5. Klik op OK.
Opmerking: Opmaak d.m.v. CSS-code gebruikt tevens de voorkeur voor Regeleindetype die u hebt ingesteld in de categorie Codeopmaake van
het dialoogvenster Voorkeuren.
CSS-code in een CSS-stijlpagina handmatig opmaken
1. Open een CSS-stijlpagina.
2. Selecteer Opdrachten > Bronopmaak toepassen.
De opmaakopties die u hebt ingesteld in de voorkeuren voor de CSS-codeopmaak worden toegepast op het hele document. Het is niet
mogelijk om selecties apart op te maken.
Ingebedde CSS-code handmatig opmaken
1. Open een HTML-pagina met ingebedde CSS in de kop van het document.
2. Selecteer een willekeurig deel van de CSS-code.
3. Selecteer Opdrachten > Bronopmaak toepassen op selectie.
De opmaakopties die u instelt in de voorkeuren voor de CSS-codeopmaak worden toegepast op alle CSS-regels uitsluitend in de kop van
het document.
Opmerking: U kunt Opdrachten > Bronopmaak toepassen selecteren om het hele document op te maken volgens de door u opgegeven
voorkeuren voor codeopmaak.
Meer Help-onderwerpen
237
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
238
Verbeteringen voor CSS3-ondersteuning in het deelvenster CSS-
stijlen (CS5.5)
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
CSS3-eigenschappen toepassen met het pop-up-deelvenster
Meerdere waardensets opgeven
Locatie van eigenschappen in de categorieweergave
Compatibiliteit met browsers waarborgen
Wijzigingen voorvertonen in Live View
Het deelvenster CSS bevat nu een pop-updeelvenster voor de volgende eigenschappen:
text-shadow
box-shadow
border-radius
border-image
Met de opties in het pop-updeelvenster kunt u de eigenschappen op de juiste wijze toepassen, zelfs als u niet bekend bent met de W3C-syntaxis
van de eigenschappen.
Het pop-updeelvenster met opties voor de CSS3-eigenschap border-image
CSS3-eigenschappen toepassen met het pop-up-deelvenster
Klik op het pictogram ‘+’ dat overeenkomt met deze eigenschappen. Gebruik de opties in het pop-updeelvenster om de eigenschap toe te
passen.
Meerdere waardensets opgeven
CSS3-eigenschappen als text-shadow bieden ondersteuning voor meerdere waardensets. Bijvoorbeeld: text-shadow: 3px 3px #000, -3px
-3px #0f0;
Als u in de codeweergave meerdere waardensets opgeeft en het pop-updeelvenster opent voor bewerken, wordt alleen de eerste waardenset
weergegeven. Als u deze waardenset bewerkt in het pop-updeelvenster, heeft dit alleen invloed op de eerste waardenset in de code. De overige
waardensets blijven ongewijzigd en worden toegepast zoals is opgegeven in de code.
Locatie van eigenschappen in de categorieweergave
In de categorieweergave is text-shadow opgenomen in de categorie Lettertype. box-shadow, border-radius en border-image zijn
opgenomen in de categorie Rand.
Compatibiliteit met browsers waarborgen
Dreamweaver CS5.5 ondersteunt ook browserspecifieke (webkit, Mozilla) implementaties van de eigenschappen box-shadow, border-radius en
border-image.
Gebruik in de categorieweergave de opties bij de betreffende browsercategorie om ervoor te zorgen dat deze eigenschappen compatibel zijn met
de browser. Zo moet u -moz-border-image in de categorie Mozilla bewerken om ervoor te zorgen dat de eigenschap compatibel is met de
239
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Naar boven
implementatie van Mozilla voor de eigenschap border-image.
Wijzigingen voorvertonen in Live View
Wijzigingen in CSS-eigenschappen worden niet weergegeven in de ontwerpweergave. Schakel over naar Live View om de wijzigingen te
controleren. In Live View kunt u CSS3-eigenschappen ook snel bewerken, waarbij de wijzigingen meteen worden getoond in deze weergave.
De volgende CSS3-eigenschappen worden ondersteund in Live View:
text-shadow
border-radius
-webkit-box-shadow
-webkit-border-image
Verbeterde ondersteuning voor CSS3 in DW CS5.5
Ondersteuning voor text-shadow, box-
shadow, border-radius en border-image...
Meer informatie
http://goo.gl/BpHhu
door Preran Kurnool
http://blogs.adobe.com/pre...
Lever een bijdrage aan
Adobe Community Help
240
Een CSS-stijlpagina bewerken
Een doorsnee CSS-stijlpagina omvat een of meer regels. U kunt een afzonderlijke regel in een CSS-stijlpagina bewerken met behulp van het
deelvenster CSS-stijlen of u kunt rechtstreeks in de CSS-stijlpagina werken als dit uw voorkeur heeft.
1. Selecteer in het deelvenster CSS-stijlen (Venster > CSS-stijlen) de modus Alles.
2. Dubbelklik in het paneel Alle regels op de naam van de stijlpagina die u wilt bewerken.
3. Wijzig in het documentvenster de stijlpagina op de gewenste manier en sla de stijlpagina vervolgens op.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
241
Een CSS-regel bewerken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een regel bewerken in het deelvenster CSS-stijlen (modus Huidig)
Een regel bewerken in het deelvenster CSS-stijlen (modus Alles)
De naam van een CSS-kiezer wijzigen
U kunt zowel interne als externe, op een document toegepaste regels bewerken.
Wanneer u een CSS-stijlpagina bewerkt die de tekst in uw document bepaalt, kunt u alle, door die CSS-stijlpagina bepaalde tekst ogenblikkelijk
opnieuw opmaken. Bewerkingen aan een externe stijlpagina hebben invloed op alle documenten die aan die pagina zijn gekoppeld.
U kunt een externe editor instellen, die moet worden gebruikt voor het bewerken van de stijlpagina's.
Een regel bewerken in het deelvenster CSS-stijlen (modus Huidig)
1. Open het deelvenster CSS-stijlen door de selectie van Venster > CSS-stijlen.
2. Klik op de knop Huidige boven aan het paneel CSSstijlen.
3. Selecteer een tekstelement op de huidige pagina om de eigenschappen ervan weer te geven.
4. Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik op een eigenschap in het deelvenster Samenvatting voor selectie om het dialoogvenster CSS-regeldefinitie weer te geven en
breng vervolgens uw wijzigingen aan.
Selecteer een eigenschap in het deelvenster Samenvatting voor selectie en bewerk vervolgens de eigenschap in het deelvenster
Eigenschappen hieronder.
Selecteer een regel in het deelvenster Regels en bewerk vervolgens de eigenschappen van de regel in het deelvenster Eigenschappen
hieronder.
Opmerking: Als u het gedrag voor dubbelklikken om CSS te bewerken en ander gedrag wilt wijzigen, moet u de voorkeuren in
Dreamweaver aanpassen.
Een regel bewerken in het deelvenster CSS-stijlen (modus Alles)
1. Open het deelvenster CSS-stijlen door de selectie van Venster > CSS-stijlen.
2. Klik op de knop Alles boven aan het deelvenster CSS-stijlen.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik op een regel in het deelvenster Alle regels om het dialoogvenster CSS-regeldefinitie weer te geven en breng vervolgens uw
wijzigingen aan.
Selecteer een regel in het deelvenster Alle regels en bewerk vervolgens de eigenschappen van de regel in het deelvenster
Eigenschappen hieronder.
Selecteer een regel in het deelvenster Alle regels en klik vervolgens op de knop Stijl bewerken in de rchterbenedenhoek van het
deelvenster CSS-stijlen.
Opmerking: U kunt het gedrag voor dubbelklikken voor het bewerken van CSS alsmede andere gedragsvormen wijzigen door het
wijzigen van de voorkeuren in Dreamweaver.
De naam van een CSS-kiezer wijzigen
1. Selecteer in het deelvenster CSS-stijlen (modus Alles) de kiezer die u wilt wijzigen.
2. Klik opnieuw op de kiezer om de naam bewerkbaar te maken.
3. Breng uw wijzigingen aan en druk op Enter (Windows) of Return (Macintosh).
Meer Help-onderwerpen
Teksteigenschappen instellen in de eigenschappencontrole
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
242
243
Voorbeeldstijlbladen van Dreamweaver gebruiken
Dreamweaver biedt voorbeeldstijlpagina's die u kunt toepassen op uw pagina's of die u kunt gebruiken als beginpunt voor het ontwikkelen van uw
eigen stijlen.
1. Open het deelvenster CSS-stijlen op een van de volgende manieren:
Selecteer Venster > CSS-stijlen.
Druk op Shift+F11.
2. Klik in het deelvenster CSS-stijlen op de knop Externe stijlpagina koppelen. (Deze bevindt zich in de rechterbenedenhoek van het paneel.)
3. klik in het dialoogvenster Externe stijlpagina koppelen op Voorbeeldstijlpagina's.
4. Selecteer in het dialoogvenster Voorbeeldstijlpagina's een stijlpagina in het lijstvak.
Terwijl u stijlpagina's binnen dit lijstvak selecteert, wordt in het paneel Voorvertoning de tekst- en kleuropmaak van de geselecteerde
stijlpagina weergegeven.
5. Klik op de knop Voorvertoning om de stijlpagina toe te passen en om te controleren of de stijlpagina de gewenste stijlen toepast op de
huidige pagina.
Als de toegepaste stijlen niet zijn wat u ervan verwacht, selecteert u een andere stijlpagina in de lijst en klikt u op Voorvertoning om deze
stijlen te bekijken.
6. Standaard slaat Dreamweaver de stijlpagina op in een map met de naam CSS net onder de hoofddirectory van de site die u voor uw pagina
hebt gedefinieerd. Als die map niet bestaat, maakt Dreamweaver deze voor u. U kunt het bestand opslaan op een andere locatie door op
Bladeren te klikken en naar een andere map te bladeren.
7. Wanneer u een stijlpagina vindt, waarvan de opmaakregels voldoen aan uw ontwerpcriteria, klikt u op OK.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
244
Werken met labels voor div-tags
Naar boven
Div-tags invoegen en bewerken
CSS-lay-outblokken
Werken met AP-elementen
(Alleen Creative Cloud-gebruikers): Er zijn zeven nieuwe semantische tags beschikbaar wanneer u Invoegen > Lay-out selecteert. De nieuwe tags
zijn: Artikel, Aside, HGroup, Navigatie, Sectie, Koptekst en Voettekst. Zie Semantische elementen van HTML5 invoegen vanuit het deelvenster
Invoegen voor meer informatie.
Div-tags invoegen en bewerken
U kunt paginalay-outs maken door labels voor div-elementen handmatig in te voeren en hierop CSS-positioneringsstijlen toe te passen. De label
voor een div-element is een label waarmee logische scheidingen binnen de inhoud van een webpagina worden gedefinieerd. U kunt labels voor
div-elementen gebruiken om blokken inhoud te centreren, om kolomeffecten te maken, om gebieden met verschillende kleuren aan te brengen en
nog veel meer.
Als u niet vertrouwd bent met het gebruik van labels voor div-elementen en Cascading Style Sheets (CSS) voor het maken van webpagina's, kunt
u een CSS-lay-out maken die is gebaseerd op een van de vooraf gedefinieerde lay-outs die worden meegeleverd met Dreamweaver. Als u niet
graag werkt met CSS, maar wel vertrouwd bent met het gebruik van tabellen, kunt u ook proberen tabellen te gebruiken.
Opmerking: Dreamweaver behandelt alle labels voor div-tags met een absolute positie als AP-elementen (absoluut gepositioneerde elementen),
zelfs als u deze labels voor div-tags niet hebt gemaakt met het gereedschap voor het tekenen van AP Div-elementen.
Labels voor div-tags invoegen
U kunt labels voor div-elementen gebruiken om CSS-lay-outblokken te maken en deze in uw document te positioneren. Dit is handig als u een
bestaande CSS-stijlpagina met positioneringsstijlen aan uw document hebt gekoppeld. Met Dreamweaver kunt u snel de label voor een div-tag
invoegen en bestaande stijlen erop toepassen.
1. Plaats de invoegpositie in het documentvenster op de plaats waar u de label voor een div-element wilt invoegen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Invoegen > Lay-outobjecten > Div Tag.
Klik in de categorie Lay-out van het paneel Invoegen op de knop Div-tag invoegen .
3. Stel vervolgens de volgende opties naar wens in:
Invoegen Hiermee kunt u de locatie van de tag div en de naam van de tag (als het geen nieuwe tag is) selecteren.
Klasse Hiermee geeft u de klassenstijl weer, die momenteel op de label wordt toegepast. Als u een stijlpagina hebt gekoppeld, worden op
die stijlpagina gedefinieerde klassen weergegeven in de lijst. Gebruik dit pop-upmenu om de stijl te selecteren die u op de tag wilt
toepassen.
ID Hiermee kunt u de naam wijzigen die is gebruikt om de label voor het div-element aan te duiden. Als u een stijlpagina hebt gekoppeld,
worden op die stijlpagina gedefinieerde id's weergegeven in de lijst. Id's voor blokken die al in uw document staan, worden niet vermeld.
Opmerking: Dreamweaver geeft een waarschuwing als u dezelfde id als die van een andere label in uw document opgeeft.
Nieuwe CSS-regel Hiermee opent u het dialoogvenster Nieuwe CSS-regel.
4. Klik op OK.
De label voor het div-element wordt als een vak in uw document met de tekst van een tijdelijke aanduiding weergegeven. Als u de
muisaanwijzer over de rand van het vak beweegt, wordt het element door Dreamweaver gemarkeerd.
Als de label voor het div-element absoluut is gepositioneerd, wordt het een AP-element. (U kunt labels voor div-elementen die niet absoluut
zijn gepositioneerd, bewerken.)
Labels voor div-tags bewerken
Nadat u de label voor een div-element hebt ingevoegd, kunt u het element manipuleren of kunt u er inhoud aan toevoegen.
Opmerking: Labels voor div-tags die absoluut zijn gepositioneerd, worden AP-elementen.
Als u randen toewijst aan div-labels of als u Omtrek van CSS-layout hebt geselecteerd, hebben deze elementen zichtbare randen. (Omtrek van
CSS-lay-out wordt standaard geselecteerd in het menu Beeld > Visuele hulpmiddelen.) Als u de muisaanwijzer over de label voor een div-element
beweegt, markeert Dreamweaver de label. U kunt de markeerkleur wijzigen of markeren uitschakelen.
Als u de label voor een div-element selecteert, kunt u regels hiervoor bekijken en bewerken in het deelvenster CSS-stijlen. Ook kunt u inhoud
245
Naar boven
toevoegen aan de label voor een div-element door gewoon de invoegpositie binnen de label voor het div-element te plaatsen en vervolgens
inhoud toe te voegen op de manier waarop u inhoud toevoegt aan een pagina.
Op de label voor een div-tag toegepaste regels weergeven en bewerken
1. Voer een van de volgende handelingen uit om de label voor een div-element te selecteren:
Klik op de rand van de label voor het div-element.
Let op de markering om de rand te zien.
Klik binnen de label voor het div-element en druk twee maal op Control+A (Windows) of Command+A (Macintosh).
Klik binnen de label voor het div-element en selecteer vervolgens de label voor het div-element in de labelkiezer onder aan het
documentvenster.
2. Selecteer Venster > CSS-stijlen om het deelvenster CSS-stijlen te openen, als dit nog niet is geopend.
Regels die worden toegepast op de label voor het div-element, worden in het paneel weergegeven.
3. Breng desgewenst wijzigingen aan.
De invoegpositie in de label voor een div-tag plaatsen om inhoud toe te voegen
Klik op een willekeurige plaats binnen de randen van de label.
Wijzig de tekst voor de tijdelijke aanduiding in een label voor een div-tag
Selecteer de tekst en typ er vervolgens overheen, of druk op Verwijderen.
Opmerking: U kunt inhoud toevoegen aan de label voor het div-element op dezelfde manier als bij het toevoegen van inhoud aan een pagina.
De markeringskleur van div-tags wijzigen
Wanneer u de muisaanwijzer over de rand van de label voor een div-element beweegt in de ontwerpweergave, markeert Dreamweaver de randen
van de label. U kunt de markeerfunctie desgewenst in- of uitschakelen, of de markeerkleur wijzigen in het dialoogvenster Voorkeuren.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Selecteer Markering in de lijst Categorie aan de linkerkant.
3. Maak een van beide volgende wijzigingen en klik op OK:
Als u de markeerkleur van de labels voor div-elementen wilt wijzigen, klikt u op het kleurvak Bij aanwijzen met muis en selecteert u
vervolgens een markeerkleur met behulp van de kleurkiezer (of geeft u de hexadecimale waarde voor de markeerkleur op in het
tekstvak).
Als u markeren van de labels voor div-elementen wilt in- of uitschakelen, schakelt u het selectievakje Tonen bij Bij aanwijzen met muis in
respectievelijk uit.
Opmerking: Deze opties zijn van invloed op alle objecten, zoals tabellen, die Dreamweaver markeert wanneer u de muisaanwijzer over
deze objecten beweegt.
CSS-lay-outblokken
CSS-lay-outblokken visualiseren
U kunt CSS-lay-outblokken visualiseren terwijl u in de ontwerpweergave werkt. Een CSS-lay-outblok is een HTML-pagina-element dat u op een
willekeurige plaats op uw pagina kunt positioneren. Meer in het bijzonder is een CSS-lay-outblok een label voor een div-element zonder
display:inline of een willekeurig ander pagina-element met daarin de CSS-declaratie display:block, position:absolute, of position:relative. Hieronder
volgen enkele voorbeelden van elementen die in Dreamweaver als CSS-lay-outblokken worden beschouwd:
Een label voor een div-element
Een afbeelding, waaraan een absolute of relatieve positie is toegewezen
De label voor een a-element, waaraan de stijl display:block is toegewezen
Een alinea, waaraan een absolute of relatieve positie is toegewezen
Opmerking: Ten behoeve van de visuele weergave omvatten CSS-lay-outblokken geen inline elementen (d.w.z. elementen waarvan de code
binnen een regel tekst staat) of enkelvoudige blokelementen zoals alinea's.
Dreamweaver biedt een aantal visuele hulpmiddelen voor de weergave van CSS-lay-outblokken. Zo kunt u omtrekken, achtergronden en het
kadermodel voor CSS-lay-outblokken inschakelen terwijl u ontwerpt. Ook kunt u de knopinfo weergeven voor de eigenschappen van een
geselecteerd CSS-lay-outblok wanneer u de muisaanwijzer over het lay-outblok beweegt.
De volgende lijst van visuele hulpmiddelen voor CSS-lay-outblokken beschrijft wat Dreamweaver als zichtbaar voor elke blok weergeeft:
Omtrek van CSS-lay-out Hiermee worden de omtrekken van alle CSS-lay-outblokken op de pagina weergegeven.
CSS-lay-outachtergronden Hiermee worden voor afzonderlijke CSS-lay-outblokken tijdelijk toegewezen achtergrondkleuren weergegeven en
246
Naar boven
worden de overige achtergrondkleuren en -afbeeldingen die gewoonlijk op de pagina worden weergegeven, verborgen.
Wanneer u het visuele hulpmiddel inschakelt om CSS-lay-outblokachtergronden weer te geven, wijst Dreamweaver automatisch aan elk CSS-lay-
outblok een opvallende achtergrondkleur toe. (Dreamweaver selecteert de kleuren met behulp van een algoritmisch proces—u kunt de kleuren op
geen enkele manier zelf toewijzen.) De toegewezen kleuren zijn visueel opvallend en zijn ontworpen om u te helpen bij het onderscheiden van
verschillende CSS-lay-outblokken.
CSS-lay-outkadermodel Hiermee wordt het kadermodel (dat wil zeggen opvulling en marges) voor het geselecteerde CSS-lay-outblok
weergegeven.
CSS-lay-outblokken weergeven
U kunt desgewenst visuele hulpmiddelen voor CSS-lay-outblokken in- of uitschakelen.
Omtrekken van CSS-lay-outblokken weergeven
Selecteer Weergave > Visuele hulpmiddelen > Omtrek van CSS-lay-out.
Achtergronden van CSS-lay-outblokken weergeven
Selecteer Weergave > Visuele hulpmiddelen > CSS-lay-outachtergronden.
CSS-lay-outblokkadermodellen weergeven
Selecteer Weergave > Visuele hulpmiddelen > CSS-lay-outkadermodel.
Ook hebt u toegang tot opties voor visuele hulpmiddelen voor CSS-lay-outblokken door op de knop Visuele hulpmiddelen op de werkbalk
Documenten te klikken.
Visuele hulpmiddelen gebruiken bij niet-CSS-lay-outblokelementen
U kunt een Design-Time stijlpagina gebruiken om de achtergronden, randen of het kadermodel voor elementen weer te geven die normaal
gesproken niet als CSS-lay-outblokken worden beschouwd. Hiervoor moet u eerst een Design-Time stijlpagina maken, die het kenmerk
display:block toewijst aan het juiste pagina-element.
1. Maak een externe CSS-stijlpagina door de selectie van Bestand > Nieuw, van Basispagina in de kolom Categorie, van CSS in de kolom
Basispagina en door te klikken op Maken.
2. Maak op de nieuwe stijlpagina regels die het kenmerk display:block toewijzen aan de pagina-elementen die u als CSS-lay-outblokken wilt
weergeven.
Als u bijvoorbeeld een achtergrondkleur wilt weergeven voor alinea's en lijstitems, maakt u een stijlpagina met de volgende regels:
p{
display:block;
}
li{
display:block;
}
3. Sla het bestand op.
4. Open in de ontwerpweergave de pagina waaraan u de nieuwe stijlen wilt koppelen.
5. Selecteer Opmaak > CSS-stijlen > Design-Time.
6. Klik in het dialoogvenster Design-Time stijlbladen op de knop Plus (+) boven het tekstvak Alleen weergeven tijdens ontwerptijd, selecteer de
zojuist gemaakte stijlpagina en klik op OK.
7. Klik op OK om het dialoogvenster Design-Time stijlbladen te sluiten.
De stijlpagina wordt aan uw document gekoppeld. Als u een stijlpagina had gemaakt met behulp van het vorige voorbeeld, zouden alle
alinea's en lijstitems zijn opgemaakt met het kenmerk display:block, waardoor u visuele hulpmiddelen voor CSS-lay-outblokken voor alinea's
en lijstitems zou hebben kunnen in- of uitschakelen.
Werken met AP-elementen
Info over AP-elementen in Dreamweaver
Een AP-element (absoluut gepositioneerd element) is een HTML-pagina-element—in het bijzonder een label voor een div-element of elke andere
label—waaraan een absolute positie is toegewezen. AP-elementen kunnen tekst, afbeeldingen of elke andere inhoud bevatten, die u in de
hoofdtekst van een HTML-document kunt plaatsen.
Met Dreamweaver kunt u AP-elementen gebruiken om uw pagina op te maken. U kunt AP-elementen voor en achter elkaar plaatsen, bepaalde
AP-elementen verbergen terwijl andere juist worden weergegeven, en AP-elementen over het scherm verplaatsen. U kunt een
achtergrondafbeelding plaatsen in één AP-element en vervolgens vóór dat eerste AP-element een tweede AP-element plaatsen, dat tekst met een
transparante achtergrond bevat.
247
AP-elementen bestaan doorgaans uit absoluut gepositioneerde labels voor div-tags. (Dit is het soort AP-elementen dat Dreamweaver standaard
invoegt.) Maar onthoud dat u elk HTML-element (bijvoorbeeld een afbeelding) als AP-element kunt aanmerken door er een absolute positie aan
toe te wijzen. Alle AP-elementen (niet alleen absoluut gepositioneerde labels voor div-tags) komen in het paneel AP-elementen te staan.
HTML-code voor AP Div-elementen
Dreamweaver maakt AP-elementen met behulp van de div tag. Als u een AP-element invoegt met behulp van het gereedschap AP Div tekenen,
voegt Dreamweaver de label voor een div-element in het document in en wijst aan de div-tag een id-waarde toe (standaard apDiv1 voor de eerste
div-tag die u invoegt, apDiv2 voor de tweede div-tag die u invoegt, enzovoort). Later kunt u de naam van het AP Div-element wijzigen in wat u
maar wilt, met behulp van het paneel AP-elementen of de eigenschappencontrole. Dreamweaver gebruikt tevens ingebedde CSS in de kop van
het document voor het positioneren van de AP Div en voor het bepalen van de juiste afmetingen van de AP Div.
Hieronder volgt als voorbeeld HTML-code voor een AP Div-element:
<head>
<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=iso-8859-1" />
<title>Sample AP Div Page</title>
<style type="text/css">
<!--
#apDiv1 {
position:absolute;
left:62px;
top:67px;
width:421px;
height:188px;
z-index:1;
}
-->
</style>
</head>
<body>
<div id="apDiv1">
</div>
</body>
</html>
U kunt eigenschappen van AP Div-elementen (of van elk AP-element) op uw pagina wijzigen, inclusief x- en y-coördinaten, de z-index (ook wel de
stapelvolgorde genoemd) en de zichtbaarheid.
Een AP-laag invoegen
Met Dreamweaver kunt u eenvoudig AP Div-elementen maken en positioneren op uw pagina. Ook kunt u geneste AP Div-elementen maken.
Wanneer u een AP-div invoegt, toont Dreamweaver standaard een omtrek van het AP-div in de ontwerpweergave en wordt het blok waarover u de
aanwijzer plaatst gemarkeerd. Schakel de opties Omtrek van AP-elementen en Omtrek van CSS-lay-out uit in het menu Weergave> Visuele
hulpmiddelen. Hierdoor schakelt u het visuele hulpmiddel uit waarmee de omtrek van een AP-div (of een andere AP-element) getoond wordt.
Tevens kunt u achtergronden en het kadermodel voor AP-elementen inschakelen als visueel hulpmiddel tijdens het ontwerpen.
Nadat u een AP Div-element hebt gemaakt, kunt u inhoud eraan toevoegen door gewoon uw invoegpositie in het AP Div-element te plaatsen en
vervolgens inhoud toe te voegen zoals u inhoud zou toevoegen aan een pagina.
Eén AP Div-element of meerdere AP Div-elementen na elkaar tekenen
1. Klik in de categorie Lay-out van het paneel Invoegen op de knop AP-div Tekenen .
2. Voer een van de volgende handelingen uit in het documentvenster:
Sleep om één AP Div-element te tekenen.
Sleep de muis terwijl u Control (Windows) of Command (Macintosh) ingedrukt houdt, om meerdere AP Div-elementen achter elkaar te
tekenen.
U kunt nieuwe AP Div-elementen blijven tekenen zolang u de toets Control of Command niet loslaat.
Een AP Div-element invoegen op een bepaalde plaats in het document
Plaats de invoegpositie in het documentvenster en selecteer vervolgens Invoegen > Lay-outobjecten > AP Div.
Opmerking: Deze procedure plaatst de label voor het AP Div-element op de plaats waar u in het documentvenster klikte. De visuele weergave
van het AP Div-element kan op deze manier invloed uitoefenen op andere pagina-elementen (zoals tekst) die eromheen staan.
De invoegpositie in een AP Div-element plaatsen
Klik op een willekeurige plaats binnen de randen van het AP Div-element.
248
De randen van het AP Div-element worden gemarkeerd en de selectiegreep wordt weergegeven, maar het AP Div-element zelf wordt niet
geselecteerd.
Randen van AP Div-elementen tonen
Selecteer Weergave > Visuele hulpmiddelen en selecteer Omtrek van AP Div-element of Omtrek van CSS-lay-out.
Opmerking: Het gelijktijdig selecteren van beide opties heeft hetzelfde effect.
Randen van AP Div-elementen verbergen
Selecteer Weergave > Visuele hulpmiddelen and schakel de selectie van zowel Omtrek van AP Div-element als Omtrek van CSS-lay-out uit.
Werken met geneste AP Div-elementen
Een genest AP Div-element is een AP Div-element waarvan de code is ingesloten in de labels van een ander AP Div-element. Zo toont de
volgende code twee AP Div-elementen die niet zijn genest, en twee AP Div-elementen die wel zijn genest:
<div id="apDiv1"></div>
<div id="apDiv2"></div>
<div id="apDiv3">
<div id="apDiv4"></div>
</div>
De grafische weergave van een van beide sets AP Div-elementen zou er als volgt kunnen uitzien:
In de eerste set labels voor div-tags staat één div-tag boven aan de pagina. In de tweede set staat de div-tag apDiv4 in feite binnen de div-tag
apDiv3. (U kunt de stapelvolgorde van AP Div-elementen wijzigen in het paneel AP-elementen.)
Nesten wordt vaak gebruikt om AP Div-elementen samen te groeperen. Een genest AP Div-element wordt met het bovenliggende AP Div-element
verplaatst en kan dusdanig worden ingesteld dat de zichtbaarheid wordt overgenomen van het bovenliggende element.
U kunt de optie Nesten inschakelen om automatisch te nesten wanneer u een AP Div-element tekent, dat binnen een ander AP Div-element staat.
Als u binnen of over een ander AP Div-element wilt tekenen, dient u de optie Overlappingen voorkomen uit te schakelen.
Een genest AP Div-element tekenen
1. Zorg ervoor dat Overlappingen voorkomen is uitgeschakeld in het paneel AP-elementen (Venster > AP-elementen).
2. Klik in de categorie Lay-out van het paneel Invoegen op de knop AP-div Tekenen .
3. Sleep in ontwerpweergave van het documentvenster een AP Div-element een bestaand AP Div-element in.
Als Nesten is uitgeschakeld in de voorkeuren van AP-elementen, sleept u met de toets Alt (Windows) of Option (Macintosh) ingedrukt om
een AP Div-element binnen een bestaand AP Div-element te nesten.
Geneste AP Div-elementen kunnen er in verschillende browsers anders uitzien. Als u geneste AP Div-elementen maakt, controleert u
tijdens de ontwerpfase regelmatig hun uiterlijk in verschillende browsers.
Een genest AP Div-element invoegen
1. Zorg ervoor dat Overlappingen voorkomen is uitgeschakeld.
2. Plaats de invoegpositie binnen een bestaand AP Div-element in de ontwerpweergave van het documentvenster en selecteer vervolgens
Invoegen > Lay-outobjecten > AP Div.
AP Div-elementen automatisch nesten bij het tekenen van een AP Div-element binnen een ander AP Div-element
Selecteer de optie Nesten in de voorkeuren van AP-elementen.
Voorkeuren van AP-elementen weergeven of instellen
Gebruik de categorie AP-elementen in het dialoogvenster Voorkeuren om de standaardinstellingen op te geven voor nieuwe AP-elementen die u
maakt.
249
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Selecteer AP-elementen in de lijst Categorie aan de linkerzijde, geef een van de volgende voorkeuren op en klik vervolgens op OK.
Visibility Hiermee bepaalt u of AP-elementen standaard zichtbaar zijn. De opties zijn default (Standaard), inherit (Overnemen), visible
(Zichtbaar) en hidden (Verborgen).
Width en Height Geef een standaardbreedte en -hoogte op (in pixels) voor AP-elementen die u maakt via Invoegen > Lay-outobjecten
> AP Div.
Achtergrondkleur Hiermee bepaalt u de standaardachtergrondkleur. Selecteer een kleur in de kleurkiezer.
Background Image Hiermee bepaalt u een standaardachtergrondafbeelding. Klik op Bladeren om het afbeeldingsbestand op uw computer
te vinden.
Nesten: Nesten indien gemaakt binnen een absoluut gepositioneerd div-element Hiermee bepaalt u of een AP Div-element dat u
begint te tekenen vanaf een punt binnen de grenzen van een bestaand AP Div-element, een genest AP Div-element moet zijn. Houd Alt
(Windows) of Option (Macintosh) ingedrukt om deze instelling tijdelijk te wijzigen terwijl u een AP Div-element tekent.
Eigenschappen van één AP-element weergeven of instellen
Als u een AP-element selecteert, geeft de eigenschappencontrole AP-elementeigenschappen weer.
1. Selecteer een AP-element.
2. Klik in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) op de uitbreidingspijl in de rechterbenedenhoek als er nog niets is
uitgevouwen, om alle eigenschappen te zien.
3. Stel vervolgens de volgende opties naar wens in:
CSS-p-element Hiermee geeft u een id op voor het geselecteerde AP-element. De id duidt het AP-element aan in het paneel AP-elementen
en in JavaScript-code.
Gebruik alleen standaard alfanumerieke lettertekens; gebruik geen speciale tekens zoals spaties, afbreekstreepjes, slashes of punten. Elk
AP-element moet een eigen unieke id hebben.
Opmerking: De CSS-p-eigenschappencontrole biedt dezelfde opties voor relatief gepositioneerde elementen.
L en T (left (links) en top (boven)) Hiermee geeft u de positie van de linkerbovenhoek van het AP-element op, relatief ten opzichte van de
linkerbovenhoek van de pagina of van het bovenliggende AP-element, indien het is genest.
B en H Hiermee geeft u de breedte en hoogte van het AP-element op.
Opmerking: Als de inhoud van het AP-element de opgegeven grootte overschrijdt, wordt de onderrand van het AP-element (zoals deze
wordt weergegeven in de ontwerpweergave in Dreamweaver) uitgestrekt om de volledige inhoud te kunnen bevatten. (De onderrand wordt
niet uitgestrekt wanneer het AP-element in een browser wordt weergegeven, tenzij de eigenschap Overloop wordt ingesteld op Zichtbaar.)
De standaardeenheid voor positie en grootte is pixels (px). U kunt echter ook de volgende eenheden opgeven: pc (pica's), pt (punten), in
(inches), mm (millimeters), cm (centimeters) of % (percentage van de overeenkomstige waarde van het bovenliggende AP-element). De
afkortingen moeten zonder spatie op de waarde volgen: Bijvoorbeeld, 3mm geeft 3 millimeter aan.
Z-Index Hiermee bepaalt u de Z-index, of stapelvolgorde, van het AP-element.
In een browser worden AP-elementen met een hoger nummer vóór AP-elementen met een lager nummer weergegeven. Waarden kunnen
positief of negatief zijn. De stapelvolgorde van AP-elementen kan gemakkelijker worden gewijzigd met behulp van het paneel AP-elementen,
in plaats van specifieke waarden voor de Z-index op te geven.
Vis Hiermee geeft u aan of het AP-element aanvankelijk zichtbaar ("visible") is of niet. Kies een van de volgende opties:
Met Standaard wordt geen zichtbaarheidseigenschap opgegeven. Wanneer er geen zichtbaarheid is opgegeven, gebruiken de meeste
browsers Overnemen als standaardwaarde.
Met Overnemen wordt de zichtbaarheidseigenschap van het bovenliggende element van het AP-element gebruikt.
Met Zichtbaar wordt de inhoud van het AP-element weergegeven, ongeacht de waarde van het bovenliggende element.
Met Hidden wordt de inhoud van het AP-element verborgen, ongeacht de waarde van het bovenliggende element.
Gebruik een scripttaal, zoals JavaScript, om de zichtbaarheidseigenschap te bepalen en om de inhoud van AP-elementen dynamisch
weer te geven.
Achtergrondafbeelding Hiermee geeft u een achtergrondafbeelding voor het AP-element op.
Klik op het pictogram voor de map waarnaar u gaat bladeren, en selecteer een afbeeldingsbestand.
Bg Color Hiermee geeft u een achtergrondkleur van het AP-element op.
Laat deze optie leeg om een transparante achtergrond op te geven.
250
Klasse Hiermee geeft u de CSS-klasse voor de stijl van het AP-element op.
Overflow Hiermee bepaalt u hoe AP-elementen er in een browser uitzien wanneer de inhoud de opgegeven grootte van het AP-element
overschrijdt.
Met Visible geeft u aan dat de extra inhoud in het AP-element wordt weergegeven; in feite wordt het AP-element uitgestrekt om de extra
inhoud te kunnen bevatten. Met Hidden geeft u aan dat de extra inhoud niet in de browser wordt weergegeven. Met Scroll geeft u aan dat
de browser schuifbalken aan het AP-element moet toevoegen, ongeacht of deze nodig zijn of niet. Met Auto geeft de browser alleen
schuifbalken voor het AP-element weer wanneer dit nodig is (d.z.w. wanneer de inhoud van het AP-element de grenzen van het element
overschrijdt).
Opmerking: De optie overflow wordt nogal wisselend in browsers ondersteund.
Clip Hiermee definieert u het zichtbare gebied van een AP-element.
Geef de linker-, boven-, rechter- en ondercoördinaten op om een rechthoek te definiëren in het coördinatengebied van het AP-element
(waarbij wordt geteld vanaf de linkerbovenhoek van het AP-element). Het AP-element wordt “uitgeknipt", zodat alleen de opgegeven
rechthoek zichtbaar is. Als u bijvoorbeeld de inhoud van een AP-element onzichtbaar wilt maken, met uitzondering van een zichtbare
rechthoek in de linkerbovenhoek van het AP-element van 50 pixels breed en 75 pixels hoog, stelt u L (links) in op 0, T (boven) op 0, R
(rechts) op 50, en B (onder) op 75.
Opmerking: Hoewel CSS verschillende betekenissen hecht aan “clip" (uitknippen), interpreteert Dreamweaver een “clip" op dezelfde wijze
als de meeste browsers dat doen.
4. Als u een waarde in een tekstvak hebt opgegeven, drukt u op Tab of Enter (Windows) of op Return (Macintosh) om de waarde toe te
passen.
Eigenschappen van meerdere AP-elementen weergeven of instellen
Wanneer u twee of meer AP-elementen selecteert, geeft de eigenschappencontrole teksteigenschappen en een subset van de volledige AP-
elementeigenschappen weer, waardoor u verschillende AP-elementen tegelijk kunt wijzigen.
Meerdere AP-elementen selecteren
Houd de Shift-toets ingedrukt tijdens de selectie van AP-elementen.
Eigenschappen van meerdere AP-elementen weergeven en instellen
1. Selecteer meerdere AP-elementen.
2. Klik in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) op de uitbreidingspijl in de rechterbenedenhoek als er nog niets is
uitgevouwen, om alle eigenschappen te zien.
3. Stel een of meer van de volgende eigenschappen van meerdere AP-elementen in:
L en T (left (links) en top (boven)) Hiermee geeft u de positie van de linkerbovenhoek van de AP-elementen aan, relatief ten opzichte van
de linkerbovenhoek van de pagina of van het bovenliggende AP-element, indien het is genest.
B en H Hiermee geeft u de breedte en hoogte van de AP-elementen op.
Opmerking: Als de inhoud van een AP-element de opgegeven grootte overschrijdt, wordt de onderrand van het AP-element (zoals deze
wordt weergegeven in de ontwerpweergave in Dreamweaver) uitgestrekt om de volledige inhoud te kunnen bevatten. (De onderrand wordt
niet uitgestrekt wanneer het AP-element in een browser wordt weergegeven, tenzij de eigenschap Overloop wordt ingesteld op Zichtbaar.)
De standaardeenheid voor positie en grootte is pixels (px). U kunt echter ook de volgende eenheden opgeven: pc (pica's), pt (punten), in
(inches), mm (millimeters), cm (centimeters) of % (percentage van de overeenkomstige waarde van het bovenliggende AP-element). De
afkortingen moeten zonder spatie op de waarde volgen: Bijvoorbeeld, 3mm geeft 3 millimeter aan.
Vis Hiermee geeft u aan of de AP-elementen aanvankelijk zichtbaar ("visible") zijn of niet. Kies een van de volgende opties:
Met Standaard wordt geen zichtbaarheidseigenschap opgegeven. Wanneer er geen zichtbaarheid is opgegeven, gebruiken de meeste
browsers Overnemen als standaardwaarde.
Met Inherit wordt de zichtbaarheidseigenschap van het bovenliggende element van de AP-elementen gebruikt.
Met Visible wordt de inhoud van de AP-elementen weergegeven, ongeacht de waarde van het bovenliggende element.
Met Hidden wordt de inhoud van het AP-element verborgen, ongeacht de waarde van het bovenliggende element.
Gebruik een scripttaal, zoals JavaScript, om de zichtbaarheidseigenschap te bepalen en om de inhoud van AP-elementen dynamisch
weer te geven.
Tag Hiermee geeft u de HTML-label op die wordt gebruikt voor het definiëren van de AP-elementen.
Achtergrondafbeelding
Hiermee geeft u een achtergrondafbeelding voor de AP-elementen op.
251
Klik op het pictogram voor de map waarnaar u gaat bladeren, en selecteer een afbeeldingsbestand.
Bg Color Hiermee geeft u een achtergrondkleur van de AP-elementen op. Laat deze optie leeg om een transparante achtergrond op te
geven.
4. Als u een waarde in een tekstvak hebt opgegeven, drukt u op Tab of Enter (Windows) of op Return (Macintosh) om de waarde toe te
passen.
Overzicht van het paneel AP-elementen
U gebruikt het paneel AP-elementen (Venster > AP-elementen) voor het beheer van de AP-elementen in uw document. Gebruik het paneel AP-
elementen om overlappingen te voorkomen, om de zichtbaarheid van AP-elementen te wijzigen, om AP-elementen te nesten of te stapelen en om
een of meer AP-elementen te selecteren.
Opmerking: Een AP-element in Dreamweaver is een HTML-pagina-element—in het bijzonder een div-label, of een willekeurige andere label—
waaraan een absolute positie is toegewezen. Het paneel AP-elementen geeft geen relatief gepositioneerde elementen weer.
AP-elementen worden weergegeven als een lijst namen, in de volgorde van de Z-index; standaard staat het eerst gemaakte AP-element (met een
Z-index van 1) onder aan de lijst, terwijl het meest recent gemaakte AP-element boven aan de lijst staat. U kunt de Z-index van een AP-element
echter wijzigen door de plaats ervan in de stapelvolgorde te wijzigen. Als u bijvoorbeeld acht AP-elementen maakt en als u het vierde AP-element
wilt verplaatsen naar de bovenste positie, kunt u dit element een hoger nummer voor de Z-index geven dan de andere.
AP-elementen selecteren
U kunt een of meerdere AP-elementen selecteren om ze te manipuleren of om hun eigenschappen te wijzigen.
Een AP-element selecteren in het paneel AP-elementen
Klik in het paneel AP-elementen (Venster > AP-elementen) op de naam van het AP-element.
Een AP-element selecteren in het documentvenster
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de selectiegreep van een AP-element.
Als de selectiegreep niet zichtbaar is, klikt u op een willekeurige plaats binnen het AP-element om de greep zichtbaar te maken.
Klik op de rand van een AP-element.
Druk op Control-Shift (Windows) of Command-Shift (Macintosh) en klik tegelijkertijd binnen een AP-element.
Klik binnen een AP-element en druk op Control+A (Windows) of Command+A (Macintosh) om de inhoud van het AP-element te selecteren.
Druk opnieuw op Control+A of Command+A om het AP-element te selecteren.
Klik binnen een AP-element en selecteer de label ervan in de labelkiezer.
Meerdere AP-elementen selecteren
Voer een van de volgende handelingen uit:
Houd de Shift-toets ingedrukt en klik in het paneel AP-elementen (Venster > AP-elementen) op twee of meer AP-elementnamen.
Houd de Shift-toets ingedrukt en klik in het documentvenster binnen, of op de rand van, twee of meer AP-elementen.
De stapelvolgorde van AP-elementen wijzigen
Gebruik de eigenschappencontrole of het paneel AP-elementen om de stapelvolgorde van AP-elementen te wijzigen. Het AP-element boven aan
de lijst van het paneel AP-elementen staat op de eerste plaats van de stapelvolgorde en verschijnt vóór de andere AP-elementen.
In HTML-code bepaalt de stapelvolgorde, oftewel de Z-index, van de AP-elementen de volgorde waarin ze een browser worden binnengetrokken.
Hoe hoger de Z-index van een AP-element, des te hoger de plaats van dat AP-element in de stapelvolgorde. (Zo wordt een element met een Z-
index van 4 boven op een element met een Z-index van 3 weergegeven. In de stapelvolgorde is 1 altijd het laagste nummer.) U kunt de Z-index
van elk AP-element wijzigen met behulp van het paneel AP-elementen of de eigenschappencontrole.
De stapelvolgorde van AP-elementen wijzigen met behulp van het paneel AP-elementen
1. Selecteer Venster > AP-elementen om het paneel AP-elementen te openen.
2. Dubbelklik op het Z-indexnummer naast het AP-element waarvan u de Z-index wilt wijzigen.
3. Wijzig het nummer en druk op Return/Enter.
Typ een hoger getal om het AP-element naar een hogere plaats in de stapelvolgorde te verplaatsen.
Typ een lager getal om het AP-element naar een lagere plaats in de stapelvolgorde te verplaatsen.
De stapelvolgorde van AP-elementen wijzigen met behulp van de eigenschappencontrole
1. Selecteer Venster > AP-elementen om het paneel AP-elementen te openen om de huidige stapelvolgorde te bekijken.
252
2. Selecteer in het deelvenster AP-elementen of in het documentvenster het AP-element waarvan u de Z-index wilt wijzigen.
3. Typ in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) een getal in het tekstvak Z-index.
Typ een hoger getal om het AP-element naar een hogere plaats in de stapelvolgorde te verplaatsen.
Typ een lager getal om het AP-element naar een lagere plaats in de stapelvolgorde te verplaatsen.
AP-elementen tonen en verbergen
Terwijl u in uw document aan het werk bent, kunt u handmatig AP-elementen tonen en verbergen met behulp van het paneel AP-elementen om te
zien hoe de pagina er onder verschillende omstandigheden uit komt te zien.
Opmerking: Het op dat moment geselecteerde AP-element wordt altijd zichtbaar en verschijnt vóór andere AP-elementen terwijl het is
geselecteerd.
Zichtbaarheid van AP-elementen wijzigen
1. Selecteer Venster > AP-elementen om het paneel AP-elementen te openen.
2. Klik in de kolom met het pictogram van het oog om de zichtbaarheid van een AP-element te wijzigen.
Een open oog betekent dat het AP-element zichtbaar is.
Een gesloten oog betekent dat het AP-element onzichtbaar is.
Als er geen pictogram van een oog is, neemt het AP-element doorgaans de zichtbaarheid over van het bovenliggende element ervan.
(Wanneer AP-elementen niet zijn genest, bestaat het bovenliggende element uit het element body van het document, dat altijd zichtbaar
is.)
Ook verschijnt er geen pictogram van een oog als er geen zichtbaarheid is opgegeven (hetgeen in de eigenschappencontrole wordt
weergegeven als Standaard zichtbaarheid).
De zichtbaarheid van alle AP-elementen tegelijk wijzigen
Klik in het paneel AP-elementen (Venster > AP-elementen) op pictogram van een oog in de kop boven aan de kolom.
Opmerking: Via deze procedure kunt alle AP-elementen wel instellen op Zichtbaar of Verborgen, maar niet op Overnemen.
AP-elementen groter of kleiner maken
U kunt een afzonderlijk AP-element groter of kleiner maken, of u kunt meerdere AP-elementen tegelijkertijd groter of kleiner maken om ze dezelfde
hoogte en breedte te geven.
Als de optie Overlappingen voorkomen is ingeschakeld, kunt u een AP-element niet dusdanig groter of kleiner maken dat het overlapt met een
ander AP-element.
Een AP-element groter of kleiner maken
1. Selecteer in de ontwerpweergave een AP-element.
2. Voer een van de volgende handelingen uit om het AP-element groter of kleiner te maken:
Als u groter of kleiner wilt maken door middel van slepen, sleept u een willekeurige formaatgreep van het AP-element.
Als u groter of kleiner wilt maken met één pixel tegelijk, houdt u Control (Windows) of Option (Macintosh) ingedrukt terwijl u op een
pijltoets drukt.
Met de pijltoetsen verplaatst u de rechter- en onderrand van het AP-element; met deze methode kunt u de boven- en linkerrand niet
groter of kleiner maken.
Als u groter of kleiner wilt maken met een ophoging in het magnetische raster, houdt u Shift-Control (Windows) of Shift-Option
(Macintosh) ingedrukt terwijl u op een pijltoets drukt.
Typ in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) waarden voor breedte (B) en hoogte (H).
Het groter of kleiner maken van een AP-element wijzigt de breedte en hoogte van een AP-element. Hiermee definieert u dus niet
hoeveel van de inhoud van het AP-element zichtbaar is. U kunt het zichtbare gebied binnen een AP-element definiëren in de
voorkeuren.
Meerdere AP-elementen tegelijk groter of kleiner maken
1. Selecteer in de ontwerpweergave twee of meer AP-elementen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Modify > Arrange > Make Same Width or Modify > Arrange > Make Same Height.
De eerste geselecteerde AP-elementen krijgen de breedte of hoogte van het laatste geselecteerde AP-element.
Geef in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen), onder Meerdere CSS-p-elementen, waarden voor breedte en hoogte op.
De waarden worden toegepast op alle geselecteerde AP-elementen.
253
AP-elementen verplaatsen
U kunt in de ontwerpweergave AP-elementen op ongeveer dezelfde wijze verplaatsen als het verplaatsen van objecten in de meeste eenvoudige
grafische toepassingen.
Als de optie Overlappingen voorkomen is ingeschakeld, kunt u een AP-element niet dusdanig verplaatsen dat het overlapt met een ander AP-
element.
1. Selecteer in de ontwerpweergave een AP-element of meerdere AP-elementen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u wilt verplaatsen door middel van slepen, sleept u de selectiegreep van het laatst geselecteerde AP-element (gemarkeerd in zwart).
Als u in stappen van één pixel wilt verplaatsen, gebruikt u de pijltoetsen.
Houd de Shift-toets ingedrukt terwijl u op een pijltoets drukt om het AP-element met één ophoging van het huidige magnetische raster
tegelijk te verplaatsen.
AP-elementen uitlijnen
Gebruik de uitlijningsopdrachten voor AP-elementen om een of meer AP-elementen uit te lijnen op de rand van het laatst geselecteerde AP-
element.
Bij het uitlijnen van AP-elementen worden niet-geselecteerde, onderliggende AP-elementen mogelijk ook verplaatst omdat hun bovenliggende AP-
element wordt geselecteerd en verplaatst. Als u dit wilt voorkomen, dient u geen geneste AP-elementen te gebruiken.
1. Selecteer in de ontwerpweergave het AP-element.
2. Selecteer Wijzigen > Ordenen en selecteer vervolgens een uitlijningsoptie.
Als u bijvoorbeeld Boven selecteert, worden alle AP-elementen dusdanig verplaatst dat hun bovenranden in dezelfde verticale positie komen
als de bovenrand van het laatst geselecteerde AP-element (gemarkeerd in zwart).
AP-elementen omzetten naar tabellen
In plaats van een lay-out met tabellen te maken, werken sommige webontwikkelaars liever met AP-elementen. Dreamweaver biedt u de
mogelijkheid om eerst de lay-out aan te brengen met behulp van AP-elementen en deze (desgewenst) om te zetten naar tabellen. Zo moet u uw
AP-elementen misschien naar tabellen converteren als u browsers wilt ondersteunen die ouder zijn dan versie 4.0. Het converteren van AP-
elementen naar tabellen wordt echter ten zeerste afgeraden omdat dit tabellen kan opleveren met een groot aantal lege cellen, om nog maar te
zwijgen over bovenmatig veel code. Als u een paginalay-out nodig hebt waarin tabellen worden gebruikt, kunt u deze paginalay-out het beste
maken met behulp van de in Dreamweaver beschikbare standaardgereedschappen voor de lay-out van tabellen.
Voor het aanpassen van de lay-out en het optimaliseren van het paginaontwerp kunt u AP-elementen omzetten naar tabellen en weer terug. (Als u
een tabel terug omzet naar AP-elementen, zet Dreamweaver de tabel echter om naar AP Div-elementen, ongeacht het type AP-element dat u
mogelijk op de pagina had vóór de omzetting naar tabellen.) U kunt een specifieke tabel of een specifiek AP-element op een pagina niet
omzetten; u moet AP-elementen omzetten naar tabellen en tabellen naar AP Div-elementen voor een gehele pagina.
Opmerking: U kunt AP-elementen niet omzetten naar tabellen of tabellen naar AP Div-elementen in een sjabloondocument of in een document
waarop een sjabloon is toegepast. In plaats daarvan maakt u uw lay-out in een niet-sjabloondocument en zet u het om voordat u het opslaat als
een sjabloon.
Omzetten tussen AP-elementen en tabellen
U maakt eerst uw lay-out met behulp van AP-elementen en zet vervolgens de AP-elementen om naar tabellen, zodat uw lay-out kan worden
weergegeven in oudere browsers.
Voordat u omzet naar tabellen, dient u te controleren of er geen AP-elementen overlappen. Zorg er bovendien voor dat u in de standaardmodus
werkt (Weergave > Tabelmodus > Standaardmodus).
AP-elementen omzetten naar een tabel
1. Selecteer Modify > Convert > AP Divs to Table.
2. Geef een van de volgende opties op en klik op OK:
Nauwkeurigst Hiermee maakt u een cel voor elk AP-element, plus eventuele extra cellen die nodig zijn om de ruimte tussen AP-elementen
te handhaven.
Kleinst: Lege cellen samenvouwen Hiermee geeft u op dat de randen van de AP-elementen moeten worden uitgelijnd als de elementen
binnen het opgegeven aantal pixels worden gepositioneerd.
Als u deze optie selecteert, bevat de resulterende tabel minder lege rijen en kolommen, maar komt deze mogelijk niet geheel overeen met
uw lay-out.
Transparante GIF's gebruiken Hiermee vult u de laatste rij van de tabel op met transparante GIF's. Hierdoor wordt ervoor gezorgd dat de
tabel in alle browsers met dezelfde kolombreedte wordt weergegeven.
Als deze optie is ingeschakeld, kunt u de resulterende tabel niet bewerken door de kolommen ervan te slepen. Als deze optie is
254
uitgeschakeld, bevat de resulterende tabel geen transparante GIF's, maar kan de breedte van de kolommen van browser tot browser
variëren.
Centreren op de pagina Hiermee centreert u de resulterende tabel op de pagina. Als deze optie is uitgeschakeld, begint de tabel op de
linkerrand van de pagina.
Tabellen converteren naar absoluut gepositioneerde div-tags
1. Selecteer Modify > Convert > Tables to AP Divs.
2. Geef een van de volgende opties op en klik op OK:
Overlapping van AP-elementen voorkomen Hiermee beperkt u de posities van AP-elementen wanneer deze worden gemaakt, verplaatst
en groter of kleiner worden gemaakt, op een dusdanige wijze dat de elementen elkaar niet overlappen.
Paneel AP-elementen weergeven Hiermee wordt het paneel AP-elementen weergegeven.
Raster weergeven en Raster magnetisch maken Hiermee kunt u een raster gebruiken om AP-elementen te positioneren.
De tabellen worden omgezet naar AP Div-elementen. Lege cellen worden alleen omgezet naar AP-elementen als ze achtergrondkleuren
hebben.
Opmerking: Pagina-elementen die buiten tabellen vielen, worden ook in AP Div-elementen geplaatst.
Overlapping van AP-elementen voorkomen
Omdat tabelcellen elkaar niet kunnen overlappen, kan Dreamweaver geen tabel uit elkaar overlappende AP-elementen maken. Als u van plan
bent om de AP-elementen in een document om te zetten naar tabellen, gebruikt u de optie Overlappingen voorkomen om de verplaatsing en
positionering van AP-elementen dusdanig te beperken dat AP-elementen elkaar niet overlappen.
Wanneer deze optie is ingeschakeld, is het niet mogelijk om een AP-element te maken vóór, te verplaatsen of groter of kleiner te maken over, of
te nesten binnen een bestaand AP-element. Als u deze optie activeert nadat u elkaar overlappende AP-elementen hebt gemaakt, sleept u elk
overlappend AP-element om het van andere AP-elementen vandaan te plaatsen. Dreamweaver repareert niet automatisch bestaande
overlappende AP-elementen op de pagina wanneer u de optie Overlapping van AP-elementen voorkomen hebt ingeschakeld.
Wanneer deze optie en die voor een magnetisch raster zijn ingeschakeld, wordt een AP-element niet op het magnetische raster uitgelijnd als twee
AP-elementen elkaar hierdoor gaan overlappen. In plaats daarvan wordt het magnetisch uitgelijnd op de rand van het dichtstbijzijnde AP-element.
Opmerking: Door middel van bepaalde acties kunt u AP-elementen elkaar laten overlappen zelfs wanneer de optie Overlappingen voorkomen is
ingeschakeld. Als u een AP-element invoegt met behulp van het menu Invoegen, in de eigenschappencontrole getallen invoert of AP-elementen
opnieuw positioneert door het bewerken van de HTML-broncode, kan dit leiden tot AP-elementen die elkaar overlappen of zijn genest terwijl deze
optie is ingeschakeld. Bij het optreden van overlappingen sleept u elkaar overlappende AP-elementen in de ontwerpweergave om deze te
scheiden.
Selecteer in het paneel AP-elementen (Venster > AP-elementen) de optie Overlappingen voorkomen.
Selecteer in het documentvenster de optie Wijzigen > Ordenen > Overlapping van AP-elementen voorkomen.
Meer Help-onderwerpen
Een pagina met een CSS-lay-out maken
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
255
CSS uit-/inschakelen
Met de functie CSS-eigenschap uit-/inschakelen kunt u gedeelten met CSS weglaten vanuit het deelvenster CSS-stijlen zonder dat u de
wijzigingen rechtstreeks in de code hoeft aan te brengen. Wanneer u bepaalde gedeelten weglaat uit de CSS, kunt u nagaan welke effecten
bepaalde eigenschappen en waarden op uw pagina hebben.
Als u een CSS-eigenschap uitschakelt, voegt Dreamweaver CSS-commentaartags en het label [uitgeschakeld] toe aan de CSS-eigenschap die u
hebt uitgeschakeld. Vervolgens kunt u desgewenst de CSS-eigenschap eenvoudig opnieuw inschakelen of verwijderen.
Ga naar www.adobe.com/go/dwcs5css_nl voor een video-overzicht van het technische Dreamweaver-team over het werken met CSS uit-
/inschakelen.
1. Selecteer in het deelvenster Eigenschappen van het deelvenster CSS-stijlen (Venster > CSS-stijlen) de eigenschap die u wilt uitschakelen.
2. Klik op het pictogram CSS-eigenschap uit-/inschakelen in de rechterbenedenhoek van het deelvenster Eigenschappen. Dit pictogram
verschijnt ook als u de muisaanwijzer links van de eigenschap plaatst.
Nadat u op het pictogram CSS-eigenschap uit-/inschakelen hebt geklikt, wordt het pictogram Uitgeschakeld links van de eigenschap
weergegeven. Klik op het pictogram Uitgeschakeld of klik met de rechtermuisknop (Windows) of terwijl u de Control-toets ingedrukt houdt
(Macintosh OS) op de eigenschap en kies Inschakelen om de eigenschap weer in te schakelen.
3. (Optioneel) Als u alle uitgeschakelde eigenschappen in een geselecteerde regel wilt inschakelen of verwijderen, klikt u met de
rechtermuisknop (Windows) of terwijl u de Control-toets ingedrukt houdt (Macintosh OS) op een regel met uitgeschakelde eigenschappen en
kiest u Alle uitgeschakelde items in geselecteerde regel inschakelen of Alle uitgeschakelde items in geselecteerde regel verwijderen.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
256
Design-Time stijlpagina's gebruiken
Met Design-Time stijlbladen kunt u door een CSS-stijlpagina toegepast ontwerp weergeven of verbergen terwijl u in een Dreamweaver-document
werkt. U kunt deze optie bijvoorbeeld gebruiken om het effect van een Macintosh-specifieke of een Windows-specifieke stijlpagina op te nemen of
uit te sluiten, terwijl u een pagina ontwerpt.
Design-Time stijlbladen zijn alleen van toepassing terwijl u in het document werkt; wanneer de pagina wordt weergegeven in het venster van een
browser, worden alleen de stijlen die daadwerkelijk zijn gekoppeld aan of ingebed in het document, in een browser weergegeven.
Opmerking: U kunt stijlen ook in- of uitschakelen voor een gehele pagina met behulp van de werkbalk Stijl renderen. Als u de werkbalk wilt
weergeven, selecteert u Beeld > Werkbalken > Stijl renderen. De knop Weergave van CSS-stijlen in- of uitschakelen (de knop uiterst rechts) werkt
onafhankelijk van de andere mediaknoppen op de werkbalk.
Als u een Design-Time stijlpagina wilt gebruiken, gaat u als volgt te werk.
1. Open het dialoogvenster Design-Time stijlbladen op een van de volgende manieren:
Klik met de rechtermuisknop in het deelvenster CSS-stijlen en selecteer in het contextmenu Design-Time.
Selecteer Opmaak > CSS-stijlen > Design-Time.
2. Stel in het dialoogvenster opties in voor het weergeven of verbergen van de geselecteerde stijlpagina:
Voor het weergeven van een CSS-stijlpagina tijdens de ontwerptijd klikt u op de knop Plus (+) boven Alleen weergeven tijdens
ontwerptijd en bladert u vervolgens in het dialoogvenster Een stijlpagina selecteren naar de CSS-stijlpagina die u wilt weergeven.
Voor het verbergen van een CSS-stijlpagina tijdens de ontwerptijd klikt u op de knop Plus (+) boven Verbergen tijdens ontwerptijd en
bladert u vervolgens in het dialoogvenster Een stijlpagina selecteren naar de CSS-stijlpagina die u wilt verbergen.
Voor het verwijderen van een stijlpagina uit een van de twee lijsten klikt u op de stijlpagina die u wilt verwijderen, en klikt u vervolgens
op de juiste knop Minus (–).
3. Klik op OK om het dialoogvenster te sluiten.
Het deelvenster CSS-stijlen wordt mét de namen van geselecteerde stijlpagina's bijgewerkt met een aanduiding “verborgen" of “ontwerp" om
de status van de stijlpagina's te weerspiegelen.
Meer Help-onderwerpen
werkbalk Stijl renderen, overzicht
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
257
Het deelvenster CSS-stijlen
Naar boven
Het deelvenster CSS-stijlen in de modus Huidig
Het deelvenster CSS-stijlen in de modus Alles
Knoppen en weergaven in het deelvenster CSS-stijlen
Het deelvenster CSS-stijlen openen
Met het deelvenster CSS-stijlen kunt u de CSS-regels en -eigenschappen volgen, die van invloed zijn op het momenteel geselecteerde pagina-
element (modus Huidig), of alle regels en eigenschappen die voor het document beschikbaar zijn (modus Alles). Met een knop boven aan het
paneel kunt u schakelen tussen de twee modi. Via het deelvenster CSS-stijlen kunt u ook CSS-eigenschappen wijzigen in zowel de modus Alles
als de modus Huidig.
Het deelvenster CSS-stijlen in de modus Huidig
In de modus Huidig bestaat het deelvenster CSS-stijlen uit drie deelvensters: een deelvenster Samenvatting voor selectie waarin de CSS-
eigenschappen voor de huidige selectie in het document worden weergegeven, een deelvenster Regels waarin de locatie van geselecteerde
eigenschappen (of een getrapte versie van regels voor het label, afhankelijk van uw selectie) wordt weergegeven, en een deelvenster
Eigenschappen waarin u CSS-eigenschappen van de op de selectie toegepaste regel kunt bewerken.
U kunt het formaat van elk van de deelvensters wijzigen door de randen tussen de deelvensters te slepen, terwijl u de grootte van kolommen kunt
wijzigen door het slepen van de kolomscheidingen.
Het deelvenster Samenvatting voor selectie geeft een overzicht van CSS-eigenschappen weer, alsmede hun waarden voor het op dat moment in
het actieve document geselecteerde object. De samenvatting toont de eigenschappen van alle regels die rechtstreeks op de selectie van
toepassing zijn. Alleen ingestelde eigenschappen worden getoond.
De volgende regels maken bijvoorbeeld een klassenstijl en een labelstijl (in dit geval een alinea):
.foo{
color: green;
font-family: 'Arial';
}
p{
font-family: 'serif';
font-size: 12px;
258
Naar boven
}
Als u in het documentvenster alineatekst met een klassenstijl .foo selecteert, worden in het deelvenster Samenvatting voor selectie de relevante
eigenschappen voor beide regels weergegeven, omdat beide regels van toepassing zijn op de selectie. In dit geval zou het deelvenster
Samenvatting voor selectie de volgende eigenschappen vermelden:
font-size: 12px
font-family: 'Arial'
color: green
Het deelvenster Samenvatting voor selectie schikt eigenschappen in toenemende mate van specificiteit. In het bovenstaande voorbeeld definieert
de labelstijl de tekengrootte, terwijl de klassenstijl de lettertypefamilie en de kleur definieert. (De door de klassenstijl gedefinieerde lettertypefamilie
onderdrukt de lettertypefamilie die wordt gedefinieerd door de labelstijl, omdat klassekiezers een hogere specificiteit hebben dan labelkiezers.
Raadpleeg www.w3.org/TR/CSS2/cascade.html voor meer informatie over CSS-specificiteit.)
Het deelvenster Regels toont twee verschillende weergaven—infoweergave of regelweergave—afhankelijk van uw selectie. In de infoweergave (de
standaardweergave) toont het deelvenster de naam van de regel die de geselecteerde CSS-eigenschap definieert, alsmede de naam van het
bestand met die regel. In de regelweergave toont het deelvenster een getrapte versie, of hiërarchie, van alle regels die direct of indirect van
toepassing zijn op de huidige selectie. (De label waarop de regel direct van toepassing is, staat in de rechterkolom.) U kunt schakelen tussen de
twee weergaven door op de knoppen Informatie tonen en Trapsgewijs tonen in de rechterbovenhoek van het deelvenster Regels te klikken.
Als u in het paneel Samenvatting voor selectie een eigenschap selecteert, verschijnen alle eigenschappen van de definiërende regel in het paneel
Eigenschappen. (De definiërende regel wordt ook geselecteerd in het deelvenster Regels, als de regelweergave wordt geselecteerd.) Als u
bijvoorbeeld een regel hebt met de naam .maintext die een lettertypefamilie, tekengrootte en kleur definieert, worden door de selectie van een van
deze eigenschappen in het deelvenster Samenvatting voor selectie zowel alle eigenschappen die zijn gedefinieerd door de regel .maintext in het
deelvenster Eigenschappen, als de geselecteerde regel .maintext in het deelvenster Regels weergegeven. (Daarnaast worden bij selectie van een
regel in het deelvenster Regels de eigenschappen van die regel weergegeven in het deelvenster Eigenschappen.) Vervolgens kunt u het
deelvenster Eigenschappen gebruiken om snel uw CSS te wijzigen, ongeacht of deze is ingebed in het huidige document of is gekoppeld door
middel van een gekoppelde stijlpagina Standaard toont het deelvenster Eigenschappen alleen die eigenschappen die reeds zijn ingesteld, en
schikt deze in alfabetische volgorde.
U kunt er ook nog voor kiezen om het deelvenster Eigenschappen te tonen in twee andere weergaven. In de categorieweergave worden
eigenschappen gegroepeerd in categorieën weergegeven, zoals Lettertype, Achtergrond, Blok, Rand, enzovoort, met ingestelde eigenschappen
boven aan elke categorie, weergegeven in blauwe tekst. Bij weergave als lijst wordt een alfabetische lijst van alle beschikbare eigenschappen
weergegeven, waarbij ingestelde eigenschappen bovenaan worden gerangschikt, weergegeven in blauwe tekst. Als u tussen de verschillende
weergaven wilt schakelen, klikt u op de knop Categorieën weergeven, Lijst weergeven of Alleen ingestelde eigenschappen weergeven in de
linkerbenedenhoek van het deelvenster Eigenschappen.
In alle weergaven worden ingestelde eigenschappen weergegeven in blauw; eigenschappen die niet van belang zijn voor een selectie, worden
weergegeven als met een rode streep doorgehaalde tekst. Als u met de muis over een regel gaat die niet van belang is, wordt in een melding
uitgelegd waarom de eigenschap niet van belang is. Doorgaans is een eigenschap niet van belang, omdat deze wordt onderdrukt of omdat het
geen overgenomen eigenschap is.
Alle wijzigingen die u aanbrengt in het deelvenster Eigenschappen, worden onmiddellijk toegepast, waardoor u een voorbeeld van uw werk kunt
zien terwijl u doorwerkt.
Het deelvenster CSS-stijlen in de modus Alles
In de modus Alles bestaat het deelvenster CSS-stijlen uit twee deelvensters: een deelvenster Alle regels (bovenaan) en een deelvenster
Eigenschappen (onderaan). Het deelvenster Alle regels geeft een lijst van regels weer, zowel die welke zijn gedefinieerd in het huidige document,
als alle regels die zijn gedefinieerd in aan het huidige document gekoppelde stijlpagina's. In het deelvenster Eigenschappen kunt u CSS-
eigenschappen bewerken van elke regel die wordt geselecteerd in het deelvenster Alle regels.
259
Naar boven
U kunt het formaat van een van beide deelvensters wijzigen door de randen tussen de deelvensters te slepen, terwijl u de grootte van kolommen
Eigenschappen kunt wijzigen door het slepen van de kolomscheiding ervan.
Als u een regel selecteert in het deelvenster Alle regels, worden alle eigenschappen die in die regel zijn gedefinieerd, weergegeven in het
deelvenster Eigenschappen. Vervolgens kunt u het deelvenster Eigenschappen gebruiken om snel uw CSS te wijzigen, ongeacht of deze is
ingebed in het huidige document of is gekoppeld in een gekoppelde stijlpagina. Standaard toont het deelvenster Eigenschappen alleen die
eigenschappen die eerder zijn ingesteld, en schikt deze in alfabetische volgorde.
U kunt ervoor kiezen om het deelvenster Eigenschappen te tonen in twee andere weergaven. In de categorieweergave worden eigenschappen
gegroepeerd in categorieën weergegeven, zoals Lettertype, Achtergrond, Blok, Rand, enzovoort, met ingestelde eigenschappen boven aan elke
categorie. Bij weergave als lijst wordt een alfabetische lijst van alle beschikbare eigenschappen weergegeven, waarbij ingestelde eigenschappen
bovenaan worden gerangschikt. Als u tussen de verschillende weergaven wilt schakelen, klikt u op de knop Categorieën weergeven, Lijst
weergeven of Alleen ingestelde eigenschappen weergeven in de linkerbenedenhoek van het deelvenster Eigenschappen. In alle weergaven
worden ingestelde eigenschappen weergegeven in blauw.
Alle wijzigingen die u aanbrengt in het deelvenster Eigenschappen, worden onmiddellijk toegepast, waardoor u een voorbeeld van uw werk kunt
zien terwijl u doorwerkt.
Knoppen en weergaven in het deelvenster CSS-stijlen
In zowel de modus Alles als de modus Huidig bevat het deelvenster CSS-stijlen drie knoppen, waarmee u de weergave in het deelvenster
Eigenschappen (het onderste deelvenster) kunt wijzigen:
A. Categorieweergave B. Lijstweergave C. Ingestelde eigenschappen
Categorieweergave Hiermee verdeelt u de door Dreamweaver ondersteunde CSS-eigenschappen in acht categorieën: lettertype, achtergrond,
blok, rand, vak, lijst, positionering en extensies. De eigenschappen van elke categorie staan vermeld in een lijst die u uitvouwt of samenvouwt door
op de knop Plus (+) naast de naam van elke categorie te klikken. Ingestelde eigenschappen staan (in blauw) boven aan de lijst.
Lijstweergave Hiermee geeft u alle door Dreamweaver ondersteunde CSS-eigenschappen weer in alfabetische volgorde. Ingestelde
eigenschappen staan (in blauw) boven aan de lijst.
Ingestelde eigenschappen Hiermee geeft u alleen die eigenschappen weer, die zijn ingesteld. Ingestelde eigenschappen is de
standaardweergave.
In zowel de modus Alles als de modus Huidig bevat het deelvenster CSS-stijlen ook de volgende knoppen:
A. Stijlpagina koppelen B. Nieuwe CSS-regel C. Stijl bewerken D. CSS-eigenschap uit-/inschakelen E. CSS-regel verwijderen
Stijlpagina koppelen Hiermee opent u het dialoogvenster Externe stijlpagina koppelen. Selecteer een externe stijlpagina die u koppelt aan of
importeert in uw huidige document.
260
Naar boven
Nieuwe CSS-regel Hiermee opent u een dialoogvenster waarin u het type te maken stijl selecteert—bijvoorbeeld, het maken van een klassenstijl,
het opnieuw definiëren van een HTML-tag of het definiëren van een CSS-kiezer.
Stijl bewerken Hiermee opent u een dialoogvenster waarin u de stijlen in het huidige document of in een externe stijlpagina kunt bewerken.
CSS-regel verwijderen Hiermee verwijdert u de geselecteerde regel of eigenschap uit het deelvenster CSS-stijlen en verwijdert de opmaak uit elk
element waarop deze werd toegepast. (Klasse- of id-eigenschappen waarnaar door die stijl wordt verwezen, worden echter niet verwijderd.) Met
de knop CSS-regel verwijderen kunt u ook een gekoppelde CSS-stijlpagina afkoppelen (of “de koppeling verbreken").
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) in het deelvenster CSS-stijlen om een contextmenu te
openen met opties voor het werken met CSS-stijlpaginaopdrachten.
Het deelvenster CSS-stijlen openen
U gebruikt het deelvenster CSS-stijlen voor het bekijken, maken, bewerken en verwijderen van CSS-stijlen, alsmede voor het koppelen van
externe stijlpagina's aan documenten.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Venster > CSS-stijlen.
Druk op Shift+F11.
Klik op de knop CSS in de eigenschappencontrole.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
261
Pagina's met CSS opmaken
Naar boven
Naar boven
Over de CSS-paginalay-out
Over de structuur van de CSS-paginalay-out
Een pagina met een CSS-lay-out maken
Over de CSS-paginalay-out
Voor de indeling van een CSS-pagina wordt de indeling Cascading Style Sheet gebruikt in plaats van HTML-tabellen of frames voor het ordenen
van de inhoud van een webpagina. Het basiselement van de CSS-lay-out is de div-tag, een HTML-tag die in de meeste gevallen fungeert als een
container voor tekst, afbeeldingen en andere pagina-elementen. Wanneer u een CSS-lay-out maakt, plaatst u div-tags op de pagina, voegt u er
informatie aan toe en plaatst u ze in bepaalde posities. In tegenstelling tot cellen in een tabel die ergens binnen de rijen of kolommen van een
tabel moeten bestaan, kunnen div-tags over op een webpagina worden aangebracht U kunt div-tags absoluut plaatsen (door x- en y-coördinaten
op te geven) of relatief plaatsen (door de positie ten opzichte van de huidige positie op te geven). U kunt div-tags ook plaatsen door floats,
opvullingen en marges op te geven; de voorkeursmethode volgens de moderne webstandaarden.
Het maken van CSS-lay-outs uit niets kan moeilijk zijn omdat er zoveel manieren bestaan om het te doen. U kunt een eenvoudige CSS-lay-out
met twee kolommen maken door de tekst, marges, vullingen en andere CSS-eigenschappen in te stellen in bijna een oneindig aantal combinaties.
Verder kunnen zich weergaveproblemen voordoen met CSS-lay-outs die correct worden weergegeven in sommige browsers maar niet in andere.
Dreamweaver maakt het eenvoudig om pagina's samen te stellen met CSS-lay-outs dankzij zestien voorgedefinieerde lay-outs die voor
verschillende browsers kunnen worden gebruikt.
Gebruiken van de vooraf ontworpen CSS-lay-outs die bij Dreamweaver worden meegeleverd, is de eenvoudigste manier om een pagina met een
CSS-lay-out te maken. Maar u kunt ook CSS-lay-outs maken met Dreamweaver met elementen die absoluut zijn gepositioneerd (AP-elementen;
Absolutely-Positioned elements). Een AP-element in Dreamweaver is een HTML-pagina-element—in het bijzonder een div-label, of een
willekeurige andere label—waaraan een absolute positie is toegewezen. Het nadeel van de AP-elementen van Dreamweaver is echter dat deze
absoluut gepositioneerd zijn en daarom nooit hun positie aanpassen naargelang de grootte van het browservenster.
Geavanceerde gebruikers kunnen eveneens handmatig div-elementen aanbrengen en er CSS-positiestijlen op toepassen voor het maken van
paginalay-outs.
Over de structuur van de CSS-paginalay-out
Alvorens met deze sectie verder te gaan, dient u bekend te zijn met de basisideeën van CSS.
Het basiselement van de CSS-lay-out is de div-tag, een HTML-tag die in de meeste gevallen fungeert als een container voor tekst, afbeeldingen
en andere pagina-elementen. Het volgende voorbeeld toont een HTML-pagina met drie aparte div-tags: één groot “containerelement” en twee
andere elementen, een zijvak-element en een element voor de hoofdinformatie binnen het containerelement.
A. Containerelement B. Sidebar div C. Element Hoofdinformatie (Main Content)
Hier volgt de codering voor alle drie div-tags in de HTML:
<!--container div tag-->
<div id="container">
<!--sidebar div tag-->
<div id="sidebar">
<h3>Sidebar Content</h3>
<p>Lorem ipsum dolor sit amet, consectetuer adipiscing elit.</p>
<p>Maecenas urna purus, fermentum id, molestie in, commodo porttitor, felis.</p>
</div>
262
<!--mainContent div tag-->
<div id="mainContent">
<h1> Main Content </h1>
<p>Lorem ipsum dolor sit amet, consectetuer adipiscing elit. Praesent aliquam, justo convallis luctus
rutrum.</p>
<p>Phasellus tristique purus a augue condimentum adipiscing. Aenean sagittis. Etiam leo pede, rhoncus
venenatis, tristique in, vulputate at, odio.</p>
<h2>H2 level heading </h2>
<p>Lorem ipsum dolor sit amet, consectetuer adipiscing elit. Praesent aliquam, justo convallis luctus
rutrum, erat nulla fermentum diam, at nonummy quam ante ac quam.</p>
</div>
</div>
In het bovenstaande voorbeeld is er geen “stijl” verbonden aan de div-tags. Als er geen CSS-regels zijn opgegeven, worden alle div-tags met hun
informatie op de standaard plaats op de pagina aangebracht. Als echter elke div-tag van een unieke id is voorzien (zoals in het bovenstaand
voorbeeld), kunt u de id's gebruiken om CSS-regels te maken zodat deze (als ze worden toegepast) de stijl en de positionering van de div-tags
kunnen wijzigen.
De volgende CSS-regel, die zich in de kop van een document of in een extern CSS-bestand kan bevinden, geeft de stijlregels voor de eerste div-
tag (het “containerelement”) op de pagina:
#container {
width: 780px;
background: #FFFFFF;
margin: 0 auto;
border: 1px solid #000000;
text-align: left;
}
De #containerregel past een stijl toe op de container-div-tag waardoor het een breedte krijgt van 780 pixels, een witte achtergrond, geen marge
(vanaf de linkerkant van de pagina), een vast en zwart kader van 1-pixel en tekst die links is uitgelijnd. Het resultaat van toepassing van de regel
op de container-div-tag is als volgt:
Container div-label, 780 pixels, geen marge
A. Tekst links uitgelijnd B. Witte achtergrond C. Ononderbroken zwarte rand van 1 pixel
Met de volgende CSS-regel worden stijlregels gemaakt voor de sidebar div-label:
#sidebar {
float: left;
width: 200px;
background: #EBEBEB;
padding: 15px 10px 15px 20px;
}
Volgens de regel #sidebar krijgt de sidebar div-tag een breedte van 200 pixels, een grijze achtergrond, een opvulling boven en onder van 15
pixels, een opvulling rechts van 10 pixels en een opvulling links van 20 pixels. (De standaardvolgorde voor padding is van rechtsboven naar
linksonder.) Daarnaast wordt de sidebar div-tag gepositioneerd met float: left—een eigenschap waardoor de sidebar div-tag naar de linkerkant van
de container div-tag wordt geduwd. Het toepassen van de regel op de sidebar div-tag heeft het volgende resultaat:
263
Sidebar div, links zwevend
A. Breedte 200 pixels B. Celopvulling boven en onder, 15 pixels
Ten slotte maakt de CSS-regel voor de container div-hoofdlabel de lay-out af:
#mainContent {
margin: 0 0 0 250px;
padding: 0 20px 20px 20px;
}
Volgens de regel #mainContent krijgt de main content-div een linkermarge van 250 pixels, wat betekent dat er een ruimte van 250 pixels wordt
geplaatst tussen de linkerkant van de container-div en de linkerkant van de main content-div. Daarnaast zorgt de regel voor een ruimte van 20
pixels aan de rechter-, onder- en linkerkant van de main content-div. Het toepassen van de regel op de mainContent-div heeft het volgende
resultaat:
De volledige code ziet er zo uit:
Main Content div, linkermarge van 250 pixels
A. 20 pixels opvulling links B. 20 pixels opvulling rechts C. 20 pixels opvulling onder
<head>
<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=iso-8859-1" />
<title>Untitled Document</title>
<style type="text/css">
#container {
width: 780px;
background: #FFFFFF;
margin: 0 auto;
border: 1px solid #000000;
text-align: left;
}
#sidebar {
float: left;
width: 200px;
background: #EBEBEB;
padding: 15px 10px 15px 20px;
}
#mainContent {
margin: 0 0 0 250px;
padding: 0 20px 20px 20px;
}
</style>
</head>
<body>
<!--container div tag-->
<div id="container">
<!--sidebar div tag-->
264
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Vast
Liquid
Toevoegen aan kop
Nieuw bestand maken
Koppeling naar bestaand bestand
<div id="sidebar">
<h3>Sidebar Content</h3>
<p>Lorem ipsum dolor sit amet, consectetuer adipiscing elit.</p>
<p>Maecenas urna purus, fermentum id, molestie in, commodo porttitor, felis.</p>
</div>
<!--mainContent div tag-->
<div id="mainContent">
<h1> Main Content </h1>
<p>Lorem ipsum dolor sit amet, consectetuer adipiscing elit. Praesent aliquam, justo convallis luctus
rutrum.</p>
<p>Phasellus tristique purus a augue condimentum adipiscing. Aenean sagittis. Etiam leo pede, rhoncus
venenatis, tristique in, vulputate at, odio.</p>
<h2>H2 level heading </h2>
<p>Lorem ipsum dolor sit amet, consectetuer adipiscing elit. Praesent aliquam, justo convallis luctus
rutrum, erat nulla fermentum diam, at nonummy quam ante ac quam.</p>
</div>
</div>
</body>
De voorbeeldcode hierboven is een vereenvoudigde versie van de code waarmee de lay-out met twee kolommen en vaste zijbalk
wordt gemaakt als u een nieuw document maakt met de vooraf ontworpen lay-outs die bij Dreamweaver worden geleverd.
Een pagina met een CSS-lay-out maken
Bij het maken van een nieuwe pagina in Dreamweaver kunt u een pagina maken met een CSS-lay-out. Dreamweaver wordt geleverd met zestien
verschillende CSS-lay-outs waaruit u kunt kiezen. Bovendien kunt u eigen CSS-lay-outs maken en deze opnemen in de configuratiemap zodat ze
verschijnen als lay-outkeuze in het dialoogvenster Nieuw document.
Dreamweaver CSS-lay-outs worden correct weergegeven in de volgende browsers: Firefox (Windows en Macintosh) 1.0, 1.5, 2.0 en 3.6; Internet
Explorer (Windows) 5.5, 6.0, 7.0 en 8.0; Opera (Windows en Macintosh) 8.0, 9.0 en 10.0; Safari 2.0, 3.0 en 4.0 en Chrome 3.0.
Een pagina met een CSS-lay-out maken
1. Selecteer Bestand > Nieuw.
2. In het dialoogvenster Nieuw document selecteert u de categorie Blanco pagina. (Dit is de standaardkeuze.)
3. Als Paginatype selecteert u het soort pagina dat u wenst te maken.
U moet een HTML-paginatype kiezen voor de lay-out. U kunt bijvoorbeeld HTML, ColdFusion®, PHP enzovoort selecteren. U
kunt geen ActionScript™-, CSS-, Library Item-, JavaScript-, XML-, XSLT- of ColdFusion Component-pagina met een CSS-indeling maken.
De paginatypes in Andere categorie van het dialoogvenster Nieuw document kunnen eveneens geen CSS-paginalay-outs bevatten.
4. Bij Lay-out kiest u de CSS-lay-out die u wenst te gebruiken. U kunt kiezen uit zestien verschillende lay-outs. Het venster Beeld toont de lay-
out en geeft een korte omschrijving van de gekozen lay-out.
De vooraf ontworpen CSS-indelingen bieden de volgende typen kolommen:
De kolombreedte is opgegeven in pixels. De kolom wordt niet groter of kleiner op basis van de grootte van de browser of de
tekstinstellingen van de bezoeker van de site.
De kolombreedte wordt opgegeven als een percentage van de breedte van het browservenster van de bezoeker van de site. De
kolombreedte wordt automatisch aangepast als de bezoeker van de site de browser breder of smaller maakt, maar wordt niet aangepast als
de bezoeker van de site de tekstinstellingen wijzigt.
5. Selecteer een documenttype uit het pop-upmenu DocType.
6. Selecteer een locatie voor de CSS van de lay-out uit Lay-out CSS in het pop-upmenu.
Hiermee wordt CSS voor de indeling toegevoegd aan de kop van de pagina die u maakt.
Voegt CSS voor de lay-out toe aan een nieuwe externe CSS stylesheet en voegt de nieuwe stylesheet bij de
pagina die u maakt.
Hiermee kunt u een bestaand CSS-bestand opgeven dat reeds de CSS-regels bevat die nodig zijn
voor de indeling. Deze optie is vooral handig wanneer u dezelfde CSS-indeling (de CSS-regels die zich in één bestand bevinden) voor
meerdere documenten wilt gebruiken.
7. Voer een van de volgende handelingen uit:
Indien u in het pop-upvenster CSS-lay-out hebt gekozen voor Toevoegen aan koptekst (de standaard optie), klikt u op Maken.
Indien u in het pop-upvenster CSS-lay-out hebt gekozen voor Nieuw bestand maken, klikt u op Maken en voert u de naam in van het
265
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking:
Opmerking:
nieuwe externe bestand in het dialoogvenster Stijlpaginabestand opslaan als.
Indien u in het pop-upvenster CSS-lay-out het gekozen voor Koppeling met een bestaand bestand, voegt u het externe bestand toe in
het tekstvak CSS-bestand koppelen door op het pictogram Stijlpagina toevoegen te klikken, het dialoogvenster Externe stijlpagina
koppelen in te vullen en op OK te klikken. Wanneer u klaar bent, klikt u in het dialoogvenster Nieuw document op Maken.
wanneer u ervoor kiest om de optie Koppelen naar bestaand bestand te gebruiken, moet het bestand dat u aangeeft reeds de
regels bevatten voor het CSS-bestand dat erin zit vervat.
Wanneer u de CSS-lay-out in een nieuw bestand plaatst of koppelt naar een bestaand bestand, koppelt Dreamweaver het bestand
automatisch aan de HTML-pagina die u aan het maken bent.
Internet Explorer voorwaardelijk commentaar (conditional comments - CCs), die kan helpen om IE-weergaveproblemen op te
lossen, blijven ingebouwd zitten in de kopregel van de nieuwe CSS-lay-out, ook wanneer u kiest voor een Nieuw extern bestand of een
Bestaand extern bestand als locatie voor uw CSS-lay-out.
8. (Optioneel) U kunt ook CSS-stijlpagina's aan uw nieuwe pagina koppelen (los van de CSS-indeling) wanneer u de pagina maakt. Klik hiertoe
op het pictogram Stijlpagina koppelen boven het deelvenster CSS-bestand koppelen en selecteer een CSS-stijlpagina.
Raadpleeg het artikel Automatically attaching a style sheet to new documents van David Powers voor een gedetailleerd overzicht van dit
proces.
Eigen CSS-lay-outs toevoegen aan de keuzelijst
1. Maak een HTML-pagina die de CSS-lay-out bevat die u wenst toe te voegen aan de keuzelijst in het dialoogvenster Nieuw document. De
CSS voor de lay-out moet zijn opgenomen in de kopregel van de HTML-pagina.
Om uw eigen CSS-lay-out consistent te houden met de andere lay-outs die worden geleverd bij Dreamweaver, moet u uw HTML-bestand
opslaan met een extensie .htm.
2. Voeg de HTML-pagina toe aan de map CS5\Configuration\BuiltIn\Layouts van Adobe Dreamweaver.
3. (Optioneel) Voeg een afdrukvoorbeeld van uw lay-out (bijvoorbeeld een .gif- of een .png-bestand) toe aan de map
CS5\Configuration\BuiltIn\Layouts van Adobe Dreamweaver. De standaard afbeeldingen die bij Dreamweaver zijn meegeleverd zijn .png-
bestanden van 227 pixels breed op 193 pixels hoog.
Geef uw afdrukvoorbeeld dezelfde bestandsnaam als u HTML-bestand zodat u ze gemakkelijk kunt terugvinden. Als u HTML-bestand
bijvoorbeeld mijnLayout.htm is genoemd, sla uw afdrukvoorbeeld dan op onder de naam mijnLayout.png.
4. (Optioneel) Maak een opmerkingenbestand voor uw eigen lay-out door de map CS5\Configuration\BuiltIn\Layouts\_notes van Adobe
Dreamweaver te openen. Kopieer en plak een bestaand opmerkingenbestand en dezelfde map en hernoem de kopie voor uw eigen lay-out.
Zo kunt u bijvoorbeeld het bestand oneColElsCtr.htm.mno kopiëren en het hernoemen naar mijnLayout.htm.mno.
5. (Optioneel) Nadat u een opmerkingenbestand hebt gemaakt voor uw eigen lay-out, kunt u het bestand openen en geeft u de lay-outnaam,
de omschrijving en het afdrukvoorbeeld aan.
Koppelen naar een externe CSS-stijlpagina
266
Deelvenster CSS ontwerpen
Opmerking:
Het deelvenster CSS ontwerpen (Venster > CSS ontwerpen) is een CSS-eigenschappencontrole waarmee u 'visueel' CSS-stijlen en -bestanden
kunt maken en eigenschappen en mediaquery's kunt instellen.
Deelvenster CSS ontwerpen
U kunt Ctrl/Cmd+Z gebruiken om alle acties die u in CSS ontwerpen uitvoert, ongedaan te maken of Ctrl/Cmd+Y gebruiken om alle
acties opnieuw toe te passen. De wijzigingen worden automatisch in Live View weergegeven en het desbetreffende CSS-bestand wordt ook
vernieuwd. Het desbetreffende tabblad van het bestand wordt gedurende enige tijd (ongeveer 8 seconden) gemarkeerd om u te laten weten dat
het verwante bestand is gewijzigd.
Stijlpagina's maken en koppelen
Mediaquery's definiëren
CSS-kiezers definiëren
Stijlen kopiëren en plakken
CSS-eigenschappen instellen
Marges, opvulling en positie instellen
Randeigenschappen instellen
Eigenschappen uitschakelen of verwijderen
Sneltoetsen
Pagina-elementen identificeren die zijn gekoppeld met een CSS-kiezer (13.1)
Livemarkering uitschakelen
Zie ook
Pagina's opmaken met CSS
CSS3-overgangseffecten
267
Bronnen
@Media
Kiezers
Eigenschappen
Het deelvenster CSS ontwerpen bestaat uit de volgende deelvensters:
Hier worden alle CSS-stijlpagina's weergegeven die aan het document zijn gekoppeld. Met dit deelvenster kunt u CSS maken en
koppelen aan het document of stijlen definiëren in het document.
Hier worden alle mediaquery's in de bron die is geselecteerd in het deelvenster Bronnen weergegeven. Als u geen specifieke CSS
selecteert, bevat dit deelvenster alle mediaquery's die aan het document zijn gekoppeld.
Hier worden alle kiezers in de bron die is geselecteerd in het deelvenster Bronnen weergegeven. Als u ook een mediaquery selecteert,
wordt de lijst met kiezers in dit deelvenster beperkt tot die voor de mediaquery. Als er geen CSS of mediaquery is geselecteerd, bevat dit
deelvenster alle kiezers in het document.
Wanneer u Algemeen selecteert in het deelvenster @Media, worden alle kiezers weergegeven die niet zijn opgenomen in een mediaquery van de
geselecteerde bron.
Geeft de eigenschappen weer die u voor de opgegeven kiezer kunt instellen. Zie Eigenschappen instellen voor meer informatie.
CSS ontwerpen is contextgevoelig. Dit betekent dat u voor een bepaalde context of een geselecteerd pagina-element de gekoppelde kiezers en
eigenschappen kunt weergeven. Wanneer u een kiezer in CSS ontwerpen selecteert, worden ook de gekoppelde bron en mediaquery's
gemarkeerd in de betreffende deelvensters.
Videozelfstudie
Stijl toevoegen aan webpagina's met het deelvenster CSS Ontwerpen
Eigenschappen van de geselecteerde afbeelding in Live View worden weergeven in CSS ontwerpen
CSS ontwerpen waarin de eigenschappen worden weergegeven van de geselecteerde kop in Live View
268
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Wanneer u een pagina-element selecteert, wordt 'Berekend' geselecteerd in het deelvenster Kiezers. Klik op een kiezer om de
bijbehorende bron, mediaquery of eigenschappen weer te geven.
Als u alle kiezers wilt weergeven, kiest u Alle bronnen in het deelvenster Bronnen. Als u kiezers wilt weergeven die niet tot een mediaquery in de
geselecteerde bron behoren, klikt u op Algemeen in het deelvenster @Media.
Videozelfstudie
Het deelvenster CSS Ontwerpen gebruiken
Stijlpagina's maken en koppelen
1. Klik in het deelvenster Bronnen van het deelvenster CSS ontwerpen op en klik vervolgens op een van de volgende opties:
Nieuw CSS-bestand maken: een nieuw CSS-bestand maken en koppelen aan het document
Bestaand CSS-bestand koppelen: een bestaand CSS-bestand aan het document koppelen
Definiëren in pagina: CSS in het document definiëren
Afhankelijk van de geselecteerde optie, Nieuw CSS-bestand maken of Bestaand CSS-bestand koppelen, wordt een dialoogvenster
weergegeven.
2. Klik op Bladeren om de naam van het CSS-bestand op te geven, en de locatie waar u het nieuwe bestand wilt opslaan als u een nieuw
CSS-bestand maakt.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op Koppeling om het Dreamweaver-document te koppelen met het CSS-bestand
Klik op Import om het CSS-bestand te importeren in het document.
4. (Optioneel) Klik op Voorwaardelijk gebruik en geef de mediaquery op die u met het CSS-bestand wilt koppelen.
Mediaquery's definiëren
1. Klik op een CSS-bron in het deelvenster Bronnen van het deelvenster CSS ontwerpen.
2. Klik op in het deelvenster @Media om een nieuwe mediaquery toe te voegen.
Het deelvenster Mediaquery definiëren wordt weergegeven met alle mediaqueryvoorwaarden die door Dreamweaver worden ondersteund.
3. Selecteer de voorwaarden op basis van uw vereisten. Zie dit artikel voor gedetailleerde informatie over mediaquery's.
Zorg dat u geldige waarden opgeeft voor elke voorwaarde die u selecteert. Anders worden de bijbehorende mediaquery's niet gemaakt.
momenteel wordt alleen de bewerking 'En' ondersteund voor meerdere voorwaarden.
Als u mediaqueryvoorwaarden via code toevoegt, worden alleen de ondersteunde voorwaarden ingevuld in het dialoogvenster Mediaquery
definiëren. In het tekstvak Code wordt echter de volledige code weergegeven (inclusief niet-ondersteunde voorwaarden).
Als u op een mediaquery klikt in de ontwerpweergave of in Live View, schakelt de viewport over naar de geselecteerde mediaquery. Klik op
Algemeen in het deelvenster @Media als u de volledige viewport wilt weergeven.
CSS-kiezers definiëren
1. Selecteer in het deelvenster CSS ontwerpen een CSS-bron in het deelvenster Bronnen of een mediaquery in het deelvenster @Media.
2. Klik in het deelvenster Kiezers op . Op basis van het geselecteerde element in het document identificeert CSS ontwerpen de juiste kiezer
en geeft deze weer (maximaal drie regels).
Voer een van de volgende handelingen uit:
Gebruik de toets pijl-omhoog of pijl-omlaag om de voorgestelde kiezer meer of minder specifiek te maken.
Verwijder de voorgestelde regel en typ de gewenste kiezer. Zorg ervoor dat u de naam van de kiezer en de aanduiding voor Type kiezer
invoert. Als u bijvoorbeeld een id opgeeft, moet u voor de naam van de kiezer een '#' plaatsen.
Als u naar een specifieke kiezer wilt zoeken, gebruikt u het zoekvak boven aan het deelvenster.
Als u de naam van een kiezer wilt wijzigen, klikt u op de kiezer en typt u de gewenste naam.
Als u de kiezers opnieuw wilt indelen, sleept u de kiezers naar de gewenste positie.
269
Naar boven
Opmerking:
Als u een kiezer van de ene bron naar een andere wilt verplaatsen, sleept u de kiezer naar de gewenste bron in het deelvenster
Bronnen.
Als u een kiezer in de geselecteerde bron wilt dupliceren, klikt u met de rechtermuisknop op de kiezer en klikt u op Dupliceren.
Als u een kiezer wilt dupliceren en toevoegen aan een mediaquery, klikt u met de rechtermuisknop op de kiezer en plaatst u de
muisaanwijzer op Dupliceren in mediaquery. Kies vervolgens de mediaquery.
Opmerking: De optie Dupliceren naar mediaquery is alleen beschikbaar als de bron van de geselecteerde kiezer mediaquery's bevat.
U kunt een kiezer uit een bron niet dupliceren naar een mediaquery van een andere bron.
Stijlen kopiëren en plakken
U kunt nu stijlen in de ene kiezer kopiëren en deze in een andere kiezer plakken. U kunt alle stijlen of alleen een specifieke categorie stijlen
kopiëren, zoals Lay-out, Tekst en Rand.
Klik met de rechtermuisknop en kies een van de beschikbare opties:
Stijlen kopiëren met CSS ontwerpen
Als een kiezer geen stijlen bevat, zijn Kopiëren en Alle stijlen kopiëren uitgeschakeld.
Stijlen plakken is uitgeschakeld voor externe sites die niet kunnen worden bewerkt. Maar de opdrachten Kopiëren en Alle stijlen kopiëren zijn
wel beschikbaar.
Stijlen die al gedeeltelijk in een kiezer (overlappend) bestaan, kunnen wel worden geplakt. De samenvoeging van alle kiezers wordt geplakt.
Het kopiëren en plakken van stijlen kan ook worden gebruikt voor verschillende koppelingen van CSS-bestanden - Importeren, Koppelen,
Inline
stijlen.
CSS-eigenschappen instellen
De eigenschappen worden gegroepeerd in de volgende categorieën en worden aangegeven met de verschillende pictogrammen boven aan het
deelvenster Eigenschappen:
Lay-out
Tekst
Rand
Achtergrond
Overige (lijst met 'alleen-tekst'-eigenschappen en eigenschappen zonder visuele besturingselementen)
Voordat u de eigenschappen van een CSS-kiezer gaat bewerken, kunt u Omgekeerde controle gebruiken om de elementen die zijn
gekoppeld aan de CSS-kiezer te identificeren. Als u dit doet, kunt u bekijken of alle elementen die worden gemarkeerd door Omgekeerde controle
ook daadwerkelijk moeten worden gewijzigd. Gebruik de koppeling voor meer informatie over Omgekeerde controle.
Schakel het selectievakje Set tonen in om alleen de set met ingestelde eigenschappen weer te geven. Schakel het selectievakje Set tonen uit om
alle eigenschappen weer te geven.
270
Alle eigenschappen
Alleen ingestelde eigenschappen
Als u een eigenschap, zoals width of border-collapse, wilt instellen, klikt u op de vereiste opties naast de eigenschap in het deelvenster
Eigenschappen. Gebruik de volgende koppelingen voor informatie over het instellen van de verloopachtergrond of vakbesturingselementen zoals
marges, opvulling en positie:
Marges, opvulling en positie instellen
Verlopen toepassen op een achtergrond
Lay-outs voor flex-vakken gebruiken
Overschreven eigenschappen worden doorgehaald weergegeven.
271
Doorgehaalde weergave voor overschreven eigenschappen
Marges, opvulling en positie instellen
Met de vakbesturingselementen in het deelvenster Eigenschappen van CSS ontwerpen, kunt u snel de eigenschappen voor marges, opvulling en
positie instellen. Als u de voorkeur geeft aan code, kunt u stenocode voor marge en opvulling in de tekstvakken voor snel bewerken opgeven.
eigenschap 'margin'
eigenschap 'padding'
eigenschap 'position'
Klik op de waarden en typ de vereiste waarde. Als u wilt dat alle vier waarden gelijk zijn en tegelijkertijd worden gewijzigd, klikt u op het
koppelingspictogram ( ) in het midden.
U kunt op elk moment specifieke waarden uitschakelen ( ) of verwijderen ( ). Zo kunt u de waarde voor de marge aan de linkerkant uitschakelen
en de waarden voor de rechterkant, bovenkant en onderkant behouden.
Pictogrammen voor uitschakelen, verwijderen en koppelen voor marges
Randeigenschappen instellen
De eigenschappen voor het aanpassen van randen zijn ingedeeld in logische tabbladen zodat u snel de eigenschappen kunt weergeven of
wijzigen.
272
Als u de voorkeur geeft aan code, kunt u stenocode voor randen en de straal van de rand opgeven in het tekstvak voor snel bewerken.
Als u eigenschappen voor besturingselementen voor randen wilt opgeven, stelt u eerst de eigenschappen in op het tabblad Alle zijden. De andere
tabbladen worden dan ingeschakeld en de eigenschappen van het tabblad Alle zijden worden weergegeven voor afzonderlijke randen.
Wanneer u een eigenschap in de afzonderlijke randtabbladen wijzigt, verandert de waarde van de overeenkomstige eigenschap op het tabblad
‘Alle zijden’ in ´undefined´ (standaardwaarde).
In het onderstaande voorbeeld is de randkleur ingesteld op zwart en vervolgens gewijzigd in rood voor de bovenrand.
Randkleur ingesteld op zwart voor alle zijden
273
De code die is ingevoegd, is afhankelijk van de voorkeurinstelling voor de korte of de lange versie.
Besturingselementen voor verwijderen en uitschakelen zijn ook weer beschikbaar in Dreamweaver CC 2014. U kunt nu de besturingselementen
voor verwijderen en uitschakelen gebruiken op het niveau van de groep besturingselementen voor randen om deze acties op alle eigenschappen
toe te passen.
274
Naar boven
Tijdens de controle worden de tabbladen gebruikt op basis van de prioriteit van de ingestelde tabbladen. De hoogste prioriteit is voor “Alle zijden”,
gevolgd door “Boven”, “Rechts”, “Onder” en “Link”. Als bijvoorbeeld alleen de hoogste waarde voor een rand is ingesteld, wordt in de berekende
modus de focus verplaatst naar het tabblad “Boven” en wordt “Alle zijden” genegeerd omdat het tabblad “Alle zijden” niet is ingesteld.
Eigenschappen uitschakelen of verwijderen
In het deelvenster CSS ontwerpen kunt u elke eigenschap uitschakelen of verwijderen. De volgende schermafbeelding bevat de pictogrammen
voor het uitschakelen ( ) en verwijderen ( ) van de eigenschap width. Deze pictogrammen zijn zichtbaar wanneer u de muisaanwijzer op de
eigenschap plaatst.
Eigenschap uitschakelen/verwijderen
Sneltoetsen
U kunt CSS-kiezers en -eigenschappen toevoegen of verwijderen met behulp van sneltoetsen. U kunt ook van de ene naar de andere
eigenschapsgroep gaan in het deelvenster Eigenschappen.
Pagina-elementen identificeren die zijn gekoppeld met een CSS-kiezer (13.1)
Doorgaans is één CSS-kiezer gekoppeld aan meerdere pagina-elementen. Zo kan de tekst in het hoofdgedeelte, de koptekst en voettekst
allemaal aan dezelfde CSS-kiezer worden gekoppeld. Wanneer u de eigenschappen van een CSS-kiezer gaat bewerken, heeft dit invloed op alle
elementen die zijn gekoppeld aan de kiezer, waaronder de elementen die u niet wilt wijzigen.
Met Livemarkering kunt u alle elementen identificeren die zijn gekoppeld aan een CSS-kiezer. Als u slechts één of een aantal elementen wilt
wijzigen, kunt u een nieuwe CSS-kiezer voor die elementen maken en vervolgens de bijbehorende eigenschappen bewerken.
Als u de pagina-elementen wilt identificeren die zijn gekoppeld aan een CSS-kiezer, houdt u de muis boven de kiezer in Live View (met Live Code
“uit”). Dreamweaver markeert de bijbehorende elementen met stippellijnen.
Sneltoets Workflow
CTRL + Alt +[Shift =] Hiermee voegt u een kiezer toe (als het besturingselement zich in
de kiezerssectie bevindt)
CTRL + Alt+ S Voeg een kiezer (als het besturingselement zich ergens anders in
de toepassing bevindt)
CTRL + Alt +[Shift =] Hiermee voegt u een eigenschap toe (als het besturingselement
zich in de sectie met eigenschappen bevindt)
CTRL + Alt+ P Hiermee voegt u een eigenschap toe (als het besturingselement
zich ergens in de toepassing bevindt)
Selecteren + verwijderen Hiermee verwijdert u de kiezer, als de kiezer is geselecteerd
CTRL + Alt + (PgUp/PgDn) Springen van de ene naar de andere sectie in het subpaneel met
eigenschappen
275
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking:
Als u de markering wilt instellen voor de elementen, klikt u op de kiezer. De elementen zijn nu gemarkeerd met een blauwe rand.
Als u de blauwe markering rond de elementen wilt verwijderen, klikt u nogmaals op de kiezer.
De volgende tabel geeft een overzicht van de scenario's waarin Livemarkering niet beschikbaar is.
Livemarkering uitschakelen
Livemarkering is standaard ingeschakeld. Als u Livemarkering wilt uitschakelen, klikt u op Live View-opties op de documentwerkbalk en klikt u op
Livemarkering uitschakelen.
Modus Live code Livemarkering weergegeven?
Code Nv.t. Nv.t.
Ontwerp Nv.t. Nv.t.
Live AAN
(de knop wordt ingedrukt) Nee
UIT Ja
276
CSS3-overgangseffecten
Naar boven
Doelregel
Overgang aan
Dezelfde overgang voor alle eigenschappen
Verschillende overgang voor elke eigenschap
Eigenschap
Duur
Vertraging
Timerfunctie
Eindwaarde
Selecteren waar overgang wordt gemaakt
Naar boven
U kunt CSS3-overgangen maken, wijzigen en verwijderen met het deelvenster CSS-overgangen.
Als u een CSS3-overgang wilt maken, maakt u een overgangsklasse door waarden voor overgangseigenschappen van het element in te stellen.
Als u een element selecteert voor u een overgangsklasse maakt, wordt de overgangsklasse automatisch toegepast op het geselecteerde element.
U kunt de gegenereerde CSS-code toevoegen aan het huidige document of een extern CSS-bestand opgeven.
Een CSS3-overgangseffect maken en toepassen
1. (Optioneel) Selecteer een element (alinea, kop enzovoort) waarop u de overgang wilt toepassen. U kunt ook een overgang maken en deze
later toepassen op een element.
2. Selecteer Venster> CSS-overgangen.
3. Klik op .
4. Maak een overgangsklasse met de opties in het dialoogvenster Nieuwe overgang.
Geef een naam op voor de kiezer. De kiezer kan elke CSS-kiezer zijn, zoals een tag, een regel, een id of een samengestelde
kiezer. Als u bijvoorbeeld overgangseffecten wilt toevoegen aan alle <hr>-tags, voert u hr in.
Selecteer een status waarop u de overgang wilt toepassen. Als u bijvoorbeeld wilt dat de overgang wordt toegepast
wanneer de muis over het element wordt bewogen, gebruikt u de optie voor aanwijzen.
Selecteer deze optie als u dezelfde waarden voor Duur, Vertraging en Timerfunctie wilt
opgeven voor alle CSS-eigenschappen waarop u de overgang wilt toepassen.
Selecteer deze optie als u verschillende waarden voor Duur, Vertraging en Timerfunctie
wilt opgeven voor elke CSS-eigenschap waarop u de overgang wilt toepassen.
Klik op om een CSS-eigenschap toe te voegen waarop u de overgang wilt toepassen.
Voer de duur in seconden (s) of milliseconden (ms) voor het overgangseffect in.
De tijd in seconden of milliseconden voordat het overgangseffect wordt gestart.
Selecteer een overgangsstijl bij de beschikbare opties.
De eindwaarde voor het overgangseffect. Als u bijvoorbeeld de lettergrootte wilt verhogen tot maximaal 40px aan het einde
van het overgangseffect, geeft u 40px op voor de eigenschap voor lettergrootte.
Als u de stijl wilt inbedden in het huidige document, selecteert u Alleen dit document.
Als u een externe stijlpagina voor de CSS3-code wilt maken, selecteert u Nieuw stijlpaginabestand. Wanneer u op Overgang maken klikt,
wordt u gevraagd een locatie op te geven waar u het nieuwe CSS-bestand wilt opslaan. Nadat de stijlpagina is gemaakt, wordt deze aan het
menu Selecteren waar overgang wordt gemaakt toegevoegd.
CSS3-overgangseffecten bewerken
1. Selecteer in het deelvenster CSS-overgangen het overgangseffect dat u wilt bewerken.
277
Twitter™ and Facebook posts are not covered under the terms of Creative Commons.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Naar boven
2. Klik op .
3. Gebruik het dialoogvenster Overgang bewerken als u eerder ingevoerde waarden voor de overgang wilt wijzigen.
CSS-steno voor overgangen uitschakelen
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren.
2. Selecteer CSS-stijlen.
3. Schakel Overgang uit bij Steno gebruiken voor.
278
Een CSS-regel maken
Twitter™ and Facebook posts are not covered under the terms of Creative Commons.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Opmerking:
Opmerking:
Opmerking:
In Dreamweaver CC en hoger is het deelvenster CSS-stijlen vervangen door CSS ontwerpen. Zie CSS Designer voor meer informatie.
U kunt een CSS-regel maken om de opmaak te automatiseren van HTML-tags of van een tekstbereik dat is aangeduid met de kenmerken class
of ID.
1. Plaats de invoegpositie in het document en ga vervolgens op een van de volgende manieren te werk om het dialoogvenster Nieuwe CSS-
regel te openen:
Selecteer Opmaak > CSS-stijlen > Nieuw.
Klik in het deelvenster CSS-stijlen (Venster > CSS-stijlen) op de knop Nieuwe CSS-regel (+) rechtsonder in het deelvenster.
Selecteer tekst in het documentvenster. Selecteer Nieuwe CSS-regel in het vervolgkeuzemenu Doelregel van de CSS-
eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en klik op de knop Regel bewerken of selecteer een optie in de
eigenschappencontrole (klik bijvoorbeeld op de knop Vet) om een nieuwe regel te starten.
2. Geef in het dialoogvenster Nieuwe CSS-regel het selectietype op voor de CSS-regel die u wilt maken:
Als u een aangepaste stijl wilt maken die als een kenmerk class kan worden toegepast op een willekeurig HTML-element, selecteert u
de optie Klasse in het vervolgkeuzemenu Type kiezer, en typt u een naam voor de stijl in het tekstvak Naam van kiezer.
Klassenamen moeten beginnen met een punt en kunnen elke combinatie van letters en cijfers bevatten (bijvoorbeeld,
.mijnkop1). Als u aan het begin geen punt opgeeft, geeft Dreamweaver deze automatisch voor u op.
Als u de opmaak wilt definiëren voor een tag die een specifiek Id-kenmerk heeft, selecteert u de optie ID in het vervolgkeuzemenu Type
kiezer, en voert u de id, bijvoorbeeld containerDIV, in het tekstvak Naam van kiezer in.
Id's moeten beginnen met een hekje (#) en kunnen elke combinatie van letters en cijfers bevatten (bijvoorbeeld #mijnID1). Als
u aan het begin geen hekje opgeeft, geeft Dreamweaver dit automatisch voor u op.
Als u de standaardopmaak van een specifieke HTML-tag wilt herdefiniëren, selecteert u de optie Tag in het vervolgkeuzemenu Type
kiezer. Voer daarna een HTML-tag in het tekstvak Naam van kiezer in of selecteer een HTML-tag in het pop-upmenu.
Als u een samengestelde regel wilt definiëren die invloed heeft op twee of meer tags, klassen of id's tegelijk, selecteert u de optie
Samengesteld en voert u de kiezers voor de samengestelde regel in. Als u bijvoorbeeld div p invoert, wordt de regel toegepast op alle
elementen p binnen div-tags. Wanneer u kiezers toevoegt of verwijdert, wordt een beschrijving weergegeven waarin exact wordt
uitgelegd op welke elementen de regel van toepassing is.
3. Selecteer de locatie waar u de regel wilt definiëren en klik vervolgens op OK:
Selecteer de stijlpagina als u de regel wilt plaatsen in een stijlpagina die al aan het document is gekoppeld.
Als u een externe stijlpagina wilt maken, selecteert u Nieuw stijlpaginabestand.
Als u de stijl wilt inbedden in het huidige document, selecteert u Alleen dit document.
4. Selecteer in het dialoogvenster Definitie van CSS-regel de stijlopties die u wilt instellen voor de nieuwe CSS-regel. Zie de volgende sectie
voor meer informatie.
5. Wanneer u klaar bent met het instellen van de stijleigenschappen, klikt u op OK.
Als u op OK klikt zonder stijlopties in te stellen, maakt u een nieuwe, lege regel.
279
Controleren op problemen met CSS-weergave tussen browsers
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een browsercompatibiliteitscontrole uitvoeren
Selecteer het element dat wordt beïnvloed door een aangetroffen kwestie
Naar het volgende of vorige gevonden probleem in de code springen
Voor Dreamweaver browsers voor controledoeleinden selecteren
Een probleem uitsluiten van de browsercompatibiliteitscontrole
De lijst Genegeerde problemen bewerken
Een browsercompatibiliteitscontrolerapport opslaan
Een browsercompatibiliteitscontrolerapport bekijken in een browser
Open de website voor Adobe CSS Advisor
De functie BCC (Browser Compatibility Check) dient voor het zoeken naar combinaties van HTML en CSS die problemen ervaren in bepaalde
browsers. Wanneer u een BCC toepast op een geopend bestand, zal Dreamweaver het bestand scannen en mogelijke problemen met de CSS-
weergave rapporteren in het paneel Resultaten. Een vertrouwensclassificatie die wordt aangegeven door een cirkeltje dat kwart, half of helemaal
vol is, duidt op de waarschijnlijkheid van de aanwezigheid van een bug (een cirkeltje dat 25% gevuld is, duidt op een mogelijk probleem; een
volledig gevuld cirkeltje duidt op een waarschijnlijk probleem). Voor iedere mogelijke bug die wordt gevonden, biedt Dreamweaver tevens een
directe koppeling naar de documentatie over de bug in Adobe CSS Advisor, een website met informatie over bekende problemen met
weergavebugs, en biedt oplossingen voor het repareren ervan.
Als standaardinstelling controleert de BCC-functie op de volgende browsers: Firefox 1.5; Internet Explorer (Windows) 6.0 en 7.0; Internet Explorer
(Macintosh) 5.2; Netscape Navigator 8.0; Opera 8.0 en 9.0; Safari 2.0
Deze functie vervangt de voormalige functie Doelbrowsercontrole (Target Browser Check) maar heeft de CSS-functionaliteit van die functie
behouden. D.w.z. de nieuwe BCC-functie controleert nog steeds de codering in uw documenten om te zien of er CSS-eigenschappen of -waarden
zijn die niet door de doelbrowsers worden ondersteund.
De problemen die zich kunnen voordoen, liggen op drie mogelijke niveaus:
Een fout duidt op CSS-codering die een ernstig zichtbaar probleem kan veroorzaken in een bepaalde browser, bijv. delen van een pagina
verdwijnen. (Fout is de standaardaanduiding voor browserondersteuningsproblemen; m.a.w. in sommige gevallen wordt codering met een
onbekend effect ook aangeduid als een fout.)
Een waarschuwing duidt op CSS-codering die niet door een bepaalde browser wordt ondersteund, maar die geen ernstige
weergaveproblemen zal opleveren.
Een informatiebericht duidt op codering die niet door een bepaalde browser wordt ondersteund, maar die geen zichtbaar effect heeft.
Controles op browsercompatibiliteit brengen op geen enkele wijze verandering aan in uw documenten
Een browsercompatibiliteitscontrole uitvoeren
Selecteer File > Check Page > Browser Compatibility.
Selecteer het element dat wordt beïnvloed door een aangetroffen kwestie
Dubbeklik op het probleem in het paneel Resultaten
Naar het volgende of vorige gevonden probleem in de code springen
Selecteer Volgend probleem of Vorig probleem uit het menu Controleren of browsercompatibiliteit” in de Document-werkbalk.
Voor Dreamweaver browsers voor controledoeleinden selecteren
1. Selecteer in het deelvenster Resultaten (Venster> Resultaten) het tabblad Browsercompatibiliteit controleren.
2. Klik op de groene pijl in de hoek linksboven van het paneel Resultaten en selecteer Instellingen.
3. Selecteer het aankruisvakje naast de browsers die u wilt controleren.
4. Selecteer voor iedere opgegeven browser in het overkomstige pop-upmenu de minimale versie die u wilt controleren.
Bijvoorbeeld: als u wilt controleren of CSS-weergavebugs kunnen verschijnen in Internet Explorer 5.0 en later en Netscape Navigator 7.0 en
later, selecteert u de aankruisvakjes naast de betreffende browsers en selecteert u 5.0 in het pop-upmenu van Internet Explorer en 7.0 in het
pop-upmenu van Netscape.
280
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een probleem uitsluiten van de browsercompatibiliteitscontrole
1. Voer de test voor browsercompatibiliteit uit.
2. Klik in het paneel Resultaten met de rechter muisknop (Windows) of de Control-knop (Macintosh) op het probleem dat u van toekomstige
controles wilt uitsluiten.
3. Selecteer Probleem negeren in het contextmenu.
De lijst Genegeerde problemen bewerken
1. Selecteer in het deelvenster Resultaten (Venster> Resultaten) het tabblad Browsercompatibiliteit controleren.
2. Klik op de groene pijl in de hoek linksboven van het paneel Resultaten en selecteer Lijst genegeerde problemen bewerken.
3. Zoek in het bestand exceptions.xml naar het probleem dat u uit de lijst Genegeerde problemen wilt verwijderen en verwijder het.
4. Sla het bestand exceptions.xml op en sluit het.
Een browsercompatibiliteitscontrolerapport opslaan
1. Voer de test voor browsercompatibiliteit uit.
2. Klik op de knop Rapport opslaan aan de linkerkant van het paneel Resultaten.
Houd de muisknop over de knoppen in het deelvenster Resultaten om voor de knoppen knopinfo weer te geven.
Opmerking: Rapporten worden niet automatisch opgeslagen; als u van een rapport een exemplaar wilt bewaren, volgt u de bovenstaande
procedure om het op te slaan.
Een browsercompatibiliteitscontrolerapport bekijken in een browser
1. Voer de test voor browsercompatibiliteit uit.
2. Klik op de knop Rapport bladeren aan de linkerkant van het paneel Resultaten.
Houd de muisknop over de knoppen in het deelvenster Resultaten om voor de knoppen knopinfo weer te geven.
Open de website voor Adobe CSS Advisor
1. Selecteer in het deelvenster Resultaten (Venster> Resultaten) het tabblad Browsercompatibiliteit controleren.
2. Klik op de koppeling rechtsonder in het paneel.
Meer Help-onderwerpen
CSS Advisor
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
281
Inline CSS converteren naar een CSS-regel
In-line sijlen zijn geen aangeraden beste praktijken. U kunt uw CSS schoner en meer geordend maken door inline stijlen te converteren naar CSS-
regels die zich in de koptekst van het document of in een externe stijlpagina bevinden.
1. Selecteer in de codeweergave (Weergave > Code) het gehele style-kenmerk dat de inline CSS bevat die u wilt converteren.
2. Klik met de rechter muisknop en selecteer CSS-stijlen> Inline CSS converteren naar regel.
3. Typ in het dialoogvenster Inline CSS conversteren de klassenaam voor de nieuwe regel en ga daarna als volgt te werk:
Geef een stijlblad op waar de nieuwe CSS-regel moet verschijnen en klik op OK.
Selecteer de kop van het document als de plaats waar de CSS-regel moet verschijnen en klik op OK
U kunt regels tevens converteren met gebruik van de werkbalk Codering. De werkbalk Codering is uitsluitend beschikbaar in de
codeweergave.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
282
Informatie over CSS (Cascading Style Sheets)
Naar boven
Naar boven
Over CSS (Cascading Style Sheets)
Over CSS-regels
Over CSS-stijlen
Over tekstopmaak en CSS
Over steno-CSS-eigenschappen
Over CSS (Cascading Style Sheets)
Cascading Style Sheets (CSS) bestaan uit een verzameling opmaakregels die het uiterlijk van de inhoud op een webpagina bepalen. Bij het
gebruik van CSS-stijlen voor de opmaak (indeling) van een pagina scheidt men de inhoud van de presentatie ervan. De inhoud van uw pagina—
de HTML-code—bevindt zich in het HTML-bestand, terwijl de CSS-regels die de presentatie van de code bepalen, zich in een ander bestand (een
externe stijlpagina) of in een ander deel van het HTML-document (doorgaans de kopsectie) bevinden. Door de inhoud te scheiden van de
presentatie wordt het veel gemakkelijker om het uiterlijk van uw site te onderhouden vanaf een centrale locatie, omdat u telkens wanneer u een
wijziging aanbrengt, nu niet elke eigenschap op elke pagina hoeft bij te werken. Het scheiden van de inhoud van de presentatie leidt ook tot meer
eenvoudige en schonere HTML-code, hetgeen weer leidt tot kortere laadtijden in de browser en een vereenvoudigde navigatie voor mensen met
toegankelijkheidsproblemen (bijvoorbeeld bezoekers die schermlezers gebruiken).
CSS biedt een grote mate van flexibiliteit in en controle over het precieze uiterlijk van uw pagina. Met CSS hebt u controle over een groot aantal
teksteigenschappen, waaronder specifieke lettertypen en tekengroottes, vet, cursief, onderstreept en tekstschaduwen, tekstkleur en
achtergrondkleur, de kleur en onderstreping van koppelingen, en nog veel meer. Bij gebruik van CSS voor de controle van uw lettertypen kunt u
ook zorgen voor een meer consistente afhandeling van uw pagina-indeling en het uiterlijk in meerdere browsers.
Naast tekstopmaak kunt u CSS ook gebruiken voor de controle over de opmaak en wijze van positioneren van elementen op blokniveau in een
webpagina. Een element op blokniveau is een zelfstandig stuk inhoud dat in HTML doorgaans wordt gescheiden door een nieuwe regel en visueel
wordt opgemaakt als een blok. Zo leidt het gebruik van de labels voor h1, p en div in alle gevallen tot elementen op blokniveau op een
webpagina. Voor elementen op blokniveau kunt u marges en randen instellen, terwijl u ze op een specifieke locatie kunt positioneren, ze van een
achtergrondkleur kunt voorzien, de tekst erin kunt laten zweven, enzovoort. Het manipuleren van elementen op blokniveau bestaat in wezen uit de
manier waarop u uw pagina's opmaakt met CSS.
Over CSS-regels
Een CSS-opmaakregel bestaat uit twee delen: de kiezer en de declaratie (of, in de meeste gevallen, een blok declaraties). De kiezer is een term
(zoals p, h1, een klassenaam of een id) waarmee het opgemaakte element wordt aangeduid, terwijl het declaratieblok bepaalt wat de
stijleigenschappen zijn. In het volgende voorbeeld is h1 de kiezer, terwijl alles wat tussen de accolades ({}) staat, het declaratieblok is:
h1 { font-size: 16 pixels; font-family: Helvetica; font-weight:bold; }
Een afzonderlijke declaratie bestaat uit twee delen, de eigenschap (zoals font-family) en de waarde (zoals Helvetica). In de vorige CSS-
regel is een bepaalde stijl gemaakt voor de labels h1: de tekst voor alle labels h1 die gekoppeld is aan deze stijl, heeft een grootte van 16 pixels,
staat in het lettertype Helvetica en is vet.
De stijl (die afkomstig is van een regel, of een verzameling regels) is ondergebracht op een plaats die anders is dan de feitelijke tekst die ermee
wordt opgemaakt: doorgaans in een externe stijlpagina, of in de kopsectie van een HTML-document. Op deze manier kan één regel voor de labels
h1 worden toegepast op vele labels tegelijk (en in het geval van externe stijlpagina's kan de regel worden toegepast op vele labels tegelijk op veel
verschillende pagina's). Daarom biedt CSS een bijzonder eenvoudige manier van bijwerken. Wanneer u een CSS-regel op één plaats bijwerkt,
wordt de opmaak van alle elementen die de gedefinieerde stijl gebruiken, automatisch bijgewerkt naar de nieuwe stijl.
283
Externe CSS-stijlpagina's
Interne (of ingesloten) CSS-stijlpagina's
Inline stijlen (stijlen binnen een regel)
Naar boven
In Dreamweaver kunt u de volgende typen stijlen definiëren in:
Klassenstijlen, waarmee u stijleigenschappen kunt toepassen op elk element of alle elementen op de pagina.
Stijlen voor HTML-tags, waarmee de opmaak voor een bepaalde tag opnieuw definieert, zoals h1. Wanneer u een CSS-stijl voor de tag h1
maakt of wijzigt, wordt alle tekst die wordt opgemaakt met de tag h1, onmiddellijk bijgewerkt.
Geavanceerde stijlen, waarmee u de opmaak van een bepaalde combinatie van elementen opnieuw definieert, of zelfs van andere vormen
van kiezers zoals deze zijn toegestaan door CSS (bijvoorbeeld de kiezer td h2 die wordt toegepast telkens wanneer een kop h2 binnen
een cel in een tabel voorkomt.) Geavanceerde stijlen kunnen ook de opmaak opnieuw definiëren van labels die een bepaald id-kenmerk
bevatten (bijvoorbeeld de stijlen die worden gedefinieerd met #mijnStijl, gelden voor alle labels die het kenmerk-waardepaar
id="mijnStijl" bevatten).
CSS-regels kunnen zijn ondergebracht op de volgende locaties:
Verzamelingen CSS-regels die zijn of worden opgeslagen in een afzonderlijk, extern CSS-bestand (.css - niet een
HTML-bestand). Dit bestand wordt gekoppeld naar een of meer pagina's van een website met een koppeling of een regel met @import in de
kopsectie van een document.
Verzamelingen CSS-regels die zijn opgenomen in een tag style in de kopsectie van een HTML-
document.
Gedefinieerd binnen specifieke vormen van tags door een HTML-document heen. (Het gebruik van inline
stijlen wordt afgeraden.)
Dreamweaver herkent stijlen die in bestaande documenten zijn gedefinieerd, zolang deze voldoen aan de richtlijnen voor CSS-stijlen.
Dreamweaver geeft de meeste toegepaste stijlen ook rechtstreeks weer in de ontwerpweergave. (Het gebruik van de voorbeeldweergave in een
browservenster biedt echter de meest accurate “live”-weergave van de pagina.) Bepaalde CSS-stijlen worden anders weergegeven in Microsoft
Internet Explorer, Netscape, Opera, Apple Safari of andere browsers, terwijl weer andere stijlen momenteel door geen enkele browser worden
ondersteund.
Als u de CSS-naslaggids van O'Reilly, die wordt meegeleverd bij Dreamweaver, wilt weergeven, selecteert u eerst Help > Referentie en
vervolgens O'Reilly CSS Reference in het pop-upmenu in het deelvenster Referentie.
Over CSS-stijlen
De term naast elkaar verwijst naar de manier waarop een browser uiteindelijk stijlen voor specifieke elementen op een webpagina weergeeft. Drie
verschillende bronnen zijn verantwoordelijk voor de stijlen die u op een webpagina ziet: de stijlpagina die is gemaakt door de auteur van de
pagina, de (eventuele) aangepaste stijlselecties van de gebruiker en de standaard stijl van de browser zelf. In de voorgaande onderwerpen wordt
het maken van stijlen voor een webpagina beschreven als de auteur van zowel de webpagina als de stijlpagina die aan die pagina is gekoppeld.
Maar browsers hebben ook hun eigen standaard stijlpagina's die de weergave van webpagina's opleggen en gebruikers kunnen ook hun browsers
aanpassen door selecties te maken waarmee de weergave van webpagina's wordt aangepast. De uiteindelijke weergave van een webpagina is
het resultaat van het samenkomen (of “trapsgewijs weergeven") van de regels van deze drie bronnen om de webpagina optimaal weer te geven.
Een veelgebruikt label—het alinealabel, of <p>-label—illustreert het concept. Browsers hebben standaard stijlpagina's die het lettertype en de
tekengrootte voor alineatekst (dat wil zeggen, tekst die tussen<p>-labels in de HTML-code staat) definiëren. In Internet Explorer wordt
bijvoorbeeld alle standaardhoofdtekst, met inbegrip van alineatekst, standaard in Times New Roman, Normale grootte lettertype weergegeven.
Als de auteur van een webpagina kunt u echter een stijlpagina maken die de standaardstijl van de browser voor het alinealettertype en de
alineatekengrootte vervangt. U kunt bijvoorbeeld in uw stijlpagina de volgende regel maken:
p { font-family: Arial; font-size: small; }
Als een gebruiker de pagina laadt, worden de standaardinstelllingen voor de alineatekst van de browser vervangen door het alinealettertype en de
tekengrootte die u als auteur hebt ingesteld.
Gebruikers kunnen selecties maken om de browserweergave optimaal aan te passen voor eigen gebruik. In Internet Explorer kunnen gebruikers
bijvoorbeeld Beeld > Tekengrootte > Extra groot selecteren om het paginalettertype uit te breiden naar een grootte die beter leesbaar is als ze
284
Naar boven
Naar boven
vinden dat het lettertype te klein is. Uiteindelijk (tenminste in dit geval) vervangt de selectie van de gebruiker zowel de standaardstijlen van de
browser voor de alineatekengrootte als de alineastijlen die door de auteur van de webpagina zijn gemaakt.
Overerving is een ander belangrijk deel van de getrapte versie. Eigenschappen voor de meeste elementen op een webpagina worden overgeërfd
—alineatags erven bijvoorbeeld bepaalde eigenschappen van de body-tag over, span-tags voor een lijst met opsommingstekens erven bepaalde
eigenschappen van alineatags over enzovoort. Bijvoorbeeld wanneer u in uw stijlpagina de volgende regel maakt:
body { font-family: Arial; font-style: italic; }
Alle alineatekst op uw webpagina (en tekst die eigenschappen overerft van het alinealabel) zal Arial en cursief zijn, omdat het alinealabel deze
eigenschappen van het body-label overerft. U kunt echter specifieker worden met uw regels en stijlen maken die de standaardformule voor
overerving vervangen. Bijvoorbeeld wanneer u in uw stijlpagina de volgende regel maakt:
body { font-family: Arial; font-style: italic; } p { font-family: Courier; font-style: normal; }
Alle standaardhoofdtekst zal Arial en cursief zijn, behalve (overgeërfde) alineatekst, die zal worden weergegeven als Courier normal (niet-cursief).
Technisch gezien erft het alinealabel eerst de eigenschappen over die zijn ingesteld voor het body-label, maar negeert het vervolgens die
eigenschappen omdat het zelf haar eigen gedefinieerde eigenschappen heeft. Omdat pagina-elementen in het algemeen eigenschappen
overerven van erboven, veroorzaakt de rechtstreekse toepassing van een eigenschap op een label met andere woorden altijd een vervanging van
de standaardformule voor overerving.
De combinatie van alle factoren die hierboven werden besproken en andere factoren zoals CSS-specificiteit (een systeem dat een verschillend
belang geeft aan bepaalde CSS-regels) en de volgorde van CSS-regels, maken uiteindelijk een complexe getrapte versie waarin items met
hogere prioriteiten eigenschappen die lagere prioriteiten hebben vervangen. Voor meer informatie over de regels die de getrapte versie, overerving
en specificiteit bepalen, gaat u naar www.w3.org/TR/CSS2/cascade.html.
Over tekstopmaak en CSS
Standaard gebruikt Dreamweaver CSS (Cascading Style Sheets) voor de opmaak van tekst. De stijlen die u toepast op de tekst met de
eigenschappencontrole of menuopdrachten, maken CSS-regels die worden ingebed in de kop van het huidige document.
U kunt ook het deelvenster CSS-stijlen gebruiken om CSS-regels en -eigenschappen te maken en te bewerken. Het deelvenster CSS-stijlen is
een veel robuustere editor dan de eigenschappencontrole en geeft alle voor het huidige document gemaakte CSS-regels weer, ongeacht of deze
regels zijn ingebed in de kop van het document of in een externe stijlpagina. Adobe beveelt aan dat u het deelvenster CSS-stijlen (en niet de
eigenschappencontrole) als belangrijkste hulpmiddel gebruikt voor het maken en bewerken van uw CSS. Hierdoor wordt uw code schoner en
onderhoudsvriendelijker.
Naast door u gemaakte stijlen en stijlpagina's kunt u ook stijlpagina's gebruiken die zijn meegeleverd bij Dreamweaver om stijlen toe te passen op
uw documenten.
Ga naar www.adobe.com/go/vid0153 voor een zelfstudie over het opmaken van tekst met CSS.
Over steno-CSS-eigenschappen
De CSS-specificatie staat toe dat u stijlen maakt met een verkorte syntaxis die steno-CSS wordt genoemd. Met steno-CSS kunt u de waarden van
verschillende eigenschappen opgeven met één declaratie. Zo kunt u met de eigenschap font de eigenschappen font-style, font-variant,
font-weight, font-size, line-height en font-family instellen voor een enkele regel.
Een belangrijk punt om te onthouden bij het gebruik van steno-CSS is dat aan waarden die worden weggelaten in een steno-CSS-eigenschap, de
standaardwaarde wordt toegewezen. Hierdoor worden pagina's mogelijk incorrect weergegeven wanneer aan twee of meer CSS-regels dezelfde
label wordt toegewezen.
Zo gebruikt de regel voor h1 hieronder de lange versie van de CSS-syntaxis. Zoals u ziet, is aan de eigenschappen font-variant, font-
stretch, font-size-adjust en font-style de standaardwaarde toegewezen.
h1 { font-weight: bold; font-size: 16pt; line-height: 18pt; font-family: Arial; font-variant: normal; font-
style: normal; font-stretch: normal; font-size-adjust: none }
Maar als de regel wordt herschreven als één steno-eigenschap, kan deze er als volgt uitzien:
h1 { font: bold 16pt/18pt Arial }
Als weggelaten waarden zijn geschreven met de stenonotatie, wordt automatisch de standaardwaarde hieraan toegewezen. Daarom ontbreken in
het vorige stenovoorbeeld de labels font-variant, font-style, font-stretch en font-size-adjust.
Als u op meer dan één locatie stijlen hebt gedefinieerd (bijvoorbeeld zowel ingebed in een HTML-pagina als geïmporteerd uit een externe
stijlpagina) met behulp van zowel de korte als de lange vorm van de CSS-syntaxis, dient u niet te vergeten dat weggelaten eigenschappen in een
stenoregel eigenschappen die expliciet zijn bepaald in een andere regel, kunnen onderdrukken (of vertrappen).
Dit is dan ook de reden dat Dreamweaver standaard de lange vorm van de CSS-notatie gebruikt. Dit voorkomt mogelijke problemen die ontstaan
285
Twitter™ and Facebook posts are not covered under the terms of Creative Commons.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
Opmerking:
wanneer een stenoregel een regel onderdrukt die is geschreven met de lange versie. Als u een webpagina die is gecodeerd met steno-CSS-
notatie opent in Dreamweaver, moet u rekening mee houden dat Dreamweaver alle nieuwe CSS-regels maakt met de lange versie. U kunt
opgeven hoe Dreamweaver CSS-regels maakt en bewerkt, door de voorkeuren voor CSS-bewerkingen te wijzigen in de categorie CSS-stijlen van
het dialoogvenster Voorkeuren (Bewerken > Voorkeuren in Windows; Dreamweaver > Voorkeuren op de Macintosh).
Het deelvenster CSS-stijlen maakt regels met uitsluitend de lange notatie. Als u een pagina of CSS-stijlpagina maakt met behulp
van het deelvenster CSS-stijlen, dient u niet te vergeten dat het handmatig coderen van steno-CSS-regels ertoe kan leiden dat steno-
eigenschappen de in de lange versie gemaakte regels kunnen onderdrukken. Gebruik daarom lange-versie CSS-notatie wanneer u stijlen maakt.
Zelfstudie over CSS
Klassenstijlen toepassen, verwijderen of hernoemen
Tekst toevoegen en opmaken
Deelvenster CSS-stijlen
Zelfstudie over tekst opmaken met CSS
286
CSS-klassenstijlen toepassen, verwijderen of hernoemen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een CSS-klassenstijl toepassen
Een klassenstijl verwijderen uit een selectie
De naam van een klassenstijl wijzigen
Klassenstijlen vormen het enige type CSS-stijl dat kan worden toegepast op elke willekeurige tekst in een document, ongeacht de tags die de tekst
bepalen. Alle klassenstijlen die zijn gekoppeld aan het huidige document, worden weergegeven in het deelvenster CSS-stijlen (met een punt [.]
vóór de naam) en in het pop-upmenu Stijl in de eigenschappencontrole voor tekst.
Zoals u ziet, worden de meeste stijlen onmiddellijk bijgewerkt; u dient echter de voorvertoning van uw pagina in een browser te gebruiken om te
controleren of een stijl werd toegepast zoals verwacht. Wanneer u twee of meer stijlen op dezelfde tekst toepast, is er mogelijk een conflict tussen
de stijlen, hetgeen tot onverwachte resultaten kan leiden.
Bij de voorvertoning van stijlen die zijn gedefinieerd in een externe CSS-stijlpagina dient u niet te vergeten om de stijlpagina op te slaan om
ervoor te zorgen dat de wijzigingen worden weergegeven wanneer u de pagina in een voorvertoning in een browser ziet.
Een CSS-klassenstijl toepassen
1. Selecter in het document de tekst waarop u een CSS-stijl wilt toepassen.
Plaats het invoegpunt in een alinea om de stijl toe te passen op de gehele alinea.
Als u een tekstbereik binnen één alinea selecteert, heeft de CSS-stijl alleen invloed op het geselecteerde bereik.
Als u de precieze tag wilt opgeven waarop de CSS-stijl moet worden toegepast, selecteert u de tag in de tagkiezer linksonder in het
documentvenster.
2. Voer een van de volgende handelingen uit om een klassenstijl toe te passen:
Selecteer in het deelvenster CSS-stijlen (Venster > CSS-stijlen) de modus Alles, klik met de rechtermuisklok op de naam van de stijl die
u wilt toepassen, en selecteer Toepassen in het contextmenu.
Selecteer in de HTML-eigenschappencontrole de klassenstijl die u wilt toepassen, in het pop-upmenu Klasse.
Klik in het documentvenster met de rechtermuisknop (Windows) of terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op de geselecteerde
tekst, selecteer CSS-stijlen in het snelmenu en selecteer vervolgens de stijl die u wilt toepassen.
Selecteer Opmaak > CSS-stijlen en selecteer in het submenu de stijl die u wilt toepassen.
Een klassenstijl verwijderen uit een selectie
1. Selecteer het object of de tekst waarvan u de stijl wilt verwijderen.
2. Selecteer in de HTML-eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) de optie Geen in het pop-upmenu Klasse.
De naam van een klassenstijl wijzigen
1. Ga naar het in het CSS-stijlenpaneel en klik met de rechtermuisknop op de CSS-klassenstijl waarvan u de naam wilt wijzigen. Selecteer
Naam klasse wijzigen.
U kunt een klasse eveneens een nieuwe naam geven door in het menu van CSS-stijlen de optie Naam klasse wijzigen te kiezen.
2. Controleer in het dialoogvenster Naam klasse wijzigen of de klasse die u wilt hernoemen is geselecteerd in het pop-upvenster Naam klasse
wijzigen.
3. Typ in het tekstvak Nieuwe naam de nieuwe naam voor de nieuwe klassen en klik op OK.
Als de klasse waaraan u een nieuwe naam wilt geven intern is aan de kop van het huidige document, verandert Dreamweaver de naam van
de klasse en overal waar de klassenaam in het document wordt gebruikt. Als de klasse waaraan u een nieuwe naam wilt geven, een extern
CSS-bestand is, opent Dreamweaver het bestand en verandert het de klassenaam in het bestand. Dreamweaver start tevens een
dialoogvenster Zoeken/Vervangen voor de hele website zodat u in de hele website kunt zoeken naar alle plaatsen waar de oude
klassenaam voorkomt.
Meer Help-onderwerpen
[afdrukken]Informatie over CSS (Cascading Style Sheets)
287
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
288
Een eigenschap toevoegen aan een CSS-regel
U kunt het deelvenster CSS-stijlen gebruiken om eigenschappen toe te voegen aan regels.
1. Selecteer in het deelvenster CSS-stijlen (Venster > CSS) een regel in het paneel Alle regels (modus Alles) of selecteer een eigenschap in
het paneel Samenvatting voor selectie (modus Huidig).
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als de weergave Alleen ingestelde eigenschappen weergeven is geselecteerd in het paneel Eigenschappen, klikt u op de koppeling
Eigenschappen toevoegen en voegt u een eigenschap toe.
Als de categorieweergave of lijstweergave is geselecteerd in het paneel Eigenschappen, vult u een waarde in voor de eigenschap die u
wilt toevoegen.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
289
Pagina-inhoud en middelen
290
Het paneel Invoegen gebruiken
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Het paneel Invoegen bevat knoppen voor het maken en invoegen van objecten zoals tabellen en afbeeldingen. De knoppen zijn georganiseerd in
categorieën.
Het paneel Invoegen verbergen of weergeven
De knoppen in een bepaalde categorie weergeven
Het pop-upmenu voor een knop weergeven
Een object invoegen
Het dialoogvenster voor het invoegen van objecten omzeilen en een leeg plaatsvervangend object invoegen
Voorkeuren voor het paneel Invoegen wijzigen
Items in de categorie Favorieten van het paneel Invoegen toevoegen, verwijderen of beheren
Objecten invoegen met knoppen in de categorie Favorieten
Het paneel Invoegen als een horizontale invoegbalk weergeven
De horizontale invoegbalk weer veranderen in een paneelgroep
Categorieën op de horizontale invoegbalk weergeven als tabs
Categorieën op de horizontale invoegbalk weergeven als een menu
De gebruikersinterface van Dreamweaver CC en hoger is vereenvoudigd. Daarom zijn sommige opties die in dit artikel worden
beschreven, niet beschikbaar in Dreamweaver CC en hoger. Zie dit artikel voor meer informatie.
Het paneel Invoegen verbergen of weergeven
Selecteer Venster > Invoegen.
Als u met bepaalde bestandstypen werkt, zoals XML, JavaScript, Java en CSS, worden het paneel Invoegen en de optie voor
de ontwerpweergave grijs weergegeven, omdat u in deze codebestanden geen items kunt invoegen.
De knoppen in een bepaalde categorie weergeven
Selecteer de categorienaam in het pop-upmenu Categorie. Selecteer bijvoorbeeld Lay-out als u knoppen voor de categorie Lay-out wilt
weergeven.
Het pop-upmenu voor een knop weergeven
Klik op de pijl-omlaag naast het pictogram van de knop.
291
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Deelvenster Invoegen in Dreamweaver CC
Een object invoegen
1. Selecteer de juiste categorie in het pop-upmenu Categorie van het paneel Invoegen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op een objectknop of sleep het pictogram van de knop naar het documentvenster (in de weergave Ontwerp, Live of Code).
Klik op de pijl op een knop en selecteer een optie in het menu.
Afhankelijk van het object wordt mogelijk een dialoogvenster voor het invoegen van objecten weergegeven, waarin u wordt gevraagd
naar een bestand te bladeren of parameters voor een object op te geven. Het is ook mogelijk dat Dreamweaver code in het document
invoegt of een tageditor of paneel opent waarin u informatie kunt opgeven voordat de code wordt ingevoegd.
Voor sommige objecten wordt geen dialoogvenster weergegeven als u het object invoegt in de ontwerpweergave, maar wordt een
tageditor weergegeven als u het object invoegt in de codeweergave. Bij het invoegen van een paar objecten in de ontwerpweergave,
schakelt Dreamweaver naar de codeweergave voordat het object wordt ingevoegd.
Sommige objecten, zoals benoemde ankers, zijn niet zichtbaar als de pagina wordt weergegeven in een browservenster. In de
ontwerpweergave kunt u pictogrammen weergeven die de locaties van dergelijke onzichtbare objecten markeren.
Het dialoogvenster voor het invoegen van objecten omzeilen en een leeg plaatsvervangend
object invoegen
Houd Control (Windows) of Option (Macintosh) ingedrukt terwijl u op de knop voor het object klikt.
Als u bijvoorbeeld een voorlopige afbeelding wilt invoegen zonder een afbeeldingsbestand op te geven, houdt u Ctrl of Option ingedrukt
terwijl u op de knop Afbeelding klikt.
Met deze procedure kunt u niet alle dialoogvensters voor het invoegen van objecten omzeilen. Voor veel objecten, zoals AP-
elementen en framesets, worden geen tijdelijke aanduidingen of objecten met een standaardwaarde ingevoegd.
Voorkeuren voor het paneel Invoegen wijzigen
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Ga naar de categorie Algemeen van het dialoogvenster Voorkeuren en schakel Dialoogvenster tonen bij het invoegen van objecten uit om te
voorkomen dat er dialoogvensters worden weergegeven wanneer u objecten invoegt zoals afbeeldingen, tabellen, scripts en kopelementen.
U kunt ook Ctrl (Windows) of Option (Macintosh) ingedrukt houden terwijl u het object maakt.
Als u een object invoegt terwijl deze optie is uitgeschakeld, krijgt het object de standaardwaarden van het kenmerk. Gebruik de
eigenschappencontrole om objecteigenschappen te wijzigen nadat u het object hebt ingevoegd.
Items in de categorie Favorieten van het paneel Invoegen toevoegen, verwijderen of beheren
1. Selecteer een categorie in het paneel Invoegen.
2. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) in het gebied waar knoppen worden
weergegeven, en kies Favorieten aanpassen.
3. Geef in het dialoogvenster Favoriete objecten aanpassen de noodzakelijke wijziging op en klik op OK.
Als u een object wilt toevoegen, selecteert u een object in het paneel Beschikbare objecten aan de linkerkant en klikt u op de pijl tussen
292
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Naar boven
de twee panelen, of dubbelklikt u op het object in het paneel Beschikbare objecten.
U kunt één object tegelijk toevoegen. U kunt geen categorienaam, zoals Algemeen, selecteren om een hele categorie toe te
voegen aan uw lijst met favorieten.
Als u een object of scheidingsteken wilt verwijderen, selecteert u een object in het paneel Favoriete objecten aan de rechterkant en klikt
u op de knop Verwijder het geselecteerde object uit de lijst Favoriete objecten boven het paneel.
Als u een object wilt verplaatsen, selecteert u een object in het paneel Favoriete objecten aan de rechterkant en klikt u vervolgens op de
pijl-omhoog of de pijl-omlaag boven het paneel.
Als u een scheidingsteken onder een object wilt plaatsen, selecteert u een object in het paneel Favoriete objecten aan de rechterkant en
klikt u vervolgens op de knop Scheidingsteken toevoegen onder het paneel.
4. Als u zich niet in de categorie Favorieten van het paneel Invoegen bevindt, selecteert u die categorie om uw wijzigingen te zien.
Objecten invoegen met knoppen in de categorie Favorieten
Selecteer de categorie Favorieten in het pop-upmenu Categorie van het paneel Invoegen en klik op de knop voor een van de favoriete
objecten die u hebt toegevoegd.
Het paneel Invoegen als een horizontale invoegbalk weergeven
In tegenstelling tot andere panelen in Dreamweaver kunt u het paneel Invoegen uit de standaard gedokte positie slepen en horizontaal, boven in
het venster Document, neerzetten. Wanneer u dat doet, verandert het deelvenster in een werkbalk (al kunt u de balk niet op dezelfde wijze als
andere werkbalken verbergen en weergeven).
1. Klik op de tab van het paneel Invoegen en sleep het naar de bovenkant van het documentvenster.
2. Zet het paneel Invoegen neer zodra een horizontale blauwe lijn dwars over het documentvenster wordt weergegeven.
De horizontale invoegbalk is ook een standaardonderdeel van de klassieke werkruimte. Als u naar de klassieke werkruimte wilt
schakelen, selecteert u Klassiek in de werkruimteschakelaar op de toepassingsbalk.
De horizontale invoegbalk weer veranderen in een paneelgroep
1. Klik op de greep van de horizontale invoegbalk (links van de invoegbalk) en sleep de balk naar de plaats waar uw panelen zijn gedokt.
2. Zoek een geschikte plaats voor het paneel Invoegen en zet het paneel neer. Een blauwe lijn geeft aan waar u het paneel kunt neerzetten.
Categorieën op de horizontale invoegbalk weergeven als tabs
Klik op de pijl naast de categorienaam aan de linkerkant van de horizontale invoegbalk en selecteer de optie voor het weergeven als tabs.
Categorieën op de horizontale invoegbalk weergeven als een menu
293
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op een categorietab op de horizontale invoegbalk
en kies de opdracht Weergeven als menu.
Adobe raadt ook het volgende aan:
Overzicht van het deelvenster Invoegen
294
Edge- en weblettertypen toevoegen aan de lettertypenlijst
Naar boven
Naar boven
U kunt Adobe Edge- en weblettertypen toevoegen aan de lettertypenlijst in Dreamweaver. In de lettertypenlijst worden de door Dreamweaver
ondersteunde lettertypestapels eerst weergegeven en vervolgens de weblettertypen en Edge Web Fonts.
Adobe Edge Web Fonts toevoegen aan de lettertypenlijst
Lokale weblettertypen toevoegen aan de lettertypenlijst
Aangepaste lettertypestapels maken
Ingevoegde lettertypen voorvertonen
Scripttag voor weblettertype bijwerken in meerdere bestanden
Scripttag voor weblettertype bijwerken op een pagina
Adobe Edge Web Fonts toevoegen aan de lettertypenlijst
U kunt nu Adobe Edge-lettertypen gebruiken op uw webpagina's. Wanneer u een Edge-lettertype gebruikt op een pagina, wordt een extra scripttag
toegevoegd die verwijst naar een JavaScript-bestand. Dit bestand wordt gebruikt om het lettertype vanaf de Creative Cloud-server rechtstreeks
naar de browsercache te downloaden.
De lettertypen worden gedownload van de Creative Cloud-server als de pagina wordt weergegeven, zelfs wanneer het lettertype beschikbaar is op
de computer van de gebruiker.
Zo heeft een scripttag die alleen het lettertype 'Abel' gebruikt, bijvoorbeeld de volgende notatie:
<!--Met de volgende scripttag wordt een lettertype gedownload van de Adobe Edge Web Fonts-server dat kan
worden gebruikt op de webpagina. We raden af om dit script aan te passen.-->
<script>var adobewebfontsappname ="dreamweaver"</script>
<script src="http://use.edgefonts.net/abel:n4:default.js" type="text/javascript"></script>
1. Selecteer Wijzigen > Lettertypen beheren.
2. Op het tabblad Adobe Edge-lettertypen worden alle Adobe Edge-lettertypen weergegeven die u kunt toevoegen aan de lettertypenlijst.
3. Ga als volgt te werk als u lettertypen in deze lijst wilt zoeken en toevoegen aan de lettertypenlijst:
Klik op het lettertype dat u aan de lettertypenlijst wilt toevoegen.
Als u de selectie van een lettertype wilt opheffen, klikt u nogmaals op het lettertype.
Gebruik filters om de lijst met voorkeurslettertypen te beperken. Als u bijvoorbeeld de selectie wilt beperken tot de lettertypen met
schreef, klikt u op .
U kunt meerdere filters gebruiken. Als u bijvoorbeeld de selectie wilt beperken tot de lettertypen met schreef die kunnen worden gebruikt
voor alinea's, klikt u op en .
Als u naar een lettertype wilt zoeken op naam, geeft u de naam op in het zoekvak.
4. Klik op om te filteren op de lettertypen die u hebt geselecteerd.
5. Klik op Gereed.
6. Open de lettertypenlijst vanaf een willekeurige locatie. U kunt hiervoor bijvoorbeeld de lijst Lettertype in het gedeelte CSS van het
deelvenster Eigenschappen gebruiken.
In de lettertypenlijst worden de Dreamweaver-lettertypestapels eerst weergegeven en vervolgens de weblettertypen. Blader omlaag naar de
lettertypen die u hebt geselecteerd.
Lokale weblettertypen toevoegen aan de lettertypenlijst
U kunt weblettertypen vanaf uw computer toevoegen aan de lettertypenlijst in Dreamweaver. De toegevoegde lettertypen worden weergegeven in
alle lettertypemenu's in Dreamweaver. Lettertypen van het type EOT, WOFF, TTF en SVG worden ondersteund.
1. Selecteer Wijzigen > Lettertypen beheren.
2. Klik op de tab Lokale weblettertypen in het dialoogvenster dat verschijnt.
295
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
3. Klik op de knop Bladeren die hoort bij het type lettertype dat u wilt toevoegen. Als het gewenste lettertype bijvoorbeeld de EOT-indeling
heeft, klikt u op de knop Bladeren die hoort bij EOT-lettertype.
4. Blader op uw computer naar de locatie met het lettertype. Selecteer het bestand en open het. Als op de locatie ook andere andere
indelingen voor het lettertype aanwezig zijn, worden deze automatisch toegevoegd aan het dialoogvenster. De waarde voor Lettertype wordt
ook automatisch overgenomen van de naam van het lettertype.
5. Schakel het selectievakje in om te bevestigen dat u beschikt over een licentie voor gebruik van het lettertype op een website.
6. Klik op Gereed. De lijst met lettertypen wordt weergegeven bij Huidige lijst met lokale weblettertypen.
Als u een weblettertype wilt verwijderen uit de lijst, selecteert u het lettertype bij Huidige lijst met lokale weblettertypen en klikt u op
Verwijderen.
Aangepaste lettertypestapels maken
Een lettertypestapel is een lijst met lettertypen die een CSS-declaratie voor lettertype hebben. Op het tabblad Aangepaste lettertypestapels van het
dialoogvenster Lettertypen beheren kunt u het volgende doen:
Nieuwe lettertypestapels toevoegen met de knop “+”.
Bestaande lettertypestapels bewerken door de lettertypestapel te selecteren in de lettertypenlijst. Gebruik de knoppen '>>' en '<<' om de lijst
met gekozen lettertypen bij te werken.
Bestaande lettertypestapels verwijderen met de knop '-'.
Stapels opnieuw ordenen met de pijlknoppen.
Ingevoegde lettertypen voorvertonen
U kunt Edge- en weblettertypen niet voorvertonen in de ontwerpweergave. Als u deze lettertypen wilt voorvertonen, moet u overschakelen naar
Live View of de pagina voorvertonen in een browser.
Scripttag voor weblettertype bijwerken in meerdere bestanden
Wanneer u het lettertype bijwerkt in een CSS-bestand dat is gekoppeld met meerdere HTML-bestanden, wordt u gevraagd om de scripttag in de
gerelateerde HTML-bestanden bij te werken. Als u op Bijwerken klikt, worden de scripttags in alle relevante HTML-bestanden bijgewerkt.
Scripttag voor weblettertype bijwerken op een pagina
Selecteer Opdrachten > Scripttag voor weblettertypen opruimen (huidige pagina) om de weblettertypen op de webpagina die niet worden
aangeduid in de scripttag, bij te werken.
296
Werken met de widget Spry-tekstveld voor validatie
Opmerking:
Naar boven
Status bij openen
Toestand Focus
Toestand Geldig
Toestand Ongeldig
Toestand Vereist
Toestand Minimum aantal tekens
Toestand Maximum aantal tekens
Toestand minimumwaarde
Toestand Maximumwaarde
Over de widget tekstveld voor validatie
De widget tekstveld voor validatie invoegen en bewerken
De widget tekstveld voor validatie aanpassen
In Dreamweaver CC en hoger zijn Spry-widgets vervangen door jQuery-widgets. U kunt de bestaande Spry-widgets op uw pagina
nog steeds wijzigen, maar u kunt geen nieuwe Spry-widgets toevoegen.
Over de widget tekstveld voor validatie
Een Spry-widget tekstveld voor validatie is een tekstveld dat geldige of ongeldige toestanden weergeeft wanneer de sitebezoeker tekst invoert. U
kunt bijvoorbeeld een widget tekstveld voor validatie toevoegen aan een formulier waarin bezoekers hun e-mailadressen invoeren. Als de
bezoeker bijvoorbeeld het symbool “@” in het e-mailadres vergeet op te nemen, wordt het bericht geretourneerd dat de informatie die de gebruiker
heeft ingevoerd, ongeldig is.
In het volgende voorbeeld ziet u de diverse toestanden van een widget tekstveld voor validatie:
A. Widget tekstveld, tip geactiveerd B. Widget tekstveld, toestand Geldig C. Widget tekstveld, toestand Ongeldig D. Widget tekstveld, toestand
Vereist
De widget tekstveld voor validatie kent een aantal toestanden (bijvoorbeeld geldig, ongeldig, verplichte waarde enzovoort). Al naargelang de
gewenste validatieresultaten kunt u de eigenschappen van deze toestanden wijzigen met de eigenschappencontrole. Een widget tekstveld voor
validatie kan op verschillende momenten valideren, bijvoorbeeld op het moment dat de bezoeker buiten de widget klikt, tijdens het invoeren van de
informatie of wanneer de bezoeker het formulier probeert te verzenden.
De toestand van de widget wanneer de pagina in de browser wordt geladen of wanneer de gebruiker het formulier opnieuw
instelt.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker de invoegpositie in de widget plaatst.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker informatie correct heeft ingevoerd en het formulier kan worden verzonden.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker tekst in een ongeldige notatie heeft ingevoerd. (Bijvoorbeeld 07 voor het
jaartal in plaats van 2007).
De toestand van de widget wanneer de gebruiker geen tekst heeft ingevoerd in een verplicht tekstveld.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker minder tekens heeft ingevoerd dan het minimum aantal
tekens dat verplicht is voor het tekstveld.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker meer tekens heeft ingevoerd dan het maximum aantal
tekens dat verplicht is voor het tekstveld.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker een waarde heeft ingevoerd die kleiner is dan de waarde die in het
tekstveld is vereist. (Is van toepassing op validaties van het gegevenstype Geheel getal en reëel getal.)
De toestand van de widget wanneer de gebruiker een waarde heeft ingevoerd die groter is dan de waarde die in het
tekstveld is vereist. (Is van toepassing op validaties van het gegevenstype Geheel getal en reëel getal.)
Wanneer een widget tekstveld voor validatie na een gebruikersactie één van deze toestanden krijgt, past de Spry-frameworksoftware in runtime
een specifieke CSS-klasse toe op de HTML-container voor de widget. Als een gebruiker bijvoorbeeld een formulier verstuurt waarin geen tekst is
ingevuld in een verplicht tekstveld, past Spry een klasse op de widget toe die ervoor zorgt dat het foutbericht “Een waarde is verplicht” wordt
weergegeven. De regels die de opmaak en weergavetoestanden van foutberichten bepalen, vindt u in het CSS-bestand bij de widget,
SpryValidationTextField.css.
297
Naar boven
Opmerking:
De standaard-HTML voor de widget tekstveld voor validatie bevindt zich gewoonlijk in een formulier, en bevat een containertag <span> met
daarbinnen de <input>-tag van het tekstveld. De HTML voor de widget tekstveld voor validatie bevat eveneens script-tags in de kop van het
document en na de HTML-opmaak van de widget.
Voor een uitvoerige uitleg van de werking van de widget tekstveld voor validatie, waaronder een volledige anatomie van de code van de widget
tekstveld voor validatie, gaat u naar www.adobe.com/go/learn_dw_sprytextfield_nl.
De widget tekstveld voor validatie invoegen en bewerken
De widget tekstveld voor validatie invoegen
1. Kies Invoegen > Spry > Spry-tekstveld voor validatie.
2. Vul het dialoogvenster Toegankelijkheidskenmerken van de invoertag in en klik op OK.
U kunt een widget tekstveld voor validatie ook invoegen met behulp van de categorie Spry in het paneel Invoegen.
Een validatietype en -notatie opgeven
U kunt voor de widget tekstveld voor validatie verschillende validatietypen opgeven. U kunt bijvoorbeeld het validatietype creditcard opgeven als in
het tekstveld creditcardnummers worden ingevoerd.
1. Selecteer een widget tekstveld voor validatie in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer een validatietype in het menu Type.
3. Selecteer indien van toepassing een notatie in het pop-upmenu Notatie.
Bij de meeste validatietypen verwacht het tekstveld een standaardnotatie. Als u bijvoorbeeld het validatietype Geheel getal op een tekstveld
toepast, wordt de widget alleen gevalideerd als de gebruiker een getal in het tekstveld invoert. Bij sommige validatietypen kunt u echter kiezen
welke notatie door het tekstveld wordt geaccepteerd. In de volgende tabel vindt u een overzicht van validatietypen en notaties die beschikbaar zijn
via de eigenschappencontrole:
Validatietype Indeling
Geen Geen specifieke notatie vereist.
Geheel getal Tekstveld accepteert alleen getallen.
E-mailadres Tekstveld accepteert e-mailadressen die een @ en een punt (.)
bevatten, die beide worden voorafgegaan en worden gevolgd
door minstens één letter.
Datum Notaties variëren. Maak uw keuze uit het menu Formaat van de
eigenschappencontrole.
Tijd Notaties variëren. Maak uw keuze uit het menu Formaat van de
eigenschappencontrole. (“tt” staat voor de notatie am/pm, en “t”
staat voor de notatie a/p.)
Creditcard Notaties variëren. Maak uw keuze uit het menu Formaat van de
eigenschappencontrole. U kunt ervoor kiezen alle creditcards te
accepteren of u kunt een bepaalde soort creditcard opgeven
(MasterCard, Visa, enzovoort). Het tekstveld accepteert geen
spaties in creditcardnummer, dus 4321 3456 4567 4567.
Postcode Notaties variëren. Maak uw keuze uit het menu Formaat van de
eigenschappencontrole.
Telefoonnummer Tekstveld accepteert telefoonnummers in de Amerikaanse en
Canadese notatie (000) 000-0000, of een aangepaste notatie. Als
u voor een aangepaste notatie kiest, voert u de notatie,
bijvoorbeeld 000-0000000 in het tekstvak Patroon in.
SOFI-nummer Tekstveld accepteert sofinummers met de notatie 000-00-0000.
Als u een andere notatie wilt gebruiken, selecteert u Aangepast
als validatietype en geeft u een patroon op. Het mechanisme voor
patroonvalidatie accepteert alleen ASCII-tekens.
Valuta Tekstveld accepteert valuta, opgemaakt als 1,000,000.00 of
1.000.000,00.
298
Vervagen
Wijzigen
Verzenden
Reëel-getal/wetenschappelijke notatie Valideert diverse soorten getallen; gehele getallen (bijvoorbeeld,
1); zwevende waarden (bijvoorbeeld 12.123) en zwevende
waarden in de wetenschappelijke notatie (bijvoorbeeld
1.212e+12, 1.221e-12 waarbij e een macht van 10 is).
IP-adres Notaties variëren. Maak uw keuze uit het menu Formaat van de
eigenschappencontrole.
URL Tekstveld accepteert URL's die zijn opgemaakt als
http://xxx.xxx.xxx of ftp://xxx.xxx.xxx.
Aangepast Hiermee geeft u een aangepast validatietype en -notatie. Voer het
notatiepatroon (en -tip indien gewenst) in de
eigenschappencontrole in. Het mechanisme voor patroonvalidatie
accepteert alleen ASCII-tekens.
Opgeven wanneer validatie wordt uitgevoerd
U kunt opgeven wanneer de validatie wordt uitgevoerd—op het moment dat de bezoeker buiten de widget klikt, tijdens de invoer of wanneer de
bezoeker het formulier probeert te verzenden.
1. Selecteer een widget tekstveld voor validatie in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer de optie die aangeeft wanneer de validatie moet worden
uitgevoerd. U kunt alle opties of alleen Verzenden selecteren.
Valideert op het moment dat de gebruiker buiten het tekstveld klikt.
Valideert terwijl de gebruiker tekst in het tekstveld wijzigt.
Valideert op het moment dat de gebruiker het formulier probeert te verzenden. De optie Verzenden is standaard geselecteerd
en kan niet worden uitgeschakeld.
Een minimum en maximum aantal tekens opgeven
Deze optie is alleen beschikbaar voor de validatietypen Geen, Geheel getal, E-mailadres en URL.
1. Selecteer een widget tekstveld voor validatie in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en voer een getal in het vak Min. tekens en Max. tekens in. Als u in het vak
Min. tekens bijvoorbeeld 3 invoert, valideert de widget alleen als de gebruikers minstens drie tekens heeft ingevoerd.
Minimum- en maximumwaarden opgeven
Deze optie is alleen beschikbaar voor de validatietypen Geheel getal, Tijd, Valuta en Reëel-getal/wetenschappelijke notatie.
1. Selecteer een widget tekstveld voor validatie in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en voer een waarde in het vak Min. waarde en Max. waarde in. Als u in het
vak Min. waarde bijvoorbeeld 3 invoert, valideert de widget alleen als de gebruiker het getal 3 of hoger (4, 5, 6 enzovoort) in het tekstveld
invoert.
Widgettoestanden weergeven in de ontwerpweergave
1. Selecteer een widget tekstveld voor validatie in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer de toestand die u wilt zien in het pop-upmenu
Voorvertoningsstatus. Bijvoorbeeld, selecteer Geldig als u de widget in de toestand Geldig wilt weergeven.
Verplichte status van een tekstveld wijzigen
Standaard moeten alle widgets Tekstveld voor validatie die u met Dreamweaver invoegt, door de gebruiker worden ingevuld wanneer de widget
wordt gepubliceerd op een webpagina. U kunt het invullen van de tekstvelden voor de gebruiker echter ook optioneel maken.
1. Selecteer een widget tekstveld voor validatie in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en schakel de optie Vereist in of uit.
Een tip voor een tekstveld maken
Omdat er voor tekstvelden zoveel verschillende notaties zijn, is het handig om uw gebruikers een tip te geven met betrekking tot de notatie die ze
moeten invoeren. Een tekstveld dat is ingesteld met het validatietype Telefoonnummer accepteert bijvoorbeeld alleen telefoonnummers in de vorm
(000) 000-0000. U kunt deze voorbeeldnummers als een tip instellen zodat in het tekstveld de juiste notatie wordt weergegeven wanneer een
gebruiker de pagina in een browser laadt.
1. Selecteer een widget tekstveld voor validatie in het documentvenster.
299
Naar boven
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en voer een tip in het tekstvak Tip in.
Ongeldige tekens blokkeren
U kunt voorkomen dat gebruikers ongeldige tekens in een widget tekstveld voor validatie invoeren. Als u deze optie bijvoorbeeld inschakelt voor
een widget waarvoor het validatietype Geheel getal is ingesteld, verschijnt niets in het tekstveld als de gebruiker een letter probeert te typen.
1. Selecteer een widget tekstveld voor validatie in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer de optie Patroon afdwingen.
De widget tekstveld voor validatie aanpassen
Hoewel u vanuit de eigenschappencontrole eenvoudige bewerkingen in een widget tekstveld voor validatie kunt uitvoeren, worden aangepaste
opmaaktaken niet ondersteund. U kunt de CSS-regels voor de widget tekstveld voor validatie wijzigen en een widget maken die naar uw eigen
smaak is opgemaakt. Voor een geavanceerdere lijst met opmaaktaken gaat u naar www.adobe.com/go/learn_dw_sprytextfield_custom_nl.
Alle CSS-regels in de volgende onderwerpen verwijzen naar de standaardregels in het bestand SpryValidationTextField.css. Wanneer u een
widget Spry-tekstveld voor validatie maakt, slaat Dreamweaver het bestand SpryValidationTextField.css op in de map SpryAssets van uw site. Het
is wellicht interessant om dit bestand te raadplegen omdat het nuttige informatie bevat over de diverse stijlen die u op de widget kunt toepassen.
Hoewel u de regels voor de widget tekstveld voor validatie gemakkelijk rechtstreeks in het bijbehorende CSS-bestand kunt bewerken, kunt u
ook het deelvenster CSS-stijlen gebruiken om de CSS van de widget te bewerken. Het deelvenster CSS-stijlen is handig om de CSS-klassen
te zoeken die aan de verschillende onderdelen van dee widget zijn toegewezen, met name als u de modus Huidig van het paneel gebruikt.
Tekst opmaken van foutbericht voor widget tekstveld voor validatie
Standaard worden foutberichten voor de widget tekstveld voor validatie weergegeven in een kader met een rode rand van 1 pixel dik.
Als u de tekstopmaak van de foutberichten voor een widget tekstveld voor validatie wilt wijzigen, gebruikt u de volgende tabel om de
desbetreffende CSS-regel op te zoeken. Daarna verandert u de standaardeigenschappen of voegt u uw eigen tekstopmaakeigenschappen
en -waarden toe:
Te wijzigen tekst Relevante CSS-regel Relevante eigenschappen om te
wijzigen
Tekst van foutbericht .textfieldRequiredState
.textfieldRequiredMsg,
.textfieldInvalidFormatState
.textfieldInvalidFormatMsg,
.textfieldMinValueState
.textfieldMinValueMsg,
.textfieldMaxValueState
.textfieldMaxValueMsg,
.textfieldMinCharsState
.textfieldMinCharsMsg,
.textfieldMaxCharsState
.textfieldMaxCharsMsg
kleur: #CC3333; rand: 1px solid
#CC3333;
De achtergrondkleur wijzigen van de widget tekstveld voor validatie
Als u de achtergrondkleuren van de widget tekstveld voor validatie in de diverse toestanden wilt wijzigen, gebruikt u de volgende tabel om de
desbetreffende CSS-regel op te zoeken, en verandert u de standaardwaarden voor de achtergrondkleur:
Te wijzigen kleur Relevante CSS-regel Relevante eigenschap om te wijzigen
Achtergrondkleur van widget in toestand
Geldig
.textfieldValidState input,
input.textfieldValidState background-color: #B8F5B1;
Achtergrondkleur van widget in toestand
Ongeldig
input.textfieldRequiredState,
.textfieldRequiredState input,
input.textfieldInvalidFormatSt
ate,
.textfieldInvalidFormatState
input,
input.textfieldMinValueState,
.textfieldMinValueState input,
input.textfieldMaxValueState,
.textfieldMaxValueState input,
input.textfieldMinCharsState,
.textfieldMinCharsState input,
input.textfieldMaxCharsState,
.textfieldMaxCharsState input
background-color: #FF9F9F;
.textfieldFocusState input,
300
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Achtergrondkleur van widget bij focus
input.textfieldFocusState
background-color: #FFFFCC;
Adobe raadt ook het volgende aan:
301
Werken met de widget Tekstgebied voor Spry-validatie
Opmerking:
Naar boven
Status bij openen
Toestand Focus
Toestand Geldig
Toestand Vereist
Toestand Minimum aantal tekens
Toestand Maximum aantal tekens
Over de widget tekstgebied voor validatie
De widget tekstgebied voor validatie invoegen en bewerken
De widget tekstgebied voor validatie aanpassen
In Dreamweaver CC en hoger zijn Spry-widgets vervangen door jQuery-widgets. U kunt de bestaande Spry-widgets op uw pagina
nog steeds wijzigen, maar u kunt geen nieuwe Spry-widgets toevoegen.
Over de widget tekstgebied voor validatie
Een Spry-widget tekstgebied voor validatie is een tekstgebied dat alleen geldige of ongeldige toestanden weergeeft wanneer de gebruiker enkele
regels tekst invoert. Als het tekstgebied een verplicht veld is en de gebruiker geen tekst invoert, retourneert de widget het bericht dat een waarde
verplicht.
In het volgende voorbeeld ziet u de diverse toestanden van een widget tekstgebied voor validatie:
A. Teller Resterende tekens B. Widget tekstveld in focus, toestand Maximum aantal tekens C. Widget tekstveld in focus, geldige toestand D.
Widget tekstgebied, toestand Vereist E. Teller Ingevoerde tekens
De widget tekstgebied voor validatie kent een aantal toestanden (bijvoorbeeld geldig, ongeldig, verplichte waarde enzovoort). Al naargelang de
gewenste validatieresultaten kunt u de eigenschappen van deze toestanden wijzigen met de eigenschappencontrole. Een widget tekstgebied voor
validatie kan op verschillende momenten valideren, bijvoorbeeld op het moment dat de gebruiker buiten de widget klikt, tijdens het invoeren van de
informatie of wanneer de bezoeker het formulier probeert te verzenden.
De toestand van de widget wanneer de pagina in de browser wordt geladen of wanneer de gebruiker het formulier opnieuw
instelt.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker de invoegpositie in de widget plaatst.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker informatie correct heeft ingevoerd en het formulier kan worden verzonden.
De widgettoestand wanneer de gebruiker geen tekst heeft ingevoerd.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker minder tekens heeft ingevoerd dan het minimum aantal
tekens dat verplicht is voor het tekstgebied.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker meer tekens heeft ingevoerd dan het maximum aantal
tekens dat verplicht is voor het tekstgebied.
Wanneer een widget tekstgebied voor validatie na een gebruikersactie één van deze toestanden krijgt, past de Spry-frameworksoftware in runtime
een specifieke CSS-klasse toe op de HTML-container voor de widget. Als een gebruiker bijvoorbeeld een formulier verstuurt waarin geen tekst is
ingevuld in een verplicht tekstgebied, past Spry een klasse op de widget toe die ervoor zorgt dat het foutbericht “Een waarde is verplicht” wordt
weergegeven. De regels die de opmaak en weergavetoestanden van foutberichten bepalen, vindt u in het CSS-bestand bij de widget,
SpryValidationTextArea.css.
De standaard-HTML voor de widget tekstgebied voor validatie bevindt zich gewoonlijk in een formulier, en bevat een containertag <span> met
daarbinnen de <textarea>-tag van het tekstgebied. De HTML voor de widget tekstgebied voor validatie bevat eveneens script-tags in de kop van
het document en na de HTML-opmaak van de widget.
Voor een uitvoerige uitleg van de werking van de widget tekstgebied voor validatie, waaronder een volledige anatomie van de code van de widget
302
Naar boven
Opmerking:
Vervagen
Wijzigen
Verzenden
Opmerking:
tekstgebied voor validatie, gaat u naar www.adobe.com/go/learn_dw_sprytextarea_nl.
De widget tekstgebied voor validatie invoegen en bewerken
De widget tekstgebied voor validatie invoegen
1. Kies Invoegen > Spry > Spry-validatie voor tekstgebied.
2. Vul het dialoogvenster Toegankelijkheidskenmerken van de invoertag in en klik op OK.
U kunt een widget tekstgebied voor validatie ook invoegen met behulp van de categorie Spry in het paneel Invoegen.
Opgeven wanneer validatie wordt uitgevoerd
U kunt opgeven wanneer de validatie wordt uitgevoerd: op het moment dat de gebruiker buiten de widget klikt, tijdens de invoer of wanneer de
gebruiker het formulier probeert te verzenden.
1. Selecteer een widget tekstgebied voor validatie in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer de Valideren bij-optie die aangeeft wanneer de validatie moet
worden uitgevoerd. U kunt alle opties of alleen Verzenden selecteren.
Valideert op het moment dat de gebruiker buiten het tekstveld klikt.
Valideert terwijl de gebruiker tekst in het tekstveld wijzigt.
Valideert op het moment dat de gebruiker het formulier probeert te verzenden. De optie Verzenden is standaard geselecteerd
en kan niet worden uitgeschakeld.
Een minimum en maximum aantal tekens opgeven
1. Selecteer een widget tekstgebied voor validatie in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en voer een getal in het vak Min. tekens en Max. tekens in. Als u in het vak
Min. tekens bijvoorbeeld 20 invoert, valideert de widget alleen als de gebruikers minstens 20 tekens in het tekstgebied heeft ingevoerd.
Een tekenteller toevoegen
U kunt een tekenteller toevoegen zodat de gebruikers kunnen zien hoeveel tekens ze al hebben getypt en hoeveel tekens er nog in het
tekstgebied ingevoerd kunnen worden. Wanneer u een tekenteller toevoegt, wordt deze standaard buiten de rechterbenedenhoek van de widget
weergegeven.
1. Selecteer een widget tekstgebied voor validatie in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en schakel de optie Aantal tekens of Resterende tekens in.
De optie Resterende tekens is alleen beschikbaar als u eerder hebt ingesteld hoeveel tekens maximaal zijn toegestaan.
Widgettoestanden weergeven in de ontwerpweergave
1. Selecteer een widget tekstgebied voor validatie in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer de toestand die u wilt zien in het pop-upmenu
Voorvertoningsstatus. Bijvoorbeeld, selecteer Geldig als u de widget in de toestand Geldig wilt weergeven.
Verplichte status van een tekstgebied wijzigen
Standaard moeten alle widgets Tekstgebied voor validatie die u met Dreamweaver invoegt, door de gebruiker worden ingevuld wanneer de widget
wordt gepubliceerd op een webpagina. U kunt de validatie van tekstvelden echter optioneel maken.
1. Selecteer een widget tekstgebied voor validatie in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en schakel de optie Vereist in of uit.
Een tip voor een tekstgebied maken
U kunt een tip aan het tekstgebied toevoegen, bijvoorbeeld 'Typ hier uw beschrijving', zodat de gebruiker weet wat voor informatie in het
tekstgebied moet worden ingevoerd. In het tekstgebied wordt de tekst van de tip weergegeven wanneer de pagina in een browser wordt geladen.
1. Selecteer een widget tekstgebied voor validatie in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en voer een tip in het tekstvak Tip in.
Extra tekens blokkeren
U kunt voorkomen dat gebruikers meer tekens invoeren dan maximaal is toegestaan in een widget tekstgebied voor validatie. Als u deze optie
bijvoorbeeld voor een widget selecteert zodat niet meer dan 20 tekens mogen worden ingevoerd, kan de gebruiker in het tekstgebied niet meer
303
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Naar boven
dan 20 tekens invoeren.
1. Selecteer een widget tekstgebied voor validatie in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en schakel de optie Extra tekens blokkeren in.
De widget tekstgebied voor validatie aanpassen
Hoewel u vanuit de eigenschappencontrole eenvoudige bewerkingen in een widget tekstgebied voor validatie kunt uitvoeren, worden aangepaste
opmaaktaken niet ondersteund. U kunt de CSS-regels voor de widget tekstgebied voor validatie wijzigen en een widget maken die naar uw eigen
smaak is opgemaakt. Voor een geavanceerdere lijst met opmaaktaken gaat u naar www.adobe.com/go/learn_dw_sprytextarea_custom_nl.
Alle CSS-regels in de volgende onderwerpen verwijzen naar de standaardregels in het bestand SpryValidationTextArea.css. Wanneer u een
widget Spry-tekstgebied voor validatie maakt, slaat Dreamweaver het bestand SpryValidationTextArea.css op in de map SpryAssets van uw site.
Het is wellicht interessant om dit bestand te raadplegen omdat het nuttige informatie bevat over de diverse stijlen die u op de widget kunt
toepassen.
Hoewel u de regels voor de widget tekstgebied voor validatie gemakkelijk rechtstreeks in het bijbehorende CSS-bestand kunt bewerken, kunt u
ook het deelvenster CSS-stijlen gebruiken om de CSS van de widget te bewerken. Het deelvenster CSS-stijlen is handig om de CSS-klassen
te zoeken die aan de verschillende onderdelen van dee widget zijn toegewezen, met name als u de modus Huidig van het paneel gebruikt.
Tekst opmaken van foutbericht voor widget tekstgebied voor validatie
Standaard worden foutberichten voor de widget tekstgebied voor validatie weergegeven in een kader met een rode rand van 1 pixel dik.
Als u de tekstopmaak van de foutberichten voor een widget tekstgebied voor validatie wilt wijzigen, gebruikt u de volgende tabel om de
desbetreffende CSS-regel op te zoeken. Daarna verandert u de standaardeigenschappen of voegt u uw eigen tekstopmaakeigenschappen
en -waarden toe:
Te wijzigen tekst Relevante CSS-regel Relevante eigenschappen om te
wijzigen
Tekst van foutbericht .textareaRequiredState
.textareaRequiredMsg,
.textareaMinCharsState
.textareaMinCharsMsg,
.textareaMaxCharsState
.textareaMaxCharsMsg
kleur: #CC3333; rand: 1px solid
#CC3333;
De achtergrondkleur wijzigen van de widget tekstgebied voor validatie
Als u de achtergrondkleuren van de widget tekstgebied voor validatie in de diverse toestanden wilt wijzigen, gebruikt u de volgende tabel om
de desbetreffende CSS-regel op te zoeken, en verandert u de standaardwaarden voor de achtergrondkleur:
Te wijzigen achtergrondkleur Relevante CSS-regel Relevante eigenschap om te wijzigen
Achtergrondkleur van widget in toestand
Geldig
.textareaValidState textarea,
textarea.textareaValidState background-color: #B8F5B1;
Achtergrondkleur van widget in toestand
Ongeldig
textarea.textareaRequiredState
, .textareaRequiredState
textarea,
textarea.textareaMinCharsState
, .textareaMinCharsState
textarea,
textarea.textareaMaxCharsState
, .textareaMaxCharsState
textarea
background-color: #FF9F9F;
Achtergrondkleur van widget bij focus .textareaFocusState textarea,
textarea.textareaFocusState background-color: #FFFFCC;
Adobe raadt ook het volgende aan:
304
Werken met de widget Spry-validatie bevestigen
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Status bij openen
Toestand Focus
Toestand Geldig
Toestand Ongeldig
Toestand Vereist
Naar boven
Opmerking:
Over de widget Validatie voor bevestigen
De widget validatie voor bevestigen invoegen en bewerken
De widget Bevestigen aanpassen
In Dreamweaver CC en hoger zijn Spry-widgets vervangen door jQuery-widgets. U kunt de bestaande Spry-widgets op uw pagina
nog steeds wijzigen, maar u kunt geen nieuwe Spry-widgets toevoegen.
Over de widget Validatie voor bevestigen
De widget Validatie voor bevestigen is een tekstveld of een wachtwoordformulierveld waarin een geldige of ongeldige staat wordt weergegeven
wanneer een gebruiker een waarde invoert die niet overeenkomt met de waarde van een vergelijkbaar veld in hetzelfde formulier. U kunt
bijvoorbeeld een widget Validatie voor bevestigen aan een formulier toevoegen waarmee een gebruiker het wachtwoord nogmaals moet typen dat
in een vorig veld is ingevoerd. Als de gebruiker het wachtwoord niet op exact dezelfde wijze invoert, geeft de widget een foutbericht dat de
waarden niet overeenkomen.
U kunt een widget Validatie voor bevestigen ook gebruiken samen met een widget Tekstveld voor validatie om e-mailadressen te valideren.
Voordat u met de bevestigingswidget gaat werken, moet u goed bekend zijn met Spry-validatiewidgets. Als u hiermee niet bekend
bent, raadpleegt u Werken met de widget Spry-tekstveld voor validatie of een van de andere overzichtsdocumenten voor validatiewidgets voor u
doorgaat. In dit overzicht staan niet alle basisbegrippen met betrekking tot validatiewidgets.
De volgende afbeelding is een voorbeeld van een veelgebruikte bevestigingswidget:
A. Een wachtwoordveld of een widget wachtwoord voor Spry-validatie B. Widget bevestigen
De widget validatie voor bevestigen bevat een aantal staten (bijvoorbeeld geldig, ongeldig, vereist, enzovoort). U kunt de eigenschappen van deze
staten wijzigen door het bijbehorende CSS-bestand te bewerken (SpryValidationConfirm.css), afhankelijk van de gewenste validatieresultaten. Een
widget validatie voor bevestigen kan op verschillende momenten valideren—bijvoorbeeld wanneer de bezoeker van de site buiten de widget klikt,
wanneer er wordt getypt of wanneer de bezoeker het formulier probeert te verzenden.
Wanneer de pagina in de browser wordt geladen of wanneer de gebruiker het formulier opnieuw instelt.
Wanneer de gebruiker de invoegpositie in de widget plaatst.
Wanneer de gebruiker informatie correct invoert en het formulier kan worden verzonden.
Wanneer de gebruiker tekst invoert die niet overeenkomt met de tekst die in het vorige tekstveld, widget Tekstveld voor
validatie of de widget Wachtwoord voor validatie is ingevoerd.
Wanneer de gebruiker geen vereiste tekst in het tekstveld invoert.
Zie www.adobe.com/go/learn_dw_spryconfirm_nl voor een uitgebreidere uitleg van de werking van widgets validatie voor bevestigen, plus
aanvullende informatie over de structuur van widgets.
De widget validatie voor bevestigen invoegen en bewerken
De widget validatie voor bevestigen invoegen
1. Selecteer Invoegen > Spry > Spry-validatie voor bevestigen.
2. Vul het dialoogvenster Toegankelijkheidskenmerken van de invoertag in en klik op OK.
U kunt een widget validatie voor bevestigen ook invoegen met behulp van de categorie Spry in het deelvenster Invoegen.
Status wijziging vereist voor een widget validatie voor bevestigen
Standaard is voor alle widgets Validatie voor bevestigen die u met Dreamweaver invoegt, invoer van de gebruiker nodig wanneer de widget op
een webpagina wordt gepubliceerd. U kunt het invullen van tekstvelden voor een bevestiging echter optioneel maken voor de gebruiker.
305
Vervagen
Wijzigen
Verzenden
Naar boven
1. Selecteer een widget validatie voor bevestigen in het documentvenster door op de desbetreffende blauwe tab te klikken.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en schakel de optie Vereist in of uit.
Geef het tekstveld op waarop moet worden gevalideerd
1. Selecteer een widget validatie voor bevestigen in het documentvenster door op de desbetreffende blauwe tab te klikken.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer het tekstveld aan de hand waarvan u wilt valideren door een
tekstveld te selecteren in het pop-upmenu Valideren aan de hand van. Alle tekstvelden waaraan een unieke id is toegewezen, worden als
opties in het pop-upmenu weergegeven.
Widgettoestanden weergeven in de ontwerpweergave
1. Selecteer een widget validatie voor bevestigen in het documentvenster door op de desbetreffende blauwe tab te klikken.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer de toestand die u wilt zien in het pop-upmenu
Voorvertoningsstatus. Bijvoorbeeld, selecteer Geldig als u de widget in de toestand Geldig wilt weergeven.
Opgeven wanneer validatie wordt uitgevoerd
U kunt opgeven wanneer de validatie wordt uitgevoerd—op het moment dat de bezoeker buiten de widget klikt, tijdens de invoer of wanneer de
bezoeker het formulier probeert te verzenden.
1. Selecteer een widget validatie voor bevestigen in het documentvenster door op de desbetreffende blauwe tab te klikken.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer de optie die aangeeft wanneer de validatie moet worden
uitgevoerd. U kunt alle opties of alleen Verzenden selecteren.
Valideert op het moment dat de gebruiker buiten het tekstveld voor bevestigen klikt.
Valideert terwijl de gebruiker tekst in het tekstveld voor bevestigen typt.
Valideert op het moment dat de gebruiker het formulier probeert te verzenden. De optie Verzenden is standaard geselecteerd
en kan niet worden uitgeschakeld.
De widget Bevestigen aanpassen
Hoewel u vanuit de eigenschappencontrole eenvoudige bewerkingen in een widget validatie voor bevestigen kunt uitvoeren, worden aangepaste
opmaaktaken niet ondersteund. U kunt de CSS-regels voor de widget validatie voor bevestigen wijzigen en een widget maken die naar uw eigen
smaak is opgemaakt. Zie www.adobe.com/go/learn_dw_spryconfirm_custom_nl voor een uitgebreidere lijst met opmaaktaken.
Alle CSS-regels in de volgende onderwerpen verwijzen naar de standaardregels in het bestand SpryValidationConfirm.css. Wanneer u een widget
Spry-validatie voor bevestigen maakt, slaat Dreamweaver het bestand SpryValidationConfirm.css op in de map SpryAssets van uw site. Het is
wellicht interessant om dit bestand te raadplegen omdat het nuttige informatie bevat over de diverse stijlen die u op de widget kunt toepassen.
Hoewel u de regels voor de widget validatie voor bevestigen gemakkelijk rechtstreeks in het bijbehorende CSS-bestand kunt bewerken, kunt u
ook het deelvenster CSS-stijlen gebruiken om de CSS van de widget te bewerken. Het deelvenster CSS-stijlen is handig om de CSS-klassen
te zoeken die aan de verschillende onderdelen van dee widget zijn toegewezen, met name als u de modus Huidig van het paneel gebruikt.
Een widget validatie voor bevestigen opmaken (algemene instructies)
1. Open het bestand SpryValidationConfirm.css.
2. Ga naar de CSS-regel voor het gedeelte van de widget dat u wilt wijzigen. Als u bijvoorbeeld de achtergrondkleur van de vereiste status van
de widget bevestigen wilt wijzigen, bewerkt u de input.confirmRequiredState-regel in het bestand SpryValidationConfirm.css.
3. Breng de gewenste wijzigingen in de CSS-regel aan en sla het bestand op.
Het bestand SpryValidationConfirm.css bevat een uitgebreid commentaar, waarin de code en het doel van bepaalde regels worden uitgelegd. Zie
het commentaar in het bestand voor meer informatie.
Tekst opmaken van foutbericht voor widget validatie voor bevestigen
Standaard worden foutberichten voor de widget validatie voor bevestigen weergegeven in een kader met een effen rode rand van 1 pixel breed.
Als u de tekstopmaak van de foutberichten voor een widget validatie voor bevestigen wilt wijzigen, gebruikt u de volgende tabel om de
desbetreffende CSS-regel op te zoeken. Daarna verandert u de standaardeigenschappen of voegt u uw eigen tekstopmaakeigenschappen
en -waarden toe.
Te wijzigen tekst Relevante CSS-regel Relevante eigenschappen om te
wijzigen
306
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Tekst van foutbericht .confirmRequiredState
.confirmRequiredMsg,
.confirmInvalidState
.confirmInvalidMsg
kleur: #CC3333; rand: 1px solid
#CC3333;
De achtergrondkleuren wijzigen van de widget validatie voor bevestigen
Als u de achtergrondkleuren van de widget validatie voor bevestigen in verschillende staten wilt wijzigen, gebruikt u de volgende tabel om de
desbetreffende CSS-regel op te zoeken, en verandert u de standaardwaarden voor de achtergrondkleur.
Te wijzigen kleur Relevante CSS-regel Relevante eigenschap om te wijzigen
Achtergrondkleur van widget in toestand
Geldig
.confirmValidState input,
input.confirmValidState background-color: #B8F5B1;
Achtergrondkleur van widget in toestand
Ongeldig
input.confirmRequiredState,
.confirmRequiredState input,
input.confirmInvalidState,
.confirmInvalidState input
background-color: #FF9F9F;
Achtergrondkleur van widget bij focus .confirmFocusState input,
input.confirmFocusState background-color: #FFFFCC;
Adobe raadt ook het volgende aan:
Voorbeelden van widgets validatie voor bevestigen
307
Werken met de widget Wachtwoord voor Spry-validatie
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Status bij openen
Toestand Focus
Toestand Geldig
Toestand Ongeldige sterkte
Toestand Vereist
Toestand Minimum aantal tekens
Toestand Maximum aantal tekens
Naar boven
Opmerking:
Over de widget wachtwoord voor validatie
De widget wachtwoord voor validatie invoegen en bewerken
De widget wachtwoord voor validatie aanpassen
In Dreamweaver CC en hoger zijn Spry-widgets vervangen door jQuery-widgets. U kunt de bestaande Spry-widgets op uw pagina
nog steeds wijzigen, maar u kunt geen nieuwe Spry-widgets toevoegen.
Over de widget wachtwoord voor validatie
De widget wachtwoord voor Spry-validatie is een wachtwoordtekstveld dat u kunt gebruiken om wachtwoordregels in te voeren (bijvoorbeeld voor
het aantal en type tekens). De widget geeft waarschuwingen of foutberichten, afhankelijk van de invoer van een gebruiker.
Voordat u met de wachtwoordwidget gaat werken, moet u goed bekend zijn met Spry-validatiewidgets. Als u hiermee niet bekend
bent, raadpleegt u Werken met de widget Spry-tekstveld voor validatie of een van de andere overzichtsdocumenten voor validatiewidgets voor u
doorgaat. In dit overzicht staan niet alle basisbegrippen met betrekking tot validatiewidgets.
Het volgende voorbeeld is een widget wachtwoord voor validatie in verschillende toestanden:
A. Wachtwoordwidget, status minimaal aantal tekens B. Wachtwoordwidget, status maximaal aantal tekens C. Wachtwoordwidget, status vereist
De widget wachtwoord voor validatie bevat een aantal staten (bijvoorbeeld geldig, vereist, minimaal aantal tekens, enzovoort). U kunt de
eigenschappen van deze staten wijzigen door het bijbehorende CSS-bestand te bewerken (SpryValidationPassword.css), afhankelijk van de
gewenste validatieresultaten. Een widget wachtwoord voor validatie kan op verschillende momenten valideren—bijvoorbeeld wanneer de bezoeker
van de site buiten het tekstveld klikt, wanneer er wordt getypt of wanneer de bezoeker het formulier probeert te verzenden.
Wanneer de pagina in de browser wordt geladen of wanneer de gebruiker het formulier opnieuw instelt.
Wanneer de gebruiker de invoegpositie in de widget plaatst.
Wanneer de gebruiker informatie correct invoert en het formulier kan worden verzonden.
Wanneer de gebruiker tekst invoert die niet overeenkomt met de sterktecriteria voor het wachtwoordtekstveld. (Als u
bijvoorbeeld hebt opgegeven dat een wachtwoord ten minste twee hoofdletters moet bevatten en het ingevoerde wachtwoord er geen of slechts
een bevat).
Wanneer de gebruiker geen vereiste tekst in het tekstveld invoert.
Wanneer de gebruiker minder dan het minimaal aantal vereiste tekens in het wachtwoordtekstveld invoert.
Wanneer de gebruiker meer dan het maximale aantal tekens in het wachtwoordtekstveld invoert.
Zie www.adobe.com/go/learn_dw_sprypassword_nl voor een uitgebreidere uitleg van de werking van wachtwoord voor validatiewidgets, plus
aanvullende informatie over de structuur van widgets.
De widget wachtwoord voor validatie invoegen en bewerken
De widget wachtwoord voor validatie invoegen
1. Selecteer Invoegen > Spry > Wachtwoord voor Spry-validatie.
2. Vul het dialoogvenster Toegankelijkheidskenmerken van de invoertag in en klik op OK.
U kunt een widget wachtwoord voor validatie ook invoegen met behulp van de categorie Spry in het deelvenster Invoegen.
Status wijziging vereist voor een widget wachtwoord voor validatie
308
Vervagen
Wijzigen
Verzenden
Opmerking:
Naar boven
Standaard is voor alle widgets Wachtwoord voor validatie die u met Dreamweaver invoegt, invoer van de gebruiker nodig wanneer de widget op
een webpagina wordt gepubliceerd. U kunt het invullen van tekstvelden voor een wachtwoord echter optioneel maken voor de gebruiker.
1. Selecteer een widget wachtwoord voor validatie in het documentvenster door op de desbetreffende blauwe tab te klikken.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en schakel de optie Vereist in of uit.
Widgettoestanden weergeven in de ontwerpweergave
1. Selecteer een widget wachtwoord voor validatie in het documentvenster door op de desbetreffende blauwe tab te klikken.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer de toestand die u wilt zien in het pop-upmenu
Voorvertoningsstatus. Bijvoorbeeld, selecteer Geldig als u de widget in de toestand Geldig wilt weergeven.
Opgeven wanneer validatie wordt uitgevoerd
U kunt opgeven wanneer de validatie wordt uitgevoerd—op het moment dat de bezoeker buiten de widget klikt, tijdens de invoer of wanneer de
bezoeker het formulier probeert te verzenden.
1. Selecteer een widget wachtwoord voor validatie in het documentvenster door op de desbetreffende blauwe tab te klikken.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer de optie die aangeeft wanneer de validatie moet worden
uitgevoerd. U kunt alle opties of alleen Verzenden selecteren.
Valideert op het moment dat de gebruiker buiten het tekstveld voor het wachtwoord klikt.
Valideert terwijl de gebruiker tekst in het tekstveld voor het wachtwoord typt.
Valideert op het moment dat de gebruiker het formulier probeert te verzenden. De optie Verzenden is standaard geselecteerd
en kan niet worden uitgeschakeld.
Wachtwoordsterkte instellen
Wachtwoordsterkte is de mate waarin combinaties van bepaalde tekens overeenkomen met de vereisten voor een tekstveld voor een wachtwoord.
Als u bijvoorbeeld een formulier hebt gemaakt waarin gebruikers een wachtwoord selecteren, kunt u de gebruikers dwingen een bepaald aantal
hoofdletters in het wachtwoord te gebruiken, of een bepaald aantal speciale tekens, enzovoort.
Standaard zijn geen van de beschikbare opties voor de widget wachtwoord ingesteld.
Minimum/Maximum aantal tekens
Geeft het minimale en maximale aantal tekens aan dat het wachtwoord moet bevatten om geldig te zijn.
Minimum/Maximum aantal letters
Geeft het minimale en maximale aantal letters aan (a, b, c, enzovoort) dat het wachtwoord moet bevatten om geldig te zijn.
Minimum/Maximum aantal cijfers
Geeft het minimale en maximale aantal cijfers aan (1, 2, 3, enzovoort) dat het wachtwoord moet bevatten om geldig te zijn.
Minimum/Maximum aantal hoofdletters
Geeft het minimale en maximale aantal hoofdletters aan (A, B, C, enzovoort) dat het wachtwoord moet bevatten om geldig te zijn.
Minimum/Maximum aantal speciale tekens
Geeft het minimale en maximale aantal speciale tekens aan (!, @, #, enzovoort) dat het wachtwoord moet bevatten om geldig te zijn.
Wanneer u een of meer van de bovenstaande opties leeg laat, kan de widget niet valideren aan de hand van dat criterium. Als u bijvoorbeeld de
optie Min./Max. aantal cijfers leeg laat, zoekt de widget niet naar cijfers in de wachtwoordtekenreeks.
1. Klik op de blauwe tab van de widget wachtwoord voor validatie om deze te selecteren.
2. Stel de gewenste opties in de eigenschappencontrole in (Venster > Eigenschappen). De aantallen die u in de optievelden invoert, zijn de
aantallen die nodig zijn om de widget te laten valideren. Als u bijvoorbeeld 8 invoert in het vak Minimum aantal tekens, valideert de widget
pas wanneer de gebruiker ten minste 8 tekens in het tekstveld voor het wachtwoord heeft getypt.
De widget wachtwoord voor validatie aanpassen
Hoewel u vanuit de eigenschappencontrole eenvoudige bewerkingen in een widget wachtwoord voor validatie kunt uitvoeren, worden aangepaste
opmaaktaken niet ondersteund. U kunt de CSS-regels voor de widget wachtwoord voor validatie wijzigen en een widget maken die naar uw eigen
smaak is opgemaakt. Zie http://www.adobe.com/go/learn_dw_sprypassword_custom_nl voor een uitgebreidere lijst met opmaaktaken.
Alle CSS-regels in de volgende onderwerpen verwijzen naar de standaardregels in het bestand SpryValidationPassword.css. Wanneer u een
widget Wachtwoord voor Spry-validatie maakt, slaat Dreamweaver het bestand SpryValidationPassword.css op in de map SpryAssets van uw site.
Het is wellicht interessant om dit bestand te raadplegen omdat het nuttige informatie bevat over de diverse stijlen die u op de widget kunt
toepassen.
309
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Hoewel u de regels voor de widget wachtwoord voor validatie gemakkelijk rechtstreeks in het bijbehorende CSS-bestand kunt bewerken, kunt u
ook het deelvenster CSS-stijlen gebruiken om de CSS van de widget te bewerken. Het deelvenster CSS-stijlen is handig om de CSS-klassen
te zoeken die aan de verschillende onderdelen van dee widget zijn toegewezen, met name als u de modus Huidig van het paneel gebruikt.
Een widget wachtwoord voor validatie opmaken (algemene instructies)
1. Open het bestand SpryValidationPassword.css.
2. Ga naar de CSS-regel voor het gedeelte van de widget dat u wilt wijzigen. Als u bijvoorbeeld de achtergrondkleur van de vereiste status van
de widget wachtwoord wilt wijzigen, bewerkt u de input.passwordRequiredState-regel in het bestand SpryValidationPassword.css.
3. Breng de gewenste wijzigingen in de CSS-regel aan en sla het bestand op.
Het bestand SpryValidationPassword.css bevat een uitgebreid commentaar, waarin de code en het doel van bepaalde regels worden uitgelegd.
Zie het commentaar in het bestand voor meer informatie.
Tekst opmaken van foutbericht voor widget wachtwoord voor validatie
Standaard worden foutberichten voor de widget wachtwoord voor validatie weergegeven in een kader met een effen rode rand van 1 pixel breed.
Als u de tekstopmaak van de foutberichten voor een widget wachtwoord voor validatie wilt wijzigen, gebruikt u de volgende tabel om de
desbetreffende CSS-regel op te zoeken. Daarna verandert u de standaardeigenschappen of voegt u uw eigen tekstopmaakeigenschappen
en -waarden toe.
Te wijzigen tekst Relevante CSS-regel Relevante eigenschappen om te
wijzigen
Tekst van foutbericht .passwordRequiredState
.passwordRequiredMsg,
.passwordMinCharsState
.passwordMinCharsMsg,
.passwordMaxCharsState
.passwordMaxCharsMsg,
.passwordInvalidStrengthState
.passwordInvalidStrengthMsg,
.passwordCustomState
.passwordCustomMsg
kleur: #CC3333; rand: 1px solid
#CC3333;
De achtergrondkleuren wijzigen van de widget wachtwoord voor validatie
Als u de achtergrondkleuren van de widget wachtwoord voor validatie in verschillende staten wilt wijzigen, gebruikt u de volgende tabel om
de desbetreffende CSS-regel op te zoeken, en verandert u de standaardwaarden voor de achtergrondkleur.
Te wijzigen kleur Relevante CSS-regel Relevante eigenschap om te wijzigen
Achtergrondkleur van widget in toestand
Geldig
.passwordValidState input,
input.passwordValidState background-color: #B8F5B1;
Achtergrondkleur van widget in toestand
Ongeldig
input.passwordRequiredState,
.passwordRequiredState input,
input.passwordInvalidStrengthS
tate,
.passwordInvalidStrengthState
input,
input.passwordMinCharsState,
.passwordMinCharsState input,
input.passwordCustomState,
.passwordCustomState input,
input.passwordMaxCharsState,
.passwordMaxCharsState input
background-color: #FF9F9F;
Achtergrondkleur van widget bij focus .passwordFocusState input,
input.passwordFocusState background-color: #FFFFCC;
Adobe raadt ook het volgende aan:
Voorbeelden van widget wachtwoord voor validatie
310
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
311
Werken met de widget Groep met Spry-validatiekeuzerondjes
Opmerking:
Naar boven
Status bij openen
Toestand Geldig
Toestand Vereist
Toestand Ongeldig
Naar boven
Over de widget groep met validatiekeuzerondjes
De widget groep met validatiekeuzerondjes invoegen en bewerken
De widget groep keuzerondjes aanpassen
In Dreamweaver CC en hoger zijn Spry-widgets vervangen door jQuery-widgets. U kunt de bestaande Spry-widgets op uw pagina
nog steeds wijzigen, maar u kunt geen nieuwe Spry-widgets toevoegen.
Over de widget groep met validatiekeuzerondjes
De widget groep met validatiekeuzerondjes is een groep keuzerondjes met validatieondersteuning voor de selectie. De widget bevestigt de selectie
van een keuzerondje in de groep.
Hierna volgt een voorbeeld van een widget groep met validatiekeuzerondjes in verschillende staten.
A. Foutberichten bij de widget groep met validatiekeuzerondjes B. Widget groep met validatiekeuzerondjes
De widget groep met validatiekeuzerondjes bevat naast de oorspronkelijke staat nog drie staten: geldig, ongeldig en vereiste waarde. U kunt de
eigenschappen van deze staten wijzigen door het bijbehorende CSS-bestand te bewerken (SpryValidationRadio.css), afhankelijk van de gewenste
validatieresultaten. Een widget groep met validatiekeuzerondjes kan op verschillende momenten valideren: wanneer de gebruiker buiten de widget
klikt, terwijl de gebruiker selecties maakt of wanneer de gebruiker het formulier probeert te verzenden.
Wanneer de pagina in de browser wordt geladen of wanneer de gebruiker het formulier opnieuw instelt.
Wanneer de gebruiker een selectie maakt en het formulier kan worden verzonden.
Wanneer de gebruiker geen vereiste selectie heeft gemaakt.
Wanneer de gebruiker een keuzerondje selecteert waarvan de waarde niet acceptabel is.
Wanneer een widget groep met validatiekeuzerondjes door een handeling van een gebruiker een van deze staten aanneemt, past de Spry-
frameworklogica tijdens de uitvoering een specifieke CSS-klasse toe op de HTML-container voor de widget. Als een gebruiker bijvoorbeeld een
formulier probeert te verzenden, maar geen selecties heeft gemaakt, past Spry een klasse op de widget toe waardoor het foutbericht “Selecteer
een optie” wordt weergegeven. De regels die de opmaak en weergavestaten van foutberichten bepalen, staan in het bestand dat bij de widget
hoort, SpryValidationRadio.css.
De standaard-HTML-code voor de widget groep met validatiekeuzerondjes, meestal in een formulier, bestaat uit een container span-tag om de
tag input type="radio" van de groep keuzerondjes heen. De HTML-code voor de widget Groep met validatiekeuzerondjes bevat ook
script-tags in de koptekst van het document en na de HTML-code van de widget.
Zie www.adobe.com/go/learn_dw_spryradio_nl voor een uitgebreidere uitleg van de werking van de widget Groep met validatiekeuzerondjes,
inclusief een volledige anatomie van de code van de widget Groep met validatiekeuzerondjes.
De widget groep met validatiekeuzerondjes invoegen en bewerken
De widget groep met validatiekeuzerondjes invoegen
1. Selecteer Invoegen > Spry > Groep met Spry-validatiekeuzerondjes.
2. Typ in het tekstvak Naam een naam voor de groep keuzerondjes.
3. Keuzerondjes toevoegen aan of verwijderen uit de groep door op de knop plus (+) of minus (-) te klikken.
4. Klik in de kolom Label op de naam van een keuzerondje om het bewerkbaar te maken en wijs een unieke naam toe aan elk keuzerondje.
312
Regeleinden
Tabel
Opmerking:
Vervagen
Wijzigen
Verzenden
5. Klik in de kolom Waarde op een waarde om deze bewerkbaar te maken en wijs een unieke waarde toe aan elk keuzerondje.
6. (Optioneel) Klik op een keuzerondje of op de bijbehorende waarde om een specifieke rij te selecteren en klik op de pijl omhoog of omlaag
om de rij naar boven of naar beneden te verplaatsen.
7. Selecteer een lay-outtype voor de groep keuzerondjes.
Plaatst elk keuzerondje op een afzonderlijke regel met behulp van regeleinden (br-tags).
Plaatst elk keuzerondje op een afzonderlijke regel met behulp van de individuele rijen in de tabel (tr-tags).
8. Klik op OK.
U kunt een widget groep keuzerondjes ook invoegen met behulp van de categorie Spry in het deelvenster Invoegen.
Opgeven wanneer validatie wordt uitgevoerd
U kunt opgeven wanneer de validatie wordt uitgevoerd; op het moment dat de gebruiker buiten de widget klikt, tijdens het opgeven van selecties of
wanneer de gebruiker het formulier probeert te verzenden.
1. Selecteer een widget groep validatiekeuzerondjes in het documentvenster door op de blauwe tab te klikken.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer de optie die aangeeft wanneer de validatie moet worden
uitgevoerd. U kunt alle opties of alleen Verzenden selecteren.
Valideert zodra de gebruiker buiten de groep keuzerondjes klikt.
Valideert wanneer de gebruiker selecties maakt.
Valideert op het moment dat de gebruiker het formulier probeert te verzenden. De optie Verzenden is standaard geselecteerd
en kan niet worden uitgeschakeld.
Widgettoestanden weergeven in de ontwerpweergave
1. Selecteer een widget groep validatiekeuzerondjes in het documentvenster door op de blauwe tab te klikken.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer de toestand die u wilt zien in het pop-upmenu
Voorvertoningsstatus. Selecteer bijvoorbeeld Bij openen om de widget in de status bij openen weer te geven.
Status wijziging vereist voor keuzerondjes
Standaard moet de gebruiker bij een widget groep met validatiekeuzerondjes een selectie maken alvorens het formulier te verzenden. U kunt
selecties echter optioneel maken voor de gebruiker.
1. Selecteer een widget groep validatiekeuzerondjes in het documentvenster door op de blauwe tab te klikken.
2. Schakel in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) de optie Vereist in.
Een lege of ongeldige waarde opgeven
U kunt een waarde opgeven die als leeg of ongeldig wordt geregistreerd als de gebruiker een keuzerondje selecteert dat aan een van die waarden
is gekoppeld. Als de gebruiker een keuzerondje met een lege waarde selecteert, geeft de browser het foutbericht “Selecteer een optie.” Als de
gebruiker een keuzerondje met een ongeldige waarde selecteert, geeft de browser het foutbericht “Selecteer een geldige waarde.”
Widget groep met keuzerondjes met een keuzerondje met een lege waarde.
1. Selecteer het keuzerondje in de widget groep met keuzerondjes dat u wilt gebruiken als leeg of ongeldig keuzerondje. Wanneer u lege of
ongeldige waarden voor de widget opgeeft, moet u eerst bijbehorende keuzerondjes maken waaraan die waarden al zijn toegewezen.
2. Wijs in de eigenschappencontrole voor keuzerondjes (Venster > Eigenschappen) aan het keuzerondje een geselecteerde waarde toe. Als u
een keuzerondje met een lege waarde wilt maken, typt u geen in het vak Ingeschakelde waarde. Als u een keuzerondje met een ongeldige
waarde wilt maken, typt u ongeldig in het vak Ingeschakelde waarde.
3. Selecteer de gehele widget groep met validatiekeuzerondjes door op de blauwe tab van de widget te klikken.
313
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Naar boven
4. Geef in de eigenschappencontrole lege of ongeldige waarden op. Als u een widget wilt maken die het foutbericht voor lege waarden
'Selecteer een optie' weergeeft, typt u geen in het vak Lege waarde. Als u een widget wilt maken die het foutbericht voor ongeldige waarden
'Selecteer een geldige waarde' weergeeft, typt u ongeldig in het vak Ongeldige waarde.
Zowel aan het keuzerondje zelf als aan de widget groep met keuzerondjes moeten de waarden geen of ongeldig zijn toegewezen, anders
worden deze berichten niet juist weergegeven.
De widget groep keuzerondjes aanpassen
Hoewel u vanuit de eigenschappencontrole eenvoudige bewerkingen in een widget groep met validatiekeuzerondjes kunt uitvoeren, worden
aangepaste opmaaktaken niet ondersteund. U kunt de CSS-regels voor de widget groep met validatiekeuzerondjes wijzigen en een widget maken
die naar uw eigen smaak is opgemaakt. Zie www.adobe.com/go/learn_dw_spryradio_custom_nl voor een uitgebreidere lijst met opmaaktaken.
Alle CSS-regels in de volgende onderwerpen verwijzen naar de standaardregels in het bestand SpryValidationRadio.css. Dreamweaver slaat het
bestand SpryValidationRadio.css op in de map SpryAssets van uw site wanneer u een widget Groep met Spry-validatiekeuzerondjes maakt. Het is
wellicht interessant om dit bestand te raadplegen omdat het nuttige informatie bevat over de diverse stijlen die u op de widget kunt toepassen.
Hoewel u de regels voor de widget groep met validatiekeuzerondjes gemakkelijk rechtstreeks in het bijbehorende CSS-bestand kunt bewerken,
kunt u ook het deelvenster CSS-stijlen gebruiken om de CSS van de widget te bewerken. Het deelvenster CSS-stijlen is handig om de CSS-
klassen te zoeken die aan de verschillende onderdelen van dee widget zijn toegewezen, met name als u de modus Huidig van het paneel
gebruikt.
Een widget groep met validatiekeuzerondjes opmaken (algemene instructies)
1. Open het bestand SpryValidationRadio.css.
2. Ga naar de CSS-regel voor het gedeelte van de widget dat u wilt wijzigen. Als u bijvoorbeeld de achtergrondkleur van de vereiste status van
de widget groep keuzerondjes wilt wijzigen, bewerkt u de radioRequiredState-regel in het bestand SpryValidationRadio.css.
3. Breng de gewenste wijzigingen in de CSS-regel aan en sla het bestand op.
Het bestand SpryValidationRadio.css bevat een uitgebreid commentaar, waarin de code en het doel van bepaalde regels worden uitgelegd. Zie het
commentaar in het bestand voor meer informatie.
Tekst opmaken van het foutbericht voor widget groep met validatiekeuzerondjes
Standaard worden foutberichten voor de widget groep met validatiekeuzerondjes rood weergegeven met een effen rand van 1 pixel breed om de
tekst heen.
Als u de tekstopmaak van de foutberichten voor de widget groep met validatiekeuzerondjes wilt wijzigen, kunt u de desbetreffende CSS-regel
aan de hand van de volgende tabel vinden. Vervolgens wijzigt u de standaardeigenschappen of voegt u uw eigen
tekstopmaakeigenschappen en -waarden toe.
Op te maken tekst Relevante CSS-regel Relevante eigenschappen om te
wijzigen
Tekst van foutbericht .radioRequiredState
.radioRequiredMsg,
.radioInvalidState
.radioInvalidMsg
kleur: #CC3333; rand: 1px solid
#CC3333;
Adobe raadt ook het volgende aan:
314
Werken met de widget Spry-validatie selecteren
Opmerking:
Naar boven
Status bij openen
Toestand Focus
Toestand Geldig
Toestand Ongeldig
Toestand Vereist
Naar boven
Over de widget Validatie selecteren
De widget validatie selecteren invoegen en bewerken
De widget Validatie selecteren aanpassen
In Dreamweaver CC en hoger zijn Spry-widgets vervangen door jQuery-widgets. U kunt de bestaande Spry-widgets op uw pagina
nog steeds wijzigen, maar u kunt geen nieuwe Spry-widgets toevoegen.
Over de widget Validatie selecteren
Een Spry-widget validatie selecteren is een vervolgkeuzemenu dat geldige of ongeldige toestanden weergeeft wanneer de gebruiker een selectie
maakt. U kunt bijvoorbeeld een widget validatie selecteren invoegen die een lijst met toestanden bevat, die in verschillende secties zijn
gegroepeerd en met horizontale lijnen zijn gescheiden. Als de gebruiker per ongeluk een van de scheidingslijnen selecteert in plaats van een van
de toestanden, retourneert de widget Validatie selecteren het bericht dat de selectie van de gebruiker ongeldig is.
In het volgende voorbeeld ziet u een opengeklapte widget validatie selecteren evenals de dichtgeklapte vorm van de widget in diverse toestanden:
A. Widget validatie selecteren bij focus B. Widget selecteren, toestand Geldig C. Widget selecteren, toestand Vereist D. Widget selecteren,
toestand Ongeldig
De widget Validatie selecteren kent een aantal toestanden (bijvoorbeeld geldig, ongeldig, verplichte waarde enzovoort). Al naargelang de
gewenste validatieresultaten kunt u de eigenschappen van deze toestanden wijzigen met de eigenschappencontrole. Een widget Validatie
selecteren kan op verschillende momenten valideren, bijvoorbeeld op het moment dat de gebruiker buiten de widget klikt, tijdens het opgeven van
een selectie of wanneer de gebruiker het formulier probeert te verzenden.
De toestand van de widget wanneer de pagina in de browser wordt geladen of wanneer de gebruiker het formulier opnieuw
instelt.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker op de widget klikt.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker een geldig item heeft geselecteerd en het formulier kan worden verzonden.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker een ongeldig item heeft geselecteerd.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker geen geldig item heeft geselecteerd.
Wanneer een widget validatie selecteren na een gebruikersactie één van deze toestanden heeft gekregen, past de Spry-frameworksoftware in
runtime een specifieke CSS-klasse toe op de HTML-container voor de widget. Als een gebruiker bijvoorbeeld een formulier probeert te verzenden
zonder dat er in het menu is geselecteerd, past Spry een klasse op de widget toe die het foutbericht “Selecteer een item” weergeeft. De regels die
de opmaak en weergavetoestanden van foutberichten bepalen, vindt u in het CSS-bestand bij de widget, SpryValidationSelect.css.
De standaard-HTML voor de widget Validatie selecteren bevindt zich gewoonlijk in een formulier, en bevat een containertag <span> met
daarbinnen de <select>-tag van het tekstgebied. De HTML voor de widget Validatie selecteren bevat eveneens script-tags in de kop van het
document en na de HTML-opmaak van de widget.
Voor een uitvoerige uitleg van de werking van de widget Validatie selecteren, waaronder een volledige anatomie van de code van de widget
Validatie selecteren, gaat u naar www.adobe.com/go/learn_dw_spryselect_nl.
De widget validatie selecteren invoegen en bewerken
De widget Validatie selecteren invoegen
1. Kies Invoegen > Spry > Spry-validatie selecteren.
315
Opmerking:
Vervagen
Wijzigen
Verzenden
Naar boven
2. Vul het dialoogvenster Toegankelijkheidskenmerken van de invoertag in en klik op OK.
3. Ga naar de codeweergave en voeg option-tags toe die menu-items en -waarden bevatten. Dit wordt niet automatisch in Dreamweaver
gedaan. Zie het vorige onderwerp voor meer informatie.
U kunt een widget validatie selecteren ook invoegen met behulp van de categorie Spry in het paneel Invoegen.
Opgeven wanneer validatie wordt uitgevoerd
U kunt opgeven wanneer de validatie wordt uitgevoerd: op het moment dat de gebruiker buiten de widget klikt, tijdens de invoer of wanneer de
gebruiker het formulier probeert te verzenden.
1. Selecteer een widget validatie selecteren in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer de optie die aangeeft wanneer de validatie moet worden
uitgevoerd. U kunt alle opties of alleen Verzenden selecteren.
Valideert op het moment dat de gebruiker buiten de widget klikt.
Valideert wanneer de gebruiker selecties maakt.
Valideert op het moment dat de gebruiker het formulier probeert te verzenden. De optie Verzenden is standaard geselecteerd
en kan niet worden uitgeschakeld.
Widgettoestanden weergeven in de ontwerpweergave
1. Selecteer een widget validatie selecteren in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer de toestand die u wilt zien in het pop-upmenu
Voorvertoningsstatus. Bijvoorbeeld, selecteer Geldig als u de widget in de toestand Geldig wilt weergeven.
Lege waarden verbieden of toestaan
Standaard moeten gebruikers voor alle widgets Validatie selecteren die u met Dreamweaver invoegt, een menu-item selecteren voordat de widget
op een webpagina wordt gepubliceerd. U kunt deze optie echter uitschakelen.
1. Selecteer een widget validatie selecteren in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en schakel de optie Lege waarden niet toestaan in of uit.
Een ongeldige waarde opgeven
U kunt opgeven dat een waarde als ongeldig wordt geregistreerd als de gebruiker een menu-item selecteert dat niet aan die waarde is gekoppeld.
Als u bijvoorbeeld opgeeft dat -1 een ongeldige waarde is en u de waarde als volgt toekent aan een option-tag, retourneert de widget een
foutbericht als de gebruiker dat menu-item selecteert.
<option value="-1"> ------------------- </option>
1. Selecteer een widget validatie selecteren in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en voer in het vak Ongeldige waarde een getal in dat u als een ongeldige
waarde wilt gebruiken.
De widget Validatie selecteren aanpassen
Hoewel u vanuit de eigenschappencontrole eenvoudige bewerkingen in een widget validatie selecteren kunt uitvoeren, worden aangepaste
opmaaktaken niet ondersteund. U kunt de CSS-regels wijzigen voor de widget Validatie selecteren en een widget maken die naar uw eigen smaak
is opgemaakt.
Alle CSS-regels in de volgende onderwerpen verwijzen naar de standaardregels in het bestand SpryValidationSelect.css. Wanneer u een widget
Spry-validatie selecteren maakt, slaat Dreamweaver het bestand SpryValidationSelect.css op in de map SpryAssets van uw site. Het is wellicht
interessant om dit bestand te raadplegen omdat het nuttige informatie bevat over de diverse stijlen die u op de widget kunt toepassen.
Hoewel u de regels voor de widget validatie selecteren gemakkelijk rechtstreeks in het bijbehorende CSS-bestand kunt bewerken, kunt u ook
het deelvenster CSS-stijlen gebruiken om de CSS van de widget te bewerken. Het deelvenster CSS-stijlen is handig om de CSS-klassen te
zoeken die aan de verschillende onderdelen van dee widget zijn toegewezen, met name als u de modus Huidig van het paneel gebruikt.
Tekst opmaken van foutbericht voor widget validatie selecteren
Standaard worden foutberichten voor de widget Validatie selecteren weergegeven in een kader met een rode rand van 1 pixel dik.
Als u de tekstopmaak van de foutberichten voor een widget validatie selecteren wilt wijzigen, gebruikt u de volgende tabel om de
desbetreffende CSS-regel op te zoeken. Daarna verandert u de standaardeigenschappen of voegt u uw eigen tekstopmaakeigenschappen
en -waarden toe:
316
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Op te maken tekst Relevante CSS-regel Relevante eigenschappen om te
wijzigen
Tekst van foutbericht .selectRequiredState
.selectRequiredMsg,
.selectInvalidState
.selectInvalidMsg
kleur: #CC3333; rand: 1px solid
#CC3333;
De achtergrondkleur wijzigen van de widget Validatie selecteren
Als u de achtergrondkleuren van de widget Validatie selecteren in de diverse toestanden wilt wijzigen, gebruikt u de volgende tabel om de
desbetreffende CSS-regel op te zoeken, en verandert u de standaardwaarden voor de achtergrondkleur:
Te wijzigen achtergrondkleur Relevante CSS-regel Relevante eigenschap om te wijzigen
Achtergrondkleur van widget in toestand
Geldig
.selectValidState select,
select.selectValidState background-color: #B8F5B1;
Achtergrondkleur van widget in toestand
Ongeldig
select.selectRequiredState,
.selectRequiredState select,
select.selectInvalidState,
.selectInvalidState select
background-color: #FF9F9F;
Achtergrondkleur van widget bij focus .selectFocusState select,
select.selectFocusState background-color: #FFFFCC;
Adobe raadt ook het volgende aan:
317
Werken met de widget Spry-accordeon
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Over de accordeonwidget
De accordeonwidget invoegen en bewerken
De accordeonwidget aanpassen
In Dreamweaver CC en hoger zijn Spry-widgets vervangen door jQuery-widgets. U kunt de bestaande Spry-widgets op uw pagina
nog steeds wijzigen, maar u kunt geen nieuwe Spry-widgets toevoegen.
Over de accordeonwidget
Een accordeonwidget is een reeks inklapbare panelen die een grote hoeveelheid inhoud op een beperkte ruimte kunnen opslaan. Sitebezoekers
kunnen de inhoud in de accordeon verbergen of weergeven door op de paneeltab te klikken. De panelen van de accordeon worden open- of
dichtgeklapt al naargelang de bezoeker op de diverse tabs klikt. In een accordeon is slechts één inhoudspaneel tegelijk geopend en zichtbaar. In
het volgende voorbeeld ziet u een accordeonwidget waarvan het eerste paneel is opengeklapt:
A. Tabblad in accordeonpaneel B. Inhoud van accordeonpaneel C. Accordeonpaneel (geopend)
De standaard-HTML voor de accordeonwidget bestaat uit een buitenste div-tag die alle panelen bevat, een div-tag voor elk paneel, en een
kop-div en inhouds-div in de tag voor elk paneel. Een accordeonwidget kan een willekeurig aantal afzonderlijke panelen bevatten. De HTML
voor de accordeonwidget bevat eveneens script-tags in de kop van het document en na de HTML-opmaak van de accordeon.
Voor een uitvoerige uitleg van de werking van de accordeonwidget, waaronder een volledige anatomie van de code van de accordeonwidget, gaat
u naar www.adobe.com/go/learn_dw_spryaccordion_nl.
Een zelfstudie over werken met de accordeonwidget vindt u op www.adobe.com/go/vid0167_nl.
De accordeonwidget invoegen en bewerken
Over de accordeonwidget
Kies Invoegen > Spry > Spry-accordeon.
U kunt een accordeonwidget ook invoegen met behulp van de categorie Spry in het paneel Invoegen.
Een paneel toevoegen aan een accordeonwidget
1. Selecteer een accordeonwidget in het documentvenster.
2. Klik op de plusknop (+) Panelen in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen).
3. (Optioneel) Verander de naam van het paneel door in de ontwerpweergave de tekst van het paneel te selecteren en vervolgens te wijzigen.
Een paneel verwijderen uit een accordeonwidget
1. Selecteer een accordeonwidget in het documentvenster.
2. Open het menu Panelen van de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen), selecteer de naam van het paneel dat u wilt
verwijderen en klik op de minknop (-).
Een paneel openen voor bewerken
Voer een van de volgende handelingen uit:
318
Naar boven
Plaats de muisaanwijzer boven de tab van het paneel om het in de ontwerpweergave te openen, en klik op het oogpictogram dat rechts
van de tab wordt weergegeven.
Selecteer een accordeonwidget in het documentvenster en klik in het menu Panelen van de eigenschappencontrole (Venster >
Eigenschappen) op de naam van het paneel dat u wilt bewerken.
De volgorde van panelen wijzigen
1. Selecteer een accordeonwidget in het documentvenster.
2. Selecteer in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) de naam van het accordeonpaneel dat u wilt verplaatsen.
3. Klik op de pijlen omhoog of omlaag om het paneel omhoog of omlaag te verplaatsen.
De accordeonwidget aanpassen
Hoewel u vanuit de eigenschappencontrole eenvoudige bewerkingen in een accordeonwidget kunt uitvoeren, worden aangepaste opmaaktaken
niet ondersteund. U kunt de CSS-regels voor de accordeonwidget wijzigen en een accordeon maken die naar uw eigen smaak is opgemaakt.
Raadpleeg het artikel Quick guide to styling Spry tabbed panels, accordions, and collapsible panels van David Powers voor informatie over het
wijzigen van de kleuren van de accordeonwidget.
Voor een geavanceerdere lijst met opmaaktaken gaat u naar www.adobe.com/go/learn_dw_spryaccordion_custom_nl.
Alle CSS-regels in de volgende onderwerpen verwijzen naar de standaardregels in het bestand SpryAccordion.css. Dreamweaver slaat het
bestand SpryAccordion.css in de map SpryAssets van uw site op wanneer u een widget Spry-accordeon maakt. Dit bestand bevat ook informatie
met commentaar over diverse stijlen die van toepassing zijn op de widget, dus misschien kunt u ook dit bestand bekijken.
Hoewel u de regels voor de accordeonwidget gemakkelijk rechtstreeks in het CSS-bestand kunt bewerken, kunt u ook het deelvenster CSS-
stijlen gebruiken om de CSS van een accordeon te bewerken. Het deelvenster CSS-stijlen is handig om de CSS-klassen te zoeken die aan de
verschillende onderdelen van dee widget zijn toegewezen, met name als u de modus Huidig van het paneel gebruikt.
Tekst opmaken van accordeonwidget
U kunt de tekst van een accordeonwidget opmaken door eigenschappen in te stellen voor de gehele accordeoncontainer of voor de componenten
van de specifieke widget.
Als u de tekstopmaak van een accordeonwidget wilt wijzigen, gebruikt u de volgende tabel om de desbetreffende CSS-regel op te zoeken.
Daarna voegt u uw eigen tekstopmaakeigenschappen en -waarden toe:
Te wijzigen tekst Relevante CSS-regel Voorbeeld van toe te voegen
eigenschappen en waarden
Tekst in de gehele accordeon (inclusief
tab en inhoudspaneel)
.Accordion of .AccordionPanel font: Arial; font-size:medium;
Alleen tekst op paneeltabs van
accordeon
.AccordionPanelTab font: Arial; font-size:medium;
Alleen tekst op inhoudspanelen van
accordeon
.AccordionPanelContent font: Arial; font-size:medium;
De achtergrondkleur wijzigen van accordeonwidget
Als u de achtergrondkleuren van verschillende delen van een accordeonwidget wilt wijzigen, gebruikt u de volgende tabel om de
desbetreffende CSS-regel op te zoeken. Daarna voegt u eigenschappen en waarden voor de achtergrondkleur toe of wijzigt u deze:
Te wijzigen deel van widget Relevante CSS-regel Voorbeeld van toe te voegen of te
wijzigen eigenschap en waarde
Achtergrondkleur van paneeltabs van
accordeon
.AccordionPanelTab background-color: #CCCCCC; (Dit is de
standaardwaarde)
Achtergrondkleur van inhoudspanelen
van accordeon
.AccordionPanelContent background-color: #CCCCCC;
Achtergrondkleur van geopend .AccordionPanelOpen
.AccordionPanelTab
background-color: #EEEEEE; (Dit is de
319
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
accordeonpaneel standaardwaarde)
Achtergrondkleur van paneeltabs bij
aanwijzen
.AccordionPanelTabHover kleur: #555555; (Dit is de
standaardwaarde)
Achtergrondkleur van geopende
paneeltab bij aanwijzen
.AccordionPanelOpen
.AccordionPanelTabHover color: #555555; (Dit is de
standaardwaarde.)
De breedte van een accordeon beperken
Standaard wordt de accordeonwidget opengeklapt zodat de beschikbare ruimte geheel in beslag wordt genomen. U kunt de breedte van een
accordeonwidget echter beperken door een breedte-eigenschap voor de accordeoncontainer in te stellen.
1. Zoek de CSS-regel .Accordion door het bestand SpryAccordion.css te openen. Dit is de regel die eigenschappen definieert voor het
hoofdcontainerelement van de accordeonwidget.
U vindt de regel ook door de accordeonwidget te selecteren en het deelvenster CSS-stijlen te bekijken (Venster > CSS-stijlen). Zorg
ervoor dat het paneel is ingesteld op de modus Huidig.
2. Voeg een eigenschap en een waarde voor de breedte aan de regel toe, bijvoorbeeld width: 300px;.
Adobe raadt ook het volgende aan:
320
Werken met de widget Inklapbaar Spry-deelvenster
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Over de inklapbaar-deelvensterwidget
De inklapbaar-deelvensterwidget invoegen en bewerken
De inklapbaar-deelvensterwidget aanpassen
In Dreamweaver CC en hoger zijn Spry-widgets vervangen door jQuery-widgets. U kunt de bestaande Spry-widgets op uw pagina
nog steeds wijzigen, maar u kunt geen nieuwe Spry-widgets toevoegen.
Over de inklapbaar-deelvensterwidget
Een inklapbaar-deelvensterwidget is een deelvenster dat inhoud opslaat op een vrij beperkte ruimte. Gebruikers kunnen de inhoud in het
inklapbare paneel verbergen of weergeven door op de tab van de widget te klikken. In het volgende voorbeeld ziet u een inklapbaar-
deelvensterwidget, opengeklapt en dichtgeklapt:
A. Uitgevouwen B. Samengevouwen
De HTML voor de inklapbaar-deelvensterwidget bestaat uit een buitenste div-tag die de div-tag voor de inhoud en de div-tag voor de
tabcontainer bevat. De HTML voor de inklapbaar-deelvensterwidget bevat eveneens script-tags in de kop van het document en na de HTML-
opmaak van het inklapbare paneel.
Voor een uitvoerige uitleg van de werking van de inklapbaar-deelvensterwidget, waaronder een volledige anatomie van de code van de
inklapbaar-deelvensterwidget, gaat u naar www.adobe.com/go/learn_dw_sprycollapsiblepanel_nl.
De inklapbaar-deelvensterwidget invoegen en bewerken
De inklapbaar-deelvensterwidget invoegen
Kies Invoegen > Spry > Inklapbaar Spry-paneel.
U kunt een inklapbaar-deelvensterwidget ook invoegen met behulp van de categorie Spry in het paneel Invoegen.
Het inklapbare paneel openen of sluiten in de ontwerpweergave
Voer een van de volgende handelingen uit:
Plaats de muisaanwijzer in de ontwerpweergave boven de tab van het paneel en klik op het oogpictogram dat rechts van de tab wordt
weergegeven.
Selecteer een inklapbaar-deelvensterwidget in het documentvenster en kies Geopend of Gesloten in het pop-upmenu Weergave in de
eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen).
De standaardtoestand van een inklapbaar-deelvensterwidget instellen
U kunt instellen welke toestand (geopend of gesloten) een inklapbaar-deelvensterwidget standaard heeft wanneer de webpagina in een browser
wordt geopend.
1. Selecteer een inklapbaar-deelvensterwidget in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer Geopend of Gesloten in het pop-upmenu Standaardtoestand.
Animatie voor de inklapbaar-deelvensterwidget in- of uitschakelen
Wanneer u animatie voor een inklapbaar-deelvensterwidget inschakelt, wordt het deelvenster standaard geleidelijk en in een vloeiende beweging
geopend en gesloten wanneer de bezoeker op de paneeltab klikt. Als u animatie uitschakelt, wordt het inklapbare paneel abrupt open- en
dichtgeklapt.
1. Selecteer een inklapbaar-deelvensterwidget in het documentvenster.
321
Naar boven
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en schakel Animatie inschakelen in of uit.
De inklapbaar-deelvensterwidget aanpassen
Hoewel u vanuit de eigenschappencontrole eenvoudige bewerkingen in een inklapbaar-deelvensterwidget kunt uitvoeren, worden aangepaste
opmaaktaken niet ondersteund. U kunt de CSS-regels voor de widget Inklapbaar deelvenster wijzigen en een inklapbaar deelvenster maken dat
naar uw eigen smaak is opgemaakt.
Raadpleeg het artikel Quick guide to styling Spry tabbed panels, accordions, and collapsible panels van David Powers voor informatie over het
wijzigen van de kleur van de widget Inklapbaar deelvenster.
Voor een geavanceerdere lijst met opmaaktaken gaat u naar www.adobe.com/go/learn_dw_sprycollapsiblepanel_custom_nl.
Alle CSS-regels in de volgende onderwerpen verwijzen naar de standaardregels in het bestand SpryCollapsiblePanel.css. Dreamweaver slaat het
bestand SpryCollapsiblePanel.css in de map SpryAssets van uw site op wanneer u een widget Inklapbaar Spry-deelvenster maakt. Dit bestand
bevat ook nuttige informatie over diverse stijlen die u op de widget kunt toepassen.
Hoewel u de regels voor de inklapbaar-deelvensterwidget gemakkelijk rechtstreeks in het bijbehorende CSS-bestand kunt bewerken, kunt u ook
het deelvenster CSS-stijlen gebruiken om de CSS van een inklapbaar paneel te bewerken. Het deelvenster CSS-stijlen is handig om de CSS-
klassen te zoeken die aan de verschillende onderdelen van dee widget zijn toegewezen, met name als u de modus Huidig van het paneel
gebruikt.
Tekst opmaken van inklapbaar-deelvensterwidget
U kunt de tekst van een inklapbaar-deelvensterwidget opmaken door eigenschappen in te stellen voor de gehele inklapbaar-deelvenstercontainer
of voor de componenten van de specifieke widget.
Als u de tekstopmaak van een inklapbaar-deelvensterwidget wilt wijzigen, gebruikt u de volgende tabel om de desbetreffende CSS-regel op
te zoeken. Daarna voegt u uw eigen tekstopmaakeigenschappen en -waarden toe:
Te wijzigen stijl Relevante CSS-regel Voorbeeld van toe te voegen of te
wijzigen eigenschappen en waarden
Tekst in het gehele inklapbare paneel .CollapsiblePanel font: Arial; font-size:medium;
Tekst op de paneeltab .CollapsiblePanelTab font: bold 0.7em sans-serif; (Dit is de
standaardwaarde)
Tekst in het inhoudspaneel .CollapsiblePanelContent font: Arial; font-size:medium;
De achtergrondkleur wijzigen van een inklapbaar-deelvensterwidget
Als u de achtergrondkleuren van verschillende delen van een inklapbaar-deelvensterwidget wilt wijzigen, gebruikt u de volgende tabel om de
desbetreffende CSS-regel op te zoeken. Daarna voegt u eigenschappen en waarden voor de gewenste achtergrondkleur toe of wijzigt u
deze:
Te wijzigen kleur Relevante CSS-regel Voorbeeld van toe te voegen of te
wijzigen eigenschap en waarde
Achtergrondkleur van paneeltab .CollapsiblePanelTab background-color: #DDD; (Dit is de
standaardwaarde)
Achtergrondkleur van inhoudspaneel .CollapsiblePanelContent background-color: #DDD;
Achtergrondkleur van tab wanneer
paneel is geopend
.CollapsiblePanelOpen
.CollapsiblePanelTab background-color: #EEE; (Dit is de
standaardwaarde)
Achtergrondkleur van geopende
paneeltab wanneer de muisaanwijzer
eroverheen beweegt
.CollapsiblePanelTabHover,
.CollapsiblePanelOpen
.CollapsiblePanelTabHover background-color: #CCC; (Dit is de
standaardwaarde.)
De breedte van een inklapbaar paneel beperken
Standaard wordt de inklapbaar-deelvensterwidget opengeklapt zodat de beschikbare ruimte geheel in beslag wordt genomen. U kunt de breedte
322
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
van een inklapbaar-deelvensterwidget echter beperken door een breedte-eigenschap voor de inklapbaar-deelvenstercontainer in te stellen.
1. Zoek de CSS-regel .CollapsiblePanel op door het bestand SpryCollapsible Panel.css te openen. Deze regel definieert eigenschappen voor
het hoofdcontainerelement van de inklapbaar-deelvensterwidget.
U vindt de regel ook door de inklapbaar-deelvensterwidget te selecteren en het deelvenster CSS-stijlen te bekijken (Venster > CSS-
stijlen). Zorg ervoor dat het paneel is ingesteld op de modus Huidig.
2. Voeg een eigenschap en een waarde voor de breedte aan de regel toe, bijvoorbeeld width: 300px;.
Adobe raadt ook het volgende aan:
323
Werken met de widget Selectievakje voor Spry-validatie
Opmerking:
Naar boven
Status bij openen
Toestand Geldig
Toestand Vereist
Toestand Minimum aantal selecties
Toestand Maximum aantal selecties
Naar boven
Over de widget selectievakje voor validatie
De widget selectievakje voor validatie invoegen en bewerken
Foutberichten aanpassen voor de widget selectievakje voor validatie
In Dreamweaver CC en hoger zijn Spry-widgets vervangen door jQuery-widgets. U kunt de bestaande Spry-widgets op uw pagina
nog steeds wijzigen, maar u kunt geen nieuwe Spry-widgets toevoegen.
Over de widget selectievakje voor validatie
Een Spry-widget selectievakje voor validatie is een selectievakje of groep selectievakjes in een HTML-formulier waarin geldige of ongeldige
toestanden worden weergegeven wanneer de gebruiker een selectievakje al dan niet inschakelt. U kunt bijvoorbeeld een widget selectievakje voor
validatie aan een formulier toevoegen waarin een gebruiker drie selecties zou kunnen opgeven. Als de gebruiker niet alledrie de selecties opgeeft,
retourneert de widget het bericht dat niet aan het minimum aantal selecties is voldaan.
In het volgende voorbeeld ziet u de diverse toestanden van een widget selectievakje voor validatie:
A. Widgetgroep selectievakje voor validatie, toestand minimum aantal selecties B. Widget selectievakje voor validatie, toestand Vereist
De widget selectievakje voor validatie kent een aantal toestanden (bijvoorbeeld geldig, ongeldig, verplichte waarde enzovoort). Al naargelang de
gewenste validatieresultaten kunt u de eigenschappen van deze toestanden wijzigen met de eigenschappencontrole. Een widget selectievakje voor
validatie kan op verschillende momenten valideren, bijvoorbeeld op het moment dat de gebruiker buiten de widget klikt, tijdens het opgeven van
een selectie of wanneer de gebruiker het formulier probeert te verzenden.
De toestand van de widget wanneer de pagina in de browser wordt geladen of wanneer de gebruiker het formulier opnieuw
instelt.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker een selectie heeft opgegeven, of het juiste aantal selecties, en het formulier
kan worden verzonden.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker een vereiste selectie niet heeft opgegeven.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker minder selectievakjes heeft ingeschakeld dan minimaal is
vereist.
De toestand van de widget wanneer de gebruiker meer selectievakjes heeft ingeschakeld dan maximaal is
toegestaan.
Wanneer een widget selectievakje voor validatie na een gebruikersactie één van deze toestanden krijgt, past de Spry-frameworksoftware in
runtime een specifieke CSS-klasse toe op de HTML-container voor de widget. Als een gebruiker bijvoorbeeld een formulier probeert te versturen,
maar geen selecties heeft opgegeven, past Spry een klasse op de widget toe die ervoor zorgt dat het foutbericht “Selecteer een optie” wordt
weergegeven. De regels die de opmaak en weergavetoestanden van foutberichten bepalen, vindt u in het CSS-bestand bij de widget,
SpryValidationCheckbox.css.
De standaard-HTML voor de widget selectievakje voor validatie bevindt zich gewoonlijk in een formulier, en bevat een containertag <span> met
daarbinnen de <input type=“checkbox”> tag van het selectievakje. De HTML voor de widget selectievakje voor validatie bevat eveneens script-
tags in de kop van het document en na de HTML-opmaak van de widget.
Voor een uitvoerige uitleg van de werking van de widget selectievakje voor validatie, waaronder een volledige anatomie van de code van de
widget selectievakje voor validatie, gaat u naar www.adobe.com/go/learn_dw_sprycheckbox_nl.
De widget selectievakje voor validatie invoegen en bewerken
324
Opmerking:
Vervagen
Wijzigen
Verzenden
Naar boven
De widget selectievakje voor validatie invoegen
1. Kies Invoegen > Spry > Spry-selectievakje voor validatie
2. Vul het dialoogvenster Toegankelijkheidskenmerken van de invoertag in en klik op OK.
U kunt een widget selectievakje voor validatie ook invoegen met behulp van de categorie Spry in het paneel Invoegen.
Opgeven wanneer validatie wordt uitgevoerd
U kunt opgeven wanneer de validatie wordt uitgevoerd; op het moment dat de gebruiker buiten de widget klikt, tijdens het opgeven van selecties of
wanneer de gebruiker het formulier probeert te verzenden.
1. Selecteer een widget selectievakje voor validatie in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer de optie die aangeeft wanneer de validatie moet worden
uitgevoerd. U kunt alle opties of alleen Verzenden selecteren.
Valideert op het moment dat de gebruiker buiten het selectievakje klikt.
Valideert wanneer de gebruiker selecties maakt.
Valideert op het moment dat de gebruiker het formulier probeert te verzenden. De optie Verzenden is standaard geselecteerd
en kan niet worden uitgeschakeld.
Een minimum- en maximumselectiebereik opgeven
Een widget selectievakje voor validatie is standaard ingesteld op Vereist. Als u op uw pagina echter een aantal selectievakjes invoegt, kunt u een
minimum- en maximumselectiebereik opgeven. Als u bijvoorbeeld zes selectievakjes hebt met een <span>-tag voor één widget selectievakje voor
validatie, en als u ervoor wilt zorgen dat de gebruikers minstens drie selectievakjes selecteert, kunt u een voorkeur instellen voor de hele widget.
1. Selecteer een widget selectievakje voor validatie in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer de optie Bereik afdwingen.
3. Voer een minimum of maximum aantal (of beide) selectievakjes in dat de gebruiker moet of mag selecteren.
Widgettoestanden weergeven in de ontwerpweergave
1. Selecteer een widget selectievakje voor validatie in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer de toestand die u wilt zien in het pop-upmenu
Voorvertoningsstatus. Selecteer bijvoorbeeld Bij openen om de widget in de status bij openen weer te geven.
Foutberichten aanpassen voor de widget selectievakje voor validatie
Standaard worden foutberichten voor de widget selectievakje voor validatie weergegeven in een kader met een rode rand van 1 pixel dik. U kunt
de CSS-regels voor de widgetselectievakje voor validatie wijzigen en een widget maken die naar uw eigen smaak is opgemaakt. Voor een
geavanceerdere lijst met opmaaktaken gaat u naar www.adobe.com/go/learn_dw_sprycheckbox_custom_nl.
1. Open het bestand SpryValidationCheckbox.css.
Wanneer u een widgets Spry-selectievakje voor validatie maakt, slaat Dreamweaver het bestand SpryValidationCheckbox.css op in de map
SpryAssets van uw site. Het is wellicht interessant om dit bestand te raadplegen omdat het nuttige informatie bevat over de diverse stijlen
die u op de widget kunt toepassen.
2. Gebruik de volgende tabel om de desbetreffende CSS-regel te vinden, en verander vervolgens de standaardeigenschappen of voeg uw
eigen tekstopmaakeigenschappen en -waarden toe:
Op te maken tekst Relevante CSS-regel Relevante eigenschappen om te
wijzigen
Tekst van foutbericht .checkboxRequiredState
.checkboxRequiredMsg,
.checkboxMinSelectionsState
.checkboxMinSelectionsMsg,
.checkboxMaxSelectionsState
.checkboxMaxSelectionsMsg
kleur: #CC3333; rand: 1px solid
#CC3333;
Hoewel u de regels voor de widget selectievakje voor validatie gemakkelijk rechtstreeks in het bijbehorende CSS-bestand kunt bewerken,
kunt u ook het deelvenster CSS-stijlen gebruiken om de CSS van de widget te bewerken. Het deelvenster CSS-stijlen is handig om de
CSS-klassen te zoeken die aan de verschillende onderdelen van dee widget zijn toegewezen, met name als u de modus Huidig van het
paneel gebruikt.
Adobe raadt ook het volgende aan:
325
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
326
Eigenschappen voor titels en coderingseigenschappen instellen
Met de opties in de categorie voor pagina-eigenschappen voor Titel/codering kunt u het documentcoderingstype opgeven dat specifiek is voor de
taal die wordt gebruikt voor het schrijven van uw webpagina's. Ook kunt u opgeven welke UNF moet worden gebruikt met dat coderingstype.
1. Selecteer Wijzigen > Pagina-eigenschappen of klik op de knop Pagina-eigenschappen in de eigenschappencontrole.
2. Selecteer de categorie Titel/codering en stel de opties in.
Titel Geeft de paginatitel aan die wordt weergegeven in de titelbalk van het documentvenster en de meeste browservensters.
Documenttype (DTD) Geeft de definitie van een documenttype aan. U kunt een HTML-document bijvoorbeeld XHTML-compatibel maken
door XHTML 1.0 Transitional of XHTML 1.0 Strict te selecteren in het pop-upmenu
Codering Geeft de codering aan die wordt gebruikt voor tekens in het document.
Als u Unicode (UTF-8) selecteert als documentcodering, is eenheidscodering niet nodig, omdat UTF-8 zonder problemen alle tekens kan
vertegenwoordigen. Als u een andere documentcodering selecteert, hebt u mogelijk eenheidscodering nodig voor het vertegenwoordigen
van bepaalde tekens. Zie www.w3.org/TR/REC-html40/sgml/entities.html voor meer informatie over tekeneenheden.
Opnieuw laden Converteert het bestaande document of opent het opnieuw met de nieuwe codering.
Unicode-formulieren Is alleen beschikbaar als u UTF-8 hebt geselecteerd als documentcodering. Er zijn vier Unicode-formulieren. De
belangrijkste is Normalization Form C, omdat dit het meest algemeen wordt gebruikt in het Character Model voor het World Wide Web. Voor
de volledigheid biedt Adobe de drie andere Unicode-formulieren ook aan.
Unicode bevat enkele tekens die visueel gelijk zijn maar die binnen het document op verschillende manieren worden opgeslagen. De letter
'ë' (e-umlaut) kan bijvoorbeeld worden vertegenwoordigd door één teken, de e-umlaut, of door twee tekens, de normale Latijnse 'e' plus de
umlaut. Een Unicode-combinatieteken is een teken dat samen met het voorgaande teken wordt gebruikt. In dit geval zou de umlaut dus
worden weergegeven boven de Latijnse 'e'. Beide vormen hebben dezelfde visuele typografie als resultaat, maar voor elke vorm wordt iets
anders opgeslagen in het bestand.
Normalisatie is het proces waarbij wordt gecontroleerd of alle tekens die in verschillende vormen kunnen worden opgeslagen, allemaal in
dezelfde vorm zijn opgeslagen. In dit geval betekent dat dat alle 'ë'-tekens in een document zijn opgeslagen als één e-umlaut of als 'e' plus
de umlaut en dat niet beide vormen in één document zijn opgeslagen.
Als u meer informatie wilt hebben over Unicode-normalisatie en de specifieke vormen die kunnen worden gebruikt, gaat u naar de Unicode-
website op www.unicode.org/reports/tr15.
Unicode-handtekening (BOM) opnemen Neemt een Byte Order Mark (BOM) op in het document. Een BOM bestaat uit 2 tot 4 bytes aan
het begin van een tekstbestand waarmee een bestand wordt aangeduid als Unicode en, als dat het geval is, de bytevolgorde van de
volgende bytes. Omdat UTF-8 geen bytevolgorde heeft, is het toevoegen van een UTF-8 BOM optioneel. Voor UTF-16 en UTF-32 is het
verplicht.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
327
Eigenschappen voor CSS-koppelingen instellen voor een volledige
pagina
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking:
Opmerking:
Lettertype koppelingen
Grootte
Kleur van koppeling
Bezochte koppelingen
Rollover-koppelingen
Actieve koppelingen
Onderstrepingsstijl
de gebruikersinterface van Dreamweaver CC en hoger is vereenvoudigd. Daarom zijn sommige opties die in dit artikel worden
beschreven, niet beschikbaar in Dreamweaver CC en hoger. Zie dit artikel voor meer informatie.
U kunt lettertypen, tekengrootten, kleuren en andere items voor uw koppelingen opgeven. Dreamweaver maakt standaard CSS-regels voor uw
koppelingen en past deze toe op alle koppelingen die u gebruikt op de pagina. (De regels zijn ingesloten in de sectie head van de pagina.)
Als u afzonderlijke koppelingen op een pagina wilt aanpassen, moet u afzonderlijke CSS-regels maken en deze vervolgens op de
betreffende koppelingen toepassen.
1. Selecteer Wijzigen > Pagina-eigenschappen of klik op de knop Pagina-eigenschappen in de eigenschappencontrole.
2. Selecteer de categorie Koppelingen (CSS) en stel de opties in.
Geeft de standaardlettertypefamilie aan die voor koppelingstekst wordt gebruikt. Standaard gebruikt Dreamweaver
de lettertypefamilie die is opgegeven voor de hele pagina, tenzij u een ander lettertype opgeeft.
Geeft de standaardtekengrootte aan die voor koppelingstekst wordt gebruikt.
Geeft de kleur aan die op koppelingstekst moet worden toegepast.
Geeft de kleur aan die op bezochte koppelingen moet worden toegepast.
Geeft de kleur aan die moet worden toegepast als een muis (of aanwijzer) op een koppeling wordt geplaatst.
Geeft de kleur aan die moet worden toegepast als er met een muis (of aanwijzer) op een koppeling wordt geklikt.
Geeft de onderstrepingsstijl aan die op koppelingen moet worden toegepast. Als er voor de pagina al een
onderstrepingsstijl is gedefinieerd (bijvoorbeeld via een externe CSS-stijlpagina), wordt voor het menu Onderstrepingsstijl standaard een
optie gebruikt die niet gewijzigd kan worden. Op deze manier wordt u attent gemaakt op een koppelingsstijl die is gedefinieerd. Als u de
onderstrepingsstijl wijzigt met het dialoogvenster Pagina-eigenschappen, wordt de eerdere koppelingsdefinitie gewijzigd.
328
Eigenschappen voor CSS-koppen instellen voor een volledige pagina
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking:
Lettertype van kop
Kop 1 tot en met Kop 6
de gebruikersinterface van Dreamweaver CC en hoger is vereenvoudigd. Daarom zijn sommige opties die in dit artikel worden
beschreven, niet beschikbaar in Dreamweaver CC en hoger. Zie dit artikel voor meer informatie.
U kunt lettertypen, tekengrootten en kleuren voor uw paginakoppen opgeven. Standaard maakt Dreamweaver maakt CSS-regels voor uw koppen
en past deze toe op alle koppen die u gebruikt op de pagina. (De regels zijn ingesloten in de sectie head van de pagina.)
U kunt de koppen selecteren in de eigenschappencontrole voor HTML.
1. Selecteer Wijzigen > Pagina-eigenschappen of klik op de knop Pagina-eigenschappen in de eigenschappencontrole.
2. Selecteer de categorie Koppen (CSS) en stel de opties in.
Geeft de standaardlettertypefamilie aan die voor koppen wordt gebruikt. Dreamweaver gebruikt de door u opgegeven
lettertypefamilie, tenzij er voor een tekstelement specifiek een ander lettertype wordt opgegeven.
Geven de tekengrootte en tekenkleur aan die moeten worden gebruikt voor maximaal zes niveaus koptags.
329
Elementen selecteren en weergeven in het documentvenster
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Elementen selecteren
De HTML-code weergeven die is gekoppeld aan de geselecteerde tekst of het geselecteerde object
Markeerpictogrammen voor onzichtbare elementen weergeven of verbergen
Voorkeuren voor onzichtbare elementen instellen
Als u een element wilt selecteren in de ontwerpweergave van het documentvenster, klikt u op het element. Als een element onzichtbaar is, moet u
het zichtbaar maken voordat u het kunt selecteren.
Sommige HTML-code heeft geen zichtbare weergave in een browser. Comment-tags worden bijvoorbeeld niet weergegeven in browsers. Als u
een pagina maakt, kan het echter handig zijn om dergelijke onzichtbare elementen te kunnen selecteren, bewerken, verplaatsen en verwijderen.
Met Dreamweaver kunt u opgeven of er pictogrammen moeten worden weergegeven waarmee de locatie van onzichtbare elementen wordt
gemarkeerd in de ontwerpweergave van het documentvenster. Om aan te geven welke elementmarkeringen worden weergegeven, kunt u opties
instellen in de voorkeuren voor onzichtbare elementen. U kunt bijvoorbeeld opgeven dat benoemde ankerpunten wel zichtbaar zijn, maar
regeleinden niet.
U kunt bepaalde onzichtbare elementen (zoals commentaren en benoemde ankers) maken met knoppen in de categorie Algemeen van het paneel
Invoegen. U kunt deze elementen vervolgens wijzigen met de eigenschappencontrole.
Elementen selecteren
Als u een zichtbaar element wilt selecteren in het documentvenster, klikt u op het element of sleept u over het element.
Als u een onzichtbaar element wilt selecteren, selecteert u Beeld > Visuele hulpmiddelen > Onzichtbare elementen (als dat menu-item nog
niet is geselecteerd) en klikt u vervolgens op de markering van het element in het documentvenster.
Sommige objecten worden op de pagina op een andere plaats weergegeven dan waar de code is ingevoegd. In de ontwerpweergave is een
AP-element (met absolute positie) overal op de pagina zichtbaar, maar in de codeweergave bevindt de code die het AP-element definieert,
zich op een vaste locatie. Als onzichtbare elementen worden weergegeven, worden in Dreamweaver markeringen weergegeven in het
documentvenster waarmee de locatie van de code voor dergelijke elementen wordt aangegeven. Als u een markering selecteert, wordt het
hele element geselecteerd. Als u bijvoorbeeld de markering voor een AP-element selecteert, wordt het hele AP-element geselecteerd.
Als u een volledige tag (inclusief de eventuele inhoud) wilt selecteren, klikt u op een tag in de tagkiezer linksonder in het documentvenster.
(De tagkiezer wordt zowel in de ontwerpweergave als in de codeweergave weergegeven.) In de tagkiezer worden altijd de tags weergegeven
die de huidige selectie of invoegpositie bevatten. De meest linkse tag is de buitenste tag die de huidige selectie of invoegpositie bevat. De
volgende tag bevindt zich binnen die buitenste tag, enzovoort. De meest rechtse tag is de binnenste tag die de huidige selectie of
invoegpositie bevat.
In het volgende voorbeeld bevindt de invoegpositie zich in een alineacode, <p>. Om de tabel te selecteren met de alinea die u wilt
selecteren, selecteert u de <table>-tag, links van de <p>-tag.
De HTML-code weergeven die is gekoppeld aan de geselecteerde tekst of het geselecteerde
object
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik in de werkbalk Document op de knop Codeweergave tonen.
Selecteer Weergave > Code.
Klik in de werkbalk Document op de knop Code- en ontwerpweergaven tonen.
Selecteer Weergave > Code en ontwerp.
Selecteer Venster > Codecontrole.
Als u iets selecteert in een van de code-editors (de codeweergave of de codecontrole), wordt dit in het algemeen ook geselecteerd in het
documentvenster. U moet de twee weergaven mogelijk synchroniseren voordat de selectie wordt weergegeven.
Markeerpictogrammen voor onzichtbare elementen weergeven of verbergen
330
Naar boven
Selecteer Weergave > Visuele hulpmiddelen > Onzichtbare elementen.
Opmerking: Als u onzichtbare elementen weergeeft, kan dat een kleine invloed hebben op de indeling van een pagina doordat andere
elementen met een paar pixels worden verschoven. Als u de indeling nauwkeurig wilt weergeven, moet u daarom de onzichtbare elementen
verbergen.
Voorkeuren voor onzichtbare elementen instellen
Via de voorkeuren voor onzichtbare elementen kunt u opgeven welke soorten elementen zichtbaar zijn als u Beeld > Visuele hulpmiddelen >
Onzichtbare elementen selecteert.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh) en klik vervolgens op Onzichtbare elementen.
2. Selecteer welke elementen zichtbaar gemaakt moeten worden en klik op OK.
Opmerking: Een vinkje naast de naam van het element in het dialoogvenster betekent dat het element zichtbaar is als Beeld > Visuele
hulpmiddelen > Onzichtbare elementen wordt geselecteerd.
Benoemde ankers Geeft een pictogram weer dat de locatie markeert van elk benoemd anker (een naam = "") in het document.
Scripts wordt een pictogram weergegeven waarmee de locatie van JavaScript- of VBScript-code in de hoofdtekst van het document wordt
weergegeven. Selecteer het pictogram om het script te bewerken in de eigenschappencontrole of om een koppeling te maken naar een
extern scriptbestand.
Commentaren wordt een pictogram weergegeven waarmee de locatie van HTML-commentaren wordt gemarkeerd. Selecteer het pictogram
om het commentaar weer te geven in de eigenschappencontrole.
Regeleinden Geeft een pictogram weer waarmee de locatie van elk regeleinde wordt gemarkeerd (BR). Deze optie is standaard niet
geselecteerd.
Afbeeldingen met hyperlinks op de client Geeft een pictogram weer waarmee de locatie van elke afbeelding met hyperlinks aan de
client-kant in het document wordt gemarkeerd.
Ingesloten stijlen wordt een pictogram weergegeven waarmee de locatie van CSS-stijlen die zijn ingesloten in de hoofdsectie van het
document wordt aangegeven. Als CSS-stijlen in de hoofdsectie van een document worden geplaatst, worden ze niet weergegeven in het
documentvenster.
Verborgen formuliervelden Geeft een pictogram weer dat de locatie van formuliervelden markeert die het kenmerk type op "verborgen"
hebben ingesteld.
Formulierscheidingsteken Geeft een rand weer rond een formulier, zodat u kunt zien waar u formulierelementen moet invoegen. De rand
toont de omvang van de form-tag, zodat alle formulierelementen binnen die rand in de form-tags worden ingesloten.
Ankerpunten voor AP-elementen wordt een pictogram weergegeven waarmee de locatie wordt gemarkeerd van code waarmee een AP-
element wordt gedefinieerd. Het AP-element zelf kan zich overal op de pagina bevinden. (AP-elementen zijn geen onzichtbare elementen.
Alleen de code die AP-elementen definieert, is onzichtbaar.) Selecteer het pictogram om het AP-element te selecteren. Vervolgens kunt u de
inhoud van het AP-element zien, ook als het AP-element is gemarkeerd als verborgen.
Ankerpunten voor uitgelijnde elementen wordt een pictogram weergegeven waarmee de locatie wordt aangegeven van HTML-code voor
elementen die het kenmerk uitlijnen accepteren. Dit zijn afbeeldingen, tabellen, ActiveX-objecten, insteekmodules en applets. In sommige
gevallen is de code voor het element gescheiden van het zichtbare object.
Met Visuele serveropmaakcodes wordt de locatie weergegeven van serveropmaaktags (zoals tags voor Active Server-pagina's en
ColdFusion-tags), waarvan de inhoud niet kan worden weergegeven in het documentvenster. Met deze tags wordt in het algemeen HTML
gegenereerd als de tags worden verwerkt door een server. Met de tag <CFGRAPH> wordt bijvoorbeeld een HTML-tabel gegenereerd als
deze wordt verwerkt door een ColdFusion-server. In Dreamweaver wordt de tag vertegenwoordigd door een onzichtbaar ColdFusion-
element, omdat Dreamweaver de uiteindelijke, dynamische uitvoer van de pagina niet kan bepalen.
Met Niet-visuele serveropmaakcodes wordt de locatie weergegeven van serveropmaaktags (zoals tags voor Active Server-pagina's en
ColdFusion-tags), waarvan de inhoud niet kan worden weergegeven in het documentvenster. Deze tags zijn in het algemeen tags voor
instellingen, verwerking of logica (bijvoorbeeld <CFSET>, <CFWDDX> en <CFXML>) waarmee geen HTML-tags worden gegenereerd.
CSS-weergave: geen Geeft een pictogram weer dat de locatie weergeeft van inhoud die wordt verborgen op het scherm:geen eigenschap
in de gekoppelde of ingesloten stijlpagina.
Dynamische tekst weergeven als Geeft standaard alle dynamische tekst op uw pagina weer in de indeling van {Recordset:Veld}. Als de
lengte van deze waarden lang genoeg is om de opmaak van uw pagina te verstoren, kunt u de weergave veranderen in {}.
Include-bestanden op de server Geeft de feitelijke inhoud van elk include-bestand op de server weer.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
331
332
Microsoft Office-documenten importeren (alleen Windows)
U kunt de volledige inhoud van een Microsoft Word- of Excel-document invoegen in een nieuwe of bestaande webpagina. Als u een Word- of
Excel-document importeert, ontvangt Dreamweaver de geconverteerde HTML, waarna deze in uw webpagina wordt ingevoegd. De grootte van het
bestand nadat Dreamweaver de geconverteerde HTML heeft ontvangen, moet minder zijn dan 300 kB.
In plaats van de hele inhoud van een bestand te importeren kunt u ook gedeelten van een Word-document plakken en daarbij de opmaak
behouden.
Opmerking: Als u Microsoft Office 97 gebruikt, kunt u de inhoud van een Word- of Excel-document niet importeren. U moet dan een koppeling
naar het document invoegen.
1. Open de webpagina waarin u het Word- of Excel-document wilt invoegen.
2. Ga in de ontwerpweergave op een van de volgende manieren te werk om het bestand te selecteren:
Sleep het bestand vanuit de huidige locatie naar de pagina waar u de inhoud wilt weergeven.
Selecteer Bestand > Importeren > Word-document of Bestand > Importeren > Excel-document.
3. Blader in het dialoogvenster Document invoegen naar het bestand dat u wilt toevoegen, selecteer een van de opmaakopties in het pop-
upmenu Opmaak onderaan in het dialoogvenster en klik op Openen.
Alleen tekst Voegt niet-opgemaakte tekst in. Als de oorspronkelijke tekst is opgemaakt, wordt alle opmaak verwijderd.
Tekst met structuur Hiermee kunt u tekst invoegen waarin de structuur behouden blijft, maar de basisopmaak niet. U kunt bijvoorbeeld
tekst plakken en daarbij de structuur van alinea's, lijsten en tabellen behouden, zonder dat vette, cursieve en andere opmaak behouden
blijft.
Tekst met structuur en basisopmaak Hiermee kunt u zowel gestructureerde als eenvoudige HTML-tekst plakken (bijvoorbeeld paragrafen
en tabellen, en tekst die is opgemaakt met de tag b, i, u, strong, em, hr, abbr of acronym-tag).
Tekst met structuur en volledige opmaak Hiermee kunt u tekst invoegen waarin alle structuur, HTML-opmaak en CSS-stijlen behouden
blijven.
Alinea-afstanden van Word opruimen Hiermee kunt u extra witruimte tussen alinea's verwijderen bij het plakken van tekst als u Tekst met
structuur of Basisopmaak hebt geselecteerd.
De inhoud van het Word- of Excel-document wordt in de pagina weergegeven.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
333
Een koppeling maken naar een Word- of Excel-document
U kunt een koppeling naar een Microsoft Word- of Excel-document invoegen in een bestaande webpagina.
1. Open de pagina waarop u de koppeling wilt weergeven.
2. Sleep het bestand vanuit de huidige locatie naar de Dreamweaver-pagina en plaats de koppeling op de gewenste locatie.
3. Selecteer Een koppeling maken en klik op OK.
4. Als het document waarnaar u koppelt zich buiten de hoofdmap van uw site bevindt, Dreamweaver wordt u gevraagd het document naar de
hoofdmap van de site te kopiëren.
Door het document naar de hoofdmap van de site te kopiëren, zorgt u ervoor dat het document beschikbaar is als u de website publiceert.
5. Als u de pagina uploadt naar uw webserver, moet u ervoor zorgen dat u het Word- of Excel-bestand ook uploadt.
De pagina bevat nu een koppeling naar het Word- of Excel-document. De tekst van de koppeling is de naam van het gekoppelde bestand.
U kunt deze tekst desgewenst wijzigen in het venster Document.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
334
Een lijst van favoriete elementen maken en beheren
Naar boven
Naar boven
Favoriete elementen beheren
Favoriete middelen toevoegen of verwijderen
Een bijnaam voor een favoriet element maken
Elementen groeperen in de map Favorieten
Favoriete elementen beheren
De volledige lijst van alle herkende elementen kan voor bepaalde grote sites erg moeilijk te hanteren worden. U kunt vaak gebruikte elementen
toevoegen aan een lijst Favorieten, gerelateerde elementen groeperen, ze bijnamen geven zodat u weet waarvoor ze dienen en ze weer
gemakkelijk terugzoeken in het middelenpaneel.
Opmerking: Favoriete elementen worden niet als afzonderlijke bestanden opgeslagen op uw schijf. Het zijn verwijzingen naar de elementen in de
sitelijst. Dreamweaver houdt bij welke elementen uit de sitelijst moeten worden weergegeven in de lijst Favorieten.
De meeste bewerkingen in het middelenpaneel zijn in de lijst Favorieten identiek aan die in de sitelijst. Er zijn echter verschillende taken die u
alleen in de lijst Favorieten kunt uitvoeren.
Favoriete middelen toevoegen of verwijderen
U kunt op verschillende manieren elementen toevoegen aan de lijst Favorieten voor uw site in het middelenpaneel.
Het toevoegen van een kleur of een URL aan de lijst Favorieten vergt een extra stap. U kunt geen nieuwe kleuren of URL's toevoegen aan de
sitelijst. De sitelijst bevat alleen elementen die al op uw site worden gebruikt.
Opmerking: Er zijn geen lijsten met favorieten voor sjablonen en bibliotheekitems.
Elementen toevoegen aan de lijst Favorieten
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een of meer middelen bij Sitelijst in het deelvenster Middelen en klik op de knop Toevoegen aan favorieten .
Selecteer een of meer middelen bij Sitelijst in het deelvenster Middelen, klik met de rechtermuisknop (Windows) of gebruik Control+klik
(Macintosh) en kies vervolgens Toevoegen aan Favorieten.
Selecteer een of meer bestanden in het deelvenster Bestanden, klik met de rechtermuisknop (Windows) of gebruik Control+klik (Macintosh)
en kies vervolgens Toevoegen aan Favorieten. Dreamweaver negeert bestanden die niet overeenkomen met een categorie in het
middelenpaneel.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op een element in de ontwerpweergave van het
documentvenster en selecteer in het contextmenu de opdracht om het element toe te voegen aan een categorie Favorieten.
Het contextmenu voor tekst bevat de optie Toevoegen aan favoriete kleuren of Toevoegen aan favoriete URL's, afhankelijk van het feit of de
tekst een koppeling bevat. u kunt alleen die elementen toevoegen die overeenkomen met de categorieën in het middelenpaneel.
Een nieuwe kleur of URL toevoegen aan de lijst Favorieten
1. Selecteer in het deelvenster Middelen de categorie Kleuren of URL's.
2. Selecteer de optie Favorieten boven aan het deelvenster.
3. Klik op de knop Nieuwe kleur of Nieuwe URL .
4. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een kleur met de kleurkiezer en geef de kleur desgewenst een bijnaam.
Als u de kleurkiezer wilt sluiten zonder een kleur te selecteren, drukt u op Esc of klikt u op de grijze balk boven aan de kleurkiezer.
Geef een URL en een bijnaam op in het dialoogvenster Nieuwe URL toevoegen en klik vervolgens op OK.
Elementen verwijderen uit de lijst Favorieten
1. Selecteer in het deelvenster Middelen de optie Favorieten boven aan het paneel.
2. Selecteer een of meer elementen (of een map) in de lijst Favorieten.
3. Klik op de knop Verwijderen uit Favorieten .
335
Naar boven
Naar boven
De elementen worden wel verwijderd uit de lijst Favorieten, maar niet uit de sitelijst. Als u een map Favorieten verwijdert, worden zowel de
map als de gehele inhoud ervan verwijderd.
Een bijnaam voor een favoriet element maken
U kunt bijnamen (bij voorbeeld PaginaAchtergrondKleur in plaats van #999900) geven aan alleen elementen in de lijst Favorieten. De sitelijst
behoudt echter de werkelijke bestandsnamen (of waarden, zoals in het geval van kleuren en URL's).
1. Selecteer in het deelvenster Middelen (Venster > Middelen) de categorie waarin zich uw element bevindt.
2. Selecteer de optie Favorieten boven aan het paneel.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik in het middelenpaneel met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op de naam of het
pictogram van het element en selecteer Bijnaam bewerken.
Klik eenmaal op de naam van het element, wacht even en klik nogmaals. (Gebruik geen dubbelklik, aangezien dit de items opent voor
bewerken.)
4. Typ een bijnaam voor het element en druk vervolgens op Enter (Windows) of Return (Macintosh).
Elementen groeperen in de map Favorieten
Door een element in de map Favorieten te plaatsen, verandert u niet de bestandslocatie van het element op uw harde schijf.
1. Selecteer in het deelvenster Middelen de optie Favorieten boven aan het deelvenster.
2. Klik op de knop Nieuwe map Favorieten .
3. Typ een naam voor de map en druk vervolgens op Enter (Windows) of Return (Macintosh).
4. Sleep elementen naar de map.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
336
Teksteigenschappen instellen in de eigenschappencontrole
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Doelregel
Regel bewerken
Over het opmaken van tekst (CSS en HTML)
CSS-regels bewerken in de eigenschappencontrole
HTML-opmaak instellen in de eigenschappencontrole
De naam van de klasse wijzigen vanuit de HTML-eigenschappencontrole
U kunt de eigenschappencontrole voor tekst gebruiken om HTML-opmaak of CSS-opmaak (Cascading Style Sheet) toe te passen. Wanneer u
HTML-opmaak toepast, voegt Dreamweaver eigenschappen aan de HTML-code in het hoofdgedeelte van de pagina toe. Wanneer u CSS-opmaak
toepast, schrijft Dreamweaver eigenschappen naar de kop van het document of naar een afzonderlijke stijlblad.
als u inline CSS-stijlen maakt, voegt Dreamweaver rechtstreeks stijlkenmerkcode toe aan de hoofdtekst van de pagina.
Over het opmaken van tekst (CSS en HTML)
Het opmaken van tekst in Dreamweaver lijkt op wat u doet in een normale tekstverwerker. U kunt standaardopmaakstijlen (Alinea, Kop 1, Kop 2,
enzovoort) instellen voor een tekstblok, het lettertype, de tekengrootte, tekenkleur en uitlijnen van geselecteerde tekst wijzigen, of tekststijlen als
vet, cursief, code (monospace) en onderstrepen toepassen.
Dreamweaver heeft twee eigenschappencontroles in één geïntegreerd: de CSS-eigenschappencontrole en de HTML-eigenschappencontrole.
Wanneer u de eigenschappencontrole voor CSS gebruikt, maakt Dreamweaver tekst op met CSS (Cascading Style Sheets). Met CSS hebben
webontwerpers en -ontwikkelaars meer controle over het ontwerp van een webpagina en hebben ze de beschikking over verbeterde functies voor
toegankelijkheid en kleinere bestanden. Met de CSS-eigenschappencontrole hebt u toegang tot bestaande stijlen en kunt u nieuwe maken.
Het gebruik van CSS is een manier om de stijl van een webpagina te beheren zonder de structuur te beïnvloeden. Doordat met CSS visuele
ontwerpelementen (lettertypen, kleuren, marges, enzovoort) worden gescheiden van de structurele logica van een webpagina, hebben
webontwerpers controle over visuele en typografische kenmerken zonder dat de integriteit van de inhoud wordt aangetast. Bovendien kunt u door
het typografische ontwerp en de pagina-indeling te definiëren in een apart codeblok -zonder dat u uw toevlucht moet nemen tot afbeeldingen met
hyperlinks, lettertype-tags, tabellen en spatie-GIF's- sneller downloaden en biedt het u een gestroomlijnd onderhoud van de site en een
centraal punt waar u ontwerpkenmerken in verschillende webpagina's kunt controleren.
U kunt stijlen die met CSS zijn gemaakt, rechtstreeks in het document opslaan, maar voor meer vermogen en flexibiliteit slaat u ze op in een
extern stijlblad. Als u een externe stijlpagina aan meerdere webpagina's koppelt, worden wijzigingen die u aanbrengt in de stijlpagina, automatisch
doorgevoerd in al die pagina's. Gebruik het deelvenster CSS-stijlen (Venster > CSS-stijlen) om alle CSS-regels voor een pagina weer te geven.
Voor toegang tot de regels die van toepassing zijn op een selectie, gebruikt u het deelvenster CSS-stijlen (huidige modus) of het pop-upmenu
Doelregel van de CSS-eigenschappencontrole.
Als u dat liever wilt, kunt u ook HTML-labels gebruiken voor het opmaken van tekst in uw webpagina's. Als u HTML-tags in plaats van CSS wilt
gebruikt, maakt u de tekst op met de HTML-eigenschappencontrole.
U kunt CSS- en HTML 3.2-opmaak op dezelfde pagina combineren. Opmaak wordt hiërarchisch toegepast: HTML 3.2-opmaak heeft
voorrang op opmaak die wordt toegepast door externe CSS-stijlpagina's, en CSS die in een document zit ingesloten, gaat voor op externe CSS.
CSS-regels bewerken in de eigenschappencontrole
1. Open de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) als deze nog niet is geopend en klik op de knop CSS.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Plaats de invoegpositie in een tekstblok dat is opgemaakt met een regel die u wilt bewerken. De regel wordt weergegeven in het pop-
upmenu Doelregel.
Selecteer een regel in het pop-upmenu Doelregel.
3. Verander de regel met behulp van de diverse opties in de CSS-eigenschappencontrole.
Is de regel die u bewerkt in de CSS-eigenschappencontrole. Als u een bestaande stijl op tekst hebt toegepast, wordt de regel die
invloed heeft op de opmaak van de tekst weergegeven wanneer u in de tekst op de pagina klikt. Met het pop-upmenu Doelregel kunt u ook
nieuwe CSS-regels of inline stijlen maken of bestaande klassen op geselecteerde tekst toepassen. Als u een nieuwe regel maakt, moet u
het dialoogvenster Nieuwe CSS-regel invullen. Klik op de koppelingen aan het einde van dit onderwerp voor meer informatie.
Hiermee opent u het dialoogvenster Definitie van CSS-regel voor de betreffende regel. Als u Nieuwe CSS-regel selecteert
in het pop-upmenu Doelregel en op de knop Regel bewerken klikt, opent Dreamweaver in plaats daarvan het dialoogvenster voor het
definiëren van een nieuwe CSS-regel.
337
Paneel CSS
Font
Grootte
Tekstkleur
Vet
Cursief
Links, Midden en Rechts uitlijnen
Naar boven
Indeling
ID
Klasse
Vet
Cursief
Niet-geordende lijst
Geordende lijst
Blockquote en Blockquote verwijderen
Koppeling
Titel
Doel
Hiermee opent u het deelvenster CSS-stijlen waarin eigenschappen voor de doelregel in de huidige weergave worden
weergegeven.
Hiermee verandert u het lettertype van de doelregel.
Hiermee stelt u de tekengrootte voor de doelregel in.
Hiermee stelt u de geselecteerde kleur als tekenkleur voor de doelregel in. Selecteer een webveilige kleur door op het kleurvak
te klikken of door een hexadecimale waarde (bijvoorbeeld #FF0000) in het ernaast liggende tekstveld te typen.
Hiermee voegt u de eigenschap Vet aan de doelregel toe.
Hiermee voegt u de eigenschap Cursief aan de doelregel toe.
Hiermee voegt u de betreffende uitlijningseigenschappen aan de doelregel toe.
Opmerking: Bij de eigenschappen Lettertype, Grootte, Tekstkleur, Vet, Cursief en Uitlijning worden altijd de eigenschappen weergegeven
voor de regel die van toepassing is op de huidige selectie in het documentvenster. Als u een van deze eigenschappen wijzigt, heeft dat
invloed op de doelregel.
HTML-opmaak instellen in de eigenschappencontrole
1. Open de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) als deze nog niet is geopend en klik op de knop HTML.
2. Selecteer de tekst die u wilt opmaken.
3. Stel de opties in die u wilt toepassen op de geselecteerde tekst:
Bepaalt de alineastijl van de geselecteerde tekst. Alinea past de standaardopmaak voor een <p>-tag toe, Kop 1 voegt een H1-tag
toe enzovoort.
Hiermee kent u een id aan uw selectie toe. In het pop-upmenu Id (indien van toepassing) worden alle niet-gebruikte, gedeclareerde id's
van het document weergegeven.
Geeft klassenstijl toe die op dit ogenblik op de geselecteerde tekst is toegepast. Als er geen stijl op de selectie is toegepast, geeft
het pop-upmenu Geen CSS-stijl weer. Als er verschillende stijlen op de selectie zijn toegepast, blijft het menu leeg.
Gebruik het menu Stijl voor een van de volgende handelingen:
Selecteer de stijl die u wilt toepassen op de selectie.
Selecteer Geen om de huidige geselecteerde stijl te verwijderen.
Selecteer Naam wijzigen als u de naam van de stijl wilt veranderen.
Selecteer Stijlpagina koppelen om een dialoogvenster te openen waarin u een externe stijlpagina aan de pagina kunt koppelen.
Past <b> of <strong> toe op de geselecteerde tekst naargelang de stijlvoorkeur die is ingesteld in de categorie Algemeen van het
dialoogvenster Voorkeuren.
Past <i> of <em> toe op de geselecteerde tekst naargelang de stijlvoorkeur die is ingesteld in de categorie Algemeen van het
dialoogvenster Voorkeuren.
Hiermee maakt u een lijst met opsommingstekens van de geselecteerde tekst. Als er geen tekst is geselecteerd,
wordt er een nieuwe lijst met opsommingstekens gestart.
Hiermee maakt u een genummerde lijst van de geselecteerde tekst. Als er geen tekst is geselecteerd, wordt er een nieuwe
genummerde lijst gestart.
Hiermee kunt u geselecteerde tekst laten inspringen of de inspringing verwijderen door het
toepassen of verwijderen van de blockquote-tag. In een lijst maakt u met inspringen een geneste lijst en maakt u met het verwijderen van
de inspringing het nesten van de lijst ongedaan.
Hiermee maakt u een hypertekstkoppeling van de geselecteerde tekst. Klik op het mappictogram om naar een bestand in de site
te bladeren, typ de URL, sleep het Point-To-File-pictogram naar een bestand in het paneel Bestanden of sleep een bestand uit het paneel
Bestanden naar het vak.
Bepaalt de inhoud van de knopinfo voor een hyperlink.
Hiermee kunt u het frame of venster opgeven waarin het gekoppelde document wordt geladen:
338
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Naar boven
_blank laadt het gekoppelde bestand in een nieuw naamloos browservenster.
_parent laadt het gekoppelde bestand in het bovenliggende frame of venster ten opzichte van het frame dat de koppeling bevat. Als
het frame dat de koppeling bevat niet is genest, wordt het gekoppelde bestand geladen in het volledige browservenster.
_self laadt het gekoppelde bestand in het frame of venster waarin de koppeling zich bevindt. Dit doel is impliciet, dus u hoeft het
meestal niet op te geven.
_top laadt het gekoppelde bestand in het volledige browservenster en verwijdert daarbij alle frames.
De naam van de klasse wijzigen vanuit de HTML-eigenschappencontrole
In Dreamweaver worden alle klassen die voor uw pagina beschikbaar zijn, weergegeven in het menu Klasse van de HTML-
eigenschappencontrole. U kunt de namen van stijlen in deze lijst wijzigen door de optie Naam wijzigen aan het einde van de lijst met klassenstijlen
te selecteren.
1. Selecteer Naam wijzigen in het pop-upmenu Stijl van de eigenschappencontrole voor tekst.
2. Selecteer de stijl waarvan u de naam wilt wijzigen in het pop-upmenu Naam van stijl wijzigen.
3. Geef in het tekstveld Nieuwe naam een nieuwe naam op en klik op OK.
Het deelvenster CSS-stijlen openen
339
Werken met Photoshop en Dreamweaver
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Over de integratie met Photoshop
Over slimme objecten en Photoshop-Dreamweaver-workflows
Een slim object maken
Een slim object bijwerken
Meerdere slimme objecten bijwerken
Het formaat van een slim object wijzigen
Het originele Photoshop-bestand van een slim object bewerken
Status van slimme objecten
Een selectie kopiëren en plakken vanuit Photoshop
Geplakte afbeeldingen bewerken
Opties instellen in het dialoogvenster Afbeelding optimaliseren
Over de integratie met Photoshop
U kunt Photoshop-afbeeldingsbestanden (PSD-indeling) invoegen in webpagina's in Dreamweaver en ze met Dreamweaver optimaliseren als
afbeeldingen voor internet (GIF-, JPEG- en PNG-indeling). Wanneer u dit doet, voegt Dreamweaver de afbeelding in als een slim object en wordt
een liveverbinding met het originele PSD-bestand onderhouden.
U kunt ook een Photoshop-afbeelding met meerdere lagen of meerdere segmenten geheel of gedeeltelijk in een webpagina plakken in
Dreamweaver. Wanneer u echter vanuit Photoshop kopieert en plakt, wordt geen liveverbinding met het originele bestand onderhouden. Als u de
afbeelding wilt bijwerken, brengt u de wijzigingen aan in Photoshop en kopieert en plakt u de afbeelding opnieuw.
als u deze integratiefunctie vaak gebruikt, is het misschien gemakkelijker om uw Photoshop-bestanden op te slaan op uw
Dreamweaver-site, zodat u eenvoudiger toegang hebt tot de bestanden. In dat geval moet u erop letten dat u ze camoufleert zodat de originele
middelen niet algemeen zichtbaar zijn en overbodige overdrachten tussen de lokale site en de externe server plaatsvinden.
Voor een zelfstudie over Photoshop-integratie met Dreamweaver gaat u naar Dreamweaver integreren met Photoshop.
Over slimme objecten en Photoshop-Dreamweaver-workflows
Er zijn twee hoofdworkflows wanneer u met Photoshop-bestanden werkt in Dreamweaver: de workflow voor kopiëren en plakken en de workflow
voor slimme objecten.
Workflow voor kopiëren en plakken
Met de workflow voor kopiëren en plakken kunt u segmenten of lagen in een Photoshop-bestand selecteren en vervolgens Dreamweaver
gebruiken om deze in te voegen als afbeeldingen die geschikt zijn voor gebruik op internet. Als u de inhoud later wilt bijwerken, moet u echter het
oorspronkelijke Photoshop-bestand openen, de wijzigingen doorvoeren, het segment of de laag opnieuw naar het klembord kopiëren en
vervolgens het bijgewerkte segment of de bijgewerkte laag in Dreamweaver plakken. Deze workflow wordt alleen aanbevolen als u een deel van
een Photoshop-bestand wilt invoegen (bijvoorbeeld een gedeelte van een ontwerpcompositie) als een afbeelding op een webpagina.
Workflow voor slimme objecten
Als u werkt met volledige Photoshop-bestanden, kunt u het beste de workflow voor slimme objecten gebruiken. Een slim object in Dreamweaver is
een afbeeldingsmiddel op een webpagina met een actieve verbinding met een oorspronkelijk Photoshop PSD-bestand. In de ontwerpweergave
van Dreamweaver worden slimme objecten gemarkeerd met een pictogram links boven aan de afbeelding.
340
Naar boven
Slim object
Als de webafbeelding (de afbeelding op de Dreamweaver-pagina) niet is gesynchroniseerd met het oorspronkelijke Photoshop-bestand, wordt in
Dreamweaver vastgesteld dat het oorspronkelijke bestand is bijgewerkt en wordt een van de pijlen van het pictogram van het slimme object rood
weergegeven. Als u de webafbeelding in de ontwerpweergave selecteert en in de eigenschappencontrole op de knop Bijwerken vanuit origineel
klikt, wordt de afbeelding automatisch bijgewerkt, waarbij alle wijzigingen die u in het oorspronkelijke Photoshop-bestand hebt gemaakt, worden
overgenomen.
Als u de workflow voor slimme objecten gebruikt, hoeft u Photoshop niet te openen om een webafbeelding bij te werken. Daarnaast zijn alle
updates die u toepast op een slim object in Dreamweaver niet-destructief. Dit betekent dat u wijzigingen kunt doorvoeren in de webversie van de
afbeelding op uw pagina terwijl de oorspronkelijke Photoshop-afbeelding behouden blijft.
U kunt slimme objecten ook bijwerken zonder de webafbeelding in de ontwerpweergave te selecteren. Met het deelvenster Middelen kunt u alle
slimme objecten bijwerken, inclusief afbeeldingen die niet kunnen worden geselecteerd in het documentvenster (zoals CSS-
achtergrondafbeeldingen).
Instellingen voor optimalisatie van afbeeldingen
In het dialoogvenster Afbeelding optimaliseren kunt u optimalisatie-instellingen opgeven voor de workflow voor kopiëren en plakken en de
workflow voor slimme objecten. In dit dialoogvenster kunt u de bestandsindeling en de afbeeldingskwaliteit opgeven. Als u een segment of laag
kopieert of een Photoshop-bestand voor het eerst als slim object invoegt, wordt dit dialoogvenster in Dreamweaver weergegeven. Op deze manier
kunt u eenvoudig de webafbeelding maken.
Als u een update kopieert en plakt naar een specifiek segment of specifieke laag, worden in Dreamweaver de oorspronkelijke instellingen
opgeslagen en wordt de webafbeelding met deze instellingen opnieuw gemaakt. Ook als u een slim object bijwerkt met de eigenschappencontrole,
worden in Dreamweaver de instellingen gebruikt die u hebt gebruikt toen u de afbeelding voor het eerst hebt ingevoegd. U kunt de
afbeeldingsinstellingen op elk moment wijzigen door de webafbeelding te selecteren in de ontwerpweergave en vervolgens in de
eigenschappencontrole op de knop Afbeeldingsinstellingen bewerken te klikken.
Photoshop-bestanden opslaan
Als u een webafbeelding hebt ingevoegd en het oorspronkelijke Photoshop-bestand niet hebt opgeslagen op uw Dreamweaver-site, wordt in
Dreamweaver het pad naar het oorspronkelijke bestand herkend als een absoluut lokaal bestandspad. (Dit geldt voor zowel de workflow voor
kopiëren en plakken als de workflow voor slimme objecten.) Als het pad naar de Dreamweaver-site bijvoorbeeld C:\Sites\MijnSite is en het
Photoshop-bestand is opgeslagen in C:\Images\Photoshop, wordt in Dreamweaver het oorspronkelijke middel niet herkend als deel van de site
met de naam MijnSite. Dit leidt tot problemen als u het Photoshop-bestand wilt delen met andere teamleden, omdat in Dreamweaver het bestand
alleen wordt herkend als beschikbaar op uw lokale vaste schijf.
Als u het Photoshop-bestand opslaat in de site, wordt in Dreamweaver echter een siterelatief pad naar het bestand gemaakt. Gebruikers met
toegang tot de site kunnen dan ook het juiste pad naar het bestand vaststellen, ervan uitgaande dat u het oorspronkelijke bestand ook als
download aanbiedt.
Voor een videozelfstudie over Roundtrip-bewerkingen met Photoshop gaat u naar Roundtrip bewerken met Photoshop.
Een slim object maken
Wanneer u een PSD-bestand (Photoshop-afbeelding) op uw pagina invoegt, maakt Dreamweaver een slim object. Een slim object is een voor het
web bruikbare afbeelding die een liveverbinding met de originele Photoshop-afbeelding onderhoudt. Wanneer u de originele afbeelding bijwerkt in
Photoshop, biedt Dreamweaver u de mogelijkheid om de afbeelding met één klik op een knop bij te werken in Dreamweaver.
1. Plaats in Dreamweaver (ontwerp- of codeweergave) de invoegpositie op de pagina waar u de afbeelding wilt invoegen.
2. Selecteer Invoegen > Afbeelding.
U kunt het PSD-bestand ook vanuit het deelvenster Bestanden naar de pagina slepen als u uw Photoshop-bestanden op uw website
341
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
bewaart. In dat geval slaat u de volgende stap over.
3. Zoek in het dialoogvenster Afbeeldingsbron selecteren naar het Photoshop PSD-afbeeldingsbestand door op de knop Bladeren te klikken en
naar het bestand te gaan.
4. Pas in het dialoogvenster Afbeelding optimaliseren dat verschijnt de optimalisatie-instellingen naar wens aan en klik op OK.
5. Sla het afbeeldingsbestand, dat klaar is voor internet, op een locatie binnen de hoofdmap van uw website op.
Dreamweaver maakt het slimme object op basis van de geselecteerde optimalisatie-instellingen en plaatst een webversie van de afbeelding op de
pagina. Het slimme object onderhoudt een liveverbinding met de originele afbeelding en geeft een melding wanneer beide versies niet meer
synchroon zijn.
u kunt altijd later de optimalisatie-instellingen wijzigen voor een afbeelding die op uw pagina's is geplaatst. Selecteer hiervoor de
afbeelding, klik in de eigenschappencontrole op de knop Afbeeldingsinstellingen bewerken en breng de wijzigingen aan in het dialoogvenster
Afbeelding optimaliseren. Wijzigingen die in het dialoogvenster Afbeelding optimaliseren zijn aangebracht, worden niet-destructief toegepast.
Dreamweaver wijzigt nooit het originele Photoshop-bestand, en maakt de webafbeelding altijd opnieuw op basis van de originele gegevens.
Voor een videozelfstudie over Roundtrip-bewerkingen met Photoshop gaat u naar Roundtrip bewerken met Photoshop.
Een slim object bijwerken
Als u het Photoshop-bestand verandert waaraan het slimme object is gekoppeld, verschijnt het bericht dat de webafbeelding niet meer synchroon
is met het origineel. In Dreamweaver worden slimme objecten aangeduid met een pictogram in de linkerbovenhoek van de afbeelding. Wanneer de
webafbeelding in Dreamweaver synchroon is met het originele Photoshop-bestand, zijn beide pijlen in het pictogram groen. Als de webafbeelding
niet meer synchroon is met het originele Photoshop-bestand, is een van de pijlen in het pictogram rood.
Als u een slim object wilt bijwerken met de huidige inhoud van het originele Photoshop-bestand, selecteert u het slimme object in het venster
Document en klikt u in de eigenschappencontrole op de knop Bijwerken vanuit origineel.
u hoeft Photoshop niet te installeren om vanuit Dreamweaver bij te werken.
Meerdere slimme objecten bijwerken
Met het deelvenster Middelen kunt u meerdere slimme objecten tegelijk bijwerken. In het deelvenster Middelen kunt u ook slimme objecten zien die
u mogelijk niet kunt selecteren in het venster Document, bijvoorbeeld CSS-achtergrondafbeeldingen.
1. Klik in het deelvenster Bestanden op het tabblad Middelen om de sitemiddelen te bekijken.
2. Zorg ervoor dat de weergave Afbeeldingen is geselecteerd. Als de weergave niet is geselecteerd, klikt u op de knop Afbeeldingen.
3. Selecteer elke afbeelding in het deelvenster Middelen. Wanneer u een slim object selecteert, ziet u het pictogram Slim object in de
linkerbovenhoek van de afbeelding. Gewone afbeeldingen hebben dit pictogram niet.
4. Klik voor elk slim object dat u wilt bijwerken met de rechtermuisknop op de bestandsnaam en selecteer Bijwerken vanuit origineel. U kunt
ook Control ingedrukt houden terwijl u meerdere bestandsnamen selecteert als u ze allemaal tegelijk wilt bijwerken.
Photoshop hoeft niet te zijn geïnstalleerd om vanuit Dreamweaver bij te werken.
Het formaat van een slim object wijzigen
U kunt het formaat van een slim object in het venster Document op dezelfde wijze veranderen als het formaat van een gewone afbeelding.
1. Selecteer het slimme object in het venster Document en sleep de formaatgrepen om het formaat van de afbeelding te wijzigen. U kunt de
verhouding tussen hoogte en breedte behouden door Shift ingedrukt te houden terwijl u sleept.
2. Klik in de eigenschappencontrole op de knop Bijwerken vanuit origineel.
Wanneer u het slimme object bijwerkt, wordt de webafbeelding op niet-destructieve wijze in het nieuwe formaat weergegeven, op basis van
de huidige inhoud van het originele bestand en de originele optimalisatie-instellingen.
Het originele Photoshop-bestand van een slim object bewerken
Nadat u een slim object op de Dreamweaver-pagina hebt gemaakt, kunt u het originele PSD-bestand in Photoshop bewerken. Nadat u wijzigingen
in Photoshop hebt aangebracht, kunt u de webafbeelding eenvoudig in Dreamweaver bijwerken.
zorg ervoor dat u Photoshop als uw primaire externe afbeeldingseditor hebt ingesteld.
1. Selecteer het slimme object in het venster Document.
342
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
2. Klik in de eigenschappencontrole op de knop Bewerken.
3. Breng de wijzigingen aan in Photoshop en sla het nieuwe PSD-bestand op.
4. Selecteer in Dreamweaver opnieuw het slimme object en klik op de knop Bijwerken vanuit origineel.
als u het formaat van de afbeelding in Photoshop hebt gewijzigd, moet u het formaat van de webafbeelding opnieuw instellen in
Dreamweaver. Dreamweaver werkt een slim object alleen bij op basis van de inhoud van het originele Photoshop-bestand, en niet op basis van de
grootte. Als u het formaat van een webafbeelding wilt synchroniseren met het formaat van het originele Photoshop-bestand, klikt u met de
rechtermuisknop op de afbeelding en kiest u Grootte van origineel herstellen.
Status van slimme objecten
De volgende tabel geeft een overzicht van de diverse statussen voor slimme objecten.
Een selectie kopiëren en plakken vanuit Photoshop
U kunt een Photoshop-afbeelding geheel of gedeeltelijk kopiëren en de selectie als afbeelding voor internet in uw Dreamweaver-pagina plakken. U
kunt één laag of een set lagen voor een geselecteerd gebied van de afbeelding kopiëren, of u kunt een segment van de afbeelding kopiëren.
Wanneer u dit doet, maakt Dreamweaver echter geen slim object.
Hoewel de functie Bijwerken vanuit origineel niet beschikbaar is voor geplakte afbeeldingen, kunt u het originele Photoshop-bestand
wel openen en bewerken. Hiervoor selecteert u de geplakte afbeelding en klikt u in de eigenschappencontrole op de knop Bewerken.
1. Ga in Photoshop op een van de volgende manieren te werk:
Kopieer één laag geheel of gedeeltelijk met de kaderfunctie om het gedeelte te selecteren dat u wilt kopiëren en kies vervolgens
Bewerken > Kopiëren. Hiermee kopieert u alleen de actieve laag voor het geselecteerde gebied naar het klembord. Als u effecten hebt
die op lagen zijn gebaseerd, worden deze niet gekopieerd.
Kopieer meerdere lagen en voeg ze samen met de kaderfunctie om het gedeelte te selecteren dat u wilt kopiëren en kies vervolgens
Bewerken > Samengevoegd kopiëren. Hiermee worden alle actieve en lagere lagen van het geselecteerde gebied naar het klembord
gekopieerd. Als er op lagen gebaseerde effecten gekoppeld zijn aan deze lagen, worden ze gekopieerd.
Kopieer een segment met de functie voor het selecteren van segmenten en kies vervolgens Bewerken > Kopiëren. Hiermee worden alle
Status van slim object Beschrijving Aanbevolen actie
Afbeeldingen gesynchroniseerd De webafbeelding is synchroon met de
huidige inhoud van het originele
Photoshop-bestand. Breedte- en
hoogtekenmerken in de HTML-code
komen overeen met de afmetingen van de
webafbeelding.
Geen
Oorspronkelijk middel is gewijzigd Het originele Photoshop-bestand is
gewijzigd nadat de webafbeelding in
Dreamweaver is gemaakt.
Gebruik de knop Bijwerken vanuit origineel
in de eigenschappencontrole om de twee
afbeeldingen te synchroniseren.
Afmetingen van webafbeelding verschillen
van geselecteerde HTML-breedte en -
hoogte
De breedte- en hoogtekenmerken in de
HTML-code verschillen van de breedte en
hoogte van de webafbeelding die
Dreamweaver bij het invoegen heeft
gemaakt. Als de afmetingen van de
webafbeelding kleiner zijn dan de
waarden van de geselecteerde HTML-
breedte en -hoogte, kan de webafbeelding
worden gepixeld.
Gebruik de knop Bijwerken vanuit origineel
in de eigenschappencontrole om de
webafbeelding opnieuw te maken vanuit
het originele Photoshop-bestand.
Dreamweaver gebruikt de op dat moment
opgegeven HTML-breedte en -hoogte
wanneer de afbeelding opnieuw wordt
gemaakt.
Afmetingen van oorspronkelijk middel zijn
te klein voor geselecteerde HTML-breedte
en -hoogte
De breedte- en hoogtekenmerken in de
HTML-code zijn groter dan de breedte en
hoogte in het originele Photoshop-
bestand. De webafbeelding kan gepixeld
worden weergegeven.
Maak geen webafbeeldingen met
afmetingen die groter zijn dan de
afmetingen van het originele Photoshop-
bestand.
Oorspronkelijk middel niet gevonden Dreamweaver kan het originele
Photoshop-bestand niet vinden dat in het
tekstvak Origineel van de
eigenschappencontrole is opgegeven.
Corrigeer het bestandspad in het tekstvak
Origineel van de eigenschappencontrole of
verplaats het Photoshop-bestand naar de
locatie die in het tekstvak is opgegeven.
343
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Naar boven
Opmerking:
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Voorinstelling
actieve en lagere lagen van het segment naar het klembord gekopieerd.
U kunt Selecteren > Alles kiezen om snel een afbeelding te selecteren voor kopiëren.
2. Plaats in Dreamweaver (ontwerp- of codeweergave) de invoegpositie op de pagina waar u de afbeelding wilt invoegen.
3. Selecteer Bewerken > Plakken.
4. Pas in het dialoogvenster Afbeelding optimaliseren de optimalisatie-instellingen naar wens aan en klik op OK.
5. Sla het afbeeldingsbestand, dat klaar is voor internet, op een locatie binnen de hoofdmap van uw website op.
Dreamweaver definieert de afbeelding volgens de optimalisatie-instellingen en plaatst een versie van de afbeelding die klaar is voor internet op uw
pagina. Informatie over de afbeelding, zoals de locatie van het oorspronkelijke PSD-bestand, wordt opgeslagen in een ontwerpnotitie, ongeacht of
u ontwerpnotities hebt ingeschakeld voor uw site. Via de ontwerpnotitie kunt u het oorspronkelijke Photoshop-bestand weer bewerken vanuit
Dreamweaver.
Geplakte afbeeldingen bewerken
Nadat u Photoshop-afbeeldingen op uw Dreamweaver-pagina's hebt geplakt, kunt u het originele PSD-bestand in Photoshop bewerken. Wanneer
u de methode met kopiëren en plakken gebruikt, kunt u het beste uw bewerkingen aanbrengen in het originele PSD-bestand (in plaats van in de
webafbeelding zelf) en de afbeelding daarna opnieuw plakken om het werken met één enkele bron te handhaven.
controleer of u Photoshop hebt ingesteld als primaire externe afbeeldingseditor voor het bestandstype dat u wilt bewerken.
1. Selecteer in Dreamweaver een internetafbeelding die oorspronkelijk in Photoshop is gemaakt en ga op een van de volgende manieren te
werk:
Klik op de knop Bewerken in de eigenschappencontrole voor de afbeelding.
Houd Control (Windows) of Command (Macintosh) ingedrukt terwijl u dubbelklikt op het bestand.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op een afbeelding, kies Origineel bewerken met
in het snelmenu en kies Photoshop.
Hierbij wordt ervan uitgegaan dat Photoshop is ingesteld als de primaire externe afbeeldingseditor voor PSD-afbeeldings-
bestanden. U kunt Photoshop ook instellen als de standaardeditor voor JPEG-, GIF- en PNG-bestanden.
2. Bewerk het bestand in Photoshop.
3. Ga terug naar Dreamweaver en plak de bijgewerkte afbeelding of selectie op de pagina.
Als u de afbeelding later opnieuw wilt optimaliseren, kunt u de afbeelding selecteren en in de eigenschappencontrole op de knop
Afbeeldingsinstellingen bewerken klikken.
Opties instellen in het dialoogvenster Afbeelding optimaliseren
Wanneer u een slim object maakt of een selectie vanuit Photoshop plakt, geeft Dreamweaver het dialoogvenster Afbeelding optimaliseren weer.
(Dreamweaver geeft dit dialoogvenster ook weer voor elk ander type afbeelding als u de afbeelding selecteert en in de eigenschappencontrole op
de knop Afbeeldingsinstellingen bewerken klikt.) In dit dialoogvenster kunt u de instellingen voor webafbeeldingen definiëren en bekijken met de
juiste combinatie van kleur, compressie en kwaliteit.
Een internetafbeelding is een afbeelding die kan worden weergegeven door alle moderne webbrowsers en die er altijd hetzelfde uitziet, ongeacht
het systeem of de browser van de gebruiker. In het algemeen komen de instellingen neer op een compromis tussen kwaliteit en bestandsgrootte.
de instellingen die u selecteert, hebben alleen invloed op de geïmporteerde versie van het afbeeldingsbestand. Het originele
Photoshop PSD- of Fireworks PNG-bestand verandert nooit.
Kies een voorinstelling die het beste aan uw vereisten voldoet. De bestandsgrootte van de afbeelding wordt gewijzigd op basis
van de geselecteerde voorinstelling. Op de achtergrond wordt direct een voorvertoning weergegeven van de afbeelding waarop de instelling is
toegepast.
Als u afbeeldingen bijvoorbeeld met veel helderheid wilt weergeven, kiest u PNG24 voor foto's (scherpe Details). Selecteer GIF voor
achtergrondafbeeldingen (patronen) als u een patroon invoegt dat wordt gebruikt als achtergrond voor de pagina.
Wanneer u een voorinstelling selecteert, worden de configureerbare opties voor de voorinstelling weergegeven. Wijzig de waarden voor deze
opties als u de optimalisatie-instellingen verder wilt aanpassen.
344
HTML5-video invoegen (CC)
Naar boven
Deze functie is alleen beschikbaar voor gebruikers met een Creative Cloud-abonnement of een abonnement voor een los product. Zie Adobe
Creative Cloud om lid te worden van Adobe Creative Cloud.
In Dreamweaver kunt u HMTL5-video invoegen in webpagina's.
Het element HTML5-video biedt een standaardmanier om films of video's in te sluiten in webpagina's.
Raadpleeg het artikel over HTML5-video op W3schools.com voor meer informatie over het element HTML5-video.
HTML5-video invoegen
De video voorvertonen in een browser
Videozelfstudie
HTML5-video toevoegen in Dreamweaver
HTML5-video invoegen
1. Plaats de cursor zich op de positie bevindt waar u de video wilt invoegen.
2. Selecteer Insert > Media > HTML5-video. Het element HTML5-video wordt ingevoegd op de opgegeven positie.
3. Geef in het deelvenster Eigenschappen de waarden op voor de verschillende opties.
Bron / Alternatieve bron 1 / Alternatieve bron 2: Voer bij Bron de locatie van het videobestand in. U kunt ook op het mappictogram
klikken om een videobestand van het lokale bestandssysteem te selecteren. Ondersteuning voor video-indelingen varieert voor de
verschillende browsers. Als de video-indeling bij Bron niet wordt ondersteund in een browser, wordt de indeling gebruikt die is
opgegeven bij Alternatieve bron 1 of Alternatieve bron 2. De browser selecteert de eerste herkende indeling om de video weer te geven.
Gebruik meervoudige selectie als u snel video's aan de drie velden wilt toevoegen. Wanneer u drie video-indelingen kiest voor dezelfde
video in een map, wordt de eerste indeling in de lijst gebruikt voor Bron. De volgende indelingen in de lijst worden gebruikt om
automatisch de waarden voor Alternatieve bron 1 en Alternatieve bron 2 in te vullen.
Zie de volgende tabel voor meer informatie over browsers en ondersteunde video-indelingen. De laatste informatie vindt u in HTML5 -
Browserondersteuning.
Titel: geef een titel op voor de video.
Breedte (B): voer de breedte in pixels van de video in.
Hoogte (H): voer de hoogte in pixels van de video in.
Besturingselementen: selecteer deze optie als u besturingselementen voor video, zoals Afspelen, Pauzeren en Dempen, wilt weergeven
op de HTML-pagina.
Automatisch afspelen: selecteer deze optie als u wilt dat de video wordt afgespeeld zodra deze is geladen op de webpagina.
Poster: voer de locatie in van de afbeelding die u wilt weergegeven tot de video volledig is gedownload of tot de gebruiker op Afspelen
klikt. De waarden voor Breedte en Hoogte worden automatisch ingevuld wanneer u de afbeelding invoegt.
Herhalen: selecteer deze optie als u de video doorlopend wilt afspelen tot de gebruiker het afspelen van de film beëindigd.
Gedempt: selecteer deze optie als u het audiogedeelte van de video wilt dempen.
Flash-video: selecteer een SWF-bestand voor browsers die geen HTML5-video ondersteunen.
Tekst voor alternatieven: geef de tekst op die moet worden weergegeven als de browser geen HTML5 ondersteunt.
Vooraf laden: Geeft de voorkeuren van de auteur aan voor de wijze waarop de video moet worden geladen als de pagina wordt geladen.
Browser MP4 WebM Ogg
Internet Explorer 9 JA NEE NEE
Firefox 4.0 NEE JA JA
Google Chrome 6 JA JA JA
Apple Safari 5 JA NEE NEE
Opera 10.6 NEE JA JA
345
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Naar boven
Als u Automatisch selecteert, wordt de volledige video geladen als de pagina wordt gedownload. Als u Metagegevens selecteert, worden
alleen de metagegevens gedownload nadat het downloaden van de pagina is voltooid.
Deelvenster Eigenschappen van de HTML5-video
De video voorvertonen in een browser
1. Sla de webpagina op.
2. Selecteer Bestand > Voorvertoning in browser. Selecteer de browser waarin u de video wilt voorvertonen.
346
Documenten maken en openen
Naar boven
Naar boven
CSS
GIF
JPEG
De gebruikersinterface van Dreamweaver CC en hoger is vereenvoudigd. Daarom zijn sommige opties die in dit artikel worden beschreven, niet
beschikbaar in Dreamweaver CC en hoger. Zie dit artikel voor meer informatie.
Over het maken van Dreamweaver-documenten
Dreamweaver-bestandstypen
Een lay-out maken met een lege pagina
Een lege sjabloon maken
Een pagina maken op basis van een bestaande sjabloon
Een pagina maken op basis van een Dreamweaver-voorbeeldbestand
Andere soorten pagina's maken
Documenten opslaan en de vorige versie ervan herstellen
Standaardocumenttype en -codering instellen
HTML5 converteren naar een ouder documenttype
De standaardbestandsextensie van nieuwe HTML-documenten instellen
Bestaande documenten openen en bewerken
Verwante bestanden openen
Dynamisch verwante bestanden openen
HTML-bestanden uit Microsoft Word opschonen
Over het maken van Dreamweaver-documenten
Dreamweaver biedt een flexibele omgeving voor het werken met diverse verschillende webdocumenten. Naast HTML-documenten kunt u ook
diverse soorten tekstdocumenten maken en openen, waaronder CFML-documenten (ColdFusion Markup Language), ASP- en JavaScript-
documenten en CSS-stijlpagina's (Cascading Style Sheets). Broncodebestanden, zoals Visual Basic-, .NET-, C#- en Java-bestanden, worden ook
ondersteund.
Dreamweaver biedt verscheidene opties voor het maken van een nieuw document. U kunt elk van de volgende documenten maken:
Een nieuw, leeg document of een nieuwe, lege sjabloon.
Een document dat is gebaseerd op een van de vooraf ontworpen pagina-indelingen, die worden geleverd bij Dreamweaver, waaronder 30 op
CSS gebaseerde pagina-indelingen.
Een document dat is gebaseerd op een van uw bestaande sjablonen.
U kunt ook documentvoorkeuren instellen. Als u bijvoorbeeld vaak werkt met een bepaald type document, kunt u dat als
standaarddocumenttype instellen voor de nieuwe pagina's die u maakt.
U kunt zowel in de ontwerpweergave als de codeweergave gemakkelijk documenteigenschappen definiëren, zoals metatags, de
documenttitel, achtergrondkleuren en verschillende andere pagina-eigenschappen.
Dreamweaver-bestandstypen
U kunt in Dreamweaver met allerlei verschillende bestandstypen werken. U zult het meest werken met HTML-bestanden. HTML-bestanden
(Hypertext Markup Language) bevatten codetaal die verantwoordelijk is voor de weergave van een webpagina in een browser. U kunt HTML-
bestanden opslaan met de extensie .html of .htm. In Dreamweaver worden bestanden standaard opgeslagen met de extensie .html.
Met Dreamweaver kunt u op HTML5 gebaseerde webpagina's maken en bewerken. Er zijn ook startlay-outs beschikbaar waarmee u helemaal zelf
HTML-5 pagina's kunt samenstellen.
Hier volgen enkele andere veelvoorkomende bestandstypen die u kunt gebruiken bij het werken in Dreamweaver:
Cascading Style Sheet-bestanden hebben de extensie .CSS. Deze worden gebruikt om de HTML-inhoud op te maken en om de positie van
de verschillende pagina-elementen te bepalen.
Graphics Interchange Format-bestanden hebben de extensie .GIF. De GIF-indeling is een populaire grafische webindeling voor cartoons,
logo's, afbeeldingen met transparante gebieden en animaties. GIF-bestanden bevatten maximaal 256 kleuren.
Joint Photographic Experts Group-bestanden (genoemd naar de organisatie die de indeling heeft gemaakt) hebben de extensie .JPG en
zijn vaak foto's of afbeeldingen met vele kleuren. De JPEG-indeling kan het best worden gebruikt voor digitale of gescande foto's, afbeeldingen
met structuren, afbeeldingen met kleurverloop en afbeeldingen waarvoor meer dan 256 kleuren nodig zijn.
347
XML
XSL
Naar boven
Vast
Liquid
Opmerking:
Opmerking:
Toevoegen aan kop
Nieuw bestand maken
Koppeling naar bestaand bestand
Extensible Markup Language-bestanden hebben de extensie .XML. Deze bestanden bevatten gegevens in onbewerkte vorm die kunnen
worden opgemaakt met XSL (Extensible Stylesheet Language).
Extensible Stylesheet Language-bestanden hebben de extensie .XSL of .XSLT. Deze bestanden worden gebruikt om XML-gegevens die u
op een website wilt weergeven, op te maken.
Een lay-out maken met een lege pagina
U kunt een pagina maken die een vooraf ontworpen CSS-lay-out bevat, maar u kunt ook een volledig lege pagina maken en vervolgens zelf uw
eigen lay-out maken.
1. Selecteer Bestand > Nieuw.
2. Selecteer in de categorie Lege pagina van het dialoogvenster Nieuw document het type pagina dat u wilt maken in de kolom Paginatype.
Selecteer bijvoorbeeld HTML om een gewone HTML-pagina te maken.
3. Als u een nieuwe pagina met een CSS-lay-out wilt maken, selecteert u een vooraf ontworpen CSS-indeling in de kolom Lay-out. Als u dat
niet wilt, selecteert u Geen. Op basis van de opties die u hebt geselecteerd, worden er aan de rechterkant van het dialoogvenster een
voorvertoning en een beschrijving van de geselecteerde lay-out weergegeven.
De vooraf ontworpen CSS-indelingen bieden de volgende typen kolommen:
De kolombreedte is opgegeven in pixels. De kolom wordt niet groter of kleiner op basis van de grootte van de browser of de
tekstinstellingen van de bezoeker van de site.
De kolombreedte wordt opgegeven als een percentage van de breedte van het browservenster van de bezoeker van de site. De
kolombreedte wordt automatisch aangepast als de bezoeker van de site de browser breder of smaller maakt, maar wordt niet aangepast als
de bezoeker van de site de tekstinstellingen wijzigt.
Dreamweaver biedt ook twee CSS-lay-outs voor HTML5: twee en drie kolommen met vaste breedte.
in Dreamweaver CC en hoger zijn alleen de HTML5 CSS-lay-outs beschikbaar.
4. Selecteer een documenttype in het pop-upmenu Documenttype. In de meeste gevallen kunt u de standaardselectie, XHTML 1.0 Transitional
of HTML5 (Dreamweaver CC) gebruiken.
Als u een van de XHTML-documenttypedefinities in het menu DocType (DTD) selecteert, wordt de pagina XHTML-compatibel. U kunt
bijvoorbeeld een HTML-document maken dat voldoet aan de XHTML-standaard, door in het menu de optie XHTML 1.0 overgang of XHTML
1.0 strikt te selecteren. XHTML (Extensible Hypertext Markup Language) is een herformulering van HTML als een XML-toepassing.
Gewoonlijk biedt het gebruik van XHTML u de voordelen van XML, terwijl tegelijkertijd de compatibiliteit van uw webdocumenten met oudere,
hedendaagse en toekomstige browsers is gegarandeerd.
Als u meer informatie wilt over XHTML, gaat u naar de website van het World Wide Web Consortium (W3C). Hier vindt u de
specificatie voor XHTML 1.1 - op modules gebaseerde XHTML (www.w3.org/TR/xhtml11/) en XHTML 1.0 (www.w3c.org/TR/xhtml1/) en ook
XHTML-validatiesites voor bestanden op het web (http://validator.w3.org/) en lokale bestanden (http://validator.w3.org/file-upload.html).
5. Als u in de kolom Lay-out een CSS-lay-out hebt geselecteerd, selecteert u een locatie voor de CSS van de lay-out in het pop-upmenu Lay-
out CSS.
Hiermee wordt CSS voor de indeling toegevoegd aan de kop van de pagina die u maakt.
Hiermee voegt u CSS voor de indeling toe aan een nieuw, extern CSS-bestand en koppelt u de nieuwe stijlpagina
aan de pagina die u maakt.
Hiermee kunt u een bestaand CSS-bestand opgeven dat reeds de CSS-regels bevat die nodig zijn
voor de lay-out. Klik hiertoe op het pictogram Stijlpagina koppelen boven het deelvenster CSS-bestand koppelen en selecteer een
bestaande CSS-stijlpagina. Deze optie is vooral handig wanneer u dezelfde CSS-indeling (de CSS-regels die zich in één bestand bevinden)
voor meerdere documenten wilt gebruiken.
6. (Optioneel) U kunt ook CSS-stijlpagina's aan uw nieuwe pagina koppelen (los van de CSS-indeling) wanneer u de pagina maakt. Klik hiertoe
op het pictogram Stijlpagina koppelen boven het deelvenster CSS-bestand koppelen en selecteer een CSS-stijlpagina.
Raadpleeg het artikel Automatically attaching a style sheet to new documents van David Powers voor een gedetailleerd overzicht van dit
proces.
7. Selecteer InContext Editing inschakelen als u een pagina wilt maken die geschikt is voor InContext Editing nadat u de pagina hebt
opgeslagen.
348
Opmerking:
Naar boven
Vast
Liquid
Opmerking:
Toevoegen aan kop
Een pagina die geschikt is voor InContext Editing moet ten minste één div-tag bevatten die kan worden ingesteld als bewerkbaar gebied.
Als u bijvoorbeeld het paginatype HTML hebt geselecteerd, moet u voor de nieuwe pagina een van de CSS-lay-outs selecteren omdat deze
lay-outs al voorgedefinieerde div-tags bevatten. Het bewerkbare InContext Editing-gebied wordt automatisch op de div-tag met de
inhouds-id geplaatst. Later kunt u desgewenst meer bewerkbare gebieden toevoegen aan de pagina.
InContext Editing is verwijderd uit Dreamweaver CC en hoger.
8. Klik op Voorkeuren als u uw voorkeuren voor het standaarddocument wilt instellen, zoals documenttype, codering en bestandsextensie.
9. Klik op Meer inhoud ophalen als u Dreamweaver Exchange wilt openen, waar u meer inhoud voor paginaontwerp kunt downloaden.
10. Klik op de knop Maken.
11. Sla het nieuwe document op (Bestand > Opslaan).
12. Blader in het dialoogvenster dat wordt weergegeven naar de map waarin u het bestand wilt opslaan.
U kunt het beste uw bestand op een Dreamweaver-site opslaan.
13. Typ in het vak Bestandsnaam een naam voor het bestand.
Gebruik geen spaties en speciale tekens in bestands- en mapnamen en laat een bestandsnaam niet beginnen met een cijfer. Gebruik vooral
geen speciale tekens (zoals é, ç of ¥) of leestekens (zoals dubbele punten, schuine strepen of punten) in de namen van bestanden die u op
een externe server wilt plaatsen. Door veel servers worden deze tekens tijdens het uploaden gewijzigd, waardoor koppelingen naar de
bestanden niet meer werken.
Een lege sjabloon maken
U kunt het dialoogvenster Nieuw document gebruiken om Dreamweaver-sjablonen te maken. Sjablonen worden standaard opgeslagen in de map
Sjablonen op uw site.
1. Selecteer Bestand > Nieuw.
2. Selecteer in het dialoogvenster Nieuw document de categorie Lege sjabloon.
3. Selecteer het type pagina dat u wilt maken in de kolom Sjabloontype. Selecteer bijvoorbeeld HTML-sjabloon als u een gewone HTML-
sjabloon wilt maken, selecteer ColdFusion-sjabloon als u een ColdFusion-sjabloon wilt maken enzovoort.
4. Als u een nieuwe pagina met een CSS-lay-out wilt maken, selecteert u een vooraf ontworpen CSS-lay-out in de kolom Lay-out. Als u dat
niet wilt, selecteert u Geen. Op basis van de opties die u hebt geselecteerd, worden er aan de rechterkant van het dialoogvenster een
voorvertoning en een beschrijving van de geselecteerde lay-out weergegeven.
De vooraf ontworpen CSS-indelingen bieden de volgende typen kolommen:
De kolombreedte is opgegeven in pixels. De kolom wordt niet groter of kleiner op basis van de grootte van de browser of de
tekstinstellingen van de bezoeker van de site.
De kolombreedte wordt opgegeven als een percentage van de breedte van het browservenster van de bezoeker van de site. De
kolombreedte wordt automatisch aangepast als de bezoeker van de site de browser breder of smaller maakt, maar wordt niet aangepast als
de bezoeker van de site de tekstinstellingen wijzigt.
5. Selecteer een documenttype in het pop-upmenu Documenttype. In de meeste gevallen kunt u de standaardoptie die is geselecteerd,
ongewijzigd laten: XHTML 1.0 Transitional.
Als u een van de XHTML-documenttypedefinities in het menu DocType (DTD) selecteert, wordt de pagina XHTML-compatibel. U kunt
bijvoorbeeld een HTML-document maken dat voldoet aan de XHTML-standaard, door in het menu de optie XHTML 1.0 overgang of XHTML
1.0 strikt te selecteren. XHTML (Extensible Hypertext Markup Language) is een herformulering van HTML als een XML-toepassing.
Gewoonlijk biedt het gebruik van XHTML u de voordelen van XML, terwijl tegelijkertijd de compatibiliteit van uw webdocumenten met oudere,
hedendaagse en toekomstige browsers is gegarandeerd.
Als u meer informatie wilt over XHTML, gaat u naar de website van het World Wide Web Consortium (W3C). Hier vindt u de
specificatie voor XHTML 1.1 - op modules gebaseerde XHTML (www.w3.org/TR/xhtml11/) en XHTML 1.0 (www.w3c.org/TR/xhtml1/) en ook
XHTML-validatiesites voor bestanden op het web (http://validator.w3.org/) en lokale bestanden (http://validator.w3.org/file-upload.html).
6. Als u in de kolom Lay-out een CSS-lay-out hebt geselecteerd, selecteert u een locatie voor de CSS van de lay-out in het pop-upmenu Lay-
out CSS.
Hiermee wordt CSS voor de indeling toegevoegd aan de kop van de pagina die u maakt.
349
Nieuw bestand maken
Koppeling naar bestaand bestand
Naar boven
Hiermee voegt u CSS voor de indeling toe aan een nieuw, extern CSS-bestand en koppelt u de nieuwe stijlpagina
aan de pagina die u maakt.
Hiermee kunt u een bestaand CSS-bestand opgeven dat reeds de CSS-regels bevat die nodig zijn
voor de indeling. Klik hiertoe op het pictogram Stijlpagina koppelen boven het deelvenster CSS-bestand koppelen en selecteer een
bestaande CSS-stijlpagina. Deze optie is vooral handig wanneer u dezelfde CSS-indeling (de CSS-regels die zich in één bestand bevinden)
voor meerdere documenten wilt gebruiken.
7. (Optioneel) U kunt ook CSS-stijlpagina's aan uw nieuwe pagina koppelen (los van de CSS-indeling) wanneer u de pagina maakt. Klik hiertoe
op het pictogram Stijlpagina koppelen boven het deelvenster CSS-bestand koppelen en selecteer een CSS-stijlpagina.
8. Selecteer InContext Editing inschakelen als u een pagina wilt maken die geschikt is voor InContext Editing nadat u de pagina hebt
opgeslagen.
Een pagina die geschikt is voor InContext Editing moet ten minste één div-tag bevatten die kan worden ingesteld als bewerkbaar gebied.
Als u bijvoorbeeld het paginatype HTML hebt geselecteerd, moet u voor de nieuwe pagina een van de CSS-lay-outs selecteren omdat deze
lay-outs al voorgedefinieerde div-tags bevatten. Het bewerkbare InContext Editing-gebied wordt automatisch op de div-tag met de
inhouds-id geplaatst. Later kunt u desgewenst meer bewerkbare gebieden toevoegen aan de pagina.
9. Klik op Voorkeuren als u uw voorkeuren voor het standaarddocument wilt instellen, zoals documenttype, codering en bestandsextensie.
10. Klik op Meer inhoud ophalen als u Dreamweaver Exchange wilt openen, waar u meer inhoud voor paginaontwerp kunt downloaden.
11. Klik op de knop Maken.
12. Sla het nieuwe document op (Bestand > Opslaan). Als u nog geen bewerkbare gebieden aan de sjabloon hebt toegevoegd, wordt er een
dialoogvenster weergegeven waarin wordt vermeld dat er geen bewerkbare gebieden in het document aanwezig zijn. Klik op OK om het
dialoogvenster te sluiten.
13. Selecteer in het dialoogvenster Opslaan als een site waarin de sjabloon moet worden opgeslagen.
14. Typ in het vak Bestandsnaam een naam voor de nieuwe sjabloon. U hoeft geen bestandsextensie aan de naam van de sjabloon toe te
voegen. Wanneer u op Opslaan klikt, wordt de extensie .DWT aan de nieuwe sjabloon toegevoegd en wordt de sjabloon in de map
Sjablonen van uw site opgeslagen.
Gebruik geen spaties en speciale tekens in bestands- en mapnamen en laat een bestandsnaam niet beginnen met een cijfer. Gebruik vooral
geen speciale tekens (zoals é, ç of ¥) of leestekens (zoals dubbele punten, schuine strepen of punten) in de namen van bestanden die u op
een externe server wilt plaatsen. Door veel servers worden deze tekens tijdens het uploaden gewijzigd, waardoor koppelingen naar de
bestanden niet meer werken.
Een pagina maken op basis van een bestaande sjabloon
U kunt een nieuw document selecteren, voorvertonen en maken vanuit een bestaande sjabloon. U kunt het dialoogvenster Nieuw document
gebruiken om een sjabloon te selecteren vanuit een van uw Dreamweaver-sites. U kunt ook het deelvenster Middelen gebruiken om een nieuw
document te maken op basis van een bestaande sjabloon.
Een document maken op basis van een sjabloon
1. Selecteer Bestand > Nieuw.
2. Selecteer in het dialoogvenster Nieuw document de categorie Pagina van sjabloon.
3. Selecteer in de kolom Site de Dreamweaver-site met de sjabloon die u wilt gebruiken. Selecteer vervolgens een sjabloon in de lijst aan de
rechterkant.
4. Schakel de optie Pagina bijwerken wanneer sjabloon wordt gewijzigd uit als u niet wilt dat deze pagina telkens wordt bijgewerkt wanneer u
wijzigingen aanbrengt in de sjabloon waarop deze pagina is gebaseerd.
5. Klik op Voorkeuren als u uw voorkeuren voor het standaarddocument wilt instellen, zoals documenttype, codering en bestandsextensie.
6. Klik op Meer inhoud ophalen als u Dreamweaver Exchange wilt openen, waar u meer inhoud voor paginaontwerp kunt downloaden.
7. Klik op Maken en sla het document op (Bestand > Opslaan).
Een document maken vanuit het deelvenster Middelen
350
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
1. Open het deelvenster Middelen (Venster > Middelen), als dit nog niet geopend is.
2. Klik in het deelvenster Middelen op het pictogram Sjablonen aan de linkerkant om de lijst met sjablonen op de huidige site weer te geven.
Als u zojuist de sjabloon hebt gemaakt die u wilt toepassen, moet u mogelijk op de knop Vernieuwen klikken om deze sjabloon weer te
geven.
3. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op de sjabloon die u wilt toepassen, en selecteer
vervolgens Nieuw van sjabloon.
Het document wordt in het documentvenster geopend.
4. Sla het document op.
Een pagina maken op basis van een Dreamweaver-voorbeeldbestand
Bij Dreamweaver worden verschillende door professionals ontworpen bestanden met CSS-ontwerpelementen en startpagina's voor mobiele
toepassingen geleverd. U kunt deze voorbeeldbestanden gebruiken als uitgangspunt voor het ontwerpen van de pagina's van uw sites. Wanneer u
een document maakt op basis van een voorbeeldbestand, maakt Dreamweaver een kopie van het bestand.
U kunt in het dialoogvenster Nieuw document een voorbeeldbestand voorvertonen en een korte beschrijving lezen van de ontwerpelementen van
een document. In het geval van CSS-stijlpagina's kunt u een vooraf gedefinieerde stijlpagina kopiëren en deze op uw documenten toepassen.
1. Selecteer Bestand > Nieuw.
2. Selecteer in het dialoogvenster Nieuw document de categorie Pagina uit voorbeeld.
Selecteer de categorie Eenvoudige sjablonen in Dreamweaver CC.
3. Selecteer in de kolom Voorbeeldmap de optie CSS-stijlblad of Mobiele starters en selecteer vervolgens een voorbeeldbestand in de lijst
rechts.
de optie CSS-stijlblad is verwijderd uit Dreamweaver CC en hoger
4. Klik op de knop Maken.
Het nieuwe document wordt in het documentvenster (code- en ontwerpweergave) weergegeven. Als u CSS-stijlblad hebt geselecteerd,
wordt de CSS-stijlpagina in de codeweergave geopend.
5. Sla het document op (Bestand > Opslaan).
6. Als het dialoogvenster Afhankelijke bestanden kopiëren verschijnt, stelt u de opties in en klikt u vervolgens op Kopiëren om de middelen
naar de geselecteerde map te kopiëren.
U kunt uw eigen locatie voor afhankelijke bestanden kiezen of de standaardmaplocatie gebruiken, die door Dreamweaver wordt gegenereerd
(op basis van de bronnaam van het voorbeeldbestand).
Zie ook
Andere soorten pagina's maken
In de categorie Overige van het dialoogvenster Nieuw document kunt u allerlei verschillende typen pagina's maken die kunnen worden gebruikt in
Dreamweaver, waaronder C#- en VBScript-pagina's en pagina's met alleen tekst.
1. Selecteer Bestand > Nieuw.
2. Selecteer in het dialoogvenster Nieuw document de categorie Overige.
de categorie Overige is verwijderd uit Dreamweaver CC en hoger.
3. Selecteer in de kolom Paginatype het type document dat u wilt maken, en klik op de knop Maken.
4. Sla het document op (Bestand > Opslaan).
Documenten opslaan en de vorige versie ervan herstellen
U kunt een document opslaan met de huidige naam en locatie, of een kopie van het document opslaan met een andere naam en locatie.
351
Opmerking:
Naar boven
Standaarddocument
Standaardextensie
Standaarddocumenttype (DDT)
Standaardcodering
Gebruik als u bestanden een naam geeft geen spaties en speciale tekens in bestands- en mapnamen. Gebruik vooral geen speciale tekens (zoals
é, ç of ¥) of leestekens (zoals dubbele punten, schuine strepen of punten) in de namen van bestanden die u op een externe server wilt plaatsen.
Door veel servers worden deze tekens tijdens het uploaden gewijzigd, waardoor koppelingen naar de bestanden niet meer werken. Begin een
bestandsnaam ook niet met een cijfer.
Een document opslaan
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u de huidige versie op de schijf wilt overschrijven en wijzigingen wilt opslaan die u hebt aangebracht, selecteert u Bestand >
Opslaan.
Als u het bestand wilt opslaan in een andere map of met een andere naam, selecteert u Bestand > Opslaan als.
2. Blader in het dialoogvenster Opslaan als dat verschijnt naar de map waarin u het bestand wilt opslaan.
3. Typ in het tekstvak Bestandsnaam een naam voor het bestand.
4. Klik op Opslaan om het bestand op te slaan.
Alle geopende documenten opslaan
1. Selecteer Bestand > Alles opslaan.
2. Als er niet-opgeslagen documenten zijn geopend, wordt het dialoogvenster Opslaan als weergegeven voor elk niet-opgeslagen document.
Blader in het dialoogvenster dat wordt weergegeven naar de map waarin u het bestand wilt opslaan.
3. Typ in het tekstvak Bestandsnaam een naam voor het bestand en klik op Opslaan.
Laatst opgeslagen versie van een document herstellen
1. Selecteer Bestand > Vorige versie.
Er wordt een dialoogvenster weergegeven waarin u wordt gevraagd of u uw wijzigingen wilt negeren en wilt terugkeren naar de vorige
opgeslagen versie.
2. Klik op Ja om terug te keren naar de vorige versie. Klik op Nee als u uw wijzigingen wilt behouden.
als u een document opslaat en vervolgens Dreamweaver afsluit, kunt u niet terugkeren naar de vorige versie van het
document als u Dreamweaver opnieuw start.
Standaardocumenttype en -codering instellen
U kunt opgeven welk documenttype standaard moet worden gebruikt voor een site.
Als de meeste pagina's op uw site pagina's van een specifiek type zijn (zoals ColdFusion-, HTML- of ASP-documenten), kunt u
documentvoorkeuren instellen om ervoor te zorgen dat er automatisch nieuwe documenten van dat specifieke bestandstype worden gemaakt.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
U kunt ook op de knop Voorkeuren in het dialoogvenster Nieuw document klikken om uw voorkeuren voor nieuwe documenten in te
stellen wanneer u een nieuw document maakt.
2. Klik in de lijst met categorieën aan de linkerkant op Nieuw document.
3. Stel de gewenste voorkeuren in of wijzig deze als dat nodig is en klik op OK om de voorkeuren op te slaan.
Selecteer een documenttype dat moet worden gebruikt voor de pagina's die u maakt.
Geef de gewenste bestandsextensie op (.htm of .html) voor de nieuwe HTML-pagina's die u maakt.
Opmerking: deze optie is uitgeschakeld voor andere bestandstypen.
Selecteer een van de XHTML-documenttypedefinities (DTD) om ervoor te zorgen dat de nieuwe pagina's
voldoen aan de XHTML-standaard. U kunt bijvoorbeeld een HTML-document maken dat voldoet aan de XHTML-standaard door in het
menu de optie XHTML 1.0 Transitional of XHTML 1.0 Strict te selecteren.
Geef de codering op die moet worden gebruikt als er een nieuwe pagina wordt gemaakt en die ook moet worden
gebruikt als er een document wordt geopend waarvoor geen enkele codering is opgegeven.
352
Unicode-formulier
Dialoogvenster Nieuw document tonen wanneer Control+N wordt ingedrukt
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Als u Unicode (UTF-8) selecteert als documentcodering, is eenheidscodering niet nodig, omdat UTF-8 zonder problemen alle tekens kan
vertegenwoordigen. Als u een andere documentcodering selecteert, hebt u mogelijk eenheidscodering nodig voor het vertegenwoordigen
van bepaalde tekens. Zie www.w3.org/TR/REC-html40/sgml/entities.html voor meer informatie over tekeneenheden.
Als u Unicode (UTF-8) selecteert als standaardcodering, kunt u een BOM (Byte Order Mark) in het document opnemen door de optie
Unicode-handtekening (BOM) opnemen te selecteren.
Een BOM bestaat uit de 2 tot 4 bytes aan het begin van een tekstbestand waarmee het bestand kan worden geïdentificeerd als een
Unicode-bestand en waarmee ook de bytevolgorde van de volgende bytes wordt aangegeven. Omdat UTF-8 geen bytevolgorde heeft, is het
toevoegen van een UTF-8 BOM optioneel. Voor UTF-16 en UTF-32 is het verplicht.
Selecteer een van deze opties als u Unicode (UTF-8) als standaardcodering selecteert.
Er zijn vier UNF's. De belangrijkste procedure is normalisatieprocedure C omdat deze het vaakst wordt gebruikt in het tekenmodel voor
internet. Voor de volledigheid biedt Adobe de drie andere UNF's ook aan.
Schakel deze optie uit (voor Command+N voor Macintosh)
als u wilt dat er automatisch een document van het standaarddocumenttype wordt gemaakt wanneer u deze toetsencombinatie gebruikt.
In Unicode worden tekens gebruikt die er op het oog precies eender uitzien, maar binnen het document op verschillende manieren kunnen
zijn opgeslagen. De letter 'ë' (e-umlaut) kan bijvoorbeeld worden vertegenwoordigd door één teken, de e-umlaut, of door twee tekens, de
normale Latijnse 'e' plus de umlaut. Een Unicode-combinatieteken is een teken dat samen met het voorgaande teken wordt gebruikt. In dit
geval zou de umlaut dus worden weergegeven boven de Latijnse 'e'. Beide vormen hebben dezelfde visuele typografie als resultaat, maar
voor elke vorm wordt iets anders opgeslagen in het bestand.
Normalisatie is het proces dat ervoor zorgt dat de tekens die in verschillende vormen kunnen worden opgeslagen, allemaal in een en
dezelfde vorm worden opgeslagen. In dit geval betekent dat dat alle 'ë'-tekens in een document zijn opgeslagen als één e-umlaut of als 'e'
plus de umlaut en dat niet beide vormen in één document zijn opgeslagen.
Als u meer informatie wilt over Unicode-normalisatie en de specifieke vormen die kunnen worden gebruikt, gaat u naar de Unicode-website
op www.unicode.org/reports/tr15.
HTML5 converteren naar een ouder documenttype
Als u Bestand > Converteren gebruikt om van HTML5 over te schakelen naar een ouder documenttype, worden de HTML5-elementen of -
kenmerken niet verwijderd. Alleen het DOCTYPE wordt gewijzigd en er worden slashes ingevoegd aan het einde (voor XHTML).
Semantische tags als <header> en <article> en kernmerken als required, placeholder en type="number" blijven ongewijzigd.
de optie Converteren is verwijderd uit Dreamweaver CC en hoger.
De standaardbestandsextensie van nieuwe HTML-documenten instellen
U kunt de standaardbestandsextensie instellen voor HTML-documenten die in Dreamweaver worden gemaakt. U kunt bijvoorbeeld de opdracht
geven de extensie .htm of .html te gebruiken voor alle nieuwe HTML-documenten.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
U kunt ook op de knop Voorkeuren in het dialoogvenster Nieuw document klikken om uw voorkeuren voor nieuwe documenten in te
stellen wanneer u een nieuw document maakt.
2. Klik in de lijst met categorieën aan de linkerkant op Nieuw document.
3. Zorg ervoor dat in het pop-upmenu Standaarddocument de optie HTML is geselecteerd.
4. Geef in het vak Standaardextensie de bestandsextensie op die moet worden gebruikt voor nieuwe HTML-documenten die in Dreamweaver
worden gemaakt.
Voor Windows kunt u de volgende extensies opgeven: .html, .htm, .shtml, .shtm, .stm, .tpl, .lasso, .xhtml.
Voor Macintosh kunt u de volgende extensies opgeven: .html, .htm, .shtml, .shtm, .tpl, .lasso, .xhtml, .ssi.
Bestaande documenten openen en bewerken
U kunt bestaande webpagina's of tekstdocumenten, die al dan niet in Dreamweaver zijn gemaakt, openen en in de ontwerpweergave of
codeweergave bewerken.
Als het document dat u opent, een Microsoft Word-bestand is dat als een HTML-document is opgeslagen, kunt u de opdracht Word-HTML
opruimen
gebruiken om de extra opmaakcodes die Word in HTML-bestanden invoegt, te verwijderen.
353
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Opmerking:
Als u HTML- of XHTML-code wilt opruimen die niet door Microsoft Word is gegenereerd, gebruikt u de opdracht HTML opruimen.
U kunt ook tekstbestanden openen die geen HTML bevatten, zoals JavaScript-bestanden, XML-bestanden, CSS-stijlpagina's of tekstbestanden die
in tekstverwerkingsprogramma's of teksteditors zijn opgeslagen.
1. Selecteer Bestand > Openen.
U kunt ook het deelvenster Bestanden gebruiken om bestanden te openen.
2. Ga naar het bestand dat u wilt openen en selecteer dit bestand.
het is verstandig om bestanden die u wilt openen en bewerken, op een Dreamweaver-website te plaatsen, in plaats van deze
te openen vanaf een andere locatie.
3. Klik op Openen.
Het document wordt in het documentvenster geopend. JavaScript-bestanden, tekstbestanden en CSS-stijlpagina's worden standaard in de
codeweergave geopend. U kunt het document bijwerken terwijl u in Dreamweaver werkt en alle wijzigingen in het bestand opslaan.
Verwante bestanden openen
Met Dreamweaver kunt u bestanden bekijken die aan uw hoofddocument zijn gekoppeld, zonder de focus van het hoofddocument weg te halen.
Als u bijvoorbeeld CSS- en JavaScript-bestanden aan een hoofddocument hebt gekoppeld, kunt u deze verwante bestanden met Dreamweaver in
het documentvenster bekijken en bewerken terwijl het hoofddocument zichtbaar blijft.
dynamisch verwante bestanden (zoals PHP-bestanden in systemen voor inhoudsbeheer) worden besproken in de volgende Help-
sectie.
Standaard worden de namen van alle bestanden die verwant zijn aan een hoofddocument, weergegeven op een werkbalk Verwante bestanden,
onder de titel van het hoofddocument. De volgorde van de knoppen op de werkbalk komt overeen met de volgorde van de koppelingen naar
verwante bestanden in het hoofddocument.
Als een verwant bestand ontbreekt, wordt de corresponderende knop toch weergegeven op de werkbalk Verwante bestanden. Als u
echter op de knop klikt, wordt er niets in Dreamweaver weergegeven.
Dreamweaver ondersteunt de volgende typen verwante bestanden:
Scriptbestanden aan clientzijde
Includes aan serverzijde
Spry-gegevenssetbronnen (XML en HTML)
Externe CSS-stijlpagina's (waaronder geneste stijlpagina's)
Een verwant bestand openen vanaf de werkbalk Verwante bestanden
Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de werkbalk Verwante bestanden, boven in het document, op de bestandsnaam van het gerelateerde bestand dat u wilt openen.
Klik met de rechtermuisknop op de werkbalk Verwante bestanden op de bestandsnaam van het verwante bestand dat u wilt openen, en kies
Als afzonderlijk bestand openen in het contextmenu. Wanneer u een verwant bestand op deze manier opent, blijft het hoofddocument niet
zichtbaar.
Een verwant bestand openen vanuit de codenavigator
1. Plaats de invoegpositie op een regel of in een gebied waaraan een bestand is gerelateerd.
2. Wacht tot het symbool van de codenavigator wordt weergegeven en klik vervolgens om de codenavigator te openen.
3. Houd de muis boven de items in de codenavigator om meer informatie over de items weer te geven. Als u bijvoorbeeld een bepaalde CSS-
kleureigenschap wilt wijzigen maar niet weet in welke regel deze eigenschap is opgeslagen, kunt u de eigenschap vinden door de muis
boven de beschikbare regels in de codenavigator te houden.
4. Klik op het item waarin u bent geïnteresseerd om het bijbehorende verwante bestand te openen.
Terugkeren naar de broncode van het hoofddocument
Klik op de knop Broncode op de werkbalk Verwante bestanden.
354
Naar boven
De weergave van verwante bestanden wijzigen
U kunt verwante bestanden op diverse manieren weergeven:
Wanneer u een verwant bestand opent vanuit de ontwerpweergave of de code- en ontwerpweergave (gesplitste weergave), wordt het
verwante bestand weergegeven in een gesplitste weergave boven de ontwerpweergave van het hoofddocument.
U kunt Beeld > Ontwerpweergave bovenaan selecteren als u het verwante bestand liever onder in het documentvenster wilt weergeven.
Als u een verwant bestand opent vanuit een verticaal gesplitste code- en ontwerpweergave (Beeld > Verticaal splitsen), wordt het verwante
bestand weergegeven in een gesplitste weergave aan de zijkant van de ontwerpweergave van het hoofddocument.
U kunt Ontwerpweergave links in- of uitschakelen (Beeld > Ontwerpweergave links), afhankelijk van waar u de ontwerpweergave wilt
neerzetten.
Wanneer u een verwant bestand opent vanuit de gesplitste codeweergave of verticaal gesplitste codeweergave (Beeld > Gesplitste
codeweergave, en Beeld > Verticaal splitsen), wordt het verwante bestand - afhankelijk van de geselecteerde opties - weergegeven in een
gesplitste weergave onder, boven of naast de broncode voor het hoofddocument.
De “codeweergave” in de weergaveoptie verwijst naar de broncode van het hoofddocument. Als u bijvoorbeeld Beeld > Codeweergave
bovenop selecteert, geeft Dreamweaver de broncode van het hoofddocument weer in de bovenste helft van het documentvenster. Als u
Beeld > Codeweergave links selecteert, geeft Dreamweaver de broncode van het hoofddocument links van het documentvenster weer.
Met de standaardcodeweergave kunt u verwante documenten niet tegelijkertijd met de broncode van het hoofddocument weergeven.
Verwante bestanden uitschakelen
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Schakel in de categorie Algemeen de optie Verwante bestanden inschakelen uit.
Dynamisch verwante bestanden openen
De functie Dynamisch verwante bestanden is een uitbreiding van de functie Verwante bestanden waarmee de verwante bestanden van
dynamische pagina's kunnen worden weergegeven op de werkbalk Verwante pagina's. Met de functie Dynamisch verwante bestanden kunt u met
name de grote hoeveelheid include-bestanden weergeven die vereist zijn voor het genereren van de runtimecode voor veelgebruikte open-
sourceraamwerken voor PHP-inhoudsbeheersystemen, zoals WordPress, Drupal and Joomla!.
Als u de functie Dynamisch verwante bestanden wilt gebruiken, moet u toegang hebben tot een lokale of externe PHP-toepassingsserver waarop
WordPress, Drupal of Joomla! wordt uitgevoerd. Een veelgebruikte methode voor het testen van pagina's is het instellen van een lokale host met
een PHP-toepassingsserver waarop de pagina's lokaal worden getest.
U moet de volgende stappen uitvoeren voor u pagina's kunt testen:
Stel een Dreamweaver-site in en zorg dat u een waarde opgeeft in het tekstvak URL van het dialoogvenster Site-instelling.
Stel een PHP-toepassingsserver in.
Opmerking: de server moet actief zijn voordat u in Dreamweaver kunt gaan werken met dynamisch verwante bestanden.
Installeer WordPress, Drupal of Joomla! op de toepassingsserver. Zie voor meer informatie:
Installatie van WordPress
Installatie van Drupal
Installatie van Joomla
Stel in Dreamweaver een lokale map in waarin u de bestanden voor het inhoudsbeheersysteem kunt downloaden en bewerken.
Stel de locatie van de geïnstalleerde WordPress-, Drupal- of Joomla!- bestanden in als uw externe en testmap.
Download de bestanden voor het inhoudssysteem uit de externe map (Ophalen).
Voorkeuren voor dynamisch verwante bestanden instellen
Als u een pagina opent die is gekoppeld met dynamisch verwante bestanden, kunnen de bestanden automatisch worden gedetecteerd met
Dreamweaver. U kunt de bestanden ook handmatig detecteren (hiervoor klikt u op een koppeling op de balk Info boven de pagina). De
standaardinstelling is handmatige detectie.
1. Kies Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh OS).
2. Controleer of in de categorie Algemeen de optie Verwante bestanden inschakelen is geselecteerd.
3. Selecteer Handmatig of Automatisch in het pop-upmenu Dynamisch verwante bestanden. U kunt de detectie ook volledig uitschakelen door
355
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Opmerking:
Uitgeschakeld te selecteren.
Dynamisch verwante bestanden detecteren
1. Open een pagina waaraan dynamisch verwante bestanden zijn gekoppeld, bijvoorbeeld de pagina index.php in de hoofdmap van een
WordPress-, Drupal- of Joomla!- site.
2. Als de detectie van dynamisch verwante bestanden is ingesteld op handmatig (standaardinstelling), klikt u op de koppeling Discover op de
balk Info die wordt weergegeven boven de pagina in het documentvenster.
Als de detectie van dynamisch verwante bestanden automatisch wordt uitgevoerd, wordt een lijst met dynamisch verwante bestanden
weergegeven op de werkbalk Verwante bestanden.
Voor de verwante en dynamisch verwante bestanden op de werkbalk Verwante bestanden geldt deze volgorde:
Statisch verwante bestanden (dat wilt zeggen verwante bestanden waarvoor geen dynamische verwerking nodig is).
Externe verwante bestanden (dat wil zeggen CSS- en JS-bestanden) die zijn gekoppeld aan include-bestanden op de server met een
dynamisch pad.
Include-bestanden op de server met een dynamisch pad (dat wil zeggen PHP-, INC- en MODULE-bestanden).
Verwante bestanden filteren
Omdat er vaak veel verwante en dynamisch verwante bestanden zijn, kunt u de verwante bestanden filteren in Dreamweaver zodat alleen de
bestanden worden weergegeven waarmee u wilt werken.
1. Open een pagina waaraan verwante bestanden zijn gekoppeld.
2. Voer zo nodig detectie van dynamisch verwante bestanden uit.
3. Klik op het pictogram Verwante bestanden filteren aan de rechterkant van de werkbalk Verwante bestanden.
4. Selecteer de bestandstypen die u wilt weergeven op de werkbalk Verwante bestanden. Standaard worden in Dreamweaver alle verwante
bestanden geselecteerd.
5. Als u een aangepast filter wilt maken, klikt u op het pictogram Verwante bestanden filteren en kiest u Aangepast filter.
In het dialoogvenster Aangepast filter kunt u filteren op exacte bestandsnamen (style.css) en bestandsextensies (.php) of u kunt
jokertekenexpressies met sterretjes gebruiken (*menu*). Als u wilt filteren op meerdere jokertekenexpressies, moet u de expressies scheiden
met een puntkomma (bijvoorbeeld style.css;*.js;*tpl.php).
de filterinstellingen blijven niet behouden als u het bestand sluit.
HTML-bestanden uit Microsoft Word opschonen
U kunt documenten die in Microsoft Word als HTML-bestanden zijn opgeslagen, openen en vervolgens de opdracht Word-HTML opruimen
gebruiken om de externe HTML-codes die door Word zijn gegenereerd, te verwijderen. De opdracht Word-HTML opruimen is beschikbaar voor
documenten die als HTML-bestanden zijn opgeslagen in Word 97 of hoger.
De codes die Dreamweaver verwijdert, worden door Word voornamelijk gebruikt om de documenten in Word op te maken en weer te geven en
zijn niet nodig om het HTML-bestand weer te geven. Bewaar een kopie van het oorspronkelijke Word-bestand (.doc) als reservekopie, want
mogelijk kunt u het HTML-bestand niet meer openen in Word nadat u de opdracht Word-HTML opruimen hebt uitgevoerd.
Als u HTML- of XHTML-code wilt opruimen die niet door Microsoft Word is gegenereerd, gebruikt u de opdracht HTML opruimen.
1. Sla uw Microsoft Word-document op als een HTML-bestand.
Als u in Windows werkt, moet u het bestand in Word sluiten om te voorkomen dat er een fout optreedt, want het bestand kan
niet worden gedeeld.
2. Open het HTML-bestand in Dreamweaver.
Als u de HTML-code wilt zien die door Word is gegenereerd, schakelt u over naar de codeweergave (Beeld > Code).
3. Selecteer Opdrachten > Word-HTML opruimen.
als Dreamweaver niet kan vaststellen welke versie van Word is gebruikt om het bestand op te slaan, selecteert u de juiste
versie in het pop-upmenu.
4. Schakel de gewenste opties voor het opruimen in (en schakel de ongewenste opties uit). De voorkeuren die u opgeeft, worden als
standaardinstellingen voor het opruimen opgeslagen.
Dreamweaver past de opruiminstellingen toe op het HTML-document en er verschijnt een logboek met de aangebrachte wijzigingen (tenzij u
356
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Alle Word-specifieke opmaakcodes verwijderen
CSS opruimen
<font>-tags opruimen
Onjuist geneste tags corrigeren
Bronopmaak toepassen
Logboek tonen bij voltooiing
die optie in het dialoogvenster hebt uitgeschakeld).
Hiermee verwijdert u alle Microsoft Word-specifieke HTML-code, inclusief XML uit
HTML-tags, aangepaste Word-metagegevens en koppelingstags in de kop van het document, XML-opmaakcodes van Word,
voorwaardelijke tags en hun inhoud, en lege alinea's en marges uit stijlen. U kunt elk van deze opties afzonderlijk selecteren op het tabblad
Gedetailleerd.
Hiermee verwijdert u alle Word-specifieke CSS-stijlen, waaronder inline CSS-stijlen als dat mogelijk is (als de
bovenliggende stijl dezelfde stijleigenschappen heeft), stijlkenmerken die beginnen met 'mso', declaraties van niet-CSS-stijlen, CSS-
stijlkenmerken uit tabellen en alle ongebruikte stijldefinities uit de kop. U kunt deze opties verder aanpassen op het tabblad Gedetailleerd.
Hiermee verwijdert u HTML-tags en converteert u de standaardhoofdtekst naar HTML-tekst van grootte 2.
Hiermee verwijdert u opmaaktags voor lettertypen die door Word zijn ingevoegd buiten de alinea- en
koptags (op blokniveau).
Hiermee past u de opties voor bronopmaak, die u als voorkeuren voor HTML-opmaak en in het bestand
SourceFormat.txt hebt opgegeven, toe op het document.
Toont een waarschuwingsvenster met informatie over de wijzigingen die in het document zijn aangebracht
nadat de opschoonbewerking is voltooid.
5. Klik op OK of ga naar het tabblad Gedetailleerd als u de opties voor het verwijderen van alle Word-specifieke opmaakcodes en het
opruimen van CSS-stijlen verder wilt aanpassen en klik vervolgens op OK.
XHTML-code
Business Catalyst InContext Editing
Pagina's met CSS opmaken
Frame- en framesetbestanden opslaan
Over het coderen van documenten
Code opschonen
Een externe editor openen voor mediabestanden
Werken met bestanden in deelvenster Bestanden
Schakelen tussen weergaven in het documentvenster
Naar gerelateerde code navigeren
Pagina's voorvertonen in Dreamweaver
357
/nl/HTML5-audio invoegen(CC)
Naar boven
Naar boven
Deze functie is alleen beschikbaar voor gebruikers met een Creative Cloud-abonnement of een abonnement voor een los product. Zie Adobe
Creative Cloud om lid te worden van Adobe Creative Cloud.
In Dreamweaver kunt u HMTL5-audio invoegen en voorvertonen in webpagina's. Het element HTML5-audio biedt een standaardmanier om audio-
inhoud in te sluiten in webpagina's.
Raadpleeg het artikel over HTML5-audio op W3schools.com voor meer informatie of het element HTML5-audio.
HTML5-audio invoegen
De audio voorvertonen in een browser
HTML5-audio invoegen
1. Plaats de cursor zich op de positie bevindt waar u de audio wilt invoegen.
2. Selecteer Invoegen > Media > HTML5-audio. Het audiobestand wordt ingevoegd op de opgegeven positie.
3. Voer in het deelvenster Eigenschappen de volgende gegevens in:
Bron / Alternatieve bron 1 / Alternatieve bron 2: Voer bij Bron de locatie van het audiobestand in. U kunt ook op het mappictogram
klikken om een audiobestand op uw computer te selecteren. Ondersteuning voor audio-indelingen varieert voor de verschillende
browsers. Als de audio-indeling bij Bron niet wordt ondersteund, wordt de indeling gebruikt die is opgegeven bij Alternatieve bron 1 of
Alternatieve bron 2. De browser selecteert de eerste herkende indeling om de audio weer te geven.
Gebruik meervoudige selectie als u snel video's aan de drie velden wilt toevoegen. Wanneer u drie video-indelingen kiest voor dezelfde
video in een map, wordt de eerste indeling in de lijst gebruikt voor Bron. De volgende indelingen in de lijst worden gebruikt om
automatisch de waarden voor Alternatieve bron 1 en Alternatieve bron 2 in te vullen.
Titel: voer een titel voor het audiobestand in.
Tekst voor alternatieven: voer de tekst in die moet worden weergegeven in browsers die geen HTML 5 ondersteunen.
Besturingselementen: selecteer deze optie als u besturingselementen voor audio, zoals Afspelen, Pauzeren en Dempen, wilt weergeven
op de HTML-pagina.
Automatisch afspelen: selecteer deze optie als u wilt dat de audio wordt afgespeeld zodra deze is geladen op de webpagina.
Audio herhalen: selecteer deze optie als u de audio doorlopend wilt afspelen tot de gebruiker het afspelen beëindigt.
Gedempt: selecteer deze optie als u de audio wilt dempen na deze is gedownload.
Vooraf laden: Als u Automatisch selecteert, wordt het volledige audiobestand geladen wanneer de pagina wordt gedownload. Als u
Metagegevens selecteert, worden alleen de metagegevens gedownload nadat het downloaden van de pagina is voltooid.
Deelvenster Eigenschappen voor de HTML5-audio
De audio voorvertonen in een browser
Browser MP3 WAV Ogg
Internet Explorer 9 JA NEE NEE
Firefox 4.0 NEE JA JA
Google Chrome 6 JA JA JA
Apple Safari 5 JA JA NEE
Opera 10.6 NEE JA JA
358
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
1. Sla de webpagina op.
2. Selecteer Bestand > Voorvertoning in browser. Selecteer de browser waarin u de audio wilt voorvertonen.
359
In- en uitzoomen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
In- of uitzoomen op een pagina
Een pagina bewerken na het zoomen
Een pagina verschuiven na het zoomen
Het documentvenster vullen met een selectie
Het documentvenster vullen met een hele pagina
Het documentvenster vullen met een hele breedte van een pagina
In Dreamweaver kunt u de vergroting verhogen (inzoomen) in het documentvenster, zodat u de pixelnauwkeurigheid van afbeeldingen kunt
controleren, gemakkelijker kleine items kunt selecteren, pagina's met kleine tekst kunt ontwerpen, grote pagina's kunt ontwerpen, enzovoort.
Opmerking: De zoomfuncties zijn alleen beschikbaar in de ontwerpweergave.
In- of uitzoomen op een pagina
1. Klik op de zoomfunctie (het pictogram van een vergrootglas) in de rechteronderhoek van het documentvenster.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de plaats op de pagina die u wilt vergroten totdat u de gewenste vergroting hebt bereikt.
Sleep een vak over het gebied op de pagina waarop u wilt inzoomen en laat de muisknop los.
Selecteer een vooraf ingesteld vergrotingsniveau uit het pop-upmenu Zoomen.
Typ een vergrotingsniveau in het tekstvak Zoomen.
U kunt ook inzoomen zonder de zoomfunctie te gebruiken door op Control+= (Windows) of Command+= (Macintosh) te drukken.
3. Als u wilt uitzoomen (minder vergroten), selecteert u de zoomfuncties, drukt u op Alt (Windows) of Option (Macintosh) en klikt u op de
pagina.
U kunt ook uitzoomen zonder de zoomfunctie te gebruiken door op Control+- (Windows) of Command+- (Macintosh) te drukken.
Een pagina bewerken na het zoomen
Klik op de selectiefunctie (het pictogram van een aanwijzer) in de rechteronderhoek van het documentvenster en klik op de pagina.
Een pagina verschuiven na het zoomen
1. Klik op de handfunctie (het pictogram van een hand) in de rechteronderhoek van het documentvenster.
2. Sleep de pagina.
Het documentvenster vullen met een selectie
1. Selecteer een element op de pagina.
2. Selecteer Weergave > Selectie passend maken.
Het documentvenster vullen met een hele pagina
Selecteer Weergave > Alles passend maken.
Het documentvenster vullen met een hele breedte van een pagina
Selecteer Weergave > Breedte aanpassen.
Meer Help-onderwerpen
Overzicht van de statusbalk
360
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
361
Werken met Spry-widgets (algemene instructies)
Opmerking:
Naar boven
Widgetstructuur
Widgetgedrag
Widgetopmaak
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Over Spry-widgets
Bronnen en zelfstudies voor Spry-widgets
Een Spry-widget invoegen
Een Spry-widget selecteren
Een Spry-widget bewerken
Een Spry-widget opmaken
Meer widgets ophalen
De standaardmap Spry-gegevensset
In Dreamweaver CC en hoger zijn Spry-widgets vervangen door jQuery-widgets. U kunt de bestaande Spry-widgets op uw pagina
nog steeds wijzigen, maar u kunt geen nieuwe Spry-widgets toevoegen.
Over Spry-widgets
Een Spry-widget is een pagina-element dat interactie met de gebruiker mogelijk maakt. Een Spry-widget bestaat uit de volgende onderdelen:
Een HTML-codeblok dat de structurele samenstelling van de widget definieert.
JavaScript dat aanstuurt hoe de widget reageert op door de gebruiker op gang gebrachte gebeurtenissen.
CSS die bepaalt hoe de widget er uitziet.
Het Spry-framework ondersteunt een reeks herbruikbare widgets, die zijn geschreven in standaard-HTML, CSS en JavaScript. U kunt deze
widgets eenvoudig invoegen—de code bestaat uit de eenvoudigste HTML en CSS—en de widget daarna opmaken. Het gedrag in het framework
omvat functionaliteit waarmee gebruikers onder andere inhoud op de pagina kunnen weergeven of verbergen, de weergave (zoals de kleur) van
de pagina kunnen wijzigen, en menu-items kunnen beïnvloeden.
Elke widget in het Spry-framework is gekoppeld aan unieke CSS- en JavaScript-bestanden. Het CSS-bestand bevat alles wat nodig is om de
widget op te maken, en het JavaScript-bestand geeft de widget zijn functionaliteit. Wanneer u een widget invoegt via de interface van
Dreamweaver, koppelt Dreamweaver deze bestanden automatisch aan uw pagina zodat uw widget functionaliteit en opmaak bevat.
De CSS- en JavaScript-bestanden die aan een bepaalde widget zijn gekoppeld, worden naar die widget genoemd zodat u direct ziet welke
bestanden bij welke widgets horen. (Bestanden die bijvoorbeeld zijn gekoppeld aan de accordeonwidget, worden SpryAccordion.css en
SpryAccordion.js genoemd). Wanneer u een widget invoegt in een opgeslagen pagina, maakt Dreamweaver een map SpryAssets in uw site,
waarin de corresponderende JavaScript- en CSS-bestanden worden opgeslagen.
Bronnen en zelfstudies voor Spry-widgets
De volgende onlinebronnen leveren meer informatie over het aanpassen van Spry-widgets.
Voorbeelden van Spry-widgets
Spry-menubalken aanpassen in Dreamweaver
Spry-validatiewidgets (videozelfstudie)
Een Spry-widget invoegen
Kies Invoegen > Spry en selecteer de widget die u wilt invoegen.
Wanneer u een widget invoegt, neemt Dreamweaver automatisch de noodzakelijke Spry JavaScript- en CSS-bestanden in uw site op wanneer u
de pagina opslaat.
U kunt Spry-widgets ook invoegen met behulp van de categorie Spry van het paneel Invoegen.
Een Spry-widget selecteren
1. Houd de muisaanwijzer boven de widget tot de blauwe tabsgewijze omtrek van de widget wordt weergegeven.
2. Klik in de linkerbovenhoek van de widget op de widgettab.
362
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een Spry-widget bewerken
Selecteer de widget die u wilt bewerken en breng de wijzigingen aan in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen).
Raadpleeg de desbetreffende secties voor elke widget voor details over hoe u wijzigingen aanbrengt in de specifieke widgets.
Een Spry-widget opmaken
Zoek het desbetreffende CSS-bestand voor de widget in de map SpryAssets van uw site, en bewerk de CSS volgens uw voorkeuren.
Raadpleeg de desbetreffende secties voor elke widget voor details over hoe u de specifieke widgets opmaakt.
U kunt een Spry-widget ook opmaken door stijlen te bewerken in het paneel CSS, net zoals u een ander opgemaakt element op de pagina kunt
wijzigen.
Meer widgets ophalen
Er zijn veel meer webwidgets beschikbaar dan de Spry-widgets die u in Dreamweaver vindt. De website Adobe Exchange bevat webwidgets die
ontwikkeld zijn door andere creatieve professionals.
Kies Bladeren naar webwidgets in het menu Dreamweaver uitbreiden op de toepassingsbalk.
Ga naar www.adobe.com/go/dw10widgets_nl voor een video-overzicht van het technische Dreamweaver-team over het werken met webwidgets.
De standaardmap Spry-gegevensset
Wanneer u een Spry-widget, -gegevensset of -effect invoegt in een opgeslagen pagina, maakt Dreamweaver een map SpryAssets in uw site,
waarin de corresponderende JavaScript- en CSS-bestanden worden opgeslagen. U kunt de standaardlocatie waar Dreamweaver Spry-elementen
opslaat wijzigen als u ze liever elders opslaat.
1. Selecteer Sites > Sites beheren.
2. Selecteer uw site in het dialoogvenster Sites beheren en klik op Bewerken.
3. Vouw de categorie Geavanceerde instellingen in het dialoogvenster Site-instelling uit en selecteer de categorie Spry.
4. Voer in de map die u voor Spry-gegevens wilt gebruiken een pad in en klik op OK. U kunt ook op het mappictogram klikken om naar een
locatie te bladeren.
Adobe raadt ook het volgende aan:
Informatie over CSS (Cascading Style Sheets)
363
Een overtrekafbeelding gebruiken om de pagina te ontwerpen
U kunt een afbeeldingsbestand invoegen en het gebruiken als richtlijn bij het ontwerpen van uw pagina. De afbeelding wordt weergegeven als een
achtergrondafbeelding en u kunt uw paginaontwerp hier overheen plaatsen.
1. Selecteer Wijzigen > Pagina-eigenschappen of klik op de knop Pagina-eigenschappen in de eigenschappencontrole.
2. Selecteer de categorie en stel de opties in.
Afbeelding overtrekken Geeft een afbeelding aan die moet worden gebruikt als richtlijn voor het kopiëren van een ontwerp. Deze
afbeelding dient alleen ter referentie en wordt niet weergegeven als het document wordt weergegeven in een browser.
Transparantie Bepaalt de doorzichtigheid van de overtrekafbeelding, van volledig transparant tot volledig ondoorzichtig.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
364
Werken met tekst
Naar boven
Naar boven
Tekst aan een document toevoegen
Speciale tekens invoegen
Witruimte toevoegen tussen tekens
Witruimte tussen alinea's toevoegen
Lijsten met opsommingstekens en nummering maken
Tekst zoeken en vervangen
Afkortingen en letterwoorden definiëren
Voorkeuren voor kopiëren en plakken instellen
Tekst aan een document toevoegen
Als u tekst wilt toevoegen aan een Dreamweaver-document, kunt u rechtstreeks tekst in het documentvenster typen, of kunt u tekst knippen en
plakken. U kunt ook tekst uit andere documenten importeren.
Als u tekst in een Dreamweaver-document plakt, kunt u de opdracht Plakken of Plakken speciaal gebruiken. Met de opdracht Plakken speciaal
kunt u de opmaak van de geplakte tekst op verschillende manieren opgeven. Als u bijvoorbeeld tekst uit een opgemaakt Microsoft Word-document
in een Dreamweaver-document wilt plakken maar alle opmaak wilt verwijderen zodat u uw eigen CSS-opmaakpagina op de geplakte tekst kunt
toepassen, kunt u de tekst selecteren in Word, deze naar het Klembord kopiëren en met de opdracht Plakken speciaal de optie selecteren
waarmee u alleen tekst plakt.
Als u de opdracht Plakken gebruikt voor het plakken van tekst uit andere toepassingen, kunt u plakvoorkeuren instellen als standaardopties.
Opmerking: Met Control+V (Windows) en Command+V (Macintosh) wordt altijd alleen tekst (zonder opmaak) geplakt in de codeweergave.
Ga op een van de volgende manieren te werk om tekst toe te voegen aan uw document:
Typ tekst rechtstreeks in het documentvenster.
Kopieer tekst uit een andere toepassing, schakel naar Dreamweaver, plaats de invoegpositie in de ontwerpweergave van het
documentvenster en selecteer Bewerken > Plakken of Bewerken > Plakken speciaal.
Als u Bewerken > Plakken speciaal selecteert, kunt u verschillende opmaakopties voor plakken selecteren.
U kunt ook tekst plakken met de volgende sneltoetsen:
Optie Plakken Sneltoets
Plakken Control+V (Windows)
Command+V (Macintosh)
Plakken speciaal Control+Shift+V (Windows)
Command+Shift+V (Macintosh)
Speciale tekens invoegen
Bepaalde speciale tekens worden in HTML vertegenwoordigd met een naam of een getal, aangeduid als een entiteit. HTML bevat entiteitsnamen
voor tekens als het copyrightsymbool (&copy;) het en-teken (&), en het gedeponeerd-handelsmerksymbool (&reg;). Elke entiteit heeft zowel een
naam, bijvoorbeeld &mdash; als een numerieke equivalent, bijvoorbeeld nr.151.
HTML gebruikt de punthaken <> in de code, maar u wilt mogelijk de speciale tekens voor groter dan of kleiner dan gebruiken zonder dat
Dreamweaver ze interpreteert als code. Gebruik in dit geval > voor groter dan (>) en < voor kleiner dan (<).
Veel benoemde entiteiten worden niet correct weergegeven in een groot aantal oudere browsers.
1. Plaats de invoegpositie in het documentvenster op de plaats waar u een speciaal teken wilt invoegen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer de naam van het teken in het vervolgmenu Invoegen > HTML > Speciale tekens.
Ga naar de categorie Tekst van de invoegbalk, klik op de knop Tekens en selecteer het gewenste teken in het vervolgmenu.
365
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Er zijn heel wat andere speciale tekens beschikbaar; om er een te selecteren, selecteert u Invoegen > HTML > Speciale tekens >
Overige, of klikt u op de knop Tekens in de categorie Tekst van het paneel Invoegen en selecteert u de optie Andere lettertekens.
Selecteer een teken uit het dialoogvenster Andere lettertekens en klik op OK.
Witruimte toevoegen tussen tekens
In HTML kan er maar één spatie tussen tekens staan. Als u meer spaties wilt toevoegen in een document, moet u een vaste spatie invoegen. U
kunt een voorkeur instellen waarmee automatisch vaste spaties worden toegevoegd in een document.
Een vaste spatie invoegen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Invoegen > HTML > Speciale tekens > Vaste spaties.
Druk op Control+Shift+spatiebalk (Windows) of Option+spatiebalk (Macintosh).
Ga naar de categorie Tekst van het paneel Invoegen, klik op de knop Tekens en selecteer het pictogram Vaste spaties.
Een voorkeur instellen voor het toevoegen van vaste spaties
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Controleer of in de categorie Algemeen de optie Meerdere opeenvolgende spaties toestaan is ingeschakeld.
Witruimte tussen alinea's toevoegen
De manier van werken van Dreamweaver lijkt op die van heel wat tekstverwerkingstoepassingen: om een nieuwe alinea te maken, drukt u op
Enter (Windows) of op Return (Macintosh). Webbrowsers voegen automatisch een lege regel met witruimte in tussen alinea's. U kunt één regel
witruimte tussen alinea's toevoegen door een regeleinde in te voegen.
Een regeleinde toevoegen
Druk op Enter (Windows) of Return (Macintosh).
Een regeleinde toevoegen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Druk op Shift+Enter (Windows) of Shift+Return (Macintosh).
Selecteer Invoegen > HTML > Speciale tekens > Regeleinde.
Ga naar de categorie Tekst van het paneel Invoegen, klik op de knop Tekens en selecteer het pictogram Regeleinde.
Lijsten met opsommingstekens en nummering maken
U kunt een genummerde lijst (in rangorde), een lijst met opsommingstekens (zonder volgorde) en definitielijsten maken uit bestaande tekst of uit
nieuwe tekst die u in het documentvenster typt.
Voor definitielijsten worden geen voorlooptekens, zoals opsommingstekens of nummers, gebruikt. Ze worden vaak gebruikt in woordenlijsten of
beschrijvingen. Lijsten kunnen ook worden genest. Geneste lijsten zijn lijsten die andere lijsten bevatten. U kunt bijvoorbeeld een geordende lijst of
een lijst met opsommingstekens nesten binnen een andere genummerde of geordende lijst.
U gebruikt het dialoogvenster Lijsteigenschappen om het uiterlijk van een hele lijst of van een afzonderlijk lijstitem in te stellen. U kunt de
nummeringsstijl instellen, de nummering opnieuw instellen of stijlopties voor opsommingstekens instellen voor afzonderlijke lijstitems of voor de
hele lijst.
Een nieuwe lijst maken
1. Plaats de invoegpositie in het Dreamweaver-document op de plaats waar u een lijst wilt toevoegen en ga vervolgens op een van de
volgende manier te werk:
Klik in de HTML-eigenschappencontrole op de knop Lijst met opsommingestekens of Genummerde lijst.
Selecteer Formaat > Lijst en selecteer het gewenste type lijst: Niet-geordende lijst (met opsommingstekens), Geordende lijst (met
nummers) of Definitielijst.
Het voorloopteken voor het opgegeven lijstitem wordt weergegeven in het documentvenster.
2. Typ de tekst voor het lijstitem en druk vervolgens op Enter (Windows) of Return (Macintosh) om een nieuw lijstitem te maken.
3. Beëindig de lijst door twee keer op Enter (Windows) of Return (Macintosh) te drukken.
366
Naar boven
Een lijst maken met bestaande tekst
1. Selecteer een reeks alinea's waarvan u een lijst wilt maken.
2. Klik in de HTML-eigenschappencontrole op de knop Lijst met opsommingstekens of Genummerde lijst of selecteer Formaat > Lijst en
selecteer het gewenste type lijst—Niet-geordende lijst, Geordende lijst of Definitielijst.
Een geneste lijst maken
1. Selecteer de lijstitems die u wilt nesten.
2. Klik in de HTML-eigenschappencontrole op de knop Blockquote of selecteer Formaat > Inspringen.
De tekst wordt ingesprongen in Dreamweaver en er wordt een afzonderlijke lijst gemaakt met de HTML-kenmerken van de oorspronkelijke
lijst.
3. Pas een nieuw lijsttype of een nieuwe lijststijl toe op de ingesprongen tekst via de hierboven beschreven procedure.
Lijsteigenschappen instellen voor een hele lijst
1. Maak ten minste één lijstitem in het documentvenster. De nieuwe stijl wordt automatisch toegepast op andere items die u aan de lijst
toevoegt.
2. Selecteer terwijl de invoegpositie in de tekst van het lijstitem staat Formaat > Lijst > Eigenschappen om het dialoogvenster
Lijsteigenschappen te openen.
3. Stel de opties in die u wilt definiëren voor de lijst:
Lijsttype Hiermee geeft u lijsteigenschappen op, terwijl u met Lijstitem een afzonderlijk item in een lijst opgeeft. Gebruik het pop-upmenu
om een lijst met opsommingstekens, een genummerde lijst, een maplijst of een menulijst te selecteren. Afhankelijk van het door u
geselecteerde lijsttype worden er verschillende opties weergegeven in het dialoogvenster.
Stijl Bepaalt de stijl van nummers of opsommingstekens die worden gebruikt voor een genummerde lijst of lijst met opsommingstekens. Alle
items in de lijst hebben deze stijl, tenzij u een nieuwe stijl opgeeft voor items binnen de lijst.
Beginaantal Stelt de waarde in voor het eerste item in een genummerde lijst.
4. Klik op OK om de keuzen in te stellen.
Lijsteigenschappen instellen voor een lijstitem
1. Plaats de invoegpositie in het documentvenster in de tekst van een lijstitem dat u wilt wijzigen.
2. Selecteer Formaat > Lijst > Eigenschappen.
3. Stel onder Lijstitem de opties in die u wilt definiëren:
Nieuwe stijl Geeft een stijl voor het geselecteerde lijstitem. Stijlen in het menu Nieuwe stijl hebben betrekking op het type lijst dat wordt
weergegeven in het menu Lijsttype. Als in het menu Lijstitem bijvoorbeeld Lijst met opsommingstekens wordt weergegeven, zijn in het menu
Nieuwe stijl alleen opties voor opsommingstekens beschikbaar.
Aantal opnieuw instellen op Hiermee kunt een specifiek getal instellen waar vanaf lijstitems moeten worden genummerd.
4. Klik op OK om de opties in te stellen.
Tekst zoeken en vervangen
Met de opdracht Zoeken en vervangen kunt u tekst en HTML-tags en -kenmerken zoeken in een document of een set documenten. In het paneel
Zoeken worden in de paneelgroep Resultaten de resultaten van een zoekactie met Alles zoeken weergegeven.
Opmerking: Om bestanden te zoeken in een site, gebruikt u verschillende opdrachten: Zoeken op lokale site en Zoeken op externe site.
Tekst zoeken en vervangen
1. Open het document waarin u wilt zoeken of selecteer documenten of een map in het paneel Bestanden.
2. Selecteer Bewerken > Zoeken en vervangen.
3. Met de optie Zoeken in kunt u opgeven in welke bestanden moet worden gezocht:
Geselecteerde tekst Beperkt de zoekopdracht tot de tekst die momenteel is geselecteerd in het actieve document.
Huidige document Beperkt de zoekopdracht tot het actieve document.
Documenten openen Zoekt in alle documenten die momenteel zijn geopend.
Map Beperkt de zoekopdracht tot een bepaalde map. Nadat u Map hebt gekozen, klikt u op het mappictogram om naar een map te
bladeren zodat u deze kunt selecteren om erin te zoeken.
Geselecteerde bestanden op de site Beperkt de zoekopdracht tot de bestanden en mappen die momenteel zijn geselecteerd in het
deelvenster Bestanden.
Volledige huidige lokale site Breidt de zoekopdracht uit naar alle HTML-documenten, bibliotheekbestanden en tekstdocumenten in de
huidige site.
367
4. Gebruik het pop-upvenster Zoeken naar om op te geven welk soort zoekopdracht u wilt uitvoeren:
Broncode Hiermee zoekt u naar specifieke tekstreeksen in de HTML-broncode. U kunt met deze optie naar specifieke tags zoeken, maar
zoeken met Specifieke tag biedt een flexibelere benadering voor het zoeken naar tags.
Tekst Hiermee zoekt u naar specifieke tekstreeksen in de tekst van het document. Met een tekstzoekopdracht wordt HTML genegeerd
waarmee de reeks wordt onderbroken. Bijvoorbeeld: een zoekbewerking naar de zwarte hond komt dit zowel overeen met de zwarte hond
als met de <i>zwarte</i> hond.
Tekst (geavanceerd) Hiermee zoekt u naar specifieke tekstreeksen die binnen of niet binnen een tag of tags staan. Als u bijvoorbeeld in
een document met de volgende HTML zoekt naar probeert en Niet binnen tag en de tag i opgeeft, wordt alleen de tweede instantie van het
woord probeert gevonden: Jan <i>probeert</i> zijn werk op tijd af te krijgen, maar het lukt hem niet altijd. Hij probeert het altijd. .
Specifieke tag Zoekt naar specifieke tags, kenmerken en kenmerkwaarden, zoals alle td-tags met uitlijnen ingesteld op top.
Opmerking: Als u op Control+Enter of Shift+Enter (Windows), of op Control+Return, Shift+Return of Command+Return (Macintosh) drukt,
worden regeleinden ingevoegd binnen de tekstzoekvelden, zodat u kunt zoeken naar een Return-teken. Als u een dergelijke zoekopdracht
uitvoert, moet u de optie Verschillen in witruimte negeren uitschakelen als u geen standaardexpressies gebruikt. Met deze zoekopdracht
wordt speciaal naar Return-tekens gezocht en niet gewoon naar een regeleinde. Wat bijvoorbeeld niet wordt gevonden is een <br>-tag of
een <p>-tag. Return-tekens worden in de ontwerpweergave weergegeven als spaties en niet als regeleinden.
5. Gebruik de volgende opties om de zoekopdracht uit te breiden of te beperken:
Identieke hoofdletters/kleine letters Hiermee beperkt u de zoekopdracht tot tekst waarvan het hoofdlettergebruik exact overeenkomt met
de tekst die u zoekt. Als u bijvoorbeeld naar de bruine bolhoed zoekt, zult u De Bruine Bolhoed niet vinden.
Met witruimte negeren Hiermee wordt alle witruimte bij het vergelijken behandeld als één spatie. Als deze optie is geselecteerd komt deze
tekst bijvoorbeeld overeen met deze tekst en deze tekst, maar niet met deze tekst. Deze optie is niet beschikbaar als de optie Reguliere
expressies gebruiken is ingeschakeld; u moet de standaardexpressie expliciet schrijven zodat witruimte wordt genegeerd. Merk op dat <p>-
en <br>-tags niet als witruimten worden beschouwd.
Heel woord Hiermee beperkt u de zoekopdracht tot tekst die overeenkomt met een of meer hele woorden.
Opmerking: Deze optie is hetzelfde al een zoekopdracht met een standaardexpressie waarmee u zoekt naar een tekenreeks die begint en
eindigt met \b, de standaardexpressie voor een woordgrens.
Reguliere expressies gebruiken Hiermee worden bepaalde tekens en korte reeksen (zoals ?, *, \w en \b) in de zoekreeks geïnterpreteerd
als operators van standaardexpressies. Bijvoorbeeld: een zoekbewerking naar de b\w*\b hond komt zowel overeen met de boze hond als
met de blaffende hond.
Opmerking: Als u in de codeweergave werkt, wijzigingen in het document aanbrengt en vervolgens iets anders dan broncode probeert te
zoeken en vervangen, wordt een dialoogvenster weergegeven waarin wordt gemeld dat Dreamweaver de twee weergaven synchroniseert
voordat de zoekopdracht wordt uitgevoerd.
6. Als u wilt zoeken zonder vervangen, klikt u op Volgende zoeken of Alles zoeken:
Volgende zoeken Hiermee wordt het volgende exemplaar van de gezochte tekst of tags in het huidige document geselecteerd. Als de tag
niet vaker voorkomt in het huidige document, gaat Dreamweaver verder naar het volgende document, als u in meer dan één document
zoekt.
Alles zoeken Opent het deelvenster Zoeken in de deelvenstergroep Resultaten. Als u in één document zoekt, worden met Alles zoeken alle
exemplaren van de gezochte tekst of tags weergegeven met wat context. Als u in een map of site zoekt, wordt met Alles zoeken een lijst
weergegeven met documenten die de tag bevatten.
7. Als u gevonden tekst of tags wilt vervangen, klikt u op Vervangen of Alles vervangen.
8. Klik op Sluiten als u klaar bent.
Opnieuw zoeken zonder het dialoogvenster Zoeken en vervangen weer te geven
Druk op F3 (Windows) of Command+G (Macintosh).
Een bepaald zoekresultaat in context weergeven
1. Kies Venster > Resultaten om het zoekvenster weer te geven.
2. Dubbelklik op een regel in het deelvenster Zoeken.
Als u in het huidige bestand zoekt, wordt in het documentvenster de regel weergegeven die dat zoekresultaat bevat.
Als u in een set bestanden zoekt, wordt het bestand geopend dat dat zoekresultaat bevat.
Dezelfde zoekopdracht nogmaals uitvoeren
Klik op de knop Zoeken en vervangen.
Een zoekactie onderbreken
Klik op de knop Stoppen.
Een specifieke tag zoeken
Gebruik het dialoogvenster Zoeken en vervangen om te zoeken naar tekst of tags in een document en het gevonden materiaal te vervangen door
368
Naar boven
Naar boven
andere tekst of tags.
1. Selecteer Bewerken > Zoeken en vervangen.
2. Selecteer in het pop-upmenu Zoeken de optie Specifieke tag.
3. Selecteer een specifieke tag of [willekeurige tag] uit het pop-upmenu naast het pop-upmenu Zoeken of typ de naam van een tag in het
tekstvak.
4. (Optioneel.) U kunt de zoekopdracht beperken met een van de volgende tagaanpassingen:
Met kenmerk Hiermee kunt u een kenmerk selecteren dat in de tag moet voorkomen. Geef een bepaalde waarde op voor het kenmerk of
selecteer [alle waarden].
Zonder kenmerk Hiermee kunt u een kenmerk selecteren dat niet mag voorkomen in de tag. Selecteer deze optie bijvoorbeeld om alle img-
tags zonder alt-kenmerk te zoeken.
Met Geeft tekst of een tag aan die moet voorkomen binnen de oorspronkelijke tag. Bijvoorbeeld: in de code <b><font
size="4">kop1</font></b>, wordt de font-tag opgenomen in de b-tag.
Niet met Geeft tekst of een tag aan die niet mag voorkomen binnen de oorspronkelijke tag.
Binnen tag Geeft een tag aan waarin de doeltag moet voorkomen.
Niet binnen tag Geeft een tag aan waarin de doeltag niet mag voorkomen.
5. (Optioneel.) U kunt de zoekopdracht verder beperken door op de knop Plus (+) te drukken en stap 3 te herhalen.
6. Als u geen tagaanpassingen heb toegepast in stap 3 en 4, klikt u op de knop Min (-) om het popup-menu voor tagaanpassingen te
verwijderen.
7. Als u een actie wilt uitvoeren als de tag is gevonden (bijvoorbeeld de tag verplaatsen of vervangen), selecteert u de actie uit het pop-
upmenu Actie en, indien van toepassing, geeft u de aanvullende informatie op die nodig is om de actie uit te voeren.
Specifieke tekst zoeken (geavanceerd)
Gebruik het dialoogvenster Zoeken en vervangen om te zoeken naar tekst of tags in een document en het gevonden materiaal te vervangen door
andere tekst of tags.
1. Selecteer Bewerken > Zoeken en vervangen.
2. Selecteer in het pop-upmenu Zoeken de optie Tekst (geavanceerd).
3. Typ tekst in het tekstveld naast het pop-upmenu Zoeken.
Typ bijvoorbeeld het woord Naamloos.
4. Selecteer Binnen tag of Niet binnen tag en selecteer vervolgens een tag uit het aangrenzende pop-upmenu.
Selecteer bijvoorbeeld Binnen tag en vervolgens titel.
5. (Optioneel.) Klik op de knop Plus (+) om de zoekopdracht te beperken met een van de volgende tagaanpassingen:
Met kenmerk Hiermee kunt u een kenmerk selecteren dat in de tag moet voorkomen. Geef een bepaalde waarde op voor het kenmerk of
selecteer [alle waarden].
Zonder kenmerk Hiermee kunt u een kenmerk selecteren dat niet mag voorkomen in de tag. Selecteer deze optie bijvoorbeeld om alle img-
tags zonder alt-kenmerk te zoeken.
Met Geeft tekst of een tag aan die moet voorkomen binnen de oorspronkelijke tag. Bijvoorbeeld: in de code <b><font
size="4">kop1</font></b>, wordt de font-tag opgenomen in de b-tag.
Niet met Geeft tekst of een tag aan die niet mag voorkomen binnen de oorspronkelijke tag.
Binnen tag Geeft een tag aan waarin de doeltag moet voorkomen.
Niet binnen tag Geeft een tag aan waarin de doeltag niet mag voorkomen.
6. (Optioneel.) Als u de zoekopdracht verder wilt beperken, herhaalt u stap 4.
Afkortingen en letterwoorden definiëren
HTML biedt tags waarmee u afkortingen en letterwoorden kunt definiëren die u in uw pagina gebruikt voor zoekmachines, spellingcontrole,
vertaalprogramma's of spraakprogramma's. U kunt bijvoorbeeld opgeven dat de afkorting ME in uw pagina voor mechanical engineer staat, of het
letterwoord WHO voor World Health Organization.
1. Selecteer de afkorting of het acroniem in de tekst van de pagina.
2. Selecteer Invoegen > HTML > Tekstobjecten > Afkorting, of Invoegen > HTML > Tekstobjecten > Acroniem.
3. Voer de volledige tekst van het acroniem of de afkorting in.
4. Voer de taal in, bijvoorbeeld en voor Engels, du voor Nederlands of it voor Italiaans.
369
Voorkeuren voor kopiëren en plakken instellen
U kunt speciale voorkeuren voor plakken instellen als standaardopties als u Bewerken > Plakken gebruikt om tekst uit andere toepassingen te
plakken. Als u bijvoorbeeld tekst altijd als alleen-tekst of als tekst met een basisopmaak wilt plakken, kunt u de standaardoptie instellen in het
dialoogvenster met voorkeuren voor Kopiëren/Plakken.
Opmerking: Als u tekst in een Dreamweaver-document plakt, kunt u de opdracht Plakken of Plakken speciaal gebruiken. Met de opdracht
Plakken speciaal kunt u de opmaak van de geplakte tekst op verschillende manieren opgeven. Als u bijvoorbeeld tekst uit een opgemaakt
Microsoft Word-document in een Dreamweaver-document wilt plakken maar alle opmaak wilt verwijderen zodat u uw eigen CSS-opmaakpagina op
de geplakte tekst kunt toepassen, kunt u de tekst selecteren in Word, deze naar het Klembord kopiëren en met de opdracht Plakken speciaal de
optie selecteren waarmee u alleen tekst plakt.
Opmerking: Voorkeuren die zijn ingesteld in het dialoogvenster met voorkeuren voor Kopiëren/Plakken, gelden alleen voor materiaal dat wordt
geplakt in de ontwerpweergave.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver Voorkeuren (Macintosh).
2. Klik op de categorie Kopiëren/Plakken.
3. Stel de volgende opties in en klik op OK.
Alleen tekst Hiermee kunt u niet-opgemaakte tekst plakken. Als de oorspronkelijke tekst is opgemaakt, wordt alle opmaak, waaronder
regeleinden en alinea's, verwijderd.
Tekst met structuur Hiermee kunt u tekst plakken waarin de structuur behouden blijft, maar de basisopmaak niet. U kunt bijvoorbeeld tekst
plakken en daarbij de structuur van alinea's, lijsten en tabellen behouden, zonder dat vette, cursieve en andere opmaak behouden blijft.
Tekst met structuur en basisopmaak Hiermee kunt u zowel gestructureerde als eenvoudige HTML-tekst plakken (bijvoorbeeld paragrafen
en tabellen, en tekst die is opgemaakt met de tag b, i, u, strong, em, hr, abbr of acronym).
Tekst met structuur en volledige opmaak Hiermee kunt u tekst plakken waarin alle structuur, HTML-opmaak en CSS-stijlen behouden
blijven.
Opmerking: Met de optie Volledige opmaak worden geen CSS-stijlen behouden die uit een externe stijlpagina komen. Ook kunnen er geen
stijlen behouden blijven als de toepassing van waaruit u plakt geen stijlen behoudt bij het kopiëren naar het Klembord.
Regeleinden behouden Hiermee kunt u regeleinden behouden in geplakte tekst. Deze optie is uitgeschakeld als u Alleen tekst hebt
geselecteerd.
Alinea-afstanden van Word opruimen Selecteer deze optie als u Tekst met structuur of Tekst met structuur en basisopmaak hebt
geselecteerd en extra witruimte tussen alinea's wilt verwijderen bij het plakken van de tekst.
Meer Help-onderwerpen
CSS-eigenschappen instellen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
370
Werken met de widget Spry-knopinfo
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Over de knopinfo-widget
De knopinfo-widget invoegen
Opties voor knopinfo-widget bewerken
In Dreamweaver CC en hoger zijn Spry-widgets vervangen door jQuery-widgets. U kunt de bestaande Spry-widgets op uw pagina
nog steeds wijzigen, maar u kunt geen nieuwe Spry-widgets toevoegen.
Over de knopinfo-widget
Met de Spry-knopinfo-widget wordt aanvullende informatie weergegeven wanneer een gebruiker met de muis over een bepaald element op een
webpagina beweegt. De aanvullende inhoud verdwijnt wanneer de gebruiker niet meer boven het element beweegt. U kunt ook knopinfo instellen
om langer geopend te blijven zodat gebruikers iets met de inhoud van de knopinfo kunnen doen.
Een knopinfo-widget bestaat uit de volgende drie elementen:
De knopinfo-container. Dit is het element dat het bericht of de inhoud bevat die u wilt weergeven wanneer de gebruiker de knopinfo activeert.
De pagina-elementen die de knopinfo activeren.
Het constructor-script. Dit is JavaScript dat Spry opdraagt de knopinfo-functionaliteit te maken.
Wanneer u een knopinfo-widget invoegt, maakt Dreamweaver een knopinfo-container met behulp van div-tags en omhult het “trigger”-element
(het pagina-element dat de knopinfo activeert) met span-tags. Deze tags worden standaard door Dreamweaver gebruikt, maar de tags voor het
knopinfo- en het trigger-element kunnen alle tags zijn, mits deze zich in het hoofdtekstgedeelte van de pagina bevinden.
Denk aan de volgende punten wanneer u met de knopinfo-widget werkt:
Een geopende knopinfo wordt gesloten voordat de volgende wordt geopend.
Knopinfo blijft in beeld zolang de gebruiker boven het triggergebied beweegt.
Er zijn geen beperkingen aan het soort tags dat u kunt gebruiken voor triggers en voor knopinfo-inhoud. (Elementen op blokniveau zijn
echter altijd aan te raden, om mogelijke weergaveproblemen tussen verschillende browsers te voorkomen.)
Standaard wordt de knopinfo 20 pixels rechtsonder de cursor weergegeven. U kunt de opties voor horizontale en verticale verschuiving in de
eigenschappencontrole gebruiken om een ander weergavepunt op te geven.
Op dit moment is het nog niet mogelijk om knopinfo weer te geven terwijl een pagina in een browser wordt geladen.
Voor de knopinfo-widget is bijzonder weinig CSS nodig. Spry gebruikt JavaScript om de knopinfo weer te geven, te verbergen en te plaatsen.
Andere stijlkenmerken voor de knopinfo kunt u met standaard-CSS-technieken bereiken, volgens de vereisten van de pagina. De enige regel in
het standaard-CSS-bestand is een oplossing voor problemen met Internet Explorer 6 zodat de knopinfo boven formulierelementen of Flash-
objecten wordt weergegeven.
Zie www.adobe.com/go/learn_dw_sprytooltip_nl voor een uitgebreidere uitleg van de werking van de Spry-knopinfo-widget, inclusief een volledige
anatomie van de widgetcode.
Zie www.adobe.com/go/lrvid4046_dw_nl als u een video wilt bekijken waarin wordt uitgelegd hoe u met de Spry-knopinfo-widget werkt.
De knopinfo-widget invoegen
Selecteer Invoegen > Spry > Spry-knopinfo.
U kunt een knopinfo-widget ook invoegen met behulp van de categorie Spry in het deelvenster Invoegen.
Hiermee wordt een nieuwe knopinfo-widget met een container voor de inhoud van de knopinfo ingevoegd, plus een tijdelijke aanduiding in de vorm
van een zin, die als trigger voor de knopinfo dient.
U kunt ook een bestaand element op de pagina selecteren (bijvoorbeeld een afbeelding) en vervolgens de knopinfo invoegen. Wanneer u dit doet,
werkt het door u geselecteerde element als de nieuwe trigger van de knopinfo. De selectie moet een volledig tag-element zijn (bijvoorbeeld een
img-tag of een p-tag), zodat Dreamweaver er een id aan kan toewijzen, als dat nog niet is gebeurd.
Opties voor knopinfo-widget bewerken
371
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
U kunt opties instellen waarmee u het gedrag van de knopinfo-widget kunt aanpassen.
Naam
De naam van de knopinfo-container. De container bevat de inhoud van de knopinfo. Standaard gebruikt Dreamweaver een div-tag als de
container.
Trigger
Het element op de pagina dat de knopinfo activeert. Standaard voegt Dreamweaver als trigger een tijdelijke aanduiding in de vorm van een zin in,
omgeven door span-tags, maar u kunt elk element op de pagina met een unieke id selecteren.
Muis volgen
Wanneer u deze optie selecteert, volgt de knopinfo de muis wanneer deze over het trigger-element beweegt.
Verbergen bij muis buiten
Wanneer u deze optie selecteert, blijft de knopinfo geopend zolang de muis over de knopinfo beweegt (zelfs als de muis het trigger-element
verlaat). Het is handig om de knopinfo op de voorgrond te houden als deze nog koppelingen of andere interactieve elementen bevat. Als deze
optie niet is geselecteerd, sluit het knopinfo-element wanneer de muis het trigger-gebied verlaat.
Horizontale verschuiving
Berekent de horizontale positie van de knopinfo ten opzichte van de muis. De verschuivingswaarde is in pixels, en de standaardverschuiving is 20
pixels.
Verticale verschuiving
Berekent de verticale positie van de knopinfo ten opzichte van de muis. De verschuivingswaarde is in pixels, en de standaardverschuiving is 20
pixels
Vertraging tonen
De vertraging in milliseconden voordat de knopinfo verschijnt nadat deze het trigger-element is binnengegaan. De standaardwaarde is 0.
Vertraging verbergen
De vertraging in milliseconden voordat de knopinfo verdwijnt nadat deze het trigger-element heeft verlaten. De standaardwaarde is 0.
Effect
Het type effect dat u wilt gebruiken wanneer de knopinfo verschijnt. Met Luxaflex worden jaloezieën nagebootst die omhoog en omlaag beweegt
om de knopinfo te verbergen en te tonen. Met Vervagen wordt de knopinfo vervaagd en weer getoond. De standaardinstelling is Geen.
1. Beweeg het invoegpunt over of plaats het in de inhoud van de knopinfo op de pagina.
2. Klik op de blauwe tab van de knopinfo-widget om deze te selecteren.
3. Stel de gewenste opties in de eigenschappencontrole van de knopinfo-widget in.
372
Werken met de widget Spry-deelvensters met tabs
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Over de widget deelvensters met tabs
De widget deelvensters met tabs invoegen en bewerken
De widget deelvensters met tabs aanpassen
In Dreamweaver CC en hoger zijn Spry-widgets vervangen door jQuery-widgets. U kunt de bestaande Spry-widgets op uw pagina
nog steeds wijzigen, maar u kunt geen nieuwe Spry-widgets toevoegen.
Over de widget deelvensters met tabs
Een widget deelvensters met tabs is een reeks panelen die inhoud opslaat op een vrij beperkte ruimte. Sitebezoekers kunnen de inhoud in de
deelvensters met tabs verbergen of weergeven door op de tab te klikken van het paneel dat ze willen bekijken. De deelvensters van de widget
worden geopend naarmate de bezoeker op de verschillende tabs klikt. In een widget deelvensters met tabs is maar één deelvenster tegelijk
geopend. In het volgende voorbeeld ziet u een widget deelvensters met tabs, waarvan het derde deelvenster is geopend:
A. Tab B. Inhoud C. Widget deelvensters met tabs D. Paneel met tabs
De HTML-code voor de widget deelvensters met tabs bestaat uit een buitenste div-tag die alle panelen bevat, een lijst voor de tabs, een div-tag
voor de inhoudspanelen en een div-tag voor elk inhoudspaneel. De HTML voor de widget deelvensters met tabs bevat eveneens script-tags in de
kop van het document en na de HTML-opmaak van de widget deelvensters met tabs.
Voor een uitvoerige uitleg van de werking van de widget deelvensters met tabs, waaronder een volledige anatomie van de code van de widget
deelvensters met tabs, gaat u naar www.adobe.com/go/learn_dw_sprytabbedpanels_nl.
De widget deelvensters met tabs invoegen en bewerken
De widget deelvensters met tabs invoegen
Kies Invoegen > Spry > Spry-deelvensters met tabs.
U kunt een widget deelvensters met tabs ook invoegen met behulp van de categorie Spry in het paneel Invoegen.
Een paneel toevoegen aan de widget deelvensters met tabs
1. Selecteer een widget deelvensters met tabs in het documentvenster.
2. Klik op de plusknop (+) Panelen in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen).
3. (Optioneel) Verander de tabnaam door in de ontwerpweergave de tekst van de tab te selecteren en deze te wijzigen.
Een deelvenster verwijderen uit een widget deelvensters met tabs
1. Selecteer een widget deelvensters met tabs in het documentvenster.
2. Open het menu Panelen van de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen), selecteer de naam van het paneel dat u wilt
verwijderen en klik op de minknop (-).
Een paneel openen voor bewerken
Voer een van de volgende handelingen uit:
Plaats de muisaanwijzer boven de tab van het paneel dat u in de ontwerpweergave wilt openen, en klik op het oogpictogram dat rechts
van de tab wordt weergegeven.
Selecteer een widget deelvensters met tabs in het documentvenster en klik in het menu Panelen van de eigenschappencontrole (Venster
> Eigenschappen) op de naam van het paneel dat u wilt bewerken.
373
Naar boven
De volgorde van panelen wijzigen
1. Selecteer een widget deelvensters met tabs in het documentvenster.
2. Open het menu Panelen van de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer de naam van het paneel dat u wilt
verplaatsen.
3. Klik op de pijlen omhoog of omlaag om het paneel omhoog of omlaag te verplaatsen.
Het standaard geopende paneel instellen
U kunt instellen welk deelvenster van de widget deelvensters met tabs standaard is geopend wanneer de pagina in een browser wordt geopend.
1. Selecteer een widget deelvensters met tabs in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer het paneel dat u standaard wilt openen in het pop-upmenu
Standaardpaneel.
De widget deelvensters met tabs aanpassen
Hoewel u vanuit de eigenschappencontrole eenvoudige bewerkingen in een widget deelvensters met tabs kunt uitvoeren, worden aangepaste
opmaaktaken niet ondersteund. U kunt de CSS-regels voor de widget Deelvensters met tabs wijzigen en een widget maken die naar uw eigen
smaak is opgemaakt.
Raadpleeg het artikel Quick guide to styling Spry tabbed panels, accordions, and collapsible panels van David Powers voor informatie over het
wijzigen van de kleuren van de widget Deelvensters met tabs.
Voor een geavanceerdere lijst met opmaaktaken gaat u naar www.adobe.com/go/learn_dw_sprytabbedpanels_custom_nl.
Alle CSS-regels in de volgende onderwerpen verwijzen naar de standaardregels in het bestand SpryTabbedPanels.css. Dreamweaver slaat het
bestand SpryTabbedPanels.css in de map SpryAssets van uw site op wanneer u een widget Spry-deelvensters met tabs maakt. Dit bestand bevat
ook nuttige informatie over diverse stijlen die u op de widget kunt toepassen.
Hoewel u de regels voor de widget deelvensters met tabs gemakkelijk rechtstreeks in het bijbehorende CSS-bestand kunt bewerken, kunt u
ook het deelvenster CSS-stijlen gebruiken om de CSS van de widget te bewerken. Het deelvenster CSS-stijlen is handig om de CSS-klassen
te zoeken die aan de verschillende onderdelen van dee widget zijn toegewezen, met name als u de modus Huidig van het paneel gebruikt.
Tekst opmaken van de widget deelvensters met tabs
U kunt de tekst van een widget deelvensters met tabs opmaken door eigenschappen in te stellen voor de gehele objectcontainer met deelvensters
met tabs of voor de componenten van de specifieke widget.
Als u de tekstopmaak van een widget deelvensters met tabs wilt wijzigen, gebruikt u de volgende tabel om de desbetreffende CSS-regel op
te zoeken. Daarna voegt u uw eigen tekstopmaakeigenschappen en -waarden toe:
Te wijzigen tekst Relevante CSS-regel Voorbeeld van toe te voegen
eigenschappen en waarden
Tekst in de hele widget .TabbedPanels font: Arial; font-size:medium;
Tekst op de paneeltabs .TabbedPanelsTabGroup of
.TabbedPanelsTab font: Arial; font-size:medium;
Tekst in de inhoudspanelen .TabbedPanelsContentGroup of
.TabbedPanelsContent font: Arial; font-size:medium;
De achtergrondkleur wijzigen van een widget deelvensters met tabs
Als u de achtergrondkleuren van verschillende delen van een widget deelvensters met tabs wilt wijzigen, gebruikt u de volgende tabel om de
desbetreffende CSS-regel op te zoeken. Daarna voegt u eigenschappen en waarden voor de gewenste achtergrondkleur toe of wijzigt u
deze:
Te wijzigen kleur Relevante CSS-regel Voorbeeld van toe te voegen of te
wijzigen eigenschap en waarde
Achtergrondkleur van paneeltabs .TabbedPanelsTabGroup of
.TabbedPanelsTab background-color: #DDD; (Dit is de
standaardwaarde)
Achtergrondkleur van inhoudspanelen .Tabbed PanelsContentGroup of
.TabbedPanelsContent background-color: #EEE; (Dit is de
standaardwaarde)
374
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Achtergrondkleur van geselecteerde tab .TabbedPanelsTabSelected background-color: #EEE; (Dit is de
standaardwaarde)
Achtergrondkleur van paneeltabs
wanneer de muisaanwijzer eroverheen
beweegt
.TabbedPanelsTabHover background-color: #CCC; (Dit is de
standaardwaarde.)
De breedte van deelvensters met tabs beperken
Standaard wordt de widget deelvensters met tabs opengeklapt zodat de beschikbare ruimte geheel in beslag wordt genomen. U kunt de breedte
van een widget deelvensters met tabs echter beperken door een breedte-eigenschap voor de container in te stellen.
1. Zoek de CSS-regel .TabbedPanels door het bestand SpryTabbedPanels.css te openen. Deze regel definieert eigenschappen voor het
hoofdcontainerelement van de widget Deelvensters met tabs.
U vindt de regel ook door de widget deelvensters met tabs te selecteren en het deelvenster CSS-stijlen te bekijken (Venster > CSS-
stijlen). Zorg ervoor dat het paneel is ingesteld op de modus Huidig.
2. Voeg een eigenschap en een waarde voor de breedte aan de regel toe, bijvoorbeeld width: 300px;.
Adobe raadt ook het volgende aan:
375
Over het Spry-framework
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking: In Dreamweaver CC en hoger zijn Spry-widgets vervangen door jQuery-widgets. U kunt de bestaande Spry-widgets op uw pagina
nog steeds wijzigen, maar u kunt geen nieuwe Spry-widgets toevoegen.
Het Spry-framework is een JavaScript-bibliotheek met behulp waarvan webontwerpers webpagina's kunnen bouwen die de bezoekers een
prettiger ervaring geven. Met Spry kunt u HTML, CSS en een minimale hoeveelheid JavaScript gebruiken om XML-gegevens op te nemen in uw
HTML-documenten. U kunt widgets maken, zoals accordeons en menubalken, en diverse effecten toevoegen aan allerhande pagina-elementen.
Het Spry-framework is zo ontworpen dat opmaak eenvoudig en makkelijk is te gebruiken door mensen die een basiskennis hebben van HTML,
CSS en JavaScript.
Het Spry-framework is voornamelijk bedoeld voor professionele webontwerpers of voor geavanceerde amateurs. Het is niet bedoeld als een
volwaardig webtoepassingsframework voor webontwikkeling op ondernemingsniveau (hoewel het wel samen met andere pagina's op
ondernemingsniveau kan worden gebruikt).
Ga voor meer informatie over het Spry-framework naar www.adobe.com/go/learn_dw_spryframework_nl.
Adobe raadt ook het volgende aan:
Spry-ontwikkelaarshandleiding
376
Sjablonen
377
Optionele gebieden gebruiken in sjablonen
Naar boven
Naar boven
Over optionele gebieden in een sjabloon
Een optioneel gebied invoegen
Waarden voor een optioneel gebied instellen
Over optionele gebieden in een sjabloon
Een optioneel gebied is een gebied in een sjabloon dat door gebruikers kan worden ingesteld op weergeven of verbergen in een op een sjabloon
gebaseerd document. Gebruik een optioneel gebied wanneer u de voorwaarden voor de weergave van inhoud in een document wilt instellen.
Als u een optioneel gebied invoegt, kunt u specifieke waarden voor een sjabloonparameter instellen of voorwaardelijke instructies (“if...else”-
instructies) voor sjabloongebieden definiëren. Gebruik eenvoudige true (waar)-/false (onwaar)-bewerkingen of definieer complexere
voorwaardelijke instructies en expressies. U kunt het optionele gebied desgewenst later wijzigen. Op basis van de voorwaarden die u definieert,
kunnen sjabloongebruikers de parameters in op een sjabloon gebaseerde, door hun gemaakte documenten bewerken en bepalen of het optionele
gebied wordt weergegeven.
U kunt meerdere optionele gebieden koppelen aan een benoemde parameter. In het op een sjabloon gebaseerde document worden beide
gebieden als een eenheid weergegeven of verborgen. Zo kunt u een “close-out”-afbeelding en tekstgebied voor de verkoopprijs van een artikel
weergeven.
Een optioneel gebied invoegen
Gebruik een optioneel gebied om de inhoud te bepalen die al dan niet wordt weergegeven in een op een sjabloon gebaseerd document. Er zijn
twee typen optionele gebieden:
Niet-bewerkbare optionele gebieden, waarmee sjabloongebruikers speciaal aangeduide gebieden kunnen weergeven en verbergen zonder
dat ze de inhoud ervan kunnen bewerken.
De sjabloontab van een optioneel gebied wordt voorafgegaan door het woord if. Op basis van de in de sjabloon ingestelde voorwaarde
kunnen sjabloongebruikers definiëren of het gebied kan worden bekeken op pagina's die ze maken.
Bewerkbare optionele gebieden, waarmee sjabloongebruikers kunnen instellen of het gebied wordt weergegeven of verborgen en waarmee
ze de inhoud in het gebied kunnen bewerken.
Als het optionele gebied bijvoorbeeld een afbeelding of tekst omvat, kan de sjabloongebruiker zowel instellen of de inhoud wordt
weergegeven, als desgewenst wijzigingen aanbrengen in de inhoud. Een bewerkbaar gebied wordt aangestuurd door een voorwaardelijke
instructie.
Een niet-bewerkbaar optioneel gebied invoegen
1. Selecteer in het documentvenster het element dat u wilt instellen als een optioneel gebied.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Invoegen > Sjabloonobjecten > Optioneel gebied.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op de geselecteerde inhoud en selecteer
vervolgens Sjablonen > Nieuw optioneel gebied.
Ga naar de categorie Algemeen van het paneel Invoegen, klik op de knop Sjablonen en selecteer het pictogram Optioneel gebied in het
pop-upmenu.
3. Geef een naam voor het optionele gebied op, klik op het tabblad Geavanceerd als u waarden voor het optionele gebied wilt instellen, en klik
vervolgens op OK.
Een bewerkbaar optioneel gebied invoegen
1. Plaats de invoegpositie in het documentvenster op de plaats waar u het optionele gebied wilt invoegen.
Bij een selectie kunt u geen omloop gebruiken om een bewerkbaar optioneel gebied te maken. Voeg het gebied in en voeg vervolgens
de inhoud in het gebied in.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Invoegen > Sjabloonobjecten > Bewerkbaar optioneel gebied.
Ga naar de categorie Algemeen van het paneel Invoegen, klik op de knop Sjablonen en selecteer het pictogram Bewerkbaar gebied in
378
Naar boven
het pop-upmenu.
3. Geef een naam voor het optionele gebied op, klik op het tabblad Geavanceerd als u waarden voor het optionele gebied wilt instellen, en klik
op OK.
Waarden voor een optioneel gebied instellen
U kunt instellingen van het optionele gebied bewerken nadat u het gebied hebt ingevoegd in een sjabloon. Zo kunt u wijzigen of de
standaardinstelling van de inhoud moet worden weergegeven of niet, een parameter koppelen aan een optioneel gebied of een sjabloonexpressie
wijzigen.
Maak sjabloonparameters en definieer voorwaardelijke instructies (“if...else”-instructies) voor sjabloongebieden. U kunt eenvoudige true (waar)-
/false (onwaar)-bewerkingen gebruiken of complexere voorwaardelijke instructies en expressies definiëren.
Op het tabblad Geavanceerd kunt u meerdere optionele gebieden koppelen aan een benoemde parameter. In het op een sjabloon gebaseerde
document worden beide gebieden als een eenheid weergegeven of verborgen. Zo kunt u een “close-out”-afbeelding en tekstgebied voor de
verkoopprijs van een artikel weergeven.
U kunt het tabblad Geavanceerd ook gebruiken om een sjabloonexpressie te schrijven die een waarde voor het optionele gebied beoordeelt en
het op basis van deze waarde weergeeft of verbergt.
1. Voer een van de volgende handelingen uit in het documentvenster:
Klik in de ontwerpweergave op de sjabloontab van het optionele gebied dat u wilt wijzigen.
Plaats in de ontwerpweergave de invoegpositie in het sjabloongebied; selecteer vervolgens in de tagkiezer onder aan het
documentvenster de sjabloontag, <mmsjabloon:if>.
Klik in de codeweergave op de commentaartag van het sjabloongebied dat u wilt wijzigen.
2. Klik in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) op Bewerken.
3. Geef op het tabblad Standaard een naam voor de parameter op in het vakje Naam.
4. Selecteer Standaard tonen om in te stellen dat het geselecteerde gebied moet worden weergegeven in het document. Schakel de selectie
uit om de standaardwaarde in te stellen op false (onwaar).
Opmerking: Als u een andere waarde voor de parameter wilt instellen, zoekt u in de codeweergave naar de parameter in het gedeelte van
het document en bewerkt u de waarde.
5. (Optioneel) Klik op het tabblad Geavanceerd en stel vervolgens de volgende opties in:
Als u parameters voor optionele gebieden wilt koppelen, klikt u op het tabblad Geavanceerd, selecteert u Parameter gebruiken en
selecteert u vervolgens in het pop-upmenu de bestaande parameter die u wilt koppelen aan de geselecteerde inhoud.
Als u een sjabloonexpressie wilt schrijven om de weergave van een optioneel gebied aan te sturen, klikt u op het tabblad Geavanceerd,
selecteert u Expressie opgeven en geeft u vervolgens de expressie op in het tekstvak.
Opmerking: Dreamweaver voegt dubbele aanhalingstekens in om de tekst die u opgeeft.
6. Klik op OK.
Als het sjabloonobject Optioneel gebied gebruikt, voegt Dreamweaver sjablooncommentaren in de code in. Een sjabloonparameter wordt
gedefinieerd in het gedeelte head (zie het volgende voorbeeld):
<!-- TemplateParam name="departmentImage" type="boolean" value="true" -->
op de plaats waar het optionele gebied is ingevoegd, wordt code die lijkt op de onderstaande code, weergegeven:
<!-- TemplateBeginIf cond="departmentImage" -->
<p><img src="/images/airfare_on.gif" width="85" height="22"> </p>
<!-- TemplateEndIf -->
U kunt sjabloonparameters openen en bewerken in het op een sjabloon gebaseerde document.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
379
Sjabloonsyntaxis
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Algemene syntaxisregels
Sjabloontags
Objecttags
Sjabloonsyntaxis controleren
Algemene syntaxisregels
Dreamweaver gebruikt HTML-commentaartags om gebieden in sjablonen en op een sjabloon gebaseerde documenten aan te geven, zodat op
een sjabloon gebaseerde documenten nog steeds geldige HTML-bestanden zijn. Als u een sjabloonobject invoegt, worden sjabloontags ingevoegd
in de code.
Algemene syntaxisregels zijn als volgt:
Telkens waar een spatie voorkomt, kunt u elke willekeurige hoeveelheid witruimte (spaties, tabs, regeleinden) vervangen. De witruimte is
verplicht, behalve aan het uiterste begin of einde van een opmerking.
Kenmerken kunnen in elke willekeurige volgorde worden gegeven. Zo kunt u in een TemplateParam eerst het type en dan pas de naam
opgeven.
Namen van commentaar en kenmerken zijn hoofdlettergevoelig.
Alle kenmerken moeten tussen aanhalingstekens staan. U kunt enkelvoudige of dubbele aanhalingstekens gebruiken.
Sjabloontags
Dreamweaver gebruikt de volgende sjabloontags:
<!-- TemplateBeginEditable name="..." -->
<!-- TemplateEndEditable -->
<!-- TemplateParam name="..." type="..." value="..." -->
<!-- TemplateBeginRepeat name="..." -->
<!-- TemplateEndRepeat -->
<!-- TemplateBeginIf cond="..." -->
<!-- TemplateEndIf -->
<!-- TemplateBeginPassthroughIf cond="..." -->
<!-- TemplateEndPassthroughIf -->
<!-- TemplateBeginMultipleIf -->
<!-- TemplateEndMultipleIf -->
<!-- TemplateBeginPassthroughMultipleIf -->
<!-- TemplateEndPassthroughMultipleIf -->
<!-- TemplateBeginIfClause cond="..." -->
<!-- TemplateEndIfClause -->
<!-- TemplateBeginPassthroughIfClause cond="..." -->
<!-- TemplateEndPassthroughIfClause -->
<!-- TemplateExpr expr="..." --> (equivalent to @@...@@)
<!-- TemplatePassthroughExpr expr="..." -->
<!-- TemplateInfo codeOutsideHTMLIsLocked="..." -->
Objecttags
Dreamweaver gebruikt de volgende objecttags:
<!-- InstanceBegin template="..." codeOutsideHTMLIsLocked="..." -->
<!-- InstanceEnd -->
<!-- InstanceBeginEditable name="..." -->
<!-- InstanceEndEditable -->
<!-- InstanceParam name="..." type="..." value="..." passthrough="..." -->
<!-- InstanceBeginRepeat name="..." -->
380
Naar boven
<!-- InstanceEndRepeat -->
<!-- InstanceBeginRepeatEntry -->
<!-- InstanceEndRepeatEntry -->
Sjabloonsyntaxis controleren
Dreamweaver controleert de sjabloonsyntaxis wanneer u een sjabloon opslaat, maar u kunt de sjabloonsyntaxis ook handmatig controleren
voordat u de sjabloon opslaat. Als u bijvoorbeeld een sjabloonparameter of een expressie in de codeweergave toevoegt, kunt u controleren of de
code de juiste syntaxis volgt.
1. Open het te controleren document in het documentvenster.
2. Selecteer Wijzigen > Sjablonen > Sjabloonsyntaxis controleren.
Als de syntaxis niet goed is geformuleerd, verschijnt er een foutbericht. Het foutbericht beschrijft de fout en verwijst naar een specifieke
regel in de code, waarin de fout voorkomt.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
381
Voorkeuren voor het schrijven van sjablonen instellen
Naar boven
Naar boven
De voorkeuren voor codekleuren wijzigen voor een sjabloon
Voorkeuren voor de markering van sjabloongebieden instellen
De voorkeuren voor codekleuren wijzigen voor een sjabloon
Voorkeuren voor codekleuren bepalen de tekst-, achtergrondkleur- en stijlkenmerken van de tekst, zoals wordt weergegeven in de codeweergave.
U kunt uw eigen kleurschema instellen, zodat u sjabloongebieden eenvoudig kunt onderscheiden wanneer u een document in de codeweergave
bekijkt.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Selecteer Codekleuren in de lijst Categorie aan de linkerkant.
3. Selecteer HTML in de lijst Documenttype en klik vervolgens op de knop Kleurenschema bewerken.
4. Selecteer in de lijst Stijlen voor de optie Sjabloontags.
5. Stel de kleur-, achtergrondkleur- en stijlkenmerken voor de tekst in de codeweergave in door een van de volgende handelingen uit te
voeren:
Als u de tekstkleur wilt wijzigen, typt u in het tekstvak Tekstkleur de hexadecimale waarde voor de kleur die u wilt toepassen op de
geselecteerde tekst, of gebruikt u de kleurkiezer om een kleur toe te passen op de tekst. Doe hetzelfde in het veld Achtergrond om een
bestaande achtergrondkleur toe te voegen of te wijzigen voor de geselecteerde tekst.
Als u aan de geselecteerde code een stijlkenmerk wilt toevoegen, klikt u op de knop V (vet), C (cursief) of O (onderstrepen) om de
gewenste indeling in te stellen.
6. Klik op OK.
Opmerking: Als u globale wijzigingen wilt aanbrengen, kunt u het bronbestand bewerken waarin uw voorkeuren worden opgeslagen. Onder
Windows XP vindt u deze in C:\Documents and Settings\%gebruikersnaam%\Application Data\Adobe\Dreamweaver
9\Configuration\CodeColoring\Colors.xml. Onder Windows Vista vindt u deze in C:\Users\%gebruikersnaam%\Application
Data\Adobe\Dreamweaver 9\Configuration\CodeColoring\Colors.xml.
Voorkeuren voor de markering van sjabloongebieden instellen
U kunt de markeringsvoorkeuren van Dreamweaver gebruiken om de markeringskleuren van de omtrekken om de bewerkbare en vergrendelde
gebieden van een sjabloon in de ontwerpweergave aan te passen. De kleur van het bewerkbare gebied wordt weergegeven in zowel de sjabloon
als in documenten die op de sjabloon zijn gebaseerd.
Markeringskleuren van de sjabloon wijzigen
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Selecteer Markering in de lijst Categorie aan de linkerkant.
3. Klik op het kleurvak voor Bewerkbare gebieden, Geneste gebieden of Vergrendelde gebieden en selecteer vervolgens een markeringskleur
met behulp van de kleurkiezer (of geef de hexadecimale waarde voor de markeringskleur op in het tekstvak).
Zie De kleurkiezer gebruiken voor meer informatie over het gebruik van de kleurkiezer.
4. (Optioneel) Herhaal desgewenst deze procedure voor andere typen sjabloongebieden.
5. Klik op de optie Tonen om de weergave van kleuren in het documentvenster in of uit te schakelen.
Opmerking: De optie Geneste gebieden beschikt niet over de optie Tonen. De weergave ervan wordt aangestuurd door de optie
Bewerkbare gebieden.
6. Klik op OK.
Markeringskleuren bekijken in het documentvenster
Selecteer Weergave > Visuele hulpmiddelen > Onzichtbare elementen.
Markeringskleuren worden alleen in het documentvenster weergegeven wanneer Weergave > Visuele hulpmiddelen > Onzichtbare elementen is
ingeschakeld en ook de juiste opties zijn ingeschakeld bij de voorkeuren voor Markering.
Opmerking: Als onzichtbare elementen wel worden weergegeven, maar de markeringskleuren niet, selecteert u Bewerken > Voorkeuren
(Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh) en selecteert u vervolgens de categorie Markering. Zorg ervoor dat de optie Tonen naast
de juiste markeringskleur is geselecteerd. Zorg er ook voor dat de gewenste kleur zichtbaar is tegen de achtergrondkleur van uw pagina.
382
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
383
Sjablonen en op een sjabloon gebaseerde documenten herkennen
Naar boven
Naar boven
Sjablonen herkennen in de ontwerpweergave
Sjablonen herkennen in de codeweergave
Op een sjabloon gebaseerde documenten herkennen in de ontwerpweergave
Op een sjabloon gebaseerde documenten herkennen in de codeweergave
Sjablonen herkennen in de ontwerpweergave
In de ontwerpweergave worden bewerkbare gebieden weergegeven in het documentvenster met een rechthoekige omtrek in een vooraf ingestelde
markeringskleur. In de linkerbovenhoek van elk gebied verschijnt een kleine tab met daarin de naam van het gebied.
U kunt een sjabloonbestand herkennen door naar de titelbalk in het documentvenster te kijken. De titelbalk van een sjabloonbestand bevat het
woord <<Sjabloon>> in de titelbalk, terwijl de extensie van de bestandsnaam van het bestand .dwt is.
Sjablonen herkennen in de codeweergave
In de codeweergave worden gebieden met bewerkbare inhoud in HTML gemarkeerd met de volgende commentaren:
<!-- TemplateBeginEditable> en <!-- TemplateEndEditable -->
Door middel van de voorkeuren voor codekleuren kunt u uw eigen kleurschema instellen, zodat u sjabloongebieden eenvoudig kunt
onderscheiden wanneer u een document in de codeweergave bekijkt.
Alles tussen deze commentaren is bewerkbaar in documenten die op de sjabloon zijn gebaseerd. De HTML-broncode van een bewerkbaar gebied
zou er als volgt kunnen uitzien:
<table width="75%" border="1" cellspacing="0" cellpadding="0">
<tr bgcolor="#333366">
<td>Name</td>
<td><font color="#FFFFFF">Address</font></td>
<td><font color="#FFFFFF">Telephone Number</font></td>
</tr>
<!-- TemplateBeginEditable name="LocationList" -->
<tr>
<td>Enter name</td>
<td>Enter Address</td>
<td>Enter Telephone</td>
</tr>
<!-- TemplateEndEditable -->
</table>
384
Naar boven
Naar boven
Opmerking: Als u sjablooncode bewerkt in de codeweergave, dient u ervoor te zorgen dat u geen van de aan de sjabloon gerelateerde tags voor
de commentaar wijzigt, waarop Dreamweaver vertrouwt.
Op een sjabloon gebaseerde documenten herkennen in de ontwerpweergave
In de ontwerpweergave worden bij een document dat is gebaseerd op een sjabloon (een op een sjabloon gebaseerd document), bewerkbare
gebieden in de ontwerpweergave van het documentvenster weergegeven met een rechthoekige omtrek in een vooraf ingestelde markeringskleur.
In de linkerbovenhoek van elk gebied verschijnt een kleine tab met daarin de naam van het gebied.
Naast de omtrekken van bewerkbare gebieden wordt de gehele pagina omgeven door een omtrek met een andere kleur; een tab in de
rechterbovenhoek vermeldt de naam van de sjabloon waarop het document is gebaseerd. Deze gemarkeerde rechthoek herinnert u eraan dat het
document is gebaseerd op een sjabloon en dat u de inhoud buiten de bewerkbare gebieden niet kunt wijzigen.
Op een sjabloon gebaseerde documenten herkennen in de codeweergave
In de codeweergave worden bewerkbare gebieden van een document dat is ontleend aan een sjabloon, weergegeven in een andere kleur dan
code in de niet-bewerkbare gebieden. U kunt alleen wijzigingen aanbrengen aan code in de bewerkbare gebieden of bewerkbare parameters,
maar u kunt niet typen in vergrendelde gebieden.
Bewerkbare inhoud wordt in HTML aangeduid met de volgende Dreamweaver-commentaren:
<!-- InstanceBeginEditable> en <!-- InstanceEndEditable -->
Alles tussen deze commentaren is bewerkbaar in een op een sjabloon gebaseerd document. De HTML-broncode van een bewerkbaar gebied zou
er als volgt kunnen uitzien:
<body bgcolor="#FFFFFF" leftmargin="0">
<table width="75%" border="1" cellspacing="0" cellpadding="0">
<tr bgcolor="#333366">
<td>Name</td>
<td><font color="#FFFFFF">Address</font></td>
<td><font color="#FFFFFF">Telephone Number</font></td>
</tr>
<!-- InstanceBeginEditable name="LocationList" -->
<tr>
<td>Enter name</td>
<td>Enter Address</td>
<td>Enter Telephone</td>
</tr>
<!-- InstanceEndEditable -->
</table>
</body>
De standaardkleur voor niet-bewerkbare tekst is grijs. U kunt een andere kleur voor de bewerkbare en niet-bewerkbare gebieden selecteren in het
dialoogvenster Voorkeuren.
Meer Help-onderwerpen
385
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
386
Sjablooninhoud exporteren en importeren
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over XML-inhoud van een sjabloon
Bewerkbare gebieden van een document exporteren als XML
XML-inhoud importeren
Een site exporteren zonder sjabloonopmaakcodes
Over XML-inhoud van een sjabloon
U kunt zich een op een sjabloon gebaseerd document voorstellen als een bestand met gegevens in de vorm van naam-waardeparen. Elk paar
bestaat uit de naam van een bewerkbaar gebied en de inhoud van dat gebied.
U kunt de naam-waardeparen exporteren naar een XML-bestand, zodat u buiten Dreamweaver met de gegevens kunt werken (bijvoorbeeld in een
XML-editor of een teksteditor, of in een databasetoepassing). Omgekeerd kunt u bij een XML-document met de juiste structuur de gegevens ervan
importeren in een document dat is gebaseerd op een Dreamweaver-sjabloon.
Bewerkbare gebieden van een document exporteren als XML
1. Open een op een sjabloon gebaseerd document dat bewerkbare gebieden bevat.
2. Selecteer Bestand > Exporteren > Sjabloongegevens als XML.
3. Selecteer een van de opties voor Notatie:
Als de sjabloon herhalingsgebieden of sjabloonparameters bevat, selecteert u Standaard Dreamweaver-XML-tags gebruiken.
Als de sjabloon geen herhalingsgebieden of sjabloonparameters bevat, selecteert u Namen van bewerkbare gebieden als XML-tags
gebruiken.
4. Klik op OK.
5. Selecteer in het dialoogvenster dat nu verschijnt de locatie van een map, geef een naam voor het XML-bestand op en klik vervolgens op
Opslaan.
Er wordt een XML-bestand gegenereerd dat het materiaal op basis van de parameters en bewerkbare gebieden van het document bevat,
inclusief bewerkbare gebieden binnen herhalingsgebieden of optionele gebieden. Het XML-bestand is ook inclusief zowel de naam van de
oorspronkelijke sjabloon als de naam en inhoud van elk sjabloongebied.
Opmerking: Inhoud in de niet-bewerkbare gebieden wordt niet naar het XML-bestand geëxporteerd.
XML-inhoud importeren
1. Selecteer Bestand > Importeren > XML in sjabloon importeren.
2. Selecteer het XML-bestand en klik op Openen.
Dreamweaver maakt een nieuwe document dat is gebaseerd op de in het XML-bestand opgegeven sjabloon. Het vult de inhoud van elk
bewerkbare gebied in dat document in met behulp van de gegevens uit het XML-bestand. Het resulterende document wordt nu in een nieuw
documentvenster weergegeven.
Als uw XML-bestand niet op exact dezelfde manier is ingesteld als Dreamweaver verwacht, kunt u uw gegevens mogelijk niet importeren.
Eén oplossing voor dit probleem is het exporteren naar een dummy-XML-bestand vanuit Dreamweaver, zodat u toch een XML-bestand
met exact de juiste structuur krijgt. Vervolgens kopieert u de gegevens van uw oorspronkelijke XML-bestand naar het geëxporteerde
XML-bestand. Het resultaat is een XML-bestand met de correcte structuur dat toch de juiste gegevens bevat en klaar is voor import.
Een site exporteren zonder sjabloonopmaakcodes
U kunt op een sjabloon gebaseerde documenten exporteren van de ene site naar de andere site zonder daarbij de sjabloonopmaakcodes op te
nemen.
1. Selecteer Wijzigen > Sjablonen > Exporteren zonder opmaakcodes.
2. Geef in het tekstvak Map het bestandspad op naar de map waarnaar u het bestand wilt exporteren, of klik op Bladeren en selecteer de map.
Opmerking: U moet een map buiten de huidige site selecteren.
3. Als u een XML-versie van geëxporteerde, op een sjabloon gebaseerde documenten wilt opslaan, selecteert u Sjabloongegevensbestanden
387
behouden.
4. Als u wijzigingen aan eerder geëxporteerde bestanden wilt bijwerken, selecteert u Alleen gewijzigde bestanden extraheren en klikt u op OK.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
388
Inhoud in een op een sjabloon gebaseerd document bewerken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over het bewerken van inhoud in op een sjabloon gebaseerde documenten
Sjablooneigenschappen wijzigen
De gegevens van een herhalingsgebied toevoegen, verwijderen en de volgorde ervan wijzigen
Over het bewerken van inhoud in op een sjabloon gebaseerde documenten
Dreamweaver-sjablonen geven voor op een sjabloon gebaseerde documenten gebieden aan die zijn vergrendeld (niet-bewerkbaar), en andere die
wel bewerkbaar zijn.
Op sjablonen gebaseerde pagina's kunnen sjabloongebruikers alleen inhoud in bewerkbare gebieden bewerken. Voor het bewerken van inhoud
kunt u bewerkbare gebieden gemakkelijk herkennen en selecteren. Sjabloongebruikers kunnen geen inhoud in vergrendelde gebieden bewerken.
Opmerking: Als u probeert om een vergrendeld gebied te bewerken in een document dat is gebaseerd op een sjabloon terwijl markering is
uitgeschakeld, verandert de muisaanwijzer van vorm om aan te geven dat u niet in een vergrendeld gebied kunt klikken.
Sjabloongebruikers kunnen ook eigenschappen wijzigen en ingangen voor een herhalingsgebied in op een sjabloon gebaseerde documenten
bewerken.
Sjablooneigenschappen wijzigen
Als sjabloonauteurs parameters in een sjabloon maken, nemen documenten die op de sjabloon zijn gebaseerd automatisch de parameters en hun
instellingen voor aanvankelijke waarden over. Een sjabloongebruiker kan bewerkbare tagkenmerken en andere sjabloonparameters (zoals
instellingen van het optionele gebied) bijwerken.
Een bewerkbaar tagkenmerk wijzigen
1. Open het op een sjabloon gebaseerde document.
2. Selecteer Wijzigen > Sjablooneigenschappen.
Het dialoogvenster Sjablooneigenschappen wordt geopend en geeft een lijst van beschikbare eigenschappen weer. Het dialoogvenster toont
optionele gebieden en bewerkbare tagkenmerken.
3. Selecteer de eigenschap in de lijst Naam.
Het onderste gedeelte van het dialoogvenster wordt bijgewerkt om de label en de daaraan toegekende waarde van de geselecteerde
eigenschap te tonen.
4. Bewerk in het veld rechts naast de label van de eigenschap de waarde om de eigenschap in het document te wijzigen.
Opmerking: De veldnaam en waarden die kunnen worden bijgewerkt, worden gedefinieerd in de sjabloon. Kenmerken die niet in de lijst
Naam staan, kunnen niet worden bewerkt in het op een sjabloon gebaseerde document.
5. Selecteer Geneste sjablonen toestaan voor de aansturing hiervan als u de bewerkbare eigenschap wilt doorgeven aan documenten die op
de geneste sjabloon zijn gebaseerd.
Sjabloonparameters van optionele gebieden wijzigen
1. Open het op een sjabloon gebaseerde document.
2. Selecteer Wijzigen > Sjablooneigenschappen.
Het dialoogvenster Sjablooneigenschappen wordt geopend en geeft een lijst van beschikbare eigenschappen weer. Het dialoogvenster toont
optionele gebieden en bewerkbare tagkenmerken.
3. Selecteer een eigenschap in de lijst Naam.
Het dialoogvenster wordt bijgewerkt om het label en de daaraan toegekende waarde van de geselecteerde eigenschap te tonen.
4. Selecteer Tonen om het optionele gebied in het document weer te geven, of schakel de optie Tonen uit om het optionele gebied te
verbergen.
Opmerking: De veldnaam en standaardinstelling worden gedefinieerd in de sjabloon.
5. Selecteer Geneste sjablonen toestaan voor de aansturing hiervan als u de bewerkbare eigenschap wilt doorgeven aan documenten die op
de geneste sjabloon zijn gebaseerd.
389
De gegevens van een herhalingsgebied toevoegen, verwijderen en de volgorde ervan wijzigen
Gebruik besturingselementen van herhalingsgebieden om gegevens in op een sjabloon gebaseerde documenten toe te voegen, te verwijderen of
de volgorde ervan te wijzigen. Als u de gegevens van een herhalingsgebied toevoegt, wordt er een kopie van het gehele herhalingsgebied
toegevoegd. Voor het bijwerken van de inhoud in de herhalingsgebieden moet de oorspronkelijke sjabloon een bewerkbaar gebied in het
herhalingsgebied bevatten.
Een herhalingsgebied toevoegen, verwijderen of de volgorde ervan wijzigen
1. Open het op een sjabloon gebaseerde document.
2. Plaats de invoegpositie in het herhalingsgebied om het te selecteren.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op de knop Plus (+) om gegevens voor een herhalingsgebied toe te voegen onder de op dat moment geselecteerde gegevens.
Klik op de knop Minus (–) om de gegevens van het geselecteerde herhalingsgebied te verwijderen.
Klik op de knop pijl-omlaag om de geselecteerde gegevens één positie naar beneden te verplaatsen.
Klik op de knop pijl-omhoog om de geselecteerde gegevens één positie naar boven te verplaatsen.
Opmerking: Desgewenst kunt u ook Wijzigen > Sjabloon selecteren en vervolgens een van de opties voor zich herhalende gegevens
onder aan het contextmenu selecteren. U kunt dit menu gebruiken om nieuwe, zich herhalende gegevens in te voegen of om de positie
van de zich herhalende gegevens te wijzigen.
Gegevens knippen, kopiëren en verwijderen
1. Open het op een sjabloon gebaseerde document.
2. Plaats de invoegpositie in het herhalingsgebied om het te selecteren.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Bewerken > Herhalingsingangen > Herhalingsingang knippen om zich herhalende gegevens te verwijderen.
Selecteer Bewerken > Herhalingsingangen > Herhalingsingang kopiëren om zich herhalende gegevens te kopiëren.
Selecteer Bewerken > Herhalingsingangen > Herhalingsingang verwijderen om zich herhalende gegevens te verwijderen.
Als u zich herhalende gegevens wilt plakken, selecteert u Bewerken > Plakken.
Opmerking: Bij plakken worden nieuwe gegevens ingevoegd; deze bewerking is niet bedoeld om bestaande gegevens te vervangen.
Meer Help-onderwerpen
Een pagina maken op basis van een bestaande sjabloon
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
390
Sjablonen bewerken, bijwerken en verwijderen
Naar boven
Naar boven
Over het bewerken en bijwerken van sjablonen
Een sjabloon openen voor bewerken
Naam van een sjabloon wijzigen
Verander een sjabloomomschrijving
Op sjablonen gebaseerde documenten handmatig bijwerken
Sjablonen bijwerken op een Contribute-site
Een sjabloonbestand verwijderen
Over het bewerken en bijwerken van sjablonen
Als u wijzigingen aanbrengt aan een sjabloon en deze opslaat, worden alle op de sjabloon gebaseerde documenten bijgewerkt. U kunt een op een
sjabloon gebaseerd document of desnoods de gehele site ook handmatig bijwerken.
Opmerking: Voor het bewerken van een sjabloon voor een Contribute-site moet u Dreamweaver gebruiken; in Contribute kunt u geen sjablonen
bewerken.
Gebruik de categorie Sjablonen of het paneel Middelen om bestaande sjablonen te beheren, inclusief het wijzigen van de naam van
sjabloonbestanden en het verwijderen van sjabloonbestanden.
U kunt de volgende sjabloonbeheertaken uit voeren via het paneel Middelen:
Een sjabloon maken
Sjablonen bewerken en bijwerken
Een sjabloon uit een bestaand document toepassen of verwijderen
Dreamweaver controleert de sjabloonsyntaxis wanneer u een sjabloon opslaat, maar het is altijd een goed idee om de syntaxis van de sjabloon
handmatig te controleren terwijl u een sjabloon bewerkt.
Een sjabloon openen voor bewerken
U kunt een sjabloonbestand rechtstreeks voor bewerken openen, of u kunt een op een sjabloon gebaseerd document openen en vervolgens de
gekoppelde sjabloon voor bewerken openen.
Als u wijzigingen aanbrengt aan een sjabloon, geeft Dreamweaver een melding om de op de sjabloon gebaseerde documenten bij te werken.
Opmerking: Desgewenst kunt u de documenten ook handmatig bijwerken op wijzigingen in de sjabloon.
Een sjabloonbestand openen en bewerken
1. Selecteer in het paneel Middelen (Venster > Middelen) de categorie Sjablonen aan de linkerzijde van het paneel .
Het paneel Middelen vermeldt alle beschikbare sjablonen voor uw site en geeft een voorvertoning van de geselecteerde sjabloon weer.
2. Voer een van de volgende handelingen uit in de lijst van beschikbare sjablonen:
Dubbelklik op de naam van de sjabloon die u wilt bewerken.
Selecteer een sjabloon om te bewerken en klik vervolgens op de knop Bewerken onder aan het paneel Middelen.
3. Wijzig de inhoud van de sjabloon.
Als u de pagina-eigenschappen van de sjabloon wilt wijzigen, selecteert u Wijzigen > Pagina-eigenschappen. (Op een sjabloon
gebaseerde documenten nemen de pagina-eigenschappen van de sjabloon over.)
4. Sla de sjabloon op. Dreamweaver vraagt u om de op de sjabloon gebaseerde pagina's bij te werken.
5. Klik op Bijwerken om alle op de gewijzigde sjabloon gebaseerde documenten bij te werken. Klik op Niet bijwerken als u de op de gewijzigde
sjabloon gebaseerde documenten niet wilt bijwerken.
Dreamweaver geeft een logboekbestand weer dat de bestanden aangeeft die werden bijgewerkt.
De aan het huidige document gekoppelde sjabloon openen en wijzigen
1. Open het op een sjabloon gebaseerde document in het documentvenster.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Wijzigen > Sjablonen > Gekoppelde sjabloon openen.
391
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh), en selecteer vervolgens Sjablonen >
Gekoppelde sjabloon openen.
3. Wijzig de inhoud van de sjabloon.
Als u de pagina-eigenschappen van de sjabloon wilt wijzigen, selecteert u Wijzigen > Pagina-eigenschappen. (Op een sjabloon
gebaseerde documenten nemen de pagina-eigenschappen van de sjabloon over.)
4. Sla de sjabloon op. Dreamweaver vraagt u om de op de sjabloon gebaseerde pagina's bij te werken.
5. Klik op Bijwerken om alle op de gewijzigde sjabloon gebaseerde documenten bij te werken. Klik op Niet bijwerken als u de op de gewijzigde
sjabloon gebaseerde documenten niet wilt bijwerken.
Dreamweaver geeft een logboekbestand weer dat de bestanden aangeeft die werden bijgewerkt.
Naam van een sjabloon wijzigen
1. Selecteer in het paneel Middelen (Venster > Middelen) de categorie Sjablonen aan de linkerzijde van het paneel .
2. Klik op de naam van de sjabloon om deze te selecteren.
3. Klik opnieuw op de naam om de tekst selecteerbaar te maken en geef vervolgens een nieuwe naam op.
Deze manier van naam wijzigen werkt op dezelfde manier als de naam van een bestand wijzigen in Windows Verkenner (Windows) of de
Finder (Macintosh). Net als bij Windows Verkenner en de Finder moet u tussen de klikken kort pauzeren. Dubbelklik niet op de naam omdat
u daarmee de sjabloon opent voor bewerken.
4. Klik op een ander gebied van het paneel Middelen of druk op Enter (Windows) of Return (Macintosh) om de wijziging door te voeren.
In een melding wordt u gevraagd of u de documenten die op deze sjabloon zijn gebaseerd, wilt bijwerken.
5. Voor het bijwerken van alle documenten op de site die op deze sjabloon zijn gebaseerd, klikt u op Bijwerken. Als u geen enkel document
wilt bijwerken die op deze sjabloon zijn gebaseerd, klikt u op Niet bijwerken.
Verander een sjabloomomschrijving
De sjabloomomschrijving wordt in het dialoogvenster Nieuw document weergegeven wanneer u een pagina maakt op basis van een bestaande
sjabloon.
1. Selecteer Wijzigen > Sjablonen > Beschrijving.
2. Bewerk de beschrijving in het dialoogvenster Beschrijving van sjabloon en klik op OK.
Op sjablonen gebaseerde documenten handmatig bijwerken
Als u wijzigingen aanbrengt aan een sjabloon, geeft Dreamweaver een melding om de op de sjabloon gebaseerde documenten bij te werken,
maar u kunt het huidige document of desnoods de gehele site ook handmatig bijwerken. Het handmatig bijwerken van op een sjabloon
gebaseerde documenten is hetzelfde als de sjabloon opnieuw toepassen.
Sjabloonwijzigingen toepassen op het huidige, op een sjabloon gebaseerde document
1. Open het document in het documentvenster.
2. Selecteer Wijzigen > Sjablonen > Huidige pagina bijwerken.
Dreamweaver werkt het document bij met alle sjabloonwijzigingen.
De gehele site of alle documenten bijwerken waarin een bepaalde sjabloon wordt gebruikt
U kunt alle pagina's op de site bijwerken, of alleen pagina's voor een bepaalde sjabloon.
1. Selecteer Wijzigen > Sjablonen > Pagina's bijwerken.
2. Voer in het menu Zoeken in een van de volgende handelingen uit:
Voor het bijwerken van alle bestanden op de geselecteerde site op basis van de overeenkomstige sjablonen selecteert u Gehele site en
vervolgens in het naastgelegen contextmenu de naam van de site.
Voor het bijwerken van bestanden voor een bepaalde sjabloon selecteert u eerst Bestanden met en vervolgens de naam van de
sjabloon in het aangrenzende pop-upmenu.
3. Zorg ervoor dat Sjablonen is geselecteerd in de optie Bijwerken.
4. Als u geen logboekbestand wilt zien van de bestanden die Dreamweaver bijwerkt, schakelt u de optie Logboek tonen uit. Als u de bestanden
wel wilt zien, laat u de optie ingeschakeld.
5. Klik op Start om de aangegeven bestanden bij te werken. Als u de optie Logboek tonen hebt geselecteerd, geeft Dreamweaver informatie
over de bestanden die het probeert bij te werken, inclusief informatie of ze met succes zijn bijgewerkt.
392
Naar boven
Naar boven
6. Klik op Sluiten.
Sjablonen bijwerken op een Contribute-site
Gebruikers van Contribute kunnen geen wijzigingen aanbrengen aan een Dreamweaver-sjabloon. Ze kunnen Dreamweaver echter wel gebruiken
om een sjabloon voor een Contribute-site te wijzigen.
Denk aan het volgende wanneer u sjablonen op een Contribute-site bijwerkt:
Contribute haalt alleen nieuwe en bijgewerkte sjablonen van de site op wanneer Contribute wordt geopend en wanneer een gebruiker van
Contribute de verbindingsgegevens ervan wijzigt. Als u wijzigingen aanbrengt aan een sjabloon terwijl een gebruiker van Contribute een
bestand bewerkt dat is gebaseerd op de sjabloon, ziet de gebruiker de wijzigingen aan de sjabloon pas wanneer Contribute opnieuw wordt
geopend.
Als u een bewerkbaar gebied verwijdert uit een sjabloon, kan een gebruiker van Contribute die een pagina aan het bewerken is die is
gebaseerd op die sjabloon, in verwarring raken over wat deze moet doen met de inhoud die in dat bewerkbare gebied stond.
Ga als volgt te werk om een sjabloon in een Contribute-site bij te werken.
1. Open de Contribute-sjabloon in Dreamweaver, bewerk het en sla het op. Zie Een sjabloon openen voor bewerken voor instructies.
2. Meld aan alle gebruikers van Contribute die aan de site werken, om Contribute opnieuw te openen.
Een sjabloonbestand verwijderen
1. Selecteer in het paneel Middelen (Venster > Middelen) de categorie Sjablonen aan de linkerzijde van het paneel .
2. Klik op de naam van de sjabloon om deze te selecteren.
3. Klik op de knop Verwijderen onder aan het paneel en bevestig vervolgens dat u de sjabloon wilt verwijderen.
Belangrijk: Nadat u een sjabloonbestand hebt verwijderd, kunt u dit niet meer terughalen. De sjabloonbestand wordt van uw site
verwijderd.
Documenten die zijn gebaseerd op een verwijderde sjabloon, worden niet van de sjabloon losgekoppeld. Ze behouden de structuur en
bewerkbare gebieden die de sjabloonbestand had voordat het werd verwijderd. U kunt een dergelijk document omzetten naar een HTML-
bestand zonder bewerkbare of vergrendelde gebieden.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
393
Bewerkbare tagkenmerken definiëren in sjablonen
Naar boven
Naar boven
Bewerkbare tagkenmerken in een sjabloon opgeven
Een bewerkbaar tagkenmerk niet-bewerkbaar maken
Bewerkbare tagkenmerken in een sjabloon opgeven
U kunt de gebruiker van een sjabloon toestaan om opgegeven tagkenmerken te wijzigen in een document dat op basis van een sjabloon is
gemaakt.
Zo kunt u een achtergrondkleur in het sjabloondocument instellen en sjabloongebruikers toch in staat stellen om een andere achtergrondkleur in te
stellen voor de pagina's die ze maken. Gebruikers kunnen alleen de kenmerken bijwerken die u als bewerkbaar hebt ingesteld.
Ook kunt u meerdere bewerkbare kenmerken op een pagina dusdanig instellen dat sjabloongebruikers de kenmerken in op een sjabloon
gebaseerde documenten kunnen wijzigen. De volgende gegevenstypes worden ondersteund: text (tekst), boolean (Booleaans), (true (waar)/false
(onwaar)), color (kleur), URL of number (getal).
Door een bewerkbaar tagkenmerk te maken voegt u een sjabloonparameter in de code in. In het sjabloondocument wordt een aanvankelijke
waarde voor het kenmerk ingesteld. Als een op een sjabloon gebaseerd document wordt gemaakt, neemt dit de parameter over. Vervolgens kan
sjabloongebruiker de parameter in het op een sjabloon gebaseerde document bewerken.
Opmerking: Als u de koppeling naar een stijlpagina tot een bewerkbaar kenmerk maakt, zijn de kenmerken van de stijlpagina vervolgens niet
langer beschikbaar om te bekijken of te bewerken in het sjabloonbestand.
1. Selecteer in het documentvenster een item waarvoor u een bewerkbaar tagkenmerk wilt instellen.
2. Selecteer Wijzigen > Sjablonen > Kenmerk bewerkbaar maken.
3. Geef in het tekstvak Kenmerk een naam op of selecteer een kenmerk in het dialoogvenster Bewerkbare tagkenmerken door een van de
volgende handelingen uit te voeren:
Als het kenmerk dat u bewerkbaar wilt maken, voorkomt in het pop-upmenu Kenmerk, selecteert u het.
Als het kenmerk dat u bewerkbaar wilt maken, niet voorkomt in het pop-upmenu Kenmerk, klikt u op Toevoegen en geeft u in het
dialoogvenster dat wordt geopend, de naam op van het kenmerk dat u wilt toevoegen, waarna u op OK klikt.
4. Zorg ervoor dat de optie Kenmerk bewerkbaar maken is geselecteerd.
5. Geef in het tekstvak Label een unieke naam voor het kenmerk op.
Als u een bepaald bewerkbaar tagkenmerk later gemakkelijker wilt kunnen herkennen, gebruikt u een label waaraan het element en het
kenmerk kunnen worden herkend. Zo zou u een afbeelding waarvan de bron bewerkbaar is, het label logoSrc, of de bewerkbare
achtergrondkleur van een body-tag het label bodyBgcolor kunnen geven.
6. Selecteer in het menu Type het type waarde dat is toegestaan voor dit kenmerk, door een van de volgende opties in te stellen:
Selecteer Tekst als u een gebruiker wilt toestaan dat deze een tekstwaarde voor het kenmerk kan invoeren. Zo kunt u tekst gebruiken
met het kenmerk align (uitlijnen). Vervolgens kan de gebruiker de waarde van het kenmerk instellen op left (links), right (rechts) of center
(gecentreerd).
Als u een koppeling naar een element wilt invoegen (bijvoorbeeld het bestandspad naar een afbeelding), selecteert u URL. Door het
gebruik van deze optie wordt het in een koppeling gebruikte pad automatisch bijgewerkt. Als de gebruiker de afbeelding naar een nieuwe
map verplaatst, wordt het dialoogvenster Koppelingen bijwerken weergegeven.
Als u de kleurkiezer beschikbaar wilt maken om een waarde te selecteren, selecteert u Kleur.
Als u wilt dat een gebruiker een waarde waar of onwaar op de pagina kan selecteren, selecteert u Waar/Onwaar.
Als u een sjabloongebruiker in staat wilt stellen om een numerieke waarde te typen om een kenmerk bij te werken (bijvoorbeeld om de
waarden voor hoogte of breedte, of een afbeelding, te wijzigen), selecteert u Nummer.
7. Het tekstvak Standaardwaarde toont de waarde van het geselecteerde tagkenmerk in de sjabloon. Geef een nieuwe waarde in dit tekstvak
op om een andere aanvankelijke waarde voor de parameter in te stellen in het op een sjabloon gebaseerde document.
8. (Optioneel) Als u wijzigingen wilt aanbrengen aan een ander kenmerk van de geselecteerde tag, selecteert u het kenmerk en stelt u de
opties voor dat kenmerk in.
9. Klik op OK.
Een bewerkbaar tagkenmerk niet-bewerkbaar maken
Een tag die eerder werd aangeduid als bewerkbaar, kan als niet-bewerkbaar worden aangeduid.
394
1. Klik in het sjabloondocument op het element dat aan het bewerkbare kenmerk is gekoppeld, of gebruik de tagkiezer om de tag te selecteren.
2. Selecteer Wijzigen > Sjablonen > Kenmerk bewerkbaar maken.
3. Selecteer in het pop-upmenu Kenmerken het desbetreffende kenmerk.
4. Schakel de optie Kenmerk bewerkbaar maken uit en klik op OK.
5. Werk op de sjabloon gebaseerde documenten bij.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
395
Een geneste sjabloon maken
Naar boven
Over geneste sjablonen
Een geneste sjabloon maken
Voorkomen dat een bewerkbaar gebied wordt doorgegeven aan een geneste sjabloon
Over geneste sjablonen
Een geneste sjabloon is een sjabloon waarvan het ontwerp en de bewerkbare gebieden gebaseerd zijn op een andere sjabloon. Geneste
sjablonen zijn handig om de inhoud te controleren bij pagina's van een site die veel ontwerpelementen gemeenschappelijk hebben, maar kunnen
per pagina enigszins verschillen. Een basissjabloon kan bijvoorbeeld een breder ontwerpgebied bevatten en bruikbaar zijn voor veel content
contributors voor een site, terwijl een geneste sjabloon verder de bewerkbare gebieden in pagina's kan definiëren voor een specifieke sectie in een
site.
Bewerkbare gebieden in een basissjabloon zijn door de geneste sjabloon doorgegeven en blijven bewerkbaar in pagina's die vanuit een geneste
sjabloon gemaakt zijn, tenzij er nieuwe sjabloongebieden in deze gebieden ingevoegd zijn.
Wijzigingen in een basissjabloon worden automatisch bijgewerkt in de sjablonen op basis van het basissjabloon en in alle sjabloongebaseerde
documenten op basis van de hoofd- en geneste sjablonen.
In het volgende voorbeeld bevat de sjabloon trioHome drie bewerkbare gebieden, namelijk Body, Nav, Bar en Footer:
Er is om een geneste sjabloon te maken een nieuw document op basis van de sjabloon gemaakt, het is vervolgens bewaard als een sjabloon
onder de naam TrioNested. In het geneste sjabloon zijn er twee bewerkbare gebieden in het bewerkbare gebied Body toegevoegd.
396
Naar boven
Naar boven
Als u een nieuw bewerkbaar gebied toevoegt aan een bewerkbaar gebied dat aan een geneste sjabloon is doorgegeven, dan wijzigt de
markeerkleur van het bewerkbare gebied in oranje. De inhoud die u buiten het bewerkbare gebied toevoegt, zoals de afbeelding in de
editableColumn kan niet meer bewerkt worden in documenten op basis van de geneste sjabloon. De met blauw gemarkeerde bewerkbare
gebieden, of ze nu toegevoegd zijn aan de geneste sjabloon of via de basissjabloon doorgegeven, blijven bewerkbaar in documenten die op de
geneste sjabloon gebaseerd zijn. Sjabloongebieden die geen bewerkbaar gebied bevatten komen als bewerkbare gebieden door op sjablonen
gebaseerde documenten.
Een geneste sjabloon maken
Met geneste sjablonen kunt u variaties op een basissjabloon maken. U kunt meerdere sjablonen nesten om steeds meer specifieke indelingen te
definiëren.
Alle bewerkbare sjabloongebieden van de basissjabloon worden standaard doorgegeven van de geneste sjabloon aan het document op basis van
het geneste sjabloon. Dat betekent dat wanneer u een bewerkbaar gebied in een basissjabloon maakt, en dan een geneste sjabloon maakt, het
bewerkbare gebied in documenten verschijnt die gebaseerd zijn op de geneste sjabloon (als u geen nieuwe sjabloongebieden in dat gebied in de
geneste sjabloon invoegde).
Opmerking: U kunt sjabloonopmaakcodes in een bewerkbaar gebied invoegen zodat het niet als een bewerkbaar gebied doorgegeven wordt in
documenten op basis van de geneste sjabloon. Dergelijke gebieden hebben een oranje in plaats van een blauwe rand.
1. Wanneer u een document wilt maken uit de sjabloon waarop u de geneste sjabloon wilt baseren, voert u de volgende handelingen uit:
Klik in de categorie Sjablonen in het middelenpaneel met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Control ingedrukt houdt
(Macintosh) op de sjabloon van waaruit u een nieuw document wilt maken, en selecteer vervolgens Nieuw van sjabloon in het
contextmenu.
Selecteer Bestand > Nieuw. Selecteer in het dialoogvenster Nieuw document de categorie Pagina uit voorbeeld, selecteer dan de site
die de sjabloon die u wilt gebruiken bevat; dubbelklik in de lijst Sjablonen op de sjabloon om een nieuw document te maken.
2. Selecteer Bestand > Opslaan als sjabloon om het nieuwe document als een geneste sjabloon op te slaan:
3. Typ een naam in het tekstvak Opslaan als en klik op OK.
Voorkomen dat een bewerkbaar gebied wordt doorgegeven aan een geneste sjabloon
Doorgegeven bewerkbare gebieden in geneste sjablonen hebben een blauwe rand. U kunt sjabloonopmaakcodes in een bewerkbaar gebied
invoegen zodat het niet als een bewerkbaar gebied doorgegeven wordt in documenten op basis van de geneste sjabloon. Dergelijke gebieden
hebben een oranje in plaats van een blauwe rand.
1. Zoek in codeweergave het bewerkbare gebied dat u niet wilt laten doorgeven.
Bewerkbare gebieden zijn gedefinieerd door commentaartags bij sjablonen.
2. Voeg de volgende code toe aan de bewerkbare regiocode:
@@("")@@
397
Deze sjablooncode kunt u overal invoegen tussen de tags <!-- InstanceBeginEditable --><!-- InstanceEndEditable --> die rondom de
bewerkbare regio staan. Bijvoorbeeld:
<!-- InstanceBeginEditable name="EditRegion1" -->
<p>@@("")@@ Editable 1 </p>
<!-- InstanceEndEditable -->
Meer Help-onderwerpen
Geneste sjablonen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
398
Herhalingsgebieden maken in sjablonen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over herhalingsgebieden in een sjabloon
Een herhalingsgebied in een sjabloon maken
Een herhalingstabel invoegen
Wisselende achtergrondkleuren in een herhalingstabel instellen
Over herhalingsgebieden in een sjabloon
Een herhalingsgebied is een gedeelte van een sjabloon dat vele malen in een op een sjabloon gebaseerde pagina kan worden gedupliceerd.
Doorgaans worden herhalingsgebieden gebruikt bij tabellen, maar u kunt ook een herhalingsgebied definiëren voor andere pagina-elementen.
Met herhalingsgebieden kunt u uw paginalay-out bepalen door bepaalde items te herhalen, zoals de lay-out voor een artikel in een catalogus en
de omschrijving ervan, of een rij voor gegevens zoals een lijst van artikelen.
Er zijn twee sjabloonobjecten voor herhalingsgebieden die u kunt gebruiken: een herhalingsgebied en een herhalingstabel.
Een herhalingsgebied in een sjabloon maken
Met herhalingsgebieden kunnen sjabloongebruikers zo vaak ze maar willen een bepaald gebied in een sjabloon dupliceren. Een herhalingsgebied
is niet noodzakelijkerwijs een bewerkbaar gebied.
Om de inhoud in een herhalingsgebied bewerkbaar te maken (zodat een gebruiker bijvoorbeeld tekst in een tabelcel in een op een sjabloon
gebaseerd document kan invoeren), moet u een bewerkbaar gebied invoegen in het herhalingsgebied.
1. Voer een van de volgende handelingen uit in het documentvenster:
Selecteer de tekst of inhoud die u wilt instellen als een herhalingsgebied.
Plaats de invoegpositie op de plaats waar u een herhalingsgebied wilt invoegen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Invoegen > Sjabloonobjecten > Herhalingsgebied.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh), en selecteer vervolgens Sjablonen > Nieuw
herhalingsgebied.
Ga naar de categorie Algemeen van het paneel Invoegen, klik op de knop Sjablonen en selecteer het pictogram Herhaald gebied in het
pop-upmenu.
3. Geef in het vakje Naam een unieke naam voor het sjabloongebied op. (U kunt niet dezelfde naam voor meer dan één herhalingsgebied in
een sjabloon gebruiken.)
Opmerking: Als u een gebied een naam geeft, mag u geen speciale lettertekens gebruiken.
4. Klik op OK.
Een herhalingstabel invoegen
U kunt een herhalingstabel gebruiken om een bewerkbaar gebied (in tabelindeling) met zich herhalende rijen te maken. U kunt tabelkenmerken
definiëren en bepalen welke tabelcellen bewerkbaar zijn.
1. Plaats de invoegpositie in het documentvenster op de plaats waar u de herhalingstabel wilt invoegen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Invoegen > Sjabloonobjecten > Herhalingstabel.
Ga naar de categorie Algemeen van het paneel Invoegen, klik op de knop Sjablonen en selecteer het pictogram Herhalingstabel in het
pop-upmenu.
3. Geef de volgende opties op en klik op OK.
Rijen Hiermee bepaalt u het aantal rijen in de tabel.
Kolommen Hiermee bepaalt u het aantal kolommen in de tabel.
Celopvulling Hiermee bepaalt u het aantal pixels tussen de inhoud van een cel en de grenzen van de cel.
Celafstand Hiermee wordt het aantal pixels tussen aangrenzende tabelcellen vastgelegd.
399
Naar boven
Als u niet expliciet waarden voor celopvulling en celafstand toewijst, wordt de tabel in de meeste browsers weergegeven alsof de
celopvulling was ingesteld op 1 en celafstand op 2. Als u wilt dat de tabel in een browser zonder opvulling of afstand wordt weergegeven,
stelt u Celopvulling en Celafstand in op 0.
Breedte Hiermee bepaalt u de tabelbreedte in pixels of als percentage van de breedte van het browservenster.
Rand Hiermee wordt de breedte van de tabelranden in pixels vastgelegd.
Als u niet expliciet een waarde voor de rand toewijst, wordt de tabel in de meeste browsers weergegeven alsof de rand was ingesteld op
1. Als u wilt dat de tabel in browsers zonder randen wordt weergegeven, stelt u Rand in op 0. Als u de cel- en tabelgrenzen wilt
weergeven wanneer de randdikte is ingesteld op 0, selecteert u Weergave > Visuele hulpmiddelen > Tabelranden.
Rijen van de tabel herhalen Hiermee bepaalt u welke rijen in de tabel worden opgenomen in het herhalingsgebied.
Beginrij Hiermee stelt u het ingevoerde rijnummer in als de eerste rij die moet worden opgenomen in het herhalingsgebied.
Slotrij Hiermee stelt u het ingevoerde rijnummer in als de laatste rij die moet worden opgenomen in het herhalingsgebied.
Gebiedsnaam Hiermee stelt u een unieke naam in voor het herhalingsgebied.
Wisselende achtergrondkleuren in een herhalingstabel instellen
Nadat u een herhalingstabel hebt ingevoegd in een sjabloon, kunt u deze verder aanpassen door de achtergrondkleur van de tabelrijen af te
wisselen.
1. Selecteer in het documentvenster een rij in de herhalingstabel.
2. Klik op de knop Codeweergave tonen of Code- en ontwerpweergave tonen in de werkbalk van het document, zodat u toegang hebt tot de
code voor de geselecteerde tabelrij.
3. Bewerk in de codeweergave de tag <tr> dusdanig dat deze de volgende code bevat:
<tr bgcolor="@@( _index & 1 ? '#FFFFFF' : '#CCCCCC' )@@">
U kunt de hexadecimale waarden #FFFFFF en #CCCCCC vervangen door uw keuze voor andere kleuren.
4. Sla de sjabloon op.
Hieronder ziet u een codevoorbeeld van een tabel met afwisselende achtergrondkleuren voor tabelrijen:
<table width="75%" border="1" cellspacing="0" cellpadding="0">
<tr><th>Name</th><th>Phone Number</th><th>Email Address</th></tr>
<!-- TemplateBeginRepeat name="contacts" -->
<tr bgcolor="@@(_index & 1 ? '#FFFFFF' : '#CCCCCC')@@">
<td> <!-- TemplateBeginEditable name="name" --> name <!-- TemplateEndEditable -->
</td>
<td> <!-- TemplateBeginEditable name="phone" --> phone <!-- TemplateEndEditable -->
</td>
<td> <!-- TemplateBeginEditable name="email" --> email <!-- TemplateEndEditable -->
</td>
</tr>
<!-- TemplateEndRepeat -->
</table>
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
400
Bewerkbare gebieden maken in sjablonen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een bewerkbaar gebied invoegen
Bewerkbare gebieden selecteren
Een bewerkbaar gebied verwijderen
De naam van een bewerkbaar gebied wijzigen
Een bewerkbaar gebied invoegen
Bewerkbare sjabloongebieden bepalen welke gebieden van een op een sjabloon gebaseerde pagina een gebruiker kan bewerken. Voordat u een
bewerkbaar gebied invoegt, slaat u het document waarin u aan het werk bent, op als een sjabloon.
Opmerking: Als u een bewerkbaar gebied invoegt in a document in plaats van een sjabloonbestand, wordt de waarschuwing weergegeven dat
het document automatisch als een sjabloon zal worden opgeslagen.
U kunt een bewerkbaar gebied op een willekeurige plaats op uw pagina plaatsen, maar denk aan de volgende punten als u een tabel of een
absoluut gepositioneerd element (AP-element) bewerkbaar maakt:
U kunt een gehele tabel of een afzonderlijke tabelcel as bewerkbaar aanduiden, maar u kunt niet meerdere tabelcellen als één bewerkbaar
gebied aanduiden. Als een tag <td> wordt geselecteerd, omvat het bewerkbare gebied tevens het gebied om de cel. Als dit niet het geval is,
heeft het bewerkbare gebied alleen betrekking op de inhoud binnen de cel.
AP-elementen en de inhoud van AP-elementen vormen afzonderlijke elementen. Door een AP-element bewerkbaar te maken, kunt u zowel
de positie van het AP-element als de inhoud ervan wijzigen, maar door de inhoud van een AP-element bewerkbaar te maken, kunt u alleen
de inhoud van het AP-element wijzigen en niet de positie ervan.
1. Voer een van de volgende handelingen uit in het documentvenster om het gebied te selecteren:
Selecteer de tekst of inhoud die u wilt instellen als een bewerkbaar gebied.
Plaats de invoegpositie op de plaats waar u een bewerkbaar gebied wilt invoegen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit om een bewerkbaar gebied in te voegen:
Selecteer Invoegen > Sjabloonobjecten > Bewerkbaar gebied.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh), en selecteer vervolgens Sjablonen > Nieuw
bewerkbaar gebied.
Ga naar de categorie Algemeen van het paneel Invoegen, klik op de knop Sjablonen en selecteer het pictogram Bewerkbaar gebied in
het pop-upmenu.
3. Geef in het vakje Naam een unieke naam voor het gebied op. (U kunt niet dezelfde naam voor meer dan één bewerkbaar gebied in een
bepaalde sjabloon gebruiken.)
Opmerking: Gebruik in het vakje Naam geen speciale lettertekens.
4. Klik op OK. Het bewerkbare gebied wordt omgeven door een gemarkeerde rechthoekige omtrek in de sjabloon, waarbij de markeerkleur
wordt gebruikt die is ingesteld in uw voorkeuren. Een tabblad in de linkerbovenhoek van het gebied toont de naam van het gebied. Als u een
leeg bewerkbaar gebied invoegt in het document, wordt de naam van het gebied ook binnen het gebied weergegeven.
Bewerkbare gebieden selecteren
U kunt sjabloongebieden in zowel het sjabloondocument als op een sjabloon gebaseerde documenten gemakkelijk herkennen en selecteren.
Een bewerkbaar gebied selecteren in het documentvenster
Klik op de tab in de linkerbovenhoek van het bewerkbare gebied.
Een bewerkbaar gebied zoeken en dit selecteren in het document
Selecteer Wijzigen > Sjablonen en selecteer vervolgens de naam van het gebied in de lijst onder aan dat vervolgmenu.
Opmerking: Bewerkbare gebieden die binnen een herhaald gebied vallen, worden niet weergegeven in het menu. U dient deze gebieden te
zoeken door in het documentvenster op randen met tabs te zoeken.
Het bewerkbare gebied wordt geselecteerd in het document.
Een bewerkbaar gebied verwijderen
401
Naar boven
Als u een gebied van uw sjabloonbestand hebt aangeduid als bewerkbaar en als u dit opnieuw wilt vergrendelen (dat wil zeggen het niet-
bewerkbaar maken in documenten die op een sjabloon zijn gebaseerd), gebruikt u de opdracht Sjabloonopmaak verwijderen.
1. Klik op de tab in de linkerbovenhoek van het bewerkbare gebied om het selecteren.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Wijzigen > Sjablonen > Sjabloonopmaak verwijderen.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh), en selecteer vervolgens Sjablonen >
Sjabloonopmaak verwijderen.
Het gebied is niet meer bewerkbaar.
De naam van een bewerkbaar gebied wijzigen
Als u een bewerkbaar gebied hebt ingevoegd, kunt u later de naam ervan wijzigen.
1. Klik op de tab in de linkerbovenhoek van het bewerkbare gebied om het selecteren.
2. Geef in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) een nieuwe naam op.
3. Druk op Enter (Windows) of Return (Macintosh).
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
402
Een Dreamweaver-sjabloon maken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over het maken van Dreamweaver-sjablonen
Een sjabloon maken op basis van een bestaand document
Het paneel Middelen gebruiken voor het maken van een nieuwe sjabloon
Over het maken van sjablonen voor Contribute-sites
Een sjabloon maken voor een Contribute-site
Over het maken van Dreamweaver-sjablonen
U kunt een sjabloonformulier maken op basis van een bestaand document (zoals een HTLM-, een Adobe ColdFusion- of een Microsoft Active
Server Pages-document); u kunt er ook een maken op basis van een nieuw document.
Opmerking: Ondersteuning voor ColdFusion en ASP is verwijderd uit Dreamweaver CC en hoger.
Nadat u een sjabloon gemaakt heeft, kunt u hem in sjabloongebieden invoegen en sjabloonvoorkeuren voor codekleuren en voor
markeringskleuren voor sjabloongebieden instellen.
U kunt aanvullende informatie over een sjabloon (zoals degene die het aangemaakt heeft, het tijdstip van de laatste wijziging of de reden van
bepaalde beslissingen over de indeling) in een ontwerpnotitiebestand voor de sjabloon opslaan. Op een sjabloon gebaseerde documenten
nemen de ontwerpnotities van de sjabloon over.
Opmerking: Sjablonen in Adobe Dreamweaver verschillen van sjablonen in sommige andere Adobe Creative Suite-producten omdat de
paginasecties in sjablonen van Dreamweaver standaard vast zijn (en dus niet bewerkbaar).
Zie www.adobe.com/go/vid0157_nl voor een zelfstudie over sjablonen maken.
Zie www.adobe.com/go/vid0158_nl voor een zelfstudie over gebruik van sjablonen.
Een sjabloon maken op basis van een bestaand document
U kunt een sjabloon maken op basis van een bestaand document
1. Open het document dat u als sjabloon wilt opslaan.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Bestand > Opslaan als sjabloon.
Ga naar de categorie Algemeen van het paneel Invoegen, klik op de knop Sjablonen en selecteer het pictogram Sjablonen maken in het
pop-upmenu.
Opmerking: U zult een waarschuwing ontvangen waarin wordt gemeld dat het document dat u wilt opslaan, geen bewerkbare gebieden
bevat, tenzij u vooraf Deze dialoog niet meer weergeven hebt geselecteerd. Klik op OK om het document als sjabloon te bewaren of klik
op Annuleren om dit dialoogvenster af te sluiten zonder een sjabloon te maken.
3. Selecteer een site in het pop-upmenu Site om uw sjabloon in op te slaan en voer een unieke naam voor het sjabloon in het vakje Opslaan
als in.
4. Klik op Opslaan. Dreamweaver bewaart het sjabloonbestand in de map Sjablonen in de lokale hoofdmap van de site met als
bestandsextensie .dwt. Als de map Sjablonen nog niet bestaat in de site, dan maakt Dreamweaver die automatisch wanneer u een nieuwe
sjabloon bewaart.
Opmerking: Verplaats uw sjablonen niet buiten de map Sjablonen en zet geen niet-sjabloonbestanden in de map Sjablonen. Verplaats de
map Sjablonen ook niet buiten uw lokale hoofdmap. Hierdoor zouden fouten in paden in de sjablonen ontstaan.
Het paneel Middelen gebruiken voor het maken van een nieuwe sjabloon
1. Selecteer in het paneel Middelen (Venster > Middelen) de categorie Sjablonen aan de linkerzijde van het paneel .
2. Klik op de knop Nieuw sjabloon onder aan het middelenpaneel.
Er is een nieuwe naamloze sjabloon toegevoegd aan de lijst met sjablonen in het middelenpaneel.
3. Terwijl de sjabloon nog steeds is geselecteerd, geeft u een naam ervoor op en drukt u op Enter (Windows) of Return (Macintosh).
Dreamweaver maakt een lege sjabloon in het middelenpaneel en in de map Sjablonen.
403
Naar boven
Over het maken van sjablonen voor Contribute-sites
Met Dreamweaver kunt u sjablonen maken, waardoor gebruikers van Adobe® Contribute® de mogelijkheid hebben om nieuwe pagina's te maken,
waardoor uw site consistent blijft in stijl en sfeer, en waardoor u de indeling van meerdere pagina's in een keer kunt bijwerken.
Wanneer u een sjabloon maakt en naar de server uploadt, komt het beschikbaar voor alle gebruikers van Contribute die een verbinding maken
met uw site, tenzij u beperkingen op sjabloongebruik heeft ingesteld voor bepaalde Contribute-rollen. Als u beperkingen op sjabloongebruik heeft
ingesteld, moet u mogelijk elke nieuwe sjabloon toevoegen aan de sjablonenlijst die een gebruiker van Contribute te zien krijgt (zie Contribute
beheren).
Opmerking: Zorg ervoor dat de hoofdmap van de site zoals gedefinieerd in elke sitedefinitie van de gebruiker van Contribute dezelfde is als de
hoofdmap van de site die in uw sitedefinitie gedefinieerd is in Dreamweaver. Als een hoofdmap van een gebruikerssite niet overeenkomt met de
uwe, dan zal die gebruiker geen sjablonen kunnen gebruiken.
Naast Dreamweaversjablonen kunt u met gebruik van de beheersfuncties van Contribute ook niet-Dreamweaversjablonen maken . Een niet-
Dreamweaver-sjabloon is een bestaande pagina die gebruikers van Contribute kunnen gebruiken om nieuwe pagina's te maken. Deze sjabloon is
vergelijkbaar met een Dreamweaver-sjabloon, behalve dat pagina's die hierop gebaseerd zijn, niet bijgewerkt worden als u de sjabloon wijzigt.
Niet-Dreamweaversjablonen kunnen ook geen Dreamweaversjabloonelementen bevatten, zoals bewerkbare, vergrendelde, zich herhalende en
optionele gebieden.
Als een gebruiker van Contribute een nieuw document maakt binnen een site die Dreamweaversjablonen bevat, dan geeft Contribute de
beschikbare sjablonen (zowel Dreamweaver-, als niet-Dreamweaversjablonen) weer in het dialoogvenster Nieuwe pagina.
Om pagina's die gebruik maken van andere coderingen dan Latin-1 in uw site op te nemen kan het gebeuren dat u sjablonen moet maken
(Dreamweaversjablonen of niet-Dreamweaversjablonen). Gebruikers van Contribute kunnen pagina's maken die gebruik maken van om het even
welke codering, maar wanneer een gebruiker van Contribute een nieuwe lege pagina maakt, maakt die gebruik van de Latin-1 codering. Om een
pagina te maken die een andere codering gebruikt, kan een gebruiker van Contribute een kopie van een bestaande pagina met andere codering
maken of een sjabloon met een andere codering gebruiken. Als er echter geen pagina's of sjablonen in de site zitten die gebruik maken van
andere coderingen, dan moet u eerst een pagina of sjabloon in Dreamweaver maken die van die andere codering gebruik maken.
Een sjabloon maken voor een Contribute-site
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Selecteer een site en klik op Bewerken.
3. Selecteer de categorie Contribute in het dialoogvenster Site-instelling.
4. U moet de Contribute-compatibiliteit inschakelen al u dit nog niet gedaan heeft.
Selecteer Contribute-compatibiliteit inschakelen en voer dan de URL van een hoofdmap.
5. Klik op De site beheren in Contribute.
6. Typ desgevraagd het beheerderswachtwoord en klik op OK.
7. Selecteer een rol in de categorie Gebruikers en rollen, en klik op de knop Rolinstellingen bewerken.
8. Selecteer de categorie Nieuwe pagina's en voeg dan de bestaande pagina's toe aan de lijst onder Maak een nieuwe pagina door een
pagina uit deze lijst te kopiëren.
Zie Contribute beheren voor meer informatie.
9. Klik twee maal op OK om de dialoogvensters te sluiten.
Meer Help-onderwerpen
404
Zelfstudie sjablonen maken
Zelfstudie gebruik van sjablonen
Een lege sjabloon maken
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
405
Een sjabloon uit een bestaand document toepassen of verwijderen
Naar boven
Een sjabloon toepassen op een bestaand document
Een document loskoppelen van een sjabloon
Een sjabloon toepassen op een bestaand document
Als u een sjabloon toepast op een document dat bestaande inhoud bevat, probeert Dreamweaver de bestaande inhoud overeen te stemmen met
een gebied in de sjabloon. Als u een gereviseerde versie van een van uw bestaande sjablonen toepast, komen de namen waarschijnlijk overeen.
Als u een sjabloon toepast op een document waarop nog geen sjabloon is toegepast, zijn er bewerkbare gebieden om te vergelijken en zijn er
geen overeenkomende gebieden. Dreamweaver houdt deze niet overeenkomende gebieden op een dusdanige wijze bij dat u kunt selecteren naar
welk gebied of welke gebieden u de inhoud van de huidige pagina wilt verplaatsen; hierbij kunt u de niet overeenkomende inhoud ook verwijderen.
U kunt een sjabloon toepassen op een bestaand document met behulp van het paneel Middelen of vanuit het documentvenster. U kunt de
toepassing van een sjabloon desgewenst ongedaan maken.
Belangrijk: Als u een sjabloon toepast op een bestaand document, vervangt de sjabloon de inhoud van het document met de “boilerplate”-
inhoud van de sjabloon. Maak altijd een reservekopie van de inhoud van de pagina voordat u een sjabloon erop toepast.
Een sjabloon toepassen op een bestaand document met behulp van het paneel Middelen
1. Open het document waarop u de sjabloon wilt toepassen.
2. Selecteer in het paneel Middelen (Venster > Middelen) de categorie Sjablonen aan de linkerzijde van het paneel .
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de sjabloon die u wilt toepassen vanuit het paneel Middelen naar het documentvenster.
Selecteer de sjabloon die u wilt toepassen en klik vervolgens op de knop Toepassen onder aan het paneel Middelen.
Als het document inhoud bevat die niet automatisch kan worden toegewezen aan een sjabloongebied, verschijnt het dialoogvenster
Inconsistente gebiedsnamen.
4. Selecteer een bestemming voor de inhoud door middel van het menu Inhoud naar nieuw gebied verplaatsen om een van de volgende
opties te selecteren:
Selecteer een gebied in de nieuwe sjabloon waarnaar de bestaande inhoud wordt verplaatst.
Selecteer Nergens om de inhoud uit het document te verwijderen.
5. Als u alle inhoud waarvoor geen overeenkomstig gebied kan worden gevonden naar het geselecteerde gebied wilt verplaatsen, klikt u op
Voor alles gebruiken.
6. Klik op OK om de sjabloon toe te passen of klik op Annuleren om de toepassing van de sjabloon op het document te annuleren.
Belangrijk: Als u een sjabloon toepast op een bestaand document, vervangt de sjabloon de inhoud van het document met de “boilerplate”-
inhoud van de sjabloon. Maak altijd een reservekopie van de inhoud van de pagina voordat u een sjabloon erop toepast.
Een sjabloon toepassen op een bestaand document vanuit het documentvenster
1. Open het document waarop u de sjabloon wilt toepassen.
2. Selecteer Wijzigen > Sjablonen > Sjabloon toepassen op pagina.
Het dialoogvenster Sjabloon selecteren wordt geopend.
3. Kies een sjabloon in de lijst en klik vervolgens op Selecteren.
Als het document inhoud bevat die niet automatisch kan worden toegewezen aan een sjabloongebied, verschijnt het dialoogvenster
Inconsistente gebiedsnamen.
4. Selecteer een bestemming voor de inhoud door middel van het menu Inhoud naar nieuw gebied verplaatsen om een van de volgende
opties te selecteren:
Selecteer een gebied in de nieuwe sjabloon waarnaar de bestaande inhoud wordt verplaatst.
Selecteer Nergens om de inhoud uit het document te verwijderen.
5. Als u alle inhoud waarvoor geen overeenkomstig gebied kan worden gevonden naar het geselecteerde gebied wilt verplaatsen, klikt u op
Voor alles gebruiken.
6. Klik op OK om de sjabloon toe te passen of klik op Annuleren om de toepassing van de sjabloon op het document te annuleren.
406
Naar boven
Belangrijk: Als u een sjabloon toepast op een bestaand document, vervangt de sjabloon de inhoud van het document met de “boilerplate”-
inhoud van de sjabloon. Maak altijd een reservekopie van de inhoud van de pagina voordat u een sjabloon erop toepast.
Sjabloonwijzigingen ongedaan maken
Selecteer Bewerken > Toepassen sjabloon ongedaan maken.
Het document wordt teruggebracht naar de toestand voordat de sjabloon werd toegepast.
Een document loskoppelen van een sjabloon
Als u wijzigingen wilt aanbrengen aan de vergrendelde gebieden van een document dat is gebaseerd op een sjabloon, moet u het document
loskoppelen van de sjabloon. Als het document wordt losgekoppeld, wordt het gehele document bewerkbaar.
Opmerking: U kunt een sjabloonbestand (.dwt) niet omzetten in een normaal bestand door het sjabloonbestand op te slaan als een HTML-
bestand (.html). Als u dit doet, wordt de sjablooncode die overal in het document wordt weergegeven, niet verwijderd. Als u een sjabloonbestand
wilt omzetten in een normaal bestand, kunt u het document opslaan als een normaal HTML-bestand. U moet dan wel alle sjablooncode
verwijderen in de Codeweergave.
1. Open het op een sjabloon gebaseerde document dat u wilt loskoppelen.
2. Selecteer Wijzigen > Sjablonen > Loskoppelen van sjabloon.
Het document wordt losgekoppeld van de sjabloon en alle sjablooncode wordt verwijderd.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
407
Over sjablonen van Dreamweaver
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Wat zijn Dreamweaver-sjablonen?
Typen sjabloongebieden
Koppelingen in sjablonen
Serverscripts in sjablonen en op een sjabloon gebaseerde documenten
Sjabloonparameters
Sjabloonexpressies
Taal voor sjabloonexpressies
Meerdere if-voorwaarden in sjablooncode
Wat zijn Dreamweaver-sjablonen?
Een sjabloon is een speciaal type document waarmee u een “vaste” paginalay-out kunt ontwerpen. Vervolgens kunt u op deze sjabloon
gebaseerde documenten maken, die de paginalay-out ervan overnemen. Bij het ontwerpen van een sjabloon geeft u aan welke inhoud gebruikers
kunnen bewerken in een document dat is gebaseerd op de sjabloon. Sjablonen bieden sjabloonauteurs de gelegenheid om te bepalen welke
pagina-elementen sjabloongebruikers—zoals schrijvers, grafici of andere webontwikkelaars—kunnen bewerken. Er zijn verschillende typen
sjabloongebieden die de sjabloonauteur in een document kan opnemen.
Opmerking: Sjablonen geven u de controle over een groot ontwerpgebied en bieden de mogelijkheid van hernieuwd gebruik van complete lay-
outs. Als u afzonderlijke ontwerpelementen opnieuw wilt gebruiken, bijvoorbeeld een logo of de auteursrechtelijke informatie van een site, kunt u
bibliotheekitems maken.
Door sjablonen te gebruiken kunt u meerdere pagina's tegelijk bijwerken. Een document dat is gemaakt op basis van een sjabloon, blijft gekoppeld
aan die sjabloon (tenzij u het document later loskoppelt). U kunt een sjabloon aanpassen en het ontwerp in alle erop gebaseerde documenten
onmiddellijk bijwerken.
Opmerking: Sjablonen in Dreamweaver verschillen van sjablonen in sommige andere Adobe Creative Suite-software omdat de paginasecties in
de sjablonen van Dreamweaver standaard vast zijn (dus niet bewerkbaar).
Typen sjabloongebieden
Als u een document opslaat als een sjabloon, zijn de meeste gebieden van een document vergrendeld. Als sjabloonauteur bepaalt u welke
gebieden van een op een sjabloon gebaseerd document bewerkbaar zijn door bewerkbare gebieden of bewerkbare parameters in de sjabloon in
te voegen.
Terwijl u de sjabloon maakt, kunt u zowel in bewerkbare als vergrendelde gebieden wijzigingen aanbrengen. In een op de sjabloon gebaseerd
document kan een sjabloongebruiker echter alleen wijzigingen aanbrengen in de bewerkbare gebieden; de vergrendelde gebieden kunnen niet
worden gewijzigd.
Er zijn vier typen sjabloongebieden:
Een bewerkbaar gebied Een niet-vergrendeld gebied in een op een sjabloon gebaseerd document—een gedeelte dat een sjabloongebruiker kan
bewerken. Een sjabloonauteur kan elk gebied van een sjabloon aanmerken als bewerkbaar. Een sjabloon is pas doelmatig als het ten minste één
bewerkbaar gebied bevat; Als dit niet het geval is, kunnen pagina's die op de sjabloon zijn gebaseerd, niet worden bewerkt.
Een herhalingsgebied Een gedeelte van de documentlay-out dat dusdanig is ingesteld dat de sjabloongebruiker desgewenst kopieën van het
herhalingsgebied kan toevoegen aan of verwijderen uit een document dat op de sjabloon is gebaseerd. Zo kunt u instellen dat een tabelrij moet
worden herhaald. Herhalingsgedeelten zijn bewerkbaar zodat de sjabloongebruiker de inhoud in het herhalingselement wel kan bewerken, maar
dat het ontwerp zelf onder de controle van de sjabloonauteur blijft.
Er zijn twee typen herhalingsgebieden die u in een sjabloon kunt invoegen: een herhalingsgebied en een herhalingstabel.
Een optioneel gebied Een gedeelte van een sjabloon dat inhoud—zoals tekst of een afbeelding—bevat die al dan niet in een document wordt
weergegeven. Op de op een sjabloon gebaseerde pagina bepaalt meestal de sjabloongebruiker of de inhoud wordt weergegeven.
Met een kenmerk voor bewerken in de tag Ontgrendelt u een tagkenmerk in een sjabloon, waardoor het kenmerk kan worden bewerkt in een
op een sjabloon gebaseerde pagina. Zo kunt u “vergrendelen” welke afbeelding wordt weergegeven in het document, waarbij de sjabloongebruiker
nog wel de uitlijning kan instellen op links, rechts of gecentreerd.
Koppelingen in sjablonen
Als u een sjabloonbestand maakt door een bestaande pagina op te slaan als een sjabloon, worden de nieuwe sjabloon in de map Sjablonen en
eventuele koppelingen in het bestand bijgewerkt, zodat hun documentafhankelijke relatieve paden correct zijn. Later, wanneer u een document
maakt dat op deze sjabloon is gebaseerd, en dit opslaat, worden alle documentafhankelijke relatieve koppelingen opnieuw bijgewerkt om deze
408
Naar boven
Naar boven
naar de juiste bestanden te laten verwijzen.
Als u een nieuwe documentafhankelijke relatieve koppeling toevoegt aan een sjabloonbestand, bestaat het gevaar dat u een onjuiste padnaam
opgeeft als u in het tekstvak voor de koppeling in de eigenschappencontrole het pad typt. Het correcte pad in een sjabloonbestand is het pad van
de map Sjablonen naar het gekoppelde document, niet het pad van de map van het op een sjabloon gebaseerde document naar het gekoppelde
document. Zorg ervoor dat de correcte paden voor koppelingen bestaan door bij het maken van koppelingen in sjablonen het pictogram met de
map of het pictogram Wijzen naar bestand in de eigenschappencontrole te gebruiken.
Voorkeuren voor het bijwerken van koppelingen in Dreamweaver 8.01
Vóór Dreamweaver 8 (dat wil zeggen Dreamweaver MX 2004 en eerder), werkte Dreamweavergeen koppelingen bij naar bestanden die zich in de
map Sjablonen bevonden. (Als u bijvoorbeeld een bestand met de naam main.css in de map Sjablonen had en href="main.css" had geschreven
als de koppeling in het sjabloonbestand, zou Dreamweaver deze koppeling niet bijwerken bij het maken van een op een sjabloon gebaseerde
pagina.)
Bepaalde gebruikers haalden hun voordeel uit de manier waarop Dreamweaver koppelingen naar bestanden in de map Sjablonen behandelde en
gebruikten deze inconsistentie voor het maken van koppelingen die ze doelbewust niet wilden bijwerken bij het maken van op een sjabloon
gebaseerde pagina's. Als u bijvoorbeeld nog steeds Dreamweaver MX 2004 gebruikt en een site met verschillende mappen voor verschillende
toepassingen hebt—Dreamweaver, Flash en Photoshop. Elke productmap bevat een op een sjabloon gebaseerde pagina index.html en een
unieke versie van het bestand main.css op hetzelfde niveau. Als het sjabloonbestand de documentafhankelijke relatieve koppeling href="main.css"
(een koppeling naar een versie van het bestand main.css in de map Sjablonen) bevat en als u wilt dat uw op een sjabloon gebaseerde index.html-
pagina's deze koppeling ook geschreven bevatten, kunt u de op een sjabloon gebaseerde index.html-pagina's maken zonder dat u er zich zorgen
over hoeft te maken of Dreamweaver deze specifieke koppelingen bijwerkt. Als Dreamweaver MX 2004 de op een sjabloon gebaseerde
index.html-pagina's maakt, verwijzen de (niet-bijgewerkte) koppelingen href="main.css" naar de bestanden main.css die zich in de mappen voor
Dreamweaver, Flash en Photoshop bevinden en niet naar het bestand main.css dat zich in de map Sjablonen bevindt.
In Dreamweaver 8 is dit gedrag echter dusdanig gewijzigd dat alle documentafhankelijke relatieve koppelingen worden bijgewerkt wanneer u op
een sjabloon gebaseerde pagina's maakt, ongeacht de schijnbare locatie van de gekoppelde bestanden. Bij dit scenario controleert Dreamweaver
de koppeling in het sjabloonbestand (href=“main.css”) en maakt een koppeling in de op een sjabloon gebaseerde pagina, die relatief is aan de
locatie van het nieuwe document. Als u bijvoorbeeld een op een sjabloon gebaseerd document maakt dat één niveau hoger ligt dan de map
Sjablonen, zou Dreamweaver de koppeling in het nieuwe document schrijven als href="Sjablonen/main.css". Deze manier van bijwerken in
Dreamweaver 8 verbreekt koppelingen op pagina's die waren gemaakt door ontwerpers die de eerdere gang van zaken in Dreamweaver
gebruikten, waarbij koppelingen naar bestanden in de map Sjablonen niet werden bijgewerkt.
In Dreamweaver 8.01 is een voorkeur toegevoegd waarmee u het gedrag van bijwerken van relatieve koppelingen in en uit kunt schakelen. (Deze
speciale voorkeur geldt alleen voor koppelingen naar bestanden in de map Sjablonen, niet voor koppelingen in het algemeen.) Het
standaardgedrag is dat deze koppelingen niet worden bijgewerkt (zoals in Dreamweaver MX 2004 en eerder), maar als u wilt dat Dreamweaver dit
soort koppelingen bij het maken van op een sjabloon gebaseerde pagina's bijwerkt, kunt u de selectie van de voorkeur uitschakelen. (Dit zou u
bijvoorbeeld alleen doen als uw map Sjablonen een pagina met overlappende stijlen (CSS), main.css, bevat en u de koppeling
href="Sjablonen/main.css" wilt opnemen in een op een sjabloon gebaseerd document. Deze handelwijze wordt echter niet aangeraden omdat de
map met sjablonen eigenlijk alleen sjabloonbestanden van Dreamweaver (DWT) moet bevatten.)
Als u Dreamweaver documentafhankelijke relatieve paden naar niet-sjabloonbestanden in de map Sjablonen wilt laten bijwerken, selecteert u in
het dialoogvenster Site-instelling de categorie Sjablonen (deze vindt u bij Geavanceerde instellingen ) en schakelt u de optie Overschrijf de
relatieve paden van het document niet, uit.
Raadpleeg de Dreamweaver TechNote op de Adobe-website op www.adobe.com/go/f55d8739_nl.
Serverscripts in sjablonen en op een sjabloon gebaseerde documenten
Bepaalde serverscripts worden ingevoegd in het allereerste begin of uiterste einde van het document (vóór de tag <html> of na de tag </html>).
Dergelijke scripts moeten op een speciale manier worden behandeld in sjablonen en op een sjabloon gebaseerde documenten. Normaal
gesproken geldt dat als u wijzigingen aanbrengt aan scriptcode vóór de tag <html> of na de tag </html> in een sjabloon, de wijzigingen niet
worden gekopieerd naar documenten die op die sjabloon zijn gebaseerd. Hierdoor ontstaan serverfouten als andere serverscripts, binnen de
hoofdtekst van de sjabloon, afhankelijk zijn van de scripts die niet worden gekopieerd. U ontvangt een waarschuwing als u scripts vóór de tag
<html> of na de tag </html> in een sjabloon wijzigt.
Als u dit probleem wilt vermijden, kunt u de volgende code invoegen in het gedeelte head van de sjabloon:
<!-- TemplateInfo codeOutsideHTMLIsLocked="true" -->
Met deze code in een sjabloon worden wijzigingen aan scripts vóór de tag <html> of na de tag </html> gekopieerd naar documenten die op deze
sjabloon zijn gebaseerd. U kunt deze scripts in documenten die op de sjabloon zijn gebaseerd, dan echter niet meer bewerken. U hebt dan ook
de keuze tussen deze scripts in de sjabloon bewerken en deze scripts bewerken in documenten die op de sjabloon zijn gebaseerd; beide
mogelijkheden hebben is niet mogelijk.
Sjabloonparameters
Sjabloonparameters geven waarden voor het bepalen van de inhoud in documenten die zijn gebaseerd op een sjabloon. Gebruik
409
Naar boven
Naar boven
sjabloonparameters voor optionele gebieden of bewerkbare tagkenmerken, of voor het instellen van waarden die u wilt doorgeven aan een
bijgevoegd document. Voor elke parameter selecteert u een naam, een gegevenstype en een standaardwaarde. Elke parameter moet een unieke
naam hebben die hoofdlettergevoelig is. Ze moeten een van de vijf toegestane gegevenstypen zijn: text (tekst), boolean (Booleaans), color (kleur),
URL of number (getal).
Sjabloonparameters worden aan het document doorgegeven als objectparameters. In de meeste gevallen kan een sjabloongebruiker de
standaardwaarde van de parameter bewerken om datgene wat in een op een sjabloon gebaseerd document wordt weergegeven, aan te passen.
In andere gevallen bepaalt sjabloonauteur wat er in het document wordt weergegeven, op basis van de waarde van een sjabloonexpressie.
Sjabloonexpressies
Sjabloonexpressies zijn instructies die een waarde berekenen of beoordelen.
U kunt een expressie gebruiken om een waarde op te slaan en deze in een document weer te geven. Een expressie kan bijvoorbeeld gewoon de
waarde van een parameter zijn, zoals @@(Param)@@, maar kan ook complex genoeg zijn om waarden te berekenen, die de achtergrondkleur in
een tabelrij wisselen, zoals @@((_index & 1) ? rood : blauw)@@.
Ook kunt u expressies definiëren voor enkelvoudige en meervoudige if-voorwaarden. Als een expressie wordt gebruikt in een voorwaardelijke
instructie, beoordeelt Dreamweaver deze als true (waar) of false (onwaar). Als de voorwaarde waar is, wordt het optionele gebied in het op een
sjabloon gebaseerde document weergegeven; als deze onwaar is, wordt het niet weergegeven.
U kunt expressies definiëren in de codeweergave of in het dialoogvenster Optioneel gebied wanneer u een optioneel gebied invoegt.
In de codeweergave kunt u op twee manieren sjabloonexpressies definiëren: gebruik de <!-- TemplateExpr expr="uw expressie"--> of gebruik
@@(uw expressie)@@. Als u de expressie invoegt in de sjablooncode, wordt in de ontwerpweergave een markering voor de expressie
weergegeven. Als u een sjabloon toepast, beoordeelt Dreamweaver de expressie en geeft de waarde in het op een sjabloon
gebaseerde document weer.
Taal voor sjabloonexpressies
De taal voor sjabloonexpressies bestaat uit een kleine subset van JavaScript en gebruikt de JavaScript-syntaxis en voorrangsregels. Gebruik
JavaScript-operatoren om een expressie als de volgende te schrijven:
@@(firstName+lastName)@@
De volgende functies en operatoren worden ondersteund:
numerieke constanten, tekenreeksconstanten (uitsluitend syntaxis met dubbele aanhalingstekens), Booleaanse constanten (true (waar) of
false (onwaar))
variabele verwijzing (zie de lijst van gedefinieerde variabelen verderop in dit gedeelte)
veldverwijzing (de “punt”-operator)
monadische operatoren: +, -, ~, !
binaire operatoren: +, -, *, /, %, &, |, ^, &&, ||, <, <=, >, >=, ==, !=, <<, >>
voorwaardelijke operator: ?:
haakjes: ()
De volgende gegevenstypes worden gebruikt: Booleaans, IEEE 64-bpc drijvende komma, tekenreeks en object. Dreamweaver-sjablonen
ondersteunen niet het gebruik van de typen “null” of “undefined” van JavaScript. Ook zijn geen schaalbare typen toegestaan die impliciet
moeten worden omgezet naar een object; de expressie "abc".length zou dan ook tot een fout leiden in plaats van de waarde 3 als resultaat.
De enige beschikbare objecten zijn die die worden gedefinieerd door het expressieobjectmodel. De volgende variabelen zijn gedefinieerd:
_document Bevat de sjabloongegevens op documentniveau met een veld voor elke parameter in de sjabloon.
_repeat Alleen gedefinieerd voor expressies die voorkomen binnen een herhalingsgebied. Biedt ingebouwde informatie over het gebied
_index De numerieke index (vanaf 0) van de huidige vermelding
_numRows Het totaal aantal vermeldingen in dit herhalingsgebied
_isFirst True (waar) als de huidige vermelding de eerste vermelding is in het herhalingsgebied ervan
_isLast True (waar) als de huidige vermelding de laatste vermelding is in het herhalingsgebied ervan
_prevRecord Het object _repeat voor de vorige vermelding. Deze eigenschap kan niet worden gebruikt voor de eerste vermelding in het
gebied.
_nextRecord Het object _repeat voor de volgende vermelding. Deze eigenschap kan niet worden gebruikt voor de laatste vermelding in het
gebied.
_parent
In een genest herhaald gebied krijgt u hiermee het object _repeat voor het omgevende (buitenste) herhaalde gebied. Toegang tot
410
Naar boven
deze eigenschap buiten een genest herhaald gebied leidt tot een foutsituatie.
Tijdens de beoordeling van een expressie zijn alle velden van het object _document en het object _repeat impliciet beschikbaar. Zo kunt u
title opgeven in plaats van _document.title voor toegang tot de titelparameter van het document.
In gevallen waarin sprake is van een conflict tussen velden, krijgen velden van het object _repeat voorrang op velden van het object
_document. Daarom zou u bij de verwijzing naar documentparameters die worden verborgen door parameters van een herhaald gebied,
alleen een expliciete verwijzing naar _document of _repeat moeten gebruiken wanneer _document zich mogelijk binnen een
herhalingsgebied bevindt.
Als geneste herhaalde gebieden worden gebruikt, zijn alleen velden van de binnenste herhaalde gebieden impliciet beschikbaar. Naar
buitenste gebieden moet expliciet worden verwezen door middel van _parent.
Meerdere if-voorwaarden in sjablooncode
U kunt expressies definiëren voor enkelvoudige en meervoudige if-voorwaarden. Het volgende voorbeeld toont de manier waarop u een parameter
met de naam “Dept” definieert, een aanvankelijke waarde instelt en een meervoudige if-voorwaarde definieert die bepaalt welk logo wordt
weergegeven.
Hieronder ziet u een voorbeeld van de code die u zou kunnen invoeren in het gedeelte head van de sjabloon:
<!-- TemplateParam name="Dept" type="number" value="1" -->
De volgende instructie voor een voorwaarde controleert de waarde die is toegewezen aan de parameter Dept. Als de voorwaarde true (waar) is
(dat wil zeggen wanneer eraan wordt voldaan), wordt de juiste afbeelding weergegeven.
<!-- TemplateBeginMultipleIf -->
<!-- checks value of Dept and shows appropriate image-->
<!-- TemplateBeginIfClause cond="Dept == 1" --> <img src=".../sales.gif"> <!-- TemplateEndIfClause -->
<!-- TemplateBeginIfClause cond="Dept == 2" --> <img src=".../support.gif"> <!-- TemplateEndIfClause-->
<!-- TemplateBeginIfClause cond="Dept == 3" --> <img src=".../hr.gif"> <!-- TemplateEndIfClause -->
<!-- TemplateBeginIfClause cond="Dept != 3" --> <img src=".../spacer.gif"> <!-- TemplateEndIfClause -->
<!-- TemplateEndMultipleIf -->
Als u een op een sjabloon gebaseerd document maakt, worden de sjabloonparameters er automatisch aan doorgegeven. De sjabloongebruiker
bepaalt welke afbeelding moet worden weergegeven.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
411
XML
412
Over XML en XSLT
Naar boven
Naar boven
XML en XSL gebruiken in webpagina's
Server-side XSL-transformaties
Client-side XSL-transformaties
XML-gegevens en herhalende elementen
XML-gegevens voorvertonen
XML en XSL gebruiken in webpagina's
Extensible Markup Language (XML) is een taal waarmee u informatie kunt structureren. Evenals bij HTML kunt u bij XML informatie met tags
structureren, maar XML-tags zijn niet vooraf gedefinieerd zoals de HTML-tags. Bij XML kunt u daarentegen tags maken die uw gegevensstructuur
(schema) het best definiëren. Tags worden binnen andere tags genest en vormen een schema van boven- en onderliggende tags. Zoals bij de
meeste HTML-tags hebben alle tags in een XML-schema een begin- en een eindtag.
Het volgende voorbeeld toont de basisstructuur van een XML-bestand.
<?xml version="1.0">
<mybooks>
<book bookid="1">
<pubdate>03/01/2004</pubdate>
<title>Displaying XML Data with Adobe Dreamweaver</title>
<author>Charles Brown</author>
</book>
<book bookid="2">
<pubdate>04/08/2004</pubdate>
<title>Understanding XML</title>
<author>John Thompson</author>
</book>
</mybooks>
In dit voorbeeld heeft elke bovenliggende tag <book> drie onderliggende tags: <pubdate>, <title> en <author>. Elke tag <book> is echter ook een
onderliggende tag van de tag <mybooks>, die één niveau hoger ligt in het schema. U kunt XML-tags willekeurige namen en structuren geven,
zolang u ze dienovereenkomstig binnen andere nest en aan elke begintag een corresponderende eindtag toewijst.
XML-documenten bevatten geen opmaak – het zijn slechts containers van gestructureerde informatie. Als u eenmaal een XML-schema hebt, kunt
u de informatie met Extensible Stylesheet Language (XSL) weergeven. Net zoals u met CSS (Cascading Style Sheets) HTML kunt opmaken, kunt
u XML-gegevens opmaken met XSL. U kunt stijlen, pagina-elementen, opmaak, enzovoort definiëren in een XSL-bestand en dit aan een XML-
bestand koppelen. Als een gebruiker de XML-gegevens in een browser bekijkt, worden de gegevens volgens uw definities in het XSL-bestand
opgemaakt. De inhoud (de XML-gegevens) en de presentatie (in het XSL-bestand gedefinieerd) zijn volledig gescheiden, zodat u beter kunt
bepalen hoe uw informatie op een webpagina verschijnt. In wezen is XSL de presentatietechnologie voor XML en de primaire uitvoer is een
HTML-pagina.
Extensible Stylesheet Language Transformations (XSLT) is een hulptaal van XSL waarmee u feitelijk de XML-gegevens op een webpagina kunt
weergeven, waarbij deze, samen met XSL-stijlen, 'transformeert' naar leesbare en opgemaakte informatie in HTML-vorm. Met Dreamweaver kunt
u XSLT-pagina's maken voor het uitvoeren van XSL-transformaties met een toepassingsserver of een browser. Bij een server-side XSL-
transformatie zorgt de server voor het transformeren van XML en XSL en voor het weergeven op de pagina. Bij een client-side transformatie zorgt
de browser (bijvoorbeeld Internet Explorer) daarvoor.
Welke benadering u uiteindelijk kiest (server-side dan wel client-side transformaties), is afhankelijk van het eindresultaat dat u beoogt, van de
technologieën waarover u beschikt, van het toegangsniveau dat u hebt voor XML-bronbestanden, en van andere factoren. Beide benaderingen
hebben hun eigen voordelen en beperkingen. Server-side transformaties werken bijvoorbeeld op alle browsers, terwijl client-side transformaties
alleen werken op moderne browsers (Internet Explorer 6, Netscape 8, Mozilla 1.8 en Firefox 1.0.2). Bij server-side transformaties kunt u XML-
gegevens dynamisch weergeven vanuit uw eigen server of vanuit overal elders op het web, terwijl client-side transformaties XML-gegevens
moeten gebruiken die op uw eigen webserver aanwezig zijn. Tenslotte is voor server-side transformaties vereist dat u uw pagina's implementeert
op een geconfigureerde toepassingsserver, terwijl voor client-side transformaties alleen toegang tot een webserver vereist is.
Zie www.adobe.com/go/vid0165_nl voor een zelfstudie over XML.
Server-side XSL-transformaties
413
Naar boven
Dreamweaver biedt methoden voor het maken van XSLT-pagina's waarmee u server-side XSL-transformaties kunt uitvoeren. Als een
toepassingsserver de XSL-transformatie uitvoert, kan het bestand met de XML-gegevens zich op uw eigen server bevinden of elders op het web.
Bovendien kan elke browser de getransformeerde gegevens weergeven. Het implementeren van pagina's voor server-side transformaties is echter
enigszins gecompliceerd en daarvoor is toegang vereist tot een toepassingsserver.
Als u met server-side XSL-transformaties werkt, kunt u met Dreamweaver XSLT-pagina's maken die volledige HTML-documenten (hele XSLT-
pagina's) genereren, of kunt u XSLT-fragmenten maken die een deel van een HTML-document genereren. Een hele XSLT-pagina komt overeen
met een gewone HTML-pagina. Het bevat een <body>-tag en een <head>-tag en u kunt een combinatie van HTML- en XML-gegevens op de
pagina weergeven. Een XSLT-fragment is stuk code in een afzonderlijk document dat opgemaakte XML-gegevens weergeeft. In tegenstelling tot
een hele XSLT-pagina is het een onafhankelijke bestand dat geen <body>- of <head>-tag heeft. Als u XML-gegevens op een eigen pagina wilt
weergeven, dient u een hele XSLT-pagina te maken en uw XML-gegevens daaraan te binden. Als u echter XML-gegevens in een bepaalde sectie
van een bestaande dynamische pagina wilt weergeven, bijvoorbeeld een dynamische startpagina voor een winkel van sportartikelen met
sportuitslagen van een RSS-bron aan één zijde van de pagina, dient u een XSLT-fragment te maken en de verwijzing hiernaar in de dynamische
pagina op te nemen. XSLT-fragmenten maken en deze samen met andere dynamische pagina's gebruiken voor het weergeven van XML-
gegevens, is het gebruikelijke scenario.
Het maken van het XSLT-fragment is de eerste stap bij het maken van dit soort pagina's. Het is een afzonderlijk bestand met de indeling, opmaak
en dergelijke van de XML-gegevens die u uiteindelijk in de dynamische pagina wilt weergeven. Als u een XSLT-fragment maakt, plaatst u een
verwijzing hiernaar in uw dynamische pagina (bijvoorbeeld een PHP- of ColdFusion-pagina). De ingevoegde verwijzing naar het fragment werkt
ongeveer als een Server Side Include (SSI). De opgemaakte XML-gegevens (het fragment) bevinden zich in een afzonderlijk bestand en in de
ontwerpweergave verschijnt een tijdelijke aanduiding op de dynamische pagina zelf. Als een browser de dynamische pagina met de verwijzing
naar het fragment opvraagt, verwerkt de server de opgenomen instructie en maakt een nieuw document met de opgemaakte inhoud van het
fragment in plaats van de tijdelijke aanduiding.
1. Browser vraagt dynamische pagina aan 2. Webserver zoekt de pagina en geeft deze door aan de toepassingsserver 3. Toepassingsserver
scant pagina op instructies en haalt XSLT-fragment op 4. Toepassingsserver voert transformatie uit (leest XSLT-fragment, haalt XML-gegevens
op en maakt deze op) 5. Toepassingsserver voegt getransformeerd fragment op pagina in en geeft deze terug aan de webserver 6. Webserver
verzendt voltooide pagina naar browser
U gebruikt het servergedrag voor XSL-transformatie voor het invoegen van de verwijzing naar een XSLT-fragment in een dynamische pagina. Bij
het invoegen van de verwijzing genereert Dreamweaver in de hoofdmap van de site een map includes/MM_XSLTransform/ met een runtime
bibliotheekbestand. De toepassingsserver gebruikt de in dit bestand gedefinieerde functies bij het transformeren van de opgegeven XML-
gegevens. Het bestand haalt de XML-gegevens en de XSLT-fragmenten op, voert de XSL-transformatie uit en plaatst de resultaten op de
webpagina.
Het bestand met het XSLT-fragment, het XML-bestand met uw gegevens en het gegenereerde runtime bibliotheekbestand moeten alle op de
server aanwezig zijn om de pagina correct te kunnen weergeven. (Als u een extern XML-bestand als gegevensbron gebruikt–bijvoorbeeld van een
RSS-bron–moet dat bestand zich uiteraard elders op internet bevinden.)
U kunt met Dreamweaver ook hele XSLT-pagina's maken voor gebruik bij server-side transformaties. Een hele XSLT-pagina werkt op dezelfde
manier als een XSLT-fragment, zij het dat, wanneer u de verwijzing naar de hele XSLT-pagina invoegt met het servergedrag voor XSL-
transformatie, u de volledige inhoud van een HTML-pagina invoegt. De dynamische pagina (de .cfm-, .php- of asp-pagina die als de
containerpagina fungeert) moet dus van alle HTML worden ontdaan voordat u de verwijzing invoegt.
Dreamweaver ondersteunt XSL-transformaties voor ColdFusion-, ASP-, - en PHP-pagina's.
Opmerking: Uw server moet correct zijn geconfigureerd voor het uitvoeren van server-side transformaties. Neem contact op met de
serverbeheerder voor meer informatie.
Client-side XSL-transformaties
414
Naar boven
U kunt XSL-transformaties op de client uitvoeren zonder een toepassingsserver. Met Dreamweaver kunt u een hele XSLT-pagina maken die de
transformaties uitvoert. Voor client-side transformaties is echter manipulatie van het XML-bestand vereist met de gegevens die u wilt weergeven.
Bovendien werken client-side transformaties alleen in moderne browsers (Internet Explorer 6, Netscape 8, Mozilla 1.8 en Firefox 1.0.2). Zie
www.w3schools.com/xsl/xsl_browsers.asp voor meer informatie over browsers die XSL-transformaties wel of niet ondersteunen.
Maak eerst een hele XSLT-pagina en koppel daaraan een XML-gegevensbron. (Dreamweaver vraagt u om de gegevensbron te koppelen wanneer
u de nieuwe pagina maakt.) U kunt een XSLT-pagina helemaal zelf samenstellen of u kunt een bestaande HTML-pagina omzetten naar een
XSLT-pagina. Als u een bestaande HTML-pagina omzet naar een XSLT-pagina, moet u daaraan met het paneel Bindingen (Venster > Bindingen)
een XML-gegevensbron koppelen.
Als uw XSLT-pagina klaar is, moet u deze koppelen aan het XML-bestand met de XML-gegevens door in het XML-bestand zelf een verwijzing in
te voegen naar de XSLT-pagina (ongeveer zoals u een verwijzing invoegt naar een externe CSS-stijlpagina in de sectie <head> van een HTML-
pagina). In een browser moeten bezoekers het XML-bestand zien (niet de XSLT-pagina). Als bezoekers de pagina bekijken, voert de browser de
XSL-transformatie uit en geeft de XML-gegevens weer die door de gekoppelde XSLT-pagina zijn opgemaakt.
De relatie tussen de gekoppelde XSLT- en XML-pagina's is in principe dezelfde, maar is anders dan de externe CSS/HTML-paginamodellen. Als u
een HTML-pagina met inhoud hebt (bijvoorbeeld tekst), gebruikt u een externe stijlpagina voor de opmaak van die inhoud. De HTML-pagina
bepaalt de inhoud. De externe CSS-code, die de gebruiker nooit te zien krijgt, bepaalt de presentatie. Bij XSLT en XML is de situatie omgekeerd.
Het XML-bestand (dat de gebruiker nooit ziet in zijn ruwe vorm) bepaalt de inhoud en de XSLT-pagina bepaalt de presentatie. De XSLT-pagina
bevat de tabellen, opmaak, afbeeldingen enzovoort die de standaard HTML gewoonlijk bevat. Als een gebruiker het XML-bestand in een browser
bekijkt, wordt de inhoud door de XSLT-pagina opgemaakt.
1. Browser vraagt XML-bestand aan 2. Server antwoordt door XML-bestand naar browser te verzenden 3. Browser leest XML-instructie en roept
XSLT-bestand aan 4. Server verzendt XSLT-bestand naar browser 5. Browser transformeert XML-gegevens en geeft deze in browser weer
Als u Dreamweaver gebruikt om een XSLT-pagina aan een XML-pagina te koppelen, voegt Dreamweaver bovenaan in de XML-pagina de juiste
code voor u in. Als u eigenaar bent van de XML-pagina waaraan u koppelt (dat wil zeggen dat het XML-bestand alleen op uw webserver aanwezig
is), hoeft u alleen met Dreamweaver de juiste code in te voegen die de beide pagina's koppelt. Als u eigenaar bent van het XML-bestand, zijn de
door de client uitgevoerde XSL-transformaties volledig dynamisch. Dit houdt in dat, telkens als u de gegevens in het XML-bestand bijwerkt, elke
HTML-uitvoer met de gekoppelde XSLT-pagina automatisch wordt bijgewerkt aan de hand van de nieuwe informatie.
Opmerking: De XML- en XSL-bestanden voor client-side transformaties moeten zich in dezelfde directory bevinden. Anders leest de browser het
XML-bestand en zoekt deze de XSLT-pagina voor de transformatie, maar zal deze de elementen (stijlpagina's, afbeeldingen en dergelijke) die
door de relatieve koppelingen in de XSLT-pagina gedefinieerd zijn, niet vinden.
Als u niet de eigenaar bent van de XML-pagina waaraan u koppelt (bijvoorbeeld als u XML-gegevens van een RSS-bron ergens op het web wilt
gebruiken), is de workflow iets gecompliceerder. Voor het uitvoeren van client-side transformaties met XML-gegevens van een externe bron moet
u eerst het XML-bronbestand downloaden naar de directory waarin uw XSLT-pagina zich bevindt. Als de XML-pagina op uw lokale site aanwezig
is, kunt u met Dreamweaver de juiste code toevoegen die de XML-pagina aan de XSLT-pagina koppelt en beide pagina's (het gedownloade XML-
bestand en de gekoppelde XSLT-pagina) naar uw webserver posten. Als de gebruiker in een browser de XML-pagina bekijkt, wordt de inhoud
door de XSLT-pagina opgemaakt, net als in het vorige voorbeeld.
Het nadeel van het uitvoeren van client-side XSL transformaties op XML-gegevens uit een externe bron is dat de XML-gegevens slechts
gedeeltelijk “dynamisch" zijn. Het XML-bestand dat u downloadt, is slechts een “momentopname" van het bestand dat zich elders op het web
bevindt. Als het oorspronkelijke XML-bestand ergens op het web gewijzigd wordt, moet u het opnieuw downloaden, het opnieuw aan de XSLT-
pagina koppelen, en het XML-bestand opnieuw naar uw webserver posten. De browser geeft alleen de gegevens weer die het van het XML-
bestand op uw webserver ontvangt, niet de gegevens die het oorspronkelijke XML-bronbestand bevat.
XML-gegevens en herhalende elementen
415
Met Herhalingsgebied XSLT-object kunt u herhalende elementen van een XML-bestand op een pagina herhalen. Elk gebied met een tijdelijke
aanduiding voor XML-gegevens kan als herhalingsgebied worden aangemerkt. De meestvoorkomende gebieden zijn echter een tabel, tabelrij of
een reeks tabelrijen.
In het volgende voorbeeld wordt geïllustreerd hoe het Herhalingsgebied XSLT-object wordt toegepast op een tabelrij met menu-informatie voor
een restaurant. De eerste rij toont drie elementen van het XML-schema: gerecht, beschrijving en prijs. Als Herhalingsgebied XSLT-object op de
tabelrij wordt toegepast en de pagina wordt verwerkt door een toepassingsserver of een browser, wordt de tabel herhaald met in elke nieuwe
tabelrij unieke ingevoegde gegevens.
Als u Herhalingsgebied XSLT-object op een element in het documentvenster toepast, verschijnt een dunne, grijze omtrek met een tab rond het
herhaalde gebied. Als u uw werk in een browser bekijkt (Bestand > Voorvertoning in browser), verdwijnt de grijze omtrek, wordt de selectie
uitgebreid en geeft deze de opgegeven herhalende elementen in het XML-bestand weer, zoals in de vorige afbeelding.
Als u een Herhalingsgebied XSLT-object aan de pagina toevoegt, wordt de lengte van de tijdelijke aanduiding voor de XML-gegevens in het
documentvenster ingekort. Dat komt omdat Dreamweaver het XPath (SML Path language) voor de tijdelijke aanduiding voor de XML-gegevens
bijwerkt, zodat dit gerelateerd is aan het pad van het herhalende element.
De volgende code is voor een tabel met twee dynamische tijdelijke aanduidingen en waarbij geen Herhalingsgebied XSLT-object is toegepast:
<table width="500" border="1">
<tr>
<td><xsl:value-of select="rss/channel/item/title"/></td>
</tr>
<tr>
<td><xsl:value-of select="rss/channel/item/description"/></td>
</tr>
</table>
De volgende code is voor dezelfde tabel maar waarbij wel het Herhalingsgebied XSLT-object is toegepast:
<xsl:for-each select="rss/channel/item">
<table width="500" border="1">
<tr>
<td><xsl:value-of select="title"/></td>
</tr>
<tr>
<td><xsl:value-of select="description"/></td>
</tr>
</table>
</xsl:for-each>
416
Naar boven
In het vorige voorbeeld heeft Dreamweaver het XPath bijgewerkt voor alle elementen die binnen het Herhalingsgebied vallen (titel en
omschrijving), en relatief zijn ten opzichte van het XPath in de ingesloten <xsl:for-each>-tags in plaats van het volledige document.
Dreamweaver genereert ook in andere gevallen contextrelatieve XPath-expressies. Als u bijvoorbeeld een tijdelijke aanduiding voor XML-
gegevens naar een tabel sleept waarin al een Herhalingsgebied XSLT-object is toegepast, geeft Dreamweaver automatisch het XPath weer dat
gerelateerd is aan het bestaande XPath in de ingesloten <xsl:for-each>-tags.
XML-gegevens voorvertonen
Als u Voorvertoning in browser (Bestand > Voorvertoning in browser) gebruikt om de XML-gegevens te bekijken die u in een XSLT-fragment of
een hele XSLT-pagina hebt ingevoegd, is de engine die de XSL-transformatie uitvoert, voor elke situatie verschillend. Voor dynamische pagina's
met XSLT-fragmenten voert de toepassingsserver telkens de transformatie uit. Andere keren kan Dreamweaver of de browser dat doen.
De volgende tabel geeft een overzicht van de situaties bij gebruik van Voorvertoning in browser en de engines die de verschillende transformaties
uitvoeren.
In browser bekeken paginatype Datatransformatie uitgevoerd door
Dynamische pagina met XSLT-fragment Toepassingsserver
XSLT-fragment of hele XSLT-pagina Dreamweaver
XML-bestand met koppeling naar hele XSLT-pagina Browser
De volgende onderwerpen bevatten richtlijnen voor het bepalen van de juiste voorvertoningsmethodes op basis van uw wensen.
Pagina's bekijken voor server-side transformaties
Bij server-side transformaties ziet de bezoeker van de site uiteindelijk de inhoud die door uw toepassingsserver getransformeerd is. Bij het bouwen
van XSLT- en dynamische pagina's voor gebruik met server-side transformaties is het altijd raadzaam om de dynamische pagina met het XSLT-
fragment te bekijken in plaats van het XSLT-fragment zelf. In het eerste scenario gebruikt u de toepassingsserver, die zorgt dat uw voorvertoning
overeenstemt met wat de bezoekers van de site zullen zien als ze uw pagina bezoeken. In het tweede scenario voert Dreamweaver de
transformatie uit en kunnen de resultaten lichtelijk afwijken. Tijdens het bouwen van uw XSLT-fragment kunt u dit ook bekijken met Dreamweaver,
maar u krijgt de meest accurate resultaten bij de gegevensweergave als u de toepassingsserver gebruikt voor het bekijken van uw dynamische
pagina nadat u het XSLT-fragment hebt ingevoegd.
Pagina's voor client-side transformaties voorvertonen
Bij client-side transformaties ziet de bezoeker van de site uiteindelijk de inhoud die door een browser getransformeerd is. U bereikt dat door een
koppeling toe te voegen van het XML-bestand naar de XSLT-pagina. Als u het XML-bestand in Dreamweaver opent en in een browser bekijkt,
dwingt u de browser om het XML-bestand te laden en de transformatie uit te voeren. U ervaart dan hetzelfde als de bezoeker van uw site.
Deze benadering bemoeilijkt echter foutoplossingen voor uw pagina, omdat de browser de XML transformeert en intern de HTML genereert. Als u
de optie Bron weergeven (of het equivalent daarvan) kiest om fouten in de gegenereerde HTML op te lossen, ziet u alleen de originele XML die de
browser heeft ontvangen, niet de volledige HTML (tags, stijlen enzovoort) die voor de weergave van de pagina zorgt. Om de volledige HTML
zichtbaar te maken bij het bekijken van de broncode moet u de XSLT-pagina in een browser bekijken.
Hele XSLT-pagina's en XSLT-fragmenten voorvertonen
Bij het maken van hele XSLT-pagina's en XSLT-fragmenten zult u uw werk willen bekijken om te kunnen zorgen dat uw gegevens correct worden
weergegeven. Als u een hele XSLT-pagina of een XSLT-fragment met Voorvertoning in Browser bekijkt, voert Dreamweaver de transformatie uit
met een ingebouwde transformatie-engine. Deze methode geeft u snelle resultaten en vergemakkelijkt het u om uw pagina stapsgewijs op te
bouwen en de fouten erin op te lossen. Het biedt u ook een manier om de volledige HTML (tags, stijlen enzovoort) te bekijken met de optie Bron
weergeven (of het equivalent daarvan) in de browser.
Opmerking: Deze methode wordt doorgaans gebruikt wanneer u begint met het bouwen van XSLT-pagina's, ongeacht de vraag of u uw
gegevens op de client dan wel de server laat transformeren.
Meer Help-onderwerpen
XML-zelfstudie
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
417
XSL-transformaties op de server uitvoeren
Naar boven
Naar boven
Workflow voor het uitvoeren van server-side XSL-transformaties
XSLT-pagina maken
HTML-pagina's omzetten naar XSLT-pagina's
XML-gegevensbronnen koppelen
XML-gegevens weergeven op XSLT-pagina's
Herhalende XML-elementen weergeven
XSLT-fragmenten invoegen in dynamische pagina's
XSLT-fragmenten verwijderen uit dynamische pagina's
Servergedrag voor XSL-transformaties bewerken
Een dynamische koppeling maken
Stijlen toepassen op XSLT-fragmenten
Parameters met XSL-transformaties gebruiken
Voorwaardelijke XSLT-gebieden maken en bewerken
XSL-commentaar invoegen
Expressies voor XML-gegevens toevoegen met de expressiebouwer voor XPath
Workflow voor het uitvoeren van server-side XSL-transformaties
U kunt server-side XSL-transformaties op de server uitvoeren. Lees meer over server-side en client-side XSL-transformaties en over het gebruik
van XML en XSL bij webpagina's voordat u pagina's gaat bouwen die XML-gegevens weergeven.
Opmerking: Uw server moet correct zijn geconfigureerd voor het uitvoeren van server-side transformaties. Neem contact op met de
serverbeheerder voor meer informatie.
De algemene workflow voor het uitvoeren van server-side XSL-transformaties is als volgt (elke stap is in andere onderwerpen beschreven).
1. Zet een Dreamweaver-site op.
2. Kies een server-technologie en stel een toepassingsserver in.
3. Test de toepassingsserver.
Maak bijvoorbeeld een pagina die verwerking vereist, en zorg ervoor dat de toepassingsserver de pagina verwerkt.
4. Maak een XSLT-fragment of -pagina of zet een HTML-pagina om in een XSLT-pagina.
Maak op uw Dreamweaver-site een XSLT-fragment of een hele XSLT-pagina.
Zet een bestaande HTML-pagina om in een hele XSLT-pagina.
5. Koppel een XML-gegevensbron aan de pagina.
6. Geef XML-gegevens weer door de gegevens aan het XSLT-fragment of de hele XSLT-pagina te binden.
7. Voeg zo nodig een Herhalingsgebied XSLT-object aan de tabel of de tabelrij toe met de tijdelijke aanduidingen voor
XML-gegevens.
8. Voer verwijzingen in.
Gebruik het servergedrag voor XSL-transformatie voor het invoegen van een verwijzing naar een XSLT-fragment in een dynamische pagina.
Om een verwijzing naar de hele XSLT-pagina in de dynamische pagina in te voegen, verwijdert u alle HTML-code van een dynamische
pagina en gebruikt u het servergedrag voor XSL-transformatie.
9. Publiceer de pagina en het fragment.
Publiceer zowel de dynamische pagina als het XSLT-fragment (of de hele XSLT-pagina) naar de toepassingsserver. Als u een lokaal XML-
bestand gebruikt, moet ook dit gepubliceerd worden.
10. Bekijk de dynamische pagina in een browser.
De toepassingsserver transformeert dan de XML-gegevens, voegt deze aan de dynamische pagina toe en geeft ze in de browser weer.
418
Naar boven
XSLT-pagina maken
U kunt XSLT-pagina's maken waarmee u XML-gegevens kunt weergeven op webpagina's. U kunt een hele XSLT-pagina maken (een XLST-
pagina die een <body>-code en een <head>-code bevat), of u kunt een XSLT-fragment maken. Als u een XSLT-fragment maakt, maakt u een
onafhankelijke bestand dat geen body- of head-code bevat; een eenvoudig stukje code dat later wordt ingevoegd in een dynamische pagina.
Opmerking: Als u begint met een bestaande XSLT-pagina, moet u daar een XML-gegevensbron aan koppelen.
1. Selecteer Bestand > Nieuw.
2. Selecteer in de categorie Lege pagina van het dialoogvenster Nieuw document een van de volgende opties in de kolom Paginatype:
Selecteer XSLT (hele pagina) om een hele XSLT-pagina te maken.
Selecteer XSLT (fragment) om een XSLT-fragment te maken.
3. Klik op Maken en voer een van de volgende handelingen uit in het dialoogvenster XML-bron lokaliseren:
Selecteer Lokaal bestand koppelen, klik op Bladeren, ga naar een lokaal XML-bestand op uw computer en klik op OK.
Kies Extern bestand koppelen, voer de URL in van een XML-bestand op internet (bijvoorbeeld een van een RSS-bron) en klik op OK.
Opmerking: Als u op de knop Annuleren klikt, wordt een nieuwe XSLT-pagina zonder gekoppelde XML-gegevensbron gegenereerd.
Het paneel Bindingen wordt gevuld met het schema van uw XML-gegevensbron.
De volgende tabel bevat een uitleg van de verschillende elementen in het schema die kunnen worden weergegeven:
Element Vertegenwoordigt Details
<> Verplicht niet-herhalend XML-element Een element dat precies één keer
voorkomt binnen het bovenliggende
knooppunt
<>+ Herhalend XML-element Een element dat een of meer keer
voorkomt binnen het bovenliggende
knooppunt
<>+ Optioneel XML-element Een element dat nul of meer keer
voorkomt binnen het bovenliggende
knooppunt
Vetgedrukt elementknooppunt Huidig contextelement Normaal gesproken het herhalende
element als de invoegpositie in een
herhalende regio staat
@ XML-kenmerk
4. Sla uw nieuwe pagina op (Bestand > Opslaan) met de extensie .xsl of .xslt (.xsl is de standaardextensie).
HTML-pagina's omzetten naar XSLT-pagina's
U kunt ook bestaande HTML-pagina's omzetten naar XSLT-pagina's. Als u bijvoorbeeld een vooraf ontworpen statische pagina hebt waaraan u
XML-gegevens wilt toevoegen, kunt u de pagina omzetten naar een XSLT-pagina in plaats van een XSLT-pagina te maken en deze volledig zelf
op te bouwen.
1. Open de HTML-pagina die u wilt omzetten.
2. Kies Bestand > Omzetten > XSLT 1.0.
In het documentvenster wordt een kopie van de pagina geopend. De nieuwe pagina is een XSL-stijlpagina, opgeslagen met de extensie
419
Naar boven
Naar boven
.xsl.
XML-gegevensbronnen koppelen
Als u met een bestaande XSLT-pagina start of geen XML-gegevensbron koppelt bij het maken van een nieuwe XSLT-pagina met Dreamweaver,
moet u een XML-gegevensbron koppelen met het paneel Bindingen.
1. Klik op de XML-koppeling in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen).
Opmerking: U kunt ook op de koppeling Bron klikken rechtsboven in het paneel Bindingen om een XML-gegevensbron toe te voegen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Lokaal bestand koppelen, klik op Bladeren, ga naar een lokaal XML-bestand op uw computer en klik op OK.
Kies Extern bestand koppelen en voer de URL in van een XML-bestand op internet (bijvoorbeeld een URL van een RSS-bron).
3. Klik op OK om het dialoogvenster XML-bron lokaliseren te sluiten.
Het paneel Bindingen wordt gevuld met het schema van uw XML-gegevensbron.
XML-gegevens weergeven op XSLT-pagina's
Nadat u een XSLT-pagina hebt gemaakt en een XML-gegevensbron hebt gekoppeld, kunt u gegevens aan de pagina binden. Daarvoor moet u
een tijdelijke aanduiding voor XML-gegevens aan de pagina toevoegen en vervolgens met de expressiebouwer voor XPath of met de
eigenschappencontrole de geselecteerde gegevens opmaken die op de pagina worden weergegeven.
1. Open een XSLT-pagina met de gekoppelde XML-gegevensbron.
2. Kies Invoegen > Tabel om een tabel aan de pagina toe te voegen (optioneel). Een tabel helpt u bij het ordenen van uw XML-gegevens.
Opmerking: Doorgaans kunt u Herhalingsgebied XSLT-object gebruiken om herhalende XML-elementen op een pagina weer te geven.
Ditmaal zou u een tabel met één rij en een of meer kolommen of een tabel met twee rijen kunnen maken als u een tabelkop wilt opnemen.
3. In het paneel Bindingen kiest u een XML-element en sleept het naar een plaats op de pagina waar u gegevens wilt invoegen.
Op de pagina verschijnt een tijdelijke aanduiding voor XML-gegevens. Deze aanduiding wordt gemarkeerd en staat tussen accolades. De
XPath-syntaxis (XML Path-taal) wordt gebruikt om de hiërarchische structuur van het XML-schema te beschrijven. Als u bijvoorbeeld het
onderliggende element title naar de pagina sleept en dat element de bovenliggende elementen rss, channel en item heeft, is de syntaxis van
420
Naar boven
de tijdelijke aanduiding voor de dynamische inhoud rss/channel/item/title.
Dubbelklik op de tijdelijke aanduiding voor XML-gegevens op de pagina om de expressiebouwer voor XPath te openen. Met de
expressiebouwer voor XPath kunt u geselecteerde gegevens opmaken en andere items in het XML-schema selecteren.
4. (Optioneel) Pas stijlen toe op uw XML-gegevens door een tijdelijke aanduiding voor XML-gegevens te selecteren en er, zoals bij elk ander
deel van de inhoud, stijlen op toe te passen met de eigenschappencontrole of het deelvenster CSS-stijlen. U kunt ook Design-Time
stijlpagina's gebruiken om stijlen toe te passen op XSLT-fragmenten. Beide methoden hebben hun eigen voordelen en beperkingen.
5. Bekijk uw werk in een browser (Bestand > Voorvertoning in browser).
Opmerking: Als u uw werk met Voorvertoning in browser bekijkt, voert Dreamweaver een interne transformatie uit zonder een
toepassingsserver te gebruiken.
Herhalende XML-elementen weergeven
Met Herhalingsgebied XSLT-object kunt u herhalende elementen van een XML-bronbestand op een webpagina herhalen. Als u bijvoorbeeld titels
van artikelen en beschrijvingen van een nieuwsbron met 10 tot 20 artikelen weergeeft, is elke titel en beschrijving in het XML-bestand
waarschijnlijk een onderliggend element van een herhalend element.
Elk gebied in de ontwerpweergave met een tijdelijke aanduiding voor XML-gegevens kan gewijzigd worden in een herhaald gebied. De meest
voorkomende gebieden zijn echter een tabel, tabelrij of een reeks tabelrijen.
1. Selecteer in de ontwerpweergave een of meerdere gebieden met tijdelijke aanduidingen voor XML-gegevens.
De selectie kan van alles zijn, een tabel, een tabelrij en zelfs een alinea tekst.
Als u een gebied op de pagina nauwkeurig wilt selecteren, gebruikt u de tagkiezer in de linkerbenedenhoek van het documentvenster. Als
het gebied bijvoorbeeld een tabel is, klikt u in de tabel op de pagina en daarna op de tag in de tagkiezer.
2. Ga op een van de volgende manieren te werk
Kies Invoegen > XSLT-objecten > Herhalingsgebied.
Klik op Herhalingsgebied in de categorie XSLT van het paneel Invoegen.
3. Selecteer in de expressiebouwer voor XPath het herhalende element dat door een klein plusteken aangeduid wordt.
421
Naar boven
4. Klik op OK.
In het documentvenster verschijnt een dunne grijze omtrek met tab rond het herhaalde gebied. Als u uw werk in een browser bekijkt
(Bestand > Voorvertoning in browser), verdwijnt de grijze omtrek, wordt de selectie uitgebreid en geeft deze de opgegeven herhalende
elementen in het XML-bestand weer.
Als u het Herhalingsgebied XSLT-object aan de pagina toevoegt, wordt de lengte van de tijdelijke aanduiding voor de XML-gegevens in het
documentvenster ingekort. Dat komt omdat Dreamweaver het XPath voor de tijdelijke aanduiding voor de XML-gegevens bijwerkt, zodat
deze gerelateerd is aan het pad van het herhalende element.
Eigenschappen herhalingsgebied instellen (XSL)
In de eigenschappencontrole kunt u een ander XML-knooppunt selecteren om het herhalingsgebied te maken.
Voer in het vak Selecteren een nieuw knooppunt in, druk dan op het pictogram met de bliksemflits en selecteer het knooppunt uit het XML-
schema dat verschijnt.
Herhalingsgebied XSLT-object bewerken
Nadat u een Herhalingsgebied XSLT-object aan een gebied hebt toegevoegd, kunt u dit met de eigenschappencontrole bewerken.
1. Selecteer het object door op de grijze tab rond het herhaalde gebied te klikken.
2. Klik in de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) op het dynamische pictogram naast het tekstveld Selecteren.
3. Breng in de expressiebouwer voor XPath de wijzigingen aan en klik op OK.
XSLT-fragmenten invoegen in dynamische pagina's
Nadat u een XSLT-fragment hebt gemaakt, kunt u het met het servergedrag voor XSL-transformatie invoegen in een dynamische webpagina. Als
u het servergedrag aan uw pagina toevoegt en de pagina in een browser bekijkt, voert een toepassingsserver een transformatie uit die de XML-
gegevens van het geselecteerde XSLT-fragment weergeeft. Dreamweaver ondersteunt XSL-transformaties voor ColdFusion-, ASP-, en PHP-
pagina's.
Opmerking: Als u de inhoud van een hele XSLT-pagina in een dynamische pagina wilt invoegen, is de procedure hetzelfde. Voordat u
servergedrag voor XSL-transformatie gebruikt om de hele XSLT-pagina in te voegen, moet u alle HTML-code verwijderen uit de dynamische
pagina.
1. Open een bestaande ColdFusion-, ASP-, of PHP-pagina.
2. Plaats de invoegpositie in de ontwerpweergave op de plaats waar u het XSLT-fragment wilt invoegen.
Opmerking: Bij het invoegen van XSLT-fragmenten dient u altijd op Code- en ontwerpweergaven tonen te klikken nadat u de invoegpositie
422
Naar boven
Naar boven
Naar boven
op de pagina hebt geplaatst, om te zorgen dat de invoegpositie op de juiste plaats staat. Als dat niet het geval is, kunt u elders in
codeweergave klikken om de invoegpositie op de gewenste plaats te zetten.
3. Klik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de knop Plus (+) en kies XSL-transformatie.
4. Klik in het dialoogvenster XSL-transformatie op Bladeren en blader naar een XSLT-fragment of een hele XSLT-pagina.
Dreamweaver vult het volgende tekstveld met het bestandspad of de URL van het XML-bestand dat aan het opgegeven fragment is
gekoppeld. Klik op Bladeren als u dit wilt wijzigen en ga naar een ander bestand.
5. Klik op de knop Plus (+) om een XSLT-parameter toe te voegen (optioneel).
6. Klik op OK om een verwijzing naar het XSLT-fragment in de pagina in te voegen. Het fragment kan niet worden bewerkt. U kunt
dubbelklikken op het fragment om het bronbestand ervan te openen en te bewerken.
In de hoofdmap van de site wordt ook een map includes/MM_XSLTransform/ gemaakt met een runtime bibliotheekbestand. De
toepassingsserver gebruikt de in dit bestand gedefinieerde functies voor het uitvoeren van de transformatie.
7. Upload de dynamische pagina naar uw server (Site > Plaatsen) en klik op Ja om de afhankelijke bestanden op te nemen. Het bestand met
het XSLT-fragment, het XML-bestand met uw gegevens en het gegenereerde runtime bibliotheekbestand moeten alle op de server aanwezig
zijn om de pagina correct te kunnen weergeven. (Als u een extern XML-bestand als gegevensbron hebt geselecteerd, moet dat bestand zich
elders op internet bevinden.)
XSLT-fragmenten verwijderen uit dynamische pagina's
U kunt een XSLT-fragment uit een pagina verwijderen door het servergedrag voor XSL-transformatie te verwijderen dat gebruikt is voor het
invoegen van het fragment. Door het servergedrag te verwijderen, wordt alleen het XSLT-fragment verwijderd, niet de bijbehorende XML-, XSLT-
en runtime bibliotheekbestanden.
1. Selecteer in het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag) het servergedrag voor XSL-transformatie dat u wilt verwijderen.
2. Klik op de minknop (-).
Opmerking: Servergedrag moet u altijd op deze manier verwijderen. Door de gegenereerde code handmatig te verwijderen wordt het
servergedrag slechts gedeeltelijk verwijderd, ook als het servergedrag uit het paneel Servergedrag verdwijnt.
Servergedrag voor XSL-transformaties bewerken
Nadat u een XSLT-fragment aan een dynamische webpagina hebt toegevoegd, kunt u te allen tijde het servergedrag voor XSL-transformatie
bewerken.
1. Dubbelklik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op het servergedrag voor XSL-transformatie dat u wilt bewerken.
2. Breng de gewenste wijzigingen aan en klik op OK.
Een dynamische koppeling maken
423
Naar boven
Naar boven
U kunt een dynamische koppeling op uw XSLT-pagina maken die verwijst naar een specifieke URL als de gebruiker op een bepaald woord of een
groep woorden in uw XML-gegevens klikt. Zie de Dreamweaver-errata op www.adobe.com/go/dw_documentation_nl voor volledige instructies.
Stijlen toepassen op XSLT-fragmenten
Als u een hele XSLT-pagina maakt (dat wil zeggen een XSLT-pagina met <body>- en <head>-tags), kunt u XML-gegevens op de pagina
weergeven en de gegevens met de eigenschappencontrole of het deelvenster CSS-stijlen opmaken zoals elk ander deel van de inhoud. Als u een
XSLT-fragment maakt om dit in een dynamische pagina in te voegen (bijvoorbeeld in een ASP-, PHP- of ColdFusion-pagina), is het weergeven
van stijlen in het fragment en in de dynamische pagina echter iets gecompliceerder. Hoewel u afzonderlijk en buiten de dynamische pagina om
aan een XSLT-fragment werkt, is het belangrijk eraan te denken dat het fragment bedoeld is voor gebruik binnen de dynamische pagina en dat de
uitvoer van het XSLT-fragment uiteindelijk ergens tussen de <body>-tags van de dynamische pagina terechtkomt. Bij deze workflow moet u goed
opletten dat u geen <head>-elementen (zoals stijldefinities en koppelingen naar externe stijlpagina's) in XSLT-fragmenten opneemt. Anders plaatst
de toepassingsserver deze elementen in de <body> van de dynamische pagina en genereert dan een ongeldige opmaak.
Stel dat u een XSLT-fragment wilt maken dat in een dynamische pagina wordt ingevoegd en het fragment opmaakt met dezelfde externe
stijlpagina als de dynamische pagina. Als u dezelfde stijlpagina aan het fragment koppelt, bevat de resulterende HTML-pagina een dubbele
koppeling naar de stijlpagina (een in de <head>-sectie van de dynamische pagina en een andere in de <body>-sectie van de pagina, waarin de
inhoud van het XSLT-fragment verschijnt). In plaats van deze benadering te kiezen dient u Design-Time stijlpagina's te gebruiken voor verwijzing
naar de externe stijlpagina.
Gebruik bij het opmaken van de inhoud van XSLT-fragmenten de volgende workflow.
Koppel eerst een externe stijlpagina aan de dynamische pagina. (Dit is de beste werkwijze voor het toepassen van stijlen op de inhoud van
elke webpagina.)
Koppel vervolgens dezelfde externe stijlpagina aan het XSLT-fragment als een Design-Time stijlblad. Zoals de naam aangeeft, werken
Design-Time stijlpagina's alleen in de ontwerpweergave van Dreamweaver.
Nadat u de vorige twee stappen hebt uitgevoerd, kunt u nieuwe stijlen maken in uw XSLT-fragment met dezelfde stijlpagina als u aan uw
dynamische pagina hebt gekoppeld. De HTML-uitvoer zal schoner zijn (omdat de verwijzing naar de stijlpagina alleen geldig is terwijl u in
Dreamweaver werkt) en het fragment zal toch de juiste stijlen weergeven in de ontwerpweergave. Bovendien worden al uw stijlen toegepast
op zowel het fragment als de dynamische pagina wanneer u de dynamische pagina in de ontwerpweergave bekijkt of in een browser
voorvertoont.
Opmerking: Als u het XSLT-fragment in een browser voorvertoont, geeft deze de stijlen niet weer. In plaats daarvan dient u de dynamische
pagina in de browser voor te vertonen om het XSLT-fragment in de context van de dynamische pagina te zien.
Parameters met XSL-transformaties gebruiken
Bij het toevoegen van het servergedrag voor XSL-transformatie aan een webpagina kunt u parameters voor uw XSL-transformatie definiëren. Een
parameter regelt hoe XML-gegevens worden verwerkt en weergegeven. U kunt bijvoorbeeld een parameter gebruiken om een bepaald artikel van
een nieuwsbron aan te duiden en op te nemen. Als de pagina in een browser wordt geladen, verschijnt alleen het door u met de parameter
opgegeven artikel.
XSLT-parameter aan een XSL-transformatie toevoegen
1. Open het dialoogvenster XSL-transformatie. U kunt deze dialoog openen door te dubbelklikken op een servergedrag voor XSL-transformatie
in het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag) of door een nieuw servergedrag voor XSL-transformatie toe te voegen.
2. In het dialoogvenster XSL-transformatie klikt u op de knop Plus (+) naast XSLT-parameters.
3. In het vak Naam in het dialoogvenster Parameter toevoegen typt u een naam voor de parameter. Deze naam mag alleen alfanumerieke
tekens bevatten. Er mogen geen spaties in voorkomen.
4. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u een statische waarde wilt gebruiken, typt u deze in het vak Waarde.
Als u een dynamische waarde wilt gebruiken, klikt u op het dynamische pictogram naast het vak Waarde, vult u het dialoogvenster
424
Naar boven
Dynamische gegevens in en klikt u op OK. Klik op Help in het dialoogvenster Dynamische gegevens voor meer informatie.
5. In het vak Standaardwaarde typt u de waarde die de parameter moet gebruiken als de pagina geen runtimewaarde ontvangt. Klik daarna op
OK.
XSLT-parameter bewerken
1. Open het dialoogvenster XSL-transformatie. U kunt deze dialoog openen door te dubbelklikken op een servergedrag voor XSL-transformatie
in het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag) of door een nieuw servergedrag voor XSL-transformatie toe te voegen.
2. Selecteer een parameter uit de lijst van XSLT-parameters.
3. Klik op Bewerken.
4. Breng de gewenste wijzigingen aan en klik op OK.
XSLT-parameter verwijderen
1. Open het dialoogvenster XSL-transformatie. U kunt deze dialoog openen door te dubbelklikken op een servergedrag voor XSL-transformatie
in het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag) of door een nieuw servergedrag voor XSL-transformatie toe te voegen.
2. Selecteer een parameter uit de lijst van XSLT-parameters.
3. Klik op de minknop (-).
Voorwaardelijke XSLT-gebieden maken en bewerken
U kunt enkel- en meervoudige voorwaardelijke gebieden maken op een XSLT-pagina. U kunt in de ontwerpweergave een element selecteren en
daarop een voorwaardelijk gebied toepassen en u kunt een voorwaardelijk gebied invoegen op de plaats van de invoegpositie in het document.
Als u bijvoorbeeld naast de prijs van een uitverkocht artikel het woord “Uitverkocht" wilt plaatsen, typt u “Uitverkocht" op de pagina, selecteert u het
woord en past u daarna een voorwaardelijk gebied toe op de geselecteerde tekst. Dreamweaver plaatst de selectie tussen <xsl:if>-tags en geeft
het woord “Uitverkocht" alleen op de pagina weer als de gegevens voldoen aan de voorwaarden van de voorwaardelijke expressie.
Voorwaardelijk XSLT-gebied toepassen
U kunt een enkelvoudige voorwaardelijke expressie schrijven en in uw XSLT-pagina invoegen. Als de inhoud geselecteerd is wanneer u het
dialoogvenster Voorwaardelijk gebied opent, wordt de inhoud door een <xsl:if>-blok omsloten. Als de inhoud niet is geselecteerd, wordt het
<xsl:if>-blok toegevoegd op de plaats van de invoegpositie op de pagina. U kunt het beste met het dialoogvenster beginnen en de expressie
daarna in codeweergave aan te passen.
Het <xsl:if>-element komt overeen met de if-instructie in andere talen. Door middel van het element kunt u een voorwaarde testen en op basis van
het resultaat een bepaalde actie nemen. Met het <xsl:if>-element kunt u een expressie testen voor een enkelvoudige waarde van waar of onwaar.
1. Selecteer Invoegen > XSLT-objecten > Voorwaardelijk gebied of klik op het pictogram Voorwaardelijk gebied in de categorie XSLT van het
paneel Invoegen.
2. Typ in het dialoogvenster Voorwaardelijk gebied de voorwaardelijke expressie voor het gebied.
In het volgende voorbeeld wilt u testen of de waarde van het kenmerk @available van het contextknooppunt true (waar) is.
3. Klik op OK.
De volgende code wordt in de XSLT-pagina ingevoegd.
<xsl:if test="@available=&apos;true&apos;">
Content goes here
</xsl:if>
Opmerking: Tekenreekswaarden als “true" moet u tussen aanhalingstekens plaatsen. Dreamweaver codeert de aanhalingstekens voor u
(&apos;) zodat deze als geldige XHTML worden ingevoerd.
Naast het testen van waarden van knooppunten kunt u alle ondersteunde XSLT-functies in een voorwaardelijke expressie gebruiken. De
voorwaarde wordt getest voor het huidige knooppunt in uw XML-bestand. In het volgende voorbeeld wilt u het laatste knooppunt in de
425
resultaten testen.
Zie de sectie <xsl:if> in het paneel Referentie (Help > Referentie) voor meer informatie en voorbeelden desbetreffende het schrijven van
voorwaardelijke expressies.
Meervoudige voorwaardelijke XSLT-gebieden toepassen
U kunt een enkelvoudige voorwaardelijke expressie schrijven en in uw XSLT-pagina invoegen. Als de inhoud geselecteerd is wanneer u het
dialoogvenster Voorwaardelijk gebied opent, wordt de inhoud door een <xsl:if>-blok omsloten. Als u geen inhoud selecteert, wordt het
<xsl:choose>-blok toegevoegd op de plaats van de invoegpositie op de pagina. Het is raadzaam om met het dialoogvenster te beginnen en de
expressie daarna in codeweergave aan te passen.
Het <xsl:choose>-element komt overeen met de case-instructie in andere talen. Door middel van het element kunt u een voorwaarde testen en op
basis van het resultaat een bepaalde actie nemen. Met het <xsl:choose>-element kunt u meervoudige voorwaarden testen.
1. Selecteer Invoegen > XSLT-objecten > Meervoudig voorwaardelijk gebied of klik op het pictogram Meervoudig voorwaardelijk gebied in de
categorie XSLT van het paneel Invoegen.
2. Typ in het dialoogvenster Meervoudig voorwaardelijk gebied de eerste voorwaarde.
In het volgende voorbeeld wilt u testen of het subelement price van het contextknooppunt kleiner is dan 5.
3. Klik op OK.
In het voorbeeld wordt de volgende code in uw XSLT-pagina ingevoegd.
<xsl:choose>
<xsl:when test="price&lt;5">
Content goes here
</xsl:when>
<xsl:otherwise>
Content goes here
</xsl:otherwise>
</xsl:choose>
4. Om een andere voorwaarde in te voegen, plaatst u de invoegpositie in codeweergave tussen de paren <xsl:when>-tags of vlak voor de
<xsl:otherwise>-tag en voegt daarna een voorwaardelijk gebied in (Invoegen > XSLT-objecten > Voorwaardelijk gebied).
Nadat u de voorwaarde hebt opgegeven en op OK hebt geklikt, wordt een volgende <xsl:when>-tag ingevoegd in het <xsl:choose>-blok.
Zie de secties <xsl:choose> in het paneel Referentie (Help > Referentie) voor meer informatie en voorbeelden betreffende het schrijven van
voorwaardelijke expressies.
Eigenschappen voorwaardelijk gebied (If) instellen
Doel van de eigenschappencontrole Voorwaardelijk gebied instellen is het wijzigen van de in een voorwaardelijk gebied van uw XSL-pagina
gebruikte voorwaarde. Het voorwaardelijke gebied test de voorwaarde en neemt een bepaalde actie op basis van het resultaat.
Voer in het vak Test een nieuwe voorwaarde in en druk op Enter.
426
Naar boven
Naar boven
Eigenschappen voorwaarden (When) instellen
Doel van de eigenschappencontrole Voorwaardelijk gebied instellen is het wijzigen van de in een voorwaardelijk gebied van uw XSL-pagina
gebruikte meervoudige voorwaarde. Het meervoudige voorwaardelijke gebied test de voorwaarde en neemt een bepaalde actie op basis van het
resultaat.
Voer in het vak Test een nieuwe voorwaarde in en druk op Enter.
XSL-commentaar invoegen
U kunt XSL-commentaartags aan een document toevoegen en een selectie in XSL-commentaartags omsluiten.
XSL-commentaartags aan een document toevoegen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Kies in de ontwerpweergave Invoegen > XSLT-objecten > XSL-commentaar, typ de opmerking (of laat het vak leeg) en klik op OK.
Kies in codeweergave Invoegen > XSLT-objecten > XSL-commentaar.
U kunt ook op het pictogram XSL-commentaar klikken in de categorie XSLT van het paneel Invoegen.
Selectie in XSL-commentaartags omsluiten
1. Schakel naar de codeweergave (Weergave > Code).
2. Selecteer de code waarbij u een commentaar wilt maken.
3. Klik in de werkbalk Commentaar toepassen en kies Toepassen <xsl:comment></xsl:comment> Commentaar.
Expressies voor XML-gegevens toevoegen met de expressiebouwer voor XPath
XPath (XML Path Language) is een niet-XML syntaxis voor het adresseren van delen van een XML-document. Deze syntaxis wordt meestal als
een querytaal voor XML-gegevens gebruikt, zoals SQL wordt gebruik voor het zoeken naar gegevens in databases. Zie de XPath taalspecificatie
op de W3C-website van www.w3.org/TR/xpath voor meer informatie over XPath.
De expressiebouwer voor XPath is een Dreamweaver-functie waarmee u enkelvoudige XPath-expressies kunt bouwen voor het aanduiden van
specifieke knooppunten en herhalingsgebieden. Deze methode heeft, vergeleken met het slepen van waarden vanuit het XML-schema, als
voordeel dat u de weergegeven waarde kunt opmaken. De huidige context wordt aangeduid op basis van de invoegpositie in het XSL-bestand
wanneer het dialoogvenster Expressiebouwer voor XPath wordt geopend. De huidige context heeft een vet lettertype in het XML-schema. Als u in
deze dialoog selecties maakt, worden ten aanzien van uw huidige context de juiste XPath-instructies gegenereerd. Dat vereenvoudigt het
schrijven van correcte XPath-expressies, zowel voor beginnende als gevorderde gebruikers.
Opmerking: Deze functie is bedoeld om u te helpen bij het bouwen van enkelvoudige XPath-expressies voor het aanduiden van een bepaald
knooppunt of van herhalingsgebieden. U kunt de expressies hiermee niet handmatig bewerken. Als u meervoudige expressies moet maken, begin
dan met de expressiebouwer voor XPath en pas uw expressies aan in codeweergave of met de eigenschappencontrole.
XPath-expressie maken om een bepaald knooppunt aan te duiden
1. Dubbelklik op de tijdelijke aanduiding voor XML-gegevens op de pagina om de expressiebouwer voor XPath te openen.
2. Selecteer in het dialoogvenster Expressiebouwer voor XPath (Dynamische tekst) een knooppunt in het XML-schema.
De correcte XPath-expressie wordt in het vak Expressie geschreven om het knooppunt aan te duiden.
Opmerking: Als u een ander knooppunt in het XML-schema kiest, wordt de expressie aan uw keuze aangepast.
In het Opmerking: Tekenreekswaarden als “true" moet u tussen aanhalingstekens plaatsen. Dreamweaver codeert de olgende voorbeeld wilt
u het subelement price van het knooppunt item weergeven.
427
Deze selectie voegt de volgende code in op uw XSLT-pagina:
<xsl:value-of select="price"/>
3. (Optioneel) Selecteer een opmaakoptie in het pop-upmenu Opmaak.
Opmaken van een selectie is handig wanneer het knooppunt een getal als waarde retourneert. Dreamweaver biedt een voorgedefinieerde
lijst van opmaakfuncties. Zie het paneel Referenties voor een volledige lijst van opmaakfuncties en voorbeelden.
In het volgende voorbeeld wilt u het subelement price opmaken als een valuta met twee decimalen.
Deze opties voegen de volgende code in op uw XSLT-pagina:
<xsl:value-of select="format-number(provider/store/items/item/price,'$#.00')"/>
4. Klik op OK.
5. Om de waarde van elk knooppunt in het XML-bestand weer te geven past u een herhalingsgebied toe op het element met de dynamische
tekst (bijvoorbeeld een HTML-tabelrij of een alinea).
Zie de sectie <xsl:value-of/> in het paneel Referentie voor meer informatie en voorbeelden desbetreffende het selecteren van knooppunten
voor het retourneren van waarden.
428
Te herhalen knooppunt selecteren
U kunt een knooppunt selecteren om te herhalen en de resultaten eventueel filteren. In het dialoogvenster Expressiebouwer voor XPath wordt de
geselecteerde inhoud omsloten binnen een <xsl:for-each>-blok. Als u geen inhoud hebt geselecteerd, wordt het <xsl:for-each>-blok ingevoerd op
de plaats van de invoegpositie.
1. Dubbelklik op de tijdelijke aanduiding voor XML-gegevens op de pagina om de expressiebouwer voor XPath te openen.
2. Selecteer in het dialoogvenster Expressiebouwer (Herhalingsgebied) het item dat herhaald moet worden in het XML-schema.
De correcte XPath-expressie wordt in het vak Expressie geschreven om het knooppunt aan te duiden.
Opmerking: Herhalende items worden in het XML-schema aangeduid met een plusteken (+).
In het volgende voorbeeld wilt u elk knooppunt item in het XML-bestand herhalen.
Als u op OK klikt, wordt de volgende code op uw XSLT-pagina ingevoegd.
<xsl:for-each select="provider/store/items/item">
Content goes here
</xsl:for-each>
Soms wilt u wellicht werken met een subset van de herhalende knooppunten–bijvoorbeeld als u alleen artikelen wilt met een kenmerk van
een bepaalde waarde. In dat geval moet u een filter maken.
Te herhalen gegevens filteren
Gebruik een filter om herhalende knooppunten met bepaalde kenmerkwaarden aan te duiden.
1. Selecteer in het XML-schema een knooppunt om te herhalen.
2. Klik op de uitvouwknop van Filter bouwen.
3. Klik op de knop Plus (+) om een leeg filter te maken.
4. Voer in de volgende velden de filtercriteria in.
Filteren op Geeft het herhalende knooppunt met de gegevens waarop u wilt filteren. Het pop-upmenu biedt een lijst van bovenliggende
knooppunten ten opzichte van het knooppunt dat u in het XML-schema hebt geselecteerd.
Waar Geeft het kenmerk of het subelement van het knooppunt voor Filteren op dat gebruikt wordt om de resultaten te beperken. U kunt een
kenmerk of subelement in het pop-upmenu selecteren en u kunt in dit veld uw eigen XPath-expressie invoeren om onderliggende elementen
aan te duiden die lager liggen in het schema.
Operator Geeft de vergelijkingsoperator aan voor gebruik in de filterexpressie.
Waarde Geeft de waarde aan die gecontroleerd moet worden in het knooppunt voor Filteren op. Voer de waarde in. Als dynamische
parameters voor uw XSLT-pagina gedefinieerd zijn, kunt u een daarvan selecteren in het pop-upmenu.
5. Klik nogmaals op de knop Plus (+) om een ander filter op te geven.
Als u waarden invoert of iets in de pop-upmenu's selecteert, wordt XPath-expressie in het vak Expressie aangepast.
In het volgende voorbeeld wilt u de resultaten beperken tot die item-knooppunten waarbij de waarde van het kenmerk @availabletrue (waar)
is.
429
Als u op OK klikt, wordt de volgende code op uw XSLT-pagina ingevoegd.
<xsl:for-each select="provider/store/items/item[@available = &apos;true&apos;]">
Content goes here
</xsl:for-each>
Opmerking: Tekenreekswaarden als “true" moet u tussen aanhalingstekens plaatsen. Dreamweaver codeert de aanhalingstekens voor u
(&apos;) zodat deze als geldige XHTML worden ingevoerd.
U kunt meer complexe filters maken waarmee u bovenliggende knooppunten kunt opgeven als deel van uw filtercriteria. In het volgende
voorbeeld wilt u de resultaten beperken tot die item-knooppunten waarbij het @id-kenmerk van de store gelijk is aan 1 en het price-
knooppunt van het item groter is dan 5.
430
Als u op OK klikt, wordt de volgende code op uw XSLT-pagina ingevoegd.
<xsl:for-each select="provider/store[@id = 1]/items/item[price &gt; 5]">
Content goes here
</xsl:for-each>
Zie de sectie <xsl:for-each> in het paneel Referentie voor meer informatie en voorbeelden van desbetreffende herhalingsgebieden.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
431
XSL-transformaties op de client uitvoeren
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Workflow voor het uitvoeren van client-side XSL-transformaties
Hele XSLT-pagina's en XSLT-fragmenten maken en gegevens weergeven
Een XSLT-pagina aan een XML-pagina koppelen
Workflow voor het uitvoeren van client-side XSL-transformaties
U kunt client-side XSL-transformaties uitvoeren. Lees meer over server-side en client-side XSL-transformaties en over het gebruik van XML en
XSL bij webpagina's voordat u pagina's gaat bouwen die XML-gegevens weergeven.
De algemene workflow voor het uitvoeren van client-side XSL-transformaties is als volgt (elke stap is in andere onderwerpen beschreven).
1. Zet een Dreamweaver-site op.
2. Maak een XSLT-pagina of zet een HTML-pagina om naar XSLT.
Maak in uw Dreamweaver-site een hele XSLT-pagina.
Zet een bestaande HTML-pagina om in een hele XSLT-pagina.
3. Koppel een XML-gegevensbron aan de pagina (als u dat nog niet gedaan hebt).
Het gekoppelde XML-bestand moet zich in dezelfde directory bevinden als de XSLT-pagina.
4. Bind uw XML-gegevens aan de XSLT-pagina.
5. Geef de XML-gegevens weer door de gegevens aan de hele XSLT-pagina te binden.
6. Voeg zo nodig een Herhalingsgebied XSLT-object aan de tabel of de tabelrij toe met de tijdelijke aanduiding(en) voor
XML-gegevens.
7. Koppel de XSLT-pagina aan de XML-pagina.
8. Publiceer zowel de XML-pagina als de gekoppelde XSLT-pagina naar uw webserver.
9. Bekijk de XML-pagina in een browser.
De browser transformeert dan de XML-gegevens, maakt ze op met de XSLT-pagina en geeft de opgemaakte pagina weer in de browser.
Hele XSLT-pagina's en XSLT-fragmenten maken en gegevens weergeven
U moet een hele XSLT-pagina gebruiken voor client-side transformaties. (XSLT-fragmenten werken niet voor dit type transformatie.) Volg deze
algemene stappen voor het maken van, het binden van XML-gegevens aan en het opmaken van XSLT-pagina's voor client-side transformaties:
1. Maak de XSLT-pagina.
2. Geef gegevens weer in de XSLT-pagina.
3. Geef herhalende elementen weer in de XSLT-pagina.
Een XSLT-pagina aan een XML-pagina koppelen
Als u een hele XSLT-pagina hebt met tijdelijke aanduidingen voor dynamische inhoud voor uw XML-gegevens, moet u in de XML-pagina een
verwijzing invoegen naar de XSLT-pagina.
Opmerking: De XML- en XSL-bestanden voor client-side transformaties moeten zich in dezelfde directory bevinden. Anders leest de browser het
XML-bestand en zoekt deze de XSLT-pagina voor de transformatie, maar zal deze de elementen (stijlpagina's, afbeeldingen en dergelijke) die
door de relatieve koppelingen in de XSLT-pagina gedefinieerd zijn, niet vinden.
1. Open het XML-bestand dat u aan uw XSLT-pagina wilt koppelen.
2. Kies Opdrachten > XSLT-stijlblad koppelen.
3. Klik in het dialoogvenster op Bladeren, blader naar de XSLT-pagina waaraan u wilt koppelen, selecteer deze en klik op OK.
432
4. Klik op OK om het dialoogvenster te sluiten en voeg de verwijzing naar de XSLT-pagina bovenaan in het XML-document in.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
433
Ontbrekende tekeneenheden voor XSLT
Naar boven
Ontbrekende tekeneenheid opgeven
Ontbrekende tekeneenheid opgeven
In XSLT zijn sommige tekens niet toegestaan in bepaalde contexten. U mag bijvoorbeeld het teken kleiner dan (<) en het en-teken (&) niet
gebruiken in de tekst tussen tags of in de waarde van een kenmerk. De engine voor de XSLT-transformatie geeft een foutmelding als deze tekens
niet correct zijn gebruikt. Om dat probleem op te lossen kunt u tekeneenheden specificeren die deze speciale tekens vervangen.
Een tekeneenheid is een tekenreeks die andere tekens vertegenwoordigt. Tekeneenheden krijgen een naam of een getal. Een eenheid met een
naam begint met een en-teken (&) gevolgd door de naam of door tekens en eindigt met een puntkomma (;). < vertegenwoordigt bijvoorbeeld de
beginpunthaak (<). Genummerde tekeneenheden beginnen op dezelfde manier, maar een hekje (#) plus een getal vertegenwoordigen het teken.
XSLT heeft de volgende voorgedefinieerde tekeneenheden:
Teken Eenheidcode
< (kleiner dan) <
& (en-teken) &
> (groter dan) >
" (dubbel aanhalingsteken) "
(apostrof) '
Als u andere tekeneenheden in een XSL-bestand gebruikt, moet u deze in de DTD-sectie van het XSL-bestand definiëren. Dreamweaver biedt
verschillende standaard eenheiddefinities die u bovenaan in een XSL-bestand ziet dat in Dreamweaver gemaakt is. Deze standaardeenheden
behelzen een brede selectie van de vaakst gebruikte tekens.
Als u uw XSL-bestand in een browser wordt voorvertoond, controleert Dreamweaver het XSL-bestand op niet gedefinieerde tekeneenheden en
wordt een melding weergegeven als er een gevonden is.
Als u een aan een XSLT-bestand gekoppeld XML-bestand of een server-side pagina met een XSLT-transformatie voorvertoont, meldt de server of
de browser (in plaats van Dreamweaver) dat een niet gedefinieerde tekeneenheid is aangetroffen. Het volgende voorbeeld is een melding die
Internet Explorer u kan geven als u een XSL-bestand aanvraagt dat door een XML-bestand getransformeerd is en waarin de definitie van een
tekeneenheid ontbreekt.
Reference to undefined entity 'auml'. Error processing resource 'http://localhost/testthis/list.xsl'. Line
28, Position 20
<p class=''test''>&auml;</p>
-------------------^
Om de fout in uw pagina te corrigeren moet u de definitie van de tekeneenheid handmatig aan de pagina toevoegen.
Ontbrekende tekeneenheid opgeven
1. U kunt het ontbrekende teken opzoeken in de pagina over tekeneenheden op de W3C-website van www.w3.org/TR/REC-
html40/sgml/entities.html.
Deze webpagina bevat de 252 in HTML 4 en XHTML 1.0 toegestane tekeneenheden.
Als bijvoorbeeld E met accent grave ontbreekt, zoekt u naar “Egrave" op de W3C-webpagina. U treft dan de volgende vermelding aan:
<!ENTITY Egrave CDATA "&#200;" -- latin capital letter E with grave, U+00C8 ISOlat1 -->
2. Noteer de naam van de genoemde tekeneenheid en de eenheidcode.
In het voorbeeld is Egrave de entiteitsnaam en is &#200 de entiteitscode.
3. Schakel naar codeweergave en voer bovenaan in uw XSL-bestand (na de DOCTYPE-declaratie en samen met de andere eenheidtags) de
volgende eenheidtag in:
434
<!ENTITY entityname "entitycode;">
In het voorbeeld voert u de volgende eenheidtag in:
<!ENTITY Egrave "&#200;">
4. Sla uw bestand op.
Als u herhaaldelijk dezelfde tekeneenheden gebruikt, kunt u de definities daarvoor permanent opnemen in de XSL-bestanden die
Dreamweaver standaard maakt wanneer u Bestand > Nieuw kiest.
Eenheiddefinities toevoegen aan de XSL-bestanden die Dreamweaver standaard maakt
1. Zoek het volgende configuratiebestand in de toepassingsmap Dreamweaver en open het in een teksteditor:
Configuration/DocumentTypes/MMDocumentTypeDeclarations.xml
2. Zoek de declaratie met de naam mm_xslt_1:
<documenttypedeclaration id="mm_xslt_1">
3. Voeg de nieuwe eenheidtag op de volgende wijze toe aan de lijst van eenheidtags:
<!ENTITY entityname "entitycode;">
4. Sla het bestand op en start Dreamweaver opnieuw.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
435
jQuery
436
jQuery UI-widgets gebruiken in Dreamweaver
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
In Dreamweaver CC en hoger zijn Spry-widgets vervangen door jQuery-widgets. U kunt de bestaande Spry-widgets op uw pagina nog steeds
wijzigen, maar u kunt geen nieuwe Spry-widgets toevoegen.
Widgets zijn kleine webtoepassingen die zijn geschreven in talen als DHTML en JavaScript en die kunnen worden ingevoegd en uitgevoerd in een
webpagina. Webwidgets bieden onder andere een mogelijkheid om de ervaringen van een bureaubladtoepassingen te repliceren op een
webpagina.
Widgets van de jQuery-gebruikersinterface zoals accordeon, tabbladen, datumkiezer, schuifregelaar en automatisch aanvullen brengen de ervaring
van een bureaubladtoepassing naar het web.
Zo kunt u de widget Balk met tabs gebruiken om de tabbladfunctie van dialoogvensters in bureaubladtoepassingen te repliceren.
Een jQuery-widget invoegen
Wanneer u een jQuery-widget invoegt, wordt het volgende automatisch toegevoegd aan de code:
Verwijzingen naar alle afhankelijke bestanden
Scripttag met de jQuery API voor de widget. Aanvullende widgets worden aan dezelfde scripttag toegevoegd.
Zie http://jqueryui.com/demos/ voor meer informatie
voor jQuery-effecten wordt de externe verwijzing naar jquery-1.8.24.min.js niet toegevoegd omdat dit bestand automatisch wordt
opgenomen als u een effect toevoegt.
1. Zorg dat de cursor zich op een locatie op de pagina bevindt waar u de widget wilt invoegen.
2. Selecteer Invoegen > jQuery-gebruikersinterface en kies de widget die u wilt invoegen.
Als u het deelvenster Invoegen gebruikt, worden de widgets weergegeven in de sectie jQuery-gebruikersinterface van het deelvenster
Invoegen.
Als u jQuery-widget selecteert, worden de eigenschappen weergegeven in het deelvenster Eigenschappen.
U jQuery-widgets voorvertonen in Live View of in een browser die jQuery-widgets ondersteunt.
jQuery-widgets aanpassen
1. Selecteer de widget die u wilt aanpassen.
2. Pas de eigenschappen aan in het deelvenster Eigenschappen.
Als u bijvoorbeeld een extra tab wilt toevoegen aan de widget Balk met tabs, selecteert u de widget en klikt u op '+' in het deelvenster
Eigenschappen.
Videozelfstudie
jQuery-widgets gebruiken in webpagina´s in Dreamweaver
437
jQuery-effecten gebruiken in Dreamweaver
Naar boven
Naar boven
In Dreamweaver CC zijn Spry-effecten vervangen door jQuery-effecten. U kunt de bestaande Spry-effecten op uw pagina nog steeds wijzigen,
maar u kunt geen nieuwe Spry-effecten toevoegen.
jQuery-effecten toevoegen
Op gebeurtenissen gebaseerde jQuery-effecten
jQuery-effecten verwijderen
jQuery-effecten toevoegen
1. Selecteer in de ontwerpweergave of codeweergave van uw Dreamweaver-document het element waarop u een jQuery-effect wilt toepassen.
2. Selecteer Venster > Gedrag om het deelvenster Gedrag te openen.
3. Klik op en op Effecten en klik vervolgens op het gewenste effect.
Het aanpassingsdeelvenster met de instellingen voor het geselecteerde effect wordt weergegeven.
4. Geef de instellingen op, zoals het doelelement waarop het effect moet worden toegepast en de duur van het effect.
Het doelelement kan het element zijn dat u oorspronkelijk hebt geselecteerd of een ander element op de pagina. Als u bijvoorbeeld wilt dat
gebruikers op een element A klikken om een element B te verbergen of weer te geven, is het doelelement B.
5. Herhaal de bovenstaande stappen om meerdere jQuery-effecten toe te voegen.
Wanneer u meerdere effecten kiest, worden de effecten in Dreamweaver toegepast in de volgorde waarin ze in het deelvenster Gedrag
worden weergegeven. Als u de volgorde van de effecten wilt wijzigen, gebruikt u de pijltoetsen boven aan het deelvenster.
Dreamweaver voegt automatisch de relevante code in uw document in. Als u bijvoorbeeld het effect 'Vervagen' hebt geselecteerd, wordt de
volgende code ingevoegd:
Externe bestandverwijzingen voor de afhankelijke bestanden die vereist zijn de werking van jQuery-effecten:
<script src="jQueryAssets/jquery-1.7.2.min.js" type="text/javascript"></script><script
src="jQueryAssets/jquery-ui-effects.custom.min.js" type="text/javascript"></script>
De volgende code wordt toegepast op het element in de body-tag:
<li id="earthFrm" onclick="MM_DW_effectAppearFade($('#earthForms'),'show','fade',1000)"> Earth Forms</li>
Een scripttag wordt samen met de volgende code toegevoegd:
<script type="text/javascript"> function MM_DW_effectAppearFade(obj,method,effect,speed) {
obj[method](effect, {}, speed); }</script>
Op gebeurtenissen gebaseerde jQuery-effecten
Wanneer u een jQuery-effect toepast, wordt het effect standaard toegewezen aan de gebeurtenis onClick. U kunt de gebeurtenis voor activering
van het effect wijzigen met het deelvenster Gedrag.
1. Selecteer het gewenste pagina-element.
2. Klik in het deelvenster Venster > Gedrag op het pictogram Gebeurtenissen instellen weergeven.
3. Klik op de rij die overeenkomt met het effect dat momenteel is toegepast. De eerste kolom in een vervolgkeuzelijst verandert in een lijst met
gebeurtenissen waaruit u kunt kiezen.
4. Klik op de gewenste gebeurtenis.
438
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Naar boven
jQuery-effecten verwijderen
1. Selecteer het gewenste pagina-element.
In het deelvenster Gedrag worden alle effecten weergegeven die momenteel zijn toegepast op het geselecteerde pagina-element.
2. Klik op het effect dat u wilt verwijderen en klik vervolgens op .
439
Koppelingen en navigatie
440
Problemen met koppelingen oplossen
Naar boven
Zoeken naar verbroken, externe en zwevende koppelingen
Verbroken koppelingen herstellen
Zoeken naar verbroken, externe en zwevende koppelingen
Met de functie Koppelingen controleren kunt u zoeken naar verbroken koppelingen en zwevende bestanden (bestanden die op de site aanwezig
zijn maar waarnaar niet wordt verwezen in andere bestanden op de site). U kunt zoeken in geopende bestanden, delen van de lokale site of in de
hele lokale site.
Dreamweaver controleert alleen koppelingen naar documenten binnen de site. Dreamweaver stelt een lijst met externe koppelingen in de
geselecteerde documenten op, maar controleert deze niet.
U kunt bovendien zoeken naar bestanden in uw site die niet meer worden gebruikt door andere bestanden, en deze verwijderen.
Koppelingen in het huidige document controleren
1. Sla het bestand binnen uw lokale Dreamweaver-site op.
2. Selecteer Bestand > Pagina controleren > Koppelingen.
Het rapport Verbroken koppelingen wordt weergegeven in het paneel Koppelingencontrole (in de paneelgroep Resultaten).
3. U kunt een ander rapport weergeven door Externe koppelingen te kiezen in het vervolgkeuzemenu Weergeven in het paneel
Koppelingencontrole.
Het rapport Externe koppelingen wordt weergegeven in het paneel Koppelingencontrole (in de paneelgroep Resultaten).
U kunt zoeken naar zwevende bestanden wanneer u koppelingen controleert op de hele site.
4. Sla het rapport op door op de knop Rapport opslaan in het paneel Koppelingencontrole te klikken. Het rapport is een tijdelijk bestand: als u
het niet opslaat, wordt het gewist.
Koppelingen in een deel van de lokale site controleren
1. Selecteer in het vervolgkeuzemenu Huidige sites in het paneel Bestanden een site.
2. Ga naar de Lokale weergave en selecteer de bestanden of mappen die u wilt controleren.
3. Begin de controle door een van de volgende handelingen uit te voeren:
Klik met rechtermuisknop (Windows) of houd Control ingedrukt en klik (Macintosh) op een van de geselecteerde bestanden en selecteer
Koppelingen controleren > Geselecteerde bestanden/mappen in het snelmenu.
Selecteer Bestand > Pagina controleren > Koppelingen.
Het rapport Verbroken koppelingen wordt weergegeven in het paneel Koppelingencontrole (in de paneelgroep Resultaten).
4. U kunt een ander rapport weergeven door Externe koppelingen te kiezen in het vervolgkeuzemenu Weergeven in het paneel
Koppelingencontrole.
Het rapport Externe koppelingen wordt weergegeven in het paneel Koppelingencontrole (in de paneelgroep Resultaten).
U kunt zoeken naar zwevende bestanden wanneer u koppelingen controleert op de hele site.
5. Sla rapporten op door op de knop Rapport opslaan in het paneel Koppelingencontrole te klikken.
Koppelingen in de hele site controleren
1. Selecteer in het vervolgkeuzemenu Huidige sites in het paneel Bestanden een site.
2. Selecteer Site > Koppelingen op de hele site controleren.
Het rapport Verbroken koppelingen wordt weergegeven in het paneel Koppelingencontrole (in de paneelgroep Resultaten).
3. U kunt een ander rapport weergeven door Externe koppelingen of Zwevende bestanden te kiezen in het vervolgkeuzemenu Weergeven in
het paneel Koppelingencontrole.
Er wordt een lijst met bestanden behorende bij het geselecteerde rapport weergegeven in het paneel Koppelingencontrole.
Opmerking: Als u het rapporttype Zwevende bestanden selecteert, kunt u zwevende bestanden direct in het paneel Koppelingencontrole
verwijderen door het gewenste bestand te selecteren in de lijst en op de Delete-toets te drukken.
441
Naar boven
4. Sla rapporten op door op de knop Rapport opslaan in het paneel Koppelingencontrole te klikken.
Verbroken koppelingen herstellen
Nadat u koppelingen hebt gecontroleerd, kunt u verbroken koppelingen en verwijzingen naar afbeeldingen direct in het paneel
Koppelingencontrole herstellen of bestanden in de lijst openen en de koppelingen herstellen in de eigenschappencontrole.
Koppelingen herstellen in het paneel Koppelingencontrole
1. Voer een koppelingencontrole uit.
2. Selecteer de verbroken koppeling in de kolom Verbroken koppelingen (niet de kolom Bestanden) in het paneel Koppelingencontrole (in de
paneelgroep Resultaten).
Er wordt een pictogram weergegeven naast de verbroken koppeling.
3. Klik op het mappictogram naast de verbroken koppeling en blader naar het juiste bestand of typ het pad en de bestandsnaam in het vak.
4. Druk op Tab, Enter (Windows) of Return (Macintosh).
Als er meer verbroken koppelingen naar hetzelfde bestand zijn, wordt u gevraagd of u alle verwijzingen in andere bestanden ook wilt
herstellen. Klik op Ja als u wilt dat Dreamweaver alle documenten in de lijst met verwijzingen naar dit bestand herstelt. Klik op Nee als u wilt
dat Dreamweaver alleen de huidige koppeling herstelt.
Opmerking: Als de optie Inchecken/Uitchecken voor uw site is ingeschakeld, probeert Dreamweaver de bestanden die moeten worden
gewijzigd uit te checken. Als Dreamweaver een bestand niet kan uitchecken, wordt een waarschuwing weergegeven en wordt de verbroken
verwijzing niet hersteld.
Koppelingen herstellen in de eigenschappencontrole
1. Voer een koppelingencontrole uit.
2. Ga naar het paneel Koppelingencontrole (in de paneelgroep Resultaten) en dubbelklik op een item in de kolom Bestand.
Dreamweaver opent het bestand, selecteert de verbroken verwijzing of koppeling en markeert het pad en de bestandsnaam in de
eigenschappencontrole. (Als de eigenschappencontrole niet wordt weergegeven, selecteert u Venster > Eigenschappen.)
3. Als u een nieuw pad en een nieuwe bestandsnaam wilt instellen in de eigenschappencontrole, klikt u op het mappictogram om naar het
gewenste bestand te bladeren of typt u over de gemarkeerde tekst heen.
Als u een verwijzing naar een afbeelding bijwerkt en de afbeelding met de onjuiste afmeting wordt weergegeven, klikt u op de tags W en H
in de eigenschappencontrole of klikt u op de knop Vernieuwen om de waarden Hoogte en Breedte te herstellen.
4. Sla het bestand op.
Wanneer een koppeling is hersteld, wordt het item verwijderd uit de lijst in het paneel Koppelingencontrole. Als een item zichtbaar blijft in de
lijst nadat u een nieuw pad of een nieuwe bestandsnaam hebt ingevoerd in het paneel Koppelingencontrole (of nadat u uw wijzigingen in de
eigenschappencontrole hebt opgeslagen), kan Dreamweaver het nieuwe bestand niet vinden en wordt de koppeling nog steeds als
verbroken beschouwd.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
442
Navigatiebalken
Naar boven
Over navigatiebalken
Over navigatiebalken
De navigatiebalkfunctie wordt vanaf Dreamweaver CS5 niet meer ondersteund.
Als u een navigatiebalk wilt gebruiken, kunt u het beste de Spry-menubalkwidget gebruiken.
Meer Help-onderwerpen
Werken met de widget Spry-menubalk
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
443
Koppelingen maken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Bestanden en documenten koppelen
JavaScript-gedrag verbinden aan koppelingen
Koppelingen naar documenten maken in de eigenschappencontrole
Documenten koppelen met het pictogram Wijs bestand aan
Koppelingen toevoegen met de opdracht Hyperlink
Relatieve paden instellen voor nieuwe koppelingen
Koppelingen maken naar specifieke locaties in een document
E-mailkoppelingen maken
Null- en scriptkoppelingen maken
Koppelingen automatisch bijwerken
Koppelingen wijzigen in de hele site
Koppelingen testen in Dreamweaver
Bestanden en documenten koppelen
Zorg dat u begrijpt hoe absolute paden en document- en hoofdmapafhankelijke relatieve paden werken voordat u een koppeling gaat maken. U
kunt verschillende typen koppelingen maken in documenten:
Koppelingen naar andere documenten of bestanden, zoals afbeeldingen, films, of PDF- of geluidsbestanden.
Koppelingen naar benoemde ankers, waarmee u kunt verwijzen naar een specifieke locatie in een document.
E-mailkoppelingen, voor het openen van een blanco e-mailbericht waarin het adres van de ontvanger al is ingevuld.
Null- en scriptkoppelingen, waarmee u gedrag kunt koppelen aan een object of JavaScript-code kunt uitvoeren.
In de eigenschappencontrole en met het pictogram Wijs bestand aan kunt u afbeeldingen, objecten en tekst koppelen aan een ander document of
bestand.
Dreamweaver maakt voor koppelingen naar andere pagina's in uw site gebruik van documentafhankelijke relatieve paden. U kunt Dreamweaver
ook instellen voor het gebruik van hoofdmapafhankelijke relatieve paden.
Belangrijk: Sla nieuwe bestanden altijd op voordat u een documentafhankelijk relatief pad maakt. Een dergelijk pad is niet geldig als het
beginpunt nog niet is vastgesteld. Als u een documentafhankelijk relatief pad maakt voordat het bestand wordt opgeslagen, gebruikt Dreamweaver
een tijdelijk absoluut pad dat begint met file:// totdat het bestand is opgeslagen. Wanneer u het bestand opslaat, converteert Dreamweaver het
absolute pad naar een relatief pad.
Op www.adobe.com/go/vid0149_nl vindt u een zelfstudie over het maken van koppelingen.
JavaScript-gedrag verbinden aan koppelingen
Aan elke koppeling in een document kunt u gedrag verbinden. U kunt bijvoorbeeld een van de volgende gedragingen verbinden aan gekoppelde
elementen die u invoegt in een document.
Tekst van statusbalk instellen bepaalt de tekst van een bericht en geeft dit weer in de statusbalk in de linkerbenedenhoek van het
browservenster. U kunt bijvoorbeeld dit gedrag gebruiken om de bestemming van een koppeling op de statusbalk te beschrijven in plaats van de
URL weer te geven die aan de koppeling is verbonden.
Browservenster openen opent een URL in een nieuw venster. U kunt de eigenschappen van het nieuwe venster opgeven, waaronder de naam,
de afmetingen en de kenmerken (of de grootte kan worden aangepast, de menubalk wordt weergegeven, enzovoorts).
Snelmenu geeft een snelmenu weer. U kunt het menu aanpassen, een ander gekoppeld bestand opgeven of de doellocatie van het gekoppelde
document in de browser wijzigen.
Koppelingen naar documenten maken in de eigenschappencontrole
Met het mappictogram of het vak Koppeling in de eigenschappencontrole kunt u afbeeldingen, objecten en tekst koppelen aan een ander
document of bestand.
1. Selecteer tekst of een afbeelding in de ontwerpweergave van het documentvenster.
2. Open de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en voer een van de volgende acties uit:
Klik op het mappictogram aan de rechterzijde van het vak Koppeling om naar een bestand te bladeren en het te selecteren.
444
Naar boven
Naar boven
Het pad naar het gekoppelde document wordt weergegeven in het vak URL. In het vervolgkeuzemenu Ten opzichte van in het
dialoogvenster HTML-bestand selecteren kunt u instellen of het pad document- of hoofdmapafhankelijk is. Klik vervolgens op Selecteer.
Het geselecteerde padtype geldt alleen voor de huidige koppeling. (U kunt de standaardinstellingen wijzigen in het vak Ten opzichte van
in de site-instellingen.)
Typ het pad en de bestandsnaam van het document in het vak Koppeling.
Als u een document in uw site wilt koppelen, voert u een document- of hoofdmapafhankelijk relatief pad in. Als u een document buiten
uw site wilt koppelen, voert u een absoluut pad in, inclusief protocol (bijvoorbeeld http://). U kunt deze methode gebruiken voor het
invoeren van koppelingen naar bestanden die nog niet bestaan.
3. Selecteer het doel van het gekoppelde document in het vervolgkeuzemenu Doel:
_blank laadt het gekoppelde document in een nieuw naamloos browservenster.
_parent laadt het gekoppelde document in een bovenliggend frame of venster ten opzichte van het frame dat de koppeling bevat. Als het
frame dat de koppeling bevat niet is genest, wordt het gekoppelde document geladen in het volledige browservenster.
_self laadt het gekoppelde document in het frame of venster waarin de koppeling zich bevindt. Dit doel is de standaardinstelling, zodat u
deze instelling gewoonlijk niet hoeft te definiëren.
_top laadt het gekoppelde document in het volledige browservenster en verwijdert daarbij alle frames.
Als hetzelfde doel zal worden toegewezen aan alle koppelingen op uw pagina, kunt u dit in één keer instellen door Invoegen >
HTML > Head-tags > Basis te selecteren en de gewenste doelinstellingen te definiëren. Zie Frame-inhoud met koppelingen
controleren voor meer informatie over het toewijzen van frames als doel.
Documenten koppelen met het pictogram Wijs bestand aan
1. Selecteer tekst of een afbeelding in de ontwerpweergave van het documentvenster.
2. Maak op een van de volgende manieren een koppeling:
Sleep het pictogram Bestand aanwijzen (doelpictogram) rechts van het vak Koppelen in de eigenschappencontrole en wijs naar een
zichtbaar anker in het huidige document, een zichtbaar anker in een ander geopend document, een element waaraan een unieke id is
toegewezen of een document in het paneel Bestanden.
Houd Shift ingedrukt terwijl u vanuit de selectie sleept en wijs naar een zichtbaar anker in het huidige document, een zichtbaar anker in
een ander geopend document, een element waaraan een unieke id is toegewezen of een document in het paneel Bestanden.
Opmerking: U kunt alleen koppelingen maken naar andere open documenten als uw documenten in het documentvenster niet zijn
gemaximaliseerd. U kunt documenten schikken door Venster > Trapsgewijs of Venster > Schikken te selecteren. Wanneer u een open
document aanwijst, wordt dit document naar de voorgrond gehaald terwijl u uw selectie maakt.
Koppelingen toevoegen met de opdracht Hyperlink
Met de opdracht Hyperlink kunt u tekst koppelen aan een afbeelding, aan een object of aan een ander document of bestand.
1. Plaats de invoegpositie op de plaats in het document waar u de koppeling wilt invoegen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit om het dialoogvenster Hyperlink invoegen te openen:
Selecteer Invoegen > Hyperlink.
Ga naar de categorie Algemeen in het paneel Invoegen en klik op de knop Hyperlink.
3. Voer de tekst van de koppeling in en typ in het tekstvak Koppeling de naam van het bestand waarnaar de koppeling verwijst of klik op het
mappictogram om naar het bestand te bladeren.
4. Selecteer of typ de naam van het doelvenster van de koppeling in het vervolgkeuzemenu Doel.
In het vervolgkeuzemenu worden de namen van alle benoemde frames in het huidige document weergegeven. Als u een frame opgeeft dat
niet bestaat, wordt de gekoppelde pagina geopend in een nieuw venster met de opgegeven naam. U kunt ook een van de volgende
gereserveerde doelnamen selecteren:
_blank laadt het gekoppelde bestand in een nieuw naamloos browservenster.
_parent laadt het gekoppelde bestand in het bovenliggende frame of venster ten opzichte van het frame dat de koppeling bevat. Als het
frame dat de koppeling bevat niet is genest, wordt het gekoppelde bestand geladen in het volledige browservenster.
_self laadt het gekoppelde bestand in het frame of venster waarin de koppeling zich bevindt. Dit doel is de standaardinstelling en hoeft u
gewoonlijk niet te definiëren.
_top laadt het gekoppelde bestand in het volledige browservenster en verwijdert daarbij alle frames.
5. Voer in het vak Tabindex een getal in voor de tabvolgorde.
6. Voer in het vak Titel een titel in voor de koppeling.
445
Naar boven
Naar boven
7. Voer in het vak Toegangstoets één letter op het toetsenbord in waarmee de koppeling in de browser kan worden geselecteerd.
8. Klik op OK.
Relatieve paden instellen voor nieuwe koppelingen
Dreamweaver maakt voor koppelingen naar andere pagina's in uw site standaard gebruik van documentafhankelijke relatieve paden. Als u
hoofdmapafhankelijke relatieve paden wilt gebruiken, moet u eerst een locale map in Dreamweaver definiëren als equivalent aan de hoofdmap op
de server. Dreamweaver gebruikt deze map om het hoofdmapafhankelijke relatieve pad naar bestanden te bepalen.
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Dubbelklik in het dialoogvenster Sites beheren op de gewenste site in de lijst.
3. Vouw de categorie Geavanceerde instellingen in het dialoogvenster Site-instelling uit en selecteer de categorie Lokale informatie.
4. Stel het relatieve pad van nieuwe koppelingen in door de optie Document of Hoofdmap te selecteren.
Als u deze instelling wijzigt, worden bestaande koppelingen niet aangepast wanneer u op OK klikt. De instelling is alleen van toepassing op
nieuwe koppelingen die u maakt met Dreamweaver.
Opmerking: Inhoud die is gekoppeld via hoofdmapafhankelijke relatieve paden, wordt niet weergegeven wanneer u documenten
voorvertoont in een lokale browser, tenzij u een testserver hebt ingesteld of de optie Voorvertoning met tijdelijk bestand is ingeschakeld in
Bewerken > Voorkeuren > Voorvertoning in browser. De reden daarvoor is dat browsers de hoofdmap van sites niet herkennen en servers
wel. Plaats het gekoppelde bestand op een externe server en selecteer vervolgens Bestand > Voorvertoning in browser om snel een
voorvertoning van inhoud via hoofdmapafhankelijke relatieve koppelingen weer te geven.
5. Klik op Opslaan.
De nieuwe padinstellingen zijn alleen van toepassing op de huidige site.
Koppelingen maken naar specifieke locaties in een document
In de eigenschappencontrole kunt u koppelingen maken naar een specifieke locatie in een document door eerst benoemde ankers te maken. Met
benoemde ankers kunt u locaties in een document markeren. Dit wordt vaak gedaan bij een bepaald onderwerp of bovenaan een document. U
kunt vervolgens koppelingen naar deze benoemde ankers maken, waarmee de bezoeker snel naar de opgegeven locatie kan gaan.
Voor het maken van een koppeling naar een benoemd anker zijn twee stappen vereist. Eerst moet u een benoemd anker maken. Vervolgens kunt
u een koppeling naar het anker maken.
Opmerking: U kunt een benoemd anker niet in een AP-element (met absolute positie) plaatsen.
Benoemde ankers maken
1. Ga naar de ontwerpweergave van het documentvenster en plaats de invoegpositie waar u het benoemde anker wilt invoegen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Invoegen > Benoemd anker.
Druk op Control+Alt+A (Windows) of Command+Optie+A (Macintosh).
Ga naar de categorie Algemeen in het paneel Invoegen en klik op de knop Benoemd anker.
3. Typ een naam voor het anker in het vak Naam anker en klik vervolgens op OK. (De naam van het anker mag geen spaties bevatten.)
De ankermarkering wordt weergegeven op de invoegpositie.
Opmerking: Als de ankermarkering niet wordt weergegeven, selecteert u Beeld > Visuele Hulpmiddelen > Onzichtbare elementen.
Koppelingen naar een benoemd anker maken
1. Selecteer de tekst of afbeelding waarvan u een koppeling wilt maken in de ontwerpweergave van het documentvenster.
2. Typ een hekje (#) en de naam van het anker in het vak Koppeling in de eigenschappencontrole. Als u bijvoorbeeld een koppeling wilt maken
naar het anker 'top' in het huidige document, typt u #top.Als u een koppeling wilt maken naar het anker 'top' in een ander document dat zich
in dezelfde map bevindt, typt u bestandsnaam.html#top.
Opmerking: Ankernamen zijn hoofdlettergevoelig.
Koppelingen naar benoemde ankers maken met Wijs bestand aan
1. Open het document dat het benoemde anker bevat.
Opmerking: Als de ankermarkering niet wordt weergegeven, maakt u deze zichtbaar door Beeld > Visuele Hulpmiddelen > Onzichtbare
elementen te selecteren.
2. Selecteer de tekst of afbeelding waarvan u een koppeling wilt maken in de ontwerpweergave van het documentvenster. (Als deze zich in
een ander geopend document bevindt, moet u daar naartoe schakelen.)
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
446
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Sleep het pictogram Wijs bestand aan (doelpictogram) aan de rechterzijde van het vak Koppeling in de eigenschappencontrole naar
het anker waarnaar u een koppeling wilt maken. Dit kan een anker binnen hetzelfde document of een anker in een ander open
document zijn.
Houd Shift ingedrukt terwijl u in het documentvenster sleept van de geselecteerde tekst of afbeelding naar het anker waarnaar u een
koppeling wilt maken. Dit kan een anker binnen hetzelfde document of een anker in een ander open document zijn.
E-mailkoppelingen maken
Als u op een e-mailkoppeling klikt, wordt een blanco berichtvenster geopend in de e-mailtoepassing die is ingesteld in de browser van de
gebruiker. Het e-mailadres dat is op gegeven in de e-mailkoppeling, wordt automatisch ingevuld in het vak Aan in het berichtvenster.
E-mailkoppelingen maken met de opdracht E-mailkoppeling invoegen
1. Ga naar de ontwerpweergave van het documentvenster en plaats de invoegpositie waar u de e-mailkoppeling wilt invoegen, of selecteer de
tekst of afbeelding waarvan uw een e-mailkoppeling wilt maken.
2. Voer een van de volgende handelingen uit om de koppeling in te voegen:
Selecteer Invoegen > E-mailkoppeling.
Ga naar de categorie Algemeen in het paneel Invoegen en klik op de knop E-mailkoppeling.
3. Typ of bewerk de hoofdtekst van het e-mailbericht in het tekstvak.
4. Typ het e-mailadres in het vak E-mail en klik vervolgens op OK.
E-mailkoppelingen maken in de eigenschappencontrole
1. Selecteer tekst of een afbeelding in de ontwerpweergave van het documentvenster.
2. In het vak Koppeling in de eigenschappencontrole typt u mailto: gevolgd door een e-mailadres.
Typ geen spaties tussen de dubbele punt en het e-mailadres.
De onderwerpregel van een e-mailbericht automatisch invullen
1. Maak een e-mailkoppeling met de eigenschappencontrole, zoals eerder is uitgelegd.
2. Voeg in het vak Koppeling van de eigenschappencontrole ?subject= toe achter de e-mail, en typ een onderwerp na het 'is gelijk'-teken.
Plaats geen spaties tussen het vraagteken en het einde van het e-mailadres.
De volledige invoer hoort er als volgt uit te zien:
mailto:iemand@uwsite.com?subject=E-mail van onze site
Null- en scriptkoppelingen maken
Een null-koppeling is een koppeling waaraan geen doel is toegewezen. Met null-koppelingen kunt u gedrag koppelen aan objecten of tekst op een
pagina. Zo kunt u aan een null-koppeling een gedrag verbinden dat een afbeelding verwisselt of een AP-element weergeeft wanneer de
muisaanwijzer over de koppeling heen gaat.
Met scriptkoppelingen kunt u JavaScript-code uitvoeren of een JavaScript-functie aanroepen. Deze koppelingen zijn handig als u bezoekers meer
informatie over een item wilt geven zonder de huidige pagina te moeten verlaten. Met scriptkoppelingen kunt u ook berekeningen uitvoeren,
formulieren valideren en andere taken uitvoeren wanneer een bezoeker op een item klikt.
Null-koppelingen maken
1. Selecteer tekst, een afbeelding of een object in de ontwerpweergave van het documentvenster.
2. Typ javascript:; (het woord javascript, gevolgd door een dubbele punt, gevolgd door een puntkomma) in het vak Koppelingen in de
eigenschappencontrole.
Scriptkoppelingen maken
1. Selecteer tekst, een afbeelding of een object in de ontwerpweergave van het documentvenster.
2. In het vak Koppeling in de eigenschappencontrole typt u javascript: gevolgd door JavaScript-code of een functienaam. (Typ geen spaties
tussen de dubbele punt en de code of functienaam.)
Koppelingen automatisch bijwerken
Dreamweaver kan koppelingen in en naar een document bijwerken wanneer u een document in de lokale website verplaatst of de naam ervan
wijzigt. Deze functie werkt het beste wanneer u uw volledige website of een op zichzelf staand deel ervan op uw vaste schijf hebt opgeslagen.
447
Naar boven
Dreamweaver brengt geen wijzigingen aan in de externe map totdat u de lokale bestanden op de externe server plaatst of incheckt.
Dreamweaver kan een cachebestand maken waarin gegevens over alle koppelingen in uw lokale map zijn opgeslagen zodat het bijwerken sneller
verloopt. Het cachebestand wordt op de achtergrond bijgewerkt wanneer u koppelingen in uw lokale site toevoegt, wijzigt of verwijdert.
Koppelingen automatisch bijwerken inschakelen
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Ga in de lijst aan de linkerkant van het dialoogvenster Voorkeuren naar de categorie Algemeen.
3. Maak in de sectie Documentopties van de categorie Algemeen een keuze in het vervolgkeuzemenu Koppelingen bijwerken bij verplaatsen
bestanden.
Altijd Koppelingen in en naar het geselecteerde document worden automatisch bijgewerkt wanneer het wordt verplaatst of wanneer de
naam wordt gewijzigd.
Nooit Koppelingen in en naar het geselecteerde document worden niet automatisch bijgewerkt wanneer het wordt verplaatst of wanneer de
naam wordt gewijzigd.
Vragen Er wordt een dialoogvenster weergegeven met een lijst van alle bestanden waarop de wijziging betrekking heeft. Klik op Bijwerken
om de koppelingen in deze bestanden bij te werken of klik op Niet bijwerken om de bestanden ongewijzigd te laten.
4. Klik op OK.
Een cachebestand voor uw site maken
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Selecteer een site en klik op Bewerken.
3. Vouw de categorie Geavanceerde instellingen in het dialoogvenster Site-instelling uit en selecteer de categorie Lokale informatie.
4. Schakel in de categorie Lokale info het selectievakje Cache inschakelen in.
De eerstvolgende keer dat u koppelingen naar bestanden in uw lokale map wijzigt of verwijdert nadat u Dreamweaver opnieuw hebt
opgestart, vraagt Dreamweaver of u de cache wilt laden. Als u op Ja klikt, laadt Dreamweaver de cache en worden alle koppelingen naar
het gewijzigde bestand bijgewerkt. Als u op Nee klikt, wordt de wijziging geregistreerd in de cache, maar laadt Dreamweaver de cache niet
en worden koppelingen niet bijgewerkt.
Het kan even duren voordat de cache van een grote site is geladen omdat Dreamweaver moet controleren of de cache is bijgewerkt door de
tijdstempel van de bestanden in de lokale site te vergelijken met de tijdstempel die is geregistreerd in de cache. Als u geen bestanden buiten
Dreamweaver hebt gewijzigd, kunt u gerust op de Stop-knop klikken wanneer deze wordt weergegeven.
De cache opnieuw maken
Ga naar het paneel Bestanden en selecteer Site > Geavanceerd > Sitecache opnieuw maken.
Koppelingen wijzigen in de hele site
Dreamweaver kan koppelingen automatisch bijwerken wanneer u bestanden verplaatst of de naam ervan wijzigt, maar u ook handmatig alle
koppelingen een ander doel toewijzen (inclusief e-mail-, FTP-, null- en scriptkoppelingen).
Deze optie is handig wanneer u een bestand verwijdert waarnaar wordt verwezen in andere bestanden. U kunt de optie echter ook in andere
gevallen gebruiken. Stel dat u bijvoorbeeld de woorden “films van de maand" overal in uw site wilt koppelen aan het bestand /movies/july.html. Op
1 augustus wilt u al deze koppelingen wijzigen zodat ze verwijzen naar /movies/august.html.
1. Selecteer een bestand in de Lokale weergave van het paneel Bestanden.
Opmerking: Als u een e-mail-, FTP-, null- of scriptkoppeling wilt wijzigen, hoeft u geen bestand te selecteren.
2. Selecteer Site > Koppeling op de hele site wijzigen.
3. Vul onderstaande opties in het dialoogvenster Koppeling op de hele site wijzigen in:
Wijzig alle koppelingen naar Klik op het mappictogram en blader naar het bestand dat u wilt ontkoppelen. Als u een e-mail-, FTP-, null-
of scriptkoppeling wijzigt, typt u de volledige tekst van de koppeling die u wilt wijzigen.
In koppelingen naar Klik op het mappictogram en blader naar het bestand waarnaar u de koppeling wilt maken. Als u een e-mail-, FTP-,
null- of scriptkoppeling wijzigt, typt u de volledige tekst van de vervangende koppeling.
4. Klik op OK.
Dreamweaver werkt alle documenten met koppelingen naar het geselecteerde bestand bij zodat deze verwijzen naar het nieuwe bestand.
Daarbij wordt hetzelfde type pad gebruikt als het pad dat al in het document werd gebruikt (bijvoorbeeld, als het oude pad
documentafhankelijk relatief was, is het nieuwe pad dat ook).
Als u een koppeling op de hele site hebt gewijzigd, is het oorspronkelijke bestand zwevend geworden (dat wil zeggen dat er geen andere
bestanden zijn met koppelingen naar dit bestand). U kunt het verwijderen zonder dat koppelingen in uw lokale Dreamweaver-site verbroken
worden.
Belangrijk: Omdat deze wijzigingen lokaal worden uitgevoerd, moet u het desbetreffende zwevende bestand in de externe map handmatig
448
Naar boven
verwijderen en gewijzigde bestanden handmatig plaatsen of inchecken. Als u dat niet doet, worden uw wijzigingen niet zichtbaar voor
bezoekers van uw site.
Koppelingen testen in Dreamweaver
Koppelingen zijn niet actief in Dreamweaver. Dat wil zeggen dat u gekoppelde documenten niet kunt openen door op de koppeling in het
documentvenster te klikken.
Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer de koppeling en kies Wijzigen > Gekoppeld bestand openen.
Houd de Control-toets (Windows) of de Command-toets (Macintosh) ingedrukt en dubbelklik op de koppeling.
Opmerking: Het gekoppelde document moet zich op uw lokale schijf bevinden.
Meer Help-onderwerpen
Zelfstudie over het maken van koppelingen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
449
Snelmenu's
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over snelmenu's
Snelmenu's invoegen
Snelmenuonderdelen bewerken
Problemen met snelmenu's oplossen
Over snelmenu's
Een snelmenu is een pop-upmenu met koppelingen naar documenten of bestanden dat zichtbaar is voor bezoekers van de site. U kunt
koppelingen maken naar documenten in uw website, documenten op andere websites, e-mailkoppelingen, koppelingen naar afbeeldingen en alle
andere typen koppelingen die een browser kan openen.
Elke optie in een snelmenu is gekoppeld aan een URL. Wanneer gebruikers een optie kiezen, worden ze doorgestuurd naar de gekoppelde URL.
U kunt snelmenu's invoegen met het formulierobject Snelmenu.
Een snelmenu kan bestaan uit drie onderdelen:
(Optioneel) Een selectieverzoek zoals een beschrijving van de menuonderdelen of instructies zoals “Maak een keuze".
(Vereist) Een lijst van gekoppelde menuonderdelen: een gebruiker selecteert een optie en het gekoppelde document of bestand wordt
geopend.
(Optioneel) Een Ga naar-knop.
Snelmenu's invoegen
1. Open een document en plaatst de invoegpositie in het documentvenster.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Invoegen > Formulier > Snelmenu.
Ga naar de categorie Formulieren in het paneel Invoegen en klik op de knop Snelmenu.
3. Vul het dialoogvenster Snelmenu invoegen in en klik op OK. Dit is een lijst met een aantal opties:
Knoppen plus (+) en min (-) Klik op Plus om een item in te voegen. Klik nogmaals om nog een item in te voegen. Als u een item wilt
verwijderen, selecteert u het gewenste item en klikt u op de Min-knop.
Pijlknoppen Selecteer een item en klik op de pijlknoppen om het omhoog of omlaag te verplaatsen in de lijst.
Tekst Typ de naam van een onbenoemd item. Als uw menu een selectieverzoek bevat (bijvoorbeeld “Maak een keuze:"), typt u dit als het
eerste menuonderdeel. In dat geval moet u ook de optie Het eerste item na wijziging van de URL selecteren inschakelen.
Indien geselecteerd, ga naar de URL Blader naar het doelbestand of typ het bestandspad.
URL's openen in Selecteer of het bestand wordt geopend in hetzelfde venster of in een frame. Als het frame waarin u wilt dat het bestand
wordt geopend, niet in het vervolgkeuzemenu staat, sluit u het dialoogvenster Snelmenu invoegen en geeft u het frame een naam.
De knop Ga naar invoegen na het menu Schakel dit selectievakje in om een Ga naar-knop in te voegen in plaats van een
selectieverzoek.
Het eerste item na wijziging van de URL selecteren Schakel dit selectievakje in wanneer u een selectieverzoek ("Maak een keuze:") hebt
ingesteld als eerste menuonderdeel.
Snelmenuonderdelen bewerken
U kunt de volgorde van items in het menu of het bestand waarnaar een item verwijst wijzigen en items toevoegen, verwijderen en hernoemen.
Als u de doellocatie van het gekoppelde bestand wilt wijzigen of een selectieverzoek wilt toevoegen of wijzigen, moet u het gedrag Snelmenu in
het paneel Gedrag toepassen.
1. Open de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) als dat nog niet geopend is.
2. Selecteer het snelmenuobject in de ontwerpweergave van het documentvenster.
3. Klik in de eigenschappencontrole op de knop Lijstwaarden.
4. In het dialoogvenster Lijstwaarden kunt u wijzigingen aanbrengen in de menu-onderdelen. Klik vervolgens op OK.
450
Naar boven
Problemen met snelmenu's oplossen
Wanneer een gebruiker een snelmenuonderdeel selecteert, kan er geen nieuwe keuze worden gemaakt in dat menu wanneer de gebruiker
terugbladert naar de pagina of wanneer het vak URL's openen in naar een frame verwijst. Dit probleem kunt u op twee manieren oplossen:
Gebruik een selectieverzoek zoals een beschrijving of een instructie (bijvoorbeeld “Maak een keuze"). Het selectieverzoek wordt automatisch
opnieuw geselecteerd nadat een keuze is gemaakt in het snelmenu.
Gebruik een Ga naar-knop zodat de gebruiker de gekozen koppeling opnieuw kan instellen. Wanneer u een knop Go met een snelmenu
gebruikt, wordt de Go-knop het enige mechanisme dat de gebruiker naar de URL brengt die aan de selectie in het menu is gekoppeld. Door
een menu-item in het snelmenu te kiezen, wordt de gebruiker niet langer automatisch naar een andere pagina of een ander frame omgeleid.
Opmerking: Selecteer in elk dialoogvenster Snelmenu invoegen slechts een van deze opties omdat ze van toepassing zijn op het volledige
menu.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
451
Afbeeldingen met hyperlinks
Naar boven
Naar boven
Afbeeldingen met hyperlinks
Afbeeldingen met hyperlinks aan de clientzijde invoegen
Hotspots in afbeeldingen met hyperlinks aanpassen
Afbeeldingen met hyperlinks
Een afbeelding met hyperlink is een afbeelding die is ingedeeld in gebieden die hotspots worden genoemd. Wanneer een gebruiker op en hotspot
klikt, wordt een actie uitgevoerd (er wordt bijvoorbeeld een bestand geopend).
De informatie voor afbeeldingen met hyperlinks aan de clientzijde wordt opgeslagen in het HTML-document en niet in een apart map-bestand
zoals dat het geval is bij afbeeldingen met hyperlinks aan de serverzijde. Wanneer een bezoeker op een hotspot in de afbeelding klikt, wordt de
gekoppelde URL rechtstreeks naar de server gezonden. Daardoor zijn afbeeldingen met hyperlinks aan de clientzijde sneller dan die aan de
serverzijde; de server hoeft niet te berekenen waar de bezoeker heeft geklikt. Afbeeldingen met hyperlinks aan de clientzijde worden ondersteund
door Netscape Navigator 2.0 en hoger, NCSA Mosaic 2.1 en 3.0 en alle versies van Internet Explorer.
Dreamweaver wijzigt verwijzingen naar afbeeldingen met hyperlinks aan de serverzijde niet. Het is mogelijk om beide typen afbeeldingen met
hyperlinks te gebruiken in hetzelfde document. Browsers die beide typen afbeeldingen met hyperlinks ondersteunen, geven echter voorrang aan
afbeeldingen met hyperlinks aan de clientzijde. Als u een afbeelding met hyperlinks aan de serverzijde wilt invoegen in een document, moet u de
bijbehorende HTML-code zelf invoeren.
Afbeeldingen met hyperlinks aan de clientzijde invoegen
Wanneer u een afbeelding met hyperlinks aan de clientzijde invoegt, maakt u een hotspot en definieert u een koppeling die wordt geopend
wanneer een gebruiker op het hotspot klikt.
Opmerking: U kunt meerdere hotspots definiëren. Deze maken echter alle deel uit van dezelfde afbeelding met hyperlinks.
1. Selecteer de afbeelding in het documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole en klik op de uitvouwpijl in de rechterbenedenhoek van het paneel om alle eigenschappen weer te
geven.
3. Voer in het vak Mapnaam een unieke naam in voor de afbeelding met hyperlinks. Als u meerdere afbeeldingen met hyperlinks gebruikt in
hetzelfde document, moet u ervoor zorgen dat elke afbeelding met hyperlinks en unieke naam heeft.
4. Voor het definiëren van de gebieden in de afbeelding met hyperlinks, gaat u als volgt te werk:
Selecteer het gereedschap Cirkel en sleep de muisaanwijzer over de afbeelding om een cirkelvormige hotspot te maken.
Selecteer het gereedschap Rechthoek en sleep de muisaanwijzer over de afbeelding om een rechthoekige hotspot te maken.
Selecteer het gereedschap Veelhoek en teken een onregelmatige vorm door op iedere hoek van de hotspot te klikken. Klik op het
pijltje om de vorm af te sluiten.
Als u de hotspot hebt gemaakt, wordt de eigenschappencontrole voor hotspots weergegeven.
5. Klik op het mappictogram naast het vak Koppeling in de eigenschappencontrole voor hotspots om te bladeren naar het bestand dat u wilt
openen wanneer op de hotspot wordt geklikt of typ het pad in het vak.
6. Selecteer of typ de naam van het doelvenster van de koppeling in het vervolgkeuzemenu Doel.
In het vervolgkeuzemenu worden de namen van alle benoemde frames in het huidige document weergegeven. Als u een frame opgeeft dat
niet bestaat, wordt de gekoppelde pagina geladen in een nieuw venster met de opgegeven naam. U kunt ook een van de volgende
gereserveerde doelnamen selecteren:
_blank laadt het gekoppelde bestand in een nieuw naamloos browservenster.
_parent laadt het gekoppelde bestand in het bovenliggende frame of venster ten opzichte van het frame dat de koppeling bevat. Als het
frame dat de koppeling bevat niet is genest, wordt het gekoppelde bestand geladen in het volledige browservenster.
_self laadt het gekoppelde bestand in het frame of venster waarin de koppeling zich bevindt. Dit doel is de standaardinstelling en hoeft u
gewoonlijk niet te definiëren.
_top laadt het gekoppelde bestand in het volledige browservenster en verwijdert daarbij alle frames.
Opmerking: De optie Doel is niet toegankelijk totdat u een koppeling hebt gedefinieerd voor de geselecteerde hotspot.
7. Typ in het tekstvak Alt alternatieve tekst voor weergave in tekstbrowsers of browsers die afbeeldingen handmatig downloaden. In sommige
452
Naar boven
browsers wordt deze tekst weergegeven als knopinfo wanneer de gebruiker de muisaanwijzer boven de hotspot houdt.
8. Herhaal stap 4 tot en met 7 als u meer hotspots wilt definiëren in de afbeelding met hyperlinks.
9. Wanneer u alle hotspots hebt aangebracht in de afbeelding, klikt u in een leeg gebied in het document om de eigenschappencontrole te
herstellen.
Hotspots in afbeeldingen met hyperlinks aanpassen
U kunt de gedefinieerde hotspots in een afbeelding met hyperlinks gemakkelijk bewerken. U kunt hotspots verschuiven, de grootte aanpassen of
verplaatsen naar een ander AP-element.
Het is ook mogelijk om een afbeelding met hotspots te kopiëren naar een ander document of om een of meer hotspots in een afbeelding te
kopiëren naar een andere afbeelding. Hotspots die zijn gekoppeld aan de afbeelding, worden ook naar het nieuwe document gekopieerd.
Meerdere hotspots selecteren in een afbeelding met hyperlinks
1. Gebruik het hotspot-gereedschap Pijltje om hotspots te selecteren.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Houd de Shift-toets ingedrukt terwijl u klikt op andere hotspots die u wilt selecteren.
Druk op Control+A (Windows) of Command+A (Macintosh) om alle hotspots te selecteren.
Hotspots verplaatsen
1. Gebruik het hotspot-gereedschap Pijltje om een hotspot te selecteren.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Sleep de hotspot naar een andere plaats.
Druk op Control en de pijltoetsen om een hotspot 10 pixels in de gewenste richting te verplaatsen.
Druk op de pijltoetsen om een hotspot 1 pixel in de gewenste richting te verplaatsen.
Hotspots groter of kleiner maken
1. Gebruik het hotspot-gereedschap Pijltje om een hotspot te selecteren.
2. Verplaats een selectiegreep van een hotspot om de vorm of omvang van de hotspot aan te passen.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
453
Over koppelingen en navigatie
Naar boven
Naar boven
Koppelingen
Absolute, documentafhankelijke relatieve en hoofdmapafhankelijke relatieve paden
Koppelingen
Nadat u een Dreamweaver-site hebt gedefinieerd voor het opslaan van documenten en HTML-pagina's van uw website, zult u uw documenten
willen koppelen aan andere documenten.
Dreamweaver biedt verschillende methoden voor het maken van koppelingen naar documenten, afbeeldingen en multimediabestanden, of
software die kan worden gedownload. U kunt koppelingen naar alle tekst of afbeeldingen in een document maken, met inbegrip van tekst of
afbeeldingen in titels, lijsten, tabellen, absoluut gepositioneerde elementen (AP-elementen) en frames.
Koppelingen kunt u op verschillende manieren maken en beheren. Sommige ontwerpers maken tijdens het werken alvast koppelingen naar
bestanden die nog niet bestaan, terwijl anderen liever eerst alle bestanden en pagina's maken en vervolgens de koppelingen toevoegen. Het is
ook mogelijk om eerst tijdelijke bestanden te maken waarin u de koppelingen maakt en test voordat u alle pagina's van de site samenstelt.
Absolute, documentafhankelijke relatieve en hoofdmapafhankelijke relatieve paden
Voor het maken van koppelingen is het belangrijk om te begrijpen hoe het bestandspad tussen het brondocument en het doeldocument of
doelmiddel is opgebouwd.
Elke webpagina heeft een uniek adres. Dit wordt een URL (Uniform Resource Locator) genoemd. Wanneer u een lokale koppeling maakt, dat wil
zeggen, een koppeling tussen twee documenten in dezelfde site, geeft u gewoonlijk niet de volledige URL van het doeldocument op. Meestal
wordt gebruik gemaakt van een relatief pad vanaf het huidige document of vanuit de hoofdmap van de site.
Er zijn drie typen koppelingspaden:
Absolute paden (bijvoorbeeld: http://www.adobe.com/support/dreamweaver/contents.html).
Documentafhankelijke relatieve paden (bijvoorbeeld: dreamweaver/contents.html).
Hoofdmapafhankelijke relatieve paden (bijvoorbeeld: /support/dreamweaver/contents.html).
In Dreamweaver kunt u gemakkelijk selecteren welk type paden u wilt gebruiken voor uw koppelingen.
Opmerking: Gebruik bij voorkeur het type relatieve koppeling dat u het prettigst vindt: hoofdmapafhankelijk of documentafhankelijk. Door
naar doelbestanden te bladeren in plaats van het pad in te typen, bent u er zeker van dat het pad juist is.
Absolute paden
Absolute paden bevatten de volledige URL van het gekoppelde document, met inbegrip van het bijbehorende protocol (meestal http:// voor
webpagina's). Voorbeeld: http://www.adobe.com/support/dreamweaver/contents.html. Voor een afbeelding kan de volledige URL bijvoorbeeld
http://www.adobe.com/support/dreamweaver/images/image1.jpg zijn.
Als u een koppeling wilt maken naar een document of middel op een andere server, moet u een absoluut pad opgeven. Het is mogelijk om
absolute paden ook te gebruiken in lokale koppelingen (naar documenten in dezelfde site), maar dat wordt afgeraden. Als u de site naar een ander
domein zou verplaatsen, zouden koppelingen met absolute paden niet meer werken. Door relatieve paden te gebruiken in lokale koppelingen is de
site flexibeler als u bestanden binnen uw site wilt verplaatsen.
Opmerking: Bij het invoegen van afbeeldingen invoegen (niet koppelen) kunt u absolute paden gebruiken voor verwijzingen naar afbeeldingen op
een externe server (afbeeldingen die niet zijn opgeslagen op de lokale vaste schijf).
Documentafhankelijke relatieve paden
In de meeste sites zijn documentafhankelijke relatieve paden de beste keus voor lokale koppelingen. Deze paden zijn met name handig wanneer
het brondocument en het doeldocument of doelmiddel zich (permanent) in dezelfde map bevinden. U kunt documentafhankelijke relatieve paden
ook gebruiken voor koppelingen naar documenten of middelen in een andere map door het pad tussen beide documenten in de bestandsstructuur
te definiëren.
De basisidee bestaat erin om het gemeenschappelijke deel van de absolute paden van beide documenten weg te laten, zodat alleen het deel van
het pad overblijft dat anders is.
Neem bijvoorbeeld een site met de volgende bestandsstructuur:
454
Als u in contents.html een koppeling wilt maken naar hours.html (beide in dezelfde map), gebruikt u het relatieve pad “hours.html".
Als u vanuit contents.html een koppeling wilt maken naar tips.html (in de submap resources), gebruikt u het relatieve pad resources/tips.html.
Bij elke slash (/) gaat u een niveau omlaag in de bestandsstructuur.
Als u vanuit contents.html een koppeling wilt maken naar index.html (in de hoofdmap, één niveau boven contents.html), gebruikt u het
relatieve pad ../index.html. Twee punten en een schuine streep (../) brengen u één niveau hoger in de mapstructuur.
Als u vanuit contents.html een koppeling wilt maken naar catalog.html (in een andere submap in de hoofdmap), gebruikt u het relatieve pad
../products/catalog.html. In dit geval gaat u met ../ omhoog naar de hoofdmap en met products/ omlaag naar de submap products.
Wanneer u een groep bestanden verplaatst, bijvoorbeeld een hele map zodat alle bestanden in de map dezelfde relatieve paden behouden,
hoeft u de documentafhankelijke relatieve paden tussen deze bestanden niet bij te werken. Als u echter een enkel bestand verplaatst dat
documentafhankelijke relatieve koppelingen bevat of een bestand waarnaar wordt verwezen door een documentafhankelijke relatieve
koppeling, moet u deze koppelingen bijwerken. (Als u het paneel Bestanden gebruikt voor het verplaatsen van bestanden of het wijzigen van
de naam ervan, werkt Dreamweaver alle koppelingen automatisch bij.)
Hoofdmapafhankelijke relatieve paden
Hoofdmapafhankelijke relatieve paden beschrijven het pad vanaf de hoofdmap van de site naar een document. Deze paden kunnen handig zijn
wanneer u werkt aan een grote website die verschillende servers gebruikt, of wanneer u verschillende sites host op dezelfde server. Als u geen
ervaring hebt met dit type paden, kan het echter aan te bevelen zijn om documentafhankelijke relatieve paden te gebruiken.
Een hoofdmapafhankelijk relatief pad begint met een slash ( / ) die staat voor de hoofdmap van de site. Zo is /support/tips.html een
hoofdmapafhankelijk relatief pad naar het bestand tips.html in de submap support in de hoofdmap van de site.
Hoofdmapafhankelijke relatieve paden zijn vak praktisch voor het definiëren van koppelingen wanneer u regelmatig HTML-bestanden verplaatst
naar andere mappen in uw site. Wanneer u een document met hoofdmapafhankelijke relatieve koppelingen verplaatst, hoeft u de koppelingen niet
bij te werken omdat de koppelingen relatief zijn ten opzichte van de hoofdmap van de site en niet ten opzichte van het document zelf. Als u in uw
HTML-bestanden bijvoorbeeld hoofdmapafhankelijke relatieve koppelingen gebruikt voor verwijzingen naar afhankelijke bestanden zoals
afbeeldingen, kunt u de HTML-bestanden verplaatsen zonder dat koppelingen naar afhankelijke bestanden ongeldig worden.
Als u documenten waarnaar wordt verwezen met hoofdmapafhankelijke relatieve koppelingen verplaatst of de naam ervan wijzigt, moet u de
koppelingen echter wel wijzigen, zelfs wanneer het documentafhankelijke relatieve pad tussen de documenten niet is gewijzigd. Voorbeeld: als u
een map verplaatst, moet u alle hoofdmapafhankelijke relatieve koppelingen naar bestanden in die map bijwerken. (Als u het paneel Bestanden
gebruikt voor het verplaatsen van bestanden of het wijzigen van de naam ervan, werkt Dreamweaver alle koppelingen automatisch bij.)
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
455
Codering
456
Code schrijven en bewerken
Naar boven
Coderingstips
Tips voor sitespecifieke code
Code invoegen met de werkbalk Codering
Code invoegen met het paneel Invoegen
Tags invoegen met de tagkiezer
HTML-commentaar invoegen
Code kopiëren en plakken
Tags bewerken met tageditors
Code bewerken met het contextmenu Coderen
Een servertaaltag bewerken met de eigenschappencontrole
Codeblokken inspringen
Naar gerelateerde code navigeren
Naar een JavaScript- of VBScript-functie gaan
JavaScript uitpakken
Werken met codefragmenten
Zoeken naar tags, kenmerken of tekst in code
Zoekpatronen opslaan en terughalen
Taalspecifiek referentiemateriaal gebruiken
Code afdrukken
Coderingstips
De coderingstips helpen u snel en foutloos code in te voegen en te bewerken. Terwijl u tekens in de codeweergave typt, wordt een lijst met
mogelijkheden weergegeven die uw invoer automatisch aanvullen. Wanneer u bijvoorbeeld de eerste letters van een tag, kenmerk of CSS-
eigenschapsnaam typt, verschijnt een lijst met opties die met deze tekens beginnen. Deze functie vereenvoudigt het invoeren en bewerken van
code. Met deze functie kunt u ook de beschikbare kenmerken voor een tag, de beschikbare parameters voor een functie of de beschikbare
methoden voor een object weergeven.
Coderingstips zijn beschikbaar voor diverse soorten code. Wanneer u het eerste teken van een bepaald type code typt, verschijnt een lijst met
relevante mogelijkheden. Als u bijvoorbeeld een lijst met coderingstips wilt weergeven voor namen van HTML-tags, typt u een rechterhaakje (<).
En als u coderingstips voor JavaScript-code wilt weergeven, typt u een punt (scheidingsteken) achter een object.
Voor het beste resultaat, met name wanneer u coderingstips gebruikt voor functies en objecten, stelt u de optie Vertraging in het
voorkeurenvenster Coderingstips in op 0 seconden.
De functie coderingstips herkent eveneens aangepaste JavaScript-klassen die niet in de taal zijn ingebouwd. U kunt deze aangepaste klassen zelf
schrijven of ze toevoegen via bibliotheken van derden, zoals Prototype.
De lijst met coderingstips verdwijnt wanneer u op Backspace (Windows) of Delete (Macintosh) drukt.
Zie www.adobe.com/go/lrvid4048_dw_nl voor een video voor zelfstudie over coderingstips.
Ga naar www.adobe.com/go/dw10javascript_nl voor een video-overzicht van het technische Dreamweaver-team over JavaScript-ondersteuning in
Dreamweaver.
Ondersteunde talen en technologieën
Dreamweaver ondersteunt coderingstips voor de volgende talen en technologieën:
Adobe ColdFusion
Ajax
ASP JavaScript
ASP.NET C#
ASP.NET VB
ASP VBScript
CSS2 en CSS3
DOM (Document Object Model)
HTML4 en HTML5
457
jQuery (CS5.5 en hoger)
JavaScript (bevat tips voor aangepaste klassen)
JSP
PHP MySQL
Spry
Een menu met coderingstips weergeven
Het menu met coderingstips wordt automatisch weergegeven wanneer u in de weergave Code typt. U kunt het menu met coderingstips echter ook
handmatig weergeven zonder te typen.
1. Daartoe plaatst u in de weergave Code (Venster > Code) de invoegpositie in een tag.
2. Druk op Ctrl+spatiebalk.
Code in de codeweergave invoegen door coderingstips te gebruiken
1. Typ het begin van een stuk code. Als u bijvoorbeeld een tag wilt invoegen, typt u een rechterhaakje (<). Als u een kenmerk wilt invoegen,
plaatst u de invoegpositie direct achter de naam van een tag en drukt u op de spatiebalk.
Er wordt een lijst met items (zoals namen van tags of kenmerken) weergegeven.
U sluit de lijst door op Esc te drukken.
2. Blader door de lijst met de schuifbalk of de toetsen Pijl-omhoog en Pijl-omlaag.
3. Als u een item uit de lijst wilt invoegen, dubbelklikt u erop of selecteert u het item en drukt u op Enter (Windows) of Return (Macintosh).
Als een recent gemaakte CSS-stijl niet wordt weergegeven in een lijst met coderingstips voor CSS-stijlen, selecteert u Stijllijst vernieuwen
in de lijst met coderingstips. Als de ontwerpweergave zichtbaar is, wordt soms tijdelijk ongeldige code in de ontwerpweergave
weergegeven nadat u Stijlenlijst vernieuwen hebt geselecteerd. Druk op F5 nadat u klaar bent met het invoegen van de stijl om die
ongeldige code uit de ontwerpweergave te verwijderen.
4. Als u een afsluitende tag wilt invoegen, typt u </ (slash).
Opmerking: Standaard bepaalt Dreamweaver wanneer een sluitende tag nodig is; deze wordt automatisch ingevoegd. U kunt deze
standaardwerking wijzigen zodat Dreamweaver een sluitende tag invoegt nadat u de laatste punthaak (>) van de openingstag hebt getypt.
De standaardwerking kan ook zo worden gewijzigd dat helemaal geen sluitende tag wordt ingevoegd. Selecteer Bewerken > Voorkeuren >
Coderingstips en selecteer een van de opties voor Tags sluiten.
Een tag bewerken met behulp van coderingstips
Als u een kenmerk door een ander kenmerk wilt vervangen, verwijdert u het kenmerk en de waarde ervan. Voeg vervolgens een kenmerk en
de waarde ervan toe zoals in de vorige procedure is beschreven.
Als u een waarde wilt wijzigen, verwijdert u de waarde en voegt u een waarde toe, zoals wordt beschreven in de vorige procedure.
Coderingstips voor JavaScript vernieuwen
Dreamweaver vernieuwt automatisch de lijst met beschikbare coderingstips terwijl u in JavaScript-bestanden werkt. Stel, u werkt in een primair
HTML-bestand en schakelt over naar een JavaScript-bestand om een wijziging aan te brengen. Deze wijziging wordt dan in de lijst met
coderingstips weergegeven wanneer u naar het primaire HTML-bestand terugkeert. Automatisch bijwerken werkt echter alleen als u uw
JavaScript-bestanden in Dreamweaver bewerkt.
Als u uw JavaScript-bestanden buiten Dreamweaver bewerkt, drukt u op Ctrl+punt om de JavaScript-coderingstips te vernieuwen.
Coderingstips en syntaxisfouten
Coderingstips werken soms niet correct als Dreamweaver syntaxisfouten in uw code detecteert. Dreamweaver maakt u attent op syntaxisfouten
door in een balk boven aan de pagina informatie over de fout weer te geven. De balk Syntaxisfoutinformatie bevat de eerste regel van de code
waarin Dreamweaver de fout heeft gevonden. Terwijl u fouten herstelt, gaat Dreamweaver door met het weergeven van fouten die verderop
voorkomen.
Dreamweaver biedt aanvullende hulp door (in het rood) de regelnummers te markeren waarop syntaxisfouten voorkomen. De markering verschijnt
in de codeweergave van het bestand dat de fout bevat.
Dreamweaver geeft niet alleen de syntaxisfouten voor de huidige pagina weer, maar ook voor gerelateerde pagina's. Stel, u werkt aan een HTML-
pagina waarop een ingesloten JavaScript-bestand wordt gebruikt. Als het ingesloten bestand een fout bevat, wordt ook voor het JavaScript-
bestand een waarschuwing weergegeven. U kunt het verwante bestand dat de fout bevat gemakkelijk openen door boven in het document op de
naam ervan te klikken.
U kunt de balk Syntaxisfoutinformatie uitschakelen door op de knop Syntaxisfoutwaarschuwingen op de werkbalk Coderen te klikken.
Voorkeuren voor coderingstips instellen
458
Naar boven
U kunt de standaardvoorkeuren voor coderingstips wijzigen. Als u bijvoorbeeld geen CSS-eigenschapsnamen of Spry-coderingstips wilt
weergeven, kunt u deze uitschakelen in de voorkeuren voor coderingstips. U kunt ook voorkeuren opgeven voor de vertragingstijd van
coderingstips en sluitende tags.
Zelfs als coderingstips zijn uitgeschakeld, kunt u een pop-uptip weergeven in de codeweergave door op Ctrl+spatiebalk te drukken.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren.
2. Selecteer Coderingstips in de lijst Categorie aan de linkerkant.
3. Stel vervolgens de volgende opties naar wens in:
Tags sluiten Hiermee kunt u opgeven hoe Dreamweaver afsluitende tags moet invoegen. Dreamweaver voegt standaard een afsluitende
tag in nadat u de tekens </ hebt getypt. U kunt dit standaardgedrag zodanig wijzigen dat de eindtag wordt ingevoegd nadat u het laatste
punthaakje (>) van de begintag typt of dat er in het geheel geen eindtag wordt ingevoegd.
Coderingstips inschakelen Hiermee kunt u coderingstips weergeven terwijl u code invoert in de codeweergave. Versleep de schuifregelaar
Vertraging om de tijd in seconden in te stellen waarna de tips worden weergegeven.
Beschrijvende knopinfo inschakelen Hiermee geeft u een uitgebreide beschrijving (indien beschikbaar) van de geselecteerde coderingstip
weer.
Menu's Hiermee kunt u precies bepalen welk type coderingstips tijdens het typen moeten worden weergegeven. U kunt alle of sommige
menu's gebruiken.
Tips voor sitespecifieke code
In Dreamweaver CS5 kunnen ontwikkelaars die werken met Joomla, Drupal, Wordpress of andere raamwerken PHP-coderingstips weergeven als
ze code schrijven in de codeweergave. Als u deze coderingstips wilt weergeven, moet u eerst een configuratiebestand maken met het
dialoogvenster Tips voor sitespecifieke code. Dit configuratiebestand wordt gebruikt in Dreamweaver om te bepalen waar de specifiek code voor
uw site zich bevindt.
Ga naar www.adobe.com/go/learn_dw_comm13_nl voor een zelfstudie over het werken met tips voor sitespecifieke code.
Configuratiebestanden maken
Gebruik het dialoogvenster Tips voor sitespecifieke code om een configuratiebestand te maken waarmee coderingstips kunt weergeven in
Dreamweaver.
Standaard wordt het configuratiebestand opgeslagen in de map Adobe Dreamweaver CS5\configuration\Shared\Dinamico\Presets.
Opmerking: Dit configuratiebestand wordt gebruikt in Dreamweaver om te bepalen waar de specifieke code voor uw site zich bevindt. De
coderingstips kunnen alleen worden weergegeven als de pagina waaraan u werkt, zich op de momenteel geselecteerde site bevindt.
1. Selecteer Site > Tips voor sitespecifieke code.
Standaard wordt met de functie Tips voor sitespecifieke code uw site gescand om te bepalen welk raamwerk voor inhoudsbeheersystemen u
gebruikt. Dreamweaver biedt standaard ondersteuning voor drie raamwerken: Drupal, Joomla en Wordpress.
Met de vier knoppen rechts van het pop-upmenu Structuur kunt u raamwerkstructuren importeren, opslaan, hernoemen of verwijderen.
Opmerking: u kunt de bestaande standaardraamwerkstructuren niet verwijderen of hernoemen.
2. Geef in het tekstvak voor de subhoofdmap de subhoofdmap op waarin u de bestanden van uw raamwerk bewaart. Klik op het mappictogram
naast het tekstvak om naar de locatie van de raamwerkbestanden te bladeren.
In Dreamweaver wordt een bestandsstructuur weergegeven met de mappen die de raamwerkbestanden bevatten. Als alle mappen en/of
bestanden die u wilt scannen, worden weergegeven, klikt u op OK om de scan uit te voeren. Gebruik de volgende stappen om de
scaninstellingen aan te passen.
3. Klik op de knop met het plusteken (+) boven het venster Bestanden om een bestand of map te selecteren die u wilt toevoegen aan de scan.
In het dialoogvenster Bestand/map toevoegen kunt u specifieke bestandsextensies opgeven die u wilt opnemen in de scan.
Opmerking: wanneer u specifieke bestandsextensies opgeeft, kan de scan sneller worden uitgevoerd.
4. Als u bestanden wilt verwijderen uit de scan, selecteert u de betreffende bestanden en klikt u op de knop met het minteken (-) boven het
venster Bestanden.
Opmerking: Als het geselecteerde raamwerk Drupal of Joomla is, wordt in het dialoogvenster Tips voor sitespecifieke code een extra pad
weergegeven naar een bestand in de Dreamweaver-configuratiemap. Dit bestand is vereist wanneer u deze raamwerken gebruikt en moet
niet worden verwijderd.
5. Als u wilt instellen hoe een bepaald bestand moet worden verwerkt met de functie Tips voor sitespecifieke code, selecteert u het bestand in
de lijst en voert u een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Deze map doorzoeken om de geselecteerde map op te nemen in de scan.
Selecteert Recursief om alle bestanden en mappen in een geselecteerde directory op te nemen.
Klik op de knop Extensies om het dialoogvenster Extensie(s) zoeken te openen, waarin u de bestandsextensies kunt opgeven die u wilt
459
Naar boven
opnemen in de scan voor een bepaald bestand of een bepaalde map.
Sitestructuur opslaan
U kunt de aangepaste sitestructuur opslaan die u hebt gemaakt in het dialoogvenster Tips voor sitespecifieke code.
1. Maak de gewenste structuur van bestanden en mappen door de benodigde bestanden en mappen toe te voegen of bestanden en mappen
te verwijderen.
2. Klik op de knop Structuur opslaan in de rechterbovenhoek van het dialoogvenster.
3. Geef een naam op voor de sitestructuur en klik op Opslaan.
Opmerking: Als de naam die u opgeeft, al wordt gebruikt, wordt u in Dreamweaver gevraagd om een andere naam op te geven of te bevestigen
dat u de structuur met dezelfde naam wilt overschrijven. U kunt de standaardraamwerkstructuren niet verwijderen.
Naam van sitestructuren wijzigen
Houd er rekening mee dat wanneer u de naam van uw sitestructuur wijzigt, u niet het woord 'aangepast' of de naam van een van de drie
standaardraamwerkstructuren kunt gebruiken.
1. Selecteer de structuur waarvan u de naam wilt wijzigen.
2. Klik op de knop Naam van structuur wijzigen in de rechterbovenhoek van het dialoogvenster.
3. Geef een nieuwe naam op voor de structuur en klik op Naam wijzigen.
Opmerking: Als de naam die u opgeeft, al wordt gebruikt, wordt u in Dreamweaver gevraagd om een andere naam op te geven of te bevestigen
dat u de structuur met dezelfde naam wilt overschrijven. U kunt de standaardraamwerkstructuren niet verwijderen.
Bestanden of mappen toevoegen aan een sitestructuur
U kunt bestanden of mappen toevoegen die zijn gekoppeld met uw raamwerk. Vervolgens kunt u de bestandsextensies opgeven van de
bestanden die u wilt scannen. (Zie de volgende sectie.)
1. Klik op de knop met het plusteken (+) boven het venster Bestanden om het dialoogvenster Bestand/map toevoegen te openen.
2. Geef in het tekstvak Bestand/map toevoegen het pad op naar het bestand of de map die u wilt toevoegen. U kunt ook op het mappictogram
naast het tekstvak klikken om naar een bestand of map te bladeren.
3. Klik op de knop met het plusteken (+) boven het venster Extensies om de bestandsextensies op te geven van de bestanden die u wilt
scannen.
Opmerking: wanneer u specifieke bestandsextensies opgeeft, kan de scan sneller worden uitgevoerd.
4. Klik op Toevoegen.
Site scannen op bestandsextensies
Gebruik het dialoogvenster Extensie(s) zoeken om de bestandsextensies die zijn opgenomen in de sitestructuur, weer te geven en te bewerken.
1. Klik op de knop Extensies in het dialoogvenster Tips voor sitespecifieke code.
In het dialoogvenster Extensie(s) zoeken worden de extensies weergegeven waarop momenteel wordt gescand.
2. Klik op de knop met het plusteken (+) boven het venster Extensies om een extensie toe te voegen aan de lijst.
3. Klik op de knop met het minteken (-) om een extensie uit de lijst te verwijderen.
Code invoegen met de werkbalk Codering
1. Zorg dat u zich in de codeweergave (Weergave > Code) bevindt.
2. Plaats de invoegpositie in de code of selecteer een blok code.
3. Klik op een knop op de werkbalk Codering of selecteer een item in een pop-upmenu op de werkbalk.
Als u de functie van een knop wilt achterhalen, plaatst u de aanwijzer op de knop totdat de knopinfo wordt weergegeven. Op de werkbalk
Codering worden standaard de volgende knoppen weergegeven:
Documenten openen Hiermee geeft u een lijst weer van de documenten die zijn geopend. Wanneer u een van deze documenten
selecteert, wordt het document in het documentvenster weergegeven.
Codenavigator tonen Hiermee geeft u de codenavigator weer. Zie Naar gerelateerde code navigeren voor meer informatie.
Volledige tag samenvouwen Hiermee kunt u de inhoud tussen een openingstag en een afsluitende tag samenvouwen (bijvoorbeeld de
inhoud tussen <table> en </table>). U moet de invoegpositie in de openingstag of de afsluitende tag plaatsen en vervolgens op de knop
Volledige tag samenvouwen klikken om de tag samen te vouwen.
U kunt ook de code buiten een volledige tag samenvouwen door de invoegpositie in een openingstag of afsluitende tag te plaatsen en op
de knop Volledige tag samenvouwen klikken terwijl u Alt (Windows) of Option (Macintosh) ingedrukt houdt. Als u daarnaast ook nog op
460
Naar boven
deze knop klikt terwijl u Ctrl ingedrukt houdt, wordt de optie “intelligent samenvouwen” uitgeschakeld, waardoor Dreamweaver de inhoud
die wordt samengevouwen buiten de volledige tags, niet wordt aangepast. Zie Code samenvouwen voor meer informatie.
Selectie samenvouwen Hiermee vouwt de geselecteerde code samen.
U kunt ook de code buiten de selectie samenvouwen door op de knop Selectie samenvouwen te klikken terwijl u Alt (Windows) of Option
(Macintosh) ingedrukt houdt. Als u daarnaast ook nog op deze knop klikt terwijl u Ctrl ingedrukt houdt, wordt de optie “intelligent
samenvouwen” uitgeschakeld, zodat u exact dat kunt samenvouwen wat u hebt geselecteerd, zonder dat Dreamweaver de selectie
aanpast. Zie Code samenvouwen voor meer informatie.
Alle uitvouwen Hiermee herstelt u de samengevouwen code.
Bovenliggende tag selecteren Hiermee selecteert u de inhoud en de openingtags en afsluitende tags van de regel waarin u de
invoegpositie hebt geplaatst. Als u meerdere keren op deze knop klikt en uw tags zijn in evenwicht, worden in Dreamweaver uiteindelijk de
meest buitenste html- en /html-tags geselecteerd.
Haakjes in evenwicht brengen Hiermee selecteert u de inhoud en de openingtags en afsluitende tags van de haakjes, accolades en
vierkante haken waarin u de invoegpositie hebt geplaatst. Als u meerdere keren op deze knop klikt en uw tags zijn in evenwicht, worden in
Dreamweaver uiteindelijk de meest buitenste haakjes, accolades of vierkante haken in het document geselecteerd.
Regelnummers Hiermee kunt u nummers aan het begin van elke coderegel verbergen of weergeven.
Ongeldige code markeren Markeer ongeldige code geel.
Syntaxisfoutwaarschuwingen in Infobalk Hiermee schakelt u de weergave in of uit van een informatiebalk boven aan de pagina waarop
waarschuwingen over syntaxisfouten worden weergegeven. Wanneer Dreamweaver een syntaxisfout detecteert, wordt in de
syntaxisfoutinformatie de regel in de code vermeld waar de fout voorkomt. Daarnaast wordt het regelnummer van de fout, links van het
document in de codeweergave, gemarkeerd. De informatiebalk wordt standaard ingeschakeld, maar wordt alleen weergegeven wanneer
Dreamweaver syntaxisfouten op de pagina detecteert.
Commentaar toepassen Hiermee kunt u commentaartags rond geselecteerde code plaatsen of nieuwe commentaartags openen.
Met HTML-commentaar worden de tags <!-- en --> rond de geselecteerde code geplaatst of wordt een nieuwe tag geopend als er geen
code is geselecteerd.
Met Commentaar // toepassen wordt de tag // ingevoegd aan het begin van elke regel geselecteerde CSS- of JavaScript-code, of wordt
een enkele //-tag ingevoegd als er geen code is geselecteerd.
Met Commentaar /* */ toepassen worden de tags /* en */ rond de geselecteerde CSS- of JavaScript-code geplaatst.
Commentaar ' toepassen is voor Visual Basic-code. Met deze optie wordt één aanhalingsteken ingevoegd aan het begin van elke regel
Visual Basic-script of wordt één aanhalingsteken ingevoegd op de invoegpositie als er geen code is geselecteerd.
Wanneer u in een ASP-, ASP.NET-, JSP-, PHP- of ColdFusion-bestand werkt en u de optie Servercommentaar selecteert, detecteert
Dreamweaver automatisch de juiste commentaartag en wordt deze op de selectie toegepast.
Commentaar verwijderen Hiermee verwijdert u commentaartags uit de geselecteerde code. Als een selectie geneste commentaren bevat,
worden alleen de buitenste commentaartags verwijderd.
Tags rondom plaatsen Hiermee plaatst u de tags die u in de Snelle tageditor hebt geselecteerd, rond de code.
Recent gebruikte fragmenten Hiermee kunt u recent gebruikte codefragmenten uit het paneel Fragmenten invoegen. Zie Werken met
codefragmenten voor meer informatie.
CSS verplaatsen of converteren Hiermee kunt u CSS naar een andere locatie verplaatsen of inline CSS converteren naar CSS-regels. Zie
CSS-regels verplaatsen/exporteren en Inline CSS converteren naar een CSS-regel.
Code inspringen Hiermee schuift u de selectie naar rechts.
Code uitspringen Hiermee verschuift u de selectie naar links.
Broncode opmaken Hiermee past u eerder gespecificeerde codeopmaak toe op de geselecteerde code of op de hele pagina als er geen
code is geselecteerd. U kunt ook snel voorkeuren voor code-opmaak instellen door Instellingen codeopmaak te selecteren via de knop
Broncode opmaken of door tagbibliotheken te bewerken door Tagbibliotheken bewerken te selecteren.
Het aantal knoppen dat beschikbaar is op de werkbalk Codering hangt af van de grootte van de codeweergave in het documentvenster. Als
u alle beschikbare knoppen wilt weergeven, moet u het formaat van het venster met de codeweergave wijzigen of op de uitvouwpijl onder
aan de werkbalk Codering klikken.
U kunt de werkbalk Codering ook bewerken om meer knoppen weer te geven (zoals Tekstterugloop, Verborgen tekens en Automatisch
inspringen) of knoppen te verbergen die u niet wilt gebruiken. U kunt dit echter alleen doen door bewerkingen uit te voeren op het XML-
bestand dat de werkbalk genereert. Zie Dreamweaver uitbreiden voor meer informatie.
Opmerking: De knop waarmee u verborgen tekens kunt weergeven is geen standaardknop op de werkbalk Codering, maar is beschikbaar
in het menu Weergave (Weergave > Codeweergaveopties > Verborgen tekens).
Code invoegen met het paneel Invoegen
461
Naar boven
Naar boven
Naar boven
1. Plaats de invoegpositie in de code.
2. Selecteer de gewenste categorie in het paneel Invoegen.
3. Klik op een knop in het paneel Invoegen of selecteer een item in een pop-upmenu van het paneel Invoegen.
Wanneer u klikt op een pictogram, verschijnt de code direct op de pagina of verschijnt er een dialoogvenster waarin u om meer informatie
wordt gevraagd om de code te voltooien.
Als u de functie van een knop wilt achterhalen, plaatst u de aanwijzer op de knop totdat de knopinfo wordt weergegeven. Het aantal en type
knoppen dat beschikbaar is in het paneel Invoegen hangt af van het huidige documenttype. Dit hangt ook af van het feit of u de
codeweergave of de ontwerpweergave gebruikt.
Hoewel het paneel Invoegen een reeks veelgebruikte tags biedt, bevat deze balk niet alle tags. Als u de keuze wilt hebben uit meer tags,
gebruikt u de tagkiezer.
Tags invoegen met de tagkiezer
Met de tagkiezer kunt u elke tag uit de tagbibliotheken van Dreamweaver (waaronder ook ColdFusion- en ASP.NET-bibliotheken) in uw pagina
invoegen.
1. Plaats de invoegpositie in de code, klik met de rechtermuisknop (Windows) of met ingedrukte Control-toets (Macintosh) en selecteer Tag
invoegen.
De tagkiezer verschijnt. Het linkerdeelvenster bevat een lijst met ondersteunde tagbibliotheken, terwijl in het rechterdeelvenster de
afzonderlijke tags in de geselecteerde tagbibliotheek worden weergegeven.
2. Selecteer een categorie met tags in de tagbibliotheek of vouw de categorie uit en selecteer een subcategorie.
3. Selecteer een tag in het rechterdeelvenster.
4. Als u informatie over syntaxis en gebruik voor de tag wilt weergeven in de tagkiezer, klikt u op de knop Taginfo. Eventueel beschikbare
informatie over de tag wordt weergegeven.
5. Als u dezelfde informatie over de tag wilt weergeven in het paneel Referentie, klikt u op het pictogram <?>. Eventueel beschikbare
informatie over de tag wordt weergegeven.
6. Klik op Invoegen als u de geselecteerde tag in de code wilt invoegen.
Als de tag in het rechterdeelvenster verschijnt met punthaken (bijvoorbeeld <title></title>), vereist deze tag geen extra informatie en wordt
de tag onmiddellijk in het document ingevoegd op de invoegpositie.
Als de tag aanvullende informatie vereist, verschijnt er een tageditor.
7. Als er een tageditor wordt geopend, voert u de aanvullende informatie in en klikt u op OK.
8. Klik op de knop Sluiten.
HTML-commentaar invoegen
Commentaar is beschrijvende tekst die u in de HTML-code invoegt om de code toe te lichten of om andere informatie te bieden. De tekst van het
commentaar is alleen zichtbaar in de codeweergave en wordt niet weergegeven in een browser.
Commentaar invoegen op de invoegpositie
Selecteer Invoegen > Commentaar.
In de codeweergave wordt een commentaartag ingevoegd en de invoegpositie wordt in het midden van de tag geplaatst. Typ uw commentaar.
In de ontwerpweergave verschijnt het dialoogvenster Commentaar. Bewerk het commentaar en klik op OK.
Commentaarmarkeringen weergeven in de ontwerpweergave
Selecteer Weergave > Visuele hulpmiddelen > Onzichtbare elementen.
Zorg dat de optie Commentaar is geselecteerd bij Onzichtbare elementen omdat de commentaarmarkering anders niet verschijnt.
Een bestaand commentaar bewerken
In de codeweergave zoekt u het commentaar en bewerkt u de tekst ervan.
In de ontwerpweergave selecteert u de commentaarmarkering, bewerkt u de tekst van het commentaar in de eigenschappencontrole en klikt
u in het documentvenster.
Code kopiëren en plakken
1. Kopieer de code in de codeweergave of in een andere toepassing.
462
Naar boven
Naar boven
2. Plaats de invoegpositie in de codeweergave en selecteer Bewerken > Plakken.
Tags bewerken met tageditors
U gebruikt tageditors om de kenmerken van tags te bekijken, op te geven en te bewerken.
1. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of met ingedrukte Control-toets (Macintosh) op een tag in de codeweergave of op een object in de
ontwerpweergave en selecteer Tag bewerken in het pop-upmenu. (De inhoud van dit dialoogvenster hangt af van de geselecteerde tag.)
2. Geef kenmerken voor de tag op of bewerk ze en klik op OK.
Als u meer informatie wilt over de tag in de tageditor, klikt u op Taginfo.
Code bewerken met het contextmenu Coderen
1. Selecteer een stuk code in de codeweergave en klik met de rechtermuisknop (Windows) of met ingedrukte Control-toets (Macintosh).
2. Selecteer een van de volgende opties in het vervolgmenu Selectie:
Selectie samenvouwen Hiermee vouwt de geselecteerde code samen.
Buitenste selectie samenvouwen Hiermee vouwt u alle code buiten de geselecteerde code samen.
Selectie uitvouwen Hiermee vouwt u het geselecteerde codefragment uit.
Volledige tag samenvouwen Hiermee kunt u de inhoud tussen een openingstag en een afsluitende tag samenvouwen (bijvoorbeeld de
inhoud tussen <table> en </table>).
Buitenste volledige tag samenvouwen Hiermee kunt u de inhoud buiten een openingstag en een afsluitende tag samenvouwen
(bijvoorbeeld de inhoud buiten <table> en </table>).
Alle uitvouwen Hiermee herstelt u de samengevouwen code.
HTML-commentaar toepassen Hiermee worden de tags <!-- en --> rond de geselecteerde code geplaatst of wordt een nieuwe tag
geopend als er geen code is geselecteerd.
Commentaar /* */ toepassen Hiermee worden de tags /* en */ rond de geselecteerde CSS- of JavaScript-code geplaatst.
Commentaar // toepassen Hiermee wordt de tag // ingevoegd aan het begin van elke regel geselecteerde CSS- of JavaScript-code, of
wordt een enkele //-tag ingevoegd als er geen code is geselecteerd.
Commentaar ' toepassen Met deze optie wordt één aanhalingsteken ingevoegd aan het begin van elke regel Visual Basic-script of wordt
één aanhalingsteken ingevoegd op de invoegpositie als er geen code is geselecteerd.
Servercommentaar toepassen Hiermee worden tags rond de geselecteerde code geplaatst. Wanneer u in een ASP-, ASP.NET-, JSP-,
PHP- of ColdFusion-bestand werkt en u de optie Servercommentaar selecteert, detecteert Dreamweaver automatisch de juiste
commentaartag en wordt deze op de selectie toegepast.
Hack met backslash-commentaar toepassen Hiermee worden commentaartags rond de geselecteerde CSS-code geplaatst die ervoor
zorgen dat Internet Explorer 5 for Macintosh de code negeert.
Caio-hack toepassen Hiermee worden commentaartags rond de geselecteerde CSS-code geplaatst die ervoor zorgen dat Netscape
Navigator 4 de code negeert.
Commentaar verwijderen Hiermee verwijdert u commentaartags uit de geselecteerde code. Als een selectie geneste commentaren bevat,
worden alleen de buitenste commentaartags verwijderd.
Hack met backslash-commentaar verwijderen Hiermee worden commentaartags uit de geselecteerde CSS-code verwijderd. Als een
selectie geneste commentaren bevat, worden alleen de buitenste commentaartags verwijderd.
Caio-hack verwijderen Hiermee worden commentaartags uit de geselecteerde CSS-code verwijderd. Als een selectie geneste
commentaren bevat, worden alleen de buitenste commentaartags verwijderd.
Tabs converteren naar spaties Hiermee wordt elke tab in de selectie geconverteerd naar een aantal spaties dat gelijk is aan de waarde
voor Tabgrootte die is ingesteld via de voorkeuren voor Codeopmaak. Zie De codeopmaak wijzigen voor meer informatie.
Spaties converteren naar tabs Hiermee wordt reeksen spaties in de selectie naar tabs geconverteerd. Elke reeks spaties bestaande uit
een aantal spaties dat gelijk is aan de tabgrootte wordt omgezet in één tab.
Inspringen Hiermee kunt u de selectie laten inspringen, waarbij deze naar rechts opschuift. Zie Codeblokken inspringen voor meer
informatie.
Uitspringen Hiermee verschuift u de selectie naar links.
Alle tags verwijderen Hiermee kunt u alle tags in de selectie verwijderen.
Lijnen converteren naar tabel Hiermee plaatst u een table-tag zonder kenmerken rond de selectie.
Regeleinden toevoegen Hiermee voegt u br-tag toe aan het einde van elke regel van de selectie.
463
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Converteren naar hoofdletters Hiermee converteert u alle letters in de selectie (met inbegrip van namen en waarden van tags en
kenmerken) naar hoofdletters.
Converteren naar kleine letters Hiermee converteert u alle letters in de selectie (met inbegrip van namen en waarden van tags en
kenmerken) naar kleine letters.
Tags converteren naar hoofdletters Hiermee converteert u alle namen van tags en kenmerken en alle waarden van kenmerken in de
selectie naar hoofdletters.
Tags converteren naar kleine letters Hiermee converteert u alle namen van tags en kenmerken en alle waarden van kenmerken in de
selectie naar kleine letters.
Een servertaaltag bewerken met de eigenschappencontrole
U kunt de code in een servertaaltag (zoals een ASP-tag) bewerken zonder de codeweergave in te schakelen door de eigenschappencontrole te
gebruiken.
1. In de ontwerpweergave selecteert u het visuele pictogram van de tag voor de servertaal.
2. Klik in de eigenschappencontrole op de knop Bewerken.
3. Breng de wijzigingen aan in de tagcode en klik op OK.
Codeblokken inspringen
Terwijl u code schrijft en bewerkt in de codeweergave of de codecontrole, kunt u het inspringingsniveau van een geselecteerd codeblok of een
regel code wijzigen en deze telkens één tab naar links of naar rechts verschuiven.
Het geselecteerde codeblok inspringen
Druk op Tab.
Selecteer Bewerken > Code inspringen.
De inspringing van het geselecteerde codeblok verkleinen
Druk op Shift+Tab.
Selecteer Bewerken > Code niet inspringen.
Naar gerelateerde code navigeren
In de codenavigator wordt een lijst weergegeven met codebronnen die betrekking hebben op een bepaalde selectie op uw pagina. Gebruik deze
lijst om naar gerelateerde codebronnen te gaan, zoals interne of externe CSS-regels, includes aan serverzijde, externe JavaScript-bestanden,
bovenliggende sjabloonbestanden, bibliotheekbestanden en iframe-bronbestanden. Wanneer u in de codenavigator op een koppeling klikt, opent
Dreamweaver het bestand dat het relevante stukje code bevat. Het bestand wordt in het gebied met verwante bestanden weergegeven als dit is
ingeschakeld. Als u verwante bestanden niet hebt ingeschakeld, opent Dreamweaver het geselecteerde bestand als een afzonderlijk document in
het venster Document.
Als u in de codenavigator op een CSS-regel klikt, wordt u direct naar die regel gebracht. Als het een interne regel van het bestand is, wordt de
regel in de gesplitste weergave weergegeven. Als de regel zich in een extern CSS-bestand bevindt, opent Dreamweaver het bestand en wordt de
regel in het gebied voor verwante bestanden boven het hoofddocument weergegeven.
U kunt de codenavigator vanuit de ontwerpweergave, de codeweergave, de gesplitste weergave en vanuit de codecontrole openen.
Ga naar www.adobe.com/go/dw10codenav_nl voor een video-overzicht van het technische Dreamweaver-team over het werken met de
codenavigator.
Voor een video voor zelfstudie met Live View, verwante bestanden en de codenavigator gaat u naar www.adobe.com/go/lrvid4044_dw_nl.
De codenavigator openen
Houd Alt (Windows) of Command+Option (Macintosh) ingedrukt terwijl u ergens op de pagina klikt. De codenavigator geeft koppelingen weer
naar de code die invloed heeft op het gebied waarop u hebt geklikt.
Klik buiten de codenavigator om deze te sluiten.
Opmerking: U kunt de codenavigator ook openen door op het symbool van de codenavigator te klikken Dit symbool wordt bij de invoegpositie
op de pagina weergegeven wanneer de muis 2 seconden niet is gebruikt.
Met de codenavigator naar code navigeren
1. Open de codenavigator vanuit het gebied op de pagina waarin u bent geïnteresseerd.
464
Naar boven
Naar boven
2. Klik op het stukje code waar u naartoe wilt gaan.
De codenavigator groepeert gerelateerde codebronnen per bestand en geeft de bestanden in alfabetische volgorde weer. Stel dat CSS-regels in
drie externe bestanden invloed hebben op de selectie in uw document. In dat geval geeft de codenavigator deze drie bestanden weer plus de
CSS-regels die relevant zijn voor de selectie. Voor CSS die betrekking hebben op een gegeven selectie, werkt de codenavigator net als het
deelvenster CSS-stijlen in Huidige modus.
Als u de muis boven CSS-regels houdt, geeft de codenavigator scherminfo weer over de eigenschappen in de regel. Deze scherminfo is
handig wanneer u de vele regels die dezelfde naam hebben, van elkaar wilt onderscheiden.
Het symbool van de codenavigator uitschakelen
1. Open de codenavigator.
2. Selecteer Symbool uitschakelen in de rechterbenedenhoek.
3. Klik buiten de codenavigator om deze te sluiten.
Als u het symbool van de codenavigator weer wilt inschakelen, houdt u Alt (Windows) of Command+Option (Macintosh) ingedrukt om de
codenavigator te openen, en schakelt u de optie Symbool uitschakelen uit.
Naar een JavaScript- of VBScript-functie gaan
In de codeweergave en de codecontrole kunt u een lijst weergeven met alle JavaScript- of VBScript-functies in uw code en naar een van die
functies springen.
1. Geef het document weer in de codeweergave (Weergave > Code) of de codecontrole (Venster > Codecontrole).
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of met ingedrukte Control-toets (Macintosh) ergens in de codeweergave en selecteer het
vervolgmenu Functies in het snelmenu.
Het vervolgmenu Functies verschijnt niet in de ontwerpweergave.
Eventuele JavaScript- of VBScript-functies in de code worden weergegeven in het vervolgmenu.
Als u de functies in alfabetische volgorde wilt weergeven, klikt u met de rechtermuisknop en ingedrukte Ctrl-toets (Windows) of met
ingedrukte Option- en Control-toets (Macintosh) in de codeweergave en selecteert u het vervolgmenu Functies.
Klik in de codecontrole op de knop Codenavigatie ({ }) op de werkbalk.
3. Selecteer een functienaam om naar die functie in de code te springen.
JavaScript uitpakken
De JavaScript Extractor (JSE) verwijdert (bijna) alle JavaScript uit uw Dreamweaver-document, exporteert het naar een extern bestand en koppelt
het extern bestand aan uw document. De JSE kan ook gebeurtenishandlers, zoals onclick en onmouseover uit uw code verwijderen, en de
JavaScript voor deze handlers onopvallend aan het document koppelen.
Voordat u de JavaScript Extractor gaat gebruiken, dient u op de hoogte te zijn van de volgende beperkingen:
De JSE haalt geen script-tags uit het hoofdgedeelte van het document (behalve in het geval van Spry-widgets). In sommige gevallen levert
het extern maken van deze scripts onverwachte resultaten op. Standaard vermeldt Dreamweaver deze scripts in het dialoogvenster
JavaScript extern maken, maar ze worden niet voor extractie geselecteerd. (U kunt ze desgewenst handmatig selecteren.)
De JSE haalt JavaScript niet uit bewerkbare gebieden van DWT-bestnden (Dreamweaver-sjabloonbestanden), niet-bewerkbare gebieden van
sjabloonexemplaren of Dreamweaver-bibiotheekitems.
Nadat u JavaScript met de optie JavaScript extern maken en onopvallend koppelen hebt verwijderd, kunt u de Dreamweaver-gedragingen in
het paneel Gedrag niet meer bewerken. Dreamweaver kan het paneel Gedrag niet controleren en vullen met gedragingen die eerder
onopvallend zijn gekoppeld.
U kunt de wijzigingen niet ongedaan maken nadat u de pagina hebt gesloten. U kunt de wijzigingen echter wel ongedaan maken zolang u in
dezelfde bewerkingssessie bent. Kies Bewerken > Ongedaan maken JavaScript extern maken om de handeling ongedaan te maken.
Sommige zeer complexe pagina's werken mogelijk niet zoals u verwacht. Wees voorzichtig met het uitpakken van JavaScript uit pagina's met
document.write() in de hoofdvariabelen en globale variabelen.
Ga naar www.adobe.com/go/dw10javascript_nl voor een video-overzicht van het technische Dreamweaver-team over JavaScript-ondersteuning in
Dreamweaver.
De JavaScript Extractor gebruiken:
1. Open een pagina die JavaScript bevat (bijvoorbeeld een Spry-pagina).
465
Naar boven
2. Kies Opdrachten > JavaScript extern maken.
3. Bewerk indien nodig de standaardselecties van het dialoogvenster JavaScript extern maken.
Selecteer Alleen JavaScript extern maken als u wilt dat Dreamweaver alle JavaScript naar een extern bestand verplaatst, en in het
huidige document een verwijzing naar dit bestand opneemt. Bij deze optie blijven gebeurtenishandlers, zoals onclick en onload in het
document en blijven gedragingen zichtbaar in het paneel Gedrag.
Selecteer JavaScript extern maken en onopvallend koppelen als u wilt dat Dreamweaver 1) JavaScript naar een extern bestand
verplaatst en een verwijzing naar dit bestand opneemt in het huidige bestand, en 2) gebeurtenishandlers uit de HTML verwijdert en deze
in runtime invoegt met JavaScript. Als u deze optie selecteert, kunt u de gedragingen niet meer in het paneel Gedrag bewerken.
Schakel in de kolom Bewerken alle bewerkingen uit die u niet wilt doorvoeren, of selecteer alle bewerkingen die Dreamweaver niet
standaard heeft geselecteerd.
Standaard worden de volgende bewerkingen wel vermeld, maar niet geselecteerd:
Scriptblokken in het head-gedeelte van het document die aanroepen naar document.write() of document.writeln() bevatten.
Scriptblokken in het head-gedeelte van het document die functiehandtekeningen bevatten met betrekking op EOLAS-
afhandelingscode; deze maken immers gebruik van document.write().
Scriptblokken in het hoofdgedeelte van het document, tenzij de blokken alleen constructors van Spry-widgets of Spry-gegevenssets
bevatten.
Dreamweaver kent automatisch id's toe aan elementen die nog geen id hebben. Als u liever een andere id hebt, kunt u ze bewerken in
het tekstvak Id.
4. Klik op OK.
In het overzichtsvenster vindt u een overzicht van de extracties. Bekijk de extracties en klik op OK.
5. Sla de pagina op.
Dreamweaver maakt een bestand SpryDOMUtils.js evenals een ander bestand dat de verwijderde JavaScript bevat. Dreamweaver slaat het
bestand SpryDOMUtils.js in een map SpryAssets op uw site op en slaat het andere bestand op op hetzelfde niveau als de pagina waaruit de
JavaScript is verwijderd. Vergeet niet beide afhankelijke bestanden naar uw webserver te laden wanneer u de originele pagina laadt.
Werken met codefragmenten
Met behulp van codefragmenten kunt u inhoud opslaan, zodat u deze snel opnieuw kunt gebruiken. U kunt fragmenten in HTML, JavaScript,
CFML, ASP, PHP en nog veel meer maken, invoegen, bewerken of verwijderen. U kunt uw codefragmenten ook bewerken en delen met
teamleden. Er zijn ook enkele voorgedefinieerde fragmenten beschikbaar die u als startpunt kunt gebruiken.
Fragmenten die <font>-tags en andere verouderde elementen en kenmerken bevatten, bevinden zich in de map Legacy in het paneel Fragmenten.
Een codefragment invoegen
1. Plaats de invoegpositie op de locatie waar u het codefragment wilt invoegen of selecteer de code waar u het fragment omheen wilt plaatsen.
2. Dubbelklik op het fragment in het paneel Fragmenten (Venster > Fragmenten).
U kunt ook met de rechtermuisknop (Windows) of met ingedrukte Control-toets (Macintosh) op het fragment klikken en Invoegen selecteren
in het pop-upmenu.
Een codefragment maken
1. Klik op het pictogram Nieuw fragment onder in het paneel Fragmenten.
2. Voer een naam in voor het fragment.
Opmerking: Namen van fragmenten mogen geen tekens bevatten die ongeldig zijn in bestandsnamen, zoals schuine strepen (/ of \),
speciale tekens of dubbele aanhalingstekens (").
3. (Optioneel) Voer een beschrijving van het fragment in. Zo kunnen andere teamleden het fragment gemakkelijker gebruiken.
4. Selecteer Rondom selectie plaatsen of Blok invoegen voor Type fragment.
a. Als u Rondom selectie plaatsen kiest, voegt u code toe voor de volgende opties:
Invoegen voor Typ of plak de code die voor de huidige selectie moet worden ingevoegd.
Invoegen na Typ of plak de code die na de huidige selectie moet worden ingevoegd.
Als u standaard lege ruimte voor de blokken wilt instellen, gebruikt u regeleinden. Druk op Enter (Windows) of Return (Macintosh) in de
tekstvakken.
Opmerking: Aangezien fragmenten kunnen worden gemaakt als begin- of eindblok, kunt u ze rondom andere tags en inhoud plaatsen.
Dit is handig als u speciale opmaak, koppelingen, navigatie-elementen of scriptblokken wilt invoegen. Markeer eenvoudig de inhoud
waar u het fragment omheen wilt plaatsen en voeg het fragment in.
b. Als u Blok invoegen kiest, typt of plakt u de code die u wilt invoegen.
466
Naar boven
Naar boven
5. (Optioneel) Selecteer een type voorvertoning: Code of Ontwerp.
Ontwerp Hiermee geeft u op dat de code moet worden gerenderd en moet worden weergegeven in het deelvenster Voorvertoning van het
paneel Fragmenten.
Code Hiermee geeft u op dat de code moet worden weergegeven in het deelvenster Voorvertoning.
6. Klik op OK.
Een codefragment bewerken of verwijderen
Selecteer een fragment in het paneel Fragmenten en klik op de knop Fragment bewerken of Verwijderen onder in het paneel.
Mappen met codefragmenten maken en codefragmenten beheren
1. Klik op de knop Map voor nieuwe fragmenten onder in het paneel Fragmenten.
2. Sleep fragmenten desgewenst naar de nieuwe map of naar andere mappen.
Een sneltoets voor een fragment toevoegen of bewerken
1. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of met ingedrukte Control-toets (Macintosh) in het paneel Fragmenten en selecteer Sneltoetsen
bewerken.
De Sneltoetseditor verschijnt.
2. Selecteer Fragmenten in het pop-upmenu Opdrachten.
Er verschijnt een lijst met fragmenten.
3. Selecteer een fragment en wijs er een sneltoets aan toe.
Zie Sneltoetsen aanpassen voor meer informatie.
Een fragment delen met andere leden van uw team
1. Zoek het bestand met het fragment dat u wilt delen in de map Configuratie/Fragmenten in de toepassingsmap van Dreamweaver.
2. Kopieer het fragmentbestand naar een gedeelde map op uw computer of op een netwerkcomputer.
3. Laat de andere teamleden het fragmentbestand kopiëren naar de map Configuratie/Fragmenten op hun computer.
Zoeken naar tags, kenmerken of tekst in code
U kunt zoeken naar specifieke tags, kenmerken en kenmerkwaarden. U kunt bijvoorbeeld zoeken naar alle img-tags zonder het kenmerk alt.
U kunt ook zoeken naar specifieke tekenreeksen die zich al dan niet binnen een set tags bevinden. U kunt bijvoorbeeld zoeken naar het woord
Naamloos in een title-tag om alle pagina's zonder titel op uw site op te sporen.
1. Open het document waarin u wilt zoeken of selecteer documenten of een map in het paneel Bestanden.
2. Selecteer Bewerken > Zoeken en vervangen.
3. Geef op in welke bestanden moet worden gezocht, geef het soort zoekbewerking aan en geef op naar welke tekst of tag moet worden
gezocht. Voer desgewenst vervangende tekst in. Klik daarna op een van de zoekknoppen of een van de vervangknoppen.
4. Klik op de knop Sluiten.
5. Als u nogmaals wilt zoeken zonder het dialoogvenster Zoeken en vervangen weer te geven, drukt u op F3 (Windows) of Command+G
(Macintosh).
Zoekpatronen opslaan en terughalen
U kunt zoekpatronen opslaan en later opnieuw gebruiken.
Een zoekpatroon opslaan
1. Stel in het dialoogvenster Zoeken en vervangen (Bewerken > Zoeken en vervangen) de parameters voor de zoekopdracht in.
2. Klik op de knop Query opslaan (het schijfpictogram).
3. In het dialoogvenster dat verschijnt, navigeert u naar de map waarin u query's wilt opslaan. Typ een bestandsnaam voor de query en klik op
Opslaan.
Als u met het zoekpatroon wilt zoeken naar img-tags zonder alt-kenmerk, kunt u de query img_geen_alt.dwr noemen.
Opmerking: Opgeslagen query's krijgen de bestandsextensie .dwr. Opgeslagen query's uit oudere versies van Dreamweaver kunnen de
extensie .dwq hebben.
Een zoekpatroon laden
467
Naar boven
Naar boven
1. Selecteer Bewerken > Zoeken en vervangen.
2. Klik op de knop Query laden (het mappictogram).
3. Navigeer naar de map waarin uw query's zijn opgeslagen. Selecteer een querybestand en klik op Openen.
4. Klik op Volgende zoeken, Alles zoeken, Vervangen of Alles vervangen om de zoekopdracht te starten.
Taalspecifiek referentiemateriaal gebruiken
Het paneel Referentie vormt een snel naslaghulpmiddel voor opmaaktalen, programmeertalen en CSS-stijlen. Dit paneel biedt informatie over de
specifieke tags, objecten en stijlen waarmee u werkt in de codeweergave (of de codecontrole). Het paneel Referentie biedt ook voorbeeldcode die
u in uw documenten kunt plakken.
Het paneel Referentie openen
1. Voer in de codeweergave een van de volgende handelingen uit:
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of met ingedrukte Control-toets (Macintosh) op een tag, kenmerk of trefwoord en selecteer
Referentie in het snelmenu.
Plaats de invoegpositie in een tag, kenmerk of trefwoord en druk op Shift+F1.
Het paneel Referentie wordt geopend en toont informatie over de tag, het kenmerk of het trefwoord waarop u klikte.
2. Als u het tekstformaat in het paneel Referentie wilt aanpassen, selecteert u Groot lettertype, Normale grootte lettertype of Klein lettertype in
het optiemenu (het pijltje in de rechterbovenhoek van het paneel).
Voorbeeldcode in een document plakken
1. Klik ergens in de voorbeeldcode in het paneel Referentie.
De hele voorbeeldcode wordt gemarkeerd.
2. Selecteer Bewerken > Kopiëren en plak de voorbeeldcode in het document in de codeweergave.
Bladeren in de inhoud van het paneel Referentie
1. Als u tags, objecten of stijlen uit een ander boek wilt weergeven, selecteert u een ander boek in het pop-upmenu Boek.
2. Als u informatie over een bepaald item wilt weergeven, selecteert u dit in het pop-upmenu Tag, Object, Stijl of CFML (afhankelijk van het
geselecteerde boek).
3. Als u informatie wilt weergeven over een kenmerk van het geselecteerde item, selecteert u het kenmerk in het pop-upmenu naast het pop-
upmenu Tag, Object, Stijl of CFML.
Dit menu bevat een lijst met kenmerken voor het geselecteerde item. De standaardselectie is Beschrijving, dat een beschrijving van het
gekozen item weergeeft.
Code afdrukken
U kunt uw code afdrukken, zodat u deze offline kunt bewerken, kunt archiveren of kunt verspreiden.
1. Open een pagina in de codeweergave.
2. Selecteer Bestand > Code afdrukken.
3. Stel afdrukopties in en klik op OK (Windows) of Druk af (Macintosh).
Meer Help-onderwerpen
W3C Document Object Model
Zelfstudie over coderingstips
Overzicht van de werkbalk Codering
Verwante bestanden openen
Zelfstudie codenavigator
468
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
469
Werken met include-bestanden op de server
Naar boven
Naar boven
Include-bestanden op de server
Include-bestanden op de server invoegen
De inhoud van een include-bestand op de server bewerken
Include-bestanden op de server
U kunt Dreamweaver gebruiken om include-bestanden op de server in uw pagina's in te voegen, de include-bestanden te bewerken of pagina's
met include-bestanden te bekijken.
Een include-bestand op de server is een bestand dat de server in uw document invoegt wanneer een browser het document opvraagt van de
server.
Wanneer de browser van een bezoeker het document opvraagt dat de include-instructie bevat, verwerkt de server de include-instructie en wordt er
een nieuw document gemaakt waarin de include-instructie wordt vervangen door de inhoud van het ingesloten bestand. De server stuurt dit
nieuwe document vervolgens naar de browser van de bezoeker. Wanneer u een lokaal document echter rechtstreeks in een browser opent, is er
geen server die de include-instructies in dat document kan verwerken, zodat de browser het document opent zonder die instructies te verwerken
en het bestand dat ingesloten zou moeten zijn, niet in de browser wordt weergegeven. Daarom kan het moeilijk zijn om, zonder Dreamweaver te
gebruiken na te gaan hoe lokale bestanden eruit zullen zien voor bezoekers nadat u ze op de server hebt geplaatst.
Met Dreamweaver kunt u documenten echter bekijken zoals ze eruit zullen zien nadat ze op de server zijn geplaatst, zowel in de ontwerpweergave
als wanneer u de functie Voorvertoning in browser gebruikt. Daartoe moet u er echter voor zorgen dat u een voorvertoning weergeeft van het
bestand dat de include als een tijdelijk bestand bevat. (Kies Bewerken > Voorkeuren, selecteer de categorie Voorvertoning in browser en zorg
ervoor dat de optie Voorvertonen met een tijdelijk bestand is ingeschakeld.)
Opmerking: Als u een testserver gebruikt, bijvoorbeeld Apache of Microsoft IIS, om een voorvertoning van de bestanden op een lokaal station te
bekijken, hoeft u het bestand niet als een tijdelijk bestand weer te geven aangezien de server de verwerking voor u uitvoert.
Als u een include-bestand op de server in een document invoegt, wordt een verwijzing naar een extern bestand ingevoegd, maar wordt de inhoud
van het opgegeven document niet in het huidige document ingevoegd. De inhoud van het opgegeven bestand mag alleen bestaan uit de inhoud
die u wilt insluiten. Dat betekent dat het bestand geen head-tags, body-tags of html-tags mag bevatten (met andere woorden: de <html>-tag—
HTML-opmaaktags als p-tags, div-tags, enzovoort, zijn wel toegestaan). Als deze tags wel voorkomen, geven ze problemen met de tags in het
oorspronkelijke bestand en wordt de pagina in Dreamweaver niet correct weergegeven.
U kunt het ingesloten bestand niet rechtstreeks in het document bewerken. Als u de inhoud van een include-bestand op de server wilt bewerken,
moet u dat bestand rechtstreeks bewerken. Wijzigingen in het externe bestand worden automatisch weerspiegeld in elk document waarin het
bestand is ingesloten.
Er bestaan twee soorten include-bestanden: Virtueel en Bestand. Dreamweaver voegt standaard includes van het bestandstype in, maar met de
eigenschappencontrole kunt u het type selecteren dat geschikt is voor het type webserver dat u gebruikt:
Als u een Apache-webserver gebruikt, selecteert u Virtueel. In Apache werkt Virtueel in alle gevallen, terwijl Bestand slechts in bepaalde
gevallen werkt.
Als u een Microsoft Internet Information Server (IIS) gebruikt, selecteert u Bestand. (Virtueel werkt alleen in bepaalde omstandigheden met
IIS.)
Opmerking: Helaas is het bij IIS niet mogelijk een bestand in te sluiten in een map boven de huidige map in de mappenhiërarchie, tenzij
speciale software op de server is geïnstalleerd. Als u een bestand wilt insluiten uit een hogere map in de mappenhiërarchie op een IIS-
server, vraag dan aan de systeembeheerder of de benodigde software is geïnstalleerd.
Voor andere soorten servers, of als u niet weet welk type server u gebruikt, vraagt u de systeembeheerder welke optie u moet gebruiken.
Sommige servers zijn zo geconfigureerd dat ze alle bestanden onderzoeken om te kijken of deze include-bestanden op de server bevatten.
Andere servers onderzoeken alleen bestanden met een bepaalde bestandsextensie, zoals .shtml, .shtm of .inc. Als een include-bestand op
de server niet werkt, vraag de systeembeheerder dan of u een speciale extensie moet gebruiken voor de naam van het bestand dat het
include-bestand gebruikt. (Als het bestand bijvoorbeeld kano.html heet, moet u de naam mogelijk wijzigen in kano.shtml.) Als u wilt dat
bestanden de extensie .html of .htm behouden, vraag de systeembeheerder dan om de server zo te configureren dat deze alle bestanden
onderzoekt op include-bestanden (niet alleen bestanden met bepaalde extensies). Een bestand parseren op de aanwezigheid van include-
bestanden kost extra tijd, zodat pagina's die de server parseert, iets trager worden geladen dan andere pagina's. Daarom zullen sommige
systeembeheerders niet de mogelijkheid bieden om alle bestanden te parseren.
Include-bestanden op de server invoegen
470
Naar boven
U kunt Dreamweaver gebruiken om include-bestanden op de server in uw pagina in te voegen.
Een include-bestand op de server invoegen
1. Selecteer Invoegen > Include-codes op de server.
2. In het dialoogvenster dat verschijnt, bladert u naar een bestand en voegt u dit toe.
Standaard wordt een include-bestand van het type Bestand ingevoegd.
3. Als u het type include-bestand wilt wijzigen, selecteert u het include-bestand in het documentvenster en wijzigt u het type in de
eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) als volgt:
Als u een Apache-webserver gebruikt, selecteert u Virtueel. In Apache werkt Virtueel in alle gevallen, terwijl Bestand slechts in bepaalde
gevallen werkt.
Als u een Microsoft Internet Information Server (IIS) gebruikt, selecteert u Bestand. (Virtueel werkt alleen in bepaalde specifieke
omstandigheden met IIS.)
Opmerking: Helaas is het bij IIS niet mogelijk een bestand in te sluiten in een map boven de huidige map in de mappenhiërarchie,
tenzij speciale software op de server is geïnstalleerd. Als u een bestand moet insluiten uit een hogere map in de mappenhiërarchie op
een IIS-server, vraag dan aan de systeembeheerder of de benodigde software is geïnstalleerd.
Voor andere soorten servers, of als u niet weet welk type server u gebruikt, vraagt u de systeembeheerder welke optie u moet gebruiken.
Wijzigen welk bestand wordt ingesloten
1. Selecteer het include-bestand in het documentvenster.
2. Open de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen).
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Klik op het mappictogram en selecteer het nieuwe bestand dat u wilt insluiten.
Typ het pad en de bestandsnaam van het nieuwe bestand dat u wilt insluiten in het vak.
De inhoud van een include-bestand op de server bewerken
Met behulp van Dreamweaver kunt u include-bestanden op de server bewerken. Als u de inhoud van een ingesloten bestand wilt bewerken, moet
u het bestand openen.
1. Selecteer het include-bestand in de ontwerpweergave of de codeweergave en klik op Bewerken in de eigenschappencontrole.
Het ingesloten bestand wordt geopend in een nieuw documentvenster.
2. Bewerk het bestand en sla het op.
De wijzigingen worden direct weerspiegeld in het huidige document en in elk volgend document dat u opent waarin het bestand is
ingesloten.
3. Upload het include-bestand zo nodig naar de externe site.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
471
Werken met de kopinhoud van pagina's
Naar boven
Naar boven
Kopinhoud weergeven en bewerken
De meta-eigenschappen voor de pagina instellen
De paginatitel instellen
Trefwoorden opgeven voor de pagina
Beschrijvingen opgeven voor de pagina
De eigenschappen voor het vernieuwen van de pagina instellen
De eigenschappen van de basis-URL van de pagina instellen
De eigenschappen van de koppelingen op de pagina instellen
Pagina's bevatten elementen die de informatie op de pagina beschrijven en die door zoekmachines worden gebruikt. U kunt de eigenschappen
van head-elementen instellen om te bepalen hoe uw pagina's worden geïdentificeerd.
Kopinhoud weergeven en bewerken
U kunt de elementen in de kopsectie van een document weergeven via het menu Weergave, de codeweergave van het documentvenster of de
codecontrole.
Elementen weergeven in de kopsectie van een document
Selecteer Weergave > Kopinhoud. Voor elk element van de kopinhoud, verschijnt een markering boven in het documentvenster in de
ontwerpweergave.
Opmerking: Als het documentvenster alleen is ingesteld op de codeweergave, is Weergave > Kopinhoud niet beschikbaar.
Een element invoegen in de kopsectie van een document
1. Selecteer een item in het vervolgmenu Invoegen > Koptags.
2. Stel opties voor het element in in het dialoogvenster dat verschijnt of in de eigenschappencontrole.
Een element in de kopsectie van een document bewerken
1. Selecteer Weergave > Kopinhoud.
2. Selecteer een van de pictogrammen in de kopsectie.
3. Wijzig de eigenschappen van het element in de eigenschappencontrole of stel ze in:
De meta-eigenschappen voor de pagina instellen
Een metatag is een kopelement waarin informatie over de huidige pagina wordt vastgelegd, zoals tekencodering, auteur, copyright of trefwoorden.
Deze tags kunnen ook worden gebruikt om informatie door te geven aan de server, zoals de vervaldatum, het vernieuwingsinterval en de
POWDER-classificatie voor de pagina. (POWDER, het Protocol for Web Description Resources, biedt een methode om classificaties toe te wijzen
aan webpagina's, vergelijkbaar met filmclassificaties.)
Een meta-tag toevoegen
1. Selecteer Invoegen > HTML > Koptags > Meta.
2. Geef de eigenschappen op in het dialoogvenster dat wordt weergegeven.
Een bestaande meta-tag bewerken
1. Selecteer Weergave > Kopinhoud.
2. Selecteer de markering Meta, die boven aan het documentvenster wordt weergegeven.
3. Geef de eigenschappen op in de eigenschappencontrole.
Eigenschappen van de meta-tag
Stel de eigenschappen van de meta-tag als volgt in:
Kenmerk Hiermee geeft u op of de meta-tag beschrijvende informatie bevat over de pagina (name) of HTTP-koptekstinformatie (http-equiv).
Waarde Hiermee geeft u het type informatie aan dat u in deze tag verstrekt. Sommige waarden, zoals description, keywords en refresh, zijn al
goed gedefinieerd (en hebben hun eigen eigenschappencontroles in Dreamweaver), maar u kunt nagenoeg elke waarde opgeven (bijvoorbeeld
creationdate, documentID of level).
472
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Inhoud Hier kunt u de daadwerkelijke informatie opgeven. Als u bijvoorbeeld bij Waarde niveau hebt opgegeven, kunt u bij Inhoudbeginner,
gevorderde of expert opgeven.
De paginatitel instellen
Er is slechts één titeleigenschap: de titel van de pagina. De titel wordt weergegeven in de titelbalk van het documentvenster in Dreamweaver en in
de titelbalk van de meeste browsers wanneer u de pagina in de browser bekijkt. De titel wordt ook weergegeven op de werkbalk van het
documentvenster.
De titel opgeven in het documentvenster
Voer de titel in in het tekstvak Titel op de werkbalk van het documentvenster.
De titel opgeven in de kopinhoud
1. Selecteer Weergave > Kopinhoud.
2. Selecteer de markering Titel, die boven aan het documentvenster wordt weergegeven.
3. Geef de paginatitel op in de eigenschappencontrole.
Trefwoorden opgeven voor de pagina
Veel robots van zoekmachines (programma's die automatisch op het web zoeken om informatie te verzamelen die zoekmachines kunnen
indexeren) lezen de inhoud van de meta-tag Keywords (trefwoorden) en gebruiken die informatie om uw pagina's in hun databases te indexeren.
Aangezien sommige zoekmachines het aantal trefwoorden of tekens dat ze indexeren, beperken of alle trefwoorden negeren als u de limiet
overschrijdt, is het aan te raden slechts enkele goedgekozen trefwoorden te gebruiken.
De meta-tag Trefwoorden toevoegen
1. Selecteer Invoegen > HTML > Koptags > Trefwoorden.
2. Geef de trefwoorden, gescheiden door komma's, op in het dialoogvenster dat wordt weergegeven.
De meta-tag Trefwoorden bewerken
1. Selecteer Weergave > Kopinhoud.
2. Selecteer de markering Trefwoorden, die boven aan het documentvenster wordt weergegeven.
3. In de eigenschappencontrole kunt u nu trefwoorden bekijken, wijzigen of verwijderen. U kunt ook trefwoorden toevoegen, die van elkaar zijn
gescheiden door komma's.
Beschrijvingen opgeven voor de pagina
Veel robots van zoekmachines (programma's die automatisch op het web zoeken om informatie te verzamelen die zoekmachines kunnen
indexeren) lezen de inhoud van de meta-tag Beschrijving. Sommige gebruiken de informatie om uw pagina's in hun databases te indexeren,
andere geven de informatie ook weer op de pagina met zoekresultaten (in plaats van de eerste paar regels van het document). Sommige
zoekmachines beperken het aantal tekens dat ze indexeren, dus het is verstandig om uw beschrijving tot een paar woorden te beperken
(bijvoorbeeld catering sportevenementen in Haarlem, Noord-Holland of webpagina's ontwerpen tegen redelijke prijzen voor klanten wereldwijd).
De meta-tag Beschrijving toevoegen
1. Selecteer Invoegen > HTML > Koptags > Beschrijving.
2. Voer een beschrijvende tekst in in het dialoogvenster dat verschijnt.
De meta-tag Beschrijving bewerken
1. Selecteer Weergave > Kopinhoud.
2. Selecteer de markering Beschrijving, die boven aan het documentvenster wordt weergegeven.
3. In de eigenschappencontrole kunt u nu de beschrijvende tekst bekijken, wijzigen of verwijderen.
De eigenschappen voor het vernieuwen van de pagina instellen
U gebruikt het element Refresh (vernieuwen) om op te geven dat de browser de pagina na een bepaalde tijd automatisch moet vernieuwen door
de huidige pagina opnieuw te laden of naar een andere pagina te gaan. Dit element wordt vaak gebruikt om gebruikers van de ene URL om te
leiden naar een andere URL, vaak nadat een bericht wordt weergegeven dat de URL is gewijzigd.
De meta-tag Vernieuwen toevoegen
473
Naar boven
Naar boven
1. Selecteer Invoegen > HTML > Koptags > Vernieuwen.
2. Stel de eigenschappen van de meta-tag Vernieuwen in in het dialoogvenster dat wordt weergegeven.
De meta-tag Vernieuwen bewerken
1. Selecteer Weergave > Kopinhoud.
2. Selecteer de markering Vernieuwen, die boven aan het documentvenster wordt weergegeven.
3. Stel in de eigenschappencontrole de eigenschappen van de meta-tag Vernieuwen in.
De eigenschappen van de meta-tag Vernieuwen instellen
Stel de eigenschappen van de meta-tag Vernieuwen als volgt in:
Vertraging Geef hier op in seconden hoe lang de browser moet wachten voordat deze de pagina vernieuwt. Als u wilt dat de browser de pagina
direct vernieuwt nadat deze is geladen, typt u 0 in dit vak.
URL of Handeling Hier kunt u opgeven of de browser na de ingestelde vertraging naar een andere URL moet gaan of de huidige pagina moet
vernieuwen. Als u een andere URL wilt openen (in plaats van de huidige pagina te vernieuwen), klikt u op de knop Bladeren om de pagina te
selecteren die u wilt laden.
De eigenschappen van de basis-URL van de pagina instellen
U gebruikt het element Base (basis) om de basis-URL in te stellen. Alle relatieve paden op de pagina zijn relatief ten opzichte van de basis-URL.
Een meta-tag Basis toevoegen
1. Selecteer Invoegen > HTML > Koptags > Basis.
2. Stel de eigenschappen van de meta-tag Basis in in het dialoogvenster dat wordt weergegeven.
De meta-tag Basis bewerken
1. Selecteer Weergave > Kopinhoud.
2. Selecteer de markering Basis, die boven aan het documentvenster wordt weergegeven.
3. Stel in de eigenschappencontrole de eigenschappen van de meta-tag Basis in.
De eigenschappen van de meta-tag Basis instellen
Stel de eigenschappen van de meta-tag Basis als volgt in:
Href Geef hier de basis-URL op. Klik op de knop Bladeren om een bestand te selecteren of typ een pad in het vak.
Doel Hier kunt u het frame of venster opgeven waarin alle gekoppelde documenten moeten worden geopend. Selecteer een van de frames in de
huidige frameset of een van de volgende gereserveerde namen:
Met _blank wordt het gekoppelde document in een nieuw naamloos browservenster geladen.
Met _parent wordt het gekoppelde document geladen in het bovenliggende frame of venster van het frame dat de koppeling bevat. Als het
frame dat de koppeling bevat niet is genest, is dit equivalent met _top, en wordt het gekoppelde document geladen in het volledige
browservenster.
Met _self wordt het gekoppelde document geladen in het frame of venster waarin de koppeling zich bevindt. Dit doel is de
standaardinstelling, zodat u deze instelling gewoonlijk niet hoeft te definiëren.
Met _top wordt het gekoppelde document in het volledige browservenster geladen en worden daarbij alle frames verwijderd.
De eigenschappen van de koppelingen op de pagina instellen
U kunt de link-tag gebruiken om de relatie tussen het huidige document en een ander bestand te definiëren.
Opmerking: De link-tag in de head-sectie is niet hetzelfde als een HTML-koppeling tussen documenten in de head-sectie.
Een meta-tag Koppeling toevoegen
1. Selecteer Invoegen > HTML > Koptags > Koppeling.
2. Stel de eigenschappen van de meta-tag Koppeling in in het dialoogvenster dat wordt weergegeven.
De meta-tag Koppeling bewerken
1. Selecteer Weergave > Kopinhoud.
2. Selecteer de markering Koppeling die boven aan het documentvenster wordt weergegeven.
3. Stel in de eigenschappencontrole de eigenschappen van de meta-tag Koppeling in.
474
De eigenschappen van de meta-tag Koppeling instellen
Stel de eigenschappen van de meta-tag Koppeling als volgt in:
Href Hier kunt u de URL opgeven van het bestand waarvan u de relatie met het huidige document definieert. Klik op de knop Bladeren om een
bestand te selecteren of typ een pad in het vak. Bedenk wel dat dit kenmerk geen bestand aangeeft waarnaar u een koppeling maakt in de
gebruikelijke zin van het woord in de HTML-context. De relaties die in een element Koppeling worden gedefinieerd, zijn complexer.
ID Hier kunt u een unieke id opgeven voor de koppeling.
Titel Hier kunt u de relatie beschrijven. Dit kenmerk heeft een speciale betekenis voor gekoppelde stijlbladen. Raadpleeg voor meer informatie het
gedeelte External Style Sheets van de HTML 4.0-specificatie op de website van het World Wide Web Consortium op www.w3.org/TR/REC-
html40/present/styles.html#style-external.
Rel Hier kunt u de relatie tussen het huidige document en het document in het tekstvak Href opgeven. De mogelijke waarden zijn: Alternate,
Stylesheet, Start, Next, Prev, Contents, Index, Glossary, Copyright, Chapter, Section, Subsection, Appendix, Help en Bookmark. Als u meer dan
één relatie wilt opgeven, scheidt u de waarden met een spatie.
Rev Hier kunt u een omgekeerde (reverse) relatie opgeven (het tegenovergestelde van Rel) tussen het huidige document en het document in het
tekstvak Href. De mogelijke waarden zijn gelijk aan die voor Rel.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
475
De codeeromgeving opzetten
Naar boven
Naar boven
Coderingsgerichte werkruimten gebruiken
Code weergeven
Sneltoetsen aanpassen
Bestanden standaard openen in de codeweergave
Coderingsgerichte werkruimten gebruiken
U kunt de codeeromgeving in Dreamweaver aanpassen aan uw manier van werken. U kunt bijvoorbeeld de manier wijzigen waarop u code
weergeeft, verschillende sneltoetsen instellen of uw favoriete tagbibliotheek importeren en gebruiken.
Dreamweaver wordt geleverd met een aantal werkruimtelay-outs, die zijn ontworpen voor een optimale codeerervaring. Vanuit de
werkruimteschakelaar op de toepassingsbalk kunt u kiezen uit de werkruimten Application Developer, Application Developer Plus, Coder en Coder
Plus. In al deze werkruimte wordt standaard de codeweergave geopend (in het hele documentvenster of in de weergaven Code en Ontwerp), en
zijn de panelen aan de linkerzijde van het scherm gedokt. In alle werkruimten, behalve in Application Developer Plus, behort de
eigenschappencontrole niet tot de standaardweergave.
Als geen enkele van deze vooraf ontworpen werkruimten biedt wat u zoekt, kunt u uw eigen werkruimtelay-out aanpassen door panelen te openen
en op de gewenste positie te dokken, en de werkruimte als een aangepaste werkruimte op te slaan.
Code weergeven
U kunt de broncode voor het huidige document op verschillende manieren weergeven: u kunt de code weergeven in het documentvenster door de
codeweergave in te schakelen, u kunt het documentvenster splitsen, zodat de pagina en de bijbehorende code worden weergegeven, of u kunt
werken in de codecontrole, een apart codevenster. De codecontrole werkt op dezelfde manier als de codeweergave. U kunt dit beschouwen als
een soort losstaande codeweergave voor het huidige document.
Code weergeven in het documentvenster
Selecteer Weergave > Code.
Een pagina tegelijk coderen en bewerken in het documentvenster
1. Selecteer Weergave > Code en ontwerp.
De code wordt weergegeven in het bovenste deelvenster en de pagina in het onderste deelvenster.
2. Als u de pagina bovenaan wilt weergeven, selecteert u Ontwerpweergave bovenaan in het menu Weergaveopties op de werkbalk
Document.
3. Als u de afmetingen van de deelvensters in het documentvenster wilt wijzigen, sleept u de splitsbalk naar de gewenste positie. De splitsbalk
bevindt zich tussen de twee deelvensters.
De codeweergave wordt automatisch bijgewerkt wanneer u wijzigingen aanbrengt in de ontwerpweergave. Nadat u echter wijzigingen
aanbrengt in de codeweergave, moet u het document handmatig bijwerken in de ontwerpweergave door erop te klikken in de
ontwerpweergave of door op F5 te drukken.
Code weergeven in de codecontrole
De codecontrole is een apart venster, waarin u op dezelfde manier met code kunt werken als in de codeweergave.
Selecteer Venster > Codecontrole. De werkbalk bevat de volgende opties:
Bestandsbeheer Hiermee kunt u het bestand plaatsen of ophalen.
Voorvertonen/fouten opsporen in browser Hiermee kunt u het document voorvertonen in een browser of fouten in het document opsporen in
een browser.
Ontwerpweergave vernieuwen Werkt het document in de ontwerpweergave bij, zodat hierin de aangebrachte wijzigingen in de code worden
doorgevoerd. Wijzigingen die u in de code aanbrengt, worden niet automatisch weergegeven in de ontwerpweergave. Ze worden pas weergegeven
nadat u een bepaalde handeling uitvoert, zoals het bestand opslaan of op deze knop klikken.
Referentie Opent het paneel Referentie. Zie Taalspecifiek referentiemateriaal gebruiken.
Codenavigatie Biedt de mogelijkheid snel in de code te navigeren. Zie Naar een JavaScript- of VBScript-functie gaan.
Weergaveopties Bepaalt hoe de code wordt weergegeven. Zie Het uiterlijk van de code instellen.
Zie Code invoegen met de werkbalk Codering als u de werkbalk Codering, links in het venster, wilt gebruiken.
476
Naar boven
Naar boven
Sneltoetsen aanpassen
U kunt uw favoriete sneltoetsen gebruiken in Dreamweaver. Als u gewend bent om specifieke sneltoetsen te gebruiken, bijvoorbeeld Shift+Enter
om een regeleinde in te voegen of Ctrl+G om naar een bepaalde positie in de code te gaan, kunt u deze sneltoetsen via de sneltoetseditor
toevoegen aan Dreamweaver.
Zie Sneltoetsen aanpassen voor instructies.
Bestanden standaard openen in de codeweergave
Wanneer u een bestandstype opent dat normaal gesproken geen HTML bevat (zoals een JavaScript-bestand), wordt het bestand geopend in de
codeweergave (of in de codecontrole) in plaats van de ontwerpweergave. U kunt opgeven welke bestandstypen in de codeweergave moeten
worden geopend.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Selecteer Bestandstypen/editors in de lijst Categorie aan de linkerkant.
3. Voeg in het vak Openen in de codeweergave de bestandsextensie toe van het bestandstype dat u automatisch wilt openen in de
codeweergave.
Typ een spatie tussen de bestandsextensies. U kunt zo veel extensies toevoegen als u wilt.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
477
Codeervoorkeuren instellen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Codeervoorkeuren
Het uiterlijk van de code instellen
De codeopmaak wijzigen
Voorkeuren voor het herschrijven van code instellen
Codekleuren instellen
Een externe editor gebruiken
Codeervoorkeuren
U kunt naar eigen behoefte coderingsvoorkeuren instellen, zoals coderingsopmaak en -kleurgebruik.
Opmerking: Als u geavanceerde voorkeuren wilt instellen, gebruikt u de tagbibliotheek-editor (zie Tagbibliotheken beheren).
Het uiterlijk van de code instellen
U kunt tekstterugloop instellen, regelnummers voor code weergeven, ongeldige code markeren, syntaxiskleuren voor code-elementen instellen,
inspringing instellen en verborgen tekens weergeven via het menu Weergave > Codeweergaveopties.
1. Een document weergeven in de codeweergave of de codecontrole.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Weergave > Codeweergaveopties.
Klik op de knop Weergaveopties op de werkbalk boven in de codeweergave of de codecontrole.
3. Schakel een of meer van de volgende opties in of uit:
Tekstterugloop Hiermee kunt u de coderegels laten teruglopen, dat wil zeggen dat ze tijdelijk zodanig worden afgebroken dat u de regels
kunt bekijken zonder horizontaal te moeten schuiven. Als u deze optie inschakelt, worden er geen regeleinden ingevoegd, maar wordt alleen
het lezen van de code gemakkelijker.
Regelnummers Hiermee kunt u regelnummers naast de code weergeven.
Verborgen tekens Hiermee kunt u speciale tekens weergeven in plaats van witruimte. Zo wordt een spatie vervangen door een stip, een
tab door een dubbele chrevron en een regeleinde door een alineamarkering.
Opmerking: Tijdelijke regeleinden die Dreamweaver gebruikt voor tekstterugloop worden niet weergegeven door een alineamarkering.
Ongeldige code markeren Als u deze optie inschakelt, markeert Dreamweaver alle ongeldige HTML-code in geel. Wanneer u een
ongeldige tag selecteert, wordt in de eigenschappencontrole informatie weergegeven over de manier waarop de fout kan worden
gecorrigeerd.
Syntaxiskleuring Hiermee kunt u codekleuren in- of uitschakelen. Zie Codekleuren instellen voor informatie over het wijzigen van het
kleurenschema.
Automatisch inspringen Hiermee kunt u ervoor zorgen dat code automatisch inspringt wanneer u op Enter drukt terwijl u code schrijft. De
nieuwe coderegel springt in tot hetzelfde niveau als de vorige regel. Zie de optie Tabgrootte in De codeopmaak wijzigen voor informatie over
hoe u de grootte van de inspringing wijzigt.
De codeopmaak wijzigen
U kunt het uiterlijk van uw code wijzigen door opmaakvoorkeuren in te stellen, zoals inspringing, regellengte en het gebruik van hoofdletters en
kleine letters voor namen van tags en kenmerken.
Alle opties voor codeopmaak, behalve de optie Hoofdlettergebruik vervangen in, worden alleen automatisch toegepast op nieuwe documenten of
toevoegingen aan documenten die u daarna maakt.
Als u bestaande HTML-documenten opnieuw wilt opmaken, opent u het document en selecteert u Opdrachten > Bronopmaak toepassen.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren.
2. Selecteer Codeopmaak in de lijst Categorie aan de linkerkant.
3. Stel vervolgens de volgende opties naar wens in:
Inspringen Hiermee geeft u aan of code die is gegenereerd door Dreamweaver, wel of niet moet inspringen (op basis van de regels voor
inspringing die in de voorkeuren zijn ingesteld).
478
Naar boven
Opmerking: De meeste van de inspringingsopties in dit dialoogvenster zijn alleen van toepassing op code die Dreamweaver genereert, niet
op code die u zelf typt. Als u wilt dat elke nieuwe regel code die u typt, inspringt tot hetzelfde niveau als de vorige regel, selecteert u
Weergave > Codeweergaveopties > Automatisch inspringen. Zie Het uiterlijk van de code instellen voor meer informatie.
Met (Tekstvak en pop-upmenu) Hiermee kunt u opgeven hoeveel spaties of tabs Dreamweaver moet gebruiken voor het laten inspringen
van de gegenereerde code. Als u bijvoorbeeld 3 typt in het tekstvak en Tabs selecteert in het pop-upmenu, springt de code die
Dreamweaver genereert, in met drie tabtekens voor elk inspringingsniveau.
Tabgrootte Hiermee bepaalt u hoeveel tekens breed elk tabteken in de codeweergave wordt weergegeven. Als Tabgrootte bijvoorbeeld is
ingesteld op 4, wordt elke tab in de codeweergave weergeven als een spatie van vier tekens breed. Als 'Inspringen met' daarnaast is
ingesteld op 3 tabs, springt de code die door Dreamweaver wordt gegenereerd, in met drie tabtekens voor elk inspringingsniveau, wat in de
codeweergave wordt weergegeven als een spatie van twaalf tekens groot.
Opmerking: Dreamweaver gebruikt spaties of tabs voor inspringing. Wanneer u code invoegt, wordt een reeks spaties niet omgezet in een
tab.
Type regeleinde Hiermee kunt u het type externe server (Windows, Macintosh of UNIX) opgeven die als host optreedt voor de externe site.
Als u het juiste type regeleindeteken selecteert, zorgt u ervoor dat de HTML-broncode correct wordt weergegeven op de externe server.
Deze instelling is ook handig als u werkt met een externe teksteditor die alleen bepaalde soorten regeleinden herkent. Gebruik bijvoorbeeld
CR LF (Windows) als Kladblok uw externe editor is en gebruik CR (Macintosh) als SimpelTekst uw externe editor is.
Opmerking: Voor servers waarmee u verbinding maakt via FTP is deze optie alleen van toepassing op de binaire overdrachtsmodus. In de
ASCII-overdrachtsmodus negeert Dreamweaver deze optie. Als u bestanden downloadt in de ASCII-modus, stelt Dreamweaver regeleinden
in op basis van het besturingssysteem van uw computer. Als u bestanden uploadt in de ASCII-modus, worden alle regeleinden ingesteld op
CR LF.
Standaard-hoofdlettergebruik voor tags en Standaard-hoofdlettergebruik voor kenmerken Hiermee regelt u het hoofdlettergebruik in
namen van tags en kenmerken. Deze opties worden toegepast op tags en kenmerken die u invoegt of bewerkt in de ontwerpweergave, maar
niet op tags en kenmerken die u rechtstreeks invoert in de codeweergave of op de tags en kenmerken die al in het document staan wanneer
u dit opent (tenzij u ook een of beide opties voor 'Hoofdlettergebruik vervangen in' selecteert).
Opmerking: Deze voorkeuren zijn alleen van toepassing op HTML-pagina's. Dreamweaver negeert ze voor XHTML-pagina's omdat tags
en kenmerken in hoofdletters geen geldige XHTML zijn.
Hoofdlettergebruik vervangen in: Tags en kenmerken Hiermee geeft u op of de opgegeven opties voor hoofdlettergebruik altijd moeten
worden toegepast, ook wanneer u een bestaand HTML-document opent. Als u een van deze opties selecteert en op OK klikt om het
dialoogvenster te sluiten, worden alle tags en kenmerken in het huidige document direct omgezet naar het opgegeven hoofdlettergebruik,
evenals alle tags en kenmerken in elk document dat u daarna opent (totdat u deze optie weer uitschakelt). Tags of kenmerken die u typt in
de codeweergave en de Snelle tageditor, worden eveneens omgezet naar het opgegeven hoofdlettergebruik, evenals tags en kenmerken die
u invoegt via het paneel Invoegen. Als u bijvoorbeeld wilt dat namen van tags altijd worden omgezet in kleine letters, selecteert u 'kleine
letters' voor de optie Standaard-hoofdlettergebruik voor tags en selecteert u de optie Hoofdlettergebruik vervangen in: Tags. Wanneer u
vervolgens een document opent met tagnamen in hoofdletters, zet Dreamweaver deze automatisch om in kleine letters.
Opmerking: Oudere versies van HTML staan namen van tags en kenmerken in hoofdletters en kleine letters toe, maar XHTML vereist
kleine letters voor namen van tags en kenmerken. Op het web wordt steeds meer gebruik gemaakt van XHTML, zodat u gewoonlijk het
beste kleine letters kunt gebruiken voor namen van tags en kenmerken.
TD-tag: neem geen spatie of afbreking op in de TD-tag Hiermee lost een weergaveprobleem op dat zich voordoet in sommige oudere
browsers als een spatie of regeleinde direct komt na een <td>-tag of direct voor een </td>-tag. Als u deze optie selecteert, voegt
Dreamweaver geen regeleinde toe na <td> of voor </td>, zelfs als de opmaak in de tagbibliotheek aangeeft dat het regeleinde aanwezig
moet zijn.
Geavanceerde opmaak Hiermee kunt u opmaakopties instellen voor CSS-code en voor afzonderlijke tags en kenmerken in de editor voor
de tagbibliotheek.
White Space Character (witruimteteken) (Alleen in de Japanse versie) Hiermee kunt u kiezen tussen &nbsp; en de Zenkaku-spatie voor
HTML-code. Het witruimteteken dat u met deze optie selecteert, wordt gebruikt voor lege tags wanneer u een tabel maakt en wanneer de
optie “Meerdere opeenvolgende spaties toestaan” is ingeschakeld voor pagina's met Japanse codering.
Voorkeuren voor het herschrijven van code instellen
Met de voorkeuren voor het herschrijven van code kunt u opgeven of en hoe Dreamweaver de code moet wijzigen wanneer u documenten opent,
formulierelementen kopieert en plakt en kenmerkwaarden en URL's invoert met hulpmiddelen, zoals de eigenschappencontrole. Deze voorkeuren
zijn niet van toepassing wanneer u HTML of scripts bewerkt in de codeweergave.
Als u de opties voor herschrijven uitschakelt, worden in het documentvenster items voor ongeldige opmaak weergegeven voor HTML-code die
Dreamweaver zou herschrijven.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Selecteer Code herschrijven in de lijst Categorie aan de linkerkant.
3. Stel vervolgens de volgende opties naar wens in:
Onjuist geneste en niet-afgesloten tags corrigeren Hiermee worden overlappende tags herschreven. <b><i>tekst</b></i> wordt
herschreven als <b><i>tekst</i></b>. Deze optie voegt ook afsluitende aanhalingstekens en haakjes in als deze ontbreken.
479
Naar boven
Naar boven
Namen van formulieritems wijzigen als deze worden geplakt Hiermee voorkomt u dubbele namen voor formulierobjecten. Deze optie is
standaard ingeschakeld.
Opmerking: In tegenstelling tot de andere opties in dit voorkeurenvenster wordt deze optie niet toegepast wanneer u een document opent,
maar alleen wanneer u een formulierelement kopieert en plakt.
Extra afsluitende tags verwijderen Hiermee verwijdert u eindtags waarvoor geen bijbehorende begintag aanwezig is.
Waarschuwen wanneer tags worden gecorrigeerd of verwijderd Hiermee geeft u een overzicht weer van technisch ongeldige HTML-
codes die Dreamweaver probeerde te corrigeren. In dit overzicht wordt de locatie van het probleem vermeld (aan de hand van regel- en
kolomnummers), zodat u de correctie kunt vinden en kunt controleren of het resultaat naar wens is.
Deze code nooit herschrijven: In bestanden met extensies Hiermee kunt u voorkomen dat Dreamweaver code herschrijft in bestanden
met de opgegeven bestandsextensies. Deze optie is met name handig voor bestanden met tags van derden.
<, >, & en " in kenmerkwaarden coderen met & Hiermee zorgt u ervoor dat de kenmerkwaarden die u invoert of bewerkt met
Dreamweaver-hulpmiddelen, zoals de eigenschappencontrole, alleen geldige tekens bevatten. Deze optie is standaard ingeschakeld.
Opmerking: Deze optie en de volgende opties zijn niet van toepassing op URL's die u in de codeweergave typt. Ook wijzigen ze bestaande
code in een bestand niet.
Speciale tekens niet coderen Hiermee voorkomt u dat Dreamweaver URL's zodanig verandert dat deze alleen geldige tekens bevatten.
Deze optie is standaard ingeschakeld.
Speciale tekens in URL's coderen met &# Hiermee zorgt u ervoor dat URL's die u invoert of bewerkt met Dreamweaver-hulpmiddelen,
zoals de eigenschappencontrole, alleen geldige tekens bevatten.
Speciale tekens in URL's coderen met % Deze optie werkt op dezelfde manier als de voorgaande optie, maar er wordt een andere
methode gebruikt om speciale tekens te coderen. Deze codeermethode (met het procentteken) is vaker compatibel met oudere browsers,
maar werkt minder goed met tekens uit sommige talen.
Codekleuren instellen
Met de voorkeuren voor codekleuren kunt u kleuren instellen voor algemene categorieën tags en code-elementen, zoals formuliertags of
JavaScript-id's. Als u de kleurvoorkeuren voor een bepaalde tag wilt wijzigen, bewerkt u de tagdefinitie in de tagbibliotheek-editor.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Selecteer Codekleuren in de lijst Categorie aan de linkerkant.
3. Selecteer een documenttype in de lijst Documenttype. De wijzigingen die u aanbrengt in voorkeuren voor codekleuren, zijn van toepassing
op alle documenten van dit type.
4. Klik op de knop Kleurenschema bewerken.
5. Selecteer een code-element in de lijst Stijlen voor van het dialoogvenster Kleurenschema bewerken en stel de tekstkleur, achtergrondkleur
en (optionele) stijl (vet, cursief of onderstrepen) in. De voorbeeldcode in het voorbeeldvak verandert en toont de nieuwe kleuren en stijlen.
Klik op OK om uw wijzigingen op te slaan en het dialoogvenster Kleurenschema bewerken te sluiten.
6. Geef zo nodig andere voorkeursinstellingen voor codekleuren op en klik op OK.
Standaardachtergrond Hiermee stelt u standaardachtergrondkleur voor de codeweergave en de codecontrole in.
Verborgen tekens Hiermee stelt u de kleur voor verborgen tekens in.
Live code van achtergrond Hiermee stelt u achtergrondkleur voor de weergave Live code in. De standaardkleur is geel.
Wijzigingen voor Live code Hiermee stelt u de markeringskleur in voor code die wordt gewijzigd in de weergave Live code. De
standaardkleur is roze.
Alleen-lezen achtergrond Hiermee stelt u de achtergrondkleur voor alleen-lezen tekst in.
Een externe editor gebruiken
U kunt een externe editor instellen, die moet worden gebruikt voor het bewerken van bestanden met specifieke bestandsnaamextensies. U kunt
bijvoorbeeld vanuit Dreamweaver een teksteditor starten, zoals BBEdit, Kladblok of TextEdit om JavaScript-bestanden (JS-bestanden) te
bewerken.
U kunt verschillende externe editors toewijzen aan verschillende bestandsnaamextensies.
Een externe editor instellen voor een bestandstype
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren.
2. Selecteer Bestandstypen/editors in de lijst Categorie links, stel de opties in en klik op OK.
Openen in de codeweergave Hiermee geeft u de bestandsextensies op die automatisch moeten worden geopend in de codeweergave.
Externe code-editor Hiermee kunt u de teksteditor opgeven die moet worden gebruikt.
480
Gewijzigde bestanden opnieuw laden Hiermee geeft u op wat er moet gebeuren wanneer Dreamweaver detecteert dat er extern
wijzigingen zijn aangebracht in een document dat in Dreamweaver is geopend.
Opslaan bij het starten Hiermee geeft u op of Dreamweaver het huidige document altijd moet opslaan voordat de editor wordt gestart, het
document nooit moet opslaan of u moet vragen of het document moet worden opgeslagen telkens wanneer u de externe editor start.
Fireworks Hiermee geeft u de editors op voor verschillende soorten mediabestanden.
Een externe code-editor starten
Selecteer Bewerken > Bewerken met externe editor.
Meer Help-onderwerpen
Overzicht van de werkbalk Codering
HTML-bestanden uit Microsoft Word opschonen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
481
Code optimaliseren en fouten opsporen
Naar boven
Naar boven
Code opschonen
Controleren of tags en haakjes in evenwicht zijn
Controleren op browsercompatibiliteit
XML-documenten valideren
Documenten valideren met W3C-validatie (CS5.5)
Voorkeuren voor de validatiefunctie instellen
Pagina's XHTML-compatibel maken
De ColdFusion-foutopsporing gebruiken (alleen Windows)
Code opschonen
U kunt automatisch lege tags verwijderen, geneste font-tags combineren en rommelige of onleesbare HTML- of XHTML-code verbeteren.
Zie Bestaande documenten openen en bewerken voor informatie over het opschonen van HTML die is gegenereerd vanuit een Microsoft Word-
document.
1. Open een document:
Als het een HTML-document is, selecteert u Opdrachten > HTML opruimen.
Als het een XHTML-document is, selecteert u Opdrachten > XHTML opruimen.
Voor een XHTML-document worden met de opdracht XHTML opruimen niet alleen de HTML-opschoonbewerkingen uitgevoerd, maar
worden ook syntaxisfouten hersteld, worden tagkenmerken ingesteld op kleine letters en worden de ontbrekende vereiste kenmerken
voor een tag toegevoegd of gerapporteerd.
2. Selecteer de gewenste opties in het dialoogvenster dat verschijnt en klik op OK.
Opmerking: Afhankelijk van de grootte van het document en het aantal geselecteerde opties kan het enkele seconden duren om het
document op te schonen.
Lege containertags verwijderen Hiermee verwijdert u tags zonder inhoud ertussen. De tags <b></b> en <font color="#FF0000"></font>
zijn bijvoorbeeld lege tags, maar de <b>-tag in <b>enige tekst</b> is dat niet.
Overbodige geneste tags verwijderen Hiermee verwijdert u alle overbodige exemplaren van een tag. In de code <b>Dit is wat ik
<b>werkelijk</b> wilde zeggen</b> zijn bijvoorbeeld de b-tags rond het woord werkelijkoverbodig. Deze worden verwijderd.
Niet-Dreamweaver HTML-commentaar verwijderen Hiermee verwijdert u alle commentaar dat niet is ingevoegd door Dreamweaver. De
tag <!--begin hoofdtekst--> zou bijvoorbeeld worden verwijderd, maar de tag <!--TemplateBeginEditable name="doctitle"--> niet, omdat het
een Dreamweaver-commentaar is dat het begin van een bewerkbaar gedeelte in een sjabloon aangeeft.
Speciale Dreamweaver-opmaakcode verwijderen Hiermee verwijdert u commentaar dat Dreamweaver aan code toevoegt om ervoor te
zorgen dat documenten automatisch kunnen worden bijgewerkt wanneer sjablonen en bibliotheekitems worden bijgewerkt. Als u deze optie
selecteert wanneer u code opschoont in een document dat op een sjabloon is gebaseerd, wordt het document losgekoppeld van de
sjabloon. Zie Een document loskoppelen van een sjabloon voor meer informatie.
Specifieke tag(s) verwijderen Hiermee verwijdert u de tags die u opgeeft in het aangrenzend tekstvak. Gebruik deze optie als u
aangepaste tags wilt verwijderen die zijn ingevoegd door andere visuele editors en andere tags die u niet op uw site wilt weergeven (zoals
blink) U moet meerdere tags van elkaar scheiden met komma's (bijvoorbeeld font,blink).
Geneste <font>-tags indien mogelijk combineren Hiermee geeft u op dat twee of meer font-tags moeten worden samengevoegd wanneer
deze hetzelfde tekstbereik controleren. <font size="7"><font color="#FF0000">big red</font></font> zou bijvoorbeeld worden veranderd in
<font size="7" color="#FF0000">big red</font>.
Logboek tonen bij voltooiing Toont een waarschuwingsvenster met informatie over de wijzigingen die in het document zijn aangebracht
nadat de opschoonbewerking is voltooid.
Controleren of tags en haakjes in evenwicht zijn
U kunt controleren of de tags, ronde haakjes(( )), accolades ({ }) en vierkante haakjes ([ ]) op de pagina in evenwicht zijn. In evenwicht betekent
dat er bij elke begintag, bij elk rond of vierkant haakje openen en bij elke accolade openen een bijbehorend afsluitend exemplaar aanwezig is en
omgekeerd.
Controleren op evenwichtige tags
482
Naar boven
Naar boven
Naar boven
1. Open het document in de codeweergave.
2. Plaats de invoegpositie in de geneste code die u wilt controleren.
3. Selecteer Bewerken > Bovenliggende tag selecteren.
De omsluitende bijbehorende tags (en de inhoud ervan) worden in de code geselecteerd. Als u Bewerken > Bovenliggende tag selecteren
blijft selecteren en de tags in evenwicht zijn, zal Dreamweaver uiteindelijk de buitenste html- en /html-tags selecteren.
Controleren op evenwichtige ronde of vierkante haakjes of accolades
1. Open het document in de codeweergave.
2. Plaats de invoegpositie in de code die u wilt controleren.
3. Selecteer Bewerken > Accolades balanceren.
Alle codes tussen de omsluitende haakjes of accolades wordt geselecteerd. Als u nogmaals Bewerken > Accolades balanceren selecteert,
wordt alle code tussen de haakjes of accolades rondom de nieuwe selectie geselecteerd.
Controleren op browsercompatibiliteit
Met behulp van de functie voor de controle van de browsercompatibiliteit kunt u combinaties van HTML en CSS opsporen die voor problemen
zorgen in bepaalde browsers. Met deze functie kunt u ook controleren of de code in uw documenten eventuele CSS-eigenschappen of -waarden
bevat die niet worden ondersteund door uw doelbrowsers.
Opmerking: Deze functie vervangt de voormalige functie voor controle van doelbrowsers, maar heeft de CSS-functionaliteit van die functie
behouden.
XML-documenten valideren
U kunt voorkeursinstellingen voor de validatiefunctie opgeven, specifieke problemen aangeven waarop de validatiefunctie moet controleren en
instellen welke foutsoorten moeten worden gemeld.
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Voor een XML- of XHTML-bestand selecteert u Bestand > Valideren > Als XML.
Op het tabblad Validatie van het paneel Resultaten wordt het bericht 'Geen fouten of waarschuwingen' weergeven of worden de
gevonden syntaxisfouten vermeld.
2. Dubbelklik op een foutbericht om de fout in het document te markeren.
3. Als u het rapport wilt opslaan als een XML-bestand, klikt u op de knop Rapport opslaan.
4. Als u het rapport in uw primaire browser wilt weergeven (van waaruit u het rapport kunt afdrukken), klikt u op de knop Bladeren in rapport.
Documenten valideren met W3C-validatie (CS5.5)
Dankzij de geïntegreerde ondersteuning van W3C-validatie kunt u met Dreamweaver CS5.5 en hoger webpagina's maken die aan de normen
voldoen. De W3C-validatie valideert uw HTML-documenten tegen de normen voor HTML of XHTML. U kunt geopende documenten valideren en
bestanden die op een liveserver zijn geplaatst.
Fouten in uw bestanden kunt u oplossen met het rapport dat na de validatie wordt gegenereerd.
Opmerking: De functie W3C-validatie is alleen beschikbaar in Dreamweaver CS5.5 en hoger. De eerdere versie van deze functie, die
beschikbaar was in Dreamweaver CS4, is afgekeurd voor Dreamweaver CS5. Raadpleeg de Dreamweaver CS4-documentatie voor meer
informatie de vorige versie van deze functie.
Een geopend document valideren
1. Kies Venster > Resultaten > W3C-validatie.
2. Kies Bestand > Valideren > Huidig document valideren (W3C).
Een livedocument valideren
Voor livedocumenten valideert Dreamweaver de code die wordt ontvangen door de browser. Deze code wordt weergegeven als u met de
rechtermuisknop in uw browser klikt en de optie voor het weergeven van de broncode kiest. Het valideren van livedocumenten is met name nuttig
voor dynamische pagina's die PHP, JSP enzovoort gebruiken.
De optie Livedocument valideren is alleen beschikbaar als de URL van de te valideren pagina begint met http.
1. Kies Venster > Resultaten > W3C-validatie.
2. Klik op Live View.
483
Naar boven
Naar boven
3. Kies Bestand > Valideren > Livedocument valideren (W3C).
Voor livedocumenten wordt een afzonderlijk venster geopend wanneer u op een fout dubbelklikt in het deelvenster voor W3C-validatie. In het
venster wordt de door de browser gegenereerde code weergegeven, waarbij de regel met de fout is gemarkeerd.
Validatie-instellingen aanpassen
1. Kies Venster > Resultaten > W3C-validatie.
2. Klik op het afspeelpictogram van de W3C-validatie in het deelvenster W3C-validatie. Selecteer Instellingen.
3. Selecteer een DOCTYPE voor validatie als in het document geen expliciete instelling voor DOCTYPE is opgegeven.
4. Schakel de opties uit als u geen fouten en waarschuwingen wilt weergeven.
5. Klik op Beheren als u waarschuwingen of fouten wilt verwijderen die u hebt verborgen met het deelvenster W3C-validatie. Wanneer u
waarschuwingen en fouten verwijdert, worden deze niet weergegeven als u Alles tonen selecteert in het deelvenster W3C-validatie.
6. Schakel Meldingsvenster van W3C-validatie niet weergeven in als dit venster niet wilt weergeven wanneer u begint met de validatie.
Werken met validatierapporten
Nadat de validatie is voltooid, worden de validatierapporten weergegeven in het deelvenster W3C-validatie.
Selecteer de fout/waarschuwing in het deelvenster W3C-validatie voor meer informatie over de fout of waarschuwing. Klik op Meer
informatie.
Klik op Rapport opslaan om het rapport als XML-bestand op te slaan.
Klik op Bladeren in rapport om het volledige rapport in HMTL-indeling weer te geven. Het HTML-rapport bevat een volledig overzicht van de
fouten en waarschuwingen en een samenvatting.
Selecteer de fout in het deelvenster W3C-validatie om naar de coderegel te gaan die de fout bevat. Klik op de knop Opties en kies Ga naar
regel.
Als u fouten/waarschuwingen wilt verbergen, selecteert u de fout/waarschuwing. Klik op de knop Opties en kies Fout verbergen.
Als u alle fouten en waarschuwingen wilt weergeven, inclusief de verborgen fouten, klikt u op de knop Opties. Kies Alles tonen. Fouten en
waarschuwingen die u hebt verwijderd in het dialoogvenster Voorkeuren, worden niet weergegeven.
Als u alle resultaten in het deelvenster W3C-validatie wilt wissen, klikt u op de knop Opties. Kies Resultaten wissen.
Voorkeuren voor de validatiefunctie instellen
De functie Tags valideren wordt vanaf Dreamweaver CS5 niet meer ondersteund. Dreamweaver biedt echter nog wel ondersteuning voor externe
codevalidatieprogramma's die u installeert als extensies. Als u een extensie voor een extern validatieprogramma installeert, worden de
voorkeursinstellingen van het programma weergegeven in de categorie Validatie van het dialoogvenster Voorkeuren.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Selecteer Validatiefunctie in de lijst Categorie aan de linkerkant.
3. Selecteer de tagbibliotheken die voor de validatie gebruikt moeten worden.
U kunt meerdere versies van dezelfde tagbibliotheek of taal selecteren. Als u bijvoorbeeld HTML 4.0 selecteert, kunt u ook HTML 3.2 of
HTML 2.0 selecteren. Selecteer de vroegste versie aan de hand waarvan u de code wilt valideren. Als een document bijvoorbeeld geldige
HTML 2.0-code bevat, zal dit ook geldige HTML 4.0-code zijn.
4. Klik op Opties en stel opties voor die bibliotheken in.
5. Selecteer weergaveopties voor de soorten fouten en waarschuwingen die moeten worden opgenomen in het validatierapport.
6. Selecteer de items waarop de validatiefunctie moet controleren:
Aanhalingstekens in tekst Hiermee geeft u aan dat Dreamweaver u telkens moet waarschuwen wanneer er aanhalingstekens in de tekst
van het document worden gebruikt. U moet de entiteit &quot; gebruiken in plaats van aanhalingstekens in de tekst van HTML-documenten.
Entiteiten in tekst Hiermee geeft u aan dat Dreamweaver moet aanbevelingen moet doen voor het veranderen van bepaalde tekens (zoals
en-teken (&), kleiner-dan (<) en groter-dan (>)) in hun equivalente HTML-entiteiten.
7. Klik op OK om het dialoogvenster Opties voor validatie te sluiten en klikt nogmaals op OK om de voorkeuren in te stellen.
Pagina's XHTML-compatibel maken
Wanneer u een pagina maakt, kunt u deze XHTML-compatibel maken. U kunt ook een bestaand HTML-document XHTML-compatibel maken.
XHTML-compatibele documenten maken
1. Selecteer Bestand > Nieuw.
484
Naar boven
2. Selecteer een categorie en een type pagina dat u wilt maken.
3. Selecteer een van de XHTML-documenttypedefinities (DTD) in het pop-upmenu DocType uiterst rechts in het dialoogvenster en klik op
Maken.
U kunt een HTML-document bijvoorbeeld XHTML-compatibel maken door XHTML 1.0 Transitional of XHTML 1.0 Strict te selecteren in het
pop-upmenu
Opmerking: Niet alle documenttypen kunnen XHTML-compatibel worden gemaakt.
Standaard XHTML-compatibele documenten maken
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren of Dreamweaver > Voorkeuren (Mac OS X) en selecteer de categorie Nieuw document.
2. Selecteer een standaarddocument, selecteer een van de XHTML-documenttypedefinities in het pop-upmenu Standaarddocumenttype (DTD)
en klik op OK.
U kunt een HTML-document bijvoorbeeld XHTML-compatibel maken door XHTML 1.0 Transitional of XHTML 1.0 Strict te selecteren in het
pop-upmenu
Een bestaand HTML-document XHTML-compatibel maken
1. Open een document en voer een van de volgende handelingen uit:
Voor een document zonder frames selecteert u Bestand > Converteren. Selecteer daarna een van de XHTML-documenttypedefinities.
U kunt een HTML-document bijvoorbeeld XHTML-compatibel maken door XHTML 1.0 Transitional of XHTML 1.0 Strict te selecteren in
het pop-upmenu
Voor een document met frames selecteert u een frame en selecteert u Bestand > Converteren. Selecteer daarna een van de XHTML-
documenttypedefinities.
2. Als u het hele document wilt converteren, herhaalt u deze stap voor elk frame en voor het framesetdocument.
Opmerking: U kunt een instantie van een sjabloon niet converteren omdat de instantie in dezelfde taal moet zijn opgesteld als de sjabloon
waarop deze is gebaseerd. Een document dat is gebaseerd op een XHTML-sjabloon, zal bijvoorbeeld altijd een XHTML-document zijn, terwijl een
document dat is gebaseerd op een niet-XHTML-compatibele HTML-sjabloon, altijd een HTML-document zal zijn dat niet kan worden
geconverteerd naar een XHTML-document of een document in een andere taal.
De ColdFusion-foutopsporing gebruiken (alleen Windows)
Als u een ColdFusion-ontwikkelaar bent die ColdFusion als Dreamweaver-testserver gebruikt, kunt u ColdFusion-foutopsporingsinformatie
weergeven zonder Dreamweaver te verlaten.
Opmerking: Deze functie wordt niet ondersteund op de Macintosh. Macintosh-ontwikkelaars kunnen Voorvertonen in browser (F12) gebruiken om
een ColdFusion-pagina te openen in een aparte browser. Als de pagina fouten bevat, wordt onderaan op de pagina informatie weergegeven over
de mogelijke oorzaken van de fouten.
Als u ColdFusion MX 6.1 of eerder gebruikt, zorg dan dat foutopsporingsinstellingen zijn ingeschakeld in ColdFusion-beheer voordat u de
foutopsporing start. Als u ColdFusion MX 7 of later gebruikt, schakelt Dreamweaver de instellingen voor u in.
Zorg ook dat ColdFusion wordt uitgevoerd op uw Dreamweaver-testserver. Zie Een testserver instellen voor meer informatie.
Als u wilt dat de foutopsporingsinformatie wordt vernieuwd telkens wanneer een pagina wordt weergegeven in de interne browser, moet u
ervoor zorgen dat Internet Explorer controleert of er een nieuwere versie van het bestand bestaat telkens wanneer het bestand wordt
opgevraagd. Selecteer hiervoor Extra > Internet-opties in Internet Explorer, klik op de tab Algemeen en klik de knop Instellingen in het vak
Tijdelijke Internet-bestanden. Selecteer de optie Bij elk bezoek aan een pagina in het dialoogvenster Instellingen.
1. Open de ColdFusion-pagina in Dreamweaver.
2. Klik op het pictogram Server debuggen op de werkbalk Document.
Dreamweaver vraagt de pagina op van de ColdFusion-server en geeft deze weer in een intern Internet Explorer-browservenster. Als de
pagina fouten bevat, worden onderaan op de pagina mogelijke oorzaken van de fouten weergegeven.
Tegelijkertijd wordt het paneel Server debuggen geopend. Dit paneel biedt zeer veel nuttige informatie, zoals alle pagina's die de server
heeft verwerkt om de pagina weer te geven, alle SQL-query's die op de pagina zijn uitgevoerd en alle eventuele servervariabelen en hun
waarden. Het paneel geeft ook een overzicht van de uitvoertijd.
3. Als het paneel Server debuggen de categorie Uitzonderingen bevat, klikt u op het plusteken (+) om de categorie uit te vouwen.
De categorie Uitzonderingen verschijnt als de server een of meer problemen op de pagina heeft aangetroffen. Vouw de categorie uit om
meer informatie over het probleem weer te geven.
4. Ga terug naar de codeweergave (Weergave > Code) of ontwerpweergave (Weergave > Ontwerp) en herstel de fout.
5. Sla het bestand op en klik nogmaals op het pictogram Fouten op server opsporen.
Dreamweaver geeft de pagina opnieuw weer in de interne browser en werkt het paneel Server debuggen bij. Als er geen problemen meer
485
op de pagina worden gevonden, verschijnt de categorie Uitzonderingen niet meer in het paneel.
6. U verlaat de foutopsporingsmodus door te schakelen naar de codeweergave (Weergave > Code) of de ontwerpweergave (Weergave >
Ontwerp).
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
486
Tagbibliotheken beheren
Naar boven
Naar boven
Naar boven
De tagbibliotheken van Dreamweaver
De tagbibliotheek-editor openen en sluiten
Bibliotheken, tags en kenmerken toevoegen
Bibliotheken, tags en kenmerken bewerken
Bibliotheken, tags en kenmerken verwijderen
De tagbibliotheken van Dreamweaver
In Dreamweaver is een tagbibliotheek een verzameling tags van een bepaald type, die tevens informatie bevat over de manier waarop
Dreamweaver de tags moet opmaken. Tagbibliotheken bevatten informatie over tags die Dreamweaver gebruikt voor coderingstips,
doelbrowsercontroles, de tagkiezer en andere codeermogelijkheden. Met behulp van de tagbibliotheek-editor kunt u tagbibliotheken, tags,
kenmerken en kenmerkwaarden toevoegen en verwijderen, eigenschappen voor een tagbibliotheek instellen, waaronder de indeling (voor
eenvoudige identificatie in de code), en tags en kenmerken bewerken.
De tagbibliotheek-editor openen en sluiten
1. Selecteer Bewerken > Tagbibliotheken om de tagbibliotheek-editor te openen.
Het dialoogvenster van de tagbibliotheek-editor wordt weergegeven. (Welke opties dit dialoogvenster bevat, hangt af van de geselecteerde
tag.)
2. Sluit de tagbibliotheek-editor op een van de volgende manieren:
Klik op OK als u wijzigingen wilt opslaan.
Klik op Annuleren als u de editor wilt sluiten zonder wijzigingen op te slaan.
Opmerking: Als u op Annuleren klikt, worden alle wijzigingen die u in de tagbibliotheek-editor hebt aangebracht, genegeerd. Als u een
tag of tagbibliotheek hebt verwijderd, wordt deze hersteld.
Bibliotheken, tags en kenmerken toevoegen
U kunt de tagbibliotheek-editor gebruiken om tagbibliotheken, tags en kenmerken toe te voegen aan de tagbibliotheken in Dreamweaver.
Een tagbibliotheek toevoegen
1. Klik in de tagbibliotheek-editor (Venster > Tagbibliotheken) op de plusknop (+) en kies Nieuwe tagbibliotheek.
2. Typ een naam in het vak Naam bibliotheek (bijvoorbeeld Diverse tags) en klik op OK.
Tags toevoegen aan een tagbibliotheek
1. Klik in de tagbibliotheek-editor (Venster > Tagbibliotheken) op de plusknop (+) en kies Nieuwe tags.
2. Selecteer een tagbibliotheek in het pop-upmenu Tagbibliotheek.
3. Typ de naam van de nieuwe tag. Als u meer dan één tag wilt toevoegen, scheidt u de namen met een komma en een spatie (bijvoorbeeld
cfgraph, cfgraphdata).
4. Als de nieuwe tags corresponderende afsluitende tags hebben (</...>), selecteert u Overeenkomstige eindtags vereist.
5. Klik op OK.
Kenmerken toevoegen aan een tag
1. Klik in de tagbibliotheek-editor (Venster > Tagbibliotheken) op de plusknop (+) en kies Nieuwe kenmerken.
2. Selecteer een tagbibliotheek in het pop-upmenu Tagbibliotheek.
3. Selecteer een tag in het pop-upmenu Tag.
4. Typ de naam van het nieuwe kenmerk. Als u meer dan één kenmerk wilt toevoegen, scheidt u de namen met een komma en een spatie
(bijvoorbeeld width, height).
5. Klik op OK.
487
Naar boven
Naar boven
Bibliotheken, tags en kenmerken bewerken
Met de tagbibliotheek-editor kunt u eigenschappen instellen voor een tagbibliotheek en tags en kenmerken in een bibliotheek bewerken.
Eigenschappen instellen voor een tagbibliotheek
1. Selecteer in de tagbibliotheek-editor (Bewerken > Tagbibliotheken) een tagbibliotheek (geen tag) in de lijst Tags.
Opmerking: De eigenschappen voor tagbibliotheken worden alleen weergegeven wanneer een tagbibliotheek is geselecteerd.
Tagbibliotheken worden weergegeven door de mappen op het hoogste niveau in de lijst Tags. De map HTML-tags vertegenwoordigt
bijvoorbeeld een tagbibliotheek, terwijl de map abbr in de map HTML-tags een tag vertegenwoordigt.
2. Selecteer in de lijst Gebruikt in elk documenttype dat de tagbibliotheek moet gebruiken.
De documenttypen die u hier selecteert bepalen welke documenttypen coderingstips bieden voor de desbetreffende tagbibliotheek. Als de
optie HTML bijvoorbeeld niet is geselecteerd voor een bepaalde tagbibliotheek, worden coderingstips voor die tagbibliotheek niet
weergegeven in HTML-bestanden.
3. (Optioneel) Typ het voorvoegsel voor de tags in het vak Tagvoorvoegsel.
Opmerking: Een voorvoegsel wordt gebruikt om een tag in de code te identificeren als onderdeel van een bepaalde tagbibliotheek.
Sommige tagbibliotheken gebruiken geen voorvoegsels.
4. Klik op OK.
Een tag in een tagbibliotheek bewerken
1. Vouw in de tagbibliotheek-editor (Bewerken > Tagbibliotheken) een tagbibliotheek in de lijst Tags uit en selecteer een tag.
2. Stel een of meer van de volgende opties voor Tagopmaak in:
Regeleinden Hier kunt u opgeven waar Dreamweaver regeleinden voor een tag moet invoegen.
Inhoud Hiermee geeft u op hoe Dreamweaver de inhoud van een tag moet invoegen. Hiermee bepaalt u of regels voor regeleinde, opmaak
en inspringing worden toegepast op de inhoud.
Hoofdletter/kleine letter Hiermee geeft u het hoofdlettergebruik voor een bepaalde tag op. Selecteer Standaard, Kleine letters, Hoofdletters
of Hoofdletters en kleine letters. Als u Hoofdletters en kleine letters selecteert, verschijnt het dialoogvenster Tagnaam met hoofdletters en
kleine letters. Typ de tag met de gewenste hoofdletters en kleine letters zoals Dreamweaver die moet gebruiken bij het invoegen van de tag
(bijvoorbeeld getProperty) en klik op OK.
Standaardwaarde instellen Hiermee stelt het standaardhoofdlettergebruik voor alle tags in. In het dialoogvenster Standaard-
hoofdlettergebruik voor tags selecteert u <HOOFDLETTERS> of <kleine letters> en klikt u op OK.
Het is aan te raden het standaardhoofdlettergebruik in te stellen op kleine letters om zo te voldoen aan de XML- en XHTML-standaards.
Een kenmerk van een tag bewerken
1. Vouw in de tagbibliotheek-editor (Bewerken > Tagbibliotheken) een tagbibliotheek in het vak Tags uit, vouw een tag uit en selecteer een
tagkenmerk.
2. Selecteer Standaard, Kleine letters, Hoofdletters of Hoofdletters en kleine letters in het pop-upmenu Hoofdlettergebruik voor kenmerken.
Als u Hoofdletters en kleine letters selecteert, verschijnt het dialoogvenster Kenmerknaam met hoofdletters en kleine letters. Typ het
kenmerk met de gewenste hoofdletters en kleine letters zoals Dreamweaver die moet gebruiken bij het invoegen van het kenmerk
(bijvoorbeeld onClick) en klik op OK.
Klik op de koppeling Standaardwaarde instellen om het standaardhoofdlettergebruik voor alle kenmerknamen in te stellen.
3. Selecteer het type kenmerk in het pop-upmenu Type kenmerk.
Als u Opsomming selecteert, typt u elke toegestane waarde voor het kenmerk in het vak Waarden. Scheid de waarden met komma's, maar
zonder spaties. De opsommingswaarden van het kenmerk showborder van de cfchart-tag worden weergegeven als yes,no.
Bibliotheken, tags en kenmerken verwijderen
1. Selecteer in de tagbibliotheek-editor (Bewerken > Tagbibliotheken) een tagbibliotheek, tag of kenmerk in het vak Tags.
2. Klik op de minknop (–).
3. Klik op OK om het item voorgoed te verwijderen.
Het item wordt verwijderd uit het vak Tags.
4. Klik op OK om de tagbibliotheek-editor te sluiten en de verwijdering te voltooien.
Meer Help-onderwerpen
488
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
489
Aangepaste tags importeren in Dreamweaver
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Aangepaste tags importeren in Dreamweaver
Tags importeren uit XML-bestanden
Aangepaste ASP.NET-tags importeren
JSP-tags importeren uit een bestand of van een server (web.xml)
JRun-tags importeren
Aangepaste tags importeren in Dreamweaver
U kunt aangepaste tags importeren in Dreamweaver, zodat ze een integraal onderdeel vormen van de ontwerpomgeving. Als u bijvoorbeeld de
naam van een geïmporteerde tag begint te typen in de codeweergave, verschijnt het menu met coderingstips, waarin de kenmerken van de tag
worden weergegeven, zodat u een kenmerk kunt selecteren.
Tags importeren uit XML-bestanden
U kunt tags importeren uit een XML-DTD-bestand (Document Type Definition) of een schema.
1. Open de tagbibliotheek-editor (Bewerken > Tagbibliotheken).
2. Klik op de plusknop (+) en selecteer DTD-schema > XML DTD- of Schema-bestand importeren.
3. Typ de bestandsnaam of URL van het DTD- of schemabestand.
4. Typ het voorvoegsel dat voor de tags moet worden gebruikt.
Opmerking: Een voorvoegsel wordt gebruikt om een tag in de code te identificeren als onderdeel van een bepaalde tagbibliotheek.
Sommige tagbibliotheken gebruiken geen voorvoegsels.
5. Klik op OK.
Aangepaste ASP.NET-tags importeren
U kunt aangepaste ASP.NET-tags importeren in Dreamweaver.
Zorg voordat u begint dat de aangepaste tag is geïnstalleerd op de testserver die is gedefinieerd in het dialoogvenster Sitedefinitie (zie Een
testserver instellen). Gecompileerde tags (DLL-bestanden) moeten worden geplaatst in de map /bin in de hoofdmap van de site. Niet-
gecompileerde tags (ASCX-bestanden) kunnen zijn opgeslagen in elke virtuele directory of subdirectory op de server. Raadpleeg de documentatie
van Microsoft ASP.NET voor meer informatie.
1. Open een ASP.NET-pagina in Dreamweaver.
2. Open de tagbibliotheek-editor (Bewerken > Tagbibliotheken).
3. Klik op de plusknop (+), selecteer een van de volgende opties en klik op OK.
Als u alle aangepaste ASP.NET-tags van de toepassingsserver wilt importeren, selecteert u ASP.NET > Alle eigen ASP.NET-tags
importeren.
Als u alleen bepaalde aangepaste ASP.NET-tags van de toepassingsserver wilt importeren, selecteert u ASP.NET > Geselecteerde
eigen ASP.NET-tags importeren. Klik met ingedrukte Ctrl-toets (Windows) of Command-toets (Macintosh) op tags in de lijst.
JSP-tags importeren uit een bestand of van een server (web.xml)
U kunt een JSP-tagbibliotheek in Dreamweaver importeren vanuit diverse bestandstypen of vanaf een JSP-server.
1. Open een JSP-pagina in Dreamweaver.
2. Open de tagbibliotheek-editor (Bewerken > Tagbibliotheken).
3. Klik op de plusknop (+) en selecteer JSP > Importeren uit bestand (*.tld, *.jar, *.zip) of JSP > Importeren van server (web.xml.)
4. Klik op de knop Bladeren of voer een bestandsnaam in voor het bestand met de tagbibliotheek.
5. Voer een URI in die de tagbibliotheek identificeert.
De URI (Uniform Resource Identifier) bestaat vaak uit de URL van de organisatie die de tagbibliotheek onderhoudt. De URL wordt niet
gebruikt om de website van de organisatie weer te geven, maar uitsluitend om de tagbibliotheek te identificeren.
6. (Optioneel) Typ het voorvoegsel dat voor de tags moet worden gebruikt. Sommige tagbibliotheken gebruiken een voorvoegsel om een tag in
490
Naar boven
de code te identificeren als onderdeel van een bepaalde tagbibliotheek.
7. Klik op OK.
JRun-tags importeren
Als u Adobe® JRun™ gebruikt, kunt u uw JRun-tags importeren in Dreamweaver.
1. Open een JSP-pagina in Dreamweaver.
2. Open de tagbibliotheek-editor (Bewerken > Tagbibliotheken).
3. Klik op de plusknop (+) en selecteer JSP > JRun Server-tags importeren uit map.
4. Typ een mapnaam voor de map met de JRun-tags.
5. Voer een URI in die de tagbibliotheek identificeert.
De URI (Uniform Resource Identifier) bestaat vaak uit de URL van de organisatie die de tagbibliotheek onderhoudt. De URL wordt niet
gebruikt om de website van de organisatie weer te geven, maar uitsluitend om de tagbibliotheek te identificeren.
6. (Optioneel) Typ het voorvoegsel dat voor de tags moet worden gebruikt. Sommige tagbibliotheken gebruiken een voorvoegsel om een tag in
de code te identificeren als onderdeel van een bepaalde tagbibliotheek.
7. Klik op OK.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
491
Algemene informatie over coderen in Dreamweaver
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Ondersteunde talen
Ongeldige opmaak
Automatische codewijzigingen
XHTML-code
Gewone uitdrukkingen
Code voor servergedrag
Ondersteunde talen
Naast tekstverwerkingsmogelijkheden biedt Adobe® Dreamweaver® diverse andere functies, zoals coderingstips die u helpen bij het schrijven van
code in de volgende talen:
HTML
XHTML
CSS
JavaScript
ColdFusion Markup Language (CFML)
VBScript (voor ASP)
C# en Visual Basic (voor ASP.NET)
JSP
PHP
Andere talen, zoals Perl, worden niet ondersteund door de taalspecifieke coderingsfuncties in Dreamweaver. U kunt bijvoorbeeld Perl-bestanden
maken en bewerken, maar er zijn geen coderingstips beschikbaar voor deze taal.
Ongeldige opmaak
Als uw document ongeldige code bevat, geeft Dreamweaver die code weer in de ontwerpweergave en wordt de code optioneel gemarkeerd in de
codeweergave. Als u de code selecteert in een van beide weergaven, wordt in de eigenschappencontrole informatie weergegeven over waarom de
code ongeldig is en hoe u dit herstelt.
Opmerking: De optie om ongeldige code in de weergave Code te markeren, is standaard uitgeschakeld. Als u de optie wilt inschakelen, gaat u
naar de codeweergave (Weergave > Code) en selecteert u Weergave > Codeweergaveopties > Ongeldige code markeren.
U kunt ook voorkeuren instellen voor het automatisch herschrijven van diverse soorten ongeldige code wanneer u een document opent.
Automatische codewijzigingen
U kunt opties instellen die Dreamweaver de opdracht geven zelfgeschreven code automatisch op te schonen op basis van criteria die u opgeeft.
De code wordt echter alleen herschreven als de opties voor het herschrijven van code zijn ingeschakeld of als u een handeling uitvoert waardoor
de code verandert. Dreamweaver wijzigt de witruimte bijvoorbeeld niet en wijzigt het hoofdlettergebruik van kenmerken niet, tenzij u de opdracht
Bronopmaak toepassen gebruikt.
Enkele van deze opties voor het herschrijven van code zijn standaard ingeschakeld.
Dankzij de mogelijkheden van Roundtrip HTML in Dreamweaver kunt u uw documenten afwisselend bewerken in een HTML-teksteditor en in
Dreamweaver, terwijl dit weinig of geen invloed heeft op de inhoud en structuur van de originele HTML-broncode van het document. Enkele van
deze mogelijkheden zijn:
U kunt een teksteditor van derden gebruiken om het huidige document te bewerken.
Standaard brengt Dreamweaver geen wijzigingen aan in code die is gemaakt of bewerkt in een andere HTML-editor, ook al is de code
ongeldig, tenzij u opties voor het herschrijven van code instelt.
Tags die niet worden herkend, met inbegrip van XML-tags, worden door Dreamweaver niet veranderd, omdat het programma niet over
criteria beschikt om deze tags te beoordelen. Als een niet-herkende tag overlapt met een andere tag (bijvoorbeeld
<MyNewTag><em>text</MyNewTag></em>), markeert Dreamweaver deze als fout maar wordt de code niet herschreven.
492
Naar boven
U kunt Dreamweaver echter ook zo instellen dat ongeldige code (geel) wordt gemarkeerd in de codeweergave. Wanneer u een gemarkeerd
gedeelte selecteert, wordt in de eigenschappencontrole informatie weergegeven over hoe de fout kan worden gecorrigeerd.
XHTML-code
Dreamweaver genereert nieuwe XHTML-code en schoont bestaande XHTML-code zodanig op dat deze voldoet aan de meeste XHTML-vereisten.
Ook de hulpmiddelen die u nodig hebt om te voldoen aan die paar resterende XHTML-vereisten, worden verstrekt.
Opmerking: Sommige van die vereisten gelden ook voor diverse versies van HTML.
In de volgende tabel worden de XHTML-vereisten beschreven waaraan Dreamweaver automatisch voldoet:
XHTML-vereiste Acties die Dreamweaver uitvoert
In het document moet een DOCTYPE-declaratie staan vóór het
root-element en die declaratie moet verwijzen naar een van de
drie DTD-bestanden (Document Type Definition) voor XHTML
(Strict, Transitional of Frameset).
Er wordt een XHTML DOCTYPE toegevoegd aan een XHTML-
document.
<!DOCTYPE html PUBLIC "-//W3C//DTD XHTML 1.0
Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/xhtml1/DTD/xhtml1-
transitional.dtd">
Of, als het XHTML-document een frameset heeft:
<!DOCTYPE html PUBLIC "-//W3C//DTD XHTML 1.0
Frameset//EN" "http://www.w3.org/TR/xhtml1/DTD/xhtml1-
frameset.dtd">
Het root-element van het document moet html zijn, en het html-
element moet de XHTML-naamruimte aanwijzen. Voegt als volgt het namespace-kenmerk toe aan het html-
element:
<html xmlns="http://www.w3.org/1999/xhtml">
De structuur van een standaarddocument moet de elementen
head, title en body bevatten. De structuur van een
framesetdocument moet de elementen head, title en frameset
bevatten.
Een standaarddocument bevat de elementen head, title en body.
Een framesetdocument bevat de elementen head, title en
frameset.
Alle elementen in het document moeten correct worden genest.
<p>Dit voorbeeld is <i>onjuist.</p></i> <p>Dit voorbeeld is
<i>correct.</i></p>
Er wordt correct geneste code gegenereerd en bij het opschonen
van XHTML wordt code die niet door Dreamweaver is
gegenereerd, correct genest.
Alle namen van elementen en kenmerken moeten in kleine letters
worden geschreven. Namen van HTML-elementen en -kenmerken worden omgezet in
kleine letters in de XHTML-code die wordt gegenereerd en
wanneer XHTML wordt opgeschoond, ongeacht uw voorkeuren
voor hoofdlettergebruik voor tags en kenmerken.
Elk element moet een afsluitende tag hebben, tenzij het element
in de DTD is gedeclareerd als EMPTY. Er worden afsluitende tags ingevoegd in de code die wordt
gegenereerd en wanneer XHTML wordt opgeschoond.
Lege elementen moeten een afsluitende tag hebben of de
begintag moet eindigen op />. <br> is bijvoorbeeld niet geldig. De
juiste vorm is <br></br> of <br/>. De volgende elementen zijn
lege elementen: area, base, basefont, br, col, frame, hr, img,
input, isindex, link, meta en param.
Voor achterwaartse compatibiliteit met browsers die niet geschikt
zijn voor XML, moet er een spatie staan vóór de /> (bijvoorbeeld
<br />, en niet <br/>).
Er worden lege elementen met een spatie ingevoegd voor de
afsluitende schuine streep in lege tags in de code die wordt
gegenereerd en wanneer XHTML wordt opgeschoond.
Kenmerken kunnen niet worden geminimaliseerd. Het kenmerk
<td nowrap> is bijvoorbeeld niet geldig. De juiste vorm is
<td nowrap="nowrap">.
Dit heeft invloed op de volgende kenmerken: checked, compact,
declare, defer, disabled, ismap, multiple, noresize, noshade,
nowrap, readonly en selected.
Er worden volledige kenmerk-waardeparen ingevoegd in de code
die wordt gegenereerd en wanneer XHTML wordt opgeschoond.
Opmerking: als een HTML-browser geen HTML 4 ondersteunt,
kunnen deze Booleaanse kenmerken mogelijk niet worden
geïnterpreteerd wanneer ze in hun volledige vorm worden
gebruikt.
Alle kenmerkwaarden moeten tussen aanhalingstekens staan. Er worden aanhalingstekens geplaatst rondom kenmerkwaarden
in de code die wordt gegenereerd en wanneer XHTML wordt
opgeschoond.
De volgende elementen moeten het kenmerk id en het kenmerk
name bevatten: a, applet, form, frame, iframe, img en map.
<a name="intro">Inleiding</a> is bijvoorbeeld niet geldig. De
De kenmerken name en id worden telkens ingesteld op dezelfde
waarde wanneer het kenmerk name wordt ingesteld in de
eigenschappencontrole in de code die Dreamweaver genereert,
493
Naar boven
juiste vorm is
<a id="intro">Inleiding</a> of <a id="section1" name="intro">
Inleiding</a>.
en bij het opschonen van XHTML.
Voor kenmerken met opsommingswaarden moeten de waarden in
kleine letters worden weergegeven.
Een opsommingswaarde is een waarde in een opgegeven lijst
van toegestane waarden. Het kenmerk align heeft bijvoorbeeld de
volgende toegestane waarden: center, justify, left en right.
Opsommingswaarden worden weergegeven in kleine letters in de
code die wordt gegenereerd en wanneer XHTML wordt
opgeschoond.
Alle script- en stijlelementen moeten het kenmerk type hebben.
(Het kenmerk type van het element script is sinds HTML 4
verplicht, toen het kenmerk language werd afgeschaft.)
De kenmerken type en language in de script-elementen en het
kenmerk type in style-elementen worden ingesteld in de code die
wordt gegenereerd en bij het opschonen van XHTML.
Alle img- en area-elementen moeten het kenmerk alt hebben. Deze kenmerken worden ingesteld in de code die wordt
gegenereerd en wanneer XHTML wordt opgeschoond, in
rapporten met ontbrekendealt-kenmerken.
Gewone uitdrukkingen
Standaardexpressies zijn patronen die tekencombinaties in de tekst beschrijven. U gebruikt ze in zoekopdrachten in code om concepten te
beschrijven, zoals regels die beginnen met “var'' en kenmerkwaarden die een getal bevatten'.
In de volgende tabel worden de speciale tekens in standaardexpressies beschreven met hun betekenis en voorbeelden van het gebruik ervan. Als
u zoekt naar tekst met een van de speciale tekens uit de tabel, plaatst u een backslash voor dat speciale teken. Als u bijvoorbeeld zoekt naar het
daadwerkelijke sterretje in de zin hieraan zijn enkele voorwaarden verbonden*, kan uw zoekopdracht er zo uitzien: verbonden\*. Als u geen
backslash voor het sterretje plaatst, wordt overal in de tekst het woord “verbonden” gevonden (en ook eventueel woorden, zoals “verbond”,
“verbondenheid” en “verbonden”), niet alleen die gevallen waarin “verbonden” wordt gevolgd door een sterretje.
Teken Vindt Voorbeeld
^Begin van invoer of regel. Met ^T vindt u de “T” in “Terug naar
Oegstgeest” maar niet in “De Titaantjes”
$Einde van invoer of regel. Met h$ vindt u de “h” in “toch” maar niet in
“tochten”
*Het voorgaande teken nul of meerdere
malen. Met um* vindt u “um” in “rum”, “umm” in
“dummy” en “u” in “brug”
+Het voorgaande teken één of meerdere
malen. Met um+ vindt u “um” in “rum” en “umm” in
“dummy”, maar niets in “brug”
?Het voorgaande teken hooguit eenmaal
(dat wil zeggen dat het voorgaande teken
optioneel is).
Met st?on vindt u “son” in “Johnson” en
“ston” in “Johnston” maar niets in
“regenton” of “pension”
.Eén teken behalve een nieuwe regel. Met .an vindt u “Jan” en “kan” in de zin
“Jan kan goed koken”
x|y x of y. Met FF0000|0000FF vindt u “FF0000” in
bgcolor="#FF0000" en “0000FF” in font
color="#0000FF"
{n} Het voorgaande teken komt exact het
opgegeven aantal keren (n) voor. Met o{2} vindt u “oo” in “loom” en de
eerste twee o's in “hooooo” maar niets in
“morgen”
{n,m} Het voorgaande teken komt ten minste het
opgegeven aantal keren (n) voor en ten
hoogste het opgegeven aantal keren (m)
voor.
Met F{2,4} vindt u “FF” in “#FF0000” en de
eerste vier ff-en in “#FFFFFF”
[abc] Een van de tekens tussen de haakjes. U
kunt een tekenbereik opgeven met een
koppelteken (bijvoorbeeld [a-f] komt
overeen met [abcdef]).
Met [e-g] vindt u “e” in “bed”, “f” in “fraai”
en “g” in “gordijn”
494
Naar boven
[^abc] Elk teken dat niet tussen de haakjes staat.
U kunt een tekenbereik opgeven met een
koppelteken (bijvoorbeeld [^a-f] komt
overeen met [^abcdef]).
Met [^aeiou] vindt u in eerste instantie “r”
in “oranje”, “b” in “boek” en “k” in “eikel”
\b Een woordgrens (zoals een spatie of
regeleinde). Met \bb vindt “b” in “boek” maar niets in
“ober” of “snob”
\B Alles behalve een woordgrens. Met \Bb vindt u “b” in “ober” maar niets in
“boek”
\d Elk cijfer. Equivalent met [0-9]. Met \d vindt u “3” in “C3PO” en “2” in
“appartement 2b”
\D Een teken dat geen cijfer is. Equivalent
met [^0-9]. Met \D vindt u “S” in “900S” en “Q” in
“Q45”
\f Nieuwe pagina.
\n Nieuwe regel.
\r Regeleinde.
\s Eén witruimte-teken, zoals een spatie,
tab, nieuwe pagina of nieuwe regel. Met \sbook vindt u “boek” in “blauw boek”
maar niets in “dagboek”
\S Eén niet-witruimteteken. Met \Sboek vindt u “boek” in “dagboek”
maar niets in “blauw boek”
\t Een tab.
\w Een alfanumeriek teken, met inbegrip van
het onderstrepingsteken. Equivalent met
[A-Za-z0-9_].
Met b\w* vindt u “blaffende” in “de
blaffende hond” en zowel “brave” als
“bruine” in “de brave bruine hond”
\W Elk niet-alfanumeriek teken. Equivalent
met [^A-Za-z0-9_]. Met \W vindt u “&” in “Jan&Martijn” en “%”
in “100%”
Ctrl+Enter of Shift+Enter (Windows) of
Control+Return of Shift+Return of
Command+Return (Macintosh)
Enter-teken. Zorg dat u de optie
'Verschillen in witruimte negeren'
uitschakelt wanneer u hiernaar zoekt als u
geen standaardexpressies gebruikt.
Bedenk wel dat u hiermee alleen dat
bepaalde teken kunt vinden en niet elk
willekeurig regeleinde. Hiermee vindt u
bijvoorbeeld niet de tag <br> of <p>.
Enter-tekens worden in de
ontwerpweergave weergegeven als
spaties, niet als regeleinden.
Gebruik haakjes om groepen binnen de standaardexpressie van elkaar te scheiden, zodat u er later naar kunt verwijzen. Gebruik vervolgens $1,
$2, $3 in het veld Vervangen door om te verwijzen naar de eerste, tweede of derde groep tussen haakjes.
Opmerking: Als u in het vak 'Zoeken naar' wilt verwijzen naar een groep tussen haakjes eerder in de standaardexpressie, gebruikt u \1, \2, \3
enzovoort in plaats van $1, $2, $3.
Als u bijvoorbeeld zoekt naar (\d+)\/(\d+)\/(\d+) en dit vervangt door $2/$1/$3, worden de dag en maand in een datum met schuine strepen
verwisseld. Zo kunt u datums in de Amerikaanse notatie omzetten in de Europese notatie en omgekeerd.
Code voor servergedrag
Wanneer u een dynamische pagina ontwerpt en servergedrag selecteert in het paneel Servergedrag, voegt Dreamweaver een of meer
codeblokken in de pagina in die zorgen dat het servergedrag werkt.
Als u de code in een codeblok handmatig wijzigt, kunt u het servergedrag niet meer bewerken via panelen zoals de panelen Bindingen en
Servergedrag. Dreamweaver zoekt naar specifieke patronen in de paginacode om servergedrag te detecteren en weer te geven in het paneel
Servergedrag. Als u de code in een codeblok op enigerlei wijze verandert, kan Dreamweaver het servergedrag niet meer detecteren en weergeven
in het paneel Servergedrag. Het servergedrag is echter nog steeds op de pagina aanwezig en u kunt dit bewerken in de codeeromgeving in
Dreamweaver.
495
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
496
Code bewerken in de ontwerpweergave
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Code bewerken in de ontwerpweergave
Onderliggende tags selecteren in de ontwerpweergave
Code bewerken met de eigenschappencontrole
CFML bewerken met de eigenschappencontrole
Kenmerken wijzigen met de tagcontrole
Overzicht van de Snelle tageditor
Code bewerken met de Snelle tageditor
Het menu met tips gebruiken in de Snelle tageditor
Code bewerken met de tagkiezer
Scripts schrijven en bewerken in de ontwerpweergave
Scripts op de pagina bewerken via de eigenschappencontrole
JavaScript-gedrag gebruiken
Code bewerken in de ontwerpweergave
Met Dreamweaver kunt u webpagina's op een visuele manier maken en bewerken zonder dat u op de onderliggende broncode hoeft te letten.
Soms wilt u echter mogelijk de code bewerken omdat u zo meer controle over de pagina hebt of om problemen met de webpagina te verhelpen. In
Dreamweaver kunt u sommige code bewerken terwijl u werkt in de ontwerpweergave.
Dit gedeelte is bestemd voor gebruikers die bij voorkeur werken in de ontwerpweergave, maar ook snel toegang willen tot de code.
Onderliggende tags selecteren in de ontwerpweergave
Als u in de ontwerpweergave een object selecteert dat onderliggende tags bevat (zoals een HTML-tabel), kunt u snel de eerste onderliggende tag
van dat object selecteren door Bewerken > Onderliggend element selecteren te kiezen.
Opmerking: Deze opdracht is alleen beschikbaar in de ontwerpweergave.
De <table>-tag heeft bijvoorbeeld gewoonlijk onderliggende <tr>-tags. Als u een <table>-tag selecteert in de tagkiezer, kunt u de eerste rij in de
tabel selecteren door Bewerken > Onderliggend element selecteren te kiezen. Dreamweaver selecteert de eerste <tr>-tag in de tagkiezer.
Aangezien de <tr>-tag zelf onderliggende tags heeft, namelijk <td>-tags, wordt de eerste cel in de tabel geselecteerd wanneer u nogmaals
Bewerken > Onderliggend element selecteren kiest.
Code bewerken met de eigenschappencontrole
Met behulp van de eigenschappencontrole kunt u de kenmerken van tekst of objecten op de pagina bekijken en bewerken. De eigenschappen die
worden weergegeven in de eigenschappencontrole komen gewoonlijk overeen met kenmerken van tags. Als u een eigenschap bewerkt in de
eigenschappencontrole, heeft dit gewoonlijk hetzelfde resultaat als wanneer u het overeenkomstige kenmerk wijzigt in de codeweergave.
Opmerking: U kunt de kenmerken van een tag weergeven en bewerken met de tagcontrole en met de eigenschappencontrole. Met de
tagcontrole kunt u elk kenmerk van een bepaalde tag weergeven en bewerken. In de eigenschappencontrole worden alleen de meest gangbare
kenmerken weergegeven, maar dit onderdeel biedt uitgebreidere mogelijkheden om de waarden van die kenmerken te wijzigen. Bovendien kunt u
hiermee bepaalde objecten (zoals tabelkolommen) bewerken die niet corresponderen met bepaalde tags.
1. Klik in de tekst of selecteer een object op de pagina.
De eigenschappencontrole voor de tekst of het object wordt weergegeven onder het documentvenster. Als de eigenschappencontrole niet
wordt weergegeven, selecteert u Venster > Eigenschappen.
2. Breng wijzigingen aan in de kenmerken in de eigenschappencontrole.
CFML bewerken met de eigenschappencontrole
Met de eigenschappencontrole kunt u ColdFusion-tags bekijken en wijzigen in de ontwerpweergave.
1. Klik in de eigenschappencontrole op de knop Kenmerken als u de kenmerken van de tag wilt bewerken of nieuwe kenmerken wilt
toevoegen.
2. Als de tag inhoud bevat tussen de begin- en eindtag, klikt u op de knop Inhoud om de inhoud te bewerken.
De knop Inhoud wordt alleen weergegeven als de geselecteerde tag geen lege tag is (dat wil zeggen, als de tag een begin- en een eindtag
497
Naar boven
Naar boven
Naar boven
heeft).
3. Als de tag een voorwaardelijke expressie bevat, kunt u er wijzigingen in aanbrengen in het vak Expressie.
Kenmerken wijzigen met de tagcontrole
U gebruikt de tagcontrole om kenmerken en waarden van kenmerken te bewerken of toe te voegen. Met de tagcontrole kunt u tags en objecten
bewerken via een eigenschappenblad dat vergelijkbaar is met dat van andere geïntegreerde ontwikkelomgevingen (IDE's).
1. Voer een van de volgende handelingen uit in het documentvenster:
In de codeweergave (of in de codecontrole) klikt u ergens in de naam van een tag of in de inhoud ervan.
In de ontwerpweergave selecteert u een object of selecteert u een tag in de tagcontrole.
2. Open de tagcontrole (Venster > Paneel Tags) en klik op de tab Kenmerken.
De kenmerken van de selectie en de huidige waarden ervan worden weergegeven in de tagcontrole.
3. Voer een van de volgende handelingen uit in de tagcontrole:
Als u de kenmerken wilt weergeven op categorie, klikt u op de knop Categorieweergave .
Als u de kenmerken wilt weergeven in een alfabetische lijst, klikt u op de knop Lijstweergave tonen .
Als u de waarde van een kenmerk wilt wijzigen, selecteert u de waarde en bewerkt u deze.
Als u een waarde wilt toevoegen voor een kenmerk zonder waarde, klikt u in de waardekolom rechts van het kenmerk en voegt u een
waarde toe.
Als het kenmerk voorgedefinieerde waarden gebruikt, selecteert u een waarde in het pop-upmenu (of de kleurkiezer) rechts van de
waardekolom.
Als het kenmerk een URL als waarde heeft, klikt u op de knop Bladeren of het pictogram Wijzen naar bestand om een bestand te
selecteren, of typt u de URL in het daartoe bestemde vak.
Als het kenmerk een waarde krijgt uit een bron met dynamische inhoud (zoals een database), klikt u op de knop Dynamische gegevens,
rechts van de waardekolom. Selecteer een bron.
Als u de waarde van het kenmerk wilt verwijderen, selecteert u de waarde en drukt u op Backspace (Windows) of Delete (Macintosh).
Als u de naam van een kenmerk wilt wijzigen, selecteert u de naam en bewerkt u deze.
Opmerking: Als u de naam van een standaardkenmerk wijzigt en vervolgens een waarde toevoegt voor dat kenmerk, worden het
kenmerk en de nieuwe waarde naar de juiste categorie verplaatst.
Als u een nieuw kenmerk wilt toevoegen dat nog niet wordt vermeld, klikt u op de lege ruimte onder het laatste kenmerk en typt u een
nieuwe kenmerknaam.
4. Druk op Enter (Windows) of Return (Macintosh) of klik elders in de tagcontrole om de tag in het document bij te werken.
Overzicht van de Snelle tageditor
Met de Snelle tageditor kunt u snel HTML-tags bekijken, invoegen en bewerken zonder de ontwerpweergave te verlaten.
Als u ongeldige HTML typt in de Snelle tageditor, probeert Dreamweaver dit voor u te corrigeren door waar nodig afsluitende aanhalingstekens en
punthaakjes in te voegen.
Als u opties voor de Snelle tageditor wilt instellen, opent u deze editor door op Ctrl+T (Windows) of Command+T (Macintosh) te drukken.
De Snelle tageditor heeft drie modi:
De modus HTML invoegen wordt gebruikt om nieuwe HTML-code in te voegen.
De modus Tag bewerken wordt gebruikt om een bestaande tag te bewerken.
De modus Tag rondom plaatsen wordt gebruikt om een nieuwe tag rondom de huidige selectie te plaatsen.
Opmerking: In welke modus de Snelle tageditor wordt geopend, hangt af van de huidige selectie in de ontwerpweergave.
In alle drie de modi is de basisprocedure voor het werken met de Snelle tageditor hetzelfde: open de editor, voer tags in of bewerk tags en
kenmerken en sluit de editor vervolgens.
U kunt door de modi rouleren door te drukken op Ctrl+T (Windows) of Command+T (Macintosh) terwijl de Snelle tageditor actief is.
Code bewerken met de Snelle tageditor
Met de Snelle tageditor kunt u snel HTML-tags invoegen en bewerken zonder de ontwerpweergave te verlaten.
498
Naar boven
Een HTML-tag invoegen
1. Klik op de pagina in de ontwerpweergave om de invoegpositie te plaatsen op de locatie waar u code wilt invoegen.
2. Druk op Ctrl+spatiebalk (Windows) of Command+spatiebalk (Macintosh).
De Snelle tageditor wordt geopend in de modus HTML invoegen.
3. Voer de HTML-tag in en druk op Enter.
De tag wordt in de code ingevoegd, samen met de bijbehorende eindtag, indien van toepassing.
4. Druk op Escape als u de editor wilt sluiten zonder wijzigingen aan te brengen.
Een HTML-tag bewerken
1. Selecteer een object in de ontwerpweergave.
U kunt ook de tag die u wilt bewerken selecteren in de tagkiezer onder in het documentvenster. Zie Code bewerken met de tagkiezer voor
meer informatie.
2. Druk op Ctrl+spatiebalk (Windows) of Command+spatiebalk (Macintosh).
De Snelle tageditor wordt geopend in de modus Tag bewerken.
3. Voer nieuwe kenmerken in, bewerk bestaande kenmerken of bewerk de naam van de tag.
4. Druk op Tab om naar het volgende kenmerk te gaan; druk op Shift+Tab om naar het vorige kenmerk te gaan.
Opmerking: Standaard worden wijzigingen op het document toegepast wanneer u op Tab of Shift+Tab drukt.
5. Druk op Enter om de Snelle tageditor te sluiten en alle wijzigingen toe te passen.
6. Als u wilt afsluiten zonder verdere wijzigingen aan te brengen, drukt u op Escape.
De huidige selectie tussen HTML-tags plaatsen
1. Selecteer niet-opgemaakte tekst of een object in de ontwerpweergave.
Opmerking: Als u tekst of een object selecteert dat een HTML-begintag of -eindtag bevat, wordt de Snelle tageditor geopend in de modus
Tag bewerken in plaats van de modus Tag rondom plaatsen.
2. Druk op Ctrl+T (Windows) of Command+T (Macintosh) of klik op de knop Snelle tageditor in de eigenschappencontrole.
De Snelle tageditor wordt geopend in de modus Tag rondom plaatsen.
3. Voer één openingstag in, zoals strong, en druk op Enter (Windows) of Return (Macintosh).
De tag wordt ingevoegd aan het begin van de huidige selectie en een bijbehorende eindtag wordt aan het einde ingevoegd.
4. Als u wilt afsluiten zonder wijzigingen aan te brengen, drukt u op Escape.
Het menu met tips gebruiken in de Snelle tageditor
De Snelle tageditor bevat een menu met tips dat alle geldige kenmerken vermeldt voor de tag die u bewerkt of invoegt.
U kunt dit menu uitschakelen of de vertraging aanpassen voordat het menu in de Snelle tageditor verschijnt.
Als u een menu wilt weergeven met geldige kenmerken voor een tag, wacht u even terwijl u de naam van een kenmerk bewerkt in de Snelle
tageditor. Er wordt een menu weergeven met alle geldige kenmerken voor de tag die u bewerkt.
Als u een menu wilt weergeven met geldige tagnamen, wacht u even terwijl u een tagnaam invoert of bewerkt in de Snelle tageditor.
Opmerking: De voorkeuren voor coderingstips in de Snelle tageditor worden bepaald door de voorkeuren voor normale coderingstips. Zie
Voorkeuren voor coderingstips instellen voor meer informatie.
Een menu met tips gebruiken
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Begin de naam van een tag of kenmerk te typen. De selectie in het menu met coderingstips springt naar het eerste item dat begint met
de getypte letters.
Selecteer een item met de toetsen Pijl-omhoog en Pijl-omlaag.
Zoek een item met de schuifbalk.
2. Druk op Enter om het geselecteerde item in te voegen of dubbelklik op een item om dit in te voegen.
499
Naar boven
Naar boven
3. Als u het menu wilt sluiten zonder een item in te voegen, drukt u op Escape of typt u verder.
Het tipmenu uitschakelen of de vertraging wijzigen
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh) en selecteer Coderingstips.
Het dialoogvenster Voorkeuren voor Coderingstips verschijnt.
2. Als u het menu met tips wilt uitschakelen, schakelt u de optie Coderingstips inschakelen uit.
3. Als u de vertraging voordat het menu verschijnt wilt wijzigen, past u de schuifregelaar Vertraging aan en klikt u op OK.
Code bewerken met de tagkiezer
U kunt de tagkiezer gebruiken om tags te selecteren, te bewerken of te verwijderen zonder de ontwerpweergave te verlaten. De tagkiezer bevindt
zich op de statusbalk, onder in het documentvenster, en toont een reeks tags, bijvoorbeeld:
Een tag bewerken of verwijderen
1. Klik in het document.
De tags die van toepassing zijn op de invoegpositie worden weergegeven in de tagkiezer.
2. Klik met de rechtermuisknop (Windows) of met ingedrukte Control-toets (Macintosh) op een tag in de tagkiezer.
3. Als u een tag wilt bewerken, selecteert u Tag bewerken in het menu. Breng de gewenste wijzigingen aan in de Snelle tageditor. Zie Code
bewerken met de Snelle tageditor voor meer informatie.
4. Als u een tag wilt verwijderen, selecteert u Tag verwijderen in het menu.
Een object selecteren dat overeenkomt met een tag
1. Klik in het document.
De tags die van toepassing zijn op de invoegpositie worden weergegeven in de tagkiezer.
2. Klik op een tag in de tagkiezer.
Het object dat de tag vertegenwoordigt wordt op de pagina geselecteerd.
Gebruik deze techniek om afzonderlijke tabelrijen (tr-tags) of cellen (td tags) te selecteren.
Scripts schrijven en bewerken in de ontwerpweergave
U kunt op de volgende manieren werken met JavaScript- en VBScript-clientscripts in de codeweergave en de ontwerpweergave:
Schrijf een JavaScript- of VBScript-script voor uw pagina zonder de ontwerpweergave te verlaten.
Maak in uw document een koppeling naar een extern scriptbestand zonder de ontwerpweergave te verlaten.
Bewerk een script zonder de ontwerpweergave te verlaten.
Selecteer voordat u begint Weergave > Visuele hulpmiddelen > Onzichtbare elementen, zodat de scriptmarkeringen op de pagina worden
weergegeven.
Een clientscript schrijven
1. Plaats de invoegpositie op de locatie waar u het script wilt invoegen.
2. Selecteer Invoegen > HTML > Scriptobjecten > Script.
3. Selecteer de scripttaal in het pop-upmenu Taal.
Als u JavaScript gebruikt, maar niet zeker bent van de versie, selecteert u JavaScript in plaats JavaScript 1.1 of JavaScript 1.2.
4. Typ of plak de scriptcode in het vak Inhoud.
U hoeft hierin geen openende of afsluitende script-tags op te nemen.
5. Typ of plak HTML-code in het vak Geen script. Browsers die de gekozen scripttaal niet ondersteunen, tonen deze code in plaats van het
script uit te voeren.
6. Klik op OK.
Koppelen naar een extern scriptbestand
1. Plaats de invoegpositie op de locatie waar u het script wilt invoegen.
2. Selecteer Invoegen > HTML > Scriptobjecten > Script.
500
Naar boven
Naar boven
3. Klik op OK zonder iets te typen in het vak Inhoud.
4. Selecteer de scriptmarkering in de ontwerpweergave van het documentvenster.
5. Klik op het mappictogram in de eigenschappencontrole, blader naar het externe scriptbestand en selecteer dit bestand, of typ de
bestandsnaam in het vak Bron.
Een script bewerken
1. Selecteer de scriptmarkering.
2. Klik in de eigenschappencontrole op de knop Bewerken.
Het script verschijnt in het dialoogvenster Scripteigenschappen.
Als u een koppeling naar een extern scriptbestand had toegevoegd, wordt het bestand geopend in de codeweergave waar u wijzigingen kunt
aanbrengen.
Opmerking: Als er code aanwezig is tussen de scripttags, wordt het dialoogvenster Scripteigenschappen geopend, ook al is er ook een
koppeling naar een extern scriptbestand aanwezig.
3. Geef in het vak Taal de taal JavaScript of VBScript op als taal van het script.
4. Geef in het pop-upmenu Type het type script op: client of server.
5. (Optioneel) Geef in het vak Bron een extern gekoppeld scriptbestand op.
Klik op het mappictogram of de knop Bladeren om een bestand te selecteren of typ het pad.
6. Bewerk het script en klik op OK.
ASP-serverscripts bewerken in de ontwerpweergave
U gebruikt de eigenschappencontrole voor ASP-scripts om ASP-serverscripts te bekijken en te bewerken in de ontwerpweergave.
1. In de ontwerpweergave selecteert u het visuele pictogram van de tag voor de servertaal.
2. Klik in de eigenschappencontrole voor het ASP-script op de knop Bewerken.
3. Bewerk het ASP-serverscript en klik op OK.
Scripts op de pagina bewerken via de eigenschappencontrole
1. Selecteer in de eigenschappencontrole de scripttaal in het pop-upmenu Taal of typ een taalnaam in het vak Taal.
Opmerking: Als u JavaScript gebruikt, maar niet zeker bent van de versie, selecteert u JavaScript in plaats JavaScript 1.1 of JavaScript
1.2.
2. Geef in het pop-upmenu Type het type script op: client of server.
3. (Optioneel) Geef in het vak Bron een extern gekoppeld scriptbestand op. Klik op het mappictogram om het bestand te selecteren of typ
het pad.
4. Klik op Bewerken om het script te bewerken.
JavaScript-gedrag gebruiken
U kunt gemakkelijk een JavaScript-(client)gedrag aan pagina-elementen verbinden via het tabblad Gedrag van de tagcontrole. Zie Ingebouwd
JavaScript-gedrag toepassen voor meer informatie.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
501
Code samenvouwen
Naar boven
Naar boven
Code samenvouwen
Codefragmenten samenvouwen en uitvouwen
Samengevouwen codefragmenten plakken en verplaatsen
Code samenvouwen
U kunt codefragmenten samenvouwen en uitvouwen, zodat u verschillende delen van uw document kunt bekijken zonder de schuifbalk te moeten
gebruiken. Als u bijvoorbeeld alle CSS-regels in de head-tag wilt weergeven die van toepassing zijn op een div-tag verderop op de pagina, kunt u
alles tussen de head-tag en de div-tag zo samenvouwen dat u beide codesecties tegelijk kunt zien. Hoewel u codefragmenten kunt selecteren
door een selectie aan te brengen in de ontwerpweergave of de codeweergave, kunt u code alleen samenvouwen in de codeweergave.
Opmerking: In bestanden die zijn gemaakt op basis van Dreamweaver-sjablonen, wordt alle code volledig uitgevouwen weergegeven, ook al
bevat het sjabloonbestand (.dwt) samengevouwen codefragmenten.
Codefragmenten samenvouwen en uitvouwen
Wanneer u code selecteert, wordt er een reeks samenvouwknoppen weergegeven naast de selectie (mintekens in Windows, verticale driehoekjes
op de Macintosh). Klik op de knoppen om de selectie samen te vouwen of uit te vouwen. Wanneer de code wordt samengevouwen, veranderen de
samenvouwknoppen in een uitvouwknop (een plusteken in Windows, een horizontaal driehoekje op de Macintosh).
Soms wordt niet exact het geselecteerde codefragment samengevouwen. Dreamweaver gebruikt “intelligent samenvouwen” om de code samen te
vouwen tot de meest gangbare en visueel aantrekkelijke selectie. Als u bijvoorbeeld een ingesprongen tag selecteert en vervolgens ook de
ingesprongen spaties voor de tag selecteert, vouwt Dreamweaver niet de ingesprongen spaties samen, omdat de meeste gebruikers verwachten
dat hun inspringingen behouden blijven. Als u 'intelligent samenvouwen' wilt uitschakelen en Dreamweaver wilt dwingen precies datgene samen te
vouwen wat u hebt geselecteerd, houdt u de Ctrl-toets ingedrukt voordat u de code samenvouwt.
Er wordt bovendien een waarschuwingspictogram weergegeven op samengevouwen codefragmenten als een fragment fouten bevat of code die
niet door bepaalde browsers wordt ondersteund.
U kunt de code ook samenvouwen door met ingedrukte Alt-toets (Windows) of Option-toets (Macintosh) te klikken op een van de
samenvouwknoppen of door te klikken op de knop Selectie samenvouwen op de werkbalk Codering.
1. Selecteer een stuk code.
2. Selecteer Bewerken > Code samenvouwen en selecteer een van de opties.
Een samengevouwen codefragment selecteren
Klik op het samengevouwen codefragment in de codeweergave.
Opmerking: Als u in de ontwerpweergave code selecteert die deel uitmaakt van een samengevouwen codefragment, wordt dat fragment
automatisch uitgevouwen in de codeweergave. Als u in de ontwerpweergave code selecteert die een volledig codefragment vormt, blijft dat
fragment samengevouwen in de codeweergave.
De code in een samengevouwen codefragment weergeven zonder dit uit te vouwen
Plaats de muisaanwijzer op het samengevouwen codefragment.
Code samenvouwen en uitvouwen met sneltoetsen
U kunt ook de volgende sneltoetsen gebruiken:
Opdracht Windows Macintosh
Selectie samenvouwen Ctrl+Shift+C Command+Shift+C
Buitenste selectie samenvouwen Ctrl+Alt+C Command+Alt+C
Selectie uitvouwen Ctrl+Shift+E Command+Shift+E
Volledige tag samenvouwen Ctrl+Shift+J Command+Shift+J
Buitenste volledige tag samenvouwen Ctrl+Alt+J Command+Alt+J
Alle uitvouwen Ctrl+Alt+E Command+Alt+E
502
Naar boven
Samengevouwen codefragmenten plakken en verplaatsen
U kunt samengevouwen codefragmenten kopiëren en plakken. U kunt samengevouwen codefragmenten verplaatsen door ze te verslepen.
Een samengevouwen codefragment kopiëren en plakken
1. Selecteer het samengevouwen codefragment.
2. Selecteer Bewerken > Kopiëren.
3. Plaats de invoegpositie op de locatie waar u de code wilt plakken.
4. Selecteer Bewerken > Plakken.
Opmerking: U kunt een codefragment plakken in andere toepassingen, maar in dat geval blijft de code niet samengevouwen.
Een samengevouwen codefragment verslepen
1. Selecteer het samengevouwen codefragment.
2. Sleep de selectie naar de nieuwe locatie.
Als u een kopie van de selectie wilt verslepen, houdt u Ctrl (Windows) of Alt (Macintosh) ingedrukt tijdens het slepen.
Opmerking: U kunt code niet naar andere documenten slepen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
503
Mobiel en meerdere schermen
Mobiele pagina's maken met Dreamweaver CS5.5
David Karlins (03 augustus 2011)
zelfstudie
David Karlins, auteur ‘Adobe Creative Suite 5 Web Premium How-Tos: 100 Essential Techniques’ (Procedures voor Adobe Creative Suite
5 Web Premium: 100 essentiële technieken), bespreekt de Dreamweaver-technieken waarmee u webpagina's voor mobiele apparaten op
basis van jQuery JavaScript kunt maken.
504
Webtoepassingen verpakken als systeemeigen mobiele
toepassingen met PhoneGap Build
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over PhoneGap Build en Dreamweaver
Een PhoneGap Build-serviceaccount maken
De ontwikkelomgeving instellen
De PhoneGap Build-add-on installeren
Mobiele toepassingen verpakken met PhoneGap Build
Over PhoneGap Build en Dreamweaver
PhoneGap Build is een cloudservice waarmee u uw webtoepassingen kunt verpakken als systeemeigen mobiele toepassingen. Dankzij de
integratie met Dreamweaver kunt u uw toepassingen maken en opslaan in een Dreamweaver-site en ze vervolgens uploaden naar de PhoneGap
Build-service in de cloud om de toepassingen te verpakken.
PhoneGap Build ondersteunt het verpakken van systeemeigen toepassingen voor de volgende besturingsystemen voor mobiele apparaten:
iOS
Android
BlackBerry
webOS
Symbian
Windows 8
Ga naar de PhoneGap-website voor meer informatie over de PhoneGap Build-service.
Raadpleeg de documentatie van PhoneGap Build voor meer informatie over het gebruik van de PhoneGap Build-service.
Een PhoneGap Build-serviceaccount maken
U kunt PhoneGap Build en Dreamweaver niet gebruiken zonder een PhoneGap Build-serviceaccount. De accounts zijn gratis en eenvoudig in te
stellen. Ga naar de PhoneGap Build-website om een account te maken.
U moet uw account valideren met een bevestigings-e-mail voordat uw account actief wordt.
De ontwikkelomgeving instellen
Afhankelijk van welke typen toepassingen u wilt verpakken en op welke apparaten u wilt testen, zijn er verschillende instellingstaken die u moet
uitvoeren voordat u een toepassing kunt verpakken. U kunt bepaalde, alle of geen van de volgende opties instellen:
Android-SDK Als u Android-toepassingen wilt testen op uw lokale computer met een Android-emulator, moet u de Android-SDK downloaden en
installeren. Raadpleeg de documentatie van Android voor instructies.
Nadat u de Android-SDK hebt geïnstalleerd, moet u de Android-SDK en de AVD-beheerfunctie starten en de Android-gereedschappen selecteren
waarmee u lokaal wilt werken op de computer. Dreamweaver gebruikt de informatie die u selecteert tijdens deze eerste instelprocedure om de
instellingen voor de Android-emulator in te voeren in het deelvenster PhoneGap Build-service. Raadpleeg de documentatie van Android voor meer
informatie over het opgeven van deze instellingen.
BELANGRIJK: als u een Android-emulator wilt gebruiken om uw toepassing lokaal te testen, moet u voordat u gaat testen de emulator zo
instellen dat deze onafhankelijk van Dreamweaver werkt zoals u dat wilt.
webOS SDK/PDK Als u webOS-toepassingen wilt testen op uw lokale computer met een webOS-emulator, moet u de webOS SDK/PDK
downloaden en installeren. Zie de webOS-documentatie voor meer informatie.
QR-codelezer (Quick Response) Als u uw verpakte toepassing eenvoudig wilt overbrengen naar uw apparaat, hebt u een QR-codelezer nodig.
(Als u in Dreamweaver een toepassing verpakt, ontvangt u een QR-code voor de toepassing die wordt weergegeven in het deelvenster PhoneGap
Build nadat de toepassing is verpakt.) Er zijn verschillende codelezers gratis verkrijgbaar bij een groot aantal aanbieders. Zoek op Google naar
“QR-codelezer” voor meer informatie.
505
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
De PhoneGap Build-add-on installeren
Voordat u in Dreamweaver de PhoneGap Build-service kunt gebruiken, moet u de PhoneGap Build-add-on installeren.
Ga naar Venster > Bladeren in Add-ons om de add-on te installeren. De pagina Adobe Creative Cloud Add-Ons wordt weergegeven. Ga naar de
PhoneGap Build-add-on en volg de instructies op het scherm om de add-on te installeren.
Belangrijk: voordat u add-ons installeert, moet u controleren of u bestandssynchronisatie voor uw Adobe Creative Cloud-account hebt
ingeschakeld. Zie Bestandssynchronisatie met Adobe Creative Cloud inschakelen voor meer informatie.
Mobiele toepassingen verpakken met PhoneGap Build
1. Zorg dat u een Dreamweaver-site hebt gemaakt die een pagina index.html bevat (gewoonlijk de startpagina van uw toepassing).
Opmerking: PhoneGap Build ondersteunt alleen het gebruik van HTML-, CSS- en JavaScipt-bestanden. Uw site mag geen PHP- of CFM-
pagina's of andere soorten serverpagina's bevatten.
2. Kies Site > PhoneGap Build-service > PhoneGap Build-service.
3. Geef uw aanmeldingsgegevens op en meld u aan bij PhoneGap Build. Zie Een PhoneGap Build-serviceaccount maken als u nog geen
PhoneGap Build-account hebt gemaakt.
4. Laat Nieuw project maken ingeschakeld en klik op Doorgaan.
5. (Dreamweaver 12.0.3-update) Geef de vereiste sleutel- en wachtwoordinformatie op voor de besturingssystemen waarop u zich richt.
Informatie over de sleutel voor ondertekening is alleen vereist voor Android, iOS en Blackberry.
Als u niet meer dan één toepassing kunt maken, hebt u waarschijnlijk geen abonnement voor de PhoneGap-service.
Als u onjuiste informatie invoert, mislukt het samenstellen en verschijnt een foutbericht waarin wordt aangegeven dat u
onjuiste sleutel- of wachtwoordinformatie hebt ingevoerd. Als u geen informatie invoert, mislukt het samenstellen voor iOS en verschijnt een
foutbericht waarin wordt aangegeven dat u de sleutel voor ondertekening met invoeren. Apps voor Android en Blackberry worden
samengesteld met de certificaten voor foutopsporing.
6. Houd er rekening mee dat Dreamweaver een bestand met projectinstellingen toevoegt aan de hoofdmap van de site. (Mogelijk moet u het
deelvenster Bestanden vernieuwen om dit bestand te kunnen zien.) Dit bestand is erg belangrijk omdat de PhoneGap Build-service het
gebruikt om uw toepassing te volgen.
Dreamweaver voegt ook een bestand config.xml toe aan de hoofdmap. Dubbelklik op dit eenvoudige XML-bestand om het te openen.
506
Pas de identiteit van uw toepassing aan door de inhoud van dit bestand te bewerken. Als u dit niet doet, krijgen al uw toepassingen dezelfde
standaardnaam.
Raadpleeg de documentatie van PhoneGap Build voor meer informatie over het werken met het bestand config.xml.
7. Sla het bewerkte bestand config.xml op en sluit het bestand. Klik vervolgens op de knop Opnieuw samenstellen in het deelvenster
PhoneGap Build-service. Als PhoneGap klaar is met het verpakken van uw toepassing voor de afzonderlijke platformen, worden berichten
weergegeven met de melding dat het samenstellen is voltooid.
Nadat de builds zijn voltooid, hebt u een aantal opties. U kunt de toepassingsbestanden downloaden naar uw computer, de QR-code van
een build scannen om de toepassing over te brengen naar uw apparaat of de toepassing emuleren met een emulator (alleen Android en
webOS).
Toepassingsbestanden downloaden
Als u een toepassing wilt downloaden van PhoneGap Build, klikt u op de knop Toepassing downloaden (de pijl omlaag) in het deelvenster
PhoneGap Build-service.
Opmerking: iOS-toepassingen kunt u niet downloaden zonder handtekeningsleutel. Raadpleeg de documentatie van PhoneGap Build voor meer
informatie.
De namen van de gedownloade toepassingsbestanden zijn als volgt:
iOS - app.ipa
Android - app.apk
BlackBerry - app.jad
webOS - app.ipk
Symbian- app.wgz
Een QR-code scannen om een toepassing naar een apparaat over te brengen
U moet beschikken over een QR-codelezer op uw apparaat voordat u doorgaat. Zie De ontwikkelomgeving instellen voor meer informatie.
Opmerking: QR-codes zijn niet beschikbaar voor iOS-toepassingen zonder handtekeningsleutel. Raadpleeg de documentatie van PhoneGap
Build voor meer informatie.
507
Trefwoorden: what's new, dreamweaver, HTML5, CSS, transitions, web application, web package, effects, CSS3, fluid grid layout, Phonegap, new
features, jquery, business catalyst, web fonts, ftp improvements, PSD optimization, dreamweaver cs6
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking: QR-codes zijn niet beschikbaar voor iOS-toepassingen zonder sleutels voor ondertekening.
1. Klik in het deelvenster PhoneGap Build-service op de QR-code van de toepassing die u wilt downloaden.
2. Start de QR-codelezer op uw mobiele apparaat en scan de QR-code.
3. Nadat de toepassing is gedownload, kunt u deze rechtstreeks starten op uw apparaat.
4. Klik op de knop Terug naar deelvenster Samenstellen om terug te keren naar de lijst met samengestelde toepassingen.
Een toepassing emuleren (alleen Android en webOS)
BELANGRIJK: zorg dat u de Android-SDK en/of de webOS SDK/PDK hebt geïnstalleerd voordat u doorgaat. Ook moet u de SDK/AVD-gegevens
hebben opgegeven die u lokaal beschikbaar wilt maken in de SDK-toepassingen. Zie De ontwikkelomgeving instellen voor meer informatie.
Opmerking: van emulators is bekend dat ze vaak traag zijn. Daarom kan het enige tijd duren voordat de emulator de toepassing heeft gestart en
geladen.
1. Open het deelvenster PhoneGap Build-instellingen via Site > PhoneGap Build-service > PhoneGap Build-instellingen.
2. Geef de locaties op voor de Android-SDK en/of webOS SDK/PDK en klik op Opslaan. Dreamweaver gebruikt deze locaties om te zoeken
naar de informatie die nodig is om uw toepassing naar de emulators te verzenden.
3. Klik in het deelvenster PhoneGap Build-service (Site > PhoneGap Build-service > PhoneGap Build-service) op de knop Emuleren (pijl
overdwars) voor de toepassing die u wilt emuleren.
4. Als u eerder in de SDK-toepassingen de SDK/AVD-gegevens hebt opgegeven, verschijnt er een venster waarin deze informatie is
ingevoerd.
5. Selecteer de SDK/AVD die u wilt gebruiken voor de emulatie en klik op Starten.
508
Webtoepassingen verpakken
Naar boven
Webtoepassingen verpakken als systeemeigen mobiele toepassingen (CS5.5 en hoger)
Webtoepassingen verpakken als systeemeigen mobiele toepassingen (CS5.5 en hoger)
Dankzij de integratie van Dreamweaver met jQuery Mobile en PhoneGap kunt u webtoepassingen maken en verpakken voor distributie op
Android™- en iOS-apparaten. Dreamweaver gebruikt PhoneGap SDK's om het pakket te maken (bestand .apk voor Android en bestand
.xcodeproj voor iPhone/iPad)
Nadat u een mobiele hebt verpakt met Dreamweaver, kunt u de toepassing weergeven in een apparaatemulator of de toepassing naar uw eigen
apparaat distribueren.
Belangrijk: De mobiele toepassing die u verpakt met Dreamweaver, is alleen bedoeld voor foutopsporing. De toepassing kan worden uitgevoerd
in de Android- en iOS-emulators, of op uw eigen mobiele apparaat als u de toepassing overdraagt, maar u kunt deze mobiele toepassingen voor
foutopsporing niet uploaden naar de online winkels van Apple en Android. U kunt uw iOS- of Android-toepassingen alleen uploaden als u ze ook
nog ondertekent buiten Dreamweaver. Raadpleeg de Android-documentatie of het programmahandboek op de Apple iOS Provisioning Portal voor
meer informatie over het uploaden van toepassingen naar de online winkels van Apple en Android. (Voordat u toegang krijgt tot de Apple iOS
Provisioning Portal moet u zich aanmelden bij het Apple Developer Program [gratis] en u inschrijven voor het iOS Developer Program
[jaarabonnement].)
Een webtoepassing maken met de startpagina
U kunt elke startpagina gebruiken om uw webtoepassing te maken. Als uw webtoepassing echter systeemeigen functies van mobiele apparaten
gebruikt wanneer de toepassing wordt gedistribueerd als mobiele toepassing, moet u de pagina jQuery Mobile (PhoneGap) gebruiken.
De startpagina jQuery Mobile (PhoneGap) bevat het bestand phonegap.js en de overige jQuery Mobile-bestanden. Het bestand phonegap.js bevat
de API's die vereist zijn voor de samenwerking met de systeemeigen functies van mobiele apparaten, zoals een GPS, versnellingsmeter, camera
enzovoort.
1. Selecteer Bestand > Nieuw.
2. Selecteer Pagina uit voorbeeld > Mobiele startpagina's > jQuery Mobile (PhoneGap).
3. Klik op Maken.
4. Selecteer jQuery Mobile in het deelvenster Invoegen (Venster > Invoegen). De onderdelen die u kunt toevoegen aan de webtoepassing,
worden weergegeven.
5. Plaats de cursor in de ontwerpweergave op de plaats waar u het onderdeel wilt invoegen en klik op het onderdeel in het deelvenster
Invoegen. Pas de onderdelen aan met de opties in het dialoogvenster dat verschijnt.
Opmerking: Als u het bestand PhoneGap.js wilt bewerken, moet u het toepassingsframework en de toepassingsinstellingen configureren.
Zie de onderwerpen over het maken van toepassingspakketten voor meer informatie.
Bekijk een voorvertoning van de pagina weer in Live View. Bepaalde CSS-klassen worden alleen toegepast in Live View.
Systeemvereisten voor verpakken van toepassingen
Zorg dat uw systeem voldoet aan de volgende vereisten voordat u begint met het verpakken van een toepassing.
MAC OS - iOS
Mac OS X Snow Leopard 10.6.x of hoger
Xcode 3.2.x met de iOS SDK (installatie-instructies verderop).
MAC OS - Android
Mac OS X 10.5.8 of hoger (alleen x86)
Android SDK (installatie-instructies verderop).
Windows - iOS
iOS is alleen beschikbaar voor gebruikers met een Apple-computer
Windows - Android
Windows XP (32-bits), Vista (32- of 64-bits) of Windows 7 (32- of 64-bits)
509
Android SDK (installatie-instructies verderop).
Een toepassingspakket maken (Windows)
Bekijk deze zelfstudie op Dreamweaver Developer Center voor met informatie, inclusief voorbeeldbestanden, over het maken van een
webtoepassing.
1. Open de webtoepassing die u wilt converteren naar een mobiele toepassing. Zorg dat uw webtoepassing is ingesteld als een site in
Dreamweaver en dat de site kleiner is dan 25 MB.
Opmerking: Controleer of de toepassing alleen HTML5-, CSS- en JavaScript-bestanden bevat.
2. Selecteer Site > Mobiele toepassingen > Toepassingsframework configureren.
3. Klik op Eenvoudig installeren om de Android-SDK te installeren.
Opmerking: Raadpleeg tech note 90408 als u niet kunt installeren met Eenvoudig installeren.
4. Selecteer een locatie waar u de SDK-bestanden wilt installeren en klik op Selecteren. Klik op Opslaan nadat de installatie is voltooid.
5. Selecteer Site > Mobiele toepassingen > Toepassingsinstellingen.
6. Gebruik de informatie in het dialoogvenster om een naam voor het pakket op te geven bij Bundel-id.
7. Geef een naam voor de toepassing op, en de naam van de persoon die de toepassing heeft ontworpen.
8. Geef desgewenst het volgende op:
a. Geef bij PNG van toepassingspictogram een PNG-bestand op dat wordt gebruikt als pictogram voor de toepassing. Dreamweaver
wijzigt het pictogramformaat in het standaardformaat als u het formaat nog niet hebt aangepast.
b. Geef een doelpad voor het pakket op.
c. Klik op AVD's beheren om de nieuwste SDK-onderdelen van Google te downloaden en installeren. Gebruik Android SDK and AVD
Manager om de Android SDK bij te werken. Zie http://developer.android.com/sdk/adding-components.html voor meer informatie over het
gebruik van de beheerfunctie.
Opmerking: Wanneer u op Opslaan klikt, wordt het bestand phonegap.js naar de hoofdmap van de site gekopieerd.
9. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Site > Mobiele toepassingen > Samenstellen als u uw toepassing rechtstreeks naar een apparaat distribueert. Selecteer een
platform/apparaat voor de build.
Selecteer Site > Mobiele toepassingen > Samenstellen en emuleren als u wilt controleren hoe de build eruit ziet in een emulator voordat
u de build gaat samenstellen.
Een toepassingspakket maken (Mac OS)
Lees dit artikel op Dreamweaver Developer Center voor een zelfstudie, inclusief voorbeeldbestanden, over het maken van een webtoepassing.
1. Open de webtoepassing die u wilt converteren naar een mobiele toepassing. Zorg dat uw webtoepassing is ingesteld als een site in
Dreamweaver en dat de site kleiner is dan 25 MB.
Opmerking: Controleer of de toepassing alleen HTML5-, CSS- en JavaScript-bestanden bevat.
2. Selecteer Site > Mobiele toepassingen > Toepassingsframework configureren.
3. Installeer de SDK voor iOS of Android, afhankelijk van uw vereisten:
Klik op de koppeling Apple iOS Dev Center om de xcode- en iOS-SDK te downloaden en installeren. De toepassing wordt standaard
geïnstalleerd in de map OS <versienummer>/developer.
Meld u aan bij Dev Center met uw Apple-id. De registratie is gratis. Maak een account als u nog geen geregistreerde gebruiker bent.
Opmerking: Het SDK-pakket dat u downloadt van Apple Dev Center kunt u gebruiken om te testen. Als u uw toepassing echter uploadt
naar de Apple Store, moet u zich registreren als Apple-ontwikkelaar nadat u de vereiste kosten hebt betaald.
Klik op Eenvoudig installeren om de Android-SDK te installeren.
Opmerking: Raadpleeg tech note 90408 als u niet kunt installeren met Eenvoudig installeren.
4. Klik op Opslaan.
5. Selecteer Site > Mobiele toepassingen > Toepassingsinstellingen.
6. Gebruik de informatie in het dialoogvenster om een naam voor het pakket op te geven bij Bundel-id.
7. Geef een naam voor de toepassing op, en de naam van de persoon die de toepassing heeft ontworpen.
8. Voer desgewenst de volgende handelingen uit:
(Android) Geef bij PNG van toepassingspictogram een PNG-bestand op dat wordt gebruikt als pictogram voor de Android-toepassing.
510
Dreamweaver wijzigt het pictogramformaat in het standaardformaat als u het formaat nog niet hebt aangepast.
(Mac® OS 10.6.x) Geef bij PNG van startpagina een PNG-bestand op dat wordt gebruikt als pictogram voor de iOS-toepassing.
Dreamweaver wijzigt het pictogramformaat in het standaardformaat als u het formaat nog niet hebt aangepast.
(Mac OS 10.6.x) Selecteer een versie van de iPhone/iPod Touch/iPad waarvoor u het pakket maakt.
Geef een ander doelpad voor het pakket op.
Opmerking: Wanneer u op Opslaan klikt, wordt het bestand phonegap.js naar de hoofdmap van de site gekopieerd.
9. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Site > Mobiele toepassingen > Samenstellen als u uw toepassing rechtstreeks naar een apparaat distribueert. Selecteer een
platform/apparaat voor de build.
Selecteer Site > Mobiele toepassingen > Samenstellen en emuleren als u wilt controleren hoe de build eruit ziet in een emulator voordat
u de build gaat samenstellen.
Aanbevelingen van Adobe Hebt u een zelfstudie die u wilt delen?
Packaging web applications as
mobile apps using Dreamweaver
CS5.5 (Webtoepassingen verpakken
als mobiele toepassingen met
Dreamweaver CS5.5)
Jon Michael Varese
Stapsgewijze zelfstudie over het verpakken van
uw webtoepassing
Meer Help-onderwerpen
http://www.phonegap.com/about
http://jquerymobile.com/demos/1.0a2/
http://docs.phonegap.com/
Zelfstudie voor het verpakken van webtoepassingen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
511
Webtoepassingen voor mobiele apparaten maken (CS5.5)
Meer Help-onderwerpen
http://jquerymobile.com/demos/1.0a3/
http://docs.jquery.com/Downloading_jQuery#CDN_Hosted_jQuery
http://en.wikipedia.org/wiki/Content_delivery_network
http://docs.jquery.com/Downloading_jQuery
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
512
Mediaquery's maken
Naar boven
U kunt mediaquery's gebruiken om CSS-bestanden op te geven op basis van de gerapporteerde kenmerken van een apparaat (responsief
ontwerp). De browser op het apparaat controleert de mediaquery en gebruikt het bijbehorende CSS-bestand om de webpagina weer te geven.
In het volgende voorbeeld geeft de mediaquery het bestand phone.css op voor apparaten met een breedte van 300-320 pixels.
<link href="css/orig/phone.css" rel="stylesheet" type="text/css" media="all and (min-width: 300px) and (max-
width: 320px)">
Raadpleeg het artikel van Don Booth in Adobe Developer Center op www.adobe.com/go/learn_dw_medquery_don_nl voor een uitgebreide
inleiding op mediaquery's.
Zie www.w3.org/TR/css3-mediaqueries/ voor meer informatie over mediaquery's van de W3C.
Een mediaquery maken
Een bestaand mediaquerybestand gebruiken
Een ander bestand met mediaquery's voor de hele site selecteren
Webpagina's weergeven op basis van mediaquery's
Zie ook:
Responsief ontwerp met dynamische rasterlay-outs
Een mediaquery maken
In Dreamweaver kunt u een mediaquerybestand voor de hele site of een documentspecifieke mediaquery maken.
Mediaquerybestand voor de hele site
Hiermee geeft u de weergave-instellingen op voor alle pagina's in uw site die het bestand bevatten.
Het mediaquerybestand voor de hele site is de centrale opslagplaats voor alle mediaquery's in uw site. Nadat u dit bestand hebt gemaakt, moet u
een koppeling naar dit bestand maken vanaf de pagina's in uw site die de mediaquery's in het bestand moeten gebruiken voor de weergave.
Documentspecifieke mediaquery
De mediaquery wordt rechtstreeks ingevoegd in het document en de pagina wordt weergegeven op basis van de ingevoegde mediaquery.
1. Maak een webpagina.
2. Selecteer Wijzigen > Mediaquery's.
3. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Bestand met mediaquery's voor de hele site als u een bestand met mediaquery's voor de hele site wilt maken.
Selecteer Dit document om een documentspecifieke mediaquery te maken.
4. Ga als volgt te werk voor een mediaquerybestand voor de hele site:
a. Klik op Opgeven.
b. Selecteer Nieuw bestand maken.
c. Geef een naam voor het bestand op en klik op OK.
5. Het is mogelijk dat sommige apparaten niet de werkelijke apparaatbreedte doorgeven. Controleer of de optie Doorgeven van werkelijke
breedte door apparaten forceren is ingeschakeld om ervoor te zorgen dat apparaten de werkelijke breedte doorgeven.
Schakel deze optie in om de volgende code in te voegen in uw bestand.
<meta name="viewport" content="width=device-width">
6. Voer een van de volgende handelingen uit:
513
Beschrijving
Minimumbreedte en Maximumbreedte
Opmerking:
CSS-bestand
Naar boven
Naar boven
Klik op '+' om de eigenschappen voor het mediaquerybestand te definiëren.
Klik op Standaardvoorinstellingen als u wilt beginnen met de standaardwaarden.
7. Selecteer rijen in de tabel en gebruik de opties bij Eigenschappen om de eigenschappen van de rijen te bewerken.
De beschrijving van het apparaat waarvoor het CSS-bestand moet worden gebruikt. Bijvoorbeeld telefoon, televisie, tablet
enzovoort.
Het CSS-bestand wordt gebruikt voor apparaten waarvan de gerapporteerde breedte binnen de
opgegeven waarden valt.
Laat Minimumbreedte of Maximumbreedte leeg als u niet een specifiek bereik voor een apparaat wilt instellen. Het is
bijvoorbeeld gebruikelijk om Minimumbreedte leeg te laten als u het bestand gaat gebruiken voor telefoons, die een breedte van 320 pixels
of minder hebben.
Selecteer Bestaand bestand gebruiken en blader naar het CSS-bestand voor het apparaat.
Selecteer Nieuw bestand maken als u een CSS-bestand wilt opgeven dat u nog moet maken. Voer de naam van het CSS-bestand in. Het
bestand wordt gemaakt als u op OK klikt.
8. Klik op OK.
9. Er wordt een nieuw bestand gemaakt voor het mediaquerybestand voor de hele site. Sla het bestand op.
Mediaquery voor de hele site: zorg dat u voor alle bestaande pagina's het mediaquerybestand opneemt binnen de tag <head>.
Voorbeeld van een koppeling naar een mediaquery, waarbij mediaquery_adobedotcom.css het mediaquerybestand voor de hele is voor de site
www.adobe.com/nl:
<link href="mediaquery_adobedotcom.css" rel="stylesheet" type="text/css">
Een bestaand mediaquerybestand gebruiken
1. Maak een webpagina of open een bestaande webpagina.
2. Selecteer Wijzigen > Mediaquery's.
3. Selecteer Bestand met mediaquery's voor de hele site.
4. Klik op Opgeven.
5. Selecteer Bestaand bestand gebruiken als u al een CSS-bestand met de mediaquery hebt gemaakt.
6. Klik op het bladerpictogram om naar het bestand te bladeren en dit op te geven. Klik op OK.
7. Selecteer Bestand met mediaquery's voor de hele site.
8. Controleer of de optie Doorgeven van werkelijke breedte door apparaten forceren is ingeschakeld om ervoor te zorgen dat apparaten de
werkelijke breedte doorgeven. Schakel deze optie in om de volgende code in te voegen in uw bestand.
<meta name="viewport" content="width=device-width">
9. Klik op OK.
Een ander bestand met mediaquery's voor de hele site selecteren
Gebruik deze procedure om het bestand met mediaquery's voor de hele site te wijzigen dat u hebt ingesteld in het dialoogvenster Mediaquery's.
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Selecteer uw site in het dialoogventer Sites beheren.
3. Klik op Bewerken. Het dialoogvenster Site-instelling wordt weergegeven.
4. Selecteer Lokale informatie bij Geavanceerde instellingen in het linkerdeelvenster.
514
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Opmerking:
Naar boven
5. Klik op Bladeren bij Mediaquerybestand voor de hele site om het CSS-bestand voor mediaquery's te selecteren.
als u het mediaquerybestand voor de hele site wijzigt, heeft dit geen invloed op documenten die zijn gekoppeld aan een ander
of eerder mediaquerybestand voor de hele site.
6. Klik op Opslaan.
Webpagina's weergeven op basis van mediaquery's
De afmetingen die zijn opgegeven in een mediaquery, worden weergegeven bij de opties voor knop- en venstergrootte van Meerdere schermen.
Als u een afmeting in het menu kiest, worden de volgende wijzigingen doorgevoerd:
De weergavegrootte wordt ingesteld op de opgegeven afmetingen. De grootte van het documentframe blijft ongewijzigd.
Het CSS-bestand dat is opgegeven in de mediaquery, wordt gebruikt om de pagina weer te geven.
515
Paginaoriëntatie voor mobiele apparaten wijzigen(CS5.5 en hoger)
Bij de meeste geavanceerde mobiele apparaten is de oriëntatie van de pagina afhankelijk van de wijze waarop het apparaat wordt vastgehouden.
Als de gebruiker de telefoon verticaal houdt, wordt de staande oriëntatie gebruikt. Wanneer de gebruiker het apparaat in horizontale richting draait,
wordt de pagina automatisch aangepast aan de afmetingen voor de liggende oriëntatie.
In Dreamweaver is de optie om een pagina met liggende of staande oriëntatie weer te geven beschikbaar in Live View en de ontwerpweergave.
Met deze opties kunt u testen hoe u pagina wordt aangepast aan deze instellingen. Vervolgens kunt u zo nodig uw CSS-bestand aanpassen zodat
de pagina voor beide oriëntaties op de juiste wijze wordt weergegeven.
Selecteer Weergave > Venstergrootte > Liggende oriëntatie of Staande oriëntatie.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
516
Webtoepassingen voor mobiele apparaten maken (CS5.5, CS6)
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Over het maken van een webtoepassing met jQuery Mobile
Startpagina's gebruiken om een toepassing voor mobiele apparaten te maken
Een webtoepassing voor mobiele apparaten maken met een nieuwe pagina
Dankzij de integratie van Dreamweaver met jQuery Mobile kunt u snel een webtoepassing ontwerpen die geschikt is voor de meeste apparaten en
automatisch wordt aangepast aan de schermafmetingen van het apparaat.
Over het maken van een webtoepassing met jQuery Mobile
jQuery Mobile-startpagina openen of een HTML5-pagina maken
Gebruik de jQuery Mobile-startpagina's in Dreamweaver om uw toepassing te maken. U kunt uw webpagina ook maken met een nieuwe HTML5-
pagina.
De jQuery Mobile-startpagina's bevatten HTML-, CSS-, JavaScript- en afbeeldingsbestanden waarmee u aan de slag kunt gaan met het
ontwerpen van uw toepassing. U kunt CSS- en JavaScript-bestanden gebruiken die worden gehost op een CDN of uw eigen server of de
bestanden die worden geïnstalleerd met Dreamweaver.
controleer de tags <link> en <script src> in de codeweergave om de locatie van de gekoppelde bestanden te achterhalen.
jQuery Mobile-componenten invoegen via het deelvenster Invoegen
Via het deelvenster Invoegen kunt u jQuery Mobile-componenten invoegen in de HTML-pagina. De CSS- en JavaScript-bestanden van jQuery
Mobile bepalen de stijl en het gedrag van de componenten.
Over CDN's en lokale jQuery Mobile-bestanden
CDN's
Een CDN (content delivery network; netwerk voor aflevering van inhoud) is een computernetwerk met gegevenskopieën die op verschillende
punten in het netwerk zijn geplaatst. Als u een webtoepassing maakt met een URL voor een CDN, worden voor uw toepassing de CSS- en
JavaScript-bestanden gebruikt die zijn opgegeven in de URL. Standaard gebruikt Dreamweaver de CDN van jQuery Mobile.
Eventueel kunt u URL's voor CDN's van andere sites gebruiken, zoals Microsoft en Google. Bewerk in de codeweergave de serverlocatie van de
CSS- en JavaScript-bestanden die is opgegeven in de tags <link> en <script src>.
De bestanden die worden gedownload van een CDN, zijn alleen-lezen.
Lokale jQuery Mobile-bestanden
Wanneer u Dreamweaver installeert, worden de jQuery Mobile-bestanden naar uw computer gekopieerd. De HTML-pagina die wordt geopend als
u de (lokale) jQuery Mobile-startpagina selecteert, is gekoppeld aan lokale CSS-, JavaScript- en afbeeldingsbestanden.
Startpagina's voor jQuery Mobile
Dreamweaver biedt u de volgende startpagina's waarmee u uw webtoepassing kunt maken:
jQuery Mobile (CDN) (CS5.5 en hogere versies)
Gebruik deze startpagina als u van plan bent de jQuery Mobile-bibliotheek op een CDN te hosten.
jQuery Mobile (lokaal) (CS5.5 en hogere versies)
Gebruik deze startpagina als u de middelen zelf wilt hosten of als uw toepassing geen internetverbinding nodig heeft.
jQuery Mobile (PhoneGap) (CS5.5 en hogere versies)
Gebruik deze startpagina als uw webtoepassing systeemeigen functies van mobiele apparaten gebruikt wanneer de toepassing wordt
gedistribueerd. Zie Webtoepassingen distribueren als systeemeigen mobiele toepassingen (CS 5.5) voor meer informatie.
Startpagina's gebruiken om een toepassing voor mobiele apparaten te maken
1. Selecteer Bestand > Nieuw.
2. Selecteer een van de volgende opties op basis van uw vereiste:
517
Naar boven
Extern (CDN)
Lokaal
Pagina uit voorbeeld > Mobiele starters > jQuery Mobile (CDN).
Pagina uit voorbeeld > Mobiele starters > jQuery Mobile (lokaal).
Pagina uit voorbeeld > Mobiele starters > jQuery Mobile met thema (lokaal).
3. Klik op Maken.
Schakel de optie Koppelingen continu volgen (Beeld > Live View-opties) in op de pagina die wordt weergegeven en schakel over naar Live
View. Gebruik de navigatieonderdelen om de werking van de toepassing te testen.
Gebruik de opties in het menu Meerdere schermen om na te gaan hoe het ontwerp eruit ziet op apparaten met verschillende
schermafmetingen. Schakel Live View uit en ga terug naar de ontwerpweergave.
4. Selecteer jQuery Mobile in het deelvenster Invoegen (Venster > Invoegen). De onderdelen die u kunt toevoegen aan de webtoepassing,
worden weergegeven.
5. Plaats de cursor in de ontwerpweergave op de plaats waar u het onderdeel wilt invoegen en klik op het onderdeel in het deelvenster
Invoegen. Pas de componenten aan met de opties in het dialoogvenster dat verschijnt.
6. (jQuery Mobile (lokaal), jQuery Mobile met thema (lokaal)) Nadat u het HTML-bestand hebt opgeslagen, worden de jQuery Mobile-
bestanden, inclusief de afbeeldingsbestanden, gekopieerd naar een map op de locatie van het HTML-bestand.
Geef een voorvertoning van de pagina weer in Live View. Bepaalde CSS-klassen worden alleen toegepast in Live View.
Een webtoepassing voor mobiele apparaten maken met een nieuwe pagina
Het onderdeel Pagina fungeert als container voor alle andere component van jQuery Mobile. U moet de component Pagina toevoegen voor u de
overige componenten invoegt.
1. Selecteer Bestand > Nieuw.
2. Selecteer Lege pagina > HTML.
Sommige jQuery Mobile-componenten gebruiken HTML5-kenmerken. Selecteer HTML5 als documenttype om ervoor te zorgen dat de
pagina voldoet aan de HTML5-compatibiliteit tijdens de validatie.
3. Selecteer jQuery Mobile in het menu in het deelvenster Invoegen (Venster > Invoegen). De componenten van jQuery Mobile verschijnen in
het deelvenster.
4. Sleep het component Pagina vanuit het deelvenster Invoegen naar de ontwerpweergave.
5. Selecteer een van de volgende opties in het dialoogvenster jQuery Mobile-bestanden:
Selecteer deze optie als u verbinding wilt maken met een externe CDN-server waarop de jQuery Mobile-bestanden worden
gehost. Gebruik de standaardoptie voor de jQuery-site als u nog geen site met jQuery Mobile-bestanden hebt geconfigureerd. U kunt ook
ervoor kiezen andere CDN-servers te gebruiken.
Met deze optie worden de beschikbare bestanden in Dreamweaver weergegeven. Als u een andere map wilt opgeven, klikt u op
Bladeren en gaat u naar de map met de jQuery Mobile-bestanden.
De CSS- en JavaScript-bestanden worden gekopieerd naar een lokale tijdelijke map totdat u het HTML-bestand opslaat op uw computer.
Nadat u het HTML-bestand hebt opgeslagen, worden alle gekoppelde jQuery Mobile-bestanden en afbeeldingsbestanden gekopieerd naar
een map in de hoofdmap van de site.
6. Geef de eigenschappen voor de component Pagina op.
7. Plaats de cursor in de ontwerpweergave op de plaats waar u de component wilt invoegen en klik op de component in het deelvenster
Invoegen. Pas de componenten aan met de opties in het dialoogvenster dat verschijnt.
Geef een voorvertoning van de pagina weer in Live View. Bepaalde CSS-klassen worden alleen toegepast in Live View.
Aangepaste bestanden en mappen gebruiken
U kunt aangepaste CSS- en JavaScript-bestanden voor uw toepassing maken. Zorg dat u de bestanden de namen jquery.mobile.js,
jquery.mobile.css en jquery.js geeft.
Ga als volgt te werk als u aangepaste mappen gebruikt:
1. Download de niet-gecomprimeerde versie van de jQuery 1.5-kernbibliotheek vanaf
http://docs.jquery.com/Downloading_jQuery#Download_jQuery.
518
Twitter™ and Facebook posts are not covered under the terms of Creative Commons.
Juridische kennisgevingen | Onlineprivacybeleid
2. Sla het bestand op in de kernmap die de overige bronnen bevat.
http://jquerymobile.com/demos/1.0a3/
http://docs.jquery.com/Downloading_jQuery#CDN_Hosted_jQuery
http://en.wikipedia.org/wiki/Content_delivery_network
http://docs.jquery.com/Downloading_jQuery
519
Voorvertonen
520
Pagina's voorvertonen
Opmerking:
Naar boven
Pagina's voorvertonen in Dreamweaver
Pagina's voorvertonen in browsers
de gebruikersinterface van Dreamweaver CC en hoger is vereenvoudigd. Daarom zijn sommige opties die in dit artikel worden
beschreven, niet beschikbaar in Dreamweaver CC en hoger. Zie dit artikel voor meer informatie.
In de ontwerpweergave krijgt u een idee van hoe de pagina er op het web uitziet, maar worden pagina's niet exact zo weergegeven als in
browsers. Live View biedt een nauwkeurigere weergave en geeft u de mogelijkheid om in de codeweergave te werken en de wijzigingen in het
ontwerp te bekijken. Met de functie Voorvertoning in browser kunt u zien hoe pagina's er in specifieke browsers uitzien.
Pagina's voorvertonen in Dreamweaver
Over Live View
Live View verschilt van de traditionele ontwerpweergave van Dreamweaver en biedt een meer realistische weergave van hoe uw pagina er in een
browser uitziet. Bovendien kan de pagina nu ook worden bewerkt. Live View vervangt de opdracht Voorvertoning in browser niet, maar biedt een
andere manier om te controleren hoe uw pagina er live uitziet, zonder dat u de Dreamweaver-werkruimte hoeft te verlaten.
Vanuit de ontwerpweergave kunt op elk moment naar Live View schakelen. Het schakelen naar Live View houdt echter geen verband met het
schakelen tussen een van de andere traditionele weergaven in Dreamweaver (codeweergave/gesplitste weergave/ontwerpweergave). Wanneer u
vanuit de ontwerpweergave naar de live-weergave schakelt, schakelt u de ontwerpweergave gewoon van bewerkbaar naar 'live'.
Hoewel de ontwerpweergave bevriest wanneer u Live View activeert, kunt u de codeweergave blijven bewerken. U kunt de code dus wijzigen en
daarna Live View vernieuwen om het effect van uw wijzigingen te bekijken. In Live View hebt u de extra mogelijkheid om live code te bekijken. De
live codeweergave is te vergelijken met Live View in die zin dat deze een versie van de code toont die de browser uitvoert om de pagina weer te
geven. Net als Live View is de live codeweergave een weergave die u niet kunt bewerken.
Een extra voordeel van Live View is de mogelijkheid om JavaScript te bevriezen. U kunt bijvoorbeeld naar Live View schakelen en de muis boven
Spry-tabelrijen houden die van kleur veranderen door de interactie van de gebruiker. Wanneer u JavaScript bevriest, wordt de huidige status van
de pagina in Live View bevroren. U kunt vervolgens het CSS of JavaScript bewerken en de pagina vernieuwen om het effect van de wijzigingen te
bekijken. Het bevriezen van JavaScript in Live View is handig als u eigenschappen wilt bekijken en wijzigen voor de diverse toestanden van pop-
upmenu's of andere interactieve elementen die u in de traditionele ontwerpweergave niet kunt zien.
Zie ook:
Bewerken in Live View
Pagina's voorvertonen in Live View
1. Zorg ervoor dat u in de ontwerp weergave (Weergave > Ontwerp) of Code- en ontwerpweergaven (Weergave > Code en ontwerp) werkt.
2. Klik op de knop Live View.
3. (Optioneel) Breng wijzigingen aan in de codeweergave, in het deelvenster CSS-stijlen, in een extern CSS-stijlblad of in een ander verwant
bestand.
De opties voor het bewerken van andere gebieden (bijvoorbeeld in het deelvenster CSS-stijlen of in de codeweergave) veranderen zodra u
in Live View klikt, ook al kunt u niet bewerken in Live View.
U kunt met verwante bestanden werken (bijvoorbeeld met CSS-stijlbladen) terwijl Live View de focus houdt. Daartoe opent u het
verwante bestand vanaf de werkbalk Verwante bestanden, boven het document.
4. Als u wijzigingen aanbrengt in de codeweergave of in een verwant bestand, vernieuwt u Live View door op de werkbalk Document op de
knop Vernieuwen te klikken of door op F5 te drukken.
5. Als u weer naar de bewerkbare ontwerpweergave wilt terugkeren, klikt u opnieuw op de knop Live View.
Live code voorvertonen
521
JavaScript bevriezen
JavaScript uitschakelen
Invoegtoepassingen uitschakelen
Wijzigingen in Live code markeren
De Live View-pagina in een nieuw tabblad bewerken
Koppeling volgen
Koppelingen continu volgen
Externe bestanden automatisch synchroniseren
Testserver voor documentbron gebruiken
Lokale bestanden voor documentkoppelingen gebruiken
De code die in de live codeweergave wordt weergegeven, komt overeen met de code die u zou zien als u de paginabron vanuit een browser zou
openen. Dergelijke paginabronnen zijn statisch, en tonen alleen de bron van de pagina vanuit de browser. De live codeweergave is echter
dynamisch, en wordt bijgewerkt op basis van uw interacties met de pagina in Live View.
1. Zorg ervoor dat u zich in Live View bevindt.
2. Klik op de knop Live code.
Dreamweaver toont de live code die de browser zou gebruiken om de pagina uit te voeren. De code wordt in het geel gemarkeerd en kan
niet worden bewerkt.
Met Live code worden tijdens interactie met de interactieve elementen op de pagina de dynamische wijzigingen in de code gemarkeerd.
3. Als u markeringen voor wijzigingen in de live ve Live code wilt uitschakelen, kiest u Weergave > Live View-opties > Wijzigingen in Live code
markeren.
4. Als u weer naar de bewerkbare codeweergave wilt terugkeren, klikt u opnieuw op de knop Live code.
Als u de voorkeuren voor Live code wilt wijzigen, kiest u Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh OS) en
selecteert u de categorie Codekleuren.
JavaScript bevriezen
Voer een van de volgende handelingen uit:
Druk op F6
Selecteer JavaScript bevriezen in het pop-upmenu van Live View.
Een informatiebalk, boven het document, toont de mededeling dat JavaScript is bevroren. Klik op de sluitkoppeling om de informatiebalk te sluiten.
Live View-opties
Naast de optie JavaScript bevriezen, zijn nog enkele andere opties beschikbaar in het pop-upmenu van de knop Live View of via het menu-item
Weergave > Live View-opties.
Hiermee worden elementen die door JavaScript worden beïnvloed, in hun huidige toestand bevroren.
Hiermee wordt JavaScript uitgeschakeld en wordt de pagina opnieuw weergegeven zoals in een browser waarvoor
JavaScript niet is ingeschakeld.
Hiermee worden invoegtoepassingen uitgeschakeld en wordt de pagina opnieuw weergegeven zoals in een
browser waarvoor invoegtoepassingen niet zijn ingeschakeld.
Hiermee schakelt u markeringen voor wijzigingen in Live code in of uit.
Hiermee kunt u nieuwe tabbladen openen voor sitedocumenten waar u naartoe bladert
met de werkbalk Browsernavigatie of de functie Koppelingen volgen. U moet eerst naar het document bladeren en De Live View-pagina in een
nieuw tabblad bewerken selecteren voor u een nieuw tabblad kunt maken.
Hiermee wordt de volgende koppeling waarop u klikt, actief in Live View. U kunt een koppeling ook actief maken door Control
ingedrukt te houden en in Live View op de koppeling te klikken.
Hiermee maakt u de koppelingen in Live View blijvend actief totdat u de koppelingen weer uitschakelt of de pagina
sluit.
Hiermee worden het lokale en externe bestand automatisch gesynchroniseerd wanneer u op
het pictogram Vernieuwen op de werkbalk Browsernavigatie klikt. Dreamweaver plaatst uw bestand op de server voordat het wordt vernieuwd
waardoor de bestanden worden gesynchroniseerd.
Wordt voornamelijk gebruikt door dynamische pagina's (zoals ColdFusion-pagina's), en wordt
standaard geselecteerd voor dynamische pagina's. Als deze optie is geselecteerd, gebruikt Dreamweaver de versie van het bestand op de
testserver van de site als de bron voor de weergave van Live View.
De standaardinstelling voor niet-dynamische sites. Als deze optie is geselecteerd
voor dynamische sites die een testserver gebruiken, gebruikt Dreamweaver de lokale versies van bestanden die aan het document zijn gekoppeld
(zoals CSS- en JavaScript-bestanden) in plaats van de bestanden op de testserver. U kunt dan lokale wijzigingen in verwante bestanden
aanbrengen zodat u kunt zien hoe ze er uitzien voordat u ze op de testserver zet. Als deze optie is uitgeschakeld, gebruikt Dreamweaver de
testserverversies van verwante bestanden.
522
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
HTTP-aanvraaginstellingen
Naar boven
Opmerking:
Opmerking:
Kies deze optie om een dialoogvenster met geavanceerde instellingen te openen waarin u waarden kunt invoeren
voor de weergave van live gegevens. Klik op in het dialoogvenster op Help voor meer informatie.
Pagina's voorvertonen in browsers
Voorvertoning in een browser
U kunt op elk moment een pagina in een browser voorvertonen. U hoeft de pagina niet eerst naar de server te uploaden. Als u een voorvertoning
van een pagina bekijkt, moeten alle browserfuncties werken, waaronder JavaScript-gedrag, koppelingen binnen het document en absolute
koppelingen, ActiveX®-besturingselementen en Netscape Navigator-invoegtoepassingen, vooropgesteld dat u de vereiste invoegtoepassingen of
ActiveX-besturingselementen in uw browsers hebt geïnstalleerd.
Voordat u een voorvertoning van een document bekijkt, slaat u het document op. Anders worden de meest recente wijzigingen niet in de browser
weergegeven.
1. Voer een van de volgende handelingen uit om een voorvertoning van de pagina te bekijken:
Kies Bestand > Browservoorvertoning en selecteer vervolgens een van de vermelde browsers.
als er geen browsers worden vermeld, kiest u Bewerken > Voorkeuren of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh) en
selecteert u links de categorie Voorvertoning in browser om een browser te selecteren.
Druk op F12 (Windows) of Option+F12 (Macintosh) om het huidige document in de primaire browser weer te geven.
Druk op Control+F12 (Windows) of Command+F12 (Macintosh) om het huidige document in de secundaire browser weer te geven.
2. Klik op koppelingen en test de inhoud op de pagina.
inhoud die is gekoppeld via hoofdmapafhankelijke relatieve paden, wordt niet weergegeven wanneer u documenten
voorvertoont in een lokale browser, tenzij u een testserver hebt ingesteld of de optie Voorvertonen met tijdelijk bestand is ingeschakeld in
Bewerken > Voorkeuren > Voorvertoning in browser. De reden daarvoor is dat browsers de hoofdmap van sites niet herkennen en servers
wel.
Als u inhoud wilt voorvertonen die is gekoppeld via hoofdmapafhankelijke paden, plaatst u het bestand op een externe server en kiest u
Bestand > Voorvertonen in browser om het bestand weer te geven.
3. Sluit de pagina in de browser wanneer u klaar bent met testen.
Voorkeuren voor voorbeeld in browser instellen
U kunt voorkeuren instellen die door de browser moeten worden gebruikt als u een voorbeeld van een site bekijkt en standaard primaire en
secundaire browsers definiëren.
1. Selecteer Bestand > Voorvertoning In browser > Browserlijst bewerken.
2. Als u een browser wilt toevoegen aan de lijst, klikt u op de knop Plus (+), vult u het dialoogvenster Browser toevoegen in en klikt u op OK.
3. Als u een browser wilt verwijderen uit de lijst, selecteert u op de browser en klikt u op de knop Min (-).
4. Als u instellingen voor een geselecteerde browser wilt wijzigen, klikt u op de knop Bewerken, brengt u de wijzigingen aan in het
dialoogvenster Browserlijst bewerken en klikt u op OK.
5. Selecteer de optie Primaire browser of Secundaire browser om op te geven of de geselecteerde browser de primaire of de secundaire
browser is.
Met F12 (Windows) of Option+F12 (Macintosh) opent u de primaire browser en met Control+F12 (Windows) of Command+F12 (Macintosh)
opent u de secundaire browser.
6. Selecteer Voorvertonen met een tijdelijk bestand om een tijdelijke kopie te maken voor het bekijken van een voorbeeld en het oplossen van
fouten op de server. (Schakel deze optie uit als u het document rechtstreeks wilt bijwerken.)
Adobe raadt ook het volgende aan:
Overzicht van werkbalk Browsernavigatie
Verwante bestanden openen
Zelfstudievideo voor Live View
523
Webtoepassingen en -formulieren
524
Live-gegevens weergeven
Naar boven
Naar boven
Pagina in Live View van live-gegevens voorzien
Problemen met live-gegevens in Live View oplossen
De functie voor het weergeven van Live-gegevens wordt vanaf Dreamweaver CS5 niet meer ondersteund. Deze functie is vervangen door de
meer gestroomlijnde functie Live View.
U moet het volgende doen om live-gegevens weer te geven in Live View:
Definieer een map voor het verwerken van dynamische pagina's (bijvoorbeeld een hoofdmap op een ColdFusion-server, die zich op uw
computer of op een externe computer bevindt).
Als op de pagina een foutbericht wordt weergegeven wanneer u overschakelt naar Live View, controleert u of de URL in het dialoogvenster
Sitedefinitie correct is.
Kopieer (eventuele) verwante bestanden naar de map.
Geef aan de pagina alle parameters door die een gebruiker anders zou opgeven.
Pagina in Live View van live-gegevens voorzien
1. Open het dialoogvenster met Live View-instellingen (Weergave > Live View-opties > HTTP-aanvraaginstellingen).
2. Klik in het gebied URL-verzoek op de plusknop (+) en voer een parameter in die de pagina verwacht.
3. Geef een naam en een testwaarde voor elke parameter op.
4. Selecteer in het pop-upmenu Methode de HTML-formuliermethode die uw pagina verwacht: POST of GET.
5. Als u de instellingen voor de huidige pagina wilt opslaan, selecteert u Instellingen opslaan voor dit document en klikt u op OK.
Opmerking: U moet Ontwerpnotities inschakelen (Bestand > Ontwerpnotities) om de instellingen op te slaan.
Problemen met live-gegevens in Live View oplossen
Veel problemen met het weergeven van live-gegevens in Live View worden veroorzaakt door ontbrekende of onjuiste waarden in het
dialoogvenster Sitedefinitie (Site > Sites bewerken).
Controleer de instellingen voor de server die u hebt opgegeven als testserver. Als u in het dialoogvenster Sitedefinitie een servermap of hoofdmap
opgeeft, moet u ervoor zorgen dat u een map opgeeft waarin dynamische pagina's kunnen worden verwerkt. Hier volgt een voorbeeld van een
geschikte servermap als u IIS of PWS op uw vaste schijf uitvoert:
C:\Inetpub\wwwroot\myapp
Controleer of het vak URL een URL bevat die overeenkomt met (is toegewezen aan) de servermap. Als bijvoorbeeld PWS of IIS op uw lokale
computer wordt uitgevoerd, hebben de volgende externe mappen de volgende URL's:
Externe map URL
C:\Inetpub\wwwroot\ http://localhost/
C:\Inetpub\wwwroot\myapp\ http://localhost/myapp/
C:\Inetpub\wwwroot\fs\planes http://localhost/fs/planes
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
525
Wat zijn webtoepassingen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over webtoepassingen
Veelvoorkomende toepassingen voor webtoepassingen
Voorbeeld van webtoepassing
De werking van een webtoepassing
Statische webpagina's verwerken
Dynamische pagina's verwerken
Toegang krijgen tot een database
Dynamische pagina's ontwerpen
Webtoepassingsterminologie
Over webtoepassingen
Een webtoepassing is een website die pagina's bevat met gedeeltelijk of geheel onbepaalde inhoud. De uiteindelijke inhoud van een pagina wordt
pas bepaald wanneer de bezoeker een pagina opvraagt bij de webserver. Omdat de uiteindelijke inhoud van de pagina per verzoek kan
verschillen omdat deze afhankelijk is van de acties van de bezoeker, wordt dit type pagina een dynamische pagina genoemd.
Webtoepassingen zijn bedoeld als oplossing voor diverse uitdagingen en problemen. In deze sectie worden veelvoorkomende toepassingen voor
webtoepassingen beschreven en vindt u een eenvoudig voorbeeld.
Veelvoorkomende toepassingen voor webtoepassingen
Webtoepassingen kennen veel toepassingen voor zowel sitebezoekers als siteontwikkelaars, waaronder de volgende:
Bezoekers de mogelijkheid geven om snel en eenvoudig informatie te zoeken op een website met een uitgebreide inhoud.
Met dergelijke webtoepassingen kunnen bezoekers naar eigen inzicht inhoud doorzoeken en ordenen en door de inhoud navigeren.
Voorbeelden zijn bedrijfsintranetten, Microsoft MSDN (www.msdn.microsoft.com) en Amazon.com (www.amazon.com).
Gegevens van sitebezoekers verzamelen, opslaan en analyseren.
In het verleden werden gegevens die in HTML-formulieren werden ingevoerd, als e-mailberichten naar werknemers of CGI-toepassingen
verstuurd om te worden verwerkt. Een webtoepassing kan formuliergegevens rechtstreeks in een database opslaan en ook de gegevens uit
een database ophalen en op het web gebaseerde rapporten maken voor analyse. Voorbeelden zijn pagina's voor online bankieren,
winkelkassapagina's, onderzoeken en feedbackformulieren.
Updatewebsites hebben inhoud die continu verandert.
Dankzij een webtoepassing hoeft de webontwerper de HTML van de site niet voortdurend bij te werken. Contentproviders zoals
nieuwsredacteuren voorzien de webtoepassing van inhoud, waarna de webtoepassing de site automatisch bijwerkt. Voorbeelden zijn The
Economist (www.economist.com) en CNN (www.cnn.com).
Voorbeeld van webtoepassing
Janet is een professionele webontwerper en is altijd de Dreamweaver-gebruiker geweest die verantwoordelijk was voor het onderhoud van de
intranet- en internetsites van een middelgroot bedrijf met 1000 werknemers. Op een dag komt Chris van Personeelszaken bij haar met een
probleem. Personeelszaken beheert een fitnessprogramma dat werknemers punten toekent voor elke kilometer die de werknemer heeft gelopen,
gefietst of gerend. Elke werknemer moet maandelijks zijn of haar totaal aantal kilometers via e-mail doorgeven aan Chris. Aan het einde van de
maand verzamelt Chris alle e-mailberichten en geeft de werknemers een kleine bonus op basis van hun puntentotaal.
Het probleem van Chris is dat het fitnessprogramma iets te succesvol is geworden. Er doen momenteel zoveel werknemers mee dat Chris aan het
einde van de maand wordt overstelpt met e-mailberichten. Chris vraagt Janet of er misschien een weboplossing bestaat.
Janet stelt een intranetwebtoepassing voor die de volgende taken uitvoert:
De werknemers kunnen hun kilometerstand op een webpagina invoeren via een eenvoudig HTML-formulier.
De kilometerstanden van de werknemers worden in een database opgeslagen.
Het programma berekent de fitnesspunten op basis van de kilometergegevens.
Werknemers kunnen hun maandelijkse voortgang volgen.
Chris heeft met één klik toegang tot het puntentotaal aan het einde van elke maand.
526
Naar boven
Naar boven
Janet heeft de toepassing vóór lunchtijd geschreven en geactiveerd met Dreamweaver, dat de hulpmiddelen heeft die nodig zijn om een
dergelijke toepassing snel en eenvoudig samen te stellen.
De werking van een webtoepassing
Een webtoepassing is een verzameling statische en dynamische webpagina's. Een statische webpagina is een webpagina die niet verandert als
een sitebezoeker de pagina opvraagt: de webserver verzendt de pagina ongewijzigd naar de desbetreffende webbrowser. Een dynamische
webpagina daarentegen, wordt door de server gewijzigd voordat deze naar de desbetreffende browser wordt gestuurd. Vanwege de veranderlijke
aard van de pagina wordt de pagina dynamisch genoemd.
U kunt bijvoorbeeld een pagina ontwerpen om fitnessresultaten weer te geven, waarbij bepaalde informatie (zoals de naam en de resultaten)
worden bepaald op het moment dat de pagina wordt opgevraagd door een bepaalde werknemer.
In de volgende secties wordt gedetailleerder beschreven hoe webtoepassingen werken.
Statische webpagina's verwerken
Een statische website bestaat uit een reeks gerelateerde HTML-pagina's en -bestanden die worden beheerd op een computer waarop een
webserver wordt uitgevoerd.
Een webserver is software die webpagina's verwerkt in reactie op aanvragen van webbrowsers. Een paginaverzoek wordt gegenereerd wanneer
een bezoeker op een koppeling op een webpagina klikt, een bladwijzer in een browser selecteert of een URL in het tekstvak Adres van de browser
invoert.
De uiteindelijke inhoud van een statische webpagina wordt bepaald door de paginaontwerper en verandert niet op het moment dat de pagina
wordt opgevraagd. Hieronder ziet u een voorbeeld:
<html>
<head>
<title>Trio Motors Information Page</title>
</head>
<body>
<h1>About Trio Motors</h1>
<p>Trio Motors is a leading automobile manufacturer.</p>
</body>
</html>
Elke regel HTML-code van de pagina wordt door de ontwerper geschreven voordat de pagina op de server wordt geplaatst. Omdat de HTML niet
meer verandert wanneer deze eenmaal op de server staat, wordt dit soort pagina een statische pagina genoemd.
Opmerking: Strikt gesproken hoeft een “statische” pagina helemaal niet statisch te zijn. Een rollover-afbeelding of Flash-inhoud (een SWF-
bestand) kan een statische pagina tot leven brengen. In deze documentatie wordt een pagina echter statisch genoemd als deze zonder
wijzigingen naar de browser wordt verstuurd.
Wanneer de webserver een verzoek voor een statische pagina ontvangt, leest de server het verzoek, wordt de pagina gezocht en wordt deze naar
de desbetreffende browser verzonden, zoals u in het volgende voorbeeld kunt zien:
1. Webbrowser vraagt een statische pagina op. 2. Webserver zoekt en vindt de pagina. 3. Webserver verzendt de pagina naar de betreffende
browser.
In het geval van webtoepassingen zijn bepaalde coderegels onbepaald wanneer de bezoeker de pagina aanvraagt. Deze regels moeten door
527
Naar boven
Naar boven
enkele mechanismen worden bepaald voordat de pagina naar de browser kan worden verzonden. Het mechanisme wordt in de volgende sectie
besproken.
Dynamische pagina's verwerken
Wanneer een webserver een verzoek voor een statische webpagina ontvangt, verzendt de server de pagina rechtstreeks naar de desbetreffende
browser. Wanneer de webserver echter een verzoek voor een dynamische pagina ontvangt, reageert de server anders: De server geeft de pagina
door aan een speciaal stukje software dat voor de afhandeling van de pagina moet zorgen. Deze speciale software wordt een toepassingsserver
genoemd.
De toepassingsserver leest de code op de pagina, verwerkt de pagina volgens de instructies in de code en verwijdert de code vervolgens van de
pagina. Het resultaat is een statische pagina die de toepassingsserver weer teruggeeft aan de webserver, die de pagina op zijn beurt verzendt
naar de browser die de pagina heeft opgevraagd. Als de pagina arriveert, ontvangt de browser alleen HTML. Hier volgt een weergave van het
proces:
1. Webbrowser vraagt een dynamische pagina op. 2. Webserver zoekt de pagina en geeft deze door aan de
toepassingsserver. 3. Toepassingsserver scant de pagina voor instructies en voltooit de pagina. 4. Toepassingsserver geeft de voltooide pagina
weer terug aan de webserver 5. Webserver verzendt de voltooide pagina naar de betreffende browser.
Toegang krijgen tot een database
Door middel van een toepassingsserver kunt u bronnen aan de serverzijde gebruiken, bijvoorbeeld databases. Een dynamische pagina kan
bijvoorbeeld de toepassingsserver de instructie geven om gegevens uit een database op te halen en deze in de HTML van de pagina in te
voegen. Voor meer informatie, zie www.adobe.com/go/learn_dw_dbguide_nl.
Door een database te gebruiken voor het opslaan van inhoud kunt u het ontwerp van uw website scheiden van de inhoud die u voor de gebruikers
van de site wilt weergeven. U hoeft niet meer voor elke pagina een afzonderlijk HTML-bestand te maken, maar u kunt nu een pagina (of sjabloon)
maken voor de verschillende soorten informatie die u wilt presenteren. Vervolgens kunt u de inhoud uploaden naar een database en deze inhoud
vervolgens door de website laten ophalen als antwoord op een verzoek van de gebruiker. Tevens kunt u de informatie in één bron bijwerken en
deze wijziging vervolgens door de gehele website doorvoeren zonder dat elke pagina handmatig moet gaan bewerken. U kunt
Adobe® Dreamweaver® gebruiken om webformulieren te ontwerpen voor het invoegen, bijwerken of verwijderen van gegevens uit de database.
De instructie om gegevens uit een database op te halen, wordt een databasequery genoemd. Een query bestaat uit zoekcriteria die worden
uitgedrukt in een databasetaal die SQL (Structured Query Language) wordt genoemd. De SQL-query wordt geschreven in scripts of tags op de
server van de pagina.
Een toepassingsserver kan niet rechtstreeks met een database communiceren omdat de typische indeling van de database de gegevens
onleesbaar weergeeft, net zoals een Microsoft Word-document onleesbaar is wanneer het in Kladblok of BBEdit wordt geopend. De
toepassingsserver kan uitsluitend met de database communiceren met behulp van een databasestuurprogramma: software die als een vertaler
tussen de toepassingsserver en de database fungeert.
Nadat het stuurprogramma de communicatie tot stand heeft gebracht, wordt de query voor de database uitgevoerd en wordt een recordset
gemaakt. Een recordset is een reeks gegevens die uit een of meer tabellen in een database zijn gehaald. De recordset wordt geretourneerd aan
de toepassingsserver, die de gegevens gebruikt om de pagina te voltooien.
528
Naar boven
Hier volgt een eenvoudige databasequery in SQL:
SELECT lastname, firstname, fitpoints
FROM employees
Deze instructie maakt een recordset met drie kolommen en vult deze met rijen die de achternaam, voornaam en fitnesspunten bevatten van alle
werknemers in de database. Voor meer informatie, zie www.adobe.com/go/learn_dw_sqlprimer_nl.
In het volgende voorbeeld ziet u hoe de query voor de database wordt uitgevoerd en de gegevens naar de browser worden geretourneerd:
1. Webbrowser vraagt een dynamische pagina op. 2. Webserver zoekt de pagina en geeft deze door aan de
toepassingsserver. 3. Toepassingsserver scant de pagina voor instructies. 4. Toepassingsserver verzendt de query naar het
databasestuurprogramma. 5. Stuurprogramma voert de query uit op de database. 6. Recordset wordt als resultaat gegeven aan het
stuurprogramma. 7. Stuurprogramma geeft de recordset door aan de toepassingsserver. 8. Toepassingsserver voegt de gegevens in op de
pagina en geeft de pagina door aan de webserver. 9. Webserver verzendt de voltooide pagina naar de betreffende browser.
U kunt bijna elke database met uw webtoepassing gebruiken, zolang u maar het juiste databasestuurprogramma op de server hebt geïnstalleerd.
Als u goedkopere toepassingen wilt samenstellen, kunt u een bestandsgebaseerde database gebruiken, zoals de databases die met Microsoft
Access worden gemaakt. Als u robuuste toepassingen voor belangrijke zakelijke doeleinden moet maken, gebruikt u beter een servergebaseerde
database, zoals de databases die met Microsoft SQL Server, Oracle 9i of MySQL worden gemaakt.
Als uw database zich op een ander systeem dan uw webserver bevindt, moet u zorgen voor een snelle verbinding tussen de twee systemen zodat
uw webtoepassing snel en doeltreffend kan werken.
Dynamische pagina's ontwerpen
Als u een dynamische pagina wilt ontwerpen, moet u eerst de HTML schrijven en daarna de scripts of tags aan de serverzijde aan de HTML
toevoegen om de pagina dynamisch te maken. Als u de resulterende code weergeeft, wordt de taal in de HTML van de pagina ingesloten
weergegeven. Deze talen worden dan ook in HTML ingesloten programmeertalen genoemd. In het volgende eenvoudige voorbeeld wordt gebruik
gemaakt van CFML (ColdFusion Markup Language):
Opmerking: Ondersteuning voor CFML is verwijderd uit Dreamweaver CC en hoger.
<html>
<head>
<title>Trio Motors Information Page</title>
</head>
<body>
<h1>About Trio Motors</h1>
<p>Trio Motors is a leading automobile manufacturer.</p>
<!--- embedded instructions start here --->
<cfset department="Sales">
<cfoutput>
<p>Be sure to visit our #department# page.</p>
</cfoutput>
<!--- embedded instructions end here --->
</body>
529
Naar boven
</html>
Met de ingesloten instructies op deze pagina worden de volgende acties uitgevoerd:
1. Er wordt een variabele met de naam department gemaakt en hieraan wordt de tekenreeks "Sales" toegekend.
2. De waarde van de variabele, "Sales", wordt in de HTML-code ingevoegd.
De toepassingsserver retourneert de volgende pagina aan de webserver:
<html>
<head>
<title>Trio Motors Information Page</title>
</head>
<body>
<h1>About Trio Motors</h1>
<p>Trio Motors is a leading automobile manufacturer.</p>
<p>Be sure to visit our Sales page.</p>
</body>
</html>
De webserver verzendt de pagina naar de browser die deze heeft aangevraagd en deze geeft de pagina als volgt weer:
Informatie over Trio Motors
Trio Motors is een toonaangevende automobielfabrikant.
Bezoek onze Sales-pagina.
Bij het kiezen van een scripttaal of op tags gebaseerde taal die u wilt gebruiken, bent u afhankelijk van de servertechnologie die beschikbaar is op
de server. Dit zijn de populairste talen voor de servertechnologieën die worden ondersteund door Dreamweaver:
Servertechnologie Taal
ColdFusion ColdFusion Markup Language (CFML)
Active Server Pages (ASP) VBScript
JavaScript
PHP PHP
Dreamweaver kan de scripts of tags aan de serverzijde maken die nodig zijn om uw pagina's aan de praat te krijgen. U kunt ze echter ook
handmatig schrijven in de codeeromgeving van Dreamweaver.
Webtoepassingsterminologie
In deze sectie vindt u een definitie van regelmatig gebruikte termen met betrekking tot webtoepassingen.
Een toepassingsserver Software die een webserver helpt bij de verwerking van webpagina's die scripts of tags bevatten aan de serverzijde.
Wanneer een dergelijke pagina bij de server wordt aangevraagd, geeft de webserver de pagina door aan de toepassingsserver om te worden
verwerkt voordat de pagina naar de browser wordt gestuurd. Zie De werking van een webtoepassing voor meer informatie.
Veelgebruikte toepassingsservers zijn ColdFusion en PHP.
Een database Een verzameling gegevens die in tabellen zijn opgeslagen. Elke rij van een tabel bestaat uit één record en elke kolom bestaat uit
een veld in de record, zoals u in het volgende voorbeeld kunt zien.
Een databasestuurprogramma Software die als een vertaler tussen een webtoepassing en een database fungeert. Gegevens in een database
worden in een eigen indeling opgeslagen. Met een databasestuurprogramma kan de webtoepassing gegevens lezen en manipuleren die anders
onleesbaar zouden zijn.
Een databasemanagementsysteem (DBMS of databasesysteem) Software die wordt gebruikt om databases te maken en te manipuleren.
Veelvoorkomende databasesystemen zijn Microsoft Access, Oracle 9i en MySQL.
530
Een databasequery De bewerking die een recordset uit een database haalt. Een query bestaat uit zoekcriteria die worden uitgedrukt in een
databasetaal die SQL wordt genoemd. De query kan bijvoorbeeld stellen dat alleen bepaalde kolommen of alleen bepaalde records in de
recordset mogen worden opgenomen.
Een dynamische pagina Een webpagina die door een toepassingsserver wordt aangepast voordat de pagina naar een browser wordt verzonden.
Een recordset Een reeks gegevens die uit een of meer tabellen in een database worden gehaald, zoals u in het volgende voorbeeld kunt zien.
Een relationele database Een database met meer dan één tabel waarbij de tabellen gemeenschappelijke gegevens hebben. De volgende
database is relationeel omdat de twee tabellen de kolom DepartmentID gemeenschappelijk hebben.
Een servertechnologie De technologie die een toepassingsserver gebruikt om dynamische pagina's in runtime te wijzigen.
De ontwikkelomgeving van Dreamweaver ondersteunt de volgende servertechnologieën:
Adobe® ColdFusion®
Microsoft Active Server Pages (ASP)
PHP: Hypertext Preprocessor (PHP)
U kunt ook de codeeromgeving van Dreamweaver gebruiken om pagina's te ontwikkelen voor servertechnologieën die hier niet worden
genoemd.
Een statische pagina Een webpagina die niet door een toepassingsserver wordt gewijzigd voordat de pagina naar een browser wordt verzonden.
Zie Statische webpagina's verwerken voor meer informatie.
Een webtoepassing Een website die pagina's bevat met gedeeltelijk of geheel onbepaalde inhoud. De uiteindelijke inhoud van deze pagina's
wordt pas bepaald wanneer een bezoeker een pagina opvraagt bij de webserver. Omdat de uiteindelijke inhoud van de pagina per verzoek kan
verschillen omdat deze afhankelijk is van de acties van de bezoeker, wordt dit type pagina een dynamische pagina genoemd.
Een webserver Software die webpagina's verzendt als antwoord op aanvragen van webbrowsers. Een paginaverzoek wordt gegenereerd
wanneer een bezoeker op een koppeling op een webpagina in de browser klikt, een bladwijzer in de browser selecteert of een URL in het tekstvak
Adres van de browser invoert.
Populaire webservers zijn onder meer Microsoft Internet Information Server (IIS) en Apache HTTP Server.
Meer Help-onderwerpen
Beginnersgids voor databases
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
531
Formulieren gebruiken om informatie van gebruikers te verzamelen
Naar boven
Naar boven
Informatie over het verzamelen van informatie van gebruikers
HTML-formulierparameters
URL-parameters
URL-parameters maken met HTML-koppelingen
Informatie over het verzamelen van informatie van gebruikers
U kunt webformulieren of hypertekstkoppelingen gebruiken om informatie van gebruikers te verzamelen, deze informatie in het geheugen van de
server op te slaan en vervolgens met die informatie een dynamische reactie te maken op basis van de invoer van de gebruiker. De meest
gebruikelijke hulpmiddelen voor het verzamelen van gebruikersinformatie zijn HTML-formulieren en hypertextkoppelingen.
Met HTML-formulieren kunt u gegevens van gebruikers verzamelen en deze opslaan in het geheugen van de server. Een HTML-formulier kan de
informatie verzenden als formulierparameters of als URL-parameters.
Ook met hypertextkoppelingen kunt u gegevens van gebruikers verzamelen en deze opslaan in het geheugen van de server. U geeft een
waarde (bijvoorbeeld een voorkeur) op die moet worden verzonden wanneer een gebruiker op een koppeling klikt, door de waarde toe te voegen
aan de URL die wordt opgegeven in de ankertag. Wanneer een gebruiker op de koppeling klikt, verstuurt de browser de URL en de toegevoegde
waarde naar de server.
HTML-formulierparameters
Formulierparameters worden naar de server verzonden met een HTML-formulier dat de methode POST of GET gebruikt.
Wanneer u de methode POST, worden parameters als onderdeel van de documentkop verzonden naar de webserver en zijn deze niet zichtbaar of
toegankelijk voor personen die de pagina met standaardmethoden weergeven. De methode POST moet worden gebruikt voor waarden die de
database-inhoud beïnvloeden (bijvoorbeeld het invoegen, bijwerken of verwijderen van records) of voor waarden die per e-mail worden verzonden.
Bij de methode GET worden parameters aan de opgevraagde URL toegevoegd. De parameters zijn zichtbaar voor iedereen die de pagina bekijkt.
De methode GET moet worden gebruikt voor zoekformulieren.
U kunt Dreamweaver gebruiken om snel HTML-formulieren te ontwerpen die formulierparameters naar de server verzenden. Let goed op bij de
methode die u gebruikt voor het verzenden van de informatie van de browser naar de server.
Formulierparameters nemen de namen van hun overeenkomstige formulierobjecten over. Als uw formulier bijvoorbeeld een tekstveld txtLastName
bevat, wordt de volgende formulierparameter verzonden naar de server wanneer de gebruiker op de knop Verzenden klikt:
txtLastName=enteredvalue
In gevallen waarin een webtoepassing een precieze parameterwaarde verwacht (bijvoorbeeld wanneer deze een actie uitvoert die is gebaseerd op
een van vele opties), gebruikt u als formulierobject een keuzerondje, selectievakje of lijst/menu om de waarden te bepalen die de gebruiker kan
indienen. Hierdoor voorkomt u dat gebruikers onjuiste informatie typen en een toepassingsfout veroorzaken. Het volgende voorbeeld toont een
contextmenuformulier dat drie keuzes biedt:
Elke menukeuze komt overeen met een 'hard-coded' waarde die als een formulierparameter wordt verzonden naar de server. Het dialoogvenster
Lijstwaarden in het volgende voorbeeld koppelt elk onderdeel van de lijst aan een waarde (Toevoegen, Bijwerken of Verwijderen):
532
Naar boven
Nadat er een formulierparameter is gemaakt, kan Dreamweaver de waarde ophalen en deze in een webtoepassing gebruiken. Na het definiëren
van de formulierparameter in Dreamweaver kunt u de waarde ervan in een pagina invoegen.
URL-parameters
Met URL-parameters kunt u door de gebruiker opgegeven informatie doorgeven van de browser naar de server. Wanneer een server een verzoek
ontvangt en er parameters worden toegevoegd aan de URL van het verzoek, geeft de server de opgevraagde pagina toegang tot de parameters
voordat die pagina aan de browser wordt doorgegeven.
Een URL-parameter is een naam-waardepaar dat wordt toegevoegd aan een URL. De parameter begint met een vraagteken (?) en heeft de vorm
naam=waarde. Als er meer dan één URL-parameter is, wordt elke parameter gescheiden door een en-teken (&). Het volgende voorbeeld toont
een URL-parameter met twee naam-waardeparen:
http://server/path/document?name1=value1&name2=value2
In dit voorbeeldstroomschema is de toepassing een op het web gebaseerde winkel. Omdat de ontwikkelaars van de site een zo breed mogelijk
publiek willen bereiken, is de site ontwikkeld voor de ondersteuning voor vreemde valuta's. Wanneer gebruikers zich aanmelden bij de site, kunnen
ze de valuta selecteren waarin ze de prijzen van de beschikbare artikelen willen zien.
1. De browser vraagt om de pagina report.cfm van de server. Het verzoek omvat de URL-parameter Currency="euro". De variabele
Currency="euro" geeft aan dat alle geldbedragen die worden opgehaald, worden weergegeven in de euro van de Europese Unie.
2. De server slaat de URL-parameter tijdelijk in het geheugen op.
3. De pagina report.cfm gebruikt de parameter om de kosten van de artikelen in euro's op te halen. De geldbedragen kunnen worden
opgeslagen in een databasetabel van verschillende valuta's of kunnen worden omgerekend vanaf één valuta die bij elk artikel hoort (elke
valuta die door de toepassing wordt ondersteund).
4. De server verzendt de pagina report.cfm naar de browser en geeft de waarde van artikelen weer in de gevraagde valuta. Wanneer de
gebruiker de sessie beëindigt, wist de server de waarde van de URL-parameter, waardoor servergeheugen wordt vrijgemaakt voor het
vasthouden van nieuwe verzoeken.
URL-parameters worden ook gemaakt wanneer de HTTP GET-methode wordt gebruikt in combinatie met een HTML-formulier. De methode
GET geeft aan dat de parameterwaarde moet worden toegevoegd aan het URL-verzoek als het formulier wordt ingediend.
URL-parameters worden bijvoorbeeld vaak gebruikt voor het aanpassen van websites op basis van voorkeuren van gebruikers. Zo kan een
URL-parameter bestaande uit een gebruikersnaam en wachtwoord worden gebruikt om een gebruiker te verifiëren, waarbij alleen informatie
wordt weergegeven waarop de gebruiker zich heeft geabonneerd. Algemene voorbeelden hiervan zijn financiële websites die persoonlijk
533
Naar boven
gekozen aandelenprijzen weergeven op basis van op de beurs gebruikte symbolen die de gebruiker eerder heeft gekozen. Ontwikkelaars
van webtoepassingen gebruiken doorgaans URL-parameters om de waarden binnen toepassingen door te geven aan variabelen. U kunt
bijvoorbeeld zoektermen doorgeven aan SQL-variabelen in een webtoepassing om zo zoekresultaten te genereren.
URL-parameters maken met HTML-koppelingen
U maakt URL-parameters in een HTML-koppeling door het href-kenmerk van de HTML-ankertag te gebruiken. U kunt de URL-parameters
rechtstreeks in het kenmerk opgeven in de codeweergave (Weergave > Code) of u kunt de URL-parameters toevoegen aan het einde van de
koppelings-URL in het vak Koppeling van de eigenschappencontrole.
In het volgende voorbeeld maken drie koppelingen één URL-parameter (actie) met drie mogelijke waarden (Toevoegen, Bijwerken en
Verwijderen). Wanneer de gebruiker op een koppeling klikt, wordt er een parameterwaarde naar de server gezonden en wordt de gevraagde actie
uitgevoerd.
<a href="http://www.mysite.com/index.cfm?action=Add">Add a record</a>
<a href="http://www.mysite.com/index.cfm?action=Update">Update a record</a>
<a href="http://www.mysite.com/index.cfm?action=Delete">Delete a record</a>
Met de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) kunt u dezelfde URL-parameters maken door de koppeling te selecteren en de URL-
parameterwaarden toe te voegen aan het einde van de koppelings-URL in het vak Koppeling.
Nadat er een URL-parameter is gemaakt, kan Dreamweaver de waarde ophalen en deze in een webtoepassing gebruiken. Na het definiëren van
de URL-parameter in Dreamweaver kunt u de waarde ervan in een pagina invoegen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
534
ColdFusion-componenten gebruiken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over ColdFusion-componenten
Overzicht van het paneel CF-componenten (ColdFusion)
Een CFC maken of verwijderen in Dreamweaver
CFC's weergeven in Dreamweaver
CFC's bewerken in Dreamweaver
Webpagina's samenstellen die CFC's gebruiken
Een recordset definiëren in een CFC
Een CFC-recordset als een bron van dynamische inhoud gebruiken
Dynamische inhoud definiëren met een CFC
Opmerking: Ondersteuning voor ColdFusion is verwijderd uit Dreamweaver CC en hoger.
Over ColdFusion-componenten
Met CFC-bestanden (ColdFusion component) kunt u toepassings- en bedrijfslogica in zelfstandige, herbruikbare eenheden opnemen. Met CFC's
kunt u snel en eenvoudig webservices maken.
Een CFC is een herbruikbare software-eenheid, geschreven in CFML (ColdFusion markup language), die het hergebruik en onderhoud van uw
code eenvoudiger maakt.
U kunt Dreamweaver gebruiken om met CFC's te werken. Raadpleeg de ColdFusion-documentatie vanuit Dreamweaver (Help > ColdFusion
gebruiken) voor informatie over CFC-tags en -syntaxis.
Opmerking: U kunt CFC's alleen gebruiken met ColdFusion MX of hoger. CFC's worden niet ondersteund in ColdFusion 5.
CFC's zijn bedoeld om ontwikkelaars een eenvoudige maar krachtige manier te bieden om elementen van hun websites te integreren. In het
algemeen moet u componenten voor toepassings- of bedrijfslogica gebruiken. Gebruik aangepaste tags voor presentatie-elementen, zoals
aangepaste begroetingen, dynamische menu's enzovoort.
Net als met vele andere typen constructies hebben dynamische sites dikwijls baat bij onderling uitwisselbare onderdelen. Een dynamische site kan
bijvoorbeeld dezelfde query herhaaldelijk uitvoeren, of de totale prijs van winkelwagenpagina's berekenen en deze telkens opnieuw herberekenen
wanneer een item wordt toegevoegd. Deze taken kunnen door componenten worden afgehandeld. U kunt een component herstellen, verbeteren,
uitbreiden en zelfs vervangen met een minimale invloed op de rest van uw toepassing.
Stel dat een onlinewinkel de verzendkosten berekent op basis van de prijs van de bestelling. Voor bestellingen onder de 20 euro, wordt 4 euro
verzendkosten berekend, voor bestellingen tussen 20 en 40 euro wordt 6 euro verzendkosten berekend enzovoort. U kunt de logica voor het
berekenen van de verzendkosten zowel op de winkelpagina als op de afrekenpagina invoegen, maar in dat geval zou u HTML-presentatiecode en
CFML-logica gaan mengen wat het onderhoud en hergebruik van de code doorgaans moeilijker maakt.
U besluit om een CFC met de naam Pricing te maken, die onder andere een functie bevat met de naam ShippingCharge. De functie heeft een
prijs als argument en retourneert de verzendkosten. Als de waarde van het argument bijvoorbeeld 32,80 is, retourneert de functie de waarde 6.
Op zowel de winkelwagenpagina als de afrekenpagina voegt u een speciale tag in om de functie ShippingCharge te activeren. Wanneer de pagina
wordt opgevraagd, wordt de functie geactiveerd en worden de verzendkosten aan de pagina geretourneerd.
Later kondigt het bedrijf een speciale aanbieding aan: geen verzendkosten voor alle bestellingen boven 100 euro. U brengt de wijziging in de
verzendkosten aan op één plaats: de functie ShippingCharge van de component Pricing. Op alle pagina's die de functie gebruiken, worden nu
automatisch de juiste verzendkosten weergegeven.
Overzicht van het paneel CF-componenten (ColdFusion)
Gebruik het paneel Componenten (Venster > Componenten) om ColdFusion-componenten weer te geven en te bewerken en om code aan de
pagina toe te voegen die de functie activeert wanneer de CFM-pagina wordt opgevraagd.
Opmerking: Het paneel Componenten is alleen beschikbaar wanneer u een ColdFusion-pagina weergeeft in Dreamweaver.
Een CFC maken of verwijderen in Dreamweaver
Met Dreamweaver kunt u visueel een CFC en de bijbehorende functies definiëren. Dreamweaver maakt een CFC-bestand en voegt de
noodzakelijke CFML-tags voor u in.
Opmerking: Afhankelijk van het component, moet u bepaalde code handmatig afmaken.
1. Open een ColdFusion-pagina in Dreamweaver.
535
Naar boven
2. Selecteer in het paneel Componenten (Venster > Componenten) CF-componenten in het pop-upmenu.
3. Klik op de plusknop (+) en vul het dialoogvenster Componenten maken in. Klik op OK
a. Voer in de sectie Componenten de details over de component in. Hier volgt een gedeeltelijke lijst:
Naam Hier geeft u de bestandsnaam van de component op. De naam mag alleen alfanumerieke tekens en het onderstrepingsteken (_)
bevatten. Geef de bestandsextensie .CFC niet op wanneer u de naam invoert.
Map van componenten Hier geeft u op waar de component wordt opgeslagen. Selecteer de hoofdmap van de webtoepassing op
(zoals \Inetpub\wwwroot\myapp\) of een van de submappen van deze hoofdmap.
b. Als u een of meer functies voor de component wilt definiëren, kiest u Functies in de lijst Sectie, klikt u op de plusknop (+) en voert u de
details van de nieuwe functie in.
Zorg ervoor dat u het type opgeeft van de waarde die wordt geretourneerd door de functie in de optie Retourtype.
Als u in het menu Toegang de optie extern kiest, wordt de functie beschikbaar als een webservice.
c. Als u een of meer argumenten voor een functie wilt definiëren, kiest u Argumenten in de lijst sectie. Selecteer de functie in het pop-
upmenu, klik op de plusknop (+) en voer rechts de details van het nieuwe argument in.
4. Als u een externe ontwikkelingsserver gebruikt, laadt u het CFC-bestand en alle afhankelijke bestanden (zoals de bestanden die worden
gebruikt om een functie te implementeren of bestanden op te nemen) op de externe server.
Door de bestanden te uploaden, zorgt u ervoor dat Dreamweaver-functies als Live View en Voorvertoning in browser correct werken.
Dreamweaver schrijft een CFC-bestand en slaat het op in de opgegeven map. De nieuwe component wordt ook in het paneel Componenten
weergegeven (nadat u op Vernieuwen hebt geklikt).
5. Als u een component wilt verwijderen, moet u het CFC-bestand handmatig van de server verwijderen.
CFC's weergeven in Dreamweaver
Dreamweaver beschikt over een manier om de ColdFusion-componenten (CFC's) die zich in uw sitemap of op de server bevinden, visueel te
bestuderen. Dreamweaver leest de CFC-bestanden en geeft gegevens over de bestanden weer in een eenvoudig te manipuleren structuur in het
paneel Componenten.
Dreamweaver zoekt naar de componenten op de testserver (zie Verbinden met de database in Dreamweaver). Als u CFC's maakt of bestaande
CFC's wijzigt, moet u ervoor zorgen dat u de CFC-bestanden op de testserver laadt zodat ze nauwkeurig worden weergegeven in het paneel
Componenten.
Verander de instellingen van de testserver als u de componenten op een andere server wilt weergeven.
U kunt de volgende informatie over uw CF-componenten weergeven:
Geef een lijst weer met alle ColdFusion-componenten die op de server zijn gedefinieerd.
Als u met ColdFusion MX 7 of hoger werkt, filtert u de lijst zodat alleen de CFC's in uw sitemap worden weergegeven.
Verken de functies en argumenten van elk component.
Bekijk de eigenschappen van functies die als webservices fungeren.
Als u Dreamweaver wilt gebruiken om de CFC's in de hoofdmap van de server te inspecteren terwijl u ook de sitebestanden in een andere
hoofdmap van de website beheert, kunt u twee Dreamweaver-sites definiëren. Stel de eerste site zo in dat deze naar de hoofdmap van de
server wijst en laat de tweede naar de hoofdmap van de website wijzen. Gebruik het pop-upmenu van de site in het paneel Bestanden om snel
tussen de twee sites te schakelen.
Ga als volgt te werk om CFC's in Dreamweaver weer te geven:
1. Open een willekeurige ColdFusion-pagina in Dreamweaver.
2. Selecteer in het paneel Componenten (Venster > Componenten) CF-componenten in het pop-upmenu.
3. Klik op de knop Vernieuwen in het paneel om de componenten op te halen.
Het componentenpakket wordt op de server weergegeven. Een componentenpakket is een map die CFC-bestanden bevat.
Als er geen bestaande componentenpakketten worden weergegeven, klikt u op de paneelwerkbalk op de knop Vernieuwen.
4. Als u alleen de CFC's in uw sitemap wilt weergeven, klikt u op de knop Alleen CFC's van huidige site weergeven op de werkbalk van het
paneel Componenten.
Opmerking: Deze functie is alleen beschikbaar als u een computer hebt gedefinieerd waarop ColdFusion MX 6 of hoger als testserver voor
Dreamweaver wordt uitgevoerd.
Opmerking: Als de huidige site in een virtuele map op de externe server wordt vermeld, werkt het filter niet.
5. Klik op de plusknop (+) naast de pakketnaam om de componenten in het pakket te bekijken.
Als u de functies van een component wilt weergeven, klikt u op de plusknop (+) naast de componentnaam.
Als u wilt zien welke argumenten een functie gebruikt, wat het type van die argumenten is en of de argumenten verplicht of optioneel
zijn, opent u het functie-item in de structuurweergave.
536
Naar boven
Naar boven
Functies die geen argumenten hebben, hebben geen plusknop (+).
Als u snel de details van een argument, functie, component of pakket wilt bekijken, selecteert u het item in de structuurweergave en klikt
u op de knop Details ophalen op de paneelwerkbalk.
U kunt ook met de rechtermuisknop (Windows) of Control (Macintosh) ingedrukt op het item klikken en Details ophalen in het pop-
upmenu kiezen.
Details over het item worden in een berichtvak weergegeven.
CFC's bewerken in Dreamweaver
Dreamweaver biedt een gestroomlijnde manier om de code te bewerken van de ColdFusion-componenten die voor de site zijn gedefinieerd. U
kunt een componentfunctie bijvoorbeeld toevoegen, wijzigen of verwijderen zonder Dreamweaver te verlaten.
Om deze functie te gebruiken, moet u de ontwikkelomgeving als volgt instellen:
ColdFusion moet lokaal worden uitgevoerd.
In het dialoogvenster Geavanceerde sitedefinitie van Dreamweaver moet het toegangstype dat in de categorie Testserver is opgegeven,
Lokaal/Netwerk zijn.
In het dialoogvenster Geavanceerde sitedefinitie moet het pad naar de lokale hoofdmap hetzelfde zijn als het pad van de testservermap
(bijvoorbeeld c:\Inetpub\wwwroot\cf_projects\myNewApp\). U kunt deze paden bekijken en wijzigen door Site > Sites bewerken te kiezen.
De component moet zijn opgeslagen in de lokale sitemap of een van de submappen daarvan op uw vaste schijf.
Open een ColdFusion-pagina in Dreamweaver en geef de componenten weer in het paneel Componenten. Als u de componenten wilt weergeven,
opent u het paneel Componenten (Venster > Componenten), kiest u CF-componenten in het pop-upmenu van het paneel en klikt u op de knop
Vernieuwen in het paneel.
Omdat ColdFusion lokaal wordt uitgevoerd, geeft Dreamweaver componentenpakketten op de vaste schijf weer.
Ga als volgt te werk om een component te bewerken.
1. Open een ColdFusion-pagina in Dreamweaver en geef de componenten weer in het paneel Componenten (Venster> Componenten).
2. Selecteer CF-componenten in het pop-upmenu van het paneel en klik op de knop Vernieuwen van het paneel.
Omdat ColdFusion lokaal wordt uitgevoerd, geeft Dreamweaver componentenpakketten op de vaste schijf weer.
Opmerking: Als u de CFC-recordset visueel wilt bewerken, dubbelklikt u erop in het paneel Bindingen.
3. Als u een componentenbestand algemeen wilt bewerken, opent u het pakket en dubbelklikt u op de naam van de component in de
structuurweergave.
Het bestand van de component wordt in de codeweergave geopend.
4. Als u een specifieke functie, argument of eigenschap wilt bewerken, dubbelklikt u op het item in de structuurweergave.
5. Breng de wijzigingen handmatig in de codeweergave aan.
6. Sla het bestand op (Bestand > Opslaan).
7. Als u een nieuwe functie in het paneel Componenten wilt bekijken, vernieuwt u de weergave door op de knop Vernieuwen op de
paneelwerkbalk te klikken.
Webpagina's samenstellen die CFC's gebruiken
Een manier om een componentfunctie op uw webpagina's te gebruiken, is door code in de pagina te schrijven die de functie activeert wanneer de
pagina wordt opgevraagd. Dreamweaver kan u helpen bij het schrijven van deze code.
Opmerking: Voor andere manieren waarop u componenten kunt gebruiken, raadpleegt u de ColdFusion-documentatie vanuit Dreamweaver
(Help > ColdFusion gebruiken).
1. Open de ColdFusion-pagina die de componentfunctie zal gebruiken, in Dreamweaver.
2. Schakel naar de codeweergave (Weergave > Code).
3. Open het paneel Componenten (Venster > Componenten) en selecteer CF-componenten in het pop-upmenu van het paneel.
4. Zoek de gewenste component en voeg deze met een van de volgende technieken in:
Sleep een functie vanuit de structuurweergave naar de pagina. De code wordt in de pagina ingevoegd om de functie te activeren.
Selecteer de functie in het paneel en klik op de knop Invoegen op de paneelwerkbalk (de tweede knop rechts). Dreamweaver plaatst de
code op de plaats van de invoegpositie op de pagina.
5. Als u een functie invoegt die argumenten heeft, maakt u de argumentcode handmatig af.
Voor meer informatie raadpleegt u de ColdFusion-documentatie vanuit Dreamweaver (Help > ColdFusion gebruiken).
6. Sla de pagina op (Bestand > Opslaan).
537
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een recordset definiëren in een CFC
Dreamweaver kan u helpen bij het definiëren van een recordset (ook wel een ColdFusion-query genoemd) in een ColdFusion-component (CFC).
Als u een recordset in een CFC definieert, hoeft u de recordset niet te definiëren op elke pagina die deze gebruikt. U definieert de recordset
eenmaal in de CFC en gebruikt de CFC op verschillende pagina's.
Opmerking: Deze functie is alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd. Zie
ColdFusion-verbeteringen inschakelen voor meer informatie.
1. Maak of open een bestaand CFC-bestand in Dreamweaver.
2. Klik in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) op de plusknop (+) en kies Recordset (Query) in het pop-upmenu.
Het dialoogvenster Recordset wordt geopend. U kunt in het dialoogvenster Eenvoudige recordset of het dialoogvenster Geavanceerde
recordset werken.
3. Als u een bestaande functie in de CFC wilt gebruiken, selecteert u de functie in het pop-upmenu Functie en gaat u verder met stap 5.
De recordset wordt in de functie gedefinieerd.
4. Als u een nieuwe functie in de CFC wilt definiëren, klikt u op de knop Nieuwe functie, typt u een naam voor de functie in het dialoogvenster
dat wordt geopend, en klikt u op OK.
De naam mag alleen alfanumerieke tekens en het onderstrepingsteken (_) bevatten.
5. Als u een recordset voor de functie wilt definiëren, geeft u de opties in het dialoogvenster Recordset op.
De nieuwe functie wordt ingevoegd in de CFC die de recordset definieert.
Een CFC-recordset als een bron van dynamische inhoud gebruiken
U kunt een ColdFusion-component (CFC) als een bron van dynamische inhoud voor uw pagina's gebruiken als de component een functie bevat
die een recordset definieert.
Opmerking: Deze functie is alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd. Zie De
ColdFusion-verbeteringen inschakelen voor meer informatie.
1. Open een ColdFusion-pagina in Dreamweaver.
2. Klik in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) op de plusknop (+) en kies Recordset (Query) in het pop-upmenu.
Het dialoogvenster Recordset wordt geopend. U kunt in het dialoogvenster Eenvoudige recordset of het dialoogvenster Geavanceerde
recordset werken.
3. Klik op de knop CFC-query.
4. Vul het dialoogvenster CFC-query in, klik op OK en klik nogmaals op OK om de CFC-recordset toe te voegen aan de lijst met beschikbare
inhoudsbronnen in het paneel Bindingen.
5. Gebruik het paneel Bindingen om de recordset aan de verschillende pagina-elementen te binden.
Zie Dynamische inhoud toevoegen aan pagina's voor meer informatie.
Dynamische inhoud definiëren met een CFC
In Dreamweaver kunt u een recordset als een bron van dynamische inhoud definiëren door een CFC te gebruiken dat een recordsetdefinitie bevat.
1. Voer in het vak Naam een naam voor de CFC-recordset in.
Dikwijls wordt het voorvoegsel rs vóór recordsetnamen geplaatst om ze te onderscheiden van andere objectnamen in de code, bijvoorbeeld:
rsPressRelease.
Recordsetnamen mogen alleen alfanumerieke tekens en het onderstrepingsteken (_) bevatten. U mag geen speciale tekens of spaties
gebruiken.
2. Selecteer een van de pakketten die al op de server zijn gedefinieerd.
Als het pakket niet in het pop-upmenu voorkomt, kunt u de lijst met pakketten vernieuwen door op de knop Vernieuwen vlakbij het pop-
upmenu te klikken.
Zorg ervoor dat u de CFC's eerst op de testserver laadt. Alleen de CFC's op de testserver worden weergegeven.
3. Selecteer een van de componenten die in het geselecteerde pakket zijn gedefinieerd.
Als het pop-upmenu Component geen componenten bevat, of als het menu alleen oudere componenten bevat, moet u de CFC-bestanden
op de testserver laden.
4. (Optioneel) Klik op de knop Nieuwe component maken als u een component wilt maken.
a. Voer in het vak Naam de naam voor de nieuwe CFC in. De naam mag alleen alfanumerieke tekens en het onderstrepingsteken (_)
bevatten.
538
b. Voer in het vak 'Map van component' de locatie voor de CFC in, of blader om de map te zoeken.
Opmerking: De map moet het relatieve pad naar de hoofdmap van de site zijn.
5. Selecteer in het pop-upmenu Functie de functie die de recordsetdefinitie bevat.
Het pop-upmenu functie bevat alleen de functies die in de geselecteerde component zijn gedefinieerd. Als dit pop-upmenu geen functies
bevat of als de laatste wijzigingen niet in de vermelde functies worden weergegeven, controleert u of de laatste wijzigingen wel op de server
zijn geladen.
Opmerking: De vakken Verbinding en SQL zijn alleen-lezen.
6. Bewerk elke parameter (type, waarde en standaardwaarde) die als functieargument moet worden doorgegeven door op de knop Bewerken
te klikken.
a. Voer een waarde voor de huidige parameter in door het type van de waarde in het pop-upmenu Waarde te selecteren en de waarde in
het vak aan de rechterkant in te voeren.
Het type van de waarde kan een URL-parameter, een formuliervariabele, een cookie, een sessievariabele, een toepassingsvariabele of
een ingevoerde waarde zijn.
b. Voer een standaardwaarde voor de parameter in het vak Standaardwaarde in.
Als geen runtime waarde wordt geretourneerd, wordt de standaardparameterwaarde gebruikt.
c. Klik op OK.
U kunt de databaseverbinding en de SQL-query voor de recordset niet wijzigen. Deze velden zijn altijd uitgeschakeld. De verbinding en
SQL-query worden alleen ter informatie weergegeven.
7. Klik op Testen om de database te verbinden en een instantie van de recordset te maken.
Als de SQL-instructie paginaparameters bevat, moet u ervoor zorgen dat de kolom Standaardwaarde van het vak Parameters geldige
testwaarden bevat voordat u op Testen klikt.
Als de query met succes is uitgevoerd, wordt de recordset in een tabel weergegeven. Elke rij bevat een record en elke kolom stelt een veld
in die record voor.
Klik op OK om de CFC-query te wissen.
8. Klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
Een testserver instellen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
539
Problemen met databaseverbindingen oplossen
Naar boven
Problemen met rechten oplossen
Microsoft-foutberichten oplossen
MySQL-foutberichten oplossen
Problemen met rechten oplossen
Een van de meest voorkomende problemen is dat van ontoereikende map- of bestandsrechten. Als uw database zich op een Windows 2000- of
Windows XP-computer bevindt en u krijgt een foutbericht wanneer u probeert een dynamische pagina weer te geven in een webbrowser of in Live
View, kan de fout het gevolg zijn van een probleem met de rechten.
De rechten van de Windows-account die toegang zoekt tot de database, zijn ontoereikend. De account kan ofwel de anonieme Windows-account
(standaard IUSR_computernaam) zijn ofwel een specifieke gebruikersaccount, als de pagina is beveiligd voor bevoegde toegang.
U moet de rechten wijzigen om de IUSR_computernaam-account de juiste rechten te geven, zodat de webserver toegang kan krijgen tot het
databasebestand. Bovendien moeten ook voor de map die het databasebestand bevat, bepaalde rechten zijn ingesteld om gegevens naar die
database te kunnen schrijven.
Als de pagina bestemd is voor anonieme toegang, geeft u de IUSR_computernaam-account het volledige beheer over de map en het
databasebestand, zoals in de onderstaande procedure wordt beschreven.
Als er bovendien naar het pad naar de database wordt verwezen met UNC (\\Server\Share), moet u controleren of in de rechten voor het delen
volledige toegang tot de account IUSR_computernaam is ingesteld. Deze stap is ook van toepassing als de bestanden zich op de lokale
webserver bevinden.
Als u de database vanaf een andere locatie kopieert, is het mogelijk dat de rechten niet naar de doelmap worden meegenomen. In dat geval moet
u de rechten voor de database wijzigen.
De rechten voor het databasebestand controleren of wijzigen (Windows XP)
1. Controleer of u beheerdersrechten op de computer hebt.
2. Zoek in Windows Verkenner het databasebestand of de map op die de database bevat, klik met de rechtermuisknop op het bestand of de
map en kies Eigenschappen.
3. Selecteer het tabblad Beveiliging.
Opmerking: Deze stap is alleen van toepassing als u een NTFS-bestandssysteem hebt. Als u een FAT-bestandssysteem hebt, bevat het
dialoogvenster geen tabblad Beveiliging.
4. Als de IUSR_computernaam-account niet in de lijst Groep of Gebruikersnamen staat, klikt u op de knop Toevoegen om deze toe te voegen.
5. Klik in het dialoogvenster Gebruikers of groepen selecteren op Geavanceerd.
In het dialoogvenster worden nu meer opties weergegeven.
6. Klik op Locaties en selecteer de naam van de computer.
7. Klik op Nu opzoeken om een lijst weer te geven met accountnamen die bij de computer horen.
8. Selecteer de IUSR_computernaam-account en klik op OK; klik vervolgens nogmaals op OK om het dialoogvenster te sluiten.
9. Als u de volledige rechten aan de IUSR-account wilt toewijzen, selecteert u Volledig beheer en klikt u op OK.
De rechten voor het databasebestand controleren of wijzigen (Windows 2000)
1. Controleer of u beheerdersrechten op de computer hebt.
2. Zoek in Windows Verkenner het databasebestand of de map op die de database bevat, klik met de rechtermuisknop op het bestand of de
map en kies Eigenschappen.
3. Selecteer het tabblad Beveiliging.
Opmerking: Deze stap is alleen van toepassing als u een NTFS-bestandssysteem hebt. Als u een FAT-bestandssysteem hebt, bevat het
dialoogvenster geen tabblad Beveiliging.
4. Als de IUSR_computernaam-account niet in de lijst met Windows-accounts staat in het dialoogvenster Bestandsrechten, klikt u op de knop
Toevoegen om deze toe te voegen.
5. Selecteer in het dialoogvenster Gebruikers, computers of groepen selecteren de naam van de computer in het menu Zoeken in om een lijst
weer te geven met accountnamen die bij de computer horen.
6. Selecteer de IUSR_computernaam-account en klik op Toevoegen.
7. Als u de volledige rechten aan de IUSR-account wilt toewijzen, selecteert u Volledig beheer in het menu Type toegang en klikt u op OK.
540
Naar boven
Voor een nog strengere beveiliging kunnen er nog rechten worden ingesteld zodat de leesrechten worden uitgeschakeld voor de webmap
die de database bevat. Het bekijken van de map is dan niet toegestaan, maar webpagina's hebben nog wel toegang tot de database.
Zie de volgende technische notities in het Support Center van Adobe voor meer informatie over de IUSR-account en de webserverrechten:
'Understanding anonymous authentication and the IUSR account' op www.adobe.com/go/authentication_nl
'Setting IIS web server permissions' op www.adobe.com/go/server_permissions_nl
Microsoft-foutberichten oplossen
Deze Microsoft-foutberichten kunnen optreden wanneer u een dynamische pagina opvraagt bij de server als u Internet Information Server (IIS)
gebruikt met een Microsoft-databasesysteem, zoals Access of SQL Server.
Opmerking: Adobe biedt geen technische ondersteuning voor software van derden, zoals Microsoft Windows en IIS. Als u met deze informatie
het probleem niet kunt oplossen, kunt u contact opnemen met de technische ondersteuning van Microsoft of naar de ondersteuningswebsite van
Microsoft gaan op http://support.microsoft.com/.
Zie voor meer informatie over 80004005-fouten, “INFO: Troubleshooting Guide for 80004005 Errors in Active Server Pages and Microsoft Data
Access Components (Q306518),” op de Microsoft-website op http://support.microsoft.com/default.aspx?scid=kb;nl-nl;Q306518.
[Referentie]80004005—Naam gegevensbron niet gevonden en geen standaardstuurprogramma opgegeven
Deze fout treedt op wanneer u probeert een dynamische pagina te bekijken in een webbrowser of in Live View. Het foutbericht kan afhankelijk van
uw database en webserver variëren. Andere variaties van het foutbericht zijn onder meer:
80004005—SQLSetConnectAttr van stuurprogramma mislukt
80004005—Algemene fout. Registersleutel 'DriverId' kan niet worden geopend
Hieronder vindt u een aantal mogelijke oorzaken en oplossingen:
De pagina kan de DSN niet vinden. Controleer of er op zowel de webserver als de lokale computer een DSN is gemaakt.
Wellicht is de DSN ingesteld als een gebruikers-DSN in plaats van een systeem-DSN. Verwijder de gebruikers-DSN en maak een systeem-
DSN die de gebruikers-DSN vervangt.
Opmerking: Als u de gebruikers-DSN niet verwijdert, genereren de dubbele DSN-namen een nieuwe ODBC-fout.
Als u werkt met Microsoft Access, kan het databasebestand (.mdb) vergrendeld zijn. Dit kan worden veroorzaakt door een DSN met een andere
naam die toegang zoekt tot de database. Zoek in Windows Verkenner het vergrendelingsbestand (.ldb) op in de map met het databasebestand
(.mdb) en verwijder het .ldb-bestand. Als een andere DSN naar hetzelfde databasebestand verwijst, verwijdert u de DSN om de fout in de
toekomst te voorkomen. Start de computer opnieuw op nadat u wijzigingen hebt aangebracht.
[Referentie]80004005—Kan ‘(onbekend)’ niet gebruiken; bestand reeds in gebruik
Deze fout treedt op wanneer u een Microsoft Access-database gebruikt en probeert een dynamische pagina weer te geven in een webbrowser of
in Live View. Een andere variatie van dit foutbericht is “80004005—Microsoft Jet-database-engine kan het (onbekend) niet openen”.
Dit wordt mogelijk veroorzaakt door een probleem met de rechten. Hieronder vindt u een aantal specifieke oorzaken en oplossingen:
De account die wordt gebruikt door Internet Information Server (doorgaans IUSR), heeft wellicht niet de juiste Windows-rechten voor een
bestandsdatabase of voor de map die het bestand bevat. Controleer de rechten van de IIS-account (IUSR) in Gebruikersbeheer.
Wellicht hebt u geen rechten om tijdelijke bestanden te maken of te vernietigen. Controleer de rechten voor het bestand en de map.
Controleer of u rechten hebt om tijdelijke bestanden te maken of te vernietigen. Tijdelijke bestanden worden doorgaans in dezelfde map
gemaakt als de database, maar het bestand kan ook in andere mappen worden gemaakt, zoals /Winnt.
In Windows 2000 moet de time-outwaarde wellicht worden gewijzigd voor de DSN van de Access-database. Als u de time-outwaarde wilt
wijzigen, selecteert u Start > Instellingen> Configuratiescherm > Systeembeheer > Gegevensbronnen (ODBC). Klik op het tabblad Systeem-
DSN, markeer de juiste DSN en klik op de knop Configureren. Klik op de knop Opties en wijzig de time-outwaarde voor de pagina in 5000.
Als u nog steeds problemen ondervindt, kunt u de volgende artikelen raadplegen van Microsoft Knowledge Base:
PRB: PRB: 80004005 “Couldn't Use ‘(unknown)’; File Already in Use” op http://support.microsoft.com/default.aspx?scid=kb;nl-nl;Q174943_nl.
PRB: Microsoft Access Database Connectivity Fails in Active Server Pages op http://support.microsoft.com/default.aspx?scid=kb;nl-
nl;Q253604_nl.
PRB: Error “Cannot Open File Unknown” Using Access op http://support.microsoft.com/default.aspx?scid=kb;nl-nl;Q166029_nl.
[Referentie]80004005—Aanmelden mislukt()
Deze fout treedt op wanneer u werkt met Microsoft SQL Server en probeert een dynamische pagina weer te geven in een webbrowser of in Live
View.
Deze fout wordt gegenereerd door SQL Server als de ingediende aanmeldingsaccount of het wachtwoord niet wordt geaccepteerd of herkend (als
u een standaardbeveiliging gebruikt), of als een Windows-account niet aan een SQL-account kan worden gekoppeld (als u geïntegreerde
541
beveiliging gebruikt).
Hieronder vindt u een aantal mogelijke oplossingen:
Als u standaardbeveiliging gebruikt, kloppen de accountnaam en het wachtwoord misschien niet. Probeer de account Admin en het
bijbehorende wachtwoord van het systeem (UID= “sa” en geen wachtwoord), die moeten worden gedefinieerd op de regel van de
verbindingstekenreeks. (In DSN's worden geen gebruikersnamen en wachtwoorden opgeslagen.)
Als u geïntegreerde beveiliging gebruikt, kunt u de Windows-account controleren waarmee de pagina wordt aangeroepen en de bijbehorende
gekoppelde SQL-account (indien aanwezig) zoeken.
In SQL Server is geen onderstrepingsteken toegestaan in SQL-accountnamen. Als iemand handmatig de Windows IUSR_computernaam-
account wil koppelen aan een SQL-account met dezelfde naam, mislukt dit. Koppel alle accounts die een onderstrepingsteken gebruiken,
aan een accountnaam in SQL die geen onderstrepingsteken gebruikt.
[Referentie]80004005—Bewerking moet een query gebruiken die kan worden bijgewerkt
Deze fout treedt op wanneer een gebeurtenis een recordset bijwerkt of gegevens in een recordset invoegt.
Hieronder vindt u een aantal mogelijke oorzaken en oplossingen:
De rechten die zijn ingesteld voor de map die de database bevat, zijn te beperkend. Voor lezen/schrijven moeten IUSR-rechten worden
ingesteld.
Voor het databasebestand zelf zijn geen volledige lees-/schrijfrechten ingesteld.
De database bevindt zich wellicht niet in de map Inetpub/wwwroot. U kunt de gegevens wel bekijken en doorzoeken maar deze niet
bijwerken, tenzij de database zich in de map wwwroot bevindt.
De recordset is gebaseerd op een query die niet kan worden bijgewerkt. Een goed voorbeeld van query's in een database die niet kunnen
worden bijgewerkt, zijn joins. U moet de structuur van uw query's herzien, zodat deze wel kunnen worden bijgewerkt.
Zie voor meer informatie over deze fout, “PRB: ASP ‘Error The Query Is Not Updateable’ When You Update Table Record,” in de Microsoft
Knowledge Base op http://support.microsoft.com/default.aspx?scid=kb;nl-nl;Q174640.
[Referentie]80040e07—Verkeerd type gegevens in criteria-expressie
Deze fout treedt op wanneer de server een pagina probeert te verwerken die het servergedrag Record invoegen of Record bijwerken bevat, en
waarbij met als onderdeel van het servergedrag een poging wordt gedaan de waarde van een kolom Datum/tijd in een Microsoft Access-database
in te stellen op een lege tekenreeks ("").
De gegevenstypen van Microsoft Access zijn dwingend; er wordt een strenge set met regels opgelegd voor bepaalde kolomwaarden. De lege
tekenreekswaarde in de SQL-query kan niet worden opgeslagen in een kolom Datum/tijd in Access. De enige bekende manier om dit probleem te
omzeilen is momenteel het invoegen in de kolommen Datum/tijd in Access van lege tekenreeksen ("") of een andere waarde die niet overeenkomt
met de reeks waarden die zijn opgegeven voor het gegevenstype, te vermijden.
[Referentie]80040e10—Te weinig parameters
Deze fout treedt op wanneer een kolom die is opgegeven in uw SQL-query, niet in de databasetabel bestaat. Vergelijk de kolomnamen in uw
databasetabel met de SQL-query. De oorzaak van deze fout is vaak een typefout.
[Referentie]80040e10—Veld COUNT onjuist
Deze fout treedt op wanneer u een afdrukvoorbeeld van de pagina bekijkt die als servergedrag Record invoegen bevat in een webbrowser en deze
probeert te gebruiken om een record in te voegen in een Microsoft Access-database.
U probeert wellicht een record in te voegen in een databaseveld met een vraagteken (?) in de veldnaam. Het vraagteken wordt beschouwd als een
speciaal teken voor bepaalde database-engines, waaronder Microsoft Access, en mag niet worden gebruikt voor databasetabelnamen of
veldnamen.
Open uw databasesysteem en verwijder het vraagteken (?) uit de veldnamen en werk op uw pagina het servergedrag bij dat naar dit veld verwijst.
[Referentie]80040e14—Syntaxisfout in INSERT INTO-instructie
Deze fout treedt op wanneer de server een poging doet een pagina te verwerken die het servergedrag Record invoegen bevat.
Deze fout is doorgaans het resultaat van een of meer van de volgende problemen met de naam van een veld, object of variabele in de database:
Een gereserveerd woord als naam gebruiken. De meeste databases bevatten een lijst met gereserveerde woorden. Zo is “date” een
gereserveerd woord dat niet voor kolomnamen in een database kan worden gebruikt.
Speciale tekens in de naam gebruiken. Voorbeelden van speciale tekens zijn onder meer:
. / * : ! # & - ?
Een spatie in de naam gebruiken.
De fout kan ook optreden wanneer er een invoermasker is gedefinieerd voor een object in de database en de ingevoegde gegevens niet
542
Naar boven
overeenstemmen met het masker.
U kunt dit probleem verhelpen door het gebruik van woorden als “date”, “name”, “select”, “where” en “level” te vermijden wanneer u
kolomnamen opgeeft in uw database. Ook mag u geen spaties en andere speciale tekens gebruiken.
Zie de volgende webpagina's voor lijsten met gereserveerde woorden voor algemene databasesystemen:
Microsoft Access op http://support.microsoft.com/default.aspx?scid=kb;nl-nl;Q209187
Microsoft SQL Server op http://msdn.microsoft.com/library/default.asp?url=/library/nl-nl/tsqlref/ts_ra-rz_9oj7.asp
MySQL op http://dev.mysql.com/doc/mysql/en/reserved-words.html
[Referentie]80040e21—ODBC-fout bij invoegen of bijwerken
Deze fout treedt op wanneer de server een poging doet een pagina te verwerken die het servergedrag Record bijwerken of Record invoegen
bevat. De database kan deze bewerking die het servergedrag probeert uit te voeren, niet verwerken.
Hieronder vindt u een aantal mogelijke oorzaken en oplossingen:
Met het servergedrag wordt een poging gedaan om een automatisch genummerd veld van een databasetabel bij te werken of om een record
in te voegen in een dergelijk veld. Aangezien automatisch genummerde velden automatisch worden bijgewerkt door het databasesysteem,
zal elke poging om deze van buitenaf in te vullen, stranden.
De gegevens die met het servergedrag worden bijgewerkt of ingevoegd, zijn het verkeerde type voor het databaseveld. Voorbeelden hiervan
zijn het invoegen van een datum in een Booleaans veld (ja/nee), het invoegen van een tekenreeks in een numeriek veld of het invoegen van
een onjuist opgemaakte tekenreeks in het veld Datum/tijd.
[Referentie]800a0bcd—BOF of EOF is waar
Deze fout treedt op wanneer u probeert een dynamische pagina te bekijken in een webbrowser of in Live View.
Het probleem treedt op wanneer op de pagina gegevens moeten worden weergegeven uit een lege recordset. Dit probleem kunt u oplossen door
het servergedrag Regio tonen toe te passen op de dynamische inhoud die op de pagina moet worden weergegeven:
1. Selecteer de dynamische inhoud op de pagina.
2. Klik in het deelvenster Servergedrag op de plusknop (+) en selecteer Regio tonen> Regio tonen als recordset niet leeg is.
3. Selecteer de recordset waaruit de dynamische inhoud moet komen en klik op OK.
4. Herhaal stap 1 tot 3 voor elk element met dynamische inhoud op de pagina.
MySQL-foutberichten oplossen
Eén veelvoorkomend foutbericht dat u kunt krijgen tijdens het testen van een PHP-databaseverbinding met MySQL 4.1, is “Client ondersteunt
gevraagd bekrachtigingsprotocol niet. Kijk of u MySQL-client kunt opwaarderen.”
Wellicht moet u terugvallen op een eerdere versie van MySQL of PHP 5 installeren en een aantal DLL's (Dynamic Link Libraries) kopiëren. Zie
Een PHP-ontwikkelomgeving instellen voor uitgebreide instructies.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
543
Uw computer instellen voor de ontwikkeling van toepassingen
Naar boven
Naar boven
Wat u nodig hebt voor het bouwen van webtoepassingen
De basisprincipes van de webserver
Een webserver kiezen
Een toepassingsserver kiezen
Een database kiezen
Een ColdFusion-ontwikkelomgeving instellen
Een PHP-ontwikkelomgeving instellen
Een ASP-ontwikkelomgeving instellen
Een hoofdmap maken voor de toepassing
Het definiëren van een Dreamweaver-site
Wat u nodig hebt voor het bouwen van webtoepassingen
Voor het bouwen van webtoepassingen in Adobe® Dreamweaver®, hebt u de volgende software nodig:
Een webserver
Een toepassingsserver die met uw webserver werkt
Opmerking: In de context van webtoepassingen verwijzen de termen webserver en toepassingsserver naar software, niet naar hardware.
Als u een database bij uw toepassing wilt gebruiken, hebt u de volgende aanvullende software nodig:
Een databasesysteem
Een databasestuurprogramma dat uw database ondersteunt
Diverse webhostingbedrijven bieden programma's aan, waarmee u hun software kunt gebruiken voor het testen van en werken met
webtoepassingen. In bepaalde gevallen kunt u voor ontwikkelingsdoeleinden de vereiste software installeren op dezelfde computer als
Dreamweaver. U kunt software ook installeren op een netwerkcomputer (doorgaans een Windows 2000- of XP-computer) zodat andere
ontwikkelaars in uw team aan hetzelfde project kunnen werken.
Als u een database bij uw webtoepassing wilt gebruiken, moet u eerst een verbinding met deze database tot stand brengen:
De basisprincipes van de webserver
Voor het ontwikkelen en testen van dynamische webpagina's hebt u een werkende webserver nodig. Een webserver is software die webpagina's
verwerkt in reactie op aanvragen van webbrowsers. Een webserver wordt soms ook wel een HTTP-server genoemd. U kunt een webserver
installeren en gebruiken op uw lokale computer.
Als u een Macintosh-gebruiker bent, kunt u de Apache-webserver gebruiken die al op uw Macintosh is geïnstalleerd.
Opmerking: Adobe biedt geen technische ondersteuning voor software van derden, zoals Microsoft Internet Information Server. Als u hulp nodig
hebt bij een product van Microsoft, kunt u contact opnemen met de technische ondersteuning van Microsoft.
Als u Internet Information Server (IIS) gebruikt voor het ontwikkelen van webtoepassingen, is de standaardnaam van uw webserver de naam van
uw computer. U kunt de servernaam wijzigen door de naam van uw computer te wijzigen. Als uw computer geen naam heeft, wordt het woord
localhost gebruikt.
De servernaam komt overeen met de hoofdmap van de server, die (op een Windows-computer) zeer waarschijnlijk C:Inetpub\wwwroot is. Elke
webpagina die is opgeslagen in de hoofdmap, kunt u openen door de volgende URL in te voeren in een browser op uw computer:
http://naam_server/naam_bestand
Als de servernaam bijvoorbeeld zwarte_zee is en er een webpagina met de naam zon.html is opgeslagen op C:\Inetpub\wwwroot\ kunt u de
pagina openen door de volgende URL in te voeren in een browser op de lokale computer:
http://zwarte_zee/zon.html
Opmerking: Denk eraan dat u in URL's de gewone schuine streep gebruikt en niet de achterwaartse schuine streep.
U kunt ook elke willekeurige webpagina openen die is opgeslagen in een van de onderliggende mappen van de hoofdmap, door de submap in de
URL op te nemen. Stel, het bestand zon.html is opgeslagen in een submap met de naam vakantie. Dat ziet er als volgt uit:
C:\Inetpub\wwwroot\vakantie\zon.html
U kunt deze pagina openen door de volgende URL in te voeren in een browser op uw computer:
544
Naar boven
Naar boven
Naar boven
http://zwarte_zee/vakantie/zon.html
Wanneer de webserver wordt uitgevoerd op uw computer, kunt u de servernaam vervangen door localhost. Zo wordt bijvoorbeeld met de volgende
URL's dezelfde pagina in een browser geopend:
http://zwarte_zee/vakantie/zon.html
http://localhost/vakantie/zon.html
Opmerking: Een andere expressie die u kunt gebruiken in plaats van de servernaam of localhost, is 127.0.0.1 (bijvoorbeeld
http://127.0.0.1/vakantie/zon.html).
Een webserver kiezen
Wanneer u webtoepassingen wilt ontwikkelen en testen, kunt u kiezen uit een aantal veelgebruikte webservers, zoals Microsoft Internet
Information Server (IIS) en Apache HTTP Server.
Als u niet gebruikmaakt van een webhostingservice, kiest u een webserver en installeert u deze op uw lokale computer om er toepassingen mee
te ontwikkelen. Windows- en Macintosh-gebruikers die ColdFusion-webtoepassingen willen ontwikkelen, kunnen de webserver gebruiken die is
meegeleverd met de ontwikkelaarsversie van de ColdFusion 8-toepassingsserver, die u gratis kunt installeren en gebruiken.
Andere Windows-gebruikers kunnen een webserver op de lokale computer laten draaien door IIS te installeren. Deze webserver kan reeds op uw
systeem zijn geïnstalleerd. In uw mapstructuur kunt u zien of de map C:\Inetpub of D:\Inetpub aanwezig is. Tijdens de installatie van IIS wordt
deze map gemaakt.
Mac OS-gebruikers kunnen de lokale Apache-webserver gebruiken die wordt geïnstalleerd met het besturingssysteem.
Zie de documentatie van de leverancier van de server of raadpleeg uw systeembeheerder voor informatie over het installeren en configureren van
andere webservers.
Een toepassingsserver kiezen
Een toepassingsserver is software met behulp waarvan een webserver dynamische pagina's verwerkt. Wanneer u een toepassingsserver kiest, is
er een aantal factoren die u moet afwegen, zoals uw budget, de servertechnologie die u wilt gebruiken (ColdFusion, ASP of PHP) en het type
webserver.
Budget Bepaalde leveranciers verkopen toepassingsservers van een hoge kwaliteit die echter duur zijn in de aanschaf en in het onderhoud.
Andere leveranciers bieden eenvoudigere, voordeligere oplossingen (zoals ColdFusion). Sommige toepassingsservers zijn ingebouwd in
webservers (zoals Microsoft IIS) en andere kunnen gratis worden gedownload van internet (zoals PHP).
Servertechnologie Toepassingsservers werken met verschillende technologieën. Dreamweaver biedt ondersteuning voor drie
servertechnologieën: ColdFusion, ASP en PHP. In de volgende tabel ziet u een aantal veelgebruikte toepassingsservers die beschikbaar zijn voor
de servertechnologieën die worden ondersteund door Dreamweaver:
Servertechnologie Toepassingsserver
ColdFusion Adobe ColdFusion 8
ASP Microsoft IIS
PHP PHP-server
Voor meer informatie over ColdFusion selecteert u ColdFusion Help in het menu Help.
Voor meer informatie over ASP gaat u naar de Microsoft-website op http://msdn.microsoft.com/library/default.asp?url=/library/en-
us/dnanchor/html/activeservpages.asp.
Voor meer informatie over PHP gaat u naar de PHP-website op www.php.net/.
Een database kiezen
Databases zijn er in vele vormen, afhankelijk van de hoeveelheid en complexiteit van de gegevens die ze moeten bevatten. Wanneer u een
database kiest, moet u rekening houden met verschillende factoren, zoals uw budget en het aantal gebruikers dat naar verwachting toegang zal
vragen tot de database.
Budget Sommige leveranciers leveren databasetoepassingsservers van een hoge kwaliteit, die echter duur in aanschaf en onderhoud zijn. Andere
leveranciers bieden eenvoudigere, voordeligere oplossingen, zoals Microsoft Access of de open-source-database MySQL.
Gebruikers Als u voorziet dat de site zal worden gebruikt door een grote groep gebruikers, selecteert u een database die speciaal geschikt is voor
de ondersteuning van de beoogde gebruikersgroep voor uw site. Voor websites waarbij behoefte is aan een grotere mate van flexibiliteit voor
modellering van gegevens, en aan de mogelijkheid om grote groepen gelijktijdige gebruikers te ondersteunen, kunt u op servers gebaseerde,
relationele databases (doorgaans aangeduid als RDBMS) overwegen, zoals MySQL, Microsoft SQL Server en Oracle.
545
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een ColdFusion-ontwikkelomgeving instellen
Ga naar de Adobe-website op www.adobe.com/devnet/dreamweaver/articles/setup_cf.html voor gedetailleerde instructies voor het instellen van
een ColdFusion-ontwikkelomgeving voor Dreamweaver op uw Windows- of Mac-computer.
Zowel Windows- als Macintosh-gebruikers kunnen vanaf de Adobe-website op www.adobe.com/go/coldfusion_nl gratis een volledig functionele
ontwikkelaarsversie van de ColdFusion-toepassingsserver downloaden en installeren.
Opmerking: De Developer Edition is bestemd voor niet-commercieel gebruik voor het ontwikkelen en testen van webtoepassingen. Deze geeft
geen licentie voor commercieel gebruik. De licentie ondersteunt aanvragen van de lokale host en twee IP-adressen op afstand. U kunt deze
zolang u wilt gebruiken voor het ontwikkelen en testen van uw webtoepassingen; de software heeft geen vervaldatum. Voor meer informatie, zie
ColdFusion Help (Help > ColdFusion Help).
Tijdens de installatie kunt u ColdFusion zodanig configureren dat de webserver wordt gebruikt die is ingebouwd in ColdFusion, of anders een
andere webserver die op uw systeem is geïnstalleerd. Over het algemeen is het het beste om uw ontwikkelomgeving af te stemmen op uw
productieomgeving. Als u dus een bestaande webserver gebruikt, zoals Microsoft IIS op uw ontwikkelcomputer, kunt u deze ook gebruiken in
plaats van de ingebouwde ColdFusion-webserver.
Een PHP-ontwikkelomgeving instellen
Ga naar de Adobe-website op www.adobe.com/devnet/dreamweaver/articles/setup_php.html voor gedetailleerde instructies voor het instellen van
een PHP-ontwikkelomgeving voor Dreamweaver op uw Windows- of Mac-computer.
Er zijn versies van de PHP-toepassingsserver verkrijgbaar voor Windows-, Linux-, UNIX-, HP-UX-, Solaris- en Mac OS X-systemen. Zie de PHP-
documentatie, die u ook kunt downloaden vanaf de PHP-website op www.php.net/download-docs.php, voor meer informatie over de
toepassingsserver.
Een ASP-ontwikkelomgeving instellen
Ga naar de Adobe-website op www.adobe.com/devnet/dreamweaver/articles/setup_asp.html voor gedetailleerde instructies voor het instellen van
een ASP-ontwikkelomgeving voor Dreamweaver op uw Windows- of Mac-computer.
Voor het uitvoeren van ASP-pagina's hebt u een toepassingsserver nodig die Microsoft Active Server Pages 2.0 ondersteunt, zoals Microsoft IIS
(Internet Information Services), die wordt geleverd bij Windows 2000 en Windows XP Professional. Gebruikers van Windows XP Professional
kunnen ISS op hun lokale computer installeren en uitvoeren. Macintosh-gebruikers kunnen een webhostingservice met een ASP-programma
gebruiken of IIS op een computer op afstand installeren.
Een hoofdmap maken voor de toepassing
Nadat u zich hebt aangemeld bij een webhostingbedrijf of zelf de serversoftware hebt geïnstalleerd, maakt u een hoofdmap voor uw
webtoepassing op de computer waarop de webserver draait. Deze hoofdmap kan lokaal of op afstand zijn, afhankelijk van de plaats waar uw
webserver draait.
De webserver kan in reactie op een HTTP-aanvraag van een webbrowser werken met elk bestand in deze map of een van de submappen. Zo kan
op een computer met ColdFusion 8 elk bestand in de map \ColdFusion8\wwwroot of in een van de onderliggende mappen worden aangeboden
aan een webbrowser.
Hieronder ziet u de standaardhoofdmappen van een aantal webservers:
Webserver Standaardhoofdmap
ColdFusion 8 \ColdFusion8\wwwroot
IIS \Inetpub\wwwroot
Apache (Windows) \apache\htdocs
Apache (Macintosh) Users:MyUserName:Sites
Als u de webserver wilt testen, plaats u een HTML-testpagina in de standaardhoofdmap en kijkt u of u deze kunt openen door de URL van de
pagina in een browser in te voeren. De URL bestaat uit de domeinnaam en de bestandsnaam van de HTML-pagina en ziet er als volgt uit:
www.voorbeeld.com/testpagina.htm.
Als de webserver wordt uitgevoerd op uw lokale computer, kunt u localhost gebruiken in plaats van een domeinnaam. Voer in overeenstemming
met uw webserver een van de volgende URL's voor de lokale host in:
546
Naar boven
Webserver URL voor lokale host
ColdFusion 8 http://localhost:8500/testpage.htm
IIS http://localhost/testpage.htm
Apache (Windows) http://localhost:80/testpage.htm
Apache (Macintosh) http://localhost/~MijnGebruikersnaam/testpage.htm (waarbij
MijnGebruikersnaam uw Macintosh-gebruikersnaam is)
Opmerking: Standaard werkt de ColdFusion-webserver via poort 8500 en de Apache-webserver voor Windows via poort 80.
Als de pagina niet op de verwachte wijze wordt geopend, kunt u nagaan of er sprake is van een van de volgende fouten:
De webserver is niet gestart. Raadpleeg de documentatie van de webserver voor opstartinstructies.
Het bestand heeft geen .htm- of .html-extensie.
U hebt in het adresvak van de browser het pad naar het bestand van de pagina ingevoerd (bijvoorbeeld
c:\ColdFusion8\wwwroot\testpage.htm) in plaats van de URL (bijvoorbeeld http://localhost:8500/testpage.htm).
De URL bevat een typefout. Controleer de URL op fouten en let er met name op dat de bestandsnaam niet wordt gevolgd door een schuine
streep, zoals in http://localhost:8080/testpage.htm/.
Nadat u een hoofdmap hebt gemaakt voor uw toepassing, moet u een Dreamweaver-site definiëren voor het beheer van uw bestanden.
Het definiëren van een Dreamweaver-site
Nadat u uw systeem hebt geconfigureerd voor het ontwikkelen van webtoepassingen, moet u een Dreamweaver-site definiëren voor het beheer
van uw bestanden.
Voordat u begint, moet u controleren of aan de volgende eisen is voldaan:
U hebt toegang tot een webserver. De webserver kan draaien op uw lokale computer, op een computer op afstand (zoals een
ontwikkelingsserver) of op een server die wordt beheerd door een webhostingbedrijf.
Er is een toepassingsserver geïnstalleerd en deze wordt uitgevoerd op het systeem waarop de webserver draait.
U hebt een hoofdmap voor uw webtoepassing gemaakt op het systeem waarop de webserver draait.
Het definiëren van een Dreamweaver-site voor uw webtoepassing omvat de volgende drie stappen:
1. Een lokale map definiëren
De lokale map is de map die u gebruikt voor het opslaan van werkende exemplaren van sitebestanden op uw vaste schijf. U kunt een lokale map
definiëren voor elke nieuwe webtoepassing die u maakt. Het definiëren van een lokale map geeft u ook de mogelijkheid uw bestanden te beheren
en bestanden gemakkelijk van en naar uw webserver over te brengen.
2. Een externe map definiëren
Definieer een map op de computer waarop uw webserver draait, als een Dreamweaver-map op afstand. De map op afstand is de map die u voor
uw webtoepassing hebt gemaakt op de webserver.
3. Een testmap definiëren
Dreamweaver gebruikt deze map om dynamische inhoud te genereren en weer te geven en om een verbinding met databases tot stand te
brengen terwijl u werkt. De testserver kan uw lokale computer, een ontwikkelingsserver, een parkeerserver of een productieserver zijn. Wat u kiest,
maakt niet uit, zolang de server maar de dynamische pagina's kan verwerken die u wilt gaan ontwikkelen.
Zodra de Dreamweaver-site is gedefinieerd, kunt u beginnen met het bouwen van uw webtoepassing.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
547
Een map in uw toepassing beveiligen (ColdFusion)
Naar boven
Een map of site op de server beveiligen (ColdFusion)
Opmerking: Ondersteuning voor ColdFusion is verwijderd uit Dreamweaver CC en hoger.
Een map of site op de server beveiligen (ColdFusion)
In Dreamweaver kunt u een specifieke map in uw ColdFusion-toepassing met een wachtwoord beveiligen, ook de hoofdmap van de toepassing.
Wanneer een bezoeker van uw site een pagina in de opgegeven map opvraagt, wordt de bezoeker naar een gebruikersnaam en een wachtwoord
gevraagd. ColdFusion slaat de gebruikersnaam en het wachtwoord in sessievariabelen op, zodat de gebruiker deze tijdens de sessie niet meer
opnieuw hoeft op te geven.
Opmerking: Deze functie is alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd.
1. Open een ColdFusion-document in Dreamweaver en kies Opdrachten > Wizard Inloggen bij ColdFusion.
2. Voltooi de wizard Inloggen bij ColdFusion.
a. Geef het volledige pad op naar de map die u wilt beveiligen en klik op Volgende.
b. Selecteer in het volgende scherm een van de volgende verificatietypen:
Eenvoudige verificatie Hiermee beveiligt u uw toepassing met een enkele gebruikersnaam en één wachtwoord voor alle gebruikers.
Windows NT-verificatie Hiermee beveiligt u uw toepassing met NT-gebruikersnamen en -wachtwoorden.
LDAP-verificatie Hiermee beveiligt u uw toepassing met gebruikersnamen en wachtwoorden die op een LDAP-server zijn
opgeslagen.
c. Bepaal of u wilt dat gebruikers zich aanmelden met een ColdFusion-aanmeldingspagina of via een pop-upmenu.
d. Geef in het volgende scherm de volgende instellingen op:
Als u eenvoudige verificatie hebt geselecteerd, geeft u de gebruikersnaam en het wachtwoord op die elke bezoeker moet invoeren.
Als u Windows NT-verificatie hebt geselecteerd, geeft u het NT-domein op aan de hand waarvan de validatie moet worden
uitgevoerd.
Als u LDAP-verificatie hebt geselecteerd, geeft u de LDAP-server op aan de hand waarvan de validatie moet worden uitgevoerd.
3. Laad de nieuwe bestanden op uw externe site. De bestanden bevinden zich in de map op de lokale site.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
548
Verbindingsscripts verwijderen
Naar boven
De opdracht Verbindingsscripts verwijderen gebruiken
De opdracht Verbindingsscripts verwijderen gebruiken
U kunt de opdracht Verbindingsscripts verwijderen gebruiken om scripts te verwijderen die door Dreamweaver in een map op afstand zijn
geplaatst om toegang te krijgen tot databases. Deze scripts zijn alleen nodig tijdens de ontwerpfase in Dreamweaver.
Wanneer u de optie Stuurprogramma gebruiken op testserver of DSN gebruiken op testserver inschakelt in het dialoogvenster
Databaseverbindingen, zal Dreamweaver een MMHTTPDB-scriptbestand uploaden naar de testserver. Zo kan Dreamweaver het stuurprogramma
voor de database op afstand beïnvloeden met het HTTP-protocol, dat op zijn beurt Dreamweaver in staat stelt de benodigde database-informatie
op te halen met behulp waarvan u uw site kunt maken. Met dit bestand wordt het echter mogelijk gemaakt de namen van de gegevensbronnen
(DSN's) te bekijken die in het systeem zijn gedefinieerd. Als de DSN's en de databases niet met een wachtwoord zijn beveiligd, kan een hacker
het script bovendien gebruiken om SQL-opdrachten voor de database op te geven.
Het MMHTTPDB-scriptbestand staat in de map _mmServerScripts, die zich in de hoofdmap van uw website bevindt.
Opmerking: In de bestandsbrowser van Dreamweaver (het paneel Bestanden) wordt de map _mmServerScripts verborgen. U kunt de map
_mmServerScripts zien als u een FTP-client van derden of de bestandsbrowser gebruikt.
In bepaalde configuraties zijn deze scripts helemaal niet nodig. Wanneer bezoekers van uw website van webpagina's worden voorzien, spelen de
scripts geen rol en hoeven deze daarom niet op een productieserver te worden gezet.
Als u het MMHTTPDB-scriptbestand naar een productieserver hebt geüpload, moet u het MMHTTPDB-scriptbestand verwijderen. Met de opdracht
Verbindingsscripts verwijderen worden scriptbestanden automatisch voor u verwijderd.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
549
De werkruimte optimaliseren voor visuele ontwikkeling
Naar boven
Naar boven
Panelen voor de ontwikkeling van webtoepassingen weergeven
De database weergeven in Dreamweaver
Dynamische pagina's bekijken in een browser
De databasegegevens beperken die in Dreamweaver worden weergegeven
Stel de eigenschappencontrole in voor opgeslagen ColdFusion-procedures en ASP-opdrachten
Opties van Invoernaam
Panelen voor de ontwikkeling van webtoepassingen weergeven
Selecteer de categorie Gegevens in het pop-upmenu Categorie van het paneel Invoegen om een reeks knoppen weer te geven waarmee u
dynamische inhoud en servergedragingen aan de pagina kunt toevoegen.
Hoeveel en welke knoppen worden weergegeven, is afhankelijk van het type document dat u in het documentvenster hebt geopend. Beweeg de
muis over een pictogram om scherminfo weer te geven, waarin de functie van de knop wordt omschreven.
Het paneel Invoegen bevat knoppen waarmee u de volgende items aan de pagina kunt toevoegen:
Recordsets
Dynamische tekst of tabellen
Recordnavigatiebalken
Als u naar de codeweergave schakelt (Weergave > Code), worden mogelijk aanvullende panelen in hun eigen categorie in het paneel
Invoegen weergegeven, waarmee u code op de pagina kunt invoegen. Als u bijvoorbeeld een ColdFusion-pagina in de codeweergave
weergeeft, komt in de categorie CFML van het paneel Invoegen een paneel CFML beschikbaar.
Diverse panelen bevatten methoden om dynamische pagina's te maken:
Selecteer het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) om bronnen van dynamische inhoud voor uw pagina te definiëren en de inhoud
aan de pagina toe te voegen.
Selecteer het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag) om logica van de serverzijde aan uw dynamische pagina's toe te voegen.
Selecteer het paneel Databases (Venster >Databases) om databases te verkennen of databaseverbindingen tot stand te brengen.
Selecteer het paneel Componenten (Venster > Componenten) om code voor ColdFusion-componenten te inspecteren, toe te voegen of
te wijzigen.
Opmerking: Het paneel Componenten wordt alleen ingeschakeld als u een ColdFusion-pagina opent.
Een servergedrag is de reeks instructies die in de ontwerpfase op een dynamische pagina wordt ingevoegd en in runtime op de server wordt
uitgevoerd.
Zie www.adobe.com/go/vid0144_nl voor een zelfstudie over het instellen van de ontwikkelwerkruimte.
De database weergeven in Dreamweaver
Nadat u verbinding hebt gemaakt met uw database, kunt u de structuur en gegevens ervan in Dreamweaver bekijken.
1. Open het paneel Databases (Venster > Databases).
In het paneel Databases worden alle databases weergegeven waarvoor u verbindingen hebt gemaakt. Als u een ColdFusion-site ontwikkelt,
worden in het paneel alle databases weergegeven waarvoor gegevensbronnen zijn gedefinieerd in de ColdFusion-beheerder.
Opmerking: In Dreamweaver wordt gekeken naar de ColdFusion-server die u voor de huidige site hebt gedefinieerd.
Als in het paneel geen database wordt weergegeven, moet u een databaseverbinding maken.
2. Klik op het plusteken (+) naast een verbinding in de lijst als u de tabellen, opgeslagen procedures en weergaven in de database wilt
weergeven.
3. Klik op een tabelnaam als u de kolommen in de tabel wilt weergeven.
De kolompictogrammen reflecteren het gegevenstype en geven de primaire sleutel van de tabel aan.
4. Als u de gegevens in een tabel wilt weergeven, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of klikt u terwijl u Control ingedrukt houdt
(Macintosh), op de tabelnaam in de lijst en kiest u Gegevens weergeven in het snelmenu.
550
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Dynamische pagina's bekijken in een browser
Ontwikkelaars van webtoepassingen debuggen hun pagina's dikwijls door ze regelmatig in een webbrowser te bekijken. U kunt dynamische
pagina's snel in een browser bekijken. U hoeft ze daarvoor niet eerst handmatig op een server te laden (druk op F12).
Als u dynamische pagina's wilt bekijken, moet u eerst de categorie Testserver van het dialoogvenster Sitedefinitie invullen.
U kunt opgeven dat Dreamweaver tijdelijke bestanden moet gebruiken in plaats van de originele. Met deze optie wordt in Dreamweaver een
tijdelijke kopie van de pagina op een webserver uitgevoerd voordat de pagina in de browser wordt weergegeven. (Daarna verwijdert Dreamweaver
het tijdelijke bestand van de server.) Kies Bewerken > Voorkeuren > Voorvertoning in browser om deze optie in te stellen.
Met de optie Voorvertoning in browser worden de desbetreffende pagina's, zoals een pagina met resultaten of details, afhankelijke bestanden
zoals afbeeldingsbestanden of includes aan de serverzijde, niet geladen. Als u een ontbrekend bestand wilt laden, kiest u Venster > Site om het
Sitepaneel te openen, selecteert u het bestand onder Lokale map en klikt u op de blauwe pijl-omhoog op de werkbalk om het bestand naar de
map op de webserver te kopiëren.
De databasegegevens beperken die in Dreamweaver worden weergegeven
Geavanceerde gebruikers van grote databasesystemen zoals Oracle zouden het aantal database-items moeten beperken dat door Dreamweaver
in de ontwerpfase wordt opgehaald en weergegeven. Een Oracle-database kan items bevatten die Dreamweaver in de ontwerpfase niet kan
verwerken. U kunt in Oracle een schema maken en dit in Dreamweaver gebruiken om overbodige items in de ontwerpfase eruit te filteren.
Opmerking: In Microsoft Access kunt u geen schema of catalogus maken.
Andere gebruikers kunnen profiteren van een beperking van de hoeveelheid informatie die Dreamweaver in de ontwerpfase ophaalt. Sommige
databases bevatten tientallen of zelfs honderden tabellen, en waarschijnlijk wilt u deze liever niet allemaal weergeven terwijl u werkt. Met een
schema of catalogus kunt u het aantal database-items beperken dat in de ontwerpfase wordt opgehaald.
U moet een schema of catalogus in uw databasesysteem maken voordat u het kunt toepassen in Dreamweaver. Raadpleeg de documentatie bij
uw databasesysteem of neem contact op met de systeembeheerder.
Opmerking: U kunt in Dreamweaver geen schema of catalogus toepassen als u een ColdFusion-toepassing ontwikkelt of Microsoft Access
gebruikt.
1. Open een dynamische pagina in Dreamweaver en open vervolgens het deelvenster Databases (Venster > Databases).
Als de databaseverbinding bestaat, klikt u met de rechtermuisknop (Windows) of klikt u terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh), op
de verbinding in de lijst en kiest u Verbinding bewerken in het snelmenu.
Als de verbinding niet bestaat, klikt u op de plusknop (+) boven in het paneel en maakt u de verbinding.
2. Klik in het dialoogvenster voor de verbinding op Geavanceerd.
3. Geef het schema of de catalogus op en klik op OK.
Stel de eigenschappencontrole in voor opgeslagen ColdFusion-procedures en ASP-
opdrachten
Wijzig de geselecteerde opgeslagen procedure. Welke opties beschikbaar zijn, hangt af van de servertechnologie.
Bewerk de opties. Wanneer u in de eigenschappencontrole een nieuwe optie selecteert, wordt de pagina in Dreamweaver bijgewerkt.
Opties van Invoernaam
De eigenschappencontrole wordt weergegeven wanneer Dreamweaver een onbekend invoertype tegenkomt. Dit is doorgaans het gevolg van een
typefout of andere gegevensinvoerfout.
Als u het veldtype in de eigenschappencontrole verandert in een waarde die Dreamweaver herkent (als u bijvoorbeeld de typefout verbetert), wordt
de eigenschappencontrole bijgewerkt en worden de eigenschappen voor het herkende type weergegeven. Stel in de eigenschappencontrole een
van de volgende opties in:
Invoernaam Hiermee geeft u het veld een naam. Dit vakje is vereist, en de naam moet uniek zijn.
Type Hiermee stelt u het invoertype van het veld in. De inhoud van dit vakje geeft de waarde weer van het invoertype dat op dat moment in de
HTML-broncode voorkomt.
Waarde Hiermee stelt u de waarde van het veld in.
Parameters Hiermee opent u het dialoogvenster Parameters waarin u de huidige kenmerken van het veld kunt bekijken, en kenmerken kunt
toevoegen of verwijderen.
Meer Help-onderwerpen
Handleiding ontwikkelwerkruimte
Een testserver instellen
551
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
552
Overzicht van dynamische inhoudsbronnen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over dynamische inhoudsbronnen
Over recordsets
Over URL- en formulierparameters
Over sessievariabelen
ASP- en ColdFusion-toepassingsvariabelen
ASP-servervariabelen
ColdFusion-servervariabelen
Over dynamische inhoudsbronnen
Een dynamische inhoudsbron is een opslagplaats van informatie van waaruit u dynamische inhoud voor een webpagina kunt ophalen en
weergeven. Bronnen van dynamische inhoud zijn niet alleen gegevens die in een database zijn opgeslagen, maar ook waarden die via HTML-
formulieren worden verkregen, waarden in serverobjecten en andere inhoudsbronnen.
Met Dreamweaver kunt u eenvoudig een database verbinden en een recordset maken waaruit u dynamische inhoud haalt. Een recordset is het
resultaat van een databasequery. Met een recordset haalt u de specifieke informatie die u vraagt, uit de totale informatie en kunt u deze informatie
op een opgegeven pagina weergeven. U definieert de recordset op basis van de informatie in de database en de inhoud die u wilt weergeven.
Verschillende technologieleveranciers kunnen andere technologie hanteren voor een recordset. In ASP en ColdFusion wordt een recordset een
query genoemd. Als u andere gegevensbronnen gebruikt, bijvoorbeeld gebruikersinvoer of servervariabelen, is de naam van de gegevensbron die
in Dreamweaver is gedefinieerd, gelijk aan de naam van de gegevensbron zelf.
Dynamische websites hebben een gegevensbron nodig waaruit dynamische inhoud kan worden opgehaald en weergegeven. Met Dreamweaver
kunt u databases, request-variabelen, URL-variabelen, servervariabelen, formuliervariabelen, opgeslagen procedures en andere bronnen van
dynamische inhoud gebruiken. Afhankelijk van de gegevensbron kunt u nieuwe inhoud ophalen om aan een verzoek te voldoen, of de pagina
wijzigen om aan de behoeften van gebruikers tegemoet te komen.
Elke inhoudsbron die u in Dreamweaver definieert, wordt toegevoegd aan de lijst met inhoudsbronnen in het paneel Bindingen. Daarna kunt u de
inhoudsbron invoegen op de geselecteerde pagina.
Over recordsets
Webpagina's hebben niet rechtstreeks toegang tot de gegevens die in een database zijn opgeslagen. In plaats daarvan vindt er interactie plaats
tussen de webpagina en een recordset. Een recordset is een deelverzameling van de gegevens (records) die uit de database wordt opgehaald
met behulp van een databasequery. Een query is een zoekinstructie die is ontworpen om specifieke informatie in een database te zoeken en deze
daaruit te extraheren.
Wanneer u een database als inhoudsbron voor een dynamische webpagina gebruikt, moet u eerst een recordset maken waarin u de opgehaalde
gegevens opslaat. Recordsets fungeren als intermediair tussen de database waarin de inhoud wordt opgeslagen, en de toepassingsserver die de
pagina genereert. Recordsets worden tijdelijk opgeslagen in het geheugen van de toepassingsserver zodat gegevens sneller kunnen worden
opgehaald. De server verwijdert de recordset wanneer deze niet meer nodig is.
Een query kan een recordset opleveren die alleen bepaalde kolommen, alleen bepaalde records of een combinatie van beide bevat. Een recordset
kan ook alle records en kolommen van een databasetabel bevatten. Omdat toepassingen echter zelden alle data in een database moeten
gebruiken, dient u ernaar te streven om uw recordsets zo klein mogelijk te houden. Omdat de webserver de recordset tijdelijk in het geheugen
vasthoudt, is voor het gebruik van een kleinere recordset minder geheugen vereist en kunt u de prestaties van de server potentieel verbeteren.
Databasequery's worden geschreven in SQL (Structured Query Language, uitgesproken als “seekwel"), een eenvoudige taal waarmee u
databasegegevens kunt ophalen, toevoegen en verwijderen. Met de SQL builder die bij Dreamweaver wordt geleverd, kunt u eenvoudige query's
maken zonder kennis van SQL. Maar wanneer u complexe SQL-query's wilt maken, biedt enige elementaire kennis van deze taal u de
mogelijkheid geavanceerdere query's te maken, en biedt die meer flexibiliteit bij het ontwikkelen van dynamische pagina's.
Voordat u een recordset definieert voor gebruik met Dreamweaver, moet u een verbinding met een database maken en gegevens in de database
invoeren als dat nog niet is gebeurd. Als u nog geen databaseverbinding voor uw site hebt gedefinieerd, raadpleegt u het hoofdstuk over
databaseverbindingen voor de servertechnologie waarvoor u ontwikkelt, en volgt u de instructies voor het maken van een databaseverbinding.
Over URL- en formulierparameters
URL-parameters slaan opgehaalde informatie-invoer van gebruikers op. Als u een URL-parameter wilt definiëren, maakt u een formulier- of
hypertekstkoppeling die de methode GET gebruikt om gegevens te verzenden. De informatie wordt toegevoegd aan de URL van de gevraagde
553
Naar boven
pagina en wordt aan de server doorgegeven. Als u URL-variabelen gebruikt, bevat de queryreeks een of meer naam-/waardeparen die aan de
formuliervelden zijn gekoppeld. Deze naam-/waardeparen worden aan de URL toegevoegd.
Formulierparameters slaan opgehaalde informatie op die in de HTTP-aanvraag voor een webpagina is opgenomen. Als u een formulier maakt dat
de methode POST gebruikt, worden de gegevens die door het formulier zijn verzonden, doorgegeven aan de server. Voordat u begint, moet u
ervoor zorgen dat u een formulierparameter aan de server doorgeeft.
Over sessievariabelen
Met sessievariabelen kunt u informatie opslaan en weergeven die gedurende het bezoek van een gebruiker (een gebruikerssessie) wordt
vastgehouden. De server maakt voor elke gebruiker een afzonderlijk sessieobject en onderhoudt dat gedurende een ingestelde periode of tot het
object expliciet wordt beëindigd.
Omdat sessievariabelen gedurende een hele gebruikerssessie bestaan, ook wanneer de gebruiker van de ene pagina naar de andere binnen de
website gaat, zijn ze bijzonder geschikt om gebruikersvoorkeuren op te slaan. Sessievariabelen kunnen ook worden gebruikt om een waarde in de
HTML-code van een pagina in te voegen, om een waarde aan een lokale variabele toe te wijzen of om een waarde op te geven om een
voorwaardelijke expressie te evalueren.
Voordat u sessievariabelen voor een pagina definieert, moet u ze in de broncode maken. Wanneer u een sessievariabele in de broncode van de
webtoepassing hebt gemaakt, kunt u met Dreamweaver de waarde ervan ophalen en op een webpagina gebruiken.
Hoe werken sessievariabelen
Sessievariabelen slaan informatie (doorgaans door gebruikers ingediende formulier- of URL-parameters) op en stellen deze voor de duur van het
bezoek van de gebruiker beschikbaar aan alle pagina's van de webtoepassing. Wanneer gebruikers zich bijvoorbeeld aanmelden bij een
webportaal dat toegang biedt tot e-mail, aandelenprijzen, weerberichten en dagelijks nieuws, slaat de webtoepassing de aanmeldingsgegevens op
in een sessievariabele die de gebruiker identificeert voor de pagina's van de gehele site. Hierdoor ziet de gebruiker alleen de typen inhoud die de
gebruiker heeft geselecteerd bij het navigeren door de site. Sessievariabelen kunnen ook een beveiligingsmechanisme bieden waarmee de sessie
van de gebruiker wordt beëindigd als de account een bepaalde tijd inactief is. Dit maakt ook geheugen op de server en verwerkingsresources vrij
als de gebruiker vergeet om zich bij een website af te melden.
Sessievariabelen slaan informatie op voor de duur van de gebruikssessie. De sessie begint wanneer de gebruiker een pagina binnen de
toepassing opent en eindigt wanneer de gebruiker niet binnen een bepaalde tijd een andere pagina in de toepassing opent of wanneer de
gebruiker expliciet de sessie beëindigt (doorgaans door op de koppeling voor afmelden te klikken). Zolang deze bestaat, is de sessie specifiek
voor een afzonderlijke gebruiker, waarbij elke gebruiker een afzonderlijke sessie heeft.
Gebruik sessievariabelen om gegevens op te slaan, waartoe elke pagina in een webtoepassing toegang kan hebben. Dit kunnen zeer
uiteenlopende gegevens zijn, zoals de gebruikersnaam, de gewenste tekengrootte of een vlag die aangeeft of de gebruiker zich met succes heeft
aangemeld. Sessievariabelen worden ook vaak gebruikt voor het bijhouden van een lopend aantal, bijvoorbeeld het aantal vragen dat tot dusverre
correct is beantwoord bij een online-quiz of de producten die de gebruiker tot dan heeft geselecteerd in een onlinecatalogus.
Sessievariabelen kunnen alleen functioneren als de browser van de gebruiker is geconfigureerd voor het accepteren van cookies. De server
genereert een id-nummer voor de sessie waarmee de gebruiker op unieke wijze wordt geïdentificeerd wanneer de sessie wordt gestart, en zendt
vervolgens een cookie met het id-nummer naar de browser van de gebruiker. Wanneer de gebruiker om een andere pagina op de server verzoekt,
leest de server het cookie op de browser om de gebruiker te identificeren en de in het geheugen van de server opgeslagen sessievariabelen van
de gebruiker op te halen.
Informatie in sessievariabelen verzamelen, opslaan en ophalen
Voordat u een sessievariabele maakt, moet u eerst de informatie die u wilt opslaan, verzamelen en deze vervolgens naar de server verzenden
waar de informatie wordt opgeslagen. U kunt informatie verzamelen en naar de server verzenden met behulp van HTML-formulieren of
hypertextkoppelingen met URL-parameters. U kunt ook informatie verzamelen via cookies die op de computer van de gebruiker zijn opgeslagen,
via HTTP-koppen die door de browser van de gebruiker met een paginaverzoek worden verzonden of vanuit een database.
URL-parameters die worden opgeslagen in sessievariabelen, vindt u bijvoorbeeld vaak in productcatalogi. In een productcatalogus worden 'hard-
coded' URL-parameters die worden gemaakt met een koppeling, gebruikt om productinformatie terug te sturen naar de server, zodat deze
informatie kan worden opgeslagen in een sessievariabele. Wanneer een gebruiker op de koppeling 'Toevoegen aan winkelwagentje' klikt, wordt de
product-id opgeslagen in een sessievariabele terwijl de gebruiker doorgaat met winkelen. Wanneer de gebruiker naar de betalingspagina gaat,
wordt de in de sessievariabele opgeslagen product-ID opgehaald.
Een op formulieren gebaseerde enquête is een typisch voorbeeld van een pagina waarop formulierparameters worden opgeslagen in
sessievariabelen. Het formulier verzendt de geselecteerde informatie terug naar de server, waar een toepassingspagina een score aan de enquête
toekent en de antwoorden opslaat in een sessievariabele die moet worden doorgegeven aan een toepassing die mogelijk een totaalberekening
maakt van de reacties die zijn verzameld van alle deelnemers aan de enquête. Of de informatie wordt in een database voor later gebruik
opgeslagen.
Nadat er informatie naar de server is verzonden, slaat u de informatie op in sessievariabelen door de juiste code voor uw servermodel toe te
voegen aan de pagina die wordt opgegeven door de URL- of formulierparameter. Wordt de doelpagina genoemd. Deze pagina wordt in het
kenmerk action van het HTML-formulier of in het kenmerk href van de hypertekstkoppeling op de startpagina opgegeven.
Nadat u de waarde hebt opgeslagen in een sessievariabele, kunt u Dreamweaver gebruiken om de waarde op te halen uit sessievariabelen en
deze te gebruiken in een webtoepassing. Nadat u de sessievariabele hebt gedefinieerd in Dreamweaver, kunt u de waarde ervan invoegen in een
554
pagina.
De HTML-syntaxis hiervoor ziet er als volgt uit:
<form action="destination.html" method="get" name="myform"> </form>
<param name="href"value="destination.html">
Zowel de gebruiker servertechnologie als de methode die u gebruikt voor het in bezit krijgen van de informatie, bepaalt de code die wordt gebruikt
voor de opslag van de informatie in een sessievariabele. De basissyntaxis voor elke servertechnologie is als volgt:
ColdFusion
<CFSET session.variable_name = value>
ASP
<% Session("variable_name") = value %>
De value-expressie is doorgaans een serverexpressie, zoals Request.Form("lastname"). Als u bijvoorbeeld een URL-parameter met de naam
product (of een HTML-formulier met de methode GET en een tekstveld met de naam product) gebruikt om informatie op te vragen, kunt u de
volgende instructies geven om de informatie op te slaan in een sessievariabele met de naam prodID:
ColdFusion
<CFSET session.prodID = url.product>
ASP
<% Session("prodID") = Request.QueryString("product") %>
Als u een HTML-formulier met de methode post en een tekstveld met de naam txtProduct gebruikt om informatie te verzamelen, kunt u de
volgende instructies geven om de informatie op te slaan in de sessievariabele:
ColdFusion
<CFSET session.prodID = form.txtProduct>
ASP
<% Session("prodID") = Request.Form("txtProduct") %>
Voorbeeld van in sessievariabelen opgeslagen informatie
U bent bezig met een site met een grote doelgroep van oudere gebruikers. Voeg in Dreamweaver twee koppelingen toe aan het welkomstscherm,
waarmee de gebruikers de lettergrootte van de tekst op de site kunnen aanpassen. Voor grotere, beter te lezen tekst klikt de gebruiker op de ene
koppeling en voor tekst van normale grootte klikt de gebruiker op de andere koppeling.
Elke koppeling heeft een URL-parameter met de naam fontsize waarmee de tekstvoorkeur van de gebruiker naar de server wordt gestuurd, zoals
u ziet in het volgende voorbeeld van Adobe ColdFusion®:
<a href="resort.cfm?fontsize=large">Larger Text</a><br>
<a href="resort.cfm?fontsize=small">Normal Text</a>
Sla de tekstvoorkeur van de gebruiker op in een sessievariabele en gebruik deze om op elke pagina de tekstgrootte in te stellen op het verzoek
van de gebruiker.
555
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Boven aan de bestemmingspagina voert u de volgende code in om een sessie met de naam font_pref te maken waarin de voorkeur voor de
tekstgrootte van de gebruiker wordt opgeslagen.
ColdFusion
<CFSET session.font_pref = url.fontsize>
ASP
<% Session("font_pref") = Request.QueryString("fontsize") %>
Wanneer de gebruiker op de hypertextkoppeling klikt, verzendt de pagina de tekstvoorkeur van de gebruiker in een URL-parameter naar de
doelpagina. De code op de doelpagina slaat de URL-parameter op in de sessievariabele font_pref. Voor de duur van de sessie van de gebruiker
halen alle pagina's van de toepassing deze waarde op en geven ze de geselecteerde tekengrootte weer.
ASP- en ColdFusion-toepassingsvariabelen
In ASP en ColdFusion kunt u toepassingsvariabelen gebruiken om informatie op te slaan en weer te geven die gedurende de levensduur van de
toepassing wordt bijgehouden en die van gebruiker tot gebruiker blijft bestaan. De levensduur van de toepassing loopt vanaf het moment dat de
gebruiker de eerste keer een pagina in de toepassing opvraagt, tot aan het moment waarop de webserver wordt gestopt. (Een toepassing wordt
gedefinieerd als alle bestanden in een virtuele directory en de subdirectory's daarvan.)
Omdat toepassingsvariabelen blijven bestaan gedurende de hele levensduur van de toepassing, en zelfs van gebruiker tot gebruiker, zijn ze
bijzonder geschikt om informatie op te slaan die voor alle gebruikers hetzelfde is, zoals de juiste tijd en datum. De waarde van de
toepassingsvariabele wordt gedefinieerd in de code van de toepassing.
ASP-servervariabelen
U kunt de volgende ASP-servervariabelen definiëren als bronnen met dynamische inhoud: Request.Cookie, Request.QueryString, Request.Form,
Request.ServerVariables en Request.ClientCertificates.
ColdFusion-servervariabelen
U kunt de volgende ColdFusion-servervariabelen definiëren:
Clientvariabelen koppelen gegevens aan een specifieke client. Clientvariabelen onderhouden de status van de toepassing niet alleen wanneer de
gebruiker in de toepassing van pagina naar pagina gaat, maar ook tussen sessies. 'De status onderhouden' betekent dat de informatie van de ene
pagina (of sessie) tot de volgende wordt bewaard zodat de toepassing zich de gebruiker en diens vorige keuzen en voorkeuren nog herinnert.
Cookievariabelen benaderen cookies die door de browser aan de server zijn doorgegeven.
CGI-variabelen verschaffen informatie over de server waarop ColdFusion wordt uitgevoerd, over de browser die een pagina opvraagt, en andere
informatie over de verwerkingsomgeving.
Servervariabelen kunnen worden benaderd door alle clients en toepassingen op de server. Ze behouden hun waarde tot de server wordt
gestopt.
Lokale variabelen Gemaakt met de CFSET-tag of de CFPARAM-tag in een ColdFusion-pagina.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
556
Panelen voor dynamische inhoud
Naar boven
Naar boven
Bindingen, paneel
Servergedrag, paneel
Paneel Databases
Paneel Componenten
Bindingen, paneel
In het paneel Bindingen definieert en bewerkt u bronnen met dynamische inhoud, voegt u dynamische inhoud aan een pagina toe en past u
gegevensindelingen op dynamische tekst toe.
In dit paneel kunt u de volgende taken uitvoeren:
Bronnen met dynamische inhoud definiëren
Dynamische inhoud toevoegen aan pagina's
Inhoudsbronnen wijzigen of verwijderen
Vooraf gedefinieerde gegevensindelingen gebruiken
XML-gegevensbronnen koppelen
XML-gegevens weergeven op XSLT-pagina's
URL-parameters
Sessievariabelen definiëren
Toepassingsvariabelen definiëren voor ASP en ColdFusion
Servervariabelen definiëren
Inhoudsbronnen opslaan in de cache
Een recordset kopiëren van de ene pagina naar de andere
HTML-kenmerken dynamisch maken
Servergedrag, paneel
In het paneel Servergedrag kunt u Dreamweaver-servergedrag aan een pagina toevoegen, servergedrag bewerken en servergedrag maken.
In dit paneel kunt u de volgende taken uitvoeren:
Databaserecords weergeven
Bronnen met dynamische inhoud definiëren
In één bewerking hoofd- en detailpagina's maken
Zoekpagina's en resultatenpagina's maken
Een pagina voor het invoegen van records maken (CS6)
Recordupdatepagina's samenstellen (CS6)
Recordverwijderpagina's maken
Een pagina maken waartoe alleen geautoriseerde gebruikers toegang hebben
Een registratiepagina samenstellen
Een aanmeldingspagina samenstellen
Een pagina maken waartoe alleen geautoriseerde gebruikers toegang hebben
Een opgeslagen procedure toevoegen (ColdFusion) (CS6)
Dynamische inhoud verwijderen
Aangepast servergedrag toevoegen
557
Naar boven
Naar boven
Paneel Databases
Gebruik het paneel Databases om databaseverbindingen te maken, databases te bekijken en aan databases gerelateerde code op uw pagina's in
te voegen.
In dit paneel kunt u uw database bekijken en verbinden:
De database weergeven in Dreamweaver
Databaseverbindingen voor ColdFusion-ontwikkelaars (CS6)
Databaseverbindingen voor ASP-ontwikkelaars (CS6)
Databaseverbindingen voor PHP-ontwikkelaars
Paneel Componenten
Gebruik het paneel Componenten om componenten te maken en te bekijken en om componentcode op uw pagina's in te voegen.
Opmerking: Het paneel werkt niet in de ontwerpweergave.
In dit paneel kunt u de volgende taken uitvoeren:
ColdFusion-componenten gebruiken
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
558
Databaserecords weergeven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over databaserecords
Servergedrag en opmaakelementen
Typografische elementen en pagina-indelingselementen toepassen op dynamische gegevens
Navigeren door de resultaten van databaserecordsets
Een navigatiebalk voor een recordset maken
Aangepaste navigatiebalken voor recordsets
Taken voor het ontwerpen van de navigatiebalk
Gebieden weergeven en verbergen op basis van recordsetresultaten
Meerdere recordsetresultaten weergeven
Een dynamische tabel maken
Recordtellers maken
Vooraf gedefinieerde gegevensindelingen gebruiken
Over databaserecords
Om databaserecords weer te geven, moet informatie worden opgehaald die is opgeslagen in een database of andere inhoudsbron, en moet deze
informatie op een webpagina worden weergegeven. Dreamweaver beschikt over vele methoden om dynamische inhoud weer te geven en over
verschillend, ingebouwd servergedrag waarmee u de presentatie van dynamische inhoud kunt verbeteren zodat gebruikers gemakkelijker door de
informatie die uit een database wordt geretourneerd, kunnen navigeren en deze kunnen doorzoeken.
Databases en andere bronnen van dynamische inhoud bieden u meer kracht en flexibiliteit bij het zoeken, sorteren en bekijken van grote
hoeveelheden informatie. Het gebruik van een database om inhoud voor websites op te slaan, heeft zin wanneer u grote hoeveelheden informatie
moet opslaan en deze informatie vervolgens op een zinvolle manier moet kunnen ophalen en weergeven. Dreamweaver beschikt over diverse
hulpmiddelen en verschillend, ingebouwd gedrag, waarmee u informatie die in een database is opgeslagen, doeltreffend kunt ophalen en
weergeven.
Servergedrag en opmaakelementen
Dreamweaver bevat het volgende servergedrag en de volgende opmaakelementen, waarmee u de weergave van dynamische gegevens kunt
verfraaien:
Formaten Hiermee kunt u verschillende notaties voor getallen, valuta, datum en tijd en percentages toepassen op dynamische tekst.
Als de prijs van een item in een recordset bijvoorbeeld 10,989 is, kunt u de prijs op de pagina weergeven als €10,99 door de Dreamweaver-notatie
“Valuta - 2 decimalen” selecteren. Met deze notatie geeft u een getal weer met twee decimale posities. Als het getal meer dan twee cijfers achter
het decimaalteken heeft, wordt het getal bij deze notatie afgerond op het dichtstbij gelegen decimale getal. Als het getal geen cijfers achter het
decimaalteken heeft, worden een decimaalteken en twee nullen toegevoegd.
Herhalingsgebied Met servergedrag kunt u meerdere items weergeven die een databasequery heeft opgeleverd, en kunt u opgeven hoeveel
records per pagina worden weergegeven.
Recordsetnavigatie Met servergedrag kunt u navigatie-elementen invoegen waarmee gebruikers naar een volgende of vorige set records kunnen
gaan die de recordset heeft opgeleverd. Als u er met het serverobject Herhalingsgebied bijvoorbeeld voor hebt gekozen om 10 records per pagina
weer te geven en de recordset 40 records retourneert, kunt u met 10 records tegelijk door de records navigeren.
Recordsetstatusbalk Met servergedrag kunt u een teller opnemen, waaraan gebruikers kunnen zien waar ze zich in een set records bevinden ten
opzichte van het totale aantal records dat is geretourneerd.
Gebied weergeven Met servergedrag kunt u kiezen of u items op de pagina wilt weergeven of verbergen op basis van de relevantie van de op
dat moment weergegeven records. Als een gebruiker bijvoorbeeld naar de laatste record in een recordset is gegaan, kunt u de koppeling
Volgende verbergen en alleen de koppeling Vorige weergeven.
Typografische elementen en pagina-indelingselementen toepassen op dynamische gegevens
Een krachtige functie van Dreamweaver is de mogelijkheid om dynamische gegevens op een gestructureerde pagina weer te geven en
typografische opmaak toe te passen met HTML en CSS. Als u opmaak op dynamische gegevens in Dreamweaver wilt toepassen, maakt u de
tabellen en tijdelijke aanduidingen met de opmaakgereedschappen van Dreamweaver op voor dynamische gegevens. Wanneer de gegevens
vanuit een gegevensbron worden ingevoegd, nemen deze automatisch de lettertype-, alinea- en tabelopmaak over die u hebt opgegeven.
Navigeren door de resultaten van databaserecordsets
559
Naar boven
Naar boven
Met recordsetnavigatiekoppelingen kunnen gebruikers van de ene record naar de volgende, of van de ene set records naar de volgende gaan. Als
u een pagina bijvoorbeeld hebt ontworpen om vijf records tegelijk weer te geven, kunt u de koppelingen Volgende of Vorige toevoegen waarmee
gebruikers de volgende of vorige vijf records kunnen weergeven.
U kunt vier typen navigatiekoppelingen maken om door een recordset te navigeren: Eerste, Vorige, Volgende en Laatste. Een enkele pagina kan
al deze koppelingen bevatten, op voorwaarde dat ze allemaal voor een enkele recordset werken. U kunt geen koppelingen toevoegen om door
een tweede recordset op dezelfde pagina te navigeren.
Voor recordsetnavigatiekoppelingen zijn de volgende dynamische elementen vereist:
Een recordset om door te navigeren;
Dynamische inhoud op de pagina om de record of records weer te geven;
Tekst of afbeeldingen op de pagina die als klikbare navigatiebalk fungeren;
Een reeks vormen van een servergedrag Verplaatsen naar record om door de recordset te navigeren.
U kunt de laatste twee elementen toevoegen met het serverobject Recordnavigatiebalk, of u kunt ze afzonderlijk toevoegen met de
ontwerpgereedschappen en het paneel Servergedrag.
Een navigatiebalk voor een recordset maken
Met het servergedrag Navigatiebalk recordset kunt u in een enkele bewerking een navigatiebalk voor een recordset maken. Het serverobject voegt
de volgende bouwstenen aan de pagina toe:
Een HTML-tabel met tekst- of afbeeldingskoppelingen;
Een reeks vormen van servergedrag Verplaatsen naar;
Een reeks vormen van servergedrag Gebied weergeven.
De tekstversie van de navigatiebalk voor de recordset ziet er als volgt uit:
De afbeeldingsversie van de navigatiebalk voor de recordset ziet er als volgt uit:
Voordat u de navigatiebalk op de pagina plaatst, moet u controleren of de pagina een recordset bevat waar u doorheen kunt navigeren en
een pagina-indeling heeft waarin de records kunnen worden weergegeven.
Wanneer u de navigatiebalk op de pagina hebt geplaatst, kunt u de ontwerpgereedschappen gebruiken om de balk aan uw eigen smaak aan
te passen. U kunt ook het servergedrag Verplaatsen naar en Gebied weergeven bewerken door er in het paneel Servergedrag op te
dubbelklikken.
In Dreamweaver wordt een tabel gemaakt die tekst- of afbeeldingskoppelingen bevatten waarmee de gebruiker door de geselecteerde
recordset kan navigeren wanneer erop wordt geklikt. Wanneer de eerste record in de recordset wordt weergegeven, zijn de koppelingen of
afbeeldingen Eerste en Vorige verborgen. Wanneer de laatste record in de recordset wordt weergegeven, zijn de koppelingen of
afbeeldingen Volgende en Laatste verborgen.
U kunt de indeling van de navigatiebalk aanpassen met de ontwerpgereedschappen en het paneel Servergedrag.
1. In de ontwerpweergave plaatst u de invoegpositie op de plaats op de pagina waar u de navigatiebalk wilt weergeven.
2. Geef het dialoogvenster Navigatiebalk recordset weer (Invoegen > Gegevensobjecten > Navigatiebalk recordset).
3. Selecteer de recordset waardoor u wilt navigeren, in het pop-upmenu Recordset.
4. Selecteer in de sectie Weergeven met, de notatie waarin u de navigatiekoppelingen op de pagina wilt weergeven, en klik op OK.
Tekst Hiermee plaatst u tekstkoppelingen op de pagina.
Afbeeldingen Hiermee neemt u grafische afbeeldingen als koppelingen op. In Dreamweaver worden eigen afbeeldingsbestanden gebruikt.
Nadat u de balk op de pagina hebt ingevoegd, kunt u deze afbeeldingen vervangen door uw eigen afbeeldingsbestanden.
Aangepaste navigatiebalken voor recordsets
U kunt uw eigen navigatiebalk voor een recordset maken die een complexere indeling en complexere opmaakstijlen heeft dan de eenvoudige
tabel die met het serverobject Navigatiebalk recordset wordt gemaakt.
U moet de volgende handelingen verrichten als u uw eigen navigatiebalk voor een recordset wilt maken:
Navigatiekoppelingen maken in tekst of afbeeldingen;
560
Naar boven
Naar boven
De koppelingen in de ontwerpweergave op de pagina plaatsen;
Afzonderlijk servergedrag aan elke navigatiekoppeling toewijzen;
In deze sectie wordt beschreven hoe u afzonderlijk servergedrag aan de navigatiekoppelingen kunt toekennen.
Servergedrag maken en aan een navigatiekoppeling toekennen.
1. Selecteer in de ontwerpweergave de tekenreeks of afbeelding op de pagina die u als recordnavigatiekoppeling wilt gebruiken.
2. Open het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag) en klik op de plusknop (+).
3. Selecteer Recordset pagineren in het pop-upmenu en selecteer vervolgens een voor die koppeling geschikt servergedrag in de lijst met
vormen van servergedrag.
Als de recordset een groot aantal records bevat, duurt de uitvoering van het servergedrag Verplaatsen naar laatste record soms erg lang
wanneer de gebruiker op de koppeling klikt.
4. Selecteer in het pop-upmenu Recordset de recordset die de records bevat, en klik op OK.
Het servergedrag wordt aan de navigatiekoppeling toegekend.
De opties van het dialoogvenster Verplaatsen naar (servergedrag) instellen
Voeg koppelingen toe waarmee de gebruiker door records in een recordset kan navigeren.
1. Als u niets op de pagina hebt geselecteerd, selecteert u een koppeling in het pop-upmenu.
2. Selecteer de recordset die de records bevat waar u doorheen wilt bladeren, en klik op OK.
Opmerking: Als de recordset een groot aantal records bevat, duurt de uitvoering van het servergedrag Verplaatsen naar laatste record
soms erg lang wanneer de gebruiker op de koppeling klikt.
Taken voor het ontwerpen van de navigatiebalk
Wanneer u een aangepaste navigatiebalk wilt maken, maakt u eerst de visuele representatie met de paginaontwerpgereedschappen van
Dreamweaver. U hoeft geen koppeling voor de tekenreeks of afbeelding te maken. Dat doet Dreamweaver voor u.
De pagina waarvoor u de navigatiebalk maakt, moet een recordset bevatten waar u doorheen wilt navigeren. Een eenvoudige navigatiebalk voor
een recordset kan er als volgt uitzien, met koppelingsknoppen die van afbeeldingen zijn gemaakt, of andere elementen:
Wanneer u een recordset aan een pagina hebt toegevoegd en een navigatiebalk hebt gemaakt, moet u afzonderlijke vormen van servergedrag op
elk navigatie-element toepassen. Een doorsnee navigatiebalk voor een recordset bevat bijvoorbeeld voorstellingen van de volgende koppelingen
die op het juiste gedrag zijn afgestemd:
Navigatiekoppeling Servergedrag
Ga naar eerste pagina Verplaatsen naar eerste pagina
Ga naar vorige pagina Verplaatsen naar vorige pagina
Ga naar volgende pagina Verplaatsen naar volgende pagina
Ga naar laatste pagina Verplaatsen naar laatste pagina
Gebieden weergeven en verbergen op basis van recordsetresultaten
U kunt ook opgeven dat een gebied moet worden weergegeven of verborgen op basis van het vraag of de recordset leeg is. Als een recordset
leeg is (er zijn bijvoorbeeld geen records gevonden die aan de query voldoen), kunt u een bericht geven waarin de gebruiker wordt meegedeeld
dat de query geen records heeft opgeleverd. Dit is met name handig wanneer u zoekpagina's maakt die samenhangen met zoektermen die de
gebruiker invoert, en op basis waarvan query's worden uitgevoerd. U zou ook een foutbericht kunnen weergeven als er problemen zijn met de
databaseverbinding, of als een gebruikersnaam en wachtwoord niet door de server worden herkend.
Het servergedrag voor Gebied weergeven is:
Weergeven indien lege recordset
Weergeven indien niet lege recordset
Weergeven indien eerste pagina
Weergeven indien niet eerste pagina
561
Naar boven
Naar boven
Weergeven indien laatste pagina
Weergeven indien niet laatste pagina
1. Selecteer in de ontwerpweergave het gebied op de pagina dat u wilt weergeven of verbergen.
2. Klik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de plusknop (+).
3. Selecteer Gebied weergeven in het pop-upmenu, selecteer een van de vormen van servergedrag en klik op OK.
Meerdere recordsetresultaten weergeven
Met het servergedrag Herhalingsgebied kunt u meerdere records uit een recordset op een pagina weergeven. Elke selectie van dynamische
gegevens kan worden omgezet in een herhalingsgebied. De meestvoorkomende gebieden zijn echter een tabel, tabelrij of een reeks tabelrijen.
1. Selecteer in de ontwerpweergave een gebied dat dynamische inhoud bevat.
De selectie kan van alles zijn, een tabel, een tabelrij en zelfs een alinea tekst.
Als u heel exact een gebied op de pagina wilt selecteren, gebruikt u de tagkiezer in de linkerhoek van het documentvenster. Als de regio
bijvoorbeeld een tabelrij is, klikt u in de rij op de pagina en klikt u op de tag <tr> uiterst rechts in de tagkiezer om de tabelrij te selecteren.
2. Kies Venster > Servergedrag om het paneel Servergedrag weer te geven.
3. Klik op de plusknop (+) en selecteer Herhalingsgebied.
4. Selecteer de naam van de gewenste recordset in het pop-upmenu.
5. Selecteer het aantal records dat u per pagina wilt weergeven, en klik op OK.
In het documentvenster verschijnt een dunne grijze omtrek met tab rond het herhalingsgebied.
Herhalingsgebieden wijzigen in de eigenschappencontrole
U kunt het geselecteerde herhalingsgebied veranderen door een van de volgende opties te wijzigen:
De naam van het herhalingsgebied.
De recordset die de records voor het herhalingsgebied verschaft;
Het aantal records dat wordt weergegeven.
Wanneer u een nieuwe optie selecteert, wordt de pagina in Dreamweaver bijgewerkt.
PHP-recordsets opnieuw gebruiken
Raadpleeg voor zelfstudie over het opnieuw gebruiken van PHP-recordsets How Do I Reuse a PHP Recordset in More Than One Repeat Region?
(Hoe gebruik ik een PHP-recordset in meer dan één herhalingsgebied)
Een dynamische tabel maken
In het volgende voorbeeld wordt geïllustreerd hoe het servergedrag Herhalingsgebied wordt toegepast op een tabelrij, en wordt opgegeven dat per
pagina negen records worden weergegeven. De rij zelf geeft vier verschillende records weer: plaats, staat, adres en postcode.
562
Naar boven
Als u een tabel wilt maken zoals de tabel uit het vorige voorbeeld, moet u een tabel maken die dynamische inhoud bevat, en het servergedrag
Herhalingsgebied toepassen op de tabelrij die de dynamische inhoud bevat. Wanneer de pagina door de toepassingsserver wordt bewerkt, wordt
de rij net zo vaak herhaald als in het serverobject Herhalingsgebied is opgegeven, met telkens een andere record in elke nieuwe rij.
1. Voer een van de volgende handelingen uit om een dynamische tabel in te voegen:
Kies Invoegen > Gegevensobjecten > Dynamische gegevens > Dynamische tabel om het dialoogvenster Dynamische tabel weer te
geven.
Ga naar de categorie Gegevens van het paneel Invoegen, klik op de knop Dynamische gegevens en selecteer het pictogram
Dynamische tabel uit het pop-upmenu.
2. Selecteer de recordset in het pop-upmenu Recordset.
3. Selecteer het aantal records dat u per pagina wilt weergeven.
4. (Optioneel) Voer waarden in voor de tabelrand, celopvulling en celruimte.
De waarden die u voor tabelranden, celopvulling en celruimte invoert, worden in het dialoogvenster Dynamische tabel opgeslagen.
Opmerking: Als u aan een project werkt waarvoor diverse dynamische tabellen met eenzelfde opmaak nodig zijn, voert u de waarden voor
de tabelindeling in, wat de ontwikkeling van de pagina verder vereenvoudigt. U kunt deze waarden na het invoegen van de tabel bijstellen
met de eigenschappencontrole van de tabel.
5. Klik op OK.
Een tabel en tijdelijke aanduidingen voor de dynamische inhoud die in de bijbehorende recordset is gedefinieerd, worden op de pagina
ingevoegd.
In dit voorbeeld bevat de recordset vier kolommen: AUTHORID, FIRSTNAME, LASTNAME, en BIO. De veldnamenrij van de tabel wordt
gevuld met de namen van elke kolom. U kunt de koppen bewerken met beschrijvende tekst of ze vervangen door een representatieve
afbeelding.
Recordtellers maken
Recordtellers geven gebruikers een referentiepunt tijdens het navigeren door een reeks records. Gewoonlijk geven recordtellers het totaal aantal
geretourneerde records weer, evenals de records die op dat moment worden weergegeven. Als een recordset bijvoorbeeld 40 records retourneert
en er 8 records per pagina worden weergegeven, geeft de recordteller op de eerste pagina bijvoorbeeld “Records 1-8 van 40 worden
weergegeven” aan.
Voordat u een recordteller voor een pagina kunt maken, moet u een recordset voor de pagina maken, evenals een geschikte pagina-indeling die
de dynamische inhoud bevat, en een navigatiebalk voor de recordset.
Eenvoudige recordtellers maken
Recordtellers vertellen gebruikers waar ze zich in een gegeven set records bevinden ten opzichte van het totale aantal geretourneerde records.
Daarom vormen recordtellers een nuttig gedrag dat de bruikbaarheid van een webpagina aanzienlijk verbetert.
U maakt een eenvoudige recordteller met het serverobject Navigatiestatus recordset. Dit serverobject maakt een tekstvermelding op de pagina die
de huidige recordstatus weergeeft. U kunt de recordteller aanpassen met de paginaontwerpgereedschappen van Dreamweaver.
1. Plaats de invoegpositie op de positie waar u de recordteller wilt invoegen.
2. Kies Invoegen > Gegevensobjecten > Telling records weergeven > Navigatiestatus recordset, selecteer de recordset in het pop-upmenu
Recordset en klik op OK .
Het serverobject Navigatiestatus recordset voegt een tekstrecordteller in die eruitziet als in het volgende voorbeeld:
Wanneer u de teller in Live View bekijkt, ziet deze eruit als in het volgende voorbeeld:
De recordteller bouwen en aan de pagina toevoegen
Selecteer in het statusvenster Recordsetnavigatiestatus de bij te houden recordset en klik op OK.
563
Naar boven
Aangepaste recordtellers maken
U gebruikt afzonderlijke vormen van gedrag voor het tellen van records om aangepaste recordtellers te maken. Door een aangepaste recordteller
te maken, kunt u een recordteller maken die meer is dan de eenvoudige, enkele rijtabel die met het serverobject Navigatiestatus recordset wordt
ingevoegd. U kunt de ontwerpelementen op diverse creatieve manieren ordenen en een geschikt servergedrag op elk element toepassen.
De verschillende vormen van servergedrag voor het tellen van records zijn:
Nummer beginrecord weergeven
Nummer eindrecord weergeven
Totaal aantal records weergeven
Voordat u een aangepaste recordteller voor een pagina kunt maken, moet u eerst een recordset voor de pagina maken, evenals een geschikte
pagina-indeling die de dynamische inhoud bevat, en een navigatiebalk voor de recordset.
In dit voorbeeld wordt een recordteller gemaakt die lijkt op het voorbeeld in “Eenvoudige recordtellers”. In dit voorbeeld stelt het schreefloos
lettertype de tijdelijke aanduiding voor van het aantal records die op de pagina wordt ingevoegd. De recordteller in dit voorbeeld ziet er als volgt
uit:
Records StartRow tot en met EndRow van RecordSet.RecordCount weergeven.
1. Voer in de ontwerpweergave de tekst van de teller op de pagina in. U mag de tekst geheel zelf kiezen, bijvoorbeeld:
Displaying records thru of .
2. Plaats de invoegpositie aan het einde van de tekenreeks.
3. Open het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag).
4. Klik op de plusknop (+) in de linkerbovenhoek en klik op Telling records weergeven. Selecteer Totaal aantal records weergeven in dit
vervolgmenu. Het gedrag Totaal aantal records weergeven wordt op de pagina ingevoegd, en de tijdelijke aanduiding wordt op de plaats van
de invoegpositie ingevoegd. De tekenreeks ziet er nu als volgt uit:
Displaying records thru of {Recordset1.RecordCount}.
5. Plaats de invoegpositie na het woord records en selecteer de waarde voor Nummer beginrecord weergeven via Servergedrag > plusknop
(+) > deelvenster Telling records. De tekenreeks ziet er nu als volgt uit:
Displaying records {StartRow_Recordset1} thru of {Recordset1.RecordCount}.
6. Plaats de invoegpositie nu tussen de woorden thru en of en selecteer de waarde voor Nummer beginrecord weergeven via Servergedrag >
plusknop (+) > deelvenster Telling records. De tekenreeks ziet er nu als volgt uit:
Displaying records {StartRow_Recordset1} thru {EndRow_Recordset1} of{Recordset1.RecordCount}.
7. Controleer of de teller correct werkt door de pagina weer te geven in Live View. De teller moet eruitzien als in het volgende voorbeeld:
Displaying records 1 thru 8 of 40.
Als de resultatenpagina een navigatiekoppeling bevat om naar de volgende set records te gaan, wordt de recordteller als volgt bijgewerkt
wanneer u op de koppeling klikt:
Showing records 9 thru 16 of 40.
Vooraf gedefinieerde gegevensindelingen gebruiken
Dreamweaver bevat diverse vooraf gedefinieerde gegevensformaten (gegevensindelingen of -notaties) die u op dynamische gegevenselementen
kunt toepassen. De gegevensformaatstijlen omvatten notaties voor de datum en tijd, valuta, getallen en percentages.
Gegevensformaten toepassen op dynamische inhoud
1. Selecteer de tijdelijke aanduiding voor dynamische inhoud in venster Document.
2. Kies Venster > Bindingen om het paneel Bindingen weer te geven.
3. Klik op de vervolgkeuzepijl in de kolom Formaat.
Als de vervolgkeuzepijl niet zichtbaar is, vouwt u het paneel uit.
4. Selecteer in het pop-upmenu Formaat de gewenste categorie met gegevensformaten.
Zorg ervoor dat het gegevensformaat geschikt is voor het type gegevens dat u opmaakt. De notatie Valuta werkt bijvoorbeeld alleen als de
dynamische gegevens uit numerieke gegevens bestaan. U kunt slechts één notatie op dezelfde gegevens toepassen.
5. Bekijk de pagina in Live View om te controleer of de notatie correct is toegepast.
564
Een gegevensformaat aanpassen
1. Open een pagina met dynamische gegevens in de ontwerpweergave.
2. Selecteer de dynamische gegevens waarvan u de notatie wilt aanpassen.
Het gebonden gegevensitem waarvan u de dynamische tekst hebt geselecteerd, wordt gemarkeerd in het paneel Bindingen (Venster >
Bindingen). Het paneel geeft twee kolommen weer voor het geselecteerde item: Binding en Formaat. Als de kolom Formaat niet zichtbaar is,
verbreedt u het paneel Bindingen om het te tonen.
3. Klik in het paneel Bindingen op de vervolgkeuzepijl in de kolom Formaat om het pop-upmenu met beschikbare gegevensnotaties uit te
vouwen.
Als de vervolgkeuzepijl niet zichtbaar is, verbreedt u het paneel Bindingen verder.
4. Selecteer Lijst met formaten bewerken in het pop-upmenu.
5. Vul het dialoogvenster in en klik op OK.
a. Selecteer de notatie in de lijst en klik op Bewerken.
b. Verander de volgende parameters in het dialoogvensters Valuta, Getal of Percentage en klik op OK.
Het aantal cijfers dat achter het decimaalteken moet worden weergegeven;
Of een voorloopnul vóór breuken moet worden geplaatst;
Of negatieve waarden tussen haakjes of met een minteken ervoor moeten worden weergegeven;
Of cijfers gegroepeerd moeten worden.
c. Als u een gegevensformaat wilt verwijderen, klikt u eerst op de notatie in de lijst en vervolgens op de minknop (-).
Een gegevensformaat maken (alleen ASP)
1. Open een pagina met dynamische gegevens in de ontwerpweergave.
2. Selecteer de dynamische gegevens waarvoor u een aangepaste notatie wilt maken.
3. Kies Venster > Bindingen om het paneel Bindingen weer te geven en klik in de kolom Formaat op de vervolgkeuzepijl. Als de
vervolgkeuzepijl niet zichtbaar is, vouwt u het paneel uit.
4. Selecteer Lijst met formaten bewerken in het pop-upmenu.
5. Klik op de plusknop (+) en selecteer een formaattype.
6. Definieer de notatie en klik op OK.
7. Voer een naam voor de nieuwe notatie in de kolom Naam in en klik op OK.
Opmerking: Hoewel Dreamweaver alleen ondersteuning biedt voor het maken van gegevensindelingen voor ASP-pagina's, kunnen
ColdFusion- en PHP-gebruikers ook indelingen downloaden die andere ontwikkelaars hebben gemaakt, en serverindelingen maken en deze
posten naar de Dreamweaver-Exchange. Zie Dreamweaver uitbreiden (Help > Dreamweaver uitbreiden > Serverindelingen) voor meer
informatie over de API voor serverindelingen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
565
Dynamische pagina's ontwerpen
Naar boven
Dreamweaver en het ontwerpen van dynamische pagina's
Dreamweaver en het ontwerpen van dynamische pagina's
Voer de volgende algemene stappen uit om een dynamische website te ontwerpen en te maken.
1. Ontwerp de pagina.
Een belangrijke stap tijdens het ontwerpen van elke website, of het nu gaat om een statische of dynamische website, is het visuele ontwerp
van de pagina. Wanneer u dynamische elementen aan een webpagina gaat toevoegen, wordt het ontwerp van de pagina cruciaal voor de
bruikbaarheid. U moet zeer zorgvuldig nadenken over de manier waarop gebruikers met zowel de afzonderlijke pagina's als de totale
website zullen omgaan.
Een veelgebruikte methode om dynamische inhoud op een webpagina op te nemen is om een tabel te maken die de inhoud weergeeft, en
dan de dynamische inhoud in een of meer cellen van de tabel te importeren. Met deze methode kunt u informatie van diverse typen in een
gestructureerde indeling weergeven.
2. Maak een bron van dynamische inhoud.
Dynamische websites hebben een inhoudsbron nodig waaruit gegevens kunnen worden opgehaald die op een webpagina worden
weergegeven. Voordat u inhoudsbronnen op een webpagina kunt gebruiken, moet u het volgende doen:
Maak een verbinding met een dynamische inhoudsbron (bijvoorbeeld een database) en de toepassingsserver die de pagina verwerkt.
Maak de gegevensbron middels het paneel Bindingen. Selecteer daarna de gegevensbron en voegt u deze op de pagina in.
Maak een recordset om op te geven welke informatie uit de database u wilt weergeven of welke variabelen u op de pagina wilt
opnemen. U kunt de query testen in het dialoogvenster Recordset en wijzigingen aanbrengen voordat u deze aan het paneel Bindingen
toevoegt.
Selecteer dynamische inhoudselementen en voeg ze op de geselecteerde pagina in.
3. Voeg dynamische inhoud aan een webpagina toe.
Wanneer u een recordset of andere gegevensbron hebt gedefinieerd en deze aan het paneel Bindingen hebt toegevoegd, kunt u de
dynamische inhoud die de recordset representeert, op de pagina invoegen. Dankzij de menugestuurde interface van Dreamweaver is het
toevoegen van dynamische inhoudselementen niet moeilijker dan het selecteren van een dynamische inhoudsbron in het paneel Bindingen
en het invoegen daarvan in een geschikte tekst, afbeelding of formulierobject op de huidige pagina.
Wanneer u een dynamisch inhoudselement of ander servergedrag op een pagina invoegt, voegt Dreamweaver een script dat op de server
staat, in de broncode van de pagina in. Dit script bevat de instructies voor de server om de gegevens op te halen uit de gedefinieerde
gegevensbron en deze op de webpagina weer te geven. Ga op een van de volgende manieren te werk om dynamische inhoud op een
webpagina te plaatsen:
Plaats de inhoud op de invoegpositie in de code- of ontwerpweergave.
Vervang een tekenreeks of andere tijdelijke aanduiding.
Voeg de inhoud toe in een HTML-kenmerk. Met dynamische inhoud kunt u bijvoorbeeld het kenmerk src van een afbeelding of het
kenmerk value van een formulierveld definiëren.
4. Voeg servergedrag aan een pagina toe.
U kunt niet alleen dynamische inhoud aan webpagina's toevoegen maar met servergedrag kunt u ook complexe toepassingslogica op
webpagina's opnemen. Servergedrag bestaat uit vooraf gedefinieerde stukjes code op de server die toepassingslogica toevoegen, waardoor
een betere interactie en functionaliteit ontstaat.
Met het servergedrag van Dreamweaver kunt u toepassingslogica aan een website toevoegen zonder deze code zelf te moeten schrijven.
Het servergedrag dat met Dreamweaver wordt geleverd, ondersteunt ColdFusion-, ASP-, - en PHP-documenttypen. Het servergedrag is
geschreven en getest op snelheid, veiligheid en betrouwbaarheid. Het ingebouwde servergedrag ondersteunt webpagina's op diverse
platforms voor alle browsers.
Dreamweaver biedt een wijs-en-klik-interface die het toepassen van dynamische inhoud en complex gedrag niet moeilijker maakt dan het
invoegen van tekst- en ontwerpelementen. Het volgende servergedrag is beschikbaar:
Definieer een recordset op basis van een bestaande database. De gedefinieerde recordset wordt opgeslagen in het paneel Bindingen.
Geef meerdere records op een enkele pagina weer. U selecteert een hele tabel of afzonderlijke cellen of rijen die dynamische inhoud
566
bevatten, en u geeft op hoeveel records u in elke paginaweergave wilt weergeven.
Maak of voeg een dynamische tabel op een pagina in en koppel de tabel aan een recordset. Later kunt u zowel de weergave als het
herhalingsgebied van de tabel wijzigen met respectievelijk de eigenschappencontrole en het servergedrag van het herhalingsgebied.
Voeg een dynamisch tekstobject op een pagina in. Het tekstobject dat u invoegt, is een item uit een vooraf gedefinieerde recordset
waarop u een van de gegevensindelingen kunt toepassen.
Maak recordnavigatie- en statusbesturingselementen, hoofd- en detailpagina's en formulieren waarmee u informatie in een database
kunt bijwerken.
Geef meer dan één record uit een databaserecord weer.
Maak recordsetnavigatiekoppelingen waarmee gebruikers vorige of volgende records uit een databaserecord kunnen bekijken.
Voeg een recordteller toe zodat gebruikers kunnen bijhouden hoeveel records zijn geretourneerd en waar ze zich in de geretourneerde
resultatenlijst bevinden.
U kunt het servergedrag van Dreamweaver ook uitbreiden door uw eigen gedrag te schrijven of door servergedrag te installeren dat door
derden is geschreven.
5. Test de pagina en los eventuele fouten op.
Voordat u een dynamische pagina, of hele website, beschikbaar maakt op het web, moet u de functionaliteit ervan testen. U moet eveneens
overwegen wat de invloed van de functionaliteit van de toepassing is op mensen met een handicap.
Meer Help-onderwerpen
Afbeeldingen toevoegen en wijzigen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
567
Bronnen met dynamische inhoud definiëren
Naar boven
Een recordset definiëren zonder SQL te schrijven
Een geavanceerde recordset definiëren door SQL te schrijven
SQL-query's maken met de structuur Database-items
URL-parameters definiëren
Formulierparameters definiëren
Sessievariabelen definiëren
Toepassingsvariabelen definiëren voor ASP en ColdFusion
Een variabele als gegevensbron voor een ColdFusion-recordset gebruiken
Servervariabelen definiëren
Inhoudsbronnen opslaan in de cache
Inhoudsbronnen wijzigen of verwijderen
Een recordset kopiëren van de ene pagina naar de andere
Een recordset definiëren zonder SQL te schrijven
U kunt een recordset maken zonder handmatig SQL-instructies in te voeren.
1. Ga naar het documentvenster en open de pagina waarop de recordset gebruikt zal worden.
2. Kies Venster > Bindingen om het paneel Bindingen weer te geven.
3. Klik in het paneel Bindingen op de plusknop (+) en kies Recordset (Query) in het snelmenu.
Het dialoogvenster Eenvoudige recordset wordt geopend. Als u een ColdFusion-site ontwikkelt, ziet het dialoogvenster Recordset er iets
anders uit. (Als in plaats van het dialoogvenster Eenvoudige recordset het dialoogvenster Geavanceerde recordset wordt geopend, klikt u op
de knop Eenvoudig om naar het dialoogvenster Eenvoudige recordset te schakelen.)
4. Vul het dialoogvenster Recordset in voor uw type document.
Raadpleeg de onderstaande onderwerpen voor instructies.
5. Klik op de knop Testen om de query uit te voeren en te controleren of deze de bedoelde informatie ophaalt.
Als u een filter hebt gedefinieerd dat parameterinvoer van gebruikers gebruikt, typt u een waarde in het tekstvak Testwaarde en klikt u op
OK. Als met succes een instantie van de recordset is gemaakt, wordt een tabel met de gegevens uit de recordset weergegeven.
6. Klik op OK om de recordset toe te voegen aan de lijst met beschikbare inhoudsbronnen in het paneel Bindingen.
Opties voor het dialoogvenster Eenvoudige recordset (PHP, ASP)
1. Voer in het vak Naam een naam voor de recordset in.
Dikwijls wordt het voorvoegsel rs vóór recordsetnamen geplaatst om ze te onderscheiden van andere objectnamen in de code, bijvoorbeeld:
rsPressReleases
Recordsetnamen mogen alleen letters, cijfers en het onderstrepingsteken (_) bevatten. U mag geen speciale tekens of spaties gebruiken.
2. Selecteer een verbinding in het pop-upmenu Verbinding.
Als de lijst geen verbindingen bevat, klikt u op Definiëren om een verbinding te maken.
3. Selecteer in het pop-upmenu Tabel de databasetabel die de gegevens voor de recordset moet leveren.
In het pop-upmenu worden alle tabellen in de opgegeven database weergegeven.
4. Als u een subset van de tabelkolommen in de recordset wilt opnemen, klikt u op Geselecteerd en kiest u de gewenste kolommen door op de
kolommen in de lijst te klikken terwijl u Control (Windows) of Command (Macintosh) ingedrukt houdt.
5. Vul de sectie Filter in als u de records die uit de tabel worden geretourneerd, verder wilt beperken:
Selecteer in het eerste pop-upmenu een kolom in de databasetabel die u met een door u gedefinieerde testwaarde wilt vergelijken.
Selecteer in het tweede pop-upmenu een voorwaardelijke expressie die u wilt gebruiken om de geselecteerde waarde in elke record met
de testwaarde te vergelijken.
Selecteer in het derde pop-upmenu de optie Ingevoerde waarde.
Voer in het vak de testwaarde in.
568
Naar boven
Als de opgegeven waarde in de record voldoet aan de filtervoorwaarde, wordt de record in de recordset opgenomen.
6. (Optioneel) Als u de records wilt sorteren, selecteert u de kolom waarop u wilt sorteren, en geeft u op of u de records in oplopende volgorde
(1, 2, 3... of A, B, C...) of in aflopende volgorde wilt sorteren.
7. Klik op Testen om de database te verbinden en een instantie van de gegevensbron te maken, en klik op OK om de gegevensbron te sluiten.
Nu wordt een tabel weergegeven waarin de geretourneerde gegevens worden getoond. Elke rij bevat een record en elke kolom stelt een
veld in die record voor.
8. Klik op OK. De zojuist gedefinieerde recordset wordt weergegeven in het paneel Bindingen.
Opties voor het dialoogvenster Eenvoudige recordset (ColdFusion)
Definieer een recordset voor ColdFusion-documenttypen als een bron van dynamische inhoud, zonder SQL-instructies te hoeven coderen.
1. Voer in het vak Naam een naam voor de recordset in.
Dikwijls wordt het voorvoegsel rs vóór recordsetnamen geplaatst om ze te onderscheiden van andere objectnamen in de code. Bijvoorbeeld:
rsPressReleases
Recordsetnamen mogen alleen letters, cijfers en het onderstrepingsteken (_) bevatten. U mag geen speciale tekens of spaties gebruiken.
2. Als u een recordset voor een ColdFusion-component definieert (dus als op dat moment een CFC-bestand in Dreamweaver is geopend),
selecteert u een bestaande CFC-functie in het pop-upmenu Functie of klikt u op de knop Nieuwe functie om een nieuwe functie te maken.
Opmerking: Het pop-upmenu Functie is alleen beschikbaar als het huidige document een CFC-bestand is en als u toegang hebt tot een
computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd.
De recordset wordt in de functie gedefinieerd.
3. Selecteer een gegevensbron in het pop-upmenu Gegevensbron.
Als het pop-upmenu geen gegevensbronnen bevat, moet u een ColdFusion-gegevensbron maken.
4. Voer in de vakken Gebruikersnaam en Wachtwoord de gebruikersnaam en het wachtwoord voor de ColdFusion-toepassingsserver in als dat
is vereist.
Soms moet u voor gegevensbronnen in ColdFusion een gebruikersnaam en een wachtwoord opgeven om toegang te krijgen. Als u geen
gebruikersnaam en wachtwoord hebt om toegang te krijgen tot een gegevensbron in ColdFusion, neemt u contact op met de ColdFusion-
beheerder van uw organisatie.
5. Selecteer in het pop-upmenu Tabel de databasetabel die de gegevens voor de recordset moet leveren.
In het pop-upmenu Tabel worden alle tabellen in de opgegeven database weergegeven.
6. Als u een subset van de tabelkolommen in de recordset wilt opnemen, klikt u op Geselecteerd en kiest u de gewenste kolommen door op de
kolommen in de lijst te klikken terwijl u Control (Windows) of Command (Macintosh) ingedrukt houdt.
7. Vul de sectie Filter in als u de records die uit de tabel worden geretourneerd, verder wilt beperken:
Selecteer in het eerste pop-upmenu een kolom in de databasetabel die u met een door u gedefinieerde testwaarde wilt vergelijken.
Selecteer in het tweede pop-upmenu een voorwaardelijke expressie die u wilt gebruiken om de geselecteerde waarde in elke record met
de testwaarde te vergelijken.
Selecteer in het derde pop-upmenu de optie Ingevoerde waarde.
Voer in het vak de testwaarde in.
Als de opgegeven waarde in de record voldoet aan de filtervoorwaarde, wordt de record in de recordset opgenomen.
8. (Optioneel) Als u de records wilt sorteren, selecteert u de kolom waarop u wilt sorteren, en geeft u op of u de records in oplopende volgorde
(1, 2, 3... of A, B, C...) of in aflopende volgorde wilt sorteren.
9. Klik op Testen om de database te verbinden en een instantie van de gegevensbron te maken.
Nu wordt een tabel weergegeven waarin de geretourneerde gegevens worden getoond. Elke rij bevat een record en elke kolom stelt een
veld in die record voor. Klik op OK om de testrecordset te sluiten.
10. Klik op OK. De zojuist gedefinieerde ColdFusion-recordset wordt weergegeven in het paneel Bindingen.
Een geavanceerde recordset definiëren door SQL te schrijven
Schrijf uw eigen SQL-instructies met behulp van het dialoogvenster Geavanceerde recordset of maak een SQL-instructie met behulp van de
grafische structuur Database-items.
1. Ga naar het documentvenster en open de pagina waarop de recordset gebruikt zal worden.
2. Kies Venster > Bindingen om het paneel Bindingen weer te geven.
3. Klik in het paneel Bindingen op de plusknop (+) en kies Recordset (Query) in het snelmenu.
569
Het dialoogvenster Geavanceerde recordset wordt geopend. Als u een ColdFusion-site ontwikkelt, ziet het dialoogvenster Recordset er iets
anders uit. (Als het dialoogvenster Eenvoudige recordset wordt geopend, klikt u op de knop Geavanceerd om naar het dialoogvenster
Geavanceerde recordset te schakelen.)
4. Vul het dialoogvenster Geavanceerde recordset in.
Raadpleeg de onderstaande onderwerpen voor instructies.
5. Klik op de knop Testen om de query uit te voeren en te controleren of deze de bedoelde informatie ophaalt.
Als u een filter hebt gedefinieerd waarvoor parameterinvoer van gebruikers nodig is, wordt de knop Testen in het dialoogvenster Testwaarde
weergegeven. Voer een waarde in het vak Testwaarde in en klik op OK. Als met succes een instantie van de recordset is gemaakt, wordt
een tabel met de gegevens uit de recordset weergegeven.
6. Klik op OK om de recordset toe te voegen aan de lijst met beschikbare inhoudsbronnen in het paneel Bindingen.
Opties voor het dialoogvenster Geavanceerde recordset (PHP, ASP)
Definieer een recordset als een bron van dynamische inhoud door een aangepaste SQL-instructie te schrijven of door een SQL-instructie te
maken met de grafische structuur Database-items.
1. Voer in het vak Naam een naam voor de recordset in.
Dikwijls wordt het voorvoegsel rs vóór recordsetnamen geplaatst om ze te onderscheiden van andere objectnamen in de code. Bijvoorbeeld:
rsPressRelease
Recordsetnamen mogen alleen letters, cijfers en het onderstrepingsteken (_) bevatten. U mag geen speciale tekens of spaties gebruiken.
2. Selecteer een verbinding in het pop-upmenu Verbinding.
3. Voer een SQL-instructie in het tekstgebied SQL in of gebruik de grafische structuur Database-items onder in het dialoogvenster om een
SQL-instructie uit de gekozen recordset op te bouwen.
Ga als volgt te werk om de SQL-instructie op te bouwen met behulp van de grafische structuur Database-items:
Zorg ervoor dat het tekstgebied SQL leeg is.
Vouw de elementen van de structuur uit tot u het benodigde databaseobject hebt gevonden, bijvoorbeeld een kolom in een tabel, of een
opgeslagen procedure in de database.
Selecteer het databaseobject en klik op een van de knoppen aan de rechterzijde van de structuur.
Als u bijvoorbeeld een tabelkolom selecteert, zijn de knoppen SELECT, WHERE en ORDER BY beschikbaar. Klik op een van de
knoppen om de desbetreffende expressie aan de SQL-instructie toe te voegen.
U kunt eveneens een vooraf gedefinieerde SQL-instructie in een opgeslagen procedure gebruiken. Daartoe selecteert u de opgeslagen
procedure in de structuur Database-items en klikt u op de knop Procedure. Dreamweaver vult de gebieden SQL en Variabele
automatisch in.
4. Als de SQL-instructie variabelen bevat, definieert u de waarden daarvan in het gebied Variabelen door op de plusknop (+) te klikken en de
naam, het type (geheel getal, tekst, datum of getal met drijvende komma), de standaardwaarde (de waarde die de variabele krijgt als geen
runtimewaarde wordt geretourneerd), en de runtimewaarde van de variabele in te voeren.
Opmerking: Wanneer u variabelen gebruikt in een SQL-instructie in PHP, voegt Dreamweaver automatisch een dollarteken aan het begin
van de naam van de variabele toe, dus u moet het dollarteken weglaten (bijvoorbeeld colname in plaats van $colname).
Als de SQL-instructie variabelen bevat, moet u ervoor zorgen dat de kolom Standaardwaarde van het vak Variabelen geldige testwaarden
bevat.
De runtimewaarde is gewoonlijk een URL of formulierparameter die een gebruiker in een HTML-formulierveld invoert.
URL-parameters in de kolom Runtimewaarde:
Servermodel Runtimewaarde-expressie voor URL-parameter
ASP Request.QueryString(“formFieldName”)
PHP $_GET['formFieldName']
Formulierparameters in de kolom Runtimewaarde:
Servermodel Runtimewaarde-expressie voor formulierparameter
ASP Request.Form(“formFieldName”)
570
PHP $_POST['formFieldName']
5. Klik op Testen om de database te verbinden en een instantie van de recordset te maken.
Als de SQL-instructie variabelen bevat, moet u ervoor zorgen dat de kolom Standaardwaarde van het vak Variabelen geldige testwaarden
bevat voordat u op Testen klikt.
Als de instructie is geslaagd, wordt een tabel met de gegevens in de recordset weergegeven. Elke rij bevat een record en elke kolom stelt
een veld in die record voor. Klik op OK om de recordset te wissen.
6. Klik op OK als u tevreden bent met uw werk.
Opties voor het dialoogvenster Geavanceerde recordset (ColdFusion)
Gebruik het dialoogvenster Geavanceerde recordset om aangepaste SQL-query's te schrijven, of gebruik de structuur Database-items om SQL-
query's te schrijven met een wijs-en-klik-interface.
1. Voer in het vak Naam een naam voor de recordset in.
Dikwijls wordt het voorvoegsel rs vóór recordsetnamen geplaatst om ze te onderscheiden van andere objectnamen in de code. Bijvoorbeeld:
rsPressReleases
Recordsetnamen mogen alleen letters, cijfers en het onderstrepingsteken (_) bevatten. U mag geen speciale tekens of spaties gebruiken.
Als u een recordset voor een ColdFusion-component definieert (dus als op dat moment een CFC-bestand in Dreamweaver is geopend),
selecteert u een bestaande CFC-functie in het pop-upmenu Functie of klikt u op de knop Nieuwe functie om een nieuwe functie te maken.
Opmerking: Het pop-upmenu Functie is alleen beschikbaar als het huidige document een CFC-bestand is en als u toegang hebt tot een
computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd.
De recordset wordt in de functie gedefinieerd.
2. Selecteer een gegevensbron in het pop-upmenu Gegevensbron.
Als het pop-upmenu geen gegevensbronnen bevat, moet u een ColdFusion-gegevensbron maken.
3. Voer in de vakken Gebruikersnaam en Wachtwoord de gebruikersnaam en het wachtwoord voor de ColdFusion-toepassingsserver in als dat
is vereist.
Soms moet u voor gegevensbronnen in ColdFusion een gebruikersnaam en een wachtwoord opgeven om toegang te krijgen. Als u geen
gebruikersnaam en wachtwoord hebt om toegang te krijgen tot een gegevensbron in ColdFusion, neemt u contact op met de ColdFusion-
beheerder van uw organisatie.
4. Voer een SQL-instructie in het tekstgebied SQL in of gebruik de grafische structuur Database-items onder in het dialoogvenster om een
SQL-instructie uit de gekozen recordset op te bouwen.
5. (Optioneel) Ga als volgt te werk om de SQL-instructie op te bouwen met behulp van de grafische structuur Database-items:
Zorg ervoor dat het tekstgebied SQL leeg is.
Vouw de elementen van de structuur uit tot u het gewenste databaseobject hebt gevonden, bijvoorbeeld een kolom in een tabel.
Selecteer het databaseobject en klik op een van de knoppen aan de rechterzijde van de structuur.
Als u bijvoorbeeld een tabelkolom selecteert, zijn de knoppen SELECT, WHERE en ORDER BY beschikbaar. Klik op een van de knoppen
om de desbetreffende expressie aan de SQL-instructie toe te voegen.
Als de SQL-instructie parameters bevat, definieert u de waarden daarvan in het gebied Parameters door op de plusknop (+) te klikken en de
naam en de standaardwaarde (de waarde die de parameter krijgt als geen runtimewaarde wordt geretourneerd) van de variabele in te
voeren.
Als de SQL-instructie parameters bevat, moet u ervoor zorgen dat de kolom Standaardwaarde van het vak Parameters geldige testwaarden
bevat.
Met de paginaparameters kunt u standaardwaarden opgeven voor verwijzingen naar runtimewaarden in de SQL die u schrijft. Met de
volgende SQL-instructie wordt bijvoorbeeld een werknemersrecord geselecteerd op basis van de waarde van de werknemers-id. U kunt
deze parameter een standaardwaarde geven om ervoor te zorgen dat altijd een runtimewaarde wordt geretourneerd. In dit voorbeeld verwijst
FormFieldName naar een formulierveld waarin de gebruiker een werknemers-id invoert:
SELECT * FROM Employees WHERE EmpID = + (Request.Form(#FormFieldName#))
Het dialoogvenster Paginaparameters toevoegen zal dan een naam-/waardecombinatie bevatten, zoals bijvoorbeeld:
Naam Standaardwaarden
571
Naar boven
FormFieldName
0001
De runtimewaarde is gewoonlijk een URL of formulierparameter die een gebruiker in een HTML-formulierveld invoert.
6. Klik op Testen om de database te verbinden en een instantie van de recordset te maken.
Als de SQL-instructie runtimeverwijzingen bevat, moet u ervoor zorgen dat de kolom Standaardwaarde van het veld Paginaparameters
geldige testwaarden bevat voordat u op Testen klikt.
Als de instructie is geslaagd, wordt een tabel met de gegevens in de recordset weergegeven. Elke rij bevat een record en elke kolom stelt
een veld in die record voor. Klik op OK om de recordset te wissen.
7. Klik op OK als u tevreden bent met uw werk.
Parameters definiëren in een SQL-instructie (ColdFusion)
Definieer parameters in een SQL-instructie. De standaardwaarde is de waarde die de parameter moet gebruiken als geen runtimewaarde wordt
geretourneerd.
1. Selecteer een parameternaam in het pop-upmenu Naam.
2. Voer een standaardwaarde voor de parameter in het tekstvak Standaardparameter in en klik op OK.
Parameters definiëren in een SQL-instructie (PHP)
Definieer parameters in een SQL-instructie. De standaardwaarde is de waarde die de parameter moet gebruiken als geen runtimewaarde wordt
geretourneerd.
1. Typ een parameternaam in het vakje Naam.
2. Voer een standaardwaarde voor de parameter in het vakje Standaardparameter in.
3. Voer een runtimewaarde voor een parameter in het vakje Runtimewaarde in en klik op OK.
SQL-query's maken met de structuur Database-items
In plaats van handmatig SQL-instructies in het vakje SQL te typen, kunt u de wijs-en-klik-interface van Database-items gebruiken om complexe
SQL-query's te maken. Met de structuur Database-items kunt u databaseobjecten selecteren en ze koppelen met behulp van de SQL SELECT-,
WHERE- en ORDER BY-expressies. Wanneer u een SQL-query hebt gemaakt, kunt u eventuele variabelen definiëren in de sectie Variabelen van
het dialoogvenster.
In de volgende twee voorbeelden worden twee SQL-instructies beschreven en wordt beschreven hoe u deze instructies maakt met de structuur
Database-items van het dialoogvenster Geavanceerde recordset.
Voorbeeld: Een tabel selecteren
In dit voorbeeld wordt de hele inhoud van de tabel Employees geselecteerd. De SQL-instructie voor het definiëren van de query, luidt als volgt:
SELECT * FROM Employees
Ga als volgt te werk om deze query te maken.
1. Vouw het element Tabellen uit om alle tabellen in de geselecteerde database weer te geven.
2. Selecteer de tabel Employees.
3. Klik op de knop Selecteren.
4. Klik op OK om de recordset aan het paneel Bindingen toe te voegen.
Voorbeeld: Specifieke rijen in een tabel selecteren en de resultaten ordenen
In het volgende voorbeeld worden twee rijen in de tabel Employees geselecteerd en wordt het taaktype geselecteerd met een variabele die u moet
definiëren. Vervolgens worden de resultaten op werknemersnaam geordend.
SELECT emplNo, emplName
FROM Employees
WHERE emplJob = 'varJob'
ORDER BY emplName
1. Vouw het element Tabellen uit om alle tabellen in de geselecteerde database weer te geven. Vouw vervolgens de tabel Employees uit om
de afzonderlijke tabelrijen weer te geven.
2. Bouw de SQL-instructie als volgt op:
Selecteer emplNo en klik op de knop Selecteren.
572
Naar boven
Naar boven
Selecteer emplName en klik op de knop SELECT.
Selecteer emplJob en klik op de knop WHERE.
Selecteer emplName en klik op de knop ORDER BY.
3. Plaats de invoegpositie achter WHERE emplJob in het SQL-tekstgebied en typ ='varJob' (inclusief het 'is gelijk'-teken).
4. Definieer de variabele 'varJob' door op de plusknop (+) in het gebied Variabelen te klikken en de volgende waarden in de kolommen Naam,
Standaardwaarde en Runtime waarde in te voeren: varJob, CLERK, Request("job").
5. Klik op OK om de recordset aan het paneel Bindingen toe te voegen.
URL-parameters definiëren
URL-parameters slaan opgehaalde informatie-invoer van gebruikers op. Voordat u begint, moet u ervoor zorgen dat u een formulier- of URL-
parameter aan de server doorgeeft. Nadat u de URL-variabele hebt gedefinieerd, kunt u de waarde ervan op de geselecteerde pagina gebruiken.
1. Ga naar het documentvenster en open de pagina waarop de variabele gebruikt zal worden.
2. Kies Venster > Bindingen om het paneel Bindingen weer te geven.
3. Klik in het paneel Bindingen op de plusknop (+) en kies een van de volgende opties in het snelmenu:
Documenttypen Menu-item in paneel Bindingen voor URL-variabele
ASP Request-variabele > Request.QueryString
ColdFusion URL-variabele
PHP URL-variabele
4. Voer in het dialoogvenster URL-variabele de naam van de URL-variabele in het vakje in en klik op OK.
De naam van de URL-variabele is doorgaans de naam van het HTML-formulierveld of het object dat wordt gebruikt om deze waarde te
verkrijgen.
5. De URL-variabele wordt in het paneel Bindingen weergegeven.
Formulierparameters definiëren
Formulierparameters slaan opgehaalde informatie op die in de HTTP-aanvraag voor een webpagina is opgenomen. Als u een formulier maakt dat
de methode POST gebruikt, worden de gegevens die door het formulier zijn verzonden, doorgegeven aan de server. Voordat u begint, moet u
ervoor zorgen dat u een formulierparameter aan de server doorgeeft. Wanneer u de formulierparameter als inhoudsbron hebt gedefinieerd, kunt u
de waarde ervan op de pagina gebruiken.
1. Ga naar het documentvenster en open de pagina waarop de variabele gebruikt zal worden.
2. Kies Venster > Bindingen om het paneel Bindingen weer te geven.
3. Klik in het paneel Bindingen op de plusknop (+) en kies een van de volgende opties in het snelmenu:
Documenttypen Menu-item in paneel Bindingen voor formuliervariabele
ASP Request-variabele > Request.Form
ColdFusion Formuliervariabele
PHP Formuliervariabele
4. Voer in het dialoogvenster Formuliervariabele de naam van de formuliervariabele in en klik op OK. De naam van de formuliervariabele is
doorgaans de naam van het HTML-formulierveld of het object dat wordt gebruikt om deze waarde te verkrijgen.
De formuliervariabele wordt in het paneel Bindingen weergegeven.
573
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Sessievariabelen definiëren
Met sessievariabelen kunt u informatie opslaan en weergeven die gedurende het bezoek van een gebruiker (een gebruikerssessie) wordt
vastgehouden. De server maakt voor elke gebruiker een afzonderlijk sessieobject en onderhoudt dat gedurende een ingestelde periode of tot het
object expliciet wordt beëindigd.
Voordat u sessievariabelen voor een pagina definieert, moet u ze in de broncode maken. Wanneer u een sessievariabele in de broncode van de
webtoepassing hebt gemaakt, kunt u met Dreamweaver de waarde ervan ophalen en op een webpagina gebruiken.
1. Maak een sessievariabele in de broncode en ken daar een waarde aan toe.
Zo wordt in het volgende ColdFusion-voorbeeld een sessie gestart met de naam username, en kent daaraan de waarde Cornelius toe:
<CFSET session.username = Cornelius>
2. Kies Venster > Bindingen om het paneel Bindingen weer te geven.
3. Klik op de plusknop (+) en selecteer Sessievariabele in het pop-upmenu.
4. Voer de naam in van de variabele die u in de broncode van de toepassing hebt gedefinieerd, en klik op OK.
Toepassingsvariabelen definiëren voor ASP en ColdFusion
In ASP en ColdFusion kunt u toepassingsvariabelen gebruiken om informatie op te slaan en weer te geven die gedurende de levensduur van de
toepassing wordt bijgehouden en die van gebruiker tot gebruiker blijft bestaan. Wanneer u de toepassingsvariabele hebt gedefinieerd, kunt u de
waarde ervan op een pagina gebruiken.
Opmerking: Er zijn geen toepassingsvariabele-objecten in PHP.
1. Open een dynamisch documenttype in het documentvenster.
2. Kies Venster > Bindingen om het paneel Bindingen weer te geven.
3. Klik op de plusknop (+) en selecteer Toepassingsvariabele in het pop-upmenu.
4. Voer de naam in van de variabele zoals u die in de broncode van de toepassing hebt gedefinieerd, en klik op OK.
De toepassingsvariabele wordt in het paneel Bindingen onder het toepassingspictogram weergegeven.
Een variabele als gegevensbron voor een ColdFusion-recordset gebruiken
Wanneer u een recordset definieert voor een pagina in het deelvenster Bindingen, voegt Dreamweaver de naam van de ColdFusion-
gegevensbron toe in de cfquery-tag op de pagina. Voor meer flexibiliteit kunt u een gegevensbronnaam in een variabele opslaan en deze variabele
574
Naar boven
in de tag cfquery gebruiken. Dreamweaver beschikt over een visuele methode om een dergelijke variabele in uw recordsets op te geven.
1. Zorg ervoor dat een ColdFusion-pagina in het documentvenster actief is.
2. Klik in het paneel Bindingen op de plusknop (+) en kies Variabele voor naam gegevensbron in het pop-upmenu.
Het dialoogvenster Variabele voor naam gegevensbron wordt geopend.
3. Definieer een variabele en klik op OK.
4. Wanneer u de recordset definieert, selecteert u de variabele als de gegevensbron voor de recordset.
In het dialoogvenster Recordset wordt de variabele in het pop-upmenu Gegevensbron samen met de ColdFusion-gegevensbronnen op de
server weergegeven.
5. Vul het dialoogvenster Recordset in en klik op OK.
6. Initialiseer de variabele.
In Dreamweaver wordt de variabele niet voor u geïnitialiseerd. U kunt variabelen dus initialiseren hoe en waar u wilt. U kunt de variabele in
de paginacode in een include-bestand of in een ander bestand als een sessie- of toepassingsvariabele (vóór de cfquery-tag) initialiseren.
Servervariabelen definiëren
U definieert servervariabelen als bronnen van dynamische inhoud voor gebruik in een webtoepassing. Servervariabelen verschillen van
documenttype tot documenttype en omvatten formuliervariabelen, URL-variabelen, sessievariabelen en toepassingsvariabelen.
Servervariabelen zijn toegankelijk voor alle clients die toegang hebben tot de server, en voor alle toepassingen die op de server worden
uitgevoerd. De variabelen behouden hun waarde tot de server wordt gestopt.
ColdFusion-servervariabelen definiëren
1. Open het paneel Bindingen (Venster > Bindingen). Voer in het dialoogvenster Servervariabele de naam van de servervariabele in en klik op
OK.
2. Klik op de plusknop (+) en selecteer de servervariabele in het pop-upmenu.
3. Voer de naam van de variabele in en klik op OK. De ColdFusion-servervariabele wordt in het paneel Bindingen weergegeven.
De volgende tabel bevat een overzicht van de ingebouwde ColdFusion-servervariabelen:
Variabele Beschrijving
Server.ColdFusion.ProductName ColdFusion-productnaam.
Server.ColdFusion.ProductVersion ColdFusion-versienummer.
Server.ColdFusion.ProductLevel ColdFusion-editie (Enterprise, Professional).
Server.ColdFusion.SerialNumber Serienummer van geïnstalleerde versie van ColdFusion.
Server.OS.Name Naam van besturingssysteem dat op de server wordt uitgevoerd
(Windows XP, Windows 2000, Linux)
Server.OS.AdditionalInformation Aanvullende informatie over geïnstalleerd besturingssysteem
(servicepacks, updates).
Server.OS.Version Versie van geïnstalleerd besturingssysteem.
Server.OS.BuildNumber Buildnummer van geïnstalleerd besturingssysteem.
Een lokale ColdFusion-variabele definiëren
Lokale variabelen zijn variabelen die gemaakt zijn met de tag CFSET of de tag CFPARAM in een ColdFusion-pagina. De gedefinieerde lokale
variabele wordt in het paneel Bindingen weergegeven.
Voer in het dialoogvenster Lokale variabele de naam van de lokale variabele in en klik op OK.
ASP-servervariabelen definiëren
U kunt de volgende ASP-servervariabelen definiëren als bronnen met dynamische inhoud: Request.Cookie, Request.QueryString, Request.Form,
Request.ServerVariables en Request.ClientCertificates.
1. Open het paneel Bindingen (Venster > Bindingen).
2. Klik op de plusknop (+) en selecteer Request-variabele in het pop-upmenu.
575
3. Selecteer in het dialoogvenster Request-variabele een van de volgende request-collecties in het pop-upmenu Type:
De QueryString-collectie Haalt informatie op die is toegevoegd aan de URL van de verzendende pagina, bijvoorbeeld wanneer de pagina
een HTML-formulier heeft met de GET-methode. De queryreeks bestaat uit een of meer naam-/waardeparen (bijvoorbeeld last=Smith,
first=Winston) die met een vraagteken achter de URL zijn geplaatst (?). Als de queryreeks meer dan één naam-/waardepaar heeft, worden
ze met en-tekens gekoppeld (&).
De Form-collectie Haalt formulierinformatie op die in de inhoud van het HTTP-verzoek is opgenomen, middels een HTML-formulier met de
POST-methode.
De ServerVariables-collectie Haalt de waarden van vooraf gedefinieerde omgevingsvariabelen op. De collectie heeft een lange lijst
variabelen, waaronder CONTENT_LENGTH (de lengte van de inhoud die in het HTTP-verzoek wordt verzonden, waaraan u kunt zien of
een formulier leeg is), en HTTP_USER_AGENT (verschaft informatie over de browser van de gebruiker).
Zo bevat Request.ServerVariables("HTTP_USER_AGENT") bijvoorbeeld informatie over de browser die het verzoek indient, bijvoorbeeld
Mozilla/4.07 [en] (WinNT; I), die een Netscape Navigator 4.07-browser aangeeft.
Voor een volledige lijst met ASP-serveromgevingsvariabelen raadpleegt u de onlinedocumentatie die bij Microsoft Personal Web Server
(PWS) of Internet Information Server (IIS) wordt geïnstalleerd.
De Cookies-collectie Haalt de waarden op van de cookies die in een HTTP-aanvraag zijn verzonden. Stel dat de pagina een cookie met
de naam 'readMe' op het systeem van de gebruiker inleest. Op de server worden de waarden van de cookie opgeslagen in de variabele
Request.Cookies("readMe").
De ClientCertificate-collectie Haalt de certificeringsvelden op uit de HTTP-aanvraag die door de browser is verzonden. De
certificeringsvelden zijn opgegeven in de X.509-norm.
4. Geef de variabele in de collectie op waartoe u toegang wilt hebben, en klik op OK.
Als u bijvoorbeeld toegang wilt krijgen tot de informatie in de variabele Request.ServerVariables("HTTP_USER_AGENT"), voert u het
argument HTTP_USER_AGENT in. Als u toegang wilt krijgen tot de informatie in de variabele Request.Form("lastname"), voert u het
argument lastname in.
De request-variabele wordt in het paneel Bindingen weergegeven.
PHP-servervariabelen definiëren
Definieer servervariabelen als een bron van dynamische inhoud voor PHP-pagina's. De PHP-servervariabelen worden in het paneel Bindingen
weergegeven.
1. Open het paneel Bindingen (Venster > Bindingen).
2. Klik op de plusknop (+) en selecteer de variabele in het pop-upmenu.
3. Voer in het dialoogvenster Request-variabele de naam van de variabele in (bijvoorbeeld REQUEST_METHOD) en klik op OK.
Voor meer informatie zoekt u op het trefwoord $_SERVER in de PHP-documentatie.
Een ColdFusion-clientvariabele definiëren
Definieer een ColdFusion-clientvariabele als een bron van dynamische inhoud voor de pagina. De zojuist gedefinieerde ColdFusion-
clientvariabelen worden weergegeven in het paneel Bindingen.
Voer in het dialoogvenster Clientvariabele de naam van de variabele in en klik op OK.
Als u bijvoorbeeld toegang wilt krijgen tot de informatie in de ColdFusion-variabele Client.LastVisit, voert u LastVisit in.
Clientvariabelen zijn variabelen die in de code zijn gemaakt om gegevens aan een specifieke client te koppelen. Clientvariabelen onderhouden de
status van de toepassing niet alleen wanneer de gebruiker in de toepassing van pagina naar pagina gaat, maar ook tussen sessies.
Clientvariabelen zijn zelfgedefinieerd of ingebouwd. De volgende tabel bevat een overzicht van de ingebouwde ColdFusion-clientvariabelen:
Variabele Beschrijving
Client.CFID Een incrementele id voor elke client die verbinding maakt met de
server.
Client.CFTOKEN Een willekeurig gegenereerd nummer dat wordt gebruikt om een
bepaalde client op unieke wijze te identificeren.
Client.URLToken Een combinatie van CFID en CFTOKEN die tussen sjablonen
wordt doorgegeven wanneer geen cookies worden gebruikt.
Client.LastVisit Registreert het tijdstempel van het laatste bezoek van een client.
Client.HitCount Het aantal pagina-aanvragen dat aan een enkele client is
gekoppeld (bijgehouden met CFID en CFTOKEN).
576
Client.TimeCreated Registreert het tijdstempel waarop CFID en CFTOKEN het eerst
voor een bepaalde client zijn gemaakt.
Een ColdFusion-cookievariabele definiëren
Cookievariabelen worden in de code gemaakt en hebben toegang tot informatie in cookies die door een browser aan de server worden
doorgegeven. De gedefinieerde cookievariabele wordt in het paneel Bindingen weergegeven.
Voer in het dialoogvenster Cookievariabele de naam van de cookievariabele in en klik op OK.
Een ColdFusion-CGI-variabele definiëren
De gedefinieerde CGI-variabele wordt in het paneel Bindingen weergegeven.
Voer in het dialoogvenster CGI-variabele de naam van de variabele in en klik op OK.
Als u bijvoorbeeld toegang wilt krijgen tot de informatie in de variabele CGI.HTTP_REFERER, voert u HTTP_REFERER in.
De volgende tabel bevat een overzicht van de meest voorkomende ColdFusion- en CGI-variabelen die op de server worden gemaakt:
Variabele Beschrijving
SERVER_SOFTWARE De naam en versie van de informatieserversoftware die de
aanvraag beantwoordt (en waarop de gateway wordt uitgevoerd).
Indeling: naam/versie.
SERVER_NAME De hostnaam, DNS-alias of het IP-adres van de server zoals
gebruikt in naar zichzelf verwijzende URL's.
GATEWAY_INTERFACE De revisie van de CGI-specificatie waaraan deze server voldoet.
Indeling: CGI/revisie.
SERVER_PROTOCOL De naam en revisie van het informatieprotocol waarmee deze
aanvraag is binnengekomen. Indeling: protocol/revisie.
SERVER_PORT Het nummer van de poort waarnaar deze aanvraag is verzonden.
REQUEST_METHOD De methode waarmee deze aanvraag is gedaan. Voor HTTP is
dit Get, Head, Post, enzovoort.
PATH_INFO De extra padgegevens, zoals de client deze heeft doorgegeven.
Scripts kunnen worden benaderd via hun virtuele padnaam,
gevolgd door extra informatie aan het einde van dit pad. De extra
informatie wordt verzonden als PATH_INFO.
PATH_TRANSLATED De server beschikt over een vertaalde versie van PATH_INFO,
die het virtuele pad omzet in een fysiek pad.
SCRIPT_NAME Een virtueel pad naar het script dat wordt uitgevoerd; wordt
gebruikt voor naar zichzelf verwijzende URL's.
QUERY_STRING De query-informatie die op het vraagteken (?) volgt in de URL die
naar dit script verwijst.
REMOTE_HOST De naam van de host die de aanvraag doet. Als de server niet
over deze informatie beschikt, wordt REMOTE_ADDR in plaats
van REMOTE_HOST ingesteld.
REMOTE_ADDR Het IP-adres van de externe host die de aanvraag doet.
AUTH_TYPE Als de server gebruikersverificatie ondersteunt en het script
beveiligd is, is dit de protocolspecifieke verificatiemethode die
wordt gebruikt om de gebruiker te verifiëren.
REMOTE_USER AUTH_USER Als de server gebruikersverificatie ondersteunt en het script
beschermd is, is dit de gebruikersnaam waarmee de gebruiker is
geverifieerd. (Ook beschikbaar als AUTH_USER.)
REMOTE_IDENT Als de HTTP-server RFC 931-identificatie ondersteunt, wordt
deze variabele ingesteld op de externe gebruikersnaam die van
de server wordt opgehaald. Gebruik deze variabele alleen voor
registratie.
577
Naar boven
Naar boven
Naar boven
CONTENT_TYPE Voor query's waaraan informatie is gekoppeld (zoals HTTP POST
en PUT), is dit het inhoudstype van de gegevens.
CONTENT_LENGTH De lengte van de inhoud zoals de client die heeft gegeven.
De volgende tabel bevat een overzicht van de meest voorkomende CGI-variabelen die door de browser zijn gemaakt en aan de server zijn
doorgegeven:
Variabele Beschrijving
HTTP_REFERER Het document dat de verwijzing bevat. Dit is het document dat is
gekoppeld aan formuliergegevens of formuliergegevens heeft
verzonden.
HTTP_USER_AGENT De browser die de client op dat moment gebruikt om de aanvraag
te verzenden. Indeling: software/versiebibliotheek/versie.
HTTP_IF_MODIFIED_SINCE Het tijdstip waarop de pagina het laatst is gewijzigd. Deze
variabele wordt door de browser verzonden, gewoonlijk als
antwoord naar de server die de header LAST_MODIFIED HTTP
heeft verzonden. Deze kan worden gebruikt om caching aan de
browserzijde te benutten.
Inhoudsbronnen opslaan in de cache
U kunt bronnen van dynamische inhoud in een Ontwerpnotitie in de cache opslaan. Op die manier kunt u zelfs aan een site werken als u geen
toegang hebt tot de database of toepassingsserver waarop de bronnen van dynamische inhoud zijn opgeslagen. Met caching kunt u ook de
ontwikkeling versnellen omdat u niet telkens via het netwerk toegang moet krijgen tot de database en toepassingsserver. Ga als volgt te werk als u
inhoudsbronnen in de cache wilt opslaan.
Klik op de pijlknop in de rechterbovenhoek van het paneel Bindingen en zet de optie Cache in het pop-upmenu aan.
Als u wijzigingen in een van de inhoudsbronnen aanbrengt, kunt u de cache vernieuwen door in de rechterbovenhoek van het paneel Bindingen op
de knop Vernieuwen te klikken (het pictogram met de cirkelvormige pijl). (Vouw het paneel uit als de knop niet zichtbaar is.)
Inhoudsbronnen wijzigen of verwijderen
U kunt een bestaande bron van dynamische inhoud (dus een inhoudsbron die in het paneel Bindingen wordt vermeld), wijzigen of verwijderen.
Wanneer u een inhoudsbron in het paneel Bindingen verandert of verwijdert, verandert of verwijdert u niet de inhoud op de pagina. U verandert of
verwijdert alleen een potentiële bron van inhoud voor de pagina.
Een inhoudsbron veranderen in het paneel Bindingen
1. Dubbelklik in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) op de naam van de inhoudsbron die u wilt bewerken.
2. Breng de wijzigingen aan in het dialoogvenster dat wordt weergegeven.
3. Klik op OK als u tevreden bent met uw werk.
Een inhoudsbron verwijderen in het paneel Bindingen
1. Selecteer in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) de inhoudsbron in de lijst.
2. Klik op de minknop (-).
Een recordset kopiëren van de ene pagina naar de andere
U kunt binnen een gedefinieerde site een recordset van de ene pagina naar de andere kopiëren.
1. Selecteer de recordset in het paneel Bindingen of het paneel Servergedrag.
2. Klik met de rechtermuisknop en kies Kopiëren in het snelmenu.
3. Open de pagina waarnaar u de recordset wilt kopiëren.
4. Klik met de rechtermuisknop in het paneel Bindingen of op de werkbalk Servergedrag en kies Plakken in het snelmenu.
Meer Help-onderwerpen
Beknopte SQL-handleiding
578
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
579
Databaseverbindingen voor ASP-ontwikkelaars (CS6)
Naar boven
Naar boven
ASP-databaseverbindingen
OLE DB-verbindingen
Verbindingstekenreeksen
Een verbinding maken met een lokale DSN
Een verbinding maken met een DSN op afstand
Een verbinding maken met een verbindingstekenreeks
Een databaseverbinding bewerken of verwijderen
ASP-databaseverbindingen
Een ASP-toepassing moet worden verbonden met een database via een ODBC-stuurprogramma (Open Database Connectivity) of een OLE DB-
provider (Object Linking and Embedding). Het stuurprogramma of de provider fungeert als een interpreter die ervoor zorgt dat de webtoepassing
kan communiceren met de database. In de volgende tabel ziet u een aantal stuurprogramma's die u kunt gebruiken met Microsoft Access-,
Microsoft SQL Server- en Oracle-databases:
Database Databasestuurprogramma
Microsoft Access Microsoft Access Driver (ODBC)
Microsoft Jet Provider voor Access (OLE DB)
Microsoft SQL Server Microsoft SQL Server Driver (ODBC)
Microsoft SQL Server Provider (OLE DB)
Oracle Microsoft Oracle Driver (ODBC)
Oracle Provider voor OLE DB
U kunt een DSN (Data Source Name, gegevensbronnaam) of een verbindingstekenreeks gebruiken voor het maken van een verbinding met de
database. U moet een verbindingstekenreeks gebruiken als u een verbinding tot stand brengt met een OLE DB-provider of een ODBC-
stuurprogramma dat niet op een Windows-systeem is geïnstalleerd.
Een DSN is een aanduiding van één woord, zoals mijnVerbinding, die naar de database verwijst en alle informatie bevat die nodig is voor het
maken van een verbinding met die database. U definieert een DSN in Windows. U kunt een DSN gebruiken als u een verbinding maakt via een
ODBC-stuurprogramma dat is geïnstalleerd op een Windows-systeem.
Een verbindingstekenreeks is een handmatig geprogrammeerde expressie waarmee de database wordt aangeduid en die de informatie bevat die
nodig is om een verbinding met die database te maken, zoals wordt geïllustreerd in het volgende voorbeeld:
Driver={SQL Server};Server=Socrates;Database=AcmeMktg;
UID=wiley;PWD=roadrunner
Opmerking: U kunt een verbindingstekenreeks ook gebruiken als u een verbinding maakt via een ODBC-stuurprogramma dat is geïnstalleerd op
een Windows-systeem, maar het gebruik van een DSN is eenvoudiger.
OLE DB-verbindingen
U kunt een OLE DB-provider gebruiken voor de communicatie met uw database (OLE DB is alleen beschikbaar op Windows NT, 2000 of XP).
Wanneer u een rechtstreekse databasespecifieke OLE DB-verbinding maakt, kunt u de snelheid van uw verbinding verhogen door de ODBC-laag
te verwijderen tussen uw webtoepassing en de database.
Als u geen OLE DB-provider opgeeft voor uw database, gebruikt ASP de standaard OLE DB-provider voor ODBC-stuurprogramma's om te
communiceren met een ODBC-stuurprogramma dat op zijn beurt weer met de database communiceert.
Er bestaan verschillende OLE DB-providers voor de verschillende databases. U kunt OLE DB-providers verkrijgen voor Microsoft Access en SQL
Server door de pakketten Microsoft Data Access Components (MDAC) 2.5 en 2.7 te downloaden en te installeren op de Windows-computer met
IIS. U kunt de MDAC-pakketten gratis downloaden en installeren vanaf de Microsoft-website op http://msdn.microsoft.com/data/mdac/downloads.
Opmerking: U moet wel eerst MDAC 2.5 installeren voordat u MDAC 2.7 installeert.
U kunt OLE DB-providers voor Oracle-databases downloaden vanaf de Oracle-website op
580
Naar boven
Naar boven
www.oracle.com/technology/software/tech/windows/ole_db/index.html (registratie verplicht).
Maak in Dreamweaver een OLE DB-verbinding door een Provider-parameter op te nemen in een verbindingstekenreeks. Hier ziet u bijvoorbeeld
een aantal parameters voor algemene OLE DB-providers voor respectievelijk Access-, SQL Server- en Oracle-databases:
Provider=Microsoft.Jet.OLEDB.4.0;...
Provider=SQLOLEDB;...
Provider=OraOLEDB;...
Zie de documentatie van de leverancier van uw provider of raadpleeg uw systeembeheerder voor de parameterwaarde van uw OLE DB-provider.
Verbindingstekenreeksen
In een verbindingstekenreeks wordt alle informatie gecombineerd die uw webtoepassing nodig heeft voor het maken van een verbinding met een
database. Deze tekenreeks wordt door Dreamweaver in de serverscripts van uw pagina ingevoegd zodat deze later door uw toepassingsserver
kunnen worden verwerkt.
Een verbindingstekenreeks voor Microsoft Access- en SQL Server-databases bestaat uit een combinatie van de volgende parameters, gescheiden
door puntkomma's:
Provider De OLE DB-provider voor uw database. Hier ziet u bijvoorbeeld een aantal parameters voor algemene OLE DB-providers voor
respectievelijk Access-, SQL Server- en Oracle-databases:
Provider=Microsoft.Jet.OLEDB.4.0;...
Provider=SQLOLEDB;...
Provider=OraOLEDB;...
Zie de documentatie van de leverancier van uw provider of raadpleeg uw systeembeheerder voor de parameterwaarde van uw OLE DB-provider.
Als u geen providerparameter opneemt, wordt de standaard OLE DB-provider voor ODBC gebruikt en moet u een geschikt ODBC-
stuurprogramma opgeven voor uw database.
Stuurprogramma Het ODBC-stuurprogramma dat wordt gebruikt als u geen OLE DB-provider opgeeft voor uw database.
Server De server die als host fungeert voor de SQL Server-database als uw webtoepassing op een andere server wordt uitgevoerd.
Database De naam van een SQL Server-database.
DBQ Het pad naar een bestandsdatabase, bijvoorbeeld een database die is gemaakt in Microsoft Access. Het pad is het pad op de server die als
host fungeert voor het databasebestand.
UID De gebruikersnaam.
PWD Het wachtwoord van de gebruiker.
DSN De naam van de gegevensbron, als u die gebruikt. Afhankelijk van de manier waarop u de DSN definieert op uw server, kunt u de overige
parameters van de verbindingstekenreeks weglaten. DSN=Results kan bijvoorbeeld een geldige verbindingstekenreeks zijn als u de andere
parameters definieert wanneer u de DSN maakt.
Verbindingstekenreeksen voor andere soorten databases gebruiken wellicht de hierboven vermelde parameters of hebben andere namen of
toepassingen voor de parameters. Zie de documentatie van de leverancier van de database of raadpleeg uw systeembeheerder voor meer
informatie.
Hier ziet u een voorbeeld van een verbindingstekenreeks waarmee een ODBC-verbinding tot stand wordt gebracht met een Access-database met
de naam trees.mdb:
Driver={Microsoft Access Driver (*.mdb)};
DBQ=C:\Inetpub\wwwroot\Research\trees.mdb
Hier ziet u een voorbeeld van een verbindingstekenreeks waarmee een OLE DB-verbinding wordt gemaakt met een SQL Server-database met de
naam Mothra die zich op een server bevindt met de naam Gojira:
Provider=SQLOLEDB;Server=Gojira;Database=Mothra;UID=jsmith;
PWD=orlando8
Een verbinding maken met een lokale DSN
Opmerking: In deze paragraaf wordt ervan uitgegaan dat u een ASP-toepassing hebt ingesteld. Tevens wordt verondersteld dat er een database
is ingesteld op uw lokale computer of op een systeem waartoe u toegang hebt via een netwerk of FTP-server.
U kunt een gegevensbronnaam (DSN - Data Source Name) gebruiken om een ODBC-verbinding te maken tussen uw webtoepassing en uw
database. Een DSN is een naam die alle parameters bevat die nodig zijn om een verbinding te maken met een specifieke database met behulp
van een ODBC-stuurprogramma.
Aangezien u alleen een ODBC-stuurprogramma in een DSN kunt opgeven, moet u een verbindingstekenreeks gebruiken als u een OLE DB-
provider wilt gebruiken.
581
Naar boven
Naar boven
U kunt een lokaal gedefinieerde DSN gebruiken om een databaseverbinding te maken in Dreamweaver.
1. Definieer een DSN op de Windows-computer waarop Dreamweaver draait.
Zie de volgende artikelen op de Microsoft-website voor instructies:
Voor een computer met Windows 2000, zie Microsoft Knowledge Base, artikel 300596 op http://support.microsoft.com/default.aspx?
scid=kb;nl-nl;300596
Voor een computer met Windows XP, zie Microsoft Knowledge Base, artikel 305599 op http://support.microsoft.com/default.aspx?
scid=kb;nl-nl;305599
2. Open een ASP-pagina in Dreamweaver en open vervolgens het deelvenster Databases (Venster > Databases).
3. Klik op de plusknop (+) in het paneel en selecteer Naam gegevensbron (DSN) in het menu.
4. Voer een naam in voor de nieuwe verbinding, zonder spaties of speciale tekens.
5. Selecteer de optie Lokale DSN gebruiken en kies de DSN die u wilt gebruiken in het menu Naam gegevensbron (DSN).
Als u een lokale DSN wilt gebruiken maar deze nog niet hebt gedefinieerd, klikt u op Definiëren om ODBC-gegevensbronbeheer van
Windows te openen.
6. Vul de tekstvakken Gebruikersnaam en Wachtwoord in.
7. U kunt het aantal database-items beperken dat Dreamweaver ophaalt tijdens de ontwerpfase, door op Geavanceerd te klikken en een
schema- of catalogusnaam in te voeren.
Opmerking: In Microsoft Access kunt u geen schema of catalogus maken.
8. Klik op Testen om een verbinding te maken met de database en klik vervolgens op OK. Als het niet lukt om een verbinding tot stand te
brengen, moet u de verbindingstekenreeks nog eens controleren of de instellingen voor de testmap nalopen die Dreamweaver gebruikt om
dynamische pagina's te verwerken.
Een verbinding maken met een DSN op afstand
Opmerking: In deze paragraaf wordt ervan uitgegaan dat u een ASP-toepassing hebt ingesteld. Tevens wordt verondersteld dat er een database
is ingesteld op uw lokale computer of op een systeem waartoe u toegang hebt via een netwerk of FTP-server.
Opmerking: Dreamweaver kan alleen server-DSN's ophalen die zijn gemaakt met ODBC-gegevensbronbeheer van Windows.
U kunt een DSN gebruiken die is gedefinieerd op een computer op afstand, om een databaseverbinding te maken in Dreamweaver. Als u een
DSN op afstand wilt gebruiken, moet de DSN zijn gedefinieerd op de Windows-computer waarop uw toepassingsserver (waarschijnlijk IIS) draait.
Opmerking: Aangezien u alleen een ODBC-stuurprogramma in een DSN kunt opgeven, moet u een verbindingstekenreeks gebruiken als u een
OLE DB-provider wilt gebruiken.
1. Definieer een DSN op het systeem op afstand waarop uw toepassingsserver wordt uitgevoerd.
Zie de volgende artikelen op de Microsoft-website voor instructies:
Voor een computer op afstand met Windows 2000, zie Microsoft Knowledge Base, artikel 300596 op
http://support.microsoft.com/default.aspx?scid=kb;nl-nl;300596
Voor een computer op afstand met Windows XP, zie Microsoft Knowledge Base, artikel 305599 op
http://support.microsoft.com/default.aspx?scid=kb;nl-nl;305599
2. Open een ASP-pagina in Dreamweaver en open vervolgens het deelvenster Databases (Venster > Databases).
3. Klik op de plusknop (+) in het paneel en selecteer Naam gegevensbron (DSN) in het menu.
4. Voer een naam in voor de nieuwe verbinding, zonder spaties of speciale tekens.
5. Selecteer DSN gebruiken op testserver.
Opmerking: Macintosh-gebruikers kunnen deze stap overslaan omdat alle databaseverbindingen DSN's op de toepassingsserver
gebruiken.
6. Voer de DSN in of klik op de knop DSN om een verbinding met de server te maken en selecteer de DSN voor de gewenste database. Vul
vervolgens de opties in.
7. Vul de tekstvakken Gebruikersnaam en Wachtwoord in.
8. U kunt het aantal database-items beperken dat Dreamweaver ophaalt tijdens de ontwerpfase, door op Geavanceerd te klikken en een
schema- of catalogusnaam in te voeren.
Opmerking: In Microsoft Access kunt u geen schema of catalogus maken.
9. Klik op Testen om een verbinding te maken met de database en klik vervolgens op OK. Als het niet lukt om een verbinding tot stand te
brengen, moet u de verbindingstekenreeks nog eens controleren of de instellingen voor de testmap nalopen die Dreamweaver gebruikt om
dynamische pagina's te verwerken.
Een verbinding maken met een verbindingstekenreeks
U kunt een verbinding zonder DSN gebruiken om een ODBC- of OLE DB-verbinding te maken tussen uw webtoepassing en uw database. Voor
het maken van dergelijke verbindingen gebruikt u een verbindingstekenreeks.
582
1. Open een ASP-pagina in Dreamweaver en open vervolgens het deelvenster Databases (Venster > Databases).
2. Klik op de plusknop (+) in het paneel, selecteer Aangepaste verbindingstekenreeks in het menu, vul de opties in en klik op OK.
3. Voer een naam in voor de nieuwe verbinding, zonder spaties of speciale tekens.
4. Voer een verbindingstekenreeks in voor de database. Als u geen OLE DB-provider opgeeft in de verbindingsreeks—dus als u geen
Provider-parameter opneemt—gebruikt ASP automatisch de OLE DB-provider voor ODBC-stuurprogramma's. In dat geval moet u een
geschikt ODBC-stuurprogramma voor uw database opgeven.
Als uw site wordt gehost door een ISP en u het volledige pad naar uw database niet weet, gebruikt u de methode MapPath van het ASP-
serverobject in uw verbindingstekenreeks.
5. Als het databasestuurprogramma dat is opgegeven in de verbindingstekenreeks, niet is geïnstalleerd op dezelfde computer als
Dreamweaver, selecteert u Stuurprogramma gebruiken op testserver.
Opmerking: Macintosh-gebruikers kunnen deze stap overslaan omdat alle databaseverbindingen de toepassingsserver gebruiken.
6. U kunt het aantal database-items beperken dat Dreamweaver ophaalt tijdens de ontwerpfase, door op Geavanceerd te klikken en een
schema- of catalogusnaam in te voeren.
Opmerking: In Microsoft Access kunt u geen schema of catalogus maken.
7. Klik op Testen om een verbinding te maken met de database en klik vervolgens op OK. Als het niet lukt om een verbinding tot stand te
brengen, moet u de verbindingstekenreeks nog eens controleren of de instellingen voor de testmap nalopen die Dreamweaver gebruikt om
dynamische pagina's te verwerken.
Verbinding maken met een database op een ISP
Als u een ASP-ontwikkelaar bent en u met een commerciële internetprovider (ISP) werkt, weet u vaak niet wat het fysieke pad is van de
bestanden die u uploadt, waaronder uw databasebestand of -bestanden.
Als uw ISP geen DSN voor u definieert of als dit te lang duurt, moet u een andere manier bedenken om de verbinding met uw databasebestanden
te maken. Eén mogelijkheid is het maken van een verbinding zonder DSN met een databasebestand. U kunt zo'n verbinding echter alleen
definiëren als u het fysieke pad van het databasebestand kent op de server van de ISP.
U kunt het fysieke bestand van een databasebestand op een server verkrijgen met behulp van de MapPath-methode van het ASP-serverobject.
Opmerking: De technieken die in deze paragraaf worden besproken, zijn alleen van toepassing als uw database is gebaseerd op een bestand,
zoals een Microsoft Access-database waarin gegevens worden opgeslagen in een.mdb-bestand.
Fysieke en virtuele paden
Nadat u met behulp van Dreamweaver uw bestanden hebt geüpload naar een server op afstand, bevinden de bestanden zich in een map in de
lokale bestandsmappenstructuur van de server. Zo zou op een server met Microsoft IIS het pad naar uw homepage er als volgt kunnen uitzien:
c:\Inetpub\wwwroot\accounts\users\jsmith\index.htm
Dit pad wordt het fysieke pad naar uw bestand genoemd.
De URL waarmee uw bestand wordt geopend, gebruikt het fysieke pad echter niet. In de URL wordt de naam van de server of het domein
gebruikt, gevolgd door een virtueel pad, zoals in het volgende voorbeeld:
www.plutoserve.com/jsmith/index.htm
Het virtuele pad, /jsmith/index.htm, komt op de plaats van het fysieke pad, c:\Inetpub\wwwroot\accounts\users\jsmith\index.htm.
Het fysieke pad van een bestand zoeken met het virtuele pad
Als u met een ISP werkt, kent u niet altijd het fysieke pad naar de bestanden die u uploadt. ISP's geven u doorgaans een FTP-host, mogelijk een
hostdirectory en een aanmeldnaam en wachtwoord. ISP's geven u ook een URL waarmee u uw pagina's kunt bekijken op het internet,
bijvoorbeeld www.plutoserve.com/jsmith/.
Als u de URL kent, kunt u erachter komen wat het virtuele pad van het bestand is: het is het pad dat volgt op de server- of domeinnaam in een
URL. Zodra u het virtuele pad weet, kunt u het fysieke pad van het bestand op de server verkrijgen met de methode MapPath.
Bij de MapPath-methode wordt het virtuele pad als een argument gebruikt en worden het fysieke pad van het bestand en de bestandsnaam
verkregen. Dit is de syntaxis van de methode:
Server.MapPath("/virtualpath")
Als het virtuele pad van een bestand /jsmith/index.htm is, wordt met de volgende expressie het fysieke pad van het bestand verkregen:
Server.MapPath("/jsmith/index.htm")
U kunt als volgt met de methode MapPath experimenteren.
1. Open een ASP-pagina in Dreamweaver en schakel over naar de codeweergave (Weergave > Code).
2. Voer de volgende expressie in de HTML-code van de pagina in.
583
Naar boven
<%Response.Write(stringvariable)%>
3. Gebruik de methode MapPath om een waarde te verkrijgen voor het argument stringvariable.
Hieronder ziet u een voorbeeld:
<% Response.Write(Server.MapPath("/jsmith/index.htm")) %>
4. Schakel over naar Live View (Weergave > Live View) om de pagina te bekijken.
Op de pagina wordt het fysieke pad weergegeven van het bestand op de toepassingsserver, bijvoorbeeld:
c:\Inetpub\wwwroot\accounts\users\jsmith\index.htm
Voor meer informatie over de methode MapPath raadpleegt u de onlinedocumentatie die wordt geleverd bij Microsoft IIS.
Een virtueel pad gebruiken om te verbinden met een database
Als u een verbindingstekenreeks zonder DSN wilt schrijven voor een databasebestand dat zich op een server op afstand bevindt, moet u weten
wat het fysieke pad naar het bestand is. In het volgende voorbeeld ziet u een typische verbindingstekenreeks zonder DSN voor een Microsoft
Access-database:
Driver={Microsoft Access Driver (*.mdb)};
DBQ=c:\Inetpub\wwwroot\accounts\users\jsmith\data\statistics.mdb
Als u het fysieke pad van uw bestanden op de externe server niet weet, kunt u het pad verkrijgen met de methode MapPath in uw
verbindingstekenreeks.
1. Upload het databasebestand naar de server op afstand en noteer het virtuele pad (bijvoorbeeld /jsmith/data/statistics.mdb).
2. Open een ASP-pagina in Dreamweaver en open vervolgens het deelvenster Databases (Venster > Databases).
3. Klik op de plusknop (+) in het paneel en selecteer Aangepaste verbindingstekenreeks in het menu.
4. Voer een naam in voor de nieuwe verbinding, zonder spaties of speciale tekens.
5. Voer de verbindingstekenreeks in en gebruik de methode MapPath om de DBQ-parameter op te geven.
Stel dat het virtuele pad naar uw Microsoft Access-database /jsmith/data/statistics.mdb is; de verbindingstekenreeks kan dan als volgt
worden uitgedrukt als u VBScript gebruikt als scripttaal:
"Driver={Microsoft Access Driver (*.mdb)};DBQ=" & Server.MapPath¬
("/jsmith/data/statistics.mdb")
Het en-teken (&, ook wel ampersand genoemd) wordt gebruikt om twee tekenreeksen aan elkaar te smeden. De eerste tekenreeks wordt
ingesloten door aanhalingstekens en de tweede wordt geretourneerd door de expressie Server.MapPath. Wanneer de twee tekenreeksen
worden gecombineerd, ontstaat de volgende tekenreeks:
Driver={Microsoft Access Driver (*.mdb)};
DBQ=C:\Inetpub\wwwroot\accounts\users\jsmith\data\statistics.mdb
Als u JavaScript gebruikt, is de expressie identiek, alleen gebruikt u een plusteken (+) in plaats van het en-teken (&) om de twee
tekenreeksen samen te voegen:
"Driver={Microsoft Access Driver (*.mdb)};DBQ=" + Server.MapPath¬
("/jsmith/data/statistics.mdb")
6. Selecteer Stuurprogramma gebruiken op testserver, klik op Testen en klik vervolgens op OK.
Opmerking: Macintosh-gebruikers kunnen deze stap overslaan omdat alle databaseverbindingen de toepassingsserver gebruiken.
Opmerking: Als het niet lukt om een verbinding tot stand te brengen, moet u de verbindingstekenreeks nog eens controleren of neemt u
contact op met uw ISP om na te gaan of het databasestuurprogramma dat u hebt opgegeven in de verbindingstekenreeks, is geïnstalleerd
op de server op afstand. Controleer ook of de ISP de meest recente versie heeft van het stuurprogramma. Een database in Microsoft Access
2000 werkt bijvoorbeeld niet met Microsoft Access Driver 3.5. U hebt Microsoft Access Driver 4.0 of recenter nodig.
7. Werk de databaseverbinding bij van bestaande dynamische pagina's (open de pagina in Dreamweaver, dubbelklik op de naam van de
recordset in het paneel Bindingen of het paneel Servergedrag en selecteer de verbinding die u zojuist hebt gemaakt in het menu
Verbinding). U kunt de nieuwe verbinding nu gebruiken voor elke nieuwe pagina die u maakt.
Een databaseverbinding bewerken of verwijderen
584
Wanneer u een databaseverbinding maakt, wordt de verbindingsinformatie door Dreamweaver opgeslagen in een opnamebestand in de submap
Connections in de lokale hoofdmap van de site. U kunt de verbindingsinformatie in het bestand ofwel met de hand ofwel als volgt bewerken of
verwijderen.
Een verbinding bewerken
1. Open een ASP-pagina in Dreamweaver en open vervolgens het deelvenster Databases (Venster > Databases).
2. Klik met de rechtermuisknop op de verbinding (Windows), of houd de Command-toets ingedrukt en klik op de verbinding (Macintosh), en
selecteer vervolgens Verbinding bewerken in het menu.
3. Bewerk de verbindingsgegevens en klik op OK.
Het opnamebestand wordt door Dreamweaver bijgewerkt. Met dit bestand worden alle pagina's in de site bijgewerkt die gebruikmaken van
verbinding.
Een verbinding verwijderen
1. Open een ASP-pagina in Dreamweaver en open vervolgens het deelvenster Databases (Venster > Databases).
2. Klik met de rechtermuisknop op de verbinding (Windows) of houd de Command-toets ingedrukt en klik op de verbinding (Macintosh), en
selecteer vervolgens Verbinding verwijderen in het menu.
3. Bevestig in het dialoogvenster dat verschijnt, dat u de verbinding wilt verwijderen.
Opmerking: U kunt voorkomen dat er fouten worden ontvangen na het verwijderen van een verbinding. Hiertoe werkt u elke recordset bij
die de oude verbinding gebruikt, door op de naam van de recordset te dubbelklikken in het paneel Bindingen en een nieuwe verbinding te
kiezen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
585
Databaseverbindingen voor ColdFusion-ontwikkelaars (CS6)
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Verbinding maken met een ColdFusion-database
Een ColdFusion-gegevensbron maken of aanpassen
Verbinden met de database in Dreamweaver
Verbinding maken met een ColdFusion-database
Wanneer u een ColdFusion webtoepassing ontwikkelt in Dreamweaver, maakt u verbinding met een database door een ColdFusion-gegevensbron
te selecteren die is gedefinieerd in Dreamweaver of in ColdFusion Administrator, de beheersconsole van de server.
Voordat u een verbinding met een database tot stand brengt, moet u eerst een ColdFusion-webtoepassing instellen. Ook moet u een database
instellen op uw lokale computer of op een systeem waartoe u toegang hebt via een netwerk of FTP-server.
Zorg ervoor dat u in Dreamweaver opgeeft waar de ColdFusion-gegevensbronnen te vinden zijn. Op het moment van het ontwerpen plaatst
Dreamweaver scripts in een map op de computer met ColdFusion om de ColdFusion-gegevensbronnen op te halen. U moet deze map opgeven in
de testservercategorie van het dialoogvenster voor de sitedefinitie.
Vervolgens moet u een ColdFusion-gegevensbron maken in Dreamweaver of in ColdFusion Administrator (als er niet al een bestaat). Zodra u een
ColdFusion-gegevensbron hebt gemaakt, kunt u deze gebruiken in Dreamweaver om verbinding met de database te maken.
Een ColdFusion-gegevensbron maken of aanpassen
Voordat u database-informatie op uw pagina kunt gebruiken, moet u eerst een ColdFusion-gegevensbron maken. Als u werkt met ColdFusion MX
7 of later, kunt u de gegevensbron rechtstreeks in Dreamweaver maken of aanpassen. Als u werkt met ColdFusion MX, moet u ColdFusion MX
Administrator, de beheerconsole van de server, gebruiken om de gegevensbron te maken of aan te passen. In dat geval kunt u nog steeds
Dreamweaver gebruiken om ColdFusion MX Administrator te openen.
Een ColdFusion-gegevensbron maken of aanpassen wanneer wordt gewerkt met ColdFusion MX 7 of later
1. Zorg ervoor dat er een computer met ColdFusion MX 7 of later is gedefinieerd als testserver voor uw site.
2. Open een willekeurige ColdFusion-pagina in Dreamweaver.
3. Als u een nieuwe gegevensbron wilt maken, klikt u op de plusknop (+) in het paneel Databases (Vensters > Databases) en voert u de
parameterwaarden in voor het databasestuurprogramma.
Opmerking: In Dreamweaver wordt de plusknop alleen weergegeven als u werkt met ColdFusion MX 7 of later.
4. Als u een gegevensbron wilt aanpassen, dubbelklikt u op de databaseverbinding in het paneel Databases en voert u uw wijzigingen in.
U kunt alle parameters bewerken behalve de naam van de gegevensbron. Zie de documentatie van de leverancier van het stuurprogramma
of raadpleeg uw systeembeheerder voor meer informatie.
Een ColdFusion-gegevensbron maken of aanpassen wanneer wordt gewerkt met ColdFusion MX 6.1 of 6.0
1. Open een willekeurige ColdFusion-pagina in Dreamweaver.
2. Klik op de werkbalk van het paneel Databases (Venster > Databases) in Dreamweaver op Gegevensbronnen aanpassen.
3. Meld u aan bij ColdFusion MX Administrator en maak een nieuwe gegevensbron of pas een gegevensbron aan.
Voor instructies, zie ColdFusion Help (Help > ColdFusion Help).
U moet bepaalde parameterwaarden opgeven om de ColdFusion-gegevensbron te maken. Zie de documentatie van de leverancier van het
stuurprogramma of raadpleeg uw systeembeheerder voor de parameterwaarden voor uw specifieke databasestuurprogramma.
Zodra u een ColdFusion-gegevensbron hebt gemaakt, kunt u deze gebruiken in Dreamweaver.
Verbinden met de database in Dreamweaver
Zodra u een ColdFusion-gegevensbron hebt gemaakt, kunt u deze gebruiken om verbinding met de database te maken in Dreamweaver.
Open een willekeurige ColdFusion-pagina in Dreamweaver en open vervolgens het deelvenster Databases (Venster > Databases). In het paneel
moeten uw ColdFusion-gegevensbronnen worden weergegeven.
Als de gegevensbronnen niet worden weergegeven, loopt u de checklist in het paneel na. Zorg ervoor dat u in Dreamweaver opgeeft waar de
ColdFusion-gegevensbronnen te vinden zijn. Geef in de testservercategorie van het dialoogvenster voor de sitedefinitie de hoofdmap van de site
586
op de computer op, waarop ColdFusion draait.
Meer Help-onderwerpen
Een testserver instellen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
587
Databaseverbindingen voor PHP-ontwikkelaars
Naar boven
Naar boven
Naar boven
PHP-databaseverbindingen
Verbinding maken met een database
Een databaseverbinding bewerken of verwijderen
PHP-databaseverbindingen
Voor het ontwikkelen in PHP ondersteunt Dreamweaver alleen het MySQL-databasesysteem. Andere databasesystemen zoals Microsoft Access of
Oracle worden niet ondersteund. MySQL is openbronsoftware die u gratis kunt downloaden van het internet voor niet-commercieel gebruik. Zie
voor meer informatie de MySQL-website op http://dev.mysql.com/downloads/.
In deze paragraaf wordt ervan uitgegaan dat u een PHP-toepassing hebt ingesteld. Tevens wordt verondersteld dat er een MySQL-database is
ingesteld op uw lokale computer of op een systeem waartoe u toegang hebt via een netwerk of FTP-server.
Voor ontwikkelingsdoeleinden downloadt en installeert u de Windows Essentials-versie van de MySQL-databaseserver.
Verbinding maken met een database
Als u een verbinding met een database wilt maken tijdens het ontwikkelen van een PHP-toepassing in Dreamweaver, moet u een of meer MySQL-
databases hebben en moet de MySQL-server actief zijn.
1. Open een PHP-pagina in Dreamweaver en open vervolgens het deelvenster Databases (Venster > Databases).
2. Klik op de plusknop (+) in het venster, selecteer MySQL-verbinding in het menu en vul de opties in het dialoogvenster in.
Voer een naam in voor de nieuwe verbinding, zonder spaties of speciale tekens.
Voer in het vak MySQL-server een IP-adres of een servernaam in voor de computer die als host fungeert voor MySQL. Als MySQL op
dezelfde computer als PHP draait, kunt u localhost invoeren.
Voer uw gebruikersnaam en wachtwoord voor MySQL in.
Voer in het vak Database de naam van de database in of klik op Selecteren en selecteer de database in de lijst met MySQL-databases.
Klik ten slotte op Testen.
Dreamweaver probeert verbinding te maken met de database. Als het niet lukt een verbinding tot stand te brengen, moet u de servernaam,
de gebruikersnaam en het wachtwoord nog eens controleren. Als het nog steeds niet lukt, moet u de instellingen voor de testmap nalopen
die Dreamweaver gebruikt om dynamische pagina's te verwerken.
In Dreamweaver wordt automatisch geprobeerd de beste waarde in te voeren voor het URL-voorvoegsel in de categorie Testserver van het
dialoogvenster Sitedefinitie, maar soms moet u het URL-voorvoegsel aanpassen voor een correcte verbinding. Controleer of het URL-
voorvoegsel de URL is die gebruikers invoeren in hun browser om de webtoepassing te openen, min de bestandsnaam (of startpagina) van
de toepassing.
3. Klik op OK.
Opmerking: Als u het foutbericht “Client ondersteunt gevraagd bekrachtigingsprotocol niet. Kijk of u MySQL-client kunt opwaarderen”
ontvangt tijdens het testen van een PHP-databaseverbinding met MySQL 4.1, kunt u MySQL-foutberichten oplossen raadplegen.
Een databaseverbinding bewerken of verwijderen
Wanneer u een databaseverbinding maakt, wordt de verbindingsinformatie door Dreamweaver opgeslagen in een opnamebestand in de submap
Connections in de lokale hoofdmap van de site. U kunt de verbindingsinformatie in het bestand ofwel met de hand ofwel als volgt bewerken of
verwijderen.
Een verbinding bewerken
1. Open een PHP-pagina in Dreamweaver en open vervolgens het deelvenster Databases (Venster > Databases).
2. Klik met de rechtermuisknop op de verbinding (Windows), of houd de Command-toets ingedrukt en klik op de verbinding (Macintosh), en
selecteer vervolgens Verbinding bewerken in het menu.
3. Bewerk de verbindingsgegevens en klik op OK.
Het opnamebestand wordt door Dreamweaver bijgewerkt. Met dit bestand worden alle pagina's in de site bijgewerkt die gebruikmaken van
verbinding.
588
Een verbinding verwijderen
1. Open een PHP-pagina in Dreamweaver en open vervolgens het deelvenster Databases (Venster > Databases).
2. Klik met de rechtermuisknop op de verbinding (Windows) of houd de Command-toets ingedrukt en klik op de verbinding (Macintosh), en
selecteer vervolgens Verbinding verwijderen in het menu.
3. Bevestig in het dialoogvenster dat verschijnt, dat u de verbinding wilt verwijderen.
Opmerking: U kunt voorkomen dat er fouten optreden na het verwijderen van een verbinding. Hiertoe werkt u elke recordset bij die de
oude verbinding gebruikt, door op de naam van de recordset te dubbelklikken in het paneel Bindingen en een nieuwe verbinding te
selecteren in het dialoogvenster Recordset.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
589
Webformulieren maken
Naar boven
Naar boven
Internetformulieren
Formulierobjecten
Een HTML-formulier maken
Over dynamische formulierobjecten
Een dynamisch HTML-formuliermenu invoegen of wijzigen
Bestaande HTML-formuliermenu's dynamisch maken
Dynamische inhoud weergeven in HTML-tekstvelden
Opties in het dialoogvenster Dynamisch tekstveld instellen
Een HTML-selectievakje dynamisch vooraf selecteren
Een HTML-keuzerondje dynamisch vooraf inschakelen
HTML-formuliergegevens valideren
JavaScript-gedrag aan HTML-formulierobjecten koppelen
Aangepaste scripts aan HTML-formulierknoppen koppelen
Toegankelijke HTML-formulieren maken
Opmerking: Ondersteuning voor HTML-formulierelementen is verbeterd in Dreamweaver Creative Cloud-updates. Zie Verbeterde HTML 5-
ondersteuning voor formulierelementen voor meer informatie.
Internetformulieren
Wanneer een bezoeker informatie invoert in een webformulier dat in een webbrowser wordt weergegeven, en op de verzendknop klikt, wordt de
informatie verstuurd naar de server waar deze wordt verwerkt door een script of toepassing op de server. De server antwoordt door de verwerkte
informatie weer naar de gebruiker (of client) terug te sturen of door een andere actie uit te voeren op basis van de inhoud van het formulier.
U kunt formulieren maken die gegevens verzenden naar de meeste toepassingsservers, waaronder PHP, ASP en ColdFusion. Als u ColdFusion
gebruikt, kunt u ook specifieke ColdFusion-formulierbesturingselementen aan uw formulieren toevoegen.
Opmerking: U kunt de formuliergegevens ook rechtstreeks naar een e-mailontvanger versturen.
Formulierobjecten
In Dreamweaver worden formulierinvoertypen formulierobjecten genoemd. Formulierobjecten zijn de mechanismen waarmee gebruikers gegevens
invoeren. U kunt de volgende formulierobjecten aan een formulier toevoegen:
Tekstvelden Accepteren elk type alfanumerieke tekstinvoer. De tekst kan worden weergegeven op een enkele regel, op meerdere regels of als
een wachtwoordveld waarin ingevoerde tekst wordt vervangen door sterretjes of opsommingstekens om het wachtwoord voor anderen te
verbergen.
Opmerking: Wachtwoorden en andere informatie die via een wachtwoordveld naar een server worden verzonden, worden niet versleuteld. De
overgebrachte gegevens kunnen worden onderschept en als alfanumerieke tekst worden gelezen. Daarom moet u gegevens die u wilt beveiligen,
590
Naar boven
altijd versleutelen.
Verborgen velden Slaan informatie op die een gebruiker heeft ingevoerd, zoals een naam, e-mailadres of weergavevoorkeur. Deze gegevens
worden opnieuw gebruikt wanneer de gebruiker de site nogmaals bezoekt.
Knoppen Voeren acties uit wanneer erop wordt geklikt. U kunt een aangepaste naam of label voor een knop toevoegen, of een van de vooraf
gedefinieerde tags 'Verzenden' of 'Beginwaarden' gebruiken. Gebruik een knop om formuliergegevens naar de server te verzenden of de
beginwaarden van het formulier te herstellen. U kunt ook andere verwerkingstaken toekennen die u in een script definieert. U kunt bijvoorbeeld
een knop invoegen om de totale kosten van geselecteerde items te berekenen op basis van toegewezen waarden.
Selectievakjes Hiermee maakt u meerdere antwoorden in een enkele groep opties mogelijk. Een gebruiker kan net zoveel opties selecteren als
van toepassing kunnen zijn. In het volgende voorbeeld ziet u hoe drie selectievakjes zijn geselecteerd: Surfen, Mountainbiken en Raften.
Keuzerondjes Hiermee worden exclusieve keuzen voorgesteld. Wanneer u een optie in een groep keuzerondjes selecteert, worden alle andere
opties in de groep uitgeschakeld (een groep bestaat uit twee of meer knoppen met dezelfde naam). In het onderstaande voorbeeld is de optie
Raften geselecteerd. Als de gebruiker op Surfen klikt, wordt de optie Raften automatisch uitgeschakeld.
Lijstmenu's Geven optiewaarden weer in een bladerlijst waarin gebruikers meerdere opties kunnen selecteren. De optie Lijst geeft de
optiewaarden weer in een menu waarin gebruikers slechts één item kunnen selecteren. Gebruik menu's wanneer u beperkte ruimte hebt en toch
veel items moet weergeven, of als u de waarden die aan de server worden geretourneerd, moet controleren. In tegenstelling tot tekstvelden,
waarin gebruikers alles kunnen typen wat ze willen, zelfs ongeldige gegevens, stelt u de exacte waarden in die door een menu worden
geretourneerd.
Opmerking: Een pop-upmenu in een HTML-formulier is niet hetzelfde als een grafisch pop-upmenu. Voor informatie over het maken, bewerken
en weergeven of verbergen van een grafisch pop-upmenu volgt u de koppeling aan het einde van deze sectie.
Snelmenu's Navigeerbare lijsten of pop-upmenu's waarmee u een menu kunt invoegen waarin elke optie is gekoppeld aan een document of
bestand.
Met bestandsvelden Kunnen gebruikers naar een bestand op hun computer bladeren en het bestand als formuliergegevens laden.
Met afbeeldingsvelden Kunt u een afbeelding in een formulier invoegen. Gebruik afbeeldingsvelden om grafische knoppen te maken zoals de
knoppen Verzenden of Beginwaarden. Wanneer u een afbeelding gebruikt om andere taken dan het verzenden van gegevens uit te voeren, moet
u een gedrag aan het formulierobject koppelen.
Een HTML-formulier maken
(Alleen Creative Cloud-gebruikers): Er zijn nieuwe kenmerken aan het deelvenster Eigenschappen voor formulierelementen toegevoegd als
onderdeel voor ondersteuning van HTML5. Daarnaast zijn er vier nieuwe formulierelementen (E-mail, Zoeken, Telefoon, URL) toegevoegd aan de
sectie Formulieren van het deelvenster Invoegen. Zie Verbeterde HTML5-ondersteuning voor formulierelementen voor meer informatie.
1. Open een pagina en plaats de invoegpositie op de plaats waar u het formulier wilt weergeven.
2. Kies Invoegen > Formulier of selecteer de categorie Formulieren in het paneel Invoegen en klik op het pictogram Formulier.
In de ontwerpweergave worden formulieren aangeduid met een gestippelde rode omtrek. Als u deze omtrek niet ziet, kiest u Weergave >
Visuele hulpmiddelen > Onzichtbare elementen.
591
3. Stel de eigenschappen van het HTML-formulier in de eigenschappencontrole in (Venster >Eigenschappen):
a. Klik in het documentvenster op de formulieromtrek om het formulier te selecteren.
b. Typ in het vak Formuliernaam een unieke naam voor het formulier.
Door een formulier een naam te geven, kunt u er met een scripttaal, zoals JavaScript of VBScript, naar verwijzen of het besturen. Als u
het formulier geen naam geeft, genereert Dreamweaver een naam op basis van de syntaxis formn, waarbij de waarde van n wordt
verhoogd voor elk formulier dat aan de pagina wordt toegevoegd.
c. Geef in het vak Actie de pagina of het script op dat de formuliergegevens verwerkt. Daartoe typt u het pad of klikt u op het
mappictogram om naar de desbetreffende pagina of het juiste script te navigeren. Voorbeeld: processorder.php.
d. Geef in het pop-upmenu Methode de methode op waarmee de formuliergegevens naar de server worden overgebracht. Stel vervolgens
de volgende opties naar wens in:
Standaard Met deze optie wordt de standaardinstelling van de browser gebruikt om de formuliergegevens naar de server te verzenden.
Gewoonlijk is de methode get de standaardmethode.
GET Hiermee wordt de waarde toegevoegd aan de URL die de pagina opvraagt.
POST Hiermee worden de formuliergegevens in het HTTP-verzoek ingesloten.
Gebruik GET niet om lange formulieren te verzenden. URL's zijn beperkt tot 8192 tekens. Als de hoeveelheid verzonden gegevens te
groot is, worden gegevens afgekapt, wat onverwachte of geen resultaten oplevert.
U kunt bladwijzers toevoegen aan dynamische pagina's die zijn gegenereerd door parameters doorgegeven via de methode GET,
omdat alle benodigde waarden voor het opnieuw genereren van de pagina zijn opgenomen in de URL die in het adresvak van de
browser wordt weergegeven. Dynamische pagina's die worden gegenereerd door parameters die met de methode POST zijn
doorgegeven, kunnen echter niet met een bladwijzer worden gemarkeerd.
Als u vertrouwelijke gebruikersnamen en wachtwoorden, creditcardnummers of andere vertrouwelijke informatie verzamelt, lijkt de
methode POST misschien veiliger dan de methode GET. De informatie die met de methode POST wordt verzonden, is echter niet
gecodeerd en kan eenvoudig door een hacker worden onderschept. Gebruik een beveiligde verbinding met een beveiligde server als u
veiligheid wilt garanderen.
e. (Optioneel) Geef in het pop-upmenu Enctype het MIME-coderingstype op van de gegevens die voor verwerking naar de server worden
verzonden.
De standaardinstelling van application/x-www-form-urlencode wordt gewoonlijk gebruikt in combinatie met de methode POST. Als u een
veld voor het laden van een bestand maakt, geeft u het MIME-type multipart/form-data op.
f. (Optioneel) Geef in het pop-upmenu Doel het venster op waarin u de gegevens wilt weergeven die door het geactiveerde programma
worden geretourneerd.
Als het genoemde venster nog niet is geopend, wordt een nieuw venster met die naam geopend. Stel een van de volgende
doelwaarden in:
_blank Hiermee wordt het doeldocument in een nieuw, naamloos venster geopend.
_parent Hiermee wordt het doeldocument geopend in het bovenliggende venster van het venster waarin het huidige document wordt
weergegeven.
_self Hiermee wordt het doeldocument geopend in hetzelfde venster als het venster waarin het formulier is verzonden.
_top Hiermee wordt het doeldocument geopend in het huidige venster. Deze waarde kan worden gebruikt om ervoor te zorgen dat het
doeldocument het volledige venster overneemt, zelfs als het originele document in een frame wordt weergegeven.
4. Voeg formulierobjecten op de pagina in:
a. Plaats de invoegpositie op de plaats waar het formulierobject in het formulier moet worden weergegeven.
b. Selecteer het object in het menu Invoegen > Formulier of in de categorie Formulieren van het paneel Invoegen.
c. Geef de waarden op in het dialoogvenster Toegankelijkheidskenmerken van de invoertag. Klik op in het dialoogvenster op Help voor
meer informatie.
Opmerking: Als het dialoogvenster Toegankelijkheidskenmerken van de invoertag niet wordt weergegeven, was mogelijk de
codeweergave actief voor het invoegpunt toen u hebt geprobeerd om het formulierobject in te voegen. Controleer of de
ontwerpweergave actief is voor het invoegpunt en probeer het opnieuw. Raadpleeg het Engelstalige artikel Creating HTML forms in
Dreamweaver van David Power voor meer informatie over dit onderwerp.
d. Stel de eigenschappen van de objecten in.
e. Voer een naam voor het object in de eigenschappencontrole in.
Elk tekstveld, verborgen veld, selectievakje en lijst-/menuobject moet een unieke naam hebben die het object in het formulier aanduidt.
Namen van formulierobjecten mogen geen spaties of speciale tekens bevatten. U kunt elke combinatie van alfanumerieke tekens en
een onderstrepingsteken (_) gebruiken. De label die u aan het object toekent, is de naam van de variabele waarin de waarde van het
veld (het ingevoerde gegeven) is opgeslagen. Dit is de waarde die voor verwerking naar de server wordt verzonden.
Opmerking: Alle keuzerondjes in een groep moeten dezelfde naam hebben.
f. Als u het tekstveld-, selectievakje- of keuzerondje-object op de pagina een label wilt geven, klikt u naast het object en typt u de label.
592
5. Pas de indeling van het formulier aan.
Gebruik regeleinden, alinea-einden, vooraf opgemaakte tekst of tabellen om uw formulieren op te maken. U kunt geen formulier in een
ander formulier invoegen (u kunt tags dus niet overlappen), maar u kunt wel meer dan één formulier op een pagina opnemen.
Vergeet niet om bij het ontwerpen van formulieren de formuliervelden van een beschrijvende tekstlabel te voorzien, zodat gebruikers weten
wat ze moeten invoeren, bijvoorbeeld “Typ uw naam” als u de naam wilt verkrijgen.
Gebruik tabellen om formulierobjecten en veldlabels te structureren. Wanneer u tabellen in formulieren gebruikt, moet u ervoor zorgen dat
alle table-tags zijn opgenomen tussen form-tags.
Zie www.adobe.com/go/vid0160_nl voor een zelfstudie over formulieren maken.
Ga naar www.adobe.com/go/vid0161_nl voor een zelfstudie over stijlformulieren met CSS.
Objecteigenschappen tekstveld
Selecteer het tekstveldobject en stel de volgende opties in de eigenschappencontrole in:
Tekenbreedte Hiermee geeft u het maximaal aantal tekens op dat in het veld kan worden weergegeven. Deze waarde kan kleiner zijn dan
Maximum aantal tekens, het maximum aantal tekens dat in het veld kan worden ingevoerd. Als Tekenbreedte bijvoorbeeld is ingesteld op 20 (de
standaardwaarde) en een gebruiker 100 tekens invoert, zijn slechts 20 tekens in het tekstveld zichtbaar. De tekens worden wel door het veldobject
herkend en voor verwerking naar de server verzonden, ook al kunt u ze niet in het veld zien.
Maximum aantal tekens Hiermee bepaalt u het maximum aantal tekens dat de gebruiker in het veld kan invoeren voor tekstvelden die uit één
regel bestaan. Gebruik Maximum aantal tekens bijvoorbeeld om postcodes te beperken tot 6 tekens, om wachtwoorden te beperken tot 10 tekens
enzovoort. Als u het vak Maximum aantal tekens leeg laat, kunnen gebruikers een willekeurige hoeveelheid tekst invoeren. Als de tekst langer is
dan de tekenbreedte van het veld, loopt de tekst door. Als een gebruiker het maximum aantal tekens overschrijdt, is een signaal hoorbaar.
Aantal lijnen Met deze optie, die beschikbaar is wanneer de optie Meerdere regels is geselecteerd, stelt u de hoogte in van het veld voor
tekstvelden met meerdere regels.
Uitgeschakeld Hiermee schakelt u het tekstgebied uit.
Alleen-lezen Hiermee verandert u het tekstgebied in een alleen-lezen tekstgebied.
Type Hiermee geeft u aan of het veld een veld van één regel, een veld van meerdere regels of een wachtwoordveld is.
Eén regel Dit resulteert in een input-tag waarvan het kenmerk type is ingesteld op text. De instelling Tekenbreedte komt overeen met het
kenmerk size en de instelling Maximum aantal tekens komt overeen met het kenmerk maxlength.
Meerdere regels Dit resulteert in een textarea-tag. De instelling Tekenbreedte komt overeen met het kenmerk cols en de instelling Aantal
regels komt overeen met het kenmerk rows.
Wachtwoord Dit resulteert in een input-tag waarvan het kenmerk type is ingesteld op text. De instellingen Tekenbreedte en Maximum
aantal tekens komen overeen met dezelfde kenmerken als in tekstvelden van één regel. Wanneer een gebruiker tekst in een
wachtwoordveld typt, wordt de invoer als sterretjes of opsommingstekens weergegeven zodat anderen de invoer niet kunnen zien.
Beginwaarde Hiermee kent u de waarde toe die in het veld wordt weergegeven wanneer het formulier de eerste keer wordt geladen. U kunt
bijvoorbeeld opgeven dat de gebruiker informatie in het veld invoert door een opmerking of voorbeeldgegeven op te nemen.
Klasse Hiermee kunt u CSS-regels op het object toepassen.
Opties van knopobjecten
Knopnaam Hiermee geeft u de knop een naam. Met de twee gereserveerde namen, Verzenden en Beginwaarden, kunt u respectievelijk opgeven
dat de formuliergegevens moeten worden verzonden naar de toepassing of het script dat de gegevens verwerkt, of dat alle formuliervelden moeten
worden teruggezet op hun beginwaarden.
Waarde Hiermee geeft u de tekst op die op de knop moet worden weergegeven.
Actie Hiermee bepaalt u wat er gebeurt wanneer op de knop wordt geklikt.
Formulier verzenden Wanneer de gebruiker op de knop klikt, worden de formuliergegevens voor verwerking verzonden. De gegevens
worden verzonden naar de pagina of het script dat in de eigenschap Actie van het formulier is opgegeven.
Formulier op beginwaarden instellen Wanneer de gebruiker op de knop klikt, wordt de inhoud van het formulier gewist.
Geen Hiermee bepaalt u de actie die moet worden uitgevoerd wanneer op de knop wordt geklikt. U kunt bijvoorbeeld een JavaScript-
gedrag toevoegen dat een andere pagina opent wanneer de gebruiker op de knop klikt.
Klasse Hiermee worden CSS-regels op het object toegepast.
Objectopties selectievakje
Geselecteerde waarde Hiermee stelt u de waarde in die naar de server wordt verzonden wanneer het selectievakje is ingeschakeld. In een
onderzoek kunt u bijvoorbeeld de waarde 4 instellen voor 'Helemaal mee eens' en de waarde 1 voor 'Helemaal niet mee eens'.
Status bij openen Hiermee bepaalt u of het selectievakje is ingeschakeld wanneer het formulier in de browser wordt geladen.
Dynamisch Hiermee laat u de server dynamisch de begintoestand van het selectievakje bepalen. U kunt selectievakjes bijvoorbeeld gebruiken om
de Ja/Nee-informatie die in een databaserecord is opgeslagen, visueel voor te stellen. Die informatie is in de ontwerpfase nog niet bekend. In
runtime leest de server de databaserecord en wordt het selectievakje ingeschakeld als de waarde Ja is.
Klasse Hiermee worden de CSS-regels (Cascading Style Sheets) op het object toegepast.
Opties van enkelvoudige keuzerondje-objecten
593
Geselecteerde waarde Hiermee stelt u de waarde in die naar de server wordt verzonden wanneer het keuzerondje is ingeschakeld. Typ
bijvoorbeeld skiing in het vak Geselecteerde waarde om aan te geven dat een gebruiker skiën heeft gekozen.
Status bij openen Hiermee bepaalt u of het keuzerondje is ingeschakeld wanneer het formulier in de browser wordt geladen.
Dynamisch Hiermee laat u de server dynamisch de begintoestand van het keuzerondje bepalen. Met keuzerondjes kunt u bijvoorbeeld informatie
die in een databaserecord is opgeslagen, visueel voorstellen. Die informatie is in de ontwerpfase nog niet bekend. In runtime leest de server de
databaserecord en wordt het keuzerondje ingeschakeld als de waarde overeenkomt met een door u opgegeven waarde.
Klasse Hiermee worden CSS-regels op het object toegepast.
Menuopties
Lijst/Menu Hiermee geeft u het menu een naam. De naam moet uniek zijn.
Type Hiermee geeft u aan of het menu wordt geopend wanneer erop wordt geklikt (optie Menu), of als een lijst met items wordt weergegeven
(optie Lijst). Kies de optie Menu als u wilt dat maar één optie zichtbaar is wanneer het formulier in een browser wordt weergegeven. Om de
andere opties weer te geven, moet de gebruiker op de vervolgkeuzepijl klikken.
Kies de optie Lijst als u enkele of alle opties wilt weergeven wanneer het formulier in een browser wordt weergegeven, en als gebruikers meerdere
items kunnen selecteren.
Hoogte (Alleen type Lijst) Hiermee stelt u in hoeveel items in het menu worden weergegeven.
Selecties (Alleen type Lijst) Hiermee geeft u aan of de gebruiker meerdere items in de lijst kan selecteren.
Lijstwaarden Hiermee opent u een dialoogvenster waarmee u de items aan een formuliermenu kunt toevoegen:
1. Gebruik de plus- en minknop (+ en -) om items aan de lijst toe te voegen of uit de lijst te verwijderen.
2. Voer labeltekst en een optionele waarde voor elk menu-item in.
Elk item in de lijst heeft een label (de tekst die in de lijst staat) en een waarde (de waarde die wordt verstuurd naar de verwerkende
toepassing als het item wordt geselecteerd). Als geen waarde is opgeven, wordt de label naar de verwerkende toepassing verstuurd.
3. Gebruik de knoppen pijl-omhoog en -omlaag als u de volgorde van de items in de lijst wilt wijzigen.
De volgorde van de items in het menu komt overeen met die in het dialoogvenster Lijstwaarden. Het eerste item in de lijst is het item dat is
geselecteerd wanneer de pagina in een browser wordt geladen.
Dynamisch Hiermee laat u de server dynamisch een item in het menu selecteren wanneer het formulier de eerste keer wordt weergegeven.
Klasse Hiermee kunt u CSS-regels op het object toepassen.
In eerste instantie geselecteerd Hiermee stelt u de items in die standaard in de lijst zijn geselecteerd. Klik op een of meer items in de lijst.
Velden voor het laden van bestanden invoegen
U kunt een veld voor het laden van bestanden maken waarmee gebruikers een bestand op hun computer (bijvoorbeeld een
tekstverwerkingsdocument of grafisch bestand) kunnen selecteren en naar de server kunnen uploaden. Een bestandsveld ziet er net zo uit als
andere tekstvelden, maar heeft eveneens een knop Bladeren. De gebruiker voert het pad naar het te laden bestand handmatig in of gebruikt de
knop Bladeren om het bestand te zoeken en te selecteren.
Voordat u velden voor het laden van bestanden kunt gebruiken, moet u een script aan serverzijde of een pagina hebben die het verzenden van
bestanden kan afhandelen. Raadpleeg de documentatie bij de servertechnologie die u gebruikt voor de verwerking van formuliergegevens. Als u
bijvoorbeeld PHP gebruikt, raadpleegt u “Handling files uploads” in de online-PHP-handleiding op http://us2.php.net/features.file-upload.php.
Voor bestandsvelden moet u de methode POST gebruiken om bestanden van de browser naar de server over te brengen. Het bestand wordt
gepost naar het adres dat u in het vak Actie van het formulier hebt opgegeven.
Opmerking: Neem contact op met de serverbeheerder om te vragen of bestanden anoniem geladen mogen worden voordat u het bestandsveld
gebruikt.
1. Voeg een formulier op de pagina in (Invoegen > Formulier).
2. Selecteer het formulier om de eigenschappencontrole weer te geven.
3. Stel de formuliermethode in op POST.
4. Selecteer in het pop-upmenu Enctype de optie multipart/form-data.
5. Geef in het vak Actie het script of de pagina aan serverzijde op waardoor het geladen bestand wordt afgehandeld.
6. Plaats de invoegpositie binnen de formulieromtrek en kies Invoegen > Formulier > Bestandsveld.
7. Stel in de eigenschappencontrole een van de volgende opties in:
Naam bestandsveld Hiermee geeft u de naam voor het bestandsveldobject op.
Tekenbreedte Hiermee geeft u het maximaal aantal tekens op dat in het veld kan worden weergegeven.
Maximum aantal tekens Hiermee geeft u het maximum aantal tekens op dat het veld kan bevatten. Als de gebruiker het bestand met de
bladerknop zoekt, kan de bestandsnaam inclusief het pad de waarde van Maximum aantal tekens overschrijden. Als de gebruiker de
bestandsnaam en het pad echter probeert in te voeren, accepteert het bestandsveld niet meer tekens dan met de waarde Maximum aantal
tekens is opgegeven.
Een afbeeldingsknop invoegen
U kunt afbeeldingen als knoppictogrammen gebruiken. Wanneer u een afbeelding gebruikt om andere taken dan het verzenden van gegevens uit
594
te voeren, moet u een gedrag aan het formulierobject koppelen.
1. Plaats de invoegpositie binnen de formulieromtrek in het document.
2. Selecteer Invoegen > Formulier > Afbeeldingsveld.
Het dialoogvenster Afbeeldingsbron selecteren wordt geopend.
3. Selecteer de afbeelding voor de knop in het dialoogvenster Afbeeldingsbron selecteren en klik op OK.
4. Stel in de eigenschappencontrole een van de volgende opties in:
Afbeeldingsveld Hiermee geeft u de knop een naam. Met de twee gereserveerde namen, Verzenden en Beginwaarden, kunt u
respectievelijk opgeven dat de formuliergegevens moeten worden verzonden naar de toepassing of het script dat de gegevens verwerkt, of
dat alle formuliervelden moeten worden teruggezet op hun beginwaarden.
Bron Hiermee geeft u de afbeelding op die u voor de knop wilt gebruiken.
Alt Hier kunt u beschrijvende tekst invoeren voor het geval de afbeelding niet in de browser kan worden geladen.
Uitlijnen Hiermee stelt u het uitlijningskenmerk van het object in.
Afbeelding bewerken Hiermee start u de standaardafbeeldingseditor en wordt het afbeeldingsbestand voor bewerken geopend.
Klasse Hiermee kunt u CSS-regels op het object toepassen.
5. Als u een JavaScript-gedrag aan de knop wilt koppelen, selecteert u eerst de afbeelding en vervolgens het gedrag in het paneel Gedrag
(Venster > Gedrag).
Opties van verborgen-veldobjecten
Verborgen veld Hiermee geeft u de naam voor het veld op.
Waarde Hiermee kent u een waarde toe aan het veld. Deze waarde wordt aan de server doorgegeven wanneer het formulier wordt verzonden.
Een groep keuzerondjes invoegen
1. Plaats de invoegpositie in het formulier.
2. Selecteer Invoegen > Formulier > Groep keuzerondjes.
3. Vul het dialoogvenster in en klik op OK.
a. Voer in het vak Naam een naam voor de groep keuzerondjes in.
Als u de keuzerondjes instelt om parameters aan de server terug te geven, worden de parameters aan de naam gekoppeld. Als u de
groep bijvoorbeeld mijnGroep noemt en de formuliermethode instelt op GET (dus, u wilt dat het formulier URL-parameters doorgeeft in
plaats van formulierparameters wanneer de gebruiker op de verzendknop klikt), wordt de expressie mijnGroep="CheckedValue" in de
URL aan de server doorgegeven.
b. Klik op de plusknop (+) om een keuzerondje aan de groep toe te voegen. Voer een label en geselecteerde waarde voor de nieuwe knop
in.
c. Klik op de pijlen omhoog of omlaag als u de volgorde van de knoppen wilt wijzigen.
d. Als u wilt dat een bepaald keuzerondje is ingeschakeld wanneer de pagina in een browser wordt geopend, typt u een waarde in het vak
Selecteer waarde gelijk aan, die gelijk is aan de waarde van het keuzerondje.
Voer een statische waarde in of geef een dynamische waarde op door op het pictogram met de bliksemflits naast het vak te klikken en
een recordset te selecteren die mogelijke geselecteerde waarden bevat. In beide gevallen moet de waarde die u opgeeft,
overeenkomen met de geselecteerde waarde van een van de keuzerondjes in de groep. Als u de ingeschakelde waarden van de
keuzerondjes wilt bekijken, schakelt u de keuzerondjes een voor een in en opent u telkens de eigenschappencontrole (Venster >
Eigenschappen).
e. Selecteer het formaat waarin u de knoppen in Dreamweaver wilt indelen.
Deel de knoppen in met regeleinden of met een tabel. Als u de tabeloptie kiest, maakt Dreamweaver een tabel met één kolom en
worden de keuzerondjes links en de labels rechts geplaatst.
U kunt de eigenschappen in de eigenschappencontrole of rechtstreeks in de codeweergave instellen.
Een groep selectievakjes invoegen
1. Plaats de invoegpositie in het formulier.
2. Selecteer Invoegen > Formulier > Groep Selectievakjes.
3. Vul het dialoogvenster in en klik op OK.
a. Voer in het vak Naam een naam voor de groep selectievakjes in.
Als u de selectievakjes instelt om parameters aan de server terug te geven, worden de parameters aan de naam gekoppeld. Als u de
groep bijvoorbeeld mijnGroep noemt en de formuliermethode instelt op GET (en dus wilt dat het formulier URL-parameters doorgeeft in
plaats van formulierparameters wanneer de gebruiker op de verzendknop klikt), wordt de expressie mijnGroep="CheckedValue" in de
URL aan de server doorgegeven.
595
Naar boven
Naar boven
Naar boven
b. Klik op de plusknop (+) om een selectievakje aan de groep toe te voegen. Voer een label en geselecteerde waarde voor het nieuwe
selectievakje in.
c. Klik op de pijlen omhoog of omlaag als u de volgorde van de selectievakjes wilt wijzigen.
d. Als u wilt dat een bepaald selectievakje is ingeschakeld wanneer de pagina in een browser wordt geopend, typt u een waarde in het vak
Selecteer waarde gelijk aan, die gelijk is aan de waarde van het selectievakje.
Voer een statische waarde in of geef een dynamische waarde op door op het pictogram met de bliksemflits naast het vak te klikken en
een recordset te selecteren die mogelijke geselecteerde waarden bevat. In beide gevallen moet de waarde die u opgeeft,
overeenkomen met de geselecteerde waarde van een van de selectievakjes in de groep. Als u de ingeschakelde waarden van de
selectievakjes wilt bekijken, schakelt u de selectievakjes een voor een in en opent u telkens de eigenschappencontrole (Venster >
Eigenschappen).
e. Selecteer het formaat waarin u de selectievakjes in Dreamweaver wilt indelen.
Deel de selectievakjes in met regeleinden of met een tabel. Als u de tabeloptie kiest, maakt Dreamweaver een tabel met één kolom en
worden de selectievakjes links en de labels rechts geplaatst.
U kunt de eigenschappen in de eigenschappencontrole of rechtstreeks in de codeweergave instellen.
Over dynamische formulierobjecten
Een dynamisch-formulierobject is een formulierobject waarvan de begintoestand door de server wordt bepaald op het moment dat de pagina bij de
server wordt aangevraagd. De toestand wordt dus niet in de ontwerpfase door de ontwerper bepaald. Wanneer een gebruiker bijvoorbeeld een
PHP-pagina aanvraagt die een formulier met een menu bevat, wordt het menu automatisch door een PHP-script op de pagina gevuld met
waarden die in een database zijn opgeslagen. De server verzendt de ingevulde pagina vervolgens naar de browser van de gebruiker.
Het onderhoud van een site kan eenvoudiger worden wanneer formulierobjecten dynamisch zijn. Veel sites gebruiken bijvoorbeeld menu's om
gebruikers een reeks opties aan te bieden. Als het menu dynamisch is, kunt u de menu-items op een enkele plaats toevoegen, verwijderen of
wijzigen, namelijk in de databasetabel waarin de items zijn opgeslagen, om alle instanties van hetzelfde menu op de site bij te werken.
Een dynamisch HTML-formuliermenu invoegen of wijzigen
U kunt een HTML-formuliermenu of -lijstmenu dynamisch vullen met elementen uit een database. Voor de meeste pagina's kunt u een HTML-
menuobject gebruiken.
Voordat u begint, moet u een HTML-formulier op een ColdFusion-, PHP, - of ASP-pagina invoegen, en moet u een recordset of andere bron van
dynamische inhoud voor het menu definiëren.
1. Voeg een HTML-lijst/menu formulierobject op de pagina in:
a. Klik in het HTML-formulier op de pagina (Invoegen > Formulier > Formulier).
b. Kies Invoegen > Formulier > Lijst/Menu om het formulierobject in te voegen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer de nieuwe of een bestaande HML-lijst/menu formulierobject en klik dan op de knop Dynamisch eigenschappencontrole.
Selecteer Invoegen > Gegevensobjecten > Dynamische gegevens > Dynamische selectielijst
3. Vul het dialoogvenster Dynamische lijst/menu in en klik op OK.
a. Selecteer in het pop-upmenu Opties uit recordset de recordset die u als inhoudsbron wilt gebruiken. U moet dit menu ook gebruiken als
u de items in zowel het statische als het dynamische menu of in de lijst wilt bewerken.
b. Voer in het gebied Statische opties een standaarditem in de lijst of het menu in. Gebruik deze optie ook als u de statische vermeldingen
in een lijst/menuformulierobject wilt bewerken nadat u dynamische inhoud hebt toegevoegd.
c. (Optioneel) Gebruik de plus- en minknop (+ en -) om items aan de lijst toe te voegen of uit de lijst te verwijderen. De items staan in
dezelfde volgorde als in het dialoogvenster Beginlijstwaarden. Het eerste item in de lijst is het item dat is geselecteerd wanneer de
pagina in een browser wordt geladen. Gebruik de knoppen pijl-omhoog en -omlaag als u de volgorde van de items in de lijst wilt
wijzigen.
d. Selecteer in het pop-upmenu Waarden het veld dat de waarden van de menu-items bevat.
e. Selecteer in het pop-upmenu Labels het veld dat de tags voor de menu-items bevat.
f. (Optioneel) Als u wilt opgeven dat een bepaald menu-item geselecteerd moet zijn wanneer de pagina in een browser wordt geopend of
wanneer een record in het formulier wordt weergegeven, voert u in het vak Selecteer waarde gelijk aan een waarde in die gelijk is aan
de waarde van het menu-item.
U kunt een statische waarde invoeren, of u kunt een dynamische waarde opgeven door op het pictogram met de bliksemflits naast het
vak te klikken en een dynamische waarde te selecteren in de lijst met gegevensbronnen. In beide gevallen moet de waarde die u
opgeeft, overeenkomen met de waarde van een van de menu-items.
596
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Bestaande HTML-formuliermenu's dynamisch maken
1. Selecteer in de ontwerpweergave het lijst/menuformulierobject.
2. Klik in de eigenschappencontrole op de knop Dynamisch.
3. Vul het dialoogvenster in en klik op OK.
Dynamische inhoud weergeven in HTML-tekstvelden
U kunt dynamische inhoud in HTML-tekstvelden weergeven wanneer het formulier in een browser wordt weergegeven.
Voordat u begint, moet u het HTML-formulier maken op een ColdFusion-, PHP, - of ASP-pagina, en moet u een recordset of andere bron van
dynamische inhoud voor het tekstveld definiëren.
1. Selecteer het tekstveld in het HTML-formulier op de pagina.
2. Klik in de eigenschappencontrole op het pictogram met de bliksemflits naast het vak Beginwaarde om het dialoogvenster Dynamische
gegevens weer te geven.
3. Selecteer de recordsetkolom die een waarde voor het tekstveld levert, en klik op OK.
Opties in het dialoogvenster Dynamisch tekstveld instellen
1. Selecteer het tekstveld dat u dynamisch wilt maken, in het pop-upmenu Tekstveld.
2. Klik op het pictogram met de bliksemflits naast het vak Stel waarde in op, selecteer een gegevensbron in de lijst met gegevensbronnen en
klik op OK.
De gegevensbron moet tekstuele informatie bevatten. Als de lijst geen gegevensbronnen bevat of als de beschikbare gegevensbronnen niet
geschikt zijn, klikt u op de plusknop (+) om een nieuwe gegevensbron te definiëren.
Een HTML-selectievakje dynamisch vooraf selecteren
U kunt de server laten bepalen of een selectievakje moet worden ingeschakeld wanneer het formulier in een browser wordt weergegeven.
Voordat u begint, moet u het HTML-formulier maken op een ColdFusion-, PHP, - of ASP-pagina, en moet u een recordset of andere bron van
dynamische inhoud voor de selectievakjes definiëren. In het beste geval moet de inhoudsbron Booleaanse gegevens bevatten, zoals Ja/Nee of
waar/onwaar.
1. Selecteer een formulierobject van het type selectievakje op de pagina.
2. Klik in de eigenschappencontrole op de knop Dynamisch.
3. Vul het dialoogvenster Dynamisch selectievakje in en klik op OK:
Klik op het pictogram met de bliksemflits naast het vakje Inschakelen indien, en selecteer het veld in de lijst met gegevensbronnen.
De gegevensbron moet Booleaanse gegevens bevatten, zoals Yes en No of true en false. Als de lijst geen gegevensbronnen bevat of
als de beschikbare gegevensbronnen niet geschikt zijn, klikt u op de plusknop (+) om een nieuwe gegevensbron te definiëren.
Voer de waarde in het vak Gelijk aan in, die het veld moet hebben opdat het selectievakje wordt ingeschakeld.
Als u bijvoorbeeld wilt dat het selectievakje wordt ingeschakeld wanneer een specifiek veld in een record de waarde Ja heeft, moet u Ja
in het vak Gelijk aan invullen.
Opmerking: Deze waarde wordt eveneens aan de server geretourneerd als de gebruiker op de verzendknop van het formulier klikt.
Een HTML-keuzerondje dynamisch vooraf inschakelen
Selecteer vooraf dynamisch een HTML-keuzerondje wanneer een record in het HTML-formulier in een browser wordt weergegeven.
Voordat u begint, moet u het formulier op een ColdFusion-, PHP-, - of ASP-pagina maken en minstens één groep HTML-keuzerondjes invoegen
(Invoegen > Formulier > Groep keuzerondjes). U moet eveneens een recordset of andere bron van dynamische inhoud voor de keuzerondjes
definiëren. In het beste geval moet de inhoudsbron Booleaanse gegevens bevatten, zoals Ja/Nee of waar/onwaar.
1. Selecteer in de ontwerpweergave een keuzerondje in de groep keuzerondjes.
2. Klik in de eigenschappencontrole op de knop Dynamisch.
3. Vul het dialoogvenster Dynamisch keuzerondje in en klik op OK.
Opties in het dialoogvenster Dynamische groep keuzerondjes instellen
1. Selecteer in het pop-upmenu Groep keuzerondjes een formulier en groep keuzerondjes op de pagina.
In het vak Waarden voor keuzerondjes worden de waarden van alle keuzerondjes in de groep weergegeven.
597
Naar boven
Naar boven
Naar boven
2. Selecteer een waarde om dynamisch vooraf een keuze te maken uit de lijst met waarden. Deze waarde wordt in het vak Waarde
weergegeven.
3. Klik op het pictogram met de bliksemflits naast het vak Selecteer waarde gelijk aan en selecteer een recordset die mogelijke geselecteerde
waarden voor de keuzerondjes in de groep bevatten.
De recordset die u selecteert, bevat waarden die overeenkomen met de geselecteerde waarden van de keuzerondjes. Als u de
ingeschakelde waarden van de keuzerondjes wilt bekijken, schakelt u de keuzerondjes een voor een in en opent u telkens de
eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen).
4. Klik op OK.
Opties in het dialoogvenster Dynamische groep keuzerondjes instellen (ColdFusion)
1. Selecteer een groep keuzerondjes en een formulier in het pop-upmenu Groep keuzerondjes.
2. Klik op het pictogram met de bliksemflits naast het vak Selecteer waarde gelijk aan.
3. Vul het dialoogvenster Dynamische gegevens in en klik op OK.
a. Selecteer een gegevensbron in de lijst met gegevensbronnen.
b. (Optioneel) Selecteer een gegevensopmaak voor de tekst.
c. (Optioneel) Wijzig de code die Dreamweaver op de pagina invoegt om de dynamische tekst weer te geven.
4. Klik op OK om het dialoogvenster Dynamische groep keuzerondjes te sluiten, en voeg de tijdelijke aanduiding voor de dynamische inhoud in
de groep keuzerondjes in.
HTML-formuliergegevens valideren
In Dreamweaver kunt u JavaScript-code toevoegen die de inhoud van opgegeven tekstvelden controleert om na te gaan of de gebruiker het juiste
type gegevens heeft ingevoerd.
U kan Spry-formulierwidgets gebruiken om uw formulieren te maken en de inhoud van de opgegeven formulierelementen te valideren. Raadpleeg
de onderstaande Spry-onderwerpen voor meer informatie.
U kunt in Dreamweaver ook ColdFusion-formulieren maken die de inhoud van opgegeven velden controleren. Raadpleeg het onderstaande
ColdFusion-hoofdstuk voor meer informatie.
1. Maak een HTML-formulier dat minstens één tekstveld en een verzendknop bevat.
Zorg ervoor dat elk tekstveld dat u wilt controleren, een unieke naam heeft.
2. Selecteer de verzendknop.
3. Klik in het paneel Gedrag (Venster > Gedrag) op de plusknop (+) en selecteer het gedrag Formulier valideren in de lijst.
4. Stel de validatieregels voor elk tekstveld in en klik op OK.
U kunt bijvoorbeeld opgeven dat in een tekstveld voor de leeftijd van een persoon alleen cijfers mogen worden ingevoerd.
Opmerking: Het gedrag Formulier valideren is alleen beschikbaar als het document een tekstveld bevat.
JavaScript-gedrag aan HTML-formulierobjecten koppelen
U kunt JavaScript-gedrag dat is opgeslagen in Dreamweaver, koppelen aan HTML-formulierobjecten, zoals knoppen.
1. Selecteer het HTML-formulierobject.
2. Klik in het paneel Gedrag (Venster > Gedrag) op de plusknop (+) en selecteer een gedrag in de lijst.
Aangepaste scripts aan HTML-formulierknoppen koppelen
Sommige formulieren gebruiken JavaScript of VBScript om de verwerking van formulieren of andere acties op te client uit te voeren in plaats van
de formuliergegevens voor verwerking naar de server te versturen. U kunt Dreamweaver gebruiken om een formulierknop te configureren om een
specifiek script op de client uit te voeren wanneer de gebruiker op de knop klikt.
1. Selecteer een verzendknop in een formulier.
2. Klik in het paneel Gedrag (Venster > Gedrag) op de plusknop (+) en selecteer JavaScript aanroepen in de lijst.
3. Voer in het vak JavaScript aanroepen de naam in van de JavaScript-functie die u wilt uitvoeren wanneer de gebruiker op de knop klikt, en
klik op OK.
U kunt bijvoorbeeld de naam invoeren van een functie die nog niet bestaat, zoals processMyForm().
4. Als de JavaScript-functie nog niet in de hoofdsectie van het document bestaat, voegt u deze nu toe.
U kunt bijvoorbeeld de volgende JavaScript-functie in de hoofdsectie van het document definiëren om een bericht weer te geven wanneer
de gebruiker op de verzendknop klikt:
598
Naar boven
function processMyForm(){
alert('Thanks for your order!');
}
Toegankelijke HTML-formulieren maken
Wanneer u een HTML-formulierobject invoegt, kunt u het formulierobject toegankelijk maken en de toegankelijkheidskenmerken later wijzigen.
Een toegankelijk formulierobject toevoegen
1. Wanneer u de eerste keer toegankelijke formulierobjecten toevoegt, activeert u het dialoogvenster Toegankelijkheid voor formulierobjecten
(zie De werkruimte optimaliseren voor visuele ontwikkeling).
Deze stap hoeft u maar één keer uit te voeren.
2. Plaats de invoegpositie in het document op de plaats waar u het formulierobject wilt weergeven.
3. Kies Invoegen > Formulier, en selecteer het formulierobject dat u wilt invoegen.
Het dialoogvenster Toegankelijkheidskenmerken van de invoertag wordt geopend.
4. Vul het dialoogvenster in en klik op OK. Dit is een lijst met een aantal opties:
Opmerking: De schermlezer leest de naam die u invoert, als het kenmerk Label voor het object.
ID Hiermee kent u een id toe aan het formulierveld. Deze waarde kan worden gebruikt om vanuit JavaScript naar het veld te verwijzen. De
waarde wordt eveneens gebruikt als de waarde van het for-kenmerk als u onder de Stijl-opties de optie Labeltag koppelen met het kenmerk
'for' kiest.
Terugloop met labeltag Hiermee plaatst u als volgt een labeltag rond het formulieritem:
<label>
<input type="radio" name="radiobutton" value="radiobutton">
RadioButton1</label>
Labeltag koppelen met het kenmerk 'for' Als u deze optie kiest, wordt het for-kenmerk gebruikt om een labeltag als volgt rond het
formulieritem te plaatsen:
<input type="radio" name="radiobutton" value="radiobutton" id="radiobutton">
<label for="radiobutton">RadioButton2</label>
Bij deze keuze geeft de browser tekst die aan een selectievakje of keuzerondje is gekoppeld, weer in een focusrechthoek, en kan de
gebruiker het selectievakje of keuzerondje inschakelen door ergens in de desbetreffende tekst te klikken in plaats van precies op het
selectievakje of het keuzerondje.
Opmerking: Deze optie heeft de voorkeur wat toegankelijkheid betreft. De functionaliteit kan echter per browser verschillen.
Geen labeltag Bij deze optie wordt geen labeltag gebruikt, zoals hier:
<input type="radio" name="radiobutton" value="radiobutton">
RadioButton3
Toegangstoets Bij deze optie wordt een toetsenbordequivalent (één letter) en de Alt-toets (Windows) of de Control-toets (Macintosh)
gebruikt om het formulierobject in de browser te selecteren. Als u bijvoorbeeld B als toegangstoets invoert, kunnen gebruikers met een
Macintosh-browser op Control+B drukken om het formulierobject te selecteren.
Tabindex Hiermee bepaalt u de tabvolgorde voor de formulierobjecten. Als u de tabvolgorde voor één object instelt, moet u de tabvolgorde
voor alle objecten instellen.
Het instellen van een tabvolgorde is handig wanneer de pagina nog andere koppelingen en formulierobjecten bevat en de gebruiker deze in
een specifieke volgorde moet doorlopen.
5. Klik op Ja om een formuliertag in te voegen.
Het formulierobject wordt in het document weergegeven.
Opmerking: Als u op Annuleren klikt, verschijnt het formulierobject in het document, maar worden er door Dreamweaver geen
toegankelijkheidstags of -kenmerken aan gekoppeld.
Toegankelijkheidswaarden voor een formulierobject bewerken
1. Selecteer het object in het documentvenster.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
599
Bewerk de desbetreffende kenmerken in de codeweergave.
Klik met de rechtermuisknop (Windows), of houd de Command-toets ingedrukt terwijl u klikt, en kies Tag bewerken.
Meer Help-onderwerpen
Zelfstudie formulieren maken
Zelfstudie stijlformulieren
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
600
Dynamische inhoud wijzigen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over dynamische inhoud
Dynamische inhoud bewerken
Dynamische inhoud verwijderen
Dynamische inhoud testen
Gebruikers van Adobe Contribute dynamische inhoud laten bewerken
Recordsets wijzigen met de eigenschappencontrole
Over dynamische inhoud
U kunt de dynamische inhoud op een pagina wijzigen door het servergedrag te wijzigen dat de inhoud verschaft. U kunt bijvoorbeeld het
servergedrag van een resordset bewerken om meer records op de pagina weer te geven.
Dynamische inhoud op een pagina wordt in het paneel Servergedrag weergegeven. Als u bijvoorbeeld een recordset aan uw pagina toevoegt,
wordt deze in het paneel Servergedrag als volgt weergegeven:
Recordset(myRecordset)
Als u nog een recordset aan uw pagina toevoegt, worden beide in het paneel Servergedrag als volgt weergegeven:
Recordset(mySecondRecordset)Recordset(myRecordset)
Dynamische inhoud bewerken
1. Open het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag).
2. Klik op de plusknop (+) om het servergedrag weer te geven en dubbelklik op het servergedrag in het paneel.
Het dialoogvenster waarin u de oorspronkelijke gegevensbron hebt gedefinieerd, wordt geopend.
3. Breng de gewenste wijzigingen aan in het dialoogvenster en klik op OK.
Dynamische inhoud verwijderen
Wanneer u dynamische inhoud aan een pagina hebt toegevoegd, kunt u deze op een van de volgende manieren verwijderen:
Selecteer de dynamische inhoud op de pagina en druk op Delete.
Selecteer de dynamische inhoud in het paneel Servergedrag en klik op de minknop (-).
Opmerking: Met deze handeling verwijdert u het op de server gemaakte script van de pagina dat de dynamische inhoud van de database
ophaalt. De gegevens worden niet uit de database verwijderd.
Dynamische inhoud testen
U kunt dynamische inhoud bekijken en bewerken met Live View.
Terwijl dynamische inhoud wordt weergegeven, kunt u de volgende taken uitvoeren:
De indeling van de pagina wijzigen met de paginaontwerpgereedschappen;
Dynamische inhoud toevoegen, bewerken of verwijderen;
Servergedrag toevoegen, bewerken of verwijderen.
1. Klik op de knop Live View om dynamische inhoud weer te geven.
2. Breng de noodzakelijke wijzigingen op de pagina aan. Schakel tussen Live View en de code- of ontwerpweergave om wijzigingen aan te
brengen en het effect van de wijzigingen te controleren.
Gebruikers van Adobe Contribute dynamische inhoud laten bewerken
601
Naar boven
Wanneer een gebruiker van Contribute een pagina bewerkt die dynamische inhoud of onzichtbare elementen (zoals scripts en commentaren)
bevat, worden de dynamische inhoud en onzichtbare elementen in Contribute als gele markeringen weergegeven. Standaard kunnen Contribute-
gebruikers deze markeringen niet selecteren of verwijderen.
Als u wilt dat Contribute-gebruikers dynamische inhoud en andere onzichtbare elementen kunnen selecteren en van een pagina kunnen
verwijderen, wijzigt u de instellingen in de machtigingsgroep zodat selectie of verwijdering is toegestaan. Contribute-gebruikers kunnen
dynamische inhoud normaliter nooit bewerken, zelfs niet wanneer u de selectie ervan toestaat.
Opmerking: Met behulp van bepaalde servertechnologieën kunt u statische tekst weergeven met een servertag of functie. Als u wilt toestaan dat
Contribute-gebruikers de statische tekst kunnen bewerken op een dynamische pagina die een dergelijke servertechnologie gebruikt, plaatst u de
statische tekst buiten de servertags. Zie Adobe Contribute beheren voor meer informatie.
1. Selecteer Site > Contribute-site beheren.
2. Als bepaalde verplichte opties voor Contribute-compatibiliteit niet zijn ingeschakeld, wordt een dialoogvenster geopend waarin u wordt
gevraagd deze opties in te schakelen. Klik op OK om deze opties en Contribute-compatibiliteit in te schakelen.
3. Typ desgevraagd het beheerderswachtwoord en klik op OK.
Het dialoogvenster Website beheren wordt geopend.
4. Selecteer een rol in de categorie Gebruikers en rollen, en klik op de knop Rolinstellingen bewerken.
5. Selecteer de categorie Bewerking en schakel de optie voor het beschermen van scripts en formulieren uit.
6. Klik op OK om het dialoogvenster Instellingen bewerken te sluiten.
7. Klik op Sluiten om het dialoogvenster Website beheren te sluiten.
Recordsets wijzigen met de eigenschappencontrole
Gebruik de eigenschappencontrole om de geselecteerde recordset te wijzigen. Welke opties beschikbaar zijn, hangt af van het servermodel.
1. Open de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en selecteer dan de recordset in het paneel Servergedrag (Venster >
Servergedrag).
2. Bewerk de opties. Wanneer u in de eigenschappencontrole een nieuwe optie selecteert, wordt de pagina in Dreamweaver bijgewerkt.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
602
Zoekpagina's en resultatenpagina's maken
Naar boven
Naar boven
Over zoekpagina's en resultatenpagina's
De zoekpagina samenstellen
Een basisresultatenpagina samenstellen
Een geavanceerde resultatenpagina samenstellen
De zoekresultaten weergeven
Een detailpagina maken voor een resultatenpagina
Een koppeling maken om een gerelateerde pagina te openen (ASP)
Over zoekpagina's en resultatenpagina's
Met Dreamweaver kunt u een reeks pagina's maken waarmee gebruikers uw databases kunnen doorzoeken en de zoekresultaten kunnen
bekijken.
In de meeste gevallen hebt u minstens twee pagina's nodig om deze functie aan uw webtoepassing te kunnen toevoegen. De eerste pagina is een
pagina die een HTML-formulier bevat waarin gebruikers zoekparameters invoeren. Hoewel op deze pagina in feite geen zoekactie wordt
uitgevoerd, wordt deze toch de 'zoekpagina' genoemd.
De tweede pagina die u nodig hebt is de resultatenpagina, waarop het meeste werk wordt verricht. Op de resultatenpagina worden de volgende
taken uitgevoerd:
Leest de zoekparameters die door de zoekpagina zijn ingediend.
Verbinding maken met de database en zoeken naar records
Stelt een recordset samen met de gevonden records.
Geeft de inhoud van de recordset weer.
U kunt desgewenst een detailpagina toevoegen. Een detailpagina geeft de gebruikers meer informatie over een bepaalde record op de
resultatenpagina.
Als u maar één zoekparameter hebt, kunt u met Dreamweaver zoekmogelijkheden aan uw webtoepassing toevoegen zonder SQL-query's en
-variabelen te gebruiken. U hoeft alleen uw pagina's te ontwerpen en enkele dialoogvensters in te vullen. Als u meer zoekparameters hebt,
moet u een SQL-instructie schrijven en daarvoor meerdere variabelen definiëren.
Dreamweaver voegt de SQL-query op de pagina in. Wanneer de pagina op de server wordt uitgevoerd, wordt elke record in de
databasetabel gecontroleerd. Als het opgegeven veld in een record voldoet aan de SQL-queryvoorwaarden, wordt de record in de recordset
opgenomen. De SQL-query stelt in feite een recordset samen die alleen de zoekresultaten bevat.
Het veld Verkooppersoneel zou bijvoorbeeld informatie kunnen bevatten over klanten in een bepaald gebied die inkomsten boven een
bepaald niveau hebben. In een formulier op een zoekpagina voert de verkoper een geografisch gebied en een minimaal inkomstenniveau in
en klikt op de knop Verzenden om de twee waarden naar een server te sturen. Op de server worden de waarden doorgegeven aan de SQL-
instructie op de resultatenpagina. Daar wordt een recordset gemaakt die alleen klanten in het opgegeven gebied bevat die inkomsten boven
het opgegeven niveau hebben.
De zoekpagina samenstellen
Een zoekpagina op het web bevat gewoonlijk formuliervelden waarin de gebruiker zoekparameters invoert. De zoekpagina moet minstens een
HTML-formulier met een knop Verzenden bevatten.
Ga als volgt te werk als u een HTML-formulier aan een zoekpagina wilt toevoegen.
1. Open de zoekpagina of een nieuwe pagina en kies Invoegen > Formulier > Formulier.
Op de pagina wordt een leeg formulier gemaakt. Misschien moet u onzichtbare elementen inschakelen (Weergave > Visuele hulpmiddelen >
Onzichtbare elementen) om de grenzen van het formulier te zien. Deze worden met dunne rode lijnen aangeduid.
2. Kies Formulier in het menu Invoegen om formulierobjecten toe te voegen zodat gebruikers hun zoekparameters kunnen invoeren.
Formulierobjecten zijn tekstvelden, menu's, opties en keuzerondjes. U kunt net zoveel formulierobjecten toevoegen als u wilt opdat
gebruikers hun zoekacties kunnen verfijnen. Onthoud echter dat uw SQL-instructie complexer wordt naarmate u meer zoekparameters op de
zoekpagina toevoegt.
3. Voeg een knop Verzenden aan het formulier toe (Invoegen > Formulier > Knop).
4. (Optioneel) Verander de label van de knop Verzenden door de knop te selecteren, de eigenschappencontrole te openen (Venster >
603
Naar boven
Eigenschappen) en een nieuwe waarde in te voeren in het vak Waarde.
Vervolgens geeft u aan waar het formulier de zoekparameters naartoe moet sturen wanneer de gebruiker op de knop Verzenden klikt.
5. Selecteer het formulier door de tag <form> te selecteren in de tagkiezer, onder in het documentvenster (zie de volgende afbeelding):
6. Voer in het vak Actie van de eigenschappencontrole van het formulier de bestandsnaam in van de resultatenpagina die de zoekactie uitvoert.
7. Selecteer in het pop-upmenu Methode een van de volgende methoden om te bepalen hoe het formulier gegevens naar de server verzendt:
GET verzendt de formuliergegevens door deze als een queryreeks aan de URL toe te voegen. Gebruik de methode GET niet met lange
formulieren aangezien URL's zijn beperkt tot 8192 tekens.
POST verzendt de formuliergegevens als de tekst van een bericht.
Default gebruikt de standaardmethode van de browser (gewoonlijk is dat GET).
De zoekpagina is gereed.
Een basisresultatenpagina samenstellen
Wanneer de gebruiker op de knop Zoeken van het formulier klikt, worden de zoekparameters verzonden naar een resultatenpagina op de server.
De resultatenpagina op de server, dus niet de zoekpagina op de browser, is verantwoordelijk voor het ophalen van records uit de database. Als de
zoekpagina een enkele zoekparameter naar de server verzendt, kunt u de resultatenpagina samenstellen zonder SQL-query's en -variabelen. U
maakt een basisrecordset met een filter dat de records uitsluit die niet voldoen aan de zoekparameter die de zoekpagina heeft ingediend.
Opmerking: Als u meerdere zoekvoorwaarden hebt, moet u het dialoogvenster Geavanceerde recordset gebruiken om de recordset te definiëren
(zie Een geavanceerde resultatenpagina samenstellen).
De recordset voor de zoekresultaten maken
1. Open de resultatenpagina in het documentvenster.
Als u nog geen resultatenpagina hebt, maakt u een lege dynamische pagina (Bestand > Nieuw > Lege pagina).
2. Maak een recordset door het paneel Bindingen te openen (Venster > Bindingen), op de plusknop te klikken (+) en Recordset in het pop-
upmenu te kiezen.
3. Controleer of het dialoogvenster Eenvoudige recordset wordt geopend.
Als in plaats daarvan het geavanceerde dialoogvenster wordt geopend, klikt u op de knop Eenvoudig om naar het eenvoudige
dialoogvenster te schakelen.
4. Voer een naam voor de recordset in en selecteer een verbinding.
De verbinding moet een verbinding zijn met een database die gegevens bevat waarin de gebruiker kan zoeken.
5. Selecteer in het pop-upmenu Tabel de tabel die in de database mag worden doorzocht.
Opmerking: Bij een zoekactie met één parameter kunt u naar records in slechts één tabel zoeken. Als u meer tabellen tegelijk wilt
doorzoeken, moet u het dialoogvenster Geavanceerde recordset gebruiken en een SQL-query definiëren.
6. Als u slechts enkele tabelkolommen in de recordset wilt opnemen, klikt u op Geselecteerd en kiest u de gewenste kolommen door op de
kolommen in de lijst te klikken terwijl u Control (Windows) of Command (Macintosh) ingedrukt houdt.
U dient alleen de kolommen op te nemen met informatie die u op de resultatenpagina wilt weergeven.
604
Naar boven
Laat het dialoogvenster Recordset nog even geopend. Hierin gaat u zo dadelijk de parameters ophalen die de zoekpagina heeft verzonden,
en een recordsetfilter maken om de records uit te sluiten die niet aan de parameters voldoen.
Het recordsetfilter maken
1. Selecteer in het eerste pop-upmenu in het gebied Filter een kolom in de databasetabel waarin u naar een overeenkomst wilt zoeken.
Als de zoekpagina als waarde bijvoorbeeld een plaatsnaam heeft verzonden, selecteert u de tabelkolom die plaatsnamen bevat.
2. Selecteer in het pop-upmenu naast het eerste menu het gelijkteken (dit is standaard al geselecteerd).
3. Selecteer in het derde pop-upmenu de optie Formuliervariabele als het formulier op uw zoekpagina gebruikmaakt van de methode POST, of
selecteer de optie URL-parameter als het formulier gebruikmaakt van de methode GET.
De zoekpagina gebruikt een formuliervariabele of een URL-parameter om informatie aan de resultatenpagina door te geven.
4. In het vierde vak voert u de naam in van het formulierobject waarin de zoekparameter op de zoekpagina wordt opgeslagen.
De naam van het object wordt gekopieerd als de naam van de formuliervariabele of URL-parameter. Als u de naam wilt weten, gaat u naar
de zoekpagina, klikt u op het formulierobject op het formulier om het object te selecteren, en leest u de naam van het object af in de
eigenschappencontrole.
Stel dat u een recordset wilt maken die alleen avontuurlijke reizen naar een specifiek land bevat. Stel dat er in de tabel een kolom met de
naam TRIPLOCATION voorkomt. Ga er eveneens van uit dat het HTML-formulier op de zoekpagina de methode GET gebruikt en een
menuobject Locatie bevat dat een lijst met landen weergeeft. In het volgende voorbeeld ziet u hoe de sectie Filter er moet uitzien:
5. (Optioneel) Klik op Testen, voer een testwaarde in en klik op OK om de database te verbinden en een instantie van de recordset te maken.
De testwaarde simuleert de waarde die anders door de zoekpagina zou worden geretourneerd. Klik op OK om de testrecordset te sluiten.
6. Klik op OK als u tevreden bent met de recordset.
Op de pagina wordt een script ingevoegd dat op de server is opgeslagen en dat elke record in de databasetabel controleert wanneer het op
de server wordt uitgevoerd. Als het opgegeven veld in een record voldoet aan de filtervoorwaarde, wordt de record in de recordset
opgenomen. Het script stelt een recordset samen die alleen de zoekresultaten bevat.
In de volgende stap wordt de recordset op de resultatenpagina weergegeven. Zie De zoekresultaten weergeven voor meer informatie.
Een geavanceerde resultatenpagina samenstellen
Als de zoekpagina meerdere zoekparameters bij de server indient, moet u een SQL-query voor de resultatenpagina schrijven en de
zoekparameters in SQL-variabelen gebruiken.
Opmerking: Als u maar één zoekvoorwaarde hebt, kunt u het dialoogvenster Eenvoudige recordset gebruiken om de recordset te definiëren (zie
Een basisresultatenpagina samenstellen).
1. Open de resultatenpagina in Dreamweaver en maak een recordset door het paneel Bindingen te openen (Venster > Bindingen), op de
plusknop te klikken (+) en Recordset in het pop-upmenu te kiezen.
2. Controleer of het dialoogvenster Geavanceerde recordset wordt geopend.
Het geavanceerde dialoogvenster bevat een tekstgebied waarin SQL-instructies kunnen worden ingevoerd. Als in plaats daarvan het
eenvoudige dialoogvenster wordt geopend, klikt u op de knop Geavanceerd om over te schakelen naar het geavanceerde dialoogvenster.
3. Voer een naam voor de recordset in en selecteer een verbinding.
De verbinding moet een verbinding zijn met een database die gegevens bevat waarin de gebruiker kan zoeken.
4. Voer een SELECT-instructie in het tekstgebied SQL in.
Zorg ervoor dat de instructie een WHERE-clausule met variabelen bevat om de zoekparameters in op te slaan. In het volgende voorbeeld
worden de variabelen varLastName en varDept genoemd:
SELECT EMPLOYEEID, FIRSTNAME, LASTNAME, DEPARTMENT, EXTENSION FROM EMPLOYEE ¬
WHERE LASTNAME LIKE 'varLastName' ¬
AND DEPARTMENT LIKE 'varDept'
U kunt typewerk besparen door gebruik te maken van de structuur met database-items, onder in het dialoogvenster Geavanceerde
recordset. Zie Een geavanceerde recordset definiëren door SQL te schrijven voor instructies.
Raadpleeg voor hulp bij het werken met de SQL-syntaxis de SQL primer op www.adobe.com/go/learn_dw_sqlprimer_nl.
5. Geef de SQL-variabelen de waarden van de zoekparameters. Daartoe klikt u op de plusknop (+) in het gebied Variabelen en voert u de
605
Naar boven
Naar boven
Naar boven
naam van de variabelen in, de standaardwaarde (de waarde die de variabele krijgt als geen runtime-waarde wordt geretourneerd) en een
runtime-waarde (gewoonlijk een serverobject dat een waarde bevat die door een browser wordt verzonden, bijvoorbeeld een request-
variabele).
In het volgende ASP-voorbeeld gebruikt het HTML-formulier op de zoekpagina de methode GET en bevat het formulier een tekstveld met de
naam LastName en een tekstveld met de naam Department:
In ColdFusion zouden de runtime waarden #LastName# en #Department# zijn. In PHP zouden de runtime waarden
$_REQUEST["LastName"] en $_REQUEST["Department"] zijn.
6. (Optioneel) Klik op Testen om een instantie van de recordset te maken met de standaardwaarden voor de variabelen.
De standaardwaarden simuleren de waarden die anders door de zoekpagina zouden worden geretourneerd. Klik op OK om de testrecordset
te sluiten.
7. Klik op OK als u tevreden bent met de recordset.
De SQL-query wordt in de pagina ingevoegd.
In de volgende stap wordt de recordset op de resultatenpagina weergegeven.
De zoekresultaten weergeven
Wanneer u een recordset hebt gemaakt die de zoekresultaten bevat, moet u de informatie op de resultatenpagina weergeven. Het weergeven van
de records kan een eenvoudige kwestie zijn van het slepen van afzonderlijke kolommen van het paneel Bindingen naar de resultatenpagina. U
kunt navigatiekoppelingen toevoegen om de recordset voor- en achterwaarts te doorlopen, of u kunt een herhalingsgebied maken om meerdere
records op de pagina weer te geven. U kunt ook koppelingen aan een detailpagina toevoegen.
Zie Databaserecords weergeven voor meer informatie over methoden om dynamische inhoud anders op een pagina weer te geven dan in de vorm
van resultaten in een dynamische tabel.
1. Plaats de invoegpositie waar u de dynamische tabel op de resultatenpagina wilt weergeven en kies Invoegen > Gegevensobjecten >
Dynamische gegevens > Dynamische tabel.
2. Vul het dialoogvenster Dynamische tabel in door de recordset te selecteren die u voor de opslag van de zoekresultaten hebt gedefinieerd.
3. Klik op OK. Op de resultatenpagina wordt een dynamische tabel ingevoegd die de zoekresultaten weergeeft.
Een detailpagina maken voor een resultatenpagina
Uw set met zoek- en resultatenpagina's kan een detailpagina bevatten om meer informatie over specifieke records op de resultatenpagina weer te
geven. In dit geval wordt de resultatenpagina eveneens als hoofdpagina gekopieerd in een hoofd-/detailpaginaset.
Een koppeling maken om een gerelateerde pagina te openen (ASP)
U kunt een koppeling maken die een aanverwante pagina opent en bestaande parameters aan die pagina doorgeeft. Het servergedrag is alleen
beschikbaar wanneer het ASP-servermodel wordt gebruikt.
Voordat u een servergedrag Ga naar aanverwante pagina aan een pagina toevoegt, moet u ervoor zorgen dat de pagina formulier- of URL-
parameters van een andere pagina ontvangt. Het servergedrag heeft als taak om deze parameters door te geven aan een derde pagina. U kunt
bijvoorbeeld zoekparameters die u van een resultatenpagina hebt ontvangen, aan een andere pagina doorgeven zodat de gebruiker de
zoekparameters niet nogmaals hoeft in te voeren.
U kunt eveneens tekst of een afbeelding op de pagina selecteren die als koppeling naar de aanverwante pagina fungeert, of u kunt de aanwijzer
op de pagina plaatsen zonder iets te selecteren, waarna de koppelingstekst wordt ingevoegd.
1. Klik in het vak Ga naar aanverwante pagina op Bladeren en zoek het bestand van de aanverwante pagina.
Als de huidige pagina gegevens naar zichzelf verzendt, voert u de bestandsnaam van de huidige pagina in.
2. Als de parameters die u wilt doorgeven, rechtstreeks zijn ontvangen vanuit een HTML-formulier met de methode GET of in de URL van de
pagina worden vermeld, selecteert u de optie URL-parameters.
3. Als de parameters die u wilt doorgeven, rechtstreeks zijn ontvangen vanuit een HTML-formulier met de methode POST, selecteert u de
optie Formulierparameters.
606
4. Klik op OK.
Wanneer op de nieuwe koppeling wordt geklikt, geeft de pagina de parameters met een queryreeks aan de aanverwante pagina door.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
607
Pagina's samenstellen met geavanceerde
gegevensmanipuleringsobjecten (ColdFusion, ASP) (CS6)
Naar boven
Naar boven
Over ASP-opdrachtobjecten
ASP-opdrachten gebruiken om een database te wijzigen
Over opgeslagen procedures
Een opgeslagen procedure toevoegen (ColdFusion) (CS6)
Een opgeslagen procedure uitvoeren (ASP) (CS6)
Over ASP-opdrachtobjecten
Een ASP-opdrachtobject is een serverobject dat een bepaalde bewerking uitvoert in een database. Het object kan een geldige SQL-instructie
bevatten, waaronder een instructie die een recordset retourneert, of een die records in een database invoegt, bijwerkt of verwijdert. Een
opdrachtobject kan de structuur van een database veranderen als de SQL-instructie een kolom aan een tabel toevoegt of eruit verwijdert. Met een
opdrachtobject kunt u eveneens een opgeslagen procedure in een database uitvoeren.
Een opdrachtobject kan meerdere malen worden gebruikt, in die zin dat de toepassingsserver een enkele gecompileerde versie van het object kan
hergebruiken om de opdracht een aantal keer uit te voeren. U kunt een opdracht geschikt maken voor hergebruik door de eigenschap Prepared
(Voorbereid) van het opdrachtobject in te stellen op true (waar), zoals in de volgende VBScript-instructie:
mycommand.Prepared = true
Als u weet dat de opdracht meerdere malen zal worden uitgevoerd, worden databasebewerkingen doeltreffender uitgevoerd als u een
gecompileerde versie van het object hebt.
Opmerking: Niet alle databaseproviders ondersteunen voorbereide opdrachten. Als uw database geen voorbereide opdrachten ondersteunt,
wordt mogelijk een foutbericht weergegeven wanneer u deze eigenschap instelt op true. Het is zelfs mogelijk dat het verzoek wordt genegeerd om
de opdracht voor te bereiden en de eigenschap Prepared (Voorbereid) in te stellen op false.
Een opdrachtobject wordt gemaakt met scripts op een ASP-pagina, maar in Dreamweaver kunt u opdrachtobjecten ook maken zonder een enkele
regel ASP-code te schrijven.
ASP-opdrachten gebruiken om een database te wijzigen
Met Dreamweaver kunt u ASP-opdrachtobjecten maken om records in een database in te voegen, bij te werken of te verwijderen. U verstrekt het
opdrachtobject met de SQL-opdracht of opgeslagen procedure die de bewerking voor de database uitvoert.
1. Open in Dreamweaver de ASP-pagina waarop de opdracht wordt uitgevoerd.
2. Open het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag), klik op de plusknop (+) en selecteer Opdracht.
3. Voer een naam voor de opdracht in, selecteer een verbinding met de database die de records bevat die u wilt bewerken, en selecteer de
bewerking die u wilt uitvoeren: Invoegen, Bijwerken of Verwijderen.
Dreamweaver start de SQL-instructie op basis van het type bewerking dat u hebt geselecteerd. Als u bijvoorbeeld Invoegen selecteert, ziet
het dialoogvenster eruit als in het volgende voorbeeld:
4. Maak de SQL-instructie af.
Raadpleeg een handleiding bij Transact SQL voor informatie over het schrijven van SQL-instructies die databases wijzigen.
5. Gebruik het gebied Variabelen als u SQL-variabelen wilt definiëren. Geef de naam en runtime waarde op. Door het type en de grootte van
elke variabele op te geven, kunt u injectie-aanvallen voorkomen.
In het volgende voorbeeld ziet u een Insert-instructie die drie SQL-variabelen bevat. De waarden van deze variabelen worden verschaft door
URL-parameters die aan de pagina worden doorgegeven, zoals is gedefinieerd in de kolom Runtime-waarde van het gebied Variabelen.
608
Naar boven
Gebruik het paneel Databases in Dreamweaver om de waarde voor Grootte te verkrijgen. Zoek de database in het paneel Databases en
vouw het item uit. Zoek vervolgens de tabel waarmee u werkt en vouw ook deze uit. In de tabel worden de grootten van de velden vermeld.
U vindt hier bijvoorbeeld ADDRESS (WChar 50). In dit voorbeeld is 50 de grootte. U kunt de grootte ook in uw databasetoepassing vinden.
Opmerking: De gegevenstypen Numeriek, Boolean en Datum/tijd hebben altijd de grootte -1.
In de volgende tabel vindt u de waarde voor Type:
Type in database Type in Dreamweaver Grootte
Numeriek (MS Access, MS SQL Server,
MySQL) Dubbel -1
Booleaans, Ja/Nee (MS Access, MS
SQL Server, MySQL) Dubbel -1
Datum/tijd (MS Access, MS SQL Server,
MySQL) DBTimeStamp -1
Alle andere tekstveldtypen, waaronder
de MySQL-tekstgegevenstypen char,
varchar en longtext
LongVarChar databasetabel controleren
Text (MS Access) of nvarchar, nchar
(MS SQL Server) VarWChar databasetabel controleren
Memo (MS Access), ntext (MS SQL
Server), of velden die grote
hoeveelheden tekst ondersteunen
LongVarWChar 1073741823
Zie www.adobe.com/go/4e6b330a_nl voor meer informatie over het type en de grootte van SQL-variabelen.
6. Sluit het dialoogvenster.
Dreamweaver voegt ASP-code in uw pagina in die, wanneer deze op de server wordt uitgevoerd, een opdracht maakt die records in de
database invoegt, bijwerkt of verwijdert.
Standaard stelt de code de eigenschap Prepared van het Command-object in op true, zodat de toepassingsserver dezelfde gecompileerde
versie van het object telkens opnieuw gebruikt wanneer de opdracht wordt uitgevoerd. Als u deze instelling wilt wijzigen, gaat u naar de
codeweergave en verandert u de eigenschap Prepared (Voorbereid) in false.
7. Maak een pagina met een HTML-formulier zodat gebruikers recordgegevens kunnen invoeren. Neem in het HTML-formulier drie tekstvelden
(txtCity, txtAddress en txtPhone) en een verzendknop op. Het formulier gebruikt de methode GET en verzendt de waarden van de
tekstvelden naar de pagina die uw opdracht bevat.
Over opgeslagen procedures
Hoewel u servergedrag kunt gebruiken om pagina's samen te stellen die databases wijzigen, kunt u de pagina's ook samenstellen met
databasemanipuleringsobjecten, zoals opgeslagen procedures of ASP-opdrachtobjecten.
Een opgeslagen procedure is een herbruikbaar database-item dat een bepaalde bewerking met de database uitvoert. Een opgeslagen procedure
bevat SQL-code waarmee u onder andere records kunt invoegen, bijwerken of verwijderen. Met opgeslagen procedures kunt u ook de structuur
609
Naar boven
Naar boven
van de database zelf wijzigen. U kunt een opgeslagen procedure bijvoorbeeld gebruiken om een tabelkolom toe te voegen, of zelfs om een tabel
te verwijderen.
Een opgeslagen procedure kan ook een andere opgeslagen procedure aanroepen, en invoerparameters accepteren of in de vorm van
uitvoerparameters meerdere waarden aan de aanroepende procedure retourneren.
Een opgeslagen procedure is in die zin herbruikbaar dat u een enkele gecompileerde versie van de procedure kunt gebruiken om een
databasebewerking een aantal keer uit te voeren. Als u weet dat een bepaalde databasetaak meerdere keren zal worden uitgevoerd, of dat
dezelfde taak door verschillende toepassingen zal worden uitgevoerd, kunnen databasebewerkingen doeltreffender worden uitgevoerd door een
opgeslagen procedure voor die taak te gebruiken.
Opmerking: MySQL- en Microsoft Access-databases bieden geen ondersteuning voor opgeslagen procedures.
Een opgeslagen procedure toevoegen (ColdFusion) (CS6)
U kunt een opgeslagen procedure gebruiken om een database te wijzigen. Een opgeslagen procedure is een herbruikbaar database-item dat een
bepaalde bewerking met de database uitvoert.
Voordat u een opgeslagen procedure gebruikt om een database te wijzigen, moet u ervoor zorgen dat de opgeslagen procedure SQL bevat dat de
database in een bepaald opzicht verandert. Raadpleeg uw databasedocumentatie en een goede handleiding voor Transact-SQL voor instructies
bij het maken van een opgeslagen procedure en het opslaan ervan in uw database.
1. Open de pagina die de opgeslagen procedure zal uitvoeren, in Dreamweaver.
2. Klik in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) op de plusknop (+) en selecteer Opgeslagen procedure.
3. Selecteer in het pop-upmenu Gegevensbron een verbinding met de database die de opgeslagen procedure bevat.
4. Voer de gebruikersnaam en het wachtwoord voor de ColdFusion-gegevensbron in.
5. Selecteer een opgeslagen procedure in het pop-upmenu Procedures.
Dreamweaver vult alle parameters automatisch in.
6. Selecteer een parameter en klik op Bewerken als u wijzigingen wilt aanbrengen.
Het dialoogvenster Variabele voor opgeslagen procedure bewerken wordt geopend. De naam van de variabele die u bewerkt, wordt in het
vak Naam weergegeven.
Opmerking: U moet testwaarden voor alle invoerparameters van de opgeslagen procedure invoeren.
7. Breng de noodzakelijke wijzigingen aan:
Selecteer een richting in het pop-upmenu. Een opgeslagen procedure kan invoerwaarden, uitvoerwaarden of zowel invoer- als
uitvoerwaarden hebben.
Selecteer een SQL-type in het pop-upmenu. Voer een resultaatwaarde, een runtime-waarde en een testwaarde in.
8. Als de opgeslagen procedure een parameter nodig heeft, klikt u op de plusknop (+) om een paginaparameter toe te voegen.
Opmerking: U moet corresponderende paginaparameters toevoegen voor elke resultaatwaarde van elke opgeslagen-procedureparameter.
Voeg alleen paginaparameters toe als er een corresponderende resultaatwaarde is.
Klik nogmaals op de plusknop (+) als u nog een paginaparameter moet toevoegen.
9. Selecteer een paginaparameter en klik op de minknop (-) als u de parameter moet verwijderen, of klik op Bewerken als u de parameter moet
wijzigen.
10. Selecteer de optie 'Retourneert de volgende recordset', en voer een naam voor de recordset in. Als de opgeslagen procedure een recordset
retourneert, klikt u op de knop Testen om de recordset te zien die de opgeslagen procedure retourneert.
Dreamweaver voert de opgeslagen procedure uit en geeft eventueel de recordset weer.
Opmerking: Als de opgeslagen procedure een recordset retourneert en parameters nodig heeft, moet u een waarde in de kolom
Standaardwaarde van het vak Variabelen invoeren om de opgeslagen procedure te testen.
U kunt verschillende testwaarden gebruiken om verschillende recordsets te genereren. Als u testwaarden wilt wijzigen, klikt u op de knop
Bewerken voor Parameter en verandert u de testwaarde, of klikt u op de knop Bewerken voor Paginaparameter en verandert u de
standaardwaarde.
11. Selecteer de optie 'Retourneert de volgende statuscode' en voer een naam voor de statuscode in als de opgeslagen procedure een
resultaatwaarde voor de statuscode retourneert. Klik op OK.
Wanneer u het vak hebt gesloten, voegt Dreamweaver ColdFusion-code op de pagina in die een opgeslagen procedure in de database
aanroept wanneer de code op de server wordt uitgevoerd. De opgeslagen procedure voert op zijn beurt een databasebewerking uit,
bijvoorbeeld het invoegen van een record.
Als de opgeslagen procedure parameters nodig heeft, kunt u een pagina maken waarop de parameterwaarden worden verzameld en
worden verstuurd naar de pagina met de opgeslagen procedure. U zou bijvoorbeeld een pagina kunnen maken die URL-parameters of een
HTML-formulier gebruikt om parameterwaarden van gebruikers te verkrijgen.
610
Een opgeslagen procedure uitvoeren (ASP) (CS6)
Met ASP-pagina's moet u een opdrachtobject aan een pagina toevoegen om een opgeslagen procedure te kunnen uitvoeren. Zie Over ASP-
opdrachtobjecten voor meer informatie over opdrachtobjecten.
1. Open de pagina die de opgeslagen procedure zal uitvoeren, in Dreamweaver.
2. Klik in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) op de plusknop (+) en selecteer Opdracht (opgeslagen procedure).
Het dialoogvenster Opdracht wordt geopend.
3. Voer een naam voor de opdracht in, selecteer een verbinding met de database die de opgeslagen procedure bevat en kies Opgeslagen
procedure in het pop-upmenu Type.
4. Selecteer de opgeslagen procedure door het item Opgeslagen procedures in het vak Database-items uit te vouwen, de opgeslagen
procedure in de lijst te selecteren en op de knop Procedure te klikken.
5. Voer alle vereiste parameters in de tabel Variabelen in.
U hoeft geen parameters in te voeren voor een RETURN_VALUE-variabele.
6. Klik op OK.
Zodra u het dialoogvenster sluit, wordt JSP-code op de pagina ingevoegd. Wanneer de code op de server wordt uitgevoerd, maakt de code
een opdrachtobject aan dat een opgeslagen procedure in de database uitvoert. De opgeslagen procedure voert op zijn beurt een
databasebewerking uit, bijvoorbeeld het invoegen van een record.
Standaard stelt de code de eigenschap Prepared (Voorbereid) van het opdrachtobject in op true (waar), zodat de toepassingsserver dezelfde
gecompileerde versie van het object telkens opnieuw gebruikt wanneer de opgeslagen procedure wordt uitgevoerd. Als u weet dat de
opdracht meerdere malen zal worden uitgevoerd, worden databasebewerkingen doeltreffender uitgevoerd als u een gecompileerde versie
van het object hebt. Als de opdracht echter maar één of twee keer zal worden uitgevoerd, vertraagt het gebruik van een opgeslagen
procedure de webtoepassing eerder omdat het systeem de opdracht eerst moet compileren. Als u deze instelling wilt wijzigen, gaat u naar
de codeweergave en verandert u de eigenschap Prepared (Voorbereid) in false (onwaar).
Opmerking: Niet alle databaseproviders ondersteunen voorbereide opdrachten. Als de database geen voorbereide opdrachten ondersteunt,
wordt mogelijk een foutbericht weergegeven wanneer u de pagina uitvoert. Schakel over naar de codeweergave en verander de eigenschap
Prepared (Voorbereid) in false (onwaar).
Als de opgeslagen procedure parameters nodig heeft, kunt u een pagina maken waarop de parameterwaarden worden verzameld en
worden verstuurd naar de pagina met de opgeslagen procedure. U zou bijvoorbeeld een pagina kunnen maken die URL-parameters of een
HTML-formulier gebruikt om parameterwaarden van gebruikers te verkrijgen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
611
Hoofd- en detailpagina's samenstellen
Naar boven
Over hoofd- en detailpagina's
Een hoofdpagina maken
Koppelingen maken met de detailpagina
De gevraagde record zoeken en op de detailpagina weergeven
Een specifieke record zoeken en op een pagina weergeven (ASP)
In één bewerking hoofd- en detailpagina's maken
Over hoofd- en detailpagina's
Hoofd- en detailpagina's zijn paginasets die worden gebruikt om recordsetgegevens te organiseren en weer te geven. Deze pagina's bieden de
bezoeker van uw site zowel een overzichtsweergave als een gedetailleerde weergave. De hoofdpagina bevat een lijst van alle records en
koppelingen naar detailpagina's met aanvullende informatie over elke record.
Hoofdpagina
612
Naar boven
Detailpagina
U kunt hoofd- en detailpagina's samenstellen door een gegevensobject in te voegen om in één bewerking een hoofd- en een detailpagina te
maken, of door servergedragingen te gebruiken om de hoofd- en detailpagina's op een meer aangepaste wijze te maken. Wanneer u hoofd- en
detailpagina's maakt met behulp van servergedrag, maakt u eerst een hoofdpagina waarop de records worden vermeld, en voegt u daarna vanuit
die lijst koppelingen met de detailpagina's toe.
Een hoofdpagina maken
Voordat u start, moet u ervoor zorgen dat u een databaseverbinding voor uw site hebt gedefinieerd.
1. Kies Bestand > Nieuw > Lege pagina, selecteer een paginaformaat en klik op Maken om een lege pagina te maken. Deze pagina wordt de
hoofdpagina.
2. Definieer een recordset.
Klik in het paneel Bindingen (Windows > Bindingen) op de plusknop (+), selecteer Recordset en kies de gewenste opties. Klik op
Geavanceerd als u uw eigen SQL-instructie wilt schrijven.
Zorg ervoor dat de recordset alle tabelkolommen bevat die u nodig hebt om de hoofdpagina te maken. De recordset moet ook de tabelkolom
bevatten die de unieke sleutel van elke record bevat, dus de kolom met de record-id. In het volgende voorbeeld bevat de kolom Code de
unieke sleutel van elke record.
Recordsetkolommen die zijn geselecteerd voor een hoofdpagina
Gewoonlijk haalt de recordset op de hoofdpagina enkele kolommen uit een database terwijl de recordset op de detailpagina meer kolommen
613
Naar boven
uit dezelfde tabel ophaalt om de extra details te kunnen geven.
De recordset kan door de gebruiker in runtime worden gedefinieerd. Zie Zoekpagina's en resultatenpagina's maken voor meer informatie.
3. Een dynamische tabel invoegen om de records weer te geven.
Plaats de invoegpositie waar u de dynamische tabel op de pagina wilt weergeven. Kies Invoegen > Gegevensobjecten > Dynamische
gegevens > Dynamische tabel, stel de opties in en klik op OK.
Als u niet wilt dat gebruikers record-id's te zien krijgen, kunt u de kolom uit de dynamische tabel verwijderen. Klik ergens op de pagina om
de pagina te selecteren. Verplaats de cursor naar de bovenkant van de kolom in de dynamische tabel tot de kolomcellen met rood worden
omlijnd. Klik dan om de kolom te selecteren. Druk op Delete om de kolom uit de tabel te verwijderen.
Koppelingen maken met de detailpagina
Wanneer u de hoofdpagina hebt gemaakt en de recordset hebt toegevoegd, maakt u koppelingen die de detailpagina openen. Daarna wijzigt u de
koppelingen zodat ze de id's doorgeven van de records die de gebruiker selecteert. Op de detailpagina wordt deze id gebruikt om de gevraagde
record in de database te zoeken en weer te geven.
Opmerking: Koppelingen naar updatepagina's maakt u met hetzelfde proces. De resultatenpagina komt overeen met de hoofdpagina, en de
updatepagina komt overeen met een detailpagina.
De detailpagina openen en een record-id doorgeven (ColdFusion, PHP)
1. Selecteer in de dynamische tabel de tijdelijke aanduiding voor tekst die als een koppeling zal dienen.
Koppelingen die van toepassing zijn op de tijdelijke aanduiding voor tekst, zijn geselecteerd.
2. Klik in de eigenschappencontrole op het mappictogram naast het vak Koppeling.
3. Zoek en selecteer de detailpagina. De detailpagina wordt weergegeven in het vak Koppeling van de eigenschappencontrole.
In de dynamische tabel wordt de geselecteerde tekst weergegeven als gekoppeld. Wanneer de pagina op de server wordt uitgevoerd, wordt
de koppeling toegepast op de tekst in elke tabelrij.
4. Selecteer op de hoofdpagina de koppeling in de dynamische tabel.
5. (ColdFusion) In het vak Koppeling van de eigenschappencontrole voegt u de volgende tekenreeks aan het einde van de URL toe:
?recordID=#recordsetName.fieldName#
Het vraagteken vertelt de server dat er na het vraagteken een of meer URL-parameters volgen. Het woord recordID is de naam van de
URL-parameter (u mag ook een andere naam kiezen). Noteer de naam van de URL-parameter, want die gaat u later op de detailpagina
gebruiken.
De expressie na het gelijkteken is de waarde van de parameter. In dit geval wordt de waarde gegenereerd door een ColdFusion-expressie
die een record-id uit de recordset retourneert. Voor elke rij in de dynamische tabel wordt een andere id gegenereerd. Vervang
recordsetName in de ColdFusion-expressie door de naam van de recordset, en vervang fieldName door de naam van het veld in uw
recordset dat elke record op unieke wijze identificeert. In de meeste gevallen bestaat het veld uit een record-id-nummer. In het volgende
voorbeeld bestaat het veld uit unieke locatiecodes.
locationDetail.cfm?recordID=#rsLocations.CODE#
Wanneer de pagina wordt uitgevoerd, worden de waarden van het veld CODE van de recordset ingevoegd in de corresponderende rijen van
de dynamische tabel. Als de verhuurlocatie Canberra, Australië bijvoorbeeld de code CBR heeft, wordt de volgende URL gebruikt in de rij
Canberra van de dynamische tabel:
locationDetail.cfm?recordID=CBR
6. (PHP) In het veld Koppeling van de eigenschappencontrole voegt u de volgende tekenreeks aan het einde van de URL toe:
?recordID=<?php echo $row_recordsetName['fieldName']; ?>
Het vraagteken vertelt de server dat er na het vraagteken een of meer URL-parameters volgen. Het woord recordID is de naam van de
URL-parameter (u mag ook een andere naam gebruiken). Noteer de naam van de URL-parameter, want die gaat u later op de detailpagina
614
Naar boven
gebruiken.
De expressie na het gelijkteken is de waarde van de parameter. In dit geval wordt de waarde gegenereerd door een PHP-expressie die een
record-id uit de recordset retourneert. Voor elke rij in de dynamische tabel wordt een andere id gegenereerd. Vervang recordsetName in de
PHP-expressie door de naam van de recordset, en vervang fieldName door de naam van het veld in uw recordset dat elke record op unieke
wijze identificeert. In de meeste gevallen bestaat het veld uit een record-id-nummer. In het volgende voorbeeld bestaat het veld uit unieke
locatiecodes.
locationDetail.php?recordID=<?php echo $row_rsLocations['CODE']; ?>
Wanneer de pagina wordt uitgevoerd, worden de waarden van het veld CODE van de recordset ingevoegd in de corresponderende rijen van
de dynamische tabel. Als de verhuurlocatie Canberra, Australië bijvoorbeeld de code CBR heeft, wordt de volgende URL gebruikt in de rij
Canberra van de dynamische tabel:
locationDetail.php?recordID=CBR
7. Sla de pagina op.
De detailpagina openen en een record-id doorgeven (ASP)
1. Selecteer de dynamische inhoud om als koppeling te kopiëren.
2. Klik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de plusknop (+) en kies Naar detailpagina in het pop-upmenu.
3. Klik in het vak Detailpagina op Bladeren en zoek de pagina.
4. Geef de waarde op die u aan de detailpagina wilt doorgeven door een recordset en een kolom te selecteren in de menu's Recordset en
Kolom. Gewoonlijk is de waarde uniek voor de record, zoals de unieke sleutel-id van de record.
5. Geef desgewenst bestaande paginaparameters aan de detailpagina door door de opties URL-parameters of Formulierparameters te
selecteren.
6. Klik op OK.
De geselecteerde tekst wordt met een speciale koppeling omkaderd. Wanneer de gebruiker op de koppeling klikt, geeft het servergedrag 'Ga
naar detailpagina' een URL-parameter met de record-id door aan de detailpagina. Als de URL-parameter bijvoorbeeld id is genoemd en de
detailpagina customerdetail.asp is genoemd, ziet de URL er ongeveer als volgt uit wanneer de gebruiker op de koppeling klikt:
http://www.mysite.com/customerdetail.asp?id=43
Het eerste deel van de URL, http://www.mysite.com/customerdetail.asp, opent de detailpagina. Het tweede deel, ?id=43, is de URL-
parameter. Deze vertelt de detailpagina welke record moet worden opgehaald en weergegeven. De term id is de naam van de URL-
parameter en 43 is de waarde daarvan. In dit voorbeeld bevat de URL-parameter het id-nummer van de record, 43.
De gevraagde record zoeken en op de detailpagina weergeven
Om de record te kunnen weergeven die door de hoofdpagina is opgevraagd, moet u een recordset definiëren om een enkele record vast te
houden en de recordsetkolommen aan de detailpagina binden.
1. Schakel over naar de detailpagina. Als u nog geen detailpagina hebt, maakt u een lege pagina (Bestand > Nieuw).
2. Klik in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) op de plusknop (+) en kies Recordset (Query) of Gegevensset (Query) in het pop-
upmenu.
Het dialoogvenster Eenvoudige recordset of gegevensset wordt geopend. Als het geavanceerde dialoogvenster wordt geopend, klikt u op
Eenvoudig.
3. Geef de recordset een naam, en selecteer een gegevensbron en de databasetabel waaruit de recordset de gegevens moet ophalen.
4. Selecteer in het gebied Kolommen de tabelkolommen die u in de recordset wilt opnemen.
De recordset kan gelijk zijn aan de recordset op de hoofdpagina. Dat is echter niet noodzakelijk. Gewoonlijk heeft een recordset voor een
detailpagina meerdere kolommen om meer details weer te geven.
Als de recordsets verschillend zijn, moet u ervoor zorgen dat de recordset op de detailpagina minstens één kolom gemeenschappelijk heeft
met de recordset op de hoofdpagina. De gemeenschappelijke kolom is gewoonlijk de kolom met de record-id, maar het kan ook het join-veld
van gerelateerde tabellen zijn.
Als u slechts enkele tabelkolommen in de recordset wilt opnemen, klikt u op Geselecteerd en kiest u de gewenste kolommen door op de
kolommen in de lijst te klikken terwijl u Control (Windows) of Command (Macintosh) ingedrukt houdt.
5. Vul de sectie Filter in om de record te zoeken en weer te geven die is opgegeven in de URL-parameter die door de hoofdpagina is
doorgegeven:
Selecteer in het eerste pop-upmenu in het gebied Filter de kolom in de recordset met waarden die overeenkomen met de waarde van de
URL-parameter die door de hoofdpagina is doorgegeven. Als de URL-parameter bijvoorbeeld een record-id-nummer bevat, selecteert u
de kolom die record-id-nummers bevat. In het eerder besproken voorbeeld bevat de recordsetkolom CODE de waarden die
615
Naar boven
Naar boven
overeenkomen met de waarde van de URL-parameter die door de hoofdpagina is doorgegeven.
Selecteer in het pop-upmenu naast het eerste menu het gelijkteken (dit moet al zijn geselecteerd).
Selecteer in het derde pop-upmenu de optie URL-parameter. De hoofdpagina gebruikt een URL-parameter om informatie door te geven
aan de detailpagina.
Voer in het vierde vak de naam in van de URL-parameter die de hoofdpagina heeft doorgegeven.
6. Klik op OK. De recordset wordt in het paneel Bindingen weergegeven.
7. Koppel de recordsetkolommen aan de detailpagina door de kolommen in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) te selecteren, en ze
naar de pagina te slepen.
Wanneer u zowel de hoofdpagina als de detailpagina op de server hebt geladen, kunt u de hoofdpagina in een browser openen. Wanneer u
op een detailkoppeling op de hoofdpagina klikt, wordt de detailpagina geopend met meer informatie over de geselecteerde record.
Een specifieke record zoeken en op een pagina weergeven (ASP)
U kunt servergedrag toevoegen waarmee wordt gezocht naar een specifieke record, zodat u de recordgegevens op de pagina kunt weergeven.
Het servergedrag is alleen beschikbaar wanneer het ASP-servermodel wordt gebruikt.
1. Maak een pagina die aan de volgende voorwaarden voldoet:
Een record-id is opgenomen in een URL-parameter die door een andere pagina is doorgegeven aan de huidige pagina. De URL-
parameters op de andere pagina kunt u maken met HTML-hyperlinks of met een HTML-formulier. Zie Formulieren gebruiken om
informatie van gebruikers te verzamelen voor meer informatie.
Er is een recordset gedefinieerd voor de huidige pagina. Het servergedrag haalt de recorddetails uit deze recordset op. Zie Een
recordset definiëren zonder SQL te schrijven of Een geavanceerde recordset definiëren door SQL te schrijven voor instructies.
Er zijn recordsetkolommen aan de pagina gekoppeld. De specifieke record moet op de pagina worden weergegeven. Zie Tekst
dynamisch maken voor meer informatie.
2. U kunt het servergedrag voor het zoeken naar de record die is opgegeven in de URL-parameter, toevoegen door te klikken op de plusknop
(+) in het paneel Servergedrag (Window > Servergedrag) en Recordset pagineren > Ga naar specifiek record.
3. Selecteer in het pop-upmenu 'Ga naar record in' de recordset die u voor de pagina hebt gedefinieerd.
4. Selecteer in het pop-upmenu Waarbij-kolom de kolom die de waarde bevat die door de andere pagina is doorgegeven.
Als de andere pagina bijvoorbeeld een record-id-nummer doorgeeft, selecteert u de kolom die record-id-nummers bevat.
5. Voer in het vak Komt overeen met URL-parameter de naam in van de URL-parameter die door de andere pagina is doorgegeven.
Als de bijvoorbeeld de URL die de andere pagina heeft gebruikt om de detailpagina te openen, id=43 is, voert u in het vak Komt overeen
met URL-parameter de tekstid in.
6. Klik op OK.
Wanneer de pagina een volgende keer door een browser wordt opgevraagd, leest het servergedrag de record-id in de URL-parameter die
door de andere pagina is doorgegeven, en wordt de opgegeven record in de recordset opgehaald.
In één bewerking hoofd- en detailpagina's maken
Wanneer u webtoepassingen ontwikkelt, kunt u met het gegevensobject Hoofddetailpaginaset snel hoofd- en detailpagina's maken.
1. Kies Bestand > Nieuw > Lege pagina, selecteer in de lijst Paginatype een dynamische pagina en klik op Maken om een lege dynamische
pagina te maken.
Deze pagina wordt de hoofdpagina.
2. Definieer een recordset voor de pagina.
Zorg ervoor dat de recordset niet alleen alle kolommen bevat die u voor de hoofdpagina nodig hebt, maar ook alle kolommen die u voor de
detailpagina nodig hebt. Gewoonlijk haalt de recordset op de hoofdpagina enkele kolommen uit een database terwijl de recordset op de
detailpagina meer kolommen uit dezelfde tabel ophaalt om de extra details te kunnen geven.
3. Open de hoofdpagina in de ontwerpweergave en selecteer Invoegen > Gegevensobjecten > Hoofddetailpaginaset.
4. Controleer in het pop-upmenu Recordset of de recordset is geselecteerd die de records bevat die u op de hoofdpagina wilt weergeven.
5. Selecteer in het gebied Hoofdpaginavelden de recordsetkolommen die u op de hoofdpagina wilt weergeven.
Standaard zijn alle kolommen in de recordset geselecteerd. Als uw recordset een kolom met een unieke sleutel bevat, zoals recordID,
selecteert u deze kolom en klikt u op de minknop (-), zodat deze kolom niet op de pagina wordt weergegeven.
6. Als u de volgorde wilt veranderen waarin de kolommen op de hoofdpagina worden weergegeven, selecteert u een kolom in de lijst en klikt u
op de pijl-omhoog of -omlaag.
616
Op de hoofdpagina worden de recordsetkolommen horizontaal in een tabel weergegeven. Klik op de pijl-omhoog om de kolom naar links te
verplaatsen en klik op de pijl-omlaag om de kolom naar rechts te verplaatsen.
7. Selecteer in het pop-upmenu 'Naar detailpagina gaan vanuit' de kolom in de recordset die een waarde weergeeft die ook als een koppeling
naar de detailpagina fungeert.
Als u bijvoorbeeld wilt dat elke productnaam op de hoofdpagina een koppeling bevat naar de detailpagina, selecteert u de recordsetkolom
die de productnamen bevat.
8. Selecteer in het pop-upmenu Unieke sleutel doorgeven de kolom in de recordset die de waarden bevat die de records identificeren.
Gewoonlijk wordt de kolom met het record-id-nummer gekozen. Deze waarde wordt aan de detailpagina doorgegeven zodat deze weet
welke record door de gebruiker is gekozen.
9. Schakel de optie Numeriek uit als de kolom met de unieke sleutel niet numeriek is.
Opmerking: Deze optie is standaard ingeschakeld, en wordt niet voor alle servermodellen weergegeven.
10. Geef op hoeveel records op de hoofdpagina moeten worden weergegeven.
11. Klik in het vak Naam van detailpagina op Bladeren en zoek het detailpaginabestand dat u hebt gemaakt, of voer een naam in en laat het
gegevensobject een detailpagina voor u maken.
12. Selecteer in het gebied Detailpaginavelden de kolommen die u op de detailpagina wilt weergeven.
Standaard zijn alle kolommen in de recordset van de hoofdpagina geselecteerd. Als de recordset een kolom met een unieke sleutel bevat,
zoals recordID, selecteert u deze kolom en klikt u op de minknop (-), zodat deze kolom niet op de detailpagina wordt weergegeven.
13. Als u de volgorde wilt veranderen waarin de kolommen op de detailpagina worden weergegeven, selecteert u een kolom in de lijst en klikt u
op de pijl-omhoog of -omlaag.
Op de detailpagina worden de recordsetkolommen verticaal in een tabel geplaatst. Klik op de pijl-omhoog om de kolom naar boven te
verplaatsen, en klik op de pijl-omlaag om de kolom naar beneden te verplaatsen.
14. Klik op OK.
Het gegevensobject maakt een detailpagina (als u er nog geen had gemaakt) en voegt dynamische inhoud en servergedrag aan zowel de
hoofd- als de detailpagina toe.
15. Pas de indeling van de hoofd- en detailpagina's aan uw behoeften aan.
U kunt de indeling van elke pagina geheel aanpassen met behulp van de pagina-ontwerpgereedschappen van Dreamweaver. U kunt ook
het servergedrag bewerken door er in het paneel Servergedrag op te dubbelklikken.
Wanneer u de hoofd- en detailpagina's met het gegevensobject hebt gemaakt, gebruikt u het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag)
om de diverse elementen te wijzigen die het gegevensobject op de pagina's invoegt.
Meer Help-onderwerpen
Een testserver instellen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
617
Een registratiepagina samenstellen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over registratiepagina's
Aanmeldingsgegevens van gebruikers opslaan
Een HTML-formulier toevoegen om een gebruikersnaam en wachtwoord te selecteren
De databasetabel met gebruikers bijwerken
Een servergedrag toevoegen om te controleren of de gebruikersnaam uniek is
Over registratiepagina's
Uw webtoepassing kan een pagina bevatten waarop gebruikers zich eerst moeten registreren wanneer ze uw website de eerste keer bezoeken.
Een registratiepagina bestaat uit de volgende elementen:
Een databasetabel waarin aanmeldingsgegevens over de gebruikers worden opgeslagen;
Een HTML-formulier waarop gebruikers een gebruikersnaam en wachtwoord kunnen selecteren;
U kunt het formulier ook gebruiken om andere persoonlijke gegevens van gebruikers te verkrijgen.
Een servergedrag Record invoegen om de databasetabel met sitegebruikers bij te werken;
Een servergedrag Nieuwe gebruikersnaam controleren om te controleren of de gebruikersnaam die de gebruiker heeft ingevoerd, niet door
een andere gebruiker wordt gebruikt;
Aanmeldingsgegevens van gebruikers opslaan
Een registratiepagina heeft een databasetabel nodig waarin de aanmeldingsgegevens worden opgeslagen die gebruikers hebben ingevoerd.
Zorg ervoor dat uw databasetabel een kolom voor de gebruikersnaam en een voor het wachtwoord bevat. Als u wilt dat aangemelde
gebruikers verschillende toegangsrechten hebben, neemt u ook een kolom voor het toegangsrecht op.
Als u een gemeenschappelijk wachtwoord voor alle gebruikers van de site wilt instellen, configureert u de databasetoepassing (Microsoft
Access, Microsoft SQL Server, Oracle enzovoort) zo dat het wachtwoord in elke nieuwe gebruikersrecord standaard is ingevuld. In de
meeste databasetoepassingen kunt u een kolom telkens wanneer een nieuwe record wordt gemaakt, op een standaardwaarde instellen. Stel
de standaardwaarde voor het wachtwoord in.
U kunt de databasetabel ook gebruiken om andere nuttige gegevens van de gebruiker op te slaan.
In de volgende stap voor het maken van een registratiepagina voegt u een HTML-formulier aan de registratiepagina toe waarop gebruikers
een gebruikersnaam en (indien van toepassing) een wachtwoord kunnen kiezen.
Een HTML-formulier toevoegen om een gebruikersnaam en wachtwoord te selecteren
U voegt een HTML-formulier aan de registratiepagina toe waarop gebruikers een gebruikersnaam en (indien van toepassing) een wachtwoord
kunnen kiezen.
1. Maak een pagina (Bestand > Nieuw > Lege pagina) en deel de registratiepagina in met de ontwerpgereedschappen van Dreamweaver.
2. Voeg een HTML-formulier toe door de invoegpositie te plaatsen waar u het formulier wilt weergeven en Formulier te kiezen in het menu
Invoegen.
Op de pagina wordt een leeg formulier gemaakt. Misschien moet u onzichtbare elementen inschakelen (Weergave > Visuele hulpmiddelen >
Onzichtbare elementen) om de grenzen van het formulier te zien. Deze worden met dunne rode lijnen aangeduid.
3. Geef het HTML-formulier een naam door te klikken op de tag <form> onderaan in het documentvenster om het formulier te selecteren.
Open vervolgens de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en voer een naam in het vak Formuliernaam in.
U hoeft geen action- of method-kenmerk voor het formulier op te geven om door te geven hoe de recordgegevens moeten worden
verzonden en waar ze naartoe moeten worden gestuurd wanneer de gebruiker op de knop Verzenden klikt. Deze kenmerken zijn al
ingesteld door het servergedrag Record invoegen.
4. Voeg tekstvelden toe (Invoegen > Formulier > Tekstveld) waarin de gebruiker een gebruikersnaam en wachtwoord kan invoeren.
Het formulier kan ook meerdere formulierobjecten bevatten om andere persoonlijke gegevens te registreren.
Plaats labels (tekst- of afbeeldingslabels) naast elk formulierobject zodat gebruikers weten wat ze moeten invullen. Orden de
formulierobjecten door ze binnen een HTML-tabel te plaatsen. Zie Webformulieren maken voor meer informatie over formulierobjecten.
618
Naar boven
Naar boven
5. Voeg een knop Verzenden aan het formulier toe (Invoegen > Formulier > Knop).
U kunt de label van de knop Verzenden veranderen door de knop te selecteren, de eigenschappencontrole te openen (Venster >
Eigenschappen) en een nieuwe waarde in te voeren in het vak Waarde.
In de volgende stap voor het maken van een registratiepagina voegt u het servergedrag Record invoegen in om records in de
gebruikerstabel in de database in te voegen.
De databasetabel met gebruikers bijwerken
U moet een servergedrag Record invoegen aan de registratiepagina toevoegen om de tabel met gebruikers in de database bij te werken.
1. Klik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de plusknop (+) en selecteer Record invoegen in het pop-upmenu.
Het dialoogvenster Record invoegen wordt geopend.
2. Vul het dialoogvenster en let er daarbij op dat u de gebruikerstabel in de database opgeeft waarin de gebruikersgegevens moeten worden
opgeslagen. Klik op OK.
In de laatste stap voor het maken van de registratiepagina moet u ervoor zorgen dat de gebruikersnaam niet al door een andere
geregistreerde gebruiker wordt gebruikt.
Een servergedrag toevoegen om te controleren of de gebruikersnaam uniek is
U kunt servergedrag aan een gebruikersregistratiepagina toevoegen waarmee wordt gecontroleerd of de gebruikersnaam uniek is voordat de
desbetreffende gebruiker aan de database met geregistreerde gebruikers wordt toegevoegd.
Wanneer de gebruiker op de knop Verzenden op de registratiepagina klikt, vergelijkt het servergedrag de ingevoerde gebruikersnaam met de
gebruikersnamen die in een databasetabel met geregistreerde gebruikers zijn opgeslagen. Als geen overeenstemmende gebruikersnaam in de
databasetabel wordt gevonden, wordt de recordinvoegbewerking normaal uitgevoerd. Als een overeenstemmende gebruikersnaam wordt
gevonden, annuleert het servergedrag de recordinvoegbewerking en wordt een nieuwe pagina geopend (gewoonlijk een pagina met het bericht
dat de gebruikersnaam al in gebruik is).
1. Klik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de plusknop (+) en selecteer Gebruikersverificatie > Nieuwe
gebruikersnaam controleren in het pop-upmenu.
2. Selecteer in het pop-upmenu Veld gebruikersnaam het formuliertekstveld dat uw bezoekers gebruiken om een gebruikersnaam in te vullen.
3. Geef in het vak 'Indien reeds bestaand, ga naar' een pagina op die moet worden geopend als een overeenstemmende gebruikersnaam in de
databasetabel is gevonden. Klik op OK.
Op de geopende pagina moet de gebruiker ervan op de hoogte worden gesteld dat de gebruikersnaam al bezet is, en moet de gebruiker
een nieuwe poging kunnen wagen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
619
Een pagina voor het invoegen van records maken (CS6)
Naar boven
Naar boven
Over het samenstellen van recordinvoegpagina's
Een invoegpagina bloksgewijs samenstellen
De invoegpagina samenstellen in één bewerking
Over het samenstellen van recordinvoegpagina's
Uw toepassing kan een pagina bevatten waarmee gebruikers nieuwe records in een database kunnen invoegen.
Een invoegpagina bestaat uit twee elementen:
Een HTML-formulier waarmee gebruikers gegevens kunnen invoeren;
Een servergedrag Record invoegen waarmee de database wordt bijgewerkt.
Wanneer een gebruiker op een formulier op Verzenden klikt, voegt het servergedrag records in een databasetabel in.
U kunt deze elementen in een enkele bewerking toevoegen met behulp van het gegevensobject Formulier Record invoegen. U kunt ze
echter ook afzonderlijk toevoegen met de formuliergereedschappen van Dreamweaver en het paneel Servergedrag.
Opmerking: De invoegpagina kan slechts één servergedrag voor het bewerken van records tegelijk bevatten. U kunt bijvoorbeeld niet zowel
een servergedrag Record bijwerken als een servergedrag Record verwijderen aan de invoegpagina toevoegen.
Een invoegpagina bloksgewijs samenstellen
U kunt een invoegpagina ook samenstellen met behulp van formuliergereedschappen en servergedragingen.
Een HTML-formulier aan een invoegpagina toevoegen
1. Maak een dynamische pagina (Bestand > Nieuw > Lege pagina) en deel de pagina in met de ontwerpgereedschappen van Dreamweaver.
2. Voeg een HTML-formulier toe door de invoegpositie te plaatsen waar u het formulier wilt weergeven en Invoegen > Formulier > Formulier te
kiezen.
Op de pagina wordt een leeg formulier gemaakt. Misschien moet u onzichtbare elementen inschakelen (Weergave > Visuele hulpmiddelen >
Onzichtbare elementen) om de grenzen van het formulier te zien. Deze worden met dunne rode lijnen aangeduid.
3. Geef het HTML-formulier een naam door te klikken op de tag <form> onderaan in het documentvenster om het formulier te selecteren.
Open vervolgens de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en voer een naam in het vak Formuliernaam in.
U hoeft geen action- of method-kenmerk voor het formulier op te geven om op te geven hoe de recordgegevens moeten worden verzonden
en waar ze naartoe moeten worden gestuurd wanneer de gebruiker op de knop Verzenden klikt. Deze kenmerken zijn al ingesteld door het
servergedrag Record invoegen.
4. Voeg een formulierobject, bijvoorbeeld een tekstveld, toe (Invoegen > Formulier > Tekstveld) voor elke kolom in de databasetabel waarin u
records wilt invoegen.
De formulierobjecten dienen voor de gegevensinvoer. Gewoonlijk worden tekstvelden voor dit doel gebruikt, maar u kunt ook menu's, opties
en keuzerondjes gebruiken.
5. Voeg een knop Verzenden aan het formulier toe (Invoegen > Formulier > Knop).
U kunt de label van de knop Verzenden veranderen door de knop te selecteren, de eigenschappencontrole te openen (Venster >
Eigenschappen) en een nieuwe waarde in te voeren in het vak Label.
Een servergedrag toevoegen om records in een databasetabel in te voegen (ColdFusion)
1. Klik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de plusknop (+) en selecteer Record invoegen in het pop-upmenu.
2. Selecteer een formulier in het pop-upmenu Waarden verzenden vanaf.
3. Selecteer in het pop-upmenu Gegevensbron een verbinding met de database.
4. Voer uw gebruikersnaam en wachtwoord in.
5. Selecteer in het pop-upmenu 'Invoegen in tabel' de databasetabel waarin u de record wilt invoegen.
6. Geef een databasekolom op waarin u de record wilt invoegen, selecteer in het pop-upmenu Waarde het formulierobject waarmee u de
record wilt invoegen en selecteer vervolgens in het pop-upmenu Verzenden als een gegevenstype voor het formulierobject.
620
Naar boven
Het gegevenstype is het soort gegevens dat de kolom in de databasetabel verwacht (tekst, numeriek, Booleaanse opties).
Herhaal de procedure voor elk formulierobject in het formulier.
7. Voer in het vak 'Na invoegen, ga naar' de pagina in die u wilt openen nadat de record in de tabel is ingevoegd, of klik op de knop Bladeren
om het bestand te zoeken.
8. Klik op OK.
Dreamweaver voegt servergedrag aan de pagina toe waarmee gebruikers records in een database kunnen invoegen door het HTML-
formulier in te vullen en op de knop Verzenden te klikken.
Een servergedrag toevoegen om records in een databasetabel in te voegen (ASP)
1. Klik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de plusknop (+) en selecteer Record invoegen in het pop-upmenu.
2. Selecteer in het pop-upmenu Verbinding een verbinding met de database.
Klik op de knop Definiëren als u een verbinding moet definiëren.
3. Selecteer in het pop-upmenu Invoegen in tabel de databasetabel waarin de record moet worden ingevoegd.
4. Voer in het vak 'Na invoegen, ga naar' de pagina in die u wilt openen nadat de record in de tabel is ingevoegd, of klik op de knop Bladeren
om het bestand te zoeken.
5. Selecteer in het pop-upmenu 'Waarden ophalen uit' het HTML-formulier dat wordt gebruikt om de gegevens in te voeren.
Dreamweaver selecteert automatisch het eerste formulier op de pagina.
6. Geef een databasekolom op waarin u de record wilt invoegen, selecteer in het pop-upmenu Waarde het formulierobject waarmee u de
record wilt invoegen en selecteer vervolgens in het pop-upmenu Verzenden als een gegevenstype voor het formulierobject.
Het gegevenstype is het soort gegevens dat de kolom in de databasetabel verwacht (tekst, numeriek, Booleaanse opties).
Herhaal de procedure voor elk formulierobject in het formulier.
7. Klik op OK.
Dreamweaver voegt servergedrag aan de pagina toe waarmee gebruikers records in een database kunnen invoegen door het HTML-
formulier in te vullen en op de knop Verzenden te klikken.
Als u het servergedrag wilt bewerken, opent u het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag) en dubbelklikt u op het gedrag Record
invoegen.
Een servergedrag toevoegen om records in een databasetabel in te voegen (PHP)
1. Klik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de plusknop (+) en selecteer Record invoegen in het pop-upmenu.
2. Selecteer een formulier in het pop-upmenu Waarden verzenden vanaf.
3. Selecteer in het pop-upmenu Verbinding een verbinding met de database.
4. Selecteer in het pop-upmenu 'Invoegen in tabel' de databasetabel waarin u de record wilt invoegen.
5. Geef een databasekolom op waarin u de record wilt invoegen, selecteer in het pop-upmenu Waarde het formulierobject waarmee u de
record wilt invoegen en selecteer vervolgens in het pop-upmenu Verzenden als een gegevenstype voor het formulierobject.
Het gegevenstype is het soort gegevens dat de kolom in de databasetabel verwacht (tekst, numeriek, Booleaanse opties).
Herhaal de procedure voor elk formulierobject in het formulier.
6. Voer in het vak 'Na invoegen, ga naar' de pagina in die u wilt openen nadat de record in de tabel is ingevoegd, of klik op de knop Bladeren
om het bestand te zoeken.
7. Klik op OK.
Dreamweaver voegt servergedrag aan de pagina toe waarmee gebruikers records in een database kunnen invoegen door het HTML-
formulier in te vullen en op de knop Verzenden te klikken.
De invoegpagina samenstellen in één bewerking
1. Open de pagina in de ontwerpweergave en kies Invoegen > Gegevensobjecten > Record invoegen > Wizard Formulier Record invoegen
2. Selecteer in het pop-upmenu Verbinding een verbinding met de database. Klik op Definiëren als u een verbinding moet definiëren.
3. Selecteer in het pop-upmenu Invoegen in tabel de databasetabel waarin de record moet worden ingevoegd.
4. Als u ColdFusion gebruikt, voert u een gebruikersnaam en wachtwoord in.
5. Voer in het vak 'Na invoegen, ga naar' de pagina in die u wilt openen nadat de record in de tabel is ingevoegd, of klik op de knop Bladeren
om het bestand te zoeken.
6. Geef in het gebied Formuliervelden de formulierobjecten op die u in het HTML-formulier van de invoegpagina wilt opnemen, en geef op
welke kolommen in de databasetabel elk formulierobject bijwerkt.
Standaard maakt Dreamweaver een formulierobject voor elke kolom in de databasetabel. Als de database automatisch unieke sleutel-id's
621
genereert voor elke nieuwe record, verwijdert u het formulierobject dat correspondeert met de sleutelkolom door het object in de lijst te
selecteren en op de minknop (-) te klikken. Hiermee sluit u het risico uit dat de gebruiker van het formulier een bestaande id-waarde invoert.
U kunt de volgorde van de formulierobjecten in het HTML-formulier wijzigen. Daartoe selecteert u het formulierobject in de lijst en klikt u op
de pijl-omhoog of de pijl-omlaag, rechts in het dialoogvenster.
7. Geef op hoe elk gegevensinvoerveld in het HMTL-formulier moet worden weergegeven. Daartoe klikt u in een rij in de tabel Formuliervelden
en voert u de volgende informatie in de vakken onder de tabel in:
Voer in het vak Label een beschrijvende label in die naast het gegevensinvoerveld wordt weergegeven. Standaard geeft Dreamweaver
de naam van de tabelkolom in de label weer.
Selecteer in het pop-upmenu Weergeven als een formulierobject dat als gegevensinvoerveld moet fungeren. U kunt kiezen uit Tekstveld,
Tekstgebied, Menu, Selectievakje, Groep keuzerondjes en Tekst. Selecteer Tekst voor alleen-lezenvermeldingen. U kunt ook
Wachtwoordveld, Bestandsveld en Verborgen veld selecteren.
Opmerking: Verborgen velden worden aan het einde van het formulier ingevoegd.
Selecteer in het pop-upmenu Verzenden als de gegevensindeling die door de databasetabel wordt geaccepteerd. Als de tabelkolom
bijvoorbeeld alleen numerieke gegevens accepteert, selecteert u Numeriek.
Stel de eigenschappen van het formulierobject in. De mogelijke opties hangen af van het formulierobject dat u als gegevensinvoerveld
hebt geselecteerd. Voor tekstvelden, tekstgebieden en tekst kunt u een beginwaarde invoeren. Voor menu's en groepen keuzerondjes
opent u een ander dialoogvenster waarin u de eigenschappen kunt instellen. Voor opties schakelt u de optie Ingeschakeld of
Uitgeschakeld in.
8. Klik op OK.
Dreamweaver voegt zowel een HTML-formulier als het servergedrag Record invoegen aan de pagina toe. De formulierobjecten worden in de
vorm van een basistabel ingedeeld. U kunt de indeling wijzigen met de pagina-ontwerpgereedschappen van Dreamweaver. (Zorg ervoor dat
alle formulierobjecten binnen de grenzen van het formulier blijven.)
Als u het servergedrag wilt bewerken, opent u het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag) en dubbelklikt u op het gedrag Record
invoegen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
622
Een pagina maken waartoe alleen geautoriseerde gebruikers
toegang hebben
Naar boven
Naar boven
Over beveiligde pagina's
Niet-gemachtigde gebruikers omleiden
Toegangsrechten opslaan in de gebruikersdatabase
Gebruikers afmelden
Over beveiligde pagina's
Uw webtoepassing kan een beveiligde pagina bevatten waartoe alleen geautoriseerde gebruikers toegang hebben.
Als een gebruiker bijvoorbeeld de aanmeldingspagina probeert te passeren door de URL van de beschermde pagina in een browser in te voeren,
wordt de gebruiker omgeleid naar een andere pagina. En als u het machtigingsniveau voor een pagina instelt op Beheerder, kunnen alleen
gebruikers met de toegangsrechten voor een beheerder de pagina bekijken. Als een aangemelde gebruiker toegang tot de beveiligde pagina
probeert te krijgen zonder de juiste toegangsrechten, wordt de gebruiker omgeleid naar een andere pagina.
Met machtigingsniveaus kunt u onlangs geregistreerde gebruikers beoordelen voordat u ze volledige toegang geeft tot de site. Misschien wilt u
eerst een contributie ontvangen voordat een gebruiker toegang krijgt tot de ledenpagina's van de site. Daartoe kunt u de ledenpagina's beveiligen
met een machtigingsniveau Lid en nieuw geregistreerde gebruikers alleen de rechten van een gast toekennen. Wanneer u de contributie van de
gebruiker is ontvangen, kunt u de toegangsrechten van de gebruiker veranderen in Lid (in de databasetabel met geregistreerde gebruikers).
Als u niet met machtigingsniveaus wilt gaan werken, kunt u elke pagina op de site gewoon beveiligen door een servergedrag Toegang tot pagina
beperken aan de pagina toe te voegen. Het servergedrag leidt iedere gebruiker die zich niet met succes heeft aangemeld, om naar een andere
pagina.
Als u met machtigingsniveaus wilt gaan werken, kunt u elke pagina op de site beschermen met de volgende elementen:
Een servergedrag Toegang tot pagina beperken om niet-gemachtigde gebruikers om te leiden naar een andere pagina;
Een extra kolom in de databasetabel met gebruikers om de toegangsrechten van iedere gebruiker op te slaan;
Ongeacht of u met machtigingsniveaus werkt, kunt u een koppeling naar de beschermde pagina toevoegen waarmee een gebruiker zich kan
afmelden en alle sessievariabelen kan wissen.
Niet-gemachtigde gebruikers omleiden
Als u wilt voorkomen dat niet-gemachtigde gebruikers toegang tot een pagina krijgen, voegt u een servergedrag Toegang tot pagina beperken aan
de pagina toe. Het servergedrag leidt de gebruiker om naar een andere pagina als de gebruiker de aanmeldingspagina probeert te passeren door
de URL van de beschermde pagina in een browser in te voeren, of als de gebruiker is aangemeld maar toegang tot de beveiligde pagina probeert
te krijgen zonder de juiste toegangsrechten.
Opmerking: Met het servergedrag Toegang tot pagina beperken kunt u alleen HTML-pagina's beschermen. U kunt hiermee geen andere
sitebronnen beschermen, zoals afbeeldings- of audiobestanden.
Als u een groot aantal pagina's op uw site dezelfde toegangsrechten wilt geven, kunt u toegangsrechten van de ene pagina naar de andere
kopiëren en plakken.
Niet-gemachtigde gebruikers omleiden naar een andere pagina
1. Open de pagina die u wilt beschermen.
2. Klik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de plusknop (+) en selecteer Gebruikersverificatie > Toegang tot pagina
beperken in het pop-upmenu.
3. Selecteer het toegangsniveau voor de pagina. Als alleen gebruikers met bepaalde toegangsrechten de pagina mogen bekijken, selecteert u
de optie 'Gebruikersnaam, wachtwoord en toegangsniveau' en geeft u de machtigingsniveaus voor de pagina op.
U kunt bijvoorbeeld opgeven dat alleen gebruikers met beheerdersrechten de pagina kunnen weergeven door Beheerder in de lijst met
machtigingsniveaus te selecteren.
4. Klik op Definiëren om machtigingsniveaus aan de lijst met machtigingsniveaus toe te voegen. Voer in de lijst Toegangsniveaus definiëren die
wordt weergegeven, een nieuw machtigingsniveau in en klik op de plusknop (+). Het nieuwe machtigingsniveau wordt opgeslagen zodat het
met andere pagina's kan worden gebruikt.
Zorg ervoor dat de tekenreeks voor het machtigingsniveau exact overeenkomt met de tekenreeks die in de gebruikersdatabase is
623
Naar boven
Naar boven
opgeslagen. Als bijvoorbeeld de machtigingenkolom in uw database de waarde "Administrator" bevat, voert u in het vak Naam Administrator
en niet Admin in.
5. Als u meer machtigingsniveaus voor een pagina wilt instellen, houdt u Control (Windows) of Command (Macintosh) ingedrukt terwijl u op de
niveaus in de lijst klikt.
U kunt bijvoorbeeld opgeven dat iedere gebruiker met de toegangsrechten van een gast, lid of beheerder de pagina kan bekijken.
6. Geef de pagina op die wordt geopend als een niet-gemachtigde gebruiker de beschermde pagina probeert te openen.
Zorg ervoor dat de pagina die u kiest, niet is beveiligd.
7. Klik op OK.
De toegangsrechten van een pagina kopiëren en plakken naar andere pagina's op de site
1. Open de beveiligde pagina en kies het servergedrag 'Toegang tot pagina beperken' in het paneel Servergedrag (niet de vermelding in het
pop-upmenu dat u met de plusknop (+) opent).
2. Klik op de pijlknop in de rechterbovenhoek van het paneel en kies Kopiëren in het pop-upmenu.
Het servergedrag Toegang tot pagina beperken wordt naar het klembord van het systeem gekopieerd.
3. Open een andere pagina die u op dezelfde manier wilt beveiligen.
4. Klik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de pijlknop in de rechterbovenhoek en kies Plakken in het pop-upmenu.
5. Herhaal de stappen 3 en 4 voor elke pagina die u wilt beveiligen.
Toegangsrechten opslaan in de gebruikersdatabase
Dit element is alleen vereist als u wilt dat bepaalde aangemelde gebruikers andere toegangsrechten hebben. Als gebruikers zich alleen maar
hoeven aan te melden, hoeft u geen toegangsrechten op te slaan.
1. Als u bepaalde aangemelde gebruikers andere toegangsrechten wilt geven, moet u ervoor zorgen dat uw databasetabel met gebruikers een
kolom bevat waarin het toegangsrecht van iedere gebruiker is opgeslagen (Gast, Gebruiker, Beheerder enzovoort). De toegangsrechten van
iedere gebruiker moeten door de sitebeheerder in de database worden ingevoerd.
In de meeste databasetoepassingen kunt u een kolom telkens wanneer een nieuwe record wordt gemaakt, op een standaardwaarde
instellen. Stel de standaardwaarde in op het meest gangbare toegangsrechten voor de site (bijvoorbeeld Gast) en verander de
uitzonderingen vervolgens handmatig (verander Gast bijvoorbeeld in Beheerder). De gebruiker heeft u toegang tot alle beheerderspagina's.
2. Zorg ervoor dat iedere gebruiker in de database slechts één toegangsrecht heeft, bijvoorbeeld Gast of Beheerder, en niet meerdere rechten,
zoals Gebruiker, Beheerder. Als u meer toegangsrechten voor uw pagina's wilt instellen (bijvoorbeeld alle gasten en beheerders mogen deze
pagina bekijken), stelt u deze rechten op paginaniveau in, niet op databaseniveau.
Gebruikers afmelden
Wanneer een gebruiker zich met succes heeft aangemeld, wordt een sessievariabele gemaakt die uit de gebruikersnaam bestaat. Wanneer de
gebruiker uw site verlaat, kunt u met het servergedrag Gebruiker afmelden de sessievariabele wissen en de gebruiker omleiden naar een andere
pagina (gewoonlijk een Tot ziens- of Dank u-pagina).
U kunt het servergedrag Gebruiker afmelden activeren wanneer de gebruiker op een koppeling klikt of wanneer een specifieke pagina wordt
geladen.
Een koppeling toevoegen waarmee gebruikers zich kunnen afmelden
1. Selecteer tekst of een afbeelding op een pagina die als koppeling kan fungeren.
2. Klik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de plusknop (+) en selecteer Gebruikersverificatie > Gebruiker afmelden.
3. Geef de pagina op die u wilt openen wanneer de gebruiker op de koppeling klikt en klik op OK.
Dit is doorgaans een Tot ziens- of een Dank u-pagina.
Gebruikers afmelden wanneer een specifieke pagina wordt geladen
1. Open de pagina die wordt geladen in Dreamweaver.
Dit is doorgaans een Tot ziens- of een Dank u-pagina.
2. Klik in het deelvenster Servergedrag op de plusknop (+) en selecteer Gebruikersverificatie > Gebruiker afmelden.
3. Selecteer de optie 'Afmelden bij laden van pagina' en klik op OK.
Meer Help-onderwerpen
624
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
625
ColdFusion-formulieren maken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Informatie over ColdFusion-formulieren
ColdFusion-verbeteringen inschakelen
ColdFusion-formulieren maken
ColdFusion-formulierbesturingselementen invoegen
ColdFusion-tekstvelden invoegen
Verborgen ColdFusion-velden invoegen
ColdFusion-tekstgebieden invoegen
ColdFusion-knoppen invoegen
ColdFusion-selectievakjes invoegen
ColdFusion-keuzerondjes invoegen
ColdFusion-selecties invoegen
ColdFusion-afbeeldingsvelden invoegen
ColdFusion-bestandsvelden invoegen
ColdFusion-datumvelden invoegen
ColdFusion-formulierbesturingselementen wijzigen
ColdFusion-formuliergegevens valideren
Opmerking: Ondersteuning voor ColdFusion is verwijderd uit Dreamweaver CC en hoger.
Informatie over ColdFusion-formulieren
ColdFusion-formulieren bieden u verschillende interne mechanismen om formuliergegevens te valideren. U kunt bijvoorbeeld controleren of een
gebruiker een geldige datum heeft ingevoerd. Sommige formulierbesturingselementen hebben extra functies. Sommige hebben geen HTML-
tegenhanger, en andere bieden direct ondersteuning voor dynamisch vullen van het besturingselement op basis van gegevensbronnen.
Dreamweaver bevat een aantal verbeteringen voor ColdFusion-ontwikkelaars die ColdFusion MX 7 of hoger gebruiken als hun
ontwikkelingsserver. Deze verbeteringen zijn onder andere meer knoppen in het paneel Invoegen, menu-items en eigenschappencontroles
waarmee u snel de eigenschappen van ColdFusion-formulieren kunt bouwen en instellen. U kunt bovendien code genereren om de informatie te
controleren die door de bezoekers van de site wordt ingevoerd. U kunt bijvoorbeeld laten controleren of het e-mailadres dat een gebruiker invoert,
het @-symbool bevat en of een verplicht tekstveld een waarde van een bepaald type bevat.
ColdFusion-verbeteringen inschakelen
Voor sommige verbeteringen moet u een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd, definiëren als een testserver voor
Dreamweaver. De eigenschappencontroles voor formulierbesturingselementen zijn bijvoorbeeld alleen beschikbaar als u de juiste testserver hebt
opgegeven.
U hoeft een testserver slechts eenmaal te definiëren. Dreamweaver detecteert vervolgens automatisch de versie van de testserver en de
verbeteringen worden beschikbaar gesteld als ColdFusion is gedetecteerd.
1. Als u dit nog niet hebt gedaan, definieert u een Dreamweaver-site voor uw ColdFusion-project.
2. Selecteer Site > Sites beheren, selecteer uw site in de lijst en klik op Bewerken.
3. Selecteer de categorie Servers en geef een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd op als testserver voor uw
Dreamweaver-site. Zorg ervoor dat u een geldige URL opgeeft.
4. Open een willekeurig ColdFusion-document.
U zult pas zichtbare wijzigingen in de Dreamweaver-werkruimte zien wanneer u een ColdFusion-document opent.
ColdFusion-formulieren maken
Met een aantal knoppen in het paneel Invoegen, menu-items en eigenschappencontroles kunt u vanuit Dreamweaver snel ColdFusion-formulieren
maken en hun eigenschappen instellen.
Opmerking: Deze verbeteringen zijn alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt
uitgevoerd.
1. Open een ColdFusion-pagina en plaats de invoegpositie op de plaats waar u het ColdFusion-formulier wilt weergeven.
2. Kies Invoegen > ColdFusion-objecten > CFForm > CFForm of selecteer de categorie CFForm in het paneel Invoegen en klik op het
pictogram CF-formulier.
626
Dreamweaver voegt een leeg ColdFusion-formulier in. In de ontwerpweergave wordt het formulier aangeduid met een gestippelde rode
omtrek. Als u deze omtrek niet ziet, controleert u of Weergave > Visuele hulpmiddelen > Onzichtbare elementen is geselecteerd.
3. Terwijl het formulier nog steeds is geselecteerd, gaat u naar de eigenschappencontrole om een of meer van de volgende
formuliereigenschappen in te stellen.
CFForm Hier geeft u het formulier een naam.
Actie Hier geeft u de naam op van de ColdFusion-pagina die u wilt laten verwerken wanneer het formulier wordt ingediend.
Methode Hier kunt u de methode definiëren die de browser gebruikt om de formuliergegevens naar de server te verzenden:
POST Hiermee verzendt u de gegevens met de HTTP-methode post. Deze methode verzendt de gegevens in een afzonderlijk
bericht naar de server.
GET Hiermee verzendt u de gegevens met de HTTP-methode get die de inhoud van het formulierveld in de URL-queryreeks
plaatst.
Doel Hiermee kunt u de waarde van het doelkenmerk van de cfform-tag wijzigen.
Type codering Hier geeft u op welke coderingsmethode wordt gebruikt om de formuliergegevens over te brengen.
Opmerking: Het coderingstype heeft niets te maken met tekencodering. Dit kenmerk bepaalt het type inhoud dat wordt gebruikt om het
formulier bij de server in te dienen (wanneer de waarde van de methode post is). De standaardwaarde voor dit kenmerk is application/x-
www-form-urlencoded.
Indeling Met deze optie bepaalt u wat voor een soort formulier er wordt gemaakt:
HTML Hiermee genereert u een HTML-formulier en verstuurt u het naar de client. De onderliggende besturingselementen cfgrid en
cftree kunnen de Flash- of applet-indeling hebben.
Flash Hiermee genereert u een Flash-formulier en verstuurt u het naar de client. Alle besturingselementen hebben de Flash-
indeling.
XML Hiermee genereert u XForms XML en plaatst u de resultaten in een variabele met de naam van een ColdFusion-formulier. U
verzendt niets naar de client. De onderliggende besturingselementen cfgrid en cftree kunnen de Flash- of applet-indeling hebben.
Stijl Hier geeft u een stijl voor het formulier op. Raadpleeg de ColdFusion-documentatie voor meer informatie.
Flash/XML Skin Hier kunt u een halo-kleur opgeven om de uitvoer te stileren. Het thema bepaalt welke kleur voor gemarkeerde en
geselecteerde elementen wordt gebruikt.
Gegevens behouden Hiermee bepaalt u of u de beginwaarden van het besturingselement wilt overschrijven door ingediende waarden
wanneer het formulier naar het formulier zelf wordt gepost.
Bij de instelling Onwaar worden de waarden gebruikt die in de tagkenmerken van het besturingselement zijn opgegeven.
Bij de instelling Waar worden de ingediende waarden gebruikt.
Bron scripts Geef hier de URL ten opzichte van de webroot op, van het JavaScript-bestand dat de code aan de zijde van de client bevat
die wordt gebruikt door de tag en onderliggende tags. Dit kenmerk is handig als het bestand zich niet op de standaardlocatie bevindt. Dit
kenmerk is verplicht in sommige hostomgevingen en configuraties die toegang tot de map /CFIDE blokkeren. De standaardlocatie wordt
ingesteld in de ColdFusion-beheerder. Standaard is dat /CFIDE/scripts/cfform.js.
Archief Hier geeft u de URL op van downloadbare Java-klassen voor cfgrid-, cfslider- en cftree-appletbesturingselementen. De
standaardlocatie is /CFIDE/classes/cfapplets.jar.
Hoogte Hiermee geeft u de hoogte van het formulier op.
Breedte Hiermee geeft u de breedte van het formulier op.
Tag-editor voor cfform weergeven Met de tageditor kunt u eigenschappen bewerken die niet in de eigenschappencontrole worden
weergegeven.
4. Voeg ColdFusion-formulierbesturingselementen in.
Plaats de invoegpositie op de plaats waar u het ColdFusion-formulierbesturingselement in het ColdFusion-formulier wilt weergeven en
selecteer het besturingselement met het menu Invoegen (Invoegen > ColdFusion-objecten > CFForm) of met de categorie CFForm van het
paneel Invoegen.
5. Stel indien nodig de eigenschappen van het besturingselement in met de eigenschappencontrole.
Zorg ervoor dat het besturingselement in de ontwerpweergave is geselecteerd en stel vervolgens de eigenschappen in de
eigenschappencontrole in. Voor meer informatie over de eigenschappen klikt u op de knop Help in de eigenschappencontrole.
6. Pas de indeling van het ColdFusion-formulier aan.
Als u een HTML-formulier maakt, kunt u uw formulieren opmaken met regeleinden, alinea-einden, vooraf opgemaakte tekst of tabellen. U
kunt geen ColdFusion-formulier in een ander ColdFusion-formulier invoegen (tags mogen elkaar niet overlappen), maar u kunt wel meer dan
één ColdFusion-formulier op een pagina opnemen.
Als u een Flash-formulier maakt, gebruikt u CSS-stijlen (Cascading Style Sheets) om uw formulier in te delen. ColdFusion negeert alle
627
Naar boven
Naar boven
HTML in het formulier.
Denk eraan dat u de ColdFusion-formuliervelden een beschrijvende tekstlabel geeft zodat gebruikers weten wat ze moeten invullen. Maak
bijvoorbeeld een label 'Voer uw naam in' als u de naam van de gebruiker wilt vragen.
ColdFusion-formulierbesturingselementen invoegen
Gebruik het paneel Invoegen of het menu Invoegen om snel ColdFusion-formulierbesturingselementen in een ColdFusion-formulier in te voegen.
Maak een leeg ColdFusion-formulier voordat u er besturingselementen aan toevoegt.
Opmerking: Deze verbeteringen zijn alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt
uitgevoerd.
1. Ga naar de ontwerpweergave en plaats de invoegpositie binnen de formulieromtrek in het document.
2. Selecteer het besturingselement met het menu Invoegen (Invoegen > ColdFusion-objecten > CFForm) of met de categorie CFForm van het
paneel Invoegen.
3. Klik op het besturingselement op de pagina om het te selecteren en stel vervolgens de eigenschappen in de eigenschappencontrole in.
Raadpleeg de onderwerpen over de besturingselementen voor informatie over de eigenschappen van specifieke besturingselementen.
ColdFusion-tekstvelden invoegen
U kunt visueel een ColdFusion-tekstveld of wachtwoordveld in uw formulier invoegen en daarna de opties ervan instellen.
Opmerking: Deze verbetering is alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd.
Een ColdFusion-tekstveld visueel invoegen
1. Ga naar de ontwerpweergave en plaats de invoegpositie binnen de formulieromtrek in het document.
2. Ga naar de categorie CFForm van het paneel Invoegen en klik op het pictogram CF-tekstveld of selecteer invoegen > ColdFusion-objecten
> CFForm > CFtextfield.
Er wordt een tekstveld in het formulier weergegeven.
3. Selecteer het tekstveld en stel de eigenschappen ervan in in de eigenschappencontrole
4. Als u een label bij het tekstveld op de pagina wilt plaatsen, klikt u naast het tekstveld en voert u de tekst voor de label in.
Een wachtwoordveld visueel invoegen
1. Herhaal stap 1 en 2 van de voorgaande procedure voor het invoegen van een tekstveld.
2. Selecteer het ingevoegde tekstveld om de eigenschappencontrole ervan weer te geven.
3. Selecteer de waarde Wachtwoord in het pop-upmenu Tekstmodus van de eigenschappencontrole.
CFTextField-opties (ColdFusion)
Als u de opties van een ColdFusion-tekst- of wachtwoordveld wilt instellen, stelt u de volgende opties in de eigenschappencontrole van CF-
tekstveld in:
CF-tekstveld Hiermee stelt u het kenmerk id van de tag <cfinput> in.
Waarde Hiermee kunt u tekst opgeven die in het veld wordt weergegeven wanneer de pagina de eerste keer in een browser wordt geopend. De
informatie kan statisch of dynamisch zijn.
Als u een dynamische waarde wilt opgeven, klikt u op het pictogram van de bliksemflits naast het vak Waarde en selecteert u een recordsetkolom
in het dialoogvenster Dynamische gegevens. De recordsetkolom levert een waarde aan het tekstveld wanneer u het formulier in een browser
weergeeft.
Tekstmodus Hiermee kunt u schakelen tussen het standaardinvoerveld voor tekst en het invoerveld voor een wachtwoord. Het kenmerk dat door
dit besturingselement wordt gewijzigd, is type.
Alleen-lezen Hiermee maakt u de weergegeven tekst alleen-lezen.
Max. lengte Hiermee stelt u het maximum aantal tekens in dat door het tekstveld wordt geaccepteerd.
Masker Hier kunt u een masker voor de gevraagde tekst opgeven. Gebruik deze eigenschap om de gebruikersinvoer te valideren. Het
maskernotatie bestaat uit A, 9, X en ? tekens.
Opmerking: Het maskerkenmerk wordt genegeerd voor de tag cfinput type="password".
Valideren Hier geeft u het type validatie op voor het huidige veld.
Valideren bij Hiermee geeft u aan wanneer het veld wordt gevalideerd: onSubmit, onBlur of onServer.
Label Hier kunt u een label voor het tekstveld opgeven.
Patroon Hier kunt u een regulier JavaScript-expressiepatroon opgeven om invoer te valideren. Laat de schuine strepen aan het begin en aan het
einde achterwege. Raadpleeg de ColdFusion-documentatie voor meer informatie.
Hoogte Hier kunt u de hoogte van het besturingselement in pixels opgeven.
Breedte Hier kunt u de breedte van het besturingselement in pixels opgeven.
628
Naar boven
Naar boven
Grootte Hier kunt u de grootte van het besturingselement opgeven.
Vereiste Hier kunt u opgeven of het tekstveld gegevens moet bevatten voordat het formulier bij de server wordt ingediend.
Tageditor weergeven Met de tageditor kunt u eigenschappen bewerken die niet in de eigenschappencontrole worden weergegeven.
Verborgen ColdFusion-velden invoegen
U kunt visueel een verborgen ColdFusion-veld in een formulier invoegen en de eigenschappen ervan instellen. Gebruik verborgen velden om
informatie op te slaan en in te dienen die de gebruiker niet invoert. De informatie wordt verborgen voor de gebruiker.
Opmerking: Deze verbetering is alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd.
1. Ga naar de ontwerpweergave en plaats de invoegpositie binnen de formulieromtrek in het document.
2. Ga naar de categorie CFForm van het paneel Invoegen en klik op het pictogram Verborgen CF-veld.
In het ColdFusion-formulier wordt een markering weergegeven. Als u de markering niet ziet, kiest u Weergave > Visuele hulpmiddelen >
Onzichtbare elementen.
3. Selecteer het verborgen veld op de pagina en stel de volgende opties in de eigenschappencontrole in:
Verborgen CF-veld Hier geeft u het verborgen veld een unieke naam.
Waarde Hier kunt u een waarde voor het verborgen veld opgeven. De gegevens kunnen statisch of dynamisch zijn.
Als u een dynamische waarde wilt opgeven, klikt u op het pictogram van de bliksemflits naast het vak Waarde en selecteert u een
recordsetkolom in het dialoogvenster Dynamische gegevens. De recordsetkolom levert een waarde aan het tekstveld wanneer u het
formulier in een browser weergeeft.
Valideren Hier geeft u het type validatie op voor het huidige veld.
Valideren bij Hiermee geeft u aan wanneer het veld wordt gevalideerd: onSubmit, onBlur of onServer.
Label Hier geeft u een label voor het besturingselement op. Deze eigenschap wordt in runtime door de ColdFusion-server genegeerd.
Patroon Hier kunt u een regulier JavaScript-expressiepatroon opgeven om invoer te valideren. Laat de schuine strepen aan het begin en
aan het einde achterwege. Raadpleeg de ColdFusion-documentatie voor meer informatie.
Hoogte Hier kunt u de hoogte van het besturingselement in pixels opgeven. Deze eigenschap wordt in runtime door de ColdFusion-server
genegeerd.
Breedte Hier kunt u de breedte van het besturingselement in pixels opgeven. Deze eigenschap wordt in runtime door de ColdFusion-server
genegeerd.
Grootte Hier kunt u de grootte van het besturingselement opgeven. Deze eigenschap wordt in runtime door de ColdFusion-server
genegeerd.
Vereiste Hier kunt u opgeven of het verborgen veld gegevens moet bevatten voordat het formulier bij de server wordt ingediend.
Tageditor weergeven Met de tageditor kunt u eigenschappen bewerken die niet in de eigenschappencontrole worden weergegeven.
ColdFusion-tekstgebieden invoegen
U kunt visueel een ColdFusion-tekstgebied in een formulier invoegen en de eigenschappen ervan instellen. Een tekstgebied is een invoerelement
dat uit meerdere tekstregels bestaat.
Opmerking: Deze verbetering is alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd.
1. Plaats de invoegpositie in het formulier.
2. Ga naar de categorie CFForm van het paneel Invoegen en klik op het pictogram CF-tekstgebied.
Er wordt een tekstgebied in het ColdFusion-formulier weergegeven.
3. Selecteer het tekstgebied op de pagina en stel de volgende opties in de eigenschappencontrole in:
Cftextarea Hier geeft u een unieke naam voor het besturingselement op.
Tekenbreedte Hier kunt u het aantal tekens per regel instellen.
Aantal lijnen Hier kunt u instellen hoeveel rijen u in het tekstgebied wilt weergeven.
Tekstterugloop Hier kunt u opgeven hoe de tekst die de gebruikers invoeren, moet teruglopen.
Vereiste Hier kunt u opgeven of de gebruiker gegevens in het veld moeten invoeren (ingeschakeld) of niet (uitgeschakeld).
Beginwaarde Hier kunt u tekst opgeven die in het tekstgebied wordt weergegeven wanneer de pagina de eerste keer in een browser wordt
geopend.
Valideren Hier geeft u het type validatie op voor het veld.
Valideren bij Hiermee geeft u aan wanneer het veld wordt gevalideerd: onSubmit, onBlur of onServer.
Label
Hier geeft u een label voor het besturingselement op.
629
Naar boven
Naar boven
Stijl Hier geeft u een stijl voor het besturingselement op. Raadpleeg de ColdFusion-documentatie voor meer informatie.
Hoogte Hier kunt u de hoogte van het besturingselement in pixels opgeven. Deze eigenschap wordt in runtime door de ColdFusion-server
genegeerd.
Breedte Hier kunt u de breedte van het besturingselement in pixels opgeven. Deze eigenschap wordt in runtime door de ColdFusion-server
genegeerd.
Tageditor weergeven Met de tageditor kunt u eigenschappen bewerken die niet in de eigenschappencontrole worden weergegeven.
4. Als u een label bij het tekstgebied wilt plaatsen, klikt u naast het tekstgebied en voert u de tekst voor de label in.
ColdFusion-knoppen invoegen
U kunt visueel een ColdFusion-knop in een formulier invoegen en de eigenschappen ervan instellen. Met ColdFusion-knoppen kunnen
bewerkingen van ColdFusion-formulieren worden bestuurd. Met knoppen kunnen gebruikers ColdFusion-formuliergegevens bij de server indienen
en het ColdFusion-formulier herstellen. De standaard ColdFusion-knoppen hebben doorgaans de label Indienen, Herstellen of Verzenden. U kunt
ook andere verwerkingstaken toekennen die u in een script definieert. U kunt bijvoorbeeld een knop invoegen om de totale kosten van
geselecteerde items te berekenen op basis van toegewezen waarden.
Opmerking: Deze verbetering is alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd.
1. Plaats de invoegpositie in het ColdFusion-formulier.
2. Ga naar de categorie CFForm van het paneel Invoegen en klik op het pictogram CF-knop.
In het ColdFusion-formulier wordt een knop weergegeven.
3. Selecteer de knop op de pagina en stel de volgende opties in de eigenschappencontrole in:
Cf-knop Hier geeft u een unieke naam voor het besturingselement op.
Actie Hier kunt u opgeven welk type knop u wilt maken.
Tageditor weergeven Met de tageditor kunt u eigenschappen bewerken die niet in de eigenschappencontrole worden weergegeven.
De andere eigenschappen worden in runtime door de ColdFusion-server genegeerd.
ColdFusion-selectievakjes invoegen
U kunt visueel een ColdFusion-selectievakje in een formulier invoegen en de eigenschappen ervan instellen. Gebruik selectievakjes om gebruikers
de mogelijkheid te geven meer dan één optie in een reeks opties in te schakelen.
Opmerking: Deze verbetering is alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd.
1. Plaats de invoegpositie in het formulier.
2. Ga naar de categorie CFForm van het paneel Invoegen en klik op het pictogram CF-selectievakje.
In het ColdFusion-formulier wordt een selectievakje weergegeven.
3. Selecteer het selectievakje op de pagina en stel de volgende opties in de eigenschappencontrole in:
Cf-selectievakje Hier geeft u een unieke naam voor het besturingselement op.
Geselecteerde waarde Hier kunt u een waarde opgeven die door het selectievakje moet worden geretourneerd als de gebruiker het vakje
inschakelt.
Status bij openen Hier kunt u opgeven of het selectievakje is ingeschakeld wanneer de pagina de eerste keer in een browser wordt
geopend.
Valideren Hier geeft u het type validatie op voor het selectievakje.
Valideren bij Hiermee geeft u aan wanneer het selectievakje wordt gevalideerd: onSubmit, onBlur of onServer.
Label Hier geeft u een label voor het selectievakje op.
Patroon Hier kunt u een regulier JavaScript-expressiepatroon opgeven om invoer te valideren. Laat de schuine strepen aan het begin en
aan het einde achterwege. Raadpleeg de ColdFusion-documentatie voor meer informatie.
Hoogte Hier kunt u de hoogte van het besturingselement in pixels opgeven. Deze eigenschap wordt in runtime door de ColdFusion-server
genegeerd.
Breedte Hier kunt u de breedte van het besturingselement in pixels opgeven. Deze eigenschap wordt in runtime door de ColdFusion-server
genegeerd.
Grootte Hier kunt u de grootte van het besturingselement opgeven. Deze eigenschap wordt in runtime door de ColdFusion-server
genegeerd.
Vereiste Hier kunt u opgeven of het selectievakje ingeschakeld moet zijn voordat het formulier bij de server wordt ingediend.
Tageditor weergeven Met de tageditor kunt u eigenschappen bewerken die niet in de eigenschappencontrole worden weergegeven.
630
Naar boven
Naar boven
4. Als u het selectievakje van een label wilt voorzien, klikt u naast het selectievakje op de pagina en voert u tekst voor de label in.
ColdFusion-keuzerondjes invoegen
U kunt visueel een ColdFusion-keuzerondje in een formulier invoegen en de eigenschappen ervan instellen. Gebruik keuzerondjes wanneer
gebruikers maar één optie in een reeks opties mogen kiezen. Keuzerondjes behoren meestal tot een groep. Alle keuzerondjes in een groep
moeten dezelfde naam hebben.
Opmerking: Deze verbetering is alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd.
1. Plaats de invoegpositie in het formulier.
2. Selecteer Invoegen > ColdFusion-objecten > CFForm > CFradiobutton.
In het ColdFusion-formulier wordt een keuzerondje weergegeven.
3. Selecteer het keuzerondje op de pagina en stel de volgende opties in de eigenschappencontrole in:
Cf-keuzerondje Hier geeft u een unieke naam voor het besturingselement op.
Geselecteerde waarde Hier kunt u een waarde opgeven die door het keuzerondje moet worden geretourneerd als de gebruiker de optie
inschakelt.
Status bij openen Hier kunt u opgeven of het keuzerondje is ingeschakeld wanneer de pagina de eerste keer in een browser wordt
geopend.
Valideren Hier geeft u het type validatie op voor het keuzerondje.
Valideren bij Hiermee geeft u aan wanneer het keuzerondje wordt gevalideerd: onSubmit, onBlur of onServer.
Label Hier geeft u een label voor het keuzerondje op.
Patroon Hier kunt u een regulier JavaScript-expressiepatroon opgeven om invoer te valideren. Laat de schuine strepen aan het begin en
aan het einde achterwege. Raadpleeg de ColdFusion-documentatie voor meer informatie.
Hoogte Hier kunt u de hoogte van het besturingselement in pixels opgeven. Deze eigenschap wordt in runtime door de ColdFusion-server
genegeerd.
Breedte Hier kunt u de breedte van het besturingselement in pixels opgeven. Deze eigenschap wordt in runtime door de ColdFusion-server
genegeerd.
Grootte Hier kunt u de grootte van het besturingselement opgeven. Deze eigenschap wordt in runtime door de ColdFusion-server
genegeerd.
Vereiste Hier kunt u opgeven of het keuzerondje moet zijn ingeschakeld voordat het formulier bij de server wordt ingediend.
Tageditor weergeven Met de tageditor kunt u eigenschappen bewerken die niet in de eigenschappencontrole worden weergegeven.
4. Als u het keuzerondje van een label wilt voorzien, klikt u naast het keuzerondje op de pagina en voert u de tekst voor de label in.
ColdFusion-selecties invoegen
U kunt visueel een ColdFusion-selectie in een formulier invoegen en de eigenschappen ervan instellen. Met een selectie kan een bezoeker een of
meer items in een lijst selecteren. Selecties zijn handig wanneer u slechts een beperkte ruimte hebt waarin u veel items moet weergeven. Ze zijn
ook handig om de waarden te controleren die aan de server worden geretourneerd. In tegenstelling tot tekstvelden, waarin gebruikers alles kunnen
typen wat ze willen, zelfs ongeldige gegevens, kunt u met selecties de exacte waarden instellen die door een menu worden geretourneerd.
U kunt in een formulier twee soorten selecties invoegen: een menu dat 'uitrolt' wanneer de gebruiker erop klikt of een menu dat een lijst weergeeft
met items waar de gebruiker doorheen kan schuiven en die de gebruiker kan selecteren.
Opmerking: Deze verbetering is alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd.
1. Plaats de invoegpositie in het formulier.
2. Ga naar de categorie CFForm van het paneel Invoegen en klik op het pictogram CF-selectie.
In het ColdFusion-formulier wordt een selectie weergegeven.
3. Selecteer de selectie op de pagina en stel de volgende opties in de eigenschappencontrole in:
Cf-selectie Hier geeft u een unieke naam voor het besturingselement op.
Type Hier kunt u kiezen tussen een pop-upmenu of een lijst. Als u het lijsttype selecteert, worden de opties Lijsthoogte en Meerdere
lijstselecties toestaan beschikbaar.
Lijsthoogte Hier kunt u opgeven uit hoeveel regels het lijstmenu bestaat. Deze optie is alleen beschikbaar als u het lijsttype selecteert.
Meerdere lijstselecties toestaan Hier kunt u opgeven of de gebruiker meer dan één optie tegelijk in de lijst mag selecteren. Deze optie is
alleen beschikbaar als u het lijsttype selecteert.
Waarden bewerken Hiermee opent u een dialoogvenster waarin u opties aan de selectie kunt toevoegen, opties kunt bewerken of uit de
631
Naar boven
Naar boven
selectie kunt verwijderen.
In eerste instantie geselecteerd Hier kunt u instellen welke optie standaard is geselecteerd. Als u de optie Meerdere lijstselecties toestaan
hebt geselecteerd, mag u meer dan één optie selecteren.
Recordset Hier kunt u de naam opgeven van de ColdFusion-query die u wilt gebruiken om de lijst of het menu te vullen.
Kolom weergeven Hier kunt u de recordsetkolom opgeven die elk lijstelement van een weergavelabel voorziet. Wordt gebruikt met de
eigenschap Recordset.
Waarde kolom Hier kunt u de recordsetkolom opgeven die elk lijstelement van een waarde voorziet. Wordt gebruikt met de eigenschap
Recordset.
Flash-label Hier geeft u een label voor de selectie op.
Flash-hoogte Hier kunt u de hoogte van het besturingselement in pixels opgeven. Deze eigenschap wordt in runtime door de ColdFusion-
server genegeerd.
Flash-breedte Hier kunt u de breedte van het besturingselement in pixels opgeven. Deze eigenschap wordt in runtime door de ColdFusion-
server genegeerd.
Bericht Geef hier het bericht op dat wordt weergegeven als de eigenschap Vereist is ingesteld op Ja en de gebruiker geen selectie heeft
kunnen maken voordat het formulier wordt ingediend.
Vereiste Hier kunt u opgeven of het menu-item moet zijn geselecteerd voordat het formulier bij de server wordt ingediend.
Tageditor weergeven Met de tageditor kunt u eigenschappen bewerken die niet in de eigenschappencontrole worden weergegeven.
ColdFusion-afbeeldingsvelden invoegen
U kunt visueel een ColdFusion-afbeeldingsveld in een formulier invoegen en de eigenschappen ervan instellen. Met afbeeldingsvelden kunt u
aangepaste knoppen maken.
Opmerking: Deze verbetering is alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd.
1. Ga naar de ontwerpweergave en plaats de invoegpositie binnen de formulieromtrek in het document.
2. Ga naar de categorie CFForm van het paneel Invoegen en klik op het pictogram CF-afbeeldingsveld. Blader naar de afbeelding die u wilt
invoegen en klik op OK. U kunt ook het pad naar het afbeeldingsbestand in het vak Bron invoeren.
Opmerking: Als de afbeelding zich niet binnen de hoofdmap van de site bevindt, moet u de afbeelding naar de hoofdmap kopiëren.
Afbeeldingen buiten de hoofdmap zijn mogelijk niet toegankelijk wanneer u de site publiceert.
3. Selecteer het afbeeldingsveld op de pagina en stel de volgende opties in de eigenschappencontrole in:
Cf-afbeeldingsveld Hier geeft u een unieke naam voor het besturingselement op.
Bron Hier kunt u de URL van de ingevoegde afbeelding opgeven.
Alt Hier kunt u een bericht opgeven dat wordt weergegeven als de afbeelding niet kan worden weergegeven.
Uitlijnen Hier kunt u de uitlijning van de afbeelding opgeven.
Rand Hier kunt u de breedte van de afbeeldingsrand instellen.
Afbeelding bewerken Hiermee opent u de afbeelding in de standaardafbeeldingseditor.
Als u een standaardafbeeldingseditor wilt openen, selecteert u Bewerken > Voorkeuren > Bestandstypen / editors. Anders gebeurt er niets
wanneer er op de knop Afbeelding bewerken wordt geklikt.
Valideren Hier geeft u het type validatie op voor het afbeeldingsveld.
Valideren bij Hiermee geeft u aan wanneer het veld wordt gevalideerd: onSubmit, onBlur of onServer.
Label Hier geeft u een label voor het keuzerondje op.
Patroon Hier kunt u een regulier JavaScript-expressiepatroon opgeven om invoer te valideren. Laat de schuine strepen aan het begin en
aan het einde achterwege. Raadpleeg de ColdFusion-documentatie voor meer informatie.
Hoogte Hier kunt u de hoogte van het besturingselement in pixels opgeven.
Breedte Hier kunt u de breedte van het besturingselement in pixels opgeven.
Grootte Hier kunt u de grootte van het besturingselement opgeven. Deze eigenschap wordt in runtime door de ColdFusion-server
genegeerd.
Vereiste Hier kunt u opgeven of het besturingselement gegevens moet bevatten voordat het formulier bij de server wordt ingediend.
Tageditor weergeven Met de tageditor kunt u eigenschappen bewerken die niet in de eigenschappencontrole worden weergegeven.
ColdFusion-bestandsvelden invoegen
632
Naar boven
U kunt visueel een ColdFusion-bestandsveld in een formulier invoegen en de eigenschappen ervan instellen. Met een bestandsveld geeft u
gebruikers de mogelijkheid om een bestand op hun computer te selecteren, bijvoorbeeld een tekstverwerkingsdocument of een
afbeeldingsbestand, om dat naar de server te laden. Een ColdFusion-bestandsveld ziet er net zo uit als andere tekstvelden, maar heeft eveneens
een knop Bladeren. Gebruikers kunnen handmatig het pad invoeren naar het bestand dat ze willen laden of ze kunnen op de knop Bladeren
klikken om het bestand te zoeken en te selecteren.
Voor bestandsvelden moet u de methode POST gebruiken om bestanden van de browser naar de server over te brengen. Het bestand wordt
gepost naar het adres dat u in het vak Actie van het formulier hebt opgegeven. Neem contact op met de serverbeheerder om te vragen of
bestanden anoniem geladen mogen worden voordat u het bestandsveld in uw formulier gebruikt.
Bovendien moet u de codering van het bestand instellen op multipart/form als u bestandsvelden wilt gebruiken. Dreamweaver stelt dit automatisch
in wanneer u het besturingselement voor een bestandsveld invoegt.
Opmerking: Deze verbetering is alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd.
1. Ga naar de ontwerpweergave en selecteer het CFForm om de eigenschappencontrole ervan weer te geven.
Als u het formulier snel wilt selecteren, klikt u ergens in het formulier en klikt u op de tag <cfform> in de tagkiezer onder in het
documentvenster.
2. Stel in de eigenschappencontrole de formuliermethode in op POST.
3. Selecteer in het pop-upmenu Enctype de optie multipart/form-data.
4. Plaats de invoegpositie in het formulier op de plaats waar u het bestandsveld wilt weergeven.
5. Selecteer Invoegen > ColdFusion-objecten > CFForm > CFfilefield.
Er wordt een bestandsveld in het document weergegeven.
6. Selecteer het bestandsveld op de pagina en stel de volgende eigenschappen in de eigenschappencontrole in:
Cf-bestandsveld Hier geeft u een unieke naam voor het besturingselement op.
Max. lengte Hier geeft u het maximum aantal tekens op waaruit het pad naar het bestand mag bestaan.
Valideren Hier geeft u het type validatie op voor het veld.
Valideren bij Hiermee geeft u aan wanneer het veld wordt gevalideerd: onSubmit, onBlur of onServer.
Label Hier geeft u een label voor het veld op.
Patroon Hier kunt u een regulier JavaScript-expressiepatroon opgeven om invoer te valideren. Laat de schuine strepen aan het begin en
aan het einde achterwege. Raadpleeg de ColdFusion-documentatie voor meer informatie.
Hoogte Hier kunt u de hoogte van het besturingselement in pixels opgeven. Deze eigenschap wordt in runtime door de ColdFusion-server
genegeerd.
Breedte Hier kunt u de breedte van het besturingselement in pixels opgeven. Deze eigenschap wordt in runtime door de ColdFusion-server
genegeerd.
Grootte Hier kunt u de grootte van het besturingselement opgeven.
Vereiste Hier kunt u opgeven of het bestandsveld gegevens moet bevatten voordat het formulier bij de server wordt ingediend.
Tageditor weergeven Met de tageditor kunt u eigenschappen bewerken die niet in de eigenschappencontrole worden weergegeven.
ColdFusion-datumvelden invoegen
Hoewel u in Dreamweaver visueel geen ColdFusion-datumveld kunt invoegen, kunt u wel visueel de eigenschappen ervan instellen. Een
ColdFusion-datumveld is een speciaal type tekstveld waarmee gebruikers een datum kunnen selecteren in een pop-upkalender om deze in het
tekstveld in te voegen.
Opmerking: Deze verbetering is alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd.
1. Ga naar de ontwerpweergave en selecteer het CFForm om de eigenschappencontrole ervan weer te geven.
Als u het formulier snel wilt selecteren, klikt u ergens in het formulier en klikt u op de tag <cfform> in de tagkiezer onder in het
documentvenster.
2. Ga naar de eigenschappencontrole en stel de eigenschap Formaat in op Flash.
Het besturingselement voor een datumveld kan alleen worden weergegeven in op Flash gebaseerde ColdFusion-formulieren.
3. Ga naar de codeweergave (Weergave > Code) en voer ergens tussen de eerste en laatste CFForm-tag de volgende tag in:
<cfinput name="datefield" type="datefield">
4. Ga naar de ontwerpweergave, selecteer het datumveld op de pagina en stel de volgende opties in de eigenschappencontrole in:
Cf-datumveld Hier geeft u een unieke naam voor het besturingselement op.
Waarde Hiermee kunt u een datum opgeven die in het veld wordt weergegeven wanneer de pagina de eerste keer in een browser wordt
geopend. De datum kan statisch of dynamisch zijn.
633
Naar boven
Naar boven
Als u een dynamische waarde wilt opgeven, klikt u op het pictogram van de bliksemflits naast het vak Waarde en selecteert u een
recordsetkolom in het dialoogvenster Dynamische gegevens. De recordsetkolom levert een waarde aan het datumveld wanneer u het
formulier in een browser weergeeft.
Valideren Hier geeft u het type validatie op voor het veld.
Valideren bij Hiermee geeft u aan wanneer het veld wordt gevalideerd: onSubmit, onBlur of onServer.
Label Hier geeft u een label voor het veld op.
Patroon Hier kunt u een regulier JavaScript-expressiepatroon opgeven om invoer te valideren. Laat de schuine strepen aan het begin en
aan het einde achterwege. Raadpleeg de ColdFusion-documentatie voor meer informatie.
Hoogte Hier kunt u de hoogte van het besturingselement in pixels opgeven.
Breedte Hier kunt u de breedte van het besturingselement in pixels opgeven.
Grootte Hier kunt u de grootte van het besturingselement opgeven.
Vereiste Hier kunt u opgeven of het datumveld een waarde moet bevatten voordat het formulier bij de server wordt ingediend.
Tageditor weergeven Met de tageditor kunt u eigenschappen bewerken die niet in de eigenschappencontrole worden weergegeven.
ColdFusion-formulierbesturingselementen wijzigen
U kunt de eigenschappen van ColdFusion-formulierbesturingselementen visueel wijzigen, zowel in de ontwerpweergave als in de codeweergave.
Opmerking: Deze verbetering is alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd.
1. In de ontwerpweergave selecteert u het formulierbesturingselement op de pagina. In de codeweergave klikt u ergens in de tag van het
besturingselement.
De eigenschappen van het formulierbesturingselement worden in de eigenschappencontrole weergegeven.
2. Wijzig de eigenschappen van het besturingselement in de eigenschappencontrole.
Voor meer informatie klikt u op de knop Help in de eigenschappencontrole.
3. Als u meer eigenschappen wilt instellen, klikt u in de eigenschappencontrole op de knop Tageditor weergeven en stelt u de eigenschappen
in in de tageditor die wordt geopend.
ColdFusion-formuliergegevens valideren
U kunt in Dreamweaver ColdFusion-formulieren samenstellen die de inhoud van opgegeven velden controleren om ervoor te zorgen dat de
gebruiker gegevens van het juiste gegevenstype heeft ingevoerd.
Opmerking: Deze verbetering is alleen beschikbaar als u toegang hebt tot een computer waarop ColdFusion MX 7 of hoger wordt uitgevoerd.
1. Maak een ColdFusion-formulier dat minstens één invoerveld en een verzendknop bevat. Zorg ervoor dat elk ColdFusion-veld dat u wilt
controleren, een unieke naam heeft.
2. Selecteer een veld in het formulier dat u wilt valideren.
3. Geef in de eigenschappencontrole op hoe u het veld wilt valideren.
Het onderste gedeelte van elke eigenschappencontrole bevat besturingselementen die u helpen bij de definitie van de specifieke
validatieregel. U zou bijvoorbeeld kunnen opgeven dat een tekstveld een telefoonnummer moet bevatten. Daartoe selecteert u Telefoon in
het pop-upmenu Waarde van de eigenschappencontrole. In het pop-upmenu 'Valideren bij' kunt u bovendien opgeven wanneer u wilt
valideren.
Meer Help-onderwerpen
Een testserver instellen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
634
Recordupdatepagina's samenstellen (CS6)
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over recordupdatepagina's
De bij te werken record zoeken
Koppelingen maken met de updatepagina
De bij te werken record ophalen
De updatepagina bloksgewijs invullen
De updatepagina in één bewerking voltooien
Opties voor eigenschappen van formulierelementen
Over recordupdatepagina's
Uw toepassing kan een set pagina's bevatten waarmee gebruikers bestaande records in een databasetabel kunnen bijwerken. De pagina's
bestaan gewoonlijk uit een zoekpagina, een resultatenpagina en een updatepagina. Met de zoek- en resultatenpagina kunnen gebruikers de
desbetreffende record ophalen en met de updatepagina kunnen ze de record wijzigen.
De bij te werken record zoeken
Wanneer gebruikers een record willen bijwerken, moeten ze die record eerst in de database vinden. U hebt dus een zoek- en resultatenpagina
nodig om de updatepagina te kunnen gebruiken. De gebruiker voert zoekcriteria op de zoekpagina in en selecteert de record op de
resultatenpagina. Als de gebruiker op de resultatenpagina op de record klikt, wordt de updatepagina geopend en wordt de record weergegeven in
een HTML-formulier.
Koppelingen maken met de updatepagina
Wanneer u de zoek- en resultatenpagina's hebt gemaakt, moet u koppelingen aan de resultatenpagina's toevoegen om de updatepagina te
kunnen openen. Daarna wijzigt u de koppelingen zodat ze de id's doorgeven van de records die de gebruiker selecteert. Op de updatepagina
wordt deze id gebruikt om de gevraagde record in de database te zoeken en weer te geven.
Voor het openen van de updatepagina en het doorgeven van een record-id gebruikt u dezelfde werkwijze die u ook gebruikt om een detailpagina
te openen en een record door te geven. Zie Koppelingen maken met de detailpagina voor meer informatie.
De bij te werken record ophalen
Nadat de resultatenpagina aan de updatepagina een record-ID heeft doorgegeven die aangeeft welke record moet worden bijgewerkt, moet de
updatepagina de parameter lezen, de record opvragen van de databasetabel en die tijdelijk opslaan in een recordset.
1. Maak een pagina in Dreamweaver en sla deze op.
Deze pagina wordt de updatepagina.
2. Klik in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) op de plusknop (+) en selecteer Recordset.
Als het geavanceerde dialoogvenster wordt geopend, klikt u op Eenvoudig. Het geavanceerde dialoogvenster bevat een tekstgebied waarin
SQL-instructies kunnen worden ingevoerd. Het eenvoudige dialoogvenster bevat zo'n tekstgebied niet.
3. Geef de recordset een naam en geef met behulp van de pop-upmenu's Verbinding en Tabel op waar de bij te werken gegevens zich
bevinden.
4. Klik op Geselecteerd en selecteer een sleutelkolom (gewoonlijk de kolom met de record-id) en de kolommen met de bij te werken gegevens.
5. Configureer het gebied Filter zo dat de waarde van de sleutelkolom gelijk is aan de waarde van de corresponderende URL-parameter die
door de resultatenpagina is doorgegeven.
Met dit filter maakt u een recordset die alleen de record bevat die door de resultatenpagina is opgegeven. Als de sleutelkolom bijvoorbeeld
record-id-gegevens bevat en de naam PRID heeft en als de resultatenpagina de corresponderende record-id-gegevens doorgeeft in de
URL-parameter met de naam id, moet het gebied Filter er zo uitzien als in het volgende voorbeeld wordt weergegeven:
6. Klik op OK.
635
Naar boven
Wanneer de gebruiker een record op de resultatenpagina selecteert, genereert de bijwerkpagina een recordset die alleen de geselecteerde
record bevat.
De updatepagina bloksgewijs invullen
Een updatepagina bevat drie elementen:
Een gefilterde recordset om de record uit een databasetabel op te halen
Een HTML-formulier waarmee gebruikers de gegevens van een record kunnen wijzigen
Een servergedrag Record bijwerken om de databasetabel bij te werken
U kunt de laatste twee basiselementen van een updatepagina afzonderlijk toevoegen met de formuliergereedschappen en het paneel
Servergedrag.
Een HTML-formulier aan een updatepagina toevoegen
1. Maak een pagina (Bestand > Nieuw > Lege pagina). Dit wordt de updatepagina.
2. Deel de pagina in met de ontwerpgereedschappen van Dreamweaver.
3. Voeg een HTML-formulier toe door de invoegpositie te plaatsen waar u het formulier wilt weergeven en Invoegen > Formulier > Formulier te
kiezen.
Op de pagina wordt een leeg formulier gemaakt. Misschien moet u onzichtbare elementen inschakelen (Weergave > Visuele hulpmiddelen >
Onzichtbare elementen) om de grenzen van het formulier te zien. Deze worden met dunne rode lijnen aangeduid.
4. Geef het HTML-formulier een naam door te klikken op de tag <form> onderaan in het documentvenster om het formulier te selecteren.
Open vervolgens de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en voer een naam in het vak Formuliernaam in.
U hoeft geen action- of method-kenmerk voor het formulier op te geven om door te geven hoe de recordgegevens moeten worden
verzonden en waar ze naartoe moeten worden gestuurd wanneer de gebruiker op de knop Verzenden klikt. Deze kenmerken zijn al
ingesteld door het servergedrag Record bijwerken.
5. Voeg een formulierobject, bijvoorbeeld een tekstveld, toe (Invoegen > Formulier > Tekstveld) voor elke kolom in de databasetabel die u wilt
bijwerken.
De formulierobjecten dienen voor de gegevensinvoer. Gewoonlijk worden tekstvelden voor dit doel gebruikt, maar u kunt ook menu's, opties
en keuzerondjes gebruiken.
Elk formulierobject moet een corresponderende kolom hebben in de recordset die u eerder hebt gedefinieerd. De enige uitzondering is de
kolom met de unieke sleutel. Deze hoeft geen corresponderend formulierobject te hebben.
6. Voeg een knop Verzenden aan het formulier toe (Invoegen > Formulier > Knop).
U kunt de label van de knop Verzenden veranderen door de knop te selecteren, de eigenschappencontrole te openen (Venster >
Eigenschappen) en een nieuwe waarde in te voeren in het vak Label.
De record in het formulier weergeven
1. Zorg ervoor dat u een recordset hebt gedefinieerd voor de record die de gebruiker wilt bijwerken.
Zie De bij te werken record ophalen.
2. Koppel elk formulierobject aan gegevens in de recordset, zoals in de volgende onderwerpen wordt beschreven:
Een servergedrag toevoegen om de databasetabel bij te werken
1. Klik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de plusknop (+) en selecteer Record bijwerken in het pop-upmenu.
Het dialoogvenster Record bijwerken wordt geopend.
2. Selecteer een formulier in het pop-upmenu Waarden verzenden vanaf.
3. Selecteer in het pop-upmenu Gegevensbron of Verbinding een verbinding met de database.
4. Voer indien nodig uw gebruikersnaam en wachtwoord in.
5. Selecteer in het pop-upmenu Tabel bijwerken de databasetabel die de record bevat die u bijwerkt.
6. (ColdFusion, PHP) Geef de databasekolom op die u wilt bijwerken, selecteer in het pop-upmenu Waarde het formulierobject dat de kolom
bijwerkt, selecteer in het pop-upmenu Verzenden als een gegevenstype voor het formulierobject en selecteer Primaire sleutel als u deze
636
Naar boven
kolom wilt aanduiden als de primaire sleutel.
Het gegevenstype is het soort gegevens dat de kolom in de databasetabel verwacht (tekst, numeriek, Booleaanse opties).
Herhaal de procedure voor elk formulierobject in het formulier.
7. (ASP) Geef in het pop-upmenu Selecteer een record uit de recordset op die de record bevat die in het HTML-formulier wordt weergegeven.
Selecteer in het pop-upmenu 'Kolom voor unieke sleutel' een sleutelkolom (gewoonlijk de kolom met de record-id) om de record in de
databasetabel te identificeren. Selecteer de optie Numeriek als de waarde een getal is. Een sleutelkolom accepteert gewoonlijk alleen
numerieke waarden, maar soms ook tekstwaarden.
8. Voer in het vak 'Na bijwerken of Na succes, ga naar' de pagina in die u wilt openen nadat de record in de tabel is bijgewerkt, of klik op de
knop Bladeren om het bestand te zoeken.
9. (ASP) Geef de bij te werken databasekolom op, selecteer in het pop-upmenu Waarde het formulierobject waarmee u de record wilt
bijwerken en selecteer vervolgens in het pop-upmenu Verzenden als een gegevenstype voor het formulierobject. Het gegevenstype is het
soort gegevens dat de kolom in de databasetabel verwacht (tekst, numeriek, Booleaanse opties). Herhaal de procedure voor elk
formulierobject in het formulier.
10. Klik op OK.
Dreamweaver voegt een servergedrag aan de pagina toe waarmee gebruikers records in een database kunnen bijwerken door de informatie
in het HTML-formulier te wijzigen en op de knop Verzenden te klikken.
Als u het servergedrag wilt bewerken, opent u het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag) en dubbelklikt u op het gedrag Record
bijwerken.
De updatepagina in één bewerking voltooien
Een updatepagina bevat drie elementen:
Een gefilterde recordset om de record uit een databasetabel op te halen
Een HTML-formulier waarmee gebruikers de gegevens van een record kunnen wijzigen
Een servergedrag Record bijwerken om de databasetabel bij te werken
U kunt de twee laatste elementen van een updatepagina in één bewerking toevoegen met het gegevensobject Formulier Record bijwerken. Het
gegevensobject voegt zowel een HTML-formulier als het servergedrag Record bijwerken aan de pagina toe.
Voordat u het gegevensobject kunt gebruiken, moet uw webtoepassing de bij te werken record kunnen identificeren, en moet uw updatepagina de
record kunnen ophalen.
Wanneer het gegevensobject de elementen op de pagina heeft geplaatst, kunt u de ontwerpgereedschappen van Dreamweaver gebruiken om het
formulier aan uw eigen smaak aan te passen. Met het paneel Servergedrag kunt u het servergedrag Record bijwerken bewerken.
Opmerking: De updatepagina kan slechts één servergedrag voor het bewerken van records tegelijk bevatten. U kunt bijvoorbeeld niet zowel een
servergedrag Record invoegen als een servergedrag Record verwijderen aan de updatepagina toevoegen.
1. Open de pagina in de ontwerpweergave en kies Invoegen > Gegevensobjecten > Record bijwerken > Wizard Formulier Record bijwerken.
Het dialoogvenster Formulier Record bijwerken wordt geopend.
2. Selecteer in het pop-upmenu Verbinding een verbinding met de database.
Klik op de knop Definiëren als u een verbinding moet definiëren.
3. Selecteer in het pop-upmenu Bij te werken tabel de databasetabel die de record bevat die u wilt bijwerken.
4. Geef in het pop-upmenu 'Selecteer een record uit' de recordset op die de record bevat die in het HTML-formulier wordt weergegeven.
5. Selecteer in het pop-upmenu 'Kolom voor unieke sleutel' een sleutelkolom (gewoonlijk de kolom met de record-id) om de record in de
databasetabel te identificeren.
Als de waarde een getal is, selecteert u de optie Numeriek. Een sleutelkolom accepteert gewoonlijk alleen numerieke waarden, maar soms
ook tekstwaarden.
6. Voer in het vak Ga na bijwerken naar de pagina in die u wilt openen nadat de records in de tabel zijn bijgewerkt.
7. Geef in het gebied Formuliervelden op welke kolommen in de databasetabel elk formulierobject moet bijwerken.
Standaard maakt Dreamweaver een formulierobject voor elke kolom in de databasetabel. Als de database automatisch unieke sleutel-id's
genereert voor elke nieuwe record, verwijdert u het formulierobject dat correspondeert met de sleutelkolom door het object in de lijst te
selecteren en op de minknop (-) te klikken. Hiermee sluit u het risico uit dat de gebruiker van het formulier een bestaande id-waarde invoert.
U kunt de volgorde van de formulierobjecten in het HTML-formulier wijzigen. Daartoe selecteert u het formulierobject in de lijst en klikt u op
de pijl-omhoog of de pijl-omlaag, rechts in het dialoogvenster.
8. Geef op hoe elk gegevensinvoerveld in het HMTL-formulier moet worden weergegeven. Daartoe klikt u in een rij in de tabel Formuliervelden
en voert u de volgende informatie in de vakken onder de tabel in:
Voer in het vak Label een beschrijvende label in die naast het gegevensinvoerveld wordt weergegeven. Standaard geeft Dreamweaver
637
Naar boven
de naam van de tabelkolom in de label weer.
Selecteer in het pop-upmenu Weergeven als een formulierobject dat als gegevensinvoerveld moet fungeren. U kunt kiezen uit Tekstveld,
Tekstgebied, Menu, Selectievakje, Groep keuzerondjes en Tekst. Selecteer Tekst voor alleen-lezenvermeldingen. U kunt ook
Wachtwoordveld, Bestandsveld en Verborgen veld selecteren.
Opmerking: Verborgen velden worden aan het einde van het formulier ingevoegd.
Selecteer in het pop-upmenu Verzenden als de gegevensindeling die door de databasetabel wordt verwacht. Als de tabelkolom
bijvoorbeeld alleen numerieke gegevens accepteert, selecteert u Numeriek.
Stel de eigenschappen van het formulierobject in. De mogelijke opties hangen af van het formulierobject dat u als gegevensinvoerveld
hebt geselecteerd. Voor tekstvelden, tekstgebieden en tekst kunt u een beginwaarde invoeren. Voor menu's en groepen keuzerondjes
opent u een ander dialoogvenster waarin u de eigenschappen kunt instellen. Voor opties schakelt u de optie Ingeschakeld of
Uitgeschakeld in.
9. Stel de eigenschappen van andere formulierobjecten in door een andere rij Formuliervelden te selecteren en een label, een 'Weergeven als'-
waarde en een 'Verzenden als'-waarde op te geven.
Voor menu's en groepen keuzerondjes opent u een ander dialoogvenster waarin u de eigenschappen kunt instellen. Voor opties definieert u
een vergelijking tussen de waarde van de huidige record voor de optie en een gegeven waarde om na te gaan of de optie is ingeschakeld
wanneer de record wordt weergegeven.
10. Klik op OK.
Dreamweaver voegt zowel een HTML-formulier als het servergedrag Record bijwerken aan de pagina toe.
Het gegevensobject voegt zowel een HTML-formulier als het servergedrag Record bijwerken aan de pagina toe. De formulierobjecten
worden in de vorm van een basistabel ingedeeld. U kunt de indeling wijzigen met de pagina-ontwerpgereedschappen van Dreamweaver.
(Zorg ervoor dat alle formulierobjecten binnen de grenzen van het formulier blijven.)
Als u het servergedrag wilt bewerken, opent u het paneel Servergedrag (Venster > Servergedrag) en dubbelklikt u op het gedrag Record
bijwerken.
Opties voor eigenschappen van formulierelementen
In het dialoogvenster met de eigenschappen van een formulierelement kunt u opties instellen voor formulierelementen op pagina's waarop
gebruikers records in een database kunnen bijwerken.
1. Selecteer, afhankelijk van hoe u het formulier wilt gaan maken, de optie Handmatig of Vanuit de database.
2. Klik op de plusknop (+) om een element toe te voegen.
3. Voer een label en een waarde voor het element in.
4. Als u wilt dat een bepaalde element wordt geselecteerd wanneer de pagina in een browser wordt geopend of wanneer een record in het
formulier wordt weergegeven, voert u in het vak 'Selecteer een waarde gelijk aan' een waarde in die gelijk is aan de waarde van het element.
U kunt een statische waarde invoeren, of u kunt een dynamische waarde opgeven door op het pictogram met de bliksemflits te klikken en
een dynamische waarde te selecteren in de lijst met gegevensbronnen. In beide gevallen moet de waarde die u opgeeft, overeenkomen met
een van de waarden van het element.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
638
Een aanmeldingspagina samenstellen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over aanmeldingspagina's
Een databasetabel met geregistreerde gebruikers maken
Een HTML-formulier toevoegen waarop gebruikers zich kunnen aanmelden
Gebruikersnaam en wachtwoord controleren
Over aanmeldingspagina's
Uw webtoepassing kan een pagina bevatten waarop geregistreerde gebruikers zich kunnen aanmelden bij de site.
Een aanmeldingspagina bestaat uit de volgende elementen:
Een databasetabel met geregistreerde gebruikers;
Een HTML-formulier waarop gebruikers een gebruikersnaam en wachtwoord kunnen invoeren;
Een servergedrag Gebruiker aanmelden om te controleren of de ingevoerde gebruikersnaam en het wachtwoord geldig zijn;
Er wordt een sessievariabele, bestaande uit de gebruikersnaam, voor de gebruiker gemaakt wanneer deze zich met succes heeft
aangemeld.
Een databasetabel met geregistreerde gebruikers maken
U hebt een databasetabel met geregistreerde gebruikers nodig om te controleren of de gebruikersnaam en het wachtwoord die op de
aanmeldingspagina worden ingevoerd, geldig zijn.
Gebruik de databasetoepassing en een registratiepagina om de tabel te maken. Zie de koppeling Verwante onderwerpen hieronder voor
instructies.
In de volgende stap voor het samenstellen van een aanmeldingspagina voegt u een HTML-formulier aan de pagina toe waarop gebruikers zich
kunnen aanmelden. Zie het volgende onderwerp voor instructies.
Een HTML-formulier toevoegen waarop gebruikers zich kunnen aanmelden
U voegt een HTML-formulier aan de pagina toe waarop gebruikers zich kunnen aanmelden door een gebruikersnaam en wachtwoord in te voeren.
1. Maak een pagina (Bestand > Nieuw > Lege pagina) en deel de aanmeldingspagina in met de ontwerpgereedschappen van Dreamweaver.
2. Voeg een HTML-formulier toe door de invoegpositie te plaatsen waar u het formulier wilt weergeven en Formulier te kiezen in het menu
Invoegen.
Op de pagina wordt een leeg formulier gemaakt. Misschien moet u onzichtbare elementen inschakelen (Weergave > Visuele hulpmiddelen >
Onzichtbare elementen) om de grenzen van het formulier te zien. Deze worden met dunne rode lijnen aangeduid.
3. Geef het HTML-formulier een naam door te klikken op de tag <form> onderaan in het documentvenster om het formulier te selecteren.
Open vervolgens de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) en voer een naam in het vak Formuliernaam in.
U hoeft geen action- of method-kenmerk voor het formulier op te geven om door te geven hoe de recordgegevens moeten worden
verzonden en waar ze naartoe moeten worden gestuurd wanneer de gebruiker op de knop Verzenden klikt. Het servergedrag Gebruiker
aanmelden stelt deze kenmerken voor u in.
4. Voeg een tekstveld voor de gebruikersnaam en een voor het wachtwoord aan het formulier toe (Invoegen > Formulier > Tekstveld).
Plaats labels (tekst- of afbeeldingslabels) naast elk veld en orden de tekstvelden door ze in een HTML-tabel te plaatsen en het kenmerk
border op 0 in te stellen.
5. Voeg een knop Verzenden aan het formulier toe (Invoegen > Formulier > Knop).
U kunt de label van de knop Verzenden veranderen door de knop te selecteren, de eigenschappencontrole te openen (Venster >
Eigenschappen) en een nieuwe waarde in te voeren in het vak Label.
In de volgende stap voor het samenstellen van een aanmeldingspagina voegt u het servergedrag Gebruiker aanmelden toe om te
controleren of de ingevoerde gebruikersnaam en het wachtwoord wel geldig zijn.
Gebruikersnaam en wachtwoord controleren
639
U moet een servergedrag Gebruiker aanmelden aan de aanmeldingspagina toevoegen om te controleren of de gebruikersnaam en het
wachtwoord die de gebruiker heeft ingevoerd, geldig zijn.
Wanneer een gebruiker op de knop Verzenden van de aanmeldingspagina klikt, vergelijkt het servergedrag Gebruiker aanmelden de waarden die
de gebruiker heeft ingevoerd met de waarden van geregistreerde gebruikers. Als de waarden overeenkomen, opent het servergedrag één pagina
(gewoonlijk het welkomstscherm van de site). Als de waarden niet overeenkomen, opent het servergedrag een andere pagina (gewoonlijk een
pagina met het bericht dat de aanmelding is mislukt).
1. Klik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de plusknop (+) en selecteer Gebruikersverificatie > Gebruiker aanmelden
in het pop-upmenu.
2. Geef het formulier en de formulierobjecten op die bezoekers gebruiken om hun gebruikersnaam en wachtwoord in te voeren.
3. (ColdFusion) Voer indien nodig uw gebruikersnaam en wachtwoord in.
4. Geef de databasetabel en de databasekolommen op die de gebruikersnamen en wachtwoorden van alle geregistreerde gebruikers bevatten.
Het servergedrag vergelijkt de gebruikersnaam en het wachtwoord die een bezoeker op de aanmeldingspagina invoert met de waarden in
deze kolommen.
5. Geef de pagina op die moet worden geopend wanneer de aanmelding is geslaagd.
Dit is doorgaans het welkomstscherm van de site.
6. Geef de pagina op die moet worden geopend wanneer de aanmelding niet is geslaagd.
Dit is doorgaans een pagina met het bericht dat de aanmelding is mislukt en waarop de gebruiker het opnieuw kan proberen.
7. Als u wilt dat gebruikers naar de aanmeldingspagina worden doorgestuurd wanneer ze toegang proberen te krijgen tot een beveiligde
pagina, zodat ze naar de beveiligde pagina kunnen terugkeren wanneer ze zich hebben aangemeld, selecteert u de optie 'Ga naar vorige
URL'.
Als een gebruiker toegang tot uw site probeert te krijgen door een beveiligde pagina te willen openen zonder zich eerst aan te melden, kan
de beveiligde pagina de gebruiker doorsturen naar de aanmeldingspagina. Na een geslaagde aanmelding wordt de gebruiker weer
doorgestuurd naar de beveiligde pagina vanwaar de gebruiker eerder was doorgestuurd naar de aanmeldingspagina.
Zodra u het dialoogvenster voor het servergedrag Toegang tot pagina beperken op deze pagina's hebt ingevuld, controleert u of u de
aanmeldingspagina hebt opgegeven in het vak 'Ga bij weigering van toegang naar'.
8. Geef op of u toegang tot de pagina wilt toekennen op basis van alleen een gebruikersnaam en het wachtwoord, of ook op basis van een
machtigingsniveau, en klik op OK.
Er wordt een servergedrag aan de aanmeldingspagina toegevoegd dat de geldigheid controleert van de gebruikersnaam en het wachtwoord
die een bezoeker heeft ingevoerd.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
640
Recordverwijderpagina's maken
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over recordverwijderpagina's
De te verwijderen record zoeken
Koppelingen maken naar een verwijderpagina
De verwijderpagina samenstellen
Instructies toevoegen om de record te verwijderen
Over recordverwijderpagina's
Uw toepassing kan een set pagina's bevatten waarmee gebruikers bestaande records in een databasetabel kunnen verwijderen. De pagina's
bestaan gewoonlijk uit een zoekpagina, een resultatenpagina en een verwijderpagina. Een verwijderpagina is gewoonlijk een detailpagina die in
combinatie met een resultatenpagina werkt. Met de zoek- en resultatenpagina kan de gebruiker de record ophalen, en met de verwijderpagina kan
de gebruiker de record bevestigen en verwijderen.
Wanneer u de zoek- en resultatenpagina's hebt gemaakt, kunt u koppelingen op de resultatenpagina toevoegen om de verwijderpagina te openen
en vervolgens een verwijderpagina samenstellen waarop de records en een knop Verzenden worden weergegeven.
De te verwijderen record zoeken
Wanneer gebruikers een record willen verwijderen, moeten ze die record eerst in de database vinden. U hebt dus een zoek- en resultatenpagina
nodig om de verwijderpagina te kunnen gebruiken. De gebruiker voert zoekcriteria op de zoekpagina in en selecteert de record op de
resultatenpagina. Wanneer de gebruiker op de record klikt, wordt de verwijderpagina geopend en wordt de record in een HTML-formulier
weergegeven.
Koppelingen maken naar een verwijderpagina
Wanneer u de zoek- en resultatenpagina's hebt gemaakt, moet u koppelingen aan de resultatenpagina's toevoegen om de verwijderpagina te
kunnen openen. Daarna wijzigt u de koppelingen zodat ze de id's doorgeven van de records die de gebruiker wil verwijderen. De verwijderpagina
gebruikt deze id om de record te zoeken en te verwijderen.
De koppelingen handmatig maken
1. Maak op de resultatenpagina een kolom in de tabel die wordt gebruikt om records weer te geven. Daartoe klikt u in de laatste tabelkolom en
kiest u Wijzigen > Tabel > Rijen of kolommen invoegen.
2. Selecteer de optie Kolommen en de optie Na huidige kolom, en klik op OK.
Er wordt een kolom aan de tabel toegevoegd.
3. Voer in de rij met de tijdelijke aanduidingen voor dynamische inhoud van de zojuist gemaakte tabelkolom de tekenreeks Delete in. Zorg
ervoor dat u de tekenreeks invoert in het herhalingsgebied met tabs.
U kunt ook een afbeelding met een woord of symbool invoegen om te verwijderen.
4. Selecteer de tekenreeks Delete om er een koppeling op toe te passen.
5. Voer in de eigenschappencontrole de verwijderpagina in het vak Koppeling in. U kunt elke gewenste bestandsnaam invoeren.
Nadat u buiten het vak Koppeling hebt geklikt, wordt de tekenreeks Delete als een koppeling in de tabel weergegeven. Als u Live View
inschakelt, ziet u dat de koppeling is toegepast op dezelfde tekst in elke tabelrij.
6. Selecteer de koppeling Verwijderen op de resultatenpagina.
7. (ColdFusion) In het vak Koppeling van de eigenschappencontrole voegt u de volgende tekenreeks aan het einde van de URL toe:
?recordID=#recordsetName.fieldName#
Het vraagteken vertelt de server dat er na het vraagteken een of meer URL-parameters volgen. Het woord recordID is de naam van de
URL-parameter (u mag ook een andere naam kiezen). Noteer de naam van de URL-parameter, want die gaat u later op de verwijderpagina
gebruiken.
De expressie na het gelijkteken is de waarde van de parameter. In dit geval wordt de waarde gegenereerd door een ColdFusion-expressie
die een record-id uit de recordset retourneert. Voor elke rij in de dynamische tabel wordt een andere id gegenereerd. Vervang
recordsetName in de ColdFusion-expressie door de naam van de recordset, en vervang fieldName door de naam van het veld in uw
641
recordset dat elke record op unieke wijze identificeert. In de meeste gevallen bestaat het veld uit een record-id-nummer. In het volgende
voorbeeld bestaat het veld uit unieke locatiecodes:
confirmDelete.cfm?recordID=#rsLocations.CODE#
Wanneer de pagina wordt uitgevoerd, worden de waarden van het veld CODE van de recordset ingevoegd in de corresponderende rijen van
de dynamische tabel. Als de verhuurlocatie Canberra, Australië bijvoorbeeld de code CBR heeft, wordt de volgende URL gebruikt in de rij
Canberra van de dynamische tabel:
confirmDelete.cfm?recordID=CBR
8. (PHP) In het veld Koppeling van de eigenschappencontrole voegt u de volgende tekenreeks aan het einde van de URL toe:
?recordID=<?php echo $row_recordsetName['fieldName']; ?>
Het vraagteken vertelt de server dat er na het vraagteken een of meer URL-parameters volgen. Het woord recordID is de naam van de
URL-parameter (u mag ook een andere naam kiezen). Noteer de naam van de URL-parameter, want die gaat u later op de verwijderpagina
gebruiken.
De expressie na het gelijkteken is de waarde van de parameter. In dit geval wordt de waarde gegenereerd door een PHP-expressie die een
record-id uit de recordset retourneert. Voor elke rij in de dynamische tabel wordt een andere id gegenereerd. Vervang recordsetName in de
PHP-expressie door de naam van de recordset, en vervang fieldName door de naam van het veld in uw recordset dat elke record op unieke
wijze identificeert. In de meeste gevallen bestaat het veld uit een record-id-nummer. In het volgende voorbeeld bestaat het veld uit unieke
locatiecodes:
confirmDelete.php?recordID=<?php echo $row_rsLocations['CODE']; ?>
Wanneer de pagina wordt uitgevoerd, worden de waarden van het veld CODE van de recordset ingevoegd in de corresponderende rijen van
de dynamische tabel. Als de verhuurlocatie Canberra, Australië bijvoorbeeld de code CBR heeft, wordt de volgende URL gebruikt in de rij
Canberra van de dynamische tabel:
confirmDelete.php?recordID=CBR
9. (ASP) In het veld Koppeling van de eigenschappencontrole voegt u de volgende tekenreeks aan het einde van de URL toe:
?recordID=<%=(recordsetName.Fields.Item("fieldName").Value)%>
Het vraagteken vertelt de server dat er na het vraagteken een of meer URL-parameters volgen. Het woord recordID is de naam van de
URL-parameter (u mag ook een andere naam kiezen). Noteer de naam van de URL-parameter, want die gaat u later op de verwijderpagina
gebruiken.
De expressie na het gelijkteken is de waarde van de parameter. In dit geval wordt de waarde gegenereerd door een ASP-expressie die een
record-id uit de recordset retourneert. Voor elke rij in de dynamische tabel wordt een andere id gegenereerd. Vervang recordsetName in de
ASP-expressie door de naam van de recordset, en vervang fieldName door de naam van het veld in uw recordset dat elke record op unieke
wijze identificeert. In de meeste gevallen bestaat het veld uit een record-id-nummer. In het volgende voorbeeld bestaat het veld uit unieke
locatiecodes:
confirmDelete.asp?recordID=<%=(rsLocations.Fields.Item("CODE").Value)%>
Wanneer de pagina wordt uitgevoerd, worden de waarden van het veld CODE van de recordset ingevoegd in de corresponderende rijen van
de dynamische tabel. Als de verhuurlocatie Canberra, Australië bijvoorbeeld de code CBR heeft, wordt de volgende URL gebruikt in de rij
Canberra van de dynamische tabel:
confirmDelete.asp?recordID=CBR
10. Sla de pagina op.
De koppelingen visueel maken (alleen ASP)
1. Maak op de resultatenpagina een kolom in de tabel die wordt gebruikt om records weer te geven. Daartoe klikt u in de laatste tabelkolom en
kiest u Wijzigen > Tabel > Rijen of kolommen invoegen.
2. Selecteer de optie Kolommen en de optie Na huidige kolom, en klik op OK.
Er wordt een kolom aan de tabel toegevoegd.
3. Voer in de rij met de tijdelijke aanduidingen voor dynamische inhoud van de zojuist gemaakte tabelkolom de tekenreeks Delete in. Zorg
ervoor dat u de tekenreeks invoert in het herhalingsgebied met tabs.
642
Naar boven
U kunt ook een afbeelding met een woord of symbool invoegen om te verwijderen.
4. Selecteer de tekenreeks Delete om er een koppeling op toe te passen.
5. Klik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de plusknop (+) en kies Naar detailpagina in het pop-upmenu.
6. Klik in het vak Detailpagina op Bladeren en zoek de verwijderpagina.
7. Geef in het vak URL-parameter doorgeven de naam van de parameter op, bijvoorbeeld recordID.
U kunt elke gewenste naam opgeven, maar noteer de naam, want u gaat deze later op de verwijderpagina gebruiken.
8. Geef de waarde op die u aan de verwijderpagina wilt doorgeven door een recordset en een kolom te selecteren in de menu's Recordset en
Kolom. Gewoonlijk is de waarde uniek voor de record, zoals de unieke sleutel-id van de record.
9. Selecteer de optie URL-parameters.
10. Klik op OK.
De geselecteerde tekst wordt met een speciale koppeling omkaderd. Wanneer de gebruiker op de koppeling klikt, geeft het servergedrag Ga
naar detailpagina een URL-parameter met de record-id door aan de opgegeven verwijderpagina. Als de URL-parameter bijvoorbeeld
recordID heet en de verwijderpagina confirmdelete.asp, ziet de URL er ongeveer als volgt uit wanneer de gebruiker op de koppeling klikt:
http://www.mysite.com/confirmdelete.asp?recordID=43
Het eerste deel van de URL, http://www.mysite.com/confirmdelete.asp, opent de verwijderpagina. Het tweede deel, ?recordID=43, is de
URL-parameter. Deze vertelt de verwijderpagina welke record moet worden opgehaald en weergegeven. De term recordID is de naam van
de URL-parameter en 43 is de waarde daarvan. In dit voorbeeld bevat de URL-parameter het id-nummer van de record, 43.
De verwijderpagina samenstellen
Schakel naar de verwijderpagina wanneer u de pagina hebt voltooid waarop de records worden vermeld. De verwijderpagina toont de record en de
gebruiker wordt gevraagd of deze record mag worden verwijderd. Wanneer de gebruiker de bewerking bevestigt door op de formulierknop te
klikken, verwijdert de webtoepassing de record uit de database.
Het samenstellen van deze pagina bestaat uit het maken van een HTML-formulier, het ophalen van de record die in het formulier moet worden
weergegeven, het weergeven van de record in het formulier, en het toevoegen van de instructies om de record uit de database te verwijderen. Het
ophalen en weergeven van de record bestaat uit het definiëren van een recordset die een enkele record bevat (de record die de gebruiker wil
verwijderen) en het koppelen van de recordsetkolommen aan het formulier.
Opmerking: De verwijderpagina kan slechts één servergedrag voor het bewerken van records tegelijk bevatten. U kunt bijvoorbeeld niet zowel
een servergedrag Record invoegen als een servergedrag Record bijwerken aan de verwijderpagina toevoegen.
Een HTML-formulier maken om de record weer te geven
1. Maak een pagina en sla deze op als de verwijderpagina die u in de vorige sectie hebt opgegeven.
U hebt een verwijderpagina opgegeven toen u in de vorige sectie de koppeling Verwijderen hebt gemaakt. Gebruik deze naam wanneer u
het bestand de eerste keer opslaat (bijvoorbeeld deleteConfirm.cfm).
2. Voeg een HTML-formulier op de pagina in (Invoegen > Formulier > Formulier).
3. Voeg een verborgen formulierveld aan het formulier toe.
Het verborgen formulierveld is nodig om de record-id op te slaan die door de URL-parameter wordt doorgegeven. U voegt een verborgen
veld toe door de invoegpositie in het formulier te plaatsen en Invoegen > Formulier > Verborgen veld te kiezen.
4. Voeg een knop aan het formulier toe.
De gebruiker zal straks op de knop klikken om de weergegeven record te bevestigen en te verwijderen. U voegt een knop toe door de
invoegpositie in het formulier te plaatsen en Invoegen > Formulier > Knop te kiezen.
5. Pas het ontwerp van de pagina desgewenst aan en sla de pagina op.
De record ophalen die de gebruiker wil verwijderen
1. Klik in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) op de plusknop (+) en kies Recordset (Query) in het pop-upmenu.
Het dialoogvenster Eenvoudige recordset of gegevensset wordt geopend. Als het dialoogvenster Geavanceerde recordset wordt geopend,
klikt u op Eenvoudig.
2. Geef de recordset een naam, en selecteer een gegevensbron en de databasetabel die de records bevat die de gebruikers kunnen
verwijderen.
3. Selecteer in het gebied Kolommen de tabelkolommen (recordvelden) die u op de pagina wilt weergeven.
Als u slechts enkele velden van de record wilt weergeven, klikt u op Geselecteerd en kiest u de gewenste velden door op de kolommen in
de lijst te klikken terwijl u Control (Windows) of Command (Macintosh) ingedrukt houdt.
Zorg ervoor dat u ook het veld met de record-id selecteert, zelfs als u dit veld niet wilt weergeven.
4. Vul de sectie Filter als volgt in om de record te zoeken en weer te geven die is opgegeven in de URL-parameter die door de
643
resultatenpagina is doorgegeven:
Selecteer in het eerste pop-upmenu in het gebied Filter de kolom in de recordset met waarden die overeenkomen met de waarde van de
URL-parameter die door de pagina met de koppelingen Verwijderen is doorgegeven. Als de URL-parameter bijvoorbeeld een record-id-
nummer bevat, selecteert u de kolom die record-id-nummers bevat. In het eerder besproken voorbeeld bevat de recordsetkolom CODE
de waarden die overeenkomen met de waarde van de URL-parameter die door de pagina met de verwijderkoppelingen is doorgegeven.
Selecteer in het pop-upmenu naast het eerste menu het gelijkteken als dit nog niet is geselecteerd.
Selecteer in het derde pop-upmenu de optie URL-parameter. De pagina met de verwijderkoppelingen gebruikt een URL-parameter om
informatie aan de verwijderpagina door te geven.
Voer in het vierde vak de naam in van de URL-parameter die de pagina met de verwijderkoppelingen heeft doorgegeven.
5. Klik op OK.
De recordset wordt in het paneel Bindingen weergegeven.
De record weergeven die de gebruiker wil verwijderen
1. Selecteer de recordsetkolommen (recordvelden) in het paneel Bindingen en sleep ze naar de verwijderpagina.
Zorg ervoor dat u deze dynamische alleen-lezeninhoud binnen de grenzen van het formulier invoegt. ZieTekst dynamisch maken voor meer
informatie over het invoegen van dynamische inhoud op een pagina.
Vervolgens moet u de kolom met de record-id aan het verborgen formulierveld koppelen.
2. Zorg ervoor dat Onzichtbare elementen is ingeschakeld (Weergave > Visuele hulpmiddelen > Onzichtbare elementen) en klik vervolgens op
het pictogram met het gele schild dat het verborgen formulierveld vertegenwoordigt.
Het verborgen formulierveld is geselecteerd.
3. Klik in de eigenschappencontrole op het pictogram met de bliksemflits naast het vak Waarde.
4. Selecteer in het dialoogvenster Dynamische gegevens de kolom met de record-id in de recordset.
In het volgende voorbeeld bevat de kolom Code met record-id's unieke opslagcodes.
644
Naar boven
De kolom met de record-id is geselecteerd.
5. Klik op OK en sla de pagina op.
Verwijderpagina is voltooid.
Instructies toevoegen om de record te verwijderen
Wanneer de geselecteerde record op de verwijderpagina is weergegeven, moet u instructies aan de pagina toevoegen om de record uit de
database te verwijderen wanneer de gebruiker op de knop Verwijdering bevestigen klikt. U kunt deze instructies snel en eenvoudig toevoegen met
het servergedrag Record verwijderen.
Een servergedrag toevoegen om de record te verwijderen (ColdFusion, PHP)
1. Zorg ervoor dat de ColdFusion- of PHP-verwijderpagina is geopend in Dreamweaver.
2. Klik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de plusknop (+) en selecteer Record verwijderen.
3. Zorg ervoor dat de optie 'Waarde van primaire sleutel' is ingeschakeld in het vak 'Eerst controleren of variabele is gedefinieerd'.
Verderop in dit dialoogvenster geeft u de waarde van de primaire sleutel op.
4. Selecteer in het pop-upmenu Verbinding of Gegevensbron (ColdFusion) een verbinding met de database zodat het servergedrag een
verbinding met de desbetreffende database tot stand kan brengen.
5. Selecteer in het pop-upmenu Tabel de databasetabel die de te verwijderen records bevat.
6. Selecteer in het pop-upmenu 'Kolom primaire sleutel' de tabelkolom die de record-id's bevat.
645
Het servergedrag Record verwijderen zoekt in deze kolom naar een overeenkomst. De kolom moet dezelfde record-id-gegevens bevatten
als de recordsetkolom die u hebt gekoppeld aan het verborgen formulierveld op de pagina.
Als de record-id numeriek is, selecteert u de optie Numeriek.
7. (PHP) Selecteer in het menu 'Waarde primaire sleutel' de variabele op de pagina die de record-id bevat die de te verwijderen record
identificeert.
De variabele wordt gemaakt door het verborgen formulierveld. De variabele heeft dezelfde naam als het naamkenmerk van het verborgen
veld en is, afhankelijk van het methodekenmerk van het formulier, een formulier- of een URL-parameter.
8. Geef in het vak 'Ga na verwijderen naar' of het vak 'Ga bij succes naar' een pagina op die moet worden geopend nadat de record is
verwijderd uit de databasetabel.
U kunt een pagina opgeven die een kort bericht van slagen weergeeft, of een pagina met een overzicht van de resterende records zodat de
gebruiker kan zien dat de record is verwijderd.
9. Klik op OK om uw werk op te slaan.
Een servergedrag toevoegen om de record te verwijderen (ASP)
1. Zorg ervoor dat de ASP-verwijderpagina is geopend in Dreamweaver.
2. Klik in het deelvenster Servergedrag (Venster > Servergedrag) op de plusknop (+) en selecteer Record verwijderen.
3. Selecteer in het pop-upmenu Verbinding een verbinding met de database zodat het servergedrag een verbinding met de desbetreffende
database tot stand kan brengen.
Klik op de knop Definiëren als u een verbinding moet definiëren.
4. Selecteer in het pop-upmenu Verwijder uit tabel de databasetabel die de records bevat die u wilt verwijderen.
5. Geef in het pop-upmenu Selecteer record uit de recordset op die de records bevat die u wilt verwijderen.
6. Selecteer in het pop-upmenu 'Kolom voor unieke sleutel' een sleutelkolom (gewoonlijk de kolom met de record-id) om de record in de
databasetabel te identificeren.
Als de waarde een getal is, selecteert u de optie Numeriek. Een sleutelkolom accepteert gewoonlijk alleen numerieke waarden, maar soms
ook tekstwaarden.
7. Geef in het pop-upmenu Verwijder door verzenden het HTML-formulier met de knop Verzenden op dat de opdracht om de record te
verwijderen naar de server verzendt.
8. Geef in het vak Ga na verwijderen naar een pagina op die moet worden geopend nadat de record uit de databasetabel is verwijderd.
U kunt een pagina opgeven die een kort bericht van slagen weergeeft, of een pagina met een overzicht van de resterende records zodat de
gebruiker kan zien dat de record is verwijderd.
9. Klik op OK om uw werk op te slaan.
De verwijderpagina's testen
1. Laad de zoek-, resultaten- en verwijderpagina's op de webserver, open een browser en zoek naar een testrecord die u kunt verwijderen.
Als u op een koppeling Verwijderen op de resultatenpagina klikt, moet de verwijderpagina worden weergegeven.
2. Klik op de knop Bevestigen om de record uit de database te verwijderen.
3. Controleer of de record is verwijderd door de record opnieuw te zoeken. De record mag nu niet meer op de resultatenpagina voorkomen.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
646
647
Dynamische inhoud toevoegen aan pagina's
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over het toevoegen van dynamische inhoud
Dynamische tekst
Tekst dynamisch maken
Afbeeldingen dynamisch maken
HTML-kenmerken dynamisch maken
ActiveX-, Flash- en andere objectparameters dynamisch maken
Over het toevoegen van dynamische inhoud
Wanneer u een of meer bronnen van dynamische inhoud hebt gedefinieerd, kunt u deze bronnen gebruiken om dynamische inhoud aan de pagina
toe te voegen. Inhoudsbronnen kunnen een kolom in een recordset zijn, een waarde die door een HTML-formulier is ingediend, de waarde van
een serverobject of andere gegevens.
In Dreamweaver kunt u dynamische inhoud bijna overal op een webpagina of in de HTML-broncode van die pagina plaatsen. U kunt dynamische
inhoud op de invoegpositie plaatsen, u kunt er een tekenreeks mee vervangen of u kunt deze als een HTML-kenmerk invoegen. Met dynamische
inhoud kunt u bijvoorbeeld het kenmerk src van een afbeelding of het kenmerk value van een formulierveld definiëren.
U kunt dynamische inhoud aan een pagina toevoegen door een inhoudsbron in het paneel Bindingen te selecteren. In Dreamweaver wordt een
script dat op de server is opgeslagen, ingevoegd in de code op de pagina. Deze code instrueert de server de gegevens uit de inhoudsbron over te
brengen naar de HTML-code van de pagina wanneer de pagina door een browser wordt opgevraagd.
Dikwijls zijn er meer manieren om een gegeven pagina-element dynamisch te maken. U kunt een afbeelding bijvoorbeeld dynamisch maken met
behulp van het paneel Bindingen, de eigenschappencontrole of de opdracht Afbeelding in het menu Invoegen.
Standaard kan op een HTML-pagina maar één record tegelijk worden weergegeven. Als u andere records in de recordset wilt weergeven, kunt u
een koppeling toevoegen om de records een voor een te doorlopen, of kunt u een herhalingsgebied maken om meer dan één record op een
enkele pagina weer te geven.
Dynamische tekst
Dynamische tekst neemt de tekstopmaak over die is toegepast op de bestaande tekst of op de invoegpositie. Als bijvoorbeeld een trapsgewijs
opmaakprofiel (CSS) de geselecteerde tekst beïnvloedt, wordt de dynamische inhoud die de selectie vervangt, ook door dit opmaakprofiel
beïnvloed. U kunt tekstopmaak aan dynamische inhoud toevoegen of deze wijzigen met de tekstopmaakgereedschappen van Dreamweaver.
U kunt eveneens gegevensopmaak op dynamische tekst toepassen. Als uw gegevens bijvoorbeeld uit datums bestaan, kunt u een specifieke
datumnotatie toepassen, zoals 04/17/00 voor bezoekers uit de V.S, of 17/04/00 voor Canadese bezoekers.
Tekst dynamisch maken
U kunt bestaande tekst vervangen door dynamische tekst, of u kunt dynamische tekst op de plaats van de invoegpositie op de pagina plaatsen.
Dynamische tekst toevoegen
1. Ga naar de ontwerpweergave en selecteer tekst op de pagina of klik op de plaats waar u dynamische tekst wilt toevoegen.
2. Selecteer in het paneel Bindingen (Venster > Bindingen) een inhoudsbron in de lijst. Als u een recordset selecteert, geeft u de gewenste
kolom in de recordset op.
De inhoudsbron moet platte tekst (ASCII-tekst) bevatten. Platte tekst omvat ook HTML. Als de lijst geen inhoudsbronnen bevat of als de
beschikbare inhoudsbronnen niet geschikt zijn, klikt u op de plusknop (+) om een nieuwe inhoudsbron te definiëren.
3. (Optioneel) Selecteer een gegevensopmaak voor de tekst.
4. Klik op Invoegen of sleep de inhoudsbron naar de pagina.
Er wordt een tijdelijke aanduiding voor dynamische inhoud weergegeven. (Als u tekst op de pagina hebt geselecteerd, wordt de tekstselectie
vervangen door de tijdelijke aanduiding.) De plaatsaanduiding voor recordsetinhoud gebruikt de syntaxis {RecordsetNaam.KolomNaam},
waarbij RecordsetNaam de naam van de recordset is en KolomNaam de naam is van de kolom die u in de recordset hebt gekozen.
Het is mogelijk dat de pagina-indeling in het documentvenster wordt vervormd door de lengte van de tijdelijke aanduidingen voor
dynamische tekst. U kunt dit probleem oplossen door lege accolades als tijdelijke aanduidingen te gebruiken, zoals in het volgende
onderwerp wordt beschreven.
648
Naar boven
Naar boven
Tijdelijke aanduidingen voor dynamische tekst weergeven
1. Kies Bewerken > Voorkeuren > Onzichtbare elementen (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren > Onzichtbare elementen (Macintosh).
2. Selecteer { } in het pop-upmenu Dynamische tekst weergeven als en klik op OK.
Afbeeldingen dynamisch maken
U kunt afbeeldingen op uw pagina dynamisch maken. Stel bijvoorbeeld dat u een pagina ontwerpt om artikelen weer te geven die op een
liefdadigheidsveiling worden verkocht. Elke pagina moet een beschrijving en een foto van één artikel bevatten. De algemene indeling van de
pagina is voor elk artikel hetzelfde, maar de foto (en beschrijving) kunnen veranderen.
1. Terwijl de pagina in de ontwerpweergave is geopend (Weergave > Ontwerp), plaatst u de invoegpositie daar waar u de afbeelding op de
pagina wilt weergeven.
2. Selecteer Invoegen > Afbeelding.
Het dialoogvenster Afbeeldingsbron selecteren wordt geopend.
3. Klik op de optie Gegevensbronnen (Windows) of de knop Gegevensbron (Macintosh).
Een lijst met inhoudsbronnen wordt weergegeven.
4. Selecteer een inhoudsbron in de lijst en klik op OK.
De inhoudsbron moet een recordset zijn die de paden naar de afbeeldingsbestanden bevat. Afhankelijk van de bestandsstructuur van de
pad kunnen het absolute paden zijn, of paden die relatief zijn ten opzichte van het document of de hoofdmap.
Opmerking: Dreamweaver biedt momenteel geen ondersteuning voor binaire afbeeldingen die in een database zijn opgeslagen.
Als de lijst geen recordsets bevat of als de beschikbare recordsets niet geschikt zijn, definieert u een nieuwe recordset.
HTML-kenmerken dynamisch maken
U kunt de weergave van een pagina dynamisch wijzigen door HTML-kenmerken aan gegevens te koppelen. U kunt bijvoorbeeld de
achtergrondafbeelding van een tabel wijzigen door het kenmerk background van de tabel aan een veld in een recordset te koppelen.
U kunt HTML-kenmerken koppelen via het paneel Bindingen of via de eigenschappencontrole.
HTML-kenmerken dynamisch maken via het paneel Bindingen
1. Open het paneel Bindingen door Venster > Bindingen te kiezen.
2. Controleer of het paneel Bindingen de gegevensbron weergeeft die u wilt gebruiken.
De inhoudsbron moet gegevens bevatten die geschikt zijn voor het HTML-kenmerk dat u wilt koppelen. Als de lijst geen inhoudsbronnen
bevat of als de beschikbare inhoudsbronnen niet geschikt zijn, klikt u op de plusknop (+) om een nieuwe gegevensbron te definiëren.
3. Selecteer een HTML-object in de ontwerpweergave.
Als u bijvoorbeeld een HTML-tabel wilt selecteren, klikt u in de tabel en klikt u op de <table>-tag in de tagkiezer in de linkerbenedenhoek
van het documentvenster.
4. Selecteer in het paneel Bindingen een inhoudsbron in de lijst.
5. Selecteer in het vak Binden aan een HTML-kenmerken in het pop-upmenu.
6. Klik op Binden.
Wanneer de pagina een volgende keer op de toepassingsserver wordt uitgevoerd, wordt de waarde van de gegevensbron aan het HTML-
kenmerk toegekend.
HTML-kenmerken dynamisch maken via de eigenschappencontrole
1. Selecteer een HTML-kenmerk in de ontwerpweergave en open de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen).
Als u bijvoorbeeld een HTML-tabel wilt selecteren, klikt u in de tabel en klikt u op de <table>-tag in de tagkiezer in de linkerbenedenhoek
van het documentvenster.
2. Hoe u een dynamische inhoudsbron aan het HTML-kenmerk koppelt, hangt van de locatie van het kenmerk af.
Als het kenmerk dat u wilt koppelen een mappictogram ernaast heeft in de eigenschappencontrole, klik dan op het mappictogram om
een dialoogvenster te openen waarin u een bestand kunt selecteren, en klik vervolgens op de optie Gegevensbronnen om een lijst met
gegevensbronnen weer te geven.
Als er geen mappictogram staat naast het kenmerk dat u wilt koppelen, klikt u op het tabblad Lijst (het onderste van de twee tabbladen),
links in de eigenschappencontrole.
De lijstweergave van de eigenschappencontrole wordt weergegeven.
649
Naar boven
Als het kenmerk dat u wilt koppelen, niet in de lijstweergave wordt vermeld, klikt u op de plusknop (+) en voert u de naam van het
kenmerk in of klikt u op de kleine pijlknop en selecteert u het kenmerk in het pop-upmenu.
3. Als u de waarde van het kenmerk dynamisch wilt maken, klikt u op het kenmerk. Klik daarna op het pictogram met de bliksemflits of het
mappictogram aan het einde van de rij van het kenmerk.
Als u op het pictogram met de bliksemflits hebt geklikt, wordt een lijst met gegevensbronnen weergegeven.
Als u op het mappictogram hebt geklikt, wordt een dialoogvenster geopend waarin u een bestand kunt selecteren. Selecteer de optie
Gegevensbronnen om een lijst met inhoudsbronnen weer te geven.
4. Selecteer een inhoudsbron in de lijst met inhoudsbronnen en klik op OK.
De inhoudsbron moet gegevens bevatten die geschikt zijn voor het HTML-kenmerk dat u wilt koppelen. Als de lijst geen inhoudsbronnen
bevat of als de beschikbare inhoudsbronnen niet geschikt zijn, definieert u een nieuwe inhoudsbron.
Wanneer de pagina een volgende keer op de toepassingsserver wordt uitgevoerd, wordt de waarde van de gegevensbron aan het HTML-
kenmerk toegekend.
ActiveX-, Flash- en andere objectparameters dynamisch maken
U kunt de parameters van Java-applets en invoegtoepassingen, maar ook de parameters van ActiveX-, Flash-, Shockwave, Director- en
Generator-objecten dynamisch maken.
Voordat u begint, moet u controleren of de velden in de recordset gegevens bevatten die geschikt zijn voor de objectparameters die u wilt
koppelen.
1. Selecteer in de ontwerpweergave een object op de pagina en open de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen).
2. Klik op de knop Parameters.
3. Als de parameter niet in de lijst voorkomt, klikt u op de plusknop (+) en voert u een parameternaam in de kolom Parameter in.
4. Klik op de kolom Waarde van de parameter en klik vervolgens op het pictogram met de bliksemflits om een dynamische waarde op te
geven.
Een lijst met gegevensbronnen wordt weergegeven.
5. Selecteer een gegevensbron in de lijst en klik op OK.
De gegevensbron moet gegevens bevatten die geschikt zijn voor de objectparameter die u wilt koppelen. Als de lijst geen gegevensbronnen
bevat of als de beschikbare gegevensbronnen niet geschikt zijn, definieert u een nieuwe gegevensbron.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
650
Integratie met andere producten
651
Werken met Flash en Dreamweaver
Naar boven
Een SWF-bestand van Dreamweaver bewerken in Flash
Een SWF-bestand van Dreamweaver bewerken in Flash
Als u zowel Flash als Dreamweaver hebt geïnstalleerd, kunt u een SWF-bestand in een Dreamweaver-document selecteren en het bewerken met
Flash. Het SWF-bestand wordt niet rechtstreeks bewerkt in Flash. Alleen het brondocument (het FLA-bestand) wordt bewerkt en vervolgens wordt
het SWF-bestand opnieuw geëxporteerd.
1. Open Eigenschappencontrole in Dreamweaver (Venster > Eigenschappen).
2. Ga in het Dreamweaver-document op een van de volgende manieren te werk:
Klik op de tijdelijke aanduiding van het SWF-bestand om het bestand te selecteren en klik vervolgens in Eigenschappencontrole op
Bewerken.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl u Command ingedrukt houdt (Macintosh) op de tijdelijke aanduiding voor het SWF-
bestand en selecteer Bewerken met Flash in het snelmenu.
Flash verschijnt in beeld en zoekt het Flash-ontwerpbestand (.fla) voor het geselecteerde SWF-bestand. Als het Flash-ontwerpbestand
niet wordt gevonden, wordt u gevraagd het bestand te zoeken.
Opmerking: Als het FLA- of SWF-bestand vergrendeld is, checkt u het bestand uit in Dreamweaver.
3. Bewerk het FLA-bestand in Flash. In het Flash-documentvenster wordt aangegeven dat u het bestand wijzigt vanuit Dreamweaver.
4. Klik op Gereed wanneer u de gewenste wijzigingen hebt aangebracht.
Flash werkt het FLA-bestand bij en exporteert het weer als een SWF-bestand. Vervolgens wordt Flash afgesloten en verschijnt het
Dreamweaver-document weer in beeld.
Opmerking: Selecteer in Flash File > Update for Dreamweaver om het SWF-bestand bij te werken en Flash open te houden.
5. Als u het bijgewerkte bestand in het document wilt bekijken, klikt u op Afspelen in Eigenschappencontrole van Dreamweaver of drukt u op
F12 om een voorvertoning van de pagina weer te geven in een browservenster.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
652
Werken met Fireworks en Dreamweaver
Naar boven
Naar boven
Een Fireworks-afbeelding invoegen
Een Fireworks-afbeelding of -tabel bewerken in Dreamweaver
Een Fireworks-afbeelding optimaliseren vanuit Dreamweaver
Fireworks gebruiken om voorlopige afbeeldingen uit Dreamweaver aan te passen
Over pop-upmenu's van Fireworks
Pop-upmenu's van Fireworks bewerken in Dreamweaver
Een pop-upmenu bewerken dat is gemaakt in Fireworks MX 2004 of eerder
Voorkeuren voor het openen en bewerken van Fireworks-bronbestanden opgeven
HTML-code van Fireworks in een Dreamweaver-document invoegen
Fireworks-HTML-code in Dreamweaver plakken
Fireworks-HTML-code bijwerken die in Dreamweaver is geplaatst
Een webfotoalbum maken
Een Fireworks-afbeelding invoegen
Veel procedures voor het bewerken van bestanden, zoals het aanbrengen van wijzigingen in koppelingen, afbeeldingen met hyperlinks en
tabelsegmenten, kunnen in Dreamweaver en Fireworks op dezelfde manier worden uitgevoerd en worden ook door beide toepassingen herkend.
Samen bieden de twee toepassingen een gestroomlijnde workflow voor het plaatsen van grafische webbestanden in HTML-pagina's en het
bewerken en optimaliseren van deze bestanden.
U kunt een afbeelding die vanuit Fireworks is geëxporteerd, rechtstreeks in een Dreamweaver-document plaatsen met de opdracht Afbeelding
invoegen. U kunt ook een nieuwe Fireworks-afbeelding maken vanuit een tijdelijke aanduiding voor een afbeelding van Dreamweaver.
1. Plaats in het Dreamweaver-document de invoegpositie op de locatie waar u de afbeelding wilt weergeven en voer vervolgens een van de
volgende handelingen uit:
Selecteer Invoegen > Afbeelding.
Klik in de categorie Algemeen van het paneel Invoegen op de knop Afbeelding of sleep de afbeelding naar het document.
2. Ga naar het gewenste geëxporteerde Fireworks-bestand en klik op OK (Windows) of Open (Macintosh).
Opmerking: Als het Fireworks-bestand zich niet op de huidige Dreamweaver-site bevindt, wordt er een bericht weergegeven waarin u
wordt gevraagd of u het bestand naar de hoofdmap wilt kopiëren. Klik op Ja.
Een Fireworks-afbeelding of -tabel bewerken in Dreamweaver
Wanneer u een afbeelding of een afbeeldingssegment uit een Fireworks-tabel opent en bewerkt, wordt Fireworks door Dreamweaver gestart en
wordt het PNG-bestand geopend waaruit de afbeelding of tabel is geëxporteerd.
Opmerking: Hierbij wordt ervan uitgegaan dat Fireworks is ingesteld als de primaire externe afbeeldingseditor voor PNG-bestanden. Fireworks
wordt vaak ook ingesteld als de standaardeditor voor JPEG- en GIF-bestanden, maar voor deze bestandstypen gebruikt u mogelijk liever
Photoshop als standaardeditor.
Als de afbeelding een onderdeel is van een Fireworks-tabel, kunt u de hele Fireworks-tabel openen voor bewerkingen, zolang de opmerking <!--fw
table--> in de HTML-code aanwezig is. Als het PNG-bronbestand vanuit Fireworks is geëxporteerd naar een Dreamweaver-site met de
Dreamweaver-instelling Style HTML And Images, wordt de Fireworks-tabelopmerking automatisch in de HTML-code ingevoegd.
1. Open in Dreamweaver de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen), als dat nog niet geopend is.
2. Klik op de afbeelding of het afbeeldingssegment om de afbeelding of het segment te selecteren.
Wanneer u een afbeelding selecteert die vanuit Fireworks is geëxporteerd, wordt deze door Dreamweaver als een Fireworks-afbeelding of -
tabel herkend en wordt de naam van het PNG-bronbestand weergegeven.
3. Ga op een van de volgende manieren te werk om Fireworks te starten voor het bewerken:
Klik in de eigenschappencontrole op Bewerken.
Houd Control (Windows) of Command (Macintosh) ingedrukt en dubbelklik op de geselecteerde afbeelding.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op de geselecteerde afbeelding en selecteer
Bewerken met Fireworks in het snelmenu.
Opmerking: Als Fireworks het bronbestand niet kan vinden, wordt u gevraagd het PNG-bronbestand te zoeken. Wanneer u met het
bronbestand van Fireworks werkt, worden wijzigingen zowel in het bronbestand als in het geëxporteerde bestand opgeslagen. Wanneer u
653
Naar boven
Naar boven
met het geëxporteerde bestand werkt, wordt alleen dat bestand bijgewerkt.
4. Bewerk het PNG-bronbestand in Fireworks en klik op Done.
Fireworks slaat de wijzigingen op in het PNG-bestand en exporteert de bijgewerkte afbeelding (of HTML en afbeeldingen) waarna u weer
terugkeert naar Dreamweaver. De bijgewerkte afbeelding of tabel wordt in Dreamweaver weergegeven.
Zie www.adobe.com/go/vid0188_nl voor een zelfstudie over de integratie van Dreamweaver en Fireworks.
Een Fireworks-afbeelding optimaliseren vanuit Dreamweaver
U kunt met Dreamweaver snel wijzigingen aanbrengen in Fireworks-afbeeldingen en -animaties. Vanuit Fireworks kunt u instellingen voor
optimalisatie en animaties wijzigen en de grootte en oppervlakte van de geëxporteerde afbeelding wijzigen.
1. Selecteer in Dreamweaver de gewenste afbeelding en ga op een van de volgende manieren te werk:
Selecteer Opdracht > Afbeelding optimaliseren
Klik op de knop Afbeeldingsinstellingen bewerken in de eigenschappencontrole.
2. Breng de gewenste wijzigingen aan in het dialoogvenster Voorvertoning van afbeelding:
Klik op het tabblad Opties als u de instellingen voor optimalisatie wilt bewerken.
Klik op het tabblad Bestand als u de grootte en oppervlakte van de geëxporteerde afbeelding wilt bewerken.
3. Klik op OK als u klaar bent.
Fireworks gebruiken om voorlopige afbeeldingen uit Dreamweaver aan te passen
U kunt in een Dreamweaver-document een tijdelijke aanduiding voor een afbeelding maken en vervolgens Fireworks starten om een Fireworks-
afbeelding of tabel te ontwerpen die de tijdelijke aanduiding vervangt.
Als u een nieuwe afbeelding wilt maken vanuit een tijdelijke aanduiding voor afbeelding, moeten zowel Dreamweaver als Fireworks op uw
computer zijn geïnstalleerd.
1. Controleer of u Fireworks al hebt ingesteld als de afbeeldingseditor voor PNG-bestanden.
2. Klik in het documentvenster op de tijdelijke aanduiding voor de afbeelding om deze te selecteren.
3. Start Fireworks in de modus voor het bewerken van afbeeldingen vanuit Dreamweaver. Voer hiertoe een van de volgende handelingen uit:
Klik in de eigenschappencontrole op Maken.
Houd Control (Windows) of Command (Macintosh) ingedrukt en dubbelklik op de tijdelijke aanduiding voor de afbeelding.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of klik terwijl Control is ingedrukt (Macintosh) op de tijdelijke aanduiding voor de afbeelding en
selecteer Afbeelding maken in Fireworks.
4. Gebruik de opties in Fireworks om de afbeelding te ontwerpen.
Fireworks herkent de volgende instellingen voor tijdelijke afbeeldingen die u kunt hebben ingesteld bij het werken met de tijdelijke afbeelding
in Dreamweaver: afbeeldingsgrootte (die overeenkomt met de canvasgrootte in Fireworks), afbeeldings-id (die door Fireworks wordt gebruikt
als standaarddocumentnaam voor het door u gemaakte bronbestand en exportbestand) en tekstuitlijning. Fireworks herkent ook koppelingen
en bepaalde gedragingen (zoals het wisselen van afbeeldingen, het weergeven van een pop-upmenu en het instellen van tekst) die u aan
de tijdelijke aanduiding voor een afbeelding hebt gekoppeld terwijl u in Dreamweaver werkte.
Opmerking: Hoewel in Fireworks de koppelingen die u aan een tijdelijke aanduiding voor een afbeelding hebt toegevoegd, niet worden
weergegeven, blijven deze koppelingen wel behouden. Als u in Fireworks een hotspot tekent en een koppeling toevoegt, wordt in
Dreamweaver de koppeling die u aan de tijdelijke aanduiding voor een afbeelding hebt toegevoegd, niet verwijderd. Als u echter in Fireworks
een segment uit de nieuwe afbeelding snijdt, wordt de koppeling in het Dreamweaver-document verwijderd wanneer u de tijdelijke
aanduiding vervangt.
Fireworks herkent de volgende instellingen voor tijdelijke afbeeldingen niet: uitlijning van de afbeelding, kleur, V-ruimte en H-ruimte en
toewijzingen. Deze instellingen zijn uitgeschakeld in de eigenschappencontrole van de tijdelijke aanduiding.
5. Wanneer u klaar bent, klikt u op Done om het venster weer te geven waarin u de afbeelding kunt opslaan.
6. Selecteer in het tekstvak Save in, de map die u als lokale Dreamweaver-sitemap hebt gedefinieerd.
Als u de tijdelijke aanduiding voor een afbeelding een naam hebt gegeven toen u deze in het Dreamweaver-document invoegde, vult
Fireworks in het vak File Name die naam in. U kunt die naam wijzigen.
7. Klik op Save om het PNG-bestand op te slaan.
Het dialoogvenster Export verschijnt. Gebruik dit dialoogvenster om de afbeelding als een GIF- of JPEG-bestand op te slaan of, in het geval
van gesegmenteerde afbeeldingen, als HTML en afbeeldingen.
8. Selecteer in het vak Save In de lokale Dreamweaver-sitemap.
654
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
In het vak Name wordt automatisch de naam weergegeven die u voor het PNG-bestand hebt gebruikt. U kunt die naam wijzigen.
9. Selecteer in het vak Opslaan als type het type van het bestand of de bestanden die u wilt exporteren, bijvoorbeeld Alleen afbeeldingen of
HTML en afbeeldingen.
10. Klik op Save om het geëxporteerde bestand op te slaan.
Het bestand wordt opgeslagen en u keert terug naar Dreamweaver. In het Dreamweaver-document wordt de tijdelijke aanduiding voor een
afbeelding vervangen door het geëxporteerde bestand of de Fireworks-tabel.
Over pop-upmenu's van Fireworks
In Fireworks kunt u snel en eenvoudig op CSS gebaseerde pop-upmenu's maken.
De pop-upmenu's die u in Fireworks maakt, kunnen niet alleen gemakkelijk worden uitgebreid en snel worden gedownload, maar bieden ook de
volgende voordelen:
De menu-items kunnen worden geïndexeerd door zoekmachines.
De menu-items kunnen door schermlezers worden gelezen, zodat uw pagina's toegankelijker zijn voor bijvoorbeeld slechtzienden.
De code die door Fireworks wordt gegenereerd, voldoet aan de normen en kan worden gevalideerd.
U kunt pop-upmenu's van Fireworks bewerken in Dreamweaver of in Fireworks, maar niet in beide. Wijzigingen die u in Dreamweaver
aanbrengt, blijven niet behouden in Fireworks.
Pop-upmenu's van Fireworks bewerken in Dreamweaver
U kunt een pop-upmenu maken in Fireworks 8 of hoger en het menu vervolgens bewerken met Dreamweaver of met Fireworks (met behulp van
roundtrip-bewerking), maar niet met beide. Als u uw menu's in Dreamweaver bewerkt en ze vervolgens in Fireworks bewerkt, gaan alle
voorgaande wijzigingen verloren, behalve de tekst.
Als u de menu's liever in Dreamweaver bewerkt, kunt u Fireworks gebruiken om het pop-upmenu te maken en vervolgens uitsluitend
Dreamweaver gebruiken om het menu te bewerken en aan te passen.
Als u de menu's liever in Fireworks bewerkt, kunt u de 'roundtrip editing'-functie in Dreamweaver gebruiken. U moet de menu's echter niet
rechtstreeks in Dreamweaver bewerken.
1. Selecteer in Dreamweaver de Fireworks-tabel met het popup-menu en klik op Bewerken in de eigenschappencontrole.
Het PNG-bronbestand wordt in Fireworks geopend.
2. Bewerk het menu in Fireworks met de pop-upmenu-editor en klik op Done op de Fireworks-werkbalk.
Fireworks stuurt het bewerkte pop-upmenu terug naar Dreamweaver.
Als u een pop-upmenu in Fireworks MX 2004 of eerder hebt gemaakt, kunt u dit menu in Dreamweaver bewerken met behulp van het
dialoogvenster Pop-upmenu weergeven, dat u kunt openen via het paneel Gedrag.
Een pop-upmenu bewerken dat is gemaakt in Fireworks MX 2004 of eerder
1. Selecteer in Dreamweaver de hotspot of afbeelding waarmee het pop-upmenu wordt geactiveerd.
2. Dubbelklik in het paneel Gedrag (Shift+F3) op Pop-upmenu weergeven in de lijst Acties.
3. Breng de gewenste wijzigingen aan in het dialoogvenster Pop-upmenu en klik op OK.
Voorkeuren voor het openen en bewerken van Fireworks-bronbestanden opgeven
Wanneer u Fireworks gebruikt om afbeeldingen te bewerken, worden de afbeeldingen op uw webpagina's gewoonlijk door Fireworks geëxporteerd
vanuit een PNG-bronbestand. Wanneer u een afbeeldingsbestand in Dreamweaver opent om het te bewerken, wordt door Fireworks automatisch
het PNG-bronbestand geopend. Als Fireworks het PNG-bronbestand niet kan vinden, wordt u gevraagd dit bestand te zoeken. U kunt desgewenst
de voorkeuren in Fireworks zo instellen dat de ingevoegde afbeelding door Dreamweaver wordt geopend. U kunt ook in Fireworks opgeven dat u
steeds de mogelijkheid wilt hebben om te kiezen tussen het ingevoegde afbeeldingsbestand en het Fireworks-bronbestand wanneer u een
afbeelding in Dreamweaver opent.
Opmerking: Dreamweaver herkent slechts in bepaalde gevallen de Fireworks-voorkeuren voor het openen en bewerken van bestanden.
Dreamweaver herkent deze voorkeuren alleen als u een afbeelding opent en optimaliseert die geen deel uitmaakt van een Fireworks-tabel en een
juist ontwerpnotitiepad naar een PNG-bronbestand bevat.
1. Selecteer in Fireworks de optie Edit > Preferences (Windows) of Fireworks > Preferences (Macintosh) en klik op het tabblad Launch And
Edit (Windows) of selecteer Launch And Edit in het pop-upmenu (Macintosh).
2. Geef de voorkeursopties op die moeten worden gebruikt wanneer u Fireworks-afbeeldingen bewerkt of optimaliseert die in een externe
toepassing zijn geplaatst:
655
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Altijd PNG bronbestand gebruiken Hiermee wordt automatisch het PNG-bestand van Fireworks geopend dat in de ontwerpnotitie is
gedefinieerd als bron van de geplaatste afbeelding. Het PNG-bronbestand en de corresponderende, geplaatste afbeelding worden
bijgewerkt.
Nooit PNG bronbestand gebruiken Hiermee wordt de geplaatste afbeelding van Fireworks automatisch geopend, ongeacht of er een PNG-
bronbestand bestaat of niet. Alleen de geplaatste afbeelding wordt bijgewerkt.
Vragen bij het opstarten Als deze optie wordt geselecteerd, wordt er een bericht weergegeven waarin u wordt gevraagd of u het PNG-
bronbestand wilt openen. U kunt vanuit dit bericht ook algemene voorkeuren voor het openen en bewerken van bestanden opgeven.
HTML-code van Fireworks in een Dreamweaver-document invoegen
Vanuit Fireworks kunt u de opdracht Export gebruiken om geoptimaliseerde afbeeldingen en HTML-bestanden naar een locatie binnen een
Dreamweaver-sitemap te exporteren en op te slaan. U kunt het bestand vervolgens in Dreamweaver invoegen. Met Dreamweaver kunt u HTML-
code die door Fireworks is gegenereerd, compleet met gekoppelde afbeeldingen, segmenten en JavaScript, invoegen in een document.
1. Plaats de invoegpositie in het Dreamweaver-document op de locatie waar u de HTML-code van Fireworks wilt invoegen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Invoegen > Afbeeldingsobjecten > Fireworks-HTML.
Ga naar de categorie Algemeen van het paneel Invoegen, klik op de knop Afbeeldingen en kies Fireworks-HTML invoegen uit het pop-
upmenu.
3. Klik op Bladeren om een Fireworks-HTML-bestand te selecteren.
4. Als u het bestand verder niet meer nodig hebt, selecteert u de optie Bestand verwijderen na invoegen. Als u deze optie selecteert, heeft dat
geen effect op het PNG-bronbestand dat aan het HTML-bestand is gekoppeld.
Opmerking: Als het HTML-bestand zich op een netwerkstation bevindt, wordt het bestand permanent verwijderd en niet naar de prullenbak
of prullenmand verplaatst.
5. Klik op OK om de HTML-code, samen met de gekoppelde afbeeldingen, segmenten en JavaScript, in te voegen in het Dreamweaver-
document.
Fireworks-HTML-code in Dreamweaver plakken
U kunt in Fireworks gemaakte afbeeldingen en tabellen ook op een snelle manier in Dreamweaver plaatsen door HTML-code van Fireworks
rechtstreeks in een Dreamweaver-document te plakken.
Fireworks-HTML-code kopiëren en in Dreamweaver plakken
1. Selecteer in Fireworks Edit > Copy HTML Code.
2. Volg de instructies van de wizard die u begeleidt bij het instellen van de opties voor het exporteren van uw HTML en afbeeldingen. Wanneer
u daarom wordt gevraagd, geeft u de Dreamweaver-sitemap op als bestemming voor de geëxporteerde afbeeldingen.
De afbeeldingen worden door de wizard naar de opgegeven bestemming geëxporteerd en de HTML-code wordt naar het Klembord
gekopieerd.
3. Plaats de invoegpositie in het Dreamweaver-document op de locatie waar u de HTML-code van Fireworks wilt plakken en selecteer
Bewerken > Fireworks-HTML plakken.
Alle HTML- en JavaScript-code die is gekoppeld aan Fireworks-bestanden die u hebt geëxporteerd, wordt naar het Dreamweaver-document
gekopieerd en alle koppelingen naar afbeeldingen worden bijgewerkt.
Fireworks-HTML-code exporteren en in Dreamweaver plakken
1. Selecteer in Fireworks File > Export.
2. Geef de Dreamweaver-sitemap op als bestemming voor de geëxporteerde afbeeldingen.
3. Selecteer in het pop-upmenu Exporteren de optie HTML And Images.
4. Selecteer in het pop-upmenu HTML de optie Copy To Clipboard en klik op Export.
5. Plaats de invoegpositie in het Dreamweaver-document op de locatie waar u de geëxporteerde HTML-code van Fireworks wilt plakken en
selecteer Bewerken > Fireworks-HTML plakken.
Alle HTML- en JavaScript-code die is gekoppeld aan Fireworks-bestanden die u hebt geëxporteerd, wordt naar het Dreamweaver-document
gekopieerd en alle koppelingen naar afbeeldingen worden bijgewerkt.
Fireworks-HTML-code bijwerken die in Dreamweaver is geplaatst
In Fireworks biedt de opdracht File > Update HTML een alternatief voor de techniek van starten en bewerken die wordt gebruikt om Fireworks-
bestanden die in Dreamweaver zijn geplaatst, te bewerken. Met de opdracht Update HTML kunt u een PNG-bronafbeelding in Fireworks bewerken
656
Naar boven
en vervolgens alle geëxporteerde HTML-code en afbeeldingsbestanden die in een Dreamweaver-document zijn geplaatst, automatisch bijwerken.
Met deze opdracht kunt u zelfs Dreamweaver-bestanden bijwerken, wanneer Dreamweaver niet wordt uitgevoerd.
1. Open het PNG-bronbestand in Fireworks en breng uw wijzigingen aan.
2. Selecteer File > Save.
3. Selecteer in Fireworks File > Update HTML.
4. Ga naar het Dreamweaver-bestand met de HTML-code die u wilt bijwerken en klik op Open.
5. Ga naar de doelmap waarin u de bijgewerkte afbeeldingsbestanden wilt plaatsen en klik op Select (Windows) of Choose (Macintosh).
De HTML- en JavaScript-code in het Dreamweaver-document wordt door Fireworks bijgewerkt. Fireworks exporteert ook bijgewerkte
afbeeldingen die aan de HTML-code zijn gekoppeld en plaatst de afbeeldingen in de opgegeven doelmap.
Als Fireworks geen overeenkomende HTML-code kan vinden die moet worden bijgewerkt, krijgt u de gelegenheid nieuwe HTML-code in het
Dreamweaver-document in te voegen. Fireworks plaatst de JavaScript-sectie van de nieuwe code aan het begin van het document en
plaatst de HTML-tabel of de koppeling naar de afbeelding aan het einde.
Een webfotoalbum maken
De functie Webfotoalbum maken wordt vanaf Dreamweaver CS5 niet meer ondersteund.
Meer Help-onderwerpen
Een externe afbeeldingseditor gebruiken
Dreamweaver Fireworks zelfstudie
Opties in het dialoogvenster Voorvertoning van afbeelding instellen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
657
Werken met Device Central en Dreamweaver
Naar boven
Naar boven
Adobe Device Central gebruiken met Dreamweaver
Tips voor het maken van Dreamweaver-webinhoud voor mobiele apparaten
Adobe Device Central gebruiken met Dreamweaver
Device Central biedt webontwerpers en -ontwikkelaars die Dreamweaver gebruiken, de mogelijkheid om vooraf te controleren hoe Dreamweaver-
bestanden eruit zullen zien op een groot aantal verschillende mobiele apparaten. Device Central maakt gebruik van de renderfunctie voor kleine
schermen van Opera (Small-Screen Rendering™) om ontwerpers en ontwikkelaars een indruk te geven van hoe hun webpagina's er uitzien op
een klein beeldscherm. Deze functie biedt ontwerpers en ontwikkelaars ook de mogelijkheid om te testen of hun CSS goed werkt.
Een webontwikkelaar heeft bijvoorbeeld een klant die een website beschikbaar wil maken op mobiele telefoons. De webontwikkelaar kan
Dreamweaver gebruiken om voorlopige pagina's te maken en vervolgens Device Central gebruiken om na te gaan hoe deze pagina's er op
verschillende mobiele telefoons uitzien.
Tips voor het maken van Dreamweaver-webinhoud voor mobiele apparaten
In Device Central kunt u webpagina's die zijn gemaakt in Dreamweaver, voorvertonen met behulp van de renderfunctie voor kleine schermen van
Opera. Via deze voorvertoning krijgt u een goede indruk van de webpagina zoals deze eruit komt te zien op een mobiel apparaat.
Opmerking: De renderfunctie voor kleine schermen van Opera kan al dan niet vooraf zijn geïnstalleerd op een geëmuleerd apparaat. Device
Central laat eenvoudigweg zien hoe de inhoud eruit zou zien als de renderfunctie voor kleine schermen van Opera zou zijn geïnstalleerd.
Gebruik onderstaande tips om ervoor te zorgen dat webpagina's die in Dreamweaver zijn gemaakt, goed worden weergegeven op mobiele
apparaten.
Als u het Adobe® Spry-framework gebruikt om inhoud te ontwikkelen, moet u de volgende regel HTML aan uw pagina's toevoegen, zodat de
pagina's CSS kunnen renderen en JavaScript™ goed kunnen uitvoeren in Device Central:
<link href="SpryAccordion.css" media="screen" rel="stylesheet" type="text/css"/>
<link href="SpryAccordion2.css" media="handheld" rel="stylesheet" type="text/css"/>
De renderfunctie voor kleine schermen van Opera ondersteunt geen frames, pop-ups, onderstreping, doorhalingen, strepen boven de tekst,
knipperende tekst of tekst die over het scherm schuift. Deze ontwerpelementen kunt u daarom beter niet gebruiken.
Houd webpagina's voor mobiele apparaten eenvoudig. Gebruik ook vooral zo weinig mogelijk lettertypen, tekengrootten en kleuren.
Als u de afbeeldingen kleiner maakt en het aantal vereiste kleuren beperkt, is de kans groter dat de afbeeldingen goed worden weergegeven
op het beeldscherm. Gebruik CSS of HTML om de exacte hoogte en breedte op te geven voor elke gebruikte afbeelding. Zorg voor
alternatieve tekst voor alle afbeeldingen.
Opmerking: De Opera-softwarewebsite is een uitstekende informatiebron die u kunt raadplegen wanneer u webpagina's optimaliseert voor
mobiele apparaten.
Zie www.adobe.com/go/learn_cs_mobilewiki_nl voor meer tips en technieken voor het maken van inhoud voor mobiele telefoons en apparaten.
Meer Help-onderwerpen
Adobe Device Central Help
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
658
Werken met ConnectNow en Dreamweaver
Naar boven
Werken met ConnectNow
Werken met ConnectNow
Adobe® ConnectNow verschaft u een veilige, persoonlijke onlinevergaderruimte waarin u via het web met collega's in real-time kunt afspreken en
samenwerken. Dankzij ConnectNow kunt u uw computerscherm delen en er notities aan toevoegen, chatberichten verzenden en communiceren
aan de hand van de geïntegreerde audio. Het is ook mogelijk live videobeelden uit te zenden, bestanden te delen, vergadernotities vast te leggen
en de computer van een aanwezige te besturen.
U hebt rechtstreeks vanuit de toepassingsinterface toegang tot ConnectNow.
1. Kies Bestand > Mijn scherm delen.
2. Geef in het dialoogvenster Intekenen bij Adobe CS Live uw e-mailadres en wachtwoord op en klik op Aanmelden. Als u geen Adobe-id hebt,
klikt u op de knop Adobe-id maken.
3. Als u uw scherm wilt delen, klikt u op de knop Mijn computerscherm delen midden in het toepassingsvenster van ConnectNow.
Zie Adobe ConnectNow Help voor gedetailleerde informatie over het gebruik van ConnectNow.
Ga voor een zelfstudie over het gebruik van ConnectNow naar Using ConnectNow to share your screen (7:12). (Deze demonstratie is in
Dreamweaver.)
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
659
Werken met Adobe Bridge en Dreamweaver
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Over Adobe Bridge
Adobe Bridge starten vanuit Dreamweaver
Bestanden in Dreamweaver plaatsen vanuit Adobe Bridge
Een Adobe Bridge-bestand op uw pagina plaatsen
Een bestand van Bridge naar uw pagina slepen
Dreamweaver starten vanuit Adobe Bridge
Over Adobe Bridge
Dreamweaver biedt naadloze integratie met Adobe Bridge, de platformonafhankelijke bestandsbrowser die wordt geleverd bij Adobe Creative Suite
5-componenten. Met Adobe Bridge kunt u de middelen waarmee u inhoud voor drukwerk, web, video en audio maakt, zoeken, ordenen en
doorbladeren. U kunt Adobe Bridge starten vanuit elke Creative Suite-component (behalve Acrobat 9) en deze toepassing gebruiken om toegang
te krijgen tot middelen van Adobe en andere middelen.
Vanuit Adobe Bridge kunt u het volgende doen:
Bestanden voorvertonen, zoeken, sorteren en verwerken zonder afzonderlijke Creative Suite-toepassingen te openen. U kunt ook
metagegevens voor bestanden bewerken en Adobe Bridge gebruiken om bestanden in uw documenten, projecten of composities te plaatsen.
Foto's op de geheugenkaart van een digitale camera importeren en bewerken, verwante foto's groeperen in stapels en Camera Raw-
bestanden openen en bewerken zonder Photoshop te starten.
Geautomatiseerde taken uitvoeren, zoals batchopdrachten.
Kleurinstellingen van Creative Suite-componenten synchroniseren met kleurbeheer.
Adobe Bridge starten vanuit Dreamweaver
U kunt Adobe Bridge starten vanuit Dreamweaver om uw bestanden weer te geven voordat u ze in uw paginalay-out plaatst of sleept.
U kunt Adobe Bridge op verschillende manieren starten:
Selecteer Bestand > Bladeren in Bridge.
Klik op de knop Bladeren in Bridge op de werkbalk Standaard.
Druk op de snelkoppeling Bladeren in Bridge op het toetsenbord: Control+Alt+O (Windows) of Command+Option+O (Macintosh).
Adobe Bridge wordt geopend in de bestandsbladermodus, waarin de inhoud wordt weergegeven van de map die het laatst in Dreamweaver is
geopend. Als Adobe Bridge al was geopend, wordt het venster van de toepassing het actieve venster.
Opmerking: Adobe Bridge wordt alleen geïnstalleerd met Dreamweaver CS5 als u Creative Suite CS5 installeert. De toepassing wordt niet bij de
zelfstandige versie van Dreamweaver CS5 geleverd. Adobe Bridge is echter wel geïnstalleerd als u eerder Dreamweaver CS3 o CS4 hebt
geïnstalleerd. Als u Adobe Bridge met deze versies hebt geïnstalleerd, kan Dreamweaver CS5 de toepassing openen en gebruiken.
Bestanden in Dreamweaver plaatsen vanuit Adobe Bridge
U kunt bestanden invoegen in Dreamweaver-pagina's door ze vanuit Adobe Bridge in uw pagina in te voegen of te slepen. Als u deze functie wilt
gebruiken, moet het Dreamweaver-document waarin u het bestand wilt invoegen, geopend zijn in de ontwerpweergave.
U kunt de meeste bestandstypen invoegen in uw pagina's, maar Dreamweaver behandelt ze op verschillende manieren:
Als u een internetafbeelding (JPEG, GIF of PNG) invoegt, worden de afbeeldingsbestand rechtstreeks in de pagina ingevoegd en wordt een
kopie in de standaardafbeeldingenmap van uw website geplaatst.
Als u een Photoshop PSD-bestand invoegt, moet u de optimalisatie-instellingen definiëren voordat het bestand in uw pagina kan worden
geplaatst.
Als u een niet-afbeeldingsbestand invoegt, zoals een mp3-bestand, een PDF-bestand of een bestand met een onbekend bestandstype,
wordt een koppeling naar het bronbestand ingevoegd.
Als u een HTML-bestand invoegt, wordt een koppeling naar het bronbestand ingevoegd.
(Alleen Windows) Als u Microsoft Office hebt geïnstalleerd en u een Microsoft Word- of Excel-bestand invoegt, moet u opgeven of u het
bestand zelf of een koppeling naar het bronbestand wilt invoegen. Als u het bestand wilt invoegen, kunt u opgeven hoeveel van de opmaak
660
Naar boven
Naar boven
Naar boven
van het bestand u wilt behouden.
Een Adobe Bridge-bestand op uw pagina plaatsen
1. Plaats in Dreamweaver (ontwerpweergave) de invoegpositie op de pagina op de locatie waarop het bestand moet worden ingevoegd.
2. Selecteer het bestand inAdobe Bridge en kies Bestand > Plaatsen in Dreamweaver.
3. Als het bestand niet in de hoofdmap van de site staat, wordt u gevraagd om het bestand daarheen te kopiëren.
4. Als u Bewerken > Voorkeuren > Toegankelijkheid zo hebt ingesteld dat er kenmerken worden weergegeven bij ingevoegde afbeeldingen,
wordt het dialoogvenster Toegankelijkheidskenmerken van de afbeeldingstag weergegeven als u internetafbeeldingen invoegt, zoals JPEG-
en GIF-afbeeldingen.
Opmerking: Als de invoegpositie in de codeweergave staat, start Adobe Bridge op de gebruikelijke manier, maar wordt het bestand niet
geplaatst. U kunt alleen bestanden plaatsen in de ontwerpweergave.
Een bestand van Bridge naar uw pagina slepen
1. Plaats in Dreamweaver (ontwerpweergave) de invoegpositie op de pagina op de locatie waarop de afbeelding moet worden ingevoegd.
2. Start Adobe Bridge als de toepassing nog niet is geopend.
3. Selecteer een of meer bestanden in Adobe Bridge en sleep ze naar uw Dreamweaver-pagina.
4. Als een bestand niet in de hoofdmap van de site staat, wordt u gevraagd of het daarheen moet worden gekopieerd.
5. Als u Bewerken > Voorkeuren > Toegankelijkheid zo hebt ingesteld dat er kenmerken worden weergegeven bij ingevoegde afbeeldingen,
worden het dialoogvenster Toegankelijkheidskenmerken van de afbeeldingstag weergegeven als u webveilige afbeeldingen zoals JPEG en
GIF invoegt.
Opmerking: Als de invoegpositie in de codeweergave staat, start Adobe Bridge op de gebruikelijke manier, maar wordt het bestand niet
geplaatst. U kunt alleen bestanden plaatsen in de ontwerpweergave.
Dreamweaver starten vanuit Adobe Bridge
Selecteer een bestand in Adobe Bridge en voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Bestand > Openen met > Adobe Dreamweaver.
Klik met de rechtermuisknop (of terwijl u Control ingedrukt houdt in Macintosh) en kies Openen met > Adobe Dreamweaver in het snelmenu.
Opmerking: Als Dreamweaver al is geopend, wordt het programma hierdoor actief. Als Dreamweaver niet is geopend, wordt de toepassing door
Adobe Bridge gestart, waarbij het welkomstscherm wordt overgeslagen.
Meer Help-onderwerpen
Creative Suite 5 - Bridge
Een slim object maken
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
661
Dreamweaver gebruiken met onlineservices van Adobe
Naar boven
Naar boven
BrowserLab
Business Catalyst InContext Editing
Adobe-onlineservices zijn gehoste webtoepassingen die op dezelfde manier werken als desktoptoepassingen. Het voordeel van onlineservices is
dat u altijd up-to-date bent omdat ze op het web worden gehost en niet op uw computer.
Dreamweaver kan rechtstreeks worden geïntegreerd met Adobe® BrowserLab en Adobe® Business Catalyst InContext Editing. In de volgende
Help-secties vindt u informatie over het gebruik van deze services.
Dreamweaver kan ook worden geïntegreerd met de Adobe® CS Live-onlineservices (inclusief BrowserLab). Zie Adobe CS Live gebruiken voor
meer informatie over het werken met CS Live.
Zie de Adobe-website op www.adobe.com/go/learn_creativeservices_nl voor informatie over het beheren van de onlineservices van Adobe.
BrowserLab
Met Adobe BrowserLab kunt u lokale webinhoud voorvertonen in Dreamweaver zonder dat u de inhoud eerst moet posten op een openbaar
toegankelijke server. U kunt bestanden voorvertonen vanaf uw lokale Dreamweaver-site of vanaf een externe of testserver.
Ga naar www.adobe.com/go/lr_abl_nl voor informatie over de onlineservice BrowserLab, inclusief informatie over het gebruik van BrowserLab met
Dreamweaver.
Business Catalyst InContext Editing
Business Catalyst InContext Editing
Adobe Business Catalyst InContext Editing is een bewerkingscomponent van Adobe Business Catalyst waarmee gebruikers in een webbrowser
eenvoudige wijzigingen kunnen aanbrengen in inhoud. Als gebruikers een webpagina willen wijzigen, bladeren ze naar de pagina, melden ze zich
aan bij InContext Editing en bewerken ze de pagina. De bewerkingsopties zijn eenvoudig en elegant. Voor het gebruik ervan is geen kennis nodig
van HTML-code of bewerken via het web.
Voordat u het gebruikers mogelijk maakt om live wijzigingen op het web aan te brengen, moet u echter Dreamweaver gebruiken om de HTML-
pagina's bewerkbaar te maken. U doet dit door de gebieden op de pagina's op te geven die gebruikers mogen bewerken. Zo kunt u een
nieuwspagina hebben met titels en flapteksten voor artikels. U kunt deze inhoud selecteren en vervolgens omzetten in een bewerkbaar InContext
Editing-gebied, zodat een gebruiker die zich aanmeldt bij InContext Editing, de titels en flapteksten rechtstreeks in een browser kan bewerken.
In deze documentatie wordt uitgelegd hoe u met de bewerkbare InContext Editing-gebieden in Dreamweaver kunt werken. Adobe biedt daarnaast
ook andere informatiebronnen die u helpen bij het werken met InContext Editing:
Zie www.adobe.com/go/learn_dw_incontextediting_browser_nl voor documentatie over het gebruik van InContext Editing om pagina's te
bewerken in een browser.
Zie www.adobe.com/go/learn_dw_incontextediting_administration_guide_nl voor documentatie over het werken met het paneel InContext
Editing-beheer.
Ga naar www.businesscatalyst.com voor meer informatie over Adobe Business Catalyst.
Opmerking: Adobe AIR biedt geen ondersteuning voor Adobe Business Catalyst InContext Editing. Als u de AIR-uitbreidingsmodule voor
Dreamweaver gebruikt om een toepassing te exporteren die InContext Editing-gebieden bevat, werkt de functie InContext Editing niet.
Een bewerkbaar InContext Editing-gebied maken
Een bewerkbaar InContext Editing-gebied is een HTML-tagpaar dat het kenmerk ice:editable bevat in de openingstag. Het bewerkbare gebied
definieert een gebied op de pagina dat een gebruiker direct in een browser kan bewerken.
Opmerking: Als u een bewerkbaar InContext Editing-gebied toevoegt aan een pagina die is gebaseerd op een Dreamweaver-sjabloon, moet het
nieuwe bewerkbare InContext Editing-gebied bestaan in een gebied dat al bewerkbaar is.
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een div-, th- of td-tag die u wilt transformeren in een bewerkbaar gebied.
Plaats de invoegpositie op de plaats waar u een nieuw bewerkbaar gebied op de pagina wilt invoegen.
Selecteer exact één bewerkbaar gebied in een Dreamweaver-sjabloon (DWT-bestand).
Selecteer andere inhoud op de pagina die u bewerkbaar wilt maken (zoals een tekstblok).
662
2. Kies Invoegen > InContext Editing > Bewerkbaar gebied maken.
3. De opties zijn afhankelijk van uw selectie.
Als u een div-, th- of td-tag hebt geselecteerd, transformeert Dreamweaver de tag in een bewerkbaar gebied zonder meer stappen te
volgen.
Als u een nieuw, leeg bewerkbaar gebied invoegt, voert u een van de volgende stappen uit:
Selecteer Nieuw bewerkbaar gebied invoegen op huidige invoegpositie en klik op OK. Dreamweaver voegt een div-tag in de code in
met het kenmerk ice:editable in de openingstag.
Selecteer De bovenliggende tag omzetten in een bewerkbaar gebied als u wilt dat Dreamweaver de bovenliggende tag van de
selectie het containerelement voor het gebied maakt. Alleen bepaalde HTML-tags zijn geschikt voor omzetting: div, th en td.
Opmerking: Deze tweede optie is alleen beschikbaar als het bovenliggende knooppunt exact voldoet aan de criteria voor
omzetting. Het knooppunt moet bijvoorbeeld een van de genoemde omzetbare tags zijn en mag niet betrokken zijn bij een van de
fouten die worden vermeld in Foutberichten van InContext Editing.
Klik in het dialoogvenster Bewerkbaar gebied maken op OK wanneer u een bewerkbaar gebied van een Dreamweaver-sjabloon hebt
geselecteerd. Dreamweaver plaatst het bewerkbare gebied van de sjabloon tussen div-tags die als een container fungeren voor het
nieuwe bewerkbare InContext Editing-gebied.
Als u andere inhoud hebt geselecteerd om bewerkbaar te maken, voert u één van de volgende stappen uit:
Selecteer Huidige selectie tussen DIV-tags plaatsen en het vervolgens omzetten als u het geselecteerde item tussen div-tags wilt
plaatsen en in een bewerkbaar gebied wilt omzetten. De div-tags waartussen Dreamweaver de inhoud plaatst, fungeert als de
container voor het bewerkbare gebied.
Opmerking: Door div-tags aan pagina's toe te voegen, kunnen de paginaweergave en de effecten van CSS-regels veranderen. Als
u bijvoorbeeld een CSS-regel hebt waarmee een rode rand wordt toegepast rond div-tags, ziet u een rode rand rond de huidige
selectie wanneer Dreamweaver deze tussen div-tags plaatst en omzet. U kunt dit soort conflicten vermijden, door de CSS-regels te
herschrijven die de huidige selectie beïnvloeden of de omzetting ongedaan te maken (Bewerken > Ongedaan maken), en een
ondersteunde tag om te zetten die Dreamweaver niet tussen div-tags hoeft te plaatsen.
Selecteer De bovenliggende tag omzetten in een bewerkbaar gebied als u wilt dat Dreamweaver de bovenliggende tag van de
selectie het containerelement voor het bewerkbare gebied maakt. Alleen bepaalde HTML-tags zijn geschikt voor transformatie: div,
th en td.
4. Klik in de Ontwerpweergave op de blauwe tab van het bewerkbare gebied om het te selecteren, als dit nog niet is gebeurd.
Opmerking: Als u in een Dreamweaver-sjabloon werkt, moet u erop letten dat u het bewerkbare InContext Editing-gebied selecteert (het
containergebied) en niet het bewerkbare gebied van de Dreamweaver-sjabloon.
5. Schakel opties in de eigenschappencontrole Bewerkbare gebieden in of uit. De opties die u selecteert, zijn beschikbaar voor een gebruiker
wanneer deze de inhoud van het bewerkbare gebied in een browser bewerkt. Als u bijvoorbeeld de optie Vet selecteert, kan de gebruiker de
tekst vet maken. Selecteert u de optie Genummerde lijst en lijst met opsommingstekens, dan kan de gebruiker genummerde lijsten en lijsten
met opsommingstekens maken, en als u de optie Koppeling selecteert, kan de gebruiker koppelingen maken. Beweeg de cursor boven het
pictogram van elke optie om knopinfo over de optie weer te geven.
6. Sla de pagina op.
Als u de functie InContext Editing voor het eerst aan een pagina toevoegt, krijgt u bericht van Dreamweaver dat er ondersteunende
bestanden van InContext Editing aan uw site worden toegevoegd: ice.conf.js, ice.js, en ide.html. Laad deze bestanden naar de server
wanneer u de pagina laadt, anders zal de InContext Editing-functie niet werken in een browser.
Een InContext Editing-herhalingsgebied maken
Een InContext Editing-herhalingsgebied is een HTML-tagpaar dat het kenmerk ice:repeating bevat in de openingstag. Het herhalingsgebied
definieert een gebied op de pagina dat een gebruiker kan “herhalen" en waaraan een gebruiker inhoud kan toevoegen tijdens het bewerken in een
browser. U kunt bijvoorbeeld een koptekst met alinea omzetten in een herhalingsgebied dat door een gebruiker kan worden gedupliceerd op een
pagina.
663
Herhalingsgebieden zoals weergegeven in een bewerkbaar InContext Editing-browservenster. Het onderste gebied is geselecteerd en kan worden
gedupliceerd, verwijderd of omhoog en omlaag worden verplaatst.
Behalve het toevoegen van herhalingsgebieden die gebaseerd zijn op het oorspronkelijke gebied, kunt u de gebruiker ook de mogelijkheid geven
om gebieden te verwijderen, volledig nieuwe gebieden toe te voegen (niet gebaseerd op de inhoud van het oorspronkelijke gebied) en de
gebieden omhoog en omlaag te schuiven.
Wanneer u een herhalingsgebied maakt, laat Dreamweaver deze in een andere container teruglopen. Dit wordt een groep herhalingsgebieden
genoemd. Deze container (een div-tag met het kenmerk ice:repeatinggroup toegevoegd aan de openingstag) fungeert als de container voor alle
bewerkbare herhalingsgebieden die een gebruiker kan toevoegen aan de groep. U kunt herhalingsgebieden niet buiten hun groepscontainers met
herhalingsgebieden plaatsen. Bovendien mag u niet handmatig groepstags voor herhalingsgebieden aan uw pagina toevoegen. Dreamweaver
voegt deze automatisch voor u toe wanneer dat nodig is.
Opmerking: Wanneer u een herhalingsgebied van een tabelrij maakt (tag tr), past Dreamweaver het groepskenmerk voor de herhalingsgebieden
op de bovenliggende tag toe (bijvoorbeeld de tag table) en wordt geen div-tag ingevoegd.
Als u aan een pagina werkt die al een groep herhalingsgebieden bevat en u direct achter de bestaande groep een herhalingsgebied probeert toe
te voegen, detecteert Dreamweaver dat het gebied dat u probeert toe te voegen wordt voorafgegaan door een groep herhalingsgebieden, en krijgt
u de mogelijkheid om het nieuwe gebied aan de bestaande groep toe te voegen. U kunt kiezen of u het nieuwe herhalingsgebied wilt toevoegen
aan de bestaande groep of een geheel nieuwe groep herhalingsgebieden wilt maken.
Opmerking: Als u een InContext Editing-herhalingsgebied toevoegt aan een pagina die is gebaseerd op een Dreamweaver-sjabloon, moet het
nieuwe InContext Editing-herhalingsgebied bestaan in een gebied dat al bewerkbaar is.
Volg onderstaande stappen om een herhalingsgebied te maken in Dreamweaver.
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer een tag die u wilt omzetten in een herhalingsgebied. De lijst met mogelijke tags is zeer omvangrijk: a, abbr, acronym, address,
b, big, blockquote, center, cite, code, dd, dfn, dir, div, dl, dt, em, font, h1, h2, h3, h4, h5, h6, hr, i, img, ins, kbd, label, li, menu, ol, p, pre,
q, s, samp, small, span, strike, strong, sub, sup, table, tbody, tr, tt, u, ul en var.
Opmerking: Alleen div-tags kunnen tegelijkertijd de kenmerken voor een bewerkbaar gebied als die voor een herhalingsgebied
bevatten.
Plaats de invoegpositie daar waar u een nieuw herhalingsgebied op de pagina wilt plaatsen.
Selecteer exact één herhalingsgebied in een Dreamweaver-sjabloon (DWT-bestand).
Selecteer andere inhoud op de pagina die u wilt kunnen herhalen (zoals een kop of een tekstblok).
2. Kies Invoegen > InContext Editing > Herhalingsgebied maken.
3. De opties zijn afhankelijk van uw selectie.
Als u een omzetbare tag hebt geselecteerd, zet Dreamweaver de tag om in een herhalingsgebied zonder meer stappen uit te voeren.
Als u een nieuw, leeg herhalingsgebied invoegt, voert u een van de volgende stappen uit:
Selecteer Nieuw herhalingsgebied invoegen op huidige invoegpositie en klik op OK.
664
Selecteer De bovenliggende tag omzetten in een herhalingsgebied als u wilt dat Dreamweaver de bovenliggende tag van de selectie
het containerelement voor het gebied maakt. Alleen bepaalde HTML-tags zijn omzetbaar: a, abbr, acronym, address, b, big,
blockquote, center, cite, code, dd, dfn, dir, div, dl, dt, em, font, h1, h2, h3, h4, h5, h6, hr, i, img, ins, kbd, label, li, menu, ol, p, pre, q,
s, samp, small, span, strike, strong, sub, sup, table, tbody, tr, tt, u, ul en var.
Opmerking: Deze tweede optie is alleen beschikbaar als het bovenliggende knooppunt exact voldoet aan de criteria voor
omzetting. Het knooppunt moet bijvoorbeeld een van de genoemde omzetbare tags zijn en mag niet betrokken zijn bij een van de
fouten die worden vermeld in Foutberichten van InContext Editing.
Klik in het dialoogvenster Herhalingsgebied maken op OK wanneer u een herhalingsgebied van een Dreamweaver-sjabloon hebt
geselecteerd. Dreamweaver plaatst het herhalingsgebied van de sjabloon tussen div-tags die als een container fungeren voor het
nieuwe InContext Editing-herhalingsgebied.
Als u andere inhoud hebt geselecteerd als herhalingsgebied, voert u één van de volgende stappen uit:
Selecteer Huidige selectie tussen DIV-tags plaatsen en het vervolgens omzetten als u het geselecteerde item tussen div-tags wilt
plaatsen en in een herhalingsgebied wilt omzetten. De div-tags waartussen Dreamweaver de inhoud plaatst, fungeert als de
container voor het herhalingsgebied.
Selecteer De bovenliggende tag omzetten in een herhalingsgebied als u wilt dat Dreamweaver de bovenliggende tag van de selectie
het containerelement voor het herhalingsgebied maakt. Alleen bepaalde HTML-tags zijn omzetbaar: a, abbr, acronym, address, b,
big, blockquote, center, cite, code, dd, dfn, dir, div, dl, dt, em, font, h1, h2, h3, h4, h5, h6, hr, i, img, ins, kbd, label, li, menu, ol, p,
pre, q, s, samp, small, span, strike, strong, sub, sup, table, tbody, tr, tt, u, ul en var.
4. Klik in de Ontwerpweergave op de blauwe tab van het herhalingsgebied om het te selecteren, als dit nog niet is gebeurd. Dreamweaver
dwingt u in feite om de tab te selecteren voor de groep herhalingsgebieden. Alle herhalingsgebieden liggen namelijk binnen een groep
herhalingsgebieden en u kunt alleen opties instellen voor één herhalingsgebied als u die voor de hele groep instelt.
5. Schakel opties in de eigenschappencontrole Groep herhalingsgebieden in of uit. Er zijn twee opties: Opnieuw ordenen en
Toevoegen/verwijderen Wanneer u Opnieuw ordenen kiest, kunnen gebruikers herhalingsgebieden omhoog of omlaag verplaatsen bij het
bewerken in een browser. Kiest u Toevoegen/verwijderen, dan kunnen gebruikers herhalingsgebieden toevoegen of verwijderen bij het
bewerken in een browser. Beide opties zijn standaard geselecteerd, en een van beide moet altijd ingeschakeld zijn.
6. Sla de pagina op.
Als u de functie InContext Editing voor het eerst aan een pagina toevoegt, krijgt u bericht van Dreamweaver dat er ondersteunende
bestanden van InContext Editing aan uw site worden toegevoegd: ice.conf.js, ice.js, en ide.html. Laad deze bestanden naar de server
wanneer u de pagina laadt, anders zal de InContext Editing-functie niet werken in een browser.
Een gebied verwijderen
U kunt een gebied het beste verwijderen door de eigenschappencontrole van het gebied te gebruiken. De eigenschappencontrole van het gebied
zorgt ervoor dat alle codes worden verwijderd die betrekking hebben op het gebied.
1. Selecteer een bewerkbaar gebied, een herhalingsgebied of een groep herhalingsgebieden.
2. Klik in de eigenschappencontrole van het gebied op de knop Gebied verwijderen.
CSS-klassen opgeven voor opmaak
De InContext Editing-functie Beschikbare CSS-klassen beheren wordt vanaf Dreamweaver CS5 niet meer ondersteund.
Foutberichten van InContext Editing
Kan InContext Editing niet toepassen op tags die scripttags of codeblokken aan serverzijde bevatten.
Als uw selectie code op de server bevat, is het niet mogelijk deze om te zetten in een bewerkbaar gebied of herhalingsgebied. Het probleem heeft
te maken met hoe InContext Editing bewerkbare pagina's opslaat wanneer de gebruiker in de browser werkt. Wanneer een gebruiker de pagina na
het bewerken opslaat, wordt code op de server uit het gebied verwijderd.
Huidige selectie kan niet worden getransformeerd of verpakt met een DIV-tag omdat het bovenliggende knooppunt geen
DIV als onderliggende tag toestaat.
Wanneer de selectie die u op de pagina wilt omzetten, niet rechtstreeks kan worden omgezet, moet Dreamweaver de selectie tussen div-tags
plaatsen, die als een container zullen fungeren voor het zojuist gemaakte bewerkte herhalingsgebied. Daarom moeten de bovenliggende tags van
wat u wilt omzetten div-tags als onderliggende elementen toestaan. Als de bovenliggende tag van de tag die u probeert om te zetten, geen
onderliggende div-tags toestaat, kunt u de omzetting niet in Dreamweaver uitvoeren.
Huidige selectie bevat al of bevindt zich binnen een bewerkbaar gebied. Geneste bewerkbare gebieden zijn niet
toegestaan.
Als de selectie binnen een bewerkbaar gebied valt, of als er een bewerkbaar gebied binnen de selectie ligt, kunt u de omzetting in Dreamweaver
niet uitvoeren. InContext Editing ondersteunt geen geneste bewerkbare gebieden.
665
Bewerkbare gebieden mogen geen herhaalde gebieden of herhaalde gebiedsgroepen bevatten.
Bewerkbare InContext Editing-gebieden kunnen geen andere InContext Editing-functie bevatten. Als u een herhalingsgebied of een groep
herhalingsgebieden wilt toevoegen aan een bewerkbaar gebied, kunt u de omzetting in Dreamweaver niet uitvoeren.
Herhaalde gebieden mogen zich niet binnen bewerkbare gebieden bevinden en mogen geen herhaalde gebiedsgroepen
bevatten.
Bewerkbare InContext Editing-gebieden kunnen geen andere InContext Editing-functie bevatten. Als u een herhalingsgebied of een groep
herhalingsgebieden wilt toevoegen aan een bewerkbaar gebied, kunt u de omzetting in Dreamweaver niet uitvoeren. Bovendien is het niet
mogelijk in Dreamweaver een element om te zetten in een bewerkbaar gebied of herhalingsgebied, als het al een groep herhalingsgebieden bevat.
Huidige selectie bevat al of bevindt zich binnen een herhaald gebied. Geneste herhalingsgebieden zijn niet toegestaan.
Als de selectie binnen een herhalingsgebied valt, of als er een herhalingsgebied binnen de selectie ligt, kunt u de omzetting in Dreamweaver niet
uitvoeren. InContext Editing ondersteunt geen geneste herhalingsgebieden.
Selectie mag maar één bewerkbaar/herhaald gebied van een Dreamweaver-sjabloon bevatten of moet zich binnen een
bewerkbaar gebied van een Dreamweaver-sjabloon bevinden.
Wanneer u met sjabloonbestanden van Dreamweaver werkt (.dwt-bestanden), moet u zich aan bepaalde regels houden. U zet een bewerkbaar
gebied/herhalingsgebied van een Dreamweaver-sjabloon om in een dergelijk gebied in InContext Editing door exact één bewerkbaar
gebied/herhalingsgebied van een Dreamweaver-sjabloon te selecteren op de pagina en deze om te zetten. Wanneer u een andere selectie op de
pagina (bijvoorbeeld een tekstblok) wilt omzetten, moet de selectie in een bewerkbaar gebied van een Dreamweaver-sjabloon liggen.
Alleen op DIV-tags kan tegelijkertijd de functionaliteit van een bewerkbaar gebied en die van een herhaald gebied
worden toegepast.
Als de selectie geen div-tag is en er al een kenmerk van een herhalingsgebied op is toegepast, is het niet mogelijk ook het kenmerk van het
bewerkbare gebied op die tag toe te passen. Het is alleen mogelijk kenmerken van beide gebieden tegelijk toe te passen op div-tags.
Dreamweaver heeft gedetecteerd dat een tag voor een herhaalde gebiedsgroep aan het herhaalde gebied voorafgaat.
Alle InContextEditing-herhalingsgebieden moeten in een groep herhalingsgebieden zitten. Wanneer u een nieuw herhalingsgebied aan een pagina
toevoegt, detecteert Dreamweaver of er al een groep herhalingsgebieden direct vóór zit. Als dit het geval is, kunt u in Dreamweaver het nieuwe
herhalingsgebied aan de groep herhalingsgebieden toevoegen die er al is, of een nieuwe groep herhalingsgebieden maken die het nieuwe
herhalingsgebied bevat.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
666
Microsoft Office-documenten importeren (alleen Windows)
U kunt de volledige inhoud van een Microsoft Word- of Excel-document invoegen in een nieuwe of bestaande webpagina. Als u een Word- of
Excel-document importeert, ontvangt Dreamweaver de geconverteerde HTML, waarna deze in uw webpagina wordt ingevoegd. De grootte van het
bestand nadat Dreamweaver de geconverteerde HTML heeft ontvangen, moet minder zijn dan 300 kB.
In plaats van de hele inhoud van een bestand te importeren kunt u ook gedeelten van een Word-document plakken en daarbij de opmaak
behouden.
Opmerking: Als u Microsoft Office 97 gebruikt, kunt u de inhoud van een Word- of Excel-document niet importeren. U moet dan een koppeling
naar het document invoegen.
1. Open de webpagina waarin u het Word- of Excel-document wilt invoegen.
2. Ga in de ontwerpweergave op een van de volgende manieren te werk om het bestand te selecteren:
Sleep het bestand vanuit de huidige locatie naar de pagina waar u de inhoud wilt weergeven.
Selecteer Bestand > Importeren > Word-document of Bestand > Importeren > Excel-document.
3. Blader in het dialoogvenster Document invoegen naar het bestand dat u wilt toevoegen, selecteer een van de opmaakopties in het pop-
upmenu Opmaak onderaan in het dialoogvenster en klik op Openen.
Alleen tekst Voegt niet-opgemaakte tekst in. Als de oorspronkelijke tekst is opgemaakt, wordt alle opmaak verwijderd.
Tekst met structuur Hiermee kunt u tekst invoegen waarin de structuur behouden blijft, maar de basisopmaak niet. U kunt bijvoorbeeld
tekst plakken en daarbij de structuur van alinea's, lijsten en tabellen behouden, zonder dat vette, cursieve en andere opmaak behouden
blijft.
Tekst met structuur en basisopmaak Hiermee kunt u zowel gestructureerde als eenvoudige HTML-tekst plakken (bijvoorbeeld paragrafen
en tabellen, en tekst die is opgemaakt met de tag b, i, u, strong, em, hr, abbr of acronym-tag).
Tekst met structuur en volledige opmaak Hiermee kunt u tekst invoegen waarin alle structuur, HTML-opmaak en CSS-stijlen behouden
blijven.
Alinea-afstanden van Word opruimen Hiermee kunt u extra witruimte tussen alinea's verwijderen bij het plakken van tekst als u Tekst met
structuur of Basisopmaak hebt geselecteerd.
De inhoud van het Word- of Excel-document wordt in de pagina weergegeven.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
667
Add-ons
Opmerking:
Naar boven
Add-ons zijn nieuwe functies die u eenvoudig aan Dreamweaver kunt toevoegen. U kunt vele typen add-ons gebruiken. Er zijn bijvoorbeeld add-
ons waarmee u tabellen opnieuw kunt opmaken, verbinding kunt maken met back-end databases, of die u helpen bij het schrijven van scripts voor
browsers.
U moet zijn aangemeld als beheerder (Windows) of root (Mac OS X) om add-ons te kunnen installeren waartoe alle gebruiker in een
besturingssysteem voor meer gebruikers toegang hebben. Voor meer informatie over het gebruik van Dreamweaver op systemen voor meerdere
gebruikers, klikt u hier.
Add-ons gebruiken in Dreamweaver
Klik op Venster > Bladeren in Add-ons om naar add-ons te zoeken en deze te installeren. Wanneer u op Bladeren in Add-ons klikt, wordt de
pagina Adobe Creative Cloud Add-Ons weergegeven.
Klik links op de pagina Adobe Creative Cloud Add-Ons op Dreamweaver om specifieke add-ons voor Dreamweaver weer te geven. U kunt ook
het zoekvak aan de rechterkant gebruiken om naar een specifieke add-on te zoeken.
De pagina Adobe Creative Cloud Add-Ons
Belangrijk: Voordat u add-ons installeert, moet u controleren of u bestandssynchronisatie voor uw Adobe Creative Cloud-account hebt
ingeschakeld. Zie Bestandssynchronisatie met Adobe Creative Cloud inschakelen voor meer informatie.
Volg de aanwijzingen op het scherm om de add-on te installeren.
Als u de add-ons wilt weergeven die u hebt geïnstalleerd of gedeeld, klikt u op Alle aankopen en gedeelde items onder Mijn add-ons.
668
Naar boven
De pagina Adobe Creative Cloud Add-Ons - Mijn add-ons
Bestandssynchronisatie met Adobe Creative Cloud inschakelen
Voordat u add-ons van Adobe Creative Cloud installeert, moet u controleren of bestandssynchronisatie is ingeschakeld via uw Adobe Creative
Cloud-client.
1. Klik op in het systeemvak om de Adobe Creative Cloud-client te openen.
2. Klik op en klik vervolgens op Voorkeuren.
669
Voorkeuren in de client van Adobe Creative Cloud
3. Selecteer op het tabblad Bestanden bij de optie Sync aan/uit het keuzerondje Aan.
670
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Bestandssynchronisatie in de client van Adobe Creative Cloud
671
Integratie tussen diverse toepassingen
Naar boven
Over de integratie met Photoshop, Flash en Fireworks
Over de integratie met Photoshop, Flash en Fireworks
Photoshop, Fireworks en Flash zijn krachtige webontwikkelingsprogramma's voor het maken en beheren van afbeeldingen en SWF-bestanden. U
kunt Dreamweaver uitstekend met deze programma's integreren om het ontwikkelen van websites te vereenvoudigen.
Opmerking: Er is eveneens een beperkte integratie met enkele andere toepassingen. U kunt bijvoorbeeld een InDesign-bestand als XHTML
exporteren en er in Dreamweaver verder aan werken. Zie www.adobe.com/go/vid0202_nl voor een zelfstudie over deze workflow.
Afbeeldingen en inhoud, gemaakt met Adobe Flash (SWF- en FLV-bestanden) kunt u eenvoudig invoegen in een Dreamweaver-document. U kunt
een afbeelding of SWF-bestand ook bewerken in de oorspronkelijke editor nadat u de afbeelding of het bestand in een Dreamweaver-document
hebt ingevoegd.
Opmerking: Als u Dreamweaver samen met deze Adobe-toepassingen wilt gebruiken, moeten deze toepassingen op uw computer zijn
geïnstalleerd.
Voor Fireworks en Flash wordt productintegratie verkregen met behulp van roundtrip-bewerking. Roundtrip-bewerking zorgt ervoor dat code-
updates op de juiste wijze worden overgebracht van Dreamweaver naar deze andere toepassingen en andersom (zodat bijvoorbeeld rollover-
gedrag of koppelingen naar andere bestanden behouden blijven).
Dreamweaver is voor productintegratie ook afhankelijk van Design Notes. Ontwerpnotities zijn kleine bestanden die Dreamweaver in staat stellen
het brondocument op te sporen voor een geëxporteerde afbeelding of geëxporteerd SWF-bestand. Wanneer u bestanden van Fireworks, Flash of
Photoshop rechtstreeks naar een Dreamweaver-site exporteert, worden er automatisch ontwerpnotities met verwijzingen naar de PSD-, PNG- of
FLA-bestanden naar de site geëxporteerd, samen met het bestand dat klaar is om op de website geplaatst te worden (GIF, JPEG, PNG of SWF).
Naast informatie over de locatie bevatten ontwerpnotities andere relevante gegevens over geëxporteerde bestanden. Wanneer u bijvoorbeeld een
tabel van Fireworks exporteert, wordt er door Fireworks een ontwerpnotitie geschreven voor elk geëxporteerd afbeeldingsbestand in de tabel. Als
het geëxporteerde bestand hotspots of rollovers bevat, bevatten de ontwerpnotities informatie over de scripts daarvoor.
Dreamweaver maakt als onderdeel van de exportbewerking een map met de naam _notes in dezelfde map als het geëxporteerde onderdeel. Deze
map bevat de ontwerpnotities die Dreamweaver nodig heeft om de integratie met Photoshop, Flash of Fireworks tot stand te brengen.
Opmerking: Als u ontwerpnotities wilt gebruiken, mogen deze niet zijn uitgeschakeld voor uw Dreamweaver-site. Ze zijn standaard ingeschakeld.
Maar zelfs als ze uitgeschakeld zijn en u een Photoshop-afbeeldingsbestand invoegt, maakt Dreamweaver toch een ontwerpnotitie waarin de
locatie van het bron-PSD-bestand wordt opgeslagen.
Zie www.adobe.com/go/vid0188_nl voor een zelfstudie over de integratie van Dreamweaver en Fireworks.
Zie www.adobe.com/go/lrvid4043_dw_nl voor een zelfstudie over de integratie van Dreamweaver en Photoshop.
Meer Help-onderwerpen
Dreamweaver InDesign zelfstudie
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
672
Extensie AIR voor Dreamweaver
Naar boven
Naar boven
Extensie AIR voor Dreamweaver installeren
Een AIR-toepassing maken in Dreamweaver
Een toepassing ondertekenen met een digitaal certificaat
Gekoppelde AIR-bestandstypen bewerken
Instellingen voor AIR-toepassingen bewerken
Een webpagina voorvertonen in een AIR-toepassing
AIR-coderingstips en -codekleuren gebruiken
Toegang tot de documentatie van Adobe AIR
De extensie Adobe® AIR® voor Dreamweaver® kunt u gebruiken om een internettoepassing om te zetten in een desktoptoepassing. Gebruikers
kunnen vervolgens de toepassing uitvoeren op hun desktopcomputers, soms zelfs zonder internetverbinding.
U kunt de extensie gebruiken met Dreamweaver CS3 en hoger. De extensie is niet compatibel met Dreamweaver 8.
Opmerking: Adobe AIR biedt geen ondersteuning voor Adobe InContext Editing. Als u de AIR-uitbreidingsmodule voor Dreamweaver gebruikt
om een toepassing te exporteren die InContext Editing-gebieden bevat, werkt de functie InContext Editing niet.
Extensie AIR voor Dreamweaver installeren
Met de extensie AIR voor Dreamweaver kunt u rijke internettoepassingen voor desktopcomputers maken. U gebruikt bijvoorbeeld een verzameling
webpagina's die via onderlinge interactie XML-gegevens weergeven. U kunt dan de extensie Adobe AIR voor Dreamweaver gebruiken om deze
verzameling pagina's te bundelen in een kleine toepassing die kan worden geïnstalleerd op de computer van een gebruiker. Wanneer de gebruiker
de toepassing uitvoert op de desktopcomputer, wordt de toepassing geladen en wordt de website in een toepassingsvenster weergegeven,
onafhankelijk van een browser. Vervolgens kan de gebruiker zonder internetverbinding lokaal op de computer door de website bladeren.
Dynamische pagina's als Adobe® ColdFusion®- en PHP-pagina's kunnen niet worden uitgevoerd in Adobe AIR. De toepassing werkt alleen met
HTML en JavaScript. U kunt echter JavaScript gebruiken op uw pagina's om een service op internet, waaronder services die zijn gegenereerd met
ColdFusion of PHP, aan te roepen met Ajax-methoden, zoals XMLHTTPRequest of specifieke API's voor Adobe AIR.
Systeemvereisten
Als u de extensie Adobe AIR voor Dreamweaver wilt gebruiken, moet de volgende software zijn geïnstalleerd en correct zijn geconfigureerd:
Dreamweaver CS3 of hoger
Adobe® Extension Manager CS3 of hoger
Java JRE 1.4 of hoger (nodig voor het maken van de Adobe AIR-bestand). De Java JRE is beschikbaar op http://java.sun.com/.
De voorgaande vereisten gelden alleen voor het maken en voorvertonen van Adobe AIR-toepassingen in Dreamweaver. Als u een Adobe
AIR-toepassing wilt uitvoeren, moet u tevens Adobe AIR installeren op uw computer. Ga naar www.adobe.com/go/air_nl om de runtime te
downloaden.
Extensie Adobe AIR voor Dreamweaver installeren
1. Download de extensie Adobe AIR voor Dreamweaver via: http://www.adobe.com/nl/products/air/tools/ajax/.
2. Dubbelklik in Windows Verkenner (Windows) of de Finder (Macintosh) op het MXP-bestand.
3. Volg de aanwijzingen op het scherm op om de extensie te installeren.
4. Start Dreamweaver opnieuw als u klaar bent.
Zie Extensie AIR voor Dreamweaver gebruiken voor meer informatie over het gebruik van de extensie Adobe AIR voor Dreamweaver.
Een AIR-toepassing maken in Dreamweaver
Als u een op HTML gebaseerde AIR-toepassing wilt maken in Dreamweaver, selecteert u een bestaande site die u wilt verpakken als AIR-
toepassing.
1. Zorg dat de webpagina's die u in een toepassing wilt verpakken, onderdeel zijn van een gedefinieerde Dreamweaver-site.
2. Open in Dreamweaver de introductiepagina van de verzameling pagina's die u wilt verpakken.
3. Selecteer Site > Instellingen AIR-toepassing.
673
4. Geef de vereiste gegevens op in het dialoogvenster AIR - Instellingen voor toepassing en installer en klik vervolgens op AIR-bestand maken.
Zie de volgende opties van het dialoogvenster voor meer informatie.
Dreamweaver maakt een bestand application.xml in de hoofdmap van uw site als u voor de eerste keer een Adobe AIR-bestand maakt. Dit
bestand dient als manifest waarin verschillende eigenschappen van de toepassing zijn gedefinieerd.
Het dialoogvenster AIR - Instellingen voor toepassing en installer bevat de volgende opties:
Bestandsnaam Dit is de naam die wordt gebruikt voor het uitvoerbare bestand van de toepassing. Standaard wordt de naam van de
Dreamweaver-site gebruikt. U kunt de naam desgewenst wijzigen. De naam mag echter alleen geldige tekens voor bestands- of mapnamen
bevatten. (Dit betekent dat de naam alleen ASCII-tekens kan bevatten en niet mag eindigen op een punt.) Deze instelling is verplicht.
Toepassingsnaam Dit is de naam die wordt weergegeven in installatievensters wanneer gebruikers de toepassing installeren. Ook hier
wordt standaard de naam van de Dreamweaver-site gebruikt. Deze instelling heeft geen tekenrestricties en is niet verplicht.
Toepassings-id Deze instelling geeft uw toepassing aan met een unieke id. U kunt de standaard-id zo nodig wijzigen. Gebruik in de id
geen spaties of speciale tekens. De enige geldige tekens zijn 0-9, a-z, A-Z, . (punt) en - (streepje). Deze instelling is verplicht.
Versie Deze instelling geeft een versienummer voor de toepassing aan. Deze instelling is verplicht.
Begininhoud Deze instelling geeft de startpagina voor de toepassing aan. Klik op de knop Bladeren om naar uw startpagina te bladeren en
deze te selecteren. Het geselecteerde bestand moet zich in de hoofdmap van de site bevinden. Deze instelling is verplicht.
Beschrijving Deze instelling kunt u gebruiken om een beschrijving voor de toepassing in te voeren, die wordt weergegeven wanneer de
gebruiker de toepassing installeert.
Copyright Deze instelling kunt u gebruiken voor copyrightinformatie die wordt weergegeven bij de optie Over voor Adobe AIR-toepassingen
die worden geïnstalleerd op Macintosh-computers. Deze informatie wordt niet gebruikt voor toepassingen die zijn geïnstalleerd onder
Windows.
Vensterstijl Deze instelling geeft aan welke vensterstijl (of chroom) moet worden gebruikt wanneer een gebruiker de toepassing op zijn of
haar computer uitvoert. Standaardchroom omringt de toepassing met de standaardvensterbesturingselementen van het besturingssysteem.
Met Aangepast chroom (ondoorzichtig) verwijdert u het standaardchroom en kunt u uw eigen chroom voor de toepassing maken. (U maakt
het aangepaste chroom rechtstreeks in het verpakte HTML-bestand.) Aangepast chroom (doorzichtig) lijkt op Aangepast chroom
(ondoorzichtig), maar hierbij worden mogelijkheden voor doorzichtigheid toegevoegd aan de randen van de pagina. Zo kunt u
toepassingsvensters maken die niet rechthoekig van vorm zijn.
Venstergrootte Deze instelling geeft de afmetingen van het toepassingsvenster aan wanneer het wordt geopend.
Pictogram Deze instelling kunt u gebruiken om aangepaste afbeeldingen te selecteren voor de toepassingspictogrammen. (De
standaardafbeeldingen zijn Adobe AIR-afbeeldingen die worden geleverd bij de extensie.) Klik op de knop Pictogramafbeeldingen selecteren
om aangepaste afbeeldingen te gebruiken. Klik in het dialoogvenster Pictogramafbeeldingen dat wordt weergegeven op de map voor elke
pictogramgrootte en selecteer het gewenste afbeeldingsbestand. AIR ondersteunt voor toepassingspictogrammen alleen PNG-bestanden.
Opmerking: geselecteerde aangepaste afbeeldingen moeten op de site van de toepassing staan en de paden moeten relatief zijn ten
opzichte van de hoofdmap van de site.
Gekoppelde bestandstypen Deze instelling kunt u gebruiken om bestandstypen aan uw toepassing te koppelen. Zie de volgende sectie
voor meer informatie.
Toepassingsupdates Hiermee bepaalt u of updates naar nieuwe versies van Adobe AIR-toepassingen worden uitgevoerd met Adobe AIR
Installer of met de toepassing zelf. Het selectievakje is standaard ingeschakeld, waardoor de updates worden uitgevoerd met Adobe AIR
Installer. Schakel het selectievakje uit als u wilt dat de updates worden uitgevoerd door de toepassing zelf. Houd er rekening mee dat als u
het selectievakje uitschakelt, u een toepassing moet maken die updates kan uitvoeren.
Opgenomen bestanden Deze instelling geeft aan welke bestanden en mappen u in de toepassing moet opnemen. U kunt HTML- en CSS-
bestanden, afbeeldingsbestanden en JavaScript-bibliotheekbestanden toevoegen. Klik op de knop met het plusteken (+) om bestanden toe
te voegen en klik op het mappictogram om mappen toe te voegen. U moet geen bestanden zoals _mmServerScripts, _notes, enzovoort
opnemen. Als u een bestand of map uit uw lijst wilt verwijderen, selecteert u het bestand of de map en klikt u op de knop met het minteken
(-).
Digitale handtekening klik op Instellen om uw toepassing te ondertekenen met een digitale handtekening. Deze instelling is verplicht. Zie
de volgende sectie voor meer informatie.
Map Programmamenu Deze instelling geeft een submap in het menu Start van Windows aan waar u de snelkoppeling voor de toepassing
wilt maken. (Niet van toepassing op Macintosh.)
Doel Deze instelling geeft aan waar de nieuwe toepassingsinstaller (AIR-bestand) moet worden opgeslagen. De standaardlocatie is de
hoofdmap van de site. Klik op de knop Bladeren om een andere locatie te selecteren. De standaardbestandsnaam is de naam van de
toepassing, gevolgd door de bestandsextensie .air. Deze instelling is verplicht.
In het volgende voorbeeld zijn een aantal basisopties van het dialoogvenster ingesteld:
674
Naar boven
Een toepassing ondertekenen met een digitaal certificaat
Een digitale handtekening biedt zekerheid dat de code voor de toepassing niet is gewijzigd of corrupt is geraakt sinds de code is geschreven door
de ontwikkelaar van de software. Alle Adobe AIR-toepassingen vereisen een digitale handtekening en kunnen niet worden geïnstalleerd zonder
handtekening. U kunt een toepassing ondertekenen met een gekocht digitaal certificaat, zelf een certificaat maken of een Adobe AIRI-bestand
(een Adobe AIR Intermediate-bestand) voorbereiden dat u later ondertekent.
1. Klik in het dialoogvenster AIR - Instellingen voor toepassing en installer op de knop Instellen naast de optie Digitale handtekening.
2. Voer in het dialoogvenster Digitale handtekening een van de volgende handelingen uit:
Als u een toepassing wilt ondertekenen met een vooraf gekocht digitaal certificaat, klikt u op de knop Bladeren, selecteert u het
certificaat, typt u het bijbehorende wachtwoord en klikt u vervolgens op OK.
Als u een digitaal certificaat wilt maken dat u zelf ondertekent, klikt u op de knop Maken en vult u de velden van het dialoogvenster in.
De optie Type verwijst naar het beveiligingsniveau van het certificaat: 1024-RSA gebruikt een 1024-bits sleutel (minder veilig) en 2048-
RSA gebruikt een 2048-bits sleutel (veiliger). Klik op OK als u klaar bent. Geef vervolgens het bijbehorende wachtwoord op in het
dialoogvenster Digitale handtekening en klik op OK.
Selecteer AIRI-pakket voorbereiden op ondertekening en klik op OK. Met deze optie kunt u een AIR Intermediate-toepassing (AIRI)
maken zonder digitale handtekening. Een gebruiker kan de toepassing echter pas installeren nadat u een digitale handtekening hebt
toegevoegd.
Over tijdstempels
Wanneer u een Adobe AIR-toepassing ondertekent met een digitaal certificaat, verstuurt het verpakkingsprogramma een aanvraag voor een
onafhankelijk te controleren datum en tijdstip van ondertekening naar de server van een certificeringsinstantie. De ontvangen tijdstempel wordt
ingesloten in het AIR-bestand. Is het certificaat geldig op het moment van ondertekening, dan kan het AIR-bestand zelfs worden geïnstalleerd
nadat het certificaat is verlopen. Als er geen tijdstempel wordt verkregen, kan het AIR-bestand niet meer worden geïnstalleerd nadat het certificaat
is verlopen of is ingetrokken.
675
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Standaard wordt met de extensie Adobe AIR voor Dreamweaver een tijdstempel opgehaald tijdens het maken van een Adobe AIR-toepassing. U
kunt de tijdstempelfunctie echter uitschakelen door in het dialoogvenster Digitale handtekening de optie Tijdstempel uit te schakelen. (Dit kunt u
bijvoorbeeld doen als er geen tijdstempelservice beschikbaar is.) U kunt het beste een tijdstempel opnemen in elk AIR-bestand dat u openbaar
distribueert.
Geotrust is de standaardcertificeringsinstantie voor tijdstempels die door de verpakkingsprogramma's van AIR wordt gebruikt. Zie Een AIR-bestand
digitaal ondertekenen voor meer informatie over tijdstempels en digitale certificaten.
Gekoppelde AIR-bestandstypen bewerken
U kunt verschillende bestandstypen aan uw Adobe AIR-toepassing koppelen. Als u bijvoorbeeld wilt dat bestandstypen met de extensie .avf
worden geopend in Adobe AIR wanneer een gebruiker dubbelklikt op dergelijke bestanden, kunt u de extensie .avf toevoegen aan de lijst met
gekoppelde bestandstypen.
1. Klik in het dialoogvenster AIR - Instellingen voor toepassing en installer op de knop Bewerken naast de optie Gekoppelde bestandstypen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit in het dialoogvenster Gekoppelde bestandstypen:
Selecteer een bestandstype en klik op de knop met het minteken (-) om het bestandstype te verwijderen.
Klik op de knop met het plusteken (+) om een bestandstype toe te voegen.
Als u op de knop met het plusteken klikt om een bestandstype toe te voegen, verschijnt het dialoogvenster Instellingen voor
bestandstypen. Vul de velden van het dialoogvenster in en klik op OK om het dialoogvenster te sluiten.
Hieronder vindt u een lijst met opties:
Naam geeft de naam van het bestandstype aan die wordt weergegeven in de lijst Gekoppelde bestandstypen. Deze optie is verplicht en
mag alleen alfanumerieke ASCII-tekens (a-z, A-Z, 0-9) en punten bevatten (bijvoorbeeld adobe.VideoFile). De naam moet beginnen met
een letter. De maximumlengte is 38 tekens.
Extensie geeft de extensie van het bestandstype aan. U moet de punt van de extensie niet invoeren. Deze optie is verplicht en mag
alleen alfanumerieke ASCII-tekens (a-z, A-Z, 0-9) bevatten. De maximumlengte is 38 tekens.
Beschrijving kunt u gebruiken voor een optionele beschrijving voor het bestandstype.
Inhoudstype geeft het MIME- of mediatype voor het bestand aan (bijvoorbeeld tekst/html, afbeelding/gif enzovoort).
Locatie pictogrambestand kunt u gebruiken om aangepaste afbeeldingen te selecteren voor de gekoppelde bestandstypen. (De
standaardafbeeldingen zijn Adobe AIR-afbeeldingen die worden geleverd bij de extensie.)
Instellingen voor AIR-toepassingen bewerken
U kunt op elk gewenst moment de instellingen voor uw Adobe AIR-toepassing bewerken.
Selecteer Site > Instellingen AIR-toepassing en breng de gewenste wijzigingen aan.
Een webpagina voorvertonen in een AIR-toepassing
U kunt in Dreamweaver een HTML-pagina voorvertonen om bekijken hoe deze wordt weergegeven in een Adobe AIR-toepassing.
Voorvertoningen zijn nuttig als u wilt zien hoe de webpagina eruit ziet in de toepassing zonder dat u de volledige toepassing hoeft te maken.
Klik op de werkbalk Document op de knop Voorvertonen/fouten opsporen in browser en selecteer Voorvertoning in AIR.
U kunt ook op Ctrl+Shift+F12 (Windows) of Cmd+Shift+F12 (Macintosh) drukken.
AIR-coderingstips en -codekleuren gebruiken
De extensie Adobe AIR voor Dreamweaver voegt ook codetips en -kleuren toe voor Adobe AIR-taalelementen in de codeweergave in
Dreamweaver.
Open een HTML- of JavaScript-bestand in de codeweergave en voer Adobe AIR-code in.
Opmerking: het mechanisme voor coderingstips werkt alleen binnen de <script>-tags of in .js-bestanden.
Zie de documentatie voor ontwikkelaars in de rest van deze handleiding voor meer informatie over de Adobe AIR-taalelementen.
Toegang tot de documentatie van Adobe AIR
De extensie Adobe AIR voegt een item toe aan het menu Help in Dreamweaver waarmee u toegang krijgt tot documentatie over het ontwikkelen
van AIR-toepassingen met HTML en Ajax.
Kies Help > Adobe AIR Help.
676
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
677
Afbeeldingen toevoegen en wijzigen
Naar boven
GIF (Graphic Interchange Format)
JPEG (Joint Photographic Experts Group)
PNG (Portable Network Group)
Naar boven
Over afbeeldingen
Een afbeelding invoegen
De grootte van een afbeelding visueel wijzigen
Een tijdelijke aanduiding voor afbeeldingen invoegen
Een tijdelijke aanduiding voor afbeeldingen vervangen
Eigenschappen instellen voor tijdelijke aanduidingen voor afbeeldingen
Afbeeldingen bewerken in Dreamweaver
Een rollover-afbeelding maken
Een externe afbeeldingseditor gebruiken
Gedrag toepassen op afbeeldingen
Over afbeeldingen
Er zijn veel verschillende bestandsindelingen voor afbeeldingen, maar de drie bestandsindelingen voor afbeeldingen die meestal op webpagina's worden gebruikt, zijn GIF,
JPEG en PNG. De bestandsindelingen GIF en JPEG worden het beste ondersteund en kunnen worden weergegeven in de meeste browsers.
GIF-bestanden gebruiken maximaal 256 kleuren en zijn het best geschikt voor de weergave van
afbeeldingen met niet-continue tinten of afbeeldingen met grote gebieden met platte kleuren, zoals navigatiebalken, knoppen, pictogrammen,
logo's of andere afbeeldingen met uniforme kleuren en tonen.
JPEG-bestanden zijn de beste keuze voor foto's en afbeeldingen met continue tinten, omdat JPEG-
bestanden miljoenen kleuren kunnen bevatten. Hoe hoger de kwaliteit van een JPEG-bestand, hoe groter het bestand en hoe langer het duurt om
het te downloaden. U kunt vaak een goede balans vinden tussen de kwaliteit van de afbeelding en de bestandsgrootte door een JPEG-bestand te
comprimeren.
PNG-bestanden zijn een patentvrije vervanging van GIF-bestanden, met ondersteuning voor geïndexeerde
kleuren, grijstinten en true-color afbeeldingen en ondersteuning van alfakanalen voor doorzichtigheid. PNG is de eigen bestandsindeling van
Adobe® Fireworks®. In PNG-bestanden blijft alle oorspronkelijke informatie over lagen, vectors, kleuren en effecten (zoals schaduwen) behouden
en blijven alle elementen altijd volledig bewerkbaar. Bestanden worden alleen door Dreamweaver herkend als PNG-bestanden als ze de extensie
.png hebben.
Een afbeelding invoegen
Als u een afbeelding invoegt in een Dreamweaver-document, wordt een verwijzing naar het afbeeldingsbestand gegenereerd in de HTML-
broncode. Deze verwijzing klopt alleen als het afbeeldingsbestand zich op de juiste site bevindt. Als het bestand zich niet op de huidige site
bevindt, wordt u door Dreamweaver gevraagd of u het bestand naar de site wilt kopiëren.
U kunt afbeeldingen ook dynamisch invoegen. Dynamische afbeeldingen zijn afbeeldingen die vaak veranderen. Bij rotatiesystemen voor
advertentiebanners moet bijvoorbeeld steeds willekeurige één banner worden geselecteerd uit een lijst met mogelijke banners, waarna de
afbeelding van de geselecteerde banner dynamisch wordt weergegeven als een pagina wordt opgevraagd.
Nadat u een afbeelding hebt ingevoegd, kunt u toegankelijkheidskenmerken voor de afbeeldingstag instellen die leesbaar zijn door schermlezers
voor blinde en slechtziende gebruikers. Deze kenmerken kunnen worden bewerkt in HTML-code.
Voor een zelfstudie over het invoegen van afbeeldingen gaat u naar Afbeeldingen toevoegen.
1. Plaats de invoegpositie op de locatie waar u de afbeelding wilt weergeven in het documentvenster en ga op een van de volgende manieren
te werk:
Ga naar de categorie Algemeen in het deelvenster Invoegen en klik op het pictogram Afbeeldingen .
Ga naar de categorie Algemeen van het paneel Invoegen, klik op de knop Afbeeldingen en selecteer het pictogram Afbeelding. Als het
pictogram Afbeelding in het paneel Invoegen wordt weergegeven, kunt u het pictogram naar het documentvenster slepen (of naar het
venster Codeweergave als u in de code aan het werken bent).
Selecteer Invoegen > Afbeelding.
Sleep een afbeelding uit het deelvenster Middelen (Venster > Middelen) naar de gewenste locatie in het documentvenster en ga
vervolgens verder met stap 3.
Sleep een afbeelding uit het deelvenster Bestanden naar de gewenste locatie in het documentvenster en ga vervolgens verder met stap
678
Opmerking:
Opmerking:
Opmerking:
B en H
Opmerking:
Bron
Koppeling
3.
Sleep een afbeelding van het bureaublad naar de gewenste locatie in het documentvenster en ga vervolgens verder met stap 3.
2. Voer in het dialoogvenster een van de volgende handelingen uit:
Selecteer Bestandssysteem om een afbeeldingsbestand te kiezen.
Selecteer Gegevensbron om een dynamische afbeeldingsbron te kiezen.
Klik op de knop Sites en servers als u een afbeeldingsbestand wilt kiezen in een externe map van uw Dreamweaver-sites.
3. Blader naar de afbeelding of inhoudsbron die u wilt invoegen en selecteer deze.
Als u in een niet-opgeslagen document werkt, wordt een file://-verwijzing naar het afbeeldingsbestand gegenereerd. Als u het document
ergens op de site opslaat, wordt de verwijzing geconverteerd naar een documentrelatief pad.
Bij het invoegen van afbeeldingen kunt u ook een absoluut pad gebruiken naar een afbeelding op een externe server (een
afbeelding die niet is opgeslagen op de lokale vaste schijf). Als u problemen ervaart tijdens het werken kunt u er echter voor kiezen om de
afbeelding niet weer te geven in de ontwerpweergave door de optie Opdrachten > Externe bestanden weergeven uit te schakelen.
4. Klik op OK. Het dialoogvenster Toegankelijkheidskenmerken van de afbeeldingstag wordt weergegeven als u het dialoogvenster hebt
geactiveerd in Voorkeuren (Bewerken > Voorkeuren).
5. Typ waarden in de tekstvakken Alternatieve tekst en Lange beschrijving en klik op OK.
In het tekstvak Alternatieve tekst typt u een naam of korte beschrijving voor de afbeelding. De schermlezer leest de informatie die u hier
typt. Gebruik niet meer dan ongeveer 50 tekens. Voor langere beschrijvingen kunt u een koppeling gebruiken (in het tekstvak Lange
beschrijving) naar een bestand dat meer informatie over de afbeelding bevat.
In het tekstvak Lange beschrijving typt u de locatie van een bestand dat wordt weergegeven als de gebruiker op de afbeelding klikt of op
het mappictogram klikt om naar het bestand te bladeren. Dit tekstvak bevat een koppeling naar een bestand dat betrekking heeft op of
meer informatie bevat over de afbeelding.
U kunt informatie typen in een of beide tekstvakken, afhankelijk van uw vereisten. De schermlezer leest het Alt-kenmerk voor
de afbeelding.
als u op Annuleren klikt, verschijnt de afbeelding in het document, maar worden er door Dreamweaver geen
toegankelijkheidstags of -kenmerken aan gekoppeld.
6. In de eigenschappencontrole (Venster > Eigenschappen) kunt u eigenschappen instellen voor de afbeelding.
Afbeeldingseigenschappen instellen
In de eigenschappencontrole voor afbeeldingen kunt u eigenschappen voor een afbeelding instellen. Als u niet alle afbeeldingseigenschappen ziet,
klikt u op de uitvouwpijl in de rechterbenedenhoek.
1. Selecteer Venster > Eigenschappen om de eigenschappencontrole voor een geselecteerde afbeelding weer te geven.
2. Typ een naam in het tekstvak onder de miniatuurafbeelding zodat u naar de afbeelding kunt verwijzen als u Dreamweaver-gedrag (zoals
Afbeelding verwisselen) gebruikt of als u een scripttaal als JavaScript of VBScript gebruikt.
3. Stel de afbeeldingsopties naar wens in.
De breedte en hoogte van de afbeelding in pixels. Als u een afbeelding invoegt op een pagina, worden deze tekstvakken
automatisch bijgewerkt met de oorspronkelijke afmetingen van de afbeelding.
Als u voor B en H waarden instelt die niet overeenkomen met de werkelijke breedte en hoogte van de afbeelding, wordt de afbeelding
mogelijk niet goed weergegeven in een browser. (Als u de oorspronkelijke waarden wilt herstellen, klikt u op de labels van de tekstvakken B
en H of op de knop Afbeeldingsgrootte herstellen rechts van de tekstvakken B en H als u een nieuwe waarde typt.)
U kunt deze waarden wijzigen om de weergavegrootte van dit exemplaar van de afbeelding aan te passen, maar dat heeft
geen invloed op de downloadtijd, omdat de browser alle afbeeldingsgegevens downloadt voordat de grootte van de afbeelding wordt
aangepast. Als u de downloadtijd wilt verminderen en ervoor wilt zorgen dat alle exemplaren van een afbeelding even groot worden
weergegeven, moet u afbeeldingen schalen met een toepassing voor het bewerken van afbeeldingen.
Geeft het bronbestand voor de afbeelding aan. Klik op het mappictogram om naar het bronbestand te bladeren of typ het pad.
Geeft een hyperlink naar de afbeelding aan. Sleep het Point-To-File-pictogram naar een bestand in het paneel Bestanden, klik
op het mappictogram om naar een document in de site te bladeren of typ de URL handmatig.
679
Alt
Mapnaam en Hotspot-gereedschap
Doel
Bewerken
Bijwerken vanuit origineel
Afbeeldingsinstellingen bewerken
Uitsnijden
Nieuw voorbeeld
Helderheid en contrast
Verscherpen
Naar boven
Hiermee geeft u alternatieve tekst op die in plaats van de afbeelding wordt weergegeven in browsers die alleen tekst weergeven of in
browsers waarvoor is ingesteld dat afbeeldingen handmatig moeten worden gedownload. Voor blinde of slechtziende gebruikers die
spraakprogramma's gebruiken met browsers die alleen tekst weergeven, wordt de tekst hardop voorgelezen. In sommige browsers wordt
deze tekst ook weergegeven als de aanwijzer op de afbeelding wordt geplaatst.
Hiermee kunt u een overzicht van afbeeldingen met hyperlinks labelen en maken.
Hiermee geeft u het frame of venster op waarin de gekoppelde pagina moet worden geladen. (Deze optie is niet beschikbaar als de
afbeelding niet is gekoppeld aan een ander bestand.) De namen van alle frames in de huidige frameset worden weergegeven in de lijst Doel.
U kunt ook een van de volgende gereserveerde doelnamen kiezen:
_blank laadt het gekoppelde bestand in een nieuw naamloos browservenster.
_parent laadt het gekoppelde bestand in het bovenliggende frame of venster ten opzichte van het frame dat de koppeling bevat. Als
het frame dat de koppeling bevat niet is genest, wordt het gekoppelde bestand geladen in het volledige browservenster.
_self laadt het gekoppelde bestand in het frame of venster waarin de koppeling zich bevindt. Dit doel is de standaardinstelling en hoeft
u gewoonlijk niet te definiëren.
_top laadt het gekoppelde bestand in het volledige browservenster en verwijdert daarbij alle frames.
Hiermee wordt de afbeeldingseditor gestart die u hebt opgegeven in de voorkeuren voor externe editors en wordt de
geselecteerde afbeelding geopend.
Als de webafbeelding (de afbeelding op de Dreamweaver-pagina) niet is gesynchroniseerd met het
oorspronkelijke Photoshop-bestand, wordt in Dreamweaver vastgesteld dat het oorspronkelijke bestand is bijgewerkt en wordt een van de
pijlen van het pictogram van het slimme object rood weergegeven. Als u de webafbeelding in de ontwerpweergave selecteert en in de
eigenschappencontrole op de knop Bijwerken vanuit origineel klikt, wordt de afbeelding automatisch bijgewerkt, waarbij alle wijzigingen die u
in het oorspronkelijke Photoshop-bestand hebt gemaakt, worden overgenomen.
Hiermee opent u het dialoogvenster Afbeelding optimaliseren waarin u de afbeelding kunt
optimaliseren.
Hiermee kunt u een afbeelding uitsnijden, waarbij u ongewenste delen verwijdert van de geselecteerde afbeelding.
Hiermee kunt u een nieuw voorbeeld weergeven van een afbeelding waarvan u de grootte hebt gewijzigd, zodat u de
afbeeldingskwaliteit met de nieuwe grootte en vorm verbetert.
Hiermee past u de helderheid en het contrast van een afbeelding aan.
Hiermee past u de scherpte van een afbeelding aan.
Toegankelijkheidskenmerken van een afbeelding bewerken in code
Als u toegankelijkheidskenmerken hebt ingevoegd voor een afbeelding, kunt u die waarden bewerken in de HTML-code.
1. Selecteer de afbeelding in het documentvenster.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Bewerk de desbetreffende afbeeldingskenmerken in de codeweergave.
Klik met de rechtermuisknop (Windows), of houd de Control-toets ingedrukt terwijl u klikt, en kies Tag bewerken.
Bewerk de Alt-waarde in de eigenschappencontrole.
De grootte van een afbeelding visueel wijzigen
U kunt de grootte van elementen als afbeeldingen, insteekmodules, Shockwave- of SWF-bestanden, applets en ActiveX-besturingselementen
visueel wijzigen in Dreamweaver.
Als u de grootte van een afbeelding visueel wijzigt, kunt u zien hoe de afbeelding met verschillende afmetingen de indeling beïnvloedt, maar wordt
het afbeeldingsbestand niet geschaald naar de door u opgegeven verhoudingen. Als u de grootte van een afbeelding visueel wijzigt in
Dreamweaver zonder een toepassing voor het bewerken van afbeeldingen (zoals Adobe Fireworks) te gebruiken om het afbeeldingsbestand te
schalen naar de gewenste grootte, wordt de afbeelding geschaald door de browser van de gebruiker als de pagina wordt geladen. Hierdoor kan
het langer duren om de pagina te downloaden en wordt de afbeelding mogelijk niet goed weergegeven in de browser van de gebruiker. Als u de
downloadtijd wilt verminderen en ervoor wilt zorgen dat alle exemplaren van een afbeelding even groot worden weergegeven, moet u afbeeldingen
schalen met een toepassing voor het bewerken van afbeeldingen.
Als u de grootte van een afbeelding wijzigt in Dreamweaver, kunt u nieuwe pixels berekenen op basis van de nieuwe afmetingen. Als u een nieuw
voorbeeld maakt, worden pixels opgeteld bij of afgetrokken van JPEG- en GIF-afbeeldingsbestanden waarvan de grootte is gewijzigd, zodat deze
680
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
zoveel mogelijk overeenkomen met de weergave van de oorspronkelijke afbeelding. Als u een nieuw voorbeeld maakt van een afbeelding, wordt
het bestand kleiner en verloopt het downloaden sneller.
De grootte van een element visueel wijzigen
1. Selecteer het element (bijvoorbeeld een afbeelding of SWF-bestand) in het documentvenster.
Aan de onderkant en rechterkant van het element en in de rechterbenedenhoek worden formaatgrepen weergegeven. Als er geen
formaatgrepen worden weergegeven, klikt u ergens anders dan op het element waarvan u de grootte wilt wijzigen en selecteert u het
vervolgens opnieuw, of klikt u op de desbetreffende tag in de tagkiezer om het element te selecteren.
2. Wijzig de grootte van het element op een van de volgende manieren:
Als u de breedte van het element wilt aanpassen, sleept u de selectiegreep aan de rechterkant.
Als u de hoogte van het element wilt aanpassen, sleept u de selectiegreep aan de onderkant.
Als u de breedte en de hoogte van het element tegelijk wilt aanpassen, sleept u de selectiegreep in de hoek.
Als u de verhoudingen van het element (de verhouding tussen breedte en hoogte) wilt behouden bij het wijzigen van de grootte, houdt u
Shift in gedrukt terwijl u de hoekselectiegreep sleept.
Als u de breedte en hoogte van een element wilt instellen op een specifieke grootte (bijvoorbeeld 1 x 1 pixel), kunt u in de
eigenschappencontrole een numerieke waarde invoeren. De grootte van elementen kan visueel worden gewijzigd tot minimaal 8 x 8
pixels.
3. Als u de oorspronkelijke afmetingen van een element wilt herstellen, verwijdert u in de eigenschappencontrole de waarden in de tekstvakken
B en H of klikt u op de knop Grootte opnieuw instellen in de eigenschappencontrole voor de afbeelding.
De oorspronkelijke afmetingen van een afbeelding herstellen
Klik op de knop Grootte opnieuw instellen in de eigenschappencontrole voor de afbeelding.
Een nieuw voorbeeld weergeven van een afbeelding waarvan u de grootte hebt gewijzigd
1. Wijzig de grootte van de afbeelding zoals hierboven is beschreven.
2. Klik op de knop Nieuw voorbeeld in de eigenschappencontrole voor de afbeelding.
u kunt geen nieuw voorbeeld maken van voorlopige afbeeldingen of andere elementen dan bitmapafbeeldingen.
Een tijdelijke aanduiding voor afbeeldingen invoegen
Een voorlopige afbeelding is een afbeelding die u gebruikt totdat u de definitieve afbeelding kunt toevoegen aan een webpagina. U kunt de grootte
en kleur van de voorlopige afbeelding instellen en er een tekstlabel voor opgeven.
1. Plaats de invoegpositie in het documentvenster op de plaats waar u een voorlopige afbeelding wilt invoegen.
2. Selecteer Invoegen > Afbeeldingsobjecten > Tijdelijke aanduiding voor afbeelding.
3. Typ bij Naam (optioneel) tekst die u wilt laten weergeven als label voor de voorlopige afbeelding. Laat het tekstvak leeg als u niet wilt dat er
een label wordt weergegeven. De naam moet met een letter beginnen en mag alleen letters en cijfers bevatten. Spaties en hoge ASCII-
tekens zijn niet toegestaan.
4. Typ bij Breedte en Hoogte (verplicht) een getal waarmee u de grootte van de afbeelding in pixels instelt.
5. Pas voor Kleur (optioneel) op een van de volgende manieren een kleur toe:
Gebruik de kleurkiezer om een kleur te selecteren.
Typ de hexadecimale waarde van de kleur (bijvoorbeeld #FF0000).
Typ de naam van een webveilige kleur (bijvoorbeeld rood).
6. Typ bij Alternatieve tekst (optioneel) tekst waarmee u de afbeelding beschrijft voor mensen die een browser met alleen tekst gebruiken.
er wordt automatisch in de HTML-code een afbeeldingstag ingevoegd met een leeg src-kenmerk.
7. Klik op OK.
De kleur, groottekenmerken en label van de voorlopige afbeelding worden als volgt weergegeven:
In een browser worden de tekst voor de label en de grootte niet weergegeven.
681
Naar boven
Naar boven
B en H
Bron
Koppeling
Alt
Maken
Bijwerken vanuit origineel
Kleur
Naar boven
Een tijdelijke aanduiding voor afbeeldingen vervangen
Een voorlopige afbeelding geeft geen afbeelding weer in een browser. Voordat u uw site publiceert, moet u alle voorlopige afbeeldingen die u hebt
toegevoegd, vervangen door webvriendelijke afbeeldingsbestanden, zoals GIF- of JPEG-bestanden.
Als u Fireworks hebt, kunt u een nieuwe afbeelding maken vanuit de tijdelijke aanduiding voor afbeeldingen in Dreamweaver. De nieuwe
afbeelding krijgt dezelfde afmetingen als de tijdelijke aanduiding voor afbeeldingen. U kunt de afbeelding bewerken en vervolgens vervangen in
Dreamweaver.
1. Voer een van de volgende handelingen uit in het documentvenster:
Dubbelklik op de voorlopige afbeelding.
Klik op de tijdelijke aanduiding voor afbeeldingen om deze te selecteren en klik vervolgens in de eigenschappencontrole (Venster >
Eigenschappen) op het mappictogram naast het tekstvak Bron.
2. Blader in het dialoogvenster Afbeeldingsbron naar de afbeelding waardoor u de tijdelijke aanduiding wilt vervangen en klik op OK.
Eigenschappen instellen voor tijdelijke aanduidingen voor afbeeldingen
Als u eigenschappen wilt instellen voor een tijdelijke aanduiding voor afbeeldingen, selecteert u de tijdelijke aanduiding in het documentvenster en
selecteert u vervolgens Venster > Eigenschappen om de eigenschappencontrole weer te geven. Als u niet alle eigenschappen ziet, klikt u op de
uitvouwpijl in de rechterbenedenhoek.
Gebruik de eigenschappencontrole om een naam, breedte, hoogte, afbeeldingsbron, beschrijving in alternatieve tekst, uitlijning en kleur in te
stellen voor een voorlopige afbeelding.
In de eigenschappencontrole voor de voorlopige afbeelding zijn het grijze tekstvak en het tekstvak Uitlijnen niet beschikbaar. U kunt deze
eigenschappen instellen in de eigenschappencontrole voor afbeeldingen als u de voorlopige afbeelding vervangt door een definitieve afbeelding.
Stel vervolgens de volgende opties naar wens in:
Stellen de breedte en hoogte van de voorlopige afbeelding in in pixels.
Geeft het bronbestand voor de afbeelding aan. Voor een voorlopige afbeelding is dit tekstvak leeg. Klik op de knop Bladeren om een
vervangende afbeelding te selecteren voor de voorlopige afbeelding.
Geeft een hyperlink naar de voorlopige afbeelding aan. Sleep het Point-to-File-pictogram naar een bestand in het paneel
Bestanden, klik op het mappictogram om naar een document in de site te bladeren of typ de URL handmatig.
Hiermee geeft u alternatieve tekst op die in plaats van de afbeelding wordt weergegeven in browsers die alleen tekst weergeven of in
browsers waarvoor is ingesteld dat afbeeldingen handmatig moeten worden gedownload. Voor blinde of slechtziende gebruikers die
spraakprogramma's gebruiken met browsers die alleen tekst weergeven, wordt de tekst hardop voorgelezen. In sommige browsers wordt
deze tekst ook weergegeven als de aanwijzer op de afbeelding wordt geplaatst.
Hiermee start u Fireworks om een vervangende afbeelding te maken. De knop Maken is alleen ingeschakeld als Fireworks ook op
uw computer is geïnstalleerd.
Als de webafbeelding (de afbeelding op de Dreamweaver-pagina) niet is gesynchroniseerd met het
oorspronkelijke Photoshop-bestand, wordt in Dreamweaver vastgesteld dat het oorspronkelijke bestand is bijgewerkt en wordt een van de
pijlen van het pictogram van het slimme object rood weergegeven. Als u de webafbeelding in de ontwerpweergave selecteert en in de
eigenschappencontrole op de knop Bijwerken vanuit origineel klikt, wordt de afbeelding automatisch bijgewerkt, waarbij alle wijzigingen die u
in het oorspronkelijke Photoshop-bestand hebt gemaakt, worden overgenomen.
Geeft een kleur voor de voorlopige afbeelding.
Afbeeldingen bewerken in Dreamweaver
U kunt afbeeldingen in Dreamweaver opnieuw samplen, bijsnijden, optimaliseren en scherper maken. U kunt ook hun helderheid en contrast
wijzigen.
Beeldbewerkingsfuncties
682
Opmerking:
Nieuw voorbeeld
Uitsnijden
Helderheid en contrast
Verscherpen
Opmerking:
Opmerking:
Opmerking:
Dreamweaver bevat basisfuncties voor het bewerken van afbeeldingen waarmee u afbeeldingen kunt wijzigen zonder dat u een externe
toepassing voor het bewerken van afbeeldingen, zoals Fireworks of Photoshop, hoeft te gebruiken. De Dreamweaver-functies voor het bewerken
van afbeeldingen zijn zo ontworpen dat u gemakkelijk kunt samenwerken met de inhoudsontwerpers die de afbeeldingsbestanden voor uw website
maken.
Fireworks of een andere beeldbewerkingstoepassing hoeft niet op uw computer te zijn geïnstalleerd om de beeldbewerkingsfuncties
van Dreamweaver te kunnen gebruiken.
Selecteer Wijzigen > Afbeelding. Stel een van deze Dreamweaver-functies voor het bewerken van afbeeldingen in:
Hiermee worden pixels opgeteld bij of afgetrokken van JPEG- en GIF-afbeeldingsbestanden waarvan de grootte is
gewijzigd, zodat deze zoveel mogelijk overeenkomen met de weergave van de oorspronkelijke afbeelding. Als u een nieuw voorbeeld maakt
van een afbeelding, wordt het bestand kleiner en verloopt het downloaden sneller.
Als u de grootte van een afbeelding wijzigt in Dreamweaver, kunt u nieuwe pixels berekenen op basis van de nieuwe afmetingen. Als er een
nieuw voorbeeld wordt gemaakt van een bitmapobject, worden er pixels toegevoegd aan of verwijderd uit de afbeelding zodat deze groter of
kleiner wordt. Als u van een afbeelding een nieuw voorbeeld maakt met een hogere resolutie, heeft dit meestal weinig kwaliteitsverlies tot
gevolg. Als u echter een voorbeeld met een lagere resolutie maakt, veroorzaakt dit altijd gegevensverlies en meestal ook kwaliteitsverlies.
Hiermee kunt u afbeeldingen bewerken door de oppervlakte van de afbeelding te verkleinen. Meestal snijdt u een afbeelding uit
als u meer nadruk wilt plaatsen op het onderwerp van de afbeelding en ongewenste aspecten rondom het centrum van interesse in de
afbeelding wilt verwijderen.
Hiermee wijzigt u het contrast of de helderheid van pixels in een afbeelding. Dit heeft effect op de markeringen,
schaduwen en middeltonen van een afbeelding. Meestal gebruikt u Helderheid/contrast als u afbeeldingen corrigeert die te donker of te licht
zijn.
Hiermee past u de focus van een afbeelding aan door het contrast te vergroten van randen binnen de afbeelding. Als u een
afbeelding scant of een digitale foto neemt, worden door de meeste software voor het vastleggen van afbeeldingen standaard de randen van
objecten in de afbeelding verzacht. Hierdoor wordt voorkomen dat heel fijne details verloren gaan in de pixels waaruit digitale afbeeldingen
opgebouwd. Om de details naar voren te brengen in digitale afbeeldingsbestanden, is het echter vaak nodig om de afbeelding scherper te
maken, waarbij het randcontrast wordt vergroot waardoor de afbeelding scherper lijkt.
De Dreamweaver-functies voor het bewerken van afbeeldingen kunnen alleen worden gebruikt voor JPEG-, GIF- en PNG-
afbeeldingsbestanden. Bitmapafbeeldingen met een andere bestandsindeling kunnen niet met deze functies voor het bewerken van
afbeeldingen worden bewerkt.
Een afbeelding uitsnijden
Met Dreamweaver kunt u bitmapafbeeldingen uitsnijden (of bijsnijden).
Als u een afbeelding uitsnijdt, wordt het bronbestand van de afbeelding gewijzigd op de schijf. Bewaar daarom een back-
upexemplaar van het afbeeldingsbestand voor het geval u de oorspronkelijke afbeelding weer wilt gebruiken.
1. Open de pagina die de afbeelding bevat die u wilt uitsnijden, selecteer de afbeelding en ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op het pictogram Uitsnijden in de eigenschappencontrole voor de afbeelding.
Selecteer Wijzigen > Afbeelding > Uitsnijden.
Er worden uitsnijgrepen weergegeven rond de geselecteerde afbeelding.
2. Pas de uitsnijgrepen aan totdat het vak het gebied van de afbeelding aangeeft dat u wilt behouden.
3. Dubbelklik binnen in het vak of druk op Enter om de selectie uit te snijden.
4. Er wordt een dialoogvenster weergegeven met het bericht dat het afbeeldingsbestand dat u uitsnijdt, wordt gewijzigd op de schijf. Klik op
OK. Alle pixels in de geselecteerde bitmap buiten het vak worden verwijderd, maar andere objecten in de afbeelding blijven staan.
5. Geef een voorbeeld weer van de afbeelding en kijk of die aan uw verwachtingen voldoet. Als dat niet zo is, selecteert u Bewerken >
Uitsnijden ongedaan maken om terug te keren naar de oorspronkelijke afbeelding.
u kunt het effect van de opdracht Uitsnijden ongedaan maken (en terugkeren naar het oorspronkelijke afbeeldingsbestand)
totdat u Dreamweaver afsluit of totdat u het bestand bewerkt in een externe toepassing voor het bewerken van afbeeldingen.
Een afbeelding optimaliseren
U kunt afbeeldingen op uw webpagina's optimaliseren vanuit Dreamweaver.
1. Open de pagina met de afbeelding die u wilt optimaliseren, selecteer de afbeelding en ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op de knop Afbeeldingsinstellingen bewerken in de eigenschappencontrole van de afbeelding.
Selecteer Wijzigen > Afbeelding > Optimaliseren.
2. Breng de gewenste wijzigingen aan in het dialoogvenster Afbeelding optimaliseren en klik op OK.
683
Opmerking:
Naar boven
Afbeeldingsnaam
Oorspronkelijke afbeelding
Rollover-afbeelding
Vooraf laden van Rollover-afbeelding
Alternatieve tekst
Een afbeelding scherper maken
Als u een afbeelding scherper maakt, wordt het contrast van pixels rond de randen van objecten vergroot, zodat de afbeelding gedefinieerder of
scherper wordt.
1. Open de pagina die de afbeelding bevat die u scherper wilt maken, selecteer de afbeelding en ga op een van de volgende manieren te
werk:
Klik op de knop Verscherpen in de eigenschappencontrole voor de afbeelding.
Selecteer Wijzigen > Afbeelding > Verscherpen.
2. U kunt aangeven in welke mate Dreamweaver de afbeelding moet verscherpen door de schuifregelaar te slepen of door een waarde tussen
0 en 10 in het tekstvak te typen. Terwijl u de scherpte van de afbeelding aanpast in het dialoogvenster Scherpte, kunt u in een voorbeeld de
wijzigingen in de afbeelding zien.
3. Klik op OK als u tevreden bent met de afbeelding.
4. Sla uw wijzigingen op door Bestand > Opslaan te selecteren, of keer terug naar de oorspronkelijke afbeelding door Bewerken >
Verscherpen ongedaan maken te selecteren.
U kunt het effect van de opdracht Verscherpen alleen ongedaan maken (en terugkeren naar het oorspronkelijke
afbeeldingsbestand) als u de pagina met de afbeelding nog niet hebt opgeslagen. Nadat u de pagina hebt opgeslagen, worden de
wijzigingen in de afbeelding permanent opgeslagen.
De helderheid en het contrast van een afbeelding aanpassen
Met Helderheid/contrast wijzigt u het contrast of de helderheid van pixels in een afbeelding. Dit heeft effect op de markeringen, schaduwen en
middeltonen van een afbeelding. Meestal gebruikt u Helderheid/contrast als u afbeeldingen corrigeert die te donker of te licht zijn.
1. Open de pagina die de afbeelding bevat die u wilt aanpassen, selecteer de afbeelding en ga op een van de volgende manieren te werk:
Klik op de knop Helderheid/contrast in de eigenschappencontrole voor de afbeelding.
Selecteer Wijzigen > Afbeelding > Helderheid/contrast.
2. Sleep de schuifregelaars voor Helderheid en Contrast om de instellingen aan te passen. Waarden kunnen variëren van –100 tot +100.
3. Klik op OK.
Een rollover-afbeelding maken
U kunt rollover-afbeeldingen invoegen in uw pagina. Een rollover is een afbeelding die, als deze wordt weergegeven in een browser, verandert als
de aanwijzer erop wordt geplaatst.
U hebt twee afbeeldingen nodig om de rollover te maken: een primaire afbeelding (de afbeelding die wordt weergegeven als de pagina wordt
geladen) en een secundaire afbeelding (de afbeelding die wordt weergegeven als de aanwijzer op de primaire afbeelding wordt geplaatst). Beide
afbeeldingen in de rollover moeten dezelfde grootte hebben. Als de afbeeldingen niet even groot zijn, worden de afmetingen van de tweede
afbeelding aangepast aan die van de eerste afbeelding.
Rollover-afbeeldingen worden automatisch zo ingesteld dat ze reageren op de onMouseOver-gebeurtenis. U kunt een afbeelding zo instellen dat
deze reageert op een ander gebeurtenis (bijvoorbeeld een muisklik) of een rollover-afbeelding wijzigen.
1. Plaats de invoegpositie in het documentvenster op de plaats waar u de rollover wilt weergeven.
2. Gebruik een van de volgende methoden om de rollover in te voegen:
Ga naar de categorie Algemeen van het paneel Invoegen, klik op de knop Afbeeldingen en selecteer het pictogram Rollover-afbeelding.
Als het pictogram Rollover-afbeelding is weergegeven in het paneel Invoegen, kunt u het pictogram naar het documentvenster slepen.
Selecteer Invoegen > Afbeeldingsobjecten > Rollover-afbeelding.
3. Stel opties in en klik op OK.
De naam van de rollover-afbeelding.
De afbeelding die u wilt weergeven als de pagina wordt geladen. Typ het pad in het tekstvak of klik op
Bladeren en selecteer de afbeelding.
De afbeelding die u wilt weergeven als de aanwijzer over de oorspronkelijke afbeelding rolt. Typ het pad of klik op
Bladeren om de afbeelding te selecteren.
Hiermee worden afbeeldingen vooraf in het cachegeheugen van de browser geladen, zodat er
geen vertraging optreedt als de gebruiker de aanwijzer over de afbeelding rolt.
(Optioneel) Tekst waarmee u de afbeelding beschrijft voor mensen die een browser met alleen tekst gebruiken.
684
Ga als erop wordt geklikt, naar de URL
Opmerking:
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Het bestand dat u wilt openen als een gebruiker op de rollover-afbeelding klikt. Typ het pad of klik
op Bladeren en selecteer het bestand.
Als u geen koppeling instelt voor de afbeelding, voegt Dreamweaver een lege koppeling (#) in de broncode in waaraan het
rollover-gedrag wordt gekoppeld. Als u de lege koppeling verwijdert, werkt de rollover-afbeelding niet meer.
4. Selecteer Bestand > Voorvertoning in browser of druk op F12.
5. Verplaats in de browser de aanwijzer naar de oorspronkelijke afbeelding om de rollover-afbeelding te zien.
U kunt het effect van een rollover-afbeelding niet zien in de ontwerpweergave.
Een externe afbeeldingseditor gebruiken
In Dreamweaver kunt u een geselecteerde afbeelding openen in een externe afbeeldingseditor. Als u het bewerkte afbeeldingsbestand opslaat en
terugkeert naar Dreamweaver, worden alle wijzigingen die u in de afbeelding hebt aangebracht, weergegeven in het documentvenster.
U kunt Fireworks instellen als primaire externe editor. U kunt ook instellen welke bestandstypen door een editor worden geopend en u kunt
meerdere afbeeldingseditors selecteren. U kunt bijvoorbeeld via de voorkeuren instellen dat Fireworks moet worden gestart als u een GIF wilt
bewerken en dat een andere afbeeldingseditor moet worden gestart als u een JPG of JPEG wilt bewerken.
De externe editor voor bestanden starten
Voer een van de volgende handelingen uit:
Dubbelklik op de afbeelding die u wilt bewerken.
Klik met de rechtermuisknop (Windows), of houd de Control-toets ingedrukt (Macintosh) terwijl u op de afbeelding klikt die u wilt
bewerken en selecteer vervolgens Bewerken met > Bladeren om een editor te selecteren.
Selecteer de afbeelding die u wilt bewerken en klik op Bewerken in de eigenschappencontrole.
Dubbelklik op het afbeeldingsbestand in het deelvenster Bestanden om de primaire afbeeldingseditor te starten. Als u geen
afbeeldingseditor hebt opgegeven, start Dreamweaver de standaardeditor voor het bestandstype.
Als u een afbeelding opent vanuit het paneel Bestanden, werken de integratiefuncties van Fireworks niet. Fireworks opent niet
het oorspronkelijke PNG-bestand. Als u de integratiefuncties van Fireworks wilt gebruiken, moet u afbeeldingen openen vanuit het
documentvenster.
Als u geen bijgewerkte afbeelding ziet nadat u bent teruggekeerd naar het Dreamweaver-venster, selecteert u de afbeelding en klikt u op de
knop Vernieuwen in de eigenschappencontrole.
Een externe afbeeldingseditor instellen voor een bestaand bestandstype
U kunt een afbeeldingseditor selecteren voor het openen en bewerken van grafische bestanden.
1. Open het dialoogvenster met voorkeuren voor Bestandstypen/editors op een van de volgende manieren:
Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh) en selecteer Bestandstypen/editors in de lijst
Categorie aan de linkerkant.
Selecteer Bewerken > Bewerken met externe editor en selecteer Bestandstypen/editors.
2. Selecteer in de lijst Extensies de bestandsextensie waarvoor u een externe editor wilt instellen.
3. Klik op de knop Toevoegen (+) boven de lijst Editors.
4. Blader in het dialoogvenster Externe editor selecteren naar de toepassing die u als editor voor dit bestandstype wilt openen.
5. Klik in het dialoogvenster Voorkeuren op Primair maken als u van deze editor de primaire editor voor dit bestandstype wilt maken.
6. Als u nog een editor voor dit bestandstype wilt instellen, herhaalt u stap 3 en 4.
Dreamweaver gebruikt automatisch de primaire editor als u dit afbeeldingstype bewerkt. U kunt de andere editors selecteren in het
contextmenu voor de afbeelding in het documentvenster.
Een nieuw bestandstype toevoegen aan de lijst Extensies
1. Open het dialoogvenster met voorkeuren voor Bestandstypen/editors op een van de volgende manieren:
Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh) en selecteer Bestandstypen/editors in de lijst
Categorie aan de linkerkant.
Selecteer Bewerken > Bewerken met externe editor en selecteer Bestandstypen/editors.
2. Klik in het dialoogvenster met voorkeuren voor Bestandstypen/editors op de knop Toevoegen (+) boven de lijst Extensies.
685
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Naar boven
Afbeeldingen vooraf laden
Afbeelding verwisselen
Omwisselen van afbeelding herstellen
Er wordt een tekstvak weergegeven in de lijst Extensies.
3. Typ de bestandsextensie van het bestandstype waarvoor u een editor wilt starten.
4. Klik op de knop Toevoegen (+) boven de lijst Editors om een externe editor voor het bestandstype te selecteren.
5. Selecteer in het dialoogvenster dat wordt weergegeven de toepassing die u wilt gebruiken voor het bewerken van dit afbeeldingstype.
6. Klik op Primair maken als u van deze editor de primaire editor voor dit bestandstype wilt maken.
Een voorkeur voor een bestaande editor wijzigen
1. Open het dialoogvenster met voorkeuren voor Bestandstypen/editors op een van de volgende manieren:
Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh) en selecteer Bestandstypen/editors in de lijst
Categorie aan de linkerkant.
Selecteer Bewerken > Bewerken met externe editor en selecteer Bestandstypen/editors.
2. Selecteer in de lijst Extensies in het dialoogvenster met voorkeuren voor Bestandstypen/editors het bestandstype dat u wilt wijzigen om de
bestaande editor(s) weer te geven.
3. Selecteer in de lijst Editors de editor die u wilt wijzigen en ga vervolgens op een van de volgende manieren te werk:
Klik op de knop Toevoegen (+) of Verwijderen (–) boven de lijst Editors om een editor toe te voegen of te verwijderen.
Klik op de knop Primair maken om te wijzigen welke editor standaard wordt geopend voor het bewerken.
Gedrag toepassen op afbeeldingen
U kunt elk beschikbare gedrag toepassen op een afbeelding of afbeeldingshotspot. Als u een gedrag toepast op een hotspot, wordt in
Dreamweaver de HTML-broncode ingevoegd in de tag area. Drie soorten gedrag zijn specifiek van toepassing op afbeeldingen: Afbeeldingen
vooraf laden, Afbeelding verwisselen en Omwisselen van afbeeldingen herstellen.
Hiermee worden afbeeldingen die niet meteen op de pagina worden weergegeven (bijvoorbeeld afbeeldingen die
worden verwisseld als gevolg van gedrag, AP-elementen of JavaScript), in het cachegeheugen van de browser geladen. Hiermee voorkomt u
downloadvertragingen op het moment dat de nieuwe afbeeldingen moeten verschijnen.
Verwisselt een afbeelding door een andere door het SRC-kenmerk van de img-tag te wijzigen. Gebruik deze actie om
knop-rollovers en andere afbeeldingseffecten te maken (inclusief het verwisselen van meerdere afbeeldingen tegelijk).
Hiermee wordt de laatste set verwisselde afbeeldingen hersteld naar de voorgaande bronbestanden.
Deze actie wordt standaard automatisch toegevoegd als u de actie Afbeelding verwisselen aan een object koppelt. U hoeft deze actie nooit
handmatig te selecteren.
U kunt gedrag ook gebruiken om geavanceerdere navigatiesystemen te maken, zoals snelmenu's.
686
Werken met Photoshop en Dreamweaver
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Over de integratie met Photoshop
Over slimme objecten en Photoshop-Dreamweaver-workflows
Een slim object maken
Een slim object bijwerken
Meerdere slimme objecten bijwerken
Het formaat van een slim object wijzigen
Het originele Photoshop-bestand van een slim object bewerken
Status van slimme objecten
Een selectie kopiëren en plakken vanuit Photoshop
Geplakte afbeeldingen bewerken
Opties instellen in het dialoogvenster Afbeelding optimaliseren
Over de integratie met Photoshop
U kunt Photoshop-afbeeldingsbestanden (PSD-indeling) invoegen in webpagina's in Dreamweaver en ze met Dreamweaver optimaliseren als
afbeeldingen voor internet (GIF-, JPEG- en PNG-indeling). Wanneer u dit doet, voegt Dreamweaver de afbeelding in als een slim object en wordt
een liveverbinding met het originele PSD-bestand onderhouden.
U kunt ook een Photoshop-afbeelding met meerdere lagen of meerdere segmenten geheel of gedeeltelijk in een webpagina plakken in
Dreamweaver. Wanneer u echter vanuit Photoshop kopieert en plakt, wordt geen liveverbinding met het originele bestand onderhouden. Als u de
afbeelding wilt bijwerken, brengt u de wijzigingen aan in Photoshop en kopieert en plakt u de afbeelding opnieuw.
als u deze integratiefunctie vaak gebruikt, is het misschien gemakkelijker om uw Photoshop-bestanden op te slaan op uw
Dreamweaver-site, zodat u eenvoudiger toegang hebt tot de bestanden. In dat geval moet u erop letten dat u ze camoufleert zodat de originele
middelen niet algemeen zichtbaar zijn en overbodige overdrachten tussen de lokale site en de externe server plaatsvinden.
Voor een zelfstudie over Photoshop-integratie met Dreamweaver gaat u naar Dreamweaver integreren met Photoshop.
Over slimme objecten en Photoshop-Dreamweaver-workflows
Er zijn twee hoofdworkflows wanneer u met Photoshop-bestanden werkt in Dreamweaver: de workflow voor kopiëren en plakken en de workflow
voor slimme objecten.
Workflow voor kopiëren en plakken
Met de workflow voor kopiëren en plakken kunt u segmenten of lagen in een Photoshop-bestand selecteren en vervolgens Dreamweaver
gebruiken om deze in te voegen als afbeeldingen die geschikt zijn voor gebruik op internet. Als u de inhoud later wilt bijwerken, moet u echter het
oorspronkelijke Photoshop-bestand openen, de wijzigingen doorvoeren, het segment of de laag opnieuw naar het klembord kopiëren en
vervolgens het bijgewerkte segment of de bijgewerkte laag in Dreamweaver plakken. Deze workflow wordt alleen aanbevolen als u een deel van
een Photoshop-bestand wilt invoegen (bijvoorbeeld een gedeelte van een ontwerpcompositie) als een afbeelding op een webpagina.
Workflow voor slimme objecten
Als u werkt met volledige Photoshop-bestanden, kunt u het beste de workflow voor slimme objecten gebruiken. Een slim object in Dreamweaver is
een afbeeldingsmiddel op een webpagina met een actieve verbinding met een oorspronkelijk Photoshop PSD-bestand. In de ontwerpweergave
van Dreamweaver worden slimme objecten gemarkeerd met een pictogram links boven aan de afbeelding.
687
Naar boven
Slim object
Als de webafbeelding (de afbeelding op de Dreamweaver-pagina) niet is gesynchroniseerd met het oorspronkelijke Photoshop-bestand, wordt in
Dreamweaver vastgesteld dat het oorspronkelijke bestand is bijgewerkt en wordt een van de pijlen van het pictogram van het slimme object rood
weergegeven. Als u de webafbeelding in de ontwerpweergave selecteert en in de eigenschappencontrole op de knop Bijwerken vanuit origineel
klikt, wordt de afbeelding automatisch bijgewerkt, waarbij alle wijzigingen die u in het oorspronkelijke Photoshop-bestand hebt gemaakt, worden
overgenomen.
Als u de workflow voor slimme objecten gebruikt, hoeft u Photoshop niet te openen om een webafbeelding bij te werken. Daarnaast zijn alle
updates die u toepast op een slim object in Dreamweaver niet-destructief. Dit betekent dat u wijzigingen kunt doorvoeren in de webversie van de
afbeelding op uw pagina terwijl de oorspronkelijke Photoshop-afbeelding behouden blijft.
U kunt slimme objecten ook bijwerken zonder de webafbeelding in de ontwerpweergave te selecteren. Met het deelvenster Middelen kunt u alle
slimme objecten bijwerken, inclusief afbeeldingen die niet kunnen worden geselecteerd in het documentvenster (zoals CSS-
achtergrondafbeeldingen).
Instellingen voor optimalisatie van afbeeldingen
In het dialoogvenster Afbeelding optimaliseren kunt u optimalisatie-instellingen opgeven voor de workflow voor kopiëren en plakken en de
workflow voor slimme objecten. In dit dialoogvenster kunt u de bestandsindeling en de afbeeldingskwaliteit opgeven. Als u een segment of laag
kopieert of een Photoshop-bestand voor het eerst als slim object invoegt, wordt dit dialoogvenster in Dreamweaver weergegeven. Op deze manier
kunt u eenvoudig de webafbeelding maken.
Als u een update kopieert en plakt naar een specifiek segment of specifieke laag, worden in Dreamweaver de oorspronkelijke instellingen
opgeslagen en wordt de webafbeelding met deze instellingen opnieuw gemaakt. Ook als u een slim object bijwerkt met de eigenschappencontrole,
worden in Dreamweaver de instellingen gebruikt die u hebt gebruikt toen u de afbeelding voor het eerst hebt ingevoegd. U kunt de
afbeeldingsinstellingen op elk moment wijzigen door de webafbeelding te selecteren in de ontwerpweergave en vervolgens in de
eigenschappencontrole op de knop Afbeeldingsinstellingen bewerken te klikken.
Photoshop-bestanden opslaan
Als u een webafbeelding hebt ingevoegd en het oorspronkelijke Photoshop-bestand niet hebt opgeslagen op uw Dreamweaver-site, wordt in
Dreamweaver het pad naar het oorspronkelijke bestand herkend als een absoluut lokaal bestandspad. (Dit geldt voor zowel de workflow voor
kopiëren en plakken als de workflow voor slimme objecten.) Als het pad naar de Dreamweaver-site bijvoorbeeld C:\Sites\MijnSite is en het
Photoshop-bestand is opgeslagen in C:\Images\Photoshop, wordt in Dreamweaver het oorspronkelijke middel niet herkend als deel van de site
met de naam MijnSite. Dit leidt tot problemen als u het Photoshop-bestand wilt delen met andere teamleden, omdat in Dreamweaver het bestand
alleen wordt herkend als beschikbaar op uw lokale vaste schijf.
Als u het Photoshop-bestand opslaat in de site, wordt in Dreamweaver echter een siterelatief pad naar het bestand gemaakt. Gebruikers met
toegang tot de site kunnen dan ook het juiste pad naar het bestand vaststellen, ervan uitgaande dat u het oorspronkelijke bestand ook als
download aanbiedt.
Voor een videozelfstudie over Roundtrip-bewerkingen met Photoshop gaat u naar Roundtrip bewerken met Photoshop.
Een slim object maken
Wanneer u een PSD-bestand (Photoshop-afbeelding) op uw pagina invoegt, maakt Dreamweaver een slim object. Een slim object is een voor het
web bruikbare afbeelding die een liveverbinding met de originele Photoshop-afbeelding onderhoudt. Wanneer u de originele afbeelding bijwerkt in
Photoshop, biedt Dreamweaver u de mogelijkheid om de afbeelding met één klik op een knop bij te werken in Dreamweaver.
1. Plaats in Dreamweaver (ontwerp- of codeweergave) de invoegpositie op de pagina waar u de afbeelding wilt invoegen.
2. Selecteer Invoegen > Afbeelding.
U kunt het PSD-bestand ook vanuit het deelvenster Bestanden naar de pagina slepen als u uw Photoshop-bestanden op uw website
688
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
bewaart. In dat geval slaat u de volgende stap over.
3. Zoek in het dialoogvenster Afbeeldingsbron selecteren naar het Photoshop PSD-afbeeldingsbestand door op de knop Bladeren te klikken en
naar het bestand te gaan.
4. Pas in het dialoogvenster Afbeelding optimaliseren dat verschijnt de optimalisatie-instellingen naar wens aan en klik op OK.
5. Sla het afbeeldingsbestand, dat klaar is voor internet, op een locatie binnen de hoofdmap van uw website op.
Dreamweaver maakt het slimme object op basis van de geselecteerde optimalisatie-instellingen en plaatst een webversie van de afbeelding op de
pagina. Het slimme object onderhoudt een liveverbinding met de originele afbeelding en geeft een melding wanneer beide versies niet meer
synchroon zijn.
u kunt altijd later de optimalisatie-instellingen wijzigen voor een afbeelding die op uw pagina's is geplaatst. Selecteer hiervoor de
afbeelding, klik in de eigenschappencontrole op de knop Afbeeldingsinstellingen bewerken en breng de wijzigingen aan in het dialoogvenster
Afbeelding optimaliseren. Wijzigingen die in het dialoogvenster Afbeelding optimaliseren zijn aangebracht, worden niet-destructief toegepast.
Dreamweaver wijzigt nooit het originele Photoshop-bestand, en maakt de webafbeelding altijd opnieuw op basis van de originele gegevens.
Voor een videozelfstudie over Roundtrip-bewerkingen met Photoshop gaat u naar Roundtrip bewerken met Photoshop.
Een slim object bijwerken
Als u het Photoshop-bestand verandert waaraan het slimme object is gekoppeld, verschijnt het bericht dat de webafbeelding niet meer synchroon
is met het origineel. In Dreamweaver worden slimme objecten aangeduid met een pictogram in de linkerbovenhoek van de afbeelding. Wanneer de
webafbeelding in Dreamweaver synchroon is met het originele Photoshop-bestand, zijn beide pijlen in het pictogram groen. Als de webafbeelding
niet meer synchroon is met het originele Photoshop-bestand, is een van de pijlen in het pictogram rood.
Als u een slim object wilt bijwerken met de huidige inhoud van het originele Photoshop-bestand, selecteert u het slimme object in het venster
Document en klikt u in de eigenschappencontrole op de knop Bijwerken vanuit origineel.
u hoeft Photoshop niet te installeren om vanuit Dreamweaver bij te werken.
Meerdere slimme objecten bijwerken
Met het deelvenster Middelen kunt u meerdere slimme objecten tegelijk bijwerken. In het deelvenster Middelen kunt u ook slimme objecten zien die
u mogelijk niet kunt selecteren in het venster Document, bijvoorbeeld CSS-achtergrondafbeeldingen.
1. Klik in het deelvenster Bestanden op het tabblad Middelen om de sitemiddelen te bekijken.
2. Zorg ervoor dat de weergave Afbeeldingen is geselecteerd. Als de weergave niet is geselecteerd, klikt u op de knop Afbeeldingen.
3. Selecteer elke afbeelding in het deelvenster Middelen. Wanneer u een slim object selecteert, ziet u het pictogram Slim object in de
linkerbovenhoek van de afbeelding. Gewone afbeeldingen hebben dit pictogram niet.
4. Klik voor elk slim object dat u wilt bijwerken met de rechtermuisknop op de bestandsnaam en selecteer Bijwerken vanuit origineel. U kunt
ook Control ingedrukt houden terwijl u meerdere bestandsnamen selecteert als u ze allemaal tegelijk wilt bijwerken.
Photoshop hoeft niet te zijn geïnstalleerd om vanuit Dreamweaver bij te werken.
Het formaat van een slim object wijzigen
U kunt het formaat van een slim object in het venster Document op dezelfde wijze veranderen als het formaat van een gewone afbeelding.
1. Selecteer het slimme object in het venster Document en sleep de formaatgrepen om het formaat van de afbeelding te wijzigen. U kunt de
verhouding tussen hoogte en breedte behouden door Shift ingedrukt te houden terwijl u sleept.
2. Klik in de eigenschappencontrole op de knop Bijwerken vanuit origineel.
Wanneer u het slimme object bijwerkt, wordt de webafbeelding op niet-destructieve wijze in het nieuwe formaat weergegeven, op basis van
de huidige inhoud van het originele bestand en de originele optimalisatie-instellingen.
Het originele Photoshop-bestand van een slim object bewerken
Nadat u een slim object op de Dreamweaver-pagina hebt gemaakt, kunt u het originele PSD-bestand in Photoshop bewerken. Nadat u wijzigingen
in Photoshop hebt aangebracht, kunt u de webafbeelding eenvoudig in Dreamweaver bijwerken.
zorg ervoor dat u Photoshop als uw primaire externe afbeeldingseditor hebt ingesteld.
1. Selecteer het slimme object in het venster Document.
689
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
2. Klik in de eigenschappencontrole op de knop Bewerken.
3. Breng de wijzigingen aan in Photoshop en sla het nieuwe PSD-bestand op.
4. Selecteer in Dreamweaver opnieuw het slimme object en klik op de knop Bijwerken vanuit origineel.
als u het formaat van de afbeelding in Photoshop hebt gewijzigd, moet u het formaat van de webafbeelding opnieuw instellen in
Dreamweaver. Dreamweaver werkt een slim object alleen bij op basis van de inhoud van het originele Photoshop-bestand, en niet op basis van de
grootte. Als u het formaat van een webafbeelding wilt synchroniseren met het formaat van het originele Photoshop-bestand, klikt u met de
rechtermuisknop op de afbeelding en kiest u Grootte van origineel herstellen.
Status van slimme objecten
De volgende tabel geeft een overzicht van de diverse statussen voor slimme objecten.
Een selectie kopiëren en plakken vanuit Photoshop
U kunt een Photoshop-afbeelding geheel of gedeeltelijk kopiëren en de selectie als afbeelding voor internet in uw Dreamweaver-pagina plakken. U
kunt één laag of een set lagen voor een geselecteerd gebied van de afbeelding kopiëren, of u kunt een segment van de afbeelding kopiëren.
Wanneer u dit doet, maakt Dreamweaver echter geen slim object.
Hoewel de functie Bijwerken vanuit origineel niet beschikbaar is voor geplakte afbeeldingen, kunt u het originele Photoshop-bestand
wel openen en bewerken. Hiervoor selecteert u de geplakte afbeelding en klikt u in de eigenschappencontrole op de knop Bewerken.
1. Ga in Photoshop op een van de volgende manieren te werk:
Kopieer één laag geheel of gedeeltelijk met de kaderfunctie om het gedeelte te selecteren dat u wilt kopiëren en kies vervolgens
Bewerken > Kopiëren. Hiermee kopieert u alleen de actieve laag voor het geselecteerde gebied naar het klembord. Als u effecten hebt
die op lagen zijn gebaseerd, worden deze niet gekopieerd.
Kopieer meerdere lagen en voeg ze samen met de kaderfunctie om het gedeelte te selecteren dat u wilt kopiëren en kies vervolgens
Bewerken > Samengevoegd kopiëren. Hiermee worden alle actieve en lagere lagen van het geselecteerde gebied naar het klembord
gekopieerd. Als er op lagen gebaseerde effecten gekoppeld zijn aan deze lagen, worden ze gekopieerd.
Kopieer een segment met de functie voor het selecteren van segmenten en kies vervolgens Bewerken > Kopiëren. Hiermee worden alle
Status van slim object Beschrijving Aanbevolen actie
Afbeeldingen gesynchroniseerd De webafbeelding is synchroon met de
huidige inhoud van het originele
Photoshop-bestand. Breedte- en
hoogtekenmerken in de HTML-code
komen overeen met de afmetingen van de
webafbeelding.
Geen
Oorspronkelijk middel is gewijzigd Het originele Photoshop-bestand is
gewijzigd nadat de webafbeelding in
Dreamweaver is gemaakt.
Gebruik de knop Bijwerken vanuit origineel
in de eigenschappencontrole om de twee
afbeeldingen te synchroniseren.
Afmetingen van webafbeelding verschillen
van geselecteerde HTML-breedte en -
hoogte
De breedte- en hoogtekenmerken in de
HTML-code verschillen van de breedte en
hoogte van de webafbeelding die
Dreamweaver bij het invoegen heeft
gemaakt. Als de afmetingen van de
webafbeelding kleiner zijn dan de
waarden van de geselecteerde HTML-
breedte en -hoogte, kan de webafbeelding
worden gepixeld.
Gebruik de knop Bijwerken vanuit origineel
in de eigenschappencontrole om de
webafbeelding opnieuw te maken vanuit
het originele Photoshop-bestand.
Dreamweaver gebruikt de op dat moment
opgegeven HTML-breedte en -hoogte
wanneer de afbeelding opnieuw wordt
gemaakt.
Afmetingen van oorspronkelijk middel zijn
te klein voor geselecteerde HTML-breedte
en -hoogte
De breedte- en hoogtekenmerken in de
HTML-code zijn groter dan de breedte en
hoogte in het originele Photoshop-
bestand. De webafbeelding kan gepixeld
worden weergegeven.
Maak geen webafbeeldingen met
afmetingen die groter zijn dan de
afmetingen van het originele Photoshop-
bestand.
Oorspronkelijk middel niet gevonden Dreamweaver kan het originele
Photoshop-bestand niet vinden dat in het
tekstvak Origineel van de
eigenschappencontrole is opgegeven.
Corrigeer het bestandspad in het tekstvak
Origineel van de eigenschappencontrole of
verplaats het Photoshop-bestand naar de
locatie die in het tekstvak is opgegeven.
690
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Naar boven
Opmerking:
Opmerking:
Naar boven
Opmerking:
Voorinstelling
actieve en lagere lagen van het segment naar het klembord gekopieerd.
U kunt Selecteren > Alles kiezen om snel een afbeelding te selecteren voor kopiëren.
2. Plaats in Dreamweaver (ontwerp- of codeweergave) de invoegpositie op de pagina waar u de afbeelding wilt invoegen.
3. Selecteer Bewerken > Plakken.
4. Pas in het dialoogvenster Afbeelding optimaliseren de optimalisatie-instellingen naar wens aan en klik op OK.
5. Sla het afbeeldingsbestand, dat klaar is voor internet, op een locatie binnen de hoofdmap van uw website op.
Dreamweaver definieert de afbeelding volgens de optimalisatie-instellingen en plaatst een versie van de afbeelding die klaar is voor internet op uw
pagina. Informatie over de afbeelding, zoals de locatie van het oorspronkelijke PSD-bestand, wordt opgeslagen in een ontwerpnotitie, ongeacht of
u ontwerpnotities hebt ingeschakeld voor uw site. Via de ontwerpnotitie kunt u het oorspronkelijke Photoshop-bestand weer bewerken vanuit
Dreamweaver.
Geplakte afbeeldingen bewerken
Nadat u Photoshop-afbeeldingen op uw Dreamweaver-pagina's hebt geplakt, kunt u het originele PSD-bestand in Photoshop bewerken. Wanneer
u de methode met kopiëren en plakken gebruikt, kunt u het beste uw bewerkingen aanbrengen in het originele PSD-bestand (in plaats van in de
webafbeelding zelf) en de afbeelding daarna opnieuw plakken om het werken met één enkele bron te handhaven.
controleer of u Photoshop hebt ingesteld als primaire externe afbeeldingseditor voor het bestandstype dat u wilt bewerken.
1. Selecteer in Dreamweaver een internetafbeelding die oorspronkelijk in Photoshop is gemaakt en ga op een van de volgende manieren te
werk:
Klik op de knop Bewerken in de eigenschappencontrole voor de afbeelding.
Houd Control (Windows) of Command (Macintosh) ingedrukt terwijl u dubbelklikt op het bestand.
Klik met de rechtermuisknop (Windows) of terwijl u Control ingedrukt houdt (Macintosh) op een afbeelding, kies Origineel bewerken met
in het snelmenu en kies Photoshop.
Hierbij wordt ervan uitgegaan dat Photoshop is ingesteld als de primaire externe afbeeldingseditor voor PSD-afbeeldings-
bestanden. U kunt Photoshop ook instellen als de standaardeditor voor JPEG-, GIF- en PNG-bestanden.
2. Bewerk het bestand in Photoshop.
3. Ga terug naar Dreamweaver en plak de bijgewerkte afbeelding of selectie op de pagina.
Als u de afbeelding later opnieuw wilt optimaliseren, kunt u de afbeelding selecteren en in de eigenschappencontrole op de knop
Afbeeldingsinstellingen bewerken klikken.
Opties instellen in het dialoogvenster Afbeelding optimaliseren
Wanneer u een slim object maakt of een selectie vanuit Photoshop plakt, geeft Dreamweaver het dialoogvenster Afbeelding optimaliseren weer.
(Dreamweaver geeft dit dialoogvenster ook weer voor elk ander type afbeelding als u de afbeelding selecteert en in de eigenschappencontrole op
de knop Afbeeldingsinstellingen bewerken klikt.) In dit dialoogvenster kunt u de instellingen voor webafbeeldingen definiëren en bekijken met de
juiste combinatie van kleur, compressie en kwaliteit.
Een internetafbeelding is een afbeelding die kan worden weergegeven door alle moderne webbrowsers en die er altijd hetzelfde uitziet, ongeacht
het systeem of de browser van de gebruiker. In het algemeen komen de instellingen neer op een compromis tussen kwaliteit en bestandsgrootte.
de instellingen die u selecteert, hebben alleen invloed op de geïmporteerde versie van het afbeeldingsbestand. Het originele
Photoshop PSD- of Fireworks PNG-bestand verandert nooit.
Kies een voorinstelling die het beste aan uw vereisten voldoet. De bestandsgrootte van de afbeelding wordt gewijzigd op basis
van de geselecteerde voorinstelling. Op de achtergrond wordt direct een voorvertoning weergegeven van de afbeelding waarop de instelling is
toegepast.
Als u afbeeldingen bijvoorbeeld met veel helderheid wilt weergeven, kiest u PNG24 voor foto's (scherpe Details). Selecteer GIF voor
achtergrondafbeeldingen (patronen) als u een patroon invoegt dat wordt gebruikt als achtergrond voor de pagina.
Wanneer u een voorinstelling selecteert, worden de configureerbare opties voor de voorinstelling weergegeven. Wijzig de waarden voor deze
opties als u de optimalisatie-instellingen verder wilt aanpassen.
691
Integratie van Dreamweaver met Business Catalyst
Naar boven
Naar boven
Opmerking:
Opmerking:
De Business Catalyst-add-on installeren
Een tijdelijke Business Catalyst-site maken
Een Business Catalyst-site importeren
Bestanden beheren
Modules, gegevens of fragmenten invoegen
Eigenschappen van Business Catalyst-objecten bewerken
Business Catalyst is een gehoste toepassing voor het maken en beheren van onlinebedrijven. Met dit uniforme platform kunt u alles zonder back-
endcode maken, van websites tot geavanceerde onlinewinkels.
Dankzij de integratie van Dreamweaver met Business Catalyst kunt u in Dreamweaver een Business Catalyst-site maken en bijwerken. Nadat u
een Business Catalyst-site hebt gemaakt, kunt u verbinding maken met de Business Catalyst-server. De server bevat bestanden en sjablonen die
u kunt gebruiken om uw site te maken.
De Business Catalyst-add-on installeren
Voordat u vanuit Dreamweaver begint met het maken of bewerken van een Business Catalyst-site, moet u de Business Catalyst-add-on
installeren.
Ga naar Venster > Bladeren in Add-ons om de add-on te installeren. De pagina Adobe Creative Cloud Add-Ons wordt weergegeven. Ga naar de
Business Catalyst-add-on en volg de instructies op het scherm om de add-on te installeren.
Belangrijk: Voordat u add-ons installeert, moet u controleren of u bestandssynchronisatie voor uw Adobe Creative Cloud-account hebt
ingeschakeld. Zie Bestandssynchronisatie met Adobe Creative Cloud inschakelen voor meer informatie.
Een tijdelijke Business Catalyst-site maken
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Klik op Nieuwe Business Catalyst-site.
3. Meld u aan met uw Adobe-id.
4. Voer uw geboortedatum in en klik op Bijwerken.
5. Geef in het dialoogvenster Create Temporary Site (Tijdelijke site maken) de gegevens voor uw site op en klik op Create Free Temporary
Site (Gratis tijdelijke site maken).
E-mailberichten met de details van uw Business Catalyst-account worden naar u verzonden nadat u uw site hebt gemaakt.
Deze e-mailberichten bevatten gegevens van uw site, zoals informatie over het aan de slag gaan met uw site, de URL van de site die u hebt
gemaakt en de URL van de beheersite.
6. Selecteer een map op uw computer voor de lokale site.
Als u op Annuleren klikt, wordt de site gemaakt in Business Catalyst maar wordt deze niet in Dreamweaver weergegeven.
Hetzelfde scenario geldt als er netwerkproblemen optreden wanneer u een Business Catalyst-site maakt.
7. Voer het wachtwoord in dat is gekoppeld aan uw Adobe-id.
8. Klik op Gereed wanneer de bestandsactiviteiten zijn voltooid.
9. Selecteer Venster > Bestand. De lokale weergave van de site die u hebt gemaakt, wordt weergegeven.
10. Selecteer Externe server in het menu.
11. Voer de Adobe-id in die is gekoppeld aan uw wachtwoord.
De bestandsstructuur op de externe server wordt weergegeven.
692
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Een Business Catalyst-site importeren
Zie Business Catalyst-sites migreren naar Dreamweaver CS6 voor meer informatie over het migreren van sites die u eerder hebt gemaakt met de
Business Catalyst-extensie.
1. Selecteer Site > Sites beheren.
2. Klik op Business Catalyst-site importeren. De lijst met Business Catalyst-sites die u hebt gemaakt met de Adobe-id wordt weergegeven.
3. Selecteer de site en klik op Site importeren.
4. Geef een locatie op uw computer op voor de site die u wilt importeren.
5. Voer het wachtwoord voor uw Adobe-id in.
6. Klik op Gereed wanneer de bestandsactiviteiten zijn voltooid.
Bestanden beheren
Omdat Business Catalyst ook een service voor webhosting is, kunt u Dreamweaver gebruiken om bestanden van lokale en externe sites te
beheren. Raadpleeg de volgende onderwerpen voor meer informatie:
Bestanden en mappen beheren
Bestanden op uw server plaatsen en van uw server ophalen
Bestanden in- en uitchecken
Modules, gegevens of fragmenten invoegen
1. Selecteer Venster > Business Catalyst om het deelvenster Business Catalyst te openen.
2. Voer een van de volgende handelingen uit:
Selecteer het tabblad Modules als u een Business Catalyst-module wilt invoegen.
Selecteer het tabblad Gegevens als u tags wilt invoegen. De tags worden weergegeven als u bestanden bewerkt die tags ondersteunen,
zoals de pagina affiliate.html in de map Layouts/Affiliate/.
3. Vouw de module uit en klik op de module die u aan het bestand wilt toevoegen.
4. Geef de vereiste informatie op en klik op Invoegen.
5. Als uw huidige site de nieuwe rendering-engine gebruikt, wordt het tabblad Fragmenten weergegeven. Met de opties op het tabblad
Fragmenten kunt u codefragmenten toevoegen, zoals herhalende en voorwaardelijke gebieden, secties met opmerkingen en include-
bestanden (werkt ongeveer als include-bestanden op de server).
6. Klik op Live om een voorvertoning van de pagina te bekijken zoals deze in een webbrowser wordt weergegeven.
Eigenschappen van Business Catalyst-objecten bewerken
Net zoals voor het bewerken van andere objecten op een webpagina kunt u de eigenschappencontrole gebruiken om eigenschappen van objecten
in Business Catalyst-modules te bewerken.
Als de opties voor het bewerken van eigenschappen niet worden weergegeven, controleert u of u rechten hebt om het bestand te bewerken. Bij
sommige modules kunt u de pagina alleen bewerken op de onlinebeheerwebsite.
693
JavaScript
JavaScript-gedrag gebruiken (algemene instructies)
Naar boven
Naar boven
Over JavaScript-gedrag
Overzicht van het paneel Gedrag
Over gebeurtenissen
Een gedrag toepassen
Gedrag wijzigen of verwijderen
Een gedrag bijwerken
Gedrag van derden downloaden en installeren
Over JavaScript-gedrag
Met gedrag van Adobe® Dreamweaver® plaatst u JavaScript-code in documenten die bezoekers in staat stelt een webpagina op diverse manieren
te wijzigen of bepaalde taken te starten. Met gedrag wordt een combinatie aangeduid van een gebeurtenis en een actie die door die gebeurtenis
wordt geactiveerd. In het paneel Gedrag kunt u een gedrag aan een pagina toevoegen door een actie op te geven en vervolgens de gebeurtenis
op te geven die de desbetreffende actie moet activeren.
Opmerking: De code van een gedrag is JavaScript-code aan de client-kant. Dit houdt in dat de code in browsers en niet op servers wordt
uitgevoerd.
Gebeurtenissen zijn in feite berichten die worden gegenereerd door browsers en die aangeven dat een bezoeker van uw webpagina een handeling
heeft uitgevoerd op de pagina. Wanneer een bezoeker bijvoorbeeld de aanwijzer op een koppeling plaatst, genereert de browser een
onMouseOver-gebeurtenis voor die koppeling. De browser controleert vervolgens of er als antwoord bepaalde JavaScript-code moet worden
aangeroepen (aangegeven op de pagina die wordt weergegeven). Voor de verschillende pagina-elementen worden verschillende gebeurtenissen
gedefinieerd. Zo zijn onMouseOver en onClick in de meeste browsers gebeurtenissen die aan koppelingen zijn gekoppeld, terwijl onLoad een
gebeurtenis is die is gekoppeld aan afbeeldingen en aan de hoofdsectie van het document.
Een actie is vooraf geschreven JavaScript-code voor het uitvoeren van een taak, zoals het openen van een browservenster, het tonen of
verbergen van een AP-element, het afspelen van een geluid of het stopzetten van een Adobe Shockwave-filmpje. De acties die bij Dreamweaver
worden geleverd, zijn compatibel met vrijwel alle browsers.
Nadat u een gedrag aan een pagina-element hebt gekoppeld, roept dat gedrag telkens de actie (JavaScript-code) aan die aan een gebeurtenis is
gekoppeld, op het moment dat die gebeurtenis voor dat element plaatsvindt. (De gebeurtenissen die u kunt gebruiken om een bepaalde actie te
activeren, verschillen van browser tot browser.) Als u bijvoorbeeld de actie Pop-upbericht toevoegt aan een koppeling en opgeeft dat deze wordt
geactiveerd door de onMouseOver-gebeurtenis, wordt uw bericht weergegeven wanneer iemand de aanwijzer op die koppeling plaatst.
Eén gebeurtenis kan meerdere verschillende acties activeren en u kunt opgeven in welke volgorde deze acties moeten plaatsvinden.
Bij Dreamweaver worden ongeveer twee dozijn acties geleverd. Extra acties vindt u op de Exchange-website op
www.adobe.com/go/dreamweaver_exchange_nl en ook op websites voor ontwikkelaars van derden. U kunt ook uw eigen acties schrijven als u
ervaring hebt in het werken met JavaScript.
Opmerking: De termen gedrag en actie zijn Dreamweaver-termen en geen HTML-termen. Vanuit de browser gezien verschilt een actie in geen
enkel opzicht van andere stukjes JavaScript-code.
Overzicht van het paneel Gedrag
U kunt het paneel Gedrag (Venster > Gedrag) gebruiken om gedrag aan pagina-elementen (of om precies te zijn aan tags) te koppelen en om
parameters van gedrag dat u al eerder hebt gekoppeld, te wijzigen.
Gedragingen die al zijn gekoppeld aan het op dat moment geselecteerde pagina-element, worden in de lijst met gedragingen (het hoofdgedeelte
van het paneel) weergegeven en alfabetisch gerangschikt op gebeurtenis. Als er voor één gebeurtenis meerdere acties worden weergegeven,
worden deze acties uitgevoerd in de volgorde waarin ze in de lijst worden weergegeven. Als er geen gedragingen in de lijst met gedragingen
worden weergegeven, zijn er geen gedragingen aan het op dat moment geselecteerde element gekoppeld.
In het paneel Gedrag kunt u de volgende opties selecteren:
Ingestelde gebeurtenissen weergeven Hiermee geeft u alleen die gebeurtenissen weer die aan het huidige document zijn gekoppeld.
Gebeurtenissen zijn onderverdeeld in client-kant- en server-kantcategorieën. De gebeurtenissen in beide categorieën bevinden zich in een
uitvouwbare lijst. Ingestelde gebeurtenissen weergeven is de standaardweergave.
Alle gebeurtenissen tonen Hiermee geeft u een alfabetisch gerangschikte lijst van alle gebeurtenissen voor een bepaalde categorie weer.
Gedrag toevoegen (+) Hiermee geeft u een menu weer met acties die aan het op dat moment geselecteerde element kunnen worden gekoppeld.
Als u in deze lijst een actie selecteert, wordt er een dialoogvenster weergegeven waarin u de parameters voor de actie kunt opgeven. Als alle
acties lichter gekleurd worden weergegeven (niet beschikbaar zijn), kunnen er geen gebeurtenissen worden gegenereerd door het geselecteerde
element.
Naar boven
Naar boven
Gebeurtenis verwijderen (–) Hiermee verwijdert u de geselecteerde gebeurtenis en actie uit de lijst met gedragingen.
De knoppen pijl-omhoog en pijl-omlaag Hiermee plaatst u de geselecteerde actie hoger of lager in de lijst met gedragingen voor een bepaalde
gebeurtenis. U kunt de volgorde van acties alleen voor een bepaalde gebeurtenis wijzigen—u kunt bijvoorbeeld de volgorde wijzigen waarin
bepaalde acties worden uitgevoerd voor de gebeurtenis onLoad, maar de acties voor de gebeurtenis onLoad blijven bij elkaar in de lijst met
gedragingen. Voor acties die niet hoger of lager in de lijst kunnen worden geplaatst, zijn de pijlknoppen uitgeschakeld.
Gebeurtenissen Hiermee geeft u een pop-upmenu weer dat alleen zichtbaar is wanneer er een gebeurtenis is geselecteerd en dat alle
gebeurtenissen bevat die de actie kunnen activeren (dit menu verschijnt wanneer u op de pijlknop naast de naam van de geselecteerde
gebeurtenis klikt). Welke gebeurtenissen worden weergegeven, hangt af van het object dat is geselecteerd. Als er andere gebeurtenissen worden
weergegeven dan u had verwacht, moet u controleren of u wel het juiste pagina-element of de juiste tag hebt geselecteerd. (Als u een specifieke
tag wilt selecteren, moet u de tagkiezer gebruiken, die zich in de linkerbenedenhoek van het documentvenster bevindt.)
Opmerking: Gebeurtenisnamen tussen haakjes zijn alleen beschikbaar voor koppelingen. Als u een van deze gebeurtenisnamen selecteert,
wordt er automatisch een lege koppeling aan het geselecteerde pagina-element toegevoegd en wordt het gedrag aan deze koppeling gekoppeld in
plaats van aan het element zelf. De lege koppeling is gespecificeerd als href="javascript:;" in de HTML-code.
Over gebeurtenissen
Elke browser biedt een reeks gebeurtenissen die u kunt koppelen aan de acties die in het menu Acties (+) van het paneel Gedrag worden
weergegeven. Wanneer een bezoeker van uw webpagina ergens op de pagina tekst invoert of ergens op klikt (bijvoorbeeld op een afbeelding),
genereert de browser gebeurtenissen. Deze gebeurtenissen kunnen worden gebruikt om JavaScript-functies aan te roepen die een actie uitvoeren.
In Dreamweaver zijn vele gangbare acties beschikbaar die u met deze gebeurtenissen kunt activeren.
In het Dreamweaver Support Center op www.adobe.com/go/dreamweaver_support_nl vindt u namen en beschrijvingen van de gebeurtenissen die
bij elke browser worden geleverd.
Welke gebeurtenissen worden weergegeven in het menu Gebeurtenissen, hangt af van het object dat is geselecteerd. Als u wilt weten welke
gebeurtenissen een bepaalde browser ondersteunt voor een bepaald pagina-element, voegt u het desbetreffende pagina-element in uw document
in, koppelt u een gedrag aan het element en kijkt u vervolgens in het menu Gebeurtenissen in het paneel Gedrag. (Standaard worden
gebeurtenissen uit de lijst met HTML 4.01-gehaald en worden deze door de meeste moderne browsers ondersteund.) Gebeurtenissen kunnen
uitgeschakeld zijn (ze worden dan lichter gekleurd weergegeven) als de relevante objecten nog niet op de pagina aanwezig zijn of als het
geselecteerde object geen gebeurtenissen kan ontvangen. Als er andere gebeurtenissen worden weergegeven dan u had verwacht, moet u
controleren of u het juiste object hebt geselecteerd.
Als u een gedrag aan een afbeelding koppelt, worden sommige gebeurtenissen (zoals onMouseOver) tussen haakjes weergegeven. Deze
gebeurtenissen zijn alleen beschikbaar voor koppelingen. Wanneer u een van deze gebeurtenissen selecteert, plaatst Dreamweaver een <a>-tag
rondom de afbeelding om een null-koppeling te definiëren. De lege koppeling wordt in het vak Koppeling van de eigenschappencontrole
vertegenwoordigd door javascript:;. U kunt de waarde van de koppeling wijzigen als u deze in een echte koppeling naar een andere pagina wilt
veranderen, maar als u de JavaScript-koppeling verwijdert, zonder deze te vervangen door een andere koppeling, verwijdert u het gedrag.
Als u wilt weten welke tags u kunt gebruiken in combinatie met een bepaalde gebeurtenis in een bepaalde browser, zoekt u naar de gebeurtenis in
een van de bestanden in de map Dreamweaver/Configuratie/Gedrag/Gebeurtenissen.
Een gedrag toepassen
U kunt gedrag koppelen aan het gehele document (dat wil zeggen aan de <body>-tag) of aan koppelingen, afbeeldingen, formulierelementen en
verscheidene andere HTML-elementen.
De doelbrowser die u selecteert, bepaalt welke gebeurtenissen worden ondersteund voor een bepaald element.
U kunt meer dan één actie voor elke gebeurtenis opgeven. Acties worden uitgevoerd in de volgorde waarin ze in de kolom Acties van het paneel
Gedrag worden weergegeven, maar u kunt die volgorde wijzigen.
1. Selecteer een element op de pagina, zoals een afbeelding of koppeling.
Als u een gedrag aan de volledige pagina wilt koppelen, klikt u op de <body>-tag in de tagkiezer in de linkerbenedenhoek van het
documentvenster.
2. Kies Venster > Gedrag.
3. Klik op de plusknop (+) en selecteer een actie in het menu Gedrag toevoegen.
Acties in dit menu die lichter gekleurd worden weergegeven, kunnen niet worden gekozen. Mogelijk worden deze acties lichter gekleurd
weergegeven, omdat een vereist object niet in het huidige document aanwezig is. De actie Shockwave of SWF beheren wordt bijvoorbeeld
lichter gekleurd weergegeven als het document geen Shockwave- of SWF-bestanden bevat.
Als u een actie selecteert, wordt er een dialoogvenster weergegeven met de parameters en instructies voor de actie.
4. Voer parameters in voor de actie en klik op OK.
Alle acties in Dreamweaver werken in moderne browsers. Sommige acties werken niet in oudere browsers, maar ze zullen geen fouten
veroorzaken.
Opmerking: Doelelementen vereisen een unieke id. Als u bijvoorbeeld het gedrag Afbeelding verwisselen wilt toepassen op een
afbeelding, heeft de afbeelding een id nodig. Als u geen id voor het element hebt opgegeven, geeft Dreamweaver er automatisch een voor u
Naar boven
Naar boven
Naar boven
op.
5. De standaardgebeurtenis voor het activeren van de actie wordt in de kolom Gebeurtenissen weergegeven. Als dit niet de gewenste
activeringsgebeurtenis is, selecteert u een andere gebeurtenis in het pop-upmenu Gebeurtenissen. (Als u het menu Gebeurtenissen wilt
openen, selecteert u een gebeurtenis of actie in het paneel Gedrag en klikt u op de zwarte, naar beneden wijzende pijl die tussen de naam
van de gebeurtenis en de naam van de actie wordt weergegeven.)
Gedrag wijzigen of verwijderen
Nadat u een gedrag hebt gekoppeld, kunt u de gebeurtenis wijzigingen waarmee de actie wordt geactiveerd, acties toevoegen of verwijderen en
parameters voor acties wijzigen.
1. Selecteer een object waaraan een gedrag is gekoppeld.
2. Kies Venster > Gedrag.
3. Breng de wijzigingen aan:
Als u de parameters van een actie wilt bewerken, dubbelklikt u op de naam van de actie of selecteert u de naam en drukt u op Enter
(Windows) of Return (Macintosh). Vervolgens wijzigt u de parameters in het dialoogvenster en klikt u op OK.
Als u de volgorde van acties voor een bepaalde gebeurtenis wilt wijzigen, selecteert u een actie en klikt u op de knop pijl-omhoog of pijl-
omlaag. U kunt in plaats daarvan ook de actie selecteren en deze met knippen en plakken op de gewenste locatie tussen de andere
acties neerzetten.
Als u een gedrag wilt verwijderen, selecteert u dit gedrag en klikt u op de minknop (–) of drukt u op Delete.
Een gedrag bijwerken
1. Selecteer een element waaraan het gedrag is gekoppeld.
2. Kies Venster > Gedrag en dubbelklik op het gedrag.
3. Breng de wijzigingen aan en klik in het dialoogvenster van het gedrag op OK.
Overal waar het gedrag op die pagina voorkomt, wordt het bijgewerkt. Als datzelfde gedrag ook op andere pagina's van uw website
voorkomt, moet u het gedrag per pagina bijwerken.
Gedrag van derden downloaden en installeren
Er zijn vele uitbreidingen beschikbaar op de website Exchange for Dreamweaver (www.adobe.com/go/dreamweaver_exchange_nl).
1. Kies Venster > Gedrag en selecteer Meer gedrag ophalen in het menu Gedrag toevoegen.
De primaire browser wordt geopend en de Exchange-website wordt weergegeven.
2. Ga op zoek naar de gewenste pakketten door te bladeren of gericht te zoeken.
3. Download en installeer het gewenste uitbreidingspakket.
Zie Extensies gebruiken in Dreamweaver CS6, 12.1 en 12.2 voor meer informatie.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Ingebouwd JavaScript-gedrag toepassen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Ingebouwd gedrag gebruiken
De Call JavaScript-gedrag toepassen
Het gedrag Eigenschap wijzigen toepassen
Het gedrag Browser controleren toepassen
Het gedrag Insteekmodule controleren toepassen
Het gedrag Shockwave of SWF beheren toepassen
Het gedrag AP-element slepen toepassen
Informatie verzamelen over het versleepbare AP-element
Het gedrag Ga naar URL toepassen
Het gedrag Snelmenu toepassen
Het gedrag Snelmenu Go toepassen
Het gedrag Browservenster openen toepassen
Het gedrag Geluid afspelen toepassen
Het gedrag Pop-upbericht toepassen
Het gedrag Afbeeldingen vooraf laden toepassen
Het gedrag Navigatiebalkafbeelding instellen toepassen
Het gedrag Tekst van frame instellen toepassen
Het gedrag Tekst van container instellen toepassen
Het gedrag Tekst van statusbalk instellen toepassen
Het gedrag Tekst van tekstveld instellen toepassen
Het gedrag Elementen tonen en verbergen toepassen
Het gedrag Pop-upmenu weergeven toepassen
Items van het pop-upmenu toevoegen, verwijderen of opnieuw rangschikken
Een pop-upmenu opmaken
Een pop-upmenu in een document plaatsen
Een pop-upmenu wijzigen
Het gedrag Afbeelding verwisselen toepassen
Het gedrag Formulier valideren toepassen
Ingebouwd gedrag gebruiken
De gedragingen die in Dreamweaver zijn opgenomen, zijn allemaal afgestemd op het gebruik in moderne browsers. In oudere browsers doen ze
niets.
Opmerking: De Dreamweaver-acties zijn zo geschreven dat ze kunnen functioneren in zoveel mogelijk browsers. Als u handmatig code uit een
Dreamweaver-actie verwijdert, of deze vervangt door uw eigen code, gaat de compatibiliteit met meerdere browsers mogelijk verloren.
Hoewel de Dreamweaver-acties zijn geschreven om de compatibiliteit tussen browsers te maximaliseren, ondersteunen sommige browsers
JavaScript helemaal niet, en zullen veel mensen die door het web bladeren JavaScript in hun browsers uitgeschakeld laten. Voor de beste
resultaten tussen platforms, zorgt u voor alternatieve interfaces die u tussen <noscript>-tags plaatst zodat mensen zonder JavaScript uw site ook
kunnen gebruiken.
De Call JavaScript-gedrag toepassen
Met het gedrag JavaScript aanroepen kunt u zorgen dat er een aangepaste functie of regel JavaScript-code wordt uitgevoerd wanneer zich een
gebeurtenis voordoet. (U kunt het script zelf schrijven, maar u kunt ook code gebruiken die worden aangeboden in verscheidene gratis JavaScript-
bibliotheken op internet.)
1. Selecteer een object en kies JavaScript aanroepen in het menu Gedrag toevoegen van het paneel Gedrag.
2. Typ de exacte JavaScript-code die moet worden uitgevoerd of typ de naam van een functie.
Als u bijvoorbeeld een knop Terug wilt maken, kunt u if (history.length > 0){history.back()} typen. Als u de code in een functie hebt
ingekapseld, typt u alleen de functienaam (bijvoorbeeld hGoBack()).
3. Klik op OK en controleer of de standaardgebeurtenis juist is.
Het gedrag Eigenschap wijzigen toepassen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Gebruik het gedrag Eigenschap wijzigen om de waarde van een van de eigenschappen van een object (bijvoorbeeld de achtergrondkleur van een
laag of de actie van een formulier) te wijzigen.
Opmerking: Gebruik dit gedrag alleen als u een ervaren programmeur bent en u alles weet van HTML en JavaScript.
1. Selecteer een object en kies Eigenschap wijzigen in het menu Gedrag toevoegen van het paneel Gedrag.
2. Selecteer in het menu Type element een elementtype om alle geïdentificeerde elementen van dat type weer te geven.
3. Selecteer een element in het menu Element-id.
4. Selecteer een eigenschap in het menu Eigenschap of typ de naam van de eigenschap in het vak.
5. Voer de nieuwe waarde voor de nieuwe eigenschap in het veld Nieuwe waarde in.
6. Klik op OK en controleer of de standaardgebeurtenis juist is.
Het gedrag Browser controleren toepassen
Dit gedrag wordt vanaf Dreamweaver CS5 niet meer ondersteund.
Het gedrag Insteekmodule controleren toepassen
Gebruik het gedrag Insteekmodule controleren om bezoekers naar verschillende webpagina's te sturen afhankelijk van het antwoord op de vraag
of ze de gespecificeerde insteekmodule hebben geïnstalleerd. U kunt bezoekers bijvoorbeeld naar de ene pagina sturen als ze Shockwave al
hebben en naar de andere pagina als ze Shockwave nog niet hebben geïnstalleerd.
Opmerking: U kunt met JavaScript geen specifieke insteekmodules detecteren in Internet Explorer. Als u echter Flash of Director selecteert,
wordt er VBScript-code aan uw pagina toegevoegd waarmee deze insteekmodules wel worden gedetecteerd in Internet Explorer op Windows-
computers. De detectie van insteekmodules in Internet Explorer onder Mac OS is niet mogelijk.
1. Selecteer een object en kies Insteekmodule controleren in het menu Gedrag toevoegen van het paneel Gedrag.
2. Selecteer een insteekmodule in het menu Insteekmodule of klik op Invoeren en typ de exacte naam van de insteekmodule in het
aangrenzende vak.
U moet de naam van de insteekmodule exact zo invoeren als is opgegeven in vet op de pagina met informatie over insteekmodules (plug-
ins) in Netscape Navigator. (Selecteer in Windows in de Help van Netscape Navigator de optie About Plug-ins of selecteer in Mac OS de
optie About Plug-ins in het Apple-menu.)
3. Geef in het vak Indien gevonden, ga naar URL een URL op voor bezoekers die over de insteekmodule beschikken.
Als u een externe URL opgeeft, moet u het voorvoegsel http:// in het adres opnemen. Als u het veld leeg laat, blijven bezoekers op dezelfde
pagina.
4. Geef in het vak Ga anders naar de URL een alternatieve URL op voor bezoekers die de insteekmodule niet hebben. Als u het veld leeg laat,
blijven bezoekers op dezelfde pagina.
5. Geef op wat er moet gebeuren als detectie van insteekmodules niet mogelijk is. Als detectie niet mogelijk is, wordt de bezoeker standaard
naar de URL gestuurd die in het vak Ga anders naar de URL is opgegeven. Als u de bezoeker daarentegen naar de eerste URL (in het
tekstvak Indien gevonden, ga naar URL) wilt sturen, selecteert u de optie Ga altijd naar de eerste URL als detectie niet mogelijk is. Als u
deze optie selecteert, betekent dat in feite: 'neem aan dat de bezoeker over de insteekmodule beschikt, tenzij de browser expliciet aangeeft
dat de insteekmodule niet aanwezig is'. In het algemeen geldt dat u deze optie kunt selecteren als de inhoud van de insteekmodule deel
uitmaakt van de webpagina. Als dat niet het geval is, moet u deze optie niet selecteren.
Opmerking: Deze optie is alleen van toepassing op Internet Explorer. Netscape Navigator kan insteekmodules altijd detecteren.
6. Klik op OK en controleer of de standaardgebeurtenis juist is.
Het gedrag Shockwave of SWF beheren toepassen
Dit gedrag wordt vanaf Dreamweaver CS5 niet meer ondersteund.
Het gedrag AP-element slepen toepassen
Met het gedrag AP-element slepen kan de bezoeker een absoluut gepositioneerd (AP) element slepen. Gebruik dit gedrag om puzzels,
schuifregelaars en andere beweegbare interface-elementen te maken.
U kunt onder andere het volgende opgeven: de richting waarin de bezoeker het AP-element kan slepen (horizontaal, verticaal of in elke richting),
een bestemming waarnaar de bezoeker het AP-element moet slepen, of de bestemming magnetisch moet zijn en het AP-element moet
aantrekken als dat zich binnen een straal van een bepaald aantal pixels ten opzichte van deze bestemming bevindt, wat er moet gebeuren als het
AP-element zijn bestemming raakt en meer.
Omdat het gedrag AP-element slepen moet worden aangeroepen voordat de bezoeker het AP-element kan slepen, moet u het gedrag AP-element
slepen aan het body-object koppelen (met de gebeurtenisonLoad).
1. Selecteer Invoegen > Lay-outobjecten > AP Div of klik op de knop AP Div tekenen in het paneel Invoegen om een AP Div in de
Naar boven
ontwerpweergave van het documentvenster te tekenen.
2. Klik op de <body>-tag in de tagkiezer in de linkerbenedenhoek van het documentvenster.
3. Selecteer AP-element slepen in het menu Gedrag toevoegen van het paneel Gedrag.
Als AP-element slepen niet beschikbaar is, hebt u waarschijnlijk een AP-element geselecteerd.
4. Selecteer AP-element in het pop-upmenu AP-element.
5. Selecteer Beperkt of Onbeperkt in het pop-upmenu Verplaatsing.
Onbeperkte verplaatsing is geschikt voor puzzels en andere spelletjes waarbij items moeten worden gesleept en neergezet. Voor
schuifregelaars en beweegbare decorstukken, zoals laden van kasten, gordijnen en lamellen kunt u het beste voor beperkte verplaatsing
kiezen.
6. Voor beperkte verplaatsing kunt u waarden (in pixels) invoeren in de vakken Omhoog, Omlaag, Links en Rechts.
Dit zijn relatieve waarden ten opzichte van de beginpositie van het AP-element. Als u de beweging wilt beperken tot een rechthoekig gebied,
voert u in alle vier de tekstvakken positieve waarden in. Als u alleen een verticale beweging wilt toestaan, voert u in de vakken Omhoog en
Omlaag positieve waarden in en voert u in de vakken Links en Rechts de waarde 0 in. Als u alleen een horizontale beweging wilt toestaan,
voert u in de vakken Links en Rechts positieve waarden in en voert u in de vakken Omhoog en Omlaag de waarde 0 in.
7. Voer in de vakken Links en Boven de waarden (in pixels) in voor de neerzetbestemming.
De neerzetbestemming is de plaats waar de bezoeker het AP-element naartoe moet slepen. Een AP-element heeft de neerzetbestemming
bereikt wanneer de coördinaten voor de linkerkant en de bovenkant van het element overeenkomen met de waarden die u in de vakken
Links en Boven hebt ingevoerd. Dit zijn relatieve waarden ten opzichte van de linkerbovenhoek van het browservenster. Klik op Huidige
positie ophalen om in de tekstvakken automatisch de huidige positie van het AP-element in te vullen.
8. Voer in het vak 'Magnetisch indien binnen' een waarde in (in pixels) om te bepalen hoe dicht bij de neerzetbestemming de bezoeker moet
komen voordat de bestemming magnetisch wordt en het AP-element automatisch naar de bestemming wordt getrokken.
Als u hier een hogere waarde invoert, kan de bezoeker de neerzetbestemming gemakkelijker vinden.
9. Voor makkelijke puzzels en de eenvoudige manipulatie van decorstukken hebt u hier genoeg aan. Als u echter sleepgrepen voor het AP-
element wilt definiëren, de beweging van het AP-element wilt bijhouden terwijl het wordt gesleept en een actie wilt activeren wanneer het
AP-element wordt neergezet, klikt u op de tab Geavanceerd.
10. Als u wilt opgeven dat de bezoeker op een bepaald gebied van het AP-element moet klikken om het element te slepen, selecteert u in het
menu Sleepgreep de optie Gebied in het AP-element. Vervolgens voert u de coördinaten in voor de bovenkant en de linkerkant en de
breedte en hoogte van de sleepgreep.
Deze optie is handig als de afbeelding binnen het AP-element een element bevat dat verwijst naar de mogelijkheid om te slepen, zoals een
titelbalk of een handvat van een lade. Stel deze optie niet in als u wilt dat de bezoeker op een willekeurige plek in het AP-element mag
klikken om het te slepen.
11. Selecteer de gewenste optie voor Tijdens het slepen:
Selecteer Breng het element naar voren als het AP-element in de stapelvolgorde op de voorgrond moet worden geplaatst terwijl het
wordt gesleept. Als u deze optie selecteert, kunt u het pop-upmenu gebruiken om op te geven of het AP-element op de voorgrond moet
blijven of naar de oorspronkelijke positie in de stapelvolgorde moet terugkeren nadat het is gesleept.
Voer JavaScript-code of een functienaam (bijvoorbeeld monitorAPelement()) in het vak JavaScript aanroepen in als u de code of functie
herhaaldelijk wilt uitvoeren terwijl het AP-element wordt gesleept. U kunt bijvoorbeeld een functie schrijven die de coördinaten van het
AP-element in de gaten houdt en in een tekstvak aanwijzingen weergeeft, zoals “je wordt al warmer” of “het doel bevindt zich heel
ergens anders”.
12. Voer JavaScript-code of een functienaam (bijvoorbeeld evaluateAPelementPos()) in het tweede vak JavaScript aanroepen in als u de code
of functie wilt uitvoeren wanneer het AP-element wordt neergezet. Selecteer Alleen bij bereiken van bestemming als de JavaScript-code
alleen moet worden uitgevoerd als het AP-element de neerzetbestemming heeft bereikt.
13. Klik op OK en controleer of de standaardgebeurtenis juist is.
Informatie verzamelen over het versleepbare AP-element
Wanneer u het gedrag AP-element slepen aan een object koppelt, voegt Dreamweaver de functie MM_dragLayer() in de kopsectie van uw
document in. (De functie blijft de oude naamgevingsconventie voor AP-elementen (“Laag”) gebruiken, zodat lagen die in vorige versies van
Dreamweaver zijn gemaakt, bewerkbaar blijven.) Deze functie registreert het AP-element niet alleen als versleepbaar, maar definieert daarnaast
nog drie eigenschappen voor elk versleepbare AP-element: MM_LEFTRIGHT, MM_UPDOWN en MM_SNAPPED, die u in uw eigen JavaScript-
functies kunt gebruiken om de relatieve horizontale en verticale positie van het AP-element te kunnen bepalen en om te kunnen bepalen of het
AP-element de neerzetbestemming heeft bereikt.
Opmerking: De informatie die hier wordt gegeven, is alleen bedoeld voor ervaren JavaScript-programmeurs.
Met de volgende functie wordt bijvoorbeeld de waarde van het eigenschap MM_UPDOWN (de huidige verticale positie van het AP-element) in een
formulierveld met de naam curPosField weergegeven. (Formuliervelden zijn handig voor het weergeven van gegevens die voortdurend worden
bijgewerkt omdat ze dynamisch zijn, dat wil zeggen dat u de inhoud kunt wijzigen nadat de pagina is geladen.)
Naar boven
Naar boven
Naar boven
function getPos(layerId){
var layerRef = document.getElementById(layerId);
var curVertPos = layerRef.MM_UPDOWN;
document.tracking.curPosField.value = curVertPos;
}
U kunt de waarden van MM_UPDOWN of MM_LEFTRIGHT in een formulierveld weergeven, maar u kunt deze waarden ook op diverse andere
manieren gebruiken. U kunt bijvoorbeeld een functie schrijven waarmee verschillende berichten in een formulierveld kunnen worden weergegeven
afhankelijk van de waarde die de positie van het AP-element ten opzichte van de neerzetbestemming aangeeft, of u kunt een andere functie
aanroepen om een AP-element weer te geven of te verbergen afhankelijk van de waarde.
Dit is met name nuttig om de eigenschap MM_SNAPPED te lezen wanneer u verschillende AP-elementen op een pagina hebt, die allemaal hun
eigen doel moeten bereiken voordat de bezoeker verder kan gaan naar de volgende pagina of taak. U kunt bijvoorbeeld een functie schrijven die
telt hoeveel AP-elementen de MM_SNAPPED-waarde true hebben en deze aanroepen wanneer een AP-element wordt neergezet. Wanneer bij
het tellen van de lagen die op hun bestemming zijn aangekomen het gewenste aantal is bereikt, kunt u de bezoeker naar de volgende pagina
sturen of een bericht weergeven waarin u de bezoeker feliciteert met het behaalde resultaat.
Het gedrag Ga naar URL toepassen
Met het gedrag Ga naar URL wordt een nieuwe pagina geopend in het huidige venster of in het opgegeven frame. Dit gedrag is handig voor het
wijzigen van de inhoud van twee of meer frames met één muisklik.
1. Selecteer een object en kies Ga naar URL in het menu Gedrag toevoegen van het paneel Gedrag.
2. Selecteer een bestemming voor de URL in de lijst Openen in.
In de lijst Openen in worden automatisch de namen van alle frames in de huidige frameset en ook het hoofdvenster weergegeven. Als er
geen frames zijn, vormt het hoofdvenster de enige optie.
Opmerking: Dit gedrag kan leiden tot onverwachte resultaten als een van de frames de naam top, blank, self of parent heeft. Browsers
vatten deze namen soms op als gereserveerde doelnamen.
3. Klik op Bladeren om een document te selecteren dat u wilt openen, of voer in het vak URL het pad en de bestandsnaam van het document
in.
4. Herhaal de stappen 2 en 3 om extra documenten in andere frames te openen.
5. Klik op OK en controleer of de standaardgebeurtenis juist is.
Het gedrag Snelmenu toepassen
Wanneer u een snelmenu maakt met Invoegen > Formulier > Snelmenu, maakt Dreamweaver een menuobject en koppelt daaraan het gedrag
Snelmenu (of Snelmenu Go). U hoeft het gedrag Snelmenu gewoonlijk niet handmatig aan een object te koppelen.
U kunt een bestaand snelmenu bewerken op een van de volgende twee manieren:
U kunt menu-items bewerken en opnieuw ordenen, de bestanden wijzigen waar bezoekers via het menu naartoe kunnen gaan en het
venster wijzigen waarin deze bestanden worden geopend door te dubbelklikken op een bestaand gedrag Snelmenu in het paneel Gedrag.
U kunt de items in het snelmenu op dezelfde manier bewerken als items in elk ander menu, door het menu te selecteren en de knop
Lijstwaarden in de eigenschappencontrole te gebruiken.
1. Maak een snelmenuobject, als een dergelijk object nog niet in uw document aanwezig is.
2. Selecteer het object en kies Snelmenu in het menu Gedrag toevoegen van het paneel Gedrag.
3. Breng de gewenste wijzigingen aan in het dialoogvenster Snelmenu en klik vervolgens op OK.
Het gedrag Snelmenu Go toepassen
Het gedrag Snelmenu Go is nauw verwant met het gedrag Snelmenu. Met Snelmenu Go kunt u een knop Go (Ga naar) aan een snelmenu
koppelen. (Voordat u dit gedrag gebruikt, moet er al een snelmenu in het document aanwezig zijn.) Als u op de knop Go klikt, wordt de koppeling
geopend die in het snelmenu is geselecteerd. Voor een snelmenu is gewoonlijk geen knop Go nodig. Als er een item in het snelmenu wordt
geselecteerd, wordt er gewoonlijk een URL geladen zonder dat de gebruiker verder iets hoeft te doen. Maar als de bezoeker hetzelfde item
selecteert dat al in het snelmenu is gekozen, gaat de bezoeker niet naar de gewenste locatie. In het algemeen is dat niet erg, maar als het
snelmenu in een frame verschijnt en de items in het snelmenu koppelingen zijn naar pagina's in andere frames, is een knop Go vaak nuttig om
bezoekers de gelegenheid te bieden een item dat al is geselecteerd in het snelmenu, opnieuw te selecteren.
Opmerking: Wanneer u een knop Go met een snelmenu gebruikt, wordt de Go-knop het enige mechanisme dat de gebruiker naar de URL
brengt die aan de selectie in het menu is gekoppeld. Door een menu-item in het snelmenu te kiezen, wordt de gebruiker niet langer automatisch
naar een andere pagina of een ander frame omgeleid.
1. Selecteer een object dat u wilt gebruiken als de Go-knop (gewoonlijk een plaatje van een knop) en kies het gedrag Snelmenu Go in het
menu Gedrag toevoegen van het paneel Gedrag.
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
2. Selecteer in het menu Snelmenu kiezen een menu dat met de Go-knop moet worden geactiveerd en klik op OK.
Het gedrag Browservenster openen toepassen
Gebruik het gedrag Browservenster openen om een pagina in een nieuw venster te openen. U kunt de eigenschappen van het nieuwe venster
opgeven, zoals het formaat, de kenmerken (of het formaat kan worden gewijzigd, of het een menubalk heeft enzovoort) en de naam. U kunt dit
gedrag bijvoorbeeld gebruiken om een grotere afbeelding in een afzonderlijk venster te openen als de bezoeker op een miniatuurafbeelding klikt.
Met dit gedrag kunt u het nieuwe venster precies even groot maken als de afbeelding.
Als u geen kenmerken voor het venster opgeeft, krijgt het nieuwe venster dat wordt geopend, het formaat en de kenmerken van het venster van
waaruit het is geopend. Als u een willekeurig kenmerk voor het venster opgeeft, worden automatisch alle andere kenmerken die niet specifiek zijn
ingeschakeld, automatisch uitgeschakeld. Als u bijvoorbeeld geen kenmerken voor het venster instelt, wordt het mogelijk geopend als een venster
van 1024 x 768 pixels groot met een navigatiebalk (waarop de knoppen Vorige, Volgende, Startpagina en Opnieuw laden worden weergegeven),
een locatiewerkbalk (waarin de URL wordt weergegeven), een statusbalk onderaan (waarop statusberichten worden weergegeven) en een
menubalk (met de menu's Bestand, Bewerken, Beeld en andere menu's). Als u expliciet de breedte op 640 pixels en de hoogte op 480 pixels
instelt en geen andere kenmerken opgeeft, wordt er alleen een venster van 640 x 480 pixels groot, zonder werkbalken weergegeven.
1. Selecteer een object en kies Browservenster openen in het menu Gedrag toevoegen van het paneel Gedrag.
2. Klik op Bladeren om een bestand te selecteren of voer de URL in die u wilt weergeven.
3. Stel opties in voor de vensterbreedte en -hoogte in (in pixels) en voor de plaatsing van verscheidene werkbalken, schuifbalken,
formaatgrepen en dergelijke in het venster. Geef het venster een naam (gebruik geen spaties en geen speciale tekens) als u van het venster
het doel van koppelingen wilt maken of als u het venster wilt besturen met JavaScript.
4. Klik op OK en controleer of de standaardgebeurtenis juist is.
Het gedrag Geluid afspelen toepassen
Dit gedrag wordt vanaf Dreamweaver CS5 niet meer ondersteund.
Het gedrag Pop-upbericht toepassen
Met het gedrag Pop-upbericht wordt een JavaScript-waarschuwing weergegeven met het bericht dat u opgeeft. Omdat JavaScript-
waarschuwingen slechts één knop (OK) hebben, kunt u dit gedrag wel gebruiken om de gebruiker informatie te geven, maar niet om de gebruiker
een keuze te laten maken.
U kunt elke geldige functie-aanroep, eigenschap, globale variabele of andere expressie in JavaScript in de tekst insluiten. Als u een JavaScript-
expressie wilt insluiten, plaatst u deze binnen accolades ({}). Als u een accolade wilt weergeven, plaatst u een backslash voor de accolade (\{).
Voorbeeld:
The URL for this page is {window.location}, and today is {new Date()}.
Opmerking: De browser bepaalt het uiterlijk van een waarschuwing. Als u meer controle wilt over het uiterlijk van een waarschuwing, kunt u
overwegen om het gedrag Browservenster openen te gebruiken.
1. Selecteer een object en kies Pop-upbericht in het menu Gedrag toevoegen van het paneel Gedrag.
2. Voer in het vak Bericht een bericht in.
3. Klik op OK en controleer of de standaardgebeurtenis juist is.
Het gedrag Afbeeldingen vooraf laden toepassen
Met het gedrag Afbeeldingen vooraf laden worden afbeeldingen die in eerste instantie nog niet verschijnen wanneer de pagina wordt
weergegeven, alvast in het cachegeheugen geladen waardoor ze sneller worden weergegeven wanneer ze aan de beurt zijn. (Dit gedrag is
bijvoorbeeld handig voor afbeeldingen die andere afbeeldingen vervangen wanneer ze worden geactiveerd met gedrag of scripts.)
Opmerking: Met het gedrag Afbeelding verwisselen worden alle geselecteerde afbeeldingen automatisch vooraf geladen wanneer u in het
dialoogvenster Afbeelding verwisselen de optie Afbeeldingen vooraf laden selecteert, dus u hoeft Afbeeldingen vooraf laden niet handmatig toe te
voegen wanneer u Afbeelding verwisselen gebruikt.
1. Selecteer een object en kies Afbeeldingen vooraf laden in het menu Gedrag toevoegen van het paneel Gedrag.
2. Klik op Bladeren om een afbeeldingsbestand te selecteren of voer in het vak Bronbestand van afbeelding het pad en de bestandsnaam in.
3. Klik op de plusknop (+) bovenaan in het dialoogvenster om de afbeelding aan de lijst Afbeeldingen vooraf laden toe te voegen.
4. Herhaal de stappen 2 en 3 voor alle resterende afbeeldingen die u vooraf wilt laden op de huidige pagina.
5. Als u een afbeelding uit de lijst Afbeeldingen vooraf laden wilt verwijderen, selecteert u de desbetreffende afbeelding in de lijst en klikt u op
de minknop (–).
6. Klik op OK en controleer of de standaardgebeurtenis juist is.
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Het gedrag Navigatiebalkafbeelding instellen toepassen
Dit gedrag wordt vanaf Dreamweaver CS5 niet meer ondersteund.
Het gedrag Tekst van frame instellen toepassen
Het gedrag Tekst van frame instellen biedt u de mogelijkheid om de tekst van een frame dynamisch in te stellen en de inhoud en opmaak van een
frame te vervangen door de inhoud die u opgeeft. De inhoud kan bestaan uit elke geldige HTML-code. Gebruik dit gedrag om gegevens
dynamisch weer te geven.
Hoewel u met het gedrag Tekst van frame instellen de opmaak van een frame kunt vervangen, kunt u Achtergrondkleur behouden selecteren om
de achtergrond- en tekstkleurkenmerken van de pagina te handhaven.
U kunt elke geldige functie-aanroep, eigenschap, globale variabele of andere expressie in JavaScript in de tekst insluiten. Als u een JavaScript-
expressie wilt insluiten, plaatst u deze binnen accolades ({}). Als u een accolade wilt weergeven, plaatst u een backslash voor de accolade (\{).
Voorbeeld:
The URL for this page is {window.location}, and today is {new Date()}.
1. Selecteer een object en kies Tekst instellen > Tekst van frame instellen in het menu Gedrag toevoegen van het paneel Gedrag.
2. Selecteer in het dialoogvenster Tekst van frame instellen het doelframe in het menu Frame.
3. Klik op de knop Huidige HTML ophalen om de huidige inhoud van de hoofdsectie te kopiëren.
4. Voer in het vak Nieuwe HTML een bericht in.
5. Klik op OK en controleer of de standaardgebeurtenis juist is.
Het gedrag Tekst van container instellen toepassen
Met het gedrag Tekst van container instellen vervangt u de inhoud en opmaak van een bestaande container (dus elk element dat tekst of andere
elementen kan bevatten) op een pagina door de inhoud die u opgeeft. De inhoud kan bestaan uit elke geldige HTML-broncode.
U kunt elke geldige functie-aanroep, eigenschap, globale variabele of andere expressie in JavaScript in de tekst insluiten. Als u een JavaScript-
expressie wilt insluiten, plaatst u deze binnen accolades ({}). Als u een accolade wilt weergeven, plaatst u een backslash voor de accolade (\{).
Voorbeeld:
The URL for this page is {window.location}, and today is {new Date()}.
1. Selecteer een object en selecteer Tekst instellen > Tekst van container instellen in het menu Gedrag toevoegen van het paneel Gedrag.
2. Gebruik in het dialoogvenster Tekst van container instellen het menu Container om het doelelement te selecteren.
3. Voer de nieuwe tekst of HTML in het vak Nieuwe HTML in.
4. Klik op OK en controleer of de standaardgebeurtenis juist is.
Het gedrag Tekst van statusbalk instellen toepassen
Met het gedrag Tekst van statusbalk instellen kunt u een bericht weergeven in de linkerbenedenhoek van het browservenster. Dit gedrag kunt u
bijvoorbeeld gebruiken om een beschrijving van het doel van een koppeling in de statusbalk weer te geven in plaats van de desbetreffende URL.
Bezoekers van een website negeren berichten op de statusbalk vaak of zien ze over het hoofd (en niet alle browsers bieden volledige
ondersteuning voor het instellen van de tekst van de statusbalk). Als uw boodschap belangrijk is voor bezoekers, kunt u het bericht misschien
beter in de vorm van een pop-upbericht of als tekst van een AP-element weergeven.
Opmerking: Als u het gedrag Tekst van statusbalk instellen in Dreamweaver gebruikt, verandert de tekst van de statusbalk in de browser niet
gegarandeerd omdat sommige browsers speciale aanpassingen nodig hebben wanneer de tekst op de statusbalk verandert. Voor Firefox moet u
bijvoorbeeld een geavanceerde optie instellen opdat JavaScript de tekst op de statusbalk kan wijzigen. Raadpleeg de documentatie bij uw browser
voor nadere informatie.
U kunt elke geldige functie-aanroep, eigenschap, globale variabele of andere expressie in JavaScript in de tekst insluiten. Als u een JavaScript-
expressie wilt insluiten, plaatst u deze binnen accolades ({}). Als u een accolade wilt weergeven, plaatst u een backslash voor de accolade (\{).
Voorbeeld:
The URL for this page is {window.location}, and today is {new Date()}.
1. Selecteer een object en kies Tekst instellen > Tekst van statusbalk instellen in het menu Gedrag toevoegen van het paneel Gedrag.
2. Typ het bericht in het vak Bericht van het dialoogvenster Tekst van statusbalk instellen.
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Houd het bericht beknopt. De browser kapt de tekst van het bericht af als de tekst niet op de statusbalk past.
3. Klik op OK en controleer of de standaardgebeurtenis juist is.
Het gedrag Tekst van tekstveld instellen toepassen
Met het gedrag Tekst van tekstveld instellen vervangt u de inhoud van een tekstveld van een formulier door de inhoud die u opgeeft.
U kunt elke geldige functie-aanroep, eigenschap, globale variabele of andere expressie in JavaScript in de tekst insluiten. Als u een JavaScript-
expressie wilt insluiten, plaatst u deze binnen accolades ({}). Als u een accolade wilt weergeven, plaatst u een backslash voor de accolade (\{).
Voorbeeld:
The URL for this page is {window.location}, and today is {new Date()}.
Een benoemd tekstveld maken
1. Selecteer Invoegen > Formulier > Tekstveld.
Als Dreamweaver u vraagt of u een formuliertag wilt toevoegen, klikt u op Ja.
2. Typ in de eigenschappencontrole een naam voor het tekstveld. Zorg ervoor dat de naam uniek is op de pagina (gebruik niet dezelfde naam
voor meerdere elementen op dezelfde pagina ook al bevinden deze elementen zich in verschillende formulieren).
Tekst van tekstveld instellen toepassen
1. Selecteer een tekstveld en kies Tekst instellen > Tekst van tekstveld instellen in het menu Gedrag toevoegen van het paneel Gedrag.
2. Selecteer het doeltekstveld in het menu Tekstveld en voer de nieuwe tekst in.
3. Klik op OK en controleer of de standaardgebeurtenis juist is.
Het gedrag Elementen tonen en verbergen toepassen
Met het gedrag Elementen tonen en verbergen kunt u elementen weergeven of verbergen of de standaardzichtbaarheid van een of meer
elementen opnieuw instellen. Dit gedrag is handig voor het weergeven van informatie terwijl er interactie plaatsvindt tussen de gebruiker de
pagina. U kunt bijvoorbeeld terwijl de gebruiker met de muisaanwijzer over de afbeelding van een plant gaat, een pagina-element weergeven met
gedetailleerde informatie over de herkomst en de bloeiperiode van de plant, de hoeveelheid zon die de plant nodig geeft, hoe groot de plant kan
worden enzovoort. Met het gedrag kunt u het desbetreffende element alleen weergeven of verbergen. U verwijdert het element niet werkelijk van
de pagina wanneer u het verbergt.
1. Selecteer een object en selecteer Elementen weergeven/verbergen in het menu Gedrag toevoegen van het paneel Gedrag.
Als Elementen weergeven/verbergen niet beschikbaar is, hebt u waarschijnlijk een AP-element geselecteerd. Omdat AP-elementen geen
gebeurtenissen in beide 4.0-browsers accepteren, moet u een ander object selecteren, bijvoorbeeld de <body>-tag of een koppeling (<a>-
tag.
2. Selecteer in de lijst Elementen het element dat u wilt weergeven of verbergen en klik op Weergeven, Verbergen of Herstellen (waarmee u
de standaardzichtbaarheid herstelt).
3. Herhaal stap 2 voor alle resterende elementen waarvan u de zichtbaarheid wilt wijzigen. (U kunt de zichtbaarheid van meerdere elementen
tegelijk wijzigen met één gedrag.)
4. Klik op OK en controleer of de standaardgebeurtenis juist is.
Het gedrag Pop-upmenu weergeven toepassen
Dit gedrag wordt vanaf Dreamweaver CS5 niet meer ondersteund.
Items van het pop-upmenu toevoegen, verwijderen of opnieuw rangschikken
Dit gedrag wordt vanaf Dreamweaver CS5 niet meer ondersteund.
Een pop-upmenu opmaken
Dit gedrag wordt vanaf Dreamweaver CS5 niet meer ondersteund.
Een pop-upmenu in een document plaatsen
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Dit gedrag wordt vanaf Dreamweaver CS5 niet meer ondersteund.
Een pop-upmenu wijzigen
Dit gedrag wordt vanaf Dreamweaver CS5 niet meer ondersteund.
Het gedrag Afbeelding verwisselen toepassen
Met het gedrag Afbeelding verwisselen wordt een afbeelding vervangen door een andere door het src-kenmerk van de <img>-tag te wijzigen.
Gebruik dit gedrag om knop-rollovers en andere afbeeldingseffecten te maken (inclusief het verwisselen van meerdere afbeeldingen tegelijk). Als u
een rollover-afbeelding invoegt, wordt automatisch het gedrag Afbeelding verwisselen aan de pagina toegevoegd.
Opmerking: Omdat alleen het src-kenmerk wordt beïnvloed door dit gedrag, moet u de oorspronkelijke afbeelding vervangen door een
afbeelding met dezelfde afmetingen (hoogte en breedte). Als u dat niet doet, wordt de nieuwe afbeelding kleiner of groter gemaakt totdat deze
binnen de afmetingen van de oorspronkelijke afbeelding past.
Het gedrag Omwisselen van afbeelding herstellen is ook beschikbaar. Hiermee kunt u voor de laatste set ingewisselde afbeeldingen de vorige
bronbestanden herstellen. Dit gedrag wordt telkens automatisch toegevoegd wanneer u het gedrag Afbeelding verwisselen aan een object koppelt.
Als u de hersteloptie geselecteerd laat terwijl u het gedrag Afbeelding verwisselen koppelt, hoeft u het gedrag Omwisselen van afbeelding
herstellen nooit handmatig te selecteren.
1. Selecteer Invoegen > Afbeelding of klik op de knop Afbeelding in het paneel Invoegen om een afbeelding in te voegen.
2. Typ in de eigenschappencontrole een naam voor de afbeelding in het meest linkse tekstvak.
Het is niet verplicht om afbeeldingen een naam te geven. Afbeeldingen krijgen automatisch een naam toegewezen wanneer u het gedrag
aan een object koppelt. Het is echter gemakkelijker om afbeeldingen van elkaar te onderscheiden in het dialoogvenster Afbeelding
verwisselen als u alle afbeeldingen vooraf een naam geeft.
3. Herhaal de stappen 1 en 2 om extra afbeeldingen in te voegen.
4. Selecteer een object (gewoonlijk de afbeelding die u gaat verwisselen) en kies Afbeelding verwisselen in het menu Gedrag toevoegen van
het paneel Gedrag.
5. Selecteer in de lijst Afbeeldingen de afbeelding waarvan u de bron wilt wijzigen.
6. Klik op Bladeren om het nieuwe afbeeldingsbestand te selecteren of voer in het vak 'Bron instellen op' het pad en de bestandsnaam van de
nieuwe afbeelding in.
7. Herhaal de stappen 5 en 6 voor eventuele extra afbeeldingen die u wilt wijzigen. Gebruik dezelfde actie Afbeelding verwisselen voor alle
afbeeldingen die u in één keer wilt wijzigen, anders worden met de corresponderende actie Omwisselen van afbeeldingen herstellen niet alle
oorspronkelijke afbeeldingen hersteld.
8. Selecteer de optie Afbeeldingen vooraf laden om de nieuwe afbeeldingen alvast in het cachegeheugen te laden wanneer de pagina wordt
geladen.
Hiermee voorkomt u downloadvertragingen op het moment dat de nieuwe afbeeldingen moeten verschijnen.
9. Klik op OK en controleer of de standaardgebeurtenis juist is.
Het gedrag Formulier valideren toepassen
Met het gedrag Formulier valideren kunt u de inhoud van opgegeven tekstvelden controleren om na te gaan of de gebruiker het juiste type
gegevens heeft ingevoerd. Koppel dit gedrag aan afzonderlijke tekstvelden met de gebeurtenis onBlur om de velden te valideren terwijl de
gebruiker het formulier invult of koppel het gedrag aan het formulier met de gebeurtenis onSubmit om verschillende tekstvelden tegelijk te
evalueren wanneer de gebruiker op de knop Verzenden klikt. Door dit gedrag aan een formulier te koppelen, kunt u voorkomen dat er formulieren
met ongeldige gegevens worden ingezonden.
1. Selecteer Invoegen > Formulier of klik op de knop Formulier in het paneel Invoegen om een formulier in te voegen.
2. Selecteer Invoegen > Formulier > Tekstveld of klik op de knop Tekstveld in het paneel Invoegen om een tekstveld in te voegen.
Herhaal deze stap om extra tekstvelden in te voegen.
3. Kies een validatiemethode:
Als u afzonderlijke velden wilt valideren terwijl de gebruiker het formulier invult, selecteert u een tekstveld en selecteert u Venster >
Gedrag.
Als u meerdere velden wilt valideren terwijl de gebruiker het formulier indient, klikt u op de <form>-tag in de tagkiezer in de
linkerbenedenhoek van het documentvenster en kiest u Venster > Gedrag.
4. Selecteer Formulier valideren in het menu Gedrag toevoegen.
5. Voer een van de volgende handelingen uit:
Als u afzonderlijke velden wilt valideren, selecteert u hetzelfde veld dat u in de lijst Velden in het documentvenster hebt geselecteerd.
Als u meerdere velden ineens wilt valideren, selecteert u een tekstveld in de lijst Velden.
6. Selecteer de optie Vereist als er gegevens in het veld moeten worden ingevuld.
7. Selecteer een van de volgende opties voor Accepteren:
Iets Hiermee controleert u of een verplicht veld gegevens bevat. Dit kunnen gegevens zijn van elk willekeurig type.
E-mailadres Hiermee controleert u of het veld het symbool @ bevat.
Getal Hiermee controleert u of het veld uitsluitend cijfers bevat.
Getal vanaf Hiermee controleert u of het veld een getal bevat dat binnen een specifiek bereik valt.
8. Als u ervoor hebt gekozen om meerdere velden te valideren, herhaalt stap 6 en 7 voor alle velden die u wilt valideren.
9. Klik op OK.
Als u meerdere velden valideert wanneer de gebruiker het formulier indient, wordt de gebeurtenis onSubmit automatisch in het menu
Gebeurtenissen weergegeven.
10. Als u afzonderlijke velden valideert, moet u controleren of de standaardgebeurtenis onBlur of onChange is. Als dat niet het geval is, moet u
een van deze gebeurtenissen selecteren.
Beide gebeurtenissen activeren het gedrag Formulier valideren wanneer de gebruiker zich met de aanwijzer van het veld af beweegt. Het
verschil is dat onBlur altijd plaatsvindt, ongeacht of de gebruiker iets in het veld heeft getypt, en dat onChange alleen plaatsvindt als de
gebruiker de inhoud van het veld heeft gewijzigd. De gebeurtenis onBlur heeft de voorkeur als het veld een verplicht veld is.
Meer Help-onderwerpen
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Toegankelijkheid
Dreamweaver en toegankelijkheid
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Informatie over toegankelijke inhoud
Gebruik van schermlezers in Dreamweaver
Ondersteuning van toegankelijkheidsfuncties van besturingssystemen
De werkomgeving optimaliseren voor het ontwerp van toegankelijke pagina's
De functie van Dreamweaver voor toegankelijkheidscontrole
Navigeren in Dreamweaver via het toetsenbord
Informatie over toegankelijke inhoud
Toegankelijkheid heeft betrekking op websites en webproducten bruikbaar maken voor mensen met een visuele, auditieve, motorische en/of
andere handicap. Voorbeelden van toegankelijkheidsfuncties voor softwareproducten en websites omvatten ondersteuning voor schermlezers,
tekstequivalenten voor afbeeldingen, sneltoetsen op het toetsenbord, wijziging van weergavekleuren naar hoog contrast, enzovoort. Dreamweaver
biedt hulpprogramma's die het gebruik toegankelijker maken en hulpprogramma's voor het schrijven van gemakkelijk toegankelijke inhoud.
Voor ontwikkelaars van Dreamweaver die toegankelijkheidsfuncties moeten gebruiken, biedt de toepassing ondersteuning voor schermlezers,
navigatie door middel van het toetsenbord en ondersteuning van toegankelijkheid tot het besturingssysteem.
Dreamweaver helpt webontwerpers die toegankelijke inhoud moeten schrijven, bij het maken van toegankelijke pagina's die nuttige inhoud
bevatten voor schermlezers en voldoen aan overheidsrichtlijnen. Wanneer u pagina-elementen invoegt, wordt u bijvoorbeeld in dialoogvensters
gevraagd om toegankelijkheidskenmerken in te voeren, zoals tekstequivalenten voor een afbeelding. Wanneer de afbeelding dan op een pagina
voor een gebruiker met een visuele handicap verschijnt, leest de schermlezer de omschrijving.
Opmerking: Ga voor meer informatie over twee belangrijke toegankelijkheidsinitiatieven naar het Web Accessibility Initiative
(Webtoegankelijkheidsinitiatief) van het World Wide Web Consortium (www.w3.org/wai) en Amerikaanse wetgeving (Section 508 van de Federal
Rehabilitation Act (www.section508.gov).
Geen enkel hulpprogramma voor documentatie en publicatie kan het ontwikkelingsproces automatiseren. Voor het ontwerpen van toegankelijke
websites hebt u inzicht nodig in toegankelijkheidsvereisten en zult u doorlopend beslissingen moeten nemen over de wijze waarop gebruikers met
een handicap een interactie met de webpagina's zullen of moeten kunnen hebben. De beste manier om te garanderen dat een website
toegankelijk is, is via zorgvuldige planning, ontwikkeling, testen en evaluatie.
Gebruik van schermlezers in Dreamweaver
Een schermlezer leest de tekst voor die op een computerscherm verschijnt. Deze leest ook niet-tekstuele informatie, zoals knoplabels of
omschrijvingen van afbeeldingen in de toepassing die worden ingevoerd in toegankelijkheidstags of -kenmerken tijdens het schrijven van de
pagina's.
Als Dreamweaver-ontwerper kunt u een schermlezer gebruiken als hulp bij het maken van uw webpagina's. De schermlezer begint te lezen in de
linkerbovenhoek van het documentvenster.
Dreamweaver ondersteunt de schermlezers JAWS for Windows van Freedom Scientific (www.freedomscientific.com) en Window-Eyes van GW
Micro (www.gwmicro.com).
Ondersteuning van toegankelijkheidsfuncties van besturingssystemen
Dreamweaver ondersteunt toegankelijkheidsfuncties in zowel de Windows- als Macintosh-besturingssystemen. Op de Macintosh, bijvoorbeeld kunt
u de visuele voorkeuren instellen in het dialoogvenster Universele toegang (Apple > Systeemvoorkeuren). Uw instellingen worden weerspiegeld in
de werkomgeving van Dreamweaver.
Ook de hoog-contrastinstelling van het Windows-besturingssysteem wordt ondersteund. U activeert deze optie via het Windows
Configuratiescherm. De instelling beïnvloedt Dreamweaver als volgt:
Dialoogvensters en panelen gebruiken instellingen voor systeemkleuren. Als u de kleur bijvoorbeeld instelt op Witte tekst op zwart, worden
alle dialoogschermen en panelen van Dreamweaver weergegeven met een witte voorgrondkleur en een zwarte achtergrond.
In de codeweergave worden de systeem- en venstertekstkleur gebruikt. Als u de systeemkleur bijvoorbeeld instelt op Witte tekst op zwart en
de tekstkleuren vervolgens wijzigt met Bewerken > Voorkeuren > Codekleuring, negeert Dreamweaver deze kleurinstellingen en wordt de
codetekst weergegeven met een witte voorgrondkleur en een zwarte achtergrond.
In de ontwerpweergave worden de achtergrond- en tekstkleuren gebruikt die u instelt in Wijzigen > Pagina-eigenschappen, zodat de pagina's
die u ontwerpt, kleuren weergeven als in een browser.
Naar boven
Naar boven
Naar boven
De werkomgeving optimaliseren voor het ontwerp van toegankelijke pagina's
Wanneer u toegankelijke pagina's maakt, moet u informatie, zoals labels en omschrijvingen, aan paginaobjecten koppelen om de inhoud voor alle
gebruikers toegankelijk te maken.
Hiervoor activeert u voor elk object het toegankelijkheidsdialoogvenster zodat u door Dreamweaver naar toegankelijkheidsinformatie wordt
gevraagd wanneer u objecten invoegt. U kunt voor elk van de objecten een dialoogvenster activeren in de categorie Toegankelijkheid in
Voorkeuren.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Macintosh).
2. Selecteer Toegankelijkheid in de lijst Categorie aan de linkerzijde, selecteer een object, stel een van de volgende opties in en klik op OK.
Kenmerken tonen bij het invoegen Selecteer de objecten waarvoor u toegankelijkheidsdialoogvensters wilt activeren. Voorbeelden zijn
formulierobjecten, frames, media en afbeeldingen.
Paneel actief houden Hiermee blijft het paneel actief, waardoor het toegankelijk wordt voor de schermlezer. (Als u deze optie niet
selecteert, blijft de ontwerp- of codeweergave actief wanneer een gebruiker een paneel opent.)
Off-screen rendering Selecteer deze optie bij het gebruik van een schermlezer.
Opmerking: Toegankelijkheidskenmerken worden weergegeven in het dialoogvenster Tabel invoegen wanneer u een nieuwe tabel invoegt.
De functie van Dreamweaver voor toegankelijkheidscontrole
De Dreamweaver-functie voor toegankelijkheidscontrole wordt vanaf Dreamweaver CS5 niet meer ondersteund.
Navigeren in Dreamweaver via het toetsenbord
U kunt het toetsenbord gebruiken voor navigatie zonder muis door panelen, controles, dialoogvensters, frames en tabellen.
Opmerking: Het gebruik van de Tab-toets en pijltoetsen wordt alleen bij Windows ondersteund.
Navigeren door panelen
1. Druk in het documentvenster op Ctrl+F6 om een paneel actief te maken.
Rondom de titelbalk van het paneel verschijnt een stippellijn die aangeeft dat dat paneel nu het actieve paneel is. De schermlezer leest de
titelbalk van het paneel dat actief is.
2. Druk nogmaals op Ctrl F6 om de focus te verplaatsen tot het paneel waarin u wilt werken, is geselecteerd. (Druk op Ctrl+Shift+F6 om het
vorige paneel actief te maken.)
3. Als het paneel waarin u wilt werken, niet is geopend, gebruikt u de sneltoetsen op het toetsenbord in het Windows-menu om het juiste
paneel weer te geven en drukt u vervolgens op Ctrl+F6.
Als het paneel waarin u wilt werken, al wel open is, maar nog niet is uitgevouwen, maakt u de titelbalk van het paneel tot de actieve titelbalk
en drukt u vervolgens op de spatiebalk. Druk opnieuw op de spatiebalk om het paneel samen te vouwen.
4. Druk op de Tab-toets om door de opties in het paneel te gaan.
5. Gebruik pijltoetsen op de juiste manier:
Als een optie meerdere keuzes heeft, gebruikt u de pijltoetsen om door de keuzes te scrollen en drukt u vervolgens op de spatiebalk om
een selectie te maken.
Als er in de paneelgroep tabbladen voorkomen voor het openen van andere panelen, maakt u het geopende tabblad tot het actieve
tabblad en gebruikt u vervolgens de pijltoets links of rechts om andere tabbladen te openen. Zodra u een nieuw tabblad opent, drukt u op
de Tab-toets om door de opties in dat paneel te gaan.
Navigeren door de eigenschappencontrole
1. Druk op Ctrl+F3 om de eigenschappencontrole weer te geven als deze nog niet zichtbaar is.
2. Druk op Ctrl + F6 (alleen Windows) totdat de eigenschappencontrole actief is.
3. Druk op de Tab-toets om door de opties van de eigenschappencontrole te gaan.
4. Gebruik de pijltoetsen om de keuzes van de optie(s) te doorlopen.
5. Druk op Ctrl + Pijl-omlaag/Pijl-omhoog (Windows) of Command Pijl-omlaag/Pijl-omhoog (Macintosh) om het uitgebreide gedeelte van de
eigenschappencontrole indien nodig te openen of te sluiten, en druk op de Spatiebalk terwijl de uitvouwpijl in de rechterbenedenhoek de
focus heeft.
Opmerking: De toetsenbordfocus moet zich binnen de eigenschappencontrole bevinden (en niet op de titel van het paneel) als u uw werk
wilt uitvouwen of samenvouwen.
Navigeren door een dialoogvenster
1. Druk op de Tab-toets om door de opties in het dialoogvenster te gaan.
2. Gebruik de pijltoetsen om de keuzes van een optie te doorlopen.
3. Als het dialoogvenster een lijst Categorie bevat, drukt u Ctrl+Tab (Windows) om de categorielijst actief te maken en gebruikt u vervolgens de
pijltoetsen om naar boven of beneden door de lijst te gaan.
4. Druk nogmaals op Ctrl +Tab om de opties voor een categorie te doorlopen.
5. Druk op Enter om het dialoogvenster te sluiten.
Navigeren door frames
Als uw document frames bevat, kunt u door middel van de pijltoetsen een frame actief maken.
Een frame selecteren
1. Druk op Alt+pijltoets omlaag om de invoegpositie in het documentvenster te plaatsen.
2. Druk op Alt+pijltoets omhoog om het frame te selecteren, dat momenteel actief is.
3. Blijf op Alt+pijl omhoog drukken om eerst de frameset actief te maken en vervolgens de bovenliggende framesets, als er sprake is van
geneste framesets.
4. Druk op Alt+pijltoets omlaag om een onderliggende frameset of om één frame binnen de frameset actief te maken.
5. Bij activering van één frame drukt u op Alt+pijltoets links of rechts om van het ene naar het andere frame te gaan.
Navigeren door een tabel
1. Gebruik de pijltoetsen of druk op de Tab-toets om desgewenst naar andere cellen in een tabel te gaan.
Door het indrukken van de Tab-toets in de meest rechtse cel voegt u een andere rij toe aan de tabel.
2. Als u een cel wilt selecteren, drukt u op Ctrl+A (alleen Windows) terwijl de invoegpositie in de cel staat.
3. Als u de hele tabel wilt selecteren, drukt u tweemaal op Ctrl+A wanneer de invoegpositie in een cel staat of eenmaal wanneer een cel is
geselecteerd.
4. Als u de tabel wilt verlaten, drukt u drie maal op Ctrl wanneer de invoegpositie in een cel staat, tweemaal wanneer de cel is geselecteerd of
eenmaal wanneer de tabel is geselecteerd. Druk vervolgens op de pijltoets omhoog, links of rechts.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
Dreamweaver en Creative Cloud
Dreamweaver-instellingen synchroniseren met Creative Cloud
Opmerking:
Eerste synchronisatie
Instellingen migreren naar Dreamweaver CC 2014
Voorkeuren voor synchroniseren van instellingen bewerken
Automatische synchronisatie
Handmatige synchronisatie
Conflicten oplossen tijdens synchroniseren
Bronnen rechtstreeks openen op Creative Cloud
Met uw Adobe Creative Cloud-abonnementsaccount kunt u Dreamweaver op twee computers activeren. Een abonnementsaccount is in feite het
account van de Adobe-id waarmee u het abonnement hebt gekocht. Synchronisatie met de cloud hangt nauw samen met uw
abonnementsaccount.
U kunt de functie voor cloudsynchronisatie gebruiken om ervoor te zorgen dat de volgende Dreamweaver-instellingen gesynchroniseerd blijven op
beide computers:
Toepassingsvoorkeuren:
Algemeen: alle voorkeuren behalve Verwante bestanden inschakelen en Dynamisch verwante bestanden detecteren.
Codekleuren: alle voorkeuren behalve Documenttype.
Codeopmaak: alle voorkeuren behalve Tagbibliotheken.
Coderingstips: alle voorkeuren behalve wijzigingen die zijn aangebracht via de koppeling Tagbibliotheek-editor.
Code herschrijven: alle voorkeuren
Kopiëren/plakken: alle voorkeuren
CSS-stijlen: alle voorkeuren
Bestand vergelijken: deze instelling wordt alleen gesynchroniseerd tussen computers met hetzelfde besturingssysteem.
Bestandstypen/editors: alleen Gewijzigde bestanden opnieuw laden en Opslaan bij het starten.
Markering: alle voorkeuren
Nieuw document: alle voorkeuren behalve Standaarddocumenttype (DTD) en Standaardcodering.
Voorvertoning in browser: alleen Voorvertonen met een tijdelijk bestand wordt gesynchroniseerd.
Site: alle voorkeuren behalve Altijd tonen <opties> op <Rechts/Links>.
W3C-validatie: alle voorkeuren, behalve wijzigingen die zijn aangebracht met Beheren.
Venstergrootten: alle voorkeuren.
Opmerking: met uitzondering van Bestand vergelijken kunnen alle hierboven vermelde voorkeuren worden gesynchroniseerd tussen computers,
ongeacht het besturingssysteem van de computers. Bijvoorbeeld Mac naar Windows.
Site-instellingen: alle site-instellingen (behalve gebruikersnaam en wachtwoord) worden gesynchroniseerd tussen computers met hetzelfde
besturingssysteem. De gebruikersnaam en het wachtwoord kunnen niet worden gesynchroniseerd.
Het pad en de naam van de lokale sitemap worden gesynchroniseerd als een map met dezelfde naam aanwezig is in hetzelfde pad.
Als een site niet aanwezig is op een computer, maakt Dreamweaver een nieuwe sitemap op de standaardlocatie en zijn alle paden relatief ten
opzichte van deze map. U kunt dit pad op elk gewenst moment wijzigen. Voor alle volgende synchronisaties worden alleen de wijzigingen in de
sitemap gesynchroniseerd.
Sneltoetsen: de sneltoetsen worden alleen gesynchroniseerd tussen computers met hetzelfde besturingssysteem.
Werkruimten: werkruimten worden opgeslagen wanneer u Dreamweaver afsluit en worden vervolgens gesynchroniseerd met de cloud. Als u
wijzigingen in werkruimten wilt synchroniseren zonder Dreamweaver af te sluiten (in de huidige sessie), klikt u op Huidige opslaan in het
menu het Werkruimte en synchroniseert u de instellingen vervolgens handmatig (Voorkeuren > Instellingen synchroniseren).
De werkruimten worden alleen gesynchroniseerd tussen computers met hetzelfde besturingssysteem.
u kunt ervoor kiezen om een specifieke instelling niet te synchroniseren, bijvoorbeeld Voorkeuren. Schakel het vereiste selectievakje
in het dialoogvenster Voorkeuren (Instellingen synchroniseren) uit.
Synchroniseren met Creative Cloud wordt niet ondersteund in de volgende gevallen:
U hebt een volumelicentie en u bent als anonieme gebruiker aangemeld.
Uw computer is geconfigureerd om verbinding te maken met internet via een proxyserver.
U schakelt van een beheerdersaccount over naar een standaardgebruikersaccount.
Naar boven
Instellingen nu synchroniseren
Instellingen altijd automatisch synchroniseren
Instellingen synchroniseren uitschakelen
Opmerking:
Geavanceerd
Cloudinstellingen synchroniseren
Lokale instellingen synchroniseren
Instellingen altijd automatisch synchroniseren
Eerste synchronisatie
Wanneer u Dreamweaver start op de computer waarop u de toepassing als eerste hebt geïnstalleerd, wordt het volgende dialoogvenster
weergegeven:
Hiermee worden de instellingen meteen gesynchroniseerd met de cloud.
Hiermee worden de instellingen automatisch gesynchroniseerd. Zie Automatische
synchronisatie voor meer informatie.
Hiermee wordt synchronisatie uitgeschakeld.
u kunt synchronisatie op elk moment inschakelen via het dialoogvenster Voorkeuren.
Hiermee worden de opties voor Instellingen synchroniseren in het dialoogvenster Voorkeuren geopend.
Instellingen synchroniseren in het dialoogvenster Voorkeuren
Op de tweede computer wordt het volgende dialoogvenster weergegeven als u Dreamweaver start:
Hiermee worden de instellingen in de cloud opgehaald. De toepassingsvoorkeuren op de tweede computer
worden overschreven met de instellingen in de cloud. Site-instellingen in de cloud worden toegevoegd aan de site-instellingen op de tweede
computer.
Wijzigingen voor voorkeuren en site-instellingen blijven behouden op de tweede computer en worden ook
overgezet naar de cloud.
Hiermee worden de instellingen automatisch gesynchroniseerd. Zie Automatische
synchronisatie voor meer informatie.
Geavanceerd
Cloudinstellingen synchroniseren
Lokale instellingen synchroniseren
Cloudinstellingen synchroniseren
Lokale instellingen synchroniseren
Opmerking:
Naar boven
Naar boven
Hiermee worden de opties voor Instellingen synchroniseren in het dialoogvenster Voorkeuren geopend.
De volgende scenario's geven u inzicht in het verschil tussen de opties Cloudinstellingen synchroniseren en Lokale instellingen synchroniseren:
Scenario 1
U wijzigt de voorkeuren op de eerste computer en synchroniseert deze wijzigingen met de cloud. Ook op de tweede computer wijzigt u de
voorkeuren. Vervolgens klikt u op:
Hiermee worden de gewijzigde voorkeuren op de eerste computer gesynchroniseerd met de tweede
computer. De wijzigingen die u hebt aangebracht op de tweede computer, gaan verloren.
Hiermee blijven de gewijzigde voorkeuren op de tweede computer behouden en worden de wijzigingen ook
gesynchroniseerd met de cloud. De volgende keer dat u de eerste computer synchroniseert en Cloudinstellingen synchroniseren kiest, worden
deze wijzigingen overgebracht naar de eerste computer.
Scenario 2
Hiermee worden de wijzigingen in de site-instellingen op de eerste computer “toegevoegd” aan de
instellingen op de tweede computer.
Hiermee blijven de wijzigingen op de tweede computer behouden en worden de wijzigingen
gesynchroniseerd met de cloud. De volgende keer dat u de eerste computer synchroniseert en Cloudinstellingen synchroniseren kiest, wordt de
nieuwe site toegevoegd aan de instellingen op de eerste computer.
Alle instellingen in Voorkeuren die u wijzigt wanneer de synchronisatie wordt uitgevoerd, worden niet van kracht.
Instellingen migreren naar Dreamweaver CC 2014
Ook als u uw Dreamweaver-instellingen in een vorige versie van Dreamweaver maar één keer hebt gesynchroniseerd met Creative Cloud, wordt
in de nieuwe versie van Dreamweaver het volgende dialoogvenster weergegeven wanneer u Dreamweaver de eerste keer start:
Instellingen importeren in Dreamweaver CC 2014
Als u instellingen wilt importeren die in Creative Cloud zijn opgeslagen, klikt u op Importeer syncinstellingen.
Opmerking: deze optie is niet meer voor u beschikbaar op een later tijdstip.
Als u de instellingen in het huidige exemplaar van Dreamweaver wilt synchroniseren met Creative Cloud, klikt u op Lokale instellingen
synchroniseren.
Als u instellingen hierna automatisch wilt synchroniseren, selecteert u Instellingen altijd automatisch synchroniseren.
Als u de geavanceerde opties voor synchronisatie-instellingen wilt weergeven, klikt u op Geavanceerd.
Als u de instellingen niet met Creative Cloud hebt gesynchroniseerd met de vorige versie van Dreamweaver, worden de opties weergegeven die in
Eerste synchronisatie worden beschreven.
Voorkeuren voor synchroniseren van instellingen bewerken
In het dialoogvenster Voorkeuren kunt u instellingen selecteren die u wilt synchroniseren, instellingen van het oplossen van conflicten opgeven,
automatische synchronisatie inschakelen of synchronisatie op aanvraag activeren.
1. Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Mac).
Naar boven
2. Klik op Instellingen synchroniseren in de lijst Categorie.
3. Klik in de sectie Te synchroniseren instellingen op de instelling die u wilt synchroniseren.
4. Selecteer in de lijst Conflict oplossen een optie om conflicten tijdens synchroniseren op te lossen. Zie Conflicten oplossen tijdens
synchroniseren voor meer informatie.
5. Klik op Automatische synchronisatie inschakelen, als u de synchronisatie elke 30 minuten automatisch wilt uitvoeren.
6. Als u de instellingen op een bepaald gewenst moment wilt synchroniseren (synchroniseren op aanvraag), klikt u op Instellingen nu
synchroniseren.
(13.1) Als er updates in de cloud zijn die naar uw computer moeten worden gedownload, wordt de knop Instellingen nu synchroniseren
gewijzigd in Updates toepassen. U kunt de updates direct toepassen of het dialoogvenster Voorkeuren sluiten en de updates later
toepassen. Als u wijzigingen aanbrengt in het exemplaar van Dreamweaver op de computer voordat u de updates toepast, kan er een
conflict optreden. Dit conflict wordt opgelost op basis van de instelling voor Conflict oplossen.
7. Klik op Toepassen om de wijzigingen in de voorkeuren voor het synchroniseren van instellingen op te slaan.
8. Klik op Sluiten om het dialoogvenster Voorkeuren af te sluiten.
Automatische synchronisatie
U kunt automatische synchronisatie op een van de volgende manieren inschakelen:
Selecteer Instellingen altijd automatisch synchroniseren in het dialoogvenster Instellingen synchroniseren.
Naar boven
Naar boven
Naar boven
Opmerking: het dialoogvenster Instellingen synchroniseren wordt alleen weergegeven wanneer u Dreamweaver voor de eerste keer start nadat u
de toepassing hebt geïnstalleerd op de computers. Bij volgende synchronisaties moet u het dialoogvenster Voorkeuren of de pop-upmelding ( )
gebruiken.
Selecteer Bewerken > Voorkeuren (Windows) of Dreamweaver > Voorkeuren (Mac) en selecteer vervolgens Instellingen synchroniseren >
Automatische synchronisatie inschakelen.
Wanneer u automatische synchronisatie inschakelt, controleert Dreamweaver elke 30 minuten op wijzigingen in de cloud. Eventuele wijzigingen
worden automatisch gesynchroniseerd.
Handmatige synchronisatie
Klik op Instellingen nu synchroniseren in het dialoogvenster Instellingen synchroniseren.
Klik op Bewerken > (uw Adobe-id) > Instellingen nu synchroniseren.
Klik op Instellingen nu synchroniseren in de pop-upmelding. Klik op in de documentwerkbalk om het dialoogvenster met de melding te
openen.
De knop Instellingen nu synchroniseren voor synchronisatie
De knop Nu toepassen na synchronisatie (alleen in 13.1)
(13.1) Als er updates beschikbaar zijn in de cloud, worden deze gedownload naar de computer. De knop Instellingen nu synchroniseren in de pop-
upmelding verandert in Nu toepassen. U kunt de updates direct toepassen of op een later tijdstip. Als u wijzigingen in de Dreamweaver-
instellingen aanbrengt voordat u de gedownloade updates toepast, kan er een conflict optreden. Dit conflict wordt opgelost op basis van de
instelling voor Conflict oplossen.
Kies Dreamweaver > Instellingen nu synchroniseren (Mac) of Bewerken > Instellingen nu synchroniseren (Windows).
Conflicten oplossen tijdens synchroniseren
Wanneer er een verschil is tussen de instellingen van de computers en die van de cloud, wordt het conflict opgelost op basis van de instellingen
bij Conflict oplossen in het dialoogvenster Voorkeuren.
Als Conflict oplossen is ingesteld op Voorkeur vragen, wordt bij een conflict het volgende dialoogvenster weergegeven:
Als u de optie Mijn voorkeuren onthouden inschakelt, wordt de optie die u kiest (Lokale instellingen synchroniseren of Cloudinstellingen
synchroniseren) geselecteerd in het dialoogvenster Voorkeuren.
Belangrijk: Als u op Esc drukt om het dialoogvenster Conflicterende instellingen te sluiten, wordt de handeling Lokale instellingen synchroniseren
uitgevoerd.
Bronnen rechtstreeks openen op Creative Cloud
U kunt bestanden op Creative Cloud rechtstreeks vanuit de gebruikersinterface van Dreamweaver openen, selecteren of opslaan. Installeer het
hulpprogramma Creative Cloud Connection Preview vanaf http://creative.adobe.com/nl.
Wanneer u dit hulpprogramma installeert, wordt de optie Creative Cloud Files (gemarkeerd in de schermafbeelding) beschikbaar in de
De voorwaarden van Creative Commons zijn niet van toepassing op Twitter™- en Facebook-berichten.
Juridische kennisgevingen | Online privacybeleid
dialoogvensters Openen, Opslaan en Selecteren van Dreamweaver.
717

Hulp nodig? Stel uw vraag in het forum

Spelregels

Misbruik melden

Gebruikershandleiding.com neemt misbruik van zijn services uitermate serieus. U kunt hieronder aangeven waarom deze vraag ongepast is. Wij controleren de vraag en zonodig wordt deze verwijderd.

Product:

Bijvoorbeeld antisemitische inhoud, racistische inhoud, of materiaal dat gewelddadige fysieke handelingen tot gevolg kan hebben.

Bijvoorbeeld een creditcardnummer, een persoonlijk identificatienummer, of een geheim adres. E-mailadressen en volledige namen worden niet als privégegevens beschouwd.

Spelregels forum

Om tot zinvolle vragen te komen hanteren wij de volgende spelregels:

Belangrijk! Als er een antwoord wordt gegeven op uw vraag, dan is het voor de gever van het antwoord nuttig om te weten als u er wel (of niet) mee geholpen bent! Wij vragen u dus ook te reageren op een antwoord.

Belangrijk! Antwoorden worden ook per e-mail naar abonnees gestuurd. Laat uw emailadres achter op deze site, zodat u op de hoogte blijft. U krijgt dan ook andere vragen en antwoorden te zien.

Abonneren

Abonneer u voor het ontvangen van emails voor uw Adobe Dreamweaver CC - 2014 bij:


U ontvangt een email met instructies om u voor één of beide opties in te schrijven.


Ontvang uw handleiding per email

Vul uw emailadres in en ontvang de handleiding van Adobe Dreamweaver CC - 2014 in de taal/talen: Nederlands als bijlage per email.

De handleiding is 12,41 mb groot.

 

U ontvangt de handleiding per email binnen enkele minuten. Als u geen email heeft ontvangen, dan heeft u waarschijnlijk een verkeerd emailadres ingevuld of is uw mailbox te vol. Daarnaast kan het zijn dat uw internetprovider een maximum heeft aan de grootte per email. Omdat hier een handleiding wordt meegestuurd, kan het voorkomen dat de email groter is dan toegestaan bij uw provider.

Stel vragen via chat aan uw handleiding

Stel uw vraag over deze PDF

Andere handleiding(en) van Adobe Dreamweaver CC - 2014

Adobe Dreamweaver CC - 2014 Gebruiksaanwijzing - Deutsch - 731 pagina's

Adobe Dreamweaver CC - 2014 Gebruiksaanwijzing - English - 691 pagina's


Uw handleiding is per email verstuurd. Controleer uw email

Als u niet binnen een kwartier uw email met handleiding ontvangen heeft, kan het zijn dat u een verkeerd emailadres heeft ingevuld of dat uw emailprovider een maximum grootte per email heeft ingesteld die kleiner is dan de grootte van de handleiding.

Er is een email naar u verstuurd om uw inschrijving definitief te maken.

Controleer uw email en volg de aanwijzingen op om uw inschrijving definitief te maken

U heeft geen emailadres opgegeven

Als u de handleiding per email wilt ontvangen, vul dan een geldig emailadres in.

Uw vraag is op deze pagina toegevoegd

Wilt u een email ontvangen bij een antwoord en/of nieuwe vragen? Vul dan hier uw emailadres in.



Info