9.2 Richtlijnen uitmonding
Bij daken met een helling groter dan 23° is de uitmonding van het afvoerkanaal zo dicht mogelijk
gelegen bij de nok en minimum 1 meter erboven.
In alle andere gevallen en indien bovenstaande regel niet kan voldaan worden, moet men de
volgende drie wind- invloedzones bepalen:
• ZONE 1: in deze zone heeft de wind geen nadelige invloed op de werking van het afvoerkanaal
en kan deze uitmonden zonder bijkomende voorziening.
• ZONE 2: in deze zone dient men rekening te houden met valwinden die het plaatsen van een
valwindafleider noodzakelijk maken (bv: statische afvoerkap).
• ZONE 3: in deze zone moet men rekening houden met overdrukken ten opzichte van ruimten
binnenin het gebouw; als gevolg hiervan mag er geen afvoerkanaal in uitmonden.
9.2.1 Dak met een helling van 23° of meer
• Teken twee evenwijdige lijnen aan de helling van het dak, respectievelijk op 0,5 m en 1 m,
loodrecht gemeten op de helling van het dak.
• Eindig deze evenwijdige lijnen bij de horizontale lijnen op 0,5 m en 1 m boven de nok van het
dak.
• Teken een evenwijdige lijn op 0,5 m van de verticale gevels; hierdoor ontstaan twee snijpunten
met de evenwijdige lijnen aan de dakhelling.
• Vanuit het laagste snijpunt, een rechte tekenen onder een hoek van -45° t.o.v. de horizontale.
• Vanuit het hoogste snijpunt, een rechte tekenen onder een hoek van -20° t.o.v. de horizontale.