5.4. Trainen zonder vooraf ingegeven doelwaarden
U begint gewoon te trainen en alle functiewaarden beginnen automatisch vanaf “0” op te
tellen.
5.5. Trainen met vooraf ingegeven doelwaarden
Door op de MODE toets te drukken, selecteert U de functiewaarde die u vooraf wenst in te
stellen. De geactiveerde functiewaarde begint te knipperen.
Door op de SET toets te drukken kunt U deze waarde nu instellen of wijzigen.
Na de instelling drukt u op de MODE toets om uw ingestelde waarde te bevestigen. De
volgende functiewaarde wordt geactiveerd.
Wanneer U de instelling van een functiewaarde wenst te wijzigen, dan activeert u deze met
de MODE toets tot de gewenste functiewaarde knippert.
Druk even kort op de RESET toets te drukken wist u de instelling van de geselecteerde
waarde.
Wanneer u de RESET toets langer dan 2 seconden ingedrukt houdt, dan stelt U alle
functiewaarden terug op “0”.
OPGELET!
Wanneer u verschillende doelwaarden voor een training ingesteld hebt, dan weerklinkt een
toonsignaal wanneer één van de ingestelde waarden “0” bereikt.
Wanneer de bovenste grens van de hartslagfrequentie overschreden wordt, dan weerklinkt
om de 3 seconden een toonsignaal.
5.6. “Pulse” hartslagmeting
“Handpuls” meting
Steek de stekker van de “handpuls” kabel in de “PULSE INPUT” ingang op de achterzijde
van de computer.
De meting van de hartslagfrequentie gebeurt via twee contactplaatsen (ovaalvormige
sensoren op de stuurgreep) aan de binnenzijde van de handen. Voor een correcte werking
zijn volgende zaken van belang: Beide handpalmen moeten zich op de handpuls sensoren
bevinden. Tijdens de training kunnen de meetresultaten schommelen. Oorzaken hiervoor: U
beweegt uw handen teveel op de sensoren of u hebt eeltplekken op de handpalmen.
Problemen oplossen:
Wanneer een onjuiste aanduiding verschijnt of wanneer segmenten van cijfers op de display
ontbreken: Neem de batterijen gedurende ongeveer 15 seconden uit de computer en plaats
deze vervolgens terug.