N.B.:
Wanneer u de automatisch
in-/uitschakelende verlichting hebt
ingeschakeld, kunt u alleen het groot licht
inschakelen wanneer de functie de
koplampen heeft ingeschakeld.
Afhankelijk van de lichtsituatie worden de
koplampen automatisch in- en
uitgeschakeld.
De koplampen blijven branden gedurende
een bepaalde periode nadat het contact
is afgezet. De tijdvertraging kan worden
afgesteld met behulp van de
informatiedisplay. Zie Infodisplays
(bladzijde 7).
INTERIEURVERLICHTING
Sfeerverlichting
Type 1
Verlicht het interieur met één kleur. De
sfeerverlichting kan worden in- en
uitgeschakeld m.b.v. het menu in het
informatiedisplay. Zie Algemene
informatie (bladzijde 7).
Gebruik de dimschakelaars van de
instrumentenverlichting om de gewenste
helderheid af te stellen. Zie Dimmer
instrumentenpaneelverlichting
(bladzijde 12).
Type 2
Verlicht het interieur met een keuze uit
diverse kleuren. De bedieningsschakelaar
van de sfeerverlichting bevindt zich in de
dakconsole.
Draai de regelknop om de sfeerverlichting
te activeren en de gewenste helderheid
af te stellen. Gebruik de linker schakelaar
om de kleurkeuzes te bekijken. Gebruik
de rechter schakelaar om alle
sfeerverlichtingsplaatsen en
interieurlampen te activeren.
ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
WAARSCHUWING
Raadpleeg de Handleiding van uw
auto voor alle waarschuwingen en
opmerkingen.
6