99
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
OPMERKING De auto beschikt over een
diagnosestekker die, als deze verbonden
is met speciale apparatuur, het mogelijk
maakt, de door de regeleenheid opgesla-
gen storingscodes en de specifieke para-
meters voor de diagnose en werking van
de motor, te lezen. Deze controle kan ook
worden uitgevoerd door de verkeerspo-
litie.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de
storing moet de Fiat-dealer voor een com-
plete controle van het systeem, tests uit-
voeren op een testbank en, zo nodig, een
proefrit maken. Deze proefrit kan even-
tueel een langere afstand omvatten.
BANDENSPANNING-
CONTROLESYSTEEM
TPMS
(indien aanwezig)
De auto kan zijn uitgerust met een con-
trolesysteem voor de bandenspanning
TPMS (Tyre Pressure Monitoring System).
Dit systeem bestaat uit een sensor die op
radiogolven werkt, op de velg van elk wiel.
Deze sensor stuurt informatie over de
spanning van iedere band naar de regel-
eenheid.
LET OP De regeleenheid controleert de
spanning van de vier gemonteerde banden
en niet die van het noodreservewiel. Wij
raden u daarom aan bij het controleren
van de bandenspanning ook altijd die van
het noodreservewiel te controleren.
LET OP Wees zeer zorgvuldig bij het con-
troleren of herstellen van de banden-
spanning. Een te hoge spanning vermindert
de grip op het wegdek, verhoogt de be-
lasting op de wielophanging en de wielen
en veroorzaakt een onregelmatige slijtage
van de banden.
LET OP De spanning van de banden moet
bij stilstaande auto en koude banden ge-
controleerd worden; als om wat voor re-
den dan ook de spanning bij warme ban-
den gecontroleerd wordt, verminder dan
de spanning niet, ook als deze boven de
voorgeschreven waarde ligt, maar con-
troleer de spanning opnieuw bij koude
banden.
Ook als de auto is uitgerust
met het TPMS-systeem moet
de bestuurder regelmatig de spanning
van de banden en die van het reser-
vewiel controleren.
ATTENTIE